Herindelingen in het algemeen en de herindeling Groningen, Haren, Ten Boer in het bijzonder. |
|
Henk Krol (Groep Krol/van Kooten-Arissen) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
Kunt u bevestigen dat in geval van een herindelingsprocedure op initiatief van een provincie de procedurevoorschriften waarmee een dergelijke voorbereidingsprocedure is omgeven, strekken tot bescherming van gemeenten tegen onzorgvuldige besluitvorming van – in eerste instantie – de provincie?1, 2
De procedurevoorschriften voor een herindelingsadvies dat door een provincie wordt opgesteld, zijn vastgelegd in de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi), waarbij in het bijzonder artikel 8 bepaalt hoe het proces dient te worden vormgegeven. Met deze voorschriften verschaft de wetgever duidelijkheid aan alle betrokkenen ten aanzien van welke stappen minimaal gezet moeten worden om tot een herindelingsadvies te komen. Daarbij heeft het voorgeschreven proces tot doel om tot een zorgvuldige afweging van belangen te komen in het geval er voorstellen worden gedaan tot wijziging van de gemeentelijke indeling.
In de praktijk hebben ook onderdelen van het Beleidskader gemeentelijke herindeling het karakter van procedurevoorschriften, daar waar het kabinet of de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangeeft welke beoordelingscriteria worden gehanteerd bij de afweging of een herindelingsadvies wordt omgezet in een voorstel van wet. Enkele van deze criteria zien op de zorgvuldigheid van het proces (o.a. het gevraagde logboek ten aanzien van de activiteiten gericht op het bepalen van het maatschappelijk draagvlak of de verzoeken aan omliggende gemeenten tot het geven van zienswijzen), andere criteria zien meer op de elementen of consequenties die moeten worden gewogen om te beoordelen of een voorgestelde gemeentelijke herindeling wenselijk is (zoals bijvoorbeeld het te verwachten effect op de bestuurskracht).
Kunt u bevestigen dat in geval van een herindelingsprocedure op initiatief van een provincie de procedurevoorschriften door de betrokken provincie zonder meer moeten worden gevolgd, zodat voor de betrokken gemeenten gedurende het proces zekerheid wordt geboden over de gang van zaken en de wijze waarop de herindeling beoordeeld zal worden?3
De procedurevoorschriften in de Wet Arhi geven voor alle betrokken partijen helderheid over het te volgen proces. Wanneer er in een uitzonderlijk geval niet aan die voorschriften kan worden voldaan, moet dit worden gemotiveerd en dient er een gelijkwaardig alternatief te worden geboden. Dit zal dan door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook nadrukkelijk worden gewogen bij het omzetten van het advies naar een ontwerp van de herindelingswet.
De procedurevoorschriften die materieel volgen uit het Beleidskader gemeentelijke herindeling, geven richting aan de overweging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een herindelingsadvies al dan niet om te zetten in een wetsontwerp. Dit beleidskader heeft daarmee een zelfbindend karakter voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en bindt formeel niet de provincies en gemeenten. Daarmee is het dus een afweging aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (en later aan de wetgever) of er een voldoende transparant proces is geweest wat heeft bijgedragen aan een zorgvuldige weging van belangen.
Kunt u bevestigen dat in geval van een herindelingsprocedure op initiatief van een provincie tevens het Beleidskader gemeentelijke herindeling (d.i. landelijk toetsingskader) en het eventuele aanvullende provinciale toetsingskader door de betrokken provincie zonder meer moeten worden gevolgd, zodat voor de betrokken gemeenten gedurende het proces zekerheid wordt geboden over de gang van zaken en de wijze waarop de herindeling beoordeeld zal worden?4
In de praktijk heeft het dan geldende beleidskader doorgaans een sterk normerende werking voor herindelingsprocessen. Formeel ziet het beleidskader echter vooral op de afweging van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties een herindelingsadvies wil omzetten in een voorstel voor een herindelingswet. En zelfs dan heeft de minister ruimte om een eigenstandige afweging te maken, wanneer een casus daarom vraagt.
Indien een provincie een provinciaal beleidskader of provinciaal toetsingskader hanteert, heeft ook dat een zelfbindend karakter voor het desbetreffende provinciebestuur. Een provincie kan daarbij besluiten van het eigen kader af te wijken. In de Nederlandse bestuurscultuur is het dan evenwel gebruikelijk dat er wordt gemotiveerd waarom van het eigen beleidskader wordt afgeweken. In het geval van een provincie is het uiteindelijk aan provinciale staten om te beoordelen of het afwijken van het beleidskader passend is en afdoende is gemotiveerd.
Kunt u bevestigen dat in geval van een herindelingsprocedure op initiatief van een provincie door de betrokken provincie de gang van zaken en de wijze waarop zij tijdens de voorbereidingsprocedure is omgegaan met de procedurevoorschriften en de toetsingskaders, zorgvuldig, volledig en naar waarheid moeten worden beschreven en verantwoord in het herindelingsadvies, in het belang van de betrokken gemeenten en een zorgvuldig verloop van de vervolgfase van de herindelingsprocedure?
Ik verwacht van provincies dat zij in hun herindelingsadvies een beschrijving op hoofdlijnen geven van het doorlopen proces en daarbij in ieder geval ingaan op de belangrijkste afwegingen die zijn gemaakt bij de besluiten om een volgende stap in het proces te zetten. In het verlengde van het in voorgaande antwoorden gestelde, verwacht ik daarbij dat provincies transparant zijn over de door hen gemaakte keuzes en de stappen die zijn gezet, zodat voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de wetgever goed inzichtelijk wordt in hoeverre het doorlopen proces heeft bijgedragen aan een zorgvuldige afweging van belangen. Daarbij ga ik er van uit dat provincies consciëntieus te werk gaan en een zorgvuldig proces nastreven.
Kunt u bevestigen dat toepassing van de bevoegdheden ex artikel 8 Wet arhi door een provincie die een herindelingsprocedure initieert, uitsluitend rechtmatig is, indien zij voldoet aan de plichten genoemd in de vragen 2 t/m 4?
Nee, dat kan ik niet, omdat dit feitelijk onjuist is. Artikel 8 Wet arhi kent slechts één bevoegdheid toe aan de provincie, namelijk de bevoegdheid van gedeputeerde staten om een herindelingsontwerp vast te stellen voor het wijzigen van de gemeentelijke indeling zonder dat daarbij de provinciegrens wijzigt. Het uitoefenen van deze bevoegdheid wordt formeel uitsluitend beperkt door het gestelde in artikel 8 lid 1 Wet arhi en het gestelde in artikel 10 Wet arhi.
Kunt u bevestigen dat de rechtsbescherming voor een gemeente die onderwerp is van een door een provincie geïnitieerde herindeling tegen onzorgvuldige besluitvorming van – in eerste instantie – de provincie, berust bij de Minister van BZK als eindverantwoordelijke voor gemeentelijke herindeling?5
Daar u spreekt van «rechtsbescherming» neem ik aan dat u doelt op besluiten van gedeputeerde staten en/of provinciale staten waaruit een rechtsgevolg vloeit. Dat zijn in het geval van een provinciale herindelingsprocedure de besluiten van gedeputeerde staten op grond van artikel 5 lid 4 Wet arhi (om mededeling te doen dat door hen werkzaamheden ter hand zijn genomen in verband met de voorbereiding van een wijziging van de grenzen van de gemeente) en op grond van artikel 8 lid 2 Wet arhi (het vaststellen van een herindelingsontwerp). De rol van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties komt met name tot uitdrukking in het feit dat de Minister zelf beoordeelt of een herindelingsadvies aanleiding geeft tot het indienen van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Hoe het proces is doorlopen is onderdeel van die overweging. Uiteindelijk is het vervolgens aan de Tweede en Eerste Kamer om te beoordelen of het wetsvoorstel dragend genoeg gemotiveerd is om hier mee in te stemmen.
Kunt u bevestigen dat de rechtsbescherming voor een gemeente die onderwerp is van een door een provincie geïnitieerde herindeling, tegen onzorgvuldige besluitvorming van – in tweede instantie – de regering berust bij de wetgever?6
In het verlengde van wat ik in mijn antwoord op vraag 6 heb gesteld, heeft de wetgever een rol bij de beoordeling van het wetsvoorstel als geheel, waarin uitdrukkelijk ook de belangen van de betreffende gemeenten worden meegewogen. Ook de beoordeling van de mate waarin het proces zorgvuldig is doorlopen, maakt onderdeel uit van de belangenafweging van de wetgever. Voor de goede orde merk ik op dat de term «rechtsbescherming» in het juridisch verkeer veelal wordt gebruikt voor bezwaar- en beroepsprocedures en dat de wetgever en Minister hierin geen rol hebben.
Kunt u bevestigen dat de eindverantwoordelijkheid voor een gemeentelijke herindeling meebrengt dat in geval van een herindelingsprocedure op initiatief van een provincie de Minister van BZK en diens ambtenaren tijdens de voorbereidingsprocedure, zorgvuldig, onbevooroordeeld en onpartijdig erop moeten toezien dat de procedurevoorschriften en toetsingskaders door de betrokken provincie zonder meer worden gevolgd, en onverwijld een passend vervolg moeten geven aan een met feiten onderbouwd signaal van een bij de herindeling betrokken gemeente of haar burgers dat de provincie het tijdens de voorbereidingsprocedure niet zo nauw neemt met de procedurevoorschriften en/of toetsingskaders of met haar plicht tot zorgvuldige, volledige en waarheidsgetrouwe beschrijving en verantwoording van de voorbereidingsprocedure in het herindelingsadvies?
In het geval van gemeentelijke herindelingen is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties verantwoordelijk voor diens besluit om een herindelingsadvies al dan niet over te nemen en op basis daarvan een herindelingsregeling (wetsvoorstel) voor te bereiden en het voorstel van wet te verdedigen in het parlement. Zoals hiervoor aangegeven, heeft de wetgever in de Wet arhi voorschriften opgenomen ten aanzien van de totstandkoming van een herindelingsadvies. Het is gebruikelijk dat het kabinet onderscheidenlijk de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een Beleidskader gemeentelijke herindeling vastleggen hoe zij invulling wensen te geven aan de bevoegdheid van de Minister om herindelingsadviezen al dan niet over te nemen en op basis daarvan een ontwerp herindelingsregeling (wetsvoorstel) voor te bereiden. In die handelwijze ligt besloten dat er niet noodzakelijkerwijs onbevooroordeeld hoeft te worden getoetst, maar dat er bijvoorbeeld beleidsmatige voorkeuren kunnen worden betrokken in de afweging. Voor het overige geldt in algemene zin dat een bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid vervult.
Uit de in de Wet arhi voorgeschreven procedure vloeit tevens voort dat er niet noodzakelijkerwijs onverwijld hoeft te worden gereageerd op signalen over lopende herindelingsprocedures. Pas wanneer het herindelingsadvies is ontvangen, beoordeelt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of de procedure tot zover is verlopen conform de daarvoor geldende voorschriften en of dit heeft geleid tot een zorgvuldige afweging van belangen. Dat is ook het moment waarop andere signalen kunnen worden betrokken in die beoordeling. Tot dat moment zijn immers anderen aan zet om te oordelen over de procedure en kan eventueel ook worden besloten tot het herstellen van (vermeende) onzorgvuldigheden.
Kunt u bevestigen dat de opdracht tot bescherming van een gemeente tegen onzorgvuldige besluitvorming door – in eerste instantie – de provincie meebrengt dat, na ontvangst van een herindelingsadvies over een herindeling op initiatief van de betrokken provincie, door de Minister en ambtenaren van BZK niet kan worden volstaan met een toetsing en beoordeling, aan de hand van het herindelingsadvies, van de gang van zaken en de wijze waarop de provincie tijdens de voorbereidingsprocedure de procedurevoorschriften en toetsingskaders heeft gevolgd, ingeval het Ministerie van BZK tijdens de voorbereidingsprocedure één of meer concrete aanwijzingen heeft gekregen dat de provincie het mogelijk niet zo nauw neemt met de opdracht tot het zonder meer volgen van de procedurevoorschriften en toetsingskaders en/of na de voorbereidingsprocedure een of meer met feiten onderbouwde aanwijzingen heeft gekregen dat in het provinciaal herindelingsadvies de gang van zaken en de wijze waarop de provincie tijdens de voorbereidingsprocedure is omgegaan met de procedurevoorschriften en de toetsingskaders, mogelijk niet zorgvuldig, volledig en/of waarheidsgetrouw zijn beschreven en verantwoord?
De gebruikelijke werkwijze is dat wanneer een herindelingsadvies en/of een daarop betrekking hebbende reactie, vragen oproept, er ambtelijk contact wordt gelegd met de betreffende provincie. Dit om verduidelijking of verdere toelichting te vragen. Afhankelijk van de situatie kan er tevens contact worden gelegd met de betrokken gemeente(n) en/of indieners van een reactie.
In een herindelingsadvies verwacht ik evenwel ook eventueel ingebrachte kritische geluiden terug te lezen over de voorgenomen herindeling of de procedure en een reactie daarop van de indiener(s) van het herindelingsadvies. Als daarin de in vraag 9 bedoelde aanwijzingen voldoende duidelijk zijn toegelicht, hoeft er niet noodzakelijk ambtelijk contact te zijn.
De uiteindelijke beoordeling van het herindelingsadvies en eventuele andere aangedragen reacties gebeurt door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op het moment dat het besluit wordt genomen tot het al dan niet overnemen van een herindelingsadvies als grondslag voor een herindelingsregeling (wetsvoorstel).
Kunt u bevestigen dat de in vraag 9 bedoelde toetsing en beoordeling zorgvuldig en zonder vooringenomenheid of partijdigheid moeten gebeuren en dat functionarissen van de betrokken provincie hierin geen aandeel mogen hebben?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat onderstaande passage in het Beleidskader gemeentelijke herindeling (blz. 3): «Waar het de onderlinge rolverdeling tussen gemeenten en provincies betreft, dient voorop te staan dat gemeenten als eerste aan zet zijn als het gaat om het vinden van oplossingen om hun maatschappelijke opgaven beter te kunnen oppakken.» impliceert dat volgens het toenmalige kabinet pas nadat is gebleken dat een gemeente niet bereid of in staat is om oplossingen te vinden om haar maatschappelijke opgaven beter te kunnen oppakken, voor een provincie de mogelijkheid ontstaat om gebruik te maken van haar bevoegdheid ex artikel 8 Wet Arhi binnen de hiervoor in het Beleidskader gegeven discretionaire ruimte?
Het in vraag 11 gestelde is geen correcte interpretatie van de passage op p. 2 van het Beleidskader gemeentelijke herindeling 2013. Deze passage duidt vooral op een voorkeursvolgorde ten aanzien van wie het initiatief neemt bij het vinden van oplossingen voor bestuurskrachtproblemen. Het kabinet was en is van mening dat gemeenten in eerste instantie zelf aan zet zijn om hun bestuurskracht op peil te houden en waar nodig te versterken. Provincies hebben evenwel ook een eigenstandige verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het openbaar bestuur en daarmee voor de bestuurskracht van gemeenten. In het Beleidskader gemeentelijke herindeling 2013 staat op p. 2 daarom ook de in vraag 12 aangehaalde passage. Hierin ligt besloten dat een provincie ook het initiatief tot een herindelingsprocedure kan nemen, voordat de mogelijkheden van een gemeente zijn uitgeput om haar bestuurskracht te versterken. De in de aangehaalde passage genoemde gevallen, zijn indertijd bedoeld ter illustratie en betroffen geen limitatieve opsomming. In dat opzicht geeft het Beleidskader gemeentelijke herindeling 2018 een inperking van de gevallen en omstandigheden waarin de provincie het initiatief kan nemen tot een herindelingsprocedure, ten opzichte van het beleidskader van 2013.
Kunt u bevestigen dat de in vraag 11 bedoelde discretionaire ruimte beperkt blijft tot de twee gevallen die in onderstaande passage van het Beleidskader gemeentelijke herindeling (2013, blz. 3), worden genoemd: «Het kabinet heeft een voorkeur voor herindelingsvoorstellen die op de steun van alle betrokken gemeenten kunnen rekenen. Wel wil het kabinet voorkomen dat herindelingsdiscussies tussen gemeenten jarenlang voortduren zonder reëel zicht op een bevredigende uitkomst. Provincies kunnen in dergelijke gevallen en in gevallen waar naar het oordeel van de provincie urgente problemen spelen die alleen opgelost kunnen worden met een herindeling, het initiatief nemen in het gesprek over versterking van de gemeentelijke bestuurskracht en wanneer nodig zelf een Arhi-procedure starten. Dat betekent een verruiming van de provinciale rol ten opzichte van het Beleidskader gemeentelijke herindeling uit 2011.»?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u bevestigen dat volgens het Beleidskader gemeentelijke herindeling (2013) zoals door de toenmalige Minister van BZK aangevuld met zijn brief van 30 juni 2015, instemming van alle betrokken gemeenten een voorwaarde is voor het kunnen toepassen van de lichte samenvoegingsvariant?
In de praktijk bleek het Beleidskader gemeentelijke herindeling 2013 niet voldoende duidelijkheid te geven over het toepassen van de variant van de lichte samenvoeging. Met de brief van 30 juni 2015 heeft mijn ambtsvoorganger hierin de benodigde verduidelijking geboden.
