Het bericht dat bij een slachthuis 1 op de 5 medewerkers besmet is met corona. |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «1 op de 5 personeelsleden van slachthuis in Groenlo besmet met coronavirus»?1
Ja.
Met hoeveel contacten van de 147 positief geteste medewerkers van Vion Groenlo is door de GGD contact opgenomen? Binnen hoeveel tijd? Hoeveel van hen zijn getest?
Er heeft grotendeels binnen 48 uur bron- en contactonderzoek plaatsgevonden bij de nauwe contacten van de positief geteste medewerkers. Nauwe contacten zijn personen met wie iemand langer dan een kwartier in contact is geweest op minder dan 1,5 meter.
Het vraagt veel uitzoekwerk om na te gaan hoeveel van de «nauwe contacten» getest zijn. Daarbij komt nog dat de mensen zich bij verschillende GGD’en aanmelden en ook bij de collegadienst in Duitsland. Andere personen zijn weer naar het land van herkomst vertrokken.
Zijn nu alle medewerkers van het slachthuis in beeld? Is bij alle medewerkers getest, gerapporteerd en geïsoleerd? Zo nee, waarom niet en bij hoeveel medewerkers nog niet?
Ja, alle medewerkers zijn in beeld en zijn getest. De Veiligheidsregio heeft alle medewerkers een gebiedsverbod opgelegd, wat concreet betekent dat zij niet aan het werk mochten. Vervolgens zijn alle medewerkers in quarantaine geplaatst door de veiligheidsregio.
Op welke wijze wordt vormgegeven aan bron- en contactonderzoek bij de personen die positief getest zijn? Hoe wordt nagegaan met wie de niet-geteste medewerkers in de tussenliggende tijd contact gehad hebben?
Het bron- en contactonderzoek is uitgevoerd conform het protocol RIVM. De GGD heeft direct na de uitslag van de test gevraagd met wie medewerkers allemaal contact hebben gehad. De GGD heeft waar mogelijk contact opgenomen met deze mensen en ze uitgelegd dat ze minimaal 14 dagen zoveel mogelijk thuis moeten blijven en besproken wat ze verder moeten doen.
Heeft de GGD voldoende capaciteit om iedereen met wie positief geteste personen in contact zijn geweest, te traceren en contact met hen op te nemen? Zo nee, waarom niet en wanneer is er wel voldoende capaciteit?
Er wordt alleen bron- en contactonderzoek gedaan bij de nauwe contacten van besmette personen. Hiervoor is voldoende capaciteit beschikbaar.
Zijn alle personen die positief getest zijn, en iedereen die met hen in contact is geweest, in quarantaine? Zo nee, waarom niet?
Positief geteste personen zijn in isolatie, nauwe contacten zijn in quarantaine.
Op welke wijze wordt het inkomen van mensen die geïsoleerd worden, gegarandeerd?
Bij ziekte, ook als gevolg van corona, is er recht op loondoorbetaling of op een uitkering op grond van de Ziektewet. Bij werkloosheid is er recht op WW. EU-arbeidsmigranten die maar een kort arbeidsverleden in Nederland hebben, mogen hun buitenlandse arbeidsverleden meenemen. Dit telt mee voor de wekeneis en de jareneis in de WW.
De maatregelen in het kader van de coronacrisis gelden ook voor flexwerkers en uitzendkrachten, waaronder veel arbeidsmigranten. De (uitzend)werkgever kan via de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) een tegemoetkoming aanvragen en wordt gecompenseerd voor de loonkosten voor mensen die hij/zij nog in dienst heeft.
Vindt u 48 uur om alle gegevens van medewerkers van Vion aan te leveren een redelijke tijd, gezien het belang van snel en effectief bron-en contactonderzoek? Zo nee, hoe moet dat anders?
Uiteraard is snelheid bij bron- en contactonderzoek essentieel. Wat een redelijke termijn bij dergelijke gevallen is, hangt sterk af van de casus en is aan het oordeel van de voorzitter Veiligheidsregio.
Zijn alle Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding (LCI)-richtlijnen volledig gevolgd? Zo nee, welke niet en waarom niet?
Ja, de LCI richtlijnen zijn gevolgd.
Wordt onderzocht hoe de situatie in andere slachthuizen is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te gaan doen?
Op dit moment wordt er meteen actie ondernomen als er signalen binnen komen van mogelijke besmettingen. Verder wordt nu onder leiding van de voorzitters Veiligheidsregio een plan van aanpak uitgewerkt voor het sectorgewijs beheersbaar maken van besmettingshaarden zoals de slachterijen. Dit plan heeft als uitgangspunt risicogericht en steekproefsgewijs werken, waarbij het hele traject van de eerste signalen tot het nemen van beheersmaatregelen en het monitoren van bedrijven de aandacht heeft. Het is complexe materie waarbij veel partijen betrokken zijn.
Welke stappen neemt u om ervoor te zorgen dat bedrijven zoals slachthuizen, alle gegevens van medewerkers volledig op orde hebben, zodat personen niet buiten beeld kunnen raken?
Inleners en uitzendbureaus dienen vanuit hun normale bedrijfsvoering direct de beschikking te hebben over de contactgegevens van de arbeidsmigranten die voor de inlener/het uitzendbureau werken, zodat bij een uitbraak snel getest kan worden en mensen in quarantaine geplaatst kunnen worden. Dit wordt via het overleg met de sector ook benadrukt. Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten komt met aanbevelingen hoe dit proces kan worden verbeterd.
Erkent u het risico dat grote groepen arbeidsmigranten in kleine ruimtes bij elkaar wonen, waardoor afstand houden nagenoeg onmogelijk is? Op welke wijze wordt hier toezicht op gehouden?
De coronacrisis maakt de bestaande problemen rond de huisvesting van arbeidsmigranten pregnanter. Arbeidsmigranten wonen inderdaad vaak dichtbij elkaar, waardoor het moeilijk is de RIVM-richtlijnen te volgen en er risico bestaat op besmetting. Het is dan van groot belang dat werkgevers, huisvesters, gemeenten en de arbeidsmigranten zelf, er alles aan doen om de kans op besmetting zo klein mogelijk te maken. De Veiligheidsregio kan handhaven als er veel mensen op een zeer kleine ruimte samenwonen. Huisvesting is ook een van de onderdelen waarover het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten zal adviseren.
De verslechterende positie van LHBT+ mensen als gevolg van de COVID-19 pandemie. |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport van De Kaleidoscope Trust1 dat waarschuwt voor de snel verslechterende situatie van LHBT+ mensen in de landen van het Britse Gemenebest en het bericht van Hivos2 over de toenemende homohaat in de landen waar Hivos actief is? Wat is uw appreciatie van deze berichten?
Ja. Deze organisaties, net als verschillende andere, vragen terecht aandacht voor de kwetsbare positie van LHBTI’s tijdens deze COVID-19 pandemie.
Kunt u inzicht geven in de situatie van LHBT+ mensen in de landen waar organisaties met Nederlandse middelen actief zijn? Kunt u aangeven hoe deze situatie is veranderd sinds het uitbreken van de COVID-19 pandemie? Herkent u het beeld dat de situatie van LHBT+ mensen onder druk staat in veel landen?
LHBTI’s bevinden zich in een extra kwetsbare positie tijdens de COVID-19 pandemie vanwege discriminatie, stigmatisering en criminalisering. Deze problematiek bestond al voor de crisis en resulteert nu in een disproportioneel negatieve impact op deze groep. LHBTI’s hebben in veel niet-Europese landen voortdurend te maken met armoede, psychosociale problemen en discriminatie in de zorg. Lockdown-maatregelen dwingen daarnaast LHBTI’s bij familie thuis te blijven waar ze te maken kunnen krijgen met huiselijk geweld, omdat ze niet geaccepteerd worden. Alternatieve veilige verblijfplaatsen voor LHBTI’s zijn door COVID-19 gerelateerde maatregelen vaak gesloten.
Daarnaast kan de crisis door overheden misbruikt worden om specifiek LHBTI’s verdergaand te discrimineren of om nieuwe, voor hen beperkende wetgeving voor te stellen. Ook zijn er signalen dat in sommige gebieden LHBTI’s in relatie tot deze pandemie als zondebok worden gezien, hetgeen verder bijdraagt aan de kwetsbare situatie waarin zij zich bevinden.
Wat is er bij u bekend over de invloed van COVID-19 op de situatie van LHBT+ mensen in andere niet-Europese landen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke signalen krijgt u vanuit de LHBT+ gemeenschappen zelf? Aan welke vorm van ondersteuning hebben zij zelf behoefte?
Verschillende partnerorganisaties, waaronder de ngo’s COC Nederland, Outright, Hivos en Astraea, en de LHBTI-organisaties die verbonden zijn aan de internationale Equal Rights Coalition hebben expliciet aandacht besteed aan de invloed van COVID-19 op de situatie van LHBTI’s. In hun analyses roepen de organisaties onder meer op tot specifieke, flexibele financiële steun voor LHBTI-organisaties, het blijven adresseren van restricties van de rechten van LHBTI’s en het betrekken van LHBTI’s en andere gemarginaliseerde groepen in humanitaire steun bij de COVID-crisis. Daarnaast blijft het Ministerie van buitenlandse zaken via partners als UNAIDS, het Aidsfonds, Frontline AIDS en het Robert Carr Fund voortdurend in gesprek over de toegang tot medicatie tijdens deze crisis en de noden van de LHBTI’s die leven met hiv.
De onafhankelijk expert op het gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit (SOGI) bij de VN, Victor Madrigal-Borloz, zal in zijn aanstaande rapport aan de VN Mensenrechtenraad voor de zomer ingaan op de impact van de COVID-19 pandemie op LHBTI’s wereldwijd. Daarin doet hij zoals gebruikelijk aan verschillende landen aanbevelingen om de positie van LHBTI’s te beschermen.
Wat onderneemt u om de positie van LHBT+ mensen in ontwikkelingslanden te beschermen en deze te verbeteren? Bent u van plan om deze inzet te intensiveren als gevolg van de ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Nederland heeft op 17 mei op de Internationale dag tegen homofobie, transfobie en bifobie (IDAHOT) gezamenlijk met 37 andere landen van de internationale Equal Rights Coalition een verklaring uitgegeven waarin aandacht wordt gevraagd voor de situatie van LHBTI’s tijdens deze crisis en waarin alle landen worden opgeroepen om hier expliciet aandacht aan te besteden bij de bestrijding van de crisis.3 Bij gelegenheid van IDAHOT heeft de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur specifiek de aandacht gevestigd op individuele LHBTI-activisten uit Nepal, Kenia, Oeganda, Libanon en Guatemala. Ook hebben Nederlandse ambassades op verschillende plekken de positie van LHBTI’s in de COVID-19 pandemie uitgelicht.
Nederland ondersteunt verder via het strategisch partnerschap met COC Nederland (het programma Samenspraak en Tegenspraak) en via het Mensenrechtenfonds vele lokale LHBTI-organisaties. Deze steun is juist nu belangrijk, omdat LHBTI-organisaties zo capaciteit kunnen opbouwen om zelf op te kunnen komen voor hun rechten. Binnen de lopende projecten bestaat daarbij flexibiliteit om de activiteiten aan te passen aan de COVID-19 crisis en de middelen te gebruiken ter ondersteuning van LHBTI’s gerelateerde gevolgen.
Daarnaast blijft Nederland in bilaterale gesprekken, onder meer via ambassades en de Equal Rights Coalition, en binnen multilaterale fora, zoals de EU en de VN, aandacht vragen voor de positie van groepen in kwetsbare situaties, waaronder LHBTI’s. Acties richting specifieke landen zullen niet altijd publiek zijn, aangezien dat in veel gevallen contraproductief werkt. Kritiek vanuit een westers land kan de perceptie versterken dat het hier zou gaan om een westerse agenda en zo leiden tot meer steun voor tegenstanders van gelijke rechten van LHBTI’s. Nederland blijft echter, voor of achter de schermen, een vocale pleitbezorger voor gelijke rechten van LHBTI’s.
Ten slotte werkt het ministerie samen met lokale partners om verslechtering van de positie van LHBTI’s aan te kaarten. Zo zijn bijvoorbeeld in Uganda mede dankzij de partnerorganisaties van het PITCH strategisch partnerschap 19 gearresteerde LHBTI jongeren vrijgelaten uit de gevangenis.
Wat kunt u betekenen voor LHBT+ gemeenschappen in landen waar hun situatie snel dreigt te verslechteren of waar de veiligheid van LHBT+ mensen direct in gevaar komt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u met de overheden van landen waar de positie van LHBT+ mensen is verslechterd daarover in gesprek en wat is inzet van deze gesprekken? Kunt u daar inzicht in geven?
Zie antwoord vraag 5.
De schuldenaanpak in Purmerend |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schulden worden problematisch als allerlei partijen eraan verdienen»1
Ja.
Wat vindt u van de aanpak van Purmerend? Op welke wijze ondersteunt u die aanpak?
De gemeente Purmerend zoekt actief naar inwoners met betalingsachterstanden en biedt hen zo vroeg mogelijk hulp aan, want dan zijn problemen nog relatief eenvoudig op te lossen. Dit is een goed voorbeeld van vroegsignalering van schulden. Om de vroegsignalering mogelijk te maken, ontvangt de gemeente van onder meer woningcorporaties en nutsbedrijven contactgegevens van inwoners met betalingsachterstanden. Vroegsignalering van schulden is een bewezen effectieve aanpak, die ik met de wijziging van Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ten behoeve van de uitwisseling van persoonsgegevens ondersteun. Het wetsvoorstel is mede op verzoek van gemeenten opgesteld, omdat zij een duidelijke wettelijke grondslag voor de uitwisseling van persoonsgegevens nodig hebben.
Deelt u de opvatting dat schulden problematisch worden als allerlei partijen eraan verdienen? Zo nee, waarom niet?
Het gegeven dat er partijen zijn die van de inning en incasso van private geldvorderingen hun bedrijf hebben gemaakt, leidt op zichzelf nog niet tot het ontstaan van problematische schulden. Ik vind wel dat de inning en incasso moet voldoen aan de uitgangspunten van een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso. Binnen de Brede Schuldenaanpak worden op dat terrein diverse maatregelen genomen. Ik noem de clustering Rijksincasso, waarin de gerechtsdeurwaarderstrajecten van het CAK, UWV, DUO en RVO geclusterd zijn. Deze partijen zetten in de komende periode in op verdere samenwerking en verregaande persoonsgerichte aanpak, zodat extra kosten kunnen worden voorkomen. Ook werkt het kabinet aan het verbeteren van de kwaliteit van de buitengerechtelijke incassodienstverlening. In mijn brief van 15 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze en andere maatregelen uit de Brede Schuldenaanpak.2
Deelt u de mening dat u vanwege de coronacrisis een nieuw schuldenoffensief moet starten, waarbij u ook kwijtschelding van boetes en verhogingen betrekt? Zo ja, hoe gaat u daar vorm aan geven? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis noopt tot extra aandacht voor de financiële gevolgen die de crisis voor veel burgers en bedrijven met zich mee zal brengen en waarvan de eerste effecten helaas al zichtbaar zijn. Daar zal het kabinet de komende tijd zeker op inzetten. Wat het kwijtschelden van extra kosten betreft hebben de leden Peters (CDA) en Jasper van Dijk (SP) tijdens de begrotingsbehandeling van SZW over 2020 een motie ingediend, waarin de regering wordt gevraagd te onderzoeken hoe de invoering van een «uitzonderingsjaar» mogelijk zou zijn.
Naar aanleiding daarvan laat ik al een onderzoek uitvoeren dat inzicht biedt in de mogelijkheden die er nu al zijn om ophoging van schulden met extra kosten te voorkomen of ze – onder voorwaarden – kwijt te schelden of niet meer te innen. De resultaten verwacht ik na de zomer, ik zal uw Kamer daarover informeren.
Deelt u de mening dat commerciële bewindvoerders een financieel belang hebben bij in stand houden van problematische schulden? Hoe waarborgt u dat geen perverse prikkels worden gecreëerd als u het verdienmodel gaat reguleren?
