Gemeenten die in geldnood dreigen te komen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geldnood dreigt in veel gemeenten»?1
Ja, ik ken het artikel en de signalen. Om te voorkomen dat gemeenten door de coronacrisis in financiële problemen komen, hebben de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik, in overleg met de medeoverheden, maatregelen genomen om medeoverheden te compenseren. Uw Kamer is hierover op 28 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 43).
Met betrekking tot het OV zijn er inmiddels op 5 juni 2020 afspraken gemaakt over een beschikbaarheidsvergoeding (Kamerstuk 23 645, nr. 723).
Er lopen nog gesprekken met de medeoverheden op het gebied van onder andere, de veiligheidsregio’s, de GGD-en, afvalinzameling, de buurthuizen en het watermanagement. De komende tijd wordt samen met de medeoverheden gewerkt aan afspraken op deze gebieden. Doel is om medio juli een compleet beeld te hebben van de impact van de corona-aanpak op de medeoverheden voor de periode tot 1 juni. De hoogte en omvang van de reële compensatie vraagt een politiek-bestuurlijke afweging, waarbij het uitgangspunt is dat de medeoverheden er als gevolg van de corona-aanpak niet slechter voor komen te staan dan daarvoor.
Voor de periode na 1 juni, trekken Rijk en medeoverheden samen op bij de invulling van de nodige maatregelen en om de sociaaleconomische crisis het hoofd te bieden.
Kent ook u de signalen van gemeenten die door de coronacrisis in een (nog) slechtere financiële positie dreigen te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gemeenten zullen ten gevolge van weggevallen inkomsten door de coronacrisis hun begroting naar verwachting niet rond krijgen?
Om te voorkomen dat gemeenten door de coronacrisis in financiële problemen komen, hebben de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik, in overleg met de medeoverheden, maatregelen genomen om medeoverheden te compenseren. Uw Kamer is hierover op 28 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 43), zie ook mijn antwoord op de vorige vraag.
Mij zijn geen signalen van liquiditeitsproblemen bekend. Ik zie dat gemeenten waar dit nodig is, hebben kunnen lenen om verplichtingen na te komen, vooruitlopend op de uitbetaling van de afgesproken compensatiemaatregelen. Het aantal gemeenten dat in 2020 onder verscherpt toezicht staat (preventief) is nog beperkt en wijkt niet sterk af van de aantallen van de afgelopen tien jaar. Tegelijk is duidelijk dat, ook los van de corona-gevolgen, de financiële positie van gemeenten aandacht vergt. De gevolgen van de coronacrisis op de financiële positie van gemeenten zal het kabinet nauwlettend blijven volgen en ik voer hierover structureel het gesprek met medeoverheden.
Welke ruimte hebben gemeenten nog om, naast de al bestaande, ook nog de nieuwe financiële problemen met eigen middelen op te vangen? Aan welke mogelijkheden denkt u dan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de gedeputeerden die u een brandbrief schreven dat er meer geld naar gemeenten moet en dat er anders «schrijnende en verregaande maatregelen» nodig zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al in antwoord op vraag 2 schreef ken ik de signalen van medeoverheden met betrekking tot hun financiële positie. Het is voor een bestendige, gezamenlijke en slagvaardige overheid noodzakelijk dat medeoverheden hun reguliere taken waaronder vergunningverlening, en hun taken met betrekking tot participatie, zorg, jeugd, bewegen, vervoer, lokale culturele voorzieningen en watermanagement kunnen blijven uitvoeren.
Daarom hebben in het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) van 23 april jl. het kabinet en de medeoverheden besloten een regiegroep in te stellen die de omvang van de problematiek in beeld brengt met nadruk op de financiële effecten en de daarbij voorgestelde oplossingsrichtingen, waaronder compensatie. Hierbij gaat het om een reëel beeld van de kosten, waarbij ook de inkomstenderving wordt meegenomen. Zoals eerder genoemd heb ik u daarin mijn brief van 28 mei jl. over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat inwoners van gemeenten die door de coronacrisis in financiële nood zijn gekomen niet door bezuinigingen op gemeentelijke dienstverlening, waaronder in het sociale domein, getroffen zouden mogen worden? Zo ja, hoe gaat u eraan bijdragen dat dit niet gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, gezien de toch al precaire financiële situatie van veel gemeenten met daarboven op ook nog de gevolgen van de coronacrisis, bereid om in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten deze grotere financiële problemen op te lossen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en kunt u de Kamer op de hoogte brengen van de resultaten? Zo nee, waarom niet? En zo nee, waarom helpt u wel bedrijven die door de coronacrisis in problemen zijn gekomen maar niet gemeenten en hun inwoners?
Het Ministerie van BZK is, nadat de directe gevolgen van de coronamaatregelen voor gemeenten duidelijk werden, met VNG, maar ook met vertegenwoordigers van andere medeoverheden in overleg getreden. Dit overleg heeft geresulteerd in maatregelen om medeoverheden te compenseren en om te voorkomen dat gemeenten door de coronacrisis in financiële problemen komen. Uw Kamer is hierover per brief op 28 mei jl. geïnformeerd en over eventuele nadere maatregelen zal het kabinet niet nalaten uw Kamer te informeren.
Naast de genomen maatregelen ter compensatie vindt het kabinet het ook belangrijk om in deze bijzondere tijd de schommelingen voor medeoverheden te dempen; hoe stabieler de inkomsten, hoe minder verstoringen van het gemeentelijke en provinciale begrotingsproces. In overleg met de VNG en het IPO is daarom besloten om de stand van het accres (volume en loon- en prijsontwikkeling) 2 zoals gepresenteerd in de Voorjaarsnota 2020 te bevriezen voor de jaren 2020 en 2021. Als er zich grote onverwachte wijzigingen voordoen, zal het kabinet hierover met de VNG en het IPO in gesprek gaan.
Het bericht 'Volop onbegrip tussen politie en ggz' |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Volop onbegrip tussen politie en ggz»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat er in deze concrete casus ernstige fouten zijn gemaakt bij de meldkamer? Is deze evaluatie ook met de Kamer gedeeld?
De politie heeft direct na het incident een oriënterend feitenonderzoek laten uitvoeren. Hieruit is gebleken dat de meldkamer van de politie niet goed heeft gereageerd op de 112-melding. De casus is daarop intern geëvalueerd. Deze interne evaluatie heeft tot conclusies en aanbevelingen geleid, waarvan het operationeel centrum kan leren. Het evaluatierapport is openbaar gemaakt op politie.nl.2 Hierover is uw Kamer heden ook geïnformeerd per aparte brief.
Wat is de (juridische) status van de Handreiking (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie? Is het personeel bij deze organisaties op de hoogte van de gemaakte afspraken? In hoeverre was binnen deze ggz-instelling voorzien in eigen maatregelen of een opschaal-scenario om een crisissituatie als deze het hoofd te bieden?
De Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties (Handreiking tot samenwerking tussen GGZ en Politie) is een praktische leidraad voor politie en GGZ-instellingen wat betreft samenwerking en afstemming. Het is van belang dat partijen elkaar opzoeken en het gesprek met elkaar (blijven) aangaan om concrete werkafspraken te maken over hoe te handelen bij (gewelds)incidenten. De handreiking biedt hierbij generieke voorschriften, vanwege de verschillen die zich lokaal en regionaal voordoen. Begin december 2019 is de handreiking gepubliceerd op het intranet van de politie. De mate waarin er vervolg communicatie is geweest, verschilt per eenheid.
Wat betreft de maatregelen bij de betreffende instelling geeft de Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) Arnhem & Veluwe Vallei aan dat er vaste protocollen zijn, gericht op de veiligheid van cliënten en medewerkers. Zo wordt er gewerkt met Signaleringsplannen en Balanskaarten om mogelijke risicovolle situaties tijdig te kunnen signaleren en oplossen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met cliënt en zijn formele netwerk (behandelaar GGZ en/of huisarts) en informele netwerk (familie en naasten).
Ook is er voor begeleiders die werkzaam zijn binnen de RIBW een «Ondersteuningskaart Acute situaties», waarin beschreven is wat zij in een noodsituatie moeten doen. Bij spoedeisende zaken en calamiteiten, anders dan een acute noodsituatie, kunnen begeleiders buiten kantooruren ook altijd een beroep doen op de 24-uurs bereikbaarheidsdienst van RIBW Arnhem & Veluwe Vallei voor het inschakelen van hulp. RIBW Arnhem en Veluwe Vallei geeft ook aan dat de teams lokaal goede contacten met politie en wijkagenten hebben. Er zijn korte lijnen met de politie en waar nodig worden maatwerkafspraken gemaakt. In zeer uitzonderlijke situaties wordt er met de politie een afspraak op locatie (AOL) of afspraak op persoon gemaakt, zoals dat ook rond deze cliënt in Wageningen het geval was.
Wat betreft de Handreiking (gewelds)incidenten in behandelsituaties geeft het RIBW aan dat gewerkt wordt aan een aanscherping van de bestaande procedures bij onveilige of acute gevallen. Ook worden de reeds aanwezige escalatiemogelijkheden nu in een separaat escalatie stappenplan te beschrijven. Zo worden medewerkers nog beter toegerust om adequaat te kunnen handelen in het geval zich incidenten voordoen.
Klopt het dat het personeel op de meldkamer onbekend was met de Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties? Zo ja, hoe kan dat? Is dit de centrale meldkamer van de politie Oost-Nederland of gaat het hier om het basisteam waar Wageningen onder valt? Zijn er concrete maatregelen genomen op deze meldkamer? Is het personeel daar inmiddels wel op de hoogte van de Handreiking? Hoe staat dat met andere meldkamers? Is het personeel van de meldkamers integraal op de hoogte van deze afspraken?
De politie was de hiervoor genoemde interne evaluatie gestart om er lessen uit te trekken. Hieruit is gebleken dat er bij de medewerkers van het betrokken operationeel centrum (meldkamer) in de politie-eenheid Oost-Nederland onduidelijkheid was over hoe te handelen bij incidenten in zorginstellingen.
De Handreiking (gewelds)incidenten bij behandelsituaties biedt hiervoor meer duidelijkheid. Zoals bij vraag 3 aangegeven, is de handreiking vooral als leidraad bedoeld voor politie en zorginstellingen, om lokaal het gesprek en de samenwerking aan te gaan. Het is daarom van belang dat dit ook gebeurt en dat gewerkt wordt aan het verhogen van de kennis over het afhandelen van meldingen van zorginstellingen.
Uit de evaluatie van de politie blijkt dat de betrokken medewerkers van de meldkamer niet op de hoogte waren van het bestaan van de handreiking. Wel waren er voor het incident al goede contacten en regelmatige afstemming tussen de politie en het RIBW, zowel op operationeel als strategisch niveau. Bij het operationeel centrum in Oost-Nederland is gestart met het verduidelijken van de afspraken over het afhandelen van meldingen van zorginstellingen. Zo is na het incident de handreiking opnieuw onder de aandacht gebracht bij de centralisten. Ook is er een handelingsprotocol gemaakt dat nu wordt uitgerold in de eenheid. In dit protocol staat in welke gevallen de politie ter plaatse komt en met welke prioriteit. Hierbij is het uitgangspunt dat bij twijfel of onenigheid de politie altijd naar de zorginstelling gaat, waarbij de discussie achteraf plaatsvindt in de vorm van een evaluatie.
Verder krijgen alle medewerkers van het operationeel centrum in Oost-Nederland in juni en in het najaar 2020 een tweedaagse cursus Intake. Belangrijke aspecten daarbij zijn het stellen van de juiste vragen en het doorvragen over betrokkenen, gevaar en context. Ook wordt in de genoemde opleiding expliciet aandacht gegeven aan tegenspraak en intervisie.
Uiteraard zijn de bevindingen uit de evaluatie ook gedeeld met de andere politie-eenheden.
Klopt de berichtgeving dat de politiemensen uit Ede een cursus Psychiatrie in Vogelvlucht hebben gehad om situaties met personen met verward gedrag beter in te kunnen schatten? Klopt het ook dat het politiepersoneel uit Wageningen deze cursus niet heeft gehad? Hoe kan dat? Wanneer verwacht u dat alle relevante basisteams deze cursus hebben gehad? Of is dat überhaupt niet de bedoeling?
Bij de politie loopt op dit vlak een landelijk programma «deskundigheidsbevordering». Doel is om de basisteams samen met de lokale ggz te trainen, zodat op lokaal niveau kennisuitwisseling tussen professionals kan plaatsvinden en lokale samenwerkingsafspraken tot stand kunnen komen. Basisteams zijn vrij om deze training te gebruiken of – zoals in Ede is gebeurd- een eigen training / kennisuitwisseling met de lokale ggz op te zetten. Het basisteam Wageningen heeft in 2017 bij de Pompestichting, een particuliere stichting voor forensische psychiatrie, een training in het omgaan met personen met verward gedrag gevolgd.
Ook binnen de reguliere integrale beroepsvaardigheidstraining (IBT) van politiemedewerkers is toenemende aandacht voor training van de-escalerend optreden bij «personen met verward gedrag». Deze IBT-trainingen zijn verplicht.
Kunt u aangeven hoe het staat met het landelijk meldnummer voor niet acute meldingen? Is dit landelijk meldnummer inmiddels gerealiseerd? Moet dit meldnummer ervoor zorgen dat het personeel van de GGZ-instelling minder vaak onnodig 1-1-2 belt? Is dit specifiek gericht op GGZ-instellingen, of kan eenieder daar een melding doen van een persoon met verward gedrag?
Zoals in de brief van 10 december 2019 is gemeld wordt er op dit moment hard gewerkt aan de vormgeving van het landelijk meldnummer voor niet-acute zorgen over kwetsbare personen, waaronder personen met verward gedrag.3 Dit landelijk meldnummer wordt een digitale doorschakeling naar regionale en gemeentelijke meldpunten. Het meldnummer is niet zozeer bedoeld voor personeel van GGZ-instellingen, maar voor burgers die zorgen hebben over naasten of anderen in hun omgeving. Het is dus een publieksnummer en is voor eenieder te gebruiken die zich zorgen maakt om een persoon in zijn of haar omgeving die mogelijk in psychische nood verkeert. Omdat het nummer bedoeld is voor niet-acute zorgen, biedt het landelijk meldnummer geen oplossing is voor ggz problemen die direct hulp nodig hebben. In die gevallen blijft 1-1-2 het aangewezen nummer. Het landelijk meldnummer voor niet acute meldingen kan wel een preventieve functie vervullen, doordat zorgen in een vroeg, nog niet acuut, stadium kunnen worden gemeld. Zoals eerder gecommuniceerd zal het landelijk meldnummer naar verwachting per 1 juli 2020 gereed zijn.
Welke maatregelen worden er nog meer genomen zodat men in een GGZ-instelling enkel 1-1-2 inschakelt als er daadwerkelijk sprake is van een (strafbare) noodsituatie? Wordt het personeel in GGZ-instellingen getraind om beter om te kunnen gaan met personen met verward gedrag?
Zoals eerder opgemerkt is er al de handreiking bij (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie. Het overleg dat plaatsvindt aan de hand van deze handreiking zou ertoe moeten leiden dat er enkel in geval van nood een beroep wordt gedaan op politie. Hierbij is het aan de inschatting van individuele medewerkers wanneer hiervan sprake is. Daarbij is personeel van GGZ-instellingen bij uitstek getraind op het om gaan met mensen met psychische problemen, wat ook een persoon met verward gedrag kan betreffen. Het up-to-date houden van hun kennis en kunde wordt daarnaast geborgd doordat zij ook een geldige BIG-registratie dienen te beschikken.
Hoe staat het met de uitrol van de persoonsgerichte aanpak voor de groep personen met een hoog veiligheidsrisico? Is dit inmiddels volledig landelijk geïmplementeerd? Zo nee, hoever bent u dan met de uitrol van deze aanpak?
Alle regio’s hebben aangegeven zicht te hebben op de groep personen met verward gedrag en een hoog maatschappelijk veiligheidsrisico. Daarnaast is in ieder zorg- en veiligheidshuis het thema belegd. We zien echter nog wel verschillen in de uitvoering van de integrale persoonsgerichte aanpak van deze doelgroep, zoals ook aangegeven in de eerdergenoemde brief van 10 december 2019. JenV ondersteunt en faciliteert alle regio’s daarom actief bij de doorontwikkeling van de persoonsgerichte aanpak en tevens het overdragen van kennis en kunde. Daartoe is een landelijk inzetbare expertisepoule, de Expertise Squad, ingericht. Deze expertisepoule adviseert, ondersteunt en faciliteert de zorg- en veiligheidshuizen doelgericht bij de aanpak. Het doel is om eind 2020 zicht te hebben op de gehele groep die het betreft, een integrale persoonsgerichte aanpak in te zetten, risicotaxaties uit te voeren en de groep langdurig te monitoren. Voor de zomer zal de Kamer over de stand van zaken van de aanpak van personen met verward gedrag nader worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven of de Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties ook de leidraad is voor personeel van een GGZ-instelling dat slachtoffer is geworden van geweld op de werkvloer door een patiënt? Is er voldoende aandacht bij de politie voor dit soort geweldsincidenten? Is er landelijk beleid op ondersteuning van personeel dat geconfronteerd is met geweld op de werkvloer in een GGZ-instelling? Krijgt het personeel voldoende ondersteuning in bijvoorbeeld het doen van aangifte?
Een slachtoffer heeft altijd het recht om een melding of aangifte te doen en ik zou medewerkers die slachtoffers van een (gewelds)incidenten zijn hierbij ook nadrukkelijk willen oproepen om aangifte te doen. Hier staan verschillende kanalen voor open.
In het kader van veilig werken in de zorg hebben de sociale partners in de periode 2012–2016 gewerkt aan het Actieplan Veilig werken in de Zorg. Dit actieplan is met 14 miljoen euro ondersteund door het Ministerie van VWS. Het actieplan «Veilig werken in de zorg» heeft eraan bijgedragen dat aangifte onder nummer mogelijk is gemaakt, dat hulpverleners zijn getraind om agressie en geweld terug te dringen, dat goede voorbeelden gedeeld worden, dat kennis en bewustwording bij instellingen is vergroot en dat bij verschillende instellingen anti-agressiebeleid is opgesteld.
De instrumenten, campagnematerialen, good practices en scholingsmaterialen van het actieplan blijven vrij beschikbaar op de website www.duidelijkoveragressie.nl. Branches voeren daarbij hun eigen sectorspecifieke beleid. In de Arbo catalogus ggz staat specifiek voor de GGZ beschreven welke maatregelen een werkgever en werknemer moeten nemen om agressie zo veel mogelijk te voorkomen.
Bij de ontwikkeling van de handreiking bij (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie is bewust geen nieuw beleid geformuleerd rond «aangifte doen bij geweld tegen hulpverleners». De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) in het kader van het Veilige Publieke Taak (VPT) beleid geeft hier reeds invulling aan. Dit beleid heeft als uitgangspunt dat agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak onacceptabel is en met hoge prioriteit door politie en justitie opgepakt wordt. Een melding of aangifte van geweld door een medewerker met een publieke taak wordt altijd met prioriteit opgenomen en afgehandeld conform protocol.
Is er in Wageningen sprake van wijk-GGD'ers of soortgelijke functionarissen? Hoeveel gemeenten in Nederland beschikken momenteel over wijk-GGD’ers zoals deze bijvoorbeeld functioneren in de gemeente Vught?
De Wijk GGD’er is een van de projecten die wordt gestimuleerd vanuit het Actieprogramma «lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag» van ZonMw. Navraag bij ZonMw leert dat Wageningen niet deelneemt met een project. Het concept van de Wijk-GGD’er is overigens in 24 gemeenten reeds succesvol uitgerold met het stimuleringstraject voor de Wijk GGD’er van ZonMw. Eerder is er al in 13 gemeenten als proef gezamenlijk gestart met de implementatie van een dergelijke functionaris, waardoor er in ieder geval in 37 gemeenten sprake is van uitrol van deze functie. De Wijk-GGD’er in Vught is een initiatief dat sinds 2016 op eigen kracht loopt en op basis van hun succes alsook van Amsterdam is begonnen met de verdere uitrol. In onder andere Brabant is de methodiek ook onder de aandacht gebracht in het regionaal overleg met gemeenten, waardoor het breder navolging heeft gekregen.
Partners van slachtoffers in de rechtszaal |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bijna onmenselijk dat partners van slachtoffers niet in de rechtszaal mogen»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Welke coronamaatregelen gelden er ten aanzien van de aanwezigheid van slachtoffers in de rechtszaal en ten aanzien van hun partners of familieleden?
Nadat de coronamaatregelen van kracht werden, werden zaken in eerste instantie zoveel mogelijk schriftelijk of via videoconferentie behandeld. Bij zaken die wel ter zitting werden behandeld, waren in beginsel alleen de officier van justitie en de advocaat desgewenst fysiek ter zitting aanwezig. Alle andere procesdeelnemers, waaronder slachtoffers, namen deel aan de behandeling via videoconferentie of brachten schriftelijk hun verklaring naar voren. Dit heeft de Rechtspraak destijds ook gepubliceerd op Rechtspraak.nl.
Vanaf 11 mei jl. is het aantal fysieke zittingen in strafzaken verder uitgebreid. In de Tijdelijke regeling strafzaken in verband met de geleidelijke openstelling gerechtsgebouwen is opgenomen dat indien er een fysieke zitting plaatsvindt in beginsel alle bij het strafproces betrokken partijen zoals tolken, deskundigen, slachtoffers, benadeelde partijen, getuigen, ouder(s) met gezag/voogd, (jeugd)reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en journalisten worden uitgenodigd fysiek in de zittingzaal aanwezig te zijn.2 Indien de zaalcapaciteit fysieke aanwezigheid niet toelaat, is deelname uitsluitend mogelijk via audiovisuele middelen. Publiek wordt niet toegelaten tot de gerechtsgebouwen, aldus de regeling.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat Henk Naves, in zijn rol als voorzitter van het crisisbestuur van de Rechtspraak – dat is samengesteld uit een aantal presidenten van gerechten en uit leden van de Raad voor de rechtspraak -onlangs in een brief aan de heer Korver, voorzitter van Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers, heeft laten weten dat in het strafrecht de keuze is gemaakt om het slachtoffer met zijn/haar advocaat of begeleider van Slachtofferhulp Nederland toegang te geven tot de zittingszaal.3 Men begrijpt evenwel het pleidooi om ook «een naaste» van het slachtoffer deze toegang te verlenen. Men laat weten dat – mochten zich in het betreffende gerechtsgebouw geen belemmeringen in het licht van de volksgezondheid voordoen – deze «naaste» ook zal worden toegelaten. Dit kan afgestemd worden met de betrokken rechtbank dan wel de betrokken rechter, aldus de brief.
Kent u de zorgen van de in het bericht genoemde voorzitter van het Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers (LANGZS) of van andere advocaten die hun zorgen uiten over dat partners of familieleden van slachtoffers niet in de rechtszaal mogen? Zo ja, wat is de aard en omvang van die zorgen? Zo nee, kunt u zich bijvoorbeeld door Slachtofferhulp Nederland of vertegenwoordigers van de advocatuur op de hoogte laten brengen?
Deze zorgen zijn bij mij. Ook heb ik onlangs met de voorzitter van LANGZS gesproken. Aan Slachtofferhulp Nederland heb ik gevraagd of zij zich herkennen in het opgeworpen probleem. Zij hebben mij laten weten dat er vooralsnog geen gevallen bekend zijn waarbij dit probleem zich heeft voorgedaan. Vanuit de Rechtspraak hebben zij bevestigd gekregen dat het slachtoffer zich altijd kan laten bijstaan door één andere persoon en dat, indien er behoefte is aan nog een steunfiguur, een verzoek daartoe zal worden ingewilligd als dit gelet op de coronamaatregelen mogelijk is.