Kunt u onderstaande opvatting van de Afdeling advisering van de Raad van State (neergelegd in zijn advies over het wetsvoorstel tot samenvoeging van de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer) bevestigen: «Draagvlak voor een herindeling is belangrijk. Het streven is juist daarom gericht op herindelingen die op een zo groot mogelijk draagvlak kunnen rekenen»7 en tevens bevestigen dat bij de gemeente Haren en haar inwoners geen draagvlak bestond voor een samenvoeging met de gemeenten Groningen en Ten Boer?
Het is en was de opvatting van het kabinet dat draagvlak voor een gemeentelijke herindeling belangrijk is en dat gemeentelijke herindelingen bij voorkeur kunnen rekenen op een zo groot mogelijk draagvlak. Voor de voorliggende herindeling bestond voldoende draagvlak onder de inwoners van de drie gemeenten, maar ik kan bevestigen dat dit draagvlak in de gemeenten Haren beperkter was dan in de gemeenten Groningen en Ten Boer.
Kan de Minister bevestigen dat het voldoen aan de kwaliteitsnormen voor provincies, die feitelijk neerkomen op behoorlijk bestuur en respectvol omgaan met de staatsrechtelijke positie van de gemeenteraad, die Minister Plasterk tijdens een algemeen overleg met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer op 3 juli 2013 over het Beleidskader gemeentelijke herindeling (2013) formuleerde, moet worden opgevat als een verduidelijking van dit toetsingskader?8
In het bedoelde algemeen overleg heeft mijn ambtsvoorganger het Beleidskader gemeentelijke herindeling 2013 besproken met de Tweede Kamer. Zijn antwoorden op vragen over hoe het beleidskader te begrijpen, kunt u inderdaad interpreteren als een verduidelijking van het toen geldende beleidskader.
Kan de Minister bevestigen dat sinds 2013 op de herindelingen in de provincie Groningen, in aanvulling op het Beleidskader gemeentelijke herindeling (2013), het eigen beleidskader gemeentelijke herindeling van de provincie Groningen van toepassing is en de Groningse gemeenten erop mochten vertrouwen dat dit toetsingskader door gedeputeerde staten en provinciale staten zonder meer wordt toegepast?
Zoals ik ook heb gesteld in mijn antwoord op vraag 3, kan een provincie besluiten tot het vaststellen van een eigen beleidskader. Bijvoorbeeld om duidelijkheid te verschaffen hoe gedeputeerde staten gebruik zullen maken van hun bevoegdheden. Dat een dergelijk beleidskader een zelfbindend karakter heeft voor het desbetreffende provinciebestuur, maakt dat het ook mogelijk is voor gedeputeerde staten om af te wijken van het eigen beleidskader. Gebruikelijk is dan dat dit wordt gemotiveerd en het is dan aan provinciale staten om te beoordelen of de afwijking wenselijk is en/of voldoende gemotiveerd.
Kunt u verklaren waarom in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel 34 805 niet is vermeld dat gedeputeerde staten van Groningen blijkens hun brieven van 1 september 2015, briefnr. 2015-38.408/36/A.12, BJC aan provinciale staten van Groningen en van 3 december 2015, briefnr. 2015-55.719/49, BJC aan de gemeenteraad van Haren, bij wijze van uitwerking van een desbetreffende afspraak in hetCollegeakkoord provincie Groningen 2015–2019, het provinciale beleidskader voor gemeentelijke herindeling als volgt hadden aangevuld: «Ons uitgangspunt is dat gemeentelijke herindeling niet wordt opgelegd. Dit betekent dat ons college niet eigenstandig gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om herindelingsvoorstellen te doen, als daarvoor geen draagvlak bij de betrokken gemeenten bestaat. Wij geven de gemeenten nadrukkelijk de ruimte om hun eigen verantwoordelijkheid in deze te nemen en die in te vullen.»?
De memorie van toelichting bevat de achtergronden van de door mijn ambtsvoorganger beoogde maatregelen, de reden voor de indiening van het wetsvoorstel en een uitwerking ervan. Een memorie van toelichting bevat per definitie niet alle informatie die in het voortraject aan de orde is geweest, maar geeft inzicht in de belangenafweging die aan het wetsvoorstel ten grondslag ligt. Naast de memorie van toelichting bevat het wetgevingsdossier nog meer informatie. Zo is ook het herindelingsadvies (inclusief bijlagen) en de reactienota waarin op de ingediende zienswijzen wordt ingegaan aangereikt. De reden waarom gedeputeerde staten van Groningen zijn afgeweken van de door u aangehaalde beleidslijn is in eerdere fases van het proces gemotiveerd en door provinciale staten – wiens taak het is om gedeputeerde staten te controleren – bij de besluitvorming betrokken. De provincie achtte het in het belang van de inwoners van Haren om deze stap te zetten en heeft daarbij diverse onderzoeken betrokken, waaruit zij de conclusie heeft getrokken dat er grote vraagtekens konden worden gezet bij een zelfstandige, duurzame bestuurskrachtige gemeente Haren in regionaal perspectief.
Kunt u de opvatting van de Afdeling advisering van de Raad van State bevestigen dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat aan open overleg in de zin van artikel 8, eerste lid, Wet Arhi de volgende eisen worden gesteld: «(...) open overleg heeft een open karakter en wordt niet gevoerd over een concreet plan. Verschillende alternatieven kunnen aan de orde komen. De gemeenten hoeven zich, anders dan thans vaak het geval is, niet overvallen te voelen door min of meer vastomlijnde plannen waaraan weinig meer valt te wijzigen. Gedeputeerde staten zullen moeten motiveren waarom zij herindeling gewenst achten en daarbij criteria moeten aangeven waaraan de (her)indeling van het betrokken gebied moet voldoen.» (...) Bij de wijziging van de Wet Arhi is daarnaast verduidelijkt dat het advies van de provincie meerdere alternatieven kan bevatten (zie Kamerstukken II 1996/97, 25 234, nr. 3 , blz. 3) (...) Tegen die achtergrond merkt de Afdeling op dat artikel 8 van de Wet Arhi niet het karakter heeft van een instructienorm, op basis waarvan louter procedureel de gelegenheid wordt geboden tot het voeren van overleg. Het enkele feit dat gemeenten voor het open overleg zijn uitgenodigd is dan ook niet voldoende om te kunnen concluderen dat aan de vereisten van dit overleg is voldaan. Artikel 8 van de Wet Arhi heeft immers ook een waarborgkarakter tegen onzorgvuldige besluitvorming van – in eerste instantie – de provincie. Het open overleg is noodzakelijk om gemeenten daartegen bescherming te bieden. Gelet op het belang dat in de procedure aan het advies van een provinciebestuur wordt toegekend zijn niet voor niets aan de voorbereiding ervan zorgvuldigheidseisen gesteld (zie Kamerstukken II 1996/97, 25 234, nr. 3, blz. 2 (...) [De] procedure om te komen tot een herindeling dient te voldoen aan de wettelijke waarborgen met betrekking tot het open overleg.»?9
Ik herken de aangehaalde passages uit de wetsgeschiedenis van de Wet Arhi. Een provinciale herindelingsprocedure start met het open overleg als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Wet Arhi. Dat overleg strekt er nadrukkelijk niet toe de betrokken gemeenten te consulteren over een concreet herindelingsvoorstel van de provincie. Het open overleg strekt er veeleer toe verschillende opties voor de bestuurlijke toekomst van een of meer gemeenten in kaart te brengen om een zorgvuldige belangenafweging mogelijk te maken. Ik onderschrijf dan ook het waarborgkarakter van artikel 8 lid 1 van de Wet Arhi.
Kunt u bevestigen dat de in de vragen 1 t/m 18 bedoelde procedurevoorschriften en genoemde toetsingskaders moeten worden gerekend tot de spelregels voor de herindelingsprocedure van de gemeente Haren?10
Ja, dat kan ik bevestigen. Zie de antwoorden bij de vragen 1 t/m 18 voor een nadere toelichting hierop en voor mijn interpretatie van de spelregels, alsook het antwoord op vraag 21.
Kunt u, in samenhang met de vragen 11 en 12, bevestigen dat de gemeente Haren meermalen (in 2015 en 2016) aan de provincie Groningen heeft aangegeven dat zij zelf oplossingen wilde vinden om haar maatschappelijke opgaven beter te kunnen oppakken en hieraan ook invulling heeft gegeven door het, met instemming van de provincie Groningen, opstellen van een verbeterplan overeenkomstig het hiertoe door het onderzoeksbureau B&A aan haar gegeven advies, wat resulteerde in het op 15 juni 2016 door de gemeenteraad vastgestelde verbeterplan dat volgens het COELO de juiste oplossingen bevatte voor het – ook volgens de provincie belangrijkste – probleem (hoge schuldpositie/zwakke reservepositie), en tot 1 januari 2019 met succes werd uitgevoerd?
Het is mij vanzelfsprekend bekend dat de gemeente Haren een voorkeur had om zelf oplossingen te vinden voor de maatschappelijke problemen. Dat het verbeterplan volgens het COELO de juiste oplossingen bevatte voor het versterken van de kwetsbare financiële positie is slechts één van de opvattingen over het verbeterplan. Andere onderzoeken, waarvan de hoofdconclusies zijn opgenomen in het herindelingsadvies, wierpen een ander licht op de zaak. Zo zijn de voorgenomen maatregelen in het «verbeterplan Beterr Haren» getoetst door hetzelfde onderzoeksbureau dat de «Verkenning zelfstandigheid gemeente Haren» (maart 2016) heeft uitgevoerd. Deze toetst leidde tot de hoofdconclusie dat daarmee de geconstateerde knelpunten en tekortkomingen onvoldoende zouden worden weggenomen. Gedeputeerde staten hebben dit zwaar laten meewegen in hun afwegingen en besluit.
Kunt u inzicht verschaffen in hoe door de achtereenvolgende Ministers van BZK en hun ambtenaren tijdens de voorbereidingsprocedure in het algemeen invulling is gegeven aan hun opdracht tot bescherming van de gemeente Haren tegen onzorgvuldige besluitvorming van de provincie Groningen en zich op de hoogte hebben gehouden of laten houden van de gang van zaken, gelet op het feit dat het hun bekend moet zijn geweest dat deze herindelingsprocedure omstreden was?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen 1 t/m 18, beoordeel ik bij gemeentelijke herindelingen of het doorlopen proces heeft geleid tot een zorgvuldige weging van belangen. In het voorliggende geval heeft mijn ambtsvoorganger het proces als zorgvuldig beoordeeld en het herindelingsadvies overgenomen als grondslag voor het wetsvoorstel. Ik deelde en deel het oordeel van mijn ambtsvoorganger. Er is sprake van interbestuurlijk contact waarin relevante achtergrondinformatie wordt gedeeld. Dat er ook tegenstanders van de voorgenomen herindeling waren, was bekend en is in het proces gewogen.
Kunt u toelichten wat en met wie de toenmalige directeur-generaal Bestuur en Wonen van BZK kort na de afronding van de eerste fase van het open overleg, namelijk op 6 juni 2016, op het gemeentehuis in Haren en op het provinciehuis in Groningen heeft besproken?
Nee, dat kan ik niet. In het reguliere interbestuurlijke verkeer en zeker bij de voorbereiding van een herindelingsregeling is er frequent bestuurlijk en ambtelijk contact. Uiteindelijk gaat het om het besluit dat ik neem om een herindelingsadvies al dan niet in een wetsvoorstel om te zetten en de toelichting die bij een dergelijk wetsvoorstel wordt gegeven.
Kunt u bevestigen dat de in vraag 22 genoemde directeur-generaal op 6 juni 2016 tegen de wethouder bestuurlijke toekomst, van de gemeente Haren heeft gezegd dat BZK een herindelingsadvies van een provincie pleegt over te nemen, althans woorden van gelijke strekking, en, zo ja, toelichten hoe een dergelijke uitspraak te rijmen is met het vereiste van onpartijdigheid en niet-vooringenomenheid van de Minister en ambtenaren van BZK als toezichthouder en beoordelaar en met het karakter van een herindelingsadvies, zoals dit blijkt uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet algemene regels herindeling c.a.?11
Zie het antwoord op de vorige vraag. In het voorgaande – in het bijzonder bij de antwoorden op vragen 8, 9 en 10 – heb ik bovendien gereflecteerd op hoe de beoordeling in zijn werk gaat op het moment dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dient te besluiten over het al dan niet overnemen van een herindelingsadvies als grondslag voor een herindelingsregeling (wetsvoorstel).
Kunt u toelichten hoe door de Minister en de ambtenaren van BZK bij de behandeling van het verzoek van de gemeente Haren d.d. 21 juli 2016 tot schorsing en vernietiging van de besluiten van gedeputeerde staten van Groningen ex artikel 8 Wet Arhi d.d. 30 maart 2016 en 28 juni 2016 elk van de klachten van de gemeenteraad van Haren over het handelen van de provincie Groningen is onderzocht en beoordeeld in het licht van de procedurevoorschriften en toetsingskaders en met welke functionarissen van de gemeente Haren en de provincie Groningen hierover inhoudelijk is gesproken?
Bij dit soort verzoeken hanteer ik het wettelijk kader uit de Provinciewet en het Beleidskader schorsing en vernietiging. Er vindt een toets plaats of het verzoek ontvankelijk is of niet. Een verzoek wordt niet in behandeling genomen als er geen sprake is van een besluit (er moeten rechtsgevolgen zijn) of als de verzoeker andere juridische middelen had kunnen inzetten (deze route is geen alternatief voor een gang naar de rechter). Indien een verzoek ontvankelijk is – en dat was het in dit geval – wordt getoetst of er sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang. In de reactie op het vernietigingsverzoek van de gemeente Haren d.d. 19 augustus 2016 is onderbouwd dat van beide omstandigheden in dit geval geen sprake was. Ook is aangegeven dat het verzoek deels prematuur was, gelet op het feit dat de herindelingsprocedure nog liep.
Kunt u toelichten hoe u het besluit van de toenmalige Minister van BZK d.d. 19 augustus 2016 tot afwijzing van het in vraag 24 genoemde verzoek beoordeelt in het licht van de opdracht aan de Minister van BZK en zijn ambtenaren zorgvuldig, onbevooroordeeld en onpartijdig erop toe te zien dat de procedurevoorschriften en toetsingskaders zonder meer worden gevolgd ter bescherming van de gemeente Haren tegen onzorgvuldige besluitvorming van de provincie Groningen en, in het bijzonder, toelichten hoe het oordeel dat het Beleidskader gemeentelijke herindeling (2013) geen afbreuk doet aan de wettelijke mogelijkheden van de provincie om gebruik te maken van de bevoegdheden genoemd in artikel 8 Wet Arhi, is te rijmen met de in de vragen 11 en 12 geciteerde passages?
Zoals ik reeds bij de vragen 8, 9 en 10 heb aangegeven, heb ik een ander beeld bij de opdracht aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Verder heb ik in de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3 toegelicht dat een beleidskader over gemeentelijke herindelingen een zelfbindend karakter heeft voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en daarmee formeel geen afbreuk doet aan de bevoegdheden die in de verschillende artikelen in de Wet arhi aan provinciale bestuursorganen zijn toegekend.
Het Beleidskader gemeentelijke herindeling geeft een nadere inkleuring aan de wijze waarop de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties omgaat met diens bevoegdheden op grond van de Wet arhi. Mijn ambtsvoorganger had en ik heb een voorkeur voor gemeentelijke herindelingen die van onderop tot stand komen, maar ik wil en kan niet uitsluiten dat een provincie gebruik maakt van de eigenstandige bevoegdheden die ze op grond van de Wet arhi heeft. Het uitgangspunt is dus «van onderop, tenzij». Een initiatief van de provincie is de uitzondering, maar niet de regel. Het voorbereidingsproces voorziet in een aanpak waarbij het «tenzij» wordt onderbouwd en waarin de volksvertegenwoordiging, eerst op provinciaal en vervolgens op landelijk niveau, de afweging maakt of die onderbouwing overtuigend is.
Kunt u aangeven welke acties de toenmalige Minister van BZK naar aanleiding van het aan hem gerichte schriftelijke, met voorbeelden onderbouwde verzoek d.d. 12 januari 2017 van het Burgercomité Haren, ondersteund door de fractievoorzitters van D66, GVH en CDA in de raad van Haren, heeft genomen richting het provinciebestuur van Groningen om zeker te stellen dat het door provinciale staten van Groningen vast te stellen herindelingsadvies een juist en volledig, dus betrouwbaar beeld geeft van de feiten en omstandigheden betreffende de gevolgde procedure, de onderbouwing van de rechtvaardiging van een herindeling van bovenaf in afwijking van de voorkeur van kabinet en parlement voor herindelingen van onderaf (par. 3 Beleidskader gemeentelijke herindeling) en het provinciale herindelingsbeleid, de onderbouwing van het oordeel dat samenvoeging van de gemeente Haren met de gemeenten Groningen en Haren in het belang is van de inwoners van Haren, alsmede betreffende de criteria tot toetsing van het herindelingsadvies (par. 4 Beleidskader gemeentelijke herindeling) en van de toepasselijkheid van de lichte-samenvoegingsvariant?
