Het bericht Pasgeboren kuikens niet meer vergast of in de shredder in Frankrijk |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Pasgeboren kuikens niet meer vergast of in de shredder in Frankrijk»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het besluit van het Franse ministerie om het vergassen of versnipperen van kuikens per 2021 te verbieden?
Ik ben positief over het initiatief dat de Franse en Duitse Minister hebben genomen om het ontwikkelen van alternatieven voor het doden van eendagshaantjes te bespoedigen door het opzetten van een platform met als doel om het vroegtijdig doden per eind 2021 te kunnen beëindigen. Dit is in lijn met de afspraken die ik met de pluimveesector in Nederland heb gemaakt. In de Uitvoeringsagenda Pluimveesector die in september 2019 met de brief over de toekomst van de veehouderij naar uw Kamer is toegestuurd (Kamerstuk 28 973, nr. 218) committeert de Nederlandse sector zich ook aan het toewerken naar maatschappelijk geaccepteerde oplossingen voor de eendagshaantjes. Zodra er technieken zijn die goed werken in de praktijk, zullen deze breed worden ingevoerd. De ervaringen in internationaal verband zal ik gebruiken om met de sector verder het gesprek aan te gaan over de mogelijkheden om het doden van haantjes uit te faseren. Op welk moment het volledig stoppen met vroegtijdig doden realistisch haalbaar is gezien beschikbaarheid van breed toepasbare technieken zal ik bij dat gesprek betrekken.
Kunt u de Kamer op de hoogte brengen van de voortgang van de samenwerking tussen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het pluimveebedrijfsleven en de Dierenbescherming aangaande het project «gender screening in Ovo», waarbij in een vroegtijdig stadium kan worden geselecteerd op eieren met vrouwelijke embryo’s?2
De Nederlandse pluimveesector heeft sinds 2014 contact met het bedrijf In Ovo dat werkt aan een techniek om het geslacht van de kuikens in het ei te bepalen. Ook de Universiteit Leiden, de Dierenbescherming en mijn ministerie zijn bij de precompetitieve fase van de ontwikkeling betrokken geweest. Er is nog regelmatig contact tussen deze partijen. De verwachting is dat de methode dit jaar op commerciële basis kan worden toegepast.
Kunt u bevestigen dat er jaarlijks nog steeds 40 miljoen kuikens in Nederland vroegtijdig worden gedood omdat deze dieren omwille van hun geslacht worden beschouwd als nutteloos bijproduct in de voedingsindustrie?
De pluimveesector geeft aan dat er in Nederland inderdaad circa 40 miljoen eendagshaantjes per jaar worden gedood. Deze kuikens worden gebruikt als diervoeding. Hierbij kan worden gedacht aan afzet naar dierentuinen maar ook naar particuliere houders van exotische dieren zoals reptielen, en vogelparken.
Zijn er nog Nederlandse bedrijven bekend die gebruikmaken van vernietiging van kuikens door shredders en zijn er nog Nederlandse bedrijven die pluimveekuikens exporteren naar landen waar dit gebruikelijk is?
Er zijn mij geen Nederlandse bedrijven bekend die gebruik maken van de shredder als dodingsmethode. Er wordt gebruikgemaakt van gasdoding. Er worden geen levende haantjes geëxporteerd om elders te worden gedood.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat eier-producent Kipster en supermarktketen Lidl er gezamenlijk voor hebben gekozen om het op de markt brengen van producten met hanenvlees te laten prevaleren boven het vroegtijdig doden van de hanenkuikens?3
Het afmesten van de haantjes uit de legsector is één van de mogelijke oplossingen om het doden van de dieren te voorkomen. Daarnaast kan er gekozen worden voor het gebruik van dubbeldoelkippen en/of geslachtsbepaling in het ei. Voor alle opties is het van belang dat er voldoende afzetmarkt bestaat.
Deelt u de mening dat Nederland, gezien de beschikbare alternatieven, in navolging van Frankrijk moet kiezen voor een verbod op het vroegtijdig vernietigen van kuikens? Zo ja, bent u bereid om hier wetgeving voor te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bij de huidige stand van zaken niet voornemens een verbod op het doden van eendagshaantjes in te stellen. Ik verwijs uw Kamer hiervoor ook naar het antwoord op de vragen 2 en 6.
Bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor een algeheel verbod op het vroegtijdig vernietigen van hanenkuikens? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het noodzakelijk is dat er meer commercieel toepasbare oplossingen voorhanden moeten zijn voordat een eventueel verbod op het doden van eendagshaantjes kan worden ingesteld. Ik zal de ontwikkelingen nauw blijven volgen en in overleg blijven met de sector en omringende landen.
De belastingen voor woningcorporaties die Vestia willen helpen |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brandbrief van de provincies Zuid-Holland, Noord-Brabant, de woningmarktregio’s Haaglanden en Rotterdam, de Vereniging Sociale Verhuurders Haaglanden en zes Vestia-gemeenten dat bij de overname van tienduizend Vestia-woningen de hulp van de overheid nodig is?1
Vestia staat voor een grote opdracht waarin het langjarig werkt aan financieel herstel, terwijl ze haar volkshuisvestelijke taken uitvoert. Dit kan spanning opleveren met de volkshuisvestelijke wensen in de gemeenten waarin Vestia actief is. Zo zorgt ook de terugtrekkende beweging van Vestia in een aantal gemeenten conform haar verbeterplan voor uitdagingen. Voor dit complexe vraagstuk heb ik Hamit Karakus gevraagd als bestuurlijk regisseur om oplossingen aan te dragen voor de ontstane volkshuisvestelijke situatie. Ik ben Hamit Karakus zeer erkentelijk voor zijn rapport waarin hij aanbeveelt om de woningen van Vestia in deze gemeenten over te dragen aan andere lokale corporaties. Ik zie dat ook deze overdracht complex is en inzet van alle betrokken partijen vraagt.
Bent u met de Vestia-gemeenten en de bestuurlijk regisseur inzake Vestia van mening dat de sociale huurwoningen die worden verkocht, in de sociale huursector moeten blijven en het beste in handen kunnen komen van andere (lokale) woningcorporaties? Zo nee, waarom niet?2
Hamit Karakus beveelt aan om de woningen van Vestia in deze gemeenten over te dragen aan andere lokale corporaties. Ik heb hem dit najaar verzocht de verkoop van Vestiawoningen in deze gemeenten aan andere corporaties nader te onderzoeken. Naar verwachting zal Hamit Karakus hier voor de zomer 2020 over rapporteren. Verkopen van deze woningen aan andere partijen dan woningcorporaties zijn daarmee voorlopig niet aan de orde. In dit kader geldt verder dat Vestia bij de uitvoering van haar verbeterplan ook rekening moet houden met de volkshuisvestelijke consequenties van haar beleid. Verkoop van woningen aan andere partijen dan aan woningcorporaties is niet opgenomen in het herijkt verbeterplan van Vestia. Mocht Vestia dit willen, zal ze dit eerst aan de monitoringscommissie bestaande uit saneerder, Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) borger en Autoriteit woningcorporaties (Aw) moeten voorleggen, die dit voorstel mede in het licht van de volkshuisvestelijke consequenties zullen beoordelen. Ik heb voldoende vertrouwen in dit proces.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de conclusie van de bestuurlijk regisseur, te weten «overname van het Vestiabezit door (een) andere lokale woningcorporatie(s) is de meest passende oplossingsrichting», wordt uitgevoerd en op welke termijn?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de verhuurderheffing voor woningcorporaties af te schaffen, zodat er meer investeringsruimte ontstaat voor alle woningcorporaties, waardoor er meer ruimte komt voor andere corporaties om Vestia-bezit over te nemen en ook voor Vestia zelf (en daarmee hun huurders) om meer financiële ruimte te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Afschaffing van de verhuurderheffing enkel voor woningcorporaties is niet aan de orde, omdat dit tot een ongelijke fiscale behandeling tussen woningcorporaties en niet-woningcorporaties kan leiden. Momenteel werk ik aan een evaluatie van de verhuurderheffing en voer ik een onderzoek uit naar de opgaven en middelen van corporaties (motie Ronnes). Beide onderzoeken verwacht ik voor de zomer 2020 af te ronden.
Waarom is er een vrijstelling van de overdrachtsbelasting mogelijk voor overname door een Wijkontwikkelingsmaatschappij (WOM) die is opgericht ter uitvoering van een specifiek herstructureringsplan (stedelijke vernieuwing)? Hoe vaak wordt daar gebruik van gemaakt?4
De afschaffing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor woningcorporaties per 1 januari 2003 dreigde destijds de integrale wijkaanpak door samenwerking van verschillende partijen in wijkontwikkelingsmaatschappijen (WOM) te belemmeren, omdat partijen over de inbreng van onroerend goed in een WOM en de uiteindelijke overdracht uit de WOM overdrachtsbelasting zouden moeten afdragen. Om te voorkomen dat de voortgang van de stedelijke vernieuwing zou worden afgeremd, is op verzoek van de Tweede Kamer de WOM-regeling in het leven geroepen. Partijen die samenwerken aan de vernieuwing van een wijk of gebied en daartoe een WOM oprichten kunnen aanspraak maken op de vrijstelling. Voorwaarde daarbij is dat de wijkontwikkelingsmaatschappij (WOM) is aangewezen door het Ministerie van BZK en dat wordt voldaan aan de overige voorwaarden voor die vrijstelling, zoals bijvoorbeeld het hebben van een herstructureringsplan dat uitvoering geeft aan stedelijke vernieuwing. Uit de laatste evaluatie van de WOM-regeling komt naar voren dat in totaal sinds de instelling van de regeling (tot 2017) 24 WOM’en zijn aangewezen. De meeste WOM’en zijn opgericht in de periode 2004 tot en met 2006. Daarna is het aantal aanvragen teruggelopen.
Bent u bereid om van de genoemde mogelijkheid in de brandbrief om een specifieke uitzondering te maken in de vrijstelling van de overdrachtsbelasting bij de overname van Vestia-bezit gebruik te maken, ondanks het feit dat in de Vestia-gemeenten geen stedelijke vernieuwing plaatsvindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in de beantwoording op vraag 5 aangegeven was in het verleden een vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing bij verkrijgingen door woningcorporaties. Deze vrijstelling is met ingang van 1 januari 2003 komen te vervallen, omdat woningcorporaties door die vrijstelling een concurrentievoordeel hadden ten opzichte van andere partijen. Ook alternatieve mogelijkheden voor vrijstellingen van overdrachtsbelasting of uitbreiding van bestaande vrijstellingen ten behoeve van woningcorporaties zijn eerder onderzocht. De uitkomsten daarvan zijn in de brief van 30 maart 2017 door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën uitgebreid toegelicht. Het onderzoek geeft geen aanleiding om invoering van een vrijstelling voor woningcorporaties of een uitbreiding van een bestaande vrijstelling ten behoeve van woningcorporaties te heroverwegen.
Bij een overdracht van woningen door Vestia aan een andere woningcorporatie kan mogelijk nog wel worden afgezien van heffing van overdrachtsbelasting indien op de verkrijging een thans bestaande wettelijke vrijstelling van toepassing is. In de brief van o.a. de provincie Zuid-Holland wordt gewezen op de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van onroerende zaken door een WOM in het kader van stedelijke vernieuwing. Toepassing van deze vrijstelling is gebonden aan de voorwaarde dat de onroerende zaken worden verkregen door een door de Minister als zodanig aangewezen WOM die uitvoering geeft aan een herstructureringsplan voor stedelijke vernieuwing. Als er geen sprake is van stedelijke vernieuwing, zoals in de brief door de partijen zelf is aangegeven, kan deze vrijstelling reeds om die reden geen toepassing vinden.
Daarnaast kunnen woningcorporaties die over een ANBI-status beschikken (vrijwel alle woningcorporaties beschikken over een ANBI-status) onder voorwaarden mogelijk gebruik maken van de vrijstelling van overdrachtsbelasting in het kader van een taakoverdracht tussen twee of meer ANBI’s. Voor toepassing van die vrijstelling geldt een aantal voorwaarden. Er moet sprake zijn van overdracht van alle activa en passiva die betrekking hebben op de overgedragen taak en voortzetting van de daarbij behorende werkzaamheden (volkshuisvestelijke taken). Voor toepassing van de vrijstelling geldt voorts de voorwaarde dat geen koopsom wordt bedongen of indien op grond van publiekrechtelijke regelgeving toch een koopsom wordt bedongen, mag deze niet meer bedragen dan de boekwaarde van de overgedragen bestanddelen. Onder boekwaarde wordt voor de toepassing van deze regelgeving verstaan: de historische kostprijs minus de afschrijvingen. Of in het onderhavige geval wordt voldaan aan alle voor toepassing van de vrijstelling geldende voorwaarden zal aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval beoordeeld moeten worden door de inspecteur van de Belastingdienst. Wij streven ernaar om met betrokken partijen voor de zomer duidelijkheid te krijgen of en op welke wijze een dergelijke taakoverdracht tussen ANBI’s binnen de vrijstelling kan vallen.
Ingeval binnen de bestaande vrijstellingen geen ruimte bestaat voor een vrijstelling van overdrachtsbelasting, dan zal ik beleidsalternatieven buiten de sfeer van de overdrachtsbelasting onderzoeken en rond de zomer uw Kamer over de uitkomst informeren.
Kunt u in een overzicht laten zien hoe vaak sinds 2015 gebruik wordt gemaakt van alle vrijstellingen van de overdrachtsbelasting per vrijstelling en de kosten per vrijstelling per jaar?
Momenteel wordt in een verkennend onderzoek naar de overdrachtsbelasting geprobeerd om onder meer het gebruik van de vrijstellingen in kaart te brengen. Het Ministerie van Financiën verwacht het onderzoek dit jaar af te ronden en uw Kamer hierover te informeren.
Waarom vindt u het rechtvaardig om geen overdrachtsbelasting te heffen op de koop van landgoederen, maar wel op reguliere koopwoningen en sociale huurwoningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een algehele vrijstelling voor woningen heeft grote budgettaire gevolgen en past niet in het kabinetsbeleid. Ook een vrijstelling uitsluitend voor de gehele gereguleerde huursector – dus ook niet-woningcorporaties die daar actief zijn – acht het kabinet geen reëel alternatief. Een vrijstelling voor alle ondernemingen die zich met verhuur in de gereguleerde huursector bezighouden zal als selectief voordeel voor deze ondernemingen beschouwd worden en daarmee als staatssteun kunnen kwalificeren.
De vrijstelling van de overdrachtsbelasting bij verkrijging van een landgoed (Natuurschoonwet 1928) heeft onder andere het bevorderen van de instandhouding en het creëren van natuurschoon tot doel. De in die wet opgenomen voorwaardelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting vormt een prikkel om het natuurschoon op het landgoed in stand te houden. De overdrachtsbelasting is immers alsnog verschuldigd indien binnen 25 jaar na verkrijging van het landgoed niet voldaan wordt aan de zogenoemde instandhoudingseis. Dat de Natuurschoonwet 1928 een belangrijke bijdrage levert aan het behoud van landgoederen en aan de ontwikkeldoelstelling voor nieuwe natuur en nieuw bos, wordt bevestigd door de beleidsevaluatie die onderzoeksbureau Ecorys in 2014 heeft verricht.
Klopt het dat Vestia in hoger beroep gaat tegen de bewoners van de Tweebosbuurt in Rotterdam, maar dat Vestia met de accountants van KPMG en Deloitte een schikking treft en zodoende een rechtszaak vermijdt in tegen stelling tot de eigen huurders? Hoe kunt u dit verklaren?5 6
De twee zaken houden geen direct verband met elkaar en kunnen andere afwegingsgronden kennen. De casus in de Tweebosbuurt betreft een lokale aangelegenheid, waarbij Vestia in samenspraak met de gemeente een afweging maakt. De casus met de accountants betreft een stelselaangelegenheid waarbij Vestia in samenspraak met de toezichthouder Autoriteit Woningcorporaties (Aw) een afweging maakt. In dit kader geldt dat corporaties, zo ook Vestia, zich in dienen te spannen om geleden schade te verhalen. De Aw ziet daarop toe, ook in hoeverre het meer in het volkshuisvestelijk belang is om te schikken dan wel een rechtszaak af te wachten.
Klopt het dat met de genoemde schikking 84 miljoen euro is gemoeid?
Aangezien dit het verloop met deze partijen niet ten goede komt, kan de Aw hier geen mededelingen over doen.
Wat zijn de kosten voor Vestia om een hoger beroep in te stellen, wat jaren kan duren en verloren kan worden? Kunt u verschillende scenario’s toelichten en daarbij aangeven of het voor Vestia niet goedkoper zou zijn om af te zien verder procederen tegen de Tweebosbuurt?