Kunt u in overleg treden met de Raad voor de rechtspraak om te bezien of er onder voorwaarden toch partners of familieleden van slachtoffers in de rechtszaal toegelaten kunnen worden? Zo ja, kunt u de Kamer van de uitkomsten van dat overleg op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven wordt ook «een naaste» van het slachtoffer toegang verleend tot de zittingszaal als zich in het betreffende gerechtsgebouw geen belemmeringen in het licht van de volksgezondheid voordoen. Het is niet nodig hierover nog in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak. Mocht ik constateren dat de werkwijze in de praktijk toch tot problemen leidt, dan zal ik niet nalaten dit punt ter sprake te brengen in het wekelijks overleg dat ik heb met de Raad voor de rechtspraak. Dit aspect heeft mijn aandacht.
Het bericht ‘Ophef over stopzetten hulp van gemeente Montferland in coronatijd’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ophef over stopzetten hulp van gemeente Montferland in coronatijd»?1
Ja.
Begrijpt u dat hulpbehoevende, kwetsbare mensen uit angst voor besmetting met het coronavirus soms tijdelijk afzien van hulp en/of ondersteuning, waar ze op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) recht op hebben?
De keuze van mensen om tijdelijk, in verband met een vermeend verhoogd risico op besmetting COVID-19, de ondersteuning op te schorten dient mijns inziens te worden gerespecteerd. Ik vind het wel van groot belang dat mensen deze afweging maken op basis van voldoende informatie. De aanbieder en gemeente kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Mensen moeten goed geïnformeerd zijn over mogelijke risico’s en de mogelijkheden om de ondersteuning veilig te continueren. Daar waar eerder is vastgesteld dat ondersteuning noodzakelijk is, dient deze zoveel mogelijk te worden aangeboden, ook in deze fase. Zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm.
Wat vindt u ervan dat deze mensen blijkbaar gebeld worden met de mededeling «als je nu geen hulp accepteert, moeten we dat doorspelen naar de gemeente en kun je dadelijk alles opnieuw aanvragen»? Kunt u zich voorstellen dat dit door betrokkenen als een dreigement c.q. een vorm van chantage wordt gezien?
De noodzaak van en behoefte aan ondersteuning is reeds door de gemeente in kaart gebracht en vastgesteld. Het feit dat cliënten onder deze omstandigheden eraan twijfelen of het verstandig is om de huishoudelijke hulp te laten komen en uiteindelijk besluiten tijdelijk af te zien van deze ondersteuning, verandert daar niets aan. Het is aan de gemeente om zoveel mogelijk en in goed overleg met de cliënt en de aanbieder te bezien of de ondersteuning ook in deze fase, zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm, kan worden blijven geboden. Een besluit van de cliënt om daar vervolgens toch van af te willen zien, dient uiteraard te worden gerespecteerd.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Montferland zorgbedrijven per e-mail heeft laten weten de indicatie in te trekken van mensen die hulp weigeren?
De Wmo 2015 schrijft voor dat gemeenten, op basis van onderzoek naar de kenmerken en de persoonlijke situatie van de betreffende persoon, de behoefte aan en noodzaak van ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening vastleggen in een beschikking. Het eenzijdig intrekken van die beschikking zonder voorafgaand zorgvuldig onderzoek naar de individuele omstandigheden van de betreffende cliënt, is niet in overeenstemming met de Wmo 2015. Datzelfde geldt daarmee voor de inhoud van de berichtgeving van de gemeente aan aanbieders.
Inmiddels heeft de gemeente mij overigens laten weten, mede naar aanleiding van de reacties op het voornemen, een eerder afgegeven beschikking niet in te trekken in situaties waarin de cliënt de ondersteuning wenst op te schorten vanwege de huidige situatie.
Wat vindt u van de opmerking van de wethouder van bedoelde gemeente dat deze handelwijze «voor de gemeente een manier is om kosten te besparen»? Vindt u dat een legitieme reden om mensen van wie, nota bene door dezelfde gemeente, is vastgesteld dat ze recht hebben op zorg en/of ondersteuning onder druk te zetten?
Uitgangspunt, ook tijdens de periode van Covd-19, is continuïteit van zorg en ondersteuning. Het is aan de gemeente om daar in overleg met aanbieders zoveel mogelijk voor te zorgen, in goed overleg met cliënten. Regulier waar mogelijk, aangepast waar nodig en mogelijk. Ik heb met de VNG afspraken gemaakt over de financiële randvoorwaarden. Er zijn daarmee financieel geen belemmeringen om de benodigde ondersteuning te blijven bieden. Cliënten onder druk zetten om van ondersteuning af te zien keur ik af, dit verhoudt zich niet met de wettelijke opdracht van de gemeente.
Wat vindt u van de opmerking van dezelfde wethouder dat intrekken van de indicatie «ook een voordeel voor cliënten heeft, omdat ze dan geen eigen bijdrage meer hoeven te betalen»?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn u meer voorbeelden bekend van gemeenten die de lijn van de gemeente Montferland volgen?
Andere voorbeelden zijn mij niet bekend.
Vindt u de handelwijze van de gemeente Montferland in dezen passend, mede gelet op de veelal kwetsbare positie van betrokkenen?
Nee.
Wilt u rechtstreeks in contact met de gemeente Montferland en/of via de beantwoording van deze vragen expliciet duidelijk maken dat een dergelijke handelwijze in dezen een gemeente niet past?
Het is primair aan de gemeenteraad om het college hierop aan te spreken. Ik heb begrepen dat de gemeenteraad dit voornemen ook heeft uitgesproken. Inmiddels heeft de gemeente mij laten weten de voorgenomen werkwijze niet te zullen toepassen en afgegeven beschikkingen te zullen respecteren.
Ik volg dit nauwgezet. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zal ik mij beraden over het gebruik maken van mijn bevoegdheden in het kader van interbestuurlijk toezicht.
Welke afspraken zijn met gemeenten gemaakt om hen te compenseren voor de financiële gevolgen van de coronacrisis? Zijn deze naar uw mening afdoende, gelet op signalen vanuit gemeenten dat bedoelde afspraken niet dan wel onvoldoende rekening houden met het feit dat ze niet alleen meer kosten, maar ook minder inkomsten hebben? Bent u bereid opnieuw in overleg te treden over een passende compensatie?
De met VNG op 25 maart jl. afgesproken lijn is zoveel mogelijk continuïteit van zorg en ondersteuning. De afspraken doen een zeer dringend beroep op gemeenten om aanbieders te blijven financieren ook als de vraag afneemt. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief van 31 maart 2020.2 Deze afspraak is onlangs verlengd tot 1 juli.
Het Rijk zal gemeenten compenseren voor de meerkosten die zij aan hun aanbieders betalen t.b.v. de extra maatregelen vanwege corona. De Minister van BZK voert namens het kabinet overleg met de medeoverheden over compensatie van de bredere financiële effecten van de crisis, waaronder ook die effecten die leiden tot inkomstenderving voor gemeenten. De gemaakte en in voorbereiding zijnde afspraken zullen toereikend zijn voor gemeenten om aan hun wettelijke opdracht te kunnen (blijven) voldoen. Het Rijk en gemeenten blijven in gesprek om tijdig te bepalen of en zo ja maatregelen in welke vorm na 1 juli gecontinueerd worden.
Het bericht 'China: Free Covid-19 Activists, ‘Citizen Journalists’' |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «China: Free Covid-19 Activists, «Citizen Journalists»«?1
Ja.
Hoe denkt u over het belang van onafhankelijke berichtgeving in het algemeen en meer in het bijzonder met betrekking tot COVID-19?
Journalisten spelen een belangrijke rol als onafhankelijke bron van informatie en als waakhond. De COVID-19-crisis onderstreept het belang van vrijheid van meningsuiting, internetvrijheid en de onafhankelijke journalistiek. Toegang tot betrouwbare en onafhankelijke informatie is cruciaal voor een effectieve «global health response» die nodig is om deze crisis te bestrijden.
Wat is uw opvatting over overheidscensuur? In hoeverre is dit strijdig met mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie?
Het recht op vrijheid van meningsuiting en toegang tot informatie zijn fundamentele mensenrechten en dienen als de basis van een goed functionerende democratie. Beperkingen van het recht op vrijheid van meningsuiting en de toegang tot informatie zowel online als offline, dienen overeenkomstig te zijn met de internationale mensenrechtenverdragen.
Wat zijn de gevolgen van deze ontwikkelingen voor het betrouwbaarheidsgehalte van de informatie van de Chinese overheid over COVID-19?
De afschrikkende werking die uitgaat van censuur en vervolging van (burger)journalisten zorgt ervoor dat overheden worden beperkt in de informatie die zij tot hun beschikking hebben. Logischerwijs werkt dit door in de kwaliteit en volledigheid van officiële informatie omdat deze niet heeft kunnen profiteren van een verscheidenheid aan waarnemingen en inzichten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is toegang tot betrouwbare en onafhankelijke informatie cruciaal voor een effectieve «global health response» die nodig is om deze crisis te bestrijden.
Beschikt u over de informatie van journalisten en anderen die in China onafhankelijk rapporteren over de COVID-19 pandemie? Heeft u toegang tot de informatie van Terminus 2049, waar verwijderde en gecensureerde berichten terug te vinden zijn? Zo ja, wat is uw oordeel over deze berichten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het gaat om een omvangrijk aantal berichten waarover het niet mogelijk is een eenduidig oordeel te vormen. Het archief van Terminus 2049 geeft echter een inkijk in de diversiteit aan stemmen binnen China die vanwege censuur niet kunnen bijdragen aan de rol van de media als waakhond en onafhankelijke bron van informatie.
Heeft u contact opgenomen met uw Chinese ambtsgenoot over uw zorgen over de verdwijning van journalisten en anderen die in China onafhankelijk rapporteren over de COVID-19 pandemie? Zo nee, waarom niet?
Nee, maar het kabinet is bereid aandacht te vragen voor deze kwestie in het kader van de mensenrechtendialogen met China van Nederland en de EU. Vanwege de beperkingen rondom COVID-19 is het vooralsnog onduidelijk wanneer deze dialogen doorgang kunnen vinden, maar de verwachting is dat de EU-China mensenrechtendialoog binnen enkele maanden al dan niet virtueel plaatsvindt.
Heeft u contact opgenomen met uw Europese ambtsgenoten om gezamenlijk de Chinese overheid aan te spreken over deze verdwijningen? Zo ja, is dit vergezeld gegaan met een oproep tot vrijlating van de journalisten en de anderen die zich bezighouden met onafhankelijke berichtgeving over COVID-19? Zo nee, waarom niet?
In een verklaring in de VN-Mensenrechtenraad op 10 maart jl. sprak de EU reeds de zorgen uit over de beperkingen op vrijheid van meningsuiting in China en de detentie van burgerjournalisten Chen Qiushi en Fan Bing, inclusief oproep om hen onmiddellijk vrij te laten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zal het kabinet ervoor pleiten dat de EU de kwestie opbrengt tijdens de EU-China mensenrechtendialoog die naar verwachting binnen enkele maanden al dan niet virtueel plaatsvindt.
De productie van persoonlijke beschermingsmiddelen in Nederland |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u in een overzicht aangeven hoeveel en welke producenten in ons land zich bezighouden met de productie van persoonlijke beschermingsmiddelen bovenop dat wat door de combinatie AFPRO Filtertechniek, Auping en DSM wordt geproduceerd?1
Een algemeen overzicht van alle fabrikanten van beschermingsmiddelen in Nederland is niet te geven, omdat dit niet wordt geregistreerd. In het kader van de COIVD-19 pandemie zijn er productieafspraken gemaakt voor z.g. FFP2 maskers met de bedrijven Koninklijke Auping, AFPRO Filters B.V. SION B.V. Daarnaast zijn contracten gesloten met drie fabrikanten over de productie van chirurgische mondmaskers van het type IIR. Ook zijn in de afgelopen weken opdrachten verleend aan fabrikanten van beschermingsbrillen en van face shields
Kunt u zeggen op hoeveel plaatsen in Nederland keuring en certificering kan plaatsvinden van mondmaskers (zowel FFP maskers volgens EN149 als chirurgische maskers volgens EN14683)?
Mondmaskers van het type FFP dienen in principe te voldoen aan de wettelijke eisen voor persoonlijke beschermingsmiddelen, en voorzien te zijn van een CE-certificaat. Er zijn 2 notified bodies in Nederland die adembeschermingsmaskers (FFP) kunnen certificeren en een CE-certificaat kunnen afgeven. Dat zijn:
Vanwege de schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen die voldoen aan de Europese eisen, is het tijdelijk ook toegestaan om producten zonder CE-markering, maar met een gelijkwaardig certificaat van buiten Europa op de markt te brengen, indien dit ten behoeve van zorgverleners is en in het kader van Covid-19. Leveranciers moeten via documentatie kunnen aantonen dat hun product een CE-certificaat heeft, of voldoet aan de eisen van dit gelijkwaardige certificaat van buiten Europa. Op dit moment is, naast twee notified bodies, er een bedrijf die in Nederland (gecertificeerd) kan toetsen of een mondmasker aan de norm voldoet, specifiek op het gebied van filterpenetratie, maar geen CE-certificaat kan afgeven (ProQares B.V.).
Daarnaast kunnen geïnteresseerde partijen zich ook melden bij DEKRA Certification B.V. in Nederland, om te bezien of Dekra hen kan doorverwijzen naar hun zusterbedrijf in Duitsland: DEKRA Testing and Certification GmbH. Deze Duitse notified body is aangewezen om hiervoor CE-certificaten af te geven, waarmee de mondmaskers alsnog op de Europese markt kunnen worden gebracht.
Chirurgische maskers zijn medische hulpmiddelen van een lage risicoklasse, die niet door een notified body beoordeeld hoeven worden. Fabrikanten van deze maskers moeten aan de hand van testrapporten wel aantonen dat ze aan de gestelde eisen voldoen om een CE-markering op hun product te kunnen zetten. Op dit moment zijn er geen bedrijven in Nederland geaccrediteerd voor het testen van de norm voor chirurgische mondmaskers (EN14683). In de EU mogen verschillende bedrijven deze testen uitvoeren. Daarnaast wordt gekeken of dit op termijn alsnog mogelijk gemaakt kan worden in Nederland. Voor nu betekent het dus dat de Nederlandse fabrikanten van chirurgische maskers naar bijvoorbeeld België of Oostenrijk moeten voor het testen ten behoeve van het verkrijgen van een CE-markering voor dit type mondneusmasker.
Klopt het dat er maar een beperkt aantal bedrijven in Europa geaccrediteerd is om maskers aan de EN149 norm te keuren? Klopt het dat dit in Nederland niet mogelijk is? Kunt u zeggen welke geaccrediteerde bedrijven bevoegd zijn om deze keuring en certificering uit te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het initiatief DSM/Auping/AFPRO al opdrachten had voordat de keuring en certificering van de maskers hadden plaatsgevonden en dat andere ondernemers die vergelijkbare initiatieven aan het opstarten zijn deze afnamegarantie niet krijgen zolang de producten nog niet gekeurd en gecertificeerd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn de afgelopen maanden ruim 500 voorstellen binnengekomen bij het team dat zich bezighoudt met het beoordelen van voorstellen voor de opstart van productie in Nederland. Ik neem het besluit over de selectie van kansrijke en relevante proposities. Opdrachten waarbij sprake is van een langdurige afnamegarantie (tot 12 maanden) worden gesloten tussen de fabrikant, het LCH en het Ministerie van VWS. Het LCH verwerkt de opdracht administratief en zorgt voor de distributie van de producten. Onder de geselecteerde initiatieven zitten grote en kleine bedrijven. Voor beademingssystemen zijn afspraken gemaakt met een middelgrote fabrikant (DemCon).
Voor brillen is een opdracht geplaatst bij het MKB bedrijf Spark Design, voor gezichtsschermen bij een samenwerkingsverband van de bedrijven ReShape, PVI en 3D lab. Ook voor het maken van specifiek afname- en testmateriaal is gekozen voor een mix van bedrijven.
Voor FFP2-maskers is gekozen voor initiatieven bij Koninklijke Auping, Afpro Filters BV. en Sion BV. Bij chirurgische mondmaskers is gekozen voor drie bedrijven die voorheen dit soort producten niet maakten, waaronder een bedrijf dat samenwerkt met een sociale werkplaats voor vluchtelingen in Arnhem (Mondmaskerfabriek), een productiebedrijf in Oost-Nederland en een onderneming opgericht vanuit de textielsector. Voor de productie van desinfectans zijn grondstoffen door Shell Nederland geleverd. Er is dus sprake van een mix van kleine, middelgrote en grote bedrijven die persoonlijke beschermingsmiddelen gaan produceren voor de Nederlands zorg.
Met alle geselecteerde proposities wordt een contract gesloten onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de benodigde CE-certificeringen voor persoonlijke beschermingsmiddelen of medische hulpmiddelen. Wanneer de producten niet voldoen aan de wettelijke eisen voor persoonlijke beschermingsmiddelen, worden deze niet afgenomen en kan het contract worden ontbonden. Dat risico ligt bij de ondernemer en deze voorwaarde wordt bij alle initiatieven waarmee gesprekken worden gevoerd, gesteld. Waar nodig wordt wel advies gegeven over de te volgen procedures. Geen van de geselecteerde bedrijven was voorheen actief in- noch gecertificeerd voor de productie van medische mondneusmaskers. Wanneer een van de ondernemers onverhoopt en ondanks alle goede inzet er toch niet in slaagt om een CE-certificering te behalen, dan kan het zijn dat de overheid – afhankelijk van de specifieke situatie – mogelijk een deel van eventuele voorfinanciering of aanbetalingen niet terugbetaald krijgt die dat bedrijf gebruikt heeft voor de aankoop van machines, grondstoffen en/of het testproces. In die zin is er sprake van een gedeeld risico.
Bereiken u ook geluiden dat met name het midden- en kleinbedrijf veel moeite heeft om toegang te krijgen tot het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH)? Klopt het beeld dat het LCH met name zaken wil doen met het grootbedrijf terwijl in eigen land kleinere bedrijven klaarstaan om de productie van onder andere mondmaskers en beschermende kleding op te starten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat alle bedrijven, groot en klein, gelijk behandeld dienen te worden? Zo ja, hoe bent u van plan hier invulling aan te geven betreffende de ontwikkeling van beschermingsmiddelen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er veel meer Nederlandse producenten van mondmaskers bij moeten komen om aan de vraag van vier miljoen FFP2 maskers en zeven miljoen chirurgische medische maskers per week te voldoen?
De geselecteerde voorstellen kunnen voorzien in een substantieel aandeel van de Nederlandse vraag naar FFP2 maskers. Op dit moment wordt binnen de gesloten contracten nog onderzocht of verdere opschaling mogelijk is. Daarmee zou de productie die op volle capaciteit 1,2 mln. FFP2-maskers per week bedraagt, nog verder kunnen worden opgevoerd gedurende 12 maanden tot gemiddeld 2 mln. stuks per week. Inmiddels zijn met drie fabrikanten van chirurgische mondmaskers contracten afgesloten. Op het moment dat deze bedrijven hun productie volledig op stoom hebben en voldoen aan de kwaliteitseisen, kunnen gemiddeld ruim 3 miljoen chirurgische mondmaskers per week geproduceerd worden tot mei 2021.
Kunnen potentiële producenten in eigen land rekenen op dezelfde behandeling en ondersteuning die DSM/Auping/AFPRO hebben gekregen? Zo ja, waar kunnen deze bedrijven terecht om hulp te krijgen bij het opstarten van de productie en het testen en certificeren van hun producten?
Alle initiatieven die in de afgelopen weken zijn binnengekomen zijn op gelijkwaardige wijze beoordeeld op haalbaarheid, tijdigheid/snelheid van productie en kwaliteit. Om snel in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen en ook te werken met initiatieven die een behoorlijk volume kunnen bieden, is het aantal geselecteerde bedrijven beperkt gehouden. Het produceren van gecertificeerde mondneusmaskers vereist voorbereiding en de nodige aanlooptijd, bijvoorbeeld om kwaliteitstesten uit te voeren, machines te bestellen en te installeren en grondstoffen te borgen. Daarnaast wordt via het Ministerie van VWS waar nodig aanvullende informatie verschaft over benodigde certificeringen en/of doorverwezen naar de juiste instanties.
Kan een centraal geaccrediteerd keuringspunt vanuit de overheid worden opgestart waar Nederlandse bedrijven nieuw ontwikkelde beschermingsmiddelen, zoals maskers, schorten, veiligheidsbrillen en handschoenen kunnen laten keuren en certificeren? Zo ja, bent u bereid om een dergelijk centraal keurings- en certificeringspunt op te richten om onnodig tijdverlies bij de ontwikkeling van beschermingsmiddelen van eigen bodem te voorkomen?
Voor persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen van een hogere risicoklasse geldt dat deze moeten worden beoordeeld door een notified body, voordat een CE-certificaat kan worden afgegeven en de producten op de Europese markt kunnen worden gebracht. Deze notified bodies zijn private instanties die daarvoor door de bevoegde autoriteit van de lidstaat moeten worden aangewezen, die daar ook toezicht op houdt. Bij medische hulpmiddelen is dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Het past niet binnen dit stelsel dat de overheid een eigen keuringsinstantie inricht. Wel kan ik, indien vanuit een private instantie interesse bestaat om notified body te worden, deze instantie hierin faciliteren en ondersteunen.
Bedrijven die hun mondmaskers (FFP) willen laten certificeren, kunnen zich overigens ook bij een notified body in een andere lidstaat melden. Voor de chirurgische maskers zou een dergelijke centrale instantie weinig zinvol zijn omdat deze niet langs een notified body hoeven om een CE-markering te krijgen, maar langs een geaccrediteerd testlaboratorium.
Deelt u de mening dat er geen tijd verloren mag gaan bij de ontwikkeling van beschermingsmiddelen van eigen bodem door een gebrek aan ondersteuning vanuit de overheid en een gebrek aan keurings- en certificeringslocaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mening deel ik, en daarom heb ik ook na de Corona uitbraak direct stappen ondernomen om de productie van beschermingsmiddelen in Nederland op te starten. Inmiddels zijn diverse contracten gesloten voor de productie van beschermingsmiddelen met zowel kleine als grote ondernemingen in Nederland, van de juiste kwaliteit, waarmee kan worden voorzien in een substantieel deel van de verhoogde Nederlandse vraag als gevolg van de Corona pandemie. Deze vraag fluctueert naarmate de crisis opflakkert of afneemt. De geselecteerde producenten kunnen – wanneer ze volledig operationeel zijn – hun productie op- en afschalen.
De briefing inzake het testbeleid en de persoonlijke beschermingsmiddelen |
|
Maarten Hijink , Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
1. Hoe verhoudt het credo van VWS «blijf kopen», zoals aangegeven in de presentatie van de heer Van der Kolk van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (pagina 2) «VWS bepaalt de scope, de prijzen en het credo: blijf kopen», zich tot de opmerking in zijn toelichting dat er wel meer beschermingsmiddelen kunnen worden ingekocht door meer leveranciers in te schakelen, maar dat deze uitbreiding niet wordt gemaakt?1
Het LCH laat weten zowel in te kopen bij bestaande leveranciers als bij nieuwe leveranciers. Normaal wordt in Nederland door een zorgaanbieders gewerkt met een of twee vaste leveranciers. Inmiddels heeft het LCH nu contact met meer dan vijftig betrouwbare leveranciers.
Met deze vaste leveranciers is het LCH in staat veel beschermingsmiddelen in te kopen. Zo zijn er inmiddels honderden miljoenen chirurgische maskers en handschoenen besteld. Het LCH kan dankzij de ervaring die met deze producenten en leveranciers is opgedaan, zorgen voor zowel veel volume als voor een goede kwaliteit. Aandachtspunt blijft het transport. Daar heeft het LCH de afgelopen tijd veel aandacht aanbesteed. LCH heeft het aantal vluchten vanuit China flink uitgebreid met diverse maatschappijen en heeft ook transport via scheepsvaart in gang gezet.
Het LCH blijft daarnaast op zoek naar leveranciers die aanvoerlijnen uit andere landen hebben.