Nee, dat kan ik niet. Naar mijn oordeel is het eerst aan provinciale staten van Groningen geweest om het ontwerpbesluit van gedeputeerde staten op dit punt te beoordelen. Het verzoek van het Burgercomité Haren is door mijn ambtsvoorganger vanzelfsprekend gewogen bij diens beslissing om het herindelingsadvies over te nemen als grondslag voor het wetsvoorstel.
Kunt u aangeven welke acties de toenmalige Minister van BZK naar aanleiding van het aan hem gerichte schriftelijke, met voorbeelden onderbouwde verzoek d.d. 7 februari 2017 van het Burgercomité Haren, ondersteund door het college van burgemeester en wethouders van Haren en de fractievoorzitters van D66, GVH en CDA in de raad van Haren, heeft genomen om zeker te stellen dat zorgvuldig wordt onderzocht of het herindelingsadvies een juist en volledig, dus waarheidsgetrouw beeld geeft van de gang van zaken tijdens de voorbereidingsprocedure en de wijze waarop de provincie is omgegaan met de procedurevoorschriften en de toetsingskaders, mede met gebruikmaking van de informatie die vanuit Haren was verstrekt en de informatie waarover BZK uit andere hoofde dan het herindelingsadvies beschikt, zoals het verzoek van de gemeente Haren d.d. 21 juli 2016 tot schorsing en vernietiging van twee provinciale Arhi-besluiten door de Kroon, indien de uitkomst van het onderzoek positief is, de gang van zaken tijdens de voorbereidingsprocedure en de wijze waarop de provincie is omgegaan met de procedurevoorschriften en de toetsingskaders zorgvuldig en zonder vooringenomenheid en partijdigheid wordt getoetst en beoordeeld?
Het verzoek van het Burgercomité Haren is in februari 2017 onder de aandacht van mijn ambtsvoorganger gebracht. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 26 ligt de toetsende rol van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties later in het proces.
Kunt u uitleggen wat het Ministerie van BZK heeft gedaan met de door het Burgercomité Haren en de fractievoorzitter van het CDA in de raad van Haren op 24 en 29 mei 2017 verstrekte mondelinge en schriftelijke toelichting aan de toenmalige directeur Bestuur & Financiën en hoe diens reactie («U heeft mij een helder beeld geschetst van de gevoelens die bij u en de sympathisanten van het burgercomité leven rondom deze herindeling.») moet worden uitgelegd?
Zie antwoord vraag 26 en 27. In het reguliere interbestuurlijke verkeer en zeker bij de voorbereiding van een herindelingsregeling is er frequent bestuurlijk en ambtelijk contact. Uiteindelijk gaat het om het besluit dat ik neem om een herindelingsadvies al dan niet in een wetsvoorstel om te zetten en de toelichting die bij een dergelijk wetsvoorstel wordt gegeven.
Kunt u aangeven of en, zo ja, wanneer, hoe en door wie de juistheid en volledigheid, dus de waarheidsgetrouwheid van het herindelingsadvies zorgvuldig en zonder vooringenomenheid of partijdigheid is onderzocht, mede met gebruikmaking van de informatie die vanuit Haren was verstrekt en de informatie waarover BZK uit andere hoofde dan het herindelingsadvies beschikte, zoals het verzoek van de gemeente Haren d.d. 21 juli 2016 tot schorsing en vernietiging van twee provinciale Arhi-besluiten door de Kroon, en wat de uitkomst van dit onderzoek was?
De provincie heeft een belangrijke rol in de voorbereiding van een wetgevingsproces daar waar het gemeentelijke herindeling betreft. Het vertrekpunt is dat de provincie dit consciëntieus doet. De gedachte is dat overheden voortbouwen op elkaars werk en dit niet in het geheel over gaan doen. Ware dit anders, dan zou een provinciaal herindelingsadvies geen enkele rol van betekenis spelen bij een gemeentelijke herindeling. Dit laat onverlet dat mijn ambtsvoorganger in zijn besluit heeft beoordeeld of het proces tot dan toe zorgvuldig is verlopen. Een weerslag van de beoordeling is opgenomen in de memorie van toelichting bij de herindelingswet.
Kunt u aangeven of en, zo ja, hoe en door wie de gang van zaken tijdens de voorbereidingsprocedure en de wijze waarop de provincie is omgegaan met de procedurevoorschriften en de toetsingskaders zorgvuldig en zonder vooringenomenheid en partijdigheid zijn getoetst en beoordeeld?
Zoals gebruikelijk bij de voorbereiding van herindelingsregelingen is dit voorstel ambtelijk voorbereid. Mijn ambtsvoorganger heeft een beoordeling gemaakt van de kwaliteit van het procesverloop op basis van een kritische bestudering van het zorgvuldig opgebouwde dossier.
Kunt u aangeven of de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot samenvoeging van de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer is voorbereid door uitsluitend het Ministerie van BZK of dat ook een voormalig ambtenaar van BZK, indertijd werkzaam als ambtenaar bij de provincie Groningen, daarin een aandeel heeft gehad?
De memorie van toelichting is onder verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties door ambtenaren van mijn departement opgesteld. Het is staande praktijk dat er tussen mijn departement en de desbetreffende provincies ambtelijk contacten zijn om feitelijke onjuistheden in een memorie van toelichting te voorkomen. Dat vind ik wenselijk voor een juiste weergave van de feiten aan uw Kamer en doet niets af aan de verantwoordelijkheid en onafhankelijke oordeelsvorming van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die tot uitdrukking komt in diens handtekening onder een memorie van toelichting.
Kunt u uitleggen hoe het kon gebeuren dat in de aan de Raad van State voorgelegde versie van het wetsvoorstel met bijbehorende memorie van toelichting was ingezet op toepassing van de lichte samenvoegingsvariant, terwijl het aan het Ministerie van BZK bekend was dat de gemeente Haren, o.a. in de zienswijze van de gemeenteraad, zich tegen een lichte samenvoeging had uitgesproken, zodat niet werd voldaan aan de in het (aangevulde) Beleidskader gemeentelijke herindeling (2013) gestelde voorwaarden?
Een wetsvoorstel wordt zorgvuldig voorbereid voordat dit aan de Afdeling advisering van de Raad van State wordt aangeboden. Desalniettemin kan het gebeuren dat een voorstel na het advies van de Afdeling wordt aangepast. Dergelijke aanpassingen worden in het nader rapport en in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel zoals dat aan de Tweede Kamer wordt aangeboden toegelicht. De versie zoals deze is aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State wordt in de Staatscourant geplaatst om de verschillen inzichtelijk te maken. In dit geval is juist mede naar aanleiding van opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State de rechtsvorm van de herindeling in het wetsvoorstel aangepast en toegelicht, waarbij in het nader rapport is aangegeven dat op grond van de Wet arhi een lichte samenvoeging wel degelijk mogelijk is in de situatie dat één van de betrokken gemeenten zich tegen de herindeling verzet.
Kunt u bevestigen dat in de zomer van 2017 bij de Afdeling advisering van de Raad van State gerezen twijfel over de feitelijke juistheid van het herindelingsadvies betreffende de gemeente Haren door ambtelijk BZK werd weggenomen door de mededeling dat het herindelingsadvies klopte, althans woorden van gelijke strekking?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. De Afdeling advisering van de Raad van State is een onafhankelijk adviescollege, waarbij de Wet op de Raad van State de mogelijkheid biedt voor het verstrekken van inlichtingen en beraadslaging tussen de verantwoordelijke Minister en de Afdeling. In welke mate eventuele inlichtingen of beraadslagingen invloed hebben op een uiteindelijk advies, kan ik niet beoordelen. Het uiteindelijke advies wordt openbaar gemaakt. In het geval van een advies op een wetsvoorstel gebeurt dat op het moment dat het wetsvoorstel wordt ingediend bij de Tweede Kamer en daarmee is ook de reactie van de regering op het advies kenbaar gemaakt.
Ik constateer dat in het advies over het wetsvoorstel geen opmerkingen worden gemaakt over de voorgelegde memorie van toelichting, noch over het herindelingsadvies waarop de memorie van toelichting is gebaseerd.
Kunt u uitleggen hoe het kon gebeuren dat in de memorie van toelichting (Kamerstuk 34 805, nr. 3) niet is vermeld dat het in december 2015 door de raad van Haren genomen besluit om vast te houden aan zelfstandigheid van de gemeente werd genomen tegen de achtergrond van de in vraag 17 genoemde brieven van gedeputeerde staten en mede inhield dat een plan voor de aanpak voor het oplossen van kwetsbaarheid moest worden gemaakt en in het financiële beleid nog meer prioriteit moest worden gegeven aan het terugdringen van de schuldpositie?
Zie beantwoording vraag 17 voor mijn algemene opmerking over de functie van een memorie van toelichting en de totale inhoud van het wetgevingsdossier.
Kunt u uitleggen hoe het kon gebeuren dat in de memorie van toelichting (Kamerstuk 34 805, nr. 3) niet is vermeld dat de onderzoekers van het rapport Verkenning zelfstandigheid gemeente Haren (maart 2016) aan de gemeente Haren een advies hadden gegeven hoe de door hen geconstateerde tekortkomingen konden worden opgelost en dat de gemeente, met instemming van de provincie, had besloten aan de hand van dit advies een verbeterplan te maken?
Zie beantwoording vraag 17 voor mijn algemene opmerking over de functie van een memorie van toelichting en de totale inhoud van het wetgevingsdossier.
Kunt u uitleggen hoe het kon gebeuren dat in de memorie van toelichting (Kamerstuk 34 805, nr. 3) niet is vermeld dat bij de toepassing van artikel 8 Wet Arhi op 30 maart 2016 door de provincie het Beleidskader gemeentelijke herindeling (2013) niet zonder meer werd gevolgd, omdat de in de vragen 11 en 12 geciteerde passages van het Beleidskader gemeentelijke herindeling (2013) door de provincie werden genegeerd?
Zie beantwoording vraag 11, 12 en 17 voor mijn algemene opmerking over de functie van een memorie van toelichting en de totale inhoud van het wetgevingsdossier, alsook mijn interpretatie van de aangehaalde passages uit het Beleidskader gemeentelijke herindeling (2013).
Kunt u uitleggen hoe het kon gebeuren dat in de memorie van toelichting (Kamerstuk 34 805, nr. 3), blz. 4, bij de beschrijving van het oogmerk van de toepassing van artikel 8 Wet Arhi niet is vermeld dat gedeputeerde staten hiermee, blijkens de overwegingen in hun besluit d.d. 30 maart 2016 en de hierop door GS gegeven toelichting in de Statencommissie Bestuur op 13 april 2016, een tweesporenaanpak door de gemeente Haren beoogden, opdat zij door vergelijking van de uitkomsten van beide sporen een weloverwogen afweging kon maken waarmee haar inwoners het beste worden gediend, namelijk samen met Groningen en Ten Boer de door B&A geconstateerde tekortkomingen oplossen (herindeling) of zelfstandig blijven door de geconstateerde tekortkomingen zelf op te lossen door uitvoering van een verbeterplan?
Zie beantwoording vraag 17 voor mijn algemene opmerking over de functie van een memorie van toelichting en de totale inhoud van het wetgevingsdossier.
Kunt u uitleggen hoe het kon gebeuren dat in de memorie van toelichting (Kamerstuk 34 805, nr. 3) niet is vermeld dat de gemeente Haren reden had om zich volledig overvallen te voelen door het onverwachte besluit van 30 maart 2016 en dat in het open overleg in het geheel geen sprake was van een situatie als bedoeld in vraag 18 en niet is verkend of herindeling een oplossing zou bieden voor de door B&A geconstateerde tekortkomingen van Haren, waaronder het financiële probleem?
Zie beantwoording vraag 17 voor mijn algemene opmerking over de functie van een memorie van toelichting en de totale inhoud van het wetgevingsdossier.
Kunt u uitleggen hoe het kon gebeuren dat in de memorie van toelichting (Kamerstuk 34 805, nr. 3) niet is vermeld dat: de op blz. 4 vermelde toetsing van de Aanpak Beterr Haren in opdracht van de provincie door B&A is verricht op basis van het ontwerp verbeterplan zoals dit door het college van b&w aan de raad was aangeboden; derhalve niet op basis van het definitieve verbeterplan Beterr Haren zoals dit, na het uitkomen van het toetsingsrapport door de gemeenteraad in sterk gewijzigde vorm op het punt van de aard en het tempo van de financiële ombuigingen ter verlaging van de schuldpositie en versteviging van de reservepositie was vastgesteld? Kunt u tevens uitleggen hoe het kon gebeuren dat gedeputeerde staten hun op blz. 5 vermelde conclusie dat de benodigde middelen, tijd en samenhang ontbraken om de verbetermaatregelen succesvol uit te voeren, baseerden op de – op 10 juni 2016 gepubliceerde – uitkomsten van een door B&A verrichte toetsing van het aan de gemeenteraad aangeboden ontwerp van het verbeterplan Beterr Haren, hoewel zij bij het nemen van hun Arhi-besluit d.d. 28 juni 2016 wisten dat het door de raad op 15 juni 2016 vastgestelde verbeterplan op het punt van financiële ombuigingen zodanig sterk verschilde van de ontwerpversie, dat zij het B&A-rapport niet meer konden en mochten gebruiken als onderbouwing en rechtvaardiging van hun voor de gemeente Haren ingrijpende besluit?
Zie beantwoording vraag 17 voor mijn algemene opmerking over de functie van een memorie van toelichting en de totale inhoud van het wetgevingsdossier.
Kunt u uitleggen hoe het kon gebeuren dat in de memorie van toelichting (Kamerstuk 34 805, nr. 3) niet is vermeld dat gedeputeerde staten met het nemen van het Arhi-besluit d.d. 28 juni 2016 de in hun brief van 15 maart 2016 aan de gemeente Haren gedane toezegging – in het besluit d.d. 30 maart 2016 en tijdens de vergadering van de Statencommissie Bestuur op 13 april 2016 door gedeputeerde staten (her)bevestigd – dat het aan de gemeente was om de uitkomsten van het open overleg en die van het eigen verbeterproject te vergelijken en af te wegen waarmee de eigen inwoners het best worden gediend – namelijk met herindeling of zelfstandigheid – niet zijn nagekomen, aangezien zij wisten dat de raad op 15 juni 2016 had geconcludeerd dat de inwoners het best worden gediend met behoud van zelfstandigheid door uitvoering van het verbeterplan?
Zie beantwoording vraag 17 voor mijn algemene opmerking over de functie van een memorie van toelichting en de totale inhoud van het wetgevingsdossier.
Kunt u uitleggen hoe het kon gebeuren dat in de memorie van toelichting (Kamerstuk 34 805, nr. 3) niet is vermeld dat de Minister en ambtenaren van BZK bij de beoordeling van het in vraag 24 genoemde verzoek van de gemeente Haren tot schorsing en vernietiging van twee Arhi-besluit van gedeputeerde staten, de gemeente Haren ernstig tekort hebben gedaan door niet op zorgvuldige, niet vooringenomen en onpartijdige wijze invulling te geven aan hun wettelijke opdracht de gemeente te beschermen tegen onzorgvuldige besluitvorming van de provincie tijdens de voorbereidingsprocedure?
Zie beantwoording vraag 17 voor mijn algemene opmerking over de functie van een memorie van toelichting en de totale inhoud van het wetgevingsdossier en zie beantwoording vraag 24 voor de werkwijze bij verzoeken tot schorsing en vernietiging.
Daarnaast deel ik de conclusie niet dat de reactie op het verzoek tot schorsing en vernietiging op een partijdige en vooringenomen wijze heeft plaatsgevonden. Schorsing en vernietiging worden zeer terughoudend toegepast. Ik hecht zeer aan deze terughoudendheid en herken mij niet in de in de vraag gebruikte kwalificaties.
Kunt u uitleggen hoe het kon gebeuren dat in de memorie van toelichting (Kamerstuk 34 805, nr. 3) niet is vermeld dat de door de Minister en ambtenaren van BZK meermalen ontvangen – met feiten onderbouwde – waarschuwingen van de gemeente Haren en het Burgercomité Haren dat het provinciale herindelingsadvies geen betrouwbaar beeld gaf van de gang van zaken bij de voorbereidingsprocedure en van de wijze waarop de procedurevoorschriften en toetsingskaders door de provincie waren gevolgd, niet hebben geleid tot een grondig onderzoek naar de betrouwbaarheid van het herindelingsadvies als basis voor de toetsing en beoordeling van het provinciale handelen?
Zie beantwoording vraag 17 voor mijn algemene opmerking over de functie van een memorie van toelichting en de totale inhoud van het wetgevingsdossier.
Zie beantwoording vraag 8, 9 en 10 voor een toelichting hoe de beoordeling van een herindelingsadvies tot stand komt, en hoe ik mijn rol zie in licht van interbestuurlijke samenwerking en proportionaliteit.
Kunt u uitleggen waarom aantoonbare feiten door u werden gekwalificeerd als «gevoelens», dus door emotie ingegeven meningen, terwijl het feiten betrof, daar waar u in reactie op het commentaar van het Burgercomité Haren op het wetsvoorstel 34 805, met memorie van toelichting, u bij brief van 8 december 2017 het volgende liet weten: «(...) het geeft mij een helder beeld van uw gevoelens rondom deze herindeling. Tevens dank ik u voor de wijze waarop u duidelijk maakt welke zaken er volgens u ontbreken in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.»?
