De Kamerbrief 'Uitbreiding doelgroep Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat zelfstandigen die in Nederland wonen maar hun bedrijf in een ander lidstaat van de Europese Unie (EU) hebben gevestigd, in aanmerking komen voor levensonderhoud uit de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)? Klopt het dat Nederlandse zelfstandigen die in een andere EU-lidstaat wonen maar hun bedrijf in Nederland hebben gevestigd, alleen in aanmerking komen voor Tozo-bedrijfskapitaal (en voor levensonderhoud zijn aangewezen op de sociale bijstand in het woonland)?1
Ja. De kring van rechthebbenden voor de Tozo is met terugwerkende kracht tot en met 1 maart 2020 uitgebreid met grensoverschrijdende zelfstandigen met de Tijdelijke regeling overbruggingsregeling zelfstandigen van 29 april jl. (Stcrt. 2020, nr. 24833).
Met welke reden is dit onderscheid gemaakt? Is rekening gehouden met verschillen in regelingen in Nederland en die in andere EU-lidstaten, met name in buurlanden België en Duitsland, en hoe deze in grensoverschrijdende situaties kunnen uitpakken?
Eén van de basisprincipes uit de Participatiewet is het territorialiteitsbeginsel. Dit beginsel geldt ook voor de Tozo. De Tozo is geen sociale voorziening voor werkloosheid (waar premies voor zijn betaald), maar een tijdelijke vereenvoudiging van de reeds bestaande bijstandsregeling voor zelfstandigen en vindt zijn grondslag in de Participatiewet. De Tozo-uitkering is dus bijstand voor levensonderhoud. Dit betekent dat het recht op bijstand voor levensonderhoud beperkt is tot in Nederland woonachtige zelfstandigen en dat zelfstandigen die in het buitenland wonen geen recht hebben op bijstand voor levensonderhoud. Anderzijds wordt deze uitkering toegekend aan alle behoeftigen die legaal in Nederland verblijven. Andere EU-lidstaten hanteren in beginsel ook het territorialiteitsbeginsel voor de reguliere bijstand voor levensonderhoud, hetgeen betekent dat iedere EU-lidstaat verantwoordelijk is voor de bijstand voor levensonderhoud voor haar eigen inwoners. In die zin is er sprake van een sluitend systeem.
Voor wat betreft het recht op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo is het uitgangspunt geweest dat een in Nederland woonachtige zelfstandige met een bedrijf gevestigd in een ander EU- of EER-land of Zwitserland hetzelfde recht heeft als een in Nederland woonachtige zelfstandige met een bedrijf gevestigd in Nederland. Met andere woorden, iedere zelfstandige die woonachtig is in Nederland kan in aanmerking komen voor bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo, mits het eigen bedrijf of zelfstandig beroep gevestigd is in een EU- of EER-land of Zwitserland. Op deze wijze is er in alle gevallen een territoriale band met Nederland.
Voor wat betreft het recht op bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Tozo is het uitgangspunt geweest dat een in een ander EU- of EER-land of Zwitserland woonachtige zelfstandige met een bedrijf gevestigd in Nederland hetzelfde recht heeft als een in Nederland woonachtige zelfstandige met een bedrijf gevestigd in Nederland. Met andere woorden, iedere zelfstandige met een bedrijf in Nederland kan in aanmerking komen voor bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Tozo, mits deze zelfstandige rechtmatig verblijft in een ander EU- of EER-land of Zwitserland. Op deze wijze is er in alle gevallen een economische band met Nederland.
Aan de beschikbaar gestelde crisisvoorzieningen en de daaraan gestelde voorwaarden ligt – ook in het geval van grensoverschrijdende zelfstandig ondernemers – een legitieme, beleidsmatige afweging door de regeringen van de betreffende landen ten grondslag, waarbij deze afweging ook gezien moet worden in het licht van de nationale situatie en in samenhang met de overige getroffen crisismaatregelen.
Kunt u bevestigen dat inwoners van Nederland met een bedrijf in België gebruik kunnen maken van het Belgische overbruggingsrecht voor zelfstandigen en het Nederlandse Tozo-levensonderhoud? Kunt u bevestigen dat inwoners van België (met een Nederlands paspoort) met een bedrijf in Nederland gebruik kunnen maken van het Belgische leefloon van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) en het Nederlandse Tozo-bedrijfskapitaal?
Het antwoord op de eerste vraag luidt ja, met een kanttekening.
In Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Vlaanderen, België, kunnen bij een op last van de Belgische overheid opgelegde bedrijfssluiting of bij een vanwege de coronacrisis noodgedwongen, volledige bedrijfssluiting recht hebben op het Belgische, tijdelijk verruimde «overbruggingsrecht voor zelfstandigen». Zij moeten dan wel staan ingeschreven bij een Belgisch sociaal verzekeringsfonds en voldoen aan de overige voorwaarden. Het betreft een inkomensvervangende uitkering vanwege het wegvallen van het inkomen uit het bedrijf en dus geen bijstand.
In Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in België, kunnen, als zij aan de voorwaarden voldoen, recht hebben op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo, een inkomensaanvulling tot het Nederlandse sociaal minimum, waarbij het inkomen van de partner en het vermogen buiten beschouwing blijft.
Het kan voorkomen dat een zelfstandige tegelijkertijd recht heeft op uitkering op grond van het Belgische «overbruggingsrecht voor zelfstandigen» en op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Nederlandse Tozo. Uit het bijstandskarakter van de Tozo volgt echter dat er geen of verminderd recht op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 van de Participatiewet). Het Belgische «overbruggingsrecht voor zelfstandigen» kan worden aangemerkt als passende voorziening. Dit betekent dat eerst een beroep op het Belgische «overbruggingsrecht voor zelfstandigen» moet worden gedaan alvorens tot bijstandsverlening op grond van de Tozo kan worden overgegaan. Dit kan vervolgens betekenen dat er geen of verminderd recht bestaat op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo, omdat de Belgische uitkering als inkomen wordt meegeteld bij het bepalen van het recht op en de hoogte van het recht op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo.
Het antwoord op de tweede vraag luidt ja.
In België woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen, als zij een inkomen hebben onder het Belgische sociaal minimum alsmede een beperkt vermogen en voldoen aan de overige voorwaarden, recht hebben op het Belgische «leefloon». Dit is de reguliere (niet verruimde) vorm van bijstand voor levensonderhoud in België, die beperkt is tot inwoners van België. Zij kunnen dus geen beroep doen op de Tozo voor inkomensondersteuning aangezien ze woonachtig zijn in België en de Tozo bijstandsuitkering is. In België woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen, mits zij premieplichtig zijn voor de Nederlandse volksverzekeringen, recht hebben op bedrijfskapitaal op grond van de Tozo, een lening van maximaal € 10.157,–.
Als zij een bedrijf in Nederland met personeel hebben kunnen zij ook in aanmerking komen voor de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW) voor zover het personeel in Nederland verzekerd is en uiteraard aan alle voorwaarden van de NOW is voldaan.
Als de onderneming behoort tot een van de sectoren die het meest zijn geraakt door de Nederlandse overheidsmaatregelen rond het coronavirus, kunnen deze in België woonachtige zelfstandigen, mits zij in Nederland belastingplichtig zijn en voldoen aan de overige voorwaarden, in aanmerking komen voor de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19, een gift van € 4.000,–. Verder kunnen zij als zij aan de voorwaarden voldoen beroep doen op de regeling Tegemoetkoming Vaste lasten MKB die eraan komt en deel uitmaakt van het nieuwe pakket steunmaatregelen waarbij bedrijven in bepaalde sectoren afhankelijk van de omvang van het bedrijf, de hoogte van de vaste kosten, en de mate van omzetderving aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming voor hun vaste lasten tot een maximum van € 20.000,– voor drie maanden.
Kunt u bevestigen dat inwoners van Nederland met een bedrijf in Duitsland, die hun «Hauptsitz» in Duitsland hebben, gebruik kunnen maken van de Duitse «Soforthilfe» en het Nederlandse Tozo-levensonderhoud? Kunt u bevestigen dat inwoners van Duitsland (met een Nederlands paspoort) met een bedrijf in Nederland gebruik kunnen maken van het Duitse Hartz IV (bijstand) en het Nederlandse Tozo-bedrijfskapitaal?
Het antwoord op de eerste vraag luidt ja.
In Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf met hoofdvestiging in Duitsland kunnen, mits zij zijn geregistreerd bij een Duits belastingkantoor, recht hebben op de Duitse «Soforthilfe». De «Soforthilfe» vanuit de Duitse Bondsregering betreft een gift tot € 9.000,– voor bedrijven met maximaal 5 werknemers en een gift tot € 15.000,– voor bedrijven met maximaal 10 werknemers. Daarnaast stellen regeringen van de diverse deelstaten aanvullende «Soforthilfe» als gift beschikbaar.
In Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Duitsland kunnen recht hebben op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo, een inkomensaanvulling tot het Nederlandse sociaal minimum, waarbij het inkomen van de partner en het vermogen buiten beschouwing blijft.
Het antwoord op de tweede vraag luidt ja.
In Duitsland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen, als zij een inkomen hebben onder het Duitse sociaal minimum, beschikken over een beperkt vermogen en voldoen aan de overige voorwaarden, recht hebben op het versoepelde Duitse «Arbeitslosengeld II» (in de volksmond ook Hartz IV genoemd). Dit is de reguliere (niet verruimde, wel qua toetsing tijdelijk versoepelde) vorm van bijstand voor levensonderhoud in Duitsland, waarop alleen inwoners van Duitsland een beroep kunnen doen. In Duitsland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen, mits zij premieplichtig zijn voor de Nederlandse volksverzekeringen, recht hebben op bedrijfskapitaal op grond van de Tozo, een lening van maximaal € 10.157,–.
Als zij een bedrijf in Nederland met personeel hebben kunnen zij ook in aanmerking komen voor de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW) voor zover het personeel in Nederland verzekerd is en uiteraard aan alle voorwaarden van de NOW is voldaan.
Als de onderneming behoort tot een van de sectoren die het meest zijn geraakt door de Nederlandse overheidsmaatregelen rond het coronavirus, kunnen deze in Duitsland woonachtige zelfstandigen, mits zij in Nederland belastingplichtig zijn en voldoen aan de overige voorwaarden, in aanmerking komen voor de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19, een gift van € 4.000,–. Verder kunnen zij als zij aan de voorwaarden voldoen beroep doen op de regeling Tegemoetkoming Vaste lasten MKB die eraan komt en deel uitmaakt van het nieuwe pakket steunmaatregelen waarbij bedrijven in bepaalde sectoren afhankelijk van de omvang van het bedrijf, de hoogte van de vaste kosten, en de mate van omzetderving aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming voor hun vaste lasten tot een maximum van € 20.000,– voor drie maanden.
Welke voorwaarden, zoals partner- en vermogenstoetsing, gelden er voor leefloon van OCMW in België en Hartz IV in Duitsland? Is uw indruk dat deze voorwaarden van dien aard zijn dat Nederlandse zelfstandigen, die respectievelijk in België en Duitsland wonen maar hun bedrijf in Nederland hebben gevestigd, ervoor in aanmerking kunnen komen? Is de hoogte van beide uitkeringen vergelijkbaar met die van het Nederlandse Tozo-levensonderhoud?
In België woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen, als zij een inkomen hebben onder het Belgische sociaal minimum (inclusief het inkomen van een partner), beschikken over een beperkt vermogen en voldoen aan de overige voorwaarden, recht hebben op het Belgische «leefloon». Het «leefloon» is de reguliere (niet verruimde) vorm van bijstand voor levensonderhoud in België, waarop alleen inwoners van België een beroep kunnen doen. Er bestaat geen wettelijke vereiste dat de zelfstandige zijn beroepsactiviteit moet beëindigen. De zelfstandige moet echter wel beschikbaar zijn voor arbeid in dienstbetrekking.
In de praktijk kan het vermogen van de zelfstandige bijstandsverlening in de weg staan. Een percentage van het vermogen wordt gerekend als inkomen en kan leiden tot geen of een verminderd recht.
Vanuit het «leefloon» wordt het maandinkomen aangevuld tot de volgende bijstandsnormen:
€ 1.270,51 voor samenwonenden met minimaal een kind, € 940,11 voor een alleenstaande
en € 626,74 voor een samenwonende.
In Duitsland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen, als zij een inkomen hebben onder het Duitse sociaal minimum (inclusief het inkomen van een partner), beschikken over een beperkt vermogen en voldoen aan de overige voorwaarden, recht hebben op het Duitse «Arbeitslosengeld II». Het «Arbeitslosengeld II» is de reguliere (niet verruimde) vorm van bijstand voor levensonderhoud in Duitsland, waarop alleen inwoners van Duitsland een beroep kunnen doen. De zelfstandige kan zijn beroepsactiviteit voortzetten en behoeft zich niet beschikbaar te stellen voor arbeid in dienstbetrekking. In de praktijk kan het vermogen van de zelfstandige bijstandsverlening in de weg staan. Echter, in verband met de coronacrisis is «Arbeitslosengeld II» verruimd, waardoor bijstand kan worden verleend als er geen «substantieel» vermogen aanwezig is (€ 60.000,– voor het eerste in aanmerking komende gezinslid; € 30.000,– voor elk extra in aanmerking komend gezinslid).
Vanuit het «Arbeitslosengeld II» wordt het maandinkomen aangevuld tot de volgende bijstandsnormen:
€ 821,– voor gehuwden (exclusief kinderen) en € 432,– voor een alleenstaande (exclusief kinderen). De betreffende bedragen worden verhoogd met, afhankelijk van de leeftijd van het kind, een bedrag van € 250,– tot € 328,–. Als onderdeel van de bijstand betaalt de overheid de woonkosten en verwarmingskosten. Het inkomen van de partner en het vermogen worden in aanmerking genomen.
De bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo is een inkomensaanvulling tot het Nederlandse sociaal minimum. Het maandinkomen wordt aangevuld tot € 1.503,31 voor gehuwden en tot € 1.052,32 voor alleenstaanden. Hierbij wordt – afwijkend van de reguliere bijstandssystematiek – het inkomen van de partner en het vermogen buiten beschouwing gelaten. Anders dan in Duitsland en ook België gelden in Nederland geen hogere bijstandsnormen voor gezinnen met kinderen.
Bent u bereid te monitoren in hoeverre aanvragen van Nederlandse zelfstandigen met een bedrijf gevestigd in Nederland, maar woonachtig in België of Duitsland, voor respectievelijk leefloon van OCMW en Hartz IV worden toegekend dan wel worden afgewezen (en met welke reden), om te voorkomen dat ondernemers tussen wal en schip vallen? Vindt hierover overleg plaats tussen Nederland, België en Duitsland, op nationaal dan wel regionaal niveau? Zo nee, bent u bereid dit te initiëren?
België en Duitsland hanteren net als Nederland het territorialiteitsbeginsel voor de reguliere bijstand voor levensonderhoud. In die zin is er sprake van een sluitend systeem.
Een monitor van toewijzingen en afwijzingen kan geen inzicht geven in hoeverre ondernemers in individuele gevallen «tussen wal en schip» vallen. Immers, indien er geen recht bestaat op financiële ondersteuning, zal in veel gevallen een bijstandsaanvraag achterwege blijven. Bovendien kan van een afwijzing slechts worden afgeleid dat de aanvrager niet aan de bijstandsvoorwaarden van het woonland voldoet. Aan de gestelde bijstandsvoorwaarden ligt een legitieme, beleidsmatige afweging door de regering van het betreffende land ten grondslag, waarbij deze afweging ook gezien moet worden in het licht van de nationale situatie en in samenhang met de overige getroffen crisismaatregelen, waaronder extra mogelijkheden tot kapitaalverstrekking.
Hoe vindt communicatie richting (zelfstandig) ondernemers over de (uitgebreide) Tozo en de diverse regelingen in België en Duitsland plaats? Waar kunnen zij terecht met vragen? Welke rol spelen de grensinformatiepunten hierbij?
De in Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in een ander EU- of EER-land of Zwitserland worden in ieder geval via dezelfde kanalen voorgelicht als de in Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland. Dit betekent dat deze zelfstandigen zich voor informatie en een aanvraag voor bijstand voor levensonderhoud kunnen wenden tot hun woongemeente. Gemeenten zijn hierover geïnformeerd. In verband met de uitbreiding van de doelgroep van de Tozo met in Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf over de grens zijn of worden de reguliere informatiekanalen aangepast en aangevuld. Het betreft onder andere de websites www.rijksoverheid.nl en www.krijgiktozo.nl.
De in een ander EU- of EER-land of Zwitserland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen zich in ieder geval voor informatie en een aanvraag voor bijstand voor bedrijfskapitaal wenden tot de gemeente Maastricht. Er dient gebruik te worden gemaakt van een apart aanvraagformulier. In verband met de uitbreiding van de doelgroep van de Tozo met over de grens woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland worden eveneens de reguliere informatiekanalen aangepast en aangevuld. Het betreft onder andere de websites www.rijksoverheid.nl en www.krijgiktozo.nl.
Het Ministerie van SZW informeert gemeenten, Bureau Belgische en Duitse zaken van de Sociale verzekeringsbank, euregio’s, GrensInfoPunten en de autoriteiten van onze buurlanden over deze uitbreiding van de doelgroep van de Tozo met grensoverschrijdende zelfstandig ondernemers.
Op de websites van de Kamer van Koophandel en de Sociale verzekeringsbank is daarnaast informatie beschikbaar over de diverse steunmaatregelen voor ondernemers, ook die in België en Duitsland. De GrensInfoPunten spelen een belangrijke rol in het informeren en adviseren van zelfstandig ondernemers in de Duits-Nederlands-Belgische grensregio’s.
Heeft u een indicatie van het huidige aantal zelfstandigen in grenssituaties als hierboven omschreven, aan de Nederlands-Belgische grens en aan de Nederlands-Duitse grens?
Op basis van cijfers van de Belastingdienst is een inschatting gemaakt van het aantal actieve grensoverschrijdende zelfstandigen. De inschatting is dat er langs de Nederland-Belgische grens circa 2.500 ondernemers zijn die in België wonen en winst uit onderneming genieten met een bedrijf gevestigd in Nederland. Langs de Nederland-Duitse grens betreft het ruim 1.000 ondernemers die in Duitsland wonen en winst uit onderneming genieten met een bedrijf gevestigd in Nederland. Voor de omgekeerde situatie is de inschatting dat er langs de Nederland-Belgische grens circa 500 ondernemers in Nederland wonen, die met hun bedrijf gevestigd zijn in België en dat er langs de Nederland-Duitse grens ruim 1.000 ondernemers in Nederland wonen, die met hun bedrijf gevestigd zijn in Duitsland. Niet al deze zelfstandigen zullen voldoen aan de voorwaarden voor de Tozo. Genoemde cijfers zien niet op het aantal actieve DGA’s.
Het bericht ‘Parlement, maak een einde aan deze uitzonderingstoestand’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «parlement, maak een einde aan deze uitzonderingstoestand», «Noodverordening blijkt illegaal en moet worden aangepast» en «Noodkreet raadsleden: lokale democratie buitenspel door coronacrisis»?1 2 3
Ja.
Kunt u heel precies, met verwijzingen naar relevante wetsbepalingen, schematisch het proces beschrijven van het tot stand komen van een besluit inhoudende maatregelen om het coronavirus te bestrijden en het omzetten van zo’n besluit in een noodverordening?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft ter bestrijding van de verspreiding van het coronavirus op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid (Wpg), de voorzitters van de veiligheidsregio’s opdrachten gegeven om de bevoegdheden die zij op grond van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) hebben, in te zetten. De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben op basis van deze opdracht een modelnoodverordening COVID-19 opgesteld, die vervolgens is omgezet in noodverordeningen in de 25 veiligheidsregio’s (artikel 176 Gemeentewet in samenhang met artikel 39 van de Wet Veiligheidsregio’s).
Wat is uw reactie op de analyse van hoogleraar Voermans dat de Wet publieke gezondheid niet bedoeld is om voor langere tijd beperkende maatregelen af te kondigen omdat daar het stelsel van de grondwettelijk gereguleerde uitzonderingstoestand van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden voor is bedoeld?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 kan de Minister van VWS opdrachten geven op grond van artikel 7 Wpg. De tekst noch de historie van de Wpg beperkt de Minister in de te geven opdrachten. Om te voldoen aan een opdracht zet de voorzitter van de veiligheidsregio zijn bestaande bevoegdheden in. In een rechtsstaat kunnen noodverordeningen naar mijn mening inderdaad niet al te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. Dat betekent evenwel niet dat het enige alternatief is om de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden in te zetten, en dus een noodtoestand af te kondigen. Dat is in deze situatie niet aan de orde. Wel acht het kabinet het gewenst dat de maatregelen die moeten worden getroffen na de fase van acute crisisbeheersing in samenspraak met het parlement tot stand worden gebracht. Juist om die reden bestaat het voornemen om tijdelijke, specifieke wetgeving te maken voor de volgende fase van de crisisbestrijding. Ik verwijs u hiervoor verder naar de brief die ik, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van VWS en voor Medische Zorg en Sport, 1 mei 2020 aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 35 300 VI, nr. 124).
