Het bericht ‘Defensie laat veteranen met klachten veel te lang wachten’ |
|
André Bosman (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie laat veteranen met klachten veel te lang wachten»?1
Ja.
In hoeverre herkent u de door de Nationale ombudsman naar voren gebrachte klachten van veteranen?
Ik herken de klacht dat veteranen het in algemene zin lang vinden duren voordat hun schade is afgewikkeld. Wel teken ik hierbij aan dat dit slechts incidenteel tot een bij de Veteranenombudsman ingediende klacht of bemiddelingsverzoek heeft geleid. In een groot deel van de zaken is sprake van goed contact tussen veteranen en hun belangenbehartigers enerzijds en de letselschadejuristen van Defensie anderzijds. Daarbij worden claims in goed overleg afgehandeld en wordt vanuit Defensie gestreefd naar het verkorten van de behandelduur.
In hoeverre herkent u de kritiek van de Nationale ombudsman dat «de partijen die bij deze procedures betrokken zijn, wijzen desgevraagd vooral naar elkaar als het gaat om de oorzaken van opgelopen vertraging. De eigen rol en verantwoordelijkheid daarin wordt niet of nauwelijks benoemd»?
De kritiek van de Veteranenombudsman dat «partijen vooral naar elkaar wijzen als het gaat om de oorzaken van opgelopen vertraging en de eigen rol en verantwoordelijkheid daarin nauwelijks wordt benoemd,» herken ik slechts ten dele. In zijn algemeenheid vind ik dat Defensie eerst naar zichzelf moet kijken voor wat betreft de oorzaak van de klachten en de ervaringen van de betrokken veteranen. Voor mij is het onderzoek van de Veteranenombudsman van extra waarde, omdat hij als onafhankelijk klachtenbehandelaar boven de partijen staat.
Deelt de mening dat het juist bij veteranen met klachten, vanwege hun verdiensten voor Nederland en hun kwetsbare positie, belangrijk is dat Defensie actief verantwoordelijkheid neemt?
De bijzondere zorgplicht voor veteranen is verankerd in de Veteranenwet en het Veteranenbesluit. Defensie neemt de uitvoering hiervan zeer serieus, niet alleen omdat we dat verplicht zijn maar vooral ook omdat veteranen en militaire oorlogs- en dienstslachtoffers dat verdienen.
Welke stappen heeft Defensie eerder gezet om tegemoet te komen aan klachten over de behandelingsduur van letselschadeclaims? Indien er stappen zijn gezet, waarom is het niet gelukt hier een oplossing voor te vinden voordat de Nationale ombudsman het nodig achtte om een eigen onderzoek te starten?
In 2014 is de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) in werking getreden. Deze regeling voorziet in de toekenning van een volledige schadevergoeding aan militaire oorlogs- en dienstslachtoffers zonder discussie over de vraag of Defensie aansprakelijk is voor de ontstane schade. Deze regeling beoogde een vereenvoudiging en versnelling van de claimafwikkeling. Zoals vermeld in de Veteranennota 2018–2019 is een start gemaakt met de evaluatie van de RVS waarbij de ervaringen met deze regeling in kaart worden gebracht om te beoordelen in hoeverre de doelstellingen van de regeling worden gehaald en om te bezien of, en zo ja welke, verbeteringen doorgevoerd moeten worden. Verder is de capaciteit van onze letselschadejuristen in de periode 2014–2020 verdubbeld van 12 naar 24. Daardoor is het nu meer dan voorheen mogelijk om de letselschadeclaims op een pro-actievere manier te behandelen. Ook wordt er naar gestreefd om doorlooptijden te verkorten en om het schaderegelingsproces beter te laten aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de veteraan.
Bent u het eens met de bewering van veteranen dat de procedure bewust door Defensie wordt vertraagd? Zo nee, waarom niet?
Hoewel Defensie een voortvarende aanpak nastreeft, vergt het zorgvuldig behandelen van een letselschadeclaim langere tijd. Het betreft doorgaans materie waarvoor goed onderzoek is vereist en waarvoor dikwijls externe deskundigen moeten worden ingeschakeld. Defensie tracht hierbij zo kort mogelijke doorlooptijden te realiseren, maar een langer tijdsverloop kan niet altijd worden voorkomen. Dit komt doordat er tijd nodig is voordat de klacht stabiliseert (medische eindsituatie) maar ook door de afhankelijkheid van andere partijen. Verder kan een verschil van inzicht over de uitgangspunten voor de schadeberekening ertoe leiden dat het langer dan gewenst duurt voordat er overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding. Bewust vertragen is echter nimmer aan de orde.
Hoelang duurt een gemiddelde behandelingsduur van letselschadeclaims van veteranen? Hoeveel zijn er ingediend sinds de start van deze kabinetsperiode? Hoeveel zijn er toegekend?
De claims van veteranen zijn hoofdzakelijk in twee categorieën onder te verdelen. Er zijn claims die worden afgewikkeld op grond van de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) en er zijn overige claims.
Vanaf de inwerkingtreding in 2014 tot eind april 2020 heeft Defensie 403 dossiers op grond van de RVS in behandeling genomen. Er zijn in die tijd 153 dossiers afgewikkeld. Op het moment dat de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De gemiddelde doorlooptijd van deze afgesloten dossiers bedraagt bijna 2,5 jaar.
U hebt mij specifiek gevraagd naar data met betrekking tot deze kabinetsperiode. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er 291 nieuwe letselschadeclaims op grond van de RVS ingediend. Van die claims zijn er 17 afgewikkeld. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er ook 106 claims afgewikkeld die al voor de start van deze kabinetsperiode waren ingediend. In deze kabinetsperiode is tot eind april 2020 EUR 51,3 miljoen uitgekeerd in het kader van de afwikkeling van letselschadeclaims op grond van de RVS.
Daarnaast heeft Defensie claims in behandeling van veteranen met PTSS die niet onder de RVS vallen. Deze veteranen hebben in eerste instantie een Ereschulduitkering ontvangen. Naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in zaken van een Dutchbat III-veteraan (2013) en een Libanon-veteraan (2015) heeft Defensie in augustus 2016 besloten om ook van deze veteranen de schade volledig te gaan vergoeden als hun zaak vergelijkbaar is met de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (Kamerstuk 30 139, nr. 165). Het overgrote deel van deze zaken wordt momenteel namens Defensie door de Landsadvocaat afgewikkeld.
Eind april 2020 heeft Defensie nog 576 van deze PTSS-dossiers openstaan. Er zijn tot die tijd 403 dossiers afgewikkeld. Ook hier geldt: op het moment dat de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De gemiddelde doorlooptijd van deze afgesloten dossiers bedraagt bijna 5,5 jaar.
U hebt mij specifiek gevraagd naar gegevens met betrekking tot deze kabinetsperiode. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er 158 nieuwe PTSS-claims ingediend. Van deze claims zijn er 24 afgewikkeld. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er ook 231 claims afgewikkeld die al voor de start van deze kabinetsperiode waren ingediend. In deze kabinetsperiode is tot eind april 2020 EUR 38,2 miljoen uitgekeerd in het kader van de afwikkeling van deze PTSS-claims.
Bent u voornemens concrete stappen te zetten om tegemoet te komen aan de klachten over de behandelingsduur van letselschadeclaims, nog voordat het onderzoek van de Nationale ombudsman is afgerond? Zo ja, welke concrete stappen zijn dit?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u in uw Veteranenota 2018–2019 stelt: «erkenning en waardering blijft daarom één van de speerpunten van het veteranenbeleid»? In hoeverre sluit dit aan op de praktijkervaringen die de Nationale ombudsman in het bovengenoemde bericht schetst?
Het vergoeden van letselschade is onderdeel van het veteranenzorgsysteem en betreft een vorm van erkenning en waardering voor veteranen. Defensie poogt in redelijkheid tot een snelle en volledige afwikkeling van de claims te komen. De zorgvuldige afwikkeling van een claim is echter een complex proces dat ook bij een voortvarende aanpak de nodige tijd in beslag neemt. Ik ben mij ervan bewust dat de afhandelingsduur als te lang wordt ervaren. Naast dat Defensie zelf al bezig is met verbeteringen, ben ik blij met het onderzoek dat de Veteranenombudsman heeft aangekondigd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort toestanden niet meer voorkomen en dat deze kwetsbare doelgroep nu eindelijk wordt geholpen?
Defensie zorgt goed voor zijn veteranen en de oorlogs- en dienstslachtoffers in het bijzonder. In de meeste gevallen wordt de immateriële en materiële zorgplicht op goede en zorgvuldige wijze uitgevoerd. Verbeteringen zijn altijd mogelijk, het verkorten van behandeltijden van schadeclaims is daar een van. Ik zie het onderzoek van de Veteranenombudsman en de op basis daarvan te organiseren gesprekken als een aanmoediging om het proces verder te verbeteren, ook waar het gaat om het verduidelijken van de rol van andere verantwoordelijken in het proces. Ik wil u in dit kader ook wijzen op de brief van de Nationale Ombudsman van 9 maart 2020 aan mijn collega van Justitie en Veiligheid. Hij schreef daarin onder andere: «De Nationale ombudsman heeft als Veteranenombudsman veel contact met veteranen met PTSS. Wij zien dat de financiële regelingen zoals deze door het Ministerie van Defensie worden uitgevoerd eenvoudig zijn en veelal passend door de toepassing van maatwerk.» Ik beschouw deze opmerking als waardering voor de medewerkers die zich hier dagelijks op mijn ministerie voor inzetten.
Het bericht ‘Zussen kroongetuige Nabil B. halen uit: ‘Arrestatie Taghi voor ons te laat’’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zussen kroongetuige Nabil B. halen uit: «Arrestatie Taghi voor ons te laat»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat door de zussen van kroongetuige Nabil B. wordt geschetst dat er vooraf aan de getuigenis geen veiligheidsplan was opgesteld om de familie van de kroongetuige zo veilig mogelijk te houden? Zo ja, kunt u een toelichting geven van de gang van zaken? Zo nee, wat was de situatie volgens u wel?
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft toegelicht dat rondom de totstandkoming van de deal met de kroongetuige meerdere gesprekken zijn gevoerd met diverse familieleden aangaande hun beveiliging en veiligheid. Conform eerder gemaakte afspraken met de advocaat van de kroongetuige verliepen de contacten met de familieleden via deze advocaat. Naar aanleiding van deze gesprekken zijn ten aanzien van familieleden die dit wensten, meerdere (verstrekkende) veiligheidsmaatregelen getroffen, dan wel (op eigen verzoek) daartoe middelen verschaft. Niet alle familieleden wilden voor medio maart 2018 in gesprek met het OM, ook niet na aandringen bij de advocaat van de kroongetuige. Nadat medio maart 2018 de processtukken aan de verdediging waren verstrekt, waarin duidelijk werd dat er sprake was van een kroongetuige, heeft op hernieuwd uitdrukkelijk verzoek van het OM alsnog een gesprek plaatsgevonden met enkele van de overige familieleden die daartoe bereid waren en zijn er ook voor hen alsnog veiligheidsmaatregelen getroffen.
Herkent u het beeld dat na de moord op de broer van de kroongetuige geen veiligheidsplan klaar lag om de rest van de familie, met verhoogde urgentie, in veiligheid te brengen? Zo ja, kunt u een toelichting geven van de gang van zaken? Zo nee, wat was de situatie volgens u wel?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 waren door het OM ten aanzien van meerdere familieleden reeds verstrekkende veiligheidsmaatregelen getroffen. Na deze tragische gebeurtenis zijn er in de ontstane en ongekende crisissituatie ten aanzien van alle familieleden noodmaatregelen getroffen ter beveiliging van de familie van de kroongetuige. In de periode hierop volgend heeft het OM met alle familieleden meerdere gesprekken gevoerd om vanuit het noodpakket aan maatregelen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen te komen tot een bestendige situatie. Vanwege de complexiteit van de beveiligingsopdracht en de samenhang tussen het relatief grote aantal personen is de uitvoering van een aantal veiligheidsmaatregelen niet altijd probleemloos verlopen. OM en politie betreuren dit en beseffen dat dit het vertrouwen van betrokkenen in de getroffen maatregelen onder druk kan zetten. Met betrekking tot de concrete aard en omvang van de genomen maatregelen, kan in het belang van de te beveiligen personen geen nadere mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat een gedegen veiligheidsanalyse gereed moet zijn voordat begonnen wordt aan de inzet van een kroongetuige, waarbij de veiligheid van de kroongetuige zelf, maar ook van de familieleden, advocaten en andere direct betrokkenen, en de beveiligingsmaatregelen die daarvoor genomen moeten worden, centraal staan? Zo ja, is dat hier gebeurd? Zo nee, bent u bereid om met betrokken partijen tot afspraken te komen zodat dit in de toekomst wel altijd gebeurt?
Veiligheidsmaatregelen worden genomen op basis van dreiging en risico. Vanzelfsprekend heeft dit de hoogste aandacht; beveiligingsprofessionals maken continu nieuwe analyses van de dreiging. In een aantal gevallen kunnen (nadere) analyses – vanwege de vertrouwelijkheid – pas worden uitgevoerd nadat de dealovereenkomst met de kroongetuige is gesloten. In nauwe afstemming met de betrokkenen bepaalt het OM op basis van een inschatting wat nodig en in de desbetreffende situatie mogelijk is om de risico’s te beheersen. Over de concrete veiligheidsmaatregelen in een individuele casus kunnen geen uitspraken worden gedaan. Dit zou ten koste gaan van de veiligheid van deze personen en de professionals die met hun beveiliging zijn belast.
Kunt u, los van deze casus, beschrijven welke stappen in het kader van veiligheid genomen worden bij het starten van een kroongetuigendeal? In hoeverre wordt de veiligheidssituatie van familieleden en andere betrokkenen in kaart gebracht en hoe wordt hierop gehandeld?
Het is bij het OM staande praktijk dat, voordat met een kroongetuige een overeenkomst wordt gesloten in het kader van getuigenbescherming, per situatie bekeken wordt of bescherming nodig is voor de kroongetuige, familie en andere aan de kroongetuige gelieerde personen en zo ja, voor wie en in welke mate. De veiligheid van alle betrokkenen wordt steeds zo goed mogelijk gewaarborgd binnen de kaders die betrokkenen, mede vanwege de impact die veiligheidsmaatregelen op hun privé en/of maatschappelijk leven kunnen hebben, zelf aangeven. Daarbij wordt scherp gekeken naar de voor iedere situatie afzonderlijk meest geschikte beveiligingsconcepten. Zo wordt steeds getracht voor alle betrokken personen de optimale situatie te bereiken. Welke veiligheidsmaatregelen (moeten) worden getroffen is altijd een afweging tussen dreiging en risico (voor de te beveiligen persoon, diens omgeving en derden) en proportionaliteit van de veiligheidsmaatregelen.