In deze vraag worden gevoelens en feiten gepresenteerd als twee uitersten op een continuüm, terwijl er in de praktijk vaak sprake zal zijn van grijstinten. Een feit krijgt pas betekenis als het in een bepaalde context wordt geplaatst, in samenhang wordt gezien met andere feiten, omstandigheden en gevoelens. De brief van 23 november 2017 gaf aan hoe het Burgercomité Haren aankeek tegen bepaalde zaken. Daar waren ook enkele stukken bij gevoegd. Overigens spreek ik – in het in de vraag aangehaalde citaat uit mijn brief – ook over zaken die zouden ontbreken, een zinsnede die poogt in te gaan op de ingebrachte feitelijkheden.
Kunt u uitleggen waarom het in vraag 43 bedoelde commentaar van het Burgercomité Haren u geen reden heeft gegeven om, in het belang van zorgvuldige en rechtmatige wetgeving, grondig te laten onderzoeken of het aan de Tweede Kamer aangeboden wetsvoorstel 34 805 berustte op juiste en volledige informatie over de door de provincie gevoerde voorbereidingsprocedure van de herindeling van de gemeente Haren en de onderbouwing ervan, teneinde uzelf en het parlement in staat te stellen zich een oordeel te vormen of de provincie Groningen bij de voorbereiding van deze herindeling de procedurevoorschriften en toetsingskaders zonder meer had gevolgd en hoe de achtereenvolgende Ministers en ambtenaren van BZK invulling hadden gegeven aan hun opdracht de gemeente Haren te beschermen tegen onzorgvuldig handelen van de provincie?
Zoals in het voorgaande – in het bijzonder in de antwoorden op vragen 1 t/m 4 – is aangegeven, heeft het doorlopen van een herindelingsprocedure tot doel om tot een zorgvuldige belangenafweging te komen. Het is immers uiteindelijk aan de wetgever om noodzaak en wenselijkheid van een gemeentelijke herindeling te beoordelen. Het commentaar van het Burgercomité Haren gaf mij geen aanleiding om te denken dat een zorgvuldige belangenafweging onmogelijk zou zijn. Ik zag en zie geen reden om een grondig onderzoek te starten.
Onderschrijft u dat door het achterwege blijven van het onderzoek als bedoeld in vraag 44 en doordat tijdens de parlementaire behandeling van wetsvoorstel 34 805 niet alle Tweede Kamerleden/fracties in vrijheid hun standpunt konden bepalen en bij de stemming kenbaar maken, aan de gemeente Haren rechtsbescherming tegen onzorgvuldig handelen door de provincie en de regering is onthouden?
Nee, dat onderschrijf ik niet. Ik ben er van overtuigd dat Tweede Kamerleden en -fracties in het algemeen in vrijheid hun standpunt kunnen bepalen en hun stem uitbrengen, en dat dit ook hier het geval was. Daarbij wijs ik er op dat de stukken die de regering aan uw Kamer zendt bij het indienen van een wetsvoorstel veel informatie bevatten, maar dat dit niet de enige stukken zijn waarop de Kamer zijn oordeel zal baseren. Betrokkenen en belanghebbenden kunnen zich zonder enige beperking tot Kamerleden richten, kunnen beide Kamers tijdens het wetgevingsproces schriftelijke en mondelinge vragen stellen en is het aan de Minister om deze vragen te beantwoorden. Het staat Kamerleden en -fracties vanzelfsprekend vrij om in hun oordeelsvorming meer informatie te betrekken dan enkel de informatie die u door de regering is verstrekt. En dit gebeurt in de praktijk ook veel. Verder constateer ik dat ook de Kamer heeft gewikt, gewogen en op 24 april 2018 het wetsvoorstel heeft aangenomen. Bij gerede twijfel over de zorgvuldigheid van het proces was uw Kamer daar niet toe over gegaan.
Overigens wijs ik er nogmaals op dat de term «rechtsbescherming» in mijn optiek niet goed aansluit bij de functie van de regering, respectievelijk de beide Kamers als medewetgevers. Bij rechtsbescherming is sprake van een juridische toets, en niet van een belangenafweging zoals deze in het wetgevingsproces gemaakt wordt.
Hoe beoordeelt u, gelet op de reeds vóór de herindeling zwakke financiële situatie van de gemeente Groningen, het dat:a. tijdens de provinciale herindelingsprocedure geen diepgaand onderzoek is gedaan naar de financiële situatie van de gemeente Groningen, terwijl dat wel is gedaan ten aanzien van de gemeenten Haren en Ten Boer, b. geen herindelingsscan als bedoeld in § 5.2 van het Beleidskader gemeentelijke herindeling (2013) van de nieuw te vormen (fictieve) gemeente is gemaakt en c. de met feiten onderbouwde zorgen in diverse zienswijzen vanuit Haren over de zwakke financiële positie van de gemeente Groningen voor de provincie geen aanleiding waren voor een nader onderzoek naar het financiële perspectief van de nieuw te vormen gemeente,terwijl van de provincie redelijkerwijs mocht worden verwacht dat zij als toezichthouder op de gemeentelijke financiën destijds een goed inzicht had in de financiële positie van de gemeente Groningen en het tot haar zorg zou rekenen dat de door haar geïnitieerde herindeling leidt tot een financieel gezonde gemeente, opdat de burgers gevrijwaard blijven van structureel hogere lasten?
Nee, dat onderschrijf ik niet. Ik ben er van overtuigd dat Tweede Kamerleden en -fracties in het algemeen in vrijheid hun standpunt kunnen bepalen en hun stem uitbrengen, en dat dit ook hier het geval was. Daarbij wijs ik er op dat de stukken die de regering aan uw Kamer zendt bij het indienen van een wetsvoorstel veel informatie bevatten, maar dat dit niet de enige stukken zijn waarop de Kamer zijn oordeel zal baseren. Betrokkenen en belanghebbenden kunnen zich zonder enige beperking tot Kamerleden richten, kunnen beide Kamers tijdens het wetgevingsproces schriftelijke en mondelinge vragen stellen en is het aan de Minister om deze vragen te beantwoorden. Het staat Kamerleden en -fracties vanzelfsprekend vrij om in hun oordeelsvorming meer informatie te betrekken dan enkel de informatie die u door de regering is verstrekt. En dit gebeurt in de praktijk ook veel. Verder constateer ik dat ook de Kamer heeft gewikt, gewogen en op 24 april 2018 het wetsvoorstel heeft aangenomen. Bij gerede twijfel over de zorgvuldigheid van het proces was uw Kamer daar niet toe over gegaan.
Overigens wijs ik er nogmaals op dat de term «rechtsbescherming» in mijn optiek niet goed aansluit bij de functie van de regering, respectievelijk de beide Kamers als medewetgevers. Bij rechtsbescherming is sprake van een juridische toets, en niet van een belangenafweging zoals deze in het wetgevingsproces gemaakt wordt.
Is het waar dat, in strijd met de Herindelingswet en in afwijking van het Handboek gemeentelijke herindeling, de gemeente Groningen gewoon is voortgezet, met behoud van logo, politieke en ambtelijke cultuur, werkprocessen en werkwijzen en zonder betrokkenheid van de gemeenteraad van Haren bij de voorbereiding van harmonisatievoorstellen, er geen nieuwe gemeente is gevormd, zoals signalen uit de voormalige gemeente Haren, die de groep-Krol/Van Kooten heeft ontvangen, sugereren? Is er volgens u wel of geen nieuwe gemeente Groningen opgericht, en waaruit maakt u dit op?
Nee, dat onderschrijf ik niet. Bij wet van 11 juli 2018 (Stb. 2018, 266) zijn de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer op 1 januari 2019 opgeheven en is op die datum een nieuwe gemeente met de naam Groningen ingesteld. Dat sprake is van een nieuw ingestelde gemeente was bijvoorbeeld zichtbaar in het feit dat de burgemeester, de griffier en de secretaris van de opgeheven gemeente Groningen van rechtswege per 1 januari 2019 uit hun functie zijn ontheven en er voor de nieuwe gemeente Groningen door respectievelijk de commissaris van de Koning en gedeputeerde staten een waarnemend burgemeester en een tijdelijke griffier en secretaris zijn aangesteld.
Voorts heb ik geconstateerd dat het logo is gewijzigd voor de nieuwe gemeente Groningen, waarbij vanwege de samenvoeging met Haren en Ten Boer het beeldmerk.STAD is verdwenen. Ook is er vanzelfsprekend een nieuwe raad gekozen. Daar de oude gemeente Groningen al het op grond van de Gemeentewet maximale aantal gemeenteraadsleden had, bleef dit aantal in de nieuwe gemeente gelijk, waar bij andere herindelingen doorgaans het aantal raadsleden verandert.
De ambtelijke organisatie voor de nieuwe gemeente Groningen (inclusief werkwijze en -cultuur) is samengesteld uit de ambtelijke organisaties van de opgeheven gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer. Daarbij passen twee opmerkingen. In de eerste plaats was het overgrote deel van de ambtelijke formatie van de voormalige gemeente Ten Boer reeds ondergebracht in de samenwerking Groningen-Ten Boer en waren de werkprocessen en werkwijzen tussen deze beide gemeenten reeds met elkaar geïntegreerd. In de tweede plaats heeft de toenmalige gemeente Haren tot in een ver stadium van het wetgevingsproces (voorjaar 2018) haar medewerking onthouden aan het samen met de toenmalige gemeenten Groningen en Ten Boer voorbereiden van het treffen van de voorzieningen met het oog op de voorbereidingen op de eventuele herindeling, zoals bedoeld in artikel 79 lid 1 Wet arhi.
Daar de opgeheven gemeente Groningen getalsmatig verreweg de grootste inbreng had in het fusieproces, kan ik mij wel voorstellen dat de organisatiestructuur en werkwijzen leidend zijn geweest voor de organisatie van de nieuw ingestelde gemeente Groningen. Daaruit mag echter niet de conclusie worden getrokken dat geen nieuwe gemeente is gevormd.
Onderschrijft u dat er redenen zijn voor ernstige twijfel of de door u tijdens het algemeen overleg op 27 juni 2019 aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken gegeven antwoorden25, inhoudende dat de herindeling van Haren bij Groningen volgens de destijds geldende spelregels is gebeurd en dat het ministerie en de Minister van BZK eigenlijk pas heel laat in het proces een rol konden gaan spelen, wel steun vinden in de wetsgeschiedenis van de Wet Arhi, de in vraag 3 bedoelde toetsingskaders en de feitelijke gang van zaken tijdens de herindelingsprocedure? Zo niet, waarom niet?
Nee, dat onderschrijf ik niet. Waar ik in het betreffende algemeen overleg op doelde, was dat mijn ambtsvoorganger het herindelingsadvies van de provincie Groningen heeft beoordeeld aan de hand van het toen geldende beleidskader gemeentelijke herindeling (het Beleidskader gemeentelijke herindeling 2013). Ook ten tijde van de start van de herindelingsprocedure en ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel in beide Kamers, was dat het geldende beleidskader.
Onderdeel van de op dat beleidskader gebaseerde werkwijze is dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het eerst een rol krijgt op het moment dat een provincie een herindelingsadvies heeft ingezonden. Ik ben van mening dat dit te laat in het proces is en heb daarom in het Beleidskader gemeentelijke herindeling 2018 vastgelegd dat er een gesprek plaatsvindt tussen gedeputeerde staten en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijsrelaties, voordat gedeputeerde staten een herindelingsprocedure ex artikel 8 Wet arhi starten. Daar het Beleidskader gemeentelijke herindeling 2018 in maart 2019 is vastgesteld, kon dit vanzelfsprekend niet van toepassing zijn op de beoordeling van het herindelingsadvies tot samenvoeging van de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de vraag hoe het kon gebeuren dat de achtereenvolgende Ministers en betrokken ambtenaren van BZK hebben toegelaten en voor de Raad van State en het parlement hebben verzwegen dat tijdens de herindelingsprocedure van de gemeente Haren door de provincie Groningen jegens deze gemeente en haar inwoners niet werd gehandeld zoals zij behoorden te doen, en gegronde klachten over het handelen van de provincie hebben genegeerd of als gevoelens afgedaan? Is dit terug te voeren op geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid en partijdigheid ten gunste van de grote stad of was er iets anders, dan wel meer aan de hand?
Voor een onafhankelijk onderzoek zie ik geen aanleiding. Er is wat mij betreft onvoldoende grond om te vermoeden dat de betreffende herindelingsprocedure tot een andere uitkomst zou hebben geleid, als onderdelen van dat proces anders zouden zijn gelopen. Ook de gevolgde procedure en inhoud van het toenmalige voorstel geven mij daartoe geen aanleiding. Naar mijn overtuiging was het alle betrokkenen genoegzaam bekend welke belangen er tegen elkaar moesten worden gewogen. Ik zie daarom geen meerwaarde in het starten van een onafhankelijk onderzoek.
Los daarvan herken ik mij in het geheel niet in de kwalificaties «verzwijgen» en «geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid». Die laat ik dan ook voor rekening van de vragensteller.
Kunt u deze vragen binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Zoals ik ook al in mijn uitstelbrief heb aangegeven, is de voorbereiding van deze set vragen zodanig grondig voorbereid, dat het mij gepast leek ook de beantwoording zorgvuldig ter hand te nemen. Dat heeft geleid tot een beantwoording binnen de 6-weken termijn.
Het bericht dat bij een slachthuis 1 op de 5 medewerkers besmet is met corona. |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «1 op de 5 personeelsleden van slachthuis in Groenlo besmet met coronavirus»?1
Ja.
Met hoeveel contacten van de 147 positief geteste medewerkers van Vion Groenlo is door de GGD contact opgenomen? Binnen hoeveel tijd? Hoeveel van hen zijn getest?
Er heeft grotendeels binnen 48 uur bron- en contactonderzoek plaatsgevonden bij de nauwe contacten van de positief geteste medewerkers. Nauwe contacten zijn personen met wie iemand langer dan een kwartier in contact is geweest op minder dan 1,5 meter.
Het vraagt veel uitzoekwerk om na te gaan hoeveel van de «nauwe contacten» getest zijn. Daarbij komt nog dat de mensen zich bij verschillende GGD’en aanmelden en ook bij de collegadienst in Duitsland. Andere personen zijn weer naar het land van herkomst vertrokken.
Zijn nu alle medewerkers van het slachthuis in beeld? Is bij alle medewerkers getest, gerapporteerd en geïsoleerd? Zo nee, waarom niet en bij hoeveel medewerkers nog niet?
Ja, alle medewerkers zijn in beeld en zijn getest. De Veiligheidsregio heeft alle medewerkers een gebiedsverbod opgelegd, wat concreet betekent dat zij niet aan het werk mochten. Vervolgens zijn alle medewerkers in quarantaine geplaatst door de veiligheidsregio.
Op welke wijze wordt vormgegeven aan bron- en contactonderzoek bij de personen die positief getest zijn? Hoe wordt nagegaan met wie de niet-geteste medewerkers in de tussenliggende tijd contact gehad hebben?
Het bron- en contactonderzoek is uitgevoerd conform het protocol RIVM. De GGD heeft direct na de uitslag van de test gevraagd met wie medewerkers allemaal contact hebben gehad. De GGD heeft waar mogelijk contact opgenomen met deze mensen en ze uitgelegd dat ze minimaal 14 dagen zoveel mogelijk thuis moeten blijven en besproken wat ze verder moeten doen.
Heeft de GGD voldoende capaciteit om iedereen met wie positief geteste personen in contact zijn geweest, te traceren en contact met hen op te nemen? Zo nee, waarom niet en wanneer is er wel voldoende capaciteit?
Er wordt alleen bron- en contactonderzoek gedaan bij de nauwe contacten van besmette personen. Hiervoor is voldoende capaciteit beschikbaar.
Zijn alle personen die positief getest zijn, en iedereen die met hen in contact is geweest, in quarantaine? Zo nee, waarom niet?
Positief geteste personen zijn in isolatie, nauwe contacten zijn in quarantaine.
Op welke wijze wordt het inkomen van mensen die geïsoleerd worden, gegarandeerd?
Bij ziekte, ook als gevolg van corona, is er recht op loondoorbetaling of op een uitkering op grond van de Ziektewet. Bij werkloosheid is er recht op WW. EU-arbeidsmigranten die maar een kort arbeidsverleden in Nederland hebben, mogen hun buitenlandse arbeidsverleden meenemen. Dit telt mee voor de wekeneis en de jareneis in de WW.
De maatregelen in het kader van de coronacrisis gelden ook voor flexwerkers en uitzendkrachten, waaronder veel arbeidsmigranten. De (uitzend)werkgever kan via de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) een tegemoetkoming aanvragen en wordt gecompenseerd voor de loonkosten voor mensen die hij/zij nog in dienst heeft.
Vindt u 48 uur om alle gegevens van medewerkers van Vion aan te leveren een redelijke tijd, gezien het belang van snel en effectief bron-en contactonderzoek? Zo nee, hoe moet dat anders?
Uiteraard is snelheid bij bron- en contactonderzoek essentieel. Wat een redelijke termijn bij dergelijke gevallen is, hangt sterk af van de casus en is aan het oordeel van de voorzitter Veiligheidsregio.