Wanneer professionele bewindvoerders mensen ondersteunen voor wie schuldenbewind is ingesteld moet daar een redelijke beloning tegenover staan. Deze beloning is geregeld in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Naar aanleiding van de evaluatie van deze regeling en de nadien gehouden stakeholderbijeenkomst op 5 december 2019 bereidt de Minister voor Rechtsbescherming op termijn een wijziging van de regeling voor. Het uitgangspunt van de wijziging is dat de focus meer komt te liggen op het belonen van de werkelijke werkzaamheden en op het bevorderen van de uitstroom van betrokkenen uit schuldenbewind. Met de wijziging wordt gestimuleerd dat mensen met schulden zo snel mogelijk een stabiele situatie krijgen en waar mogelijk financieel zelfredzaam worden.
Verder zet het kabinet met het wetsvoorstel adviesrecht bij schuldenbewind ook in op tijdige beëindiging van schuldenbewinden. Het wetsvoorstel is aanhangig bij uw Kamer. Het regelt naast het adviesrecht dat schuldenbewinden uitsluitend nog voor bepaalde tijd kunnen worden ingesteld. De voorgestelde verplichte tijdelijkheid van schuldenbewinden dwingt bewindvoerders om toe te werken naar een tevoren bepaalde einddatum.
Daarnaast geldt nu al dat professionele bewindvoerders onder doorlopend toezicht van de kantonrechter staan. Dit toezicht stelt de rechter in staat de voortgang in een bewind te monitoren en draagt eraan bij dat een bewind niet langer duurt dan noodzakelijk is. Als iemand voor wie bewind is ingesteld, diens partner, nabije familie of de gemeente merkt dat de bewindvoerder zich er niet voor inspant om de schuldenproblematiek te stabiliseren en zich ten onrechte niet inspant om de betrokkene toe te leiden naar een schuldhulpverleningstraject of -saneringstraject, kunnen zij de rechter hierover informeren. Zo nodig kunnen zij de rechter vragen de bewindvoerder te ontslaan. De rechter kan hiertoe ook ambtshalve besluiten.
Deelt u de mening dat deurwaarders weer gereguleerd moeten worden en zowel de belangen van mensen met schulden als die van de schuldeiser voor ogen moeten hebben? Bent u bereid ervoor te zorgen dat deurwaarders weer per gebied opereren, zodat gezinnen met financiële problemen een vast aanspreekpunt hebben?
De Minister voor Rechtsbescherming is in zijn reactie op het rapport van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (hierna: de commissie) van 4 februari jl. ingegaan op de toekomstige positie van de gerechtsdeurwaarder. Voorop staat dat de gerechtsdeurwaarder zijn ambtelijke werk volstrekt onafhankelijk en onpartijdig moet kunnen uitvoeren. De gerechtsdeurwaarder heeft in die positie oog te houden voor de belangen van de opdrachtgever en de schuldenaar. In reactie op het rapport van de commissie is een aantal maatregelen aangekondigd die de positie van gerechtsdeurwaarders moet bestendigen. Ik verwijs u in dit verband naar die brief alsmede naar de beantwoording van schriftelijke vragen van uw Kamer ter zake agressie tegen gerechtsdeurwaarders. Wat uw suggestie betreft dat gerechtsdeurwaarders slechts in een bepaald gebied zouden opereren, is deze arrondissementale binding in 2001 met de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet losgelaten. Dat gerechtsdeurwaarders juist niet gebonden zijn aan een bepaald gebied, is een belangrijke invulling van de marktwerking in de sector. Daarmee is er ruimte ontstaan voor innovatie, efficiency en automatisering. Wel moet er oog zijn voor de schaduwkanten van marktwerking. Marktwerking moet op een dusdanige manier worden vormgegeven dat deze de beroepsgroep prikkelt hun unieke ambtelijke sleutelrol in het rechtsbestel – in het bijzonder in het incasso en schuldendomein – zorgvuldig, doelmatig en effectief te vervullen. Overigens stelt de wijze waarop invulling wordt gegeven aan maatschappelijk verantwoorde incasso ook eisen aan de dienstverlening van de gerechtsdeurwaarder. De beoordeling van het stelsel – of het nu gaat om de tarifering van ambtshandelingen of de wettelijke verankering van onafhankelijkheid – wordt bezien in het licht van het kabinetsbeleid dat doelmatige en maatschappelijk verantwoorde incasso vooropstelt. Daarnaast wordt in de uitwerking van de clustering Rijksincasso al volop ingezet op het clusteren van meerdere overheidsvorderingen ten aanzien van één schuldenaar bij één gerechtsdeurwaarder. Op die manier kunnen meerdere vorderingen met oog voor de persoonlijke situatie van de schuldenaar worden geïncasseerd, zonder dat dit tot onnodige extra kosten leidt.
Wat vindt u van het voorstel om de gemeente schulden te laten overnemen? Hoe gaat u dit voorstel ondersteunen? Betrekt u daarbij ook uw toezegging om een Nationaal Schuldenfonds te onderzoeken?
De gemeenten hebben een breed instrumentarium ter beschikking als het om schuldhulpverlening gaat. Het is aan de gemeenten om passende dienstverlening in te zetten afgestemd op de omstandigheden waarin de schuldenaar verkeert.
Ook op dit moment is het al mogelijk dat een gemeente met behulp van een saneringskrediet de schuldeisers aflost en daarmee heeft de schuldenaar alleen nog met de gemeente te maken. Ook in de uitvoeringspraktijk ontwikkelen zich aanpakken die gebruik maken van fondsen. Een voorbeeld daarvan is het jongeren perspectieffonds.
Zoals ik in mijn brief over de voortgang van de Brede Schuldenaanpak van 15 juni jl. heb toegelicht, ondernemen verschillende partijen initiatieven om vormen van (landelijke) saneringsfondsen op te richten. Er is geen sprake van een Nationaal Schuldenfonds. De NVVK wil een landelijk waarborgfonds oprichten om de inzet van saneringskredieten door gemeenten te bevorderen. Vereniging SchuldHulpMaatje Nederland werkt samen met andere partijen aan een voorstel voor een preventie-doorstartfonds, gericht op mensen die niet in aanmerking komen voor schuldhulpverlening. De organisaties verkennen de mogelijkheden om de voorstellen nader uit te werken. Over de uitkomsten daarvan blijf ik graag met hen in gesprek.
Wat is de actuele status van het onderzoek naar een Nationaal Schuldenfonds?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Verbod streekmarkten drijft boeren tot wanhoop: Onbegrijpelijk, omdat weekmarkten wél open mogen' |
|
Nevin Özütok (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verbod streekmarkten drijft boeren tot wanhoop: Onbegrijpelijk, omdat weekmarkten wél open mogen»?1
Ja.
Klopt het dat streekmarkten als evenement worden beschouwd en weekmarkten niet? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen of regelgeving is dit het geval? Kunt u specifiek het onderscheid tussen de kwalificatie van beide soorten markten toelichten?
Bij de maatregelen die genomen zijn om de COVID-19-curve af te vlakken heeft het OMT geadviseerd om evenementen voorlopig te verbieden. De term evenementen is daarbij niet verder uitgewerkt. Het besluit of een streekmarkt een evenement is, is onder normale omstandigheden een gemeentelijk besluit. Gemeenten bepalen daarmee zelf of er voor een dergelijke markt een vergunnings- en meldplicht geldt. In de modelnoodverordening die is opgesteld door het Veiligheidsberaad, in opvolging van de aanwijzing van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) inhoudende een verbod op evenementen, zijn «markten» als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onderdeel g, van de Gemeentewet uitgezonderd van de definitie van evenement en daarmee van het verbod van evenementen dat daarin is geregeld. Met «markten» wordt volgens de Gemeentewet gedoeld op «jaarmarkten» of «gewone marktdagen», waarvoor geen verbod geldt op grond van de noodverordeningen. Andere markten die gericht zijn op vermaak, daaronder begrepen braderieën, zijn volgens de definitie die gehanteerd is in de modelnoodverordening evenementen die wel onder het verbod vallen. Of een streekmarkt binnen deze definitie valt, zal afhankelijk zijn van de concrete omstandigheden en inrichting van die markt en is ter beoordeling van de voorzitter van de veiligheidsregio. Overigens worden streekmarkten die vaker dan incidenteel plaatsvinden vaak aangemerkt als markt in de zin van artikel 160 Gemeentewet.
Is het risico op verspreiding van het COVID-19 virus op streekmarkten groter dan het verspreidingsrisico op weekmarkten? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat veel marktkooplui – vaak regionale boeren – en bezoekers van streekmarkten het vreemd vinden dat weekmarkten wel zijn toegestaan en streekmarkten niet? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat het verwarrend is. Onder normale omstandigheden is de organisatie van markten een gemeentelijke aangelegenheid en dat maakt dat er lokale verschillen zijn tussen de reikwijdte van de algemene regels, meldings- en vergunningplichten voor markten. Voor de noodzakelijke landelijke voorkoming van verspreiding van het COVID-19-virus is met de aanwijzingen van de Minister van VWS en de noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s het verbod op evenementen op een hoger niveau dwingend juridisch geregeld, en dat laat minder ruimte voor de gemeentelijke verschillende vergunning- en meldingsstelsels. Voor de reikwijdte van het evenementenverbod is aangeknoopt bij de definitie uit de Gemeentewet die bedoeld is voor de bevoegdheidstoedeling aan het college en hierin is het onderscheid tussen enerzijds jaarmarkten en normale weekmarkten en anderzijds de verschillende soorten streekmarkten niet tot uitdrukking gebracht. De voorzitters van de veiligheidsregio’s kunnen bij de uitvoering van hun noodverordening beoordelen of een concrete streekmarkt gezien de omstandigheden van het geval kan worden beschouwd als een normale markt en eventueel daarvoor een ontheffing verlenen, ofwel dat sprake is van een verrichting van vermaak waarvoor het verbod op evenementen het uitgangspunt blijft.
Klopt het, zoals uit het bericht naar voren komt, dat het juridisch niet toegestaan is voor gemeenten om nieuwe (of aangepaste) vergunningen te verstrekken zodat bijvoorbeeld een streekmarkt omgezet zou kunnen worden naar een weekmarkt? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen of regelgeving is dat momenteel niet toegestaan? Zo nee, bent u bereid om gemeenten actief te wijzen op de mogelijkheid om alsnog nieuwe (of aangepaste) vergunningen te verlenen aan streekmarkten?
Zoals gesteld in de beantwoording op vraag 2 en 3 wordt door de gemeenteraad bepaald of een evenement of markt vergunningplichtig is en worden in de modelnoodverordening of Gemeentewet niet nader onderscheiden.
Het college is bevoegd markten in te stellen of te veranderen, en de gemeenteraad kan hierover regels stellen, in het bijzonder over de benodigde vergunningen. Dit kan in de algemene plaatselijke verordening (APV), maar dit kan ook in een specifieke marktverordening. Indien de verordening bepaalt dat een streekmarkt een vergunningplichtig evenement is, kan daar in de vergunningverlening zelf niet van worden afgeweken. Wel staat het gemeenten vrij om binnen de ruimte die de noodverordeningen laten eigen afwegingen te maken met betrekking tot de door het college ingestelde markten. Daarbij kunnen overwegingen als schaal, verwachtte aantal bezoekers, aanzuigende werking en beschikbare ruimte een rol spelen.
Deelt u de mening dat streekmarkten vaak juist bijdragen aan kringlooplandbouw – een belangrijke pijler van uw beleid – en dat het onwenselijk is dat door de huidige (stringente) regelgeving de korte keten en biologische voedselvoorziening wordt belemmerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat streekmarkten bijdragen aan verkoop middels een korte keten en dat draagt bij aan mijn visie op kringlooplandbouw. Dit laat echter onverlet dat op dit moment volksgezondheideisen voorop staan en dat besluiten over het wel of niet organiseren van streekmarkten bij de gemeenten en/of veiligheidsregio’s liggen zoals hierboven beschreven.
Bent u bereid om op korte termijn, in overleg met veiligheidsregio’s, gemeenten en marktmeesters te bezien hoe streekmarkten met de nodige voorzorgsmaatregelen toch weer toegestaan kunnen worden zodat het voor veel betrokkenen onlogische onderscheid tussen streek- en weekmarkten wordt weggenomen? Zo nee, waarom niet?
Het laten doorgaan van een markt is de bevoegdheid van de gemeente. Die is samen met de organisator van de markt (gemeente of een private partij), individuele marktondernemers, de veiligheidsregio én het winkelend publiek verantwoordelijk voor de veiligheid op de markt.
Anderhalve meter in de audiovisuele sector |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Films maken op afstand niet te doen; erken acteur als contactberoep»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel van De Telegraaf.
Erkent u dat het voor acteurs niet altijd mogelijk is om hun werk te doen op anderhalve meter afstand? Hoe kijkt aan tegen werken op anderhalve meter in de audiovisuele sector?
Acteurs en andere professionals in de audiovisuele sector kunnen weer aan het werk. In opdracht van de Nederlandse Content Producenten (NCP) en de Nederlandse Audiovisuele Producenten Alliantie (NAPA) is door een voor de sector aangestelde werkgroep een sectorbreed protocol ontwikkeld. Een tweede versie van het protocol is op 29 mei 2020 gepubliceerd.
Onder strikte voorwaarden is het nu mogelijk dat professionals zonder beschermende kleding op minder dan anderhalve meter afstand tot een collega (of collega’s) kunnen meewerken aan opnames of producties. Naar aanleiding van de persconferentie, d.d. 24 juni 2020, wordt het protocol op dit moment en al dan niet op onderdelen herzien ten behoeve van intieme scènes met intensief fysiek contact.
Bent u ermee bekend dat in Duitsland er strakke protocollen gelden in de filmindustrie en dat daar inmiddels weer wordt gedraaid op de set? Kunt u uitleggen waarom dit in Duitsland wel mogelijk is, maar in Nederland nog niet?
Ik ben er mee bekend dat er op Duitse sets weer wordt gedraaid, net als in Nederland. Hierover heeft de werkgroep mij geïnformeerd. Het Duitse audiovisuele protocol is bij de ontwikkeling van het Nederlandse protocol ook geraadpleegd. Daarnaast treedt de werkgroep bij belangrijke ontwikkelingen in overleg met stakeholders als de Dutch Academy For Film (DAFF), verschillende branche- en beroepsverenigingen, publieke en commerciële omroepen, bedrijven, fondsen en de Taskforce Culturele en Creatieve sector. Ook is er afstemming met de ministeries van OCW en EZK.
Ziet u mogelijkheden om acteurs te laten vallen onder het regime van de contactberoepen, zodat met een checkgesprek, testen en de voorzorgsmaatregelen die in het door de sector geschreven protocol zijn opgenomen (geen contacten met derden behalve huisgenoten gedurende de opnameperiode) toch in bepaalde gevallen binnen anderhalve meter kan worden gewerkt?
Acteurs vallen niet onder het regime van de contactberoepen. De categorie contactberoepen wordt gebruikt voor beroepen waarbij er contact is tussen een professional en een (betalende) klant of klanten. De term wordt niet gebruikt voor contact tussen professionals onderling. Ook dit heeft de werkgroep doorgevoerd in het meest recente protocol
Erkent u dat maatwerk nodig is om de culturele sector met anderhalve meter weer op te starten? Ziet u mogelijkheden om ruimte te bieden aan experimenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op de vragen 2 en 6.
Bent u het ermee eens dat er nieuwe verdienmodellen moeten worden ontwikkeld om de openstelling van culturele instellingen rendabel te maken? Zo ja, bent u bereid middelen beschikbaar te stellen zodat financiële ruimte wordt geboden om deze nieuwe verdienmodellen te ontwikkelen zoals voorgesteld in «red de cultuur»? Zo nee, kunt u een toelichting geven?2
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om nieuwe verdienmodellen te onderzoeken. In dat kader informeer ik u graag over een tweetal zaken.