Hoe verhouden de constante berichten van een tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen en de resultaten van de enquête die NU’91 heeft uitgezet onder haar leden dat 47% van de respondenten aangeeft dat er onvoldoende materialen beschikbaar zijn zich tot de opmerking in de technische briefing dat er voldoende middelen beschikbaar zijn en dat er een goede «supply base» is? Als er geen tekort zou zijn aan persoonlijke beschermingsmiddelen, waar gaat het nou precies mis?2
Er is een goede «supply basis» om beschermingsmiddelen op grote schaal in te kopen en vervolgens zorgbreed te verdelen en te distribueren. In de technische briefing en de daaropvolgende kamerbrief is ook de oproep gedaan om beschermingsmiddelen aan te vragen bij het LCH als daarin niet via reguliere kanalen kan worden voorzien. Dat gebeurt op grote schaal, zorgbreed.
Het is belangrijk dat de aanvragen en ook de verdeling gebaseerd blijven op gepast gebruik conform de uitgangspunten van het RIVM. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op het besmettingsrisico bij bepaalde handelingen bij patiënten met (verdenking op) COVID-19, zowel binnen als buiten het ziekenhuis. Daar hoort bij dat professionals in specifieke situaties beredeneerd kunnen afwijken van de richtlijnen op basis van hun ervaring en inzichten.
Tegen deze achtergrond is op initiatief van V&VN vanuit het perspectief van verzorgenden en verpleegkundigen een handreiking opgesteld voor een praktisch gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis. Deze is tot stand gekomen in samenwerking met de IGJ, het RIVM/LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding), ActiZ, ZorgthuisNL en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN). Ook is hierover gesproken met de FNV, CNV, NU91 en de FBZ.
De bonden is gevraagd het voortouw te nemen voor het maken van een handreiking voor professionals die Wmo-zorg verlenen (huishoudelijke zorg, dagbesteding en -begeleiding en maaltijdondersteuning). Voor die laatste groep zijn op aanvraag reservepakketjes beschikbaar via het LCH.
Zorgverleners moeten veilig kunnen weken conform de uitgangspunten en de aanvulling daarop. Als er onvoldoende beschermingsmiddelen beschikbaar zijn, is het belangrijk dat professionals hierover en over alternatieven in gesprek gaan met hun leidinggevende. Als dat onvoldoende soelaas biedt en professionals onbeschermd zijn in onveilige situaties, kan hierover een melding gedaan worden bij respectievelijk de Inspectie SZW en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Wat vindt u van de oproep van de heer Van der Kolk aan zorgaanbieders om zelf niet te gaan zoeken naar extra persoonlijke beschermingsmiddelen? Heeft u begrip voor zorgaanbieders die dit juist wel doen omdat zij te weinig het gevoel hebben dat het LCH voor alle zorgverleners voldoende materiaal inkoopt?
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) heeft mij en ook uw Kamer, tijdens de technische briefing op 30 april, laten weten over voldoende mondneusbescherming voor de Nederlandse gezondheidszorg te beschikken. Ik roep zorgverleners dan ook op om, in het geval hun reguliere leverancier onvoldoende kan leveren, beschermingsmiddelen te bestellen bij het LCH. Uitgangspunt hierbij blijft gepast gebruik, anders neemt schaarste weer toe.
Heeft het besluit om niet bij meer aanbieders mondkapjes en dergelijke te kopen iets te maken met de RIVM-richtlijnen?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Zijn de richtlijnen van het RIVM, bijvoorbeeld als het gaat om het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen op niet-corona afdelingen in verpleeghuizen en in de thuiszorg, afgestemd op vermoede of daadwerkelijke schaarste of zijn deze richtlijnen volledig medisch-inhoudelijk van aard?
De richtlijnen van het RIVM die zijn opgesteld over wanneer welke type beschermingsmiddel gebruikt dienen te worden zijn niet gebaseerd op schaarste, maar gaan uit van het besmettingsrisico dat de zorgverlener loopt bij het uitvoeren van bepaalde handelingen. Zorgverleners moeten dus conform de richtlijnen beschermd kunnen werken. Omdat mondiaal nog steeds sprake is van schaarste aan medische beschermingsmiddelen, is het niet verstandig om deze beschermingsmiddelen algemeen preventief in te zetten. Dit kan ten koste gaan van het gebruik in de zorg waar deze beschermingsmiddelen in verband met COVID-19 gerelateerde zorg noodzakelijk zijn.
Kunt u zich voorstellen dat veel zorgverleners ook uit voorzorg willen werken met persoonlijke beschermingsmiddelen om zichzelf en hun cliënten preventief te beschermen? Waarom wordt in het inkoopbeleid geen rekening gehouden met die behoefte en worden niet meer middelen ingekocht?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden de opmerkingen dat er genoeg beschermingsmiddelen zijn en dat er niet bij meer aanbieders wordt besteld zich met het bericht dat er voor kappers en andere contactberoepen voorlopig nog niet voldoende mondkapjes beschikbaar zijn?3
Het OMT heeft een afwegingskader vastgesteld voor veilig werken bij contactberoepen. In dit afwegingskader zijn maatregelen gedefinieerd om het risico op overdracht van het virus tussen de beroepsbeoefenaar en de cliënt te minimaliseren. Voor contactberoepen is essentieel dat naast strikte hygiënemaatregelen, triage toegepast wordt. Met deze maatregelen zijn persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gebruik van mondkapjes en handschoenen, niet noodzakelijk in het kader van de COVID-19-uitbraak.
Het RIVM heeft een richtlijn opgesteld die beschrijft wanneer een mondmasker, en welk type mondmasker behoort te worden gebruikt bij verschillende handelingen in de zorg. Daarnaast heeft het RIVM ook op hun website beschreven wanneer het verplicht is om een niet-medisch mondmaskers te gebruiken en wanneer er overwogen kan worden om een niet-medisch mondmasker te gebruiken, zoals bij contactberoepen. Daar wordt ook beschreven hoe tot dit advies is gekomen.
Het kabinet heeft besloten om contactberoepen de ruimte te laten ervoor te kiezen om een niet-medisch mondkapje te gebruiken. Ik vind het van belang te benadrukken dat indien wordt gekozen voor het gebruik van mondneusbescherming, het om mondkapjes gaat die niet in de zorg worden gebruikt, omdat voor die beschermingsmiddelen schaarste dan (weer) kan optreden.
Het LCH is opgericht om te voorzien in de aanvullende behoefte aan beschermingsmiddelen als gevolg van de Corona uitbraak, in de zorg. Het LCH heeft daarom geen rol in de logistiek voor niet-medische mondkapjes voor contactberoepen.
Op de website van de rijksoverheid, en op de website van het NEN, is inmiddels meer informatie beschikbaar over de eisen waar niet-medische mondkapjes moeten voldoen.
Bestaat de mogelijkheid dat straks in een situatie terecht wordt gekomen waarin de kappers en andere contactberoepen niet open kunnen wegens een gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen? Wat is de verwachte economische schade van deze langere sluiting? En in hoeverre weegt deze schade op tegen het veel massaler inkopen van beschermingsmiddelen door het LCH?
Zie antwoord vraag 7.
Is het vooruitlopend op een mogelijke versoepeling van de maatregelen in de verpleeghuizen niet verstandig om massaal extra beschermingsmiddelen in te kopen zodat een tekort aan beschermingsmiddelen in ieder geval geen beletsel zal zijn om bezoek weer toe te laten in verpleeghuizen? Wordt daar op dit moment voldoende op geanticipeerd?
Ik heb het LCH opdracht gegeven om maximaal beschermingsmiddelen voor de zorg in te kopen.
Kunt u uiteenzetten, aangezien het grootste tekort blijkt te bestaan in de jassen en schorten, welke maatregelen precies genomen worden om de tekorten aan deze persoonlijke beschermingsmiddelen op te lossen?
Het LCH zet zich maximaal in om schorten en jassen beschikbaar te krijgen voor de zorg.
Daarnaast heb ik het RIVM gevraagd om onderzoek te doen naar de herverwerking van isolatiekleding (jassen, pakken, schorten en coveralls) als oplossing voor eventuele acute tekorten. Het RIVM heeft aangegeven dat sommige kleding bestand is tegen stoomsterilisatie op 121 graden Celsius. Voor ziekenhuizen is er daarnaast een extra proces ingericht om op grote schaal gammasterilisatie voor sommige kleding (o.a. polyester, non-woven, plastics en tyvek) uit te voeren. Samen met drie grote wasserijen, die gezamenlijk voor bijna alle ziekenhuizen de was verzorgen, zijn afspraken gemaakt om gebruikte isolatiekleding op te halen, te laten behandelen, en vervolgens weer te retourneren naar het ziekenhuis. Ziekenhuizen bieden hiervoor de gebruikte isolatiekleding op de gebruikelijke manier, zoals ook bij vuil wasgoed, aan bij de wasserij. Op dit moment wordt er aan een plan gewerkt om te kijken hoe zorginstellingen in de langdurige zorg ook kunnen aansluiten op deze procedure
Tenslotte ben ik in gesprek met partijen die mogelijk binnen enkele maanden isolatiejassen en schorten in Nederland kunnen gaan maken.
Worden in eigen land al productielijnen voor schorten en jassen opgestart? Zo ja, welke bedrijven doen dit en in welke hoeveelheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is een specificatie mogelijk als het gaat om het verwachte moment waarop de grote aantallen beschermingsmidelen beschikbaar komen die volgens de presentatie zijn ingekocht en die de komende tijd worden verwacht?
Een exacte precisering is niet mogelijk. Dit wordt verklaard dat er veel schakels in de complexe logistieke keten aan vooraf gaan, voordat een bestelling daadwerkelijk bij de zorginstelling terecht komt. Zo zijn er verschillende momenten in de gehele keten waar de kwaliteit gecontroleerd wordt, en is het vervoer afhankelijk van de douaneformaliteiten en de luchtbrug van Azië naar Nederland.
Er zijn naar de stand van dinsdag 19 mei jl. sinds de start van het LCH op 23 maart in totaal 17 mln. chirurgische maskers en meer dan 4 mln. FFP maskers uitgeleverd. Er zijn nu bijna 1 mld. chirurgische maskers en bijna 130 mln. FFP maskers in bestelling. Hiervan komen deze week 5,2 mln. chirurgische maskers en 4,15 mln. FFP maskers in Nederland aan. Er zijn reeds circa 11 mln. chirurgische mondmaskers en 4 mln. FFP mondmaskers in Nederland op voorraad. Het LCH geeft aan dat – gebaseerd op de aanvragen in de portal van het LCH in de afgelopen week – de vraag ruim 1,7 mln. chirurgische maskers en ruim 125.000 FFP maskers bedraagt.
Aantallen chirurgische maskers en FFP maskers in voorraad en onderweg naar Nederland
Bron: LCH-19 mei 2020, Estimated Time of Departure (ETD)
Is het waar dat de GGD nog werkt aan een plan voor het vervolg van het bron- en contactonderzoek?4
Waarom maakt de GGD nu pas een plan voor het vervolg van de bron- en contactonderzoeken? Waarom heeft de GGD niet uit zichzelf besloten over te gaan tot opschaling?
Zijn we voldoende voorbereid, als het gaat om de beschikbaarheid van testen, testcapaciteit en beschermingsmiddelen voor het weer openen van de basisscholen?
Kunt u ingaan op de opmerking van de heer Sijbesma in de technische briefing dat het moeilijk is het aantal testen te vergroten omdat er niet zomaar andere materialen gebruikt kunnen worden bij de testmachines? Ligt de oorzaak dan bij de fabrikanten die het onmogelijk maken dat er andere producten op hun machines worden gebruikt? Zo ja, kunt u hier iets aan doen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op donderdag 7 mei 2020?
Dat is helaas niet gelukt.
400 miljoen euro voor IHC |
|
Mahir Alkaya , Frank Futselaar |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Ligt de oorzaak van deze financiële malaise bij Royal IHC in de coronacrisis of was zij al ontstaan vóór het uitbreken hiervan?
De problemen bij IHC zijn ontstaan voor de uitbraak van de Coronacrisis. IHC heeft feitelijk sinds 2016 verlies geleden.
Hoe komt het dat IHC «grote verliezen [lijdt] op enkele grote schepen die op maat voor klanten worden gemaakt»?1
De mondiale concurrentie in de scheepsbouw is hevig. Hierdoor zijn marges op individuele schepen in de regel relatief gering. IHC onderscheidt zich van de internationale concurrentie door de productie van technisch zeer hoogwaardige en innovatieve schepen. Door de grote complexiteit en het vereiste maatwerk kunnen tegenvallers, zowel technisch als juridisch, optreden die qua bedragen al snel kunnen oplopen. IHC is met name door verliezen op een aantal zeer grote complexe projecten in de problemen geraakt.
Is er sprake van vrije marktwerking wanneer de staat 400 miljoen euro beschikbaar moet stellen aan een privaat bedrijf vanwege gebeurtenissen en gevolgen van beslissingen die bij het reguliere ondernemen horen en niet voortkomen uit bijvoorbeeld overmacht of andere buitengewone omstandigheden?
De Staat heeft geen € 400 miljoen beschikbaar gesteld. De Staat heeft diverse instrumenten ingezet waarbij de bijdrage aan de continuïteit van IHC bestaat uit een combinatie van verzekeringen (maximale schade € 167 miljoen), garanties (€ 24 miljoen plus € 70 miljoen) en een overbruggingskrediet (€ 40 miljoen).
Zoals in de meeste landen het geval is speelt ook de Nederlandse staat, met de exportkredietverzekering, standaard een grote rol bij de bouw en export van omvangrijke schepen. De staat doet dit bij exporttransacties die niet in de private markt te verzekeren zijn, en dus anders niet tot stand zouden komen, en om een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven te bevorderen. Door de grote wereldwijde betrokkenheid van overheden bij de deze sector is van volledige vrije marktwerking veelal geen sprake. Tegelijkertijd hebben de verliezen van IHC geleid tot aanzienlijke verliezen bij de aandeelhouders en financiers en hebben deze marktpartijen de gevolgen ondervonden van de gebeurtenissen bij IHC, en die zijn verbonden aan het normale risico van ondernemerschap.
De omstandigheden waarmee IHC de afgelopen jaren werd geconfronteerd waren bovendien zeer lastig, met een tegenvallende markt voor baggerschepen en een sterk afnemende vraag naar schepen voor de offshore-industrie enerzijds en de sterk toegenomen concurrentie uit lagelonenlanden anderzijds. Daarnaast brak tijdens de onderhandelingen tussen betrokken partijen de COVID-19-crisis uit wat de onzekerheid voor IHC en de omvang van de benodigde financiering nog verder vergrootte.
IHC is van grote betekenis voor de gehele Nederlandse maritieme industrie met name als opdrachtgever voor veel toeleveranciers uit het MKB-segment en als aanjager van technologische innovaties. Het wegvallen van een dergelijk bedrijf zou een structurele aanslag betekenen op de Nederlandse maritieme sector. De werkgelegenheid, kennis en concurrentiekracht die op deze wijze verloren gaat zou waarschijnlijk niet meer kunnen worden teruggewonnen.
Heeft IHC de afgelopen vijf jaar nog andere vormen van steun ontvangen naast deze 400 miljoen en de 395 miljoen aan exportkredietverzekering, bijvoorbeeld aan innovatiesubsidies en fiscale aftrekposten? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht maken?
Artikel 67 AWR verbiedt het doen van mededelingen over de fiscale positie van individuele bedrijven. In de afgelopen 5 jaar heeft IHC deelgenomen aan 11 Topsector Energie-projecten. Aan deze projecten is een totale subsidie van € 13,1 miljoen gecommitteerd. Dit betreft de steun aan de verschillende projectconsortia, slechts een deel is daadwerkelijk voor IHC. IHC neemt ook deel aan een project in de Subsidieregeling Duurzame Scheepsbouw (SDS), waar € 1,25 miljoen aan gecommitteerd is. Vanuit de PPS-toeslag is een zeer beperkt bedrag aan subsidie (€ 2.725) naar IHC gegaan. IHC draagt in deze periode als projectpartner (cash en in-kind) bij aan 10 PPS-projecten waarop PPS-toeslag is ingezet.
Waarom is IHC niet tot staatsdeelneming gemaakt als er blijkbaar sprake is van een dusdanig groot publiek belang en dusdanig groot falen van de markt?
Steun aan individuele bedrijven vereist maatwerk en precisie. Het verschaffen van kapitaal en het verkrijgen van een aandelenbelang, waarmee feitelijk een staatsdeelneming zou ontstaan, is een zeer vergaande vorm van overheidsinterventie, waarmee uiterst terughoudend omgegaan moet worden.
In het geval van IHC brengt een breed scala aan private partijen nieuwe financiering en kapitaal in. Een consortium bestaande uit partijen die uit de sector zelf komen, zorgt voor een sterke impuls aan specifieke kennis en ervaring waarmee de governance van IHC aanmerkelijk versterkt zal worden. De private sector levert derhalve niet alleen een aanzienlijke financiële bijdrage, maar levert ook de benodigde expertise om het tij voor IHC te keren. In dit licht bezien vindt het kabinet de bijdrage van de Staat in de vorm van verzekeringen, garanties en financiering passend.
Hoeveel geld brengen de private partijen en de aandeelhouders in bij de beschreven reddingsactie waar de staat 400 miljoen aanlevert?
De bijdrage van de private partijen bestaat uit een combinatie van afschrijvingen en nieuwe financiering. Er zijn hier veel verschillende individuele private partijen bij betrokken die mede afhankelijk van de omvang van hun aanvankelijke blootstelling aan IHC verschillende bijdrages aan de operatie leveren. Het is niet aan de Staat om de bedragen die deze partijen inbrengen bekend te maken. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de private inbreng vergelijkbaar is met die van de Staat, waarbij de gekozen instrumenten verschillen vertonen (de Staat werkt hoofdzakelijk met verzekeringen en garanties). Voor een toelichting op de omvang van de bijdrage van de Staat verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wat levert dit deze aandeelhouders en private partijen op, onder andere in aandelenbezit en zeggenschap?
Dat hangt af van de individuele bijdrage van een private partij. Immers, de inbreng verschilt per partij qua aard en omvang. Het consortium dat IHC overneemt verkrijgt geen aandelenbelang in IHC. Het geld van het consortium wordt ingebracht in een zogeheten dodehand-stichting. Het voornaamste belang van het consortium is gelegen in het voorbestaan van IHC, een bedrijf dat in grote problemen verkeerde, dat opereert in een uitdagend mondiaal speelveld en dat door de Coronacrisis ook te maken zal krijgen met extra uitdagende omstandigheden. Het behoud van IHC is voor de bedrijven achter het consortium niet alleen gelegen in het belang voor de gehele maritieme sector en voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid, maar ook als belangrijk toeleverancier van geavanceerd materieel.
Krijgt de huidige CEO van IHC, die vertrekt zonder een transitievergoeding, vergoedingen, garanties of andere betalingen in welke vorm dan ook mee? Zo ja, welke?2
Nee.
Was er bij het zittende management sprake van wanbestuur, aangezien u in uw brief schrijft dat er een nieuw management komt? Welke fouten zijn door hen gemaakt en wat voor consequenties heeft dat voor hen persoonlijk en financieel gehad?3
Zoals in antwoord op vraag 2 is gesteld heeft IHC in de afgelopen jaren onvoldoende grip gehad op met name enkele zeer grote complexe projecten. Nu er voor IHC een nieuw tijdperk aanbreekt, met nieuwe aandeelhouders en een verlegde koers, is dit een goed moment om ook op managementniveau veranderingen door te voeren. In meerdere opzichten moet er een breuk met het verleden plaatsvinden om de toekomst van IHC zeker te stellen.
Is het bij falen van het zittende management niet vanzelfsprekend dat zij ook een deel van de schuld dragen en dus een deel van de oplossing moeten financieren in plaats van slechts «geen voordeel» halen uit deze situatie?
Er worden in de komende periode geen bonussen uitgekeerd en de vertrokken CEO heeft geen transitievergoeding ontvangen. Het management wordt vernieuwd. In algemene zin geldt dat bij IHC de financiering wordt verstrekt door derden niet zijnde bestuurders.
Vindt u 133.000 euro per geredde baan een redelijk bedrag? Zo ja, waarom wordt dit bedrag hier wel ingezet en niet bij het redden van bijvoorbeeld een ziekenhuis waar ook veel werkgelegenheid van afhankelijk is? Welke afwegingen maakt het kabinet hier?
Het genoemde bedrag per werknemer is niet aan de orde en bovendien hanteert het kabinet geen methode waarbij de potentiële bijdrage van de Staat wordt uitgedrukt in euro’s per arbeidsplaats om daar vervolgens doorslaggevende consequenties aan te verbinden. Bij IHC is werkgelegenheid één van de redenen geweest voor de interventie door de Staat, in combinatie met andere bepalende factoren. De afwegingen die daarbij zijn gemaakt, zijn voor zover van toepassing in lijn met het afwegingskader dat het kabinet recent heeft ontwikkeld voor steun aan individuele bedrijven. De inzet van middelen bij de redding van IHC, middelen die overigens naar verwachting op termijn weer grotendeels terugvloeien naar de Staat, moet bovendien worden afgezet tegenover het veel grotere verlies voor de maritieme sector en het financiële verlies dat de Staat zou hebben geleden bij een faillissement van IHC.
Welke waarde heeft de zetel die de Staat heeft ontvangen in de raad van commissarissen en in de Stichting continuïteit? Welke mate van zeggenschap behelst dit en hoe verhoudt zich dit tot de andere leden van deze gremia?
De komende periode zal belangrijk zijn omdat het nieuwe ondernemersplan wordt uitgerold, waaraan invulling wordt gegeven door een nieuw management, en omdat de schepen in aanbouw die voor problemen zorgen moeten worden opgeleverd. De betrokkenheid van de Staat bij de onderneming dient in verhouding te staan tot de gegeven steun en de bestaande governance-verhoudingen. In het geval van IHC was er al een bestaande financiële relatie van de Staat met IHC uit hoofde van de exportkredietverzekering, welke mede aanleiding was voor de gepleegde interventie. In het geval van IHC is ervoor gekozen dat de Staat, evenals het consortium, personen kan voordragen voor de raad van commissarissen en de stichting. Zeggenschap als zodanig is daarbij niet het beoogde doel, de leden van de raad van commissarissen dienen te handelen in het belang van de vennootschap, maar wel het zeker stellen dat er leden worden benoemd die door hun kennis, ervaring, normen en waarden invulling kunnen geven aan hun rol op een wijze die herkenbaar is voor de Staat.
Als IHC een dergelijk belangrijke publieke taak en publiek nut dient, moeten we dan niet als overheid aandeelhouderschap en zeggenschap afdwingen in plaats van slechts (tijdelijke) deelname aan de raad van commissarissen en in de Stichting continuïteit?
Het bijzondere aan de situatie van IHC is dat een consortium instapt uit de maritieme sector zelf, dat derhalve beschikt over relevante expertise. Deze expertise zal zij aanwenden om de transitie van IHC te laten slagen. HAL Investments, Ackermans & van Haaren, MerweOord en Huisman zijn partijen met diepgaande kennis en ervaring die weten hoe een maritiem bedrijf geleid moet worden. Dat zullen zij ook in de praktijk willen bevestigen. De Staat heeft er in dit specifieke geval voor gekozen haar rol weer terug te brengen als de financiële situatie daar aanleiding voor geeft. Het doel is dat IHC op termijn weer zo veel mogelijk als een normale en gezonde private onderneming zal functioneren.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat onze volksvertegenwoordiging heeft bewezen in tijden van crisis in één dag hele wetten te kunnen controleren en goed te keuren en deze financiële problematiek bij IHC bovendien al langer speelt, het onnodig is om de Comptabiliteitswet dusdanig aan te wenden? Zo nee, kunt u aangeven waar precies dit buitengewoon spoedeisende karakter uit voortvloeit?
De problematiek speelde welwiswaar al langer, maar het proces dat heeft geleid tot deze uitkomst werd gekenmerkt door een grote tijdsdruk, door veel betrokken partijen, een complexe zoektocht naar compromissen en oplossingen die herhaaldelijk moesten worden aangepast om partijen bij elkaar te brengen, maar bovenal door de vele banen die op het spel stonden en salarissen die moesten worden betaald. Betrokken partijen hebben in vertrouwelijkheid gezocht naar een oplossing. Als hierover eerder in de openbaarheid was getreden zonder dat er op dat moment een volledige oplossing lag, dan had dit het proces bemoeilijkt. Daarom is de Tweede Kamer op 16 april 2020 vertrouwelijk geïnformeerd over de steun van de Staat aan IHC.