Het betreft hier een lokale aangelegenheid waarover Vestia in samenspraak met de gemeente een afweging moet maken. Ik meng mij niet in dergelijke lokale aangelegenheden.
Waar komt de Rijksbijdrage van 25.000 euro per sloopwoning in de Tweebosbuurt vandaan? Bent u bereid deze bijdrage niet door te laten gaan nu de deadline van april voor de sloop niet wordt gehaald? Zo nee, waarom niet?
In 2016 is door BZK in een Kamerbrief een additionele bijdrage van Rijkszijde toegezegd voor de aanpak van de kwetsbare (met name particuliere) voorraad in Rotterdam Zuid, gekoppeld aan investeringen in het sociale- en middensegment. Dit is onderdeel van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ). Deze bijdrage, die in omvang gelijk is aan de inbreng van de gemeente Rotterdam, heeft zijn uitwerking gekregen in een verruiming van de voorwaarden voor de heffingsvermindering van de Verhuurderheffing (voor zowel sloopwoningen alsook voor betaalbare nieuwbouwwoningen) voor corporaties in Rotterdam Zuid. Deze regeling is op 1 juli 2018 stopgezet, hetgeen eerder was dan op voorhand gedacht. Omdat voorzien werd dat de termijnen bij een aantal projecten onder druk kwam te staan is in de woondeal van de Zuidelijke Randstad de eerdere toezegging uit 2016 verder bekrachtigd. Deze toezegging geldt nog steeds.
Op welke manieren gaat u ervoor zorgen dat de bewoners van de Tweebosbuurt in hun huizen kunnen blijven en een wooncoöperatie kunnen starten, waardoor Vestia geen kosten meer heeft en de bewoners in hun buurt kunnen blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft hier een lokale aangelegenheid waarover Vestia in samenspraak met de gemeente een afweging moet maken. Ik meng mij niet in dergelijke lokale aangelegenheden.
Het bericht ‘Exclusief: Interview Citrix CISO, Fermín Sera, waar ging het mis?' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Chris van Dam (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op Techzine.be van 27 januari 2020 «Exclusief: Interview Citrix CISO, Fermín Sera, waar ging het mis?»?1
Ja.
Klopt het dat er op 17 december 2019 een tijdelijke oplossing van het beveiligingslek beschikbaar werd gesteld door Citrix en dat met deze oplossing, mits goed doorgevoerd, gebruikers van Citrix beschermd waren geweest tegen het beveiligingslek?
Citrix heeft op 17 december 2019 de kwetsbaarheid bekend gemaakt en tussentijdse mitigerende maatregelen beschikbaar gesteld voor de kwetsbare Citrix-producten. Of bij goed doorvoeren gebruikers beschermd waren tegen de kwetsbaarheid, hangt af van meer factoren dan alleen het al dan niet juist doorvoeren van deze maatregelen. Na de bekendmaking van de kwetsbaarheid door Citrix, heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) op 18 december 2019 in een beveiligingsadvies geadviseerd om de door Citrix beschikbaar gestelde tussentijdse mitigerende maatregelen door te voeren. In januari 2020, heeft het NCSC op basis van de toen beschikbare informatie geconcludeerd dat niet alleen als de tussentijdse mitigerende maatregelen niet of niet goed waren doorgevoerd, maar ook als deze niet vóór 9 januari 2020 op de juiste wijze waren doorgevoerd, organisaties ervan moesten uitgaan dat hun systemen niet beschermd waren. Daarnaast heeft Citrix 16 januari 2020 aan het NCSC gemeld dat de tijdelijke beschikbaar gestelde oplossing bij één softwareversie mogelijk niet effectief is geweest. Dit was ten tijde van bekendmaking van de kwetsbaarheid door Citrix nog niet bekend. Het NCSC heeft steeds zijn adviezen afgestemd op de laatst beschikbare informatie. Voor een overzicht hiervan verwijs ik u naar de brieven aan uw Kamer over dit onderwerp van 20 en 23 januari 2020.2
Indien het klopt wat de CISO van Citrix beschrijft ten aanzien van de tijdelijke oplossing, waarom is deze oplossing dan niet doorgevoerd bij de overheidsdiensten die gebruik maken van Citrix?
Het beveiligingsadvies van het NCSC van 18 december 2019 is op 24 december 2019 verhoogd naar het hoogste niveau (high/high: hoge kans op misbruik én hoge schade aan systemen bij misbruik). De overheid hanteert de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) als basisnormenkader voor haar informatiebeveiliging. Ten aanzien van kwetsbaarheden met een hoge kans op misbruik en een hoge schade aan systemen bij misbruik (high/high) schrijft de BIO voor kwetsbaarheden binnen één week op te lossen en in de tussentijd mitigerende maatregelen te treffen op basis van een risicoafweging.
Er zijn bij het NCSC en CIO-Rijk geen aanwijzingen dat Rijksoverheidsdiensten de tussentijdse mitigerende maatregelen van Citrix van 17 december 2019 onjuist hebben doorgevoerd. Wel is bij het NCSC bekend dat er binnen de rijksoverheid nog organisaties waren die deze oplossing niet of niet tijdig hebben doorgevoerd. Informatie van semipublieke organisaties is niet beschikbaar.
Ten aanzien van medeoverheden (provincies, gemeenten en waterschappen) zijn er geen aanwijzingen bij het Ministerie van BZK dat de tussentijdse mitigerende maatregelen van Citrix van 17 december 2019 onjuist zijn doorgevoerd. Overheden zijn autonome bestuursorganen en zijn zelf verantwoordelijk voor hun informatieveiligheidsbeleid, inbegrepen de risicoafweging die zij maken en de maatregelen die zij treffen.
Deze casus wordt geëvalueerd in opdracht van de Minister van Justitie en Veiligheid. De daaruit geleerde lessen worden samen met de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Voorbereiden op digitale ontwrichting» met uw Kamer gedeeld.
Is er sprake geweest van overheidsdiensten of semipublieke organisaties die de tijdelijke patch die op 17 december 2019 werd gepubliceerd door Citrix onjuist hebben doorgevoerd? Doet u daar onderzoek naar?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u lering trekken uit de wijze waarop andere landen om zijn gegaan met dit beveiligingslek? Kunt u verklaren waarom met name in Nederland dit beveiligingslek tot grote problemen heeft geleid?
Elk land maakt eigen afwegingen met betrekking tot kwetsbaarheden in informatie- en netwerksystemen. Internationaal heeft Nederland snel, maar niet als enige gehandeld als het gaat om advisering over hoe om te gaan met deze kwetsbaarheid. Door het NCSC is meerdere malen contact en afstemming geweest met collega-organisaties in het buitenland.
Hoe beoordeelt u de ongeschreven regel in de industrie die zegt dat er binnen 90 dagen nadat een beveiligingslek wordt gemeld, deze niet publiekelijk wordt gemaakt, zodat een bedrijf het lek kan dichten? Acht u het wenselijk dat een dergelijke periode formeel wordt vastgelegd, al dan niet op Europees niveau?
Zodra een kwetsbaarheid publiek bekend wordt gemaakt, stellen veel leveranciers in beginsel zo snel mogelijk een sluitende oplossing beschikbaar, zodat de kans op misbruik kan worden beperkt. In de Leidraad Coordinated Vulnerability Disclosure3 van het NCSC zijn bouwstenen opgenomen die organisaties kunnen gebruiken voor het maken van een eigen beleid t.a.v. het verhelpen van kwetsbaarheden. In deze leidraad wordt een richtlijn meegegeven van 60 dagen voor het kunnen verhelpen van kwetsbaarheden in software voordat deze publiekelijk worden gemaakt, zodat de leverancier voldoende tijd heeft om bij bekendmaking ook een oplossing beschikbaar te hebben. In het geval van de Citrix kwetsbaarheid zijn er ten tijde van bekendmaking van de kwetsbaarheid alleen tussentijdse mitigerende maatregelen beschikbaar gesteld. Elke kwetsbaarheid is anders en elke leverancier kan eigen richtlijnen hanteren voor het tijdig verhelpen van een kwetsbaarheid. Per leverancier, maar ook rekening houdend met het type systemen, zal maatwerk nodig zijn. Ik hecht er wel waarde aan dat bedrijven omwille van veiligheid van ICT-systemen een duidelijk beleid hanteren voor het zo snel mogelijk verhelpen van kwetsbaarheden.
Het AO ‘Vliegen over Conflictgebieden’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bij wie ligt de afweging en het besluit om vluchten naar China op te schorten? Klopt de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken in het RTL nieuws d.d. 29 januari dat dit een afweging van de luchtvaartmaatschappijen zelf is?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat een commerciële partij deze afweging zelf maakt, terwijl de veiligheid van Nederland of Nederlandse burgers in het geding is?
Luchtvaartmaatschappijen zijn verantwoordelijk voor aanpassingen in het vluchtschema om de gezondheid van personeel en passagiers te waarborgen. Luchtvaartmaatschappijen gebruiken informatie van nationale en internationale gezondheids- en luchtvaartinstanties, waaronder het RIVM, de WHO en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie ICAO, die dagelijks informatie verschaft via een speciaal programma, het Collaborative Arrangement for the Prevention and management of public health events in Civil Aviation (CAPSCA). De EU geeft via het Healthy Gateways programma, waarin het RIVM participeert, operationele adviezen aan luchtvaartmaatschappijen met betrekking tot het Coronavirus.
Op grond van de luchtvaartovereenkomsten tussen staten geldt dat luchtvaartmaatschappijen onder andere moeten voldoen aan alle nationale voorschriften voor de toelating, verblijf en vertrek van passagiers en vracht. Dit betreft onder andere verplichtingen aan vervoersexploitanten op grond van de Wet Publieke Gezondheid. Ook is het is de verantwoordelijkheid van transportondernemingen om de reizigersadviezen van Buitenlandse Zaken te betrekken bij hun operationele afwegingen.
Voor de gezondheid en veiligheid van Nederlandse burgers volgen wij de adviezen van Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC). De WHO roept expliciet op om geen disproportionele maatregelen te nemen. Restricties op reizen of handel moeten aan de WHO gemeld worden met een onderbouwing en de WHO kan de lidstaat, als zij de onderbouwing onvoldoende vinden, vragen deze maatregelen terug te draaien.
Op basis van welke informatie wordt de afweging door een luchtvaartmaatschappij gemaakt? Is het reisadvies vanuit Buitenlandse Zaken hierin leidend? Welke rol speelt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de adviezen van de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization – WHO) hierbij?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven gebruiken luchtvaartmaatschappijen informatie van nationale en internationale gezondheids- en luchtvaartinstanties, waaronder het RIVM, de EU, de WHO en ICAO. Het RIVM adviseert, op basis van de adviezen van de WHO en het ECDC, toegespitst op de Nederlandse situatie, ook over maatregelen t.a.v. reizigers. Luchtvaartmaatschappijen nemen ook het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken mee in hun overweging.
Welke rol speelde de Britse en Duitse overheid in het besluit van British Airways en Lufthansa, om alle vluchten naar China te staken?
In zijn algemeenheid geldt dat luchtvaartmaatschappijen, ook in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, hun eigen afweging maken.
Onder welke omstandigheden heeft Nederland wel de mogelijkheid om het vliegverkeer naar China op te schorten? Bij welke overheidsinstantie of bewindspersoon ligt deze afweging?
In het, zeer onwaarschijnlijke, geval dat de WHO of het ECDC zou adviseren om het vliegverkeer naar een land of regio op te schorten, kan hiervoor noodwetgeving in het leven geroepen worden.
Op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg) heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport, omdat hier sprake is van een A-ziekte, de bevoegdheid om, via de voorzitter van de veiligheidsregio, voor het nieuwe coronavirus in specifieke gevallen verplichtingen op te leggen aan de gezagvoerder van een vliegtuig of aan een vervoersexploitant. Het gaat dan niet om algemene maatregelen ten aanzien van de luchtvaart, maar om specifiek op de situatie toegeschreven maatregelen, zoals het informeren van de verkeerstoren over ziektegevallen, het omleiden van een vliegtuig naar een aangewezen vliegveld, het verstrekken van informatie aan passagiers of het nemen van quarantainemaatregelen.
Vervoerstoestemmingen die luchtvaartmaatschappijen op grond van de luchtvaartverdragen hebben, kunnen alleen worden ingetrokken wanneer exploitanten de nationale voorschriften voor de toelating, verblijf en vertrek van passagiers en vracht niet opvolgen. Dit vereist overleg met het andere verdragsland. Gelet op het bovenstaande vergen de gezondheidsvoorschriften op dit moment geen intrekking van vervoerstoestemmingen.
Klopt het, dat KLM uit eigen overweging vooral die vluchten heeft geschrapt waarvoor ze toch al geen tickets meer konden verkopen of lag hier een maatschappelijke overweging aan ten grondslag?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 gebruiken luchtvaartmaatschappijen informatie van diverse nationale en internationale gezondheids- en luchtvaartinstanties om te komen tot een overweging, daarnaast spelen commerciële redenen een rol. Op 29 januari gaf de KLM aan op dat moment nog geen aanleiding te zien om de gehele operatie naar China op te schorten maar wel het netwerk aan te passen aan de terugloop van de boekingen. Op 30 januari kondigde de KLM aan na het weekend tot 9 februari ook de vluchten naar Beijing en Shanghai op te schorten.
Welke mogelijkheid heeft Nederland om arriverende passagiers uit risicogebieden bij aankomst medisch te screenen? Ligt hier een plan voor klaar? Wie neemt een dergelijk besluit en wie voert dit uit?
Experts zijn van mening dat het bij aankomst medisch screenen van arriverende passagiers uit risicogebieden geen effectieve maatregel is. Als op dit moment reizigers op Nederlandse luchthavens gecontroleerd worden op koorts, zullen vooral mensen met griep of een verkoudheid worden opgespoord. Epidemieën in het verleden hebben laten zien dat dit niet werkt. Ter illustratie: ten tijde van de SARS-uitbraak van 2002–2003 zijn er geen gevallen vastgesteld bij entry screening van 2.963.286 vliegpassagiers. Ook in deze epidemie blijkt de entry-screening het optreden van gevallen in bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Canada en de VS niet te hebben voorkomen.
Kunt u de beantwoording van deze vragen meenemen in de bij het algemeen overleg Vliegen over Conflictgebieden (d.d. 29 januari 2020) toegezegde brief of in elk geval beantwoorden voor 6 februari 2020?
Ja.
Het bericht dat KPMG en Deloitte schikken met Vestia |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «KPMG en Deloitte schikken met Vestia»?1
Ja.
Klopt het dat Deloitte en KPMG op het punt staan om voor 84 miljoen euro te schikken met Vestia? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen het feit dat de totale schade van Vestia 2,7 miljard euro bedraagt en Vestia nu heeft geschikt met Deloitte en KPMG voor 84 miljoen euro?
Aangezien dit het verloop van de onderhandelingen tussen deze partijen niet ten goede komt, geeft de Autoriteit woningcorporaties (Aw) aan dat hier geen mededelingen over gedaan kunnen worden.
Kunt u inmiddels wel inzicht geven in de status van de open vorderingen bij de banken (met uitzondering van de Deutsche Bank) die meededen in het derivatencircus, waaronder de Amerikaanse CitiBank en JPMorgan Chase, de Franse banken BNP Paribas en Société Générale, het Britse Barclays en het Japanse Nomura?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Koerhuis c.s., waarin is verzocht te onderzoeken of, hoe en op welke termijn Vestia de 675 miljoen euro publiek geld terug kan betalen?2
De gecontroleerde jaarcijfers over 2019 zijn nog niet beschikbaar. Deze jaarcijfers worden conform de wettelijke indiendingsdatum uiterlijk voor 1 juli verwacht. De jaarverslagen van corporaties zijn openbaar.
Deelt u de mening dat Vestia het gekregen geld moet terug betalen aan de andere woningcorporaties, zodat zij dit geld kunnen gebruiken om bijvoorbeeld goedkope sociale huurwoningen te bouwen?
Bij de kamerbrief met kenmerk 2018–0000744685 heeft de Minister van BZK u gemeld dat een terugbetalingsregeling reeds onderdeel uitmaakt van het saneringsbesluit voor Vestia (besluit nr. 79). In dit besluit is opgenomen dat de saneringssteun is verstrekt in de vorm van een renteloze lening en dat uiterlijk in 2022 vastgesteld dient te worden welk deel van de verstrekte saneringssteun aan Vestia wordt omgezet in een gift. De beoordeling voor het omzetten van de verstrekte lening in een gift wordt uitgevoerd door de gemandateerd saneerder, het WSW, en dient gebaseerd te worden op de voorwaarden die gesteld zijn in het saneringsbesluit (besluit nr. 79). Op grond van dit kader kan van een corporatie die saneringssteun heeft ontvangen uiterlijk aan het eind van de saneringsperiode verlangd worden de ontvangen steun terug te betalen indien op dat moment sprake is van een verantwoorde vermogenspositie.
