Het bericht ‘'Duidelijke toename van boeren die stap naar het buitenland overwegen’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duidelijke toename» van boeren die stap naar het buitenland overwegen»?1
Ja.
Hoeveel boeren zijn de afgelopen vijf jaar geëmigreerd?
Er zijn weinig exacte gegevens over emigrerende boeren(gezinnen) aangezien dit niet eenvoudig vast te stellen is. Op basis van een koppeling tussen gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en gegevens uit de gecombineerde opgave (landbouwtelling) heeft het CBS de volgende cijfers ter beschikking gesteld: in de jaren 2010 tot en met 2015 zijn in totaal 100 boeren gemigreerd. In 2016 zijn 5 boeren gemigreerd. Recentere cijfers zijn momenteel niet beschikbaar. Het reële aantal ligt vermoedelijk hoger – zo spreken marktpartijen die emigrerende boeren begeleiden van «enkele tientallen» per jaar.
Bovenstaande emigratiecijfers van het CBS hebben alleen betrekking op boeren in Nederland die hun bedrijf hier beëindigd hebben en een nieuwe start in het buitenland hebben gemaakt. Zo laten deze cijfers geen emigrerende zonen en dochters van boeren zien die een bedrijf in het buitenland opzetten (zonder dat er bedrijfsbeëindiging in Nederland plaatsvindt). Daarnaast zijn er gevallen bekend van nevenbedrijven die in het buitenland worden opgezet. In deze gevallen spreken we van «semigratie» en dat zit ook niet in deze cijfers.
Zie ook antwoorden op vragen van het lid Lodders (VVD) van 4 juni 2019 over het bericht «Hier heeft Bram geen toekomst»2.
Hoeveel boeren overwegen Nederland te verlaten?
Het is mij niet bekend hoeveel boeren overwegen Nederland te verlaten.
Welke landen zijn het populairst bij vertrekkende boeren?
Uit de hierboven genoemde cijfers van het CBS blijkt dat Duitsland, België en Canada het meest populair zijn bij vertrekkende boeren.
Wat zijn de oorzaken dat veel vooral jongere boeren Nederland verlaten en wordt hier onderzoek naar gedaan?
Over de leeftijd en beweegredenen van emigrerende boeren is geen harde informatie voorhanden en het is ons niet bekend dat daar momenteel onderzoek naar gedaan wordt. Ten algemene blijken in de praktijk echter vele redenen voor emigratie te noemen, waaronder de fysieke beperkingen waar een bedrijf mogelijk tegenaan loopt als het in Nederland wil uitbreiden.
Vindt u het vertrek van veel boeren ook een zorgelijke ontwikkeling?
Emigratie van boeren is iets van alle tijden, wordt gedreven door verschillende motieven en kent vele vormen. Er zijn bijvoorbeeld ook boeren die hun bedrijf in Nederland aanhouden en in het buitenland een nevenvestiging opzetten, de zogenaamde «semigranten».
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat jonge boeren hun toekomst weer in Nederland zien?
Ik vind het belangrijk dat (jonge) boeren een goed inkomen kunnen verdienen, dat zij kunnen innoveren en dat zij gezonde bedrijven in stand kunnen houden en door kunnen geven. Dat is ook een van de doelen uit de LNV-visie. Zo zet ik mij onder andere in om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 28 625, nr. 257) en heb ik met het bedrijfsovernamefonds financiële ruimte gecreëerd om op het moment van en vlak na bedrijfsovername te investeren in duurzame bedrijfsontwikkeling. Ondersteuning van het bedrijfsovernameproces door middel van coaching en versterking van het agrarisch ondernemerschap door opleiding vergroten het toekomst- en continuïteitsperspectief voor jonge boeren. Een nadere uitwerking van de versterking van de economische positie van boeren en tuinders volgt in de brief over het Realisatieplan van de LNV-visie welke binnenkort naar uw Kamer wordt gestuurd.
Het bieden van toekomstperspectief aan jonge boeren is niet alleen iets voor de overheid. Dat is iets wat we met zijn allen als maatschappij moeten doen, overheden, ketenpartners en consumenten. Toekomstperspectief binnen de grenzen van wat de aarde ons nog kan geven is mede afhankelijk van de maatschappelijke en financiële waardering die we boeren geven voor het voedsel dat ze produceren.
Wat betekent de emigratie van de boeren voor de leefbaarheid van het platteland?
De aanwezigheid van agrarische bedrijvigheid is een belangrijke factor voor de leefbaarheid van het platteland. Die bedrijvigheid loopt terug al langere tijd terug. Er zijn verschillende redenen waarom boeren stoppen. In de meeste gevallen is dat omdat er geen bedrijfsopvolger is of onvoldoende toekomstperspectief en in een enkel geval omdat een boer besluit te emigreren. De toekomstbestendigheid van een economisch vitaal, leefbaar en ecologisch duurzaam platteland heeft de aandacht van dit kabinet. Een belangrijk voertuig daarbij is het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland en de daaruit vloeiende samenwerkingsafspraken die Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen juli 2018 ondertekenden. Ik heb uw Kamer op 20 december 2019 (Kamerstuk 29 576, nr. 89) geïnformeerd over de laatste stand van zaken bij de uitwerking van dit programma.
Wat betekent de emigratie van de boeren voor de concurrentiepositie van Nederland?
Ik heb geen reden aan te nemen dat de emigratie van boeren de concurrentiepositie van Nederland direct beïnvloedt, omdat het aantal emigrerende boeren op het totaal aantal boeren gering is.
Wat voor gevolgen heeft de emigratie van de boeren op schaalvergroting in de landbouw?
Wat de gevolgen van emigratie van boeren zijn op de schaalvergroting, valt niet te zeggen, en is mede afhankelijk van de bedrijfstak en de vorm. In het geval van semigratie bijvoorbeeld, vindt de uitbreiding van de agrarische activiteiten van een bedrijf plaats buiten Nederland.
De manier waarop het zorgstelsel klantvriendelijker kan worden |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de voorstellen van de directeur belangenbehartiging van de Consumentenbond? Wat is uw reactie?1
Ja. Ik ben het niet eens met het voorstel om tussentijds overstappen mogelijk te maken, zodat iemand altijd bij de aanbieder van zijn voorkeur terecht zou kunnen. Ik ga hier bij de beantwoording van de onderstaande vragen dieper op in.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is om burgers de dupe te laten worden van het onvermogen van zorgverzekeraars om tijdig duidelijkheid te geven over contracten met zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Bij discussies over hun onderlinge afspraken moeten zorgverzekeraars en ziekenhuizen hun uiterste best doen om de patiënt zo veel mogelijk te ontzien. Goede en toegankelijke zorg moet vooropstaan. Verzekeraars en aanbieders hoeven bij de start van het overstapseizoen op 12 november nog niet alle contractonderhandelingen afgerond te hebben. Dat wil ik ook niet verplichten. Het vaststellen van een datum wanneer alle contracten afgesloten moeten zijn zou de onderhandelingsmacht tussen de partijen uit balans brengen.
Onderscheid moet worden gemaakt tussen de restitutie- en naturapolis. Bij de laatste moeten zorgverzekeraars voldoende inkopen om aan de zorgplicht te voldoen. Wil een verzekerde maximale keuzevrijheid hebben in de keuze van zorgaanbieder, dan kan hij/zij ervoor kiezen om een restitutiepolis af te sluiten. In het geval van een restitutiepolis heeft een verzekerde geen recht op zorg, maar recht op vergoeding van zorg. Dan is het ook niet nodig dat er door de zorgverzekeraar gecontracteerd wordt.
Verzekeraars geven op hun website aan met welke zorgaanbieders zij een contract hebben gesloten. Verzekeraars zetten zich in om deze informatie up-to-date te houden; zodra er een contract is afgesloten, wordt dit aangepast op hun website. Wanneer de contractonderhandelingen nog lopen, dan kan een verzekeraar kiezen voor drie varianten: vergoeding alsof er een contract is, vergoeding alsof er geen contract is, of nog niet bekend. Wanneer er uit wordt gegaan van vergoeding alsof er niet is gecontracteerd, kan er sprake zijn van financiële consequenties in de vorm van een bijbetaling. Een verzekeraar mag dus ook aangeven dat het nog niet bekend is wat de vergoeding wordt, maar die onduidelijkheid heeft niet mijn voorkeur. Het is namelijk van belang dat voor een verzekerde duidelijk is wat de vergoeding is die hij of zij kan verwachten bij een zorgaanbieder. Verder verwijs ik u nog naar de brief die tijdens het ordedebat van 10 december 2019 is verzocht over het recht op zorg en onnodige behandelingen. Deze brief heb ik op 29 januari 2020 aan u toegestuurd. Verzekeraars hebben afgelopen overstapseizoen aangegeven hoe zij omgaan met aanbieders waar zij nog mee in onderhandeling zijn. De meeste verzekeraars hebben in de loop van december aangegeven dat de onderhandelingen nog niet met alle ziekenhuizen zijn afgerond, maar dat desondanks bij deze aanbieders de zorg vergoed zal worden als ware het gecontracteerde zorg. Ook wanneer er uiteindelijk geen contract wordt afgesloten.
Wat vindt u van het voorstel om consumenten de mogelijkheid te geven om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar als ze tijdens het kalenderjaar geconfronteerd worden met een patiëntenstop en er op het moment van afsluiten van de verzekering nog geen duidelijkheid was over gecontracteerde zorgverleners?
Het is van belang dat de zorg van goede kwaliteit is en betaalbaar blijft. Een van de manieren om dat te bewerkstelligen is het maken van afspraken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars; budgetplafonds en/of volumeafspraken maken daar soms onderdeel van uit. Het is van belang dat patiënten goed worden voorgelicht wanneer er een patiëntenstop is afgekondigd. (NB: Patiënten die acute zorg nodig hebben kunnen overal en altijd geholpen worden.) Daarnaast hebben zorgverzekeraars een zorgplicht. Bij een patiëntenstop moeten verzekeraars er voor zorgen dat patiënten ergens anders in de omgeving op tijd terecht kunnen.
In de Regeling «Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» (TH/NR-010) van de NZa staat dat een zorgverzekeraar die met volumeafspraken of budgetplafonds werkt, verzekerden moet informeren over de afspraken en de mogelijke consequenties. Per 1 november 2019 heeft de NZa de regels rondom het informeren van verzekerden over volumeafspraken of omzetplafonds aangescherpt. Zorgverzekeraars dienen sinds 1 november 2019 op de website per zorgaanbieder aan te geven hoe de zorgverzekeraar omgaat met volumeafspraken of budgetplafonds wanneer deze mogelijke consequenties hebben voor de verzekerden. De verzekeraars dienen dan ook aan te geven wat deze mogelijke consequenties zijn. De NZa ziet er op toe dat dit op juiste wijze gebeurt en informeert mij in het voorjaar hierover in de Brief «Acties NZa tijdens het overstapseizoen 2019/2020».
Het voorstel van de Consumentenbond is dat verzekerden van verzekering mogen wisselen als er toch een patiëntenstop van kracht is en dit bij het afsluiten van de verzekering niet te voorzien was omdat de onderhandelingen nog liepen.
Hoewel het voorstel sympathiek lijkt voor verzekerden, vind ik het geen goed plan. Verzekerden kunnen als ze niet geconfronteerd willen worden met een patiëntenstop kiezen voor een restitutieverzekering of voor een naturaverzekeraar die de onderhandelingen al wel heeft afgerond en heeft gemeld dat er geen budgetplafond is afgesproken bij de zorgaanbieder van zijn/haar voorkeur. Tussentijds wisselen van zorgaanbieder is qua uitvoering lastig, bijvoorbeeld voor de risicoverevening en het eigen risico.
Maar daarbij komt dat als verzekerden mogen overstappen bij een patiëntenstop, de verzekeraar minder goed afspraken kan maken met zorgaanbieders om zo de zorg betaalbaar te houden. Zorgverzekeraars kunnen naast het beperken van de stijging van de zorgkosten, ook andere redenen hebben om een omzetplafond af te spreken, bijvoorbeeld om te sturen op zorgkwaliteit of op de spreiding van voldoende zorgaanbod in de regio.
In hoeverre is deze mogelijkheid in te passen binnen het huidige stelsel? Wat zouden voor- en nadelen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn zorgverzekeraars nu transparant over de contracten met zorgaanbieders wat betreft de kwaliteit? Hoe zou dit volgens u beter kunnen?
Een analyse van de websites van elf zorgverzekeraars (van ieder concern één) wijst uit dat de meeste zorgverzekeraars expliciet aandacht besteden aan het onderwerp «kwaliteit» en de rol die kwaliteit speelt bij zorginkoop. De mate van detail verschilt tussen zorgverzekeraars en tussen typen zorgaanbieders.
Uit onderzoek2 blijkt dat verzekerden interesse hebben in informatie over de kwaliteit van zorg vanuit de zorgverzekeraar. Zij zien de zorgverzekeraar na de huisarts als de meest aangewezen partij om informatie te verstrekken over de kwaliteit van zorg. Wel ontvangt het merendeel deze informatie het liefst op het moment dat ze zorg nodig hebben. De voorkeur gaat hierbij uit naar een gedetailleerd overzicht op de website van zorgverzekeraars met informatie van alle zorgaanbieders over hoe ze scoren op verschillende criteria.
Daarnaast zet ik mij in om de kwaliteit van zorg meer transparant te maken via uitkomstinformatie. In mijn programma Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022 werk ik aan uitkomstinformatie voor 59 aandoeningen die samen ruim 50% van de Nederlandse ziektelast vormen.
Welke andere wijzigingen in het huidige stelsel zouden de zorgverzekering volgens u gemakkelijker en beter maken voor consumenten?
Ik verwacht u in maart te kunnen informeren over het onderzoek naar overstapgedrag van zorggebruikers en het overstapseizoen 2019/2020 (inclusief acties van de NZa). Daarnaast laat ik een monitor over het polisaanbod uitvoeren. Ook start ik een onderzoek naar de beleving van mensen met een polis met beperkende voorwaarden. Ik verwacht u deze onderzoeken rond het zomerreces toe te sturen. De resultaten van bovenstaande onderzoeken kunnen aanleiding geven om verbeteringen door te voeren in het huidige stelsel.
De kritiek van de toezichthouder op de marktwerking voor deurwaarders |
|
René Peters (CDA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Bureau Financieel Toezicht (BFT) stevige kritiek uit op de marktwerking bij deurwaarders en wat is uw uitgebreide reactie op de brief van het BFT waarin zij kritisch is op het rapport van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (commissie-Oskam)?1
Ja, het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) heeft als onafhankelijk toezichthouder mij in de beleidsvorming op het rapport van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (hierna: de commissie) een advies doen toekomen. Uiteraard neem ik dit signaal serieus. Voor mijn appreciatie van het rapport van de commissie verwijs ik u naar de beleidsreactie die ik uw Kamer op 4 februari jl. heb doen toekomen.2 Ten aanzien van de specifieke keuze voor marktwerking benadruk ik dat de in het begin van dit millennium gemaakte principiële keuze voor marktwerking een keuze is die nu niet ter discussie staat, juist omdat marktwerking de algehele kwaliteit en doelmatigheid van de gerechtsdeurwaarderij bevordert. Die keuze heb ik nogmaals bevestigd in de recente beleidsreactie. Dit betekent niet dat ik geen oog heb voor de zorgen die het BFT uit in zijn schrijven over een aantal negatieve effecten van de marktwerking. Ook de commissie adresseert een aantal negatieve aspecten en adviseert daarom correctie op de marktwerking om te voorkomen dat de onafhankelijkheid van gerechtsdeurwaarders onder invloed van concurrentiedruk in het geding komt. Ik onderschrijf dat belang. Ik wil dat gerechtsdeurwaarders een redelijke vergoeding moeten kunnen ontvangen om hun ambtelijke werkzaamheden onafhankelijk en onpartijdig te kunnen doen. Daarom zal ik, zoals valt te lezen in genoemde beleidsreactie, eenmalig de tarieven die zijn neergelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) conform het advies van de commissie aanpassen. Ook wil ik – in navolging van de Verordening Grenzen tariefmodellen gerechtsdeurwaarders3 – prijsafspraken tussen de gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever verbieden die de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder in gevaar brengen. Uiteraard zal ik daarbij goed oog hebben voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.
Wat verklaart volgens u het verschil in inzicht tussen de commissie-Oskam en het BFT? Acht u dit verschil wenselijk?
De commissie kende een brede samenstelling vanuit het veld en opereerde onafhankelijk. Het BFT heeft geadviseerd vanuit de rol als onafhankelijke toezichthouder. Dat er verschillende zienswijzen bestaan die samenhangen met de verschillende rollen die partijen invullen, acht ik niet onwenselijk. Daarover voer ik ook regelmatig het gesprek met onder andere het BFT. De inzichten die het BFT bij de uitoefening van zijn toezichttaak in de praktijk aantreft, worden betrokken bij de uitwerking van de maatregelen uit de beleidsreactie van 4 februari jl.