Zijn alle Landelijke coördinatie infectieziektebestrijding (LCI)-richtlijnen volledig gevolgd? Zo nee, welke niet en waarom niet?
Ja, de LCI richtlijnen zijn gevolgd.
Wordt onderzocht hoe de situatie in andere slachthuizen is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te gaan doen?
Op dit moment wordt er meteen actie ondernomen als er signalen binnen komen van mogelijke besmettingen. Verder wordt nu onder leiding van de voorzitters Veiligheidsregio een plan van aanpak uitgewerkt voor het sectorgewijs beheersbaar maken van besmettingshaarden zoals de slachterijen. Dit plan heeft als uitgangspunt risicogericht en steekproefsgewijs werken, waarbij het hele traject van de eerste signalen tot het nemen van beheersmaatregelen en het monitoren van bedrijven de aandacht heeft. Het is complexe materie waarbij veel partijen betrokken zijn.
Welke stappen neemt u om ervoor te zorgen dat bedrijven zoals slachthuizen, alle gegevens van medewerkers volledig op orde hebben, zodat personen niet buiten beeld kunnen raken?
Inleners en uitzendbureaus dienen vanuit hun normale bedrijfsvoering direct de beschikking te hebben over de contactgegevens van de arbeidsmigranten die voor de inlener/het uitzendbureau werken, zodat bij een uitbraak snel getest kan worden en mensen in quarantaine geplaatst kunnen worden. Dit wordt via het overleg met de sector ook benadrukt. Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten komt met aanbevelingen hoe dit proces kan worden verbeterd.
Erkent u het risico dat grote groepen arbeidsmigranten in kleine ruimtes bij elkaar wonen, waardoor afstand houden nagenoeg onmogelijk is? Op welke wijze wordt hier toezicht op gehouden?
De coronacrisis maakt de bestaande problemen rond de huisvesting van arbeidsmigranten pregnanter. Arbeidsmigranten wonen inderdaad vaak dichtbij elkaar, waardoor het moeilijk is de RIVM-richtlijnen te volgen en er risico bestaat op besmetting. Het is dan van groot belang dat werkgevers, huisvesters, gemeenten en de arbeidsmigranten zelf, er alles aan doen om de kans op besmetting zo klein mogelijk te maken. De Veiligheidsregio kan handhaven als er veel mensen op een zeer kleine ruimte samenwonen. Huisvesting is ook een van de onderdelen waarover het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten zal adviseren.
Het verbeteren van de Nederlandse wolvenaanpak |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Tientallen schapen doodgebeten in Brabants dorpje: «Het is gigantisch» en «Wolfwerende netten in bruikleen voor Brabantse boeren»?1, 2
Ja, ik ben bekend met de berichten.
Wan neer moet, aangezien er nu verschillende incidenten met wolven hebben plaatsgevonden, echt worden ingegrepen om de wolvenpopulatie te beheren en landbouwhuisdieren beter te beschermen?
De provincies hebben gezamenlijk criteria bepaald voor het ingrijpen bij wolven in bepaalde ongewenste situaties, zoals in het geval van aanvallen van goed beschermd vee (faunaschade) en zodra de openbare veiligheid in het geding komt, bijvoorbeeld als een wolf gevaarlijk gedrag vertoont richting mensen. Het desbetreffende bevoegd gezag kan indien nodig optreden. Dit is uitgewerkt in het Interprovinciaal wolvenplan.3
Bent u bekend met de Duitse aanpak in Nedersaksen waarin delen van deze Duitse deelstaat effectief als wolfvrij worden verklaard en het verwijderen van wolven uit deze gebieden wordt vergemakkelijkt? Hoe staat u tegenover een dergelijke aanpak? Welke mogelijkheden ziet u om (elementen van) deze aanpak ook in Nederland te gebruiken?3
Ja, ik ben bekend met de aanpak in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Anticiperend op de hervestiging van de wolf in Nederland heb ik de samenwerking met deze, en andere deelstaten opgezocht en gesprekken gevoerd. Dergelijke gesprekken zal ik blijven voeren om de samenwerking te versterken. Ook in de verdere ontwikkeling van het wolvenplan zullen de provincies en ik de ervaringen met de aanpak van Nedersaksen beoordelen en, waar aan de orde, verder benutten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, hebben de provincies gezamenlijke criteria bepaald voor het ingrijpen in bepaalde ongewenste situaties. Of dit instrumentarium toereikend is, vergt nadere oordeelsvorming en overleg tussen Rijk en provincies.
Hoe kijkt u aan tegen het gecontroleerd beheer van de wolf in Nederland door middel van bijvoorbeeld preventief afschot en/of afrasteren, ter bescherming van eigendommen, kwetsbare soorten, natuurlijke habitattypen, prioritaire habitattypen en andere natuurwaarden van een aangewezen Natura 2000-gebied?
Als het gaat om het ogenschijnlijk willekeurig doden en verwonden van grote aantallen landbouwhuisdieren door een zwervende wolf dan is het begrijpelijk dat de vraag wordt gesteld om in te grijpen. Het gaat dan immers over meer dan alleen het eigendom zelf en het is vaak onvoorspelbaar waar en wanneer het volgende geval zich voordoet.
Provincies stimuleren dat dierhouders de eigen verantwoordelijkheid nemen om hun dieren te beschermen, maar willen ook duidelijkheid geven wanneer escalatie aan de orde is. De gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland heeft daartoe een aantal handreikingen gedaan. Voor beheer vanuit het oogpunt van de andere genoemde argumenten is nu geen aanleiding.
Hoe ziet u de ongestoorde aanwezigheid van de wolf, waarbij preventief, actief en gecontroleerd beheer van de wolvenpopulatie niet mogelijk is in relatie tot de instandhouding en/of noodzakelijke uitbreiding van beschermde habitattypen en andere natuurwaarden, zoals binnen de Natura 2000-gebieden? Welke knelpunten zijn er in dit kader volgens u?
De wolf maakt deel uit van een natuurlijk systeem, waarin grote predatoren bijdragen aan de diversiteit van het ecosysteem. Er zijn geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van de wolf het behalen en behouden van instandhoudingsdoelen en de natuurlijke habitats bedreigt. Wel kan er op lokaal niveau door een toppredator misschien een tijdelijke disbalans ontstaan in een ecosysteem, maar die dynamiek is de natuur eigen. Gezien de tijdelijke aard daarvan is het treffen van passende maatregelen in dat kader nu niet aan de orde.
Wat zijn volgens u «passende maatregelen» in de zin van artikel 2.2 lid 2 van de Wet natuurbescherming en artikel 6 lid 1 en 2 van de Habitatrichtlijn, die getroffen zouden moeten worden voor Natura 2000-gebieden, gezien het feit dat de aanwezigheid van de wolf het behalen en behouden van de instandhoudingsdoelstellingen en de natuurlijke habitats bedreigt?
Zie antwoord vraag 5.
Wie moet volgens u de schade dragen die door wolven wordt veroorzaakt aan andere zaken dan gehouden (landbouwhuis)dieren – zoals floraschade, commerciële schade geleden door nationale natuurparken en schade aan andere dieren dan landhuisbouwdieren – in gevallen waar wolven rasters overwinnen?
De wolf is een wild dier en is van niemand, dat betekent ook dat een eventuele gedupeerde daarvoor de aansprakelijkheid niet bij een ander kan leggen. Ik heb geen aanwijzingen dat wolven schade veroorzaken aan andere zaken dan gehouden (landbouwhuis)dieren. Ik vind het daarom lastig om een antwoord te geven op deze hypothetische vraag.
Hoe kijkt u aan tegen Nederland als geschikt leefgebied voor wolven, gelet op het feit dat Nederland een van de dichtstbevolkte delta's ter wereld is en wolven zich niet laten leiden door (bestuurlijke) grenzen?
De beleidslijn die steeds is gehanteerd is dat de wolf, als hij op eigen kracht Nederland bereikt, zich hier moet kunnen vestigen. Dat is ook een Europese verplichting en recent weer bevestigd door het Europese Hof. Het draagvlakonderzoek heeft bevestigd dat een meerderheid van de Nederlanders het hier mee eens is. Wel zet ik, in samenwerking met de provincies, in op communicatie om in de behoefte te voorzien om opnieuw te leren samenleven met de wolf.
Welke mogelijkheden ziet u gezien het voorgaande om de Nederlandse wolvenaanpak te verbeteren en daarmee betere bescherming te bieden voor onder andere landbouwhuisdieren?
Tot nu toe hebben de provincies met het wolvenplan een goede invulling gegeven aan hun verantwoordelijkheid om deze soort te beschermen en tegelijkertijd de faunaschade zo veel mogelijk te beperken door o.a. het inzetten op preventieve maatregelen. In de verdere ontwikkeling van het wolvenplan en zal ik nauw samenwerken met de provincies.
Ben u bekend met de gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland, die in landelijk verband adviseert om in overleg tussen de provincies en de rijksoverheid tot een beleid te komen dat gericht is op de beheersbaarheid van de populatieontwikkeling van wolven in Nederland en de effecten hiervan, waarbij de ecologische draagkracht en het maatschappelijk draagvlak van de ontwikkeling van de wolvenpopulatie worden betrokken? Bent u bereid om op korte termijn invulling te geven aan dit advies?4
Ja ik ben bekend met dit advies. De provincies beraden zich momenteel over het betreffende advies en bevestigen het belang van overleg met het Rijk, waarbij ieder vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid opereert.
Het bericht dat fabrikanten van bekkenbodemmatjes aanwezig zijn in de operatiekamers |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Argos (16 mei jl.) over «Fabrikanten van bekkenbodemmatjes aan de operatietafel»1?
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak fabrikanten van bekkenbodemmatjes aanwezig zijn bij operaties en welke handelingen zij precies verrichten? Hoe oordeelt u over deze aanwezigheid?
De uitzending van Argos van 16 mei 2020 is mij bekend, evenals dat productspecialisten van hulpmiddelenfabrikanten in sommige gevallen tijdens operatieve ingrepen in de operatiekamer aanwezig zijn om technische ondersteuning te geven. Het betreft met name operatieve ingrepen waarbij (nieuwe) implantaten geplaatst, dan wel gereviseerd, worden. Productspecialisten kunnen tijdens operatieve ingrepen technische ondersteuning bieden aan de operateur en daarmee een bijdrage leveren aan de veilige en goede zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de operateur en de zorginstelling om te bepalen op welke wijze de productspecialist wordt ingezet in de operatiekamer tijdens de operatie, zodanig dat dit leidt tot goede zorg. Daarbij geldt als voorwaarde onder meer het convenant «Veilige toepassing medische technologie in de medisch specialistische zorg»2, dat bekwaamheidsborging vraagt van zorgverleners bij gebruik van medische technologie. In de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp ben ik hier ook op ingegaan3.
Het is mij niet bekend hoe vaak fabrikanten specifiek bij de plaatsing van bekkenbodemmatjes aanwezig zijn.
Welke afspraken zijn hierover gemaakt bij de specialistische beroepsgroep, de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)? Hoe oordeelt u over deze afspraken?
Er zijn bij mijn weten geen specifieke afspraken ten aanzien van dit onderwerp gemaakt door de NVOG. Het is mij wel bekend dat sommige wetenschappelijke verenigingen een standpunt hierover hebben ingenomen. Zo’n standpunt heeft niet de status van veldnorm maar is in lijn met bestaande wet- en regelgeving.
Ik deel de mening van mijn ambtsvoorganger4 dat een dergelijk standpunt voor andere medisch specialisten en ziekenhuizen behulpzaam kan zijn bij het opstellen van beleid hoe zij met de aanwezigheid van productspecialisten op de OK omgaan.
Vindt u het ook een schending van de privacy wanneer personeel van een hulpmiddelenfabrikant aanwezig is tijdens een operatie, daarbij handelingen uitvoert, zonder dat de patiënt hiervan op de hoogte is?
Ik ben van mening dat het zowel zorgvuldig als wenselijk is wanneer de operateur de patiënt tenminste informeert over de aanwezigheid van een productspecialist en de redenen daarvoor. Indien een productspecialist bij de behandeling van de patiënt betrokken is, bijvoorbeeld doordat hij of zij technisch advies geeft aan de operateur, dan hoeft de patiënt op grond van de WGBO formeel geen toestemming te geven. In veel gevallen is een productspecialist reeds betrokken bij de behandeling, omdat deze de operateur adviseert over de toepassing van het medisch hulpmiddel of implantaat bij de patiënt. Graag verwijs ik u ook naar mijn eerdere beantwoording5, en die van mijn ambtsvoorganger6, over dit onderwerp.
Bent u het ermee eens dat patiënten het recht hebben om te weten wie er bij hun operatie aanwezig zijn en expliciet toestemming zouden moeten geven voor de aanwezigheid van medewerkers van hulpmiddelenfabrikanten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe oordeelt u over de uitspraken van de hoogleraar gezondheidsrecht aan de Erasmus Universiteit, die in de uitzending van Argos stelt dat in de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) is opgenomen dat patiënten wel degelijk toestemming moeten geven voor de aanwezigheid van productspecialisten van de industrie?
De hoogleraar geeft in de uitzending aan dat het niet vanzelfsprekend is dat een productspecialist betrokken is bij de behandeling en daarom aanwezig is. Het is de verantwoordelijkheid van de operateur om dit te bepalen en dan ook toestemming van de patiënt te vragen. Zoals eerder aangegeven ben ik van mening dat het wel zorgvuldig en gewenst is wanneer een arts de patiënt voor de operatie informeert over de aanwezigheid van een productspecialist en de redenen daarvoor.
Hoe oordeelt u over de uitspraken van de hoogleraar patiëntveiligheid aan de TU Delft, die in de uitzending stelt dat de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de hulpmiddelenfabrikanten ertoe bijdragen dat de introductie van nieuwe hulpmiddelen sneller verloopt dan wenselijk met het oog op de gezondheid en veiligheid van de patiënt?
Ik ben het in zoverre met deze hoogleraar eens dat de aanwezigheid van productspecialisten van hulpmiddelenfabrikanten moet bijdragen aan de veilige introductie en toepassing van medisch hulpmiddelen. Zoals eerder aangegeven in antwoord op vraag 1 en 2, kunnen productspecialisten tijdens operatieve ingrepen de technische ondersteuning bieden aan de operateur en daarmee een bijdrage leveren aan de veilige en goede zorg. De operateur en zorginstelling hebben hierin een belangrijke rol om de meerwaarde en wenselijkheid van de aanwezigheid van deze personen te bepalen, waarbij ook de voorwaarden gelden van het eerdergenoemde convenant. Ik ben van mening dat hiermee zo goed mogelijk wordt geborgd dat de introductie van nieuwe hulpmiddelen zorgvuldig en veilig gebeurd.
Vindt u dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) onderzoek zou moeten doen naar de betrokkenheid van productspecialisten bij de plaatsing van bekkenbodemmatjes, en de rol die de aanwezigheid van de industrie heeft gehad bij de snelle introductie van dit hulpmiddel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGJ en ik hebben geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van vertegenwoordigers van hulpmiddelenfabrikanten in de praktijk tot risico’s voor goede en veilige zorg leidt, en zien dan ook geen noodzaak een extra onderzoek te doen. Wanneer zorgverleners signalen hebben dat in een ziekenhuis of kliniek de aanwezigheid van vertegenwoordigers van fabrikanten wel leidt tot risico’s voor goede en veilige zorg, moeten zij dit intern aankaarten en kunnen zij hiervan een melding maken bij de inspectie via het Meldpunt IGJ. Wanneer een productspecialist van mening is op een onveilige manier te worden betrokken bij operaties kan hij of zij hiervan ook melding maken bij het Meldpunt IGJ. Er kunnen goede redenen zijn voor de aanwezigheid van productspecialisten op de OK. Productspecialisten kunnen tijdens operatieve ingrepen de technische ondersteuning bieden aan de operateur en daarmee een bijdrage leveren aan de veilige en goede zorg.
Het bericht ‘Ollongren wekte te hoge verwachtingen met aardgasvrije wijken’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Ollongren wekte te hoge verwachtingen met aardgasvrije wijken»1 en het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2019 van uw ministerie?
Ja.
Is het waar dat er eind vorig jaar slechts enkele woningen aardgasvrij zijn gemaakt, in tegenstelling tot de doelstelling van 2000 woningen? Hoeveel aardgasvrije woningen zijn er inmiddels gerealiseerd via het Programma Aardgasvrije Wijken?
In 2018 is gestart met 27 proeftuinen met ca. 18.000 woningen en andere gebouwen. In de voortgangsrapportage van 22 januari 2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 587) heb ik aangegeven dat de meeste proeftuinen dit jaar komen tot een uitgewerkte businesscase en dat een klein aantal proeftuinen in uitvoering is. Eind 2019 waren enkele tientallen woningen aardgasvrij. Het feit dat er nog geen duizenden woningen van het aardgas zijn is een logisch gevolg van het zorgvuldige en uitgebreide proces dat gemeenten doorlopen om inwoners van de wijken te betrekken bij het aardgasvrij maken van de wijk en te komen tot besluitvorming over de te nemen maatregelen. Er is geen doelstelling in het kader van het programma om nu al 2.000 aardgasvrije woningen te realiseren.