Wat is uw reactie op de kritiek van hoogleraar Voermans dat de nu gebruikte modelverordeningen die worden omgezet in een door de voorzitters van de veiligheidsregio’s uitgevaardigde noodverordening een democratisch tekort kunnen opleveren omdat deze niet worden bekrachtigd door of na overleg met een democratisch gekozen orgaan en er ook lastig controle uit te oefenen is?
Allereerst merk ik op dat de modelnoodverordening van de voorzitters van de veiligheidsregio’s is gebaseerd op de aanwijzingen die de Minister van VWS aan de voorzitters geeft op grond van zijn bevoegdheid in artikel 7 van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Op de uitoefening van de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister is democratische controle door uw Kamer mogelijk. De aanwijzingen zijn te vinden op www.rijksoverheid.nl. Uw Kamer is met brieven geïnformeerd over alle maatregelen die het kabinet heeft getroffen en heeft daarover regelmatig plenaire debatten met de Minister van VWS gevoerd.
In artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s is bepaald dat de voorzitter van de veiligheidsregio na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters in de regio die deel uitmaken van het regionaal beleidsteam, schriftelijk verslag uitbrengt aan de gemeenteraden over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen. Daarbij moet in dit geval wel in ogenschouw worden genomen dat de voorzitters in deze situatie handelen naar de opdracht van de Minister van VWS. Deze democratische controle zal naar zijn aard dus anders zijn dan bij een bovenplaatselijke ramp of crisis waarin de voorzitter zelfstandig besluiten heeft moeten nemen. Ik moge u ook verwijzen naar de antwoorden op vragen 8 en 9 en naar het antwoord op vraag 4 van de vragen van de leden van uw Kamer Den Boer en Sneller (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2307).
Wat is uw reactie op de analyse van hoogleraren Brouwer en Schilder dat het beperken van bepaalde rechten die in de Grondwet verankerd zijn via een noodverordening illegaal is? Kunt u dit antwoord toelichten met verwijzing naar relevante wetsbepalingen en/of jurisprudentie?
De noodverordeningen vormen een voor de beheersing van de ontstane crisissituatie belangrijk en noodzakelijk juridisch kader. Noodverordeningen kunnen in een rechtsstaat niet te lang duren, mede het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. Zoals bij de beantwoording van vraag 3 reeds vermeld, is momenteel een wetsvoorstel in voorbereiding met daarin onder andere bepalingen over maatregelen voor zover die vrijheden en grondrechten van burgers beperken. In mijn antwoord op de vragen 3 tot en met 5 van de leden Groothuizen en Sneller van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2626) ben ik uitgebreid ingegaan op de vraag hoe het verbod op samenkomsten buiten de publieke ruimte zich verhoudt tot onder meer de artikelen 10 en 12 van de Grondwet en tot artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Kortheidshalve moge ik u verwijzen naar de bedoelde antwoorden.
Wat is uw reactie op de kritiek van hoogleraar Brouwer dat de noodverordening om het coronavirus te bestrijden geen grondslag biedt voor het verbieden van demonstraties zolang daar 1,5 meter afstand wordt gehouden? Kunt u dit antwoord toelichten met verwijzing naar relevante wetsbepalingen en/of jurisprudentie?
Op demonstraties is het wettelijk kader van de Wet openbare manifestaties van toepassing gebleven, dat de mogelijkheid biedt om het recht tot vergadering en betoging te beperken en in het uiterste geval te verbieden ter bescherming van de gezondheid. Welke maatregelen nodig zijn, moet per afzonderlijke demonstratie worden beoordeeld. Ook bij demonstraties dient de door de corona-maatregelen voorgeschreven gepaste afstand van 1,5 meter te worden aangehouden. Voor demonstraties geldt dus de normale procedure op grond van de Wet openbare manifestaties, deze zijn dus niet verboden op grond van de noodverordening. Zie ook de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:2126).
Hoe verhouden de genomen maatregelen via een noodverordening en de duur van deze maatregelen zich tot elkaar? Kunt u dit antwoord juridisch onderbouwen?
Zoals ik al heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het kabinet van mening dat in een rechtsstaat noodverordeningen niet al te lang kunnen duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. Waar dat kan moet zo snel mogelijk weer plaats zijn voor democratische sturing en verantwoording. Het kabinet heeft dan ook tijdelijke, specifieke wetgeving in voorbereiding voor de volgende fase van de crisisbeheersing met daarin bepalingen over bevoegdheidsverdeling, maatregelen voor zover die vrijheden en grondrechten van burgers beperken, toezicht en handhaving, rechtsbescherming en procedurele waarborgen.
Wat is uw reactie op de zorgen van raadsleden, zoals onder andere verwoordt door de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, over de democratische controle van lokale besluitvorming?
Zoals in het antwoord bij vraag 4 al aangegeven, is er democratische controle mogelijk door uw Kamer op de uitoefening door de Minister van VWS van zijn aanwijzingsbevoegdheid op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid. In dat kader is uw Kamer meerdere malen geïnformeerd door middel van brieven en zijn debatten gevoerd. Om te voldoen aan deze aanwijzing zet de voorzitter van de veiligheidsregio zijn bestaande bevoegdheden op het terrein van openbare orde en ter beperking van gevaar in. Dit betreft onder meer de bevoegdheid om noodverordeningen op stellen op grond van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s in combinatie met artikel 176 Gemeentewet. Zie antwoord 4 en ook mijn antwoord op de volgende vraag.
Op welke wijze kunnen de besluiten die de voorzitters van veiligheidsregio’s (middels noodverordeningen) nemen democratisch worden gecontroleerd? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de controle achteraf en de controle gedurende de periode dat de maatregelen van kracht zijn?
Zoals ik mijn antwoord op vraag 4 van de vragen van de leden van uw Kamer Den Boer en Sneller (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2307) heb aangegeven, is in artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s bepaald dat de voorzitter van de veiligheidsregio na afloop van een (dreigende) ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters in de regio die deel uitmaken van het regionaal beleidsteam4, schriftelijk verslag uitbrengt aan de gemeenteraden over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen. Artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s kent geen bijzondere bepalingen voor het geval de voorzitter in opdracht van de Minister van VWS heeft gehandeld. Wel is in die situatie de opdracht leidend, en is democratische controle door Uw Kamer op de uitoefening van de aanwijzingsbevoegdheid door de Minister mogelijk.
Deelt u de mening dat de democratische controle, zeker nu de maatregelen in de tijd langer gaan duren, een punt van zorg is waarover – onder andere met veiligheidsregio’s, gemeenten, vertegenwoordigers van raadsleden en burgemeesters – moet worden gesproken hoe dit in de toekomst beter kan worden georganiseerd?
Zoals ik hierboven bij vraag 3 en vraag 7 heb aangegeven, is tijdelijke, specifieke wetgeving in voorbereiding voor de volgende fase van de crisisbestrijding. Aansluiting bij de normale bestuurlijke verhoudingen met bijbehorende democratische controle is nadrukkelijk onderwerp van deze wetgeving. Het wetsvoorstel zal in consultatie worden voorgelegd aan onder meer het Veiligheidsberaad, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en zo mogelijk binnen twee weken?
Het was niet mogelijk deze vragen te beantwoorden binnen deze termijn.
De handelswijze van Facilicom/Axxicom in de thuiszorg |
|
Maarten Hijink (SP), Lilian Marijnissen (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat de bestuursvoorzitter (CEO) van Facilicom, het moederbedrijf van Axxicom, zijn thuiszorgmedewerkers via een videoboodschap verzoekt om vakantiedagen op te nemen, zodat zij zich minder bezwaard voelen om salaris te ontvangen als zij door minder werk thuis op de bank zitten?1
Ik heb kennis genomen van de videoboodschap van de bestuursvoorzitter van Facilicom. In de boodschap schetst de bestuursvoorzitter de mogelijkheid om verlof op te nemen, waardoor medewerkers die nu noodgedwongen thuis zitten zich wellicht minder bezwaard voelen om salaris te ontvangen. De bestuurder noemde daarbij dat Facilicom geen beroep kon doen op subsidies. De toon van de boodschap daargelaten, een werkgever kan werknemers verzoeken om verlof op te nemen. Een werknemer is hiertoe echter niet verplicht. Daarvan is in dit geval ook geen sprake. Een dergelijk verzoek is overigens best begrijpelijk met het oog op voldoende beschikbaarheid van personeel als de dienstverlening in een vervolgfase weer aantrekt en er bovendien deels sprake zal zijn van een vorm van inhaal van de dienstverlening die eerder geen doorgang kon vinden.
Waarom worden thuiszorgmedewerkers verzocht om vrije dagen op te nemen, terwijl de werkgever een beroep kan doen op financiële compensatieregelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
De oproep van de bestuurder was gericht aan alle medewerkers van Facilicom. Facilicom levert diensten in uiteenlopende branches. Naast de zorg zijn dit horeca en recreatie, industrie, onderwijs, overheid, retail, transport & logistiek, wonen en zakelijke dienstverlening. Deze branches zijn allemaal in meer of mindere mate geraakt door COVID-19. Het gebruik van compensatieregelingen sluit overigens niet uit dat medewerkers gewezen kunnen worden op de mogelijkheden om verlof op te nemen.
Kan Facilicom zijn personeel verplichten om vrije dagen op te nemen? Zo ja, bent u bereid Facilicom hier op aan te spreken, aangezien er al zoveel gevraagd wordt van onze zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de wet volgt dat vakantiedagen worden vastgesteld bij schriftelijke overeenkomst of cao. Als dit niet gebeurt, dan stelt de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer. In de cao voor de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT), waaronder ook de medewerkers van Axxicom vallen, zijn geen afspraken gemaakt over de tijdstippen van het verlof. Dat betekent dat een werkgever een werknemer niet kan verplichten vakantiedagen op te nemen, maar daartoe wel een verzoek mag doen. De werknemer hoeft hiermee niet in te stemmen. Wanneer een werknemer van mening is dat de werkgever ten onrechte verplicht tot het opnemen van vakantie, kan de werknemer zich tot de vakbond of een rechtshulpverlener wenden om zich over zijn rechtspositie te laten adviseren en in het uiterste geval tot de rechter. In de videoboodschap heeft de bestuurder van Facilicom een oproep gedaan aan medewerkers om vakantie op te nemen. Er was geen sprake van een verplichting.
Vindt u het acceptabel dat thuiszorgmedewerkers (van Facilicom) in de huishoudelijke verzorging geen beschermingsmiddelen krijgen en ook niet vallen onder het testbeleid? Bent u bereid dit te wijzigen? Zo nee, waarom niet?4
Ik vind het heel belangrijk dat alle mensen die werken in de zorg – binnen en buiten het ziekenhuis – erop kunnen rekenen dat zij hun werk veilig kunnen doen. Daarom is het van belang dat zorgprofessionals, indien nodig, gebruik kunnen maken van persoonlijke beschermingsmiddelen en zich kunnen laten testen indien zij zelf symptomen van COVID-19 hebben. Sinds 6 april kunnen alle zorgmedewerkers binnen en buiten de ziekenhuizen, inclusief professionals werkzaam in de huishoudelijke verzorging, getest worden.
Op 5 mei jl. is besloten dat professionals die huishoudelijke hulp, begeleiding, dagbesteding of maaltijdondersteuning verzorgen bij mensen thuis, voortaan in specifieke gevallen ook in aanmerking komen voor persoonlijke beschermingsmiddelen. Het gaat dan om situaties waarbij zorg aan iemand met COVID-19 – of verdenking daarop – niet uitgesteld kan worden.
Voor ondersteuning thuis die verleend wordt krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) – zoals huishoudelijke hulp, begeleiding, dagbesteding en maaltijdondersteuning, in een maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en beschermd wonen instelling – kan veelal worden volstaan met begeleiding op 1,5 meter afstand. Hier zijn geen beschermingsmiddelen nodig.
Ook mogen Wmo-medewerkers alleen werken als ze klachtenvrij zijn en er zeker van zijn dat de gezondheid van de patiënt of cliënt het toelaat om zorg te verlenen. Als COVID-19 bij een cliënt is vastgesteld dan wordt ondersteuning uitgesteld. Maar soms kan ondersteuning niet worden uitgesteld of heeft een medewerker gerede twijfel of de situatie veilig is. In die gevallen kan de medewerker beschikken over een «reservepakket» aan persoonlijke beschermingsmiddelen.
Het RIVM heeft samen met partijen uit het veld uitgangspunten opgesteld voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen bij zorg en ondersteuning buiten het ziekenhuis. De richtlijnen zijn gemaakt op basis van besmettingsrisico’s voor medewerkers en cliënten/patiënten in geval van (verdenking op) COVID-19. Als de specifieke situatie daarom vraagt, kunnen zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd afwijken van deze richtlijnen en persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. Tegelijkertijd geldt dat het algemeen preventief gebruik niet nodig is en de schaarste vergroot.
Medewerkers die ervaren dat ze onvoldoende bescherming hebben in hun werk, kunnen hierover in gesprek gaan met hun werkgever. Werkgevers moeten zich namelijk maximaal inspannen om de besmettingsrisico’s – volgens de richtlijnen – te beperken. Dat betekent dat ze ook voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar moeten stellen, via reguliere kanalen of via een aanvraag bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH). Wanneer medewerkers ervaren dat deze inspanning niet voldoende plaats vindt, kunnen ze dit melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Klopt het dat thuiszorgmedewerkers geen beschermingsmiddelen kunnen declareren om zichzelf te beschermen? Kunt u dit uitzoeken?
Het is belangrijk dat thuiszorgmedewerkers, daar waar de aard van hun taken hier om vraagt, de beschikking hebben over persoonlijke beschermingsmiddelen. Aanbieders zijn er voor verantwoordelijk zorg te dragen voor het borgen van de bescherming van hun medewerkers en daarmee van hun beschikbaarheid. In mijn brief van 5 mei aan de koepelorganisaties Actiz, VGN en Zorgthuisnl heb ik werkgevers ook gewezen op het belang van voldoende beschermingsmiddelen voor zorgmedewerkers en mensen die worden ingehuurd. Als ze daarin niet via reguliere kanalen kunnen voorzien, dan kunnen ze deze aanvragen bij het LCH. Afgesproken is dat organisaties de meerkosten van beschermingsmiddelen kunnen declareren bij zorgverzekeraars, zorgkantoren dan wel gemeenten.
Hoeveel cliënten van Facilicom hebben de zorg tijdelijk stopgezet in verband met besmettingsgevaar? Kunt u dit uitzoeken?
Volgens de informatie die is verstrekt door Axxicom thuishulp (onderdeel van Facilicom) heeft het bedrijf te maken gehad met maximaal 10–11% corona-gerelateerde uitval van cliënten. Inmiddels is dit teruggelopen naar 4–5%. Dit betekent dat ongeveer 95–96% van de reguliere dienstverlening op dit moment doorgaat.
Deelt u de mening dat tijdelijke stopzetting van zorg door cliënten in verband met corona en het gebrek aan beschermingsmiddelen een werkgeversrisico is dat niet mag worden afgewenteld op thuiszorgmedewerkers? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Als er door omstandigheden minder werk is dan volgt uit het Burgerlijk Wetboek dat dit voor risico komt van de werkgever. Deze dient de werknemer voor de vaste urenomvang door te betalen. Zie ook de antwoorden op vragen 4 en 9.
Vindt u het wenselijk dat mensen met behoud van uitkering werken in de thuiszorg bij Facilicom? Kunt u uw antwoord toelichten?5
De afspraken tussen Axxicom en de gemeente zijn bedoeld om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt nieuwe kansen te bieden. Er zijn bovendien veel extra mensen nodig voor de zorg. Vanuit deze beide perspectieven kan ik me heel goed vinden in dit initiatief.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat thuiszorgmedewerkers met voldoende beschermingsmiddelen aan het werk kunnen en ook getest kunnen worden als dat nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat Facilicom haar personeel goed behandelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 kan een werkgever medewerkers niet verplichten verlof op te nemen. Dat van een verplichting sprake is, blijkt niet uit de videoboodschap van de bestuurder van Facilicom. Ik zie daarom geen noodzaak tot aanvullende maatregelen of acties mijnerzijds.
De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie |
|
Anne Kuik (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de verschillende series Kamervragen over de gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat er op dit moment nog steeds een groep mensen is die in de prostitutie werkt(e) die niet staat geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) en/of bij de Kamer van Koophandel (KvK) en in broodnood zit wanneer zij niet door kan werken en daarom, met alle risico’s van dien, alsnog doorwerken?2
In Nederland rechtmatig verblijvende personen kunnen als zij aan de criteria van de regeling voldoen, aanspraak maken op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), WW of algemene bijstand. Ik ben mij ervan bewust dat er sekswerkers zijn die niet aan de voorwaarden van de regelingen voldoen. Elke gemeente werkt momenteel hard om ervoor te zorgen dat haar inwoners waaronder sekswerkers de benodigde ondersteuning krijgen bij het opvangen van de gevolgen van de coronacrisis, waaronder een financieel vangnet en noodopvang. Ik vind het zeer onwenselijk als sekswerkers toch doorwerken. Op grond van de nu geldende noodverordening is het uitoefenen van alle vormen van prostitutie en ander sekswerk, waarbij men geen anderhalve meter afstand kan houden, in heel Nederland verboden zolang de noodverordening van kracht is.
Deelt u de zorgen dat wanneer deze mensen toch aan het werk gaan, dit gevaar oplevert voor hun gezondheid en de volksgezondheid en dat er sprake kan zijn van uitbuiting?
Ja, ik deel deze zorgen voor de gezondheid, de positie van sekswerkers en de volksgezondheid.
Hoe wordt de toegezegde bed-bad-brood-regeling voor deze doelgroep precies vormgegeven? Is deze al toegankelijk? Bent u zich ervan bewust dat deze bed-bad-brood-voorziening weliswaar voor een deel van de sekswerkers een oplossing kan bieden, maar dat dit ook voor velen geen duurzame uitkomst biedt?3
VWS heeft samen met het RIVM, Inspectie Gezondheidszorg Jeugd (IGJ), Valente, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Como een richtlijn vastgesteld die beschrijft hoe de opvang voor dak- en thuisloze mensen georganiseerd moet worden tijdens de coronacrisis. De richtlijn is bedoeld voor gemeenten en opvangorganisaties en ziet toe op het zo goed mogelijk helpen en ondersteunen van dak- en thuisloze mensen. Ook sekswerkers die als gevolg van de coronacrisis dakloos zijn geworden vallen onder deze richtlijn en kunnen dus aanspraak maken op de opvangvoorzieningen in gemeenten. Deze richtlijn geldt zoals gezegd tijdens de coronacrisis. Zoals ik in eerdere beantwoording van Kamervragen heb aangegeven kunnen sekswerkers die voldoen aan de voorwaarden aanspraak maken op financiële regelingen vanwege de coronacrisis of algemene bijstand. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 7 en 8.
Klopt het dat eigenaren van seksinrichtingen een beroep kunnen doen op de tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoreren COVID-19 (TOGS), ook wanneer er niet als zzp’er geregistreerde sekswerkers in hun onderneming werken of sekswerkers op basis van opting-in werken? Zo ja, vindt u het rechtvaardig dat de exploitant wel, maar de niet als zzp'er geregistreerde sekswerker niet in aanmerking komt voor financiële steunmaatregelen?
Het klopt dat eigenaren van seksinrichtingen indien aan de voorwaarden wordt voldaan aanspraak kunnen maken op de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS). Gemeenten hebben ook voor sekswerkers een financieel vangnet en noodopvang tijdens de coronacrisis. Knelpunten in de financiële regelingen tijdens de coronacrisis worden regelmatig besproken met gemeenten, Divosa en VNG.
Klopt het dat voor sekswerkers op Bonaire vanuit de Rijksdienst Caribisch Nederland-unit Sociale Zaken en Werkgelegenheid een uitzondering op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) is gemaakt, waardoor zij hier een beroep op kunnen doen?4
Caribisch Nederland kent een eigenstandige regeling, dit is de Tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies Caribisch Nederland. De sekswerkers op Bonaire worden aangemerkt als zelfstandig ondernemer; zij beschikken over een vestigingsvergunning van het openbaar lichaam. Uitgaande van inschrijving bij de Kamer van Koophandel, kan er op grond van artikel 7 van de tijdelijke subsidieregeling een beroep op de subsidie worden gedaan. Voor zover dit niet het geval is, biedt de regeling ruimte om uitzonderingen toe te staan.
Bent u bekend met de maatwerkondersteuning die de gemeente Groningen met hulporganisaties heeft vormgegeven voor de sekswerkers?
De ondersteuning die Groningen biedt is mij bekend. Elke gemeente werkt momenteel hard om ervoor te zorgen dat haar inwoners de benodigde ondersteuning krijgen bij het opvangen van de gevolgen van de coronacrisis. Gemeenten hebben een financieel vangnet en noodopvang voor de doelgroepen die getroffen zijn door de coronacrisis. Sekswerkers zijn daar één van. Het Ministerie van SZW is in contact met VNG, Divosa en gemeenten (zo ook met de gemeenten Amsterdam en Groningen) over mogelijke knelpunten in de uitvoering van de financiële regelingen in het kader van de coronacrisis en het wegnemen daarvan. Zoals geantwoord bij vraag 4 kunnen ook sekswerkers die dak -en thuisloos zijn opgevangen worden.