Welke bevindingen zijn voor u leidend, die van het BFT of die van de commissie-Oskam, en kunt u uitgebreid onderbouwen waarom?
In de beleidsreactie van 4 februari jl. op de bevindingen van de commissie ga ik uitgebreid in op de afwegingen die aan mijn keuzes ten grondslag liggen. Daarbij heb ik ook de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de maatregelen betrokken. De toezichthouder speelt daarbij een belangrijke rol. Tegelijkertijd hecht ik er in het bijzonder aan om het beleidsveld in zijn totaliteit te bezien, zodat ik een brede afweging van alle belangen kan maken, ook bij de uitwerking van de in de beantwoording op vraag 1 genoemde maatregelen. Dat vergt een goede samenwerking en dialoog met alle stakeholders.
Acht u de huidige prikkel in het systeem wenselijk, namelijk dat het voor de deurwaarder gunstig is om veel kosten te maken die de schuldenaar moet betalen, terwijl die schuldenaar daar niets over te zeggen heeft? Zo ja, waarom? Kunt u dit nader onderbouwen?
Het staat buiten kijf dat het maken van onnodige kosten vermeden moet worden. Dat is in het belang van de schuldenaar en de maatschappij. Overigens is het in het maatschappelijk verkeer evenzo van belang dat schuldeisers hun onbetaald gebleven rekeningen snel en tegen zo laag mogelijke kosten betaald krijgen.4 Juist daarom hecht ik aan de onafhankelijke en onpartijdige positie van de gerechtsdeurwaarder. Vanuit deze onafhankelijke en onpartijdige rol is het zaak om schulden te innen waarbij de kosten die worden gemaakt redelijk én niet onnodig mogen zijn.
Zoals in de beleidsreactie van 4 februari jl. aangegeven, wil ik in lijn met de motie-Van Weyenberg c.s. en in navolging van de in antwoord op vraag 1 genoemde Verordening Grenzen tariefmodellen gerechtsdeurwaarders met betrokkenheid van de partijen in het veld regulering inzetten om de negatieve effecten van de prikkels in het systeem tegen te gaan. Uiteraard kijk ik daarbij altijd naar een goede balans tussen het gewenste effect en de uitvoerbaarheid.
Functioneert het BFT volgens u naar behoren? Zo ja, neemt u de signalen vanuit de toezichthouder serieus, waaruit blijkt dat?
Ja, het BFT functioneert als onafhankelijke toezichthouder naar behoren. Het BFT is tevens bezig met verdere ontwikkeling. Op 13 juli 2018 heb ik uw Kamer het rapport van SEO Economisch Onderzoek inzake de evaluatie van het BFT doen toekomen.5 Op 3 oktober in datzelfde jaar heb ik u een reactie daarop gestuurd.6 Het BFT is in de periode 2012–2016 aantoonbaar meer risicogericht gaan werken, wat zowel de doeltreffendheid als doelmatigheid ten goede komt. Naar aanleiding van de evaluatie heeft het BFT een plan van aanpak opgesteld om door te ontwikkelen en de aanbevelingen uit het SEO-rapport om te zetten in acties. Deze acties worden door het BFT thans uitgevoerd.
Ik neem uiteraard de signalen van de toezichthouder serieus. Dat doe ik eveneens met andere signalen die ik vanuit het veld en de beroepsgroep ontvang. Zoals eerder aangegeven heb ik al deze signalen, adviezen en inzichten bij de beoordeling van beleidsmatige keuzes ten aanzien van de opvolging van bijvoorbeeld de adviezen van de commissie betrokken. Dat is in lijn met de rol die van mij verwacht mag worden om al deze signalen vanuit het veld in mijn beleidsverantwoordelijkheid voor een onafhankelijk stelsel van gerechtsdeurwaarders te wegen.
Bent u bereid opnieuw onderzoek te laten doen naar de effecten van marktwerking in de deurwaarderssector nu is gebleken dat het onderzoek waar de commissie-Oskam zich op heeft gebaseerd simpelweg niet bruikbaar was om conclusies uit te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De commissie concludeert dat het onderzoeksrapport, noch haar eigen onderzoek aanknopingspunten biedt om de marktwerking af te schaffen. Wel signaleerde de commissie knelpunten in de marktwerking, hetgeen mij aanleiding geeft om de nodige maatregelen te treffen om de onafhankelijke rol van de gerechtsdeurwaarder te blijven borgen. Daarom tref ik de maatregelen zoals die zijn opgenomen in de beleidsreactie op het rapport van de commissie.
Terugkeerprogramma’s voor uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Bente Becker (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van de Nieuwsuur uitzending d.d. 14 januari jl. inzake de terugkeerprogramma’s voor uitgeprocedeerde asielzoekers?
Ja.
Klopt het dat een baaierd aan terugkeerprogramma’s wordt gesubsidieerd?
Jaarlijks is er vanuit de Dienst Terugkeer en Vertrek maximaal € 3 miljoen aan subsidies beschikbaar voor non-gouvernementele organisaties (ngo’s) voor terugkeerprojecten. Daarmee worden zeer diverse en verschillende projecten gesubsidieerd. In de bijlage1 treft u een eerste overzicht aan van alle subsidies die verstrekt zijn onder de regeling Ondersteuning Zelfstandig Vertrek (OZV) vanaf 2014 tot nu.
Sinds de start van de subsidieregeling OZV in 2014 zijn in totaal 23 terugkeerprojecten van twaalf verschillende organisaties gesubsidieerd. Daarvan zijn inmiddels 17 projecten afgerond en vastgesteld, vijf projecten zijn nog in uitvoering en één project is wel afgerond, maar moet nog worden vastgesteld.
In totaal hebben de 17 afgeronde OZV projecten waarvan de subsidie is vastgesteld € 3.166.057 gekost. In dit bedrag zitten, mede veroorzaakt door een faillissement van een organisatie tijdens de looptijd van een project, ook oninbare terugvorderingen van in totaal € 267.963. Bij deze projecten zijn circa 560 vreemdelingen aantoonbaar vertrokken.
Op basis waarvan worden aanbieders van terugkeerprogramma’s geselecteerd?
Aan welke voorwaarden moeten zij voldoen om voor subsidieverstrekking in aanmerking te komen?
De voorwaarden voor subsidieverstrekking staan in artikel 6 van de subsidieregeling OZV 2019 en de uitsluitingsgronden in artikel 9 van de regeling: aanbieders van terugkeerprogramma’s worden geselecteerd op basis van hun ingediende projectplan. Er wordt, tot het subsidieplafond is bereikt, op volgorde van binnenkomst beslist op subsidieaanvragen. Aanvragen kunnen tussen 1 januari en 30 september van ieder jaar worden ingediend. Bij de beoordeling van een subsidieaanvraag wordt ook meegenomen of de aanvragende stichting aantoonbare ervaring heeft met de uitvoering van terugkeeractiviteiten en in het verleden ook resultaten heeft laten zien.
Hoe wordt de kwaliteit van deze aanbieders beoordeeld en gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel geld er de afgelopen twee jaar met deze programma’s gemoeid is? Kunt u een overzicht daarvan geven, per organisatie, per jaar? Kunt u voorts aangeven hoeveel terugkeer dat, per organisatie, heeft opgeleverd?
De subsidieaanvrager wordt conform de artikelen 6 en 9 van de regeling beoordeeld aan de hand van ervaringen uit het verleden, kennis van terugkeeractiviteiten, trainingsvaardigheden, netwerk in herkomstlanden relevant voor de beoogde doelgroep, samenstelling van het personeel (eigen, inhuur en vrijwilligers) en de kwaliteit van de ingediende begroting. De projectbegroting bestaat uit vastgestelde kostensoorten die ieder afzonderlijk worden beoordeeld op marktconformiteit, kosten die betrekking hebben op de uitvoering van het project en de realiseerbaarheid hiervan. Daarnaast wordt het financieel jaarverslag van de subsidieaanvrager beoordeeld op liquiditeit, solvabiliteit en weerstandsvermogen. Ook wordt per subsidieaanvrager een risico-analyse gemaakt.
De uitvoering van een gesubsidieerd terugkeerproject begint met een startgesprek waarin stilgestaan wordt bij hetgeen verwacht wordt van een subsidieontvanger. Kwalitatieve normen ten aanzien van de projectadministratie en financiële verantwoording van een project komen in dit gesprek aan de orde.
Daarnaast wordt elk project minimaal één keer per jaar bezocht om de voortgang te monitoren en eventueel bij te sturen. Tijdens dit monitoringsbezoek vindt ook een tussentijdse financiële controle plaats. Aan het eind van ieder project wordt de eindrapportage gecontroleerd, op basis waarvan de subsidie wordt vastgesteld. Projecten gestart na 1 januari 2019 dienen een accountant in te huren die de eindrapportage formeel controleert.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze programma’s?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe hoog is het percentage deelnemers aan de diverse programma’s dat daadwerkelijk is teruggekeerd?
Omdat ik het belangrijk vind inzage te geven in de besteding van de subsidiegelden die onder de Regeling Ondersteuning Zelfstandig Vertrek vallen, heb ik opdracht gegeven deze regeling te evalueren. Daarbij zal vanzelfsprekend ook het effect op terugkeer worden meegenomen. Ik verwacht uw Kamer deze evaluatie in het najaar aan te kunnen bieden.
Een eerste onderzoek laat zien dat de 17 inmiddels afgeronde en vastgestelde OZV projecten gezamenlijk circa 1.240 deelnemers hadden, waarvan circa 560 daadwerkelijk zijn teruggekeerd. Dit komt neer op afgerond 45% aantoonbaar vertrokken.
Op welke wijze wordt aan artikel 9 van de Subsidieregeling Ondersteuning Zelfstandig Vertrek, gevolg gegeven?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat niet het effectieve vertrek doorslaggevend is voor subsidieverlening maar het werken aan terugkeer? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met de doelstelling van de subsidieregeling?
Als een subsidieaanvraag binnen komt, wordt de aanvraag op alle voorwaarden, zoals genoemd in OZV 2019 getoetst.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat terugkeerprogramma’s toetsbaar worden op daadwerkelijke terugkeer en ook dan alleen voor subsidie in aanmerking komen?
Doelstelling van de subsidieregeling OZV is vreemdelingen ondersteunen bij zelfstandig vertrek uit Nederland. De subsidieregeling beoogt daarnaast de herintegratie van vreemdelingen in het land van herkomst of vestiging te ondersteunen, kosten van vreemdelingenbewaring en opvang van afgewezen asielzoekers en gemeenschapsonderdanen te besparen, de samenwerking tussen de Dienst Terugkeer en Vertrek en niet-gouvernementele organisaties te bevorderen en de betrokkenheid van gemeenten en het maatschappelijk middenveld bij het zelfstandig vertrek van vertrekplichtige vreemdelingen te bevorderen.
Omdat ik het belangrijk vind inzage te geven in de besteding van de subsidiegelden die onder de regeling OZV vallen, heb ik opdracht gegeven deze regeling te evalueren. Daarbij zal vanzelfsprekend ook het effect op terugkeer worden meegenomen. Ik verwacht uw Kamer deze evaluatie in het najaar aan te kunnen bieden.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden voor het aanstaande debat over migratie?
Ik heb opdracht gegeven om de subsidieregeling Ondersteuning zelfstandig vertrek 2019 te evalueren en zal na ontvangst van de evaluatie bezien of het nodig is dat de subsidievoorwaarden worden aangepast.
Leeftijdsdiscriminatie bij WA- en VC-autoverzekeringen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van het tv-programma Kassa (11 januari 2020) en het onderzoek van Moneyview naar verzekeringspremies voor oudere automobilisten?
Ik heb kennisgenomen van de uitzending en het onderzoek naar verzekeringspremies voor oudere automobilisten.
Bent u bekend met de onderzoeksresultaten, waaruit blijkt dat automobilisten van 70 jaar en ouder gemiddeld 22–38% minder schade maken dan iemand van 35 jaar, maar wel fiks meer premie betalen?1 Klopt het dat oudere automobilisten per kilometer wellicht meer schade maken, maar omdat zij veel minder kilometers rijden, veel minder betrokken zijn bij ongelukken en veel minder schade veroorzaken? Wat vindt u van de grote verschillen in premies?
Ik ben bekend met deze onderzoeksresultaten. Het is moeilijk om in algemene zin een oordeel te geven over de verschillen in premies. Verzekeraars hanteren eigen schadestatistieken en risicomodellen om hun premies op te baseren. Uit het overzicht van de Consumentenbond van toeslagen en leeftijdsgrenzen bij verschillende verzekeraars komt naar voren dat elke verzekeraar andere afwegingen maakt die niet in alle gevallen in het nadeel van ouderen zijn. Voor autoverzekeringen geldt dat deze direct opzegbaar zijn. Daardoor kan een verzekerde op ieder moment besluiten zijn verzekering bij een andere partij af te sluiten. In zijn algemeenheid is het aan te bevelen regelmatig te bekijken of afgesloten verzekeringen nog passend zijn of dat een andere aanbieder een beter passende aanbieding heeft.
Deelt u de mening dat automobilisten van 70 jaar en ouder juist korting zouden moeten krijgen op hun autoverzekering omdat zij veel minder schade maken?
Het is niet aan de overheid om voor verzekeringen te bepalen of en welke doelgroepen een bepaalde korting op de premie zouden moeten krijgen. Uiteraard ligt het wel in de rede dat bij schadeverzekeringen de premies in verhouding staan tot de kans dat schade ontstaat en de hoogte daarvan. Het is ook mogelijk dat verzekeraars daarbij onderscheid maken in doelgroepen.
Bent u bekend met het overzicht op de website van de Consumentenbond met verzekeraars die leeftijdsgrenzen hanteren voor het afsluiten van een nieuwe autoverzekering?2 Deelt u de mening dat dit een vorm van leeftijdsdiscriminatie is, omdat er ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt, omdat senioren immers minder schade veroorzaken?
Kan een slachtoffer van deze vorm van leeftijdsdiscriminatie een civiele procedure starten op grond van ongerechtvaardigde discriminatie of kunnen zij naar het College voor de Rechten van de Mens stappen om een klacht in te dienen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het hebben van een geldig rijbewijs voldoende moet zijn om een nieuwe autoverzekering af te sluiten en dat leeftijd geen uitsluitingsgrond mag zijn?
Deelt u de mening dat het uitsluiten van ouderen van een autoverzekering, waardoor autorijden feitelijk onmogelijk wordt gemaakt, een ernstige zaak is die kan leiden tot eenzaamheid met alle (gezondheids)gevolgen van dien? Deelt u de mening dat deze vorm van leeftijdsdiscriminatie ernstige consequenties heeft voor het slachtoffer? Deelt u de mening dat deze vorm van discriminatie niet alleen het slachtoffer treft, maar ook de samenleving als geheel?
Ik zou het inderdaad ernstig vinden als ouderen geen toegang meer hebben tot autoverzekeringen. Mobiliteit is een belangrijke factor bij tegengaan van sociaal isolement en eenzaamheid. Het is een gegeven dat bij een groot deel van de bevolking ouder worden samengaat met afname van de mobiliteit, in bredere zin dan enkel het niet meer kunnen autorijden. Het is een van de facetten die aan de orde komt in het beleidsprogramma Een tegen Eenzaamheid van mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ook heeft het aspect mobiliteit aandacht van beleidsmakers van gemeenten die sociaal isolement van hun inwoners willen bestrijden, bijvoorbeeld binnen de zgn. Lokale Coalities tegen Eenzaamheid. Ook spannen zij zich in voor de toegang van ouderen tot het openbaar vervoer. Het is niet mijn inschatting dat de beperktere toegang tot autoverzekeringen in deze context een factor van wezenlijk belang is.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze vorm van leeftijdsdiscriminatie uit te bannen, indachtig het feit dat de Consumentenbond en andere maatschappelijke organisaties al jaren aandringen op afschaffing van deze oneerlijke grenzen en toeslagen?
Onder bepaalde voorwaarden is het maken van onderscheid toegestaan. Het is zoals aangegeven niet aan het kabinet om te treden in de beoordeling van overeenkomsten tussen verzekernemers en verzekeraars en de vraag of sprake is van leeftijdsdiscriminatie.
De sluiting van residentiële bedden bij Oosterpoort |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat bedden worden gesloten bij Oosterpoort, nu gemeenten noodgedwongen bezuinigen op de jeugdzorg?1 2
In mijn rol als stelselverantwoordelijke zie ik toe op de borging van de continuïteit van jeugdhulp. Naar ik begrepen heb, speelde bij Oosterpoort een afname van vraag naar de residentiële plaatsen. En is, in goed overleg met de regio, de keuze gemaakt één residentiële voorziening bij Oosterpoort te sluiten, waarbij in de regio ook vervangend aanbod is opgebouwd. De gemeenten in deze regio zijn samen met aanbieders van specialistische jeugdzorg een visie overeengekomen waarbij zoveel en verantwoord mogelijk wordt ingezet op gezinsgericht verblijf. Opbouw van het alternatieve aanbod past volgens de gemeenten in de transformatieopgave voor de jeugdzorg.