De verbeteringen voorgesteld door de Vereniging Advocatenbelangen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van Vereniging Advocatenbelangen van 27 januari 2020?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik heb daar kennis van genomen. Voor de reactie vanuit mijn Ministerie verwijs ik naar de brief aan de Vereniging Advocatenbelangen die als bijlage bij deze antwoorden is gevoegd. 2
In hoeverre gaat u tegemoet komen aan de verbeteringen die de Vereniging in haar brief voorstelt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de in antwoord 1 genoemde brief aan de Vereniging Advocatenbelangen die als bijlage bij deze antwoorden is gevoegd.
Deelt u de mening dat het aantal punten dat sociaaladvocaten ontvangen nog altijd ontoereikend is voor het werk dat zij verrichten?
Ik deel de mening dat het vergoedingensysteem van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand niet mee ontwikkeld is met de maatschappelijke ontwikkelingen en veranderingen in de procespraktijk. Hierdoor is er een scheefgroei ontstaan tussen punttarief en de gemiddelde tijdsbesteding en ontbreekt op sommige rechtsgebieden het forfaitaire karakter. Die scheefgroei en gebrek aan forfait is niet op te lossen met extra geld en behoeft een herinrichting van het stelsel zodat we in de toekomst eerder kunnen anticiperen op ontwikkelingen.
Wanneer kan de Vereniging uw reactie tegemoet zien?
De Vereniging Advocatenbelangen is per eerder genoemde brief van 28 februari 2020 op de hoogte gesteld.
Het artikel ‘Verdachte in ‘tattookillers’-zaak knipt enkelband door en vlucht’. |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verdachte in tattookillers-zaak knipt enkelband door en vlucht»?1
Ja.
Zijn er gevallen bekend waarbij verdachten of veroordeelden gedurende detentie in verband worden gebracht met strafbare feiten en/of mogelijke pogingen tot ontvluchting en na enige tijd voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld?
Bij de beoordeling of moet worden afgezien van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) speelt een rol of na aanvang van de celstraf sprake is geweest van ernstig wangedrag, blijkende uit een verdenking of veroordeling ter zake van een strafbaar feit of een (poging tot) ontvluchting. De rechter oordeelt op aangeven van het OM of een v.i., om deze reden, wordt uitgesteld of geheel achterwege wordt gelaten. Het OM laat weten geen specifieke cijfers voorhanden te hebben ten aanzien van het voorwaardelijk vrijkomen van gedetineerden die tijdens detentie in verband zijn gebracht met een misdrijf en/of ontvluchting.
Hoeveel keren per jaar wordt voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege gelaten op grond van de aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling wegens ernstige bezwaren of een veroordeling ter zake van een misdrijf?2 Hoe vaak wegens onttrekking aan tenuitvoerlegging straf al dan niet met (dreiging met) geweld of een poging daartoe? Hoe vaak omdat gestelde bijzondere voorwaarden het recidiverisico onvoldoende inperken of veroordeelde niet bereid is de voorwaarden na te leven? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag een uitsplitsing maken naar het aantal verdachten en naar het aantal veroordeelden?
Ook hier geldt dat de centraal door het OM geregistreerde gegevens niet kunnen voorzien in de gevraagde specificatie. Wel blijkt dat het OM in 2019 circa 60 vorderingen tot afstel van de v.i. indiende. Daar kende de rechter er 45 (gedeeltelijk) van toe. De cijfers zien op veroordeelden, omdat de v.i. alleen van toepassing is op een onvoorwaardelijke celstraf van meer dan een jaar.
De in de Eerste Kamer aanhangige Wet straffen en beschermen brengt verandering aan in de wijze waarop de v.i. wordt verleend. Het OM beslist daarin zelf of v.i. wordt toegestaan, aan de hand van het gedrag van de gedetineerde gedurende de gehele detentie, maatschappelijke risico’s en slachtofferbelangen. Dit maakt het vorderen van afstel van de v.i. gebaseerd op bovenstaande gronden overbodig.
Wat waren de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het besluit om geen vordering in te stellen tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van deze verdachte?
Ten tijde van de beoordeling zag het OM geen ernstige bezwaren op grond waarvan verzocht kan worden om van een v.i. af te zien. Naar het oordeel van de adviserende instanties kon het recidiverisico voldoende worden ingeperkt door het stellen van bijzondere voorwaarden. De omstandigheid dat de veroordeelde in een andere strafzaak verdachte was, valt in dit geval buiten de reikwijdte van de (nog) geldende gronden voor afstel van een v.i., omdat de verdenking betrekking had op feiten die zijn gepleegd vóór de aanvang van de celstraf waarop de v.i. zag.
Aangezien het een zaak betreft van zeer langlopende duur, bent u bereid de Kamer van een overzicht te voorzien van de ontwikkelingen gedurende de jaren met betrekking tot deze verdachte?
Het OM stelde hoger beroep in tegen de vrijspraak van de rechter op 6 februari 2020, waardoor deze specifieke zaak nog onder de rechter is. Dit maakt dat ik niet inhoudelijk op de zaak in kan gaan. Voor processuele informatie verwijs ik naar mijn brief die ik gelijktijdig met deze beantwoording heb verzonden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk van elkaar en voor het debat over «het bericht dat een rechter iemand bij wie levenslang is geëist, toch uit voorarrest heeft vrijgelaten» te beantwoorden?
Ja.
Het bericht in Noord-Hollands Dagblad over de slechte staat van de bruggen op de A44 |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bruggen A44 te zwak voor zwaar verkeer: inhaalverbod»?1
Ja.
Klopt het dat er een beperking is opgelegd voor bussen en vrachtverkeer op meerdere bruggen en het spoorviaduct op de A44?
Er is een breedtebeperking opgelegd voor bus- en vrachtverkeer op de linkerrijstrook bij vier kunstwerken in de A44. Het gaat om drie bruggen en één viaduct: Lisserweg, Hoofdvaart, Kaagbruggen en Spoorviaduct. Dit betekent dat vrachtverkeer en bussen hier niet op de linkerrijstrook mogen rijden en er dus niet mogen inhalen. Hiermee wil ik voorkomen dat er twee zware voertuigen tegelijkertijd over de bruggen of het viaduct rijden.
Klopt het dat exceptioneel zwaar vrachtverkeer helemaal verboden wordt?
Zwaar transport van boven de 100 ton mag geen gebruik meer maken van dit deel van de A44 om de belasting van de kunstwerken te verminderen. Dit betekent dat de vergunning die transportbedrijven bij de RDW moeten aanvragen voor zwaar transport boven de 100 ton niet meer zal worden verleend. Het gaat om gemiddeld circa 2 transporten per maand. De omleidingsroute loopt via de A4 en de N14.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat deze bruggen voor een deel van het verkeer moeten worden afgesloten vanwege achterstallig onderhoud?
Ja, uiteraard vind ik dat onwenselijk en wil ik dergelijke situaties zoveel mogelijk voorkomen. De beperkingen die in de antwoorden op vragen 2 en 3 zijn beschreven verlengen echter de levensduur van de vier kunstwerken. Voor het bus- en vrachtverkeer is een beperking op het gebruik van de A44 vervelend, maar deze maatregelen verlengen de beschikbaarheid van de A44 voor het verkeer als geheel.
Hoe wordt gecommuniceerd richting transporteurs die te maken hebben met deze overlast?
Op 9 januari 2020 heb ik vertegenwoordigers van TLN, Evofenedex en de ANWB op de hoogte gesteld van de voorgenomen maatregelen. De website van Rijkswaterstaat geeft ook nadere informatie over de maatregelen. De breedtebeperking en de gewichtsbeperking zullen met een verkeersbesluit worden bekrachtigd. Dit verkeersbesluit zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Wat is er nodig om deze overlast op te heffen en de bruggen weer normaal in gebruik te kunnen nemen?
De vier kunstwerken zijn aan vervanging of renovatie toe. Dit is uit inspecties en berekeningen gebleken. Tot aan vervanging of renovatie blijven de breedtebeperking en de gewichtsbeperking van kracht. Hiermee wil ik de levensduur optimaliseren en voorkomen dat voorafgaand aan de renovatie of vervanging van de kunstwerken zwaardere maatregelen zoals verdergaande gewichtsbeperkingen nodig zijn.
Wanneer wordt het aangepakt en wat heeft u nodig om dit te versnellen?
Vervanging of renovatie biedt de structurele oplossing voor de vier kunstwerken in de A44 (zie het antwoord op vraag 6). Deze maatregelen zijn onderdeel van het programma Vervanging en Renovatie waarover ik medio 2019 heb besloten.
Rijkswaterstaat doorloopt voorafgaand aan de vervanging of renovatie een planfase. De voorbereiding hiervan is inmiddels gestart. Het beeld is nu dat de vervanging of renovatie rond 2025 kan worden uitgevoerd. Rijkswaterstaat heeft deze tijd nodig om de aanpak van de uitvoering en de marktbenadering voor te bereiden. Het project zal bovendien afgestemd moeten worden op de planning van de overige projecten in het gebied.
De uiteindelijke planning is mede afhankelijk van de uitkomsten van deze planfase, de prioritering van dit project binnen de totale VenR-opgave van Rijkswaterstaat en de hinderplanning.
Een overzicht van aftrekposten, grondslagversmallers en belastingregelingen in de vennootschapsbelasting |
|
Steven van Weyenberg (D66), Renske Leijten (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie-Van Weyenberg c.s. die de regering verzoekt een overzicht te verstrekken van aftrekposten, grondslagversmallers en belastingregelingen in de vennootschapsbelasting?1
Ja.
Herinnert u zich uw toezegging dat u deze lijst voor het einde van 2019 naar de Kamer zou zenden?2
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer stuurt u dit overzicht alsnog naar de Kamer?
In de bijlage stuur ik u een overzicht van de grondslagbedragen van de vennootschapsbelasting met een uitleg daarbij. Dit overzicht is opgesteld ten behoeve van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals, dat het kabinet adviseert over maatregelen om de belastingheffing over winsten van multinationals eerlijker te maken, terwijl Nederland aantrekkelijk blijft voor Nederlandse hoofdkantoren. Het rapport van de adviescommissie verwacht ik, zoals opgenomen in mijn brief van 14 februari jl.3, in de tweede helft van maart aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Het overzicht heeft betrekking op 2017, het meest recente jaar waarover aangiftegegevens beschikbaar en compleet zijn. In de tabel is een onderscheid gemaakt naar grootte van deze bedrijven (de Nederlandse, Amerikaanse en overige multinationals met een wereldwijde omzet boven de € 750 miljoen, het overige internationale en nationale grootbedrijf en het internationale en nationale midden- en kleinbedrijf). De gepresenteerde cijfers zijn grondslagbedragen. Deze bedragen zijn niet zonder meer om te rekenen naar budgettair belang, bijvoorbeeld omdat een deel van de bedrijven in een verliessituatie verkeert waarbij het verlies later niet verrekend kan worden.
Het bijgevoegde overzicht is uitgebreider dan de gegevens over fiscale regelingen die in bijlage 9 van de Miljoenennota worden gepresenteerd. In de Miljoenennota worden de onderdelen gepresenteerd die niet behoren tot de primaire heffingsstructuur van de belastingwetgeving. Er is echter geen eenduidig criterium wat als onderdeel van de primaire heffingsstructuur gezien moeten worden en wat niet. Om die reden is iedere afbakening tot op zeker hoogte arbitrair. Dit geldt in het bijzonder voor de vennootschapsbelasting omdat deze belasting wordt geheven over de winst, wat het resultaat is van zowel positieve als negatieve winstbestanddelen. In de vennootschapsbelasting zijn veel zaken relevant voor het bepalen van de winst, zoals personeelskosten, de inkoop van grondstoffen, huisvestingskosten, afschrijvingen, rentekosten, dotaties aan voorzieningen, toepassing van de liquidatieverliesregeling, wijzigingen in toelaatbare fiscale reserves, toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling, toepassing van de innovatiebox, etc. Daarnaast zijn ook vrijstellingen (zoals de deelnemingsvrijstelling en de objectvrijstelling) onderdeel van de systematiek van de vennootschapsbelasting.
Kunt u uitleggen waarom de liquidatieverliesregeling geen aftrekpost is, aangezien via de liquidatieverliesregeling liquidatieverliezen in aftrek mogen worden gebracht op de Nederlandse winst?
In de lijst met fiscale regelingen in bijlage 9 van de Miljoenennota zijn specifieke onderdelen opgenomen die niet tot de primaire heffingsstructuur behoren van de vennootschapsbelasting. De liquidatieverliesregeling is niet opgenomen in de Miljoenennota maar kan wel de fiscale winst van een belastingplichtige verlagen. Om deze reden is de liquidatieverliesregeling in het bijgevoegde overzicht wel opgenomen. Overigens ben ik voornemens om de liquidatieregeling per 2021 te versoberen.
Klopt het dat de liquidatieverliesregeling de grondslag van de vennootschapsbelasting (Vpb) versmalt? Zo ja, kunt u dan toelichten waarom deze regeling niet staat opgenomen in de lijst met belastingregelingen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de Kamer dient te beschikken over een volledige lijst van regelingen of wettelijke bepalingen, en hun budgettaire belang, die ervoor zorgen dat niet het statutaire tarief wordt afgedragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle vennootschapsbelastingplichtigen in Nederland betalen vennootschapsbelasting op basis van het vastgestelde belastbare bedrag tegen de statutaire tarieven. Het overzicht in de bijlage geeft kwantitatief inzicht in de grondslagbedragen die leiden die tot het te betalen bedrag aan vennootschapsbelasting. Ik deel de mening dat uw Kamer volledig geïnformeerd dient te worden op basis van de beschikbare informatie. Om deze reden verschaf ik u het gevraagde overzicht. Daarbij zal ik bezien op welke manier ik uw Kamer op regelmatige basis over de grondslagbedragen in de vennootschapsbelasting kan informeren.
Bent u voornemens de Kamer dit inzicht te verschaffen middels de door u beloofde lijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De dierlijke oorsprong van het nieuwe coronavirus en de falende aanpak van de handel in bedreigde diersoorten. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «China verbiedt per direct de handel in slangen, dassen en andere dieren»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het nieuwe coronavirus hoogstwaarschijnlijk afkomstig is van een vismarkt in Wuhan, waar ook (illegaal) andere wilde dieren, zoals slangen en vleermuizen, werden verkocht voor consumptie?
Onderzoek van het Chinese Center for Disease Control and Prevention heeft het nieuwe coronavirus kunnen traceren tot een voedselmarkt in Wuhan, waar naast vis ook levende wilde dieren werden verhandeld.
Kunt u bevestigen dat wetenschappers aanwijzingen hebben dat de ziekte overgedragen is van een slang of een vleermuis op een mens?2
Er zijn inderdaad aanwijzingen dat vleermuizen een rol spelen als reservoir voor het nieuwe coronavirus.
Kunt u bevestigen dat de SARS-pandemie uit 2003 eveneens veroorzaakt werd door een coronavirus van dierlijke oorsprong?3
De bron van het SARS-coronavirus is tot op heden nog niet onomstotelijk vastgesteld. Er zijn zeer sterke aanwijzingen dat hoefijzervleermuizen het reservoir waren. Inmiddels is een groot aantal SARS-gerelateerde coronavirussen gedetecteerd in verschillende vleermuissoorten over de hele wereld. Een coronavirus dat bijna identiek is aan het SARS-coronavirus is daarnaast geïsoleerd uit civetkatten in de Chinese plaats Guangdong.
Deelt u de mening dat dergelijke zoönosen, veroorzaakt door de legale en/of illegale handel en consumptie van wilde dieren, een gevaar voor de volksgezondheid vormen?
Zoönosen die via de handel en consumptie van wilde dieren bij de mens terecht komen kunnen een probleem vormen voor de gezondheid van individuele mensen. Zo’n virus is nieuw voor mensen en hierdoor kan de weerstand van mensen voor dit specifieke virus minder zijn. Heel soms kan het virus zich vervolgens onder mensen verspreiden, dan kan, afhankelijk van de ernst van de ziekte, een gevaar voor de volksgezondheid ontstaan.