Bent u, gezien het feit dat het hier een kwetsbare doelgroep betreft, in navolging van bovenstaande regelingen, bereid met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), gemeenten en hulpverleningsorganisaties tot een vangnet te komen dat ondersteuning ook mogelijk maakt voor niet bij de KvK geregistreerde sekswerkers, sekswerkers op basis van opting-in, sekswerkers zonder BRP en andere niet-rechthebbenden in de rest van Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Is het mogelijk een tussenbalans te geven van de inventarisatie naar de vraag naar programma’s om uit de prostitutie stappen? Bent u bereid te verzekeren dat hulpverleningsorganisaties genoeg capaciteit en middelen krijgen om in deze toenemende uitstapvraag te voorzien en voldoende kwaliteit te waarborgen?
Uit de inventarisatie blijkt dat er een toename is van prostituees die in deze tijden contact zoeken met organisaties die uitstapprogramma’s verzorgen. De meeste prostituees hebben financiële vragen (aanvraag uitkering, vragen over de Tozo- maatregel) en vragen over huisvesting. Slechts een klein deel wil hulp hebben bij uitstappen. Enkele organisaties verwachten wel dat de contacten die nu ontstaan zijn, op termijn mogelijk wel zullen leiden tot een uitstapbehoefte. De Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid concludeert dat er op dit moment op basis van de inventarisatie nog geen sprake lijkt te zijn van een grote toename van het aantal uitstapaanvragen en dat organisaties vooralsnog ruimte hebben om hulp te bieden. Als op termijn blijkt dat er sprake is van een hogere toestroom van prostituees bij de uitstapprogramma’s en het nodig is om extra capaciteit en middelen in te zetten om te kunnen voldoen aan de uitstapvraag, is zij bereid om te bezien of meer middelen beschikbaar kunnen komen. In de tussentijd blijf zij uiteraard in contact met de betrokken organisaties.
Bent u bereid met brancheorganisaties in gesprek te gaan om te zoeken naar vervangend werk wanneer mensen uit de prostitutie willen stappen?
Voor sekswerkers die uit de prostitutie willen zijn er de uitstapprogramma’s. Op dat moment staat de overgang naar ander werk centraal waarbij de betrokken organisaties hulp en begeleiding bieden. Op basis van de inventarisatie lijkt er vooralsnog dus nog geen sprake te zijn van een grote toename.
Is het mogelijk om bij invallen van de politie in illegale seksinrichtingen ook hulpverlening mee te nemen dan wel aansluitend hulpverlening aan te bieden voor de mannen en vrouwen die daar aan het werk zijn, en aan hen die potentieel slachtoffer zijn van uitbuiting, in een positie van meervoudige afhankelijkheid verkeren en/of bijzonder kwetsbaar zijn omdat zij in de categorie «niet-rechthebbenden» vallen, geen boetes op te leggen?5
Sinds 2020 is de gemeente verantwoordelijk voor de controles bij de seksinrichtingen, in samenwerking met de politie. De politie neemt het initiatief als er signalen zijn van mensenhandel. Indien er mogelijke slachtoffers van mensenhandel worden aangetroffen wordt er actief hulp aangeboden of doorverwezen naar regionale zorghulpverlening. In sommige regio’s gaat deze hulpverlening mee naar de controle. Het handelingskader wordt gevolgd en men geeft veelal een waarschuwing af. Hierbij is altijd oog voor slachtofferschap en is het non-punishment beginsel van toepassing. In dergelijke gevallen zal er terstond contact moeten worden gezocht met het Openbaar Ministerie over de verder te nemen stappen.
Bent u bekend met het voornemen van de burgemeester van Amsterdam om te onderzoeken of erotische sites kunnen worden geblokkeerd vanwege besmettingsgevaar van mensen die aan het werk zijn?6
Ja. Naar aanleiding van een eerder signaal van burgemeester Aboutaleb van Rotterdam, dat er nog veel geadverteerd wordt voor fysiek contact, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid met het Openbaar Ministerie en de gemeenten Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en Utrecht overleg gehad over stappen die in dit kader gezet kunnen worden. Naar aanleiding daarvan zijn seksadvertentiesites verzocht verschillende maatregelen te nemen. Op dit moment worden er controles uitgevoerd door gemeenten, in samenwerking met de politie, om in kaart te brengen of de maatregelen zijn doorgevoerd en of deze het gewenste effect hebben.
Deelt u de constatering dat ondanks waarschuwingen en het wijzen op alternatieven, op sekssites nog steeds wordt geadverteerd voor fysieke diensten en deze diensten ook daadwerkelijk plaatsvinden?
Ja. Ik ben ermee bekend dat er nog steeds geadverteerd wordt voor fysieke diensten. Of klanten hier ook op in gaan, weet ik uiteraard niet, maar de verwachting is dat dit wel gebeurt. Zie verder het antwoord op de vorige vraag.
Welke mogelijkheden ziet u om de noodverordening aan te passen zodat deze een basis biedt om sekssites waar wordt geadverteerd voor fysieke diensten te kunnen blokkeren?
Op dit moment worden zulke mogelijkheden onderzocht. De noodverordening verbiedt de uitoefening van het contactberoep prostitutie. Dat verbod biedt een handhavingsgrond. De noodverordening bepaalt nu niets over het adverteren voor prostitutie. In het onderzoek naar de mogelijkheden om de noodverordening op dit punt aan te passen, wordt gekeken naar de proportionaliteit daarvan en vindt een juridische beoordeling plaats van de impact van de verschillende mogelijkheden. In verband met de eventuele aanpassing van de noodverordening komen ook juridische en technische vragen aan bod over de handhaving op online advertenties.
Kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Een snellere beantwoording dan vandaag was niet mogelijk.
Repatriëringsdiscriminatie bij Nederlanders vanuit Marokko |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de repatriëring van Nederlanders vanuit Marokko?1, 2
Ja.
Klopt het dat er nog steeds zo’n 3.000 Nederlanders gestrand zijn in Marokko, die nog steeds niet terug kunnen keren? Zo nee, hoeveel zijn dat er dan?
Er zijn op dit moment nog meer dan 1000 Nederlanders in Marokko die zich geregistreerd hebben voor repatriëring naar Nederland bij Bijzondere Bijstand Buitenland.
Wat is de reden volgens u dat deze Nederlanders nog steeds niet zijn teruggehaald?
De Nederlandse regering doet sinds de sluiting van het Marokkaanse luchtruim een uiterste inspanning om gestrande Nederlandse reizigers te laten terugkeren en heeft hiertoe veelvuldig en intensief contact met zowel de Marokkaanse autoriteiten als Europese partners.
Deze inspanningen hebben er toe geleid dat Marokko inmiddels op individueel onderbouwde basis positief meewerkt om urgente gevallen op basis van sociale en medische overwegingen te laten terugkeren. Op 26 april, 6 mei, 8 mei en 11 mei vonden de eerste vier speciale repatriëringsvluchten naar Nederland plaats. Daarnaast werd ook een beperkt aantal ambulance vluchten voor medisch zeer urgente gevallen uitgevoerd en kon in een enkel geval repatriëring plaatsvinden met een Europese partner.
Kunt u reageren op de uitspraken van de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken, de heer Nasser Bourita, dat de Nederlandse (en Belgische) overheid zouden hebben gediscrimineerd bij het samenstellen van passagierslijsten?
Het beeld dat wordt geschetst in de media herken ik niet. Na de aankondiging op 14 maart jl. dat het Marokkaanse luchtruim gesloten zou worden door de Marokkaanse autoriteiten konden er – met diplomatieke inzet – nog een groot aantal extra vluchten naar Nederland worden georganiseerd waarmee ruim 6.000 gestrande Nederlanders het land konden verlaten. Het betrof hier commerciële repatriëringsvluchten uitgevoerd door verschillende luchtvaartmaatschappijen die leeg naar Marokko konden vliegen en terug naar Nederland met passagiers.
De Ambassade heeft via Facebook en Twitter in deze periode gewezen op deze commerciële opties en heeft op geen enkele wijze een rol gespeeld in het samenstellen van de passagierslijsten. Er is niet bekend hoeveel vluchten er in die periode exact plaatsvonden naar Nederland. Naar schatting ging het om zo’n veertig vluchten. Het ministerie beschikt niet over informatie wie zich op deze vluchten bevonden.
In beginsel verleent Nederland consulaire bijstand aan alle Nederlanders, ongeacht hun eventuele andere nationaliteit(en). Bij personen met een meervoudige nationaliteit kan het echter voorkomen dat het land van de andere nationaliteit de verlening van consulaire bijstand van Nederland niet toestaat. Dat kan van invloed zijn op de mogelijkheid van consulaire bijstand of de mate waarin die kan worden geboden. In dergelijke gevallen zal Nederland altijd in overleg treden om te bezien of alsnog bijstand verleend kan worden.
Klopt de geponeerde stelling dat in de eerste 30 vluchten alleen, of voornamelijk, Nederlanders zonder migratieachtergrond teruggehaald zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dus dat er door Buitenlandse Zaken is gediscrimineerd op achternaam, en/of op migratieachtergrond? Kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u een dergelijke ontluisterende gang van zaken verklaren? Deelt u de mening dat dit absoluut niet kan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u dit relateren aan uw uitspraken in juli 2018, waarin u de multiculturele samenleving afwees? Is dit volgens u de manier om hieraan uiting te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat iedere Nederlander gelijk is voor de wet, dat iedereen in gelijke mate recht heeft op repatriëring en dat er bepaalde groepen niet mogen worden voorgetrokken of achtergesteld? Zo ja, kunt u dan vanaf nu daarnaar handelen?
Ik deel de mening dat iedere Nederlander gelijk is voor de wet. Er is geen sprake van een «recht» op repatriëring, evenmin is er een «recht» op consulaire bijstand. De gelijkheid voor de wet betekent dat iedereen die zich in een vergelijkbare situatie bevindt, op vergelijkbare wijze wordt behandeld. Dat is dan ook de standaard in de consulaire praktijk, ook in deze situatie is de inzet van de Nederlandse overheid vanaf het begin daarop gericht geweest.
Indien sprake is van een formele of informele blokkade van Marokkaanse kant, hoe ziet deze er dan uit? Betreft het niet toegekende landingsrechten, of een andere blokkade? Wat kunt u doen om deze blokkade op te heffen?
Op dit moment is het luchtruim van Marokko nog altijd gesloten op last van de Marokkaanse autoriteiten waardoor geen commerciële vluchten mogelijk zijn. Ook is in Marokko een sanitaire noodtoestand van kracht. Daarom zet het kabinet, evenals in andere landen waar geen commerciële vluchten meer mogelijk zijn in op repatriëringsvluchten in het kader van het initiatief Bijzondere Bijstand Buitenland. Via dit initiatief wordt samengewerkt met alarmcentrales, verschillende luchtvaartmaatschappijen en de Bond van Verzekeraars. De eerste vier repatriëringsvluchten onder dit initiatief vonden reeds plaats, zie ook het antwoord op vraag 3. Inzet van Nederland is om de komende periode alle benodigde repatriëringsvluchten te organiseren. Het kabinet laat hiertoe geen mogelijkheid onbenut en Nederland staat dan ook steeds gereed om te vliegen zodra dat kan.
Kunt u bewerkstelligen dat er een aantal vliegtuigen van KLM of Transavia naar Marokko gaan vliegen, teneinde deze Nederlanders terug te halen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat er tot nu toe sprake was van 30 vluchten? Zo nee, hoeveel waren dit er dan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel passagiers op deze vluchten hadden alleen de Nederlandse nationaliteit, hoeveel zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en hoeveel hadden een andere nationaliteit, en/of een Nederlandse verblijfsvergunning?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel van de achtergeblevenen in Marokko hebben alleen de Nederlandse nationaliteit, hoeveel zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en hoeveel hadden een andere nationaliteit, en/of een Nederlandse verblijfsvergunning?
Bij aanmelding bij het initiatief Bijzondere Bijstand Buitenland is niet gevraagd noch geregistreerd of mensen een dubbele nationaliteit hebben. Voor deze groep gestrande reizigers geldt dan ook dat niet kan worden aangegeven hoeveel mensen een dubbele nationaliteit hebben. Een klein aantal mensen heeft zich aangemeld bij Bijzondere Bijstand Buitenland met opgave van een niet-Nederlandse nationaliteit, te weten een andere Europese of de Marokkaanse nationaliteit. Dit zijn veelal medereizigers van mensen met de Nederlandse nationaliteit. Indien zij beschikken over een geldige verblijfstitel komen zij ook in aanmerking voor repatriëring.
Kunt u categorisch uitsluiten dat uw medewerkers hebben gediscrimineerd bij het samenstellen van de passagierslijsten?
Zie ook de antwoorden op vraag 4 t/m 8 en 12 t/m13. De Nederlandse overheid heeft geen enkele rol gespeeld bij de ticketverkoop van de commerciële repatriëringsvluchten, die plaatsvonden in de week na de aankondiging van de sluiting van het Marokkaanse luchtruim door de Marokkaanse autoriteiten. De passagierslijsten van deze commerciële vluchten zijn dan ook niet in het bezit van de overheid.
Bent u bereid om de passagierslijsten ter inzage te geven aan de Kamer, al dan niet vertrouwelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u in dat deze informatie vroeg of laat toch wel boven water zal komen?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat de groep die nog steeds niet is teruggehaald, dubbel is gedupeerd, niet alleen door een afgebroken vakantie, maar ook door de schrijnenede situatie waarin zij zich nu bevinden?
De groep gestrande Nederlandse reizigers die zich nog in Marokko bevindt en wil terugkeren heeft de volle aandacht van de regering, net zoals velen die zich wereldwijd geconfronteerd zagen met soortgelijke omstandigheden.
Er is ook begrip voor de zorgen en frustraties onder deze groep, waarvan een deel zich in schrijnende situaties bevindt. De inzet van Nederland is om op korte termijn alle benodigde repatriëringsvluchten te organiseren die nodig zijn om hun terugkeer naar Nederland mogelijk te maken. Nederlanders die tot het moment van repatriëring bijstand nodig hebben voor noodgevallen kunnen zich tot de ambassade wenden.
Bent u bereid om voor deze groep de eigen bijdrage van 900 euro te laten vervallen?
De eigen bijdrage voor repatriëringsvluchten vanuit het initiatief Bijzondere Bijstand Buitenland betreft voor Marokko 300 euro, daarover is uw Kamer ook geïnformeerd. Deze eigen bijdrage wordt achteraf geïnd. Verder verwijs ik hierbij naar antwoorden op Kamervragen van de leden Karabulut en Ploumen over coulance voor deze groep reizigers (Kamerstuk 2020D15384).
Kunt u de uitspraken van de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken in de parlementaire commissie laten vertalen en aangeven wat hier nu precies gezegd is?
Voor het Marokkaanse beleid en uitspraken van de Marokkaanse regering wordt verwezen naar de Marokkaanse autoriteiten. De Nederlandse regering gebruikt alle relevante informatie en bronnen voor de eigen repatriëringsstrategie.
Kunt u de informatie uit de commissievergadering weer betrekken bij uw te volgen repatriëringsstrategie?
Zie antwoord vraag 20.
Kunt u deze vragen over deze urgente zaak zo spoedig mogelijk beantwoorden? Kunt u doorgeven op welke termijn een antwoord van u verwacht mag worden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De gevaren van de coronabesmettingen bij nertsenfokkerijen |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Frank Futselaar (SP), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat Nederland het eerste land ter wereld is met een uitbraak van het coronavirus onder fokdieren in de veehouderij?
Nederland is het eerste land in de wereld met besmetting bij nertsen.
Hoeveel nertsen zijn er in totaal besmet met het coronavirus bij de twee nertsenfokkerijen in Noord-Brabant?
Niet alle dieren worden onderzocht en daarom kunnen wij het precieze aantal besmette dieren niet geven. Het is van belang om te weten hoe de ziekte zich op het bedrijf ontwikkelt en daarom is er een aanvullend onderzoek gestart. Het hele onderzoek is begin juli afgerond.
In totaal zijn er nu negen locaties (van 6 bedrijven) met nertsen besmet, zoals wij uw Kamer per brief op 3 juni hebben laten weten. Wij verwijzen ook naar de antwoorden op de vragen van lid Moorlag.
Wat gebeurt er met de dieren op bedrijven waar corona is aangetroffen?
Op 3 juni heeft het OMT-Z een advies uitgebracht over besmette bedrijven. Wij verwijzen voor dit advies en ons beleid ten aanzien van deze locaties naar de brief van 3 juni.
Kunt u verzekeren dat in het geval van ruiming van nertsenhouderijen er daarna geen nieuwe nertsen meer geplaatst zullen worden in deze stallen?
Nee, dat is nu niet mogelijk. Wel onderzoeken wij of en zo ja hoe een stoppersregeling eventueel mogelijk is. Wij verwijzen voor details naar onze brief van 3 juni.
Realiseert u zich dat er nog altijd een tekort is aan persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s), en dat er nog altijd niet genoeg PBM’s beschikbaar zijn om zorg- en thuiszorgmedewerkers de bescherming te bieden die zij nodig hebben bij hun werk?
Door goede afspraken te maken met leveranciers, heeft het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) grote hoeveelheden persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) ingekocht. Door uitbreiding van het aantal vluchten, verwacht het LCH de komende weken een constante aanvoer van PBM. Op dit moment kan het LCH met de huidige voorraad in Nederland voorzien in de v raag die zorginstellingen bij het LCH hebben gemeld. De Minister voor MZS heeft bij een aantal koepels uit de medisch specialistische zorg, de huisartsenzorg en de langdurige zorg is nagevraagd wat hun beeld is van de beschikbaarheid van PBM. Zij geven aan dat er de laatste weken geen signalen meer zijn van tekorten aan mondneusmaskers.
Hoe moet het advies voor persoonlijke bescherming op nertsenfarms in het licht van deze schaarste worden uitgelegd? Betekent dit dat het advies voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen niet kan c.q. zal worden opgevolgd, of betekent dit dat er door de nertsenfokkerij PBM’s aan de toch al schaarse voorraad zullen worden onttrokken ten koste van de zorg?
De nertsenfokkerij kan via de markt aan PBM’s komen. Vanwege de mogelijke besmettingsrisico’s, heb is het LOT-C gevraagd om de specifieke nertsenhouders waarbij SARS-CoV-2 is vastgesteld, te helpen met het vinden van een aanbieder van PBM’s. Omdat de keten rondom deze nertsenbedrijven is stilgelegd, en transport van de nertsen en mest niet plaats vindt, zijn de aantallen PBM’s die de fokkerij nodig heeft zeer beperkt in aantal.
Inmiddels is op 3 juni besloten om nertsen op besmette nertsenbedrijven te ruimen. Op besmette bedrijven blijft het advies aan medewerkers om in de stallen persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken conform het advies van RIVM en GGD totdat de dieren zijn geruimd en de NVWA heeft aangegeven dat het risico op besmetting niet langer aanwezig is. Op deze wijze kunnen medewerkers voldoende beschermd hun werk op deze bedrijven blijven uitvoeren.
Welke sanctie staat er op het niet naleven van de door u afgekondigde meldplicht door nertsenfokkers?
Het niet naleven van de meldplicht is een economisch delict op grond van de Wet op de economische delicten. Het plegen van dit economisch delict kan worden gesanctioneerd met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, een taakstraf of geldboete van de vijfde categorie (€ 87.000) als sprake is van een misdrijf (opzet) en met hechtenis van ten hoogste een jaar, een taakstraf of geldboete van de vierde categorie (€ 21.750) als sprake is van een overtreding (geen opzet). Het gaat hier om de maxima voor de sancties. Het is aan de officier van justitie om in een concreet geval te bezien welke strafvorderingseis binnen deze maxima het beste recht doet aan de situatie.
Het niet voldoen aan de meldplicht wordt gezien als een ernstige zaak. Hierover wordt door de NVWA een proces-verbaal opgemaakt dat aan het Openbaar Ministerie wordt verstrekt.
Hoe gaat u precies toezien op de naleving van deze meldplicht?
De meldplicht richt zich tot drie partijen: de houder zelf, de betrokken dierenarts en het onderzoekslaboratorium. Door de meldplicht bij die drie verschillende partijen te beleggen wordt de kans vergroot dat de NVWA van de verschijnselen op de hoogte wordt gebracht. De NVWA heeft de bevoegdheid om toezicht te houden op de meldplicht.
Kunt u bevestigen dat er in totaal nog 807.500 nertsen worden gebruikt in de nertsenhouderij in Nederland?
In 2019 werden in Nederland 807.500 moederdieren gehouden (CBS, 2019). De CBS-gegevens over 2020 zijn nog niet beschikbaar.