Wanneer zal het parlement worden geïnformeerd over de precieze uitgangspunten en voorwaarden van het kabinet bij deze steunmaatregel?
Ik verwijs graag naar de brief over deze interventie. Tevens is een incidentele suppletoire begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd inzake het overbruggingskrediet. Deze is op 18 mei jl. behandeld in een Wetgevingsoverleg met de Tweede Kamer.
Een toename van geweld door verwarde personen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geweld door verwarde mensen lijkt vaker voor te komen, maar wat is verward eigenlijk?»?1
Ja.
Is het waar dat er sinds het uitbreken van het coronavirus er meer geweld door personen met psychische problemen voorkomt? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Een toename van geweld door personen met psychische problemen kan niet worden vastgesteld. Sinds het begin van de coronacrisis is bij de politie wel sprake van een toename van de zogenoemde E33 meldingen (meldingen van overlast waarbij personen met verward gedrag betrokken zijn). Overigens vind ik het belangrijk om te benadrukken dat het grootste deel van de groep personen met verward gedrag – waar o.a. mensen met dementie, mensen met psychosociale problemen of een verstandelijke beperking en mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen onder vallen – niet gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen en geen overlast veroorzaakt.
Welke oorzaken kan het meer voorkomen van geweld door personen met psychische klachten hebben? Ziet u verband tussen het mijden van hulp door personen met psychische klachten of het ontbreken van hulp aan huis enerzijds en het aantal incidenten met geweld anderzijds?
Zoals hierboven reeds opgemerkt zijn er geen cijfers die wijzen op een stijging van het aantal (gewelds)incidenten waarbij personen met psychische klachten betrokken zijn. Ik hecht er zeer aan om dat nogmaals te benadrukken. Indien zich wel (gewelds)incidenten voor doen waar een persoon met psychische klachten bij betrokken is, is daarnaast niet een op een vast te stellen of dit samenhangt met het al dan niet ontbreken van aanbod van zorg als gevolg van de coronamaatregelen.
Dit neemt niet weg dat we wel zien dat de huidige situatie specifiek voor kwetsbare personen met psychische klachten extra zwaar is. Daarom werkt het Ministerie van VWS op alle fronten hard aan het zo goed mogelijk zorgdragen voor een gezond en veilig Nederland. De ggz maakt dan ook nadrukkelijk onderdeel uit van de nationale crisisaanpak. Ook houd ik nauw contact met alle veldpartijen, zoals geschetst in mijn 2brief van 20 maart. In het contact met veldpartijen is ook nadrukkelijk aandacht voor de continuïteit van zorg aan cliënten in de ggz.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek van het Trimbos-instituut of de problemen van mensen met psychische klachten toenemen door de coronacrisis? Kunt u de Kamer van de uitkomsten van dat onderzoek op de hoogte brengen?
Ik merk dat er behoefte is aan meer inzicht in de gevolgen van de huidige maatregelen op de cliënten in de ggz. In dit kader zijn er meerdere initiatieven, waaronder ook dat van het Trimbos Instituut. Het Trimbos Instituut peilt regulier het welbevinden van volwassenen met een ernstige psychische stoornis, dit gebeurt binnen het panel Psychisch Gezien. De opbrengsten van deze uitvraag stelt het Trimbos beschikbaar op haar eigen website.
Overigens merk ik ook graag op dat de uitvraag van het Trimbos Instituut niet op zichzelf staat. Specifiek voor de ggz werken we aan het in beeld krijgen van de gevolgen van de huidige maatregelen op de cliënten: welke behoefte hebben zij in relatie tot de zorg en in welke mate kan de ggz – gegeven de huidige situatie – hierin voorzien? Ik heb in dit kader bijvoorbeeld de landelijke cliënten- en familieorganisaties in de ggz (MIND) gevraagd nader onderzoek te doen naar het welbevinden van clienten in de ggz. Ook hebben de vertegenwoordigers van zorgprofessionals (NVvP, V&V Nl en P3Nl) aangeboden om meer inzicht te verschaffen in het aanbod van zorg in deze periode, dit wordt met ZonMw nu nader uitgewerkt. Zodra de opbrengsten van deze onderzoeken beschikbaar zijn zal ik deze met Uw Kamer delen. Ook stelt het kabinet € 42 miljoen beschikbaar voor onderzoek naar corona en Covid-19. De eerste € 5,5 miljoen is inmiddels ingezet voor onderzoeken die mogelijk een direct effect hebben op de volksgezondheid.3
Het niet naar behoren beantwoorden van Kamervragen |
|
Ronald van Raak |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Wilt u vóór donderdag 7 mei 12:00 uur voor alle door mij op 14 april gestelde vragen per vraag een reactie geven waarom naar uw opvatting hier sprake zou zijn van een actuele en operationele aangelegenheid?1 2
Zoals gezegd in de beantwoording van de eerdere vragen van het lid Van Raak over dit onderwerp (kenmerk 2020Z06643) worden in het openbaar geen uitspraken gedaan over het kennisniveau en de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, ook niet als dit eventuele zaken uit het verleden betreft.
Het beantwoorden van vragen over mogelijke operaties of samenwerkingsverbanden is een bevestiging of ontkenning van het bestaan van deze operaties of samenwerkingsverbanden en kan daarmee inzicht geven in de werkwijze en het kennisniveau van de diensten. In voorkomende gevallen kan uw Kamer daar via de daartoe geëigende kanalen over worden geïnformeerd.
Zelfmoordpreventie ten tijde van corona |
|
Attje Kuiken (PvdA), Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u de pagina op de website van 113 Zelfmoordpreventie «Naasten: steun in coronatijd»?1
Ja.
Loopt er momenteel een onderzoek naar de impact van de coronacrisis en het aantal suïcides, aangezien er in Nederland in eerdere economische recessies (begin jaren tachtig en na 2007) een stijging was in het aantal suïcides (37 procent)? Zo ja, wanneer kan dit onderzoek worden verwacht en zo nee, bent u bereid dit onderzoek uit te voeren?
Om na te gaan hoe de suïcidecijfers zich de komende tijd ontwikkelen, is een snelle monitoring van het aantal suïcides in Nederland van belang. Hiertoe heeft 113 Zelfmoordpreventie een commissie opgericht met leden uit diverse instellingen (waaronder GGZ NL, NS, ProRail, Forensisch artsen, CBS, IGJ) die suïcidecijfers wekelijks met elkaar deelt en zicht houdt op de ontwikkeling van de cijfers en op de noodzaak van preventieve maatregelen.
Daarnaast lopen momenteel verschillende onderzoeken naar de invloed van de coronacrisis op de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en haar cliënten, naast de onderzoekslijnen die breder kijken naar de impact van de coronacrisis op de mentale gezondheid van de algemene Nederlandse bevolking. ZonMw inventariseert in opdracht van VWS de uitkomsten van deze onderzoeken. Binnen deze onderzoeken wordt ook gekeken naar suïcidaliteit, waarbij er aandacht is voor het aantal zorgvragen en meldingen met betrekking tot suïcidaliteit. De Kamer wordt op een later moment geïnformeerd over de opbrengsten van de verschillende onderzoeken die er lopen naar de effecten van corona op de ggz.
Acht u het mogelijk dat in tijden waarin mensen hun sociale contacten moeten beperken, onzeker of bang zijn of vrezen voor hun baan of inkomen, dit tot een toename van psychische klachten of meer zelfmoorden zou kunnen leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis heeft op iedereen invloed. Het is begrijpelijk als mensen zich somber, gespannen of angstig voelen in deze tijd. Ik heb uw Kamer reeds verschillende keren aangegeven dat wij met elkaar een verantwoordelijkheid dragen om te waken voor het mentale welzijn van iedereen in onze samenleving. Mede daarom heb ik de uitvoering van de motie Segers aangaande preventieve maatregelen om de negatieve gevolgen voor het mentaal welzijn te beperken (Kamerstuk 25 295, nr. 230) met urgentie ter hand genomen. Bij brief van 15 april (Kamerstuk 25 295, nr. 249) jl. heb ik u aangeven op welke manier ik hier invulling aan geef. De coronacrisis of de gevolgen daarvan kunnen zeker van invloed zijn op het aantal mensen met psychische klachten en ook op het aantal mensen met suïcidaal gedrag.2 Het is belangrijk om dit actief te blijven monitoren. Daarom worden er verschillende onderzoeken uitgevoerd, die bij de beantwoording op vraag 2 zijn beschreven.
Bent u bereid om contact met 113 Zelfmoordpreventie op te nemen om te vernemen of er aanwijzingen zijn voor een toename van het aantal zelfmoorden en welke preventieve maatregelen nog genomen zouden kunnen worden? Wilt u ook informeren of 113 Zelfmoordpreventie voldoende mensen en middelen heeft om het belangrijke werk goed voort te kunnen zetten? Zo ja, wilt u de Kamer van de uitkomsten daarvan op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang, zeker in deze tijd, dat mensen met suïcidale gedachten kunnen worden geholpen. De hulpverlening van 113 Zelfmoordpreventie is daarin van grote waarde. De genoemde organisatie neemt daarom vanaf de beginfase ook deel binnen de crisisstructuur die ik heb ingericht met betrekking tot corona&ggz.
Ik hecht eraan hierbij te melden dat naast 113 Zelfmoordpreventie ook andere hulplijnen, zoals de Luisterlijn, de Kindertelefoon, en MIND Korrelatie, hun diensten en openingstijden hebben uitgebreid. Ook zij doen belangrijk werk ten behoeve voor mensen die door de coronacrisis worden getroffen in hun mentale welzijn. Ik heb actief contact met 113 Zelfmoordpreventie over de ontwikkelingen die zij zien, de preventieve activiteiten en de middelen en mensen die daarvoor nodig zijn. Ik vind het belangrijk dat zij voldoende toegerust worden om juist ook in deze en komende jaren, waarin we een toename van mentale problematiek verwachten, hun werk te kunnen doen. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomsten van mijn contact met 113 Zelfmoordpreventie in de brief die ik voor het notaoverleg op 8 juni aanstaande naar de Kamer zal sturen. Daarmee samenhangend zal ik in deze brief ook aangeven hoe ik uitvoering ga geven aan de motie Van Brenk en Van der Staaij die de regering verzoekt extra middelen vrij te maken als het noodzakelijk is om de capaciteit van 113 Zelfmoordpreventie te vergroten.3
Kunt u de Kamer voor 1 juni 2020 informeren over het vervolg van de Landelijke agenda suïcidepreventie?
Er wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van een nieuwe Landelijke Agenda Suïcidepreventie. Conform de toezeggingen die gedaan zijn tijdens het AO van 17 oktober 2019 zal de Kamer voor de zomer geïnformeerd worden over de stand van zaken van de nieuwe Landelijke Agenda en zal deze nieuwe agenda uiterlijk in oktober 2020 naar de Kamer gestuurd worden.
Het bericht ‘Ga naar Holland’ is trending als homofobe sneer in Turkije’ |
|
Bente Becker (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Ga naar Holland» is trending als homofobe sneer in Turkije»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Ali Erbas, de directeur van het Turkse overheidsinstituut voor Religieuze Zaken (Diyanet), dat homoseksualiteit leidt tot verval van de bevolking?
Ja, die mening deel ik.
De uitspraken die de heer Erbas in Turkije deed, staan haaks op het gedachtegoed van het kabinet en hebben een stigmatiserende en discriminerende werking. Het uitgangspunt van dit kabinet is dat in Nederland iedereen, altijd en overal, zichtbaar zichzelf mag zijn.
Het kabinet neemt te allen tijde afstand van uitspraken die bijdragen aan een homofoob klimaat. De Nederlandse ambassade in Turkije heeft de dag na de betreffende uitspraken daarom ook een bericht op sociale media gedeeld waarin onderstreept is dat iedereen altijd en overal zichzelf mag zijn.
Op dit punt lijkt in Nederland en in Europa soms sprake van polarisatie en botsing van waarden. De opkomst van orthodoxe en conservatieve opvattingen in Europa en in eigen land zijn zowel voor vrouwen als LHBTI’ers een mogelijke belemmering voor verdere emancipatie.
In onze Grondwet worden godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting beschermd. Daarnaast staat in artikel 1 van de Nederlandse Grondwet dat iedereen die zich in Nederland bevindt in gelijke gevallen gelijk moet worden behandeld. Het kabinet doet er alles aan om de democratische rechtsorde en rechten voor alle burgers te beschermen. Discriminatie of onderscheid op basis van homoseksuele gerichtheid is verboden. Verder is:
Deelt u de mening dat preken waarin toehoorders worden opgezweept tegen lhbti’ers, niet alleen ongehoord en verwerpelijk zijn, maar ook op onacceptabele wijze tot haat aanzetten jegens leden van de (internationale) lhbti-gemeenschappen?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend dat na de uitspraken van Ali Erbas, onder de hashtag #YallahHollandaya (Ga naar Holland) doodsbedreigingen zijn gedaan en zijn uitspraken een gevaar vormen voor de Nederlandse lhbti-gemeenschap? Welke veiligheidsanalyse is naar aanleiding van deze berichtgeving gemaakt en welke actie is ondernomen?
Voor zover is na te gaan in de politiesystemen is hiervan geen aangifte gedaan. In algemene zin wordt in risico- en dreigingsanalyses met betrekking tot de (nationale) veiligheid altijd rekening gehouden met de impact van internationale ontwikkelingen en uitspaken op (minderheids)groepen in Nederland.
Kan worden toegelicht in welke mate de hashtag #YallahHollandaya de afgelopen dagen is gebruikt in Nederlandse tweets? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken in welke mate de hashtag gebruikt is onder Nederlandse Twittergebruikers?
De hashtag #YallahHollandaya is op Nederlandstalige sociale media gedeeld. Hierbij zijn zowel uitingen zichtbaar die uitgelegd kunnen worden als steunbetuiging als uitingen die uitgelegd kunnen worden als een persiflage of kritiek op deze uitspraak.
Eenieder die zich door een online uiting gediscrimineerd voelt, kan daarvan melding maken bij het betreffende internetplatform. Volgens de afspraken die in EU-verband zijn gemaakt tussen de Europese Commissie en de platformen, dienen de platformen een dergelijke melding in behandeling te nemen en bij geconstateerde overtreding van de wet of van de eigen gedragsstandaarden over te gaan tot verwijdering van een dergelijke uiting. Ook kan melding worden gemaakt bij het meldpunt internetdiscriminatie (MiND), dat de uiting zal toetsen aan de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast kan een melding onder de aandacht worden gebracht van een anti-discriminatievoorziening (ADV) of bij de politie. Indien sprake is van een strafbaar feit, dan kan uiteraard ook aangifte worden gedaan. Daarnaast worden, in het kader van de aanpak van online hate speech, extremistische uitingen online gemonitord en waar mogelijk aangepakt.2
Heeft u contact opgenomen met organisaties die juist werken aan bestrijding van homofobie en genderongelijkheid bij mensen met een migratieachtergrond die nu hun werk bemoeilijkt zien worden? Zo ja, wat kunt u voor deze organisaties doen? Zo nee, wilt u dat alsnog doen?
Het kabinet ondersteunt langs verschillende lijnen al langer programma’s en projecten om de positie van LHBTI-personen in bi-culturele en religieuze gemeenschappen te bevorderen. Voor een uitgebreidere beschrijving van het Kabinetsbeleid rondom sociale veiligheid van kwetsbare groepen en gender gerelateerd geweld verwijs ik u naar de voortgangsrapportage emancipatie (wordt voor het reces naar de Kamer gestuurd) en naar het Actieplan Veiligheid LHBTI3 van de Minister van Justitie en Veiligheid.
De «Alliantie verandering van Binnenuit» (Movisie en het Consortium Zelfbeschikking, bestaande uit zeven verschillende migranten- en vluchtelingenorganisaties) werkt aan het bevorderen van de acceptatie van LHBTI- en gendergelijkheid en het terugdringen van gender gerelateerd geweld in migranten- en vluchtelingengemeenschappen. Binnen de alliantie richten het IOT, HTIB en Kezban zich op de Turkse gemeenschap.
Deelt u de mening dat er sprake is van een zorgelijk patroon van ongewenste beïnvloeding dat geen verbetering laat zien en dikwijls de integratie tegenwerkt, gezien het feit dat niet voor het eerst vanuit Diyanet, een organisatie met 150 moskeeën in Nederland, verwerpelijke uitspraken worden gedaan, of het nou over de lhbti-gemeenschap of over vrouwen, kindhuwelijken of de jihad gaat?
Zoals gesignaleerd in het DTN 52 en de AIVD jaarverslagen van 2018 en 2019 is Turkije bereid om mensen met een Turkse achtergrond te beïnvloeden en onder druk te zetten.7 Dergelijke vormen van ongewenste buitenlandse inmenging zijn onacceptabel.
Integratie en participatie gaan voor mij niet alleen over meedoen op de arbeidsmarkt of vloeiend Nederlands spreken, maar juist ook over het delen van de basis van onze vrije samenleving en de democratische rechtsstaat. Het kabinet acht het van belang dat alle in Nederland werkzame imams een gedegen kennis hebben van de Nederlandse taal en cultuur, inclusief alle rechten en verworvenheden die bij de Nederlandse samenleving horen en dus de integratie en participatie van Turkse Nederlanders in de Nederlandse samenleving niet belemmeren. Het herinvoeren van de inburgeringsplicht voor de imams uit Turkije zorgt ervoor dat deze kennis op peil is voor vertrek naar Nederland.
Heeft u reeds contact gehad met de Islamitische Stichting Nederland (de Nederlandse tak van Diyanet)? Zo nee, bent u alsnog bereid dat te doen en na te gaan of de preek ook in Nederlandse moskeeën te horen is geweest en de Nederlandse tak van Diyanet te wijzen op het feit dat dergelijke uitlatingen ontoelaatbaar zijn en hen te verzoeken actief onder hun leden uit te dragen dat dit onacceptabel is in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een toelichting geven op dit gesprek?
Mijn departement heeft regelmatig contact met de Islamitische Stichting Nederland (ISN). In het laatste gesprek zijn ook de betreffende uitspraken van de heer Erbas in Turkije aan de orde geweest waarbij de zorgen van uw Kamer over deze uitspraak zijn toegelicht.
ISN gaf daarbij aan dat deze uitlatingen zich hebben voorgedaan in Ankara en naar hun idee weinig weerklank in Nederland vinden. ISN benadrukte dat de stichting en haar achterban in Nederland leeft en daarmee de Nederlandse waarden en normen voor ISN gelden.
In de Nederlandse Diyanet-moskeeën wordt over het algemeen gebruik gemaakt van preken die door de Islamitische Stichting Nederland (ISN) zijn opgesteld voor gebruik in Nederland. Voor zover mij bekend is de betreffende preek van Ali Erbas aan het begin van de ramadan niet overgenomen door ISN. In de door ISN opgestelde preek zijn de omstreden uitspraken van Ali Erbas niet ter sprake gekomen.8
Erkent u dat het in het belang is van de vrijheid van godsdienst dat deze niet misbruikt wordt voor politieke doeleinden en om vrijheden van anderen te onderdrukken? Zo ja, wat doet u hier actief aan? en meer specifiek richting Diyanet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds aangegeven, geldt in Nederland vrijheid van godsdienst. De vrijheid van godsdienst behoort tot de fundamentele principes van de Nederlandse rechtstaat, zolang dit binnen de kaders van de Nederlandse rechtsorde plaatsvindt. In onze Grondwet worden de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting beschermd, maar is ook een verbod op discriminatie opgenomen. Daar waar de vrijheid van meningsuiting in relatie tot de godsdienstvrijheid in botsing komt met de vrijheid om niet gediscrimineerd te worden, is het uiteindelijk aan de rechter om te bepalen welke weging in een dergelijk geval dient te worden gehanteerd.
Ik vind het belangrijk dat ISN in staat is om zelfstandig invulling te geven aan haar werkzaamheden in Nederland. In gesprekken met ISN blijf ik benadrukken dat het belangrijk is dat ISN een onafhankelijke en op Nederland gerichte stichting is, waarin vermenging van religie en politiek wordt voorkomen. Aan de andere kant wil ik benadrukken dat op grond van de vrijheid van godsdienst de overheid niet gaat over de inhoud van een preek, tenzij er sprake is van overschrijding van strafrechtelijke grenzen. In dat geval is het aan de politie en het Openbaar Ministerie om hier onderzoek naar te doen en tot mogelijke vervolging over te gaan.
Hoe staat het met de reeds jaren geleden gedane belofte van Diyanet om haar governancestructuur in Nederland te vernieuwen zodat de politieke agenda en de religieuze agenda niet langer met elkaar verweven zijn? Kunt u de Kamer inzicht geven in alle gesprekken hierover tot nu toe en de uitkomsten daarvan?
Uw Kamer is op 10 juni 2020 schriftelijk geïnformeerd over de aanpak van ongewenste vormen van Turkse diasporapolitiek en de organisatiestructuur van de Islamitische Stichting Nederland (ISN) 9.
Hoe staat het met de uitvoering van in februari 2019 ingediende motie van het lid Becker om te komen tot een contrastrategie van Nederland in de strijd tegen de diaspora politiek vanuit Turkije?2
In de motie Becker heeft uw Kamer mij verzocht om een aanpak te formuleren ten aanzien van mogelijk ongewenste vormen van diasporabeleid van de Turkse overheid. Deze aanpak moet volgens uw Kamer ook de integratie van Nederlanders met een Turkse achtergrond bevorderen. De aanpak is op 10 juni 2020 naar uw Kamer verstuurd.11
Bent u bereid extra instrumenten in te zetten om te voorkomen dat nog langer vanuit Turkije onvrijheid en onverdraagzaamheid gepredikt wordt in Nederlandse moskeeën? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is op 10 juni geïnformeerd over de aanpak van het kabinet als het gaat om ongewenste vormen van diasporabeleid. Deze aanpak zorgt ervoor dat de overheid kan acteren bij vormen van ongewenste buitenlandse inmenging waarbij sprake is van politieke sturing vanuit Turkije. Een enkele uitspraak van de heer Erbas in Turkije, hoe verwerpelijk dan ook, vormt voor het kabinet geen aanleiding om deze aanpak op dit moment te herzien. In de kabinetsreactie op het rapport van de POCOB wordt u nader geïnformeerd over de visie van het kabinet. Ook ontvangt u komend najaar de contouren van de weerbaarheidsagenda waarbij onder meer aandacht is voor het versterken de weerbaarheid en de gerichtheid op Nederland.
Mogelijke bezuinigingen |
|
Mahir Alkaya , Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat u niet uitsluit dat u al in 2021 bezuinigingen op de overheidsuitgaven doorvoert, zoals de Minister van Financiën aangaf tijdens zijn wekelijkse gesprek bij RTL Z?1
We kunnen in deze tijden met grote onzekerheid, per definitie niets uitsluiten aan maatregelen. Echter, in het interview heb ik ook aangegeven het echt onverstandig te vinden om in deze fase van de crisis te bezuinigen.
Het kabinet is voortdurend bezig met het inschatten wat de effecten van deze crisis zijn op de economie en de overheidsfinanciën. We proberen als overheid daarbij zoveel mogelijk de klappen op te vangen door veel geld uit te geven om banen en bedrijven overeind te houden en de economische schade te beperken. Bij het langer voortduren van de crisis wordt het belangrijk om te kijken hoe we de welvaart het beste kunnen blijven ondersteunen zonder een hypotheek te leggen op de toekomst. Het is belangrijk om de overheidsfinanciën op orde te houden, maar te hard op de rem trappen op het verkeerde moment kan herstel in de weg staan. Het voorkomen van economische schade is voor het kabinet nu de belangrijkste prioriteit en het kabinet is om die reden terughoudend met bezuinigingen in deze fase van de crisis. Het is nog te vroeg om te kunnen beoordelen hoe groot het effect op de overheidsfinanciën zal zijn, en wat nodig is om te komen tot gezonde overheidsfinanciën op langere termijn.