Wist u dat de Wildlife Conservation Society China heeft opgeroepen het verbod op de handel in bedreigde dieren permanent te maken?4
De Wildlife Conservation Society heeft China opgeroepen het ingestelde verbod op markten waar levende wilde dieren worden verkocht permanent te maken.
Bent u bereid u bij die oproep aan te sluiten en dit kenbaar te maken aan uw Chinese ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om een belangrijke nationale maatregel die genomen is door de Chinese autoriteiten in het licht van de uitbraak. Er is nog veel onderzoek naar de uitbraak en de oorzaken daarvan. Er is geen aanleiding om nu een dergelijke oproep te doen.
Bent u bereid het toezicht en de handhaving op de import van dieren en dierlijke producten afkomstig uit China aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen aanwijzingen dat de verspreiding van het nieuwe coronavirus komt door de internationale handel in dieren en dierlijke producten. Dieren en producten van dierlijke oorsprong die vanuit derde landen, zoals China, in de Europese Unie worden geïmporteerd, dienen te voldoen aan de voorwaarden m.b.t. diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Hiertoe worden alle zendingen dieren en producten conform Verordening (EU) 2017/625 in grenscontroleposten gecontroleerd. Na toelating zijn deze dieren en producten vrij verhandelbaar binnen de gehele Europese Unie. Aanscherpen van deze controles in Nederlandse grensinspectieposten heeft geen toegevoegde waarde als de dieren en producten via grenscontroleposten in andere EU-lidstaten op de Nederlandse markt kunnen komen. Eventuele aanscherping van de grenscontroles bij import van dieren en producten van dierlijke oorsprong zal dan ook in EU-verband moeten plaatsvinden. Er is geen reden om nu tot een aanscherping van toezicht en handhaving op de import van dierlijke producten en dieren uit China over te gaan.
Bent u bereid een importstop in te voeren op alle beschermde dieren en dierlijke producten afkomstig uit China, waaronder de traditionele Chinese medicijnen waarin dieren verwerkt zijn? Zo nee, waarom niet?
Dierlijke producten die voldoen aan de EU-regelgeving op het gebied van diergezondheid, voedselveiligheid en volksgezondheid kunnen op de EU-markt gebracht worden. Dat geldt ook voor de producten van soorten beschermd onder CITES, mits deze handel vanuit CITES is toegestaan en aan de CITES regelgeving wordt voldaan. Er is nu geen reden voor een importstop.
Bent u bereid de huidige CITES-wetgeving (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora) te evalueren in het kader van het risico op verspreiding van zoönosen zoals het nieuwe coronavirus? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd zijn er geen aanwijzingen dat de verspreiding van het nieuwe coronavirus komt door de internationale handel in (bedreigde) diersoorten. Het beeld is dat de besmetting van dier op mens lokaal heeft plaatsgevonden. De Chinese autoriteiten hebben daartoe de consumptie en de handel van wilde dieren verboden. De internationale verspreiding van het virus komt door verspreiding van mens tot mens waarbij dieren geen rol spelen. Er is dan ook geen reden om de huidige CITES wetgeving op dit punt te evalueren.
Bent u bereid het initiatief te nemen tot aanvullende wetgeving voor een totaalverbod op de handel in bedreigde diersoorten? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding nu aanvullende wetgeving voor een totaalverbod in de handel van bedreigde diersoorten – welke vele soorten omvat – in te stellen, zie ook het antwoord op vraag 10.
Het bericht ‘Hof: deelnemer houdt recht op onvoorwaardelijke indexatie’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hof: deelnemer houdt recht op onvoorwaardelijke indexatie»?1 Wat is uw reactie op dit artikel?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Het is een interessant artikel, waarin een specifieke uitspraak van het Hof nader wordt toegelicht.
Wat is in uw ogen de reikwijdte van het arrest van het hof ten aanzien van het recht op onvoorwaardelijke indexatie? Deelt u de analyse dat het hof hier onderscheid maakt tussen pensioen dat bij een verzekeraar is opgebouwd en pensioen dat in een fonds is opgebouwd?
Op grond van de Pensioenwet is een onvoorwaardelijke indexatie onderdeel van de pensioenaanspraak. Dit in tegenstelling tot een voorwaardelijke indexatie. Dit blijkt uit de definitie van een pensioenaanspraak in artikel 1 Pensioenwet. Artikel 20 Pensioenwet bepaalt dat door de wijziging van een pensioenovereenkomst de tot het tijdstip van de wijziging opgebouwde pensioenaanspraken niet worden gewijzigd, behalve in geval van collectieve waardeoverdracht of korting op grond van artikel 134 Pensioenwet.
Het Hof heeft geoordeeld dat in dit geval de wijziging in strijd is met artikel 20 Pensioenwet en dat een onvoorwaardelijk recht op indexatie over de tot het tijdstip van wijziging opgebouwde aanspraken niet zonder instemming van de werknemer kan worden gewijzigd in een voorwaardelijk recht op indexatie. De uitleg van het Hof is daarmee in lijn met de Pensioenwet.
Ik deel de analyse niet dat het Hof hier in het algemeen een onderscheid maakt tussen pensioen dat is opgebouwd bij een verzekeraar of bij een pensioenfonds. Wel oordeelt het Hof dat in deze specifieke zaak de verzekeraar het recht op onvoorwaardelijke indexatie in strijd met artikel 20 Pensioenwet heeft gewijzigd (zonder instemming van de deelnemer). Het pensioenfonds heeft volgens het Hof niet in strijd met de wet of contractuele verplichtingen gehandeld.
In hoeveel cao’s staan afspraken over onvoorwaardelijke indexatie van pensioenen?
Het is mij niet bekend in hoeveel cao’s afspraken staan over onvoorwaardelijke indexatie van pensioenen.
In hoeverre voorziet u als gevolg van deze uitspraak gevolgen voor de uitwerking van het nieuwe pensioencontract?
Mijn inschatting is dat de uitspraak van het Hof in deze zaak geen nieuwe gevolgen aan het licht brengt voor het invaren van bestaande pensioenaanspraken en -rechten naar het nieuwe pensioencontract. Het is echter voorstelbaar dat de zaak nog aan de Hoge Raad wordt voorgelegd, hetgeen nog tot andere inzichten kan leiden.
In hoeverre deelt u de opvatting van hoogleraar Van Meerten dat het schrappen van het verbod op wijziging van aanspraken volgens artikel 20 van de Pensioenwet onvoldoende zal zijn om verplicht collectief invaren mogelijk te maken, nu het hof aangeeft dat onvoorwaardelijke rechten niet kunnen worden aangetast?
Een van de onderwerpen in de uitwerking van het pensioenakkoord is het faciliteren van collectief invaren. Over de manier waarop dit wordt vormgegeven, wordt u nader geïnformeerd in de hoofdlijnennotitie die voor de zomer naar Uw Kamer wordt gezonden.
Bent u voornemens om maatregelen te treffen die collectief invaren mogelijk maken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre zouden ernstige financiële gevolgen, zoals een forse daling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds of pensioenkorting voor alle betrokkenen, een grond kunnen zijn om van onvoorwaardelijke toezeggingen af te wijken? Welke grond in de (Pensioen)wet bestaat daarvoor?
Wijziging van de pensioenovereenkomst is een oplossing die op langere termijn ervoor kan zorgen dat de financiële situatie van een pensioenfonds verbetert. Of en hoe de financiële situatie verandert, is afhankelijk van de inhoud van de pensioenovereenkomst. In de Pensioenwet is in artikel 19 bepaald dat een werkgever de pensioenovereenkomst alleen kan wijzigen zonder instemming van de werknemer, indien deze wijzigingsbevoegdheid in de pensioenovereenkomst is opgenomen en er sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de werknemer dat door de wijziging wordt geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
In artikel 19 Pensioenwet gaat het om wijzigen van pensioenaanspraken naar de toekomst toe, artikel 20 Pensioenwet betreft de bescherming van wijzigen van pensioenaanspraken uit het verleden. Artikel 134 van de Pensioenwet geeft een pensioenfonds bijvoorbeeld in een uiterst geval de mogelijkheid om de verworven aanspraken en pensioenrechten te verminderen. Alle overige sturingsmaatregelen uit het herstelplan moeten dan al (tevergeefs) zijn ingezet. De Pensioenwet biedt een grond om pensioenaanspraken op basis van de artikelen 19 en 20 te wijzigen, maar daarbij moeten wel de juiste procedures en voorwaarden gevolgd worden. Als dat niet zo is, kan een wijziging in strijd zijn met de wet.
In hoeverre bieden de bestaande bepalingen in de Pensioenwet, zoals die over collectieve waardeoverdracht bij een gewijzigde pensioenovereenkomst (art. 83 Pensioenwet), voldoende aanknopingspunten voor de transitie naar een nieuw pensioenstelsel?
In de uitwerking van het pensioenakkoord is de bescherming van de bestaande pensioenaanspraken en -rechten een aandachtspunt. U wordt hierover nader geïnformeerd in de hoofdlijnennotitie die voor de zomer naar de Uw Kamer wordt toegestuurd.
Hoe worden de rechten van bestaande deelnemers (zowel werkenden als de huidige gepensioneerden) bij de overgang naar het nieuwe stelsel beschermd? Deelt u de mening dat fondsen zeer zorgvuldig moeten omgaan met het opgebouwde pensioen van mensen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over Pensioenonderwerpen op 19 februari 2020?
Beantwoording voor het algemeen overleg Pensioenonderwerpen van 19 februari 2020 is helaas niet gelukt.
Het artikel ‘Nederland zal veel eerder en veel meer gas moeten importeren dan tot nu werd gedacht’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland zal veel eerder en veel meer gas moeten importeren dan tot nu werd gedacht»?1
Ja. Het artikel heeft betrekking op een recente studie van The Hague Centre for Strategic Studies over verslechterende vooruitzichten voor gaswinning uit de kleine velden.
Herkent u de conclusie van de onderzoekers dat de opbrengsten van de kleine gasvelden lager zijn dan geraamd? Zo nee, waarom niet?
De studie beschrijft verschillende scenario’s voor het tempo waarmee gasproductie uit de kleine velden kan afnemen.2 Volgens de onderzoekers zijn de voornaamste invloedfactoren niet het technisch of geologisch potentieel, maar het investeringsklimaat voor gaswinning in Nederland en de gasprijs. Op 30 mei 2018 heb ik de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over de prognose van gasproductie uit de kleine velden.3 Bij deze inschatting is middels een bandbreedte rekening gehouden met het investeringsklimaat, welke deels samenhangt met de gasprijs, en daarom herken ik de conclusie van de onderzoekers dat toekomstige gasproductie mogelijk lager kan uitvallen dan voorheen verwacht. Voor aanvullende informatie over gasproductie uit de kleine velden verwijs ik u naar het jaarverslag «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland» van TNO.4
Deelt u de mening dat de stijgende vraag naar gas uit kleine gasvelden niet mag leiden tot concessies in het beschermen van omliggende natuur en de veiligheid van de omwonenden? Zo nee, waarom niet?
Voor opsporing en winning van delfstoffen is een vergunning vereist krachtens de Mijnbouwwet. In de procedure van verlening wordt een zorgvuldige afweging gemaakt over de veiligheid en risico’s voor omwonenden, gebouwen en infrastructuur, en de nadelige effecten voor milieu en natuur. Alleen wanneer deze risico’s en nadelige effecten aanvaardbaar zijn, wordt een vergunning verleend. De gasvraag heeft geen invloed op de hierboven geschetste afwegingen.
Een groot deel van het primaire energieverbruik in Nederland is aardgas. De sluiting van het Groningengasveld en de gestage daling van gaswinning uit de kleine velden heeft tot gevolg dat de import van aardgas snel toeneemt. Het PBL5 verwacht voor het jaar 2030 een binnenlandse gasvraag van 30 miljard Nm3 waarvan mogelijk 11 miljard Nm3 uit eigen land komt. Tot 2050 blijft aardgas een onderdeel van de Nederlandse energiemix. Tegelijkertijd neemt het kabinet maatregelen om het verbruik van aardgas terug te dringen. In het Klimaatakkoord is bijvoorbeeld de ambitie gesteld om 1,5 miljoen bestaande woningen aardgasvrij te maken. In totaal verbruiken deze huishoudens ongeveer 2 miljard Nm3 aardgas per jaar.6 Dit staat wat betreft de hoeveelheid energie gelijk aan de productie van zes windparken zo groot als Borssele 1 en 2. Vervanging van aardgas is een ingewikkelde en omvangrijke opgave.
Tijdens de transitie naar duurzame energiebronnen geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning in eigen land (boven import van aardgas), wanneer dit veilig kan. Dit is namelijk beter voor klimaat, werkgelegenheid, economie, behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur, en leidt tevens tot minder afhankelijkheid van import uit andere landen. Ook in het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee onderschrijven de betrokken partijen het belang van de winning van eigen aardgas.7 Daarmee kom ik tot de slotsom dat de gasproductie uit kleine velden ook de komende jaren moet worden gestimuleerd, teneinde de daling af te remmen.8 Dit wil ik onder meer bereiken via een voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet waarin de generieke investeringsaftrek op de Noordzee wordt vastgelegd, teneinde economisch perspectief voor gaswinning op de Noordzee te behouden.
Hoe garandeert u dat de groeiende vraag naar gaswinning uit kleine gasvelden, niet leidt tot onzorgvuldige procedures voor natuur, leefomgeving en draagvlak?
Zie antwoord vraag 3.
Indien de vijf kuub gas in 2030 klopt, wat betekent dit voor de verwachte CO2-uitstoot in Nederland in 2030?
Er is geen invloed op de verwachte CO2-uitstoot in Nederland om dat de emissie van de verbranding van aardgas wordt toegerekend aan het land waar die verbranding plaatsvindt, namelijk Nederland. Het maakt vanuit die invalshoek niet uit of het gas in Nederland gewonnen is of niet. Wel leidt de import van aardgas, mede als gevolg van het noodzakelijke transport, tot een hogere CO2-uitstoot mondiaal. Deze extra CO2-uitstoot is 20–30% hoger dan bij gasproductie in eigen land.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Noorwegen over de mogelijkheden tot de import van Noors gas?
Het is aan marktpartijen om aardgas in te kopen. De overheid sluit hiervoor geen contracten met landen en kan bedrijven ook geen aanwijzingen geven over waar zij hun gas vandaan moeten halen. De Nederlandse markt staat open voor eenieder die hier gas wil verkopen. Dit is geheel in lijn met de regels van de Europese interne markt.
Wel is geregeld contact met Noorwegen over de ontwikkelingen op energiegebied. Afgelopen zomer is een delegatie van mijn ministerie op bezoek geweest om de (middel)lange termijn ontwikkelingen, wat betreft gaswinning, te bespreken. Tijdens dit bezoek bleek dat de Noorse gasproductie de komende jaren constant blijft. Bovendien zal de concurrentie om het aanwezige Noorse gas toenemen met de aanleg en ingebruikname van de Baltic Pipe, de nieuwe pijpleiding van Noorwegen naar Denemarken en Polen. Deze pijpleiding is naar verwachting in 2022 operationeel.
Hoe voorkomt u dat Nederland na 2030 voor een belangrijk deel in haar energiebehoefte afhankelijk blijft van (geïmporteerd) gas?
Op korte en middellange termijn, en zeker tot 2030, zal de Nederlandse en ook de Europese import van aardgas stijgen. Voor Nederland komt dit door de uitfasering van het Groningengas en de gestage daling in gaswinning uit de kleine velden, alsmede door de afnemende winning in andere landen in Noordwest-Europa. De winning daalt sneller dan de vraag, zelfs bij de afspraken uit het Klimaatakkoord voor de reductie van CO2-emissies. Aangezien het besluit genomen is om de gasproductie uit het Groningenveld te stoppen, heb ik verder geen mogelijkheden om te voorkomen dat Nederland in 2030 voor een groot deel van de energievoorziening afhankelijk zal zijn van geïmporteerd gas. Daarbij voer ik voorwaardenscheppend beleid zodat gas, ook in de vorm van LNG, vanuit meerdere bronnen kan worden aangevoerd. Over dit beleid heb ik u vorig jaar geïnformeerd in de Kamerbrief van 20 mei 2019.9 Uiteindelijk is het aan marktpartijen om gas in te kopen.