Kunt u bevestigen dat alle moederdieren tussen nu en eind mei moeten bevallen van 5 tot 6 jongen, waardoor er over een maand 4 tot 4,8 miljoen nertsen zullen zijn?1
Moederdieren werpen gemiddeld in deze periode circa 6 pups. Dat betekent inderdaad dat het aantal dieren in deze periode toeneemt tot de gebruikelijke bedrijfsomvang in de rest van het jaar. In 2020 zullen naar verwachting minder moederdieren worden gehouden dan vorig jaar, doordat bedrijven hebben besloten om vanwege de slechte opbrengstprijzen minder of geen dieren aan te houden.
Is het waar dat er in 2019 («projectmatig») geen inspecties in de nertsenhouderij zijn uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo nee, hoe zit het dan en wat bedoelt de NVWA met «projectmatige» inspecties?2
De NVWA bedoelt met projectmatige inspecties vooraf geplande inspecties. Het klopt dat er in 2019 geen projectmatige inspecties in de nertsenhouderij op de Wet verbod pelsdierhouderij of de Wet dieren en het Besluit houders van dieren hebben plaatsgevonden. Een bezoek naar aanleiding van meldingen valt niet onder projectmatige inspecties.
Hoeveel inspecties zijn er in 2020 tot nu toe uitgevoerd op nertsenfokkerijen door de NVWA? Kunt u beschrijven om wat voor soort inspecties het ging en wat daarbij is aangetroffen?
Er zijn in 2020 tot nu toe door de NVWA geen inspecties uitgevoerd op nertsenhouderijen.
Kunt u bevestigen dat wetenschappers waarschuwen dat bepaalde diersoorten een nieuw reservoir kunnen vormen voor het coronavirus, waardoor het virus op een later moment voor een nieuwe besmettingsgolf kan zorgen?3
Zoals eerder aangegeven zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat dieren een rol spelen in de verdere verspreiding van SARS-CoV-2 tussen mensen, maar diverse recente onderzoeken hebben laten zien dat dieren wel met het virus kunnen worden besmet. Inmiddels is ook bekend geworden dat het aannemelijk is dat medewerkers van twee besmette bedrijven zijn geïnfecteerd door een nerts. Met het oog op de bescherming van de volksgezondheid vinden wij het van belang om meer inzicht te krijgen in infecties bij dieren om te bepalen of dieren een reservoir zouden kunnen zijn van SARS-CoV-2, wat van belang is als SARS-CoV-2 bij mensen niet meer circuleert. Er wordt uit voorzorg onderzoek verrichten naar de mogelijke rol van dieren in relatie tot de volksgezondheid. Hiervoor verwijzen wij ook naar ons antwoord op vraag 3 van lid Moorlag (PVDA, onder nummer 2020Z07557).
Verder verwijzen wij naar de brief van 3 juni waarin wij specifiek ingaan op het beleid wat betreft besmette nertsenbedrijven.
Kunt u bevestigen dat onderzoek heeft uitgewezen dat fretten vatbaar zijn voor COVID-19?
Nederlandse onderzoekers hebben aangetoond dat fretten elkaar zonder direct contact via de lucht kunnen besmetten. Daarover is uw Kamer in de brief van 22 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1088) bericht.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse onderzoekers aantoonden dat fretten elkaar zonder direct contact efficiënt via de lucht kunnen besmetten?4
Ja, zie ook het antwoord op vraag 14.
Kunt u bevestigen dat nertsen nauw verwant zijn aan fretten?
Fretten en nertsen zijn nauw aan elkaar verwant, ze behoren beide tot de familie van de marterachtigen (Mustelidae). Zie de brief van 22 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1088).
Erkent u dat de fokkerij van nertsen hierdoor een enorm risico vormt op het voortduren en mogelijk zelfs het verergeren van de coronacrisis?
Er is onderzoek uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de verspreiding van het virus tussen de dieren, naar mensen op de bedrijven en naar de omgeving zoals is aangegeven in de brief van 15 mei (Kamerstuk 28 286, nr. 1091) en 19 mei jl. De deskundigengroep dierziekten heeft de resultaten van dit onderzoek op 29 mei geduid. Op 3 juni hebben een OMT-Z en een BAO-Z geadviseerd over de risico’s van besmette nertsenbedrijven.
Wat betreft ons beleid ten aanzien van besmette nertsenbedrijven verwijzen wij naar de brief van 3 juni.
Gaat u de fok van nertsen uit voorzorg stilleggen in het belang van de gezondheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in de brief van 3 juni bekijkt het kabinet of en zo ja hoe een vrijwillige stoppersregeling kan worden vormgegeven.
Gaat u de ingangsdatum van het nertsenfokverbod van 1 januari 2024 vervroegen in het belang van de gezondheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden, doch uiterlijk voor de eerstvolgende persconferentie van het kabinet over de coronacrisis?
Wij zullen deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden. Doordat de ontwikkelingen op de nertsenbedrijven elkaar in hoog tempo opvolgen hebben wij echter de antwoorden gaandeweg moeten aanpassen waardoor de beantwoording enige vertraging heeft opgelopen.
Kortingen aan verhuurders op de verhuurderheffing |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel extra, permanente betaalbare huurwoningen zijn gerealiseerd door de verschillende kortingen op de verhuurderheffing via de «Regeling Vermindering Verhuurderheffing» (RVV)? Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende kortingstypen (dus ook de regelingen die al zijn stopgezet, zoals de sloopregeling) en de hoeveelheid woningen? Kunt u tevens per kortingstype de hoeveelheid nog geplande huurwoningen aangeven?1
In onderstaande tabel kunt u voor de heffingsverminderingen die in 2018 zijn gesloten vinden hoeveel aanvragen zijn ingediend, hoeveel heffingsverminderingen nog voorlopig zijn afgegeven (en waarvan de investering dus nog niet gerealiseerd is) en hoeveel heffingsverminderingen definitief zijn afgegeven (en waarvan de investering dus gerealiseerd is). De aanvragen die niet onder openstaand of gerealiseerd vallen, zijn afgewezen of ingetrokkenen doordat niet aan de voorwaarden is voldaan of de investering niet binnen de termijn is gerealiseerd. De peildatum van deze stand is mei 2020. Overigens betreffen alleen de categorieën nieuwbouw en transformatie daadwerkelijk direct de realisatie van nieuwe woningen.
Heffingsvermindering
Totaal aantal aanvragen
Openstaand (voorlopige investeringsverklaring)
Gerealiseerd (definitieve investeringsverklaring)
Afgewezen/ ingetrokken
Verbouw
8.718
3.944
2.263
2.511
Nieuwbouw
60.440
42.483
11.560
6.397
Samenvoeging
449
69
142
238
Sloop
16.708
7.210
5.397
4.101
Transformatie
26.563
9.975
13.350
3.238
Daarnaast is in 2019 een heffingsvermindering voor verduurzaming ingevoerd. Hiervoor zijn tot 1 juli 2019 meer dan 90.000 aanvragen ingediend. Hiervan moet het grootste deel nog gerealiseerd worden. Sinds 1 januari 2020 is een nieuwe heffingsvermindering voor nieuwbouw aan te vragen. Op peildatum 4 mei waren hier meer dan 75.000 aanvragen voor ingediend.
Wat wordt concreet bedoeld met «langere tijd» in uw eerdere antwoord dat «de intentie van deze maatregel is dat deze huur voor langere tijd in het gereguleerde segment moet blijven» en op welke wijze wordt de huurprijsontwikkeling van deze woningen bijgehouden?2
De kern van de regeling bestaat uit het opleveren van de woning met een aanvangshuur onder de aftoppingsgrens (of liberalisatiegrens voor specifieke aanvragen in Rotterdam-Zuid). Er is geen concrete invulling opgenomen in de regeling hoe lang een huur onder een bepaalde grens moet blijven. De huur van een woning kan pas excessief verhoogd worden indien de eerste bewoner besluit de huur van de woning stop te zetten. In het overgrote deel van de woningen vindt mutatie niet op korte termijn plaats. De gemiddelde bewoner van een sociale huurwoning woont 12,5 jaar in een woning.
Ik heb er vertrouwen in dat zeker corporaties hun huren op korte termijn niet verhogen tot een prijs boven de liberalisatiegrens van de huurtoeslag. Indien er wel bewijs is en RVO signalen ontvangt dat de huur op korte termijn na realisatie van de woning excessief is gestegen, heeft RVO de mogelijkheid over te gaan tot intrekking van de definitieve heffingsvermindering.
Bent u bereid om een termijn van 20 jaar te hanteren, gelijk aan de termijn van de vrijstelling van 20 jaar van de verhuurderheffing voor aangekochte particuliere huurwoningen in krimpregio’s door woningcorporaties, zodat nieuwe huurwoningen die gerealiseerd zijn met een korting op de verhuurderheffing minimaal 20 jaar in de sociale sector blijven? Zo nee, waarom niet?3
Bij het aanhouden van een bepaalde termijn, dient voor de volle lengte van de termijn gemonitord te worden of de woningen onder een bepaalde huurgrens blijven. Dit zorgt voor een verzwaring van de lasten in de uitvoering en in de administratieve lasten van de aanvrager. Dit is moeilijk uitvoerbaar en past niet in het kader van de eenvoudige en robuuste heffing die het kabinet voor ogen heeft.
Bent u ervan op de hoogte dat Vestia nabij de Tweebosbuurt in Rotterdam-Zuid 137 sociale huurappartementen bouwt en daarvoor een korting krijgt op de verhuurderheffing, maar dat de huurprijzen van de appartementen al na één mutatie (wisseling van huurder) worden geliberaliseerd? Is dit conform de voorwaarden van de RVV of is hier sprake van oneigenlijk gebruik van de Regeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zulke berichten zijn mij bekend. Er is echter geen bewijs dat dit daadwerkelijk gebeurt. In de voorwaarden van de RVV is niet opgenomen dat de huurprijs na 1 mutatie niet mag worden geliberaliseerd. Of een dergelijke actie zoals geschetst in de vraag oneigenlijk gebruik is van de Regeling hangt af van het moment en de achtergrond van de mutatie.
Wanneer huurprijzen van nieuwe woningen aantoonbaar niet lang in het gereguleerde (sociale) segment blijven, wat gebeurt er dan? Bent u bereid om een verhuurder ertoe te bewegen om de huurprijzen te laten zakken, aangezien u het «onwenselijk vindt als de huren van zulke woningen op korte termijn stijgen naar een prijs boven de liberalisatiegrens», of gaan de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) en/ of de Belastingdienst over tot het intrekken van de korting op de verhuurderheffing? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Indien een verhuurder de huur van een woning waarvoor een heffingsvermindering is afgegeven binnen een zodanig beperkte tijd en in excessieve mate verhoogt dat aannemelijk is dat op de aanmelding een andere beslissing zou zijn genomen indien dit bij de beoordeling daarvan al bekend zou zijn geweest, biedt de wet maatregelen woningmarkt 2014 II de mogelijkheid dat de uitvoerder van de heffingsverminderingen (RVO) de definitieve heffingsvermindering weer intrekt. Dit zal onder meer toegepast kunnen worden als aannemelijk is dat een dergelijke huurverhoging door de aanvrager al voorzien en beoogd is op het moment dat de aanvraag voor de heffingsvermindering is gedaan.
Wanneer de (toekomstige) kortingen op de verhuurderheffing voor Vestia onrechtmatig zijn verkregen of zelfs worden teruggevorderd, wat betekent dat dan voor het Herijkt Verbeterplan en wat betekent het voor de Tweebosbuurt? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de pijn niet weer bij de huurders terecht komt?
Vestia is een corporatie die zich in de financiële sanering bevindt. Op grond van deze situatie worden handelingen van Vestia intensief gemonitord door de monitoringscommissie, bestaande uit de saneerder, de borgingsvoorziening van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) en de toezichthouder Autoriteit woningcorporaties (Aw). Eventuele nieuwe inzichten worden daarbij, net als gewijzigde wet- en regelgeving, periodiek vertaald in nieuwe financiële prognoses voor Vestia voor de aankomende tien jaar. Afhankelijk van deze financiële prognoses kan Vestia desgewenst haar beleid aanpassen. Bijstelling van het beleid door Vestia gebeurt in dat geval via een verzoek aan de gemandateerd saneerder, die voor haar beoordeling niet alleen de financiële consequenties maar ook de volkshuisvestelijke consequenties meeweegt.
Is het toegestaan om heffingsverminderingen aan te wenden voor andere doelen dan zoals ze staan omschreven in de aanvragen voor heffingsvermindering en zijn corporaties verplicht om hier melding van te maken bij de RVO? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een heffingsvermindering wordt definitief afgegeven als de investering van de maatschappelijke opgave waarvoor de heffingsvermindering is aangevraagd, daadwerkelijk is gerealiseerd. In het geval van de heffingsvermindering voor nieuwbouw betekent dit dus dat pas indien er een nieuwe woning is gerealiseerd, de heffingsvermindering definitief wordt afgegeven en ingezet kan worden om in mindering te brengen op de te betalen verhuurderheffing. Bij de heffingsvermindering voor sloop zal de woning ook daadwerkelijk gesloopt moeten zijn. Om in aanmerking te komen voor de heffingsvermindering moet dus voldaan worden aan de gestelde voorwaarden, wat ook betekent dat daadwerkelijk geld geïnvesteerd is in het beoogde maatschappelijke doel.
Bent u bereid om bij de evaluatie van de verhuurderheffing ook de financiële problemen bij Vestia en andere corporaties te betrekken, omdat het schrappen van de verhuurderheffing nog steeds de minst bureaucratische en meest rechtvaardige oplossing is om corporaties te laten investeren in hun woningen en de betaalbaarheid van huurwoningen te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik voer momenteel een onderzoek uit naar de opgaven en middelen van corporaties in heel Nederland, in het kader van de motie-Ronnes c.s. (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52). Daarbij wordt in kaart gebracht of, en op welke wijze, woningcorporaties in alle woningmarktregio’s in staat zijn hun opgave te realiseren. In dit onderzoek wordt de financiële uitgangspositie van alle woningcorporaties betrokken, dus ook de financiële positie van Vestia. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer 2020 aan de Tweede Kamer te versturen.
Wilt u bovenstaande Kamervragen per vraag beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
De fusieperikelen tussen het streekziekenhuis SKB en het Slingeland ziekenhuis |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de meest recente ontwikkelingen rond het fusieproces tussen het Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem en het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk?1 2 3
Ja.
Wat vindt u van deze ontwikkelingen, waarbij verschillende partijen helemaal niet gehoord worden of helemaal niet van zich laten horen en er geen transparante publieke verantwoording is op grond waarvan beslissingen worden genomen?
Ik vind het van groot belang dat de regio in gesprek blijft met elkaar over de toekomst van de zorg in de Achterhoek en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat. Hiervoor is goed overleg in de regio noodzakelijk en daarom is de (bestuurlijke) onrust die er momenteel heerst onwenselijk. Het heeft dan ook prioriteit dat de situatie in de Achterhoek zo snel mogelijk stabiel wordt.
In een gesprek dat eind december 2019 met het openbaar bestuur (de burgemeester van Winterswijk), zorgverleners en de inwoners/patiënten is gevoerd, zijn zij opgeroepen om met elkaar in gesprek te gaan om samen constructief te werken aan toekomstbestendige zorg. Santiz heeft aan mij aangegeven dat ook zij het belangrijk vinden dat er een zorgvuldig en transparant besluitvormingsproces plaatsvindt waar stakeholders bij betrokken worden. Zij geven daarbij aan dat het tot op heden niet gelukt is om de regiogroep (waartoe in december 2019 is besloten) te starten vanwege de (bestuurlijke) onrust in de regio.
Kunt u opheldering geven over de vraag of er een achterliggend plan van Santiz en Menzis is om tot één ziekenhuis in de Achterhoek te komen en of er bedrijfskundig is gekeken of één groter ziekenhuis beter is dan twee kleine ziekenhuizen? Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hier ook een visie op?
Santiz heeft mij laten weten dat er geen plan is van Santiz en Menzis om tot één ziekenhuis in de Achterhoek te komen. De regiogroep zou, volgens Santiz, een objectief beeld vormen van de mogelijkheden in de regio en deze beoordelen op de belangrijkste criteria (onder andere haalbaarheid, arbeidsmarktperspectief, patiëntenbelang, bereikbaarheid, betaalbaarheid). Hierbij zou gebruik gemaakt worden van reeds uitgevoerd onderzoek door een extern bureau en waar gewenst zou ook aanvullend onderzoek gedaan worden. Het was de intentie dat de partijen consensus zouden bereiken over het voorkeursscenario. Daarbij zouden de analyses van Menzis rondom het regiobeeld Achterhoek eveneens gebruikt worden als input voor het doorrekenen van de scenario's evenals de regiovisie op de zorg vanuit de thematafel «de Gezondste regio».
Ook Menzis heeft mij laten weten dat er geen achterliggend plan is om tot één ziekenhuis te komen in de Achterhoek. Menzis vindt het daarbij belangrijk dat, om tot een wel overwogen en gedragen beslissing over de duurzame inrichting van ziekenhuiszorg in de Achterhoek te komen, een gedegen onderzoek met alle betrokken stakeholders wordt uitgevoerd in een zogenaamde «regiogroep». De centrale opdracht voor deze regiogroep is: hoe kunnen we vanuit de huidige situatie (onder andere strenger wordende kwaliteits- en volumenormen, de concentratie van hoog complexe zorg, de ontwikkelingen in de zorgvraag en de krapte op de arbeidsmarkt) en in lijn met de regiovisie Achterhoek en de zorgvisie van Santiz een toekomstbestendig medisch specialistisch zorglandschap in de Achterhoek borgen met twee locaties? Deze regiogroep zou vanaf 1 mei 2020 van start gaan, maar dit is als gevolg van de bestuurlijke onrust bij Santiz helaas nog steeds niet gebeurd.
In 2016 heeft de fusie van de ziekenhuizen in de Achterhoek een goedkeuringstraject doorlopen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Eind 2016 hebben beide autoriteiten hun goedkeuring verleend. Zij hebben geen rol bij het beoordelen of één groter ziekenhuis of twee kleinere ziekenhuizen beter is; van de zorgaanbieders wordt verwacht dat zij de meest geschikte vorm kiezen voor de desbetreffende regio.
Wat is uw oordeel over het feit dat er een gezamenlijke ondernemingsraad (OR) is waarin meer leden zitten die werkzaam zijn in het Slingeland Ziekenhuis dan leden die in het SKB werkzaam zijn? Is dit een verstandige governance structuur voor tijdens een fusieproces?
Het is aan het Santiz om een ondernemingsraad (OR) in te stellen. De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) biedt een ondernemer de mogelijkheid om één gemeenschappelijke ondernemingsraad in te stellen voor meerdere ondernemingen, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de wet. Belanghebbenden, waaronder de OR, vakbonden en werknemers, kunnen hiertegen bezwaar maken of juist om instelling van een gemeenschappelijke OR verzoeken. Het is aan de OR om in zijn reglement de regels omtrent verkiezingen en kandidaatstelling op te nemen. Zo heeft de OR bijvoorbeeld de mogelijkheid een kiesgroepenstelsel toe te passen met aparte kandidatenlijsten. Ik heb vernomen van Santiz dat er een verzoek is ingediend om een eigen OR in te stellen vanuit het ziekenhuis in Winterswijk. Het is niet aan mij om in deze casus een oordeel te vellen over welke systematiek het wenselijkst is.
Het voortdurende tekort aan mondkapjes |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Voor welke problemen zou de oprichting van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) een oplossing moeten bieden?
In de mondiale markt voor persoonlijke beschermingsmiddelen die behoorlijk gespannen is brengt het LCH reguliere leveranciers bij elkaar om gezamenlijk zonder winstoogmerk schaarse persoonlijke beschermingsmiddelen in te kopen voor de Nederlandse gezondheidszorg. Hiermee wordt voorzien in de extra behoefte naar deze middelen als gevolg van het Coronavirus.
In welke mate zijn zorginstellingen vrij om zonder tussenkomst van het LCH mondkapjes aan te schaffen?
Zorginstellingen kunnen zelf beschermingsmiddelen blijven inkopen via hun reguliere inkoopkanalen. Hier ben ik in de brieven van 15 en 21 april nader op ingegaan. Dit past binnen de huidige afspraken, mits zorginstellingen de inkoop via hun eigen kanalen ook betrekken bij wat zij daarenboven nog aanvragen bij het LCH en niet meer aanvragen dan ze nodig hebben. De schaarse hulpmiddelen moeten immers zo zorgvuldig mogelijk worden verdeeld.
Hoeveel klachten heeft u ontvangen over de werkwijze van het LCH? Wat is de aard van die klachten? Hoe verloopt de behandeling van deze klachten?
Hoe is de werkwijze van het LCH tot stand gekomen?
Wie beoordeelt of het LCH het werk goed doet? Is de noodzaak geconstateerd om bij te sturen? Zo ja, wat zijn de handelingen geweest om het LCH bij te sturen?
Hoe zou de werkwijze van het LCH naar uw oordeel verbeterd kunnen worden? Wanneer bent u voornemens die verbeteringen door te voeren?
Hoe beoordeelt u achteraf, met de wijsheid van nu, de beslissing om de inkoop en beoordeling van de betrouwbaarheid van de aanbiedende partij en de kwaliteit van de hulpmiddelen te centraliseren?