Samen met de ministers van EZK, VWS en J&V heb ik goed overleg met de evenementenbranche, die zich heeft verenigd in de Alliantie van Evenementenbouwers. De alliantie zal, onder meer met behulp van een bijdrage van verschillende ministeries, zo ook mijn eigen ministerie, via het Topsector Creatieve Industrie werken aan een Fieldlab-aanpak. De aanpak heeft tot doel wetenschappelijke kennis te combineren met innovaties uit de sector om inzichtelijk te maken hoe de gezondheidsrisico’s kunnen worden beperkt en de druk op openbare ruimte en openbaar vervoer wordt voorkomen. De sector zal zelf enkele testlocaties selecteren en daarmee voor de volle breedte van de eventindustrie voor binnen- en buitenevents belangrijke vraagstukken in relatie tot veilige openstelling gaan testen. Naast het gecontroleerd doen van pilots, zal er ook worden gekeken naar het gebruik van nieuwe technologieën en digitale verdienmodellen.
Ik heb de Raad voor Cultuur om advies gevraagd over hoe de sector meer wendbaar en weerbaar gaat worden. Dit advies zal gaan over de gehele sector: van gesubsidieerd tot ongesubsidieerd en van maker tot instellingen. Het advies zal tot stand komen in een iteratief en open proces waarbij ook gebruik zal worden gemaakt van een programma. Zo kan de sector meteen al delen in de kennis die wordt opgedaan.
Overigens zie ik dat de sector ten tijde van deze moeilijke periode al veel initiatieven heeft ontwikkeld: van online rondleidingen door tentoonstellingen tot digitale edities van festivals en van muzieklessen tot debatten. Ik draag dergelijke initiatieven een warm hart toe en ben blij met de ondersteunende rol die DEN als kennisinstituut voor digitalisering in de cultuursector hierbij vervult.
Hydroxychloroquine |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga), Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Welke Nederlandse onderzoeken zijn er gedaan inzake de werking van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19?
Op het ogenblik worden in Nederland twee klinische onderzoeken uitgevoerd waarbij het gebruik van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 wordt onderzocht. Deze onderzoeken zijn vooralsnog in samenspraak met de verantwoordelijke Medisch Ethische Toetsingscommissies (tijdelijk) stopgezet. Dit omdat een recente studie1 leek aan te geven dat er geen bewijs is voor een positief behandeleffect van hydroxychloroquine bij COVID-19 en het gebruik zelfs gepaard gaat met extra sterfte. Daarom hebben ook de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Engelse Medicines and Healthcare products Regulatory Agency (MHRA) en de Franse Agence National pour la Securité des Médicaments et Produits de Santé (ANSM) besloten klinische studies met hydroxychloroquine bij de behandeling van COVID-19 te stoppen.
In lijn met kritische kanttekeningen die met name bij de Lancet studie zijn geplaats, is inmiddels door de WHO en de MHRA gekeken naar de voorlopige veiligheidsdata van hun lopende studies. De conclusie is dat er geen redenen zijn tot wijzigen van de protocollen van deze studies. Met de uitvoerende onderzoekers zal worden gesproken over voortzetting van de onderzoeken.
In Nederland zullen de verantwoordelijke Medisch Ethische Toetsingscommissies moeten nagaan wat de recente bevindingen voor de voortgang van de klinische studies naar gebruik van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 betekenen.
Welke Nederlandse onderzoeken inzake de werking van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 heeft u laten meewegen bij uw besluit om hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 niet toe te staan voor behandeling in de eerste lijn?
Volgens het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) is de werkzaamheid van hydroxychloroquine bij COVID-19 nog niet bewezen. Het gebruik brengt wel ernstige risico’s met zich mee. Er kunnen ernstige hartritmestoornissen optreden. Daarom is het advies van het CBG en de SWAB om hydroxychloroquine bij COVID-19 patiënten alleen toe te passen als onderdeel van een klinische studie bij patiënten in het ziekenhuis. Ook het Nederlands Huisartsen Genootschap geeft in lijn met het SWAB document aan dat in de 1e lijn bij COVID-19 geen middelen moeten worden voorgeschreven waarvan de werkzaamheid nog niet is aangetoond, zoals antivirale middelen of (hydroxy)chloroquine.
Ook het Europees Medicijnagentschap (EMA) heeft eenzelfde advies op haar website gepubliceerd2
Het SWAB document is in Nederland leidend in de medicamenteuze behandeling van COVID-19. De SWAB onderzoekt permanent of er nieuwe (internationale) wetenschappelijke inzichten zijn die moeten leiden tot aanpassing van het document. In het document wordt verwezen naar de onderzoeken die bij het vaststellen zijn gebruikt.3
Welke informatie is uitgewisseld met andere landen inzake de werking van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19?
De werking van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 is onderwerp van (inter)nationale uitwisseling. De verschillende onderzoeken betreffen studies met meer of minder onderzoekstechnische gebreken. Daarbij zijn de deskundigen bij SWAB nadrukkelijk aangehaakt. Ook het Europees Medicijnagentschap (EMA) houdt de internationale ontwikkelingen bij.
Heeft u, zoals u tijdens uw appreciatie van motie 25 295-373 van de leden Baudet en Van Haga heeft gezegd, voorraden hydroxychloroquine ingeslagen? Zo ja, hoeveel en hoeveel meer dan er al aanwezig was?1
Op basis van gegevens uit dier- of humane studies werden chloroquine en hydroxychloroquine als medicamenteuze behandeloptie genoemd in de eerdere versies van het SWAB document over de medicamenteuze behandeling van COVID-19. Toen eind maart de behandelvoorkeur leek uit te gaan naar hydroxychloroquine, is contact geweest met een van de vergunninghouders van dit geneesmiddel. Vanuit dit contact zijn circa 17.000 verpakkingen kosteloos voor ziekenhuizen beschikbaar gesteld met het aanbod om meer te kunnen leveren.
Naast deze hoeveelheid hydroxychloroquine zijn ook circa 10.000 verpakkingen chloroquine apart gezet.
Hoe waardeert u het feit dat zowel in het Verenigd Koninkrijk als in de Verenigde Staten de overheden op grote schaal hydroxychloroquine hebben ingeslagen?
Vooralsnog is er geen objectiveerbare aanleiding om op grote schaal hydroxychloroquine in te slaan. Voorlopige gegevens zijn namelijk niet eenduidig over de (toekomstige) inzet van hydroxychloroquine. Zo geeft SWAB aan dat met het verschijnen van nieuwe onderzoeksbevindingen blijkt dat toediening van hydroxychloroquine bij COVID-19 geen- of potentieel weinig, klinisch effect heeft en het risico op myocardschade (schade aan hartspierweefsel) en aritmie (hartritmestoornissen) vergroot.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven zijn internationaal studies naar het gebruik van hydroxychloroquine bij COVID-19 tijdelijk onderbroken om de mogelijke gezondheidsrisico’s voor de deelnemende patiënten opnieuw te analyseren.
Ik zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen om in overleg met de partijen in de gehele geneesmiddelenketen5 waar nodig over te gaan tot extra inspanningen.
Kunt u duiden waarom u de motie 25 295-373 afdeed als een «kwakzalvermotie»?
«Kwakzalverij is:
Het gebruik van hydroxychloroquine bij COVID 19 is nadrukkelijk (nog) niet erkend. Het betreft off-label gebruik, volgens het CBG en volgens de beroepsgroep slechts toe te passen als onderdeel van klinisch onderzoek. Het Nederlands Huisartsen Genootschap ontraadt daarom uitdrukkelijk het gebruik in de eerste lijn. De betreffende motie riep op tot vrijgeven van hydroxychloroquine in de eerste lijn. Dit maakt de door mij gegeven kwalificatie ten aanzien van de motie in het debat mijns inziens treffend.
Het politiek-bestuur moet het prachtige werk van medisch professionals mogelijk maken door dit te faciliteren, aan te moedigen, te bewonderen en uiteraard aan toezicht te onderwerpen. Echter, het politiek-bestuur hoort niet op de stoel van de dokter te gaan zitten.
Hoe beoordeelt u het laatste rapport van onderzoeksplatform SERMO dat uitwijst dat in meer dan vijftien landen – waaronder Frankrijk, Duitsland, België, de Verenigde Staten, India, et cetera – hydroxychloroquine inmiddels wordt voorgeschreven door artsen om COVID-19-patiënten te behandelen?
Met het verschijnen van nieuwe onderzoeksbevindingen in de afgelopen weken heeft SWAB inmiddels geconcludeerd dat toediening van hydroxychloroquine bij COVID-19 geen- of potentieel weinig, klinisch effect heeft en het risico op myocardschade (schade aan hartspierweefsel) en aritmie (hartritmestoornissen) vergroot. Ook in Nederland heeft hydroxychloroquine aanvankelijk behoord tot de door SWAB genoemde medicamenteuze behandelopties bij patiënten met COVID-19. Het herziene SWAB document van 1 mei 2020 geeft vanwege de nieuwe inzichten dan ook aan dit middel bij COVID-19 niet langer voor te schrijven.
SERMO geeft individuele artsen de ruimte om anoniem persoonlijke inbreng te leveren. Gezien de publiciteit rondom hydroxychloroquine is het logisch dat ook meldingen worden gedaan over het voorschrijven van dit middel. Het verzamelen van deze meldingen levert evenwel geen nadere onderbouwing voor advisering over het gebruik van hydroxychloroquine.
De voortgang van diverse onderwerpen op het gebied van dierenwelzijn |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dierenactivisten vinden illegale vossen in kleine kooien op nertsenfarm» en zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het is niet verboden om (pool)vossen te houden als hobby- of gezelschapsdier. Ten algemene geldt dat iedereen die een dier houdt daar goed voor moet zorgen.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten en gevolgen van het handhavingsverzoek dat door Animal Rights is ingediend bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) zodra hieraan uitvoering is gegeven?
Op 20 mei jl. is naar aanleiding van een handhavingsverzoek van Animal Rights, een inspectie uitgevoerd door een inspecteur en een dierenarts van de NVWA op het betreffende bedrijf. Bij deze inspectie zijn vijf (pool)vossen aangetroffen. De houder gaf aan deze dieren niet te houden voor hun bont. Het is niet verboden om (pool)vossen te houden als hobby- of gezelschapsdier (althans als niet-productiedier). In een bericht van Omroep Brabant is te lezen dat de eigenaar zijn vossen vrijwillig heeft overgedragen aan een dierentuin. De NVWA doet geen uitspraken over haar inspectiebevindingen bij individuele bedrijven.
Kunt u aangeven in hoeverre er bij de aangetroffen vossen op het betreffende bedrijf sprake is geweest van bedrijfsmatig gehouden dieren of werden de vossen gehouden als gezelschapsdieren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft de eigenaar van de dieren deze rechtmatig gehouden en is hierbij voldaan aan de geldende dierenwelzijnseisen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er door het opschorten van de voormalige positieflijst momenteel geen regels gelden die bepalen welke zoogdieren in Nederland gehouden mogen worden als gezelschapsdier zolang hierbij geen sprake is van soorten die voorkomen op de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES)-overeenkomst?
Dit klopt niet. Beschermde dieren afkomstig uit het wild in Nederland mogen niet worden gehouden als huisdieren. Ook is het verboden om grote katachtigen en primaten in Nederland te houden, alsmede diersoorten die op de Unielijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten staan. Voor soorten die beschermd zijn onder het CITES-verdrag gelden er strenge regels over welke soorten wel of niet internationaal verhandeld mogen worden en onder welke voorwaarden. Voor diersoorten, waarvoor geen verbod geldt om deze te houden, gelden er regels die als doel hebben de dieren te beschermen. Zo gelden er bijvoorbeeld regels voor het houden en verzorgen van (landbouw)huisdieren.
Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is die een bedreiging vormt voor het welzijn van dieren die niet geschikt zijn om te worden gedomesticeerd?
Ik deel de mening dat het wenselijk is het welzijn van dieren te borgen. Met het oog op dierenwelzijn en gevaar voor de mensen stel ik een positieflijst op voor zoogdieren. Positieflijsten voor amfibieën, reptielen en vogels volgen later. Een lijst van alle, in Nederland gehouden, zoogdiersoorten wordt momenteel beoordeeld aan de hand van risicofactoren voor dierenwelzijn en gevaar voor de mens (letsel- en zoönoserisico). Deze lijst bevat zowel gedomesticeerde als uit het wild afkomstige diersoorten, die niet verboden zijn om in Nederland te houden.
Kunt u de Kamer informeren over de huidige voortgang van de nieuw op te stellen huis- en hobbydierenlijsten en kunt u daarbij aangeven hoelang hier al door u en uw voorgangers aan wordt gewerkt?
De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) bevatte een artikel op basis waarvan een huis- en hobbydierenlijst kon worden opgesteld. Dit artikel is echter nooit in werking getreden, ondanks verscheidene pogingen vanaf 1992 om tot een systeem te komen om diersoorten te beoordelen en besluiten te nemen over het aanwijzen van soorten. In 2013 is de Wet dieren in werking getreden. Op grond van artikel 2.2 is het verboden dieren of diersoorten te houden die niet zijn aangewezen. In 2015 is een lijst voor zoogdieren vastgesteld. Na uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven heb ik in 2018 een vrijstelling vastgesteld waardoor het tijdelijk mogelijk is alle (reeds in Nederland gehouden) zoogdiersoorten te houden, waarbij geldt dat het houden van nog niet op de lijst voorkomende diersoorten gemeld moet worden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (Staatscourant 2018, nr. 23533).
Met het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» is in 2017 afgesproken dat er een aangepaste huis- en hobbydierenlijst komt. Door een onafhankelijke wetenschappelijke commissie is een beoordelingssystematiek opgesteld, waarmee zoogdiersoorten die in Nederland worden gehouden kunnen worden beoordeeld. Op 8 januari 2020 heb ik uw Kamer deze beoordelingssystematiek toegestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1085). Het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst beoordeelt momenteel zoogdiersoorten aan de hand van deze systematiek.
Ik vind het belangrijk dat het beoordelen van al deze diersoorten op een zeer zorgvuldige wijze gebeurd. Dat vraagt meer tijd dan voorzien. Ik ben van plan het aanwijzingsbesluit eind 2020 op internetconsultatie.nl. te consulteren. Ik verwacht dat de huis- en hobbydierenlijst in de zomer van 2021 vastgesteld is.
Wat is de reden dat uw voornemen om de consultatie van de nieuw te vormen lijst met huis- en hobbydierenlijsten niet in de eerste helft van 2019 kon plaatsvinden, conform de verwachting die u uitsprak in uw brief van 12 november 2018?2
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke zomer bedoelde u toen u in uw brief van 19 juni 2019 aangaf dat het Wetsvoorstel aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing (Houdverbod) na de zomer naar de Kamer zou worden gestuurd voor plenaire behandeling?3
In de brief die u noemt werd de zomer van 2019 bedoeld.
Kunt u de Kamer specifieker informeren over de voortgang van dit wetsvoorstel, eventueel samen met uw collega van Justitie en Veiligheid, en kunt u zich voorstellen dat de leden van de SP-fractie vanuit het oogpunt van dierenwelzijn wensen dat dit wetsvoorstel spoedig naar de Kamer komt?
Mede vanwege de coronacrisis heeft de voortgang met betrekking tot dit wetsvoorstel de laatste maanden extra vertraging opgelopen. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de verwerking van de commentaren uit de internetconsultatie en vinden de uitvoeringstoetsen plaats. De verwachting is dat het wetsvoorstel in het najaar voor advies naar de Raad van State zal worden gestuurd. Het consultatieverslag zal dan ook worden gepubliceerd.