Vindt u het wenselijk dat in deze regio veel specialistische jeugdzorgvoorzieningen zijn verdwenen en dit proces door lijkt te gaan, terwijl de jeugdzorg in heel Nederland wachtlijsten kent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt voorkomen dat jongeren tussen wal en schip vallen als dergelijke belangrijke voorzieningen worden gesloten, zoals in Oosterpoort? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om één residentiële voorziening te sluiten is in de zomer van 2019 genomen. Uw Kamer heeft daar toen ook vragen over gesteld3. De betreffende voorziening is inmiddels gesloten. Gemeenten geven aan dat Oosterpoort heeft toegezegd dat er een goed en passend alternatief is gevonden voor de jongeren die hier verbleven.
Wilt u de Kamer blijven informeren over de ontwikkelingen bij Oosterpoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u in te zetten om de afbouw van bedden in de jeugdzorg te stoppen? Zo ja, bent u bereid om de bedden bij Oosterpoort open te houden? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de jeugdhulp en hebben een wettelijke jeugdhulpplicht. Zij moeten zorg dragen voor een passend zorgaanbod. Afbouw van bedden bij Oosterpoort was een gezamenlijk besluit van Oosterpoort en de regio en past bij de gewenste transformatie van de jeugdzorg. Zie verder het antwoord op vraag 1 en 2.
Wilt u, in verband met uw bezoek aan de regio op 20 januari 2020, deze vragen voor uiterlijk vrijdag 17 januari 2020 beantwoorden?
We hebben deze vragen zo snel mogelijk beantwoord. Een goede afstemming met de betrokkenen in de regio vroeg om iets meer tijd dan de gevraagde 48 uur.
Het bericht ‘Medewerkers universiteit Groningen sluisden 1,2 miljoen weg’. |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medewerkers universiteit Groningen sluisden 1,2 miljoen weg»?1
Ja.
Wat heeft er precies plaatsgevonden op Rijksuniversiteit Groningen (RUG) met betrekking tot de financiering van de stichting Network on Humanitarian Action? Is er daadwerkelijk 1,2 miljoen euro weggesluisd?
De Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) neemt samen met tien andere Europese universiteiten via een consortium deel aan het Erasmus Mundus Joint Master’s Degree Programma in Internationale Humanitarian Action (NOHA-programma). In dit programma is sprake van uitwisseling van EU- en NON-EU studenten tussen de deelnemende instellingen. Als uitvoeringsorganisatie is door het consortium een vereniging (zonder winstoogmerk) opgericht naar Belgisch recht, te weten NOHA AISBL. Uit informatie van de RUG komt naar voren dat financiële middelen die vanuit de NOHA AISBL bestemd waren voor de RUG door vermeende valsheid in geschrifte en (subsidie)fraude feitelijk zijn overgemaakt naar de Stichting NOHA Groningen (SNG). Deze stichting is buiten medeweten van de RUG door drie medewerkers van de RUG opgericht. Deze medewerkers vormden tevens het bestuur van de stichting. De RUG geeft aan dat deze medewerkers zo een vehikel hebben gecreëerd om geldstromen buiten de RUG om te organiseren om er vervolgens buiten de controlemechanismen van de RUG om over te kunnen beschikken. In totaal gaat het om een bedrag van ongeveer 1,2 miljoen euro dat niet bij de RUG terecht kwam.
Vanuit welk Europees programma is deze 1,2 miljoen euro afkomstig? Welke controle heeft dit Europese programma uitgevoerd dat deze subsidie doelmatig werd besteed?
Deze 1,2 miljoen euro is onder andere afkomstig uit door studenten betaalde financiële vergoedingen en subsidies verstrekt aan NOHA AISBL door de Europese Commissie. De controle op deze subsidies berust bij de Europese Commissie. Door het Directoraat-Generaal Humanitaire hulp en civiele bescherming (DG ECHO) van de Europese Commissie wordt naar aanleiding van deze casus een audit uitgevoerd bij NOHA AISBL naar de rechtmatige besteding van subsidiegelden.
Hoe is het mogelijk dat 1,2 miljoen euro nooit bij de Rijksuniversiteit Groningen is terechtgekomen? Waarom is er niet sprake van goed toezicht van de Rijksuniversiteit Groningen op binnengekomen subsidies en collegegelden?
Uit door de RUG verstrekte informatie komt onder meer naar voren dat de stichting (SNG), mede door vermeende valsheid in geschrifte, zich voordeed als een aan de RUG gelieerde stichting. Daardoor heeft NOHA AISBL financiële middelen overgemaakt naar SNG terwijl de organisatie in de veronderstelling was dat ze geld overmaakte aan de RUG. Uit uitgevoerd extern onderzoek door een forensisch bureau is volgens de RUG naar voren gekomen dat er door de betrokkenen door deze werkwijze voor zichzelf een veel groter budget gecreëerd dan normaal gesproken mogelijk was.
Hoe kan het dat de Rijksuniversiteit Groningen pas op het spoor is gekomen van fraude na een tip van een Europese partner?
Zoals in het antwoord onder vraag 1 is aangegeven is de stichting (SNG) buiten medeweten van de RUG opgericht en is hiermee een geldstroom onttrokken aan de controlemechanismen van de RUG. Hoe het kan dat de RUG pas op het spoor is gekomen van fraude na een tip van een Europese partner moet mede blijken uit extern onderzoek door een forensisch bureau. Het is aan de RUG om hierover mededelingen te doen.
Wat zijn de gevolgen van het wegsluizen van het geld voor de universiteit en zijn studenten? Heeft dit directe financiële consequenties? Ziet de Rijksuniversiteit Groningen mogelijkheden om zo snel mogelijk de 1,2 miljoen euro terug te krijgen?
Door dit incident is het vertrouwen dat de RUG en de internationale organisatie NOHA bij (internationale) partners genoot beschadigd. De RUG heeft aangegeven alles in het werk te stellen om dit vertrouwen te herstellen. Ik wil benadrukken dat de kwaliteit van het masterprogramma niet in het geding is geweest. Studenten hebben de opleiding gekregen waarvoor ze zich hebben ingeschreven en de RUG garandeert dat ze die kwaliteit ook in de toekomst krijgen.
De RUG heeft daarnaast aangifte gedaan van (subsidie)fraude en valsheid in geschrifte. Tegelijkertijd is er beslag gelegd op het banktegoed van de stichting. Tenslotte is een civiele procedure gestart tegen SNG en één van de betrokken medewerkers.
Welke gelijkenissen heeft dit incident met het incident van Rijksuniversiteit Groningen rondom het project met de Chinese stad Yantai en de 1 miljoen euro aan belastinggeld die al in dat project was gestoken? Heeft de Rijksuniversiteit Groningen niets geleerd van die gebeurtenis of staan deze gebeurtenissen los van elkaar? Kunt u dit uitleggen?
Ik kan niet beoordelen of deze gebeurtenissen een samenhang hebben. De Inspectie van het Onderwijs voert nader overleg met het college van bestuur van de RUG over ingezette verbeteracties naar aanleiding van de NOHA casus en eerdere incidenten. Van de RUG heb ik begrepen dat het college van bestuur inzet op een cultuurverandering en het gesprek binnen de instelling over het belang dat medewerkers zich dienen te gedragen conform de bestaande integriteitsregels.
Welke arbeidsrechtelijke maatregelen zijn genomen tegen de andere twee betrokkenen? Waarom zijn zij anders behandeld dan degene die ontslagen is?
Op basis van de ernst van de geconstateerde feiten, heeft het college van bestuur van de RUG besloten om arbeidsrechtelijke maatregelen te nemen tegen de betrokken medewerkers, variërend van ontslag voor een medewerker tot een aantal ernstige waarschuwingen. Het past mij niet om over persoonlijke arbeidsrechtelijke maatregelen mededelingen te doen.
Deelt u de mening dat er altijd adequate controle moet plaatsvinden op de besteding van publiek geld en dat er hierbij ook een verantwoordelijkheid ligt bij de Rijksuniversiteit Groningen? Zo ja, welke maatregelen gaat de Minister in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen nemen om herhaling te voorkomen?
Met u ben ik van mening dat een adequate controle van publiek geld van groot belang is. Er ligt op dit punt ook een zware verantwoordelijkheid bij individuele instellingen. De RUG heeft diverse maatregelen genomen om een soortgelijke casus in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen en eerder te detecteren. Bijvoorbeeld met een analyse op basis van externe informatie van alle aan de RUG toegekende subsidies, Kamer van Koophandel-controles op de adressen van de RUG in het kader van de jaarrekeningcontrole en het invoeren van aangescherpte interne procedures voor het opvoeren van een nieuwe crediteur in de administratie van de universiteit. Daarnaast heeft de RUG nog diverse andere maatregelen/acties lopen of in voorbereiding.
Het bericht 'Tien keer meer lood in water op de Kramatweg (Amsterdam) dan toegestaan: ‘Ik word al jaren vergiftigd hier’' |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht uit Amsterdam «Tien keer meer lood in water op de Kramatweg dan toegestaan: «Ik word al jaren vergiftigd hier»»?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ken dit bericht. Het is zeer zorgwekkend dat deze huurders al jaren in een woning met loden leidingen wonen zonder dat zij wisten dat dit risico’s voor hun gezondheid met zich meebracht.
Is de tien microgram lood per liter water volgens u nog steeds de maximale grens en komen bij overschrijding hiervan volgens u de gezondheidsrisico’s in gevaar zoals onder andere de GGD-Amsterdam opmerkt?2
De huidige norm voor de maximale gemiddelde concentratie lood in drinkwater aan een tappunt is 10 microgram/L. Op basis van nieuwe inzichten blijkt dat ook bij lagere concentraties risico’s optreden voor de volksgezondheid, met name voor jonge kinderen en het ongeboren kind.
Wat gaat u doen met het advies van de Gezondheidsraad om de norm te verlagen van tien microgram naar vijf microgram lood per liter?3
Het advies sluit aan bij de aanstaande herziening van de Europese Drinkwaterrichtlijn. De normstelling is de verantwoordelijkheid van de Minister van IenW. U zult hierover in meer detail geïnformeerd worden in de nadere uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Gezondheidsraad die voor medio april aan uw Kamer toegezonden zal worden.
Bent u bereid om op zeer korte termijn in gesprek te gaan met verhuurder Rappagne om af te dwingen dat ze de loden leidingen gaan vervangen om zo te zorgen voor veilig drinkwater? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn u dit gaat doen?
Verhuurder Rappange is reeds gestart met het vervangen van de loden leidingen in het betreffende complex.
Kunt u een inschatting maken in hoeveel andere gemeenten sprake is van deze of soortgelijke problematiek? Zo ja, over welke gemeenten gaat dit?
In theorie kunnen in alle gemeenten in woningen en gebouwen van voor 1960 nog loden leidingen aanwezig zijn. De stand van zaken is niet bekend, want er is niet bijgehouden waar er leidingen vervangen zijn. De drinkwaterbedrijven troffen in de periode 2014–2018 bij metingen van binnenhuisinstallaties in 1,1% van de genomen monsters (95 van de 8.820 monsters in totaal) een loodconcentratie boven de 10 microgram/L aan (Rapport Drinkwaterkwaliteit 2018 van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) Kamerstuk 27 625, nr. 490). Het RIVM heeft een landelijke kaart gemaakt van gebouwen/woningen waar potentieel sprake is van loodproblematiek4 (woningen/gebouwen van voor 1960, kinderen 0 tot 7 jaar).
Bent u bereid om met alle verhuurders in de gemeente Amsterdam met woningen die nog loden leidingen hebben in gesprek te gaan en een noodplan op te stellen om deze te vervangen?
De gemeente Amsterdam is zeer actief in de aanpak van de loodproblematiek en heeft met de woningcorporaties afspraken gemaakt over het opsporen en vervangen van resterende loden leidingen. De gemeente is ook in gesprek met (koepels van) particuliere verhuurders. Deze hebben reeds bij hun leden aangedrongen op het in kaart brengen van de resterende loden leidingen en het zorgdragen voor vervanging. Ik vind het belangrijk dat verhuurders hierin zelf initiatief nemen en niet wachten tot ze aangesproken worden door hun huurders.
Bent u bereid over te gaan tot een landelijk verbod op loden leidingen in woningen om de nationale volksgezondheid te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Naast alle andere acties die in de kabinetsreactie op het Gezondheidsraadadvies «Loodinname via kraanwater» zijn opgenomen en die ik in de antwoorden op de Kamervragen van 24 oktober5 heb toegezegd, onderzoek ik de mogelijkheid van een verbod op loden leidingen voor bestaande bouw waarbij ik naast de voordelen voor de volksgezondheid ook kijk naar aspecten als uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. In de nadere uitwerking van de kabinetsreactie kom ik op dit onderzoek terug.
Deelt u de mening dat huurders met deze problematiek afdwingbaar recht moeten krijgen om loden leidingen in hun woningen te laten vervangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u dit wettelijk vast laten leggen?
Een huurder heeft er op grond van het huurrecht al recht op dat gebreken aan zijn woning door de verhuurder worden verholpen. Hij kan zich, wanneer zich een gebrek voordoet, dan ook wenden tot zijn verhuurder met het verzoek dit gebrek te herstellen.
Doet een verhuurder vervolgens binnen 6 weken niets, dan kan een huurder van een woning met een gereguleerde huurprijs zich wenden tot de huurcommissie. In het zogenoemde gebrekenboek van de huurcommissie6 is «Het leidingwater van de inpandige drinkwaterinstallatie in de woonruimte heeft op een tappunt een loodverontreiniging van meer dan 10 microgram per liter» als gebrek benoemd. De huurder kan via de huurcommissie een tijdelijke verlaging van de huurprijs afdwingen teneinde de verhuurder te dwingen het gebrek te verhelpen. De huur kan daarbij met terugwerkende kracht tot het moment dat de huurder zich tot de huurcommissie heeft gewend tijdelijk verlaagd worden tot 40% van de geldende huur (een korting van 60%). Pas als de verhuurder het gebrek heeft verholpen kan de huurprijs weer worden verhoogd.
Woningcorporatie Ymere in Amsterdam heeft vrijwillig aangegeven de huur te zullen verlagen zolang de loden leidingen niet zijn vervangen.
Iedere huurder kan zich ook tot de rechter wenden met een vordering tot het vervangen van de loden drinkwaterleidingen. Of aan de rechter toestemming vragen de leidingen zelf op kosten van de verhuurder te mogen vervangen. De rechter zal dan een oordeel geven op basis van de specifieke omstandigheden.
Bent u bereid om met de verhuurders in Amsterdam afspraken te maken over een rechtvaardige compensatie voor huurders die soms al jaren met een te hoog loodgehalte in hun drinkwater kampen?
Gelet op de recente ontwikkelingen zie ik grote bereidheid bij verhuurders om adequate maatregelen te nemen. Ik zie dan ook geen aanleiding om met de verhuurders specifieke afspraken te maken. Voor die situaties waarin een compensatie aan de orde is beschikken huurders er al over de wettelijke mogelijkheid van een schadevergoeding. Schade moet dan wel worden aangetoond. Ik kan geen uitspraken doen over causaliteit (het verband tussen oorzaak en schade) en hoe kansrijk een dergelijke procedure zou zijn. Dat is aan de rechter.
Plannen van Leeuwarden en Groningen voor meer betaalbare woningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Leeuwarder wethouder Hein de Haan: «Noorden moet samen optrekken tegen woningbeleggers»»1 en van het bericht «PvdA: «Het wordt in Groningen steeds moeilijker om een betaalbare woning te vinden»»?2
Ja.
Klopt het dat in Groningen en Leeuwarden steeds meer woningen door beleggers worden gekocht en vervolgens worden verhuurd? Vreest u ook dat dit leidt tot onbetaalbaar hoge huizenprijzen, en torenhoge huren, waardoor mensen met normale inkomens niet meer in de noordelijke hoofdsteden kunnen wonen? 3\Wat vindt u ervan dat beleggers massaal woningen voor de neus van starters wegkapen om deze woningen vervolgens te verhuren voor torenhoge huren? Bent u het ermee eens dat starters geholpen zouden moeten worden en beleggers ontmoedigd? Bent u bereid fiscale maatregelen te treffen?
Het Kadaster heeft onderzoek gedaan naar de verschuivende eigendomsverhoudingen op de woningmarkt3. Uit hun onderzoek blijkt dat zowel in de stad Groningen als in Leeuwarden meer koopwoningen worden gekocht door particuliere verhuurders dan voorheen. In 2009 werd in Groningen ongeveer 6 procent van de koopwoningen die op de markt kwamen gekocht door een particuliere verhuurder; in 2017 was dit ongeveer 11 procent. Voor Leeuwarden was dit in 2009 ongeveer 3 procent en in 2017 ongeveer 11 procent.
Deze toename hoeft niet direct een probleem te betekenen. Beleggers kunnen namelijk bijdragen aan het vergroten van het aanbod betaalbare huurwoningen, waaronder de momenteel schaarse middenhuurwoningen. Deze middenhuurwoningen zijn hard nodig om passende huisvesting te kunnen bieden aan mensen met bijvoorbeeld een middeninkomen of een flexibele woonwens.