Voor de periode na 2030 geldt dat (koolstofarm)gas een rol zal spelen voor het energiesysteem en de industrie. Duurzame moleculen zijn efficiënter, en bovendien goedkoper grootschalig te transporteren en op te slaan dan elektronen (elektriciteit).10 Ik erken wel de noodzaak om, ook in Europees verband, de CO2-uitstoot van het gassysteem te verminderen. Dit doe ik onder meer door de inzet op groengas en waterstof. In de kabinetsvisie waterstof, welke ik dit voorjaar aan de Tweede Kamer zal versturen, ga ik hier nader op in. Daarbij volgt het kabinet de ontwikkelingen rond de opkomende wereldhandel voor duurzame waterstof nauwlettend. Dit gebeurt zowel via bilaterale contacten met belangrijke spelers als via multilaterale organisaties, zoals de EU, de Verenigde Naties, het Internationaal Energie Agentschap (IEA), het Internationale Hernieuwbare Energie Agentschap (IRENA), de International Partnership for Hydrogen and Fuel Cells in the Economy (IPHE), de Fuel Cells and Hydrogen Joint Undertaking (FCHJU), en de Hydrogen Energy Ministerial. Hierbij gaat het om ontwikkelingen in verschillende delen van de wereld, momenteel met name in Australië, Japan, Zuid-Korea, de VS maar ook in Europese landen, zoals Portugal en Spanje.
Op welke wijze draagt u er zorg voor dat het Klimaatakkoord spoedig wordt uitgevoerd, zodat met stijging van duurzame energieopwekking in Nederland, de afhankelijkheid van gaswinning in Nederlandse gasvelden en import van gas kan worden verminderd?
In het Klimaatakkoord gaat het naast het terugdringen van CO2-emissies ook om de betrouwbaarheid en betaalbaarheid van de energievoorziening. Tegen die achtergrond is te snel afscheid nemen van aardgas een onverstandige keuze. Ik ben dus niet voornemens om de binnenlandse gasvraag sneller terug te brengen dan nu in het Klimaatakkoord voorzien. Daarbij is het kabinet voortvarend aan de slag met de uitvoering van het Klimaatakkoord waardoor in de gehele samenleving het gebruik van aardgas zal afnemen, zowel bij huishoudens als bij bedrijven.
Zijn de uitkomsten van dit onderzoek aanleiding voor u om bij de uitvoering van het Klimaatakkoord de afhankelijkheid van gas in de industrie sneller terug te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Tientallen camera’s houden klanten van filiaal Jumbo in de gaten: “Willen we dit”?’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden dat u geen informatie over de wettelijke kaders omtrent gezichtsherkenning wilt verstrekken aan bedrijven, terwijl de rijksoverheid wel informatie over tal van andere wettelijke kaders verstrekt?1
Op grond van artikel 57 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) als taak om voorlichting te geven over het wettelijke kader inzake gegevensbescherming. Dat geldt ook voor gegevensverwerking op het vlak van gezichtsherkenning. Zo heeft zij in dat verband een Normenkader digitale billboards opgesteld, waarin onder meer aandacht wordt besteed aan billboards met gezichtsherkenning. In dit licht bezien zie ik voor mij geen taak om eveneens informatie over de wettelijke kaders voor gezichtsherkenning te geven.
Wordt deze casus onderzocht door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Wanneer wordt hierover een uitspraak verwacht? Heeft de AP voldoende middelen om te kunnen handhaven tegen dergelijke initiatieven die evident in strijd zijn met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Wat gebeurt er in de tussentijd met de camera’s en de data die zij verzamelen?
De AP heeft mij laten weten dat deze casus aanleiding gaf om contact op te nemen met de Jumbo. Mocht er daadwerkelijk sprake zijn van een overtreding, dan kan de AP overgaan tot handhaving. Afhankelijk van de ernst van de overtreding wordt beoordeeld welk handhavingsmiddel kan worden ingezet. De AP heeft diverse handhavingsmogelijkheden, bijvoorbeeld een waarschuwingsbrief, een last onder dwangsom of een boete. Daarnaast heeft de Jumbo aangegeven deze camera’s uit te zetten, totdat er meer duidelijkheid komt over de privacywetgeving met betrekking tot het gebruik van deze camera’s. Om die duidelijkheid te verkrijgen, heeft Jumbo advies gevraagd aan de AP.2 Over de inhoud van deze casus en op welke termijn de AP hierover een oordeel geeft, kan zij geen uitspraken doen.
Welke stappen kunnen mensen die geraakt worden door dergelijke onwettige gezichtsherkenningssystemen nemen? Kunnen zij een schadevergoeding eisen?
Wanneer een betrokkene wordt geraakt door een onwettig gezichtsherkenningssysteem, kan betrokkene daarover op grond van artikel 77 AVG een klacht indienen bij de AP.
Mocht betrokkene ten gevolge van een inbreuk op een van de bepalingen uit de AVG materiële of immateriële schade hebben geleden, kan betrokkene op grond van artikel 82 AVG het recht op schadevergoeding uitoefenen. De vordering tot schadevergoeding dient bij de civiele rechter aanhangig gemaakt te worden.
Zijn er andere voorbeelden in Nederland waar camera’s zonder toestemming real-timebeelden registreren in de openbare ruimte?
Winkels, zoals het Jumbo filiaal, zijn geen openbare ruimtes. In een winkel mag bijvoorbeeld, onder voorwaarden en zonder toestemming van klanten, cameratoezicht plaatsvinden tegen diefstal. In de openbare ruimte, bijvoorbeeld een openbare weg gelegen aan de buitenkant van de winkel, gelden andere regels. Voor vaste, particuliere camera’s geldt dat zij in beginsel niet gericht mogen zijn op de openbare ruimte. In uitzonderlijke gevallen is het soms onvermijdelijk dat een deel van de openbare ruimte wordt gefilmd, bijvoorbeeld wanneer een beveiligingscamera hoofdzakelijk op het eigen terrein is gericht en daarbij een deel van de openbare ruimte onvermijdelijk zichtbaar is. Zie ook het antwoord op vraag 5. Mij zijn geen gevallen bekend van situaties waarin gericht, zonder toestemming en onrechtmatig real-time beelden worden geregistreerd in de openbare ruimte.
Ziet u risico’s op het gebied van privacy en gezichtsherkenning met betrekking tot initiatieven van gemeenten om slimme deurbellen te stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om deze risico’s te mitigeren?
In beginsel moeten, ook bij deurbellen, de camera’s niet gericht zijn op de openbare weg, maar op het eigen, private terrein. Op basis van de AVG kan het permanent filmen van de openbare ruimte onder bepaalde omstandigheden rechtmatig zijn, bijvoorbeeld bij bepaalde gevallen van serieuze veiligheidsproblematiek. De verantwoordelijkheid voor initiatieven met betrekking tot de slimme digitale deurbel ligt bij de gemeenten. Gemeenten dienen zichzelf op de hoogte te stellen van eventuele risico’s op het gebied van privacy en, indien noodzakelijk, stappen te zetten om deze risico’s te voorkomen. Daarbij dienen de gemeenten en de gebruikers zich te houden aan de AVG. De handhaving van de AVG valt onder de verantwoordelijkheid van de AP.
Bent u bekend met het bericht «The Secretive Company That Might End Privacy as We Know It»?2
Ja.
Mag een bedrijf foto’s van Nederlanders van het internet «scrapen» en gebruiken in een gezichtsherkenningstoepassing?
Bij gezichtsherkenning is sprake van het verwerken van biometrische gegevens. Een bedrijf dat zich in de rechtssfeer van de Europese Unie bevindt, zal zich moeten houden aan de AVG die beperkingen oplegt als het gaat om een dergelijke verwerking van biometrische gegevens.
Ik acht het daarom aannemelijk dat het scrapen en gebruiken van foto’s voor gezichtsherkenning voor commerciële doeleinden niet past binnen de AVG. Het oordeel daarover is echter niet aan mij, maar aan de AP en in laatste instantie aan de rechter.
Veel foto’s op het internet zijn voor een ieder toegankelijk, ook vanuit landen die geen lid zijn van de EU. In die landen gelden andere regels, en het hangt dus onder meer van de vestigingsplaats van het bedrijf af wat wel en niet is toegestaan. Daarnaast is van belang dat platforms waar de foto’s zijn verzameld, eigen gebruikersvoorwaarden hanteren. In die gebruikersvoorwaarden kan zijn geregeld dat het op bepaalde wijze verzamelen van beeldmateriaal, niet toegestaan is. Zo is recent gebleken dat enkele platforms, zoals YouTube, van Clearview (het bedrijf waar het in vraag 6 genoemde artikel over gaat) eisen dat zij stoppen met het kopiëren van beelden, omdat dat strijdig zou zijn met de gebruikersvoorwaarden.
Acht u het aannemelijk dat het bedrijf Clearview ook foto’s van Nederlanders heeft opgeslagen? Zo ja, welke stappen worden er genomen door de overheid, de Europese Unie of door toezichthouders om ervoor te zorgen dat die foto’s gedeletet worden? Welke stappen kunnen mensen zelf nemen om ervoor te zorgen dat die foto’s gedeletet worden?
Gelet op het aantal foto’s dat, volgens het artikel, door Clearview is verzameld, alsmede het internationale en open karakter van het internet, acht ik het inderdaad aannemelijk dat er ook foto’s van Nederlanders zijn opgeslagen. Hoeveel dat er zijn, en van wie zij zijn, is niet te zeggen. Clearview is actief in de Verenigde Staten, het is primair aan de autoriteiten in dat land om te bezien of er in strijd met de wet is gehandeld. Inmiddels zien we dat de Amerikaanse politiek op het niveau van de Senaat hier aandacht voor heeft.
Als iemand vermoedt dat zijn of haar foto door Clearview wordt gebruikt en zich daartegen wil verzetten, zal men zich tot dat bedrijf of de betrokken toezichthouder in de Verenigde Staten moeten wenden.
Werken er Nederlandse opsporings- of inlichtingendiensten samen met Clearview? Bent u het eens dat dit in strijd zou zijn met de AVG?
Over de werkwijze van inlichtingendiensten wordt in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Voor zover ik heb kunnen nagaan werken er geen Nederlandse opsporingsdiensten samen met Clearview. Het gebruik van gegevens voor opsporingsdoeleinden valt niet onder de AVG, maar onder de richtlijn 2016/680 inzake de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid. Ik bereid, als uitvloeisel van een motie van de leden Verhoeven en Van Dam4, een brief voor over het juridisch kader dat van toepassing is op gezichtsherkenning. Daarin zal ook op deze richtlijn worden ingegaan.
Het Coronavirus |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Dodental Wuhan-virus loopt op, nu ook zieke in Canada», 'Minister Bruins: Nederland houdt Chinees virus goed in de gaten» en «Infectie-experts: pandemie coronavirus ligt op de loer»?1 2 3
Ja
Kan worden aangegeven wat de mortaliteit en het ziektepercentage van het Coronavirus is ten opzichte van het Ebolavirus, aangezien de Chinese overheid aangeeft dat het virus zich sneller ontwikkelt dan verwacht en mogelijk muteert?
Het nieuwe coronavirus (2019-nCoV) heeft een veel lagere mortaliteit dan het Ebolavirus. Op basis van de nu beschikbare informatie is de mortaliteit (het sterftecijfer) ongeveer 2%. De mortaliteit bij ebola is vele malen hoger, bij de huidige uitbraak in de democratische republiek Congo is deze bijvoorbeeld 66%. Het nieuwe coronavirus, is genetisch nauw verwant aan het SARS-virus dat in 2003 uitbrak. Het nieuwe virus lijkt ook voor een deel dezelfde karakteristieken te hebben, maar de data zijn nog te schaars om hierover met zekerheid uitspraken te kunnen doen. Van wat we nu weten lijkt het virus milde, griepachtige verschijnselen te geven, maar kan het ook zeer ernstige longontsteking veroorzaken. Dit laatste lijkt vooral voor te komen bij mensen die al andere gezondheidsproblemen hebben. Het is nog onduidelijk hoe hoog het ziektepercentage is, daarvoor moet ook gekeken worden of mensen die niet ziek zijn het virus dragen. De WHO werkt samen met de Chinese overheid en experts van over de hele wereld om zo snel mogelijk de wetenschappelijke kennis over dit virus uit te breiden en meer te kunnen zeggen over deze aspecten van dit virus.
Virussen veranderen in de loop van tijd, maar dat betekent niet altijd dat ze daardoor gevaarlijker worden voor mensen. Mutaties kunnen er ook voor zorgen dat een virus minder gevaarlijk wordt. Virussen die nog maar kortgeleden van dieren op mensen over zijn gegaan, worden uit voorzorg heel goed in de gaten gehouden omdat mutaties er dan bijvoorbeeld ook voor kunnen zorgen dat het virus besmettelijker wordt voor mensen.
Klopt het dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) nog geen internationale maatregelen heeft genomen en nog niet heeft besloten de coördinatie te voeren?
Het klopt dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op het moment dat u de vraag stelde het nieuwe coronavirus nog niet had uitgeroepen tot een Public Health Emergency of International Concern (PHEIC). Zoals ik u in mijn brief van 31 januari (kamerstuk 2020Z01716) heb gemeld, heeft de WHO de uitbraak donderdagavond 30 januari tot PHEIC verklaard. Overigens heeft de WHO ook al voor het uitroepen van de PHEIC de bestrijding van de uitbraak gecoördineerd, onder andere door de lidstaten op te roepen tot maatregelen ter voorbereiding.
Welke andere bronnen over de situatie in China zijn beschikbaar naast de formele informatie van de Chinese overheid?
In haar verklaring laat de WHO weten tevreden te zijn met de aanpak van de uitbraak in China. De WHO spreekt zich ook positief uit over het delen van kennis van de Chinese overheid met de WHO. Ook wetenschappers spreken zich positief uit over de openheid van de Chinese overheid en wetenschappers en het delen van kennis. Prof. Dr. M.P.G. Koopmans, hoogleraar virologie bij het de Erasmus universiteit is, als adviseur bij de WHO, sterk betrokken bij de internationale informatie uitwisseling.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken deelt daarnaast, via de verschillende ambassades en permanente vertegenwoordigingen, informatie met betrokken instellingen in Nederland.
Kunt u nader toelichten waaruit blijkt dat Nederland goed is voorbereid? Welke voorzorgsmaatregelen worden genomen? Is het noodziekenhuis bijvoorbeeld gereed gemaakt?
Zoals ik u eerder heb laten weten is Nederland goed voorbereid op een besmette patiënt. Het RIVM, Erasmus MC (als ons referentielaboratorium voor nieuwe en onbekende virusinfecties) en de GGD-en zijn voorbereid op het diagnosticeren van patiënten, monitoring en contactopsporing. De partners in de acute zorg, zoals het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ), de ziekenhuizen en huisartsen, zijn voorbereid op isolatie en patiëntenzorg. Uit een inventarisatie van de ziekenhuizen blijkt dat er in Nederland tenminste 250 bedden beschikbaar zijn om patiënten op de intensive care in isolatie op te vangen. Ieder ziekenhuis in Nederland kan een patiënt die besmet is met het nieuwe coronavirus opvangen. Het is daarom vooralsnog onnodig om het calamiteiten hospitaal, dat overigens altijd gereed is om patiënten op te vangen, in te zetten.
Vindt u het verstandig dat er op de voorpagina van de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij «nieuws» geen melding/advies/bericht wordt gemaakt over het Coronavirus? Wordt dat nog aangepast?
Op de voorpagina van de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) staat bij «nieuws» een bericht en een link naar de actuele informatie over het nieuwe coronavirus. Ook zijn er antwoorden op veel gestelde vragen te vinden. Verder is informatie opgenomen over de meldingsplicht en is er informatie beschikbaar voor professionals in de LCI richtlijn 2019-nCoV.
Waarom staat bij de reisadviezen van Buitenlandse Zaken naar China bij Wuhan nog steeds het advies 'alleen noodzakelijke reizen» in plaats van het advies «niet reizen»?
In de reisadviezen wordt inzicht gegeven in de actuele stand van zaken; deze worden aangepast in functie van de ontwikkelingen. Dat geldt voor China en voor andere landen die te maken hebben met het nieuwe coronavirus. Op 30 januari jl. is het reisadvies voor de provincie Hubei, waar Wuhan ligt, aangepast; het advies is nu om niet naar deze provincie te reizen. Voor de rest van het Chinese vasteland (m.u.v. Hong Kong en Macau) is het advies alleen te reizen als dit noodzakelijk is.
Is er al een advies van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding? Hoe luidt dit advies?
Het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) heeft diverse adviezen uitgebracht. De belangrijkste daarvan is de zogenaamde Risk Assessment, waarvan 31 januari een derde update is gepubliceerd. Het ECDC is, op basis van de huidige informatie, van mening dat de impact van het nieuwe coronavirus groot kan zijn, het risico op infectie voor iemand in de provincie Hubei hoog is, het risico voor infectie in andere provincies van China matig maar stijgend is, dat er een matig tot hoog risico is dat er meer besmette mensen in de EU zullen arriveren en dat het risico op verspreiding van mens op mens in de EU heel laag tot laag is, mits besmette mensen op tijd worden gevonden en de bijpassende isolatie maatregelen worden genomen.