Welke certificaten vereist het LCH van leveranciers voor levering van de verschillende typen mondmaskers? Overlegt het LCH met leveranciers welke certificaten benodigd zijn? Krijgen leveranciers de kans om alsnog de juiste certificaten aan te leveren?
Als een leverancier mondmaskers mag leveren aan tenminste één van de volgende landen, Frankrijk, Italië, de Scandinavische landen, Duitsland, de VS, mag deze leverancier dan ook leveren aan Nederland? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de werkwijze van Nederland in vergelijking met de wijze waarop andere landen voorzien in voldoende mondkapjes?
Welke eisen worden er door het LCH gesteld aan de leveranciers die mondkapjes aanbieden en aan de mondkapjes die worden aangeboden? Zijn deze eisen in de gehele EU hetzelfde?
Bent u van mening dat het zinvol is om chirurgische mondmaskers in te zetten voor mensen die werkzaam zijn in de thuiszorg? Zo ja, welke handelingen onderneemt u om die mondmaskers te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Op 13 april heeft de Minister voor MZS in overleg met partijen uit de zorg een nieuw verdeelmodel vastgesteld voor mondmaskers. In het nieuwe model gaat het niet om een verdeling over de zorgsectoren, maar om een verdeling op basis van besmettingsrisico’s voor zorgverleners. Afgesproken is dat waar dezelfde risico’s zijn ook dezelfde bescherming nodig is en beschikbaar moet zijn. Ook de thuiszorg maakt onderdeel uit van dit verdeelmodel en kan op basis van de RIVM-richtlijnen voor gepast gebruik van mondmaskers, aanspraak maken op passende beschermingsmiddelen. Indien zij behoefte hebben aan beschermingsmiddelen, kunnen zij deze aanvragen bij het LCH.
Wat zijn de administratieve lasten voor ondernemers die mondkapjes aan het LCH aanbieden? Ziet u mogelijkheden de administratieve lasten te verminderen?
Het LCH hanteert de gebruikelijke inkoopprocedure, met de daarbij behorende administratieve lasten zoals offertes, correcte certificaten en testrapportages.
Klopt het dat mondkapjes met geldige certificaten, alsnog door het LCH zelf getest worden? Zo ja, waarom wordt nog getwijfeld aan de kwaliteit van gecertificeerde mondkapjes?
Bij de inkoop en het beschikbaar stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen staat de veiligheid voorop. De maskers die het LCH op dit moment inkoopt zijn allemaal bestemd voor de zorg en moeten daarom van voldoende kwaliteit zijn. Of de maskers met gelijkwaardige normen van buiten de EU ook daadwerkelijk van voldoende kwaliteit zijn, beoordeelt, in opdracht van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH), het RIVM in samenwerking met de inspectie SZW. Met betrekking tot de kwaliteit wordt op drie momenten in het proces gecontroleerd, namelijk bij de fabrikant, in het magazijn in Azië en bij binnenkomst bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) via een onafhankelijke teststraat van het RIVM in samenwerking met de inspectie SZW. Dit is opgezet nadat bij sommige leveringen bleek dat de geleverde mondmaskers niet altijd overeen kwamen met de geclaimde kwaliteitseisen en daardoor voor zorgverleners onvoldoende bescherming boden.
Het RIVM heeft van een aantal adembeschermingsmaskers geconstateerd dat deze met een aanvullende gebruikersinstructie om het masker passend te maken op het gezicht wel te gebruiken zijn. Daarnaast zijn bepaalde mondneusmaskers niet te gebruiken in de setting met de hoogste bescherming omdat het filtermateriaal niet aan deze hoge eisen voldoet waar ze normaal voor bedoeld zijn, maar wel in een setting waar met een lager beschermingsniveau gewerkt kan worden omdat het blootstellingsrisico daar lager is.
Indien mondkapjes voor een bepaald gebruik worden afgekeurd, wordt dan altijd beoordeeld of die mondkapjes voor ander gebruik wellicht wel geschikt zijn?
Zie antwoord vraag 14.
Erkent u dat het voorkomt dat mondkapjes die door het LCH ongeschikt worden geacht, door andere EU-landen wel geschikt worden geacht? Hoe verklaart u dit?
Via de speciaal opgezette luchtbrug met Azië komt nu vrijwel dagelijks een vliegtuig binnen met daarin persoonlijke beschermingsmiddelen voor de Nederlandse zorg. LCH werkt samen met o.a. KLM, Skyteam en PostNL. Andere logistieke mogelijkheden zoals vervoer met boot of trein worden nu onderzocht.
Hoe wordt het transport van mondkapjes vanuit het buitenland naar Nederland georganiseerd? Welke partijen zijn hierbij betrokken? Hoe verloopt de samenwerking met die partijen?
Zie antwoord vraag 16.
Wanneer verwacht u dat alle tekorten aan mondkapjes opgelost zijn?
Het LCH heeft mij laten weten dat er op dit moment voldoende voorraad met de juiste kwaliteit aanwezig is in het opslagcentrum om te voldoen aan de huidige vraag vanuit de zorg. Het LCH laat mij daarnaast weten inmiddels een stabiele relatie te hebben opgebouwd met meerdere leveranciers van beschermingsmiddelen, waardoor een continue leveringsketen van de juiste kwaliteit zo goed mogelijk is geborgd.
Het LCH gaat in haar inkoopbeleid uit van de maximale behoefte vanuit de zorg. Deze ligt hoger dan de huidige vraag vanuit de zorg. De ervaringen van de afgelopen weken leert dat een deel van de bestelde mondkapjes later aankomt dan gepland, ook blijkt een deel van de geleverde mondkapjes niet te voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Hier wordt rekening mee gehouden bij de inkoopprognose.
Daarnaast is het voor de vraag wanneer het tekort opgelost is, van belang de RIVM richtlijnen over gepast gebruik in acht te nemen, zodat niet meer mondmaskers worden gebruikt dan noodzakelijk is. Bovendien is de ontwikkeling van de vraag ook afhankelijk van de ontwikkeling van het virus. Dit alles maakt dat een eventwicht tussen vraag en aanbod voorlopig nog broos blijft.
De berichtgeving dat de politie en het OM steken laten vallen bij het afdwingen van het nakomen van door de rechter vastgestelde omgangsregelingen. |
|
Niels van den Berge (GL), Vera Bergkamp (D66), Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van het Algemeen Dagblad en Reporter Radio waaruit het beeld ontstaat dat de politie en het openbaar ministerie (OM) niet adequaat handelen bij meldingen van het niet nakomen van omgangsregelingen? Wat vindt u hiervan?1 2
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving. Omgangsregelingen moeten worden nageleefd. Signalen over problematiek rond nakoming van omgangsregelingen neem ik serieus. De in de berichtgeving vermelde informatie vormt in mijn ogen onvoldoende basis voor stellige conclusies over de taakuitvoering door de politie en het OM. Desalniettemin wil ik bekijken of er verbetering mogelijk is waar het gaat om de naleving van omgangsregelingen, ook waar het gaat om de handhaving daarvan. Het expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek (hierna expertteam), welke is ingesteld naar aanleiding van een motie van uw Kamer, heeft hiervoor aandacht en komt hierover in oktober met een advies. Ik wacht hun rapport af alvorens verdere conclusies te trekken.
Herkent u het beeld dat het OM en de politie nog te vaak een afhoudende houding aannemen in dit soort zaken en dat dit de nakoming van omgangsregelingen niet ten goede komt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de politie aangiften vaak niet opneemt en dat dit ontmoedigd wordt, en dat aangiftes die wel zijn opgenomen vaak tot een sepot leiden?
Ik herken niet het signaal dat de politie en het OM omgangsregelingszaken ongegrond niet in behandeling nemen. Voor opsporing en vervolging door politie en OM dient een vermoeden te bestaan van een strafbaar feit. De politie werkt in dit soort zaken nauw samen met de netwerkpartners OM, Veilig Thuis, reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming. Nadat de situatie in kaart is gebracht, wordt door Veilig Thuis een veiligheidsbeoordeling gemaakt. Op basis daarvan wordt de aanpak bepaald. Bij acuut onveilige situaties treedt de politie direct op. Het OM bepaalt of daadwerkelijk overgegaan wordt tot vervolging als sprake is van een strafbaar feit.
Ik vind het wenselijk dat omgangsregelingszaken overwegend via het familierecht worden behandeld, en niet (direct) via het strafrecht. Binnen het familierecht zijn immers meer mogelijkheden een conflict in der minne te schikken, hetgeen in het belang is van het kind. Ik kan mij echter voorstellen dat zich situaties voordoen waarin het niet wenselijk is als ouders zich (eerst) tot de familierechter moeten wenden wanneer zij constateren dat een omgangsregeling niet wordt nageleefd. Zoals in de beantwoording van de vragen 1 en 2 aangegeven, buigt het expertteam zich over dit vraagstuk.
Klopt het dat het OM omgangsregelingszaken geregeld niet in behandeling neemt, omdat het vindt dat klagers bij de familierechter moeten zijn? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre de op 15 maart 2018 in werking getreden Richtlijn voor strafvordering onttrekking minderjarige aan wettig gezag door het OM wordt nageleefd? Wordt de inzet van het strafrecht nu wel of niet als «ultimum remedium» gezien en ingezet in de praktijk?
De politie en het OM hebben een belangrijke taak in de opsporing en vervolging van strafbare feiten, zoals onttrekking aan het gezag. De inzet van het strafrecht is echter een ingrijpend middel, waarmee met het oog op de belangen van alle betrokkenen en met name die van het kind te allen tijde zorgvuldig en terughoudend omgesprongen moet worden. Daarbij is het de vraag of strafvervolging bijdraagt aan een verbetering van de verstandhouding tussen partijen, of zelfs leidt tot verdere verstoring van de verhoudingen.
In de richtlijn van het OM staat dat bij het niet naleven van een door de rechter vastgestelde omgangsregeling in de eerste plaats civielrechtelijke maatregelen zijn aangewezen. Met civielrechtelijke maatregelen worden instrumenten bedoeld zoals omgangsbegeleiding en het ouderschapsonderzoek. Ook kunnen algemeen familierechtelijke maatregelen worden ingezet zoals de opschorting van partner- of kinderalimentatie of een ondertoezichtstelling. Daarnaast zijn er civielrechtelijke dwangmiddelen om een ouder aan te sporen de omgangsregeling na te leven, zoals het opleggen van een dwangsom. Niet voor elk van deze middelen dient een ouder een kort geding aan te spannen bij de rechter. Zo kan omgangsbegeleiding ook op vrijwillige basis plaatsvinden.
Het feit dat een omgangsregeling niet wordt nageleefd betekent niet automatisch dat een ouder deze bewust dwarsboomt. Aan het niet nakomen van een omgangsregelingen kunnen veel verschillende oorzaken, intenties en processen ten grondslag liggen. Hierin kan ook de positie van het kind meespelen. Enkel indien omgangsregelingen bewust worden gedwarsboomd is optreden via het strafrecht aan de orde. Vervolging kan enkel worden ingesteld als het OM in een specifieke zaak tot de conclusie komt dat een minderjarige opzettelijk is onttrokken aan het wettig gezag of aan het over die minderjarige uitgeoefende toezicht. Het bewijs dat een ouder opzettelijk de hem verweten gedraging heeft begaan, moet daarbij door het OM worden aangeleverd. Een regeling die zou inhouden dat de ouder moet aantonen dat hij of zij niet opzettelijk heeft gehandeld, is in strijd met het verbod op zelfincriminatie dat besloten ligt in het Nederlands strafrechtelijke stelsel.
Kunt u een toelichting geven op de in voormelde Richtlijn opgenomen zin «Bij het niet naleven van een door de rechter vastgestelde omgangsregeling na echtscheiding zijn in eerste instantie civielrechtelijke maatregelen aangewezen. Enkel indien deze bewust worden gedwarsboomd is optreden via het strafrecht aan de orde.»? Is het feit dat de vastgestelde omgangsregeling niet wordt nageleefd sowieso niet een aanwijzing dat sprake is van bewuste dwarsboming van nakoming van de omgangsregeling?
Zie antwoord vraag 5.
Aan welke civielrechtelijke maatregelen wordt in voormelde Richtlijn gerefereerd? Betekent dit bijvoorbeeld dat men eerst een kort geding bij de civiele rechter tegen de weigerouder moet starten, met het vorderen van een dwangsom voor elke keer dat de omgangsregeling niet wordt nageleefd? Hoe kan een ouder bij de civiele rechter bewijs aanleveren als de politie vaak niet bereid is een aangifte op te nemen? In hoeverre zou de bewijslast in dezen moeten worden omgekeerd, in de zin dat degene die zich niet houdt aan de afgesproken omgangsregeling moet aantonen dat geen sprake is van opzet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te bezien of de basiskennis van agenten die mogelijk met omgangsproblematiek in aanraking kunnen komen omhoog kan worden gebracht, door bijvoorbeeld in de opleiding voldoende aandacht te besteden aan bewustwording, kennis en vaardigheden? Zo nee, waarom niet?
Conform hetgeen met uw Kamer is besproken in het algemeen overleg over familierechtelijke onderwerpen op 11 december 2019 heb ik deze vragen, alsook de vraag of een pilot kan worden uitgevoerd, meegegeven aan het expertteam.
Bent u bereid, desnoods door middel van een beperkte pilot in één of enkele gemeentes, de politie een actievere rol te geven in het optreden tegen schendingen van omgangsregelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid andere maatregelen te nemen die kunnen bijdragen aan het voorkomen van ouderverstoting, zoals door het verbeteren van de expertise bij de jeugdhulpverlening op dit gebied?
Ik neem dit onderwerp zeer serieus, vandaar dat ik het expertteam heb ingesteld. Ik ben ook bereid waar nodig extra maatregelen te nemen. Welke maatregelen daadwerkelijk een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het probleem van ouderverstoting, zal ik bezien aan de hand van de bevindingen en voorstellen van het expertteam.
Het bericht dat de VN waarschuwt voor een hongerpandemie |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VN: er dreigt een hongerpandemie»?1
Ja
Deelt u de analyse van het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de VN dat het aantal mensen met levensbedreigende honger kan verdubbelen zonder additioneel ingrijpen?
Het kabinet deelt de zorgen van het WFP over de mogelijke impact van COVID19- maatregelen op de wereldwijde voedselsituatie. Kwantitatieve schattingen lopen uiteen, maar alles wijst er op dat inkomensverlies en economische krimp zullen leiden tot een toename van wereldwijde honger en ondervoeding. De analyse van het WFP stelt dat er in 2020, bovenop de 135 miljoen mensen die reeds geraakt worden door ernstige voedselonzekerheid, nog eens 130 miljoen mensen extra bij kunnen komen, voornamelijk in urbane gebieden. Deze analyse is gebaseerd op gegevens van de International Labour Organisation over het verlies van banen, in combinatie met gegevens op landenniveau over het geschatte verlies van remittances, en projectie van de gevolgen hiervan op de voedselsituatie van de armste groepen. Daarbij moet wel in acht worden genomen dat het een indirecte inschatting betreft en dat er geen rekening wordt gehouden met eventuele mogelijkheden om aan ernstige honger en voedselonzekerheid te ontsnappen, bijvoorbeeld door trek naar het platteland of informele sociale vangnetten.
Deelt u de mening dat hulp bieden in een vroeg stadium veel menselijk en financieel leed kan voorkomen? Zo ja, bent u bereid aan het verzoek van het WFP tegemoet te komen om toegezegd geld vervroegd over te maken? Om hoeveel geld zou dit gaan in het geval van Nederland?
Ja, ik deel die mening. Daarom is een kernelement van het Nederlandse noodhulpbeleid om het werk van humanitaire partners, waarvan het WFP er éen is, meerjarig en ongeoormerkt te financieren. De ratio hiervoor is dat deze noodhulporganisaties de ruimte moeten hebben om snel en tijdig actie te kunnen ondernemen. Een en ander is conform afspraken zoals die onder meer zijn gemaakt in het kader van de Grand Bargain. Nederland onderscheidt zich met deze benadering en krijgt er van partners veel waardering voor. In lijn hiermee heeft Nederland aan het WFP de noodhulpbijdrage voor 2020 van EUR 36 miljoen direct aan het begin van het jaar overgemaakt.
Hoe groot acht u het risico dat de voedselzekerheid van landen die sterk afhankelijk zijn van geïmporteerd voedsel, maar hun exportinkomsten nu zien instorten als gevolg van de COVID-19 pandemie, in gevaar komt? Op welke manier kunt u eraan bijdragen om dit te voorkomen?
Dit is een reëel risico. Zolang de corona-crisis voortduurt mogen COVID19-gerelateerde maatregelen van landen niet leiden tot beperkingen in (internationale) handel, logistiek en landbouwproductie. Daarom heeft de Europese Unie, met steun van Nederland, samen o.m. met de VS, China en Canada een verklaring in WTO-verband ondertekend om landen op te roepen af te zien van exportbeperkingen naar aanleiding van COVID-19. Deze groep landen is goed voor meer dan 60% van de wereldwijde landbouwexport.
Op dit moment zijn de strategische graanreserves van de meeste landen op peil, dankzij nog beschikbare voorraden. De FAO houdt ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend in de gaten. Voor landen die zelf niet in hun voedselbehoefte kunnen voorzien worden soft loans van internationale financiële organisaties zoals de Wereld Bank of externe voedselhulp een reële dan wel noodzakelijke optie. Als het gaat om het verlenen van voedsel(nood)hulp is het WFP de voornaamste VN-organisatie. Nederland steunt het WFP onder meer met een jaarlijkse bijdrage vanuit het budget voor humanitaire hulp en diplomatie.
Kunt u een update geven van de situatie in Oost-Afrika met betrekking tot de sprinkhanenplaag? Hoeveel families in welke landen zijn hier direct door getroffen? Heeft er een verdere verslechtering plaatsgevonden. Zo ja, bent u bereid om opnieuw af te wegen of een additionele bijdrage opportuun is?
De sprinkhanen bevinden zich momenteel vooral in Somalië, het noorden en midden van Kenia en het zuiden van Ethiopië. Er wordt een verdere verspreiding verwacht richting Soedan en een herinvasie van het midden en noorden van Ethiopië. De komst van de tweede generatie sprinkhanen valt samen met de start van het groeiseizoen van belangrijke gewassen in deze landen. De komst van de derde generatie vormt straks een serieuze bedreiging voor de oogst, waardoor de voedselzekerheid in de regio zal verslechteren. De schattingen van het aantal getroffen huishoudens lopen uiteen. Een eerste analyse van de FAO over de situatie in Ethiopië schat dat ruim 800.000 huishoudens geraakt zullen worden. Voor de andere landen zijn deze schattingen nog niet beschikbaar. Er is USD 117,3 miljoen beschikbaar gemaakt aan FAO voor de bestrijding van de sprinkhanen, voor monitoring van de situatie en voor herstel van livelihoods. Vooralsnog lijkt dit voldoende om de nu urgent benodigde acties te ondernemen. Nederland heeft aan het appeal EUR 1 miljoen bijgedragen.
Bent u bereid om de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) te verzoeken om ten aanzien van de adviesaanvraag over de wijze waarop Nederland via internationale hulp kan bijdragen aan de mondiale coronabestrijding, specifiek aandacht te besteden aan het verbeteren en garanderen van de voedselzekerheid, met name in Afrikaanse landen, voor iedereen, inclusief de meest kwetsbaren?
De spoedaanvraag over de wijze waarop Nederland via internationale hulp kan bijdragen aan de mondiale coronabestrijding is op 20 april jl. bij de Adviesraad Internationale Vraagstukken ingediend (Kamerstuk 34 952, nr. 111). De vraagstelling betreft mitigatie van de impact van de crisis op kwetsbare landen en groepen, vooral in Afrika, en de door de internationale gemeenschap – en daarbinnen Nederland – te nemen maatregelen op korte en middellange termijn, inclusief met het oog op sociaaleconomisch herstel. Voedselzekerheid, met name in Afrika en voor de meest kwetsbaren, zal daarbij uiteraard een van de aandachtspunten zijn. Het kabinet laat het aan de AIV om dat in het advies de plek te geven die het toekomt.
Nertsen met corona |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Getroffen nertsenhouder over coronavirus bij zijn dieren: «We gaan gewoon door met verzorgen»»?1
Ja.
Zijn alle nertsenbedrijven gecontroleerd? Zo ja, bij hoeveel nertsen of andere dieren en bij hoeveel bedrijven is het coronavirus vastgesteld? Zo nee, waarom niet en gaat dat alsnog gebeuren?
Er is naar aanleiding van de recente ontwikkelingen besloten om alle nertsenbedrijven in Nederland verplicht te screenen door middel van bloedonderzoek. Op dit moment zijn op alle nertsenbedrijven bloedmonsters genomen. De Gezondheidsdienst voor Dieren start deze week met het onderzoeken van deze monsters. Ook is vorige week het early warning systeem gestart, waarbij nertsenhouders verplicht zijn iedere week kadavers van natuurlijk gestorven dieren in te zenden. Eén weekronde is afgerond.