Deelt u de mening dat de inzet van kroongetuigen een hele belangrijke factor kan zijn bij het oprollen van criminele netwerken en dat de regeling geprofessionaliseerd moet worden door onder andere vooraf integrale veiligheidsanalyses te maken en ervoor zorg te dragen dat alle benodigde stappen genomen worden om betrokkenen, dus de kroongetuige, maar ook diens familie, advocaten en anderen, zoveel mogelijk veiligheid te bieden? Zo ja, welke stappen zijn hiervoor extra nodig en hoe gaat u deze vormgeven? Zo nee, waarom niet?
De inzet van kroongetuigen is onmisbaar bij de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Belangrijke voorwaarde voor de inzet van kroongetuigen is het treffen van adequate veiligheidsmaatregelen voor de getuige en diens omgeving. Met de kroongetuigenregeling en het getuigenbeschermingsprogramma beschikken OM en politie over de instrumenten waarbinnen deze maatregelen kunnen worden getroffen. Voor personen die een bijdrage leveren aan of betrokken zijn bij (de inzet van) kroongetuigen, kunnen daarnaast maatregelen getroffen worden vanuit het stelsel Bewaken en Beveiligen. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer over de aanpak van ondermijning van 24 april jl.2 heb geschreven, is het van belang zowel de getuigenbescherming als het stelsel Bewaken & Beveiligen meer toekomstbestendig te maken. Hiertoe doet het kabinet een structurele investering van 55 miljoen euro, waarmee onder andere wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van de informatieanalyse en advisering over maatregelen en in de uitvoering van de maatregelen.
Bent u bereid om de kroongetuigenregeling zo aan te passen dat het verder geprofessionaliseerd wordt, en hierbij de lessen mee te nemen die we van de Italiaanse anti-maffia aanpak kunnen leren, met daarbij in het bijzonder de Italiaanse geprofessionaliseerde kroongetuigen, ooggetuigen en spijtoptangen-regelingen? Zo ja, kunt u de Kamer in het derde kwartaal van dit jaar, of zo mogelijk eerder, over deze analyse en de voorgestelde aanpassingen informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, laatstelijk in de voortgangsbrief over de aanpak van georganiseerde criminaliteit d.d. 11 november 20193, heb ik een werkgroep ingesteld die de mogelijkheden verkent tot verruiming van de regeling omtrent toezeggingen aan getuigen. Deze verruiming heeft tot doel het instrument van de kroongetuige effectiever in te kunnen zetten bij de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Bij het vormgeven van deze verruiming wordt onder andere lering getrokken uit de regelingen en ervaringen in het buitenland, waaronder Italië. In verbinding met de verruiming bij de toezeggingen aan kroongetuigen wordt ook gekeken naar de mogelijkheden binnen het getuigenbeschermingsprogramma. Ik ben voornemens uw Kamer uiterlijk na de zomer, dus in het derde kwartaal van dit jaar, over de voorgenomen verruiming te informeren.
Het bericht ‘Stroom bootmigranten uit Libië zwelt weer aan’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Stroom bootmigranten uit Libië zwelt weer aan»?1
Ja.
Hoe verklaart u de toegenomen stroom bootmigranten vanuit Libië sinds begin april?2
Het kabinet volgt de zorgelijke situatie in Libië nauwgezet. Zoals aan uw Kamer gemeld is het evident dat het oplaaiend geweld in Libië en een mede vanwege het COVID-19 virus ingestelde avondklok gevolgen hebben voor de effectiviteit van de Libische kustwacht. Niettemin heeft volgens gegevens van IOM de Libische kustwacht dit jaar al bijna 4.400 personen gered/onderschept. Volgens UNHCR bevinden zich momenteel ca. 2000 personen in de officiële detentiecentra. Nederland ondersteunt het werk van IOM en UNCHR om de situatie in detentiecentra te verbeteren en de gevolgen van de huidige situatie in Libië zo goed mogelijk het hoofd te bieden. Daarnaast worden er middels het EU-Trustfund for Africa (EUTF) momenteel extra middelen vrij gemaakt voor ondersteuning migranten en vluchtelingen i.h.k.v. de Coronacrisis.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie voor zowel de Libische bevolking als voor migranten, met name die in detentiekampen, sinds de uitbraak van de coronacrisis? Wat doet Nederland, al dan niet in EU-verband, om de situatie in Libië te verlichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel migranten bevinden zich momenteel aan de Libische kust en in de Libische detentiekampen? In hoeverre worden in deze kampen coronamaatregelen in acht genomen om migranten te beschermen tegen het virus?
Zie antwoord vraag 2.
Worden sinds de aanvang van de coronacrisis meer geredde drenkelingen door de commerciële zeevaart teruggebracht naar Libië? Zo ja, hoe beoordeelt u deze ontwikkeling? Deelt u de mening dat de coronacrisis geen reden mag zijn om drenkelingen die gered zijn in internationale wateren terug te brengen naar onveilige havens in Libië?3
Het kabinet heeft geen indicaties dat er sinds de aanvang van de coronacrisis meer geredde drenkelingen door de commerciële zeevaart naar Libië worden teruggebracht. Met betrekking tot het aan wal brengen van drenkelingen als gevolg van reddingsoperaties in het Middellandse Zeegebied geldt dat het internationale recht gevolgd dient te worden. Dit juridisch kader blijft leidend, ongeacht de coronacrisis.
Is er op Europees niveau overleg geweest over waar geredde drenkelingen nu opgevangen kunnen worden sinds Malta en Italië besloten hebben hun havens onveilig te verklaren? Welke oplossingen ziet u? In hoeverre bent u hierover actief in contact met uw Europese collega’s? Hoe beoordeelt u in dit licht de oproep van de Maltese regering tot «urgent EU humanitarian intervention in Libya» vanwege de verslechterende situatie als gevolg van onder meer de coronacrisis?4
Een dergelijk overleg heeft niet plaatsgevonden. Zoals met uw Kamer gedeeld in het verslag van de informele JBZ-Raad d.d. 28 april jl., hebben de lidstaten die het meest zijn getroffen door irreguliere migratiestromen de gelegenheid gekregen om een aanvulling te geven op de toelichtingen door het Kroatische Voorzitterschap, de Europese Commissie en de Europese Dienst voor het Externe optreden (EDEO) op de actuele ontwikkelingen langs de belangrijkste irreguliere migratieroutes. Dit betrof echter een informatiepunt. Zoals hierboven gemeld, baart de situatie in Libië het kabinet zorgen. Naast de bilaterale bijdragen pleit Nederland in EU-verband voor additionele middelen voor de (VN)-organisaties aldaar actief om de humanitaire situatie in Libië het hoofd te bieden.
Bent u bekend met de antwoorden van het kabinet op het schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken, waarin het kabinet met betrekking tot de maritieme missie Irini «verwacht dat een aantal lidstaten zich bereid zal tonen op vrijwillige basis mee te zullen doen met het herverdelingsmechanisme»? Wat zal daarbij de opstelling van het Nederlandse kabinet zelf zijn, als het gaat om op vrijwillige basis meedoen met het herverdelingsmechanisme? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Ja. Het besluit tot herverdeling is tot stand gekomen tijdens de onderhandelingen tussen lidstaten over de modaliteiten van de nieuwe operatie. Zoals toegelicht in het SO RBZ zijn de afspraken voor ontscheping in het kader van operatie Irini als volgt: indien drenkelingen worden gered door een schip dat meevaart met de missie, zullen zij worden ontscheept in Griekenland of een andere haven mits een land zich hiervoor openstelt. Na ontscheping zullen de geredde personen worden herverdeeld onder de landen die meevaren met de operatie en eventuele andere landen die zich daartoe bereid verklaren.
Gelet op de vrijwillige basis, zal naar verwachting een aantal Lidstaten deelnemen aan het mechanisme, maar zullen er ook lidstaten zijn die niet meedoen terwijl ze wel baat hebben bij het realiseren van de doelstelling van de missie, namelijk het implementeren van het VN wapenembargo en daarmee bijdragen aan de stabiliteit in Libië. Dit compromis is de enige weg voorwaarts gebleken om consensus te krijgen over de inzet van schepen in de nieuwe operatie, maar schept geen precedent buiten de context van de operatie.
U bent bekend met de Nederlandse inzet voor een structurele, Europese oplossing voor ontscheping6. Nederland heeft zich niet bereid getoond om deel te nemen aan het herverdelingsmechanisme aangezien het mechanisme afwijkt van het kabinetsstandpunt op dit thema.
Het bericht ‘Studenten protesteren tegen tentamensoftware die beelden van hun huiskamer opslaat’ |
|
Jan Paternotte (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel »Studenten protesteren tegen tentamensoftware die beelden van hun huiskamer opslaat»?1
Ja.
Welke hogescholen en universiteiten maken op dit moment gebruik van software voor online tentamens, waarbij videobeelden van de student of van het computerscherm worden opgeslagen?
De Vereniging Hogescholen (VH) geeft desgevraagd aan dat bijna alle hogescholen op verschillende manieren in pilotvorm testen met proctoring. In een recent gepubliceerd white paper duidt SURF deze verschillende wijzen van proctoring in «niveaus»2. Een tweetal hogescholen (Avans en Hogeschool Leiden) heeft aangegeven geen gebruik te maken van surveillance-software. Ook de kunsthogescholen maken, gezien de aard van het onderwijs, nauwelijks gebruik van proctoring.
De Vereniging van Universiteiten (VSNU) geeft desgevraagd aan dat de Maastricht University, de Universiteit Utrecht en de Open Universiteit geen gebruikmaken van software voor online tentamens. Bij de overige universiteiten gebeurt dit, al dan niet in pilotvorm, op verschillende manieren en schaalgrootte wel.
Van welke softwareaanbieder(s) maken de betreffende onderwijsinstellingen gebruik? Kunt u daarbij aangeven of dat Amerikaanse of Europese zogeheten «proctorbedrijven» zijn?
De onderwijsinstellingen maken gebruik van de softwareaanbieders ProctorExam, Proctorio en Remote Proctor Now. ProctorExam is een Nederlands bedrijf waarvan de data in Duitsland worden verwerkt. Proctorio en Remote Proctor Now zijn bedrijven uit de Verenigde Staten met vestigingen en datacentra in de Europese Unie.
Verzoeken de betreffende proctorbedrijven toestemming aan de student of die zijn persoonsgegevens, zoals videobeelden van diens gezicht, mogen opslaan? Voldoen zij verder aan de vereiste van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Het is aan de onderwijsinstellingen om de studenten goed te informeren over het gebruik en de werking van de proctoring software, bijvoorbeeld middels een privacyverklaring. Een student kan ervoor kiezen niet aan deze tentamenvorm deel te nemen, zoals ik ook toelicht in mijn antwoord op vraag 8.
In mijn antwoord op de schriftelijke vragen van uw collega Futselaar (SP) gaf ik reeds het volgende aan. Bij het gebruik van online proctoring verwerken onderwijsinstellingen (beeld, geluid en andere) gegevens van studenten. Op deze verwerkingen van persoonsgegevens is de AVG van toepassing. De AVG verplicht – kort gezegd – om persoonsgegevens op een behoorlijke en rechtmatige wijze te verwerken. Deze verantwoordelijkheid rust in dit geval op de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling moet kunnen aantonen dat de wijze waarop deze online proctoring toepast bij het afnemen van toetsen, in lijn is met de verplichtingen uit de AVG, in het bijzonder met de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking en integriteit en vertrouwelijkheid. De Autoriteit persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de AVG. Bovendien kondigde de AP recent aan na te gaan of onderwijsinstellingen «voldoende werk maken van het beschermen van de privacy van hun leerlingen of studenten. Zij moeten aantonen hoe zij dit doen.»
Hogeronderwijsinstellingen geven aan dat de gekozen software en haar leveranciers voldoen aan de AVG. Zo worden de persoonsgegevens die de proctoring software verzamelt enkel gebruikt voor het opsporen van mogelijke fraude tijdens een tentamen. Studenten worden voorgelicht over het gebruik en de werking van de proctoring software. De persoonsgegevens zullen niet langer bewaard worden dan strikt noodzakelijk. De instelling verzorgt in bijzondere gevallen alternatieven voor studenten die daar voor in aanmerking komen. Bijvoorbeeld wanneer de student niet kan beschikken over de benodigde ICT-middelen.
De ICT-coöperatie van de hogeronderwijsinstellingen SURF heeft een whitepaper, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 2, gepubliceerd. Deze publicatie is een belangrijke handleiding voor de instellingen om proctoring conform de AVG in te kunnen zetten.
Begrijpt u de angst van studenten dat de proctorbedrijven de opgeslagen gegevens niet verwijderen en mogelijk voor andere doeleinden gebruiken of doorverkopen?
Die angst kan ik mij goed voorstellen. Het is aan de onderwijsinstellingen om die angst weg te nemen door aan te tonen dat het gebruik van de software voldoet aan de AVG en dat er goede afspraken met de proctorbedrijven zijn gemaakt die de privacyrechten van studenten borgen. Onderwijsinstellingen nemen die verantwoordelijkheid. Zie ook mijn antwoord bij vraag 4.
Mag een onderwijsinstelling voor deelname aan onderwijs of tentaminering de student vragen om aanvullende of bijzondere persoonsgegevens te verstrekken?
In mijn antwoord op de schriftelijke vragen van uw collega Futselaar (SP) over dit thema gaf ik reeds het volgende aan.
Net als bij de reguliere afname van tentamens zijn bijzondere categorieën van persoonsgegevens, zoals gegevens over religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging of gezondheid af te leiden aan uiterlijke kenmerken. De webcam is gericht op de student in zijn persoonlijke leefomgeving waaruit deze bijzondere persoonsgegevens te herleiden kunnen zijn. Dit vergt een gedegen voorlichting door de onderwijsinstelling aan de student om de bewustwording te vergroten en de kans op het zien en tijdelijk opslaan van deze bijzondere persoonsgegevens te verkleinen. Als studenten niet willen dat dergelijke gegevens uit de beelden afgeleid kunnen worden, kunnen ze, voor zover mogelijk, zorgen dat de uiterlijke kenmerken die daartoe aanleiding geven niet in beeld zijn. Ook staat het hen vrij ervoor te kiezen niet deel te nemen aan deze vorm van tentaminering.
Het verwerken van bijzondere categorieën van persoonsgegevens is in beginsel verboden. Het verwerken van deze persoonsgegevens is slechts toegestaan in de gevallen die AVG noemt. De AP kwalificeert camerabeelden echter niet als bijzondere persoonsgegevens indien (1) het doeleinde van de verwerking niet gericht is op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens dan wel op het onderscheid maken op grond van een bijzonder persoonsgegeven, (2) het voor de verantwoordelijke redelijkerwijs niet voorzienbaar is dat de verwerking zal leiden tot het maken van onderscheid op grond van een bijzonder persoonsgegeven, en (3) de verwerking van die bijzondere persoonsgegevens onvermijdelijk is bij die verwerking.
Mag een onderwijsinstelling een student van onderwijs of tentaminering uitsluiten als die geen toestemming verleent om aanvullende of bijzondere persoonsgegevens te verstrekken?