Helaas treden ook op de woningmarkten van Groningen en Leeuwarden excessen op, waardoor de betaalbaarheid van wonen voor mensen met een middeninkomen in het geding kan komen. Om deze excessen aan te pakken en de betaalbaarheid voor starters en mensen met een middeninkomen te verbeteren, heb ik op 15 mei verschillende beleidsvoornemens aan uw Kamer gepresenteerd4. Zo wil ik met een maximering van de jaarlijkse huurprijsstijging voorkomen dat zittende huurders gedurende de looptijd van hun contract worden geconfronteerd met hoge huurprijsstijgingen. Ook ga ik samen met de sector aan de slag met een convenant met afspraken om huurders meer inzicht te bieden in de totstandkoming van de aanvangshuurprijzen. Zo kunnen verhuurders zich beter verantwoorden over de hoogte van de huurprijs. Deze afspraken kunnen vervolgens worden verankerd in wetgeving.
Bent u van mening dat een woonplicht beleggers kan ontmoedigen en starters kan helpen een betaalbaar huis te vinden? Bent u bereid tegemoet te komen aan de oproep van de wethouders van Leeuwarden en Groningen om een woonplicht in gemeenten die dat wensen mogelijk te maken?
De huidige krapte op de woningmarkt zorgt ervoor dat het voor starters in sommige gebieden lastig is om een passende woning te vinden. Om starters meer mogelijkheden te geven kijkt het kabinet zowel naar fiscale als niet-fiscale maatregelen. Hierbij kiest het kabinet voor de combinatie van maatregelen die de problematiek op de woningmarkt zo gericht en effectief mogelijk bestrijdt.
Ik ben van mening dat de problematiek op de woningmarkt zo veel mogelijk moet worden bestreden met maatwerkoplossingen die aansluiten op de lokale situatie. Daarom zal ik het gemeentelijk instrumentarium binnenkort verrijken met een opkoopbescherming; hiermee kunnen gemeenten in buurten waar dat echt nodig is de ongewenste opkoop van schaarse goedkope en middeldure koopwoningen tegengaan. Daarnaast hebben gemeenten nog andere instrumenten om te sturen op de woonruimteverdeling; hiervan heb ik u in een bijlage bij mijn Kamerbrief van 10 oktober jl.5 een overzicht van gedeeld. Ik moedig gemeenten aan om actief gebruik te maken van hun beleidsmogelijkheden.
Daarnaast tref ik ook andere niet-fiscale maatregelen om de positie van koopstarters te verbeteren. Met een voorlichtingscampagne wil ik starters helpen beter inzicht te krijgen in hun bestaande financiële mogelijkheden. Er zijn namelijk vaak meer mogelijkheden dan starters zich realiseren. Ik ben op dit moment in gesprek met de markt over het gezamenlijk organiseren van deze campagne. Ook zet ik in op de bouw van betaalbare woningen voor starters en middeninkomens. In mijn brief van 17 september jl.6 heb ik aangekondigd dat het kabinet een miljard euro vrijmaakt voor een woningbouwimpuls. Deze impuls is in het bijzonder gericht op het sneller en meer bouwen van woningen voor deze groepen. Het Besluit met daarin de regeling en voorwaarden voor de verstrekking van deze middelen heb ik op 20 mei jl. met u gedeeld.
Ten slotte wordt de positie van koopstarters ook beïnvloed door het fiscale regime. Ik heb al eerder met uw Kamer van gedachten gewisseld om starters meer toegang te geven tot de woningmarkt via differentiatie van de overdrachtsbelasting. Ik hoop u zo spoedig mogelijk verder te informeren over de differentiatie van de overdrachtsbelasting ten gunste van koopstarters.
Ziet u ook dat de woningnood toeneemt en huren steeds minder goed betaalbaar worden? Kent u het voorstel van de PvdA in Groningen om daar te beginnen met het reguleren van huren tot 1.500 euro per maand en deze onder het puntenstelsel te brengen?
De laatste jaren worden steeds meer koopwoningen opgekocht door beleggers, voornamelijk in de grote steden. Betaalbare koopwoningen die geschikt zijn voor starters en mensen met een middeninkomen op de woningmarkt worden hierdoor steeds schaarser.
Ik wil gemeenten de mogelijkheid geven om voor de buurten waar dat echt nodig is een opkoopbescherming in te voeren. Hierdoor wordt ongewenste opkoop van schaarse goedkope en middeldure koopwoningen om deze vervolgens duur te verhuren tegen gegaan. Wanneer de opkoopbescherming wordt ingevoerd kunnen aangekochte koopwoningen niet zomaar meer worden verhuurd. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie- Dik-Faber7 die vraagt hoe de juridische belemmeringen voor gemeenten om deze koopwoningen te beschermen kunnen worden weggenomen.
Wenselijke vormen van koop voor de verhuur moeten echter wel mogelijk blijven. Een gemeente zal daarom in de buurten waar de opkoopbescherming geldt aan bonafide verhuurders vergunningen blijven afgeven voor gewenste vormen van verhuur. Daarbij kan gedacht worden aan woningen die verhuurd worden aan familieleden, woningen die onderdeel zijn van een winkel-, kantoor- of bedrijfspand of zittende kopers die verhuizen naar een andere woning en hun eerste woning willen verhuren. Ik vind het belangrijk dat deze woningen op een nette manier verhuurd kunnen worden. Daarom kunnen via de opkoopbescherming eisen gesteld worden aan deze vergunning ten aanzien van goed verhuurderschap. Ik zal de opkoopbescherming invoeren voor een periode van drie jaar en vervolgens evalueren.
Bent u bereid een experiment toe te staan om het puntenstelsel op te trekken om zo meer betaalbare huurwoningen voor middengroepen beschikbaar te laten komen? Zo nee, waarom niet? Onderkent u het enorme probleem wel voldoende?
Ik zie dat met name in de gebieden met schaarste de betaalbaarheid van woningen voor mensen met een middeninkomen onder druk staat. Wel ontvang ik verschillende signalen, onder meer op basis van cijfers van Pararius, dat de huurprijsstijgingen in het geliberaliseerde segment lijken af te zwakken. Deze afzwakking treedt nog sterker op in de grote steden, en dient mogelijk als voorbode voor de toekomstige ontwikkeling van huurprijzen in de rest van het land. Desondanks blijft de noodzaak om excessen te bestrijden bestaan; dit doe ik met de maximering van de jaarlijkse huurprijsstijging en het afdwingen van verhoogde transparantie over de totstandkoming van de aanvangshuurprijzen.
Ik heb ook kennisgenomen van de wens van de PvdA-fractie in de gemeenteraad van Groningen om dit via een experiment met het doortrekken van het woningwaarderingsstelsel in hun stad af te dwingen. Vergaande regulering van het middenhuursegment in de vorm van het doortrekken van het woningwaarderingsstelsel schiet mijn doelstelling van excessen tegengaan voorbij. Ik vrees dat dit de nieuwbouwproductie van middenhuurwoningen disproportioneel zal verstoren, waarmee het de toegankelijkheid van dit huursegment op de lange termijn schaadt.
Het artikel ‘Nabestaanden houden steeds vaker orgaandonatie tegen’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in Medisch Contact «Nabestaanden houden steeds vaker orgaandonatie tegen»?1
Ja.
Wat is uw algemene reactie op de jaarcijfers van de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) die in dit artikel genoemd worden?
Helaas heeft de stijging van 2018 (15% meer transplantaties dan 2017) zich niet doorgezet in 2019. Een daling van 6% orgaantransplantaties in 2019 hoeft echter niet te wijzen op een negatieve trend. Zoals de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) ook aangeeft, een dergelijke schommeling is niet ongebruikelijk. Verder ben ik verheugd dat er meer hoornvliestransplantaties hebben plaatsgevonden. Ook laten de cijfers zien dat mijn investeringen in de innovatieve behandeling met machineperfusie resultaten opleveren.
Wat vindt u ervan dat in het jaar 2019 nabestaanden in 19 procent van de gevallen een donatie tegenhielden, terwijl de overledene zelf expliciet een «ja» als keuze had vastgelegd in het donorregister?
Iedere situatie is anders. Uitgangspunt is de wens van de overledene en deze dient zoveel mogelijk uitgevoerd te worden. Maar er is ook een andere kant. Nabestaanden worden op een vaak zeer emotioneel moment geconfronteerd met orgaandonatie. In goed overleg met de nabestaanden worden dan de opties besproken. Als zij een weloverwogen besluit nemen om geen donatieprocedure te starten, bijvoorbeeld doordat de kans dat hun dierbare een geschikt orgaan heeft voor donatie heel klein is, is dat ook een «weigering» die we terug zien in de cijfers. Maar die is wel heel goed overwogen.
Daarnaast lijken percentuele schommelingen groter omdat het bij orgaandonatie om een relatief klein aantal patiënten gaat. In 2019 hebben de nabestaanden in 35 gevallen nee gezegd tegen donatie, terwijl hun dierbare met een «ja» in het Donorregister stond. In 2018 ging het om 29 gevallen (13%).
Verwacht u dat de rol van de nabestaanden, wanneer per 1 juli 2020 de nieuwe donorwet (actieve donorregistratie) in werking treedt, groter zal worden, aangezien dan naar alle waarschijnlijkheid naast de groep «ja»-geregistreerden een grote groep zal ontstaan van mensen die zelf geen keuze hebben gemaakt en daardoor als «geen bezwaar» worden geregistreerd in het donorregister? Zo ja, vindt u dat wenselijk?
Ik verwacht niet dat de rol van nabestaanden groter zal wordt bij de invoering van de nieuwe donorwet. Om te waarborgen dat de rol van nabestaanden duidelijk is voor de professionals is de Kwaliteitsstandaard opgesteld. Na invoering van de nieuwe donorwet wordt bij een «geen bezwaar» registratie (mensen die in de huidige situatie niet geregistreerd zijn), net als nu bij een «ja» registratie, de donatie besproken met de nabestaanden en worden zij hierin begeleid. In beide gevallen gaat het om een geregistreerde toestemming. De arts voert dus uiteraard altijd een gesprek met nabestaanden om hen te informeren over de registratie en hoe deze tot stand is gekomen.
Daarbij: in de situaties waarin de nabestaanden wél moesten beslissen over donatie, hebben ze in 2019 ongeveer net zo vaak toestemming gegeven als in 2018 (32% vs. 29%).
Vindt u dat het recht op zelfbeschikking en het eerbiedigen van de wens van de orgaandonor voldoende zijn gewaarborgd in de Richtlijn Kwaliteitsstandaard Donatie, waarin onder andere staat dat ook bij een geregistreerde donor niet tot donatie wordt overgegaan wanneer nabestaanden het onderling oneens zijn over de vraag of donatie wenselijk is?
De Kwaliteitsstandaard komt voort uit de politieke wens om invoering van de nieuwe donorwet en de positie van nabestaanden duidelijk te beschrijven. De standaard probeert een balans te vinden tussen het recht op zelfbeschikking van de donor enerzijds en de positie en belangen van de nabestaanden anderzijds. In de Kwaliteitsstandaard staat nadrukkelijk dat de wens van de overledene het uitgangspunt moet zijn van het gesprek met nabestaanden. Als er toestemming is voor donatie, is het gesprek met nabestaanden informerend en zij hoeven niet meer de vraag te beantwoorden of zij wel of niet voor donatie willen kiezen. Wel kunnen nabestaanden aannemelijk maken dat de registratie niet overeenkomt met de wens van de potentiële donor, of kan uit de gesprekken met de nabestaanden blijken dat zij mogelijk emotionele/psychische schade lijden als de procedure toch doorgaat.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wens van mensen die zich actief als donor hebben geregistreerd, beter wordt gewaarborgd?
De wens van de donor is zowel in de nieuwe situatie als in de huidige situatie goed gewaarborgd. Zoals hierboven aangegeven, is in de Kwaliteitsstandaard nadrukkelijk opgenomen dat de wens van de overledene het uitgangspunt moet zijn van het gesprek met nabestaanden. Ook past de NTS momenteel de donatie scholingsmodules aan voor artsen die te maken krijgen met het donatiegesprek en nabestaanden, zodat zij de Kwaliteitsstandaard en daarin gehanteerde uitgangspunten toepassen in de praktijk.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Orgaandonatie op 5 februari 2020 beantwoorden?
Ja.
Tekortkomingen van Kustwachthelikopters |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er een rapport over de Nederlandse Kustwachthelikopters is opgesteld door veiligheidsdeskundigen van KLM, Schiphol en het kenniscentrum Nederlands Lucht- en Ruimtevaart Centrum (NLR)? Zo ja, wanneer wordt dat rapport naar de Kamer gestuurd?1
De genoemde organisaties hebben een safety survey uitgevoerd naar de Search and Rescue (SAR) operatie van Noordzee Helikopters Vlaanderen (NHV) in Den Helder. Het is uitgevoerd in opdracht van Airport Medical Services B.V. (AMS). AMS heeft dit rapport niet openbaar gemaakt, maar wel gedeeld met het onderzoeksbureau dat een onderzoek in mijn opdracht heeft uitgevoerd. Laatstgenoemde rapport heb ik u heden toegezonden, voorzien van een reactie. Noordzee Helikopters Nederland (NHN) heeft mij laten weten de aanbevelingen van AMS mee te nemen in hun SAR-verbeterprogramma.
Klopt het dat de Kustwachthelikopters te krap zijn om de werkzaamheden voor patiënten uit te voeren? Zo ja, wat gaat daaraan gebeuren en binnen welke termijn?
Voor de bevindingen van het onderzoek dat in mijn opdracht is uitgevoerd en de maatregelen die naar aanleiding daarvan worden genomen, verwijs ik u naar het rapport en de reactie die ik u heden heb toegezonden.
Klopt het dat verpleegkundigen zich zorgen maken over hun veiligheid, omdat ze geen helm aangeleverd krijgen en zij zich aan boord niet altijd goed kunnen vastmaken en dat ook de brancard niet gezekerd kan worden? Zo ja, wat gaat daaraan gebeuren en op welke termijn?
Ik verwijs u naar het onderzoeksrapport dat ik u heden heb toegezonden. In aanvulling daarop kan ik melden dat NHN heeft aangeven dat zij maatregelen heeft getroffen om de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen voor alle bemanningsleden, waaronder de verpleegkundigen, te waarborgen.
Klopt het dat in 2016 de Onderzoeksraad voor Veiligheid al vaststelde dat er tekortkomingen waren? Zo ja, wat waren deze tekortkomingen en waarom zijn er nog geen wijzigingen doorgevoerd? Gaat dit nu wel gebeuren? Zo ja, binnen welke termijn?
Het onderzoek «Zorg tussen Wal en Schip» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in 2016 richtte zich niet specifiek op de SAR helikopter dienstverlening, maar op de gehele keten van medische hulpverlening op de Noordzee. Het OVV heeft in dit onderzoek geen tekortkomingen geconstateerd in de SAR helikopter dienstverlening.
Over de uitkomsten van het onderzoek van de OVV bent u op 15 december 2016 door de Minister van Infrastructuur en Milieu mede namens de Minister van VWS geïnformeerd.2 In de bijlage bij de brief van 13 december 2018 van de Minister van Justitie en Veiligheid bent u geïnformeerd over de stand van zaken van de implementatie van de aanbevelingen.3 De algemene conclusie van het onderzoek is dat er in de gehele keten van medische hulpverlening op de Noordzee tekorten zijn aangetroffen. Deze conclusie is aanleiding geweest om de processen door te lichten. In gezamenlijk overleg zijn structurele verbeteringen doorgevoerd binnen de Kustwachtorganisatie en is de samenwerking met de hulporganisaties op land verbeterd. Dit heeft ertoe geleid dat in 2017 een Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector Ketennorm is opgesteld voor de zorgketen die medische hulp op de (Noord)zee biedt, evenals een Kwaliteitskader Ambulancezorg op het water. Onder regie van de Kustwacht vindt tweejaarlijks evaluatie plaats van medische zorgverleningen op zee met de betrokken zorgaanbieders. Aanvullend op dit normenkader ontwikkelt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd momenteel een toetsingskader om toezicht te kunnen houden op de kwaliteit van medische zorg op de (Noord)zee. Dit jaar zal deze keten gecertificeerd worden.
Klopt het dat veel bemanningsleden uit verschillende Europese landen komen en niet altijd goed Engels spreken? Zo ja, wat gaat daaraan gebeuren en binnen welke termijn?
Ik verwijs u naar het onderzoeksrapport dat ik u heden heb toegezonden.
Wat waren de redenen om in 2015 te kiezen voor uitvoering door het Vlaamse helikopterbedrijf Noordzee Helikopters Vlaanderen (NHV)? Is er destijds op laagste prijs aanbesteed of op Economisch Meest Voordelige Inschrijving (EMVI)? Zo ja, wat waren de EMVI-eisen? Hoe waren de eisen ten aanzien van de veiligheid van patiënten en de veiligheid van medewerkers meegenomen?