Inmiddels is op negen locaties in Noord Brabant en Limburg het virus aangetroffen. Het aantal besmette nertsen per bedrijf is niet precies bekend omdat een steekproef wordt genomen om aan te tonen of de infectie aanwezig is of niet.
Over de onderzoeken op de besmette bedrijven hebben wij in de brieven van 25 (Kamerstuk 35 334, nr. 84) en 28 mei (Kamerstuk 28 286, nr. 1096) jl. uw Kamer geïnformeerd. Wij verwijzen voor de bevindingen en de additionele maatregelen naar de brief van 3 juni.
Wordt er naar aanleiding van berichten over besmette nertsen meer onderzoek gedaan naar besmetting bij dieren? Zo ja, wat is de aard en omvang van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
In de brieven aan uw Kamer van 26 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1089), 8 mei (Kamerstuk 28 286, nr. 1090), 15 mei (Kamerstuk 28 286, nr. 1091), 19 mei en 25 mei jl. is uiteengezet welk onderzoek wordt uitgevoerd. Het is van belang om te weten hoe de ziekte zich op de nertsenbedrijven ontwikkelt aangezien dit kennis oplevert over de epidemiologie van SARS-CoV-2 in nertsen (mens-nerts en nerts-nerts transmissie). Daarom zijn (bloed-)monsters genomen van zieke nertsen van de betreffende bedrijven voor virusonderzoek en bloedmonsters van gezonde nertsen om na te gaan of er antistoffen in aanwezig zijn. Tevens zijn uit voorzorg ook lucht- en stofmonsters genomen in de omgeving van de twee bedrijven en worden mestmonsters onderzocht.
Zoals wij in onze brief van 28 mei jl. hebben aangegeven is vorige week het onderzoek op de eerste drie besmette locaties afgerond. Het advies van het OMT-Z is op 3 juni gegeven. Wij verwijzen voor dit advies en de maatregelen die we hebben genomen naar de brief van 3 juni.
In de brief aan uw Kamer op 22 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1088) is aangegeven dat er onderzoek wordt uitgevoerd naar SARS-CoV-2 bij dieren. Het onderzoek naar nertsen heeft nu, door de actualiteit, invulling gekregen. In de brieven van 19, 25 en 28 mei jl. is aangegeven dat alle nertsenbedrijven in Nederland verplicht worden gescreend door middel van bloedonderzoek. Deze screening is vorige week gestart. Rond de besmette locaties is de screening bij omliggende bedrijven al eerder gestart.
Er is verder uit voorzorg besloten om onderzoek te laten doen naar het mogelijk vóórkomen van de infectie bij varkens, door middel van bloedonderzoek. Daarnaast wordt onderzoek uitgevoerd naar infecties bij katten en honden. De Faculteit Diergeneeskunde (Universiteit Utrecht) heeft samen met enkele andere onderzoeksinstituten een onderzoeksvoorstel uitgewerkt. Dat onderzoek start begin juni. Tenslotte wordt ook op konijnenbedrijven screeningsonderzoek verricht, omdat ook konijnen gevoelig blijken te zijn voor infectie met SARS-CoV-2.
Kan het virus via dieren op andere dieren of op mensen worden overgedragen? Zo ja, wat gaat u zo snel mogelijk doen om dergelijke besmetting tegen te gaan, en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet en hoe zeker bent u daarvan?
Het is zeer waarschijnlijk dat er op twee besmette nertsenbedrijven medewerkers door nertsen besmet zijn geraakt met SARS-CoV-2. Het RIVM heeft beoordeeld dat het risico op blootstelling van mensen aan het virus buiten de stal nog steeds verwaarloosbaar is en door deze nieuwe onderzoeksresultaten niet is veranderd. Hiervoor wordt verwezen naar de brief van 19 mei jl. Deze risicobeoordeling deed het RIVM eerder op basis van het feit dat uit het onderzoek bleek dat alle lucht- en stofmonsters buiten de stal bij herhaalde metingen geen virus bevatten. Hiervoor wordt verwezen naar de eerdere brief van 15 mei jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1091)
Op besmette bedrijven blijft het advies aan medewerkers om in de stallen persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken conform het advies van RIVM en GGD totdat de dieren zijn geruimd en de NVWA heeft aangegeven dat het risico op besmetting niet langer aanwezig is. Op deze wijze kunnen medewerkers voldoende beschermd hun werk op deze bedrijven blijven uitvoeren.
In onze brief van 3 juni wordt uiteengezet wat het nieuwe beleid is ten aanzien van besmette bedrijven. Wij verwijzen u voor de maatregelen naar deze brief.
Is er een relatie tussen een hoge veedichtheid of het aantal bedrijven in een gebied en het aanwezig zijn van een virus? Zo ja, waar bestaat die relatie uit en kan dit ook leiden tot een groter aantal besmettingen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre er een verband is tussen een hoge veedichtheid of het aantal bedrijven in een gebied en het aanwezig zijn van een virus, is niet bekend. Zoals is aangegeven in de brief van 8 mei jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1090) is het RIVM gevraagd de onderzoeksmogelijkheden te verkennen naar een eventuele relatie tussen luchtkwaliteit, veehouderij en gevoeligheid van mensen voor COVID-19. Ook andere factoren naast veehouderij die een rol kunnen spelen zullen daarbij worden meegenomen. Het RIVM stelt momenteel een onderzoeksvoorstel op. Wij zullen uw Kamer hier later verder over informeren.
Hoe wordt er in het algemeen omgegaan met bedrijven waar dieren met een besmettelijke ziekte zijn aangetroffen? Welk protocol wordt gevolgd? Wat is de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Welke actie onderneemt de NVWA?
De NVWA heeft een wettelijke taak in de bestrijding van zogenoemde aangewezen besmettelijke dierziekten. Dit zijn besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). Bestrijdingsmaatregelen volgen uit de artikelen 21 en 22 van de Gwwd. Deze ziekten die zijn aangewezen als besmettelijke dierziekten zijn opgenomen in paragraaf 2 van hoofdstuk 1 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s. Op basis van Europese en nationale regelgeving zijn voor die aangewezen besmettelijke dierziekten specifieke bestrijdingsdraaiboeken opgesteld. De maatregelen zijn erop gericht om de betreffende dierziekte te bestrijden en verspreiding van de ziekteverwekker te voorkomen.
Welke richtlijnen bestaan er ten aanzien van het ruimen van dieren en vervoersverboden? Worden de bedrijven met besmette dieren in dit geval geruimd? Zo nee, waarom niet?
Gezien de eerdere ontwikkelingen is besloten een infectie met SARS-CoV-2 bij nertsen op nertsenbedrijven aan te wijzen als besmettelijke dierziekte volgens artikel 15 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Deze aanwijzing maakt het mogelijk om verdergaande maatregelen te nemen voor nertsenbedrijven. Hiervoor wordt verwezen naar de brief van 19 mei jl.
Zoals ook in de brief van 19 mei jl. is gemeld heeft het RIVM beoordeeld dat het risico op blootstelling aan het virus van mensen buiten de stal nog steeds verwaarloosbaar is en door de nieuwe onderzoeksresultaten, waarvan melding gemaakt in de brief van 19 mei, niet is veranderd. Deze risicobeoordeling deed het RIVM eerder op basis van het feit dat uit het onderzoek bleek dat alle lucht- en stofmonsters buiten de stal bij herhaalde metingen geen virus bevatten. Wij verwijzen hiervoor naar de eerdere brief van 15 mei jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1091).
Het ruimen van bedrijven, waarbij de dieren worden gedood en vernietigd, is een zeer zware maatregel en wordt alleen toegepast als er geen andere mogelijkheid bestaat om de ziekte te controleren of de dier-/volksgezondheid te beschermen. Gezien het advies van OMT-Z en het BAO-Z is besloten de nertsen op de besmette nertsen bedrijven te ruimen. In onze brief van 3 juni wordt dit nieuwe beleid is ten aanzien van besmette bedrijven verder toegelicht. Wij verwijzen u voor de maatregelen naar deze brief.
Worden de nertsenbedrijven bewaakt, aangezien in het verleden dierenactivisten zich weleens toegang tot nertsenbedrijven hebben verschaft en dieren hebben vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
Locaties van nertsenbedrijven zijn voorzien van een volledige omheining om te voorkomen dat een dier dat buiten zijn ren komt ook de locatie zou verlaten. Een deel van de bedrijven maakt bovendien gebruik van camera’s om de toegang te controleren van personen die het bedrijf betreden.
Acht u het mogelijk dat het op dieren aangetroffen virus kan muteren? Zo ja, wat zegt dat over het gevaar van dat virus? Zo nee, waarom niet en hoe zeker weet u dit?
Het is bekend dat virussen kunnen muteren. Het OMT-Z heeft aangegeven dat mutaties ook in besmette nertsen kunnen plaatsvinden. Dit is één van de redenen waarom is besloten om de besmette nertsenbedrijven te ruimen.
Deelt u de mening dat er geen enkel risico kan worden genomen in deze? Zo ja, kunt u zo snel als mogelijk handelen naar aanleiding van dit bericht en vervolgens bovenstaande vragen binnen een week beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Wij onderkennen de mogelijke risico’s, dat is de reden dat de besmette bedrijven eerder een aantal (voorzorg)maatregelen opgelegd hebben gekregen, een meldplicht voor SARS-CoV-2 infecties bij nertsen is ingesteld en onderzoekers is gevraagd om deze bedrijven verder te onderzoeken zodat we meer inzicht krijgen in de verspreiding van het virus.
Op 3 juni heeft het OMT-Z een advies uitgebracht over besmette bedrijven. Wij verwijzen voor dit advies en ons beleid ten aanzien van deze locaties naar de brief van 3 juni.
Vouchers voor geannuleerde vluchten voor Nederlandse klanten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlandse klant krijgt voucher, maar Israël betaalt KLM reissom wel meteen terug»1 en bent u bekend met de ophef die internationaal is ontstaan over het aanbieden van vouchers door luchtvaartmaatschappijen?2
Ja.
Deelt u de mening dat als reizigers het recht hebben op terugbetaling bij geannuleerde vluchten, dat recht gerespecteerd dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze kwestie aan te kaarten bij luchtvaartmaatschappijen?
Mensen hebben recht op terugbetaling als de luchtvaartmaatschappij een vlucht annuleert en geen vervangende vlucht aanbiedt (op basis van Verordening (EG) 261/2004, artikel 8, eerste lid).
De Europese Commissie heeft op 13 mei een mededeling uitgebracht met betrekking tot vouchers in de luchtvaart. De Commissie vindt dat passagiers altijd de keuze moeten krijgen tussen een voucher en terugbetaling. Om passagiers te overtuigen om vouchers te accepteren, kunnen die aantrekkelijker worden gemaakt. Ik steun de aanbeveling om vouchers aantrekkelijk te maken en heb daarop reeds bij luchtvaartmaatschappijen aangedrongen.
Vanwege de uitzonderlijke situatie die is ontstaan vanwege Covid-19 doe ik een beroep op passagiers om, indien het voor hen financieel niet bezwaarlijk is, de vouchers die luchtvaartmaatschappijen aanbieden te accepteren. Het gebruik van vouchers is behulpzaam om te voorkomen dat luchtvaartmaatschappijen failliet gaan en passagiers die nog geen terugbetaling hebben ontvangen dan met lege handen staan.
Als een passagier vasthoudt aan terugbetaling van het ticketbedrag en de luchtvaartmaatschappij weigert dit, dan is er de mogelijkheid voor de passagier om (eventueel met hulp van een claimbureau) een rechtszaak te starten, zoals dit ook al vóór de coronacrisis het geval was.
Ook kunnen passagiers hiervan melding maken bij de ILT. De ILT behandelt geen individuele meldingen of klachten (alleen de rechter heeft die bevoegdheid), maar betrekt ze bij de handhaving en treedt op wanneer luchtvaartmaatschappijen stelselmatig Verordening (EG) 261/2004 overtreden.
Hebben Nederlandse passagiers het recht op terugbetaling bij geannuleerde vluchten van Nederlandse luchtvaartmaatschappijen? Zo ja, betekent dit dat zij geen genoegen hoeven te nemen met een voucher? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat u compensatie voor geannuleerde vluchten via vouchers gedoogt? Zo ja, welke formele rechtsgrond maakt dit mogelijk en waarom kiest u ervoor de consument te laten betalen voor de gevolgen van annulering van vluchten?
Het recht op terugbetaling en het recht op compensatie onder Verordening (EG) 261/2004 (hierna: «de verordening») zijn twee verschillende zaken.
Ik heb (onder een aantal voorwaarden) gedoogd dat luchtvaartmaatschappijen vouchers verstrekken als alternatief voor terugbetaling binnen zeven dagen. Dit beleid kreeg vorm via een aanwijzing aan de ILT (zie Kamerstuk 31 936, nr. 731). Het recht op terugbetaling is daarbij niet komen te vervallen. Op 14 mei heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik de aanwijzing aan de ILT vroegtijdig heb ingetrokken (zie Kamerstuk 31 936, nr. 740). De ILT handhaaft de gehele verordening weer, wat betekent dat passagiers een heldere keuze moeten hebben tussen terugbetaling en een voucher. In het Vragenuur van 2 juni heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de invulling van de handhaving en hierover ontvangt u een aparte brief.
Van een gedoogbeleid met betrekking tot het recht op compensatie is geen sprake geweest. De verordening geeft passagiers in sommige situaties bij annulering en vertraging recht op compensatie, wat bovenop terugbetaling van het ticket komt. Het recht op compensatie geldt niet wanneer annuleringen meer dan 14 dagen voor aanvang van de vlucht bekend zijn gemaakt of wanneer sprake is van een buitengewone omstandigheid. Dat is een situatie die, ondanks alle redelijkerwijs te nemen voorzorgsmaatregelen, niet voorkomen had kunnen worden en niet inherent is aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij.
De Europese Commissie heeft in een richtsnoer aangegeven dat er bij annuleringen als gevolg van maatregelen genomen in het licht van Covid-193 sprake is van een buitengewone omstandigheid. Denk daarbij aan annuleringen als gevolg van vliegverboden, inreisverboden van passagiers en bescherming van de gezondheid van de bemanning. Dat betekent dat in die gevallen, volgens de Commissie, passagiers geen recht op compensatie hebben.
Vindt u ook dat burgers in verschillende landen een gelijke rechtspositie dienen te hebben ten aanzien van vergoedingen van geannuleerde vluchten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u in dit licht het feit dat Israëlische reizigers hun reissom terugbetaald krijgen, terwijl Nederlandse reizigers slechts een voucher krijgen?
Ik vind uniformiteit van de rechtspositie van passagiers belangrijk. Mede daarom heb ik gekozen voor een Europese aanpak op het gebied van de luchtvaartvouchers (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2614) en blijf ik pleiten voor een Europees vouchergarantiefonds.
Van een ongelijke rechtspositie lijkt in deze casus geen sprake. Verordening (EG) 261/2004 over passagiersrechten in de luchtvaart is van toepassing op alle vluchten vertrekkend vanaf een EU-luchthaven, en op alle vluchten vanuit derde landen met EU-maatschappijen. Israël heeft sinds 2012 een wettelijk kader waarin passagiersrechten zijn vastgelegd, dat is gebaseerd op Verordening (EG) 261/20044. De rechten van Nederlandse en Israëlische passagiers op vluchten tussen de EU en Israël zijn daardoor grotendeels overeenkomstig.
Uit het artikel blijkt dat de Israel Consumer Council een groepsvordering is gestart tegen luchtvaartmaatschappijen die vouchers verstrekken in plaats van tickets terugbetalen. Naar aanleiding hiervan is een groot aantal luchtvaartmaatschappijen alsnog overgegaan tot terugbetaling van ticketgelden, overigens los van de nationaliteit van de passagiers wat de vraag lijkt te suggereren.
In antwoord 2, 3 en 4 ben ik ingegaan op de rechten van Nederlandse passagiers, inclusief juridische mogelijkheden om terugbetaling van tickets af te dwingen.
Vindt u vouchers een volledig en volwaardig alternatief voor terugbetaling van het geldbedrag? Zo ja, bent u dan bereid een volledige garantie te verstrekken, zodat bij het optreden van betalingsonmacht van vliegtuigmaatschappijen de consument de betaalde reissom terugkrijgt? Zo nee, waarom moet naar uw oordeel de consument dan het risico dragen van het verlies van de betaalde reissom?
Zoals reeds gemeld aan de Kamer (zie Kamerstuk 31 936, nr. 731) vind ik vouchers een acceptabel alternatief voor terugbetaling binnen zeven dagen, gelet op de crisissituatie waarin we nu zitten. Het is juist voor diegenen die het zich financieel kunnen veroorloven dat zij gedurende langere tijd het risico lopen dat de betreffende luchtvaartmaatschappij failliet gaat en daarmee de voucher zijn waarde verliest.
Dat is een punt van zorg. Niet alleen in Nederland, maar in heel Europa waar maatschappijen zijn overgegaan op de uitgifte van vouchers. Daarom maak ik mij in Europees verband hard voor een garantstelling, waarmee bezitters van vouchers zijn beschermd tegen een faillissement van de luchtvaartmaatschappij die de voucher heeft uitgegeven (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2614). Een Europese aanpak is doeltreffender dan een nationale aanpak waar het gaat om de bescherming van Nederlandse consumenten.
Het kan enige tijd vergen voordat een Europese garantie is afgegeven, daarvan ben ik me bewust. In dat kader merk ik op dat een groot aantal luchtvaartmaatschappijen, zowel binnen als buiten Europa, staatssteun ontvangen om deze crisis door te komen. Dit verkleint het insolventierisico op de korte termijn, wat gunstig is voor bezitters van vouchers.
Is de houder van een voucher een preferente schuldeiser bij een faillissement van een luchtvaartmaatschappij? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, vindt u het dan acceptabel dat de consument als houder van een voucher pas na de gebruikelijke rij preferente schuldeisers, pandhouders, de belastingdienst en het UWV, als schuldeiser ver achterin de rij staat voor terugbetaling van de betaalde reissom?
De houder van een voucher is een concurrente schuldeiser. Voor een opwaardering (van concurrent naar preferent) zijn meerdere wetswijzigingen nodig. Het betekent een verzwakking van de positie van de huidige preferente schuldeisers. De rangorde die het faillissementsrecht kent, doet recht aan de verschillende belangen van verschillende soorten schuldeisers. Ik wil niet tornen aan de positie van preferente schuldeisers, omdat dit rechtsonzekerheid creëert tot ver buiten het rechtsgebied van de luchtvaart.
Acht u het mogelijk dat in geval van faillissement van de luchtvaartmaatschappij ontvangers van een voucher het risico lopen die niet te kunnen verzilveren? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit ongewenst is en hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 6.
Een dakloos gezin dat zich niet kan inschrijven bij gemeenten |
|
René Peters (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over gemeenten die weigeren mensen zonder vaste woon- en verblijfplaats in te schrijven?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat gemeenten verplicht zijn mensen zonder vaste woon- en verblijfplaats in te schrijven?
Ja, gemeenten hebben de plicht tot inschrijving conform de Wet BRP.
Kent u het artikel «Zoon Haagse Parnassia-moord in Duitsland aan de grond: Wanhoopsactie om met gezin niet dakloos te worden»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze mensen, ondanks meerdere pogingen zich te laten inschrijven bij verschillende Nederlandse gemeenten, telkens nul op het rekest hebben gekregen?
Ik ben onbekend met deze concrete casus. Ik ontving hiervan geen signalen of meldingen via mijn communicatiekanalen. Uit het door u aangehaalde artikel haal ik ook geen signalen of informatie over de weigering van Nederlandse gemeenten om het gezin in te schrijven.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft dat gemeenten zich niet aan de regels houden en dat daardoor een gezin met kinderen in zware problemen komt?
Ja, dat is onwenselijk. Of dat in deze casus plaatsvond kan ik op basis van de huidige informatie niet beoordelen. In algemene zin geldt dat gemeenten de plicht tot inschrijving hebben vanuit de Wet BRP. Op 18 maart 2019 en 24 april 2019 antwoordde ik uw Kamer op de Kamervragen van de leden Peters en Van der Molen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 1910 en 2393). In mijn beantwoording schreef ik dat, aangezien de bewoordingen in de Wet BRP met betrekking tot het inschrijven van personen op een briefadres in de dagelijkse uitvoeringspraktijk nog niet altijd duidelijk genoeg blijken te zijn, ik een wetswijziging in gang zet om te expliciteren dat gemeenten verplicht zijn een burger ambtshalve te registreren op een briefadres indien betrokkene geen woonadres heeft en zelf ook geen aangifte doet of kan doen van een briefadres. Het wetsvoorstel is inmiddels in consultatie geweest.
Bent u bereid contact op te nemen met het betreffende gezin en de betreffende gemeenten om ervoor te zorgen dat de wet wordt nageleefd en een gezin met kinderen niet op straat hoeft te slapen?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 4 beschreef ben ik onbekend met deze concrete casus. Naar aanleiding van uw Kamervragen deed ik navraag bij de provincie Limburg. Daaruit bleek dat de gemeenten uit deze provincie geen signalen of meldingen ontvingen van deze casus. Vervolgens deed ik navraag bij de gemeente Zoetermeer. Ook deze gemeente ontving geen signalen of meldingen van deze casus. Als het betreffende gezin zich via een van mijn communicatiekanalen bij mij meldt, dan ben ik bereid de situatie door te nemen. Het gezin kan zich melden door contact op te nemen met de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, via het e-mailadres info@rvig.nl.