Proctoring wordt ingezet als er geen andere geschikte vormen van toetsing voor handen zijn. Dit geldt met name voor tentamens die zijn gericht op het toetsen van kennis. In veel gevallen zijn deze kennistoetsen gebaseerd op een digitaal systeem zoals een databank van tentamenvragen. Dit type tentaminering is fraudegevoelig. Proctoring is hiervoor een belangrijke oplossing.
Een onderwijsinstelling moet een alternatieve vorm van toetsing aanbieden als een student ervoor kiest niet deel te nemen aan deze vorm van tentaminering. Alternatieve vormen van toetsing zoals digitale toetsing op de campus met behulp van menselijke surveillance, kunnen door de coronacrisis op dit moment niet plaatsvinden. Hierdoor kunnen onderwijsinstellingen niet uitsluiten dat er studievertraging optreedt bij de keuze voor een alternatieve vorm van tentaminering.
Deelt u de opvatting dat studenten nu geen eerlijke afweging kunnen maken bij het gebruiken van deze software, aangezien studenten immers aangeven koste wat kost hun vakken te willen halen om geen studievertraging oplopen en zij zich gedwongen voelen om in te stemmen met de gestelde voorwaarden en deze software te accepteren?
Naast online proctoring bieden de onderwijsinstelling andere, minder ingrijpende, toetsvormen aan zoals openboektentamens en inleveropdrachten. In bepaalde gevallen is geen alternatieve toetsvorm mogelijk. In die gevallen wordt online proctoring ingezet om studenten geen studievertraging te laten oplopen. Daarbij voorziet de onderwijsinstelling in bijzondere gevallen in een alternatief voor studenten die daarvoor in aanmerking komen. Studenten die geen gebruik willen maken van online proctoring kunnen er ook voor kiezen te wachten tot de beperkende maatregelen van de Covid-19 crisis zijn opgeheven en fysieke toetsing weer mogelijk is.
Bent u bereid om in uw overleg met de onderwijskoepels en studentenorganisaties adequate bescherming van de privacy van studenten – ook in crisistijd – aan de orde te stellen, waarbij studenten de suggestie doen om te werken met open boek examens, alternatieve opdrachten of het schrijven van essays?
In mijn regelmatige overleg met onderwijskoepels en studentvertegenwoordigers spreken wij over het voorkomen van studievertraging en de privacy van studenten. Voor de instelling is de bescherming van privacy van studenten, ook in crisistijd, essentieel. De instellingen maken gebruik van diverse toetsvormen, waaronder de door u genoemde vormen. Echter, zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 7 en 8, is de inzet van online proctoring in bepaalde gevallen de enige geschikte toetsvorm.
Bent u bereid te onderzoeken of het desnoods mogelijk is om hogescholen en universiteiten in de rest van het academisch jaar alleen voor tentaminering beperkt te openen, of als alternatief voor tentaminering door middel van proctoring?
Samen met de onderwijsinstellingen onderzoeken we maatregelen om het onderwijs en de examinering zo veel mogelijk doorgang te laten vinden, binnen de grenzen van wat gegeven de crisis veilig kan worden geacht. In het geval van deze specifieke tentamens gaat het vaak om grote groepen studenten, wat een groot beslag legt op het openbaar vervoer. Daarom laat het kabinet de ministeries OCW en IenW nu samen verkennen of en onder welke voorwaarden er een lichte versoepeling van maatregelen voor het hoger onderwijs kan komen, zodat tentaminering, voor zover dat online niet afdoende kan, weer op de instelling zou kunnen plaatsvinden.
Het uitblijven van een wet inzake de vaststelling van staatloosheid |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw toezegging dat u de Kamer na de zomer van 2019 zou informeren over de voortgang van het voorgenomen wetsvoorstel inzake de vaststelling van staatloosheid?1
Ik heb uw Kamer op 19 juli 2019 geïnformeerd dat al enige tijd wordt gewerkt aan de totstandkoming van een wetsvoorstel over staatloosheid. Anders dan toentertijd werd verwacht, heeft dit er tot op heden nog niet toe geleid dat het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer kan worden ingediend. Ik zal uw Kamer zo spoedig als mogelijk informeren over de verdere stappen in dit wetgevingstraject. De huidige situatie rondom COVID-19 staat in mijn optiek los van dit wetsvoorstel en de positie van staatlozen in Nederland.
Waarom heeft u nog steeds geen wetsvoorstel aan de Kamer voorgelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke termijn denkt u alsnog een wetsvoorstel inzake de vaststelling van staatloosheid aan de Kamer voor te kunnen leggen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het binnen de context van de coronacrisis zo mogelijk nog van nadrukkelijker belang is dat staatlozen een adequate vaststellingsprocedure geboden krijgen, dit met het oog op het al dan niet zekerstellen van een duurzame toekomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het verhaal van Omid Daqiq, een 30-jarige arts die ondanks zijn opleiding niet mag werken, omdat zijn staatloosheid na 15 jaar in Nederland verbleven te hebben nog steeds niet is vastgesteld?2
Zoals uw Kamer bekend is, kan ik in de beantwoording van Kamervragen niet ingaan op individuele zaken.
Wordt, in afwachting van de in te dienen wet inzake de vaststelling van staatloosheid, gebruik gemaakt van de discretionaire bevoegdheid in individuele gevallen in zaken waarin staatloosheid aannemelijk is maar niet juridisch is vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Op 1 mei 2019 is de discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgeschaft. Sinds die datum is de hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst gemandateerd om bij een eerste in Nederland ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning te beoordelen of sprake is van een schrijnende situatie. In dat geval kan ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend. Van deze bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen. Van deze bevoegdheid wordt zeer terughoudend gebruik gemaakt. Staatloosheid is op zichzelf geen grond voor rechtmatig verblijf. Deze bevoegdheid kan niet gebruikt worden om situaties van vermeende staatloosheid op te lossen.
Klopt het dat ongedocumenteerden geen vrijwilligerswerk mogen verrichten in ziekenhuizen, ook niet wanneer zij hiervoor aantoonbaar de juiste opleiding beschikken? Zo ja, bent u van mening dat het afwijzen van deze vrijwilligers te billijken is in deze tijd van disproportionele druk op de zorg?
Ja, dat klopt. Het is voor vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven niet toegestaan te werken, noch om vrijwilligerswerk te doen.
Het Ministerie van VWS ontvangt overigens iedere dag berichten dat mensen willen helpen in deze tijd van de coronacrisis. Dat is hartverwarmend en fijn om te zien. Zo hebben meer dan 20.000 mensen (o.a. gepensioneerde zorgmedewerkers en studenten) zich aangemeld bij www.extrahandenvoordezorg.nl. Deze personen worden waar mogelijk gekoppeld aan zorginstellingen, die behoefte hebben aan extra zorgpersoneel. Ook zien we dat veel instellingen hun voormalige medewerkers hebben aangeschreven, die graag bereid zijn om weer in de zorg bij te springen. Hiermee is gelukkig al heel veel tijdelijke hulp voor zorginstellingen die daar behoefte aan hebben, beschikbaar gekomen.
De positie van mensen met schulden in de Coronacrisis. |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat onder andere T-mobile en Tele2 tijdens de coronacrisis doorgaan met afsluitingen, terwijl betrokkenen door corona in de problemen zijn gekomen?1
We moeten ervoor zorgen dat mensen die het financieel moeilijk hebben niet, als gevolg van de corona uitbraak, nog verder in de (financiële) problemen terechtkomen. De grote telecomaanbieders zijn bereid gedurende de coronacrisis coulant te zijn om zo het afsluiten van de telecommunicatiediensten in geval van wanbetaling te voorkomen. Ze hebben hierover nadere afspraken gemaakt. Om gezamenlijk met de klant tot een oplossing te kunnen komen, is het noodzakelijk dat een klant met betaalproblemen tijdig contact opneemt met de betreffende aanbieder.
Vindt u het afsluiten van communicatiemiddelen, internet en nieuwsvoorziening voor mensen met schulden tijdens deze coronacrisis aanvaardbaar?
Het past in de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven dat incassomaatregelen, zoals afsluitingen van telefoon en internet, tijdens de coronacrisis zo veel mogelijk worden voorkomen of uitgesteld. Uit de contacten met de sector blijkt dat zij zich hiervan bewust zijn en zich coöperatief opstellen.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat mensen met schulden niet worden afgesloten van telefoon, internet, water, gas en elektriciteit?
Gelet op de ernst van de huidige situatie hebben de vaste lasten leveranciers aangegeven ruimhartig te willen zijn en in overleg met de klant maatwerk te zullen leveren. Naar aanleiding van moties en Kamervragen hierover is uw Kamer recent geïnformeerd over het voorkomen van afsluitingen (onder meer Kamerstuk 24 515, nr. 527 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2441).
Welke bedrijven in deze sectoren blijven doorgaan met het afsluiten van mensen tijdens de coronacrisis en hoeveel mensen betreft het?
Voor zover mij bekend zijn er geen bedrijven in deze sectoren die hun afsluitbeleid niet hebben aangepast aan de coronacrisis.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Peters over een actieplan voor het voorkomen van uithuiszettingen? Hoeveel mensen zijn sinds de start van de coronacrisis alsnog uit hun huis gezet?2
Genoemde motie om huisuitzetting te voorkomen wordt uitgevoerd via het Interbestuurlijk Programma en de Brede Schuldenaanpak die een vergelijkbare doelstelling hebben.
Door de coronacrisis moet niemand op straat belanden. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal huisuitzettingen van de afgelopen drie maanden, maar het is niet waarschijnlijk dat er veel huisuitzettingen zijn geweest. De rechter moet toestemming geven voor een huisuitzetting, maar de rechtbanken hebben dit als niet-urgent aangemerkt. Het kabinet heeft met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen afgesproken gedurende de crisisperiode geen huisuitzettingen te doen, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten of extreme overlast. Hypotheekverstrekkers zoeken met huiseigenaren naar oplossingen en gaan in deze periode niet over tot gedwongen verkopen van woningen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 2225 en 2243). Vanwege de urgentie van de woonsituatie van arbeidsmigranten is het «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» ingesteld, dat zich onder meer inzet voor tijdelijke (directe) oplossingen bij huisuitzetting van arbeidsmigranten (Kamerstuk 29 861, nr. 49).
Is het u bekend dat schoolboekenleverancier Van Dijk Educatie geld probeert te innen op de 18e verjaardag van betrokkene, voor schulden van schoolboeken die zij als kind gemaakt hebben? Klopt het dat hierop kosten worden berekend die een veelvoud zijn van de originele schuld?
Zonder de in de vraag beschreven casus te kennen, is mijn inschatting dat deze situatie niet voor zou mogen komen. In algemene zin geldt dat ouders verantwoordelijk zijn voor de kosten van opvoeding en verzorging van minderjarige kinderen.
Vindt u het moreel verantwoord om kinderen met schulden op te zadelen, teneinde deze te innen op hun 18e verjaardag?
Ik verwacht altijd een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso en zeker ook bij jongeren. Zoals u weet investeert het kabinet in samenwerking met private en publieke schuldeisers via de Brede Schuldenaanpak in een zorgvuldige invordering van schulden en de kwaliteit van de incassodienstverlening.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat bedrijven zoals Van Dijk Educatie geen schulden innen na iemands 18e verjaardag, vanwege kosten die zij als kind of jongere gemaakt hebben voor schoolboeken?
Het is betreurenswaardig dat het opnieuw nodig blijkt aandacht te vragen voor naar ik aanneem een nieuw geval waarbij een schuldeiser zich tot een recent meerderjarige zou wenden. Ik kan de eerdere antwoorden op Kamervragen hierover bevestigen: Op grond van artikel 1:404 van het Burgerlijk Wetboek zijn ouders verantwoordelijk voor de kosten van opvoeding en verzorging van minderjarige kinderen. Ook als een minderjarig kind zelf uitgaven doet, blijft de ouder (wettelijk vertegenwoordiger) daarvoor aansprakelijk. Dit houdt in dat de schuldeiser zich niet tot een kind kan wenden om de vordering te voldoen die is ontstaan op het moment dat de ouders financieel verantwoordelijk waren voor het kind, ook niet als dit kind inmiddels meerderjarig is (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 319 en Kamerstuk 24 515, nr. 499).
Bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen niet langer met schulden worden opgezadeld voor medische kosten zoals tandartsrekeningen of schoolboeken?
Het is zeer belangrijk kinderen te beschermen tegen schulden. De ouders zijn in de eerste plaats verantwoordelijk. Voor bijzondere kosten en onvoorziene situaties kunnen ze bij de gemeente bijzondere bijstand aanvragen. Als zij toch in de problematische schulden raken, biedt de gemeente schuldhulpverlening aan.
Wat is uw reactie op de brief van de beroepsvereniging van bewindvoerders van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) (BBW) aan de wethouders schuldhulpverlening in de vier grote steden?3
De brief roept de gemeenten op mensen met problematische schulden en in het bijzonder zzp-ers sneller te begeleiden naar de wettelijke schuldsanering (Wsnp) als het niet lukt minnelijk tot een oplossing te komen. Dit is volgens de BBW te meer belangrijk nu de coronacrisis naar verwachting tot meer aanvragen voor schuldhulpverlening gaat leiden. Ik waardeer deze betrokkenheid en oproep. Gemeenten bieden hun inwoners de best passende oplossingen. Versterking van de samenwerking met (Wsnp-)bewindvoerders kan daaraan alleen maar bijdragen.
Wat doet u met de constatering van de BBW dat er van de wettelijke schuldsaneringsregeling steeds minder gebruik wordt gemaakt, terwijl het aantal mensen met problematische schulden niet afneemt?
Het gegeven dat er steeds minder gebruik wordt gemaakt van de wettelijke schuldsanering is bekend en is aanleiding voor het rapport Aansluiting gezocht! en een aantal acties om de aansluiting tussen de minnelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering te verbeteren (Kamerstuk 24 515, nr. 492). Ik zal u binnenkort over de voortgang informeren.
Wat is uw reactie op de oproep van de BBW, naar aanleiding van de aanbevelingen van Bureau Berenschot, om de toegang tot de Wsnp te vergemakkelijken?
Eén van de acties naar aanleiding van het rapport Aansluiting gezocht! is betere toegankelijkheid van de Wsnp. De Minister voor Rechtsbescherming en ik buigen ons momenteel over de mogelijkheden die de Rechtspraak en de Raad voor Rechtsbijstand (Bureau Wsnp) zien in de Quick Scan die zij hebben uitgevoerd. We zullen u binnenkort over de voortgang informeren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met BBW en de Nederlandse vereniging voor schuldhulpvereniging, sociaal bankieren en bewindvoering (NVVK) om voor de minnelijke schuldhulpverlening tot een maximumtermijn te komen van een half jaar?
Uiteraard ben ik bereid in gesprek te gaan met de BBW en de NVVK over hoe we de aansluiting van de minnelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering kunnen verbeteren. Deze organisaties dragen bij aan de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport Aansluiting gezocht! (Kamerstuk 24 515, nr. 492).