Het contract is aan NHN – niet NHV – gegund op basis van laagste prijs.
Welke autoriteit of instantie is verantwoordelijk voor een periodieke keuring van Kustwachthelikopters? Wanneer is een dergelijke keuring voor het laatst gebeurd? Wat was hiervan de eindconclusie?
De SAR-vluchten worden uitgevoerd met Belgisch civiel geregistreerde helikopters.
Ten aanzien van de luchtwaardigheid van deze helikopters ligt de verantwoordelijkheid voor het toezicht bij de autoriteit van het land van registratie, in dit geval de Belgische luchtvaartautoriteit. Onderdeel van het luchtwaardigheidsproces is inspectie door de Continuing Airworthiness Management Organisation die deze inspecties plannen en uitvoeren. Indien dit onderzoek uitwijst dat een luchtvaartuig luchtwaardig is, wordt het onderzoek afgesloten met een Airworthiness Review Certificate (ARC). Het toezicht op dit proces ligt in dit geval ook bij de Belgische luchtvaartautoriteit.
De Belgische luchtvaartautoriteit bevestigt desgevraagd dat de helikopters een geldig Bewijs van Luchtwaardigheid hebben met een geldige ARC. De voorgenoemde luchtwaardigheidsonderzoeken hebben recent plaatsgevonden, de resultaten daarvan waren alle positief. De ARC is voor de helikopters met de registratienummers OO-NSZ afgegeven op 5 september 2019, voor de OO-NHU op 11 december 2019, voor de OO-NHV op 6 januari 2020 en voor de OO-NHM op 7 januari 2020.
Ten aanzien van de SAR-operaties die met de helikopters worden uitgevoerd, verwijs ik u naar mijn brief van 27 november 2019, waarin ik een uitwerking heb aangekondigd van de wijze waarop het toezicht vormgegeven moet worden.4
Hoe vaak moeten Kustwachthelikopters uitrukken om reddingsacties uit voeren? Kunt u hierbij cijfers over de laatste drie jaar geven?
In 2017, 2018 en 2019 was dit respectievelijk 121, 122 en 130 keer.
Het bericht ‘Je kunt niet tien keer met hetzelfde komen’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat bedoelt u precies met de uitspraak «We willen niet meer dat het asielsysteem gebaseerd is op rechten, maar veel meer op regels»?1
Ik bedoel hiermee te zeggen dat de rechten en regels in het asielsysteem, gelet op de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, onvoldoende in balans zijn. Het (Europese) asielsysteem heeft zijn basis in het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens en is historisch gebouwd op het beeld van de «asielzoeker» die onder zware omstandigheden zijn land is ontvlucht voor een oorlogssituatie of voor vervolging van de zijde van autoriteiten. Dit heeft ertoe geleid dat het asielsysteem sterk de nadruk legt op garanties en waarborgen voor de individuele asielzoeker. Ik onderschrijf uiteraard het uitgangspunt dat sprake moet zijn van een zorgvuldige procedure met voldoende waarborgen voor de asielzoeker, opdat zij die bescherming nodig hebben die ook krijgen, maar ik zie ook dat de aard van de asielinstroom van de laatste jaren sterk aan verandering onderhevig is. De asielprocedure wordt regelmatig oneigenlijk gebruikt en dat heeft een ongewenste impact op het systeem en het draagvlak in de samenleving. Daarbij moet worden gedacht aan (een deel van de) aanvragen van vreemdelingen uit veilige landen, vreemdelingen die een aanvraag indienen met vooral opvangvoorzieningen als doel, vreemdelingen die «shoppen» van de ene lidstaat naar de andere lidstaat, vreemdelingen die zich ernstig misdragen in de opvang of vreemdelingen die hun vertrek frustreren door bij herhaling een vervolgprocedure te starten.
Het asielrecht kent naast rechten ook plichten voor vreemdelingen, maar de mogelijkheden om te handhaven zijn beperkt. Om misbruik van het asielsysteem en de bijbehorende voorzieningen tegen te kunnen gaan, wil ik dat het Europese op rechten gebaseerde systeem wordt aangevuld met een goed functionerend, op regels gebaseerd systeem. Hierbij denk ik onder meer aan nieuwe regels die de mogelijkheden voor lidstaten uitbreiden om kansarme asielverzoeken in een gesloten setting af te handelen, sobere opvangvoorzieningen te bieden aan bepaalde groepen, het stevig sanctioneren bij overlast en het niet mogen afwachten van de procedure bij volstrekt kansloze herhaalde asielverzoeken. Ook is van belang dat de lidstaten zelf hun verplichtingen onder het EU-asielrecht nakomen. Een betere monitoring door onder meer de Europese Commissie en het EASO is hiervoor een noodzakelijke eerste stap.
Deelt u de mening dat het asielrecht uit heel veel regels bestaat, bijvoorbeeld om te bepalen of iemand wel of geen recht heeft op asiel? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak genoemd in vraag 1? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik en ik wil niet zozeer méér regels, maar wel andere regels die meer balans brengen. Ik wil daarbij niet tornen aan het recht op asiel voor hen die daar recht op hebben; dat uitgangspunt blijft overeind en dat is ook de kern van het asielrecht. Mijn zorg ziet op de vreemdelingen die op oneigenlijk gronden gebruik maken van de asielprocedure en de voorzieningen. Dit fenomeen is niet nieuw maar wel de mate waarin dit voorkomt en de impact die het daarmee heeft op de uitvoering van het asielproces.
Deelt u de mening dat de regels van het asielrecht in overeenstemming moeten zijn met de regels van het internationale recht en elementaire mensenrechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat beoogt u dan precies met uw uitspraak als geciteerd in vraag 1? Welke concrete voorstellen wilt u nu precies gaan doen?
Ja, die mening deel ik en dat is ook de praktijk. Dat betekent niet dat we niets moeten doen nu we te maken hebben met een veranderde instroom en daar veel last van ondervinden. Allereerst wordt bezien welke (beleids)maatregelen genomen kunnen worden binnen de kaders van het (inter)nationaal recht. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven is mijn inzet tevens gericht op de aanpassing van het internationaal recht om tot duidelijke en effectieve regels te komen zonder daarbij de elementaire mensenrechten uit het oog te verliezen.
Bent u bekend met de conclusie uit het rapport van de Onderzoekscommissie Langdurig verblijvende vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht (Commissie Van Zwol), die constateert dat niet alle tweede of volgende procedures kansloos zijn en zij daadwerkelijk ook nut hebben? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw suggestie om tweede of volgende procedures aan banden te leggen?2
Ja, ik ben bekend met het rapport van de commissie Van Zwol en verwijs uw Kamer naar de kabinetsreactie op het rapport van 15 november 2019.
De mogelijkheid om een opvolgende asielaanvraag in te dienen indien de vreemdeling nieuwe relevante elementen of bevindingen naar voren brengt is een belangrijk recht. De actualiteit bij de IND laat echter ook een ander beeld zien. Het is mij een doorn in het oog dat er vreemdelingen zijn die keer op keer een kansloos asielverzoek indienen. Ik zie dit als misbruik en oneigenlijk gebruik van de asielprocedure. Bij kansloze opvolgende asielverzoeken is het zaak die snel af te doen om te zorgen dat vreemdelingen geen baat hebben bij het doen van dergelijke aanvragen. Zoals ik ook in mijn reactie op het rapport heb verwoord zijn er inmiddels door de IND een aantal maatregelen genomen om in deze gevallen lik op stuk te geven. Ik schets deze maatregelen kort:
Sinds oktober 2018 beoordeelt de IND een opvolgende asielaanvraag zo spoedig mogelijk na indiening op compleetheid. De vreemdeling moet zijn aanvraag namelijk zo veel als mogelijk onderbouwen met documenten en hij moet beschrijven waarom hij opnieuw asiel aanvraagt. Wanneer een aanvraag niet compleet is, krijgt de vreemdeling een termijn om de aanvraag compleet te maken. Wanneer dat niet gebeurt, stelt de IND de aanvraag buiten behandeling. Hierdoor worden incomplete aanvragen snel aan de voorkant afgedaan en komen deze aanvragen niet terecht in de procedure. Van de opvolgende aanvragen waarop in 2019 is beslist, is ongeveer 30% buiten behandeling gesteld.
Sinds 1 juli 2019 moeten opvolgende asielaanvragen bovendien in persoon in Ter Apel worden ingediend, dit kon voorheen per post. Wanneer dat niet gebeurt, stelt de IND de aanvraag eveneens buiten behandeling.
Daarnaast is het per juli 2019 mogelijk bij opvolgende asielaanvragen het gehoor achterwege te laten wanneer de IND op basis van de stukken oordeelt dat de aanvraag geen kans van slagen heeft. De IND kan kansloze opvolgende aanvragen zo versneld schriftelijk af doen. Deze maatregel vindt zijn basis in het regeerakkoord.
Hoe denkt u zinloze tweede en verdere procedures te voorkomen, maar tegelijkertijd ruimte te blijven bieden aan, bijvoorbeeld, nieuw materiaal ter onderbouwing van een asielaanvraag of veranderde omstandigheden, bijvoorbeeld in het land van herkomst?
Met het bij antwoord 4 beschreven lik-op-stukbeleid wordt het indienen van kansloze opvolgende aanvragen zoveel mogelijk ontmoedigd. Deze aanvragen worden daarmee snel opgepakt en beslist. De maatregelen doen niets af aan de zorgvuldigheid waarmee de IND opvolgende aanvragen beoordeelt. Indien sprake is van een complete opvolgende aanvraag en niet reeds op grond van de schriftelijke stukken blijkt dat de aanvraag geen kans van slagen heeft, dan zal de IND de vreemdeling nog steeds horen over de ingebrachte nieuwe elementen of bevindingen. Hiermee wordt dan ook nog steeds voldoende ruimte geboden aan vreemdelingen om met nieuwe elementen of bevindingen een opvolgende aanvraag in te dienen. Dat alles neemt niet weg dat meer ruimte in de EU-regelgeving om een steviger lik-op-stukbeleid te voeren gewenst is.
Deelt u de mening dat het vooral van belang is dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) tweede of volgende procedures snel, maar ook zorgvuldig moet kunnen behandelen en daarvoor dus moet beschikken over voldoende en goede capaciteit? Zo nee, waarom niet? Is de huidige capaciteit daarvoor, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin, in uw ogen voldoende?
Ik ben van mening dat de hiervoor beschreven maatregelen die inmiddels zijn genomen door de IND bijdragen aan een efficiëntere procedure en ook zorgen voor een lagere instroom van kansloze aanvragen. Uiteraard is het uitgangspunt dat opvolgende aanvragen niet alleen efficiënt worden afgehandeld, maar ook dat dit zorgvuldig gebeurt. De IND zet capaciteit in, die er op is gericht de instroom van opvolgende aanvragen bij te houden. Gezien de schaarste van de capaciteit en de achterstanden bij de behandeling van asielaanvragen in het zogenoemde spoor 4, is meer inzet op herhaalde aanvragen op dit moment niet haalbaar.
Wat zijn de actuele doorlooptijden bij de afdoening van tweede of volgende asielaanvragen? Zijn deze in de afgelopen 12 maanden verbeterd of verslechterd? Bent u hier tevreden over? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om de doorlooptijden te verbeteren?
De gemiddelde doorlooptijd voor opvolgende aanvragen die zijn afgehandeld in 2019 bedroeg ongeveer 150 dagen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het gegeven dat in 2019 veel oude zaken uit de voorraad zijn weggewerkt, een negatieve invloed heeft op de gemiddelde doorlooptijd van afgehandelde aanvragen. Mede door de genomen maatregelen is de instroom van opvolgende aanvragen in 2019 sterk gedaald (zie de grafiek hieronder) en is de voorraad opvolgende aanvragen in de laatste 12 maanden gehalveerd.
Grafiek: Instroom van opvolgende aanvragen in 2017–2019
Bron: IND Asylum Trends december 2019
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Huisjesmelkers aan de Pieter Calandlaan in Amsterdam, Nieuw-West |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de situatie aan de Pieter Calandlaan in Amsterdam Nieuw-West, waar kamers worden verhuurd van acht vierkante meter voor 700 euro per maand?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ik kende de situatie aan de Pieter Calandlaan in Amsterdam Nieuw-West niet en heb daarom naslag laten doen.
Vindt u 700 euro voor 8 m2 een redelijke prijs? Zo nee, kunt u verklaren op basis van welke criteria deze verhuurder tot dit bedrag is gekomen?
De betreffende advertentie op Pararius is inmiddels verwijderd, op basis van een advertentie op de website huurwoningen.nl2 lijkt het te gaan om een onzelfstandige woonruimte, een kamer. De waardering van kamers gebeurt op basis van het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte. Naast de oppervlakte van de verhuurde kamer zijn daarin diverse andere elementen van belang. Het gaat onder meer om oppervlakte van gemeenschappelijke ruimten, verwarmingsmogelijkheden, kookgelegenheid, en sanitaire voorzieningen.
Ik kan niet beoordelen of in deze specifieke situatie de huurprijs in verhouding staat tot de waardering op basis van het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte. Dat neemt niet weg dat ik erop reken dat verhuurders fatsoenlijk omgaan met hun huurders en een redelijke huurprijs vragen, waarbij zij rekening houden met de geboden kwaliteit van hun woning of kamer. Als op basis van het woningwaarderingsstelsel een huurprijs gevraagd mag worden, betekent dit niet dat de verhuurder deze maximale huurprijs hoeft te vragen. Daarbij verwacht ik van verhuurders dat ze niet maximaal willen profiteren van de grote schaarste in steden met een gespannen woningmarkt.
Is het volgens het woningwaarderingsstelsel ook mogelijk om tot dit bedrag te komen? Kunt u dit toelichten?
Ja dit is in theorie mogelijk. Een kale huurprijs van € 700 voor een kamer is mogelijk indien de waardering van deze kamer en de bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen op basis van het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte leidt tot een waardering met minimaal 472 punten.
De betreffende advertentie op Pararius is inmiddels verwijderd, op basis van de eerdergenoemde advertentie op de website huurwoningen.nl lijkt de gevraagde huurprijs van € 700 inclusief gas, water en licht. Stel dat het voorschot servicekosten (gas, water en licht) € 100 per maand bedraagt, dan is de kale huurprijs € 600. Een dergelijke huurprijs is mogelijk indien de waardering op basis van het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte minimaal 380 punten bedraagt. Bij een kamer van 8 m2 komt een dergelijk puntenaantal niet vaak voor. Om dit te toetsen kan elke huurder zich tot de Huurcommissie wenden. De Huurcommissie zal in dat geval het puntenaantal vaststellen en bepalen of de huurprijs gehandhaafd blijft of verlaagd wordt. In het geval van een tijdelijk contract kan de huurder ook nog na afloop van dit contract zich nog wenden tot de Huurcommissie om met terugwerkende kracht huurverlaging te krijgen.
Is het juridisch mogelijk om huurcontracten van 0,5 jaar aan te bieden zoals deze verhuurder doet? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe dit in de toekomst onmogelijk kan worden gemaakt?
Ja, het is juridisch toegestaan om een huurcontract van zes maanden aan te bieden. Met de Wet doorstroming huurmarkt 2015 zijn tijdelijke huurcontracten van maximaal twee jaar voor zelfstandige woningen (eengezinswoningen, appartementen) en maximaal vijf jaar voor onzelfstandige woningen (kamers) mogelijk gemaakt, die van rechtswege eindigen na de overeengekomen huurperiode mits de verhuurder de huurder tijdig schriftelijk informeert over het einde van de huur. Deze vorm van kortdurende huur en de daarmee gepaard gaande snelle doorstroming kan voor huurders die snel op zoek zijn naar een (tijdelijke) woning een goede oplossing bieden, bijvoorbeeld na een echtscheiding. Ik ben voornemens om de Wet doorstroming huurmarkt 2015 op korte termijn te evalueren, namelijk voor 1 juli 2021. Ik wil deze evaluatie gebruiken om verder inzicht te krijgen of de wet de beoogde doelstellingen behaald en of er geen oneigenlijk gebruik optreedt.
Welke extra instrumenten komen beschikbaar om huisjesmelkers te beboeten na uitvoering van de motie Asscher/Heerma over bestuurlijke boetes voor verhuurders in de gereguleerde woningvoorraad die doelbewust te hoge huren vragen?2
In het kader van de aanpak Goed verhuurderschap werk ik samen met betrokken partijen aan een breed palet aan activiteiten om malafide verhuurders aan te pakken. De motie Asscher/Heerma over bestuurlijke boetes voor te hoge huren betrek ik bij de uitwerking van aanvullende maatregelen om het gemeentelijk instrumentarium in de strijd tegen malafide verhuurders te versterken. Om op al deze onderwerpen de juiste voorstellen te kunnen ontwikkelen en daarbij uw Kamer goed inzicht te kunnen geven in de mogelijke effecten ervan vind ik het van groot belang om aan elkaar verwante onderwerpen in samenhang verder uit te werken.