Het terug laten keren van Nederlanders uit Marokko |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoeveel Nederlanders die terug naar Nederland willen, verblijven op dit moment nog in Marokko?
Er zijn op dit moment nog meer dan 1000 Nederlanders in Marokko die zich geregistreerd hebben voor repatriëring naar Nederland bij Bijzondere Bijstand Buitenland.
Hoeveel Nederlanders zijn de afgelopen dagen teruggekeerd naar Nederland vanuit Marokko na afspraken met de Marokkaanse autoriteiten hierover?
Bijna 1300 gestrande Nederlandse reizigers zijn via vier speciale repatriëringsvluchten op 26 april, 6 mei, 8 mei en 11 mei j.l teruggekeerd vanuit Marokko. De resterende groep gestrande Nederlandse reizigers blijft echter nog aanzienlijk en de veilige terugkeer naar Nederland van deze reizigers houdt ook de komende tijd de volle aandacht van het kabinet.
Op welk niveau en welk contact heeft u de afgelopen dagen met de Marokkaanse autoriteiten gehad om deze Nederlanders terug naar Nederland te laten keren?
Sinds de sluiting van het luchtruim in Marokko spant de Nederlandse regering zich maximaal in om gestrande Nederlandse reizigers naar Nederland te laten terugkeren. Hiertoe vindt veelvuldig en intensief contact plaats met de Marokkaanse autoriteiten, waaronder tussen beide ministers van Buitenlandse Zaken. Daarnaast is er ook regelmatig contact en overleg geweest met Europese partners om een gezamenlijke boodschap richting Marokko af te geven over repatriëring van EU-burgers. Deze inspanningen hebben ertoe geleid dat Marokko inmiddels op individueel onderbouwde basis positief meewerkt om urgente gevallen op grond van sociale en medische overwegingen te laten terugkeren. De resterende groep gestrande Nederlandse reizigers in Marokko is echter aanzienlijk en de veilige terugkeer naar Nederland blijft ook de komende tijd de volle aandacht van het kabinet houden. De inzet en samenwerking met Marokko om hen zo snel mogelijk terug te laten keren wordt onverkort voortgezet, waarbij zorgvuldig wordt gewogen op welk niveau contact tussen beide landen het meest opportuun en effectief is. Nederland blijft zich maximaal inspannen voor vervolgvluchten in de komende dagen en weken. Inzet van Nederland is om op korte termijn alle benodigde repatriëringsvluchten te organiseren. Het kabinet laat hiertoe geen mogelijkheid onbenut en Nederland staat dan ook steeds gereed om te vliegen zodra dat kan.
Welke reden geven de Marokkaanse autoriteiten over waarom zij deze mensen niet terug laten keren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat het van het grootste belang is dat alle Nederlanders zo snel mogelijk terug naar Nederland kunnen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te overwegen of de Koning contact op kan nemen met de Marokkaanse Koning, in een poging om gezamenlijk tot een oplossing te komen voor dit probleem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gevolgen van het opschorten van Staatsexamens Nt2 voor statushouders en andere nieuwkomers |
|
Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het opschorten van Staatsexamens Nt2 gevolgen kan hebben voor statushouders en andere nieuwkomers die in september aan een opleiding willen beginnen?
Ja.
Zou u het ook onwenselijk vinden als nieuwkomers die staan te popelen om aan een opleiding te beginnen, in hun enthousiasme en leergierigheid zouden worden afgeremd door de coronacrisis?
Ja.
Zou u in gesprek willen gaan met onderwijsinstellingen over oplossingen, waardoor statushouders en andere nieuwkomers die als gevolg van de coronacrisis geen staatsexamen kunnen doen, wel in september aan een opleiding kunnen beginnen?
Ik ben reeds in gesprek gegaan met VH, VSNU en de MBO Raad. Dat heeft tot de volgende afspraken geleid.
In het servicedocument voor het hoger onderwijs is opgenomen dat Aspirant-studenten die als gevolg van het stil leggen van de Staatsexamens als tweede taal niet in staat zijn om voorafgaand aan de start van het studiejaar voldoende beheersing van het Nederlands via Nt2 aan te tonen, voorwaardelijk worden toegelaten tot het hoger onderwijs, indien zij naar verwachting binnen een redelijke termijn over het gewenste niveau zullen beschikken. Dit kan onder de voorwaarden dat de student aan de voorkant aantoont over voldoende beheersing van de Nederlandse taal te beschikken door middel van een taaltoets, aangeboden door de desbetreffende instelling. Ook kan de instelling ervoor kiezen om deze student toe te laten zonder dat deze nog voldoet aan het gewenste taalniveau, onder de voorwaarden dat de student het staatsexamen Nederlands vóór 1 januari haalt of anderszins aantoont aan het gewenste taalniveau te voldoen. Kan de student vóór 1 januari niet aantonen dat deze aan voldoende beheersing van de Nederlandse taal voldoet, dan zal deze alsnog de opleiding moeten verlaten. Dit laatste geldt ook voor studenten die in andere vakken dan Nederlands staatsexamen doen. Zij worden toegelaten tot het hoger onderwijs, onder de voorwaarde dat zij het staatsexamen vóór 1 januari halen. Zo niet, dan dienen zij de opleiding te verlaten.
In het servicedocument voor het mbo is aangegeven:
Het CvTE, dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het Staatsexamen Nt2, werkt momenteel samen met DUO de planning voor het hervatten van de Staatsexamens uit. Vanzelfsprekend hangt dit samen met besluitvorming van het kabinet over de maatregelen die nodig zijn om de gevolgen van het Coronavirus te beperken.
Zou u deze vragen voorafgaand aan het notaoverleg Onderwijs en corona op 29 april 2020 kunnen beantwoorden?
Ja.
Het onderzoek Afstand en adoptie in Nederland, 1956- 1984 |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
1. Klopt het dat mensen die in aanmerking komen voor deelname aan het onderzoek naar afstand en adoptie in Nederland 1956–1984 zich tot 1 juni 2020 hiervoor bij FIOM kunnen aanmelden?
Bent u ermee bekend dat mensen die zich bij FIOM aanmelden voor deelname aan het onderzoek volgens de website van de rijksoverheid tot vier weken moeten wachten op een reactie van FIOM?1 Wat betekent dit voor mensen die zich bijvoorbeeld eind mei 2020 aanmelden bij FIOM en dus nog in het aanmeldtraject zitten? Worden zij nog in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het onderzoek?
Bent u het ermee eens dat vanwege de coronacrisis mensen zich pas later voor deelname kunnen aanmelden? Bent u ervan op de hoogte dat mensen die te maken hebben gehad met afstand en adoptie erg getriggerd kunnen zijn door de coronacrisis en dat dit veel angst, verdriet, eenzaamheid en oud zeer kan oproepen?
Klopt het dat te houden verdiepende interviews bij het Verwey-Jonker Instituut (VJI) soms worden uitgesteld als gevolg van de coronacrisis?
Bent u – gelet op het vorenstaande – bereid de datum voor aanmelding voor deelname aan het onderzoek te verlengen, dit eveneens met het oog op de reeds in verband met de coronamaatregelen uitgestelde conferentie «Geef je geschiedenis een stem»? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe de procedure rond de verslaglegging door FIOM en het VJI van de telefoongesprekken met mensen die zich hebben gemeld precies in zijn werk gaat?
Voordat ik inga op hoe de aanmeldprocedure nu is ingericht, wil ik melding maken van het feit dat ik recent een brief heb ontvangen waaruit blijkt dat in ieder geval in één situatie de verslaglegging niet adequaat is geweest. Bij een onderzoek als het onderhavige mag geen discussie ontstaan over de juistheid van verslagen, ik heb naar aanleiding van deze brief dan ook onderzoek gedaan. Ik heb moeten constateren dat aan aanmelders onvoldoende actief gevraagd is of zij het verslag willen inzien en corrigeren. Dat moet hersteld worden. Daarbij komt dat ik ook geconstateerd heb dat het huidige aanmeldproces niet overal overeenkomstig de eisen van de AVG is ingericht. Daarom heb ik melding gemaakt van een datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Op grond van bovenstaande bevindingen heb ik het volgende besloten:
Dit betekent dat het VJI de diepte-interviews pas zal kunnen voortzetten nadat alle personen zijn benaderd en de mogelijkheid hebben gehad hun verslag te verifiëren en te corrigeren. Het onderzoek zal hierdoor meer tijd in beslag nemen. In de voortgangsbrief inzake het personen- en familierecht, die ik u voor de zomer zal toezenden, ga ik nader in op de nieuwe werkwijze inclusief de waarborgen op het gebied van privacybescherming.
Hieronder volgt de procedure die oorspronkelijk van toepassing was.
Mensen kunnen zich bij het aanmeldpunt aanmelden via e-mail of telefoon. Als men e-mailt ontvangt men binnen enkele werkdagen een reactie van de medewerker van het ministerie met de mededeling dat er binnen 5 werkweken telefonisch contact wordt opgenomen voor het stellen van een aantal vragen. Belt men tijdens de openingstijden van het telefonisch aanmeldpunt dan wordt er óf meteen opgenomen óf men krijgt een voicemailbericht dat men kan inspreken. Met de mensen die een voicemailbericht inspreken wordt binnen 5 werkweken contact opgenomen.
De medewerker van Fiom van het aanmeldpunt stelt een aantal vragen op basis van een «intakeformulier». Door middel van de vragen in het intakeformulier wordt informatie verzameld die het VJI nodig heeft om een goede selectie van aanmelders voor diepte-interviews te maken. De antwoorden op deze vragen worden genoteerd in een gespreksverslag.
De medewerker van het aanmeldpunt geeft via de telefoon mondeling aan hoe de procedure in elkaar zit. De medewerker vraagt mondeling toestemming om de gegevens van de aanmelder en de antwoorden op de gestelde vragen door te geven aan het VJI zodat onderzoekers eventueel contact kunnen opnemen voor een verdiepend interview. Verder vraagt de medewerker of onderzoekers ook contact mogen opnemen voor het opvragen van documenten voor het anoniem verwerken van de informatie uit het verhaal in het onderzoek en of de aanmelder benaderd wil worden om middels een nieuwsbrief op de hoogte te worden gehouden van het verloop van het onderzoek.
De bij het aanmeldpunt werkzame medewerkers van Fiom sturen de schriftelijke gespreksverslagen geanonimiseerd door naar het VJI en naar mijn ministerie. Het VJI ontvangt van het aanmeldpunt pas na de selectie van de gespreksverslagen voor de diepte-interviews de contactgegevens van de bij die gespreksverslagen behorende aanmelders. Een heel enkele keer trekt een aanmelder na afloop de aanmelding in en wordt het gespreksverslag vernietigd.
Vraagt FIOM voorafgaand aan het telefoongesprek om schriftelijke toestemming voor gebruik van de verklaringen? Zo nee, waarom niet?
Er werd volstaan met een mondelinge toestemming die niet schriftelijk werd vastgelegd. Hiervoor is destijds gekozen omdat dit eenvoudig en snel werkt en ook weinig administratieve lasten voor de aanmelder met zich brengt.
Vanaf nu zal schriftelijke toestemming worden gevraagd.
Zendt FIOM alle door haar opgestelde schriftelijke verklaringen van alle mensen die zij gesproken heeft door aan het VJI? Zo nee, waarom niet?
De bij het aanmeldpunt werkzame medewerkers van Fiom sturen de schriftelijke gespreksverslagen geanonimiseerd door naar het VJI en naar mijn ministerie. Er vindt geen selectie bij het Fiom plaats.
Wat gebeurt er met de verklaringen die FIOM niet doorzendt? Worden de betreffende deelnemers daarvan op de hoogte gesteld en, zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Worden de door te zenden gegevens geanonimiseerd? Zo nee, waarom niet?
Fiom anonimiseert de verslagen. Ieder verslag krijgt een nummer. Via dit nummer zijn de gespreksverslagen te herleiden tot een persoon zodat het VJI contact kan leggen met de personen die het wil uitnodigen voor diepte-interview. Het VJI ontvangt van het aanmeldpunt pas na de selectie van de gespreksverslagen voor de diepte-interviews de contactgegevens van de bij die gespreksverslagen behorende aanmelders.
Op basis van welke criteria selecteert FIOM – indien zij niet alle verklaringen van deelnemers doorzendt aan het VJI – welke verklaringen zij wel doorzendt aan de onderzoekers van het VJI?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben FIOM en het VJI de betrokken deelnemers in de gelegenheid gesteld de schriftelijke verklaringen in te zien en, zo nodig, te corrigeren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, bent u bereid betrokkenen hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen? Zo nee, waarom niet?
Als de aanmelder in het gesprek met de medewerker van het aanmeldpunt aangeeft het gespreksverslag te willen ontvangen dan wordt het toegestuurd. De aanmelder kan het verslag ook na het intakegesprek opvragen. In de gevallen waarin de verslagen zijn opgevraagd zijn volgens het FIOM slechts in een beperkt aantal gevallen door de aanmelders wijzigingen in het verslag aangebracht.
Ook de intakeverslagen opgemaakt door het VJI en de verslagen van de verdiepende interviews kunnen op verzoek van de geïnterviewde worden geverifieerd en zo nodig gecorrigeerd.
Zoals gemeld in antwoord op vraag 6 heb ik besloten dat de aanmelders alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om het verslag in te zien en eventueel te corrigeren.
Klopt het dat deelnemers recht hebben op inzage in de door FIOM opgestelde verklaringen, en op het eventueel corrigeren daarvan? Zo ja, hoe wordt dat door FIOM naar de deelnemers gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre neemt het VJI de verklaringen en interviews mee in zijn onderzoek en heeft het VJI voorafgaand daaraan de betrokken deelnemers om een schriftelijke machtiging gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Eenieder die wil meedoen met het onderzoek, kan zich vanaf 1 oktober 2019 rechtstreeks aanmelden bij het VJI.
Wanneer iemand zich aanmeldt bij het VJI wordt de aanmelding op dezelfde wijze in behandeling genomen als bij het aanmeldpunt. Dit geldt ook voor de wijze van verslaglegging, verificatie en eventuele verwerking van correcties.
Aan de mensen die zich bij het VJI aanmelden werd net als bij het aanmeldpunt mondeling toestemming gevraagd om de gegevens en de antwoorden op de gestelde vragen te mogen gebruiken voor het onderzoek. Dit zal vanaf heden schriftelijk gebeuren. Het VJI stuurt geen verslagen naar mijn ministerie.
Het VJI vraagt voorafgaand aan de diepte-interviews om schriftelijke toestemming voor het gebruik van de onderzoeksgegevens ten behoeve van het onderzoek.
Meer dan 670 mensen hebben zich gemeld bij het aanmeldpunt of rechtstreeks bij het VJI. Het VJI gebruikt deze gegevens voor de selectie van aanmelders voor een diepte-interview op grond van criteria die zijn afgesproken met het WODC en de onafhankelijke begeleidingscommissie. De criteria hangen samen met een goede wetenschappelijke verdeling over de verschillende perioden en een goede verdeling over de verschillende ervaringen van moeders, kinderen, vaders, adoptieouders en hulpverleners.
Kunt u aangeven of het VJI de verklaringen ook naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft toegezonden? Zo ja, hebben de betrokken deelnemers daartoe een ondertekende machtiging afgegeven?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe wordt de kwaliteit, onafhankelijkheid en transparantie in het onderzoek van VJI geborgd?
Het VJI is ISO-gecertificeerd. Jaarlijks wordt door een onafhankelijk instituut gecontroleerd of het onderzoek volgens de kwaliteitsnormen wordt uitgevoerd. De opzet van dit onderzoek maakt gebruik van een multimethod design en triangulatie. Meerdere soorten bronnen worden geraadpleegd: literatuur, interviews, archieven. Het team is samengesteld uit verschillende disciplines: sociale wetenschappers en historici. Een begeleidingscommissie met wetenschappers ziet toe op de kwaliteit en van het onderzoek door feedback te geven op de onderzoeksmethodiek en aannames te toetsen op wetenschappelijke onderbouwing. Uitgangspunt voor de onafhankelijkheid van het VJI is de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Dat betekent dat het VJI zich bij de keuze van de methode, bij de beoordeling van de data en in de weging van alternatieve verklaringen, niet laat leiden door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijvoorbeeld overwegingen van commerciële of politieke aard). Het VJI is aangesloten bij de Vereniging van Beleidsonderzoek en hanteert de opgestelde integriteitscode en de geschillenregeling.
Kunt u aangeven of de onderzoekers van het VJI voor het onderzoek alleen gebruik maken van de verklaringen van degenen die zich bij het meldpunt hebben aangemeld? Zo nee, vanuit welke bronnen ontvangen zij nog meer verklaringen?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe wordt in dit onderzoek rekening gehouden met mensen die rechtstreeks met het VJI in contact willen treden voor deelname aan het onderzoek? Bent u bereid deze betrokkenen hiertoe in de gelegenheid te stellen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 oktober 2019 is het mogelijk om zich voor deelname aan het onderzoek direct bij het VJI aan te melden. Deze mogelijkheid is gecreëerd voor mensen die op basis van ervaringen uit het verleden geen contact met Fiom-medewerkers willen. Voorafgaand aan het interview geven de medewerkers van het aanmeldpunt om deze reden aan bij Fiom werkzaam te zijn en wijzen dan direct op de mogelijkheid van aanmelding via het VJI. Vanaf heden zullen alle gesprekken over het onderzoek gevoerd worden door het VJI.
Hoe worden de belangen van de doelgroep vertegenwoordigd en geborgd in dit onderzoek, en waar kan men terecht voor het melden klachten met betrekking tot (procedurele aspecten van) het onderzoek?
Mijn ministerie heeft een «werkgroep afstand en adoptie» ingesteld, waaraan ook vertegenwoordigers deelnemen van de belangengroepen voor afstandsmoeders en afstandskinderen/geadopteerden. Veel zaken worden in de werkgroep besproken. Zo is bijvoorbeeld de startconferentie van het verdiepend onderzoek door de werkgroep voorbereid. In de werkgroep zijn ook de vraagstelling van het verdiepend onderzoek, de vragen die worden voorgelegd aan de aanmelders en het start- en eindpunt van het aanmeldpunt besproken. Uiteraard kan de werkgroep niet inhoudelijk invloed uitoefenen op het onderzoek omdat de onafhankelijkheid van het onderzoek moet zijn gewaarborgd. De onderzoekers hebben met de werkgroep gesproken bij de start van het onderzoek en er staan vervolgbijeenkomsten gepland.
Klachten over het aanmeldpunt en de procedurele gang van zaken kunnen worden gemeld bij het e-mailadres van het aanmeldpunt, zoals te lezen staat op de betreffende webpagina van rijksoverheid.nl. Eventuele klachten over het onderzoek kunnen bij het VJI worden ingediend.
Klopt het dat de door de deelnemers verstrekte verklaringen na het onderzoek bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, FIOM en het VJI worden bewaard? Kunt u aangeven hoe lang deze worden bewaard en met welk doel?
De gespreksverslagen zijn tot nu toe opgeslagen bij het Fiom. Verslagen die door Fiom zijn afgerond en geanonimiseerd worden doorgestuurd naar het VJI en mijn ministerie. Vervolgens worden die verslagen bij het Fiom vernietigd. Vanuit mijn ministerie worden verslagen desgevraagd aan de aanmelder gestuurd ter inzage en correctie. Tot op heden bewaart VJI alleen de gespreksverslagen van de aanmelders die zijn geselecteerd voor een diepte-interview. Het VJI zal vanaf nu alle gespreksverslagen van de aanmeldingen en de verslagen van de diepte-interviews op een beveiligde manier bewaren tot de afronding van het onderzoek.
Gezien het feit dat de verslagen bij mijn ministerie niet conform de AVG-eisen zijn bewaard en opgeslagen zijn de verslagen in een beter beveiligde omgeving geplaatst hangende de voorbereiding voor een correct uit te voeren vernietiging. Dat betekent dat alleen het VJI toegang heeft tot de verslagen.
Bent u bereid op de website van het ministerie meer duidelijkheid te verschaffen, zodat deelnemers precies weten wat er met de door hen afgegeven verklaringen bij FIOM, het VJI en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gebeurt, zowel met het oog op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) als met betrekking tot de Archiefwet?2 Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid en ik zal dat onverwijld ter hand nemen.
Bent u zich ervan bewust dat het meedoen aan een onderzoek als deze voor een aantal deelnemers behoorlijk emotioneel kan zijn? Worden deelnemers gewezen op mogelijkheden tot het krijgen van nazorg? Hoe is dit georganiseerd en waar kan men daarvoor terecht?
Kunt u aangeven welke budgetten concreet beschikbaar zijn gesteld voor het aanmeldpunt, voor het onderzoek door het VJI en voor het verlenen van nazorg?