Kunt u aangeven welk deel van de extra uitgaven en gemiste inkomsten door de coronacrisis u door middel van bezuinigingen wilt opvangen?
Zoals genoemd in antwoord 1 zijn bezuinigingen op dit moment niet aan de orde. We zitten nu midden in de crisis. Er is nu nog te veel onzekerheid om te kunnen zeggen hoe de economie en de overheidsfinanciën er na de crisis voor zullen staan, om die reden kan ik deze vraag op dit moment niet beantwoorden.
Tot welke hoogte mag de staatsschuld wat u betreft stijgen zonder dat u overgaat tot bezuinigingen?
Het kabinet stelt vooraf geen maximum aan de hoogte van de staatsschuld, maar kijkt wel naar ons vermogen om deze schuld in de toekomst terug te betalen en de kosten die worden doorgeschoven naar volgende generaties, de schuldhoudbaarheid. De prioriteit van het kabinet is om met deze noodmaatregelen te zorgen dat mensen en de economie als geheel zo min mogelijk geraakt worden, daarbij in het oog houdend de gezondheid van de economie en de overheidsfinanciën op de korte en lange termijn.
Is bezuinigen op de overheidsuitgaven volgens u de geëigende weg om de staatsschuld als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) naar beneden te krijgen? Zo ja, waarom?
Er zijn verschillende wegen om de staatsschuld als percentage van het bruto binnenlands product naar beneden te krijgen. De ontwikkeling van de schuldquote hangt af van de economische groei en de rentestand. Als de automatische stabilisatoren hun werk kunnen doen gaat het verminderen van de schuld deels vanzelf als de economie weer aantrekt. Als de economie groeit, daalt de uitstaande schuld als percentage van het bbp (het noemer-effect). Ook het EMU-saldo verbetert in goede economische omstandigheden vanwege meer belastinginkomsten en lagere uitgaven, o.a. doordat er meer werkgelegenheid is en er minder beroep wordt gedaan op het sociale zekerheidsstelsel. Het kabinet houdt rekening met deze effecten en baseert zich daarvoor op de doorrekeningen van het CPB.
Het kabinet heeft met name direct invloed op de staatsschuld als percentage van het bruto binnenlands product via het EMU-saldo, en kan dit verbeteren door de uitgaven te verlagen of de lasten te verhogen. Om tot goede keuzes hierin te komen, is belangrijk om per maatregel de economische doorwerking en het effect op welvaart zo goed mogelijk in kaart te brengen en af te wegen. Op deze manier kan indien nodig een goed overwogen pakket tot stand worden gebracht.
De inzet van het kabinet is dan ook om in deze fase zoveel mogelijk de schade aan de economie te beperken. De schatkist is een middel dat we nu inzetten om op termijn weer tot een florerende economie te komen, en geen doel op zich. Op termijn zullen we echter de buffers weer geleidelijk op moeten bouwen, zodat we dit middel ook in de toekomst weer kunnen inzetten.
Kunt u aangeven waarop u denkt te bezuinigen, nu de publieke sector nog lang niet is hersteld van de kaalslag van 15,8 miljard euro die sinds de financiële crisis en de grote recessie is aangebracht en de koopkracht van veel mensen nog niet is hersteld?2
Zoals eerder aangegeven zijn bezuinigingen op dit moment niet aan de orde. Tegelijkertijd blijft het belangrijk om te kijken hoe de situatie zich ontwikkelt en kunnen we niks uitsluiten. Het kabinet heeft de afgelopen regeerperiode veel geïnvesteerd, in het regeerakkoord is afgesproken meer dan 7,8 miljard euro te investeren in onder meer veiligheid, openbaar bestuur, zorg en onderwijs. Ook dit jaar heeft het kabinet nog extra investeringen gedaan in de zorg, onderwijs en rechtspraak, zoals gepresenteerd in de Miljoenennota 2020. De investeringen worden uitgevoerd zoals gepland, en zullen niet gewijzigd worden naar aanleiding van de coronacrisis. Over dit jaar – afgezien van alle noodmaatregelen – nemen de collectieve uitgaven toe van 289,4 miljard naar 302,1 miljard euro, ten opzichte van 2019. Deze uitgaven zorgen ervoor dat we in Nederland goede zorg, goed onderwijs, en een robuuste sociale zekerheid hebben. Bovendien kennen we een veilige omgeving en een hoogwaardige infrastructuur. Zo zorgen we ervoor dat we – ook tijdens deze uitzonderlijke crisis – ons welvaartsniveau en koopkracht voor huishoudens zo veel mogelijk op peil houden. We zullen daarbij ook oog moeten houden dat we dat in de toekomst kunnen blijven doen, met een gezonde economie en gezonde overheidsfinanciën.
Deelt u de mening dat de publieke sector, gezien de tekorten bij de politie, de verminderde toegang tot het recht en de werkdruk in het onderwijs en de zorg, niet opnieuw met bezuinigingen mag worden geconfronteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, gezien de financiële malaise waarin veel huishoudens zich nu al bevinden, er niet mag worden bezuinigd op sociale regelingen en de koopkracht van huishoudens met normale, bescheiden inkomens?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 zijn bezuinigingen op dit moment niet aan de orde. Via de verschillende noodmaatregelen proberen we zoveel mogelijk de pijn te verzachten die zoveel huishoudens treft gedurende deze ongekende crisis. Het kabinet heeft daartoe omvangrijke steunmaateregelen opgezet die gericht zijn op het behoud van banen en inkomensondersteuning. De Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en de Tijdelijke Overbrugginsregeling Zelfstandig Ondernemen (TOZO), met reserveringen van respectievelijk 10 miljard en 3,8 miljard euro zijn hier onderdeel van.
Wanneer u het hebt over bezuinigingen, hebt u het dan ook over mogelijke lastenverzwaringen? Zo ja, over welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de staatsschuld nu voornamelijk oploopt door hulp aan het bedrijfsleven, en dat de rekening dan ook vooral door het bedrijfsleven betaald moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het pakket aan maatregelen om huishoudens en bedrijven te ondersteunen is substantieel. De grootste maatregelen aan de uitgavenkant, de NOW en TOZO, maar ook bijvoorbeeld de compensatie eigen bijdrage kinderopvang (175 miljoen euro), zijn bedoeld om juist een stabiel inkomen te bieden aan huishoudens, zodat zij deze moeilijke tijden door kunnen komen. Met een aantal gerichte voorwaarden aan deze noodhulp – zoals een significant omzetverlies van het bedrijf en het aanhouden van werknemers – zorgt het kabinet ervoor dat het loon van de werknemers doorbetaald kan worden. Ik zie hier een gedeeld belang tussen burgers en bedrijven. Als veel bedrijven omvallen, of in nood komen, zullen veel mensen hun werk en daarmee hun inkomen verliezen.
In hoeverre bent u voornemens om de factor kapitaal, zoals vermogen, winsten en dividenden, te laten bijdragen aan het op orde krijgen van de staatsfinanciën, als dit al nodig is?
Zoals aangegeven bij eerdere antwoorden, zijn bezuinigingen op dit moment niet aan de orde. Zodoende is het lastig om op dit moment concrete uitspraken te doen over het type maatregelen. Voor een volledige afweging zal naar de gehele begroting moeten worden gekeken, en dus zowel naar de bijdrage van de factor arbeid als de factor kapitaal.
De Hoenderloo-groep |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pluryn: «Terrein Hoenderloo Groep wordt door inschrijving verkocht»«?1
Ja
Klopt het dat Youngster en Trauma Centrum Nederland een plan ter overname hebben aangeboden? Zo ja, klopt het dat dit plan inhoudelijk niet door Pluryn is beoordeeld en zo ja wat is uw oordeel over deze gang van zaken?
Pluryn laat desgevraagd weten dat zij in eerste instantie het initiatief van Youngster uit de media hebben gehoord. Hierna volgde een mail vanuit Youngster aan Pluryn met daar bij een pamflet toegevoegd. Pluryn geeft aan geen plan van aanpak te hebben ontvangen. Het pamflet is door de Raad van Bestuur van Pluryn besproken en zij hebben Youngster laten weten dat hun voorstel tot samenwerking geen aanknopingspunten biedt. Ook heeft Pluryn laten weten dat de locatie na de afbouw wordt verkocht en dat Youngster zich bij de tender kan intekenen om hun plannen te verwezenlijken.
Welke rol heeft de gemeenteraad in deze besluitvorming?
Het college van B&W van de gemeente Apeldoorn heeft een ruimtelijk kader opgesteld voor het terrein van DHG. De gemeente geeft aan het belangrijk te vinden dat de toekomstig nieuwe eigenaar van het terrein weet binnen welke kaders hij/zij dat terrein koopt.
Dit ruimtelijk kader wordt op korte termijn met de gemeenteraad besproken. Binnen dit ruimtelijk kader werkt Pluryn een eigen ruimtelijke visie uit. Hierin geven zij weer welke opties zij zien voor het terrein. Deze visie zal worden voorzien van een opvatting van het college van B&W en wordt ook op korte termijn met de gemeenteraad besproken. De gemeenteraad heeft uiteindelijk het laatste woord.
Begrijpt u als u dit artikel leest het gevoel van de ouders van cliënten en van medewerkers dat de Hoenderloo Groep wordt opgeofferd om het financiële plaatje van Pluryn kloppend te maken en het welzijn van cliënten daaraan blijkbaar ondergeschikt is?
Om weer financieel gezond te worden is het nodig dat Pluryn vastgoed verkoopt. Ik kan me goed voorstellen dat dit overkomt als een keuze voor geld boven cliënten. Dat is echter niet de insteek. Pluryn had, naast de structureel slechte financiële resultaten van de Hoenderloo Groep, nog twee redenen om de Hoenderloo Groep te sluiten: zorgen over de kwaliteit van de hulpverlening en de wens om complexe zorg meer gezinsgericht en in de regio de organiseren. Deze visie wordt door de gemeenten en IGJ gedeeld. Bovendien: Pluryn is een stichting. Dat betekent dat de opbrengst uit (bijvoorbeeld) verkoop van vastgoed in beginsel zal worden aangewend voor activiteiten die bijdragen aan de doelomschrijving van de stichting (dus voor zorgactiviteiten). Zo heeft Pluryn dat ook beschreven in haar meerjarenherstelplan. Ik zie erop toe dat Pluryn een strak (besluitvormings)proces inricht met gemeenten en zorgkantoren om tot (financieel) herstel te komen en een toekomstbestendige organisatie te worden. Juist om ervoor te zorgen dat de continuïteit van zorg geborgd wordt voor niet alleen de jongeren van de Hoenderloo Groep, maar voor alle ruim 7.000 mensen in zorg bij Pluryn.
Hoe staat het met het vinden van een «passend» alternatief voor de jongeren die op deze plek werden opgevangen? Klopt het dat ondanks al uw mooie woorden nog steeds veel ouders en hun kinderen in onzekerheid verkeren? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Pluryn streeft naar sluiting eind augustus 2020, omdat dat goed aansluit op het schooljaar. Pluryn werkt dus toe naar overplaatsing voor die datum. Pluryn garandeert dat geen kind tussen wal en schip gaat vallen. Die verantwoordelijkheid houdt niet op in augustus. De IGJ zal in de praktijk beoordelen of dit ook het geval is en grijpt indien nodig in. Met de ouders van de ongeveer 40 jongeren van wie Pluryn op dit moment verwacht dat de behandeling in augustus 2020 nog niet is afgerond, hebben in maart oriënterende gesprekken plaatsgevonden over een mogelijke vervolgplek. Op basis hiervan heeft Pluryn op 7 april 2020 aan de ouders/voogden van alle jongeren een aanbod met een, volgens Pluryn, passende vervolgplek gedaan. Deels zijn dit plekken binnen en deels buiten Pluryn. Een deel van de ouders en jongeren heeft aangegeven tevreden te zijn over de aangeboden vervolg zorg. De komende weken zullen met ouders en jongeren die dat wensen (vervolg)gesprekken plaatsvinden.
Omdat een belangrijk deel van deze vervolgplekken nieuw aanbod is dat de komende maanden ontwikkeld wordt, is het niet mogelijk alle onzekerheid bij ouders en hun kinderen weg te nemen. Ook is het vanwege de COVID-19 maatregelen nu niet mogelijk de locatie van de vervolgplek te bezoeken. Ik kan daarom begrijpen dat er bij een deel van de ouders en hun kinderen onzekerheid blijft bestaan, maar helaas is die nu nog niet volledig weg te nemen. Dat laat onverlet dat zij er wel zeker van mogen zijn dat er in augustus een plek is. Dat heeft Pluryn toegezegd en de IGJ ziet daarop toe. In haar laatste voortgangsrapportage laat de IGJ weten dat de uitstroom van de jeugdigen op dit moment volgens planning verloopt.
Klopt het dat Pluryn ouders dwingt om intentiecontracten te ondertekenen zonder dat duidelijk is wat een alternatieve opvangplek concreet gaat inhouden. Zo ja, wat is uw oordeel over deze gang van zaken?
Er is geen sprake van een contract dat ouders moeten ondertekenen. Pluryn vraagt ouders wel om een intentie uit te spreken bij het aanbod dat zij en hun kinderen hebben gekregen voor een vervolgplek. Pluryn heeft dat nodig om de beoogde plek passend te maken en te zorgen dat deze op tijd gereed is, zeker als het nieuw aanbod is dat de komende periode verder ontwikkeld moet worden. Ik vind dat een zorgvuldige gang van zaken.
Veilig werken in tijden van corona |
|
Paul Smeulders (GL), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel werknemers werken onder onveilige omstandigheden vanwege het coronavirus? Deelt u de schatting van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) dat het om meer dan een miljoen werknemers zou gaan? Welke vormen van onveilig werken komen het meest voor? Hoeveel signalen krijgt de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hierover binnen?
Iedere werknemer moet – ook in tijden van het coronavirus – in gezonde en veilige arbeidsomstandigheden kunnen werken. Of het nou om werknemers gaat die gericht werken met het coronavirus in bijvoorbeeld laboratoria, werknemers die door hun werkzaamheden een risico lopen op besmetting met het coronavirus zoals in de zorg, of werknemers die als gevolg van normaal maatschappelijk verkeer risico lopen besmet te raken zoals in de supermarkten of tijdens hun werk in distributiecentra, kantoren, bouw, landbouw, transport en metaalindustrie.
Veel werknemers hebben op hun werk te maken met het risico van een besmetting met het coronavirus. De werkgever heeft de plicht om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving in overeenstemming met de noodverordeningen van de overheid en de adviezen en richtlijnen van het RIVM. Indien in onveilige omstandigheden moet worden gewerkt, kan de werknemer, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW bekijkt per geval wat met de melding kan worden gedaan.
Ik kan geen uitspraken doen over het aantal werknemers dat werkt onder onveilige arbeidsomstandigheden. Wel kan ik melden dat tot en met 29 mei jl. 1.586 corona gerelateerde meldingen bij de Inspectie SZW zijn gedaan.
Is er al effect te zien van de campagne die hierover is gelanceerd? Is er bij deze campagne bijzondere aandacht voor arbeidsmigranten? Bent u bereid om hen nog actiever te informeren over hun rechten?
Inspectie SZW heeft in dit verband tot nu toe twee social mediacampagnes gestart. Hiermee worden verschillende doelgroepen gewezen op het feit dat zij klachten/signalen kunnen melden, wanneer zij zich zorgen maken over de veiligheid van hun werkplek of de omstandigheden waarin ze moeten werken gerelateerd aan het coronavirus. Om het melden makkelijk te maken, geleiden de campagne-uitingen direct door naar de juiste webpagina waarop ook het meldformulier te vinden is. De campagneplatforms zijn Linkedin, Facebook, Instagram, Stories, Twitter en Google.
De eerste campagne startte op 14 april en werd via Linkedin gericht op 910.000 personen, werkzaam in diverse bedrijfstakken waaronder de (geestelijke) gezondheidszorg, transport, openbare veiligheid, pakket- en goederenbezorging. Hiermee zijn ruim 322.000 personen bereikt waarvan er ruim 4000 doorklikten naar het formulier. Een doorklikpercentage van 1,12% is redelijk hoog voor een overheidscampagne. In 2019 lag dit gemiddeld voor (overheids)campagnes rond de 0,55.
De tweede campagne startte op 28 april en is primair op arbeidsmigranten gericht, in de Engelse en Duitse taal. De doelgroep omvat 24.000 personen in een breed scala aan sectoren, waaronder de land- en tuinbouw (inclusief seizoensarbeid), recreatie, horeca en uitzendbranche. De campagne is tevens gericht op de vakbeweging en op (veelal besloten) linkedin-groepen van sociale netwerken voor migranten, zoals migrantenouderenorganisaties en kenniscentra. Hiermee werden tot nu toe 82.000 personen bereikt, waarvan er 860 (1,05%) doorklikten naar de website met meldformulier. Dat betekent dat de uiting relevant is voor de doelgroep.
Verder is een aanzienlijke stijging te zien in het aantal vragen dat wordt gesteld via de social mediakanalen. De Engelse pagina op de website is 1.700 keer bezocht, het meldformulier is 712 keer opgevraagd en 10 keer ingediend. Bezoek van de webpagina’s en webformulieren worden dagelijks gemonitord en waar nodig bijgesteld om de doelgroep zo goed mogelijk te bereiken.
Hoe wordt er op dit moment door de Inspectie SZW gehandhaafd op onveilige werksituaties, ook in relatie tot het coronavirus? Klopt het dat er nauwelijks nog inspecties op locatie plaatsvinden? Wat zijn de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen? Is het mogelijk inspecteurs op een veilige manier toch te laten inspecteren op locatie? Zo ja, wat is daar voor nodig? Zo nee, waarom niet?
Na de aankondiging van de kabinetsmaatregelen op 12 maart 2020 om zoveel mogelijk thuis te werken om zo besmettingsgevaar te verminderen, heeft de Inspectie SZW bepaald dat zij inspecties en recherche onderzoeken op locatie bleef uitvoeren bij spoedeisend ongevalsonderzoek en arbeidsuitbuiting onder voorwaarde dat inspecteurs dit op een veilige en verantwoorde manier konden uitvoeren. In overeenstemming met de kabinetsmaatregelen gold voor overige inspecties en onderzoeken dat die zoveel mogelijk telefonisch werden uitgevoerd of werden uitgesteld tot een later moment, dus nee, tenzij er een dringende reden was om inspectie op locatie wel door te zetten.
Door het opengaan van de samenleving en grotere economische bedrijvigheid hanteert de Inspectie SZW sinds 8 juni 2020 de lijn «ja, mits». De Inspectie SZW voert weer inspecties uit op locatie, mits de regels ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van de inspecteurs, die zijn vastgelegd in de RI&E van de Inspectie, in acht kunnen worden genomen. De Inspectie SZW heeft dus haar werkwijze aangepast en zal dat blijven doen naar gelang de omstandigheden en kabinetsbesluiten daartoe aanleiding geven.
Is er voldoende juridische grondslag voor de Inspectie SZW om te handhaven op coronarichtlijnen, zoals de anderhalve meter afstand, zoals die zijn opgenomen in de gemeentelijke noodverordeningen? Hoe wordt er überhaupt gehandhaafd op de gemeentelijke noodverordeningen binnen of op het terrein van bedrijfsorganisaties?
Handhaving van de overheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus vindt primair plaats door de veiligheidsregio’s. In de noodverordeningen kunnen politie, marechaussee en bijzondere opsporingsambtenaren aangewezen en daarmee bevoegd zijn om te handhaven op de coronarichtlijnen zoals die zijn opgenomen in de gemeentelijke noodverordeningen.
De Inspectie SZW is niet als toezichthouder aangewezen en daarmee niet bevoegd om op de noodverordeningen te handhaven. Wel kan en zal Inspectie SZW handhavend optreden op basis van de Arbeidsomstandighedenwet indien de arbeidsomstandigheden in een bedrijf of instelling daartoe aanleiding geven. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 5.
Biedt de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) voldoende aanknopingspunten om werkgevers aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving in relatie tot de coronavoorschriften? Zijn de coronavoorschriften nu gekoppeld aan het reguliere arbostelsel van risico-inventarisatie en -evaluaties (RI&E's) en arbocatologi en het toezicht en de inspraak daarop? Zo nee, op welke wijze wilt u die koppeling gaan maken? Gaat die koppeling gemaakt worden in de speciale «coronanoodwet» waar nu over gesproken wordt? Is het een optie om dan speciale voorschriften op te nemen in de Arbowet, bijvoorbeeld met een verwijzing naar de Wet Publieke Gezondheid?
Ja, de Arbowet is een kaderwet. De regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden zijn nader uitgewerkt in het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling. Basis van het arbobeleid in een bedrijf is de Risico Inventarisatie en evaluatie (RI&E). Onderdeel hiervan is het opstellen van een aanpak om risico’s te voorkomen, vermijden of de gevolgen te beperken.
Het is belangrijk dat bedrijven en instellingen in hun RI&E het coronarisico onderkennen en een plan van aanpak hebben. Bedrijven hebben ook baat bij een Branche RI&E of een op te stellen «Corona-»arbocatalogus voor een sector of branche. Voor arbocatalogi bestaat de mogelijkheid om die te laten toetsen door de Inspectie SZW op basis van de Beleidsregel arbocatalogi 2019.
Tot slot heb ik het voornemen om de Inspectie SZW meer wettelijke mogelijkheden te geven om effectief te kunnen handhaven als werkgevers in ernstige mate geen noodzakelijke maatregelen treffen om besmetting met novel coronavirus (2019-nCOV) te voorkomen of de kans daarop te beperken. De voorbereiding daarvoor loopt. Een mogelijkheid is om dit via de Covid-noodwet te regelen, maar ik bezie ook alternatieve opties.
Hoeveel werkgevers hebben nu al een specifiek coronaprotocol op de werkvloer? In hoeveel sectoren zijn hier afspraken over gemaakt? Worden werknemers hier standaard bij betrokken? Zo ja, op welke wijze is dat geborgd? Zo nee, op welke wijze wilt u dat gaan borgen? Op welke wijze is geborgd dat werknemers, via de ondernemingsraad/medezeggenschapsraad/gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, betrokken zijn bij de doorvertaling van een sectorprotocol naar de werkvloer van een specifieke bedrijfsorganisatie?
Bedrijven en organisaties maken concrete plannen voor de anderhalvemetersamenleving op de werkvloer (protocollen). Een protocol gaat over veilig werken binnen een bedrijf of organisatie. Protocollen zijn van en voor sectoren en worden veelal opgesteld door de brancheorganisatie horend bij de sector. Daarbij worden zij in veel gevallen ondersteund door de werkgeverskoepels VNO-NCW en MKB Nederland. Ook de werknemers in de sector moeten worden betrokken, bijvoorbeeld via de vakbond(en).
De overheid geeft geen formele goed- of afkeuring van de protocollen. Een interdepartementale werkgroep kan de brancheorganisatie adviseren. Naast naleving van de RIVM-richtlijnen gaat het hierbij onder andere over zaken als uitvoerbaarheid van genomen maatregelen, handhaafbaarheid en communicatie. Vervolgens is het de sector zelf die het protocol vaststelt. De sector is ook zelf verantwoordelijk voor de naleving van het protocol. Op de site www.mijncoronaprotocol.nl wordt doorverwezen naar een aantal bestaande protocollen. Niet bij alle protocollen die zijn opgesteld, is de overheid betrokken geweest. Momenteel heeft de werkgroep geadviseerd op zo’n 90 protocollen.
Een door sectoren vastgesteld protocol is geen vervanging van de geldende wet- en regelgeving. Dit betekent dat een protocol geen vervanging is van Arbowetgeving; die blijft onverminderd geldig. Sectoren worden aanbevolen om na vaststelling van het protocol de arbo-onderdelen uit het protocol te laten doorwerken in de bestaande arbo-systematiek. Concreet betekent dit de Arbocatalogus op branche- of sectorniveau en de risico- inventarisatie- en evaluatie (RI&E) op bedrijfsniveau. De arbo-onderdelen uit het protocol kunnen als addendum op de Arbocatalogus ter toetsing worden ingediend bij de Inspectie-SZW. I-SZW hanteert hiervoor een versnelde procedure.