Wat is de reden dat u er niet voor kiest om nertsenhouderijen waar besmettingen zijn geconstateerd vervroegd te sluiten nu u heeft aangegeven dat het aannemelijk is dat nertsen COVID-19 verspreiden op mensen?4
Tijdens het debat van 10 juni jl. over onderzoeksresultaten COVID-19 bij nertsen heb ik uw Kamer toegezegd vaart te maken met de totstandkoming van een stoppersregeling. Uw Kamer dringt aan op een stoppersregeling, onder meer via de aangenomen motie van de leden Geurts en Bromet (Kamerstuk 28 286, nr. 1112). Het kabinet onderzoekt, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 juni jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1101), of en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee deze bedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Het is echter niet mogelijk om voor het zomerreces een stoppersregeling gereed te hebben en een voorstel voor financiële dekking daarbij. Bovendien is voor een dergelijke regeling de goedkeuring vereist van de Europese Commissie, omdat het een staatssteunmaatregel betreft. Het zomerreces zal ik benutten door onderzoek te laten doen naar het waardeverlies voor de nertsenhouderij en het voorbereiden van een conceptregeling rekening houdend met de criteria voor geoorloofde staatssteun. Het kabinet is voornemens om in augustus aanstaande een besluit te nemen over de stoppersregeling en daarna uw Kamer daarover te informeren. Dit besluit kan vanwege de financiële gevolgen ervan betekenen dat op andere dossiers keuzes gemaakt moeten worden.
Bent u bereid om de NVWA te verzoeken om bij de door u aangekondigde screening van alle nertsenhouderijen in Nederland ook te controleren op het welzijn van de gehouden dieren en op de brandveiligheid van stallen?
De NVWA coördineert het screeningsonderzoek, dat gericht is op diergezondheid, bij de nertsen, maar dierenartsen van de NVWA bezoeken daarvoor niet zelf de bedrijven. Het daadwerkelijk bemonsteren van de dieren gebeurt door dierenartsen van de Gezondheidsdienst voor Dieren. Van elk bezoek aan een nertsenhouderij geven zij een terugkoppeling aan de NVWA. Dit screeningsbezoek heeft een specifiek doel: monsters nemen en de gezondheid van de dieren beoordelen.
Inspectie op brandveiligheid valt niet onder de toezichtverantwoordelijkheid van de NVWA en staat los van het screeningsonderzoek. De gemeente kan als bevoegd gezag erop toezien dat gebouwen, waaronder nertsenhouderijen, voldoen aan de wettelijke eisen op het gebied van brandveiligheid.
Grote problemen bij de firma die de Nederlandse staatsgeheimen beveiligt |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drie directieleden cyberbeveiliger Fox-IT geschorst»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de situatie bij Fox-IT, waar problemen zijn ontstaan rondom de overname door het Britse bedrijf NCC, de tegenvallende financiële resultaten en de recente schorsing van een meerderheid van de directie? Zo nee, waarom niet?
Net als u zie ik het grote belang van goede informatiebeveiliging bij de rijksoverheid. Deze dient op orde te zijn. Het kabinet zet daar ook op in. Ik begrijp daarom uw zorgen naar aanleiding van de ontwikkelingen bij Fox-IT en uw vragen hieromtrent.
Zoals ook in antwoord op de vragen van het lid Verhoeven is aangegeven, zijn er duidelijke afspraken gemaakt over de continuïteit en beveiliging bij Fox-IT en Fox Crypto BV. Er wordt toegezien op de naleving van de gemaakte afspraken. Zolang aan deze voorwaarden wordt voldaan, zien wij geen reden dat de versleuteling van staatsgeheimen, gebruikmakend van producten van Fox-Crypto, in gevaar komt.
Fox Crypto BV ontwikkelt producten die de overheid zelf configureert en toepast als onderdeel van de hele set maatregelen om staatgeheime informatie te beschermen. Het organisatieonderdeel Fox Crypto BV heeft toegang tot die gerubriceerde informatie die het bedrijf nodig heeft om de beveiligingsproducten te ontwikkelen. Er is niet gebleken dat staatsgeheimen zijn gelekt of onderschept.
Tot slot wordt opgemerkt dat vanuit de rijksoverheid gewerkt wordt aan de Nationale Cryptostrategie. Binnen deze strategie zijn meerdere bedrijven en kennisinstellingen betrokken die meewerken aan het ontwikkelen van producten die bescherming bieden bij het werken met staatsgeheimen. Met deze strategie wordt beoogd de continuïteit van de ontwikkeling van dergelijke producten beter te waarborgen.
Zijn er Nederlandse staatsgeheimen gelekt of onderschept en had dit voorkomen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn Nederlandse staatsgeheimen (en/of is de beveiliging daarvan) nog in goede handen bij Fox-IT en was het wel verstandig om na de overname door het Britse NCC toch zaken te blijven doen met Fox-IT? Welke signalen heeft u daarbij genegeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe straalt het op Nederland af als het «rommelt» bij het bedrijf dat de Nederlandse staatsgeheimen beveiligt?
Zie antwoord vraag 2.
Is Fox-IT momenteel in staat zijn werkzaamheden voor de Nederlandse overheid op verantwoorde wijze in te vullen en wat zijn uw alternatieven als blijkt dat het onverantwoord is om Fox-IT nog langer de Nederlandse staatsgeheimen te laten beveiligen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen op zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Bij dezen.
Ondernemers die tussen wal en schip vallen bij het aanvragen van de NOW-regeling |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de petitie «NOW-reparatie voor «tussen wal en schip»-gevallen»?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Bent u bekend met de problematiek omtrent het aanvragen van de NOW-regeling door ondernemers die van rechtsvorm zijn gewijzigd, een overname hebben gedaan of een nieuw bedrijf zijn gestart in de eerste drie maanden van 2020?
Ik ben op de hoogte van de problematiek rondom aanvragers die recent zijn gestart of een andere onderneming hebben overgenomen dan wel door een verandering van rechtsvorm een nieuw loonheffingennummer hebben gekregen, waardoor de achterliggende omzet en/of loonsom van een onderneming die NOW-subsidie aanvraagt niet meer representatief is.
Voor recent gestarte ondernemingen en ondernemingen die recent een overname hebben gedaan geldt dat de NOW (inmiddels) voorziet in alternatieve rekenmethoden waardoor ondernemingen die hiermee te maken hebben tegemoet gekomen worden.2
Klopt het dat wijzigingen van het loonheffingennummer ertoe leiden dat sommige bedrijven geen aanspraak kunnen maken op de regeling, terwijl zij wel aan de voorwaarden voldoen?
Indien het loonheffingennummer van een onderneming is gewijzigd, zal de loonsom behorend bij dit nummer mogelijk niet representatief zijn voor de daadwerkelijke loonsom van de onderneming. Als een onderneming – die voor het overige aan alle voorwaarden voldoet – bijvoorbeeld in januari geen loonsom heeft, doordat hij in februari een nieuw loonheffingennummer heeft ontvangen, bestaat er in beginsel geen recht op tegemoetkoming op grond van de NOW omdat er geen relevante loonsom is om subsidie over te verstrekken.
Het wijzigen van een loonheffingennummer kan op die manier flinke gevolgen hebben voor een betrokken onderneming. Dit is een gevolg van het feit dat de NOW een robuust karakter heeft en is gericht op zoveel mogelijk snelheid en eenvoud in de uitvoering om zoveel mogelijk werkgevers, zo snel mogelijk te ondersteunen. Inherent aan deze uitgangspunten is dat dit soms betekent dat niet in alle gevallen precies aangesloten kan worden bij de daadwerkelijke situatie van een onderneming. Tegelijkertijd hecht ik eraan nogmaals te onderstrepen wat ik uw Kamer eerder bij brief van 20 mei meldde3: wanneer aanvragen bij UWV uitvallen in de reguliere processen worden deze in de uitvoering zodanig beoordeeld en behandeld dat in zoveel mogelijk gevallen recht wordt gedaan aan het doel van de NOW. Dat geldt ook voor aanvragen waarin een recent ontvangen nieuw loonheffingennummer voorkomt dat recht ontstaat op NOW.
Kunt u aangeven hoeveel ondernemingen getroffen worden door de problemen bij het aanvragen van de NOW met een gewijzigd loonheffingennummer?
Nee dat kan ik niet. Ook voor UWV is niet precies mogelijk om deze gevallen te onderscheiden van andere gevallen waarin een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden.
Waar kunnen getroffen ondernemers zich melden om alsnog aanspraak te maken op de NOW?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat deze ondernemers en hun werknemers bij een verlenging van het steunpakket wel meteen terecht kunnen om een deel van hun loonkosten vergoed te krijgen?
Nee dat kan ik niet. Op grond van de tekst van de regeling bestaat er een koppeling tussen het loonheffingennummer dat een aanvrager opgeeft en de bij dat nummer behorende loonsom. Dat is een noodzakelijke koppeling voor het uitvoeringsproces omdat dit UWV inzicht geeft in de hoogte van de loonsom die voor subsidie in aanmerking komt. Dat in sommige gevallen de loonsom niet representatief is doordat recent een nieuw loonheffingennummer is ontvangen, kan ook niet in de tweede NOW ondervangen worden met een algemene regel. Uiteraard blijft ook voor deze groep aanvragers gelden dat, wanneer aanvragen bij UWV uitvallen in de reguliere processen deze in de uitvoering zodanig beoordeeld en behandeld worden dat in zoveel mogelijk gevallen recht wordt gedaan aan het doel van de NOW.
Bent u bekend met de problematiek omtrent ondernemers die voor maart nog geen hele maand omzet hebben gedraaid en nu geen aanspraak kunnen maken op de NOW?
Daar ben ik van op de hoogte. Dit is een gevolg van het feit dat er voor de NOW relevante omzetperiode nog minimaal een maand beschikbaar moet zijn die kan dienen als referentiemaand. Voor ondernemers die vanaf 2 februari gestart zijn met hun onderneming geldt dan ook dat die referentiemaand niet voorhanden is.
Bent u bereid deze groep in het tweede steunpakket wel toegang te geven tot de tegemoetkoming voor loonkosten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de problematiek van bedrijven die voor maart nog geen hele maand omzet hebben gedraaid. Helaas is, ook vanwege de vereisten om hier een robuuste en eenvoudige regeling te maken om zeer grote aantallen aanvragen en vaststellingen te kunnen verwerken, niet mogelijk om aan alle problematiek tegemoet te komen. Het oprekken van de omzetperiode van recent gestarte ondernemingen naar maart 2020 zou ertoe leiden dat andere bedrijven, die naar verwachting per half maart geraakt zijn door de crisis, er (mogelijk fors) op achteruit gaan als zij maart moeten meetellen in hun referentieomzet. Dit verlaagt namelijk de referentieomzet, waardoor de omzetdaling beperkter wordt, en de tegemoetkoming lager. Ik heb, alles afwegende, besloten hier dus niet in te voorzien. Ik realiseer mij dat dit teleurstellend is voor die groep bedrijven.
De voorgenomen stelselwijziging in de jeugdzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Afspraken jeugdzorg zijn «te vrijblijvend»»?1
Ja
Bent u van mening dat dit voorstel van de VNG voldoende antwoord is op de vraag om niet-vrijblijvende samenwerking tussen gemeenten tot stand te brengen, zoals u meldde in uw brief van 7 november 2019?2
Gemeenten zien ook het belang van niet-vrijblijvende regionale samenwerking. De VNG heeft daarom een «Norm voor Opdrachtgeverschap» (NvO) uitgewerkt, die op dit moment ter digitale besluitvorming voorligt bij haar leden. Deze norm beschrijft waaraan de (boven)regionale samenwerking van jeugdhulpregio’s moet voldoen en hoe wordt gezorgd voor voldoende aanbod van specialistische jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De NvO sluit voldoende aan bij de voorstellen van onze brieven van 7 november 2019 en 20 maart jl. Met de NvO wordt vooruitgelopen op de gewenste verandering in de uitvoeringspraktijk.
Het kabinet heeft een wetsvoorstel in voorbereiding. Deze ziet onder meer op het versterken van regionale samenwerking. Over de vormgeving van dit wetsvoorstel ben ik in overleg met gemeenten, aanbieders professionals en cliëntvertegenwoordigers. Streven is om het wetsvoorstel in de zomer gereed te hebben voor internetconsultatie. De lessen uit de praktijk worden meegenomen in het wetsvoorstel zodat dit zo veel mogelijk de staande praktijk codificeert.
Bent u van mening dat de voorgenomen taak van meer duidelijkheid scheppen en regievoeren in de jeugdzorg kan worden uitgevoerd door zelfregulering van gemeenten? Zo nee, wat is uw reactie richting dit voorstel van de VNG?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de VNG dat er structureel meer geld nodig is om te kunnen sturen op de reikwijdte van de jeugdhulpplicht?
Het afgelopen jaar heb ik heel veel met de VNG gesproken over de gemeentelijke budgetten. Het verdiepend onderzoek jeugd dat ik uw Kamer op 24 april 2019 heb toegestuurd, vormde een belangrijke basis. Het kabinet heeft bij Voorjaarsnota 2019 besloten gemeenten met € 1 miljard tegemoet te komen voor de uitvoering van de Jeugdwet: € 420 mln extra in 2019 en in 2020 en 2021 jaarlijks extra € 300 mln. Daarnaast is afgesproken dat er een onderzoek zal plaatsvinden dat antwoord moet geven op de vraag of – en zo ja in welke mate – gemeenten structureel (na 2021) extra middelen nodig hebben voor de uitvoering van de
Jeugdwet. Dit onderzoek is recent gestart en de resultaten worden eind 2020 verwacht. De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie.
Eind maart jl. heeft het expertiseteam dat de VNG had ingesteld om te komen tot richtinggevende uitspraken over de reikwijdte van de jeugdhulpplicht, advies uitgebracht. Het expertiseteam is van mening dat de Jeugdwet gemeenten voldoende mogelijkheden biedt om de jeugdhulp goed te sturen of in te richten. Wettelijke begrenzing van de jeugdhulpplicht of de toegang tot jeugdhulp is naar de mening van het expertiseteam dan ook niet zinvol. De sleutel ligt veeleer bij transformatie. Het advies roept gemeenten dan ook op om tot een omvattende ontwikkelagenda voor transformatie te komen, en daarbij breder te kijken dan de Jeugdwet alleen.
Ik onderschrijf het belang van een dergelijke ontwikkelagenda om transformatie van het jeugdstelsel vorm te geven. Dat mag echter niet vrijblijvend zijn. De invulling van de bestuurlijke afspraken over normaliseren, demedicaliseren en inzet van eigen kracht en preventie en het advies van het expertiseteam kunnen niet los gezien worden van de lopende trajecten over de benodigde financiële middelen en de verbetering van het jeugdstelsel. Ik heb u hierover geïnformeerd in de brief van 20 maart jl. over Perspectief voor de Jeugd.
Bent u van mening dat de verantwoordelijkheid over de stelselwijziging geheel bij gemeenten zelf leggen zal leiden tot de gewenste afname in administratieve lasten, of juist niet? Meent u dat bijvoorbeeld het oprichten van een geschillencommissie enkel en alleen voor verschillen van mening tussen regio’s in het opstellen van hun visie op jeugdbeleid een stap in de goede richting is?
Administratieve lasten verminderen is een belangrijke en weerbarstige opgave die op meerdere fronten actie vraagt, breder dan de stelselvraag. Hierbij werken wij samen met professionals, gemeenten en jeugdhulpaanbieders in het programma «Ontregel de zorg». Vanuit dit programma worden ook grote administratieve irritaties aangepakt, zoals met het convenant stoppen met tijdschrijven. Daarnaast wordt middels het bovengenoemde wetsvoorstel het opdrachtgeverschap van gemeenten versterkt en wordt voor bepaalde soorten van jeugdhulp regionale samenwerking verplicht gesteld. De verwachting is dat dit zal leiden tot lagere uitvoeringskosten tussen gemeenten en aanbieders en tot lagere administratieve lasten bij aanbieders.
De geschillencommissie die genoemd wordt in het voorstel van de VNG is een bestaande commissie wiens taken de VNG uitbreidt naar geschilbeslechting over de Norm voor Opdrachtgeverschap. Het is logisch dat er arbitrage bij geschillen wordt georganiseerd door de betrokken partijen, oftewel tussen gemeenten en tussen gemeenten en aanbieders.