In de tweede helft van dit jaar wordt opnieuw gemonitord wat de voortgang is. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren middels de tweede voortgangsrapportage begin 2021. Hierin zal ik ook een planning opnemen over de verwachting van het aantal aardgasvrije woningen de komende jaren.
Kunt u aangeven wat de CO2-besparing is van het totaal aantal woningen dat aardgasvrij is gemaakt? Kunt u deze besparing afzetten tegen de bestede miljoenen euro’s?
Het doel zoals vastgelegd in het klimaatakkoord is om in 2030 3,4 Mton CO2 in de gebouwde omgeving te besparen. Dit doel wordt jaarlijks gemonitord via de Klimaat- en Energieverkenning. De inzet van de financiële middelen uit de Klimaatenveloppe voor de gebouwde omgeving is erop gericht om tot een haalbare en betaalbare aanpak voor iedereen te komen. De middelen zijn daarom zowel bedoeld voor innovatie en kostenreductie zodat de aanpak in de gebouwde omgeving op termijn goedkoper kan worden, als voor het in deze beginfase wegnemen van de onrendabele top in de wijken die als eerste omschakelen naar een andere warmtevoorziening en voor de ondersteuning van met name particulieren en Verenigingen van Eigenaren die nu al als voortrekkers in de energietransitie willen en kunnen verduurzamen. Hoeveel CO2 uiteindelijk bespaard kan worden per geïnvesteerde euro in de gebouwde omgeving is nu nog niet te zeggen. In de monitoring van de proeftuinen worden naast leerervaringen ook kwantitatieve gegevens over de proeftuinen in beeld gebracht zoals het aantal aardgasvrije woningen, de mate van energiebesparing en de kosten per woning. Ik zal voor de zomer van 2020 het plan naar uw Kamer sturen waarin dit nader is uitgewerkt.
Wat zijn de gerealiseerde besparingen bij het aardgasvrij maken van woningen in het Programma Aardgasvrije Wijken?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer wordt het plan voor monitoring en evaluatie van het Programma Aardgasvrije Wijken afgerond?
Het plan voor monitoring en evaluatie wordt vóór de zomer van 2020 afgerond. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren.
Waarom was er bij de start van een programma, waar 150 miljoen euro voor uitgetrokken is, geen plan voor de monitoring en evaluatie?
Eind 2018 is gestart met het Programma Aardgasvrije Wijken met de selectie van 27 proeftuinen en het opzetten van het Kennis- en Leerprogramma. Er was breed draagvlak om snel van start te gaan met de voorbereiding van de proeftuinen. Het plan voor de monitoring en evaluatie is gelijktijdig hieraan ontwikkeld met de betrokken stakeholders en het Planbureau voor de Leefomgeving. In 2019 is een start gemaakt met de reflectieve monitor. Ik heb de resultaten hiervan gerapporteerd in de eerste voortgangsrapportage van 22 januari 2020. In de eerste helft van 2020 is het volledige plan voor de monitoring en evaluatie gereedgekomen en in uitvoering genomen. Dit is voldoende tijdig omdat de meeste proeftuinen nog in fase van voorbereiding van de uitvoering zitten.
Wat is nu het precieze doel van het Programma Aardgasvrije Wijken? Klopt de stelling van de Algemene Rekenkamer dat dit doel in de loop van de tijd is aangepast, zonder dat dit expliciet aan de Kamer is gemeld? Zo nee, waarom niet?
Het Programma Aardgasvrije Wijken heeft vanaf de start de doelstelling gehad om te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Dit is ook consequent aan de Tweede Kamer gemeld.
Deze doelstelling sluit aan bij de afspraak gemaakt in het Klimaatakkoord dat de gemeenten uiterlijk in 2021 een planning opstellen welke wijken wanneer aardgasvrij(ready) worden gemaakt. Vanaf 2021 worden uitvoeringsplannen voor de wijken opgesteld en uitgevoerd. De leerervaringen vanuit het Programma Aardgasvrije Wijken zijn hiervoor belangrijk.
Hoe kijkt u tegen de constatering van de Algemene Rekenkamer aan «(...) dat bij de start van het programma sprake was van geld zoekt plan» over het Programma Aardgasvrije Wijken?
Ik deel deze constatering niet. Er bestond en bestaat groot draagvlak voor de wijkgerichte aanpak en het uitvoeren van proeftuinen bij alle stakeholders. Beide maken ook onderdeel uit van het Klimaatakkoord. In de eerste selectieronde proeftuinen hebben zich 74 gemeenten vrijwillig voor deelname gemeld, in de tweede selectieronde hebben zich 71 gemeenten aangemeld voor deelname. Een bijdrage vanuit het Rijk is hierbij in de beginfase onmisbaar. De kosten voor het aardgasvrij maken van wijken zijn nu nog relatief hoog en een bijdrage in de kosten is dus belangrijk om het voor bewoners haalbaar en betaalbaar te kunnen maken.
Hoe worden de zwakheden die de Algemene Rekenkamer gevonden heeft in het Programma Aardgasvrije Wijken, op korte termijn opgelost?
De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over de monitor zijn verwerkt in het plan voor de monitoring en evaluatie. Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer kritiek op het gebruik van het financieringsinstrument, de decentralisatie-uitkering. In reactie hierop zal ik voor de komende periode kiezen voor het gebruik van de specifieke uitkering.
Wat heeft u gedaan met de geleverde kritiek op het Programma Aardgasvrije Wijken tijdens het algemeen overleg 3 juli 2019 naar aanleiding van de evaluatie destijds van Rebel?
De evaluatie van Rebel heeft laten zien dat gemeenten de businesscases voor het aardgasvrij maken van de wijk in de meeste gevallen nog onvoldoende scherp in beeld hadden. In het Algemeen Overleg van 3 juli zijn hierover ook kritische vragen gesteld. In de voortgangsbrief aan uw Kamer van 22 januari 2020 heb ik een aantal maatregelen aangekondigd voor verbetering. Zo heb ik in de tweede uitvraag aan gemeenten inmiddels om een meer specifieke uitwerking gevraagd van verschillende elementen van een goede businesscase. De kwaliteit van deze uitwerking wordt beoordeeld door een expertteam. Daarnaast heb ik een rekentool ter beschikking gesteld, zodat gemeenten op wijkniveau een goede businesscase kunnen berekenen via een zoveel mogelijk onderling vergelijkbare systematiek. Ook heb ik het Economisch Instituut voor de Bouw gevraagd een maatschappelijk-economische analyse op projectniveau te maken op basis van de aanpakken van verschillende proeftuinen. De eerste resultaten hiervan komen in 2020 beschikbaar. In het kader van het Kennis- en Leerprogramma worden leerervaringen gedeeld over het opstellen van de businesscases.
Hoeveel geld is er nog over dat bestemd is voor het Programma Aardgasvrije Wijken?
Het kabinet heeft 425 miljoen euro uitgetrokken voor het Programma Aardgasvrije Wijken vanuit de Klimaatenveloppe. Hiervan is in het kader van Urgenda 25 miljoen euro bestemd voor de verduurzaming en ontzorging van maatschappelijk vastgoed en 25 miljoen voor compensatie van particulieren in de aan- en afsluitkosten bij de overstap naar aardgasvrije koopwoningen. Beide dragen bij het realiseren van de wijkaanpak. De overige middelen zijn bestemd voor het afdekken van de onrendabele top in de proeftuinen zodat bewoners een betaalbaar aanbod kunnen krijgen. De middelen gaan dus in hoofdzaak naar isolatie en andere CO2-reducerende maatregelen in woningen. Een beperkt deel gaat naar programmaondersteuning en uitvoeringskosten. Voor de eerste 27 proeftuinen is 120 miljoen euro uitgegeven. De overige middelen zijn nog niet uitgegeven, maar conform de afspraken in het Klimaatakkoord wel gereserveerd voor de vervolgtranches in proeftuinen. Voor de tweede uitvraag is ongeveer 100 miljoen euro beschikbaar voor circa 25 proeftuinen. Hiervoor hebben zich inmiddels 71 gemeenten gemeld. Een derde tranche is aangekondigd voor 2021. Hiervoor is ook ongeveer 100 miljoen euro beschikbaar. Het gaat per proeftuin om een gemiddelde bijdrage van circa 4 miljoen euro voor gemiddeld 500 woningen.
Waarom kiest u er ondanks de stevige kritiek van de Algemene Rekenkamer voor om pas in 2022 het programma te evalueren?
Het Programma Aardgasvrije Wijken loopt pas twee jaar en ik acht het verstandig een dergelijke evaluatie niet te vroeg uit te voeren. Ik zal deze evaluatie van het programma uitvoeren in 2022 na afronding van de derde uitvraag proeftuinen. Een snellere evaluatie is minder zinvol, omdat er dan nog te weinig en te kort leerervaringen zijn opgedaan om goed te kunnen evalueren. De selectie en start van de tweede tranche proeftuinen wil ik niet uitstellen. Daarin zijn de leerervaringen uit de eerste tranche meegenomen. De deadline van de indiening van aanvragen was op 1 mei jongstleden. Maar liefst 71 gemeenten hebben een aanvraag ingediend. Deze worden momenteel door een team van deskundigen beoordeeld. Ik heb aangekondigd dat ik rond 1 oktober de selectie van de nieuwe proeftuinen bekend zal maken.
Deelt u de mening dat er versneld een onderzoek naar de effectiviteit van dit programma uitgevoerd moet worden? Bent u bereid om de start van de tweede tranche uit te stellen tot de uitkomst van dat onderzoek?
Zie antwoord vraag 12.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
De voorgenomen stelselwijziging in de jeugdzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Afspraken jeugdzorg zijn «te vrijblijvend»»?1
Ja
Bent u van mening dat dit voorstel van de VNG voldoende antwoord is op de vraag om niet-vrijblijvende samenwerking tussen gemeenten tot stand te brengen, zoals u meldde in uw brief van 7 november 2019?2
Gemeenten zien ook het belang van niet-vrijblijvende regionale samenwerking. De VNG heeft daarom een «Norm voor Opdrachtgeverschap» (NvO) uitgewerkt, die op dit moment ter digitale besluitvorming voorligt bij haar leden. Deze norm beschrijft waaraan de (boven)regionale samenwerking van jeugdhulpregio’s moet voldoen en hoe wordt gezorgd voor voldoende aanbod van specialistische jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De NvO sluit voldoende aan bij de voorstellen van onze brieven van 7 november 2019 en 20 maart jl. Met de NvO wordt vooruitgelopen op de gewenste verandering in de uitvoeringspraktijk.
Het kabinet heeft een wetsvoorstel in voorbereiding. Deze ziet onder meer op het versterken van regionale samenwerking. Over de vormgeving van dit wetsvoorstel ben ik in overleg met gemeenten, aanbieders professionals en cliëntvertegenwoordigers. Streven is om het wetsvoorstel in de zomer gereed te hebben voor internetconsultatie. De lessen uit de praktijk worden meegenomen in het wetsvoorstel zodat dit zo veel mogelijk de staande praktijk codificeert.
Bent u van mening dat de voorgenomen taak van meer duidelijkheid scheppen en regievoeren in de jeugdzorg kan worden uitgevoerd door zelfregulering van gemeenten? Zo nee, wat is uw reactie richting dit voorstel van de VNG?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de VNG dat er structureel meer geld nodig is om te kunnen sturen op de reikwijdte van de jeugdhulpplicht?
Het afgelopen jaar heb ik heel veel met de VNG gesproken over de gemeentelijke budgetten. Het verdiepend onderzoek jeugd dat ik uw Kamer op 24 april 2019 heb toegestuurd, vormde een belangrijke basis. Het kabinet heeft bij Voorjaarsnota 2019 besloten gemeenten met € 1 miljard tegemoet te komen voor de uitvoering van de Jeugdwet: € 420 mln extra in 2019 en in 2020 en 2021 jaarlijks extra € 300 mln. Daarnaast is afgesproken dat er een onderzoek zal plaatsvinden dat antwoord moet geven op de vraag of – en zo ja in welke mate – gemeenten structureel (na 2021) extra middelen nodig hebben voor de uitvoering van de
Jeugdwet. Dit onderzoek is recent gestart en de resultaten worden eind 2020 verwacht. De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie.
Eind maart jl. heeft het expertiseteam dat de VNG had ingesteld om te komen tot richtinggevende uitspraken over de reikwijdte van de jeugdhulpplicht, advies uitgebracht. Het expertiseteam is van mening dat de Jeugdwet gemeenten voldoende mogelijkheden biedt om de jeugdhulp goed te sturen of in te richten. Wettelijke begrenzing van de jeugdhulpplicht of de toegang tot jeugdhulp is naar de mening van het expertiseteam dan ook niet zinvol. De sleutel ligt veeleer bij transformatie. Het advies roept gemeenten dan ook op om tot een omvattende ontwikkelagenda voor transformatie te komen, en daarbij breder te kijken dan de Jeugdwet alleen.
Ik onderschrijf het belang van een dergelijke ontwikkelagenda om transformatie van het jeugdstelsel vorm te geven. Dat mag echter niet vrijblijvend zijn. De invulling van de bestuurlijke afspraken over normaliseren, demedicaliseren en inzet van eigen kracht en preventie en het advies van het expertiseteam kunnen niet los gezien worden van de lopende trajecten over de benodigde financiële middelen en de verbetering van het jeugdstelsel. Ik heb u hierover geïnformeerd in de brief van 20 maart jl. over Perspectief voor de Jeugd.
Bent u van mening dat de verantwoordelijkheid over de stelselwijziging geheel bij gemeenten zelf leggen zal leiden tot de gewenste afname in administratieve lasten, of juist niet? Meent u dat bijvoorbeeld het oprichten van een geschillencommissie enkel en alleen voor verschillen van mening tussen regio’s in het opstellen van hun visie op jeugdbeleid een stap in de goede richting is?
Administratieve lasten verminderen is een belangrijke en weerbarstige opgave die op meerdere fronten actie vraagt, breder dan de stelselvraag. Hierbij werken wij samen met professionals, gemeenten en jeugdhulpaanbieders in het programma «Ontregel de zorg». Vanuit dit programma worden ook grote administratieve irritaties aangepakt, zoals met het convenant stoppen met tijdschrijven. Daarnaast wordt middels het bovengenoemde wetsvoorstel het opdrachtgeverschap van gemeenten versterkt en wordt voor bepaalde soorten van jeugdhulp regionale samenwerking verplicht gesteld. De verwachting is dat dit zal leiden tot lagere uitvoeringskosten tussen gemeenten en aanbieders en tot lagere administratieve lasten bij aanbieders.
De geschillencommissie die genoemd wordt in het voorstel van de VNG is een bestaande commissie wiens taken de VNG uitbreidt naar geschilbeslechting over de Norm voor Opdrachtgeverschap. Het is logisch dat er arbitrage bij geschillen wordt georganiseerd door de betrokken partijen, oftewel tussen gemeenten en tussen gemeenten en aanbieders.
Deelt u de mening dat deze voorgestelde afspraken veel te vrijblijvend zijn? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om of zelf een plan te presenteren, dan wel de VNG te informeren over welke voorwaarden een volgend voorstel aan moet voldoen? Zo nee, waarom niet?
Het voorstel voor een NvO sluit voldoende aan bij de voorstellen in mijn brief van 7 november 2019. In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat het kabinet een wetsvoorstel met nadere voorwaarden in voorbereiding heeft om de regionale samenwerking van gemeenten te versterken bij de organisatie van specialistische jeugdhulp, zoals aangekondigd bij brief van 20 maart 2020. Over de vormgeving van dit wetsvoorstel ben ik in overleg met gemeenten, aanbieders professionals en cliëntvertegenwoordigers. Streven is om het wetsvoorstel in de zomer gereed te hebben voor internetconsultatie.
De voortgang van diverse onderwerpen op het gebied van dierenwelzijn |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dierenactivisten vinden illegale vossen in kleine kooien op nertsenfarm» en zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het is niet verboden om (pool)vossen te houden als hobby- of gezelschapsdier. Ten algemene geldt dat iedereen die een dier houdt daar goed voor moet zorgen.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten en gevolgen van het handhavingsverzoek dat door Animal Rights is ingediend bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) zodra hieraan uitvoering is gegeven?
Op 20 mei jl. is naar aanleiding van een handhavingsverzoek van Animal Rights, een inspectie uitgevoerd door een inspecteur en een dierenarts van de NVWA op het betreffende bedrijf. Bij deze inspectie zijn vijf (pool)vossen aangetroffen. De houder gaf aan deze dieren niet te houden voor hun bont. Het is niet verboden om (pool)vossen te houden als hobby- of gezelschapsdier (althans als niet-productiedier). In een bericht van Omroep Brabant is te lezen dat de eigenaar zijn vossen vrijwillig heeft overgedragen aan een dierentuin. De NVWA doet geen uitspraken over haar inspectiebevindingen bij individuele bedrijven.
Kunt u aangeven in hoeverre er bij de aangetroffen vossen op het betreffende bedrijf sprake is geweest van bedrijfsmatig gehouden dieren of werden de vossen gehouden als gezelschapsdieren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft de eigenaar van de dieren deze rechtmatig gehouden en is hierbij voldaan aan de geldende dierenwelzijnseisen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er door het opschorten van de voormalige positieflijst momenteel geen regels gelden die bepalen welke zoogdieren in Nederland gehouden mogen worden als gezelschapsdier zolang hierbij geen sprake is van soorten die voorkomen op de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES)-overeenkomst?