Wat is de precieze juridische status van deze coronaprotocollen? Welke rechten kunnen zowel werknemers als werkgevers aan deze protocollen ontlenen? Doen deze protocollen iets af aan de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor een veilige werkplek voor hun werknemers?
Een coronaprotocol heeft geen juridische status binnen de arboregelgeving en ontslaat niet van de verplichting voor ieder bedrijf of instelling om een Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) te hebben (zie ook mijn antwoord op vraag 5). Een coronaprotocol doet niets af aan de zorgplicht van de werkgever op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) die bepaalt dat de werkgever de werknemer in staat stelt zijn werk veilig en gezond te doen. De werknemers moeten weten welke maatregelen van toepassing zijn en zich houden aan de regels die opgesteld zijn.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Smeulders c.s. over inzet van toezichthouders, zoals de Inspectie SZW, omtrent de kwetsbare situatie van arbeidsmigranten?1
In algemene zin waar het gaat om de problematiek arbeidsmigranten is het «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten», waar u op 4 mei jl. een brief over heeft ontvangen2, mede een uitvoering van de motie Smeulders c.s. Het aanjaagteam zal de bescherming van arbeidsmigranten agenderen bij werkgevers, gemeenten en provincies, en partijen op regionaal niveau samenbrengen. Tegelijkertijd zal er gezamenlijk met deze partijen en interdepartementaal worden gezocht naar maatregelen voor de bescherming van arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn. Het kan zijn dat dit vraagt om lokale oplossingen, maar ook dat er moet worden gekeken naar landelijk beleid of de inzet van toezichthouders, zoals de Inspectie SZW. Daarnaast verwijs ik naar antwoord 2 over de campagne gericht op arbeidsmigranten.
Voor wat betreft de problematiek in de slachthuizen kan ik u melden dat de Inspectie SZW de komende tijd extra zal inzetten op inspecties bij slachthuizen. De NVWA en de Inspectie SZW werken nauw samen bij de aanpak van de problematiek rondom eerlijk, veilig en gezond werk in slachthuizen. Er zijn o.a. gezamenlijk afgestemde inspecties tussen de NVWA en de Inspectie SZW. Ook wordt samengewerkt met de veiligheidsregio’s en de GGD-en.
Onderzoek waaruit blijkt dat verhoging van het minimumloon weinig banen kost |
|
Lilian Marijnissen , Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Minimumloon kan met 10 procent omhoog zonder dat het veel banen kost»?1
Met interesse heb ik uitgezien naar deze update van de minimumloonparagraaf in Kansrijk Arbeidsmarktbeleid. Er is hierin veel aandacht voor internationaal onderzoek naar de werkgelegenheidseffecten van wijzigingen in het minimumloon. Wat een verhoging voor Nederland betekent, is door de unieke structuur van onze arbeidsmarkt en sociale zekerheidsstelsel (onder meer door de koppeling van de sociale zekerheidsuitkeringen aan het minimumloon), een interessante vraag.
Het CPB geeft aan dat het verlies van werkgelegenheid bij een verhoging van het minimumloon naar verwachting kleiner is dan eerder werd gedacht. Wel wordt het effect onevenredig groter naarmate de verhoging groter is. Deze studie draagt daarmee bij aan onze kennis over het minimumloon als arbeidsmarktinstrument en kan het debat hierover nu en in de toekomst ondersteunen.
Deze studie brengt de directe effecten van een WML-verhoging goed in beeld. Er is echter ook sprake van indirecte effecten die in deze publicatie niet zijn meegenomen, zoals het effect van een hoger minimumloon op bestedingen en via consumptie op de economie en werkgelegenheid. Om deze effecten nader in beeld te brengen en te kunnen kwantificeren, heb ik het CPB gevraagd om aanvullend op deze update, onderzoek doen naar de brede doorwerking van een minimumloonverhoging. Ook heb ik het CPB gevraagd om indien mogelijk een analyse te maken op basis van Nederlandse data. De resultaten van deze studie zie ik eveneens met interesse tegemoet.
Deelt u de mening van het Centraal Planbureau (CPB) dat een verhoging van het minimumloon veel minder banen kost dan gedacht? Zo ja, neemt u met het CPB afscheid van het idee dat het verhogen van het minimumloon «heel schadelijk» is?
De laatste jaren zijn veel nieuwe bijdragen aan de minimumloonliteratuur gepubliceerd. Hierin zijn nieuwe inzichten geboden in de werkgelegenheidseffecten van een verhoging. Uit deze CPB-studie blijkt dat werkgelegenheidseffecten van een verhoging van het minimumloon kleiner zijn dan tot voor kort werd gedacht. De inschatting van het totale effect op de werkgelegenheid is daarom ten opzichte van Kansrijk arbeidsmarktbeleid 2 (uit 2016) naar beneden bijgesteld. Deze bijstelling bestaat uit twee componenten. Ten eerste zijn er nieuwe schattingen gedaan voor het «directe» effect van een verhoging op de werkgelegenheid, zoals uit de buitenlandse studies volgde. Ten tweede is er in Nederland sprake van een unieke koppeling van de sociale zekerheidsuitkeringen aan de hoogte van het (netto)minimumloon, waarvoor het CPB de schatting heeft gecorrigeerd.
In de publicatie geeft het CPB aan dat de bijstelling voornamelijk het gevolg is van de afname van de directe negatieve effecten op de werkgelegenheid. De werkgelegenheidseffecten als gevolg van koppeling aan de sociale uitkeringen zijn vrijwel onveranderd gebleven. Met andere woorden: voornamelijk bij een niet-gekoppelde verhoging is er sprake van een beperkt werkgelegenheidsverlies. Indien de koppeling gehandhaafd blijft, is het verlies aanzienlijker.
Daarnaast hecht ik eraan te vermelden dat een verhoging van het minimumloon erg duur is, als de koppeling aan de sociale zekerheidsuitkeringen gehandhaafd blijft. In deze publicatie geeft het CPB dat een verhoging van het minimumloon met 10% circa 6,3 miljard euro kost. Dit zou uit belastingen betaald moeten worden, waarbij van de dekkingsmaatregelen werkgelegenheidseffecten kunnen uitgaan.
Klopt het dat dit voortschrijdend inzicht wordt verklaard door studies uit het buitenland (Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk, Duitsland), waar verhoging of invoering van het minimumloon nauwelijks effect heeft op de werkgelegenheid?
De opnieuw geschatte effecten in deze studie zijn gebaseerd op recente internationale literatuur, waarvan de bevindingen zijn toegepast op de Nederlandse situatie. Zoals u in de publicatie kunt lezen heeft het CPB hiervoor gebruik gemaakt van studies uit de Verenigde Staten, Duitsland en Hongarije. De resultaten uit de literatuur lopen wel uiteen: zo worden in de genoemde studies zowel negatieve als positieve effecten gevonden van een minimumloonverhoging op de werkgelegenheid, of is er geen sprake van een effect.
Bent u het eens met de constatering dat «Vooral de vrees dat werkgevers personeel massaal ontslaan als zij een hoger minimumloon moeten betalen, lijkt door de praktijk ongegrond»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor de hand ligt «dat hogere lonen óók zullen stijgen, naarmate de laagste lonen verder toenemen»?
Het CPB geeft aan dat zij verwachten dat een minimumloonsverhoging ook overloop heeft in de inkomens daarboven. Zij benoemen dat dit effect volgens meerdere studies substantieel kan zijn. Omdat ik benieuwd ben of en in welke mate dit ook voor Nederland het geval is, heb ik het CPB verzocht dit in de vervolgstudie te onderzoeken.
Erkent u tevens dat «het voor de hand ligt dat de overheid meer belastinginkomsten binnenkrijgt»?
Als lonen stijgen, stijgen daarmee (ex ante2) ook de belastingafdrachten door werkenden. Aan de andere kant verliest de overheid (ex post3) afdrachten van de groep die door verhoging zijn of haar baan verliest. Wat het daadwerkelijke effect op belastinginkomsten van de overheid is, is een relevante vraag. Dit komt dan ook terug in de vervolgstudie die ik door het CPB laat uitvoeren.
Onderschrijft u dat de conclusies van het CPB veel overeenkomsten vertonen met het onderzoek van SEOR dat november vorig jaar gepubliceerd is door de SP?2
Er zijn diverse overeenkomsten te vinden tussen beide rapporten. Dat is ook niet verwonderlijk, omdat zij zich bijvoorbeeld ten aanzien van de werkgelegenheidseffecten beide baseren op (dezelfde) internationale onderzoeken naar verhogingen van het minimumloon. Er is echter sprake van verschillen in methodologie en bevindingen, waardoor de studies van het CPB en SEOR niet een-op-een vergelijkbaar zijn. Hieronder reageer ik op de naar mijn inschatting meest relevante overeenkomsten en verschillen.
De onderzoekers van het SEOR-rapport geven aan dat een groot aantal studies beperkte effecten op de werkgelegenheid laten zien. Uitkomsten verschillen van negatief, geen effect tot licht positief. Het CPB vindt een vergelijkbaar beeld.
SEOR en het CPB brengen de budgettaire gevolgen op verschillende wijzen in beeld. Zo neemt SEOR in de berekening de extra uitgaven door koppeling van uitkeringen met het minimumloon, de extra personeelsuitgaven van de (semi)overheid en de inverdieneffecten voor de overheid (via loonbelasting en premies) mee. Het CPB gaat in deze publicatie enkel in op de budgettaire gevolgen door de koppeling met de sociale zekerheidsuitkeringen. In de vervolgstudie zal het CPB ook de extra personeelsuitgaven van de (semi)overheid en de inverdieneffecten meenemen. Een vergelijking van budgettaire effecten zoals geschat door het CPB en het SEOR op basis van alle drie de elementen (uitgaven uitkeringen, personeelskosten overheid en inverdieneffecten), is daarom op dit moment nog niet mogelijk.
Bent u bereid om uw aanvankelijke reactie op de initiatiefnota van het lid Jasper van Dijk voor een hoger minimumloon bij te stellen, nu blijkt dat deze gedateerd is?3
Op dit moment zie ik geen aanleiding om de reactie op de initiatiefnota te herzien en het WML te verhogen. Het nieuw geschatte werkgelegenheidseffect is weliswaar kleiner dan eerder gedacht, maar met behoud van de koppeling (conform de beleidsaanpassing in de initiatiefnota van het lid Jasper van Dijk) is het nog altijd substantieel en negatief. Daarbij is er voor de beleidsaanpassing zoals lid Jasper van Dijk deze voorstelt, nog altijd sprake van omvangrijke budgettaire gevolgen, en worden deze nu zelfs hoger geschat6 door het CPB dan in Kansrijk Arbeidsmarktbeleid 2. Daarnaast zouden deze hogere uitgaven aan sociale zekerheid bekostigd moeten worden, waarbij dekking uit een belastingverhoging op zichzelf ook werkgelegenheidseffecten tot gevolg heeft. Het beeld dat veel mensen met een vitaal beroep op of rond het minimumloon verdienen blijkt overigens niet duidelijk uit de cijfers. In de Kansrijk studie is te zien dat de sectoren in Nederland waarin het vaakst het minimumloon betaald wordt, de verhuur (deze sector omvat ook de uitzendkrachten), horeca, cultuur, landbouw en de overige dienstverlening zijn.
Ook verandert de update van het CPB niets aan de conclusie die ik heb getrokken naar aanleiding van de evaluatie van het minimumloon. Ik zie geen aanleiding tot een buitengewone verhoging van het minimumloon gelet op het feit dat dit de laatste 8 jaar is meegegroeid met de contractlonen en er geen onevenwichtige ontwikkeling heeft plaatsgevonden op het vlak van koopkracht, inkomensongelijkheid en in internationaal perspectief.
In de huidige situatie, ook met het oog op de gevolgen van de coronacrisis op de economie en de werkgelegenheid, lijkt het me dat we ons volledig moeten focussen op het beteugelen van de recessie en het behouden van zoveel mogelijk banen. Ik zie deze CPB-studie, net zoals de uitwerking van een alternatief voor het huidige toeslagenstelsel zoals beschreven in het IBO Toeslagen, vooral als voeding voor een debat over de structurele rol en hoogte van het minimumloon, en ter voorbereiding op de verkiezingen in 2021. Hier zijn de Kansrijk-publicaties ook voor bedoeld.
Deelt u de mening dat de tijd is gekomen om het minimumloon substantieel te verhogen, ook omdat veel mensen met een vitaal beroep op of rond het minimumloon verdienen?
Zie antwoord vraag 8.
De strafrechtspleging in Coronatijd |
|
Niels van den Berge (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u in algemene zin schetsen wat op dit moment de stand van zaken is in de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten en tegen welke uitdagingen de politie, de rechtsbijstand, het openbaar ministerie (OM) en de rechtspraak in hun dagelijkse werkzaamheden oplopen? Welke maatregelen heeft u inmiddels genomen en/of gaat u nemen om praktische belemmeringen in de opsporing, vervolging en berechting van strafzaken als gevolg van de huidige, uitzonderlijke Coronaomstandigheden weg te nemen?
Wij verwijzen u voor een meer uitvoerige toelichting naar de brieven van 2 en 23 april jongstleden1 en de brief met de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van het VSO gesubsidieerde rechtsbijstand en corona gerelateerde maatregelen in het gevangeniswezen en de rechtspraak2. Op hoofdlijnen geldt dat in vervolg op het kabinetsbesluit van 15 maart om de verspreiding van het virus tegen te gaan, aanvankelijk is besloten fysieke zittingen niet of nauwelijks doorgang te laten vinden. Rechtszaken werden zoveel mogelijk schriftelijk en met behulp van telehoorvoorzieningen, zoals videoconferentie behandeld. Sinds 11 mei wordt het aantal fysieke rechtszittingen verder uitgebreid3. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan de rechtsgebieden strafrecht, jeugdrecht en familierecht. Zaken die in de eerste en tweede fase niet konden worden gedaan, worden nu weer op zitting gebracht. Bij enkelvoudige en meervoudige misdrijfzaken wordt uitgegaan van de bestaande planning, aangepast aan de coronamaatregelen. Indien ruimte resteert worden bij voorrang zaken behandeld die in de afgelopen periode zijn ingetrokken of aangehouden. Daarbij is met name aandacht voor jeugdzaken en zaken met slachtoffers. Bij een fysieke zitting krijgen alle procespartijen een uitnodiging om fysiek aanwezig te zijn en wordt, voor zover mogelijk, tegelijkertijd de mogelijkheid geboden om langs elektronische weg deel te nemen. Waar nodig worden de openingstijden van de gerechtsgebouwen uitgebreid naar 07.00 – 22.00 uur. Dat biedt ook de mogelijkheid om in de avonden zittingen te houden.
Ondertussen wordt ook nog steeds ingezet op het gebruik maken van het horen van verdachten middels tweezijdige elektronische communicatiemiddelen. De voorzieningen in de penitentiaire inrichtingen zijn daartoe in de afgelopen weken aanzienlijk uitgebreid. De aandacht gaat nu vooral uit naar de efficiënte inzet van die faciliteiten. Waar nodig vindt verdere uitbreiding plaats. Voor de langere termijn werkt DJI met de betrokken ketenorganisaties samen aan het laten aansluiten van meer organisaties en het uitbreiden van de technische voorzieningen. Justitiabelen kunnen naar de gerechtsgebouwen vervoerd worden, maar om besmettingsrisico’s in de inrichtingen te beperken wordt het aantal te vervoeren justitiabelen (ook per rit) beperkt.
De effecten van de coronacrisis zijn ook voor de sociaal advocatuur ingrijpend. In aanvulling op het generieke kabinetsbeleid zijn daarom direct maatregelen getroffen om te zorgen dat sociaal advocaten (waaronder begrepen advocaten, mediators en bijzondere curatoren die ingeschreven staan bij de Raad voor Rechtsbijstand) een beroep kunnen doen op een stabiele financieringsstroom door middel van een ruime bevoorschotting. Door de Raad voor Rechtsbijstand is in nauw overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) voor de korte termijn een aantal maatregelen genomen. Het gaat dan om de bijzondere voorschotregeling (Staatscourant 19916, 7 april 2020). Met dat doel is eveneens de declaratiemogelijkheid in extra-uren zaken verruimd. Verder heeft de aangepaste werkwijze van rechtbanken geleid tot het afstemmen van zittingstoeslagen op deze werkwijze en is voorzien in bekostiging van rechtsbijstand op afstand in de piketfase. Inmiddels hebben de cijfers over de maand april van dit jaar, die een daling in het aantal afgegeven toevoegingen laten zien, aanleiding gevormd voor het kabinet om een tegemoetkomingsregeling voor de sociale advocatuur te treffen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft u hierover in de brief van 20 mei jl. nader over geïnformeerd. Kortheidshalve verwijzen wij naar de inhoud daarvan.
Kunt u aangeven hoeveel politiecapaciteit momenteel wordt ingezet op de handhaving van de huidige Coronamaatregelen? Is voldoende politiecapaciteit voorhanden om ook andere strafbare feiten aan te pakken? Zijn op alle politiebureaus en -posten voldoende en adequate communicatiemogelijkheden voorhanden voor verdachten om rechtsbijstand te consulteren? Hoe worden schriftelijke stukken voorafgaande en gedurende het politieverhoor met de rechtshulpverlener gedeeld? En hoe wordt gehandeld als gedurende een verhoor bijstand van een tolk/vertaler noodzakelijk blijkt?
Doordat evenementen zijn afgelast en er verminderd toezicht kan worden gehouden op de horeca kan daarmee vrijgevallen politiecapaciteit worden ingezet voor het toezicht op de naleving van de maatregelen die zijn genomen in het kader van de coronacrisis. Daarnaast gaat het politiewerk gewoon door.
Contact met de advocatuur en de reclassering verloopt zo veel mogelijk, met het oog op de na te leven RIVM-richtlijnen, via televerbindingen. Het beeld is dat er voldoende middelen aanwezig zijn om adequaat en veilig rechtsbijstand te kunnen organiseren. Incidentele problemen die zich daarbij voordoen worden opgelost. Schriftelijke stukken worden doorgaans door de rechtshulpverlener zelf opgevraagd en indien nodig gedeeld. Of tijdens het politieverhoor bijstand van een tolk/vertaler nodig is, blijkt gewoonlijk al snel uit het eerste contact met de verdachte. Als dit nodig is, wordt deze via het tolkenbureau aangevraagd.
Kunt u aangeven welke concrete gevolgen de coronacrisis meebrengt voor de sociale advocatuur en tolken/vertalers? Welke maatregelen neemt u om te garanderen dat ook na de huidige uitzonderlijke omstandigheden voldoende sociaal advocaten en tolken voorhanden zijn?
Voor de gevolgen die de coronacrisis meebrengt voor de sociale advocatuur verwijzen wij naar het antwoord op vraag 1. Over de maatregelen die zijn getroffen gelet op de zorg van een adequaat aanbod van sociaal advocaten heeft de Minister voor Rechtsbescherming u in de brief van 20 mei jl. nader geïnformeerd. Kortheidshalve verwijzen wij naar de inhoud daarvan. Over de situatie van tolken en vertalers is uw Kamer vorig jaar geïnformeerd4. Als gevolg van de uitbraak van het coronavirus heeft deze beroepsgroep te maken met een terugloop in het aantal opdrachten. Wel worden ook door het Ministerie van JenV nog steeds tolken en vertalers ingeschakeld en de verwachting is dat de inzet de komende periode verder zal herstellen, naarmate meer overheidsdiensten hun werkzaamheden hervatten. Om zelfstandig ondernemers zoals die in de tolk- en vertaalsector in deze tijd te ondersteunen zijn de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS-regeling) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO) opgezet. Indien een zelfstandig ondernemer aan alle voorwaarden van één of beide regelingen voldoet, kan daarop een beroep worden gedaan. De regelingen zijn een tegemoetkoming. Wij hebben het vertrouwen dat het kabinet met deze regelingen, vanuit de verantwoordelijke bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken, een stevig pakket maatregelen heeft neergezet voor getroffen ondernemers.
Klopt het bericht dat het OM vreest dat verdachten door overschrijding van de redelijke termijn vrijuit gaan als rechtbanken zich blijven beperken tot de hoogstnoodzakelijke zittingen?1 Klopt het dat de eerste sepotbeslissing(en) in verband met de coronacrisis al zijn afgegeven? En klopt het dat inmiddels wordt overwogen om voor bepaalde strafzaken gezien de uitzonderlijke omstandigheden beleidsmatig te kiezen voor sepotafdoeningen? Zo ja, wat vindt u van een mogelijke dreigende verjaring en/of seponering van strafzaken? In hoeverre wordt het bestaande prioriteringsmodel toegepast? Zo nee, waarom niet?
Door het moeten beperken van het aantal terechtzittingen als gevolg van de maatregelen om corona-besmettingen tegen te gaan, is de voorraad op zitting te plannen strafzaken flink opgelopen. De betrokken organisaties ontwikkelen momenteel oplossingen om de opgelopen voorraden strafrechtzaken weg te werken. Zo bekijkt het Openbaar Ministerie onder meer de mogelijkheden om meer zaken af te doen met een strafbeschikking. Deze aanpak is momenteel nog in ontwikkeling. Daarbij wordt aangesloten bij het bestaande sepotbeleid, waarbij «oud feit» één van de gronden is. Uw Kamer wordt schriftelijk geïnformeerd over de aanpak zodra deze gereed is.
Hoe groot is inmiddels de wachtlijstproblematiek bij de gerechten en wat zijn de prognoses tot eind 2020? Kunt u aangeven welke plannen gerechten hebben gemaakt om méér zittingscapaciteit te creëren? Wanneer is naar verwachting de door de Coronabeperkingen veroorzaakte wachtlijst bij de rechtspraak verholpen? Klopt het dat eraan wordt gedacht om de achterstanden in de avonden en in de weekenden weg te werken? Zo ja, hoe realistisch is dit voornemen, gezien de nu al bestaande overbelasting van de advocatuur en de staande en de zittende magistratuur? Welke andere scenario’s worden momenteel onderzocht en worden daar zowel het OM, de rechtspraak én de (sociale) advocatuur bij betrokken?
Ondanks het feit dat er vanaf 11 mei weer steeds meer fysieke zittingen worden gehouden en zaken die zich daarvoor lenen schriftelijk dan wel mondeling via videoconferentie of andere elektronische communicatie worden behandeld, is een een achterstand bij de afdoening van zaken ontstaan. Dat doet zich in alle rechtsgebieden voor, maar met name in het strafrecht. De voorraad zaken die wacht op behandeling door de rechtspraak betrof begin juni 43.750 misdrijfzaken en 49.500 overtredingszaken nog te plannen op zitting en 19.500 misdrijfzaken en 17.000 overtredingszaken die reeds gepland is op zitting. De voorraad van de gerechtshoven bestond begin juni uit ruim 20.000 zaken, onder te verdelen naar 12.750 te plannen zaken, 5.000 in de toekomst geplande zaken en 2.500 opnieuw te plannen zaken. De toename van voorraden is voor ongeveer 13.500 misdrijfzaken en 15.000 overtredingszaken direct gerelateerd aan de coronamaatregelen. Om ervoor te zorgen dat in de strafrechtketen veilig gewerkt kan worden, de instroom beheersbaar is achterstanden kunnen worden weggewerkt heeft de gehele strafrechtketen zich gecommitteerd aan een samenhangende aanpak. Hierover wordt uw Kamer nog deze maand geïnformeerd.
rechtspraak
Bereiken u signalen over de tekortschietende techniek, waardoor procesdeelnemers soms niet in staat zijn om aan rechtszittingen deel te nemen? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om te voorkomen dat de rechtsgang hierdoor wordt geschaad? En klopt het dat het nog steeds voorkomt dat officieren van justitie en strafrechters wél, maar raadslieden niet ter zitting aanwezig mogen zijn? Bent u het met ons eens dat dit het beginsel van equality of arms raakt? Zo ja, hoe zet u zich ervoor in om gelijkwaardige deelname aan het strafproces en het onderzoek op de terechtzitting te stimuleren? En wat is inmiddels de stand van zaken rond de toegang tot de digitale rechtszittingen voor slachtoffers en/of hun advocaat?