Deelt u de mening dat deze voorgestelde afspraken veel te vrijblijvend zijn? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om of zelf een plan te presenteren, dan wel de VNG te informeren over welke voorwaarden een volgend voorstel aan moet voldoen? Zo nee, waarom niet?
Het voorstel voor een NvO sluit voldoende aan bij de voorstellen in mijn brief van 7 november 2019. In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat het kabinet een wetsvoorstel met nadere voorwaarden in voorbereiding heeft om de regionale samenwerking van gemeenten te versterken bij de organisatie van specialistische jeugdhulp, zoals aangekondigd bij brief van 20 maart 2020. Over de vormgeving van dit wetsvoorstel ben ik in overleg met gemeenten, aanbieders professionals en cliëntvertegenwoordigers. Streven is om het wetsvoorstel in de zomer gereed te hebben voor internetconsultatie.
De ecologische ramp achter biomassa die uit Estland komt |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De ecologische ramp achter biomassa. Hoe in Estland de biodiversiteit wordt geofferd op het altaar van ons klimaatbeleid»?1
Ja.
Is het juist dat er in Nederland gebruik gemaakt wordt van biomassa uit Estlandse bossen?
Het is juist dat er in Nederland gebruik gemaakt wordt van biomassa uit Estlandse bossen, maar het is mij niet bekend hoeveel biomassa er jaarlijks geïmporteerd wordt uit Estland. De duurzaamheidseisen die verbonden zijn aan de SDE+-subsidie (vastgelegd in de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen) gelden voor alle vaste biomassa die ingezet wordt voor energietoepassingen. Deze eisen hebben onder andere betrekking op de wijze van bosbeheer en de aanwezigheid van een beheersplan. Het behouden van biodiversiteit is daar een onderdeel van. Als de biomassa aan deze eisen voldoet, dan is de biomassa duurzaam voor energietoepassingen. Als niet voldaan wordt aan de Nederlandse wettelijke eisen, dan is deze biomassa niet duurzaam en mag deze niet ingezet worden onder de SDE+-subsidie.
Hoeveel biomassa komt er per jaar naar Nederland vanuit Estland en uit wat voor soort bossen is dit afkomstig? Kunt u aangeven of de bomen afkomstig zijn uit oer-, natuur- of productiebos?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat voor duurzaamheids- en kapeisen er gelden voor oer-, natuur- en productiebossen in Estland?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat Graanul Invest, de leverancier van houtpellets aan RWE-centrales in Nederland, bos kapt in het Nationaal Park Lahema, een Natura 2000-gebied? Zo ja, erkent u dat dit rechtstreeks in gaat tegen de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en wat bent u van plan daaraan te doen?
Het is op de eerste plaats aan de Estlandse overheid om de activiteiten van Graanul Invest te reguleren in lijn met Europese en Estlandse regels. Voor mij is het primair van belang dat houtpellets die worden geleverd aan Nederlandse bedrijven voldoen aan de Nederlandse duurzaamheidseisen. De houtpellets die in Nederland worden ingezet hebben een onafhankelijke verklaring van een accreditatieorganisatie waaruit blijkt dat voldaan wordt aan deze duurzaamheidseisen, waaronder nationale en internationale wetgeving.
Kunt u aangeven welke beschermde soorten negatief worden beïnvloed door de kap in Estlandse bossen en specifiek door Graanul Invest?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of er sprake is van overexploitatie in Estlandse bossen, aangezien er in 2017 en 2018 12 miljoen kubieke meter hout verdween, ruim boven de volgens wetenschappers duurzaam verantwoorde 8,4 miljoen kuub?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit gewenst?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat er sprake is van kaalkap in Estland omdat dit de enige manier is om de volumes te krijgen, die gevraagd worden door de gesubsidieerde biomassacentrales in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beaamt u dat 85% van de houtpelletproductie afkomstig is van kaalkap?3
De volumes die Nederland gebruikt, komen niet alleen uit Estland. Sterker nog, verreweg de meeste vaste biomassa die ingezet wordt in Nederland, komt uit Nederland4. Daarnaast worden er duurzaamheidseisen gesteld aan de koolstofvoorraden in de bossen waar de biomassa vandaan komt; deze zijn vastgelegd in de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen. De koolstofvoorraden dienen in stand te worden gehouden, dan wel te worden bevorderd. Als dit niet het geval is en er een langlopende koolstofschuld optreedt, dan kan de biomassa niet als duurzame biomassa worden ingezet in Nederland.
Klopt het dat nieuw aangelegd bos van een jaar oud ook meegeteld wordt bij het totale bosareaal van een land, waardoor het lijkt alsof het jaarlijkse totaal stabiel blijft, ondanks de kaalkap?
Het klopt dat op basis van internationale regels het bosareaal berekend wordt zonder rekening te houden met de leeftijd van een bos: er wordt gerapporteerd over het totale bosareaal. Dat is de reden waarom we in de Nederlandse duurzaamheidscriteria eisen stellen aan de koolstofschuld: het bos waaruit houtpellets komen moet minstens evenveel CO2 opnemen als eraan onttrokken wordt.
Bent u, gezien de import van biomassa uit Estland naar Nederland, bereid onderzoek te laten doen door een onafhankelijke partij naar de boskap (kaalkap) en de ecologische gevolgen daarvan in Estlandse bossen?
Ik wil benadrukken dat het kabinet zich inzet voor duurzaam bosbeheer wereldwijd zoals uiteengezet in de recente Kamerbrief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Daar vraagt het kabinet ook aandacht voor in EU-verband. Zoals vaker door mij betoogd gaat het bij het waarborgen van duurzaam bosbeheer niet om de vraag of er sprake is van «hele bomen» die worden gekapt, maar om de vraag of het hout duurzaam geteeld is: voor de houtpellets die gesubsidieerd geleverd worden aan de Nederlandse bedrijven wordt rest- en dunningshout gebruikt. Dunningshout kunnen hele bomen zijn, die afkomstig zijn uit de houtproductie, maar ook uit natuurbeheer, zolang het maar gaat om duurzaam geteeld hout.
Bosbeleid is primair een verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf. Het is daarom primair aan de Estlandse overheid om het bosbeheer in Estland te reguleren en daarover verantwoording af te leggen aan het Estse parlement. Als het om Europese wetgeving gaat of internationale afspraken, dan is het aan de Europese Commissie om erop toe te zien dat lidstaten daar uitvoering aan geven. Ik heb geen aanwijzingen dat Estland daar geen uitvoering aan geeft.
Niettemin wil Nederland met de duurzaamheidseisen het duurzaam beheer van bossen bevorderen. Daar wordt ook op gestuurd doordat een onafhankelijke toetsingscommissie bepaalt welke certificaten voldoen aan onze duurzaamheidseisen en door toezicht door de NEa op of gebruikers ook beschikken over de juiste certificaten. Vanuit dit borgingssysteem heb ik geen signalen dat er in Nederland met subsidie houtpellets worden gebruikt die niet aan de duurzaamheidseisen uit de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen voldoen. Ook een recent onderzoek over de houtpellets die in Nederland worden gebruikt toont aan dat er niet geconcludeerd kan worden dat de in Nederland ingezette houtpellets niet duurzaam zouden zijn.5 Zodoende zie ik geen aanleiding voor een onderzoek.
Kunt u zich herinneren dat u in de Eerste Kamer zei dat, wanneer er een vermoeden zou zijn dat er hele bomen gekapt werden, hiernaar gekeken zou worden?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer gaat u dit onderzoek uitvoeren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid lokale natuur en bosbeschermingsexperts hierin te horen, zoals de Estse ecoloog Asko Lohmus?
Zie antwoord vraag 10.
Is het correct dat zelfs bij zogeheten duurzaam beheer «clear cutting» (kaalkap) wordt toegepast, waarbij slechts één of enkele stammen in een bosvak blijven staan, en bomen met een diameter onder de 36 centimeter tot resthout worden gerekend? Zo nee, wanneer worden bomen dan tot resthout gerekend?
De eisen voor duurzaam bosbeheer die nageleefd moeten worden om in Nederland met subsidie gebruik te mogen maken van houtpellets, zijn vastgelegd in de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen. Deze eisen zien op de algehele duurzaamheid van het bosbeheer. Duurzaam bosbeheer kan op vele manieren worden gerealiseerd. Daarbij gaat het niet om de diameter van de stam.
De Regeling conformiteitsbeoordeling maakt onderscheid in primaire, secundaire en tertiaire reststromen. Alle reststromen die direct uit het bos komen, zijn primaire reststromen die aan de meest strikte duurzaamheidseisen moeten voldoen. Secundaire reststromen (uit de houtverwerkingsindustrie) en tertiaire reststromen (zoals houtafval) hoeven aan minder duurzaamheidseisen te voldoen.
Het gebruik van een hele boom (ongeacht hun diameter) wordt vooral bepaald de houtkwaliteit voor bepaalde toepassingsmogelijkheden en de marktomstandigheden van die toepassingsmogelijkheden. Daarbij staat het optimaal economische benutten van de gevelde stam voorop.
Bent u bekend met de definitie van Enviva dat een boom met een diameter kleiner dan 36 centimeter, als resthout wordt gezien?4
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u aangeven welke definitie van resthout de Nederlandse overheid hanteert, welke definitie de Estlandse overheid hanteert en welke definitie Graanul Invest hanteert?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u bomen met een diameter kleiner dan 36 centimeter, geen bomen?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u het ermee eens dat mogelijk de helft van de houtpellets afkomstig van Graanul Invest bestaat uit hele bomen, aangezien Graanul Invest een verhouding van een-op-een hanteert aan hele boomstammen en zaaghout voor pellets?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om levering van houtpellets van Granuul Invest onmiddellijk te verbieden?
De houtpellets die in Nederland ingezet worden komen in de praktijk uit de onvermijdelijke reststromen van de reguliere productie van hout. Er zijn al decennia lang productiebossen, die worden beheerd voor het maken van planken, bouwmaterialen en papier. De productie hiervan is financieel het meest aantrekkelijke doel van deze bossen. De reststromen gaan naar de pelletfabrikant. Dankzij de productie van houtpellets krijgen deze reststromen dus een nuttige toepassing. Daarmee sluit dit beleid volledig aan bij de EU-biodiversiteitsstrategie.
Is het juist dat er nog onduidelijkheid is over de mate waarin hele bomen voor pelletproductie worden gebruikt, zoals niet-gouvernementele organisaties (NGO's) stellen in het rapport «Beschikbaarheid en toepassingsmogelijkheden van duurzame biomassa» van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe u uitvoering geeft aan de EU-biodiversiteitsstrategie om voornamelijk gebruik te maken van biomassa-reststromen en om het gebruik van hele bomen als biomassabron te minimaliseren?
Zie antwoord vraag 18.
Kent u de signalen dat de Estlandse overheid niet vrij is van corruptie?6 Acht u dat wenselijk?
Eén van de Nederlandse duurzaamheidseisen is dat anticorruptie-wetgeving wordt nageleefd. Certificaten borgen de legaliteit in duurzaamheidsbeoordelingen, waaronder het voldoen aan anticorruptie-wetgeving, en accreditatieorganisaties zien erop toe dat deze beoordelingen correct worden gedaan.
Kunt u uitsluiten dat er vervalste kapvergunningen worden vergeven in Estland? Zo nee, hoe kan dan de betrouwbaarheid van certificaten worden vastgesteld?
Zie antwoord vraag 20.
Beaamt u dat aangenomen kan worden dat Nederlandse subsidies voor biomassa de vraag naar houtpellets stimuleren, waardoor mogelijke corruptie verergert, gezien de opmerking in het bericht dat Nederlandse subsidies de houtkoorts aanwakkeren?7 Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat acceptabel?
Nee, dit beaam ik niet. Ten algemene geldt dat de prijs van hout voor andere toepassingen – zoals in de meubelindustrie – veel hoger ligt, dus de vraag vanuit dergelijke toepassingen is bepalend voor de kap van bomen in de houtindustrie. Voor de productie van houtpellets wordt gebruikgemaakt van hout dat afkomstig is uit de houtindustrie, dat anders niet zou worden gebruikt, of mogelijk gebruikt zou worden voor bijvoorbeeld papierproductie. De Nederlandse subsidies stimuleren de vraag naar houtpellets, maar niet noodzakelijkerwijs de noodzaak om meer bomen te kappen.
Kunt u aangeven of houtpellets van Graanul Invest een certificering hebben ontvangen en of u dit acceptabel vindt, gezien het feit dat Graanul Invest in Natura 2000-gebieden kapt en hele bomen gebruikt?
De pellets van Graanul Invest zijn gecertificeerd onder meerdere certificatieschema’s, zoals FSC, PEFC en SBP. Overigens hoeft het kappen van hout in een Natura 2000-gebied niet in strijd te zijn met de regels uit Natura 2000.
Deelt u de mening dat het subsidiëren van kaalkap, kap van natuurbos of een aantasting van de biodiversiteit ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om subsidies voor biomassa afkomstig uit Baltische staten te stoppen?
Ik deel die mening zeker. De duurzaamheidseisen die Nederland stelt zijn bedoeld om ongewenste praktijken te voorkomen. Ik heb geen signalen dat houtpellets die in Nederland met subsidie worden ingezet niet voldoen aan deze duurzaamheidseisen.
Bent u tevens bereid om vanuit het voorzorgsprincipe geen subsidie te verlenen aan biomassacentrales die biomassa gebruiken met een twijfelachtige herkomst?
Ik heb geen signalen dat er in Nederland met subsidie biomassa met een twijfelachtige herkomst wordt gebruikt. Voor houtpellets die grootschalig worden ingezet met subsidie gelden strikte duurzaamheidseisen die geborgd zijn door een certificaat; dit is juist bedoeld om twijfelachtige herkomst uit te kunnen sluiten. Voor meer kleinschalige inzet van (lokaal geproduceerde) biomassa zijn de duurzaamheidsrisico’s veel minder groot. Desalniettemin zal het kabinet op korte termijn het duurzaamheidskader voor biomassa vaststellen dat voor alle biomassastromen die met subsidie worden ingezet, heldere eisen bevat.
Het bericht dat fabrikanten van bekkenbodemmatjes aanwezig zijn in de operatiekamers |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Argos (16 mei jl.) over «Fabrikanten van bekkenbodemmatjes aan de operatietafel»1?
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak fabrikanten van bekkenbodemmatjes aanwezig zijn bij operaties en welke handelingen zij precies verrichten? Hoe oordeelt u over deze aanwezigheid?
De uitzending van Argos van 16 mei 2020 is mij bekend, evenals dat productspecialisten van hulpmiddelenfabrikanten in sommige gevallen tijdens operatieve ingrepen in de operatiekamer aanwezig zijn om technische ondersteuning te geven. Het betreft met name operatieve ingrepen waarbij (nieuwe) implantaten geplaatst, dan wel gereviseerd, worden. Productspecialisten kunnen tijdens operatieve ingrepen technische ondersteuning bieden aan de operateur en daarmee een bijdrage leveren aan de veilige en goede zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de operateur en de zorginstelling om te bepalen op welke wijze de productspecialist wordt ingezet in de operatiekamer tijdens de operatie, zodanig dat dit leidt tot goede zorg. Daarbij geldt als voorwaarde onder meer het convenant «Veilige toepassing medische technologie in de medisch specialistische zorg»2, dat bekwaamheidsborging vraagt van zorgverleners bij gebruik van medische technologie. In de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp ben ik hier ook op ingegaan3.
Het is mij niet bekend hoe vaak fabrikanten specifiek bij de plaatsing van bekkenbodemmatjes aanwezig zijn.
Welke afspraken zijn hierover gemaakt bij de specialistische beroepsgroep, de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)? Hoe oordeelt u over deze afspraken?
Er zijn bij mijn weten geen specifieke afspraken ten aanzien van dit onderwerp gemaakt door de NVOG. Het is mij wel bekend dat sommige wetenschappelijke verenigingen een standpunt hierover hebben ingenomen. Zo’n standpunt heeft niet de status van veldnorm maar is in lijn met bestaande wet- en regelgeving.