Het bericht dat een op de drie Amsterdamse makelaars bereid is om te discrimineren |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: een op drie Amsterdamse makelaars bereid om te discrimineren»?1
Ja. Mijn ministerie houdt nauw contact met de steden die zelf een aanpak ontwikkelen wat betreft discriminatie op de woningmarkt. De activiteiten die deze steden ondernemen, dragen bij aan het ontwerp van het onderzoek naar discriminatie op de woningmarkt dat dit jaar wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat discriminatie op de woningmarkt onacceptabel is en met alle mogelijke maatregelen dient te worden bestreden? Zo ja, gaat u aanvullende maatregelen nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat discriminatie op de woningmarkt onacceptabel is. In de brief van 11 november 20192 van de Minister voor Milieu en Wonen bent u geïnformeerd over de aanpak. Samengevat is die aanpak:
Het vergt enige tijd om de effecten van deze maatregelen waar te kunnen nemen.
Hoe vaak gaat u dit jaar mystery-guest-onderzoek en praktijktest-onderzoek onder makelaars en bemiddelaars laten doen? Zijn hier al resultaten van bekend?
Conform de aankondiging in genoemde brief van 11 november 2019 wordt dit onderzoek uitgevoerd. In het belang van zo reëel mogelijke resultaten van dit onderzoek, kan ik er nu geen verdere mededelingen over doen. Zodra de resultaten bekend zijn, zal ik uw Kamer hierover informeren. Naar verwachting zal dat begin 2021 het geval zijn.
Treden brancheorganisaties, conform de motie-Azarkan2, al voldoende op tegen discriminerende makelaars, waaronder door het uit de brancheorganisatie gooien van discriminerende bedrijven? Zo ja, hoe vaak is dit reeds toegepast? Zo nee, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat brancheorganisaties meer gaan doen om discriminatie op de woningmarkt tegen te gaan?
De brancheorganisaties van verhuurmakelaars werken zoals afgesproken mee aan mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt. Zo wordt aan dit onderwerp meer aandacht besteed in interne voorlichting en scholing. Ook zijn vertegenwoordigers van mijn ministerie gestart met het voor het voetlicht brengen van mijn aanpak op bijeenkomsten van de brancheorganisaties. Ook in het vervolg van mijn aanpak zal ik nauw samenwerken met deze brancheorganisaties.
Op dit moment spelen er, voor zover bekend, geen intern tuchtrechtelijke zaken binnen deze brancheorganisaties die met dit onderwerp samenhangen.
Hoe staat het met het onderzoek naar een actieve meldplicht voor bemiddelaars en makelaars op de woningmarkt van discriminerende verzoeken die bij hen binnenkomen?
Verhuurmakelaars komen in de praktijk zeer weinig van dit soort verzoeken tegen (zie het onderzoek van de Radboud Universiteit dat met de brief van 11 november 2019 aan u is gestuurd). En zoals de Minister voor Milieu en Wonen in deze brief van 11 november 2019 al aangaf, behoeft een dergelijke meldplicht een wettelijke basis en zijn er twijfels bij de handhaafbaarheid ervan. Om die reden zet ik in op een betere aangifte- en meldingsbereidheid van potentiële huurders die gediscrimineerd worden.
Hoe staat het met uw onderzoek om het selectieproces voor het selecteren van een potentiële huurder transparanter te maken, waardoor het eenvoudiger wordt om eventuele discriminatie te bewijzen?
In samenwerking met de brancheorganisaties bekijk ik op welke wijze de screening kan worden georganiseerd, zodat discriminatie zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Het is echter niet eenvoudig het proces van selectie van potentiële huurders zodanig te organiseren dat discriminatie nagenoeg onmogelijk wordt. Het gaat niet alleen om de uiteindelijke keuze uit de twee of drie kandidaten die overblijven, maar ook (of misschien wel juist) om het proces dat daaraan vooraf gaat: hoe komt een makelaar van 10 tot 20 belangstellenden tot de twee of drie die hij aan de verhuurder voordraagt? Om die reden is ook hier bewustwording een belangrijke eerste stap, die samen met een grotere kans om op discriminatie betrapt te worden er toe moet leiden dat we discriminatie terugdringen.
Welke activiteiten gaat u dit jaar ontplooien om de meldingsbereidheid en aangiftebereidheid van woningmarktdiscriminatie te vergroten?
Het gaat hier om een van de vormen van bewustwording zoals bedoeld in de brief van 11 november 2019. Ik ben voornemens zo snel mogelijk te starten met de hierbij horende activiteiten, die zich vooral richten op voorlichting en communicatie.
Bent u bereid om discriminerende verhuurders en makelaars publiekelijk aan de schandpaal te nagelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op dit onderwerp al eerder heb gezegd: discriminatie is verboden in Nederland en wie erop betrapt wordt kan worden vervolgd en eventueel worden veroordeeld. Ik bezie op welke wijze ik het voor de rechter of voor het College voor de Rechten van de Mens brengen van deze soorten van discriminatie kan bevorderen. Ook bezie ik de mogelijkheid om, onder meer met behulp van de brancheorganisaties, verhuurders en verhuurmakelaars aan te spreken op verwijtbaar gedrag. Hierbij is van groot belang dat de discriminatie of de intentie daartoe op een correcte wijze wordt vastgesteld.
Bent u bereid om de middelen die verscheidene gemeenten van uw ministerie ontvangen voor pilots om woningmarktdiscriminatie tegen te gaan voor een langere periode toe te kennen? Zo ja, voor hoe lang? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeer positief over de gemeenten die zelf een actief programma ontwikkelen om de discriminatie op de woningmarkt in hun gemeente tegen te gaan. Juist het lokale bestuur is nodig om een aanpak van deze vorm van discriminatie succesvol te laten zijn. Dat is ook de reden dat ik enkele steden deze middelen verschaf. In hoeverre een voortzetting daarvan aan de orde is, zal ik bezien als de pilots zijn afgerond.
Modeketens die de kosten van de coronacrisis afwentelen op kledingfabrieken in Azië |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «C&A laat kledingfabriek zitten met 10 miljoen dollar aan onbetaalde kleding»?1
Ja.
Kunt u het bericht van de BGMEA, de brancheorganisatie van kledingfabrikanten in Bangladesh, staven dat inmiddels voor 163 miljoen dollar aan orders voor kleding is teruggetrokken?
Volgens de BGMEA is het totaal van alle teruggetrokken orders USD 3,18 miljard (stand 2 mei jl.).
Kunt u bevestigen of het klopt dat Nederlandse kledingketen C&A voor 10,32 miljoen dollar aan bestellingen in Bangladesh heeft teruggetrokken? Zo nee, bent u bereid hier navraag naar te doen bij C&A?
Er is navraag gedaan bij C&A. Het bedrijf geeft aan dat alle reeds geproduceerde orders worden betaald en alle orders die reeds verscheept zijn worden afgenomen, ook als dit betekent dat de producten moeten worden opgeslagen tot verkoop in de toekomst. C&A geeft aan dat ongeveer 7% van de orders is uitgesteld. Het bedrijf is met haar productiepartners en de BGMEA in gesprek om deze resterende orders opnieuw te plaatsen of te vervangen.
Bent u bekend met het terugtrekken van orders door andere in Nederland gevestigde modeketens? Zo ja, kunt u een schatting maken van de financiële omvang? Welke modeketens betreft het?
Ja, het is bekend dat dit gebeurt, ook bij bedrijven die partij zijn bij het IMVO-convenant van de kleding en textielsector. Deze praktijk is wijd verspreid. Volgens recent onderzoek van McKinsey2 verwachten internationale modeketens komend half jaar dat meer dan de helft van hun leveranciers in financieel zwaar weer zal verkeren. Er is geen uitsluitsel te geven over de financiële omvang, of welke bedrijven dit betreft in Nederland. Dat vergt specifiek onderzoek dat nu niet voorhanden is. Het secretariaat van het textielconvenant monitort het toepassen van verantwoorde inkooppraktijken tijdens de COVID-19 crisis als onderdeel van de jaarlijkse due diligence beoordeling. Deze vindt plaats in de tweede helft van 2020.
Is het intrekken van orders, zoals dat momenteel gebeurt bij kledingfabrieken in Bangladesh, juridisch deugdelijk?
Dat hangt af van de contractuele bepalingen tussen leverancier en afnemer. De indruk bestaat dat er in de onderhandelingen tussen modemerken en kledingfabrieken ruimte is geweest voor contractuele bepalingen die in de huidige COVID-19 crisis nadelig uitpakken voor partijen dieper in de productieketen. Voorbeelden hiervan zijn de overmachtbepalingen in overeenkomsten waarmee inkopers hun orders kunnen annuleren indien bepaalde situaties zich voordoen.
Kunt u een analyse geven van het risico dat door het intrekken en annuleren van orders fabriekspersoneel in Azië niet langer betaald worden, en de consequenties daarvan voor deze mensen ten tijde van de coronapandemie?
Het risico dat het intrekken en annuleren van orders leidt tot het ontslag van fabriekspersoneel is aanzienlijk. De impact van ontslag kan groot zijn: het is mogelijk dat alleen al in Bangladesh honderdduizenden mensen hun baan verliezen en dat zal ook de families die zij onderhouden treffen. Het risico bestaat, dat een lokale fabriek niet in staat is om lonen uit te keren, bijvoorbeeld door liquiditeitstekort of faillissement. In bijvoorbeeld Bangladesh komen de exportopbrengsten voor 84% uit textiel. In de sector zijn zo’n 4 miljoen mensen werkzaam. De meeste textielarbeiders zijn laagopgeleid en kunnen geen aanspraak maken op een sociaal vangnet. De overheid van Bangladesh heeft diverse steunpakketten aangekondigd, onder andere gericht op het uitbetalen van uitstaande salarissen.
Het eerder genoemde onderzoek van McKinsey geeft aan dat in de komende zes maanden bij aanhouden van de corona crisis de helft van de producenten wereldwijd in de financiële problemen kan gaan komen. Dit zal grote sociale gevolgen hebben.
De meeste werknemers in deze sector worden geconfronteerd met een dubbele bedreiging, zowel voor hun inkomen als voor hun gezondheid. Fabrieken worden geconfronteerd met gedwongen sluitingen door overheden, en met gedrag van inkopende merken die zelf onder druk staan vanwege de weggevallen consumentenvraag. In veel landen ontbreken sociale vangnetten. En als er wel sociale zekerheidsrechten bestaan, ontbreken vaak de middelen om die rechten te effectueren.
Diverse organisaties die ook door de Nederlandse overheid gesteund worden hebben uitgebreide analyses van dit probleem gemaakt. Zo kan ik u verwijzen naar de analyse3 van de FairWear Foundation van de consequenties van COVID-19 en een brede analyse4 van de ILO van de sociaaleconomische gevolgen van de COVID-19 crisis voor allerlei sectoren. De kledingfabrieken vallen onder de maakindustrie (manufacturing).
Is het intrekken van reeds geplaatste orders, met waarschijnlijk tot gevolg dat fabriekspersoneel in Bangladesh niet meer zal worden betaald, in uw ogen in lijn met de UN Guiding Principles en richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in het kader van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, daarbij mede in acht nemend dat deze modeketens vaak jarenlang winst hebben gemaakt door gebruik te maken van deze schandalig onderbetaalde mensen?
De COVID-19 crisis heeft de textielsector overvallen. Het is begrijpelijk dat modemerken zich in eerste instantie vooral richtten op het overleven van het eigen bedrijf. Echter, ketenverantwoordelijkheid heeft juist ook in deze tijd betekenis. Het kabinet verwacht van in Nederland gevestigde modebedrijven dat zij de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) naleven.
Met waardering heb ik kennis genomen van de Gezamenlijke Verklaring van multistakeholder-initiatieven5, waaronder Fair Wear Foundation en het Nederlandse convenant Duurzame kleding- en textiel, en de Global Call for Action van de ILO over een verantwoorde aanpak van de COVID-19 crisis in de gehele productieketen van de textielsector.6 Goede inkooppraktijken zijn een cruciaal onderdeel van beide verklaringen, die zodoende een invulling geven aan de OESO-richtlijnen ten tijde van COVID-19.
Bent u bereid om op korte termijn in Nederland gevestigde modeketens aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor de gehele productieketen, dus ook de fabrieken waar hun kleding wordt gemaakt?
Het intrekken van reeds geplaatste orders is onwenselijk. Ik roep bedrijven dan ook op om de impact te beperken door zich verantwoordelijk op te stellen in hun keten. Ik heb dit reeds aan de orde gesteld in gesprek met de brancheorganisaties en tijdens een bijeenkomst van deze brancheorganisaties over verantwoord inkopen op 14 mei jl.
Bedrijven kunnen zich verantwoordelijk opstellen door zich te houden aan betalingsafspraken, bestellingen die al onderweg naar levering zijn niet te annuleren, in gesprek te blijven met toeleveranciers over wat zij nodig hebben en desnoods te kijken of bestellingen doorgeschoven kunnen worden. Ook zijn er bedrijven die verder gaan, bijvoorbeeld door vervroegde betaling en cash flow oplossingen te bieden aan de meest kwetsbare toeleveranciers in de keten. Er zijn voorbeelden van bedrijven die een fonds voor arbeiders aan het einde van de keten opzetten zodat hun salaris doorbetaald wordt ondanks het wegvallen van orders en/of quarantaine maatregelen. Verder roep ik de in Nederland gevestigde modebedrijven op in hun consumenteninformatie over COVID-19 ook de aanpak van het bedrijf ten aanzien van hun verantwoordelijkheid in de keten te vermelden.
Daarnaast pleit ik voor lange termijn oplossingen voor ketenverduurzaming en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) om ook eventuele toekomstige crises het hoofd te kunnen bieden en de sector naar een beter «normaal» te brengen. Door in te zetten op leefbaar loon en sociale zekerheid in gehele ketens wil ik toewerken naar duurzame inkooppraktijken in niet alleen de kledingindustrie, maar alle sectoren.
De Covid-19 pandemie zal op de middellange termijn mogelijk consequenties gaan hebben voor het algemene consumptiepatroon, ook voor de aanschaf van kleding en textiel. Automatisering van de productie in combinatie met minder, maar onder betere sociale en milieuvoorwaarden geproduceerde producten, kunnen de textielproductie ingrijpend beïnvloeden. Het kabinet wil zich samen met de sector blijven inzetten voor de transitie naar een duurzame textielsector, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 14 april jl. over circulair textiel (Kamerstuk 32 852, nr. 116).
Bent u bereid, indien het bericht van BGMEA klopt dat in Nederland gevestigde modeketens als H&M en Inditex juist het goede voorbeeld geven, hen daarin publiekelijk te ondersteunen als goede voorbeelden en te prijzen om hun aanpak?
In het bovenstaande geef ik mijn opvatting weer over goede inkooppraktijken en ketenverduurzaming. Ieder bedrijf dat hieraan voldoet wil ik complimenteren.
Het bericht dat de politieopleiding wordt verkort tot twee jaar. |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politieopleiding een jaar korter in strijd tegen tekort aan agenten»?1
Ja.
Op welke visie ten aanzien van de toekomst van de politie en het daarmee samenhangende stelsel van onderwijs is de verkorting van de opleiding gebaseerd?