Dit klopt niet. Beschermde dieren afkomstig uit het wild in Nederland mogen niet worden gehouden als huisdieren. Ook is het verboden om grote katachtigen en primaten in Nederland te houden, alsmede diersoorten die op de Unielijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten staan. Voor soorten die beschermd zijn onder het CITES-verdrag gelden er strenge regels over welke soorten wel of niet internationaal verhandeld mogen worden en onder welke voorwaarden. Voor diersoorten, waarvoor geen verbod geldt om deze te houden, gelden er regels die als doel hebben de dieren te beschermen. Zo gelden er bijvoorbeeld regels voor het houden en verzorgen van (landbouw)huisdieren.
Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is die een bedreiging vormt voor het welzijn van dieren die niet geschikt zijn om te worden gedomesticeerd?
Ik deel de mening dat het wenselijk is het welzijn van dieren te borgen. Met het oog op dierenwelzijn en gevaar voor de mensen stel ik een positieflijst op voor zoogdieren. Positieflijsten voor amfibieën, reptielen en vogels volgen later. Een lijst van alle, in Nederland gehouden, zoogdiersoorten wordt momenteel beoordeeld aan de hand van risicofactoren voor dierenwelzijn en gevaar voor de mens (letsel- en zoönoserisico). Deze lijst bevat zowel gedomesticeerde als uit het wild afkomstige diersoorten, die niet verboden zijn om in Nederland te houden.
Kunt u de Kamer informeren over de huidige voortgang van de nieuw op te stellen huis- en hobbydierenlijsten en kunt u daarbij aangeven hoelang hier al door u en uw voorgangers aan wordt gewerkt?
De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) bevatte een artikel op basis waarvan een huis- en hobbydierenlijst kon worden opgesteld. Dit artikel is echter nooit in werking getreden, ondanks verscheidene pogingen vanaf 1992 om tot een systeem te komen om diersoorten te beoordelen en besluiten te nemen over het aanwijzen van soorten. In 2013 is de Wet dieren in werking getreden. Op grond van artikel 2.2 is het verboden dieren of diersoorten te houden die niet zijn aangewezen. In 2015 is een lijst voor zoogdieren vastgesteld. Na uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven heb ik in 2018 een vrijstelling vastgesteld waardoor het tijdelijk mogelijk is alle (reeds in Nederland gehouden) zoogdiersoorten te houden, waarbij geldt dat het houden van nog niet op de lijst voorkomende diersoorten gemeld moet worden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (Staatscourant 2018, nr. 23533).
Met het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» is in 2017 afgesproken dat er een aangepaste huis- en hobbydierenlijst komt. Door een onafhankelijke wetenschappelijke commissie is een beoordelingssystematiek opgesteld, waarmee zoogdiersoorten die in Nederland worden gehouden kunnen worden beoordeeld. Op 8 januari 2020 heb ik uw Kamer deze beoordelingssystematiek toegestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1085). Het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst beoordeelt momenteel zoogdiersoorten aan de hand van deze systematiek.
Ik vind het belangrijk dat het beoordelen van al deze diersoorten op een zeer zorgvuldige wijze gebeurd. Dat vraagt meer tijd dan voorzien. Ik ben van plan het aanwijzingsbesluit eind 2020 op internetconsultatie.nl. te consulteren. Ik verwacht dat de huis- en hobbydierenlijst in de zomer van 2021 vastgesteld is.
Wat is de reden dat uw voornemen om de consultatie van de nieuw te vormen lijst met huis- en hobbydierenlijsten niet in de eerste helft van 2019 kon plaatsvinden, conform de verwachting die u uitsprak in uw brief van 12 november 2018?2
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke zomer bedoelde u toen u in uw brief van 19 juni 2019 aangaf dat het Wetsvoorstel aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing (Houdverbod) na de zomer naar de Kamer zou worden gestuurd voor plenaire behandeling?3
In de brief die u noemt werd de zomer van 2019 bedoeld.
Kunt u de Kamer specifieker informeren over de voortgang van dit wetsvoorstel, eventueel samen met uw collega van Justitie en Veiligheid, en kunt u zich voorstellen dat de leden van de SP-fractie vanuit het oogpunt van dierenwelzijn wensen dat dit wetsvoorstel spoedig naar de Kamer komt?
Mede vanwege de coronacrisis heeft de voortgang met betrekking tot dit wetsvoorstel de laatste maanden extra vertraging opgelopen. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de verwerking van de commentaren uit de internetconsultatie en vinden de uitvoeringstoetsen plaats. De verwachting is dat het wetsvoorstel in het najaar voor advies naar de Raad van State zal worden gestuurd. Het consultatieverslag zal dan ook worden gepubliceerd.
Wat is de reden dat u er niet voor kiest om nertsenhouderijen waar besmettingen zijn geconstateerd vervroegd te sluiten nu u heeft aangegeven dat het aannemelijk is dat nertsen COVID-19 verspreiden op mensen?4
Tijdens het debat van 10 juni jl. over onderzoeksresultaten COVID-19 bij nertsen heb ik uw Kamer toegezegd vaart te maken met de totstandkoming van een stoppersregeling. Uw Kamer dringt aan op een stoppersregeling, onder meer via de aangenomen motie van de leden Geurts en Bromet (Kamerstuk 28 286, nr. 1112). Het kabinet onderzoekt, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 juni jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1101), of en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee deze bedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Het is echter niet mogelijk om voor het zomerreces een stoppersregeling gereed te hebben en een voorstel voor financiële dekking daarbij. Bovendien is voor een dergelijke regeling de goedkeuring vereist van de Europese Commissie, omdat het een staatssteunmaatregel betreft. Het zomerreces zal ik benutten door onderzoek te laten doen naar het waardeverlies voor de nertsenhouderij en het voorbereiden van een conceptregeling rekening houdend met de criteria voor geoorloofde staatssteun. Het kabinet is voornemens om in augustus aanstaande een besluit te nemen over de stoppersregeling en daarna uw Kamer daarover te informeren. Dit besluit kan vanwege de financiële gevolgen ervan betekenen dat op andere dossiers keuzes gemaakt moeten worden.
Bent u bereid om de NVWA te verzoeken om bij de door u aangekondigde screening van alle nertsenhouderijen in Nederland ook te controleren op het welzijn van de gehouden dieren en op de brandveiligheid van stallen?
De NVWA coördineert het screeningsonderzoek, dat gericht is op diergezondheid, bij de nertsen, maar dierenartsen van de NVWA bezoeken daarvoor niet zelf de bedrijven. Het daadwerkelijk bemonsteren van de dieren gebeurt door dierenartsen van de Gezondheidsdienst voor Dieren. Van elk bezoek aan een nertsenhouderij geven zij een terugkoppeling aan de NVWA. Dit screeningsbezoek heeft een specifiek doel: monsters nemen en de gezondheid van de dieren beoordelen.
Inspectie op brandveiligheid valt niet onder de toezichtverantwoordelijkheid van de NVWA en staat los van het screeningsonderzoek. De gemeente kan als bevoegd gezag erop toezien dat gebouwen, waaronder nertsenhouderijen, voldoen aan de wettelijke eisen op het gebied van brandveiligheid.
Het bericht ‘Gewelddadige tbs’er Hendrik M. neemt wederom de benen, zoekactie gestart’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gewelddadige tbs’er Hendrik M. neemt wederom de benen, zoekactie gestart»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat het personeel in deze tbs-kliniek zich heeft laten misleiden door deze gewelddadige verkrachter om te adviseren hem op onbegeleid verlof te sturen, vooral omdat dit niet de eerste maar de derde keer is dat hij de benen neemt waarvan hij de laatste keer zelfs naar het buitenland was gevlucht? Hoeveel lessen moet je dan leren? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet steeds maar weer gebeurd?
Het klopt dat betrokkene zich op eerdere momenten gedurende zijn tbs-behandeling heeft onttrokken tijdens verlof. De laatste keer betrof in 2016.
Vorig jaar werd de tbs-maatregel van betrokkene door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder voorwaarden beëindigd. Betrokkene verbleef in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging (art. 38 g WvSr) dan ook niet meer in een tbs-kliniek.
Het gerechtshof heeft als voorwaarde voor beëindiging wel bepaald dat betrokkene zich vrijwillig moest laten opnemen in een kliniek. De officier van justitie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarde(n). Het toezicht en de rapportering vinden op dezelfde manier plaats als bij tbs met voorwaarden.
Sinds 2019 verbleef hij in het kader van de voorwaardelijke beëindiging in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) in Assen en later, ten tijde van zijn onttrekking op een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) op hetzelfde terrein. Betrokkene stond tevens onder toezicht van de reclassering. Vanuit de kliniek ging hij op verlof. De geneesheer-directeur van de kliniek beslist in dergelijke gevallen over het toekennen van verlof. De reclassering heeft mij laten weten dat betrokkene zich tot het moment van de onttrekking aan de afspraken hield en dat er geen aanwijzingen waren dat hij zich zou onttrekken.
Deze gevaarlijke tbs’er is nu al tien dagen zoek, waarom is hij nog niet opgespoord en opgepakt?
Op 9 juni 2020 is betrokkene aangehouden.
Waarom is er door de politie geen opsporingsbericht uitgegaan? Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit alsnog gebeurd?
Er is een foto van betrokkene getoond in de media. De meerwaarde van een opsporingsbericht werd na overleg tussen politie en het Openbaar Ministerie (OM) om deze reden als gering gezien.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze tbs’er nooit meer op onbegeleid verlof mag worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
In het geval van betrokkene was de TBS onder voorwaarden beëindigd. Er was dus sprake van een ex-TBS’er op het moment van onttrekking. Het is aan de rechter om te beslissen of de tbs-behandeling met dwangverpleging opnieuw wordt hervat. Gedurende een tbs-maatregel wordt elke verlofaanvraag grondig getoetst door een interne commissie van een tbs-kliniek. Vervolgens adviseert het Adviescollege verloftoetsing tbs (AVT) over de verlofaanvraag. Dit college bestaat uit deskundigen en is onafhankelijk. De Dienst Justitiële Inrichtingen beslist uiteindelijk namens mij over de aanvraag. Een negatief verlofadvies van het AVT wordt altijd overgenomen. Een (poging tot) onttrekking aan een eerder verlof wordt meegenomen bij de beoordeling van een verlofaanvraag.
Hoeveel tbs’ers met een gevaarlijke en gewelddadige achtergrond lopen op dit moment zonder begeleiding vrij rond?
Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven was de tbs-maatregel met dwangverpleging van betrokkene onder voorwaarden beëindigd. Een voorwaardelijke beëindiging van een tbs-maatregel wordt door de rechter pas uitgesproken indien de rechter oordeelt dat de gevaarlijkheid van een tbs-gestelde is teruggebracht tot een aanvaardbaar niveau. Op dit moment zijn er 174 tbs-maatregelen met dwangverpleging onder voorwaarden beëindigd. Het OM is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de voorwaarden in deze zaken. Zowel bij de TBS met voorwaarden als bij de voorwaardelijke beëindiging speelt de reclassering een centrale rol bij het adviseren over en formuleren van te stellen voorwaarden. De reclassering houdt ook toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden.
Bent u bereid per direct alle verloven van tbs’ers in te trekken, zolang u niet voor 100% kan garanderen dat deze gewelddadige tbs’ers opnieuw onschuldige slachtoffers maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De tbs-maatregel is gericht op het behandelen van de onderliggende stoornis en het voorkomen van recidive. Verlof is een essentieel onderdeel van de tbs-behandeling waarmee stapsgewijs en zorgvuldig meer bewegingsvrijheid wordt toegekend. Hiermee kan worden toegewerkt naar een veilige terugkeer in de samenleving.
Het bericht ‘Een zaal vol Oekraïense draagmoederbaby’s wacht op ouders’ |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend het met bericht «Een zaal vol Oekraïense draagmoederbaby’s wacht op ouders»?1
Ja.
Bent u ook geschokt over dit bericht en de schrijnende beelden van een zaal vol pasgeboren baby’s?
Het is van belang dat de kinderen vanaf hun geboorte worden verzorgd en opgevoed door hun (beoogde) ouders. Ik vind het dan ook zorgelijk dat kinderen vanwege de corona-lockdown nu mogelijk niet of beperkt kunnen worden opgehaald door hun (beoogde) ouders zoals gemeld in het NOS bericht van 15 mei 2020 en de daarbij gepubliceerde video.2 In een nadien in het NRC verschenen artikel wordt toegelicht dat de door de NOS gepubliceerde video is gemaakt door een Oekraïense draagmoederkliniek en deels in scene is gezet om het probleem op de politieke agenda te krijgen.3 Sommige kinderen in de video waren al verenigd met hun ouders en voor het effect waren de vijftig baby’s bij elkaar in één kamer gezet, zo wordt in dit bericht vermeld. Desondanks is het voor ieder kind dat langere tijd niet met zijn verzorgers en opvoeders kan worden verenigd een persoonlijke tragedie, zeker als het zeer jonge kinderen betreft.
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens het algemeen overleg herijking ouderschap van 14 november 2019 waarin u aangaf dat alles er op gericht zal moeten om praktijken als deze – u gebruikte het woord kinderfarms – te voorkomen? Kunt u uw inzet op dit punt nader toelichten?
Het woord kinderfarms gebruikte ik tijdens het algemeen overleg van 14 november 2019 nadat het lid Van Toorenburg (CDA) ongewenste praktijken in het buitenland zo noemde.4 Zoals ik destijds ook aangaf, wordt getracht deze ongewenste praktijken in het buitenland tegen te gaan en terug te dringen. Op dit moment heb ik een wetsontwerp in voorbereiding waarin een met waarborgen omklede regeling voor draagmoederschap wordt voorgesteld.5 Een wettelijke regeling geeft het kind de beste kans op zekerheid over wie zijn of haar ouders zijn, op kennis over de afstamming en op zekerheid omtrent naam en nationaliteit. Een regeling zal de draagmoeder bescherming en waarborgen bieden.
In dit voorstel worden evidente vormen van kinderkoop strafbaar gesteld, ook als een Nederlander zich hieraan in het buitenland schuldig maakt. Voorts maakt een (on)kostenvergoeding voor de draagmoeder onderdeel uit van dit wetsvoorstel en worden voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor eenvoudige acceptatie van een buitenlandse geboorteakte na draagmoederschap. Eén van deze voorwaarden is dat de afstammingsgegevens voor het kind achterhaalbaar moeten zijn. Het wetsvoorstel stimuleert wensouders om gebruik te maken van een met waarborgen omkleed draagmoederschapstraject in Nederland. Indien wensouders desondanks kiezen voor een traject in het buitenland, dan beoogt het wetsvoorstel wensouders te stimuleren te kiezen voor landen die voldoende waarborgen rondom draagmoederschap kennen. Met deze maatregelen wordt getracht te voorkomen dat Nederlanders betrokken raken bij ongewenste praktijken rondom draagmoederschap (ook in het buitenland).
Op welke manier zullen wanpraktijken als deze, conform het toegezegde bij eerdergenoemd algemeen overleg, worden uitgesloten? Is het mogelijk bij internationaal draagmoederschap te garanderen dat dergelijke praktijken niet hebben plaatsgevonden? Zo nee, wat betekent dit dan wat u betreft voor het al dan niet juridisch onmogelijk maken van internationaal draagmoederschap?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, heb ik thans een wetsontwerp in voorbereiding waarin een met waarborgen omkleedde regeling voor draagmoederschap wordt voorgesteld. Met deze maatregelen wordt getracht kinderkoop tegen te gaan en Nederlandse wensouders te stimuleren om in het buitenland alleen met voldoende waarborgen omklede draagmoederschapstrajecten aan te gaan. Het is echter niet mogelijk om bij internationaal draagmoederschap te garanderen dat wanpraktijken niet hebben plaatsgevonden.
Het recht van het kind op eerbiediging van diens privéleven, waar de relatie tot diens ouders deel van uitmaakt, maakt dat ouderschap dat in het buitenland rechtsgeldig is ontstaan en waarbij een genetische band bestaat met tenminste een van de wensouders in beginsel in Nederland zal worden erkend. Bovendien acht het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) het in het belang van het kind om in dat geval ook met zijn niet-biologische wensouder een juridische band te hebben.6 Met andere woorden, het kind heeft recht op erkenning van zijn relatie met de aan hem genetisch verwante wensouder en diens partner. Gebeurt dit niet, dan dreigt onzekerheid over diens nationaliteit, naam en over wie er voor hem zal zorgen. Het juridisch onmogelijk maken van internationaal draagmoederschap vind ik dan ook niet wenselijk en zal ik niet doen.
Bent u bereid initiatief te nemen om te komen tot een internationaal verdrag om misstanden bij (commercieel) draagmoederschap te voorkomen?