Welke maatregelen nemen buurlanden in Europa, aangezien het virus ook al in Frankrijk is vastgesteld?
Het virus is in Europa inmiddels vastgesteld in Frankrijk, Duitsland, Italië, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. De maatregelen die de landen in Europa nemen zijn gebaseerd op de adviezen van de WHO en het ECDC. Zoals eerder gemeld gaat het vooral om het snel ontdekken van besmette mensen, het nemen van bijpassende isolatie maatregelen, contactopsporing en -monitoring.
Hoe duidt u de zorg die vooraanstaande virologen hebben uitgesproken tegen persbureau Reuters, dat als er geen strenge (quarantaine-)maatregelen worden genomen er een wereldwijde pandemie van het coronavirus op de loer ligt?
Inmiddels zijn er ingrijpende maatregelen genomen in China. Het is van groot belang dat daar de verspreiding van de ziekte tot stilstand wordt gebracht. In andere landen is het van belang te voorkomen dat de ziekte zich daar gaat verspreiden. De WHO roept landen daarom op om voorzorgsmaatregelen te nemen, bijvoorbeeld maatregelen om een besmette patiënt snel te ontdekken en om te zorgen dat isolatie en contactonderzoek snel uitgevoerd kunnen worden. In veel landen zijn deze maatregelen genomen. Mogelijk besmette patiënten in de Europese lidstaten worden snel gemeld en gediagnostiseerd, en indien nodig geïsoleerd. Tot nu toe is er vanuit deze besmette patiënten geen, of zeer beperkte, verspreiding naar bijvoorbeeld huisgenoten geconstateerd.
Op welke manier kan in Nederland het besmettingsgevaar zo klein mogelijk gemaakt worden?
Nederland is goed voorbereid en volgt hierbij de adviezen van de WHO en het ECDC. Het nieuwe coronavirus is nu een meldingsplichtige ziekte, wat helpt bij snelle ontdekking van besmette patiënten. Wanneer een besmetting is vastgesteld kunnen we een patiënt goed in isolatie behandelen. Alle ziekenhuizen in Nederland zijn hierop toegerust.
In hoeverre is er een wereldbrede strategie om een pandemie te voorkomen?
De WHO heeft verschillende protocollen om grootschalige verspreiding van ziektes te voorkomen. Bij een uitbraak kan de WHO landen adviseren en ondersteunen bij het nemen van maatregelen. Veel van deze adviezen en maatregelen zijn erop gericht om een pandemie te voorkomen. Wereldwijde afspraken over de aanpak van infectieziekten zijn vastgelegd in de International Health Regulations(Internationale Gezondheidsregeling), die door 194 landen is onderschreven.
De berichten dat Ryanair passagiers toch een schadevergoeding moet betalen |
|
Cem Laçin (SP), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Ryanair moet van rechter passagiers toch schadevergoeding betalen»1, «Luchtvaartinspectie ontloopt verantwoordelijkheid in zaak Ryanair»2, «Ryanair rejects almost 100% of compensation claims»3 en «Ryanair moet Belgische passagiers financieel compenseren na staking (al zit er mogelijk nog addertje onder het gras)»?4
Ja.
Deelt u de stelling dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in Nederland verantwoordelijk is voor de handhaving van verordening 261/2004? Zo nee, welke instantie – zoals bedoeld in art. 16, eerste lid, van verordening 261/2004 – is de geëigende partij om de structurele bescherming van passagiersrechten in Nederland te waarborgen?
Ja.
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de ILT c.q. de door u aangewezen instantie ter bescherming van de passagiersrechten zoals bedoeld in art. 16, eerste lid, van de verordening 261/2004 invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid? Kunt u voorts aangeven wat deze inspanningen tot nog toe hebben opgeleverd in het beschermen van passagiersrechten?
De werkwijze van de ILT in de afgelopen jaren was dat ingediende klachten individueel werden onderzocht en voorzien van een oordeel over de gegrondheid van de klacht. Met dat oordeel kon de klager zich wenden tot de luchtvaartmaatschappij of in het uiterste geval tot de civiele rechter.
Na 1 juli 2019 spreekt de ILT geen oordeel meer uit over individuele klachten. De belangrijkste reden hiervoor is gelegen in de uitvoering van de Ruijssenaars-uitspraak van de Raad van State. Daarin is bepaald dat de ILT niet bevoegd is om te handhaven in individuele gevallen als geen compensatie wordt uitgekeerd bij een vertraagde of geannuleerde vlucht. De reden hiervoor is dat individuele klagers of belanghebbenden op grond van de EU Verordening passagiersrechten bij de civiele rechter terecht kunnen. Deze rechter oordeelt dan vervolgens of de luchtvaartmaatschappij zich wel of niet aan de regels van de Verordening heeft gehouden op het terrein van de compensatie.
De ILT blijft individuele klachten, naast andere bronnen, wel gebruiken om signalen over stelselmatig de Verordening overtredende luchtvaartmaatschappijen te onderzoeken.
In de afgelopen jaren heeft de ILT een aantal luchtvaartmaatschappijen onder verscherpt toezicht geplaatst omdat zij naar het oordeel van de inspectie structureel tekortschieten in de naleving van de Europese passagiersrechtenverordening. Met de betrokken maatschappijen hebben gesprekken plaatsgevonden over verbetermaatregelen. In een aantal gevallen heeft dat tot verbetering geleid, bij twee maatschappijen ziet de ILT nog onvoldoende resultaat en houdt de vinger aan de pols. Ryanair behoort overigens niet tot deze luchtvaartmaatschappijen onder verscherpt toezicht.
Daarnaast publiceer ik periodiek (conform de verplichting in art. 11.27 Wet luchtvaart) een lijst van instanties ten aanzien waarvan in de daaraan voorafgaande periode een beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete of een beschikking tot toepassing van de bestuursdwang onherroepelijk is geworden. De ILT publiceert deze lijst ook op haar website.5 Het gaat hier overigens om andere overtredingen dan het recht op compensatie.
Is het de verantwoordelijkheid van de ILT om te onderzoeken en (zelfstandig) een oordeel te geven over de vraag of een luchtvaartmaatschappij zich in voorkomende gevallen schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de verordening 261/2004 door stelselmatig ten onrechte te weigeren het uit de artikelen 5, eerste lid, onder c, en 7 van de verordening voortvloeiende recht op compensatie te honoreren?
Ja. De Raad van State (RvS) heeft in de zaak-Ruijssenaars geoordeeld dat de ILT niet bevoegd is om te handhaven in individuele gevallen als geen compensatie wordt uitgekeerd bij een vertraagde of geannuleerde vlucht. Een passagier kan volgens de RvS bij de rechter direct zelf zijn recht halen en effectueren. Deze rechtsgang voldoet aan de eisen van effectieve rechtsbescherming. De ILT is volgens de RvS wél bevoegd om tot handhaving over te gaan bij stelselmatige overtreding van de Verordening. Om een dergelijke stelselmatigheid te kunnen vaststellen, staan de ILT diverse bronnen ter beschikking. Op basis van individuele klachten kan weliswaar niet gehandhaafd worden maar de ILT mag deze wel onderzoeken om zich een beeld te vormen over de wijze waarop een luchtvaartmaatschappij de bepalingen uit de Verordening in algemene zin naleeft. Andere bronnen kunnen bijvoorbeeld zijn informatie van andere toezichthouders, informatie van luchtvaartmaatschappijen zelf, informatie van claimbureaus of openbare bronnen.
Voorziet de wet Luchtvaart in een algemene grondslag voor de ILT om in het in vraag 4 bedoelde geval van stelselmatige overtreding van de verordening gebruik te maken van de bevoegdheid om handhavend op te treden?
Ja, in het geval van structurele overtreding kan de ILT op grond van artikel 11.15, onderdeel b, onder 1, van de Wet luchtvaart een last onder dwangsom opleggen, en op grond van artikel 11.16, eerste lid, onderdeel e, onder 1, van de Wet luchtvaart kan de ILT een bestuurlijke boete opleggen.
In welk percentage van de gevallen betwist Ryanair compensatieclaims van Nederlandse passagiers? In hoeveel gevallen worden deze passagiers na een procedure alsnog in het gelijk gesteld?
De ILT heeft geen gegevens over de gevraagde percentages. Wel blijkt dat 3% (127) van het totaal aantal bij de ILT ingediende klachten (4.299) in de periode 2016–2019 Ryanair betrof. Van de 127 klachten was 18% gegrond, 65% ongegrond en 17% was niet ontvankelijk of werd ingetrokken. Vijftien van de 127 klachten gingen over stakingen van het eigen personeel en zijn destijds als ongegrond aangemerkt.
Deelt u de indruk dat Ryanair veel in het werk stelt om compensatie te voorkomen en consumenten te ontmoedigen aanvragen in te dienen, ook als zij daar alle recht op zouden hebben? Zo ja, hoe beoordeelt u dat? Zo nee, hoe verklaart u de data zoals AirHelp die presenteren waarbij Ryanair kampioen afwijzen van compensatievragen is?
Die indruk heb ik op basis van de ILT ter beschikking staande gegevens over het aantal ingediende klachten en de mate van gegrondheid niet. In 2018 heeft Ryanair haar website aangepast naar aanleiding van klachten over de klachtenprocedure en een reactie daarop van de ILT. De ILT heeft sindsdien geen klachten meer ontvangen over de klachtenprocedure bij Ryanair.
De data van AirHelp ken ik niet, ik kan daar niet over oordelen. De ILT neemt graag kennis van informatie van claimbureaus en andere betrokkenen die inzicht kunnen geven in de wijze waarop luchtvaartmaatschappijen de Verordening naleven.
Bent u bereid om bij bemiddelaars voor compensatie onder verordening 261/2004, zoals EUClaim, Claimingo, Vlucht-vertraagd.nl en eventuele andere bemiddelaars op te vragen welke luchtvaartmaatschappijen opvallend vaak compensatieverzoeken afwijzen? Zo nee, waarom niet?
De ILT onderhoudt reeds contact met onder meer claimbureaus, het Europees Consumenten Centrum en overige (EU)-toezichthouders. Hierbij worden opvallende signalen besproken en uitgewisseld.
Alle bemiddelaars voor compensatie zijn welkom om informatie over de afhandeling van compensatieverzoeken of over andere bepalingen uit de Verordening met de inspectie te delen. De inspectie zal deze informatie, naast andere bronnen gebruiken om zich een oordeel te kunnen vormen over de vraag of een luchtvaartmaatschappij stelselmatig de Verordening overtreedt.
Welke luchtvaartmaatschappijen op Schiphol bezorgen reizigers relatief de meeste vertraging? Kunt u dit afzetten tegen de gemiddelde vertraging in minuten per vlucht?
De gemiddelde vertraging per vlucht op Schiphol is 15,7 minuten in 2018. Daarvan is 3,8 minuten te wijten aan luchtvaartmaatschappijen. Informatie over individuele luchtvaartmaatschappijen, afkomstig van derden, is vertrouwelijk en kan derhalve niet gedeeld worden.
Bent u bereid met de ILT het gesprek te voeren over een grotere inspanning om terechte compensatieverzoeken van reizigers zonder tussenkomst van rechters toegewezen te krijgen, zodat passagiers niet langer hoeven te kiezen tussen het opgeven van hun claim en eindeloze procedures?
Het is de ILT als gevolg van de Ruijssenaars-uitspraak niet toegestaan te handhaven op individuele passagiersklachten over compensatie. Klagers of belanghebbenden kunnen bij de civiele rechter terecht voor een uitspraak of de luchtvaartmaatschappij zich aan de regels heeft gehouden.
Daarbij heeft de Raad van State aangegeven dat deze rechtsgang voldoet aan de eisen van effectieve rechtsbescherming.
De ILT zal wel blijven optreden als vastgesteld kan worden dat sprake is van het stelselmatig niet naleven van de Verordening. Hierbij is zorgvuldigheid vereist omdat de rechter heeft bepaald dat individuele klachten wel gebruikt mogen worden ter motivering van de stelselmatigheid van de overtreding, maar dat de sanctie (last onder dwangsom) niet gericht mag zijn op die individuele passagiersklachten maar op beëindiging van de stelselmatige overtreding. (RvS, 3 oktober 2018 inzake de last onder dwangsom aan Vueling opgelegd in 2016).
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Geschiedenisles over de holocaust op een diverse school: ‘soms lastige vragen’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsitem «Geschiedenisles over de holocaust op een diverse school: «soms lastige vragen»?1
Ja.
In hoeverre herkent u het beeld van de geïnterviewde leraar Stefan Kras, leraar aan een islamitisch college in Rotterdam, dat er een verschil is in de reactie op de Jodenvervolging tussen autochtone en allochtone jongeren? Zo ja, hoe verklaart u dit?
In het door u aangehaalde nieuwsitem merkt een docent op dat leerlingen met een migratieachtergrond bij onderwijs over de Tweede Wereldoorlog en over de Holocaust met andere vragen kunnen komen dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond. Docenten geven aan dat verschillende leerlingen soms andere perspectieven aandragen. Dat is op zich begrijpelijk en het is aan docenten om hier goed op in te spelen, ook al kan dat lastig zijn.
Het artikel sluit daarmee aan op bevindingen van een onderzoek dat het Instituut voor Toegepaste Sociologie van de Radboud Universiteit Nijmegen in opdracht van de toenmalige Staatssecretaris van OCW in 2015 uitbracht naar de ervaringen van leraren bij het voeren van gesprekken over maatschappelijk thema’s in de klas.2 Uit het onderzoek kwam naar voren dat 80 tot 90%van de leraren (de percentages verschillen per thema) geen problemen ervaart bij het bespreken van gevoelige thema’s. 10–20% van de leraren gaf aan het lastig te vinden het gesprek te voeren over zulke onderwerpen, maar dit desondanks wel te doen. Een kleine groep van 1% van de leraren gaf aan het gesprek over deze onderwerpen te mijden. Antisemitisme en de Holocaust werden genoemd als onderwerpen die op gemengde scholen lastiger te bespreken zijn. Uit het onderzoek bleek ook dat beginnende leraren vaker aangeven het lastig te vinden om maatschappelijk gevoelige thema’s te behandelen.
Wordt er op elke school in het funderend onderwijs lesgegeven over de verplichte lesstof Jodenvervolging? Zo nee, waarom niet en kunt u een overzicht geven welke scholen niet in staat zijn les te geven over deze verplichte lesstof? Zo nee, waarom kunt u dit overzicht niet geven?
Op grond van de kerndoelen moeten alle scholen voor primair en voortgezet onderwijs aandacht besteden aan de Holocaust. Ook moeten alle leerlingen leren de relatie te leggen tussen de gebeurtenissen en ontwikkelingen in de twintigste eeuw (waaronder de Wereldoorlogen en de Holocaust) en hedendaagse ontwikkelingen (kerndoelen onderbouw voortgezet onderwijs). Hoe scholen en leraren dit vormgeven bepalen zij zelf. Daarbij kunnen zij putten uit een ruim aanbod van onderwijsmaterialen (leermiddelen, lesmethoden), waarin in de regel – juist ook omdat het een verplicht onderwerp is – de nodige aandacht is voor deze thematiek. De inspectie heeft niet precies in beeld welke scholen en leraren niet in staat zouden zijn les te geven over specifieke onderwerpen die worden genoemd in de kerndoelen, aangezien het ondoenlijk is om precies erop toe te zien hoe alle leraren op alle scholen hun lessen invullen. Daarom kan ik hier geen overzicht van geven. Gezien het in vraag 2 aangehaalde onderzoek is het duidelijk dat sommige leraren moeite ervaren bij het lesgeven over deze onderwerpen. Het is in de eerste plaats aan leraren en schoolleiders zelf om vorm te geven aan onderwijs rond deze thema’s en collega’s die hier moeite mee hebben te ondersteunen.
Herkent u het beeld, ook beschreven in de initiatiefnota over een effectievere aanpak van antisemitisme van de leden Yesilgöz-Zegerius en Segers2, dat docenten beoordelen dat lesgeven over de Jodenvervolging een gevoelig thema is? Bent u het daarmee eens? Welke ondersteuning krijgen docenten om ervoor te zorgen dat dit belangrijke thema wel besproken wordt?
Zie voor het eerste deel van uw vraag mijn antwoord op vraag 2.