Ik deel de mening van mijn ambtsvoorganger4 dat een dergelijk standpunt voor andere medisch specialisten en ziekenhuizen behulpzaam kan zijn bij het opstellen van beleid hoe zij met de aanwezigheid van productspecialisten op de OK omgaan.
Vindt u het ook een schending van de privacy wanneer personeel van een hulpmiddelenfabrikant aanwezig is tijdens een operatie, daarbij handelingen uitvoert, zonder dat de patiënt hiervan op de hoogte is?
Ik ben van mening dat het zowel zorgvuldig als wenselijk is wanneer de operateur de patiënt tenminste informeert over de aanwezigheid van een productspecialist en de redenen daarvoor. Indien een productspecialist bij de behandeling van de patiënt betrokken is, bijvoorbeeld doordat hij of zij technisch advies geeft aan de operateur, dan hoeft de patiënt op grond van de WGBO formeel geen toestemming te geven. In veel gevallen is een productspecialist reeds betrokken bij de behandeling, omdat deze de operateur adviseert over de toepassing van het medisch hulpmiddel of implantaat bij de patiënt. Graag verwijs ik u ook naar mijn eerdere beantwoording5, en die van mijn ambtsvoorganger6, over dit onderwerp.
Bent u het ermee eens dat patiënten het recht hebben om te weten wie er bij hun operatie aanwezig zijn en expliciet toestemming zouden moeten geven voor de aanwezigheid van medewerkers van hulpmiddelenfabrikanten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe oordeelt u over de uitspraken van de hoogleraar gezondheidsrecht aan de Erasmus Universiteit, die in de uitzending van Argos stelt dat in de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) is opgenomen dat patiënten wel degelijk toestemming moeten geven voor de aanwezigheid van productspecialisten van de industrie?
De hoogleraar geeft in de uitzending aan dat het niet vanzelfsprekend is dat een productspecialist betrokken is bij de behandeling en daarom aanwezig is. Het is de verantwoordelijkheid van de operateur om dit te bepalen en dan ook toestemming van de patiënt te vragen. Zoals eerder aangegeven ben ik van mening dat het wel zorgvuldig en gewenst is wanneer een arts de patiënt voor de operatie informeert over de aanwezigheid van een productspecialist en de redenen daarvoor.
Hoe oordeelt u over de uitspraken van de hoogleraar patiëntveiligheid aan de TU Delft, die in de uitzending stelt dat de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de hulpmiddelenfabrikanten ertoe bijdragen dat de introductie van nieuwe hulpmiddelen sneller verloopt dan wenselijk met het oog op de gezondheid en veiligheid van de patiënt?
Ik ben het in zoverre met deze hoogleraar eens dat de aanwezigheid van productspecialisten van hulpmiddelenfabrikanten moet bijdragen aan de veilige introductie en toepassing van medisch hulpmiddelen. Zoals eerder aangegeven in antwoord op vraag 1 en 2, kunnen productspecialisten tijdens operatieve ingrepen de technische ondersteuning bieden aan de operateur en daarmee een bijdrage leveren aan de veilige en goede zorg. De operateur en zorginstelling hebben hierin een belangrijke rol om de meerwaarde en wenselijkheid van de aanwezigheid van deze personen te bepalen, waarbij ook de voorwaarden gelden van het eerdergenoemde convenant. Ik ben van mening dat hiermee zo goed mogelijk wordt geborgd dat de introductie van nieuwe hulpmiddelen zorgvuldig en veilig gebeurd.
Vindt u dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) onderzoek zou moeten doen naar de betrokkenheid van productspecialisten bij de plaatsing van bekkenbodemmatjes, en de rol die de aanwezigheid van de industrie heeft gehad bij de snelle introductie van dit hulpmiddel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGJ en ik hebben geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van vertegenwoordigers van hulpmiddelenfabrikanten in de praktijk tot risico’s voor goede en veilige zorg leidt, en zien dan ook geen noodzaak een extra onderzoek te doen. Wanneer zorgverleners signalen hebben dat in een ziekenhuis of kliniek de aanwezigheid van vertegenwoordigers van fabrikanten wel leidt tot risico’s voor goede en veilige zorg, moeten zij dit intern aankaarten en kunnen zij hiervan een melding maken bij de inspectie via het Meldpunt IGJ. Wanneer een productspecialist van mening is op een onveilige manier te worden betrokken bij operaties kan hij of zij hiervan ook melding maken bij het Meldpunt IGJ. Er kunnen goede redenen zijn voor de aanwezigheid van productspecialisten op de OK. Productspecialisten kunnen tijdens operatieve ingrepen de technische ondersteuning bieden aan de operateur en daarmee een bijdrage leveren aan de veilige en goede zorg.
Het bericht ‘Bekende sporters vragen regering om steun voor meer beweging: Sport is essentieel’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep «Bekende sporters vragen regering om steun voor meer beweging: Sport is essentieel»?1
Ja.
Bent u het met de ondertekenaars ervan eens dat «sport en bewegen een essentiële, preventieve rol spelen om Nederlanders vitaler te maken als ook dat dit het moment is om in actie en tot gedragsverandering te komen, waarbij de nadruk ligt op voorkomen in plaats van genezen»?
Voldoende bewegen en sporten is uitermate belangrijk voor vitaliteit en een gezonde leefstijl.
Het is nu zaak dat het sporten en bewegen terugkomt op het niveau van voor de corona crisis. Zo sportte in de eerste weken van de crisis 38% van de Nederlanders minder dan voorheen (bron: data Mulier instituut).
Zowel vanuit het Nationaal Sportakkoord als het Nationaal Preventieakkoord zetten ik en Staatssecretaris Blokhuis, ons in voor de beweging naar meer sport en bewegen in het dagelijks leven van mensen. Zo zijn bijna alle gemeenten in Nederland aan de slag met het maken of uitvoering geven aan een lokaal Sportakkoord. Daarmee is veel energie gecreëerd in Nederland om sporten en bewegen te bevorderen. Tot aan 2022 ondersteunt de overheid de lokale akkoorden financieel. De uitvoering van de sportakkoorden is net gestart. We verwachten in het najaar een eerste beeld van de voortgang aan de Tweede Kamer te kunnen presenteren.
Bent u bereid om, zoals de ondertekenaars vragen, «een stip op de horizon te zetten, waarbij onderwijs, gezondheidszorg, voedingsindustrie en bedrijfsleven samen met de sport structureel werken aan een vitaal en weerbaar Nederland en waarbij sport en bewegen een belangrijke plek in ons dagelijks leven krijgen»?
Vanuit het Nationaal Preventie- en Nationaal Sportakkoord maar ook vanuit landelijke (preventie)programma’s zoals de ketenaanpak Overgewicht, Gezonde School en JOGG werken we samen aan een vitaal Nederland en het bevorderen van sport en bewegen is hier een wezenlijk onderdeel van. Binnen de lokale sportakkoorden wordt ingezet op een integrale aanpak van sport en bewegen waarbij het onderwijs, kinderdagverblijven, sportverenigingen en de wijk(vereniging of buurtsportcoach) partner zijn.
Bent u het ermee eens dat een betrokken en faciliterende overheid daarbij essentieel is en een voorwaarde voor succes? Zo ja, op welke wijze gaat u daaraan invulling geven? Bent u bereid in het kader daarvan met (een delegatie van) de ondertekenaars van bedoelde oproep om tafel te gaan om concrete afspraken te maken? Bent u bereid om daarbij extra aandacht te besteden aan de positie van mensen voor wie sport en bewegen niet zo vanzelfsprekend zijn (zoals bijvoorbeeld kinderen uit gezinnen met een sociaaleconomische achterstand, mensen met een beperking en ouderen)?
Samen met Staatssecretaris Blokhuis heb ik op 2 juni jl een gesprek gevoerd met de initiatiefnemers. Er is onder andere afgesproken spoedig een vervolgoverleg te plannen waarbij ook zorgprofessionals worden uitgenodigd om ook de oproep en plannen die zij hebben hieraan te verbinden. Daarbij heb ik de ondertekenaars gevraagd vooral met concrete plannen te komen en ik vind het mooi dat zij zich ondertussen als ambassadeurs voor het thema willen inzetten.
Vanuit VWS hebben we aandacht voor de mensen die het meeste baat (kunnen) hebben van een actievere leefstijl. Het Mulier instituut monitort voor VWS het sport- en beweeggedrag van alle mensen. Binnen het Sportakkoord is extra aandacht voor kwetsbare personen, dat kan ondersteuning zijn op financieel gebied (Jeugdfonds sport en cultuur) maar ook door de inzet van een buurtsportcoach met bijvoorbeeld een beweegaanbod op maat.
Welke maatregelen treft u om te borgen dat de in bedoelde oproep genoemde unieke infrastructuur van 24.000 sportverenigingen, sportbonden en commerciële sportaanbieders haar belangrijke rol kan (blijven) spelen in het werken aan een vitale samenleving «waarin sport en bewegen het nieuwe normaal zijn»? Op welke wijze ondersteunt u gemeenten daarbij?
Zoals u in mijn kamerbrief «Steunpakket sportverenigingen gevolgen COVID-19 maatregelen»(TK 30 234-244) van 1 mei jl heeft kunnen lezen heb ik onlangs een steunpakket van € 110 miljoen aan gemeenten en sportverenigingen toegezegd. Het kabinet vindt sporten en bewegen zeer belangrijk, niet alleen vanuit gezondheidsbevordering maar ook vanuit een maatschappelijke en sociale waarde. De infrastructuur is er en met het steunpakket geven we haar in deze onzekere tijd een steun in de rug om haar belangrijke rol als aanjager en verbinder naar sport en bewegen toe in stand te houden.
Het verbeteren van de Nederlandse wolvenaanpak |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Tientallen schapen doodgebeten in Brabants dorpje: «Het is gigantisch» en «Wolfwerende netten in bruikleen voor Brabantse boeren»?1, 2
Ja, ik ben bekend met de berichten.
Wan neer moet, aangezien er nu verschillende incidenten met wolven hebben plaatsgevonden, echt worden ingegrepen om de wolvenpopulatie te beheren en landbouwhuisdieren beter te beschermen?
De provincies hebben gezamenlijk criteria bepaald voor het ingrijpen bij wolven in bepaalde ongewenste situaties, zoals in het geval van aanvallen van goed beschermd vee (faunaschade) en zodra de openbare veiligheid in het geding komt, bijvoorbeeld als een wolf gevaarlijk gedrag vertoont richting mensen. Het desbetreffende bevoegd gezag kan indien nodig optreden. Dit is uitgewerkt in het Interprovinciaal wolvenplan.3
Bent u bekend met de Duitse aanpak in Nedersaksen waarin delen van deze Duitse deelstaat effectief als wolfvrij worden verklaard en het verwijderen van wolven uit deze gebieden wordt vergemakkelijkt? Hoe staat u tegenover een dergelijke aanpak? Welke mogelijkheden ziet u om (elementen van) deze aanpak ook in Nederland te gebruiken?3
Ja, ik ben bekend met de aanpak in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Anticiperend op de hervestiging van de wolf in Nederland heb ik de samenwerking met deze, en andere deelstaten opgezocht en gesprekken gevoerd. Dergelijke gesprekken zal ik blijven voeren om de samenwerking te versterken. Ook in de verdere ontwikkeling van het wolvenplan zullen de provincies en ik de ervaringen met de aanpak van Nedersaksen beoordelen en, waar aan de orde, verder benutten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, hebben de provincies gezamenlijke criteria bepaald voor het ingrijpen in bepaalde ongewenste situaties. Of dit instrumentarium toereikend is, vergt nadere oordeelsvorming en overleg tussen Rijk en provincies.
Hoe kijkt u aan tegen het gecontroleerd beheer van de wolf in Nederland door middel van bijvoorbeeld preventief afschot en/of afrasteren, ter bescherming van eigendommen, kwetsbare soorten, natuurlijke habitattypen, prioritaire habitattypen en andere natuurwaarden van een aangewezen Natura 2000-gebied?
Als het gaat om het ogenschijnlijk willekeurig doden en verwonden van grote aantallen landbouwhuisdieren door een zwervende wolf dan is het begrijpelijk dat de vraag wordt gesteld om in te grijpen. Het gaat dan immers over meer dan alleen het eigendom zelf en het is vaak onvoorspelbaar waar en wanneer het volgende geval zich voordoet.
Provincies stimuleren dat dierhouders de eigen verantwoordelijkheid nemen om hun dieren te beschermen, maar willen ook duidelijkheid geven wanneer escalatie aan de orde is. De gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland heeft daartoe een aantal handreikingen gedaan. Voor beheer vanuit het oogpunt van de andere genoemde argumenten is nu geen aanleiding.
Hoe ziet u de ongestoorde aanwezigheid van de wolf, waarbij preventief, actief en gecontroleerd beheer van de wolvenpopulatie niet mogelijk is in relatie tot de instandhouding en/of noodzakelijke uitbreiding van beschermde habitattypen en andere natuurwaarden, zoals binnen de Natura 2000-gebieden? Welke knelpunten zijn er in dit kader volgens u?
De wolf maakt deel uit van een natuurlijk systeem, waarin grote predatoren bijdragen aan de diversiteit van het ecosysteem. Er zijn geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van de wolf het behalen en behouden van instandhoudingsdoelen en de natuurlijke habitats bedreigt. Wel kan er op lokaal niveau door een toppredator misschien een tijdelijke disbalans ontstaan in een ecosysteem, maar die dynamiek is de natuur eigen. Gezien de tijdelijke aard daarvan is het treffen van passende maatregelen in dat kader nu niet aan de orde.
Wat zijn volgens u «passende maatregelen» in de zin van artikel 2.2 lid 2 van de Wet natuurbescherming en artikel 6 lid 1 en 2 van de Habitatrichtlijn, die getroffen zouden moeten worden voor Natura 2000-gebieden, gezien het feit dat de aanwezigheid van de wolf het behalen en behouden van de instandhoudingsdoelstellingen en de natuurlijke habitats bedreigt?
Zie antwoord vraag 5.
Wie moet volgens u de schade dragen die door wolven wordt veroorzaakt aan andere zaken dan gehouden (landbouwhuis)dieren – zoals floraschade, commerciële schade geleden door nationale natuurparken en schade aan andere dieren dan landhuisbouwdieren – in gevallen waar wolven rasters overwinnen?
De wolf is een wild dier en is van niemand, dat betekent ook dat een eventuele gedupeerde daarvoor de aansprakelijkheid niet bij een ander kan leggen. Ik heb geen aanwijzingen dat wolven schade veroorzaken aan andere zaken dan gehouden (landbouwhuis)dieren. Ik vind het daarom lastig om een antwoord te geven op deze hypothetische vraag.
Hoe kijkt u aan tegen Nederland als geschikt leefgebied voor wolven, gelet op het feit dat Nederland een van de dichtstbevolkte delta's ter wereld is en wolven zich niet laten leiden door (bestuurlijke) grenzen?
De beleidslijn die steeds is gehanteerd is dat de wolf, als hij op eigen kracht Nederland bereikt, zich hier moet kunnen vestigen. Dat is ook een Europese verplichting en recent weer bevestigd door het Europese Hof. Het draagvlakonderzoek heeft bevestigd dat een meerderheid van de Nederlanders het hier mee eens is. Wel zet ik, in samenwerking met de provincies, in op communicatie om in de behoefte te voorzien om opnieuw te leren samenleven met de wolf.
Welke mogelijkheden ziet u gezien het voorgaande om de Nederlandse wolvenaanpak te verbeteren en daarmee betere bescherming te bieden voor onder andere landbouwhuisdieren?
Tot nu toe hebben de provincies met het wolvenplan een goede invulling gegeven aan hun verantwoordelijkheid om deze soort te beschermen en tegelijkertijd de faunaschade zo veel mogelijk te beperken door o.a. het inzetten op preventieve maatregelen. In de verdere ontwikkeling van het wolvenplan en zal ik nauw samenwerken met de provincies.