De nieuwe basispolitieopleiding sluit aan bij de wens van de Politieacademie en de politie om de basisopleiding toekomstbestendig, flexibel en efficiënt in te richten. Door beter aan te sluiten bij de ontwikkelingen in de taakuitvoering van de politie en gebruik te maken van blended leren kunnen aspiranten in kortere tijd hun diploma halen en zijn sneller inzetbaar als politiemedewerker.
In 2019 heeft de politie nieuwe en herijkte beroepsprofielen vastgesteld. Hierin staat wat de startbekwame politiemedewerker moet kennen en kunnen. Op basis van de beroepsprofielen zijn kwalificaties uitgewerkt: deze vormen de grondslag van de te ontwikkelen basisopleiding. Hierin zijn de actuele en voorziene ontwikkelingen in het politiewerk meegenomen, zodat er sprake is van een goede aansluiting van het politieonderwijs op de praktijk. De opleiding wordt flexibel en efficiënt ingericht door gebruik te maken van slimme leerroutes en blended leren: de combinatie van klassikaal leren met afstandsleren en e-learning. In mijn brief over de visie op de toekomst van het politieonderwijs, waar de nieuwe basispolitieopleiding onderdeel van uitmaakt, zal ik hier uitgebreider op ingaan. Deze brief zal ik naar verwachting voor de zomer naar de Tweede Kamer sturen.
Impliceert de verkorting van de opleiding een wijziging van de Politiewet 2012? Zo ja, welke wijzigingen zouden er nodig zijn en wanneer bent u van plan een voorstel tot wetswijziging in te dienen?
De nieuwe basispolitieopleiding past binnen het kader van de Politiewet 2012. Een wetswijziging is derhalve niet nodig.
In artikel 88 van de Politiewet 2012 wordt de studieduur van de politieopleidingen geregeld, met inachtneming van de regels in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). De WEB (artikel 7.2.7, derde en vierde lid) biedt ruimte voor mbo-scholen om een verkort onderwijsprogramma op te stellen dat afwijkt van het voorgeschreven aantal onderwijsuren en de daaruit voortvloeiende verkorting van de studieduur. Voor de inrichting van de nieuwe basispolitieopleiding, met een niveau dat gelijkwaardig is aan mbo 4, wordt dus aangesloten bij de mogelijkheden die de WEB op dit punt biedt. Omdat het niveau van de nieuwe basispolitieopleiding gelijkwaardig is aan mbo 4 is de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) niet op van toepassing.
Kunt u uitleggen in welk opzicht de verkorte opleiding is afgestemd op de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) en de Wet Hoger Onderwijs (WHO)?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van de inkorting van de opleiding voor de kwaliteit van het politieonderwijs? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de gevolgen voor cybervaardigheden, kennis van internationalisering, de aanpak van discriminatie en geweld tegen vrouwen?
Er worden geen concessies gedaan aan de kwaliteit van de basispolitieopleiding.
De verkorting van de doorlooptijd van de opleiding wordt mogelijk gemaakt door een andere organisatie van het onderwijs, bijvoorbeeld door meer gebruik te maken van digitale leermiddelen (zie beantwoording vraag 2).
Doordat de nieuwe basispolitieopleiding is gebaseerd op de in 2019 door de politie vastgestelde beroepsprofielen sluit de opleiding beter aan bij de ontwikkelingen in de taakuitvoering van de politie. In het curriculum van de nieuwe basispolitieopleiding komen alle voor de politiemedewerker relevante onderwerpen, zoals cybercriminaliteit, internationalisering, discriminatie en geweld tegen vrouwen terug.
Kunt u toelichten welke alternatieve opties voor de aanvulling van capaciteit bij de nationale politie zijn verkend? Is daarbij gekeken naar de werving van zij-instromers en het digitaliseren van opleidingen? Zo ja, waarom is er niet voor deze opties gekozen? Zo nee, waarom niet?
De vernieuwing van de basispolitieopleiding is één van de routes waarlangs de druk op de politiecapaciteit wordt verlicht. Hierop ligt ook de focus van de Taskforce Operationele Sterkte en Capaciteit. Parallel aan deze opdracht van de Taskforce voor vergroting van de instroom en aanpassing van het politieonderwijs, heeft de Taskforce aan de Korpsleiding voorstellen gedaan hoe de inzetbaarheid en de huidige capaciteit vergroot kunnen worden, bijvoorbeeld het intensiveren van de zijinstroom.
Daarnaast heeft de korpsleiding een aantal voorstellen ter bespreking voorgelegd aan de vakorganisaties, zoals het tijdelijk aanstellen van vrijwilligers en het doorwerken na het bereiken van de AOW-leeftijd. Deze voorstellen rondom capaciteit maken deel uit van het totaalpakket (RVU, Basis Politie Onderwijs en capaciteitsmaatregelen) waarop recentelijk een akkoord is bereikt. Het gebruik van digitale middelen is onderdeel van de nieuwe basispolitieopleiding.
Welke gevolgen heeft de inkorting van het politieonderwijs voor de accreditatie van de opleidingen? Welke gevolgen heeft het voor de doorstroom naar hoger en specialistisch onderwijs? Welke relevante beroepsopleidingen worden aangemerkt als instroomniveau voor de verkorte opleiding?
De verkorting van de basispolitieopleiding heeft geen gevolgen voor de accreditatie van de opleidingen. Het niveau van de opleiding is gelijkwaardig aan mbo 4 en valt derhalve niet onder de accreditatie van de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie. Het vernieuwen van de opleiding heeft geen gevolgen voor de doorstroom naar hoger en specialistisch onderwijs. Er wordt geworven op kandidaten die beschikken over een afgeronde opleiding op mbo-niveau.
Heeft u een beeld bij de hoeveelheid begeleiding die studenten nodig hebben wanneer zij in een team worden geplaatst? Leidt dit tot extra werklast onder politiemedewerkers?
De politie en Politieacademie werken aan een realisatieplan voor de nieuwe basisopleiding. Onderdeel hiervan is het begeleidingsmodel. Hieruit zal duidelijk worden of er sprake zal zijn, in vergelijking met het huidige begeleidingsmodel, van een wijziging in de begeleidingslast voor de politiemedewerkers. Er wordt naar gestreefd om de druk op eenheidsniveau niet meer te laten zijn dan in de huidige situatie.
Waarom is de Tweede Kamer niet vooraf in kennis gesteld van het voornemen tot het besluit om de opleiding te verkorten?
Met mijn brieven van 13 november 20192, 17 december 20193, 4 februari 20204 en 28 maart 20205 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het voornemen tot een herziening van het basispolitieonderwijs en een mogelijke verkorting.
Waarom zijn juist de bonden geconsulteerd bij dit besluit terwijl aankomende studenten – waar de verkorting op van toepassing is – (nog) geen lid zijn? Kunt u toelichten of er ook vertegenwoordigers van studenten en docenten zijn geconsulteerd en wat hun oordeel was over het verkorten van de opleiding?
De huidige vervangings- en uitbreidingsopgave heeft gevolgen voor de gehele politieorganisatie. Daarom heb ik met de politie, de Politieacademie en de politievakbonden gesproken over maatregelen om de druk op de politiecapaciteit aan te pakken.
Daarnaast zijn docenten, studenten, de ondernemingsraad van de Politieacademie en praktijkbegeleiders betrokken bij de ontwikkeling van de nieuwe basispolitieopleiding. De Politieacademie maakt bij de ontwikkeling van de nieuwe opleiding gebruik van evaluaties van het huidige curriculum en de ervaringen van afgestudeerden en hun leidinggevenden.
Welke financiële gevolgen heeft het besluit tot verkorting voor de Politieacademie? Betekent de inkorting van de opleiding dat de Politieacademie budget moet inleveren en het aantal docenten naar beneden gaat bijstellen of wordt het onderwijs met een gelijkblijvend aantal docenten geïntensiveerd?
Er zal tijdelijk extra personeel moeten worden ingezet voor de ontwikkeling van de vernieuwde basispolitieopleiding, waaronder docenten, onderwijskundigen en veranderkundigen. Verder zal er meer gebruikgemaakt worden van tijd -en plaatsonafhankelijk leren. Daarvoor moet zowel software ontwikkeld worden als hardware worden aangeschaft. Vooralsnog vraagt de nieuwe opleiding dus om een extra investering en ligt het inleveren van budget niet in de rede. De Politieacademie en de politie werken momenteel samen aan het hiervoor genoemde realisatieplan voor de vernieuwde basispolitieopleiding. De gevolgen voor het aantal docenten worden hierin meegenomen.
Per wanneer gaat de verkorting van de opleiding in? Gaat het hier om een pilot of is de verkorting van structurele aard?
De nieuwe basispolitieopleiding wordt in 2021 ingevoerd. Het gaat hier om een onderwijskundig gewenste wijziging van structurele aard.
De 100 miljoen euro extra aan de WHO |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat Nederland 100 miljoen euro extra aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) geeft?1 Uit welk budget komt de door de WHO-directeur genoemde 100 miljoen van Nederland? Is dit een herallocatie van bestaande fondsen of zijn dit extra uitgaven?
Nee.
Zoals gemeld in mijn brief van 14 april jl. (Kamerstuk 33 625, nr. 293) heeft Nederland voor de internationale inzet voor het bestrijden van de coronacrisis in totaal 100 miljoen euro beschikbaar gesteld op de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Dit budget is gericht op preventie in de armste landen, het lenigen van humanitaire noden en de versterking van sociaaleconomische weerbaarheid en macro-economische stabiliteit van lage-inkomenslanden.
Voor preventie draagt Nederland 7,5 miljoen euro bij aan de Wereldgezondheidsorganisatie. U vindt de specifieke verdeling van de budgetten in de eerdergenoemde brief.
De inzet van het kabinet om per direct 100 miljoen euro vrij te maken voor de internationale strijd tegen COVID-19 is op 2 april jl. (Kamerstuk 21 501–04, nr. 228) aan uw Kamer gemeld.
Hierbij is uiteraard rekening gehouden met de aangenomen motie Van der Staaij c.s. (25 295 nr. 192), waarin het kabinet wordt gevraagd ernaar te streven dat de bestaande hulp en ondersteuning aan ontwikkelingslanden ook in de huidige omstandigheden wordt gehandhaafd en zo mogelijk uitgebreid, in het bijzonder waar het de gezondheidszorg en de voedselvoorziening betreft.
Wat is de precieze verdeling van de bestemming van de 100 miljoen die de WHO-directeur noemt? Gaat al het geld direct naar de WHO, of gaat het ook bilateraal naar andere landen? Hoeveel ervan gaat naar de ontwikkeling van een vaccin en hoeveel naar het bestrijden van het coronavirus in andere landen? Naar welke landen en/of organisaties gaat dit geld? Kunt u hiervan een zo specifiek mogelijk overzicht geven?
U vindt de precieze verdeling van de 100 miljoen euro die Nederland beschikbaar heeft gesteld voor de internationale inzet voor het bestrijden van de coronacrisis in mijn brief «Nederlandse inzet bestrijden coronacrisis ontwikkelingslanden» van 14 april jl. (Kamerstuk 33 625, nr. 293).
De aanvullende steun voor de WHO ten hoogte van EUR 7,5 miljoen zal bijdragen aan het Strategic Preparedness and Response Plan (SPRP) van de Wereldgezondheidsorganisatie. Dit plan is gericht op internationale coördinatie, nationale voorbereiding en respons, en onderzoek en innovatie om het virus te bestrijden. In de context van het SPRP is WHO tot op heden actief in 133 landen, voornamelijk lage- en middeninkomenslanden.
Wat is de ratio geweest achter de keuze om dit geld in het buitenland uit te geven en niet in Nederland?
Het is een gedeeld belang om de pandemie en bijkomende crisis effectief en mondiaal te bestrijden door de medische en sociaaleconomische weerbaarheid van ontwikkelingslanden nu te verbeteren. Wij zijn zo succesvol als de zwakste schakel in de wereldwijde medische keten. Nu adequaat bijdragen aan COVID-19 bestrijding in de meeste kwetsbare landen, is een directe investering in het beheersbaar maken van de mondiale virusverspreiding, en het voorkomen van verdere instabiliteit, armoede en irreguliere migratie. Nederland heeft een open economie. De effecten van COVID-19 in de wereld waaronder in ontwikkelingslanden zijn dus ook mede bepalend voor economisch herstel in Nederland en Europa.
Bent u bekend met het artikel «Cliniclowns krijgen veel meer betaald dan verpleegkundigen»?2 Is dit nog steeds het geval?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Deelt u de mening dat het uitermate wrang is dat er nu tot 100 miljoen Nederlands belastinggeld naar het buitenland stroomt voor «fysieke en mentale gezondheid», maar dat Nederlandse verpleegkundigen intussen vaak een benedenmodaal inkomen hebben?
Het is niet correct dat er 100 miljoen euro wordt ingezet voor «fysieke en mentale gezondheid» in ontwikkelingslanden.
Hoeveel geld zou het kosten om in Nederland het niveau van testfaciliteiten als in Zuid-Korea op te zetten?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Hoeveel zou het kosten om de draagkracht van de Nederlandse intensive care binnen nu en een jaar naar 3.000 IC-bedden inclusief personeel te brengen, waarbij de kwaliteit van de zorg op het hoogste niveau ligt?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Is het kabinet bereid om deze 100 miljoen niet aan de WHO of anderszins in het buitenland uit te geven, maar dit geld te besteden aan het structureel uitbreiden van de IC-capaciteit in Nederland, aan betere lonen voor zorgmedewerkers in Nederland en aan het massaal uitbreiden van de testcapaciteit in Nederland? Zo nee, waarom acht het kabinet de zorg in het buitenland belangrijker dan de zorg in Nederland? Hoe ziet het kabinet de verhouding tussen zijn verantwoordelijkheid tegenover de Nederlandse bevolking ten opzichte van eventuele internationale verantwoordelijkheden?
Het kabinet dient altijd het Nederlands belang. De EUR 100 miljoen is bedoeld voor de meest kwetsbare landen, ten behoeve van preventie, humanitaire hulp en sociaaleconomische weerbaarheid. Hierboven is reeds toegelicht dat dit bijdraagt aan de internationale bestrijding van COVID-19 en daarmee aan de bestrijding van het virus in Nederland. Het kabinet heeft voor de bestrijding van de coronacrisis in Nederland tientallen miljarden beschikbaar gesteld.
Het is een gedeeld belang om de pandemie en bijkomende crisis effectief en mondiaal te bestrijden door de medische en sociaaleconomische weerbaarheid van ontwikkelingslanden nu te verbeteren. Via verschillende organisaties draagt Nederland hier aan bij. De Nederlandse bijdrage is gegrond in het besef dat adequaat bijdragen aan COVID-19 bestrijding in de meeste kwetsbare landen een directe investering is in het beheersbaar maken van de mondiale virusverspreiding, en het voorkomen van verdere instabiliteit, armoede en irreguliere migratie.