Scholen die het lastig vinden om deze thema’s op een goede manier te behandelen in hun klas kunnen onder andere terecht bij Stichting School en Veiligheid (SSV). Zij hebben een trainingsaanbod op dit onderwerp waarvan scholen kosteloos gebruik kunnen maken. Zo is er voor het primair onderwijs de training «Samenleven op school met ruimte voor verschil», en voor het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs de training «Dialoog onder druk». In deze trainingen leren docenten(teams) om te gaan met heftige discussies, om wederzijds begrip te stimuleren, maar ook om waar nodig te begrenzen. Op de website van SSV is daarnaast een uitgebreide kennisbank te vinden met materiaal en handreikingen. Deels zijn die algemener van aard over het bespreken van moeilijke thema’s in de klas, deels zijn ze specifiek gericht op het omgaan met antisemitisme en de Holocaust.
Kent u het onderzoek uit 2015 waaruit blijkt dat 6% van de geschiedenisleraren in het voortgezet onderwijs antisemitisme nooit bespreken en 12% van de leraren geeft aan dat ze de holocaust nooit bespreken?3 Is hier de afgelopen vijf jaar verbetering in gekomen? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de verplichte lesstof over de Jodenvervolging ook daadwerkelijk wordt gegeven?
Zie het antwoord op vraag 2. De genoemde percentages zijn afkomstig uit het in die vraag genoemde onderzoek, en betreffen de percentages leraren geschiedenis en maatschappijleer/maatschappijwetenschappen die aangeven hoe vaak de genoemde onderwerpen aan bod komen in hun les. Als we iets scherper kijken naar de resultaten blijkt vooral sprake van een verdeling van onderwerpen in het curriculum: deze onderwerpen worden met name in de geschiedenislessen behandeld en minder in de lessen maatschappijleer. Van de geschiedenisleraren geeft 2% aan nooit de onderwerpen Holocaust of antisemitisme te behandelen. Er zijn geen nieuwere gegevens bekend. Uiteraard deel ik de mening dat het belangrijk is dat verplichte lesstof daadwerkelijk wordt behandeld, en de inspectie ziet daar ook op toe Het is van belang dat elke leerling leert over de verschrikkingen die in de Tweede Wereldoorlog hebben plaatsgevonden.
In hoeverre ziet u de verplichte lesstof over Jodenvervolging als onderdeel van de burgerschapsopdracht? Zorgt het wetsvoorstel inzake de wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs4 ervoor dat er extra aandacht komt voor de verplichte lesstof van Jodenvervolging? Zo nee, ziet u mogelijkheden om het thema Jodenvervolging binnen deze opdracht aan scholen in het funderend onderwijs alsnog te onderstrepen?
Kennis van en gedachtevorming over de Holocaust wordt meestal overgebracht als onderdeel van het geschiedenisonderwijs. Het genoemde wetsvoorstel heeft tot doel de algemene burgerschapsopdracht te verduidelijken en de gemeenschappelijke kern van burgerschap te verplichten, maar regelt niet de nadere onderwijsinhoudelijke invulling ervan. Scholen zijn uiteraard vrij om deze burgerschapsopdracht (mede) in te vullen in lessen rond de Jodenvervolging. Met de integrale vernieuwing van het curriculum zal de onderwijsinhoud van burgerschap bovendien nader vorm krijgen in kerndoelen en eindtermen en wordt zorg gedragen voor de aansluiting ervan op de in de wet geformuleerde algemene burgerschapsopdracht. Gewaarborgd zal worden dat in het (in het kader van curriculum.nu) te vernieuwen curriculum voor het funderend onderwijs op een goede manier aandacht aan het onderwerp Holocaust besteed zal blijven worden.
Medische zorg in penitentiaire inrichtingen, detentiecentra en forensisch psychiatrische centra |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de conclusies van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd naar aanleiding van de jaargesprekken die zij heeft gevoerd over medische zorg in penitentiaire inrichtingen, detentiecentra en forensisch psychiatrische centra? Zo ja, wat is daarop uw reactie?1 2
Ja.
Is er in de penitentiaire inrichtingen, detentiecentra en forensisch psychiatrische centra op dit moment voldoende personeel om met de zogenoemde «kwetsbare gedetineerden» voldoende persoonsgericht te werk te gaan? Zo nee, waarom niet en wanneer denkt u dit probleem opgelost te hebben?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) stelt op basis van de jaargesprekken met de penitentiaire inrichtingen (PI’s), detentiecentra (DC’s) en forensisch psychiatrische centra (FPC’s) in 2019 dat het vinden en behouden van gekwalificeerde zorgmedewerkers in de huidige arbeidsmarkt lastig is. Dit probleem speelt landelijk, bij alle zorgaanbieders.
Het verkrijgen en behouden van goede zorgprofessionals is ook bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) een belangrijk aandachtspunt. Medio 2019 heeft DJI een programma ingericht dat zich richt op het aantrekken van goed gekwalificeerd personeel. Dit programma richt zich op het werven van moeilijk vervulbare functies, waaronder zorgfuncties. Dit gebeurt onder anderen door het inzetten van recruiters die gespecialiseerd zijn in zorgfuncties. Tevens wordt ingezet op de instroom van nieuw personeel door middel van een wervingscampagne waarbij gebruik wordt gemaakt van social media. Het persoonsgericht werken krijgt een impuls door het openstellen van vacatures voor extra GZ-psychologen en de doorzorgfunctionaris. De doorzorgfunctionaris is een nieuwe functie op het niveau van een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige (of eventueel vergelijkbare psychiatrisch geschoolde professional). De doorzorgfunctionaris zorgt onder andere voor meer en beter contact met externe ketenpartners en ontlast daarmee ook de GZ-psychologen.
Klopt het dat er niet genoeg plaatsen in psychiatrisch penitentiaire centra zijn om gedetineerden die psychische zorg nodig hebben altijd te plaatsen? Zo ja, hoe kan dit? Kunt u helder uiteenzetten wat de wachttijden zijn voor plaatsing in psychiatrisch penitentiare centra, waarbij u niet alleen ingaat op de gemiddelde wachttijd, maar ook aangeeft wat de maximale wachttijden zijn?
Alle gedetineerden die dat nodig hebben worden uiteindelijk in een psychiatrisch penitentiair centrum (PPC) geplaatst. Vanzelfsprekend wordt alles eraan gedaan om aangevraagde plaatsingen in een PPC zo snel mogelijk te realiseren. Toch komt het voor – zoals de IGJ opmerkt – dat gedetineerden niet direct geplaatst kunnen worden in een PPC. Het aantal gedetineerden dat op een plaatsing in een PPC wacht fluctueert. Heel concreet was er op peildatum 3 februari 2020 sprake van in totaal 9 mannelijke gedetineerden die in afwachting waren van een PPC-plek. Zij wachtten op die datum gemiddeld 7 dagen op plaatsing. Crisisplaatsingen krijgen voorrang. Ook dit kan tot gevolg hebben dat gedetineerden voor een niet-crisisplaatsing soms moeten wachten. Een niet-crisisplaatsing wordt in beginsel binnen 10 dagen gerealiseerd.
De benodigde capaciteit bij DJI wordt berekend op basis van het vooraf bepaalde vermoedelijke verloop van de behoefte. Op basis van deze prognose worden plaatsen ingekocht in de PPC’s. In de praktijk kan de werkelijke behoefte afwijken van de prognose. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat bij steeds meer gedetineerden sprake is van multiproblematiek. De afgelopen jaren is daardoor een stijgende behoefte aan plaatsen in de PPC geconstateerd. Daarom is de PPC-capaciteit in 2019 uitgebreid naar 666 plaatsen. Dit is een stijging van 36 PPC-plaatsen. Mede op basis van voornoemde prognoses voor 2021 wordt dit jaar opnieuw bezien hoeveel plaatsen nodig zijn. Een harde voorwaarde voor het realiseren van extra plaatsen is voldoende gekwalificeerd (zorg)personeel.
Klopt het dat gedetineerden, die psychische zorg nodig hebben, soms in de isoleercel van een reguliere penitentiaire inrichting moeten wachten op een plek in een psychiatrisch penitentiare centra? Vindt u dit wenselijk?
Gedetineerden die wachten op plaatsing in een PPC worden niet structureel in een isoleercel geplaatst. Gedetineerden worden alleen in een isoleercel geplaatst als dit noodzakelijk wordt geacht in het kader van de veiligheid van betreffende gedetineerde, de medegedetineerden of de medewerkers.
In dat kader kan het plaatsen in een isoleercel ook voorkomen bij gedetineerden die in afwachting zijn van plaatsing in een van de PPC’s, maar waarbij een crisisplaatsing niet aan de orde is. Tijdens hun verblijf in de isoleercel worden deze personen doorlopend gemonitord en krijgen zij indien nodig daar psychische zorg. Als uit deze monitoring blijkt dat de plaatsing in een isoleercel toch niet langer verantwoord is, wordt alsnog een crisisplaatsing in een PPC aangevraagd.
Klopt het dat er een wachtlijst bestaat voor de start van de opleiding tot justitieel geneeskundige? Hoe kan dit? Hoe denkt u dit probleem op te gaan lossen?
Elk jaar wordt de opleiding tot justitieel geneeskundige aangeboden. De opleiding tot justitieel geneeskundige die in september 2019 is gestart was niet volledig bezet (14 van de 15 plekken zijn gevuld). Er is momenteel geen sprake van een wachtlijst. Een inventarisatie wijst uit dat in september 2020 twee opleidingsgroepen gevuld kunnen worden wanneer alle huisartsen die werkzaamheden verrichten binnen DJI zich aanmelden. In september 2020 starten bij voldoende aanmeldingen dan ook twee nieuwe opleidingsgroepen, zodat in totaal 30 huisartsen kunnen starten met de opleiding. Deze opleiding duurt gemiddeld 12 maanden.
Kunt u nader verduidelijken wat bedoeld wordt met het gegeven dat er «aandacht is voor medicatieveiligheid […]. Het blijft echter een kwetsbaar proces»? Waarom is het geen vaststaand gegeven dat medicatieveiligheid in de instellingen op orde is?
Medicatieveiligheid bestaat uit verschillende deelprocessen, van het voorschrijven tot en met uitdelen van medicatie en evaluatie van het medicatiegebruik. Medicatieveiligheid binnen deze deelprocessen vraagt van alle betrokken personeelsleden voortdurende alertheid en deskundigheid. Ook de IGJ heeft medicatieveiligheid al jaren als speerpunt van aandacht in haar toezichtkader voor alle (zorg)instellingen.
DJI werkt, in nauwe samenwerking met de apothekers die medicatie en farmaceutische zorg aan DJI leveren, continu aan verbeteringen. Bijvoorbeeld wordt gebruik gemaakt van een zelfdiagnose-instrument, waarmee iedere instelling zelf kan nagaan hoe het gesteld is met de medicatieveiligheid in de eigen instelling. Daarnaast worden momenteel de werkafspraken met apothekers scherp tegen het licht gehouden en waar nodig aangepast. Dit geldt ook voor de werkprocessen binnen de inrichting. Aan het einde van elk jaar worden audits uitgevoerd om hier scherp op te blijven toezien.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de huisartsen, die in de instellingen werken, dit vanuit detacheringsorganisaties doen en waardoor continuïteit van zorg kwetsbaar is? Kunt u dit per instelling uiteenzetten?
De huisartsenzorg in de justitiële inrichtingen wordt verleend door huisartsen die ook werkzaam zijn in de reguliere zorg. DJI dient deze dienstverlening open aan te besteden, conform de Aanbestedingswet 2012. Voor deze aanbestedingen schrijven zowel individuele huisartsenpraktijken in, als samenwerkende praktijken uit de directe omgeving van de inrichting, als organisaties die huisartsendienstverlening leveren aan meerdere instellingen.
De continuïteit van de huisartsdienstverlening wordt zoveel mogelijk gewaarborgd door de contractafspraken. Dat betreft zowel de continuïteit van de dienstverlening zelf (er is een huisarts beschikbaar), als dienstverlening door dezelfde huisartsen. Ook bij de justitiële inrichtingen is de tendens waarneembaar dat huisartsen zich niet binden aan een praktijk of organisatie, maar als ZZP’er werken. Dit bemoeilijkt de continue beschikbaarheid van dezelfde huisartsen.
Van de 31 Rijksvestigingen (gevangenissen, vreemdelingenbewaring, jeugdinrichtingen en forensische klinieken) wordt in 23 vestigingen de huisartsenzorg verleend via een landelijk werkende organisatie, in 2 vestigingen door een regionaal werkende organisatie en in 6 vestigingen door een lokaal werkzame (samenwerkende) huisartsenpraktijk.
Kunt u toelichten of u van mening bent dat veel van de door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd geconstateerde problemen te voorkomen waren?
Het is belangrijk dat verbeterpunten tijdig gesignaleerd worden en dat vervolgens actie hierop wordt ondernomen. DJI kijkt zelf ook kritisch naar haar werk. Verbetering is een doorlopend proces. Hoewel veel aandachtspunten vanuit de jaargesprekken al bekend waren bij DJI voordat de IGJ daarover rapporteerde, betekent dit niet dat deze voorkomen hadden kunnen worden. Ik wijs dan op bijvoorbeeld het moeizame werven van gekwalificeerd (zorg)personeel. Bij sommige instellingen vroeg de IGJ verbetermaatregelen op onderdelen. Deze verbetermaatregelen zijn deels al ingevoerd door de instellingen of worden de komende tijd verder doorgevoerd.
Wanneer neemt u maatregelen om de door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd geconstateerde problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Limburg vreest verlies duizenden banen door luchtvrachttaks’ |
|
Helma Lodders (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Limburg vreest verlies duizenden banen door luchtvrachttaks»?1
Ja.
Kunt u ingaan op de effecten van de vliegbelasting op Maastricht Aachen Airport? Hoeveel vluchten van Maastricht Aachen Airport zullen zich verplaatsen naar omliggende vliegvelden en wat is het (internationale) per saldo milieueffect hiervan?
Ten behoeve van het wetsvoorstel vliegbelasting is in 2019 door onderzoeksbureau Significance een doorrekening gemaakt van de effecten van verschillende varianten in het zogenoemde Aeolus-model. De uitkomsten van deze doorrekening op nationaal niveau zijn verwerkt in een eindrapportage van CE Delft.2 Uit het rapport blijkt dat in de gekozen variant in 2021 het aantal passagiersvluchten van en naar Nederland met 0,1 tot 0,6 procent daalt en het aantal vrachtvluchten met 3 tot 4 procent, afhankelijk van het economische scenario. Het aantal vluchten dat zich verplaatst naar buitenlandse vliegvelden is niet bekend. Wel blijkt uit het rapport dat van de circa 30 miljoen Nederlandse passagiers op Nederlandse luchthavens, ongeveer 0,7 procent besluit om via buitenlandse luchthavens te vliegen.3 Wat betreft milieueffecten geldt op nationaal niveau dat in de meeste scenario’s per saldo een (beperkte) daling van schadelijke emissies plaatsvindt als gevolg van de vliegbelasting, ook wanneer rekening wordt gehouden met verschuiving van vluchten naar buitenlandse luchthavens.4
In de doorrekening zijn de gedragsreacties van passagiers en vrachtvervoerders niet per luchthaven bepaald. De effecten op Maastricht Aachen Airport kunnen dus afwijken van de nationale effecten.
Kunt u de berichten staven dat de vliegbelasting slecht kan uitpakken voor de 3.300 medewerkers van dit vliegveld? Zo ja, want bent u van plan hier aan te doen? Zo nee, waarom niet? Kunt u precies aangeven waarom u het niet eens bent met de berekeningen van de provincie?
Ik heb geen cijfermatige informatie over de lange termijneffecten van de vliegbelasting op de werkgelegenheid op vliegveld Maastricht Aachen Airport. In het deelonderzoek naar de luchtvracht, onderdeel van het rapport van CE Delft5, is aangegeven dat er effecten op de werkgelegenheid kunnen zijn, maar deze zijn niet gekwantificeerd. In algemene zin wordt in het rapport van CE Delft6 aangegeven dat de vliegbelasting niet leidt tot een verandering van het arbeidsaanbod, en alleen op korte termijn werkgelegenheidseffecten heeft. Voor de korte termijn spelen meerdere effecten een rol, namelijk:
vermindering van het aantal vluchten en daardoor afname werkgelegenheid in de luchtvaartsector zelf;
als gevolg daarvan afname werkgelegenheid in toeleverende sectoren;
Lagere koopkracht door de belasting en daardoor afname werkgelegenheid in overige sectoren;
hogere koopkracht door teruggaaf belasting in algemene lastenverlichting en daardoor toename werkgelegenheid in overige sectoren;
Nederlanders die niet meer reizen en hun geld elders in Nederland uitgeven en daardoor toename werkgelegenheid in overige sectoren;
buitenlanders die niet meer naar Nederland reizen en daardoor afname werkgelegenheid in overige sectoren.