Het onderzoekverloop naar de dood van Dascha Graafsma |
|
Niels van den Berge (GL), Jan de Graaf (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u, in algemene zin, een beeld schetsen hoe de second opinion naar de doodsoorzaak van Dascha Graafsma is vormgegeven?
Het College van procureurs-generaal heeft mij het volgende bericht. Naar aanleiding van aanhoudende twijfels van de nabestaanden over de doodsoorzaak van Dascha Graafsma heeft het Openbaar Ministerie (OM) besloten een second opinion uit te laten voeren. De second opinion wordt verricht door de forensische opsporing van een andere politieeenheid. De desbetreffende forensisch experts van de eenheid Amsterdam zijn niet eerder bij het onderzoek betrokken geweest en zijn gevraagd met een frisse blik te kijken naar de conclusies van het verrichte forensische onderzoek. Bij de forensische second opinion worden door hen zowel de bevindingen van de politie MiddenNederland, de schouwarts en de toxicoloog van het NFI betrokken als ook de bevindingen van de door de nabestaanden ingeschakelde forensisch deskundigen.
Hoe wordt in de praktijk voorkomen dat de stelling dat de eerdere vaststellingen rond de dood van Dascha onvolkomenheden bevatte, maar geen aanleiding geeft te twijfelen aan de eindconclusies het huidige onderzoek beïnvloedt?1
De resultaten van de forensische second opinion zullen door de zaaksofficier of rechercheofficier van het arrondissementsparket Midden-Nederland worden voorgelegd aan ervaren officieren van justitie van verschillende OM-onderdelen, die niet eerder bij het onderzoek betrokken waren. In een zogenoemde reflectiebijeenkomst zullen deze resultaten kritisch worden beschouwd.
De vraag die in deze reflectiebijeenkomst centraal zal staan is of de uitkomsten van de forensische second opinion, in combinatie met het opsporingsonderzoek van de politie en het rapport van de onderzoekers van de nabestaanden aanwijzingen opleveren voor een misdrijf en daarom een voortzetting of heropening van het onderzoek rechtvaardigen.
Geven de ervaringen in de onderzoeken die tot nu toe zijn gedaan en de bevindingen van de kring rond Dascha aanleiding voor maatregelen ten aanzien van de wet- en regelgeving, de toepassing van de onderzoekskaders en/of de wijze waarop nabestaanden worden betrokken in het onderzoek?
Nee.
Zijn u de klachten en wensen van de nabestaanden van Dascha bekend? Zo ja, herkent u zich in hun gevoel dat de structuur van het proces en de organisatie(cultuur) de werkwijze in de communicatie bemoeilijkt en hindernissen opwerpt om nieuwe feiten en omstandigheden in het onderzoek met elkaar te delen? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen om de waarheidsvinding in dit soort onderzoeken verder te versterken en welke maatregelen neemt u zich precies voor?
De klachten en wensen van de nabestaanden zijn bij het OM bekend. Het OM en ik vinden het van groot belang dat zo open mogelijk gecommuniceerd wordt met de nabestaanden. De politie en het OM hebben veelvuldig contact met de nabestaanden en/of team TDO en de nabestaanden zijn in de gelegenheid gesteld om het dossier in te zien en daarover vragen te stellen. De politie en het OM hebben daarnaast geprobeerd zo goed mogelijk antwoord te geven op de vragen die bij de nabestaanden/team TDO leven. De kanttekeningen van de nabestaanden/team TDO bij het onderzoek zijn serieus bekeken. Het OM en politie hebben excuses gemaakt voor eerdere communicatie waarin te stellig werd geconcludeerd dat in deze zaak sprake was van zelfdoding. Ook ik betreur deze gang van zaken. Door de nabestaanden zo goed mogelijk te blijven informeren en hun vragen te beantwoorden zet het OM in op een open en duidelijke communicatie richting nabestaanden.
De vergoeding van fysiotherapie bij chronische COPD |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de vergoeding van fysiotherapie voor patiënten met chronische Chronische Obstructieve Longziekte (COPD), afhankelijk is van hun behandeling in het voorgaande jaar? Zo ja, wat is uw reactie?
Voor patiënten met COPD is het van belang dat zij passende zorg krijgen.
Dit betekent dat de behandeling moet worden afgestemd op hun actuele gezondheidssituatie. Bij verslechtering van de situatie, waarbij sprake is van een verschuiving naar een zwaardere ernstcategorie, kan de zorg worden opgeschaald naar het bij die zwaardere categorie behorende aantal behandelingen.
Bij een verbetering van de situatie kan de zorg worden afgeschaald naar een bij een lichtere ernstcategorie behorend aantal behandelingen. Een verbetering wordt doorgaans bij aanvang van een vervolg-behandeljaar vastgesteld, zodat het maximumaantal behandelsessies voor dat jaar bekend is.
Indien gedurende een behandeljaar verslechtering optreedt die tot indeling in een zwaardere categorie leidt, dan kan de fysio- of oefentherapeutische zorg direct worden opgeschaald.
Voor patiënten die een longaanval doormaken die tot ziekenhuisopname leidt is er daarnaast nog een extra vangnet, omdat de longarts bij ontslag kan beoordelen of een longrevalidatieprogramma aangewezen is.
Wat is volgens u de ratio achter het feit dat patiënten die cardio-oefeningen doen bij een fysiotherapeut en dat vergoed krijgen vanwege de ernst van hun aandoening, geen vergoeding voor fysiotherapie meer krijgen als zij in het voorgaande jaar geen antibiotica nodig hadden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom het voordeel van cardio-oefeningen voor een patiënt met chronische COPD opeens wegvalt wanneer deze patiënt geen antibiotica of prednison heeft gebruikt?
Het primaire doel van een fysio- of oefentherapeutisch behandeltraject is om een verbetering in de gezondheidssituatie van de patiënt te bewerkstelligen.
Deze verbetering uit zich meestal in een verminderd aantal longaanvallen, een algeheel verbeterd lichamelijk functioneren en kwaliteit van leven en het bereiken en vasthouden van een hoger beweegniveau. Wanneer er weinig tot geen longaanvallen zijn zal daarvoor ook minder extra medicatie (zoals prednison of antibiotica) gegeven hoeven te worden. Wanneer een betere gezondheidssituatie is bereikt, dan is de patiënt in veel gevallen zelf in staat om dit te onderhouden met zelf geïnitieerde beweegactiviteiten. In een goede behandeling wordt daarop ook aangestuurd. In dat geval volstaat het om met enige regelmaat te monitoren of het goed gaat en eventueel bij te sturen.
Het criterium – zoals gedefinieerd door de internationale organisatie GOLD (global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease) – om de zwaardere ernstcategorieën (C en D) te bepalen is het in de voorafgaande 12 maanden hebben doorgemaakt van één longaanval die tot ziekenhuisopname heeft geleid dan wel twee longaanvallen zonder ziekenhuisopname. Wanneer de gezondheidssituatie van een patiënt dusdanig verbeterd is dat in de voorafgaande 12 maanden geen longaanvallen of maximaal één lichtere longaanval (zonder ziekenhuisopname) zijn voorgekomen, dan kan de behandeling daarop worden afgestemd en worden overgegaan tot het laagfrequent monitoren van het ziektebeeld. Zodra toch weer een longaanval optreedt die tot ziekenhuisopname leidt ofwel sprake is van twee longaanvallen zonder ziekenhuisopname, dan kan zoals bij het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, direct worden opgeschaald. In geval van ziekenhuisopname zal de longarts bovendien beoordelen of (na ontslag) eerst een longrevalidatieprogramma is aangewezen.
Deelt u de mening dat oefeningen belangrijk zijn voor patiënten met COPD (zeker voor oudere patiënten met COPD), verdere achteruitgang kunnen voorkomen en mede bepalend zijn voor hun kwaliteit van leven? Zo ja, hoe rijmt u dit met de vergoeding van fysiotherapie bij chronische COPD?
Artsen en fysiotherapeuten geven aan dat voldoende beweging – en het uitvoeren van oefeningen of beweegactiviteiten als onderdeel daarvan – van groot belang zijn voor patiënten met COPD, ongeacht de leeftijd. Onvoldoende beweging is een van de risicofactoren voor een slechter verloop van de ziekte. Fysio- en oefentherapie kan worden ingezet om de patiënt te ondersteunen in het veranderen van het beweeggedrag en het bereiken van een hoger beweegniveau, waarbij gelijktijdig kan worden gewerkt aan het bereiken van een goed niveau van lichamelijke conditie en functioneren. Bij veel patiënten zal dit leiden tot een betere gezondheidssituatie, die zij vervolgens zelf kunnen onderhouden, onder andere door het gerealiseerde (adequate) beweegniveau vast te houden.
Wanneer door fluctuatie in de ziekte een duidelijke verslechtering van de gezondheidssituatie optreedt (zich meestal uitend in longaanvallen), dan kan opnieuw fysio- of oefentherapie worden toegepast ter ondersteuning van het herstel en weer bereiken van een betere gezondheidssituatie. Verschillende factoren kunnen bijdragen aan het voorkomen van verslechtering van de gezondheidssituatie. Het onderhouden van een adequaat beweegniveau is er daarvan één.
De fysio- of oefentherapeut wordt in beginsel ingezet om dit adequate beweegniveau te bereiken en een optimale conditie te bewerkstelligen. Zodra dit niveau is bereikt, is het voor de meeste patiënten niet nodig om fysio- en oefentherapie te blijven toepassen ter onderhoud van hun beweegniveau, terwijl hun gezondheidssituatie verbeterd is. Bij patiënten die zich ondanks therapie nog steeds in een zwaardere ernstcategorie bevinden blijft er wel een aanspraak op een vervolg- of onderhoudsbehandeling bestaan.
Hoe snel zal een patiënt met COPD in Gold groep A, B, C of D verslechteren wanneer geen oefeningen meer gedaan kunnen worden? Wat zou dit voor de kosten van de zorg kunnen betekenen? Wegen de mogelijke extra kosten naar uw mening op tegen de besparing van minder fysiotherapie?
COPD is een ziektebeeld dat veel fluctuaties in de ernst van de symptomen kan laten zien, vooral ten aanzien van frequentie en ernst van de longaanvallen. Er is geen directe relatie daarvan bekend met het ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie daarvan.
Een verslechtering bij een patiënt uit zich meestal in het optreden van longaanvallen, die soms zodanig ernstig zijn dat een ziekenhuisopname noodzakelijk is. Daarnaast kan de longcapaciteit geleidelijk afnemen en de ziektelast toenemen. Zoals gezegd, kunnen hier verschillende factoren aan ten grondslag liggen en zijn deze processen niet één op één te relateren aan het wel of niet ontvangen van fysio- of oefentherapie, noch aan de mate waarin een patiënt er zelf niet in slaagt een adequaat beweegniveau te bereiken of onderhouden. De stelling dat de mogelijke extra kosten niet opwegen tegen de besparing van minder fysiotherapie kan ik daarom niet onderschrijven.
Deelt u de mening dat patiënten door deze gang van zaken gestimuleerd worden hun huisarts twee antibiotica-kuurtjes te vragen, om op die manier hun vergoeding voor fysiotherapie veilig te stellen?
Deze mening deel ik niet. Een huisarts zal niet zomaar antibiotica-kuren voorschrijven, juist vanwege de risico’s op antibioticaresistentie. Bovendien hanteert de huisarts een definitie voor het vaststellen van een longaanval, die veel breder is dan alleen het voorschrijven van antibiotica. Met andere woorden, antibioticagebruik op zich is niet voldoende om een longaanval vast te stellen.
Wat heeft deze prikkel voor gevolg voor antibioticaresistentie?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u in dit verband van het feit dat het onmogelijk is een verzekering met 100% dekking voor fysiotherapie af te sluiten omdat mensen die verwachten fysiotherapie nodig te zullen hebben, door de verzekeraar worden geweigerd?
Ik neem aan dat u hier doelt op de aanvullende verzekeringen. Echter, sinds 2019 is fysiotherapie bij COPD vanaf de eerste behandeling opgenomen in het basispakket. Voorheen kwamen de eerste 20 behandelingen voor eigen rekening. De aanspraak is zodanig vormgegeven, dat iedere patiënt afhankelijk van zijn/haar actuele gezondheidssituatie de fysio- of oefentherapeutische behandeling waarop hij/zij redelijkerwijs is aangewezen kan ontvangen.
Voor het basispakket mogen patiënten die zich aanmelden niet door de zorgverzekeraar worden geweigerd.
Ten aanzien van de aanvullende verzekeringen merk ik op dat – hoewel deze buiten mijn bevoegdheid vallen – ik de toegankelijkheid hiervan wel serieus neem. Uit onderzoek dat ik vorig jaar heb laten uitvoeren bleek dat bij het verzekeren van uitgebreide aanvullende zorg er nog steeds sprake is van een gevarieerd aanbod. Verzekerden hebben een ruime keus als het om aanvullende verzekeringen met een uitgebreide dekking voor fysiotherapie gaat. Zo zijn er 24 aanvullende verzekeringen af te sluiten die tussen de 24 en 35 fysiobehandelingen vergoeden, allemaal zonder medische selectie en wachttijd. Er zijn ook nog 10 aanvullende verzekeringen die tussen de 36 en 52 fysiotherapiebehandelingen vergoeden.
Bij twee van deze verzekeringen is sprake van medische selectie, bij de rest niet.
Bent u van mening dat mensen die fysiotherapie nodig hebben, dat ook kunnen krijgen zonder daarvoor onredelijk financieel extra belast te worden? Kunt u uw antwoord toe lichten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘GEZOCHT: 100 aanstaande MOEDERS voor nieuw GREEN VACCIN!’ |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat vindt u van het bericht dat ouders die hun kind bewust niet vaccineren, bij Miss Natural in aanmerking komen voor een gratis slowjuicer?1
Ik vind het een onverantwoorde en onzinnige actie. Smoothies beschermen niet tegen kinkhoest.
Bent u van mening dat het bericht dat gezonde voeding een (beter) alternatief zou zijn voor vaccinatie, ronduit misleidend is?
Ja.
Wat gaat u doen tegen deze specifieke actie en vergelijkbare misleidende acties, oproepen of berichten?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft een melding van het RIVM gekregen. De IGJ hecht grote waarde aan het Rijksvaccinatieprogramma en ziet een hoge vaccinatiegraad als borg voor de volksgezondheid. Vanuit dit belang voor de volksgezondheid spreekt de IGJ zich expliciet uit tegen deze actie. De
IGJ heeft de eigenaar van de blog «Miss Natural Lifestyle» gevraagd om de oproep aan te passen en haar uitgenodigd voor een gesprek.
Ook ik spreek me uit tegen dit soort bangmakerij. Samen met verschillende partijen doen we er alles aan om dergelijke acties en andere onjuiste berichten te weerspreken. Dat gebeurt bijvoorbeeld via de denktank desinformatie van de Vaccinatiealliantie. Zij spreken zich, op persoonlijke titel, uit tegen desinformatie en misinformatie over vaccinaties op (sociale) media.
Verder wil het kabinet in het algemeen de weerbaarheid van burgers versterken door bijvoorbeeld meer in te zetten op mediawijsheid en transparantie op online platforms vergroten. Het doel hiervan is de bewustwording onder burgers te vergroten en de impact van misleidende boodschappen te verkleinen.
Is het toegestaan om (financiële) beloningen aan te bieden aan ouders als zij de keuze maken om hun kind niet te vaccineren? Wat kunt u doen tegen het aanbieden van dergelijke (financiële) beloningen?
Op grond van de geneesmiddelenwet is het verboden om publieksreclame te maken voor receptgeneesmiddelen, maar het is niet verboden om reclame te maken voor het niet-gebruiken van een geneesmiddel. De IGJ heeft de zaak inmiddels in behandeling en bij het RIVM aangegeven dat zij deze actie zien als een risico voor het ontstaan van schade aan de gezondheid in individuele situaties. Ook de Reclame Code Commissie heeft diverse klachten over de zaak binnengekregen en zal zich op korte termijn uitspreken over de wijze waarop wordt geadverteerd.
De actie van een verkoper van blenders waarin moeders worden opgeroepen hun kind niet te vaccineren |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Antje Diertens (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de actie van een verkoper van blenders waarbij moeders worden opgeroepen hun (ongeboren) kind niet te vaccineren?1
Ja.
Deelt u de mening dat politiek en samenleving samen alles op alles moeten zetten om de vaccinatiegraad weer op het niveau te krijgen dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) adviseert?
Ja. Dit is ook de reden dat ik ruim een jaar geleden mijn brief «Verder met vaccineren» heb gepresenteerd. Samen met de jeugdgezondheidszorg, het RIVM, en vele andere partijen werk ik hard aan het verhogen van de vaccinatiegraad.
Bent u bereid op te treden tegen commerciële partijen die promotie-acties organiseren waarin wordt ingespeeld op de angsten van ouders die twijfelen over vaccinatie? Zo ja, hoe?