Ben u bekend met de gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland, die in landelijk verband adviseert om in overleg tussen de provincies en de rijksoverheid tot een beleid te komen dat gericht is op de beheersbaarheid van de populatieontwikkeling van wolven in Nederland en de effecten hiervan, waarbij de ecologische draagkracht en het maatschappelijk draagvlak van de ontwikkeling van de wolvenpopulatie worden betrokken? Bent u bereid om op korte termijn invulling te geven aan dit advies?4
Ja ik ben bekend met dit advies. De provincies beraden zich momenteel over het betreffende advies en bevestigen het belang van overleg met het Rijk, waarbij ieder vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid opereert.
Het bericht ‘Provinsje tsjin foarnimmen minister Slob om Tresoar ôf te stjitten' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Provinsje tsjin foarnimmen Minister Slob om Tresoar ôf te stjitten»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Klopt het dat het u van plan bent om uit de gemeenschappelijke regelingen met de Regionale Historische Centra (RHC’s) te stappen, waarschijnlijk met ingang van 2024?
Het klopt dat ik van plan ben uit te treden als deelnemer van de gemeenschappelijke regelingen van de Regionaal Historische Centra in de provinciehoofdsteden. De keuze hiervoor is ingegeven door de ontwikkelingen van het informatiebeheer van het rijk. Het informatiebeheer van de rijksoverheid is steeds vaker centraal geregeld en is ook over het algemeen digitaal. Het Nationaal Archief is voor het beheer van het blijvend te bewaren digitale rijksarchief de aangewezen plaats. De samenwerking met de RHC’s zal daarom in de toekomst een andere basis krijgen.
Onderkent u, dat het Friese RHC Tresoar een bijzondere positie inneemt ten opzichte van de andere RHC's op grond van een gedeelde verantwoordelijkheid van Rijk en provincie ten opzichte van de Friese taal en cultuur, zoals vastgelegd in de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2019–2023 (BFTC)?
Tresoar heeft naast het beheer van archieven ook taken voor Friese taal en cultuur op grond van de Bestjoersôfspraak Fryske Taal en Kultuer 2019–2023. Overigens hebben ook andere RHC’s soms andere taken naast het beheer van archieven, maar deze zijn niet gebaseerd op een bestuursafspraak. Daarin is Tresoar uniek.
Klopt het dat u van plan bent de rijksbijdrage aan Tresoar te handhaven, maar dat deze alleen betrekking heeft op de archieftaken?
De huidige bijdrage aan Tresoar is gebaseerd op zowel het archiefbeheer voor het rijksarchief in de provincie als voor de uitvoering van taken in het kader van de Bestjoersôfspraak Fryske Taal en Kultuer 2019–2023. Ik ben van plan deze beide bijdragen aan Tresoar te continueren.
Onderkent u dat Tresoar veel meer is dan een archiefbewaarplaats, maar een belangrijke functie heeft als het gaat om de Friese taal en literatuur, als universiteitsbibliotheek voor de RUG Campus FrysIân, in samenwerking met het Fries Filmarchief in hetzelfde gebouw en mede door de fusie met It Fryske Boek en het Frysk Letterkundich en Dokumintaasjesintrum?
Tresoar is naast rijksarchiefbewaarplaats inderdaad een instituut met de taken zoals u in uw vraag beschrijft.
Deelt u de mening van gedeputeerde staten van Fryslân, dat het Rijk gezien de gedeelde verantwoordelijkheid voor de Friese taal en cultuur, partner zou moeten blijven in de gemeenschappelijke regeling Tresoar? Zo nee, op welke wijze bent u van plan uitvoering te blijven geven aan de verplichtingen van het Rijk die voorvloeien uit het Europees Handvest, de Wet gebruik Friese taal en de afspraken in de BFTC?
Nee, deze mening deel ik niet. Voor het voldoen aan de Bestjoersôfspraak Fryske Taal en Kultuer 2019–2023, de Wet gebruik Friese taal en de verplichtingen die voortvloeien uit het Europees Handvest is het niet nodig om deelnemer te blijven in de gemeenschappelijke regeling. Ook andere vormen van bestuurlijke samenwerking kunnen geschikt zijn om vorm te geven aan deze verantwoordelijkheden.
Het bericht ‘Gewelddadige tbs’er Hendrik M. neemt wederom de benen, zoekactie gestart’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gewelddadige tbs’er Hendrik M. neemt wederom de benen, zoekactie gestart»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat het personeel in deze tbs-kliniek zich heeft laten misleiden door deze gewelddadige verkrachter om te adviseren hem op onbegeleid verlof te sturen, vooral omdat dit niet de eerste maar de derde keer is dat hij de benen neemt waarvan hij de laatste keer zelfs naar het buitenland was gevlucht? Hoeveel lessen moet je dan leren? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet steeds maar weer gebeurd?
Het klopt dat betrokkene zich op eerdere momenten gedurende zijn tbs-behandeling heeft onttrokken tijdens verlof. De laatste keer betrof in 2016.
Vorig jaar werd de tbs-maatregel van betrokkene door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder voorwaarden beëindigd. Betrokkene verbleef in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging (art. 38 g WvSr) dan ook niet meer in een tbs-kliniek.
Het gerechtshof heeft als voorwaarde voor beëindiging wel bepaald dat betrokkene zich vrijwillig moest laten opnemen in een kliniek. De officier van justitie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarde(n). Het toezicht en de rapportering vinden op dezelfde manier plaats als bij tbs met voorwaarden.
Sinds 2019 verbleef hij in het kader van de voorwaardelijke beëindiging in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) in Assen en later, ten tijde van zijn onttrekking op een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) op hetzelfde terrein. Betrokkene stond tevens onder toezicht van de reclassering. Vanuit de kliniek ging hij op verlof. De geneesheer-directeur van de kliniek beslist in dergelijke gevallen over het toekennen van verlof. De reclassering heeft mij laten weten dat betrokkene zich tot het moment van de onttrekking aan de afspraken hield en dat er geen aanwijzingen waren dat hij zich zou onttrekken.
Deze gevaarlijke tbs’er is nu al tien dagen zoek, waarom is hij nog niet opgespoord en opgepakt?
Op 9 juni 2020 is betrokkene aangehouden.
Waarom is er door de politie geen opsporingsbericht uitgegaan? Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit alsnog gebeurd?
Er is een foto van betrokkene getoond in de media. De meerwaarde van een opsporingsbericht werd na overleg tussen politie en het Openbaar Ministerie (OM) om deze reden als gering gezien.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze tbs’er nooit meer op onbegeleid verlof mag worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
In het geval van betrokkene was de TBS onder voorwaarden beëindigd. Er was dus sprake van een ex-TBS’er op het moment van onttrekking. Het is aan de rechter om te beslissen of de tbs-behandeling met dwangverpleging opnieuw wordt hervat. Gedurende een tbs-maatregel wordt elke verlofaanvraag grondig getoetst door een interne commissie van een tbs-kliniek. Vervolgens adviseert het Adviescollege verloftoetsing tbs (AVT) over de verlofaanvraag. Dit college bestaat uit deskundigen en is onafhankelijk. De Dienst Justitiële Inrichtingen beslist uiteindelijk namens mij over de aanvraag. Een negatief verlofadvies van het AVT wordt altijd overgenomen. Een (poging tot) onttrekking aan een eerder verlof wordt meegenomen bij de beoordeling van een verlofaanvraag.
Hoeveel tbs’ers met een gevaarlijke en gewelddadige achtergrond lopen op dit moment zonder begeleiding vrij rond?
Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven was de tbs-maatregel met dwangverpleging van betrokkene onder voorwaarden beëindigd. Een voorwaardelijke beëindiging van een tbs-maatregel wordt door de rechter pas uitgesproken indien de rechter oordeelt dat de gevaarlijkheid van een tbs-gestelde is teruggebracht tot een aanvaardbaar niveau. Op dit moment zijn er 174 tbs-maatregelen met dwangverpleging onder voorwaarden beëindigd. Het OM is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de voorwaarden in deze zaken. Zowel bij de TBS met voorwaarden als bij de voorwaardelijke beëindiging speelt de reclassering een centrale rol bij het adviseren over en formuleren van te stellen voorwaarden. De reclassering houdt ook toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden.
Bent u bereid per direct alle verloven van tbs’ers in te trekken, zolang u niet voor 100% kan garanderen dat deze gewelddadige tbs’ers opnieuw onschuldige slachtoffers maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De tbs-maatregel is gericht op het behandelen van de onderliggende stoornis en het voorkomen van recidive. Verlof is een essentieel onderdeel van de tbs-behandeling waarmee stapsgewijs en zorgvuldig meer bewegingsvrijheid wordt toegekend. Hiermee kan worden toegewerkt naar een veilige terugkeer in de samenleving.
Het bericht ‘Parlement, maak een einde aan deze uitzonderingstoestand’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kunt u duidelijkheid verschaffen over de vraag met hoeveel mensen bij elkaar op 1,5 meter afstand er sprake is van een overtreding van de huidige noodverordeningen (die ingegaan zijn op 11 mei jl.)? Wanneer is er precies sprake van een samenkomst?1
De maatregelen met betrekking tot de afstandsnorm en samenkomsten zijn op aanwijzing van de Minister van VWS met ingang van 1 juni jl. gewijzigd en daarna opnieuw gewijzigd met ingang van 1 juli. Op basis van de modelnoodverordening per 1 juni, die in iedere veiligheidsregio is omgezet in een noodverordening, was het verboden om zich te bevinden in de publieke ruimte zonder daarbij 1,5 meter in acht te nemen, waarbij kon worden gehandhaafd vanaf 3 personen. Dit verbod gold niet voor personen die gezamenlijk een huishouden vormen, voor het houden van afstand tot kinderen tot en met 12 jaar, bij de uitoefening van contactberoepen, voor een persoon met een handicap en diens begeleiders, voor personen van 13 tot en met 18 jaar die georganiseerd en begeleid buiten sporten en bewegen. In de uitvoering van jeugdhulp was het verbod niet van toepassing op kwetsbare jongeren in de leeftijd van 13 tot en met 18 jaar onderling en op kwetsbare jongeren en jeugdhulpverleners onderling.
Op grond van de noodverordeningen per 1 juni, gold een verbod op samenkomsten van meer dan dertig personen, exclusief personeel. Dit verbod gold zowel voor samenkomsten in voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven (dat wil zeggen gebouwen die in beginsel voor eenieder toegankelijk zijn) als in besloten plaatsen, niet zijnde woningen. Ook voor samenkomsten gold dat betrokkenen te allen tijde 1,5 meter afstand moeten houden tot de dichtstbijzijnde persoon.
Bij excessen kon worden opgetreden tegen bijvoorbeeld «coronafeestjes» in studentenhuizen, garages, loodsen en dergelijke met gebruikmaking van een noodbevel. Bij «coronafeestjes» in garages en loodsen kon ook worden opgetreden als er meer dan 30 personen aanwezig waren.
Naar aanleiding van de besluitvorming van 24 juni jl. zijn per 1 juli nieuwe noodverordeningen in werking getreden. Zo zijn de maatregelen met betrekking tot samenkomsten aanzienlijk versoepeld, maar de onderlinge afstand van 1,5 meter geldt onverkort. De laatste stand van zaken t.a.v. de geldende maatregelen kan worden teruggevonden op de website van de rijksoverheid2.
Hoe verhoudt de uitspraak van de Minister-President tijdens zijn persconferentie op 19 mei jl. «dat er op dit moment geen strikte begrenzing is van met hoeveel mensen je ergens mag zijn, mits er 1,5 meter afstand gehouden wordt» zich tot het feit dat in sommige Veiligheidsregio’s op grond van de thans geldende noodverordening mensen wel een boete hebben gekregen omdat zij met 3 of meer mensen op 1,5 meter in bijvoorbeeld een park zaten?
Op basis van de noodverordening die geldig was van 11 mei tot 1 juni jl., gold een algeheel verbod op samenkomsten, met enkele uitzonderingen. Er kon opgetreden worden op basis van dit verbod op samenkomsten. Op 19 mei lichtte de premier een wijziging hiervan toe die inhield dat er geen sprake meer was van een algeheel verbod op samenkomsten. Wel gold vanaf 1 juni het verbod op het in de publieke ruimte niet in acht nemen van de veilige afstand van 1,5 meter. Vanaf 3 personen kon worden gehandhaafd op het niet in acht nemen van de onderlinge afstand van 1,5 meter. Ook per 1 juli geldt in de publieke ruimte een verbod (met enkele uitzonderingen) op het niet in acht nemen van de onderlinge afstand van 1,5 meter. Ook nu geldt dat de 1,5 meter afstandsnorm kan worden gehandhaafd vanaf drie personen.
Hoe moet de opmerking van de Minister-President dat «als de groep te groot wordt, er al gauw sprake is van een evenement» begrepen worden? Wat is precies de definitie van een evenement? Viel bijvoorbeeld een verjaardag of picknick met 8 mensen in een park altijd al onder de definitie van evenement?
Op grond van de «modelnoodverordening COVID-19 bij aanwijzing van 8 mei 2020» en de «modelnoodverordening COVID-19 bij aanwijzing van 26 mei 2020» wordt onder evenement verstaan: «elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onderdeel g, van de Gemeentewet en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties; onder evenementen vallen mede, maar niet uitsluitend, herdenkingsplechtigheden, braderieën, optochten niet zijnde manifestaties in de zin van de Wet openbare manifestaties, feesten, festivals, popconcerten en overige muziekvoorstellingen, betaald voetbalwedstrijden (met of zonder publiek), straatfeesten, barbecues en vechtsportwedstrijden». Een verjaardag of picknick valt in principe niet onder de definitie van evenement, maar viel wel onder het verbod op samenkomsten. Inmiddels geldt dat mensen buiten in de publieke ruimte samen mogen komen zolang zij de 1,5 meter afstand houden.
Deelt u de mening dat de verwarring over wat nu precies wel en niet mag, bijdraagt aan onduidelijkheid voor zowel burgers als voor handhavers? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze onduidelijkheid wordt weggenomen?
In zijn algemeenheid geldt dat een noodverordening voldoende bepaalde voorschriften moet bevatten om te kunnen worden nageleefd en gehandhaafd. Vanaf het moment dat de eerste opdrachten op grond van artikel 7 Wet publieke gezondheid zijn gegeven, worden regelmatig ervaringen gedeeld uit de uitvoeringspraktijk. Ook juridische vraagstukken komen daarbij aan de orde, waaronder die rondom het begrip «samenkomsten». In dit verband is relevant dat een wetsvoorstel in voorbereiding is waarin ook de normstelling rond samenkomsten wordt betrokken.
Het bericht ‘Ollongren wekte te hoge verwachtingen met aardgasvrije wijken’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Ollongren wekte te hoge verwachtingen met aardgasvrije wijken»1 en het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2019 van uw ministerie?
Ja.
Is het waar dat er eind vorig jaar slechts enkele woningen aardgasvrij zijn gemaakt, in tegenstelling tot de doelstelling van 2000 woningen? Hoeveel aardgasvrije woningen zijn er inmiddels gerealiseerd via het Programma Aardgasvrije Wijken?
In 2018 is gestart met 27 proeftuinen met ca. 18.000 woningen en andere gebouwen. In de voortgangsrapportage van 22 januari 2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 587) heb ik aangegeven dat de meeste proeftuinen dit jaar komen tot een uitgewerkte businesscase en dat een klein aantal proeftuinen in uitvoering is. Eind 2019 waren enkele tientallen woningen aardgasvrij. Het feit dat er nog geen duizenden woningen van het aardgas zijn is een logisch gevolg van het zorgvuldige en uitgebreide proces dat gemeenten doorlopen om inwoners van de wijken te betrekken bij het aardgasvrij maken van de wijk en te komen tot besluitvorming over de te nemen maatregelen. Er is geen doelstelling in het kader van het programma om nu al 2.000 aardgasvrije woningen te realiseren.
In de tweede helft van dit jaar wordt opnieuw gemonitord wat de voortgang is. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren middels de tweede voortgangsrapportage begin 2021. Hierin zal ik ook een planning opnemen over de verwachting van het aantal aardgasvrije woningen de komende jaren.