Vooropgesteld zij dat sinds het beperken van het aantal fysieke zittingen in verband met het coronavirus er ook veel (straf)zittingen wel zijn doorgegaan via video- en telehoorverbindingen. Daar is ook een wettelijke basis voor (artikel 78a WvSr, artikel 131a WvSv, het (gewijzigde) besluit videoconferentie en de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). De rechtspraak werkt er samen met DJI en de andere ketenpartners hard aan om de capaciteit op dit punt te verbeteren en om ervoor te zorgen dat de werkprocessen met betrekking tot digitale zittingen beter worden. Gedurende de eerste fase zijn advocaten gestimuleerd om via digitale middelen aan zittingen of raadkamers deel te nemen. Het is dus niet zo dat zij hierin niet konden participeren. Vanaf 6 april is uitdrukkelijk gecommuniceerd dat bij een fysieke zitting in aanwezigheid van de officier van justitie ook de advocaat aanwezig is. Een advocaat kan zelf de keuze maken om alleen telefonisch deel te nemen. Advocaten zijn steeds in staat gesteld om ten overstaan van de rechter voor de belangen van hun cliënten op te komen. Dit heeft de rechtspraak ook gepubliceerd op rechtspraak.nl in de tijdelijke regeling strafzaken.
De rechter zal zich vergewissen van volwaardige deelname door de verdachte gedurende de hele zitting. Daarbij zal vertrouwelijk overleg tussen verdachte en raadsman moeten worden gewaarborgd, bijvoorbeeld via een andere telefoonlijn. Wanneer een verbinding hapert zal alles in het werk worden gesteld om hierin verbetering te brengen. Kan (de kwaliteit van) de verbinding niet aanstonds of na een korte onderbreking van de zitting worden verbeterd of hersteld, dan zal de rechter de zaak aanhouden. Indien in een voorkomend geval de indruk bestaat dat rechten van de verdachte zijn geschonden, is het voor de verdachte uiteraard mogelijk om hiertegen een rechtsmiddel aan te wenden.
Voor de toegang tot digitale zittingen geldt dat alle andere procesdeelnemers (inclusief slachtoffers en hun advocaat en nabestaanden, getuigen en deskundigen) kunnen deelnemen aan de behandeling via videoconferentie of schriftelijk hun verklaring naar voren kunnen brengen. Voor fysieke zittingen geldt vanaf 11 mei dat in beginsel alle bij het strafproces betrokken partijen zoals tolken, deskundigen, slachtoffers, benadeelde partijen, getuigen, ouder(s) met gezag/voogd, (jeugd)reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en (maximaal drie) journalisten uitgenodigd worden fysiek in de zittingzaal aanwezig te zijn. Indien zij dat wensen is schriftelijke deelname of deelname via audiovisuele middelen eveneens mogelijk. Indien de zaalcapaciteit fysieke aanwezigheid niet toelaat, is deelname uitsluitend mogelijk via audiovisuele middelen.
Welke maatregelen worden er genomen om de openbaarheid van zittingen te maximaliseren? Klopt het dat stukken veelal schriftelijk onderling, en dus niet kenbaar voor anderen, worden uitgewisseld tussen de officier van justitie, advocaat en strafrechter? En klopt het dat video- en telefonische zittingen niet, of slechts voor een enkeling te volgen zijn? Wat vindt u ervan om rechtszittingen bijvoorbeeld via livestreams aan te bieden? Bent u het met ons eens dat het beginsel van openbaarheid van rechtszittingen nu al te zeer onder druk staat en versterking behoeft? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Er is momenteel als gevolg van de coronacrisis noodgedwongen een beperking voor de openbaarheid van zittingen. Bij elke zitting mogen maximaal drie journalisten fysiek aanwezig zijn. In individuele gevallen kan daar op verzoek van worden afgeweken, waarbij wel altijd een belangenafweging gemaakt wordt tussen het belang van de volksgezondheid in het algemeen en de gezondheid van procespartijen en aanwezigen in de zittingszaal in het bijzonder, en het belang van de openbaarheid van zittingen. In het strafproces worden processtukken doorgaans schriftelijk of digitaal gewisseld tussen de rechter en de procespartijen. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting worden deze stukken besproken. Indien derden bij de zitting aanwezig zijn, kunnen zij van die standpuntuitwisseling kennis nemen. Video- of telefonische zittingen zijn voor de procespartijen en maximaal drie in de zaal aanwezige journalisten te volgen. Afhankelijk van de omstandigheden in het gerechtsgebouw kan dat ruimer zijn. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van Skypeverbindingen of videozalen om journalisten de zitting te laten volgen. Bij grote en/of mediagevoelige zaken en/of wanneer het maatschappelijk belang dit vordert, worden professionele livestreams ingezet. Een gerecht kan daartoe een verzoek indienen bij de Raad voor de rechtspraak. Wij onderschrijven dat het houden van openbare terechtzittingen een essentieel onderdeel is van de democratische rechtsstaat. Een langdurige en vergaande beperking van het houden van de fysieke zittingen staat op gespannen voet met de beginselen van de rechtsstaat. Tegelijkertijd is er de verantwoordelijkheid om de verspreiding van het virus tegen te gaan. In het besluit om vanaf 11 mei weer meer fysieke zittingen te houden en daarbij prioriteit te geven aan straf-, jeugd- en familierecht is een goede balans gevonden, die recht doet aan de verschillende belangen.
Kunt u aangeven hoe in de strafrechtsspraak wordt omgesprongen met het aanwezigheidsrecht van gedetineerde verdachten? Klopt het dat penitentiaire inrichtingen in de praktijk een videoverbinding in strafrechtszaken beperken tot 45 minuten en dat daarna de meeste verdachten afstand doen van hun aanwezigheidsrecht uit angst dat de zitting tot nader order verdaagd wordt? Zo ja, bent u met ons van mening dat deze praktijk op gespannen voet staat met het effectueren van het aanwezigheidsrecht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om gedetineerde verdachten volwaardig te laten deelnemen aan hun strafrechtszitting per videoverbinding?
In het recht op een eerlijk proces, zoals opgenomen in onder meer artikel 6 EVRM, ligt besloten het recht van de verdachte om bij de berechting aanwezig te zijn. De verdachte moet in de gelegenheid worden gesteld de beschuldigingen aan zijn adres tegen te spreken. Het aanwezigheidsrecht is niet absoluut, maar ingebed in het recht op een behoorlijke verdediging en vervult een rechtsbeschermende functie samen met andere verdedigingsrechten, zoals het recht op rechtsbijstand en het recht getuigen te ondervragen. Uit het aanwezigheidsrecht van de verdachte volgt dat zoveel mogelijk gevolg wordt gegeven aan de wens van de verdachte om fysiek bij de terechtzitting aanwezig te zijn. Ook als een verdachte vanwege de beperking van het vervoer naar de gerechten op afstand aan de zitting moet deelnemen via videoconferentie, moet hij de hem toekomende rechten kunnen uitoefenen. Per penitentiaire inrichting is minimaal een telehoorkamer of videoconferentieset beschikbaar. In voornoemde tijdelijke regeling strafzaken vanaf 11 mei van de rechtspraak is als uitgangspunt opgenomen dat vanaf 11 mei jongstleden zittingen met niet-gedetineerde verdachten in beginsel plaatsvinden in fysieke aanwezigheid van de verdachte. Ook de inhoudelijke behandeling van (jeugd)strafzaken waarbij de verdachte gedetineerd is, zullen in beginsel en voor zover dat binnen de corona gerelateerde maatregelen mogelijk is, in fysieke aanwezigheid van de verdachte plaatsvinden.
Er is een inschatting gemaakt van de tijd die over het algemeen nodig zal zijn voor behandeling van een zaak ter zitting. De tijd van 45 minuten is tot stand gekomen in onderling overleg tussen de verschillende ketenpartners. Daarbij is ervan uitgegaan dat een behandeling ter zitting over het algemeen binnen ongeveer 30 minuten zal zijn afgerond. Er worden alleen zaken op zitting geplaatst waarbij gebruik wordt gemaakt van een videoverbinding, die zich voor behandeling in de tijdspanne van 45 minuten lenen. De rechter maakt voorafgaand aan de zitting een tijdinschatting ten aanzien van de specifieke zaak en stemt dit af zodat elektronische faciliteiten bij de PI´s kunnen worden ingepland. Het beperken van de tijdsduur van de zitting heeft niet tot doel dat de gedetineerde afstand doet van zijn aanwezigheidsrecht. Een telehoorverbinding of videoconferentie wordt niet automatisch na een bepaalde tijdsduur afgesloten. Dagelijkse praktijk is dat sommige zittingen uitlopen. De rechtspraak monitort samen met de ketenpartners hoe een en ander verloopt met als doel de beschikbare tijd zo optimaal mogelijk te benutten. Voorts is sinds 2 juni het reserveringssysteem FMIS (Facilitair Management InformatieSysteem) operationeel. Rechtbanken kunnen daarmee zelf datum en tijdstip reserveren voor gebruik van de telehoorinstallaties. De eerste ervaringen daarmee zijn bepaald positief te noemen.Wij hebben begrepen dat dit steeds beter lukt. De telehoorvoorzieningen in de penitentiaire inrichtingen zijn de afgelopen weken aanzienlijk uitgebreid. Waar nodig vindt verdere uitbreiding plaats. De aandacht gaat nu vooral ook uit naar de efficiënte inzet van de faciliteiten.
Klopt het dat bij videoverbindingen tussen gedetineerden en hun rechtshulpverleners doorgaans een inrichtingswerker aanwezig is? Bent u het met ons eens dat deze praktijk op gespannen voet staat met het recht op vertrouwelijkheid van communicatie tussen gedetineerden en hun advocaat? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om de vertrouwelijkheid van dit soort gesprekken te garanderen? Bent u bijvoorbeeld bereid om faciliteiten voor Skype-gesprekken aan te bieden voor dergelijke overleggen?
Een medewerker van een penitentiaire inrichting kan erop toezien dat de rechtszitting ordelijk, rustig en veilig verloopt. Tijdens het telehoren houdt de medewerker, in beginsel buiten de ruimte, toezicht op de gedetineerde. Dit staat niet in de weg aan de vertrouwelijke communicatie tussen gedetineerde en de advocaat nu deze voorafgaand aan de zitting plaats kan vinden middels telefonie, beeldbellen via Skype of middels fysiek bezoek. De advocaat kan zowel aanwezig zijn in de inrichting als in de rechtbank. Als de advocaat vanuit de rechtbank de gedetineerde bijstaat en er is overleg nodig tussen de advocaat en de gedetineerde, dan kan deze de advocaat bellen via een beveiligde lijn. Bij de telefonische gesprekken tussen de justitiabele en de advocaat is geborgd dat niemand meeluistert.
Kunt u aangeven hoe de reclasseringsinstellingen momenteel het hoofd bieden aan de uit de huidige, uitzonderlijke omstandigheden voortvloeiende uitdagingen? Hoeveel gedetineerden zijn/worden (al dan niet tijdelijk) uit gevangenschap overgedragen aan de reclassering voor thuisdetentie? In hoeverre slaagt de reclassering er momenteel in om adequaat onderzoek te doen naar geschiktheid voor thuisdetentie en om afdoende toezicht te houden op de naleving van thuisdetentievoorwaarden? Is sprake van overbelasting bij de reclassering? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om de huidige toestroom aan te pakken?
In mijn brief van 2 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de coronamaatregelen in de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. Daarin staat dat de reclassering, met inachtneming van de benodigde voorzorgsmaatregelen, in staat is om het toezicht te continueren. Op basis van risico-inschattingen wordt bepaald waar kan worden volstaan met telefonische contactmomenten en in welke zaken face-to-face-contacten toch nodig zijn. In genoemde brief is tevens stilgestaan bij de toenemende vraag naar enkelbanden. De toename vraagt veel van de reclassering als toezichthoudende partij, als ook van DJI die zorg draagt voor de aansluiting van enkelbanden en voor de ICT-voorzieningen. Alle betrokken organisaties hebben hard gewerkt om het netwerk, de personele capaciteit en het aantal beschikbare banden uit te breiden en zijn daarmee voorbereid op een scenario waarbij meer enkelbanden ingezet moeten worden.
OM, DJI en reclassering hebben afspraken gemaakt over de uitvoering van elektronische monitoring in de coronaperiode. In de beantwoording schriftelijke vragen naar aanleiding van het VSO gesubsidieerde rechtsbijstand en corona gerelateerde maatregelen in het gevangeniswezen en de rechtspraak, is uw Kamer geïnformeerd over de 175 gedetineerden die vanuit de ZBBI met een enkelband verlengd verlof hebben gekregen. De adressen van deze gedetineerden zijn in een eerder stadium reeds gecontroleerd en goedgekeurd door DJI. Voorafgaand aan een aansluiting aan een enkelband vindt tevens een haalbaarheidsonderzoek plaats waarbij gekeken wordt of het adres geschikt is voor elektronische monitoring. Dit onderzoek vindt plaats met inachtneming van de maatregelen in het kader van COVID-19. Op dit moment is er, mede door vroegtijdig ingezette acties, nog geen sprake van overbelasting. Uiteraard bijven wij in gesprek met de reclassering en DJI over de ontwikkelingen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van de huidige omstandigheden zijn voor tbs-gestelden? Klopt het dat verloven zijn ingetrokken, waardoor het re-integratieproces stilligt en bijvoorbeeld patiënten die overdag buiten de kliniek mogen werken hun baan dreigen te verliezen? Bent u bereid om per geval te onderzoeken of en zo ja, hoe het re-integratietraject kan worden vormgegeven of ziet u problemen rond het toezicht op de uitvoering van tbs?
Om verspreiding van het coronavirus binnen inrichtingen te voorkomen heeft DJI enkele verstrekkende maatregelen getroffen, waaronder een aantal ondertussen al versoepeld zijn. Waar de verloven van tbs-gestelden die zich in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of Forensisch Psychiatrische kliniek (FPK) bevinden eerder waren ingetrokken, mogen zij nu éénmaal per week maximaal twee uur met begeleid verlof, indien dit onderdeel is van hun behandelplan en dit in het belang is van hun re-integratie. Voor onbegeleid verlof in Forensisch Psychiatrische Afdelingen (FPA) geldt een zorgvuldig en terughoudend verlofbeleid (bijvoorbeeld indien de noodzaak van het verlof is gelegen in het naderende einde van de titel). De impact van deze maatregel op tbs-gestelden is groot. Dat kan enerzijds aanleiding geven tot spanning en onrust maar aan de andere kant zien wij ook begrip. Immers, de maatregelen worden voor eigen veiligheid en gezondheid van zowel personeel als justitiabelen genomen. Het feit dat men niet of minder vaak met verlof kan, betekent overigens niet dat in het geheel niet gewerkt wordt aan re-integratie. De behandeling binnen de kliniek gaat dan ook gewoon door. Overigens geldt de opschorting van verlof niet voor tbs-gestelden die in de fase van transmuraal verlof en proefverlof zitten en die reeds buiten een kliniek verblijven. Bij verblijf buiten een kliniek, bijvoorbeeld in een eigen woning of een instelling voor beschermd wonen gelden geen restricties buiten de algemeen geldende corona-maatregelen in de samenleving. Zij kunnen dus ook gewoon naar hun werk/dagbesteding voor zover dit doorloopt gelet op de huidige omstandigheden. Ook lopen verlof aanvragen voor transmuraal verlof, in het belang van re-integratie, door in deze periode. De maatregelen omtrent verlof zullen de komende maanden stapsgewijs worden verruimd. Het nemen van een volgende stap in de verruiming van maatregelen kan alleen wanneer eerdere verruiming geen nadelige effecten heeft gehad en er geen contra-indicaties zijn op basis van de landelijke ontwikkelingen. DJI monitort daarom op het effect van de verruiming van deze maatregelen. Om een verdere verruiming vlot te laten verlopen zijn de inrichtingen gevraagd zich hierop alvast voor te bereiden. Het streven is om met ingang van augustus het verlof te hervatten conform de verlofmachtiging en stappenplan.
Welke structurele plannen neemt u zich voor om de rechtspleging na deze crisis te versterken?
Waar het de werkvoorraden betreft die zijn ontstaan als gevolg van het coronavirus ontvangt uw Kamer, zoals bericht in het antwoord op vraag 5, nog deze maand een brief over een samenhangende aanpak van de achterstanden in de strafrechtketen.
Voordat sprake was van het coronavirus heeft het kabinet structureel in de rechtspraak geïnvesteerd zodat de rechtspraak stappen kan zetten om de organisatie en de kwaliteit van het werk structureel te verbeteren. De rechterscapaciteit is momenteel nog niet op de gewenste sterkte. De afgelopen jaren zijn er ruim 200 nieuwe rechters geworven; veel rechters zijn in opleiding en kunnen nog niet volledig worden ingezet. De meeste gerechten verwachten de komende jaren door vacaturevervulling op sterkte te zijn. Met het programma Tijdige rechtspraak beoogt de rechtspraak de werkvoorraad in een periode van 3 jaar substantieel en duurzaam te verlagen en de voorspelbaarheid richting de rechtzoekenden te vergroten.
Momenteel wordt een doorlichting van de strafrechtketen uitgevoerd die inzichten moet opleveren om de samenwerking in de strafrechtketen verder te kunnen versterken. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan de uitvoering van twee moties van Eerste (motie Rosenmöller c.s., 35 300 C) en Tweede Kamer (motie Van Dam c.s., Kamerstuk 35 300 VI, nr. 51). Deze moties hebben betrekking op respectievelijk het onderzoeken van mogelijkheden voor het borgen van continuïteit in de bekostiging en duurzame versterking van de rechtsstaat en op versterking en borging van het functioneren van de strafrechtsketen. Uw Kamer zal voor het zomerreces worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot deze moties.
Voorts zijn door het Bestuurlijk Ketenberaad onder meer ketenbrede normen voor de aanpak van doorlooptijden bij 7 zaakstromen vastgesteld. Wij gaan ervan uit dat de aanpak van het BKB op termijn leidt tot kortere doorlooptijden. In onze brieven van 13 maart 2019 en 3 juli 2019 is uw Kamer tevens geïnformeerd over de maatregelen die de rechtspraak en het OM hebben getroffen met betrekking tot de zittingscapaciteit. Zo wordt gezorgd voor een centraal inzicht in het aanbod van strafzaken door de parketten en de beschikbare capaciteit bij de gerechten zodat in een situatie van tijdelijke onder- en overcapaciteit effectiever kan worden ingezet op onderlinge bijstand van rechters en/of juridisch medewerkers. Ook hebben OM en rechtspraak een zogenaamde «rookmeldersgroep» opgericht die met gezag signaleert waar zich problemen (kunnen gaan) voordoen en adviezen kan geven aan OM en gerechten voor deze onderlinge bijstand. Dit neemt niet weg dat planning van strafzaken een complex proces is dat om dagelijkse afstemming tussen rechtspraak, OM en advocatuur vraagt. Tot slot is bij uw Kamer een wetsvoorstel aanhangig dat voorziet in meer mogelijkheden voor het verlenen van onderlinge bijstand tussen de gerechten.
Het is belangrijk om te leren van de ervaringen die op dit moment worden opgedaan met de maatregelen die zijn opgenomen in de Tijdelijke wet COVID-19 JenV.Afhankelijk van deze ervaringen kan worden bezien of bepaalde maatregelen, met name wanneer deze zich toespitsen op het gebruik van moderne communicatietechnieken, zich wellicht lenen voor permanente toepassing. In voorkomend geval zal daartoe uiteraard een regulier wetgevingsproces worden bewandeld. Op een later moment zullen wij samen met de rechtspraak en andere partijen in de keten de verschillende werkwijzen evalueren.
Welke bedrijven er een beroep doen op de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Hoeveel bedrijven hebben er tot nu toe een aanvraag gedaan voor de NOW, uitgesplitst naar klein (< 50 werknemers), middelgroot (< 250 werknemers), groot (< 500 werknemers) en zeer groot (> 500 werknemers)?
Tot en met donderdag 30 april zijn er totaal 114.049 aanvragen gedaan. Daarmee worden 1.718.293 werknemers bereikt. Het aantal aanvragen naar bedrijfsgrootte is niet bekend, maar het aantal toekenningen wel.
Van alle 103.737 toekenningen zijn er 98.795 gedaan door werkgevers met minder dan 50 werknemers. Er zijn 4.323 toekenningen gedaan door werkgevers met 50 tot 250 werknemers. Het totaalaantal toekenningen door werkgevers met minder dan 250 werkgevers bedraagt dus 103.118. De overige 619 toekenningen komt toe aan werkgevers met meer dan 250 werknemers. Het is niet bekend hoeveel van deze werkgevers meer dan 500 werknemers heeft.
Zie de tabel hieronder voor een gedetailleerder overzicht.
Aantal toekenningen
%
Aantal werknemers
70.220
67,69%
Minder dan 10
21.091
20,33%
10–25
7.484
7,21%
26–50
3.757
3,62%
51–150
566
0,55%
151–250
619
0,60%
Meer dan 250
100,00%
De sector met de meeste toekenningen is de sector «horeca en catering» (21%), gevolgd door de sector «detailhandel» (19,79%) en de sector «overige commerciële dienstverlening» (16,96%). Zie voor een volledig overzicht de tabel hieronder.
Aantal toekenningen
%
Sector
21.784
21,00%
Horeca en catering
20.533
19,79%
Detailhandel
17.589
16,96%
Overige commerciële dienstverlening
12.127
11,69%
Zorg en welzijn
8.791
8,47%
Groothandel
8.285
7,99%
Metaalindustrie, installatie, voertuigen
3.152
3,04%
Vervoer en logistiek
3.088
2,98%
Overige industrie
1.563
1,51%
Cultuur
1.450
1,40%
Uitzendbedrijven
1.340
1,29%
Landbouw, groenvoorziening, visserij
1.287
1,24%
Voeding- en genotmiddelenindustrie
1.264
1,22%
Bouw
879
0,85%
Schoonmaak
453
0,44%
Chemische industrie
77
0,07%
Niet Ingedeeld
40
0,04%
Overheid
24
0,02%
Bank- en verzekeringswezen
11
0,01%
Onderwijs
100,00%
In welke sectoren zijn de bedrijven actief die een beroep doen op de NOW, uitgesplitst naar aantallen en naar bedrijfsgrootte klein, middelgroot, groot en zeer groot?
Zie antwoord vraag 1.
Op in totaal hoeveel medewerkers hadden die aanvragen betrekking, uitgesplitst naar sector en bedrijfsgrootte klein, middelgroot, groot en zeer groot?
Zie antwoord vraag 1.
Op wat voor type arbeidscontract (vast, tijdelijk, oproep/inval en nuluren) hadden die aanvragen betrekking, uitgesplitst naar sector en bedrijfsgrootte klein, middelgroot, groot en zeer groot?
Deze gegevens zijn helaas niet bekend.
Welk percentage van de loonkosten krijgen bedrijven gemiddeld toegekend, uitgesplitst naar sector en bedrijfsgrootte klein, middelgroot, groot en zeer groot?
De gemiddelde NOW-subsidie is gelijk aan het gemiddelde gewogen omzetverlies, namelijk 58 procent (de totale hoogte van het voorschot gedeeld door de totale hoogte van de loonsom) maal 90 procent (het vergoedingspercentage) maal 1,3 (de forfaitaire opslag voor werkgeverslasten) van de loonsom die meetelt voor de subsidie. Het UWV publiceert ook een uitsplitsing van het opgegeven omzetverlies naar sector, maar niet naar bedrijfsgrootte. Het opgegeven omzetverlies is het hoogst in de sector Horeca en catering (82 procent) en het laagst bij aanvragen in de sector Bank- en verzekeringswezen (45 procent).
Hoeveel hebben bedrijven tot nu toe toegekend gekregen, uitgesplitst naar sector en bedrijfsgrootte klein, middelgroot, groot en zeer groot?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel werknemers waarvoor een aanvraag is gedaan, hebben een inkomen tussen eenmaal het maximum dagloon en tweemaal het maximum dagloon, uitgesplitst naar sector en bedrijfsgrootte klein, middelgroot, groot en zeer groot?