Ik heb al eerder aangegeven dat ik dit soort acties heel onverantwoord en onzinnig vind. Daarom is het goed om dergelijke commerciële partijen op hun verantwoordelijkheid aan te spreken. Dat doe ik natuurlijk zelf, maar ik ben ook blij dat zorgverleners, wetenschappers en andere burgers zich uitspreken tegen dit soort onzinverhalen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft een melding van het RIVM gekregen. De IGJ hecht grote waarde aan het Rijksvaccinatieprogramma en ziet een hoge vaccinatiegraad als borg voor de volksgezondheid. Vanuit dit belang voor de volksgezondheid spreekt de IGJ zich expliciet uit tegen deze actie. Ook heeft de inspectie de eigenaar van de blog «Miss Natural Lifestyle» gevraagd om de oproep aan te passen en zij is uitgenodigd voor een gesprek.
Verder wil het kabinet in het algemeen de weerbaarheid van burgers versterken door bijvoorbeeld meer in te zetten op mediawijsheid en het vergroten van transparantie op online platforms. Het doel hiervan is dat burgers informatie zelf beter op waarde kunnen schatten. Hiermee wordt de impact van misleidende boodschappen kleiner.
Bent u bereid op te treden tegen commerciële partijen die promotie-acties zoals deze uitvoeren, die direct van invloed zijn op de gezondheid van kinderen? Welke mogelijkheden heeft u om op te treden tegen dit soort verwerpelijke commerciële acties?
Zie antwoord vraag 3.
Het feit dat Nederlandse luchtvaartmaatschappijen tot 8 januari over Irak en Iran bleven vliegen en over de opvolging van aanbevelingen in het OVV-rapport over veilig vliegen over conflict gebieden |
|
Jan Paternotte (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat KLM pas na de raketaanvallen van Iran op legerbases in Irak en nadat het Oekraïense vliegtuig was neergehaald, besloot om niet langer boven Irak en Iran te vliegen?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Vindt u dat KLM dit besluit te vroeg, tijdig of te laat genomen heeft in onderhavige situatie?
Het luchtruim van Iran had geen beperkingen op kruishoogte. Over het luchtruim van Irak hadden verschillende landen en EASA een bericht uitgegeven dat door twee airway-corridors op kruishoogte kon worden gevlogen. Alle luchtvaartmaatschappijen die daar vliegen maken daarvan gebruik.
Naar aanleiding van de aanslag op de Iraanse generaal op 2 jan jl. is de situatie door Nederland (Expertgroep van het Convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart) actief gemonitord. De expertgroep hield de ontwikkelingen in de Golfregio al nauwlettend in de gaten sinds het neerschieten van de Amerikaanse drone en de drone aanvallen in Saoedi-Arabië in 2019. In navolging van de aanslag op 2 januari, gaf de Amerikaanse overheidsinstantie FAA op 3 januari jl. een waarschuwing voor een potentiele escalatie van de situatie af aan de weinige Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen die nog in de Golfregio vlogen.
Na de raketaanvallen op Irak heeft de Amerikaanse luchtvaartautoriteit (FAA) omstreeks 01.00 uur Nederlandse tijd op 8 januari 2020 een verbod uitgevaardigd voor Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen voor het luchtruim van Iran, Irak en de Golfregio.
Op basis van de actuele ontwikkelingen heeft de KLM intern beraad gevoerd en de situatie uitvoerig geanalyseerd. Ca. 1,5 uur na het Amerikaanse verbod heeft de KLM besloten niet meer boven Iran en Irak te vliegen. Inmiddels was reeds een KLM-vlucht uit Koeweit vertrokken en het luchtruim van Irak binnengevlogen. Deze vloog – een uur na de eerste raketaanvallen – op ca. 10 km hoogte boven Bagdad.
Volgens de KLM was de beste optie om het toestel zo snel mogelijk te laten doorvliegen uit het luchtruim van Irak via de airway-corridor. Andere vliegtuigen die vóór het betreffende KLM-toestel vlogen, zijn ook zo snel mogelijk doorgevlogen via de airway-corridor.
Een aantal internationale luchtvaartmaatschappijen, waaronder de KLM-Groep, meden vervolgens het luchtruim van Iran en Irak. Inmiddels wordt daar weer gevlogen door vrijwel alle luchtvaartmaatschappijen. De Britse overheid heeft op 17 januari jl. een NOTAM (Notice to Airmen) uitgegeven met een waarschuwing voor de Britse luchtvaartmaatschappijen voor het luchtruim van Iran en de airway-corridors boven Irak beneden de 25.000 voet hoogte (7,5 km). Ook de Duitse overheid heeft soortgelijke NOTAMs gestuurd voor de Duitse luchtvaartmaatschappijen in deze periode.
De KLM heeft mede op basis van de informatie die gedeeld is in de hiervoor extra ingelaste ad hoc vergadering van de expertgroep op 23 januari jl. een nieuwe risicoanalyse uitgevoerd. Hierop heeft de KLM gemeld dat er weer over Iran en Irak kan worden gevlogen.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse luchtvaartmaatschappijen tijdens een enorm gespannen periode na de aanslag op het konvooi van Qassim Suleimani bleven doorvliegen op de routes over Irak en Iran?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het Conflict Zone Information Bulletin van het European Union Aviation Safety Agency (EASA) voor Irak en Iran luidde in de periode 25 december tot heden en welke veranderingen daarin zijn aangebacht? Klopt het dat er geen waarschuwingen zijn (geweest) voor Iran en dat de waarschuwing voor Irak sinds 1 oktober 2019 hetzelfde gebleven is?2
Op basis van een EU risk assessment van DG HOME brengt EASA een CZIB uit. Deze CZIB houdt een «operationele aanbeveling» in
Vanaf 1 oktober 2019 is voor Irak een CZIB actief waarin een waarschuwing is opgenomen voor vliegen door het luchtruim van Irak, behalve voor 2 beschreven vliegroutes (airway-corridors) in het oosten van Irak.
Op 8 januari 2020 18:00 CET heeft EASA eigenstandig een advies uitgevaardigd waarin ze adviseren het Iraakse luchtruim te mijden als voorzorgsmaatregel en dat een heroverweging op basis van een EU risk assessment van DG HOME zou moeten plaatsvinden voor het luchtruim boven Irak.
Op 11 januari 2020 heeft EASA nogmaals een advies uitgevaardigd na het DG HOME overleg met voor Irak dezelfde strekking (het mijden van Iraaks luchtruim als voorzorgsmaatregel) en voor Iran als een voorzorgsmaatregel het mijden van het luchtruim onder Flight Level 250 (ca. 7,5 km hoogte) tot nader order. Hierbij geven ze aan dat een CZIB zal volgen over Iran.
Op 16 januari jl. is een CZIB uitgebracht waarin gewaarschuwd wordt voor een risicovolle situatie door slechte coördinatie tussen civiele en militaire operaties en de mogelijkheid van misidentificatie van civiele luchtvaart. Het advies luidt vervolgens om niet beneden Flight Level 250 (ca. 7,5 km hoogte) te vliegen door het luchtruim van Iran.
Vóór 16 januari jl. was er voor Iran geen CZIB actief.
Op 28 januari is, mede op verzoek van de Nederlandse expertgroep een ad hoc ingelaste Europese vergadering van DGHOME, EASA en de luchtvaartmaatschappijen, belegd om de huidige situatie in de Golfregio te bespreken.
Klopt het dat geen enkele staat op dit moment iets aangeleverd heeft voor de online database van de International Civil Aviation Organization (ICAO) over Conflict Zone Risk Information?3
Zoals aangegeven in het rapport van de OVV «Vliegen over conflictgebieden, Opvolging aanbevelingen onderzoek MH17 Crash» (21 februari 2019) en mijn brief aan de Kamer van 20 juni 2018 is de database door ICAO opgeheven. Achterliggende reden was dat, zoals de OVV in het rapport vermeldt, staten weinig links in de ICAO Conflict Zone Information Repository Library plaatsten, zodat er geen noodzaak meer was voor een dergelijk systeem vanuit ICAO.
Kunt u aangeven welke informatie de Nederlandse overheid had over Irak en Iran in deze periode en hoe zij die (eventueel vertrouwelijk) gedeeld heeft met de luchtvaartmaatschappijen?
De expertgroep inzake het convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart heeft de landen rondom de golfregio vanwege de dreigende situatie regulier als aandachtsgebied. Inzake de casus Irak en Iran worden de ontwikkelingen in de landen nauwgezet gevolgd en besproken. Vanaf 2 januari jl. zijn de contacten binnen de expertgroep geïntensiveerd in het licht van de ontwikkelingen in de golfregio, zoals beschreven in de beantwoording van vraag 2 en 3. De bestaande spanningen duren al geruime tijd (ook ver voor deze aanvallen) en in het luchtruim van de bestaande airway corridors (op ca. 10 km hoogte) kon worden gevlogen. Onder verwijzing naar eerdere Kamerbrieven waarin antwoorden zijn opgenomen op vragen gesteld inzake de golfregio kan ik u antwoorden dat bij de overheid beschikbare informatie ook in dit geval is gedeeld met de luchtvaartmaatschappijen.
Klopt het dat ICAO geen «state letters» heeft doen uitgaan?
ICAO heeft sinds eind 2017 – begin 2018 geen State Letters uitgegeven over conflictgebieden. Voor acties die ICAO heeft gedaan n.a.v. het neerhalen van vlucht MH17 verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Hebben KLM en andere luchtvaartmaatschappijen ooit publieke (jaarlijkse) verantwoording afgelegd over de keuze van luchtvaartroutes, zoals de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) luidde? Zo ja, waar dan en was dat op voldoende niveau?
De KLM vermeldt op haar website welke vliegroutes zij vliegen. Andere Nederlandse luchtvaartmaatschappijen als TUI en Corendon doen dat ook. Hierover heb ik de Kamer in mijn brief van 29 maart 2019 in reactie op het OVV opvolgingsonderzoek «Vliegen over conflictgebieden, Opvolging aanbevelingen onderzoek MH17 Crash» (21 februari 2019) geïnformeerd.
Kunt u van elk van de elf aanbevelingen van de OVV uit het rapport over de MH17-crash over het vliegen over conflictgebieden aangeven of zij geïmplementeerd zijn of niet en of zij in onderhavige situatie het beoogde effect gehad hebben?
Over de implementatie van de aanbevelingen van de OVV heb ik bericht in mijn brief 24 804, nr. 98 van 29 maart 2019. Nederland heeft zich sterk gemaakt, met concrete voorstellen aan ICAO om deze aanbevelingen te implementeren. ICAO heeft bevestigd dat alle geplande wijzigingen en amendementen van richtlijnen en aanbevolen werkwijzen zijn gerealiseerd. Kortheidshalve kan ik verwijzen naar de ICAO website daarover.
Van de 11 aanbevelingen is aanbeveling 7 als «afdoende» beoordeeld. Van de 6 als «gedeeltelijk afdoende» beoordeelde aanbevelingen (aanbevelingen 1, 3, 5, 6, 8 en 9) is de verwachting dat deze, «afdoende» zijn als de geplande wijzigingen eind 2020 zijn afgerond. Inzake aanbeveling 9 heeft Nederland bij ICAO extra aandacht gevraagd en hulp aangeboden bij de (regionale) implementatie van het handboek Doc 10084 – waarin de regels en de voorlichting over hoe om te gaan met risicobeoordeling bij het vliegen over conflictgebieden zijn opgenomen.
Nederland heeft het initiatief genomen met enkele andere internationale landen voor de oprichting van een informele internationale expertgroep. Daarin worden verbetervoorstellen ontwikkeld voor procedures voor het delen van dreigingsinformatie. Hierbij zijn ook internationale luchtvaartmaatschappijen actief betrokken als eindgebruiker van de te delen informatie. IATA heeft voor haar leden een abonnementsservice ontwikkeld die ook informatie over grote verstoringen in het luchtruim bevat.
Van de 4 «niet afdoende» beoordeelde aanbevelingen (aanbevelingen 2, 4, 10 en 11) hangt de voortgang van deze aanbevelingen voornamelijk af van de inzet van de internationale gemeenschap van staten, van IATA en van de grote verscheidenheid van luchtvaartmaatschappijen wereldwijd. Dit proces leidt veelal tot globaal geformuleerde voorstellen, waardoor het niet te verwachten is dat deze aanbeveling in de toekomst naar de wensen van de OVV geheel als afdoende zullen en kunnen worden beoordeeld.
T.a.v. aanbeveling 4 (Aanscherpen Standaarden en Aanbevolen werkwijzen in het Verdrag van Chicago over de verantwoordelijkheid van Staten m.b.t. sluiten van onveilig luchtruim) verwijs ik naar mijn antwoord hierover in vraag 10.
T.a.v. aanbevelingen 10 en 11 (Afleggen van verantwoording over vliegroutes over conflictgebieden) gericht aan IATA en luchtvaartmaatschappijen, zal IenW dit blijven adresseren. IenW zal zich blijven inzetten om transparantie op bredere schaal te bevorderen.
Vindt u dat het waarschuwen en voorzorgsmaatregelen nemen in onderhavige casus (Iran, Irak, eerste week van januari 2019) internationaal goed gewerkt heeft of niet? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, op welke wijze gaat u het systeem dan verbeteren?
Na het neerhalen van vlucht MH17 heeft Nederland zich nationaal, Europees en mondiaal ingespannen om de aanbevelingen van de OVV inzake het vliegen over conflictgebieden te implementeren. Uit het door de OVV uitgevoerde opvolgingsonderzoek is gebleken dat belangrijke stappen zijn gezet, maar dat nog niet alle beoogde veranderingen zijn gerealiseerd. Hieraan wordt nog volop op de verschillende niveaus gewerkt. Het neerhalen van vlucht PS752 onderstreept de urgentie hiervan.
De komende periode onderneem ik in ieder geval de volgende acties op mondiaal (ICAO), Europees en nationaal niveau. Nederland zal als lid van de ICAO Council in de eerstvolgende vergadering oproepen de mede door Nederland geïnitieerde verbetervoorstellen van het werkprogramma voor conflictgebieden dit jaar geheel af te ronden, waaronder ook het aanscherpen van het ICAO Verdrag ten aanzien van de plicht van een staat tot het sluiten van het luchtruim. Op Europees niveau zal ik bij de eerstvolgende vergadering van de Transportraad aandacht vragen voor het verder verbeteren van het Europese systeem van uitwisselen van dreigingsinformatie en ook inzetten op versterking en stroomlijnen van de bestaande informatie-uitwisseling. Op nationaal niveau zal ik, in aanvulling op bovenstaande acties, als onderdeel van de komende evaluatie van het «Convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart» expliciet de recente gebeurtenissen en de werking van het systeem meenemen. Daarnaast zal ik de OVV om een aanvullend advies vragen.
Welke situatie acht u wenselijker: dat het besluit of over een bepaald luchtruim veilig gevlogen kan worden ligt bij de onafhankelijke luchtvaartautoriteit – zoals in het geval van de Amerikaanse Federal Aviation Administration (FAA) – of bij de luchtvaartmaatschappijen zelf? Kunt u dit toelichten?
Luchtvaartautoriteiten van een betreffend land zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van hun luchtruim voor de civiele luchtvaart en daarmee ook voor het sluiten van het luchtruim (of delen daarvan) indien dit vanwege de veiligheid noodzakelijk is. De zeggenschap over het luchtruim behoort tot de volledige en exclusieve soevereiniteit van ieder land.
Zoals ook door de OVV geconstateerd, vult niet ieder land die verantwoordelijkheid naar behoren in. Wat helaas nog niet goed werkt is de verplichting van staten om te allen tijde zorg te dragen voor de veiligheid in het eigen luchtruim. Volgens de verplichtingen die volgen uit het ICAO-verdrag had het luchtruim van Iran en Irak gesloten moeten zijn. Staten dienen hiervoor zorg te dragen conform de internationale verplichtingen van ICAO Annex 2 bij het Verdrag van Chicago. Dit is ook in lijn met het ICAO document 10084, Risk Assessment Manual for Civil Aircraft Operations Over or Near Conflict Zones.
Zoals ik hierboven heb vermeld, zal Nederland naar aanleiding van het tragische ongeval met vlucht PS752 als lid van de ICAO Council vragen om bij de eerstvolgende vergadering de aanscherping van het ICAO Verdrag ten aanzien van de plicht van een staat tot het sluiten van zijn luchtruim versneld te agenderen.
In geval van conflictsituaties is het van het grootste belang dat er informatie is, dat deze betrouwbaar en herkenbaar is en dat deze tijdig gedeeld wordt. Er zijn slechts enkele landen in de wereld die in hun wetssysteem een besluit kunnen uitvaardigen over het vliegen in het luchtruim van derde landen. Dit vereist een uitgebreide inlichtingenpositie en analysecapaciteit. Het gaat hier om de landen VS, VK, Frankrijk en Duitsland. Deze landen hebben een uitgebreid werkproces opgesteld om tot een gefundeerd besluit te komen. Vaker wordt, ook door die landen, informatie gedeeld of adviezen verstrekt in plaats van het opleggen van een verbod.