Nederland heeft een open economie. Wij zijn daarmee zo succesvol als de zwakste schakel in de wereldwijde medische keten. De effecten van COVID-19 in de wereld waaronder in ontwikkelingslanden zijn dus ook mede bepalend voor economisch herstel in Nederland en Europa.
De diverse krantenartikelen waarnaar wordt verwezen zijn bekend. Bij een crisis van deze omvang hoort een grondige evaluatie achteraf, zoals ook is gebeurd na de Ebolacrisis. Het kabinet steunt vanzelfsprekend een brede evaluatie van de internationale coronabestrijding, zoals de standaardprocedure voorschrijft.
Ten aanzien van Taiwan zijn het kabinet en de EU van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen participeren in multilaterale fora, overigens zonder daarbij lidmaatschap van Taiwan te bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn.
Is het kabinet het ermee eens dat het Nederlands belang altijd op de eerste plaats dient te staan?
Zie antwoord vraag 8.
Is het kabinet het eens met de mening dat de WHO het Chinese belang om de ernst van het coronavirus te bagatelliseren in januari en februari lijkt te hebben laten prevaleren boven het internationale belang om het coronavirus zo snel mogelijk te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt het kabinet hieruit?
Zie antwoord vraag 8.
Als het kabinet deze 100 miljoen dan toch in het buitenland wil uitgeven, waarom heeft het ervoor gekozen om dat deels of geheel via de WHO te doen? Als hier geen sprake van is, waarom is deze uitgave dan met de WHO gecoördineerd?
Zie antwoord vraag 8.
Is er een relatie tussen de keuze van de Verenigde Staten om voorlopig geen geld meer aan de WHO te doneren en de keuze van Nederland om 100 miljoen te doneren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het bericht «Australië eist openheid over oorsprong en aanpak coronacrisis»?3
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de zorgen omtrent de vooringenomenheid van de WHO ten gunste van China? Bent u bereid om tegen de WHO kritiek uit te spreken op het feit dat de WHO de Chinese aanpak van het coronavirus in januari en februari is blijven prijzen, terwijl al duidelijk was dat China vooral de verspreiding van informatie over het virus heeft geprobeerd in te dammen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de WHO erop aan te spreken dat Taiwan voortaan op een respectvolle manier dient te worden behandeld, als gelijkwaardige gesprekspartner?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid Australië te steunen in het verzoek om een onafhankelijk onderzoek naar de mondiale aanpak van de coronacrisis, dat niet zou worden uitgevoerd door de WHO?
Zie antwoord vraag 8.
Aan welke WHO-adviezen heeft Nederland zich wel gehouden en aan welke WHO-adviezen niet?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u het commentaar van de Australische regering dat het succesvol is geweest in de bestrijding van het coronavirus omdat het WHO-adviezen terzijde heeft geschoven? Zijn er achteraf WHO-richtlijnen waarvan u denkt dat Nederland ze beter niet had kunnen naleven?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid deze vragen voor aanvang van het plenaire debat over de coronacrisis op woensdag 22 april te beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving dat KLM-piloten aan belastingontwijking doen. |
|
Cem Laçin , Mahir Alkaya |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Nieuwsuur dat in het buitenland gevestigde piloten van KLM inkomstenbelasting ontwijken?1
Ik heb de berichtgeving gezien waarin wordt gesproken over piloten die naar Spanje verhuizen om op deze manier gebruik te maken van het gunstige belastingregime aldaar. Ik zal, zoals ik eerder ook heb aangegeven, dit onderwerp in gesprekken met de onderneming opbrengen.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel piloten van KLM en de andere Nederlandse luchtvaartmaatschappijen in het buitenland wonen en wat het (geschatte) bedrag is dat de staatskas jaarlijks misloopt door het ontwijken van (loon)belasting?
Informatie over de vraag hoeveel piloten in dienst van Nederlandse luchtvaartmaatschappijen feitelijk in het buitenland wonen en (alleen) daar aan de belastingheffing zijn onderworpen, is binnen het Ministerie van Financiën niet systematisch voorhanden.
Vindt u het moreel te rechtvaardigen dat een bedrijf dat haar werknemers faciliteert in het benadelen van de belastingbetaler, diezelfde belastingbetaler nu verzoekt om bij te springen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het publieke belang dat KLM dient is de reden voor de Nederlandse staat om het bedrijf te ondersteunen. Dat een klein deel van het personeel in het buitenland woont en derhalve geen belasting betaalt in Nederland is geen reden om KLM niet te steunen.
Vindt u het in een tijd van klimaatverandering te verantwoorden dat luchtvaartmaatschappijen, die voor veel vervuiling zorgen en vooralsnog buiten schot blijven in de grote klimaatakkoorden, medewerkers tegen gereduceerd tarief laten vliegen? Zo ja, welk signaal geeft u daarmee af aan al die hardwerkende Nederlanders die keer op keer de rekening van het duurzaamheidsbeleid gepresenteerd krijgen?
De luchtvaart moet bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken. De klimaataanpak voor de luchtvaart op zowel internationaal als nationaal niveau is door de Minister van IenW beschreven in de brief van 27 maart 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 585), waarbij ook het Ontwerpakkoord van de Duurzame Luchtvaarttafel aan uw Kamer is aangeboden. Deze klimaataanpak is onlangs door het kabinet bevestigd in de ontwerpLuchtvaartnota die op 15 mei jl. met u is gedeeld. De gestelde klimaatdoelen dienen te worden gerealiseerd ongeacht eventuele regelingen voor personeelsleden.
Bent u bereid om bij een eventueel te verstrekken krediet aan KLM aanvullende eisen te stellen die belastingontwijking op deze wijze onmogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van steun aan KLM zal gepaard gaan met voorwaarden. Er zullen o.a. voorwaarden worden gesteld op het gebied van arbeidsvoorwaarden en bonussen. Hoe deze voorwaarden er exact uit komen te zien is nog onduidelijk. Ik kom daarop later bij uw Kamer terug.
Indien KLM door de Staat wordt gesteund, bent u dan bereid de invloed van de belastingbetaler evenredig uit te breiden, door stemrechten te verwerven?
Het verkrijgen van stemrechten gebeurt via aandelen en daarvoor zou de Nederlandse staat steun moeten verlenen in de vorm van kapitaal. Er is in nauwe samenwerking met de onderneming en externe financiële adviseurs een analyse gemaakt van wat de onderneming nodig heeft. Op dit moment is een combinatie van een garantie en een directe lening van de staat het beste middel om het liquiditeitsprobleem van de onderneming aan te pakken.
Kunt u uitsluiten dat als KLM door de Staat wordt geholpen, er ontslagen zullen vallen, er winstuitkeringen of bonussen aan de top worden verstrekt en er nog langer Nederlandse belastingen worden ontweken?
Zie antwoord vraag 5.
Het pleidooi voor separate COVID-19 ziekenhuizen |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wilt u reageren op het pleidooi van Prof. dr. Girbes (intensivist-klinisch farmacoloog en hoofd afdeling ICV VUmc)?1
Het pleidooi van Prof. Dr. Girbes betreft een voorstel om de zorg aan COVID-19 patiënten snel anders te organiseren en te concentreren in een aantal categorale ziekenhuizen. Door clustering van deze COVID-19 zorg kunnen de processen veel efficiënter worden ingericht, mede ook in het kader van de veiligheid van de zorgmedewerkers. Dit pleidooi volgt uit het oordeel van Prof. Dr. Girbes dat de inrichting van de huidige zorg niet is ingericht om de nieuwe werkelijkheid van COVID-19 in kwalitatieve én vooral kwantitatieve zin het hoofd te bieden. Hij geeft aan dat de stroom van COVID-19 patiënten de behandeling van alle andere categorieën patiënten vrijwel onmogelijk maakt, de bestaande zorg voor niet-COVID-19 patiënten volledig ontregelt en die situatie niet kan voortduren.
In de stand van zaken brief van 22 april jongstleden met betrekking tot de bestrijding van COVID-19 (25 295, nr. 277) ben ik uitgebreid ingegaan op de zorg in de curatieve sector die is uitgesteld vanwege de corona-crisis en die weer moet worden opgeschaald. Deze opschaling is noodzakelijk en zal de komende tijd een grote inspanning van de zorgverleners vergen om dit met elkaar in goede banen te leiden. Hierbij moeten de lasten goed worden verdeeld over het land, zodat het overal werkbaar blijft.
De focus ligt in eerste instantie op de meest urgente planbare ziekenhuiszorg en gebeurt langs vier lijnen, waarbij er een intensieve samenwerking is tussen de NZa, VWS en het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS). De vier lijnen zijn als volgt:
De mogelijkheden om de COVID-19 zorg te organiseren in een aantal categorale ziekenhuizen laat ik, conform de voorgestelde vier lijnen, aan de bestaande regionale structuren van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) en haar aangesloten ROAZ-en. Op dat schaalniveau zijn zorgprofessionals, zorgaanbieders en zorgverzekeraars bij uitstek in de positie om hierin verstandige keuzes te maken.
Deelt u de mening van Prof. dr. Girbes dat de huidige inrichting van de zorg niet is ingericht om de nieuwe werkelijkheid van COVID-19 in kwalitatieve en vooral kwantitatieve zin het hoofd te bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u het pleidooi van Prof. dr. Girbes om de zorg voor COVID-19 patiënten snel anders te organiseren door het oprichten en inrichten van COVID-19 categorale ziekenhuizen, waar uitsluitend patiënten met COVID-19 worden behandeld, zodat de behandeling voor andere categorieën patiënten in andere ziekenhuizen door kan gaan? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of over de suggestie om aparte ziekenhuizen in te richten voor COVID-19 patiënten al gesproken is binnen het Outbreak Management Team (OMT) en de regering? Zo ja, wat waren hiervan de conclusies? Zo neen, bent u bereid deze suggestie bespreekbaar te maken en de Kamer hierover te informeren?
De afspraak om de COVID-19-patienten evenredig over de regio’s te verdelen, staat nog steeds. Het pleidooi om aparte ziekenhuizen in te richten voor COVID-19 patiënten is niet besproken in het OMT. Navraag bij de FMS, NVZ, NFU en VenVN leert dat zij aangeven in zijn algemeenheid niet te kiezen voor het opzetten van aparte COVID-19 ziekenhuizen. Enerzijds omdat de omvang van de COVID-19 fluctueert, waardoor het organisatorisch moeilijk te organiseren is op vaste plekken. Anderzijds is de werkdruk en emotionele belasting van het personeel in dat soort aparte ziekenhuizen ontzettend hoog. Allen geven zij wel aan dat je in regionaal verband natuurlijk afspraken kunt maken, waarbij het niet uitgesloten is dat de behandeling van COVID-19-patienten tijdelijk op een selectief aantal locaties plaatsvindt. Dit zou met name het geval kunnen zijn bij de vraag op welke wijze de IC-capaciteit flexibel opgeschaald kan worden indien dit (weer) nodig blijkt. Daarbij wordt bezien of specifieke COVID-19 IC opschaling op daartoe aangewezen locaties kan plaatsvinden.
De beveiliging van tbs-klinieken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Tbs-kliniek Kijvelanden gaat na ontsnapping personeel altijd controleren»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Wat zijn de regels ten aanzien van de controle van personeel van tbs-klinieken en justitiële inrichtingen?
Alle Forensische Psychiatrische Centra (FPC’s), ook wel tbs-klinieken genoemd, voeren bij binnenkomst in de kliniek een toegangscontrole uit met metaaldetectiepoortjes voor personen en bagagedoorlichtings-apparatuur voor meegevoerde goederen. Ten aanzien van de controle op eigen personeel en tevens ook bezoek voor personeel, geldt dat er op aanbeveling van de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) tussen alle FPC’s en in afstemming met DJI in 2017 een veldnorm is afgesproken waarbij steekproefsgewijs minimaal 1 op de 25 medewerkers en bezoek voor medewerkers wordt gecontroleerd. Bij sommige FPC’s ligt de norm (tijdelijk) hoger dan 1 op 25. Dit gebeurt op basis van risicomanagement, waarbij de mogelijkheid bestaat tot het opschalen van controles. Dit beleid geldt voor alle FPC’s.
Worden die in de praktijk altijd goed nageleefd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waar blijkt dat uit en hoe gaat u voor verbetering zorgen?
Ja, dit blijkt uit onderzoeken die periodiek door de IJenV en DJI naar de veiligheid in FPC’s zijn gedaan. De IJenV voert (thematisch) onderzoek uit naar onder meer de veiligheid in FPC’s. Daarnaast wordt ook door DJI periodiek gecontroleerd op de veiligheid in Justitiële inrichtingen, waaronder de FPC’s. De uitkomsten van deze controles worden gedeeld met de IJenV. De inspectie bepaalt vervolgens (mede) op basis van deze uitkomsten of zij nog aanvullend onderzoek wil uitvoeren of dat zij steunt op de rapporten van DJI. Uit het laatste inspectieonderzoek in het kader van Tussentijds Toezicht (mei 2017) bleek dat het personeel in alle FPC’s een toegangscontrole ondergaat, de sector had echter toen nog geen veldnorm afgesproken. Na vaststellen van de veldnorm voor de controle van personeel heeft DJI onderzoek gedaan (juni 2019) en daar was de conclusie dat alle klinieken toegangscontrole op het eigen personeel uitvoeren waarbij de sector aangaf de norm van 1 op 25 te volgen.
Is het aanscherpen van de beveiliging van de Kijvelanden aanleiding om de beveiliging van andere tbs-klinieken of justitiële inrichtingen aan te scherpen? Zo ja, aan welke concrete maatregelen wordt gedacht? Zo nee, waarom niet?
Nee, op dit moment zie ik daar geen aanleiding toe. De sector verricht voortdurend inspanningen om zichzelf te verbeteren en te innoveren met uiteindelijk als doel het verder verlagen van het recidiverisico. Ook wordt actief gewerkt aan het terugdringen van contrabande invoer, bijvoorbeeld door uitwisseling van kennis en best practices tussen instellingen. In het addendum bij de Meerjarenovereenkomst Forensische zorg heb ik onlangs met de sector aanvullende afspraken gemaakt om de veiligheid voor personeel en patiënten in de forensische zorg te blijven verbeteren. Met dit addendum, dat uw Kamer op 18 maart 2020 als bijlage bij de brief «Gemaakte afspraken met zorgaanbieders naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag» heeft ontvangen, worden de goede voorbeelden ondersteund en verder aangejaagd.
Daarnaast is vanaf 1 november 2019 ten aanzien van de forensisch psychiatrische centra de wet strafbaarstelling binnenbrengen verboden voorwerp in werking getreden. Dat houdt in dat controle op het mogelijk binnenbrengen van voorwerpen, die op de lijst van verboden voorwerpen staan, ook onderdeel uitmaakt van de toegangscontrole. FPC’s hebben voor zover dit al niet aan de orde was, het beleid en de procedures van de toegangscontroles hierop aangepast.
Het bericht dat verenigingen voor jeugd- en jongerenwerk in de problemen komen door de coronacrisis |
|
Michiel van Nispen (SP), Maurits von Martels (CDA), René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de oproep van Scouting Nederland aan de overheid over hulp bij financiële problemen door de coronacrisis?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat 94% van de beheerde speeltuinen vanwege de coronacrisis in de problemen komen?2
Ja.