Voor het aanmeldpunt ontvangt Fiom nu een subsidie van 133.205 euro. Het onderzoek door het VJI kost 177.970 euro. Voor het verlenen van nazorg in het algemeen aan afstandsmoeders uit het verleden en volwassen geadopteerden heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een subsidie aan Fiom verstrekt van 350.000 euro als onderdeel van de instellingssubsidie.
Aanhoudende droogte en natuurbranden. |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Landbouw en natuur in Oost- en Zuid-Nederland zuchten onder de droogte» en «Brand in de Deurnese Peel is een van de grootste Nederlandse natuurbranden ooit»?1 2
Ja.
Welke aanvullende maatregelen heeft u genomen en welke maatregelen bent u voornemens te nemen, gelet op het feit dat het droger is dan in dezelfde periode vorig jaar en in 2018 en lerende van de droogte van afgelopen zomer?
Nederland wordt beter weerbaar tegen droogte met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300-XIV, nr. 70) en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling). Door alle partijen wordt gewerkt aan de realisatie van de aanbevelingen.
In het Deltaprogramma Zoetwater en het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie werken partijen aan structurele maatregelen voor het beter omgaan met droogte. In de eerste fase van het Deltaprogramma Zoetwater worden momenteel maatregelen uitgevoerd voor ruim € 400 miljoen, waarmee we water beter vasthouden, zuiniger zijn met water en water slimmer verdelen. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) is € 150 miljoen uit het Deltafonds beschikbaar, dat wordt aangevuld met financiering van de regionale waterpartners.
Voor de Impulsregeling klimaatadaptatie is daarnaast € 150 tot € 250 miljoen gereserveerd voor de periode vanaf 2021. Deze middelen worden aangevuld met cofinanciering uit de regio. Hiermee wordt de versnelling van de aanpak van ruimtelijke adaptatie voor wateroverlast en droogte door decentrale overheden financieel ondersteund.
Op dit moment nemen waterbeheerders, andere overheden en sectoren al diverse maatregelen, zoals het aanhouden van een hoger waterpeil en duurzaam beheer van landbouwbodems. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
De provincies werken aan het voorkomen van onomkeerbare schade aan natuur door – in gebieden met wateraanvoer – de kwetsbare natuurgebieden als categorie 1 natuur aan te merken. Waterbeheerders moeten dan bij watertekorten prioriteit geven aan de watervoorziening aan deze gebieden. In gebieden die afhankelijk zijn van regenwater (veelal de hoge zandgronden) wordt gewerkt aan een klimaatbestendige natuur door het verhogen van grondwaterstanden en het vasthouden van water. De investeringsimpuls natuur zal, in het kader van de stikstofaanpak, deels worden ingezet voor het verbeteren van de hydrologie in en rondom natuurgebieden. Samen met provincies werk ik deze maatregelen uit in het Programma Natuur.
Naast aanpassingen in het watersysteem zal ook bij de ruimtelijke inrichting meer rekening moeten worden gehouden met waterbeschikbaarheid en wateroverlast. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma wordt daarom een voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer. Uitgangspunt is dat in de ruimtelijke inrichting meer rekening wordt gehouden met waterbeschikbaarheid en dat alle watergebruikers zuiniger omgaan met water. Verder moet water beter worden vasthouden, opgeslagen en verdeeld over de watervragende functies in een gebied, en indien nodig kunnen worden afgevoerd. Daarnaast blijft droogte een natuurlijk fenomeen, waardoor (economische) schade niet altijd voorkomen kan worden.
Kunt u met ons delen hoe de waterschappen omgaan met deze aanhoudende droogte? Zijn zij na afgelopen jaar anders gaan werken? Zo ja, welke andere (waterbesparende en herverdelende) maatregelen hebben zij genomen?
De waterbeheerders brengen de lessen van de Beleidstafel droogte momenteel in de praktijk. Waterschappen hebben in de winterperiode waar mogelijk hogere waterpeilen aangehouden om water vast te houden en de grondwaterstand aan te vullen De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben alle maatregelen in werking, die bij de huidige droogtesituatie horen – zoals peilopzet, extra wateraanvoer en inspectie van droogtegevoelige waterkeringen – en monitoren de situatie nauwlettend. In sommige gebieden zijn of worden onttrekkings- en/of beregeningsverboden ingesteld om watertekorten te voorkomen.
De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) is met onder meer een geactualiseerd landelijk draaiboek, de nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks en de handleiding chloride goed geëquipeerd om een eventuele volgende droogtecrisis goed te beheersen. De waterschappen zijn in gesprek met watergebruikers en andere waterbeheerders over waterbeschikbaarheid. Om de watervraag en het -aanbod op elkaar af te stemmen, wordt de verdringingsreeks regionaal uitgewerkt en wordt gezorgd voor gezamenlijke en eenduidige communicatie over droogte.
Kwetsbare en droogtegevoelige natuurgebieden, zoals de Peelvenen, vallen in categorie 1 van de landelijke verdringingsreeks. Dit betekent dat (grond)waterbeheerders bij watertekorten door droogte prioriteit geven aan de watervoorziening van deze gebieden. Zo wordt er alles aan gedaan om onomkeerbare schade door inklinking van veen in kwetsbare natuurgebieden te voorkomen.
Hoe werden de verschillende natuurgebieden die kwetsbaar zijn voor droogte, zoals het veengebied de Deurnese Peel en natuurgebied Meinweg, in de afgelopen weken gemonitord?
Beheerders monitoren de actuele situatie in de droogtegevoelige gebieden. Ecologen en boswachters beoordelen met grote regelmaat de gevolgen van verdroging op flora en fauna en nemen het peil van het oppervlaktewater op. Veiligheidsregio’s monitoren de droogte in natuurgebieden met behulp van meetstations. Deze meetstations meten de windsnelheid, de temperatuur, droogte en luchtvochtigheid en geven daarmee een indicatie van het risico op een snel uitbreidende natuurbrand, dus niet op het kunnen ontstaan van een natuurbrand. De informatie van de meetstations wordt gebruikt om het risico van natuurbranden weer te geven via de website www.natuurbrandrisico.nl. Ten tijde van de branden in de Deurnese Peel en natuurgebied De Meinweg gold voor beide gebieden een verhoogd risico.
Kunt u een tijdlijn schetsen van de start van de droogte en welke acties er door verschillende partijen ondernomen zijn om te voorkomen dat er branden zouden ontstaan? Kunt u hierbij ook specifiek in gaan op de rol van de waterschappen, Rijkswaterstaat en het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC)?
In het voorjaar, bij aanvang van het droogteseizoen, verspreidt de Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) het eerste droogtebericht van het jaar, het zogenoemde startbericht. Hierin staan naast een korte terugblik op het vorige droogteseizoen en het verloop van de herfst en winter, de verwachtingen voor de hoeveelheid water die de rivieren zullen afvoeren, neerslag en (water)temperaturen voor de aankomende lente en zomer. Wanneer sprake is van een (dreigend) watertekort of droogte, stelt de LCW een droogtemonitor op. In een periode van droogte gebeurt dit elke 2 weken, of vaker als dat nodig is. Inmiddels zijn er 4 droogtemonitoren opgesteld en verspreid onder de waterpartners: op 24 april, 7 mei, 19 mei en 27 mei 2020.
De droogte zorgt nu voor het derde jaar op rij voor problemen, met name op de hoge zandgronden. Een tekort aan neerslag gecombineerd met zeer lage grondwaterstanden komen met name voor in de hoger gelegen zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland. Landbouw en natuur ondervinden daar de gevolgen van. In een aantal gebieden zijn of worden onttrekkingsverboden van kracht.
In Nederland werken we met diverse partijen samen aan de randvoorwaarden voor het voorkomen van natuurbranden. De provincies zijn primair verantwoordelijk voor het natuurbeleid en daarmee een partij in de aanpak ter voorkoming van natuurbranden. Terreinbeheerders kunnen via maatregelen als menging van loofbomen in naaldbossen bijdragen aan het weerbaarder maken van bosgebieden tegen brand. Ook een goed padennetwerk kan als brandgangennetwerk fungeren en draagt bij aan beperking van de omvang van branden. Voor hoogveengebieden is het vasthouden van water en goed waterbeheer een cruciale factor. De brochure Risicobeheersing natuurbranden die de terreinbeheerders in VBNE-verband hebben opgesteld (2014) is nog steeds actueel en vormt de leidraad voor het handelen3. De Veiligheidsregio’s doen in vastgestelde risicogebieden aan natuurbrandrisicobeheersing. Hierbij ligt de focus op een gebiedsgerichte aanpak en op lokaal maatwerk dat door brandweer en belanghebbenden samen wordt opgesteld. Dit gebeurt via een zgn. RIN (Risico Index Natuurbranden). Voor de Peelvenen en de Meinweg was zo’n RIN opgesteld.
Het ontstaan van natuurbranden is echter moeilijk te beïnvloeden. De meeste branden ontstaan door onzorgvuldig menselijk handelen. Door goede afspraken tussen betrokken partijen en goed kaartmateriaal kan er doorgaans snel worden gehandeld en geven we zo min mogelijk ruimte voor escaleren van branden, waarmee de impact op samenleving en natuur wordt beperkt.
Het LOCC heeft geen rol in het voorkómen van branden. Het LOCC heeft wel een rol in de informatievoorziening naar de operationele partners, waar de Veiligheidsregio’s toe behoren.
Vóór het ontstaan van de natuurbranden heeft het LOCC via het Landelijk Crisis Management Systeem op 7 en 8 april jl. gewezen op een verhoogd natuurbrandrisico.
Omdat de effecten van zo’n natuurbrand omvangrijk kunnen zijn en om de risico’s beter te beheersen, trekken de Veiligheidsregio’s, gemeenten en provincies samen op met natuurbeheerders en stakeholders die intensief gebruik maken van de natuur in het project Gebiedsgerichte aanpak Natuurbrandbeheersing. Gezamenlijk inventariseren en beoordelen deze partijen de risicovolle natuurgebieden en kijken zij hoe de risico’s op onbeheersbare branden verder beperkt kunnen worden. Bijvoorbeeld door het aanleggen of versterken van natuurlijke barrières met minder brandbare vegetatie. Op deze manier proberen we het risico op het ontstaan van een onbeheersbare natuurbrand zo klein mogelijk te maken.
Het feit dat vermogensbeheerder BlackRock de Europese Commissie gaat voorzien van advies over duurzaamheidsbeleid bij bankenbeleid op Europees niveau |
|
Sandra Beckerman (SP), Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Europese Commissie recent Blackrock heeft aangewezen als een belangrijke adviseur als het aankomt op duurzaamheidsadvies en governance in relatie met het reguleren van de bankensector, waarbij ook vergroening een grote rol speelt?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat BlackRock voor de Europese Commissie een onderzoek gaat uitvoeren naar methoden voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk voor banken en de strategie van banken zelf. Duurzaamheid is één van de ESG-factoren waarnaar in deze context gekeken wordt.
Deelt u de mening dat dit een bizarre keuze is, gezien het feit dat BlackRock gigantische hoeveelheden geld heeft zitten in de meest vervuilende bedrijven op aarde, zoals oliemaatschappijen?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgezet via een openbare aanbestedingsprocedure. Het voorstel van BlackRock moet daardoor voldoen aan strikte aanbestedingseisen van de Europese Commissie. Het moet daarmee ook voldoen aan de strenge regels die betrekkingen hebben op het voorkomen van belangenverstrengelingen.
In de aanbestedingsprocedure zelf worden onderzoeksvoorstellen zorgvuldig gerangschikt op basis van prijs- en kwaliteitsindicatoren. In totaal zijn er negen offertes ingediend en op basis van de rangschikking kwam de offerte van BlackRock voor de Europese Commissie uiteindelijk als beste uit de bus. De Europese Commissie geeft aan dat deze keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Bent u het met ons en Finance Watch eens dat dit een overduidelijk voorbeeld is van belangenverstrengeling, zoals een slager die zijn eigen vlees mag keuren?2 Zo nee, waarom niet?
Het is gebruikelijk dat de Europese Commissie bij het voorbereiden van beleidsvoorstellen gebruik maakt van de kennis van experts, bijvoorbeeld waar het onderwerpen betreft met een sterk technisch karakter. Dit zorgt voor een goede aansluiting bij de meest recente ontwikkelingen in het veld. Dit onderzoek dient ook in dat licht bezien te worden. BlackRock levert middels haar onderzoek technische informatie aan de Europese Commissie. De Europese Commissie kan op haar beurt deze informatie gebruiken voor haar actieplan voor duurzame financiering. Ze heeft daarbij te kennen gegeven dat er, naast dit onderzoek, ook uit vele andere bronnen geput zal worden bij het bepalen van dit beleid.
Bovendien zijn de Europese Commissie, de Raad van Ministers en het Europees parlement die het Europese beleid ten aanzien van de financiële markten bepalen. Zij bepalen dus ook het beleid ten aanzien van de integratie van ESG-factoren in het bankentoezicht. De Raad van Ministers, waar ook Nederland deel van uitmaakt, is medewetgever bij elk wetsvoorstel van de Europese Commissie.
Ziet u ook de absurditeit van het feit dat de grootste criticaster van de gehele Europese duurzaamheidsaanpak, nu adviseur wordt van deze zelfde aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Ziet u ook een fundamenteel verschil in denkwijzen, waarbij BlackRock voorstander is van een enkele materialiteitsaanpak wat inhoudt dat er alleen wordt gekeken naar de financiële impact van klimaatveranderingen op bedrijven, waar de Europese Commissie een tweeledige materialiteitsaanpak heeft; de impact op de bedrijven maar ook de impact van bedrijven op het klimaat?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgeschreven in het kader van haar duurzame financieringsstrategie. In de opdracht geeft zij ook expliciet aan dat het onderzoek moet worden uitgevoerd binnen de context van deze strategie. BlackRock dient daarmee dus ook de denkwijze van de Europese Commissie centraal te stellen in het onderzoek.
Het kabinet heeft, net als de Europese Commissie, oog voor de impact van bedrijven op het klimaat. Het kabinet vindt het van belang dat financiële instellingen klimaateffecten meewegen in hun beleid. De middelen die banken, pensioenfondsen, verzekeraars en andere vermogensbeheerders beheren, zijn immers een belangrijke bouwsteen in de vergroening van de economie.
Mijn beeld is dat financiële instellingen in algemene zin in toenemende mate de maatschappelijke effecten van hun financieringen en beleggingen meenemen in hun investeringsafwegingen, mede onder druk van aandeelhouders en klanten. Waar dit vroeger vaak plaatsvond via een uitsluitingsbeleid, vindt dit tegenwoordig in toenemende mate plaats via een insluitingsbeleid, bijvoorbeeld het investeren in groene energie. Hierbij speelt mee dat vergroening en een duurzaam verdienmodel steeds meer in het verlengde van elkaar komen te liggen. De transitie naar een groene economie biedt in toenemende mate commerciële kansen aan financiële instellingen. Zij zien dat hun klanten steeds meer behoefte hebben aan groene financiële producten en spelen daar op in.
De uitdagingen zijn evenwel nog steeds groot. Gezien het grensoverschrijdende karakter van financiële markten, alsmede van klimaatverandering, is een Europese aanpak van groot belang. Ik kijk daarom uit naar de verdere uitwerking van de European Green Deal, bijvoorbeeld naar de beleidsvoorstellen voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk.
Kunt u de verbijstering van veel organisaties zoals Finance Watch, Urgewald en andere milieuorganisaties begrijpen over het feit dat een van de meest foute bedrijven op wereld wat betreft milieuwetgeving nu de Europese Commissie op dit onderwerp gaat adviseren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat BlackRock tegen 82 procent van de klimaatgerelateerde resoluties heeft gestemd omdat het tegen de financiële voordelen voor klimaatvervuilende bedrijven ging?3
Ik ben op de hoogte van een onderzoek van de krant The Guardian naar het stemgedrag van BlackRock bij aandeelhoudersvergaderingen van fossiele brandstofbedrijven uit de FTSE100 en de S&P500 tussen 2015 en 2019. Uit dit onderzoek blijkt dat BlackRock bij 82% van de klimaatgerelateerde resoluties tegen heeft gestemd of zich onthouden heeft van stemming. Waarom BlackRock dit heeft gedaan blijkt niet uit dit of andere gerelateerde onderzoeken.
Bent u bereid zich op Europees niveau in te zetten om ervoor te zorgen dat deze beslissing wordt teruggedraaid en BlackRock niet als adviseur wordt aangenomen op dit belangrijke onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Ik zie het nut van het consulteren van experts bij de voorbereiding van wetgeving en zie geen aanleiding te treden in deze gunningsprocedure. De Europese Commissie geeft aan dat de keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Ik kijk uit naar de voorstellen van de Europese Commissie waar dit onderzoek input voor levert. Het is namelijk van groot belang dat ESG-factoren, zoals klimaatrisico’s, beter meegenomen worden in de strategie van banken en in het raamwerk van toezichthouders. Het verbeteren van inzicht in klimaatrisico’s speelt daarom bijvoorbeeld ook een grote rol in de duurzame financiering strategie van het kabinet zoals deze uiteengezet is in de Kamerbrief verkenning markt voor groene financiering4.
Het testen van politieagenten op corona |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bespuugde agenten mogen zich laten testen op corona»?1
Ja.
Weten agenten, buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s), handhavers of hun werkgevers dat zij zich kunnen laten testen in het geval zij tijdens het werk een mogelijke besmetting hebben opgelopen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u zorgen voor snelle voorlichting over deze mogelijkheid?
Er is informatie beschikbaar voor deze werknemers over de situatie rondom corona en de getroffen maatregelen om de gezondheid van de medewerkers te beschermen. Van nieuwe ontwikkelingen, zoals veranderingen in het testbeleid, worden medewerkers op de hoogte gebracht door de interne communicatie van de organisaties, zoals nieuwsbrieven en informatie op het intranet. Mij zijn geen signalen bekend dat de informatievoorziening ontoereikend is.
Deelt u de mening dat ook zonder dat sprake was van spuug- of hoestincidenten agenten, boa’s en handhavers die in contact met publiek komen in het geval zij corona gerelateerde symptomen vertonen, getest moeten kunnen worden? Zo ja, is dat ook reeds het geval? Zo nee, waarom niet?
Ook professionals in handhaving en toezicht krijgen te maken met het coronavirus. Het kan zijn dat zij tijdens hun werk besmet worden doordat ze worden bespuugd of behoest door iemand die het coronavirus heeft. Dit risico lopen ze ook tijdens een reanimatie, vechtpartij, of aanhouding met geweld. Dit veroorzaakt onder deze professionals onrust. Daarom is afgesproken dat professionals in handhaving en toezicht (waaronder o.a. agenten, boa’s en andere handhavers) ook getest kunnen worden als zij door een incident tijdens het werk (spugen, hoesten, reanimatie, vechtpartij of aanhouding met geweld) een mogelijke besmetting hebben opgelopen. Als zij symptomen hebben ontwikkeld die passen bij COVID-19, kunnen zij getest worden na advies van de (bedrijfs)arts. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport2. Ook voor politiemensen, boa’s en andere handhavers geldt dat zij bij corona-gerelateerde ziekteverschijnselen thuis moeten blijven. Op dit moment wordt gewerkt aan verbreding van het testbeleid. De Minister van VWS heeft op 6 mei aangekondigd dat per 18 mei medewerkers van politie, de Koninklijke marechaussee en boa’s getest kunnen worden bij klachten. Het testbeleid voor deze sector wordt de komende tijd uitgewerkt.
In juni, waarbij gestreefd wordt naar 1 juni, wordt het testbeleid weer verder uitgebreid en zal iedereen met klachten getest kunnen worden.
Moeten agenten, boa’s en handhavers die getest willen worden daarvoor door hun bedrijfsarts worden doorverwezen? Zo ja, wat zijn de kosten daarvan?
Ja. Aan testen zijn kosten verbonden. Er worden geen kosten berekend aan medewerkers.
Kunnen agenten, boa’s en handhaver die getest willen worden zich ook tot een GGD-arts wenden die beoordeelt of een test noodzakelijk is? Zo ja, is deze mogelijkheid bij agenten, boa’s of hun werkgever bekend? Zo nee, waarom kan dat niet?
De agenten, boa’s en handhavers wenden zich in eerste instantie tot de bedrijfsarts, die een belangrijke rol heeft bij het gezond en veilig werken in de organisatie. Deze werkwijze is afgesproken in overleg met de GGD’en en heeft als voordeel dat de GGD’en niet onnodig belast worden. Bovendien houdt de organisatie op deze wijze zicht op het aantal incidenten en de hoeveelheid medewerkers die getest moeten worden op het coronavirus.
Hebben de GGD’en voldoende capaciteit om naast de patiënten en zorgmedewerkers die zij moeten testen en per 11 mei de leraren, ook agenten, boa’s en handhavers te testen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat die capaciteit er wel komt?
Ja, de GGD’en hebben voldoende capaciteit om agenten, boa’s en handhavers te testen bij klachten na een incident.
Kunt u bovenstaande vragen gezien de zorgen die leven bij agenten, boa’s en handhavers binnen een week beantwoorden?
Zoals gebruikelijk zijn de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.