Zoals ik heb aangegeven is essentieel voor het geven van adviezen de beschikbaarheid over betrouwbare informatie, analysecapaciteit om een dreigingsbeoordeling te maken en de structuur en organisatie om tijdig adviezen te verstrekken. EASA heeft geen eigen onderzoeksbronnen en analysecapaciteit om op eigen kracht een oordeel te vormen over de situatie in conflictgebieden. EASA maakt gebruik van informatie van EU-lidstaten en andere internationale informatie bij het opstellen van een CZIB. Deze afhankelijkheid betekent dat EASA wel informatie over conflict zones kan afgeven, maar in tijden van acute crises minder snel kan acteren dan nationale overheden. Het ligt dan ook niet in de rede dat EASA bindende adviezen kan afgeven
De grote EU-lidstaten willen dat ook niet. Het verstrekken van niet-bindende, maar zwaarwegende adviezen, is wel haalbaar gebleken. Overigens is gebleken dat de CZIBs de facto een bijna niet te vermijden impact hebben op de beslissingen van luchtvaartmaatschappijen voor wat betreft het kiezen van veilige vluchtroutes.
Het kabinet zal zich nationaal en internationaal met betrokken partijen blijven inspannen voor het beter beheersen van de risico’s die gepaard gaan met het vliegen over en nabij conflictgebieden. Hiervoor verwijs ik naar de activiteiten die ik voor de komende tijd heb aangekondigd in mijn antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het algemeen overleg Vliegen boven conflictgebieden op 29 januari 2020?
Ja.
Het bericht ‘Het gaat niet goed met de natuur in Nederland. Als het zo doorgaat ‘is het tegen de klippen op werken’ en natuurgebied ’t Twiske |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het gaat niet goed met de natuur in Nederland. Als het zo doorgaat «is het tegen de klippen op werken»»?1
Ja.
Bent u bekend met ’t Twiske als een Natura 2000- en Vogelrichtlijngebied dat vrijwel geheel binnen het Natuurnetwerk Nederland valt?
Ja.
Bent u ermee bekend dat er vele soorten en habitats voorkomen in natuurgebied ’t Twiske waarop de in wetgeving verankerde instandhoudingsdoelen betrekking hebben? Zo ja, welke zijn dat?
Ja. Het Twiske maakt onderdeel uit van het Natura 2000-gebied «Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske». Het deelgebied Twiske betreft een Vogelrichtlijngebied waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden in het kader van de Wet natuurbescherming. De instandhoudingsdoelstellingen zijn te vinden in het aanwijzingsbesluit van het gebied: https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/gebieden/092/N2K092_DB%20HVN%20Ilperveld,%20Varkensland,%20Oostzanerveld%20&%20Twiske.pdf
Uitwerking van deze doelen in omvang, ruimte en tijd zijn uitgewerkt in het Natura 2000 beheerplan 2016–2022 waarbij de provincie Noord-Holland de voortouwnemer is: https://www.noord-holland.nl/Onderwerpen/Natuur/Natura_2000/Natura_2000_beheerplannen/Beheerplannen/Laag_Holland/Vastgesteld_Natura_2000_beheerplan_Ilperveld_Varkensland_Oostzanerveld_Twiske_2016_2022.pdf
Dit beheerplan stelt over Het Twiske het volgende: «Voor het Twiske, dat naast natuur een belangrijke recreatiefunctie heeft, wordt de «Visie op verdere ontwikkelingen in recreatiegebied het Twiske» (Recreatie Noord-Holland, 2006) gevolgd. Hierin staat een zonering in intensieve recreatiegebieden en natuurgebieden opgenomen. Tevens staat hierin opgenomen dat in Het Twiske maximaal drie evenementen per jaar met meer dan 10.000 bezoekers mogelijk zijn. Door uitvoering van de visie wordt gegarandeerd dat effecten op de instandhoudingsdoelen niet optreden. Voor deze evenementen dient wel een vergunning te worden aangevraagd.»
Bent u bekend met de noodzaak, aldus onder meer vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening, van rust, stilte en donkerte als belangrijke ruimtelijke condities voor alle aanwezige dieren in het gebied? Zo ja, op welke manier kunnen we deze condities binnen de Vogel- en Habitatrichtlijn garanderen voor de aanwezige flora en fauna?
Ja. Randvoorwaarden als rust, stilte en donkerte kunnen worden geregeld in het beheerplan van het Natura 2000-gebied. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor het beheerplan van dit gebied (zie hiervoor de link bij de beantwoording van vraag 3).
Bent u bekend met de in het Volkskrantartikel genoemde landelijke inventarisatie habitattypen (natuurlijke ecosystemen), die stelt dat het niet goed gaat met de Nederlandse natuurgebieden en haar flora en fauna, waaronder een groot deel Natura 2000-gebieden? Zo ja, welke maatregelen neemt u als antwoord tegen deze trend?
Ja, de landelijke rapportage over de staat van instandhouding van de habitattypen en soorten in Nederland en de status en trends van vogelpopulaties heb ik op 17 december 2019 naar uw Kamer verzonden. Zoals in die brief aangegeven zal ik de resultaten van de rapportages meenemen in mijn nationale en internationale beleid in de komende jaren om tot een robuust en geïntegreerd natuurbeleid te komen.
Weet u dat het recreatieschap ‘t Twiske steeds ruimere vergunningen voor horeca krijgt waarbij het Schap ook nog streeft naar nieuwe mogelijkheden voor overnachtingen (4.000–8.000 personen), meer grootschalige meerdaagse techno-evenementen (20.000 personen) en bebouwing?
Vergunningverlening voor dit soort activiteiten is een verantwoordelijkheid van de provincie Noord-Holland.
Hoe kunnen de belangen van de natuur in ’t Twiske en al haar natuurwaarden, rekening houdend met de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Programma Aanpak Stikstof (PAS)-uitspraak van afgelopen mei, geborgd worden wanneer deze activiteiten steeds meer plaats kunnen vinden?
De natuurwaarden zijn geborgd via de Wet natuurbescherming (paragraaf 2.3): nieuwe activiteiten die invloed kunnen hebben op een Natura 2000-gebied dienen getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming waarbij tevens dient te worden bezien of een te vergunnen project afzonderlijk, maar ook in combinatie met andere projecten significante gevolgen kan hebben.
Hoe kan de regelgeving ruimte laten voor horeca en grootschalige evenementen als er onduidelijkheid bestaat over de negatieve effecten van stikstofuitstoot van (meer) horeca in dit Natura 2000-gebied?
Er dient getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming. Op basis van (stikstof)onderzoek zal er inzichtelijk worden gemaakt of en zo ja onder welke voorwaarden een vergunning noodzakelijk is.
Deelt u de mening dat er van grote festivals, overnachtingen en meer horeca geen sprake kan zijn in gebieden die onder de bescherming van Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland vallen?
Of er geen sprake kan zijn van grote festivals, overnachtingen of horeca in Natura 2000-gebieden of NNN moet per gebied beoordeeld worden. Als blijkt na toetsing dat er geen negatieve effecten zijn op de beschermde waarden van de NNN en Natura 2000-gebieden dan is er geen beletsel om een vergunning te verlenen.
Het rapport van de Inspectie Gezondheid en Jeugd inzake DeSeizoenen |
|
Maarten Hijink , Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog uw antwoorden op onze eerdere vragen over DeSeizoenen naar aanleiding van het IGJ-rapport waarin u aangaf dat voor het eind van het jaar 2019 er een definitief besluit zou worden genomen over de wijze waarop de bestuursstructuur (personele unie) van DeSeizoenen en Care Shared wordt aangepast? Het is nu begin 2020, hoe ziet de definitieve bestuursstructuur eruit?1
Ja, ik herinner mij de eerdere beantwoording.
Momenteel is er nog sprake van een personele unie binnen de besturen van DeSeizoenen en CSS. DeSeizoenen heeft begin januari 2020 aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) laten weten welke oplossingsrichting zij ziet voor het opheffen hiervan. Hierover wordt door DeSeizoenen met betrokken partijen aan overeenstemming gewerkt. Zij heeft hierbij te maken met verschillende factoren, partijen en afhankelijkheden, zoals het wijzigen van de statuten. Zij streven ernaar de personele unie uiterlijk per 1 juli 2020 te beëindigen, wat gegeven de genoemde factoren een aannemelijk tijdpad is.
Heeft de Inspectie Gezondheid en Jeugd (IGJ) in het kader van het onderzoek naar de dienstenconstructie van DeSeizoenen een gesprek gehad met de cliëntenraad? Zo nee, waarom niet?
Uit navraag bij de IGJ blijkt dat voor de start van het onderzoek naar de dienstenconstructie de IGJ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gezamenlijk met de Centrale Cliëntenraad (CCR) hebben gesproken. Signalen van zowel de CCR, de media als van een melder heeft de IGJ betrokken bij haar onderzoek naar de dienstenconstructie.
Heeft de IGJ ook onderzoek gedaan of Vastgoed DeSeizoenen en/of Care Shared Services Services (CSS) winst of dividend heeft uitgekeerd aan zijn aandeelhouders in 2016 t/m 2017? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was daarvan de omvang?
In beide gevallen gaat het om rechtspersonen waaraan DeSeizoenen B.V. activiteiten uitbesteedt die niet onder de toepassing van het huidige winstverbod van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) vallen. De IGJ heeft daarom geen onderzoek gedaan naar winst- of dividenduitkering bij Vastgoed DeSeizoenen B.V. en Care Shared Services B.V.
Met het aangekondigde wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om voorwaarden te stellen aan winstuitkering door hoofd- en onderaannemers in de extramurale zorg en onderaannemers in de intramurale zorg. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. Daarnaast wordt bezien of er een norm geïntroduceerd moet worden voor een maatschappelijk maximaal aanvaardbare dividenduitkering. Daarnaast zal een wettelijke verplichting voor zorgaanbieders om elke vorm van belangenverstrengeling binnen hun organisatie te voorkomenworden geïntroduceerd.
Heeft CSS het geld dat DeSeizoenen in de periode 2016 t/m 2017 heeft verstrekt aan CSS voor een substantiële ICT-investering, al teruggestort aan DeSeizoenen?
Ja, deze investering is door CSS in 2017 teruggestort aan De Seizoenen. In haar rapportage stelt de IGJ hierover (citaat): «De inspectie leest in de jaarrekening van DeSeizoenen 2017 dat er onder de post «financiële vaste activa» in 2017 voor een bedrag van € 956.225 is afgelost. De aflossing betreft het terugdraaien van de eerder door DeSeizoenen aan CSS verstrekte lening». 2
Zou de Belastingdienst een uitspraak kunnen doen over conclusie drie van het IGJ-rapport over DeSeizoenen, die luidt dat het voor in- en externe toezichthouders en andere belanghebbenden niet mogelijk is om de kosten te beoordelen die gepaard gaan met de dienstverlening van CSS?
In haar rapport stelt de IGJ dat DeSeizoenen in de periode 2016–2017 op het onderdeel transacties met verbonden partijen (CSS) niet transparant is geweest over de bedragen die DeSeizoenen voor de dienstverlening door CSS was verschuldigd. Er is voor mij op dit moment geen aanleiding om de Belastingdienst te verzoeken of zij hier een uitspraak over zou kunnen doen. Zie voorts mijn antwoord op vraag 7.
Aan hoeveel andere organisaties verleende CSS haar diensten naast die aan de DeSeizoenen? Kunt u dat inzichtelijk maken zowel in aantal als in aandeel van de omzet?
Dit is niet mogelijk, CSS is geen WTZi-toegelaten zorgaanbieder en valt buiten het primaire toezicht van de IGJ. De IGJ heeft zich daarom bij het onderzoek naar DeSeizoenen gericht op de transparantie van de transacties met CSS (marktconformiteit en verantwoording).
Uit navraag bij DeSeizoenen blijkt dat CSS DeSeizoenen desgevraagd heeft medegedeeld dat thans ruim 90% van haar omzet wordt behaald met hoofdzakelijk (bedrijfsvoerings- en facilitaire) diensten aan DeSeizoenen.
Klopt het dat bij het onderzoek naar Zorggroep Alliade ook gebruik is gemaakt van informatie die is verstrekt door de Belastingdienst? Zo ja, is er bij het onderzoek naar DeSeizoenenook gebruik gemaakt van informatie die is verstrekt door de Belastingdienst en waarom lezen we daarvan niets?
Op verzoek van de IGJ heeft de Belastingdienst – met toestemming van de Minister van Financiën – informatie aan de IGJ verstrekt die noodzakelijk was voor het tweede onderzoek naar goed bestuur bij Zorggroep Alliade. Het onderzoek van de IGJ naar de dienstenconstructie van DeSeizoenen B.V. gaf geen aanleiding om de Belastingdienst te verzoeken fiscale informatie met de IGJ te delen.
Ook na kennisname van de uitspraak op 23 januari 2020 van de Ondernemingskamer Amsterdam van het verzoekschrift van de CCR met betrekking tot de vastgoedconstructie van DeSeizoenen ziet de IGJ geen aanleiding voor nader (boeken)onderzoek waarvan een verzoek tot het delen van informatie door de Belastingdienst een onderdeel kan zijn.
Wat is het bedrag dat gespendeerd is aan advocaatkosten door DeSeizoenen in verband met het dispuut van de directie met de Centrale Cliëntenraad bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam?
DeSeizoenen heeft aangegeven in haar jaarrekeningen verantwoording af te leggen over de besteding van de aan haar toevertrouwde middelen. Zij doet geen nadere mededelingen over betalingen aan specifieke crediteuren.
Desgevraagd heeft zij wel aangegeven dat de kosten van het verweer tegen de door de Centrale Cliëntenraad aangespannen procedures ten laste komen van de Directiebegroting en drukken op het resultaat van de gehele instelling.
Klopt het dat deze advocaatkosten betaald worden uit het bedrag dat DeSeizoenen ontvangt voor het verlenen van zorg?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat DeSeizoenen een melding moet maken bij het zorgkantoor wanneer er gevaar voor een faillissement van de instelling zou zijn?
Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om tijdig maatregelen te nemen om financiële problemen aan te pakken en hierover in overleg te treden met hun stakeholders. Van zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders wordt verwacht dat zij zorgen over de continuïteit van de zorg die verleend wordt, melden bij de NZa. De NZa monitort vervolgens of deze de nodige maatregelen nemen om continuïteit van zorg te borgen. Als het moet komen tot afbouw c.q. verplaatsing van zorg, dan ziet de NZa er samen met IGJ op toe dat dit proces zorgvuldig verloopt en dat alle belanghebbenden adequaat worden geïnformeerd. Pas op het moment dat de IGJ en NZa desondanks risico’s zien voor de kwaliteit en/of continuïteit van de patiëntenzorg wordt dit gemeld bij VWS.
Heeft DeSeizoenen zich reeds gemeld bij het zorgkantoor voor een dergelijke melding?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat de directie richting een deel van de cliënten en hun ouders aangeeft dat DeSeizoenen failliet zou gaan door de hoge advocaatkosten die gemaakt moeten worden in verband met het dispuut met de Centrale Cliëntenraad?
De IGJ heeft contact gehad met een cliëntvertegenwoordiger die dit signaal heeft afgegeven aan de IGJ. Het signaal komt echter niet overeen met de bedrijfsmatige informatie over DeSeizoenen waarover de IGJ op dit moment beschikt. Ook komt het signaal niet overeen met informatie uit andere bronnen waarover de IGJ beschikt, zoals uit gesprekken met andere vertegenwoordigers van DeSeizoenen. Tevens blijkt uit navraag bij de NZa dat zij geen signalen over mogelijke continuïteitsproblemen bij DeSeizoenen heeft ontvangen.
DeSeizoenen zelf heeft aangegeven dat van een dreigend faillissement geen sprake is en dat de directie hier dan ook niet over gesproken heeft met cliënten en hun verwanten. DeSeizoenen heeft wel aangegeven dat juridische procedures in haar ogen niet leiden tot oplossingen in het geschil met de Centrale Cliëntenraad en dat deze gezien de tijd, aandacht en kosten die hier mee gemoeid zijn ook niet in het belang van cliënten en medewerkers zijn.
Ook een groep ouders heeft zich recent tot mij gericht met de melding dat zij zich niet herkent in de indruk die gewekt wordt. Zij geven aan dat zij niet onder druk gezet worden door de directie van DeSeizoenen om de Centrale Cliëntenraad ertoe te bewegen haar procedures te staken.
Klopt het dat de directie van DeSeizoenen daarom cliënten en ouders verzoekt om aan te geven dat de Centrale Cliëntenraad haar juridische procedure moet staken, omdat anders de organisatie failliet zou gaan? Zou u, indien u hierover geen signalen heeft ontvangen, bereid zijn om bij cliënten en ouders hierover navraag te doen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u het dat een directie kwetsbare mensen onder druk zet met de dreiging dat ze hun woning en verzorging kwijt zullen raken?
Zie antwoord vraag 12.