Klopt het bericht dat sportverenigingen onder voorwaarden en in tijden van financiële crisis financiële ondersteuning kunnen krijgen?
Sportverenigingen kunnen gebruik maken van de rijksbrede steunmaatregelen die van kracht zijn, waaronder de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS-regeling) van het Ministerie van EZK waar de oproep van Scouting Nederland naar verwijst. Daarvoor gelden dezelfde voorwaarden als voor alle aanvragers van de TOGS, zo moet in ieder geval een hoofd- of nevenactiviteit van deze vereniging bij de Kamer van Koophandel zijn opgenomen op de lijst met vastgestelde SBI-codes.
Daarnaast is voor de sportverenigingen een steunpakket ontwikkeld waarover ik u onlangs geïnformeerd heb (TK2020D16797).
Klopt het beeld dat jeugd- en jongerenwerk als scouting, maar ook kindervakantieorganisaties en speeltuinverenigingen van dergelijke ondersteuning zijn uitgesloten?
Dat verschilt per organisatie. De rijksbrede steunmaatregelen kunnen met voorwaarden ook van toepassing zijn op deze organisaties. Sommige speeltuinen en scoutingverenigingen kunnen wél onder de TOGS vallen omdat ze een nevenactiviteit hebben die daarvoor in aanmerking komt. Daarnaast verschilt het per gemeente of zij scouting al dan niet in aanmerking laten komen voor het steunpakket voor sportverenigingen.
Kunt u aangeven wat daarvan de achterliggende gedachte is?
De rijksbrede steunmaatregelen zijn primair van toepassing op ondernemers en in mindere mate op verenigingen. Voor speeltuinen, jeugdverenigingen en scouting ligt er bovendien een route richting het lokale domein en de gemeenten om in gesprek te gaan voor mogelijke ondersteuning.
Deelt u de mening dat speeltuinen, jeugd- en jongerenwerk voor het gezond opgroeien van onze jeugd van essentieel belang zijn?
Speeltuinen en vormen van jeugdwerk als Scouting zijn zeker van belang bij het gezond kunnen opgroeien van de jeugd.
Deelt u de mening dat deze verenigingen door de huidige crisis in de problemen komen, en dat deze problemen zo groot kunnen worden dat zij het hoofd niet langer boven water kunnen houden?
Op dit moment is nog niet in te schatten wat de effecten zijn van de huidige crisis voor deze verenigingen. De gemeente is de eerstverantwoordelijke overheid voor deze verenigingen en mocht de situatie voor de scouting of jeugdwerk langdurig voortduren dan zullen deze verenigingen dan ook met de gemeente moeten kijken welke mogelijkheden er zijn om het voortbestaan van deze voorzieningen niet in gevaar te laten komen.
Deelt u de mening dat deze essentiële voorzieningen behouden moeten blijven? Hoe gaat u daar voor zorgen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om te bezien op welke manier verenigingen voor jeugd- en jongerenwerk alsnog geholpen kunnen worden?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wilt u de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren?
Ja.
Het bericht 'Defensie vliegt langer zonder vergunning' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Defensie vliegt langer zonder vergunning»?1
Ja.
Klopt het dat het proces voor het aanvragen van de vergunning sinds 2008 loopt?
In 2008 heeft toenmalig Staatssecretaris De Vries de Kamer toegezegd dat voor alle militaire vliegactiviteiten een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) zal worden aangevraagd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 1569). Het aanvragen van de verschillende vergunningen is in twee fases gesplitst. Tijdens de eerste fase is in 2012 het laagvliegen met militaire helikopters in de helikopter laagvlieggebieden in Nederland vergund. U bent hierover geïnformeerd op 13 februari 2012 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 70). In de tweede fase wordt voor de resterende activiteiten een vergunning aangevraagd. Deze aanvragen worden voor 1 oktober 2020 verwacht. Over dit proces heb ik uw kamer geïnformeerd op 31 oktober 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 578), op 10 maart 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 2298 en 2068) en op 17 april 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2485).
Welke inspanningen zijn er in de afgelopen 12 jaar gedaan om de vereiste vergunning aan te vragen?
In de eerste fase waren de inspanningen gericht op de vergunning voor het laagvliegen met militaire helikopters inclusief het landen binnen Natura 2000-gebieden. In de tweede fase is voor elf activiteiten een beschrijving van deze activiteiten opgesteld en vervolgens een voortoets uitgevoerd, om te bepalen of hiervoor nader onderzoek noodzakelijk is. Voor vier activiteiten is in deze voortoets vastgesteld dat ze geen effect hebben op Natura-2000 gebieden. Hiervoor was daarom geen vervolg nodig. Voor zeven activiteiten is nader onderzoek nodig: de vliegbases Deelen en Leeuwarden, het gebruik van Tijdelijke Gebieden met Beperkingen, vliegoperaties met Remotely Piloted Aircraft Systems (RPAS, ook wel drones), het gebruik van laagvliegroutes voor vastvleugelige vliegtuigen, gebruik van de Vliehors range en helikopter landingsplaatsen. Voor al deze activiteiten wordt nu een ecologische effecten analyse opgesteld.
Waarom loopt de aanvraag van de vergunning nu vertraging op?
Er moesten significante verbeteringen in de ecologische effecten analyses worden aangebracht. Bovendien is er over de inhoud en de conclusies nog overleg gaande binnen de klankbordgroep waarin de Waddenvereniging en Natuurmonumenten zijn vertegenwoordigd. De verbeteringen in de analyses gecombineerd met het gedegen proces in de klankbordgroep hebben er toe geleid dat de eerder gemelde planning van het eerste kwartaal 2020 niet is gehaald.
Hoe ver bent u met de ecologische effectentoets?
De ecologische effecten analyses zijn grotendeels gereed en worden nu afgerond.
Welke garantie kunt u geven dat de aanvraag nu voor oktober ingediend zal gaan worden?
Als de afronding van de ecologische effecten analyses en het overleg met de natuurbeschermingsorganisaties voorspoedig verloopt, verwacht ik de aanvraag voor de Vliehors voor 1 augustus 2020 in te kunnen dienen. De aanvragen voor de overige militaire vliegactiviteiten volgen zo spoedig mogelijk hierna. Waarbij ik er naar streef deze voor 1 oktober 2020 allemaal ingediend te hebben. Met de kennis van dit moment heb ik vertrouwen in de vergunbaarheid van al deze activiteiten.
Wat zijn gevolgen van het niet tijdig indienen van de aanvraag, zowel in juridische, ecologische als in financiële zin?
Zoals ik u al eerder heb geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2485, d.d. 17 april 2020) is op 18 maart 2020 een handhavingsverzoek ingediend bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) vanwege het ontbreken van een vergunning in het kader van de Wnb voor de Vliegbasis Leeuwarden. Voor wat betreft de juridische en financiële gevolgen wil ik bij de beantwoording van deze vraag niet vooruitlopen op het besluit van LNV op dit handhavingsverzoek.
De militaire vliegactiviteiten boven onder andere de Waddenzee en de Vliegbasis Leeuwarden vinden al tientallen jaren plaats en zijn de afgelopen decennia afgenomen in activiteit. In een voorlopige beoordeling door een ecologisch bureau is geconcludeerd dat de militaire vliegactiviteiten van Vliegbasis Leeuwarden geen significant negatieve effecten hebben op het behalen van de instandhoudings-doelstellingen van Natura 2000-gebieden. Op basis van deze voorlopige beoordeling kan ervan worden uitgegaan dat het uitblijven van een aanvraag om vergunning geen ecologische gevolgen heeft gehad.
Wanneer is de Omgevingsvergunning van Vliegbasis Leeuwarden compleet?
Het Commando Luchtstrijdkrachten en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) streven ernaar de aanvraag uiterlijk 1 oktober 2020 bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in te dienen. ILT zal de aanvraag beoordelen op ontvankelijkheid en vergunbaarheid. In het kader van de aanvraagprocedure kunnen zienswijzen worden ingediend. Na ommekomst van de zienswijzetermijn neemt ILT een definitief besluit omtrent de omgevingsvergunning. Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden die zienswijzen hebben ingediend vervolgens beroep aantekenen.
Wie hebt u geraadpleegd om te komen tot de conclusie dat het hier gaat om «relatief beperkt milieubelastende activiteiten»?
De term «relatief beperkt milieubelastende activiteiten» is afkomstig uit de conditiemeting die door het RVB in 2017 op de «dekkendheid» van de milieuvergunning van de Vliegbasis Leeuwarden is uitgevoerd. Het woord «beperkt» heeft hierbij betrekking op de aantallen, frequenties en/of volumes waarin activiteiten worden uitgevoerd.
Wat zijn de gevolgen in juridische en financiële zin wanneer particulieren en/of bedrijven «relatief milieubelastende activiteiten» uitvoeren zonder te beschikken over een daartoe bestemde vergunning?
Zoals ik u al eerder heb geïnformeerd Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2485, d.d. 17 april 2020 is op 18 maart 2020 een handhavingsverzoek in het kader van de omgevingsvergunning milieu van de Vliegbasis Leeuwarden ingediend bij de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Op 20 mei 2020 heeft ILT besloten dat er geen aanleiding is tot handhaven. In haar besluit constateert ILT dat er geen sprake is van overtreding van enig wettelijk voorschrift en dat niet is gebleken dat er sprake is van onvergunde activiteiten. Derhalve is er in het geval van de Vliegbasis Leeuwarden, voor wat betreft de omgevingsvergunning, geen sprake van gevolgen in juridische en financiële zin.
Het bericht ‘Te weinig aandacht voor genocide Srebrenica in geschiedenisonderwijs’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Te weinig aandacht voor genocide Srebrenica in geschiedenisonderwijs»?1
Ja.
Wat vindt u van de bevindingen van de in het bericht genoemde historicus dat het woord genocide nauwelijks voorkomt in de leermiddelen van het geschiedenisonderwijs als het gaat om Srebrenica?
Het kabinet stelt voorop dat de gevolgen van de afschuwelijke genocide van 1995 in Srebrenica tot op de dag van vandaag worden gevoeld. Dit geldt uiteraard voor de nabestaanden en overlevenden, maar bijvoorbeeld ook voor de militairen van Dutchbat. Deze tragische episode in de recente Europese geschiedenis staat terecht nog steeds volop in de belangstelling van de samenleving als geheel en mag nooit worden vergeten.
Zoals echter aangegeven in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over lesmethoden, is het desondanks niet aan mij om een oordeel te hebben over de inhoud en kwaliteit van lesmethodes.2 De overheid bepaalt op landelijk niveau de kerndoelen en eindtermen. In het curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs komt het thema Srebrenica terug in het tijdvak «Tijd van Televisie en Computers» en is er een apart canonvenster voor ingericht: «Srebrenica; een mislukte vredesmissie». Ook is kennis van Srebrenica in de context van Nederlandse NAVO-ambities een verplicht onderdeel van de syllabus van het geschiedenisexamen op het havo (vanaf 2021).
Hoe gaat u zich ervoor inzetten om de Srebrenica genocide en met name het perspectief van de slachtoffers en nabestaanden een prominentere plaats te laten krijgen in het geschiedenisonderwijs?
De tragische gebeurtenissen in Srebrenica hebben ingrijpende gevolgen gehad, in het bijzonder voor nabestaanden en overlevenden, en verdienen blijvende aandacht. Mede met het oog daarop is Nederland bijvoorbeeld elk jaar vertegenwoordigd bij de herdenking van de slachtoffers in Potočari. De Minister van Defensie is voornemens dit jaar bij deze herdenking aanwezig te zijn.
Het aantal belangrijke historische gebeurtenissen om als scholier kennis van te nemen, is praktisch oneindig. Echter, de tijd die leerlingen en leraren hebben om aan geschiedenisonderwijs te besteden, is dat niet. Regelmatig krijgt het kabinet verzoeken om bepaalde thema’s op te nemen in het (geschiedenis)curriculum of daar meer aandacht aan te besteden. Het gevaar schuilt er in dat hiermee een curriculum ontstaat dat onsamenhangend en overladen is. Vandaar dat het belangrijk is om een integrale afweging te maken welke kennis, vaardigheden en historische gebeurtenissen essentieel zijn voor álle leerlingen om in aanraking mee te komen.
Met het traject curriculum.nu wordt een dergelijke integrale afweging gemaakt. In de bouwstenen van de ontwikkelteams Burgerschap wordt expliciet benoemd dat leerlingen leren «over historische contexten die van belang zijn voor het ontstaan van en de waardering voor de democratische rechtsstaat en de mensenrechten in Nederland en Europa zoals de Opstand, de Franse en Bataafse Revolutie, ideologieën en totalitaire systemen, genocides en onafhankelijkheidsoorlogen». De bouwstenen onderstrepen daarmee het belang van deze onderwerpen voor onze samenleving en bieden aanknopingspunten voor het behandelen van de genocide in Srebrenica. Over de status van de bouwstenen heb ik uw Kamer op 9 december 2019 geïnformeerd.3
Deelt u de mening dat het voor het wederzijds begrip in een pluriforme samenleving waarin vele Bosnische Nederlanders wonen van groot belang is dat de genocide in Srebrenica op een uitgebreide wijze aandacht krijgt in het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat er sprake is van een eenzijdig perspectief in de huidige leerstof betreffende de Srebrenica genocide, waarbij er onvoldoende aandacht is voor de slachtoffers en nabestaanden van de genocide? Zo nee, waarom niet?
Met enige regelmaat krijgt het kabinet vragen over de inhoud van leermiddelen. Hoe begrijpelijk het soms ook is dat bepaalde passages uit leermiddelen vragen oproepen, hecht ik er toch aan de formele verantwoordelijkheidsverdeling omtrent de inhoud van leermiddelen te respecteren. Zoals mijn voorgangers en ik aan uw Kamer in eerdere schriftelijke vragen hierover ook al hebben aangegeven, is het – conform artikel 23, lid 6 van de Grondwet – niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen, maar aan scholen.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Vereniging van docenten geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN) dat de Srebrenica genocide ons veel kan leren over de gevaren van het nationalisme en populisme, thema’s die nu bij uitstek relevant zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Ctgb trekt proefontheffing Vertimec in’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ctgb trekt proefontheffing Vertimec in»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in hoe het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in eerste instantie tot de conclusie is gekomen dat het middel Vertimec gebruikt kon worden ter bestrijding van de eikenprocessierups en nu tot een andere conclusie is gekomen?
Het Ctgb had in eerste instantie een proefontheffing gegeven om te onderzoeken óf het middel als biocide kon worden ingezet ter bestrijding van de eikenprocessierups. Daarbij wordt een beperktere toets op neveneffecten gehanteerd dan bij een toelating, het betreft immers een proef op relatief kleine schaal om effectiviteit en neveneffecten te onderzoeken. Middelen met de actieve stof uit Vertimec zijn als biocide tot nu toe alleen toegelaten voor het bestrijden van organismen in gesloten, goed te definiëren ruimtes en kieren.