Kunt u aangeven wat de CO2-besparing is van het totaal aantal woningen dat aardgasvrij is gemaakt? Kunt u deze besparing afzetten tegen de bestede miljoenen euro’s?
Het doel zoals vastgelegd in het klimaatakkoord is om in 2030 3,4 Mton CO2 in de gebouwde omgeving te besparen. Dit doel wordt jaarlijks gemonitord via de Klimaat- en Energieverkenning. De inzet van de financiële middelen uit de Klimaatenveloppe voor de gebouwde omgeving is erop gericht om tot een haalbare en betaalbare aanpak voor iedereen te komen. De middelen zijn daarom zowel bedoeld voor innovatie en kostenreductie zodat de aanpak in de gebouwde omgeving op termijn goedkoper kan worden, als voor het in deze beginfase wegnemen van de onrendabele top in de wijken die als eerste omschakelen naar een andere warmtevoorziening en voor de ondersteuning van met name particulieren en Verenigingen van Eigenaren die nu al als voortrekkers in de energietransitie willen en kunnen verduurzamen. Hoeveel CO2 uiteindelijk bespaard kan worden per geïnvesteerde euro in de gebouwde omgeving is nu nog niet te zeggen. In de monitoring van de proeftuinen worden naast leerervaringen ook kwantitatieve gegevens over de proeftuinen in beeld gebracht zoals het aantal aardgasvrije woningen, de mate van energiebesparing en de kosten per woning. Ik zal voor de zomer van 2020 het plan naar uw Kamer sturen waarin dit nader is uitgewerkt.
Wat zijn de gerealiseerde besparingen bij het aardgasvrij maken van woningen in het Programma Aardgasvrije Wijken?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer wordt het plan voor monitoring en evaluatie van het Programma Aardgasvrije Wijken afgerond?
Het plan voor monitoring en evaluatie wordt vóór de zomer van 2020 afgerond. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren.
Waarom was er bij de start van een programma, waar 150 miljoen euro voor uitgetrokken is, geen plan voor de monitoring en evaluatie?
Eind 2018 is gestart met het Programma Aardgasvrije Wijken met de selectie van 27 proeftuinen en het opzetten van het Kennis- en Leerprogramma. Er was breed draagvlak om snel van start te gaan met de voorbereiding van de proeftuinen. Het plan voor de monitoring en evaluatie is gelijktijdig hieraan ontwikkeld met de betrokken stakeholders en het Planbureau voor de Leefomgeving. In 2019 is een start gemaakt met de reflectieve monitor. Ik heb de resultaten hiervan gerapporteerd in de eerste voortgangsrapportage van 22 januari 2020. In de eerste helft van 2020 is het volledige plan voor de monitoring en evaluatie gereedgekomen en in uitvoering genomen. Dit is voldoende tijdig omdat de meeste proeftuinen nog in fase van voorbereiding van de uitvoering zitten.
Wat is nu het precieze doel van het Programma Aardgasvrije Wijken? Klopt de stelling van de Algemene Rekenkamer dat dit doel in de loop van de tijd is aangepast, zonder dat dit expliciet aan de Kamer is gemeld? Zo nee, waarom niet?
Het Programma Aardgasvrije Wijken heeft vanaf de start de doelstelling gehad om te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Dit is ook consequent aan de Tweede Kamer gemeld.
Deze doelstelling sluit aan bij de afspraak gemaakt in het Klimaatakkoord dat de gemeenten uiterlijk in 2021 een planning opstellen welke wijken wanneer aardgasvrij(ready) worden gemaakt. Vanaf 2021 worden uitvoeringsplannen voor de wijken opgesteld en uitgevoerd. De leerervaringen vanuit het Programma Aardgasvrije Wijken zijn hiervoor belangrijk.
Hoe kijkt u tegen de constatering van de Algemene Rekenkamer aan «(...) dat bij de start van het programma sprake was van geld zoekt plan» over het Programma Aardgasvrije Wijken?
Ik deel deze constatering niet. Er bestond en bestaat groot draagvlak voor de wijkgerichte aanpak en het uitvoeren van proeftuinen bij alle stakeholders. Beide maken ook onderdeel uit van het Klimaatakkoord. In de eerste selectieronde proeftuinen hebben zich 74 gemeenten vrijwillig voor deelname gemeld, in de tweede selectieronde hebben zich 71 gemeenten aangemeld voor deelname. Een bijdrage vanuit het Rijk is hierbij in de beginfase onmisbaar. De kosten voor het aardgasvrij maken van wijken zijn nu nog relatief hoog en een bijdrage in de kosten is dus belangrijk om het voor bewoners haalbaar en betaalbaar te kunnen maken.
Hoe worden de zwakheden die de Algemene Rekenkamer gevonden heeft in het Programma Aardgasvrije Wijken, op korte termijn opgelost?
De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over de monitor zijn verwerkt in het plan voor de monitoring en evaluatie. Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer kritiek op het gebruik van het financieringsinstrument, de decentralisatie-uitkering. In reactie hierop zal ik voor de komende periode kiezen voor het gebruik van de specifieke uitkering.
Wat heeft u gedaan met de geleverde kritiek op het Programma Aardgasvrije Wijken tijdens het algemeen overleg 3 juli 2019 naar aanleiding van de evaluatie destijds van Rebel?
De evaluatie van Rebel heeft laten zien dat gemeenten de businesscases voor het aardgasvrij maken van de wijk in de meeste gevallen nog onvoldoende scherp in beeld hadden. In het Algemeen Overleg van 3 juli zijn hierover ook kritische vragen gesteld. In de voortgangsbrief aan uw Kamer van 22 januari 2020 heb ik een aantal maatregelen aangekondigd voor verbetering. Zo heb ik in de tweede uitvraag aan gemeenten inmiddels om een meer specifieke uitwerking gevraagd van verschillende elementen van een goede businesscase. De kwaliteit van deze uitwerking wordt beoordeeld door een expertteam. Daarnaast heb ik een rekentool ter beschikking gesteld, zodat gemeenten op wijkniveau een goede businesscase kunnen berekenen via een zoveel mogelijk onderling vergelijkbare systematiek. Ook heb ik het Economisch Instituut voor de Bouw gevraagd een maatschappelijk-economische analyse op projectniveau te maken op basis van de aanpakken van verschillende proeftuinen. De eerste resultaten hiervan komen in 2020 beschikbaar. In het kader van het Kennis- en Leerprogramma worden leerervaringen gedeeld over het opstellen van de businesscases.
Hoeveel geld is er nog over dat bestemd is voor het Programma Aardgasvrije Wijken?
Het kabinet heeft 425 miljoen euro uitgetrokken voor het Programma Aardgasvrije Wijken vanuit de Klimaatenveloppe. Hiervan is in het kader van Urgenda 25 miljoen euro bestemd voor de verduurzaming en ontzorging van maatschappelijk vastgoed en 25 miljoen voor compensatie van particulieren in de aan- en afsluitkosten bij de overstap naar aardgasvrije koopwoningen. Beide dragen bij het realiseren van de wijkaanpak. De overige middelen zijn bestemd voor het afdekken van de onrendabele top in de proeftuinen zodat bewoners een betaalbaar aanbod kunnen krijgen. De middelen gaan dus in hoofdzaak naar isolatie en andere CO2-reducerende maatregelen in woningen. Een beperkt deel gaat naar programmaondersteuning en uitvoeringskosten. Voor de eerste 27 proeftuinen is 120 miljoen euro uitgegeven. De overige middelen zijn nog niet uitgegeven, maar conform de afspraken in het Klimaatakkoord wel gereserveerd voor de vervolgtranches in proeftuinen. Voor de tweede uitvraag is ongeveer 100 miljoen euro beschikbaar voor circa 25 proeftuinen. Hiervoor hebben zich inmiddels 71 gemeenten gemeld. Een derde tranche is aangekondigd voor 2021. Hiervoor is ook ongeveer 100 miljoen euro beschikbaar. Het gaat per proeftuin om een gemiddelde bijdrage van circa 4 miljoen euro voor gemiddeld 500 woningen.
Waarom kiest u er ondanks de stevige kritiek van de Algemene Rekenkamer voor om pas in 2022 het programma te evalueren?
Het Programma Aardgasvrije Wijken loopt pas twee jaar en ik acht het verstandig een dergelijke evaluatie niet te vroeg uit te voeren. Ik zal deze evaluatie van het programma uitvoeren in 2022 na afronding van de derde uitvraag proeftuinen. Een snellere evaluatie is minder zinvol, omdat er dan nog te weinig en te kort leerervaringen zijn opgedaan om goed te kunnen evalueren. De selectie en start van de tweede tranche proeftuinen wil ik niet uitstellen. Daarin zijn de leerervaringen uit de eerste tranche meegenomen. De deadline van de indiening van aanvragen was op 1 mei jongstleden. Maar liefst 71 gemeenten hebben een aanvraag ingediend. Deze worden momenteel door een team van deskundigen beoordeeld. Ik heb aangekondigd dat ik rond 1 oktober de selectie van de nieuwe proeftuinen bekend zal maken.
Deelt u de mening dat er versneld een onderzoek naar de effectiviteit van dit programma uitgevoerd moet worden? Bent u bereid om de start van de tweede tranche uit te stellen tot de uitkomst van dat onderzoek?
Zie antwoord vraag 12.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
Het artikel 'Binnenring A10 Oost weer vrijgegeven na beschadiging spoorviaduct' |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Binnenring A10 Oost weer vrijgegeven na beschadiging spoorviaduct»?1
Ja.
Was de gebrekkige staat van dit spoorviaduct bekend bij Rijkswaterstaat?
Bij dit incident gaat het om het loslaten van wandplaten die in opdracht van Rijkswaterstaat, en in afstemming met ProRail, aan het spoorviaduct zijn bevestigd. Deze wandplaten hebben geen constructieve functie en het spoorviaduct is veilig te gebruiken. De wandplaten zijn in principe onderhoudsvrij. Dat de bevestigingspunten van de voorzetwanden het hebben begeven was onverwacht. Wat we hier van leren is dat de constructie van deze wandplaten in de afgelopen jaren wel geïnspecteerd had moeten worden. De bevestiging van de platen wordt opgenomen in een inspectieprogramma.
Wanneer is voor het laatst onderhoud gepleegd aan dit spoorviaduct?
Het spoorviaduct zelf is in eigendom en in beheer van ProRail en is voor het laatst in 2019 geinspecteerd door ProRail. Er is de afgelopen jaren geen onderhoud uitgevoerd. Uit de inspecties bleek dat constructief onderhoud niet noodzakelijk was. De wandplaten zijn aangebracht door Rijkswaterstaat en in principe onderhoudsvrij.
Kunt u aangeven wanneer de resultaten worden verwacht van het onderzoek door Rijkswaterstaat naar de oorzaak van de beschadiging?
Het onderzoek is inmiddels afgerond. Uit dit onderzoek blijkt dat het geen constructief probleem was maar een montagefout. Dat wil zeggen dat de platen die zijn gevallen niet goed waren bevestigd. De overige platen zijn geïnspecteerd waarbij de hoeken van de resterende wandplaten kwetsbaar bleken. Hierop is besloten om de betreffende platen met extra bevestigingsmateriaal (zekeringsconstructie) vast te zetten, waarmee het risico weggenomen is.
Wat is de huidige onderhoudsstaat van andere, vergelijkbare, bruggen, wegen en viaducten in Nederland?
Er is onderzocht of dit risico zich voor kan doen bij andere (spoor)viaducten of gelijksoortige constructies. Hieruit blijkt dat bij de vergelijkbare constructies met voorzetwanden bij Rijkwaterstaat en ProRail vanuit de inspectieprogramma’s één geval bekend is waaraan later dit jaar, zoals gepland, onderhoud uitgevoerd moet worden.
Is bij u bekend of op dit moment meer wegen of kunstwerken met veiligheidsrisico's te kampen hebben?
De bruggen en viaducten in beheer bij het Rijk worden regelmatig geïnspecteerd en onderhouden. Rijkswaterstaat en ProRail nemen ook altijd actie als de veiligheid in het geding is. Desondanks is definitief herstel soms niet direct mogelijk en worden er beheersmaatregelen genomen, zoals het beperken van het gebruik.
Deelt u de mening dat het voor de verkeersveiligheid van cruciaal belang is dat het onderhoud van wegen en kunstwerken in orde dient te zijn? Zo ja, hoe waarborgt u een goede en veilige staat van Nederlandse wegen en kunstwerken?
Deze mening deel ik. Om hiervoor te zorgen hebben Rijkswaterstaat en ProRail een uitgebreid inspectieprogramma voor (spoor)wegen en kunstwerken, zodat de middelen voor instandhouding op de juiste plekken besteed worden.
Is de onderhoudsachterstand aan bruggen en sluizen, die de Algemene Rekenkamer in 2019 heeft gesignaleerd, inmiddels ingehaald?
Zoals u in de jaarverantwoording heeft kunnen lezen is het volume aan uitgesteld onderhoud afgelopen jaar wederom toegenomen. N.a.v. vragen van uw Kamer hierover heb ik aangegeven dat ik de ontwikkeling van het volume aan uitgesteld onderhoud zal meenemen in de bredere vraagstuk over de toekomstige opgave voor de instandhouding van de Rijksinfrastructuur.
Steun voor The Daily Herald op Sint Eustatius en Saba |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt uw de opvatting dat de inwoners van Sint Eustatius en Saba voor hun informatie voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van The Daily Herald, die op Sint Maarten wordt uitgeven?
Ik vind het belangrijk dat ook de inwoners van Sint Eustatius en Saba toegang blijven houden tot onafhankelijke informatie, zeker in tijden van de coronacrisis. The Daily Herald draagt hieraan bij voor Sint Eustatius en Saba, vanuit Sint Maarten. Dat is logisch vanuit de geografische en culturele nabijheid van Sint Maarten.
Deelt u de opvatting dat Sint Eustatius en Saba te klein zijn voor een eigen onafhankelijke kwaliteitskrant en voor de informatievoorziening afhankelijk blijven van The Daily Herald?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen dat The Daily Herald als gevolg van de coronacrisis in de huidige vorm niet kan voortbestaan, ondanks de bezuinigingen en de loonoffers van de eigen medewerkers?
Iedere organisatie of onderneming binnen het Koninkrijk is op een of andere wijze geraakt door de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus. Dat geldt ook voor kranten en andere mediaorganisaties. Zij zien hun advertentie-inkomsten afnemen, terwijl er nu juist meer werk is dan ooit tevoren.
Om te kunnen voorzien in de lokale informatievoorziening is er eerder al geld ter beschikking gesteld voor lokale media in het Europese deel van Nederland. Er is nu ook geld voor Caribisch Nederland ter beschikking gesteld, om in ieder geval tijdens deze coronacrisis de lokale informatievoorziening doorgang te kunnen laten vinden. De afdeling OCW-Caribisch Gebied in de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) heeft een lijst van media en een lijst met criteria opgesteld om de lokale media te kunnen ondersteunen. Op die manier moet de taak van lokale informatievoorziening doorgang kunnen vinden. De criteria voor steun aan de mediasector in Caribisch Nederland zijn te vinden op de website van de Rijksdienst Caribisch Nederland1.
Bent u bereid om ook de krant The Daily Herald te betrekken bij de voorgenomen ondersteuning van de media op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in het kader van bestrijding van de coronacrisis?1
Ja. The Daily Herald zal bij de afdeling OCW-Caribisch Gebied in RCN aanspraak kunnen maken op een vast bedrag per eiland binnen haar verzorgingsgebied binnen Caribisch Nederland. Voor The Daily Herald heeft het dan betrekking op Sint Eustatius en Saba. Hetzelfde zal gelden voor kranten op Bonaire die statutair gevestigd zijn op Curaçao. De afdeling OCW-Caribisch Gebied in RCN heeft een lijst gemaakt met mediabedrijven die in aanmerking komen; zij zijn actief benaderd.