Er zijn van de NOW-aanvragen geen gegevens beschikbaar over de verdeling van het loon per werknemer. Het CBS heeft wel gegevens gepubliceerd over de verdeling van alle lonen, op https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2020/13/premieloon-verdeling-regeling-overbrugging-2018.
Uit deze cijfers kan dus worden afgeleid dat voor heel Nederland ongeveer 84 procent van alle lonen valt onder de grens van éénmaal het maximumpremieloon. Ongeveer 95 procent van alle lonen valt onder de grens van tweemaal het maximumpremieloon. De loonsom begrensd op eenmaal maximumpremieloon is dus ongeveer 12 procent lager dan de loonsom begrensd op tweemaal het maximumpremieloon. Dat zou dus ook de besparing zijn, ervan uitgaand dat de bedrijven die NOW-subsidie aanvraag een willekeurige selectie zijn van alle bedrijven in Nederland.
In de praktijk zien we dat sommige sectoren meer dan gemiddeld gebruik maken van de NOW. De sectoren die UWV gebruikt zijn niet dezelfde als de sectoren van het CBS. De CBS-sector met het hoogste aandeel relatief lage lonen is de horeca. Daar verdient 97% van de werknemers minder dan eenmaal het maximumpremieloon, en 99% minder dan tweemaal. Voor die sector, waarvan we weten dat er veel gebruik maakt wordt van de NOW, zou een lager plafond dus maar 2 procent besparen.
Wat zou de besparing zijn indien niet tweemaal het maximum dagloon het plafond van de NOW zou zijn, maar eenmaal?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat de Kamer opnieuw debatteert over crisismaatregelen op het gebied van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Dit is helaas niet gelukt, wel heeft u in mijn brief van 1 mei jongstleden al uitgebreide informatie ontvangen over het gebruik van de NOW.
Het rapport van de Rekenkamer ‘Digitalisering aan de grens; Cybersecurity van het grenstoezicht door de Koninklijke Marechaussee op Schiphol’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Algemene Rekenkamer van 20 april 2020 «Digitalisering aan de grens; Cybersecurity van het grenstoezicht door de Koninklijke Marechaussee op Schiphol»?1
Ja.
Kunt u een korte schets geven van de drie IT-systemen die onderwerp van onderzoek van de Algemene Rekenkamer waren? Kunt u daarbij aangeven met wat voor soort informatie, op welke wijze en door wie deze IT-systemen gevoed worden, maar ook wat voor soort informatie en ten behoeve van wie deze IT-systemen data opleveren? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag ook duiden onder welk privacyregime (Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of Wet politiegegevens (Wpg)) deze gegevens verwerkt worden?
De Algemene Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar drie systemen.
Ten eerste het systeem voor pre-assessment van personen op vluchten van buiten het Schengengebied. Persoonsgegevens van de passagiers en bemanningsleden worden door luchtvaartmaatschappijen aangeleverd en in het systeem vergeleken met politieregisters en profielen. Als het systeem aangeeft dat sprake is van een positieve vergelijking, wordt deze handmatig gevalideerd. De gegevensverwerkingen van passagiers binnen dit systeem vallen in beginsel onder de AVG. Bij een verdenking van een strafbaar feit, komen diens persoonsgegevens te vallen onder de Wpg. De gegevens uit de politieregisters vallen standaard onder de Wpg.
Ten tweede het systeem voor controle van reisdocumenten. Dit systeem wordt in de manuele balies gebruikt en daarbij worden de politieregisters geautomatiseerd geraadpleegd. Met een sensor worden uit het reisdocument van de reiziger persoonsgegevens verzameld. Naam, geboortedatum en documentnummer worden vervolgens door het systeem getoetst aan de politieregisters. Daarnaast vindt een echtheidscontrole van het reisdocument plaats, waarbij het systeem de handmatige controle door de KMar-medewerker ondersteunt door ook (bij de meeste, modernere reisdocumenten) de elektronische chip van het document te controleren. De gegevens vallen in beginsel onder de AVG, totdat een verdenking van een strafbaar feit ontstaat of wordt geconstateerd. Dan is de Wpg van toepassing. De gegevens uit de politieregisters vallen standaard onder de Wpg.
Ten derde het selfservicesysteem voor grenscontroles in de e-gates van Schiphol. Hiermee worden grenscontroles automatisch uitgevoerd in plaats van handmatig. Het systeem kan niet automatisch een negatieve beslissing nemen. Het systeem beslist positief of verwijst door naar de grenswachters van de KMar. In dit systeem is sprake van verwerking van nagenoeg dezelfde persoonsgegevens als bij de echtheidscontrole. Tevens wordt een live foto van de reiziger geverifieerd met de foto in het aangeboden paspoort. Het systeem kent een automatische koppeling met dezelfde politieregisters als de andere systemen. Ook hier is de AVG van toepassing op de verwerkingen van persoonsgegevens, met uitzondering van de gegevens uit de politieregisters en de gevallen waarin uit die registers een hit volgt.
Kunt u aangeven wie eigenaar is van de data die worden verzameld via de IT-systemen die gebruikt worden voor grenstoezicht? Is dat in het geval van het selfservicesysteem de eigenaar, te weten Schiphol N.V.? Wat is in dat verband de reden dat het eigenaarschap van het selfservicesysteem wordt overgedragen aan Schiphol N.V.?
Voor verwerkingen in het kader van de uitoefening van de publiekrechtelijke taak van de Koninklijke Marechaussee is de Minister van Defensie de verwerkingsverantwoordelijke, zoals bepaald in artikel 4 lid 7 AVG. Dit geldt ook voor de persoonsgegevens verwerkt in de systemen voor grenstoezicht. In de Regeling AVG Defensie (art 1.3) is de Commandant van de Koninklijke Marechaussee aangewezen als AVG-beheerder; de AVG-beheerder is het diensthoofd dat namens de Minister belast is met de zorg voor de naleving van de AVG en de wet ten aanzien van verwerkingen die gevoerd worden binnen het dienstonderdeel.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is momenteel eigenaar van het selfservicesysteem. In het najaar van 2020 is besluitvorming voorzien of het eigenaarschap van de selfservicesysteem wordt overgedragen. Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van de leden Bosman en Yeşilgöz-Zegerius, wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de redenen en de voorwaarden voor de veiligheid waaronder dit gebeurt indien besloten wordt tot overdracht van het eigenaarschap aan Schiphol. Ook indien het eigenaarschap van het selfservicesysteem wordt overgedragen, blijft de verwerkingsverantwoordelijkheid van de data overigens bij de Minister van Defensie. Ook verandert een overdracht niets aan de bestaande wettelijke verantwoordelijkheden inzake de uitvoering van het grenstoezicht.
Acht u het wenselijk dat er geen wettelijke beperkingen gelden voor het overdragen van IT-eigenaarschap bij vitale overheidstaken, zoals grenstoezicht, aan partijen met commerciële belangen?
Zo’n 80% van de Nederlandse vitale processen is in handen van private partijen. In het algemeen geldt dat vitale aanbieders verantwoordelijk zijn voor de continuïteit en weerbaarheid van vitale processen. Daarbij hoort het verkrijgen van inzicht in dreigingen, kwetsbaarheden en risico’s en het ontwikkelen en onderhouden van capaciteiten waarmee de weerbaarheid van vitale processen wordt verhoogd en geborgd.2 Ook bij het overdragen van eigenaarschap is het de verantwoordelijkheid van de vitale aanbieder om de risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en te mitigeren. Door middel van toezicht wordt gecontroleerd of vitale aanbieders hiertoe de juiste maatregelen nemen.
Het kabinet is waakzaam op de aantasting van continuïteit van dienstverlening van vitale diensten en processen. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer reeds geïnformeerd over de aanvullende maatregelen die het kabinet hiertoe neemt, zoals maatregelen ter bescherming van nationale veiligheid bij inkoop en aanbesteding en bij overnames en investeringen.3 Daarnaast bekijkt het kabinet hoe huidige wet- en regelgeving ter bescherming van nationale veiligheidsrisico’s bij private ondernemingen beter benut en aangescherpt kan worden.4
Op welke wijze is het proces van implementatie van het nieuwe selfservicesysteem ingericht zodat er voldoende waarborgen bestaan dat commerciële belangen niet zomaar de overhand krijgen boven de veiligheid van een dergelijk systeem?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gegevensverwerking is toegestaan ten aanzien van de verzamelde gegevens via het grenstoezicht? Mogen verzamelde gegevens ook privaat en/of commercieel gebruikt worden?
De via het grenstoezicht verkregen persoonsgegevens worden onder de AVG slechts verwerkt ten behoeve van een deugdelijke uitvoering van het grenstoezicht. Wanneer bij grenstoezicht sprake is van een positieve vergelijking uit de politieregisters, kunnen politiegegevens onder de voorwaarden van de Wpg worden verstrekt aan de in die wet aangewezen (publiekrechtelijke) partijen. Commercieel en/of privaat gebruik van de persoonsgegevens is niet toegestaan.
Worden passagiersgegevens (PNR-gegevens) gebruikt voor het uitvoeren van het grenstoezicht? Mogen deze gegevens verwerkt worden door partijen met een commercieel belang in het kader van het uitvoeren van grenstoezicht?
PNR-gegevens worden verwerkt door de Passagiersinformatie-eenheid Nederland (Pi-NL), ten behoeve van het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit, op grond van de PNR-wet. De Pi-NL valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid en is ondergebracht bij de Koninklijke Marechaussee. Pi-NL kan aan bevoegde instanties op hun verzoek PNR-gegevens verstrekken, niet aan commerciële partijen.
PNR-gegevens van luchtvaartpassagiers worden tevens gebruikt door de Douane ten behoeve van de controles in het kader van douanetoezicht op de door deze passagiers meegevoerde goederen, op grond van het Douanewetboek van de Unie en de Algemene Douanewet. De Douane valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën.
Wie ziet er toe op de goedkeuringsprocedure voor het IT-systeem voor de selfservice op Schiphol? Wat is de reden dat het Defensiebeveiligingsbeleid niet is doorlopen bij de goedkeuringsprocedure?
Nadat twee keer een tijdelijke goedkeuring voor het selfservicesysteem is gegeven, is gekozen om in het vervolg slechts goedkeuring te geven wanneer de doorontwikkeling van de software gereed is. Dan kan een definitieve goedkeuring gegeven worden.
Deze doorontwikkeling duurt langer dan voorzien. De goedkeuringsprocedure voor het selfservicesysteem is echter reeds gestart. De ministeries van Defensie, Justitie en Veiligheid en Schiphol NV hebben gezamenlijk de te treffen maatregelen geïdentificeerd en werken momenteel aan de implementatie van deze maatregelen. Dit gebeurt conform het Defensieveiligheidsbeleid. Het streven is om alle voor goedkeuring noodzakelijke maatregelen dit jaar te implementeren. Momenteel houdt het Ministerie van Justitie en Veiligheid toezicht op het doorlopen van de goedkeuringsprocedure.
Conform de informatiebeveiligingsrichtlijnen van de rijksoverheid zijn verschillende maatregelen genomen ten behoeve van de veiligheid. Het gaat bijvoorbeeld om de fysieke beveiliging, maar ook het opzetten van een firewall. Er kunnen altijd kwetsbaarheden zijn die nog niet bekend zijn. Er worden echter continu verbeteringen doorgevoerd om de beveiliging te versterken.
Voor het systeem voor de pre-assessment, waar u ook om vraagt, is een goedkeuring voor ingebruikname afgegeven.
Kunt u aangeven of van het selfservicesysteem en het IT-systeem voor de pre-assessment de veiligheid gegarandeerd kan worden nu niet de gehele goedkeuringsprocedure is doorlopen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat er tweemaal een tijdelijke goedkeuring is afgegeven voor het selfservicesysteem, waarvan de laatste in 2018 is afgegeven, waardoor er al twee jaar geen goedkeuring van het systeem is afgegeven?
Zie antwoord vraag 8.
Welke kaders bestaan er ten aanzien van het gebruik van IT-systemen bij grenstoezicht indien deze niet (meer) zijn goedgekeurd? Hoe lang is een tijdelijke goedkeuring geldig?
Defensie hanteert voor haar systemen een goedkeuringsproces voor ingebruikname. Afhankelijk van de inschatting van de impact van eventuele gebreken, worden afspraken gemaakt over een verbetertraject. Bij een tijdelijke goedkeuring wordt een tijdstermijn afgesproken over de noodzakelijke verbeteringen waarna een terugkoppeling moet worden gegeven over de afwikkeling van deze verbeteringen. In principe wordt maximaal een jaar aan een dergelijke goedkeuring gegeven, waarna een herbeoordeling plaatsvindt.
Waarom wordt er maar eens per drie jaar een beveiligingstest uitgevoerd op grote systemen? Acht u deze termijn wenselijk in de huidige tijd waar (cyber)beveiliging steeds wendbaarder moet worden om alle dreigingen het hoofd te bieden?
In het cyberdomein ontstaan voortdurend nieuwe kwetsbaarheden, dreigingen en aanvalsscenario’s. Op basis van de inlichtingencapaciteit treft Defensie gericht beveiligingsmaatregelen. Daarnaast is het patchmanagementproces (het regelmatig doorvoeren van belangrijke softwareupdates) belangrijk voor het beperken van risico's van kwetsbaarheden in systemen. Reguliere beveiligingstesten zijn dus niet het enige middel om de weerbaarheid van de IT-systemen te waarborgen. Zoals aangegeven in de reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer beschikt Defensie momenteel niet over de personele capaciteit om de frequentie te verhogen. Het verhogen van de testfrequentie van alle kritieke systemen naar één keer per jaar betekent dat de huidige personele en materiële cybersecurityonderzoekscapaciteit nagenoeg moet worden verdubbeld. Omdat Defensie concurreert met andere partijen op de arbeidsmarkt bij de werving van dit specialistisch personeel is dat niet haalbaar.
Is het staand beleid dat de IT-systemen van grenstoezicht niet aangesloten zullen worden op de detectiecapaciteit van het Security Intelligence Operations Center (SIOC)?
Essentiële processen en systemen voor het kunnen inzetten van militaire eenheden worden aangemerkt als kritiek. In verband met veiligheidsoverwegingen kan ik hier ze niet allemaal noemen.
Nog niet alle kritieke systemen zijn aangesloten op het SOC. Bij het aansluiten van systemen op het SOC geeft Defensie voorrang aan de IT-systemen die voor de krijgsmacht de hoogste prioriteit hebben. Na een zorgvuldige risicoanalyse is voorrang gegeven aan de laag gerubriceerde infrastructuur, de defensiebrede P&O-, financiële en logistieke applicaties en de Hoog Gerubriceerde systemen. Het systeem dat wordt gebruikt bij het pre-assessment, wordt volgens planning in 2021 aangesloten.
Het baliesysteem staat niet op de lijst van kritieke systemen en is daarom voorlopig nog niet in de planning opgenomen. Voor zowel het systeem van het pre-assessment als het systeem in de balie geldt dat zij draaien op de laag gerubriceerde infrastructuur waarop reeds wordt gemonitord. Hiermee ondervangt Defensie een groot gedeelte van de risico’s bij deze systemen.
Volstaat het voor u dat het selfservicesysteem aangesloten zal worden op het Security Operations Center (SOC) van Schiphol N.V en niet op bijvoorbeeld het SIOC?
De ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid en Schiphol NV onderzoeken hoe de eis van veiligheidsmonitoring effectief ingevuld kan worden. De verwachting is dat het SOC van Schiphol NV voldoende waarborgen biedt.
Welke kwetsbaarheden ziet u in de huidige systematiek waarbij grenstoezicht niet is aangesloten op het SIOC?
De systemen voor pre-assessment documentcontrole in de manuele balie zijn ingebed op de netwerkstructuur van Defensie. Dit netwerk is alleen toegankelijk voor geautoriseerde medewerkers van Defensie. Dat wordt door het SOC gemonitord. Daarnaast heeft alleen geautoriseerd grensbewakingspersoneel via de netwerkstructuur toegang tot de genoemde systemen. Daarmee zijn de risico’s op misbruik beperkt. Omdat de systemen zelf niet worden gemonitord, is het evenwel mogelijk dat een systeemincident niet direct gedetecteerd wordt. Daarom worden de kritieke systemen op het SOC aangesloten, waarbij wordt opgemerkt dat de schaarse aansluitcapaciteit bij het SOC initieel wordt ingezet om de belangrijkste kritieke systemen aan te sluiten.
Kunt u inzichtelijk maken welke stappen er worden doorlopen op het moment dat gesignaleerd wordt door het Ministerie van Defensie en/of het SIOC dat er een digitale aanval op het grenstoezicht plaatsvindt?
Indien het SOC (onderdeel van het Defensie Cyber Security Centrum (DCSC)) een digitale aanval signaleert, start het DCSC het incident responseproces op. Daartoe beschikt het DCSC over een incidentcoördinator die met een team van cyberspecialisten het zogenaamde triageproces uitvoert. Tijdens de triage worden de aard en oorzaak van het incident geanalyseerd en de te nemen maatregelen vastgesteld. Daarvoor beschikt het DCSC ook over forensisch onderzoekscapaciteit. In nauw overleg met de lokale commandant en de lokale IT-beheerorganisatie worden de maatregelen uitgevoerd om de schade voor de eenheid zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Daarbij adviseert het DCSC de beheerorganisatie op welke wijze zij herhaling van het cyberincident kunnen voorkomen. In algemene zin geldt verder dat bij een mogelijk strafbaar feit de KMar wordt geïnformeerd en bij de betrokkenheid van een statelijke actor de MIVD wordt ingelicht. Als dat vanuit veiligheidsoverwegingen mogelijk is, worden ook andere organisaties (zoals het NCSC, NATO, EU) geïnformeerd over de cyberaanval.
Zijn er evaluatierapporten uitgebracht door het Defensie Computer Emergency Response Team (DefCERT) ten aanzien van de cyberveiligheid van de IT-systemen voor het grenstoezicht op Schiphol? Kunt u de resultaten van gedane beveiligingstesten delen met de Kamer?
Het DefCERT (onderdeel van het Defensie Cyber Security Centrum (DCSC)) heeft op beide KMar-systemen een cybersecurityonderzoek uitgevoerd; op het baliesysteem in 2016 in opdracht van de KMar en op het pre-assessmentsysteem in 2019 op verzoek van de Algemene Rekenkamer. De onderzoeksresultaten van het baliesysteem zijn gerubriceerd en kunnen daarom niet gedeeld worden. De resultaten van het onderzoek naar het pre-assessmentsysteem door de Algemene Rekenkamer zijn tevens gerubriceerd. De bevindingen die zijn opgelost zijn opgenomen in het ARK-rapport. Verder is het DCSC op dit moment betrokken bij het cybersecurityonderzoek van het systeem waarmee automatische grenscontroles worden uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
Bestaat er een risicoanalyse of een cybercriminaliteitsbeeldanalyse ten aanzien van vitale ICT-systemen op en rond Schiphol, in het bijzonder daar waar het gaat om veiligheid en grenstoezicht? In welke mate wordt er aan dit onderwerp aandacht besteed in het kader van Beveiliging en Publieke Veiligheid Schiphol (BPVS)? Wat zijn in BPVS-verband de meest recente ontwikkelingen op het vlak van cyberveiligheid, inclusief de preparatie op hack- en andere cyberdreigingen?
In BPVS-verband is op structurele basis aandacht voor het thema cybersecurity. Tussen de luchtvaartpartijen op en rond Schiphol en in verschillende samenwerkingsverbanden worden op reguliere basis actuele ontwikkelingen en trends gedeeld. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan actuele dreigingsbeelden en het inzichtelijk maken van risico’s voor de luchtvaartsector. Ook toepasselijke nationale- en internationale cyber security wet- en regelgeving komen hier aan de orde. Gelet op de vertrouwelijkheid van de informatie kan ik inhoudelijk niet ingaan op de specifieke ontwikkelingen en concrete ondernomen acties rondom cyberveiligheid.
100 miljoen euro subsidie voor de versnelde verduurzaming van huurwoningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ministerie trekt 100 miljoen uit voor versnellen duurzame renovatie huurwoningen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uittrekken van subsidie voor de versnelde verduurzaming van huurwoningen – zeker in tijden van corona- en wooncrisis – een totaal verkeerde prioriteitstelling is? Deelt u de mening dat de huidige crises niet aangegrepen mogen worden voor het doordrukken van peperdure duurzaamheids- en klimaatmaatregelen?
Die mening deel ik niet. De subsidieregeling van de Renovatieversneller was al gepland te verschijnen begin 2020 en loopt door tot en met 2023. Deze regeling maakt onderdeel uit van de uitvoering van het Klimaatakkoord en heeft als doel om te leiden tot reductie van de kosten van de verduurzaming van bestaande woningen.
Wat bedoelt u met uw uitspraak dat er met deze subsidie «doorgewerkt kan worden» en «dat we het ons niet kunnen permitteren dat de bouw vertraagt»? Deelt u de conclusie dat deze subsidie aantoont dat het «klimaatneutraal» maken van woningen allesbehalve rendabel is en de bouw juist belemmert?
De crisis heeft tot gevolg dat de vraag naar nieuwbouw, renovatie en verduurzaming in de woning- en utiliteitsbouw afneemt. Deze vraaguitval brengt de realisatie van de woningbouwopgaven en klimaatdoelen in gevaar. Dit kunnen wij ons niet permitteren. De Renovatieversneller is in mijn ogen een welkome stimulans voor zowel behoud van werkgelegenheid als noodzakelijke productiecapaciteit in de bouwsector.
Deelt u de conclusie dat het huidige tekort van meer dan 300.000 woningen het gevolg is van jarenlang overheidsbeleid? Deelt u de mening dat de bouw er pas echt bij gebaat is als u afziet van de door u bejubelde duurzaamheidseisen, zoals aardgasvrij bouwen, die vertragend en prijsopdrijvend werken?
Het huidige woningtekort is niet terug te leiden naar één specifieke factor. Het woningtekort wordt veroorzaakt door een verschil tussen de woningvraag en het woningaanbod. Beide worden beïnvloed door marktomstandigheden, demografische ontwikkelingen en overheidsbeleid van de verschillende overheden. De maatregelen om aardgasvrij te bouwen hebben geen zichtbare dip veroorzaakt in de aangevraagde woningbouwvergunningen. Daarnaast is het stellen van duurzaamheidseisen aan nieuwbouwwoningen veel efficiënter dan op een later moment bestaande woningen verduurzamen.
Wat bedoelt u met uw uitspraak dat door deze subsidie «de kosten per woning omlaag gaan»? Hoeveel gaan de kosten per woning omlaag en voor wie zijn die kosten? Welke gevolgen heeft dit voor de maandelijkse woonlasten van de huurders? Hoe gaat u voorkomen dat, als gevolg van renovatie, de huurprijzen niet juist omhoog gaan?
De gedachte achter de Renovatieversneller is dat door schaalvergroting, standaardisatie, ketensamenwerking en industrialisatie de investeringskosten voor verhuurders lager worden. Het streven in het klimaatakkoord is een kostenreductie van 20–40% te bereiken. Investeringen in energiebesparing en duurzame installaties in huurwoningen leiden over het algemeen tot een lagere energierekening voor de huurder. Verhuurders en huurders hebben in het sociaal huurakkoord afgesproken dat de huren niet meer zullen stijgen dan de besparing op de energierekening. Hierdoor wordt voorkomen dat als gevolg van verduurzaming de woonlasten omhoog gaan.
Deelt u de mening dat huurders pas echt gebaat zijn bij lagere woonlasten? Bent u ertoe bereid de huurverhoging per 1 juli 2020 te schrappen en ervoor te zorgen dat de huurprijzen omlaag gaan?
Ik ben van mening dat huurders gebaat zijn bij betaalbare woonlasten. Een verlaging van de energierekening door verduurzaming kan daarbij helpen. Ik heb uw Kamer op 20 mei 2020 geïnformeerd op welke wijze ik uitvoering geef aan de motie Kox c.s. van de Eerste Kamer over een tijdelijke huurstop (Kamerstuk 35 431, D).2