Na een interne evaluatie heeft het Ctgb besloten voor het buiten toedienen van dit middel in een eik, ook de kennis van milieuaspecten van Vertimec als gewasbeschermingsmiddel mee te wegen. Dat betekent dat nu breder is gekeken naar de gevolgen van het middel in het milieu, zoals naar andere organismen die leven in en bij de boom. Het Ctgb oordeelt dat die risico’s voor andere insecten en voor bijvoorbeeld foeragerende vogels te groot zijn. Die risico’s kunnen bij deze toepassing niet worden weggenomen met aanvullende voorschriften.
In hoeverre wordt normaal gesproken rekening gehouden met de gevolgen van het middel in het milieu bij de toelating van middelen, aangezien het Ctgb in dit artikel meldt dat daar nu breder naar gekeken is?
Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt gekeken naar de risico’s voor mens, dier en milieu, waaronder niet-doelwit organismen. In dit geval was geen sprake van een toelating maar van een proefontheffing. Een proefontheffing kan worden aangevraagd voor onderzoeksdoeleinden of om proeven te doen met een (nieuw) middel, bijvoorbeeld om de werkzaamheid te testen. Dit laatste zal het geval zijn wanneer de proef bedoeld is voor dossieropbouw in het kader van een toelatingsaanvraag. Het Ctgb kan voorwaarden verbinden aan de proef of kan deze verbieden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Op welke effecten wordt er op dit moment getoetst bij de toelating van middelen en hoe worden hierbij de cumulatieve effecten en de effecten voor volksgezondheid, dieren en planten meegenomen?
Middelen worden beoordeeld op effecten voor mens, dier en milieu. De beoordelingscriteria en datavereisten zijn geharmoniseerd in EU-verordeningen. Het gaat daarbij onder meer om korte- en langetermijneffecten op de mens, zowel toepasser, arbeiders, omstanders/passanten, omwonenden, waaronder kinderen, en de consument (via residuen op voedingsmiddelen), alsmede effecten op landbouwhuisdieren. Verder wordt er gekeken naar het gedrag en effect van de stof in het milieu, zoals afbraak/persistentie, uitspoeling en afspoeling en de effecten van blootstelling, waarbij onder meer de risico’s worden beoordeeld voor bijen, andere niet-doelwit geleedpotigen (o.a. nuttige insecten), niet-doelwit planten, waterorganismen (planten en dieren), en vogels en zoogdieren.
Bij de toetsingscriteria zijn veiligheidsmarges ingebouwd om rekening te houden met onzekerheden zoals cumulatieve effecten. Naarmate er meer bekend wordt over die onzekerheden, kunnen de criteria worden aangepast. Zo werkt de Europese Voedselautoriteit (EFSA) aan richtsnoeren voor het beoordelen van cumulatieve effecten van residuen van gewasbeschermingsmiddelen. Zodra die richtsnoeren Europees zijn vastgesteld, worden ze gebruikt door de toelatingsautoriteiten bij de beoordeling van aanvragen. Voor meer informatie over cumulatie en de motie van de leden Bromet en Dik-Faber (Kamerstuk 27 858, nr. 477) verwijs ik u naar mijn brief van 10 oktober 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 484).
Deelt u de mening dat er bij elke toelating breder gekeken moet worden naar de gevolgen voor het milieu, waarbij rekening gehouden wordt met gevolgen voor het hele ecosysteem en de volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er wordt bij elke toelating breed gekeken naar de gevolgen voor mens, dier en milieu. Het Ctgb heeft dit eigener beweging ook gedaan bij de proefontheffing in kwestie. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn het Ctgb de opdracht te geven altijd breder en met oog voor het hele ecosysteem en de volksgezondheid te kijken naar de effecten op het milieu bij de toelating van middelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Een alternatief voor een corona app |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u ook van mening dat alleen social distancing onvoldoende is om verspreiding van het covid-19 virus te voorkomen en maatregelen af te schalen?
Heeft u al alternatieven voor corona-apps bestudeerd? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Bent u ook van mening dat, zeker gezien de resultaten van de appathon en de mening van deskundigen hierover, nu al intensief gekeken moet worden naar alternatieve methoden om verspreiding van het virus te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiervoor de komende dagen precies doen?
Bent u op de hoogte van het systeem van «contact tracing», zoals in Massachusetts in de Verenigde Staten is begonnen, waarbij geprobeerd wordt social distancing te verminderen en de economie weer op te starten, niet met behulp van digitale apps maar met getrainde contact tracers? Vindt u dit een goede aanpak voor Nederland? Zo nee, waarom niet?1
Hoeveel getrainde personen zouden nodig zijn om tot een effectieve «tracking» en «tracing» in Nederland te komen?
Hoe zouden deze personen geworven en getraind kunnen worden? Hoe snel kan dat, welke stappen zijn daarvoor noodzakelijk, wanneer kan hiermee worden gestart?
Kunt u deze vragen vóór aanvang van het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van woensdag 22 april 2020 beantwoorden?
Het bericht 'China wil de ‘klus’ in Hongkong afmaken' |
|
Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «China wil de «klus» in Hongkong afmaken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de arrestatie van afgelopen zaterdag van vijftien belangrijke pro-democratische leiders in Hongkong? Deelt u de kritiek van Chris Patten? Zo ja, wat zijn de vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
De vijftien personen zijn op 18 april op last van de Hongkongse autoriteiten gearresteerd op beschuldiging van oproepen tot, organiseren van en/of participeren in niet-geautoriseerde demonstraties op 18 augustus, 1 en 20 oktober vorig jaar. Het betrof vooral personen uit de oudere generatie van de gematigde democratische oppositie die zich hebben ingezet voor vreedzaam protest. Allen werden nog dezelfde dag op borgtocht vrijgelaten. Zij moeten op 18 mei voor de Hongkongse rechter verschijnen.
Het kabinet zal, mede in EU-verband, het verdere verloop van hun zaken nauwgezet volgen. Als daar aanleiding toe is, zal bij de verantwoordelijke autoriteiten om opheldering worden gevraagd.
Verder blijft het kabinet met de EU van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie binnen het One Country, Two Systems-model, onafhankelijke rechtspraak en fundamentele vrijheden gerespecteerd dienen te worden. Deze boodschap is het afgelopen jaar herhaaldelijk overgebracht aan zowel de centrale overheid in Peking als de overheid in Hongkong.
Heeft u contact opgenomen met uw Chinese ambtgenoot over de arrestaties van afgelopen zaterdag? Zo ja, wat is uw hoofdboodschap? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact opgenomen met uw Europese collega’s en/of de Hoge Vertegenwoordiger om met een gezamenlijke verklaring te komen die zich uitspreekt tegen de gebeurtenissen van afgelopen zaterdag? Zo ja, hoe luidt die gezamenlijke verklaring? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft reeds gereageerd. De woordvoerders van Hoge Vertegenwoordiger Borrell hebben op 18 april zowel via Twitter als in Hongkongse media laten weten dat de meervoudige en gecoördineerde arrestaties nauwkeurig onderzoek vereisen, dat een onafhankelijk rechtssysteem zonder politieke inmenging zoals neergelegd in de Basic Law een van de hoekstenen is van Hongkongs autonomie binnen het One Country, Two Systems-model, en dat de EU het verdere verloop van de zaken nauwgezet zal volgen. Nederland sluit zich daarbij aan.
Heeft u contact opgenomen met Chris Patten om u op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen in Hongkong? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Dhr. Patten bekleedt geen officiële functies meer, en deed zijn uitspraken in een privéhoedanigheid. Het Nederlandse Consulaat-Generaal te Hongkong volgt de ontwikkelingen op de voet, en onderhoudt daarbij uiteraard nauw contact met vertegenwoordigingen van de EU-lidstaten en andere gelijkgezinde landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk.
Deelt u de mening dat de verklaring van het Liason Office van de vrijdag voorafgaande aan de arrestaties in strijd is met de Basic Law van Hongkong? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid contact op te nemen in bilateraal en multilateraal verband met de Chinese overheid om te benadrukken dat Hongkong binnenlands zichzelf bestuurt en Chinese inmenging onwenselijk is?
Hongkong maakt als Speciale Administratieve Regio (SAR) deel uit van de Volksrepubliek China, waarbinnen Hongkong zijn eigen systeem heeft – het zogenoemde One Country, Two Systems-model. In de Basic Law – de mini-grondwet van Hongkong – wordt de taakverdeling tussen de centrale overheid in Peking en de overheid in Hongkong beschreven.
Artikel 22 van de Basic Law stelt: «No department of the Central People’s Government […] may interfere in the affairs which the Hong Kong Special Administrative Region administers on its own in accordance with this Law». De interpretatie van het wetsartikel die het Liaison Office – de vertegenwoordiging in Hongkong van de centrale overheid in Peking – in zijn verklaring van 17 april gaf, namelijk dat het vanwege zijn aard hieraan niet onderworpen is, is nu onderwerp van juridisch en politiek debat in Hongkong. Zo wordt de interpretatie van het Liaison Office bijvoorbeeld bestreden door de Hong Kong Bar Association.
Artikel 23 van de Basic Law stelt: «The Hong Kong Special Administrative Region shall enact laws on its own to prohibit any act of treason, secession, sedition, subversion against the Central People’s Government, or theft of state secrets, to prohibit foreign political organizations or bodies from conducting political activities in the Region, and to prohibit political organizations or bodies of the Region from establishing ties with foreign political organizations or bodies». Dit betekent dat Hongkong zelf wetgeving ter bescherming van de nationale veiligheid dient in te voeren. Het is van groot belang dat hierbij wordt gehandeld via de vastgelegde procedures van het wetgevingsproces van Hongkong. Het is tevens van groot belang dat alle partijen zich hierbij – en in het algemeen – onthouden van acties die de rechtsstaat en de autonomie van Hongkong binnen de Volksrepubliek ondermijnen. De rechtsstatelijke waarborgen liggen immers ten grondslag aan de stabiliteit en welvaart van Hongkong.
Het kabinet zal deze ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen, samen met de EU en andere gelijkgezinde landen.
Wat is uw reactie op de eis van het Liason Office dat Hongkong alsnog veiligheidswetten zou invoeren die subversie tegen de Chinese overheid strafbaar stellen?
Zie antwoord vraag 6.
Gratis Ster zendtijd voor brancheorganisaties en belangenverenigingen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat er een stormloop is ontstaan op de gratis zendtijd die Ster beschikbaar stelt omdat het de reclameblokken in coronatijd niet vol krijgt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat alleen brancheorganisaties en belangenverenigingen die opkomen voor de belangen van ondernemers in aanmerking komen voor deze gratis zendtijd en collectieven van charitatieve instellingen zijn uitgesloten? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitgangspunten van pluriformiteit in de Mediawet?2
Kunt u bevestigen dat maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk op dit moment nog altijd moeten betalen wanneer zij in de huidige crisis coronagerelateerde boodschappen willen uitzenden over bijvoorbeeld de oorzaken van deze crisis of over de gevolgen hiervan voor de dieren in de veehouderij nu de stallen overvol dreigen te raken?
Kunt u verklaren waarom verenigingen die belangen van ondernemers vertegenwoordigen wel gratis zendtijd krijgen, maar verenigingen die opkomen voor de belangen van dieren, natuur, het klimaat en de volksgezondheid niet?
Kunt u bevestigen dat de boerenactiegroep Agractie gratis Ster zendtijd ter beschikking heeft gekregen? Geldt dit ook voor de actiegroep Farmers Defence Force die nu dagelijks spotjes op televisie uitzendt?3
Agractie heeft inderdaad gratis zendtijd gekregen. Farmers Defence Force heeft zendtijd tegen reguliere condities ingekocht bij de Ster.
Heeft u gezien dat Farmers Defence Force in een van haar spotjes stelt dat boeren goed zorgen voor onze bodem, dat daarin varkens te zien zijn die buiten lopen en ook geitenlammetjes die bij hun moeder liggen?
Ja.
Wist u dat de Nederlandse bodem juist uitgeput raakt door de landbouw?
Behoud en verbetering van de bodemkwaliteit is van groot belang om een hoogwaardige agrarische productie op de lange termijn te kunnen handhaven en tegelijkertijd diverse maatschappelijke doelen tijdig te kunnen realiseren. Dat is in de Bodembrief d.d. 23 mei 2018 aangegeven en inmiddels is met private en publieke partijen een Nationaal Programma Landbouwbodems gestart waarover uw Kamer op 25 april (Kamerstuk 30 015, nr. 58) vorig jaar nader is geïnformeerd.
Wist u dat minder dan een procent van de varkens in Nederland naar buiten kan?
Het overgrote deel van de varkens in Nederland wordt inderdaad binnen gehuisvest. Aan de stallen zijn eisen gesteld rond dierenwelzijn, diergezondheid en milieu.
Wist u dat geitenlammetjes in de zuivelindustrie vrijwel altijd direct na hun geboorte bij hun moeder worden weggehaald, omdat de melk van de moedergeit wordt gebruikt voor geitenkaas en geitenmelk voor mensen?
Bij het merendeel van de geitenbedrijven is het gebruikelijk dat lammeren niet bij de moeder blijven na de geboorte. De moedergeiten worden gemolken en van deze geitenmelk worden gezonde en waardevolle zuivelproducten gemaakt.
Deelt u de mening dat het verspreiden van desinformatie niet tot de taakopdracht van de Ster behoort, noch tot die van door haar uitverkoren «brancheorganisaties» zou moeten behoren? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik.
Deelt u de mening dat reclameboodschappen die in strijd zijn met de Reclame Code van de Reclame Code Commissie niet in aanmerking zouden mogen komen voor gratis zendtijd bij de Ster? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de gratis uitingen aan de Nederlandse Reclame Code te toetsen en de Ster op te dragen die te stoppen wanneer er gerede klachten binnenkomen tegen bepaalde uitingen hangende de procedure van de Reclame Code Commissie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De Ster heeft de wettelijke taak om media-aanbod te verzorgen dat bestaat uit reclame- en telewinkelboodschappen die zijn aangeboden door derden. Wanneer consumenten of organisaties bezwaar hebben tegen de inhoud van reclame- en telewinkelboodschappen, dan kunnen zij zich wenden tot de Reclame Code Commissie. Een reclameboodschap die in strijd is met de Reclame Code zal de Ster niet uitzenden. De Ster is gebonden aan uitspraken van de Reclame Code Commissie.
Bent u bereid de Ster op de dragen charitatieve instellingen tenminste een gelijkwaardig aandeel te geven in de verdeling van gratis zendtijd ten opzichte van commerciële sectororganisaties? Zo nee, waarom niet?
Het beleid van de Ster wordt bepaald door directie en bestuur binnen het kader van de Mediawet 2008. Overigens hanteert de Ster voor charitatieve adverteerders die in het bezit zijn van een CBF keurmerk of een ANBI-status beduidend lagere tarieven.4
Bent u bereid om gelet op de tijdelijkheid van het aanbod deze vragen binnen tien dagen te beantwoorden?
Helaas is beantwoording binnen 10 dagen niet gelukt.