Het saldo van deze effecten op de korte termijn ligt tussen een afname van 100 fte en een toename van 200 fte voor heel Nederland. Deze effecten zijn niet uitgesplitst naar luchthaven.
Is in de voorbereidende fase van het wetsvoorstel specifiek onderzoek gedaan naar de positie van Maastricht Aachen Airport? Zo ja, wat waren de conclusies hiervan? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, zijn de effecten van de nationale vliegbelasting in termen van het aantal vluchten en aantal tonnen vracht door CE Delft in kaart gebracht. Er is geen specifiek onderzoek gedaan naar de positie van Maastricht Aachen Airport.
Erkent u dat deze luchthaven vanwege zijn geografische positie relatief veel last heeft van prijsschommelingen? Kunt u specifiek ingaan op de door het kabinet voorspelde afname van het aantal vrachtvluchten in relatie tot Maastricht Aachen Airport?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is in het rapport van CE Delft geen specifieke berekening per luchthaven gemaakt. Voor luchtvracht in algemene zin blijkt uit het onderzoeksrapport van CE Delft dat de kosten per ton luchtvracht door de vliegbelasting toenemen met 6 tot 15 euro. Het effect van deze kostenverhoging kan per luchthaven verschillen. Hierbij kunnen onder meer de geografische ligging en capaciteitsrestricties (die met name drukken op Schiphol) een rol spelen.
Welk overleg heeft er plaatsgevonden met de Provincie Limburg of het vliegveld zelf om de negatieve effecten, zoals banenverlies, te beperken?
Maastricht Aachen Airport was uitgenodigd voor de informatiebijeenkomsten die in maart, april en juni 2018 voor stakeholders georganiseerd zijn. Daarnaast hadden alle stakeholders de mogelijkheid om in het kader van de internetconsultatie hun zienswijze in te dienen. De provincie Limburg en Maastricht Aachen Airport hebben hier geen gebruik van gemaakt.
Bent u het eens met de Provincie Limburg dat de studie naar de effecten op de luchtvracht, bijvoorbeeld in de studie van CE Delft2 beperkt is? Waarom is Maastricht Aachen Airport niet betrokken bij het onderzoek van CE Delft?
Het is waar dat Maastricht Aachen Airport niet zelf is betrokken bij de interviews in het kader van het onderzoek van CE Delft naar de luchtvracht. Evenwel hebben interviews plaatsgevonden met sectorpartijen die ook op deze luchthaven actief zijn. Verder was Maastricht Aachen Airport uitgenodigd voor de gehouden informatiebijeenkomsten, zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven.
Bent u bereid om aanvullend onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Op de rol van luchtvracht voor het vestigingsklimaat, de economische betekenis ervan en werkgelegenheid die hiermee is verbonden, wordt ingegaan in de twee studies over luchtvracht die in opdracht van IenW zijn uitgevoerd en die in november 2019 aan uw Kamer zijn gestuurd.8 Dit betreft een studie van Decisio naar de economische betekenis van luchtvracht op Schiphol en een studie van SEO naar de welvaartsbijdrage van vrachtvluchten op Schiphol. In deze studies is echter geen informatie over de economische waarde van luchtvracht op de regionale luchthavens opgenomen. De genoemde studies geven evenwel een indruk van het belang van luchtvracht in het algemeen.
De totale werkgelegenheid van alle luchtvrachtactiviteiten op Schiphol (directe bijdrage) en de toeleveranciers van die activiteiten in de omgeving van Schiphol (indirecte achterwaartse bijdrage) bedraagt op dit moment zo’n 30.000 werkzame personen. De toegevoegde waarde komt uit op 2,7 miljard euro. In deze cijfers is de indirecte bijdrage aan het vestigingsklimaat (indirecte voorwaartse bijdrage) niet meegenomen. Decisio geeft aan dat de effecten op het vestigingsklimaat zich lastig laten uitdrukken in termen van toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Duidelijk is dat een goed transportnetwerk een belangrijke vestigingsplaatsfactor voor internationaal opererende bedrijven is, naast uiteraard opleidingsniveau, talenkennis, arbeidsmarkt, leefklimaat, belastingklimaat, etc. Het belang van de luchtvracht als vestigingsplaatsfactor laat zich niet isoleren. Er is geen informatie beschikbaar met een vergelijking van kosten tussen luchtvracht en andere vervoersmodaliteiten.9
Kunnen de relatieve kosten van luchtvracht ten opzichte van andere vormen van goederenvervoer gegeven worden? Wat is de rol van luchtvracht voor ons vestigingsklimaat?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is de economische waarde van de luchtvracht voor Nederland en specifieke regio’s zoals Limburg? Kan in worden gegaan op de hoeveelheid banen die te danken zijn aan de luchtvracht? Kan hierbij ook ingegaan worden op de indirecte en keteneffecten van de luchtvracht?
Het kabinet heeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) vanaf februari 2018 gevraagd het initiatief te nemen om te komen tot voorstellen op het gebied van het belasten van luchtvaart. Om de gedachtenvorming van andere EU-lidstaten te stimuleren, heeft Nederland in juni 2019 een high level conferentie georganiseerd over vliegbelasting en CO2-beprijzing in dat kader. De uitkomsten van deze conferentie zijn met uw Kamer gedeeld.10 In november 2019 is een gezamenlijke verklaring11 aan de nieuwe Eurocommissaris Timmermans overhandigd waarin werd gesteld dat de CO2-uitstoot van vliegen momenteel niet voldoende wordt doorberekend in de prijs van een vliegticket. Nederland werd daarbij gesteund door acht andere lidstaten, Duitsland, Frankrijk, Zweden, Denemarken, Italië, België, Luxemburg en Bulgarije.
De Commissie heeft nog geen voorstel gedaan voor een Europese vliegbelasting. Wel is in de EU Green Deal mededeling12 van december 2019 opgenomen dat de Commissie zich in het kader van de herziening van Richtlijn Energiebelastingen13 zal buigen over de huidige belastingvrijstellingen, waaronder die voor brandstof voor de luchtvaart. Een voorstel voor de herziening van de Richtlijn Energiebelastingen zal waarschijnlijk medio 2021 volgen. Het is lastig in te schatten of en op welke termijn hierover overeenstemming wordt bereikt en per wanneer dan geïmplementeerd kan worden. Verder stelt de Commissie in de Green Deal mededeling voor om de gratis ETS-rechten voor luchtvaart af te bouwen. Het is op dit moment moeilijk in te schatten of en zo ja, op welke termijn er een Europese vliegbelasting zal komen.
Hoe staan de gesprekken over een Europese vliegbelasting, zoals afgesproken in het regeerakkoord, ervoor? Ziet het ernaar uit dat een Europese vliegbelasting de voorgestelde nationale vliegbelasting spoedig kan vervangen, en daarmee het gelijk speelveld kan bevorderen?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over de Wet vliegbelasting?
Het stoppen met zoutwinning in de Waddenzee |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zoutwinning Werelderfgoed Waddenzee moet meteen stoppen»1 en kent u het rapport «Zoutwinning Waddenzee»?2
Ja, ik ben bekend met zowel het bericht als met het advies van de Auditcommissie.
Is het waar dat de genoemde MER-commissie van mening is dat uit de nulmeting blijkt dat de bruikbaarheid van een deel van de metingen nog onvoldoende is om alle effecten van mijnbouw op de natuur in en onder de Waddenzee goed te kunnen monitoren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ja, dat is waar. Ik stuur uw Kamer separaat een brief over het advies van de Auditcommissie over de nulmeting.
Deelt u de mening dat er geen enkel risico mag worden genomen dat het Werelderfgoed Waddenzee schade kan ondervinden vanwege zoutwinningsactiviteiten? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat daarom zoutwinning ongewenst is en dat alle voorbereidende activiteiten daartoe onmiddellijk gestopt moeten worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee, ik deel die mening niet. De Waddenzee is door Unesco aangewezen als werelderfgoed en is tevens een Natura 2000-gebied. Voor economische activiteiten inclusief zoutwinning in dit gebied is het leidend principe dat er geen schade aan de natuur mag optreden.
De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de Mijnbouwwet, de Wet natuurbescherming en de Structuurvisie Waddenzee. Voor de zoutwinning is onder meer geregeld dat «hand aan de kraan» wordt toegepast en dat er monitoring plaatsvindt welke jaarlijks door de Auditcommissie zoutwinning Waddenzee wordt beoordeeld.
Voor de zoutwinning is een monitoringsplan opgesteld inclusief nulmetingen. Het doel van deze nulmetingen is om te toetsen of de monitoring op een volledige en juiste manier uitgevoerd kan worden en daarmee bruikbaar is om een goede invulling te geven aan het «hand aan de kraan»-principe. In dit stadium kan er nog van tekortkomingen in de monitoring worden geleerd, omdat er nog geen zout wordt gewonnen en er daardoor nog geen morfologische effecten kunnen optreden.
De Auditcommissie stelt dat er nog voldoende tijd is om voorafgaand aan de winning verder proef te draaien met het gehele monitoringsprogramma en om de benodigde verbeteringen daarin te verwerken.
Eind februari 2020 heb ik van Frisia een herziene versie van de nulmeting 2018 ontvangen, waarin de adviezen van de auditcommissie zijn verwerkt. Ik zal deze herziene versie ter advies voorleggen aan de auditcommissie.
Ik zie nu geen aanleiding voor verdere maatregelen. Het staat Frisia vrij om op eigen risico voorbereidende activiteiten (zoals boren) uit te voeren, indien de vergunningen daarvoor op orde zijn. Voor de winning geldt dat deze pas kan plaatsvinden als het monitoringsplan inclusief nulmeting op orde is. Ik zal daar samen met mijn collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op toezien.
Kunnen bovenstaande vragen worden beantwoord voor het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 6 februari 2020?
Dit is helaas niet gelukt vanwege de benodigde interdepartementale afstemming.
De snelle verbinding tussen Amsterdam en Berlijn |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duitsland houdt snellere trein Amsterdam-Berlijn tegen»?1
Ja, ik ben met dit bericht bekend.
Kunt u bevestigen dat de optie van het schrappen van station Bad Bentheim inderdaad niet onderzocht is? Kunt u tevens bevestigen dat de optie van het schrappen van station Rheine niet onderzocht is? Zo ja, kunt u motiveren waarom het schrappen van deze stations niet (meer) is onderzocht?
De provincie Overijssel en een aantal Duitse regionale overheden hebben de grensoverschrijdende bereikbaarheid per spoor van het Euregiogebied onderzocht2, waarbij één van de onderzoeksonderwerpen de treinverbinding Amsterdam – Berlijn was. In dit onderzoek ging het niet om het versnellen van de verbinding Amsterdam – Berlijn, maar om het verbeteren van de spoorse bereikbaarheid van het Euregiogebied. Hierbij hoort volgens de regio het halteren op de stations Bad Bentheim en Rheine. Het Ministerie van IenW is niet betrokken geweest bij de afwegingen en opzet van dit regionale onderzoek. Het staat de regionale overheden uiteraard vrij om zelfstandig onderzoek uit te voeren naar OV verbindingen die zij interessant achten.
In de quick scan «Verbetering trein verbinding Amsterdam – Berlijn», waar ik samen met het Duitse Ministerie van Transport en Digitale Infrastructuur opdrachtgever van ben geweest, zijn alle opties met betrekking tot hoeveelheid stops en reistijd afgewogen. Er zijn verschillende routeopties in beeld gebracht met verschillend stoppatroon; zo ook varianten waarbij Bad Bentheim en/of Rheine worden overgeslagen3. Deze quick scan heb ik vorig jaar naar uw Kamer verzonden4.
Kunt u bevestigen dat dit het gevolg is van mogelijke beïnvloeding door de genoemde Duitse steden?
Nee dit kan ik niet. Zoals hierboven beschreven is mijn Ministerie niet betrokken geweest bij de opzet van dat onderzoek en de afwegingen die hierin zijn gemaakt.
Deelt u de mening dat dergelijke beïnvloeding zeer onwenselijk is?
Zoals bij antwoord 2 omschreven is mijn Ministerie niet betrokken geweest bij de opzet van dat onderzoek en de afwegingen die hierin zijn gemaakt. Daarom kan ik geen oordeel vormen of er sprake is geweest van beïnvloeding. Ik heb de Provincie Overijsel wel om informatie gevraagd naar aanleiding van de berichtgeving. Zie verder antwoord 5.
Heeft u hierover contact gezocht met de opdrachtgever voor het onderzoek, de provincie Overijssel? Zo nee, bent u voornemens dit alsnog te doen? Zo ja, bevestigen zij in dit contact dat er sprake is geweest van beïnvloeding?
Ja, ik heb na de berichtgeving contact gezocht met de provincie Overijssel. De Provincie Overijssel was penvoerder namens de regionale opdrachtgevende partijen. Zij geven aan dat de scope van het onderzoek is vastgesteld door de projectpartners waarbij de stations Bad Bentheim en Rheine in alle onderzoeksvarianten worden bediend. Zij herkennen zich niet in het beeld dat nu geschetst wordt over een mogelijke beïnvloeding van de onderzoeksresultaten.
Deelt u de mening dat een snellere verbinding Amsterdam–Berlijn van belang is om de trein daadwerkelijk een goed alternatief te laten zijn voor het vliegen tussen deze steden?
Met de huidige reistijd is de intercity Berlijn niet voor alle reizigers een voldoende aantrekkelijk duurzaam alternatief voor de korte afstandsreis. Daarom vinden mijn Duitse counterpart en ik het van belang om de reistijd tussen onze twee hoofdsteden te verkorten. Door de verbinding te versnellen werken we aan een aantrekkelijk duurzaam alternatief voor de reiziger tussen Amsterdam en Berlijn. De groeicijfers van de verbinding Amsterdam – Berlijn, 20% groei in 2019 t.o.v. 20185, sterken mijn motivatie om mij in te blijven zetten voor versnelling.
Ziet u de grote obstakels in de versnelling van het traject Amsterdam–Berlijn door het overslaan van bepaalde stations?
Ik zie het versnellen door overslaan van enkele haltes als een optimalisatiestap die mogelijk lijkt op de huidige verbinding, zoals in de quick scan is onderzocht. Belangrijke notie hierbij is wel dat de huidige IC Amsterdam – Berlijn een samenstelling is van twee nationale lijnen die slim aan elkaar zijn gekoppeld. Stations overslaan, in zowel Nederland als Duitsland, geeft uiteraard de vervolgvraag hoe deze stations dan bediend kunnen worden voor de binnenlandse vervoersvraag. Het bedieningsniveau moet op orde blijven. Het goed blijven betrekken van de regio bij het overslaan van stations is hierin een randvoorwaarde. Zie verder antwoord 9.
Bent u van plan de huidige situatie te bespreken met de Duitse Minister van Transport en digitale infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
Over de vervolgstappen op de eerdergenoemde quick scan ben en blijf ik met mijn Duitse collega in overleg, zie verder antwoord 9.
Wat bent u van plan te doen om de snellere verbinding Amsterdam–Berlijn alsnog te realiseren?
Uit de nadere uitwerking van de quick scan Berlijntrein blijkt dat per dienstregeling 2024 een reistijdwinst van een half uur op de huidige route tussen Amsterdam en Berlijn kansrijk is. Met de regio is tijdens het BO MIRT 2019 afgesproken ons hiervoor in te zetten. Komend jaar werken we met de Duitse partners verder om tot een gezamenlijke inzet te komen voor de versnelling per dienstregeling 2024 gezien er mogelijk maatregelen nodig zijn in de dienstregeling (overslaan van haltes), nieuw materieel en/of kleine infrastructurele aanpassingen. Het streven is om deze aanpak komende maanden vorm te geven met mijn Duitse collega en vervolgens de Kamer hierover te informeren.
Verdere versnelling van de verbinding naar Berlijn op de lange termijn, waarbij grootschalige infrastructurele maatregelen noodzakelijk zijn, wordt in het Toekomstbeeld OV 2040 onderzocht. Komend najaar worden de resultaten van dit lange termijn onderzoek met de Kamer gedeeld.
Hierbij geldt dat alle routeopties volwaardig worden afgewogen conform de toezegging tijdens het AO internationaal spoor (6 februari 2019) en de motie van lid Amhaouch (Kamerstuk 29 984, nr. 819). Dit is zo ook gecommuniceerd in de MIRT-brief van afgelopen november6.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.