Het kabinet acht het van belang dat bestaande knelpunten rondom internationaal (betaald) draagmoederschap worden opgelost en rechtszekerheid kan worden geboden aan alle betrokkenen, in het bijzonder aan het kind. Als lid van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht is Nederland betrokken bij het werk van een in 2015 door de Haagse Conferentie opgerichte expertgroep die werkt aan de ontwikkeling van een instrument op het terrein van afstamming/draagmoederschap.7 Mijn ministerie faciliteert de deelname van een expert in deze groep.8 De expertgroep bespreekt onder andere de haalbaarheid van het treffen van internationale bepalingen voor de erkenning van ouderschap na draagmoederschap. Uit de verslagen van de expertgroep blijkt dat in de laatste bijeenkomst in het najaar van 2019 vooruitgang is geboekt met het opstellen van conceptbepalingen voor een nieuw verdrag dat gaat over de erkenning van buitenlandse gerechtelijke beslissingen over juridisch ouderschap. Ik juich deze ontwikkeling toe en zal de uitkomsten met een positieve grondhouding bezien.
Het bericht ‘Gevangene Sittard overleden aan overdosis drugs’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ja. De schouwarts heeft aangegeven dat er waarschijnlijk sprake is van intoxicatie. Het is bij de schouwarts noch de politie bekend of dit te maken heeft met bijvoorbeeld een overdosis of met vervuilde drugs.
Hoe is het mogelijk dat een gevangene aan een overdosis drugs is overleden en kunt u verklaren hoe deze gevangene aan niet een beetje maar aan heel veel drugs heeft kunnen komen?
Omdat het een individuele zaak betreft, ga ik niet nader in op de specifieke omstandigheden van de detentie en het overlijden. De directie van de Penitentiaire Inrichting (PI) heeft een onderzoek ingesteld. Het onderzoek heeft niet vast kunnen stellen op welke wijze de drugs de inrichting is binnengekomen.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hanteert veel (beveiligings)maatregelen om de invoer van smokkelwaar tegen te gaan, zoals controle van alle medewerkers, nieuwe gedetineerden en goederen bij binnenkomst in de PI. Specifiek geconstateerde risico’s, zoals de toenemende mate waarin smokkelwaar ten tijde van corona over de muur van de inrichting wordt gegooid, zijn in reactie hierop intensiever aangepakt. Zo zijn in PI Sittard extra camera’s en netten geplaatst en is met de politie afgesproken dat zij extra surveillances uitvoeren rondom de PI.
Kunt u uiteenzetten hoe het toezicht op deze gevangene is geregeld, met wie deze gevangene in contact is geweest en hoe de drugs uiteindelijk in de gevangenis terecht is kunnen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze volstrekt falende beveiliging tot op de bodem uit te zoeken en de verantwoordelijke personen te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding tot ontslag van personeel.
Zoals ik u bij brief van 11 juli 2019 heb geïnformeerd kunnen voor inrichtingsafhankelijke risico’s zoals de vormgeving van het gebouw of de aanwezigheid van een bepaalde doelgroep aanvullende maatregelen nodig zijn.2 De PI’s analyseren deze risico’s en de maatregelen die daartegen kunnen worden getroffen. De reactie van de PI Sittard op de recente toename van over de inrichtingsmuur geworpen smokkelwaar is een goed voorbeeld van deze risico-gestuurde aanpak.
Erkent u dat alle maatregelen die u vorig jaar heeft aangekondigd om drugssmokkel in de bajes tegen te gaan, een verdubbeling van het aantal speurhonden, extra hekken, netten, camera’s en jaarlijks € 3 miljoen extra, blijkbaar geen enkel effect hebben gehad? Zo nee, waarom niet?
DJI heeft de veiligheid van de PI’s en daarmee de bestrijding van contrabande tot een prioriteit gemaakt. In het vergroten van de veiligheid is al een aantal mijlpalen bereikt, zoals de inwerkingtreding van de strafbaarstelling van het invoeren van smokkelwaar op 1 november jl. Er zijn ook nog stappen te zetten. In mijn recent verstuurde tweede voortgangsbrief over de visie op gevangenisstraffen d.d. 29 juni, ben ik nader ingegaan op de reeds behaalde mijlpalen en de verdere stappen voor de komende jaren.
Bent u bereid voor eens en altijd een einde te maken aan drugs in gevangenissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en per wanneer?
Zie antwoord vraag 5.
De vergoedingen van de inrichting van de privévertrekken van paleis Huis ten Bosch |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Koning betaalde niet voor inrichting privévertrekken Huis ten Bosch»?1
Ja.
Kunt u openheid geven over de wijze waarop de vergoedingen van de privévertrekken van Huis ten Bosch zijn verrekend?
Ja. In artikel 4 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) is bepaald dat ten laste van het Rijk aan de Koning de drie daarin genoemde paleizen tot gebruik ter beschikking worden gesteld. De paleizen zijn rijkseigendom en worden ter beschikking gesteld aan de Koning. Het is de verantwoordelijkheid van de Staat ervoor te zorgen dat deze paleizen gebruiksklaar zijn, afgestemd op het gebruik. Het gaat hierbij om zowel de bouwkundige staat als de stoffering en inrichting (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22). Daarbij geldt dat paleis Huis ten Bosch kan worden beschouwd als de ambtswoning van de Koning. De gehele renovatie is betaald door de rijksoverheid, waarbij, zoals te doen gebruikelijk is, de gebruiker is betrokken bij de wijze waarop de renovatie plaatsvindt, met name ten aanzien van afwerking en inrichting, voor zover deze samenhangt met de renovatie.
In de rijksbegroting 2015 van Wonen en Rijksdienst is door de Minister voor Wonen en Rijksdienst melding gemaakt van de noodzaak tot renovatie van paleis Huis ten Bosch (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 1, p. 77). In zijn brief van 19 juni 2015 (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22) is uiteengezet op welke gronden gekozen is voor een algehele renovatie en welke kosten hiermee naar verwachting gemoeid zouden zijn. In deze brief is opgenomen hoe op hoofdlijnen de verdeling van de kosten voor de renovatie was voorzien (inclusief basisinrichting van het paleis, en de scheiding van wonen en werken en modernisering van de woonfunctie) (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22, p. 2–3). Eveneens heeft de Minister in deze brief uiteengezet dat bij de renovatie is uitgegaan van een kwaliteitsniveau dat adequaat en comfortabel is, vergelijkbaar met de werk- en vergaderruimten bij de ministeries waar de bewindspersonen gebruik van maken. Indien de Koning aanvullende wensen heeft die dit kwaliteitsniveau overstijgen, zal de Koning de kosten zelf dragen (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22, p. 4).
Op 13 november 2017 heeft de Staatssecretaris van BZK in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat er meerkosten van € 4,1 miljoen, waarvan € 1,1 miljoen als gevolg van prijsindexatie en € 3 miljoen als gevolg van meerkosten door tegenvallers tijdens het project te verwachten zijn. Hiermee is de begroting voor de renovatie bijgesteld naar 63,1 miljoen euro. In de jaarverslagen van het Ministerie van BZK en de Koning is opgenomen dat de kosten van de renovatie binnen de financiële kaders zijn gebleven (Kamerstuk 35 470 I, nr. 1). Tot slot is de renovatie van Huis ten Bosch in de Tweede Kamer aan de orde geweest bij de behandeling van de begrotingen van de Koning en van Algemene Zaken op 19 december 2017.
In mijn brief van 14 oktober 2019 (Kamerstuk 35 300 I, nr. 5) ben ik ingegaan op de historische context van de inrichting van de door de Staat ter beschikking gestelde paleizen. Het eigenaarsonderhoud van het meubilair van de Staat in de wettelijk ter beschikking gestelde paleizen wordt bekostigd uit de begroting van BZK uit de middelen van het Rijksvastgoedbedrijf (art. 9.1). Het gebruikersonderhoud van het meubilair van de Staat in de ter beschikking gestelde paleizen wordt nu, overeenkomstig art. 3 van de Wet financieel statuut Koninklijk Huis, bekostigd uit artikel 2 van begrotingshoofdstuk I. Hiernaast heeft de Koning zelf bijgedragen aan de inrichting van de privévertrekken in paleis Huis ten Bosch. Hierop kan ik, gelet op artikel 41 Grondwet en om redenen van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet nader ingaan.
Deelt u de mening dat schimmigheid over deze vergoedingen niet nodig en ook onnodig schadelijk is voor het aanzien van ons Koninklijk huis?
Nee, er is geen sprake van schimmigheid.
Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke schimmigheid in de toekomst te voorkomen?
Geen, er is geen sprake van schimmigheid.
Bent u bereid de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over te nemen om elke 5 jaar de zogenoemde B-component van de Koning te evalueren en zo transparantie te betrachten en schade te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De B-component (niet-declarabele component) is een onderdeel van de grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis op artikel 1 van de begroting van de Koning. De B-component wordt gewijzigd door de wettelijke indexatie. De tussen 1973 en 2008 bestaande A-component en B-component kregen door de diverse feitelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld bepaalde kostensoorten bij de declarabele uitgaven verdwenen (telefonie) en nieuwe ontstonden (ICT), het karakter van een «lump sum». Bij de aanpassing van de WFSKH in 2008 is dit expliciet gemaakt door het samenvoegen van de «oude» A-component en B-component tot de huidige B-component voor niet-declarabele uitgaven voor personeel en materieel. Deze aanpassing maakt het mogelijk dat er voldoende ruimte is voor het opvangen van nieuwe ontwikkelingen.
Hierbij is verder artikel 41 van de Grondwet van belang. Dit artikel waarborgt de ruimte die de Koning heeft voor de inrichting van zijn Huis, met inachtneming van het openbaar belang. De Minister-President draagt hiervoor de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarnaast is er binnen het Ministerie van Algemene Zaken een interne administratieve organisatie en control framework voor de begroting van de Koning ingericht. In dit framework is vastgelegd hoe de controle op de uitgaven van de begroting van de Koning is ingericht. In dit framework zijn verschillende rollen belegd in de controle achtereenvolgens voor de interne controle bij de thesaurier van de Koning en de externe accountant van de Dienst van het Koninklijk Huis en voor de externe controle bij de directie Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Algemene Zaken, de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer. In dit framework is ook de «brengplicht» vastgelegd van de thesaurier. De externe accountant van de Dienst van het Koninklijk Huis controleert jaarlijks of de verhouding tussen de B-component en de functioneel declarabele kosten in acht is genomen. Uit de review hierop van de Algemene Rekenkamer is gebleken dat deze verhouding in acht is genomen.
Het bericht ‘AFM waarschuwt voor schulden bij leasen van een auto of wasmachine’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «AFM waarschuwt voor schulden bij leasen van een auto of wasmachine»?1
Ja.
Hoe groot is de markt voor private lease in vergelijking met de totale markt voor consumptief krediet? Bent u ermee bekend dat de markt van private lease een explosieve groei kent? Zo ja, door welke productgroepen wordt deze explosieve groei voornamelijk veroorzaakt?
De markt van private lease is een diverse markt en omvat een breed scala aan productsoorten dat wordt aangeboden. Gezien het feit dat de markt van private lease niet specifiek is gereguleerd, is het niet inzichtelijk hoe groot de totale markt voor private lease is en hoe deze zich verhoudt tot de totale markt voor consumptief krediet.
Ik ben ermee bekend dat de markt voor private lease groeit. De AFM heeft er in haar wetgevingsbrief 2020 op gewezen dat de beschikbaarheid en populariteit van private lease een stormachtige groei doormaakt.2 De AFM noemt in haar wetgevingsbrief specifiek auto’s, installaties en goederen.
Ik ga met dit signaal aan de slag. Het is belangrijk dat zoveel als mogelijk voorkomen wordt dat consumenten in de problemen komen door het aangaan van financiële verplichtingen die zij niet kunnen nakomen. In mijn reactie op de wetgevingswens van de AFM heb ik aangekondigd dat ik in gesprek zal gaan met relevante marktpartijen om meer inzicht te krijgen in onder andere de groei van private lease, de oorzaken van deze groei en de risico’s voor consumenten. Vervolgens zal ik bekijken of, en zo ja welke, maatregelen getroffen moeten worden.
Wat zijn de gemiddelde looptijden bij private leasecontracten in vergelijking met regulier consumptief krediet? Is voor consumenten eenvoudig duidelijk wat de totale (meer)kosten voor een private leasecontract bedragen?
De markt van private leasecontracten is een zeer diverse markt. De AFM heeft aangegeven dat totaalbedragen, maandlasten en looptijden zeer kunnen verschillen en uiteen kunnen lopen van 12 tot in sommige gevallen 180 maanden, afhankelijk van de productsoort die wordt geleased. Dit komt overeen met de termijnen zoals deze worden gehanteerd bij consumptief krediet.
Voor een deel van de leasemarkt geldt zelfregulering. Het betreft autoleasemaatschappijen die zich hebben aangesloten bij het Keurmerk Private Lease.3 Bij het Keurmerk Private Lease is, volgens het keurmerk, 90% van de autoleasemaatschappijen aangesloten. Volgens het Keurmerk Private Lease varieert de looptijd van private autoleasecontracten die worden gesloten onder het Keurmerk van 12 tot 60 maanden. De gemiddeld afgesproken looptijden van lopende contracten bedraagt volgens het Keurmerk 48,5 maanden.
De AFM wijst erop dat het voor consumenten niet altijd inzichtelijk is wat de totale (meer)kosten voor een private leasecontract zijn. De AFM ziet dat in veel gevallen de nadruk wordt gelegd op het maandbedrag en dat over het algemeen beperkt inzichtelijk wordt gemaakt hoe de kosten worden opgebouwd.
Autoleasemaatschappijen die zijn aangesloten bij het Keurmerk Private Lease dienen in het leasecontract de belangrijkste bedragen en tarieven op te nemen, zoals het bij aanvang van de leaseovereenkomst geldende termijnbedrag. Het keurmerk schrijft voor dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een draagkrachttoets plaatsvindt in overeenstemming met de leennormen voor consumptief krediet.
Welk percentage van het leasebedrag wordt gemiddeld gevraagd bij een voortijdige ontbinding?
De manier waarop kosten die gepaard gaan met voortijdige ontbinding van het leasecontract worden berekend, kunnen verschillen per private leaseaanbieder en productsoort. In het algemeen kan worden gesteld dat deze kosten niet altijd worden uitgedrukt in een percentage van het leasebedrag. Het kan zo zijn dat naast de opzeggingsvergoeding bijkomende kosten in rekening worden gebracht, bijvoorbeeld in de vorm van demontage- of ophaalvergoeding.
De wijze van berekening van de opzegvergoedingen loopt dan ook sterk uiteen. Voorbeelden van berekeningen zijn:
Een percentage van het maandelijkse leasebedrag voor de nog resterende maanden van het contract.
Herberekening van de looptijd. Hierbij wordt berekend van welk maandbedrag sprake zou zijn indien er een kortere looptijd was afgesloten. Het verschil tussen deze maandbedragen wordt dan vermenigvuldigd met het aantal maanden van de werkelijke looptijd.
Een vast bedrag.
Boekwaarde van het geleasete product verminderd met de verkoopwaarde.
Een leaseovereenkomst onder de voorwaarden van het Keurmerk Private Lease kan na het eerste jaar voortijdig worden beëindigd. Vooraf wordt aan de consument in de leaseovereenkomst kenbaar gemaakt welke voorwaarden aan voortijdige beëindiging zijn verbonden. Er is sprake van een opzeggingsvergoeding uitgedrukt in een vast percentage van de resterende termijnbedragen; dit varieert in de praktijk tussen de 30–50%. Voorts bepaalt het Keurmerk dat de opzeggingsvergoeding ten hoogste het bedrag is van het verschil tussen hetgeen is betaald en hetgeen betaald had moeten worden indien direct voor de kortere leaseperiode was gekozen.
Op welke manier worden consumenten bewust gemaakt dat leasen een langlopende financiële verplichting is met hoge kosten?
Autoleasemaatschappijen die zijn aangesloten bij het Keurmerk Private Lease hebben zich door zelfregulering gebonden aan voorschriften die consumenten moeten beschermen tegen te hoge financiële lasten die mogelijk leiden tot het ontstaan van problematische schulden. De consument wordt op verschillende manieren geïnformeerd over de financiële impact van een private leaseovereenkomst. Zowel op de website van het keurmerk, als ook op de website van de deelnemende leasemaatschappij wordt de consument gewezen op het feit dat hij een langlopende financiële verplichting aangaat. De algemene voorwaarden van het keurmerk beogen dat voor de consument inzichtelijk is welke leaseprijs wordt gehanteerd en welke aspecten onderdeel uitmaken van de leaseprijs.
In hoeverre de overige leasemaatschappijen toetsen of consumenten de financiële lasten kunnen dragen, is onbekend.
Zie ook mijn antwoord op vraag 7 en vraag 11.
In hoeverre is zicht op het aangaan van private lease door mensen die het risico lopen in een positie van problematische schulden te geraken?
Zie antwoord vraag 5.
Geeft de overheid momenteel zelf op enigerlei wijze voorlichting over de mogelijke financiële risico’s van private lease, bijvoorbeeld ingeval van een Bureau Krediet registratie (BKR) registratie?
Op verschillende manieren wordt aandacht besteed aan de mogelijke risico’s van private lease. Het platform Wijzer in geldzaken staat voor het vergroten van financieel bewustzijn in Nederland.4 In het kader van het afsluiten van leningen, informeert en attendeert Wijzer in Geldzaken de consument over private lease.5 Specifiek wordt aandacht besteed aan de mogelijke voorwaarden die verbonden zijn aan het afsluiten van een private leaseovereenkomst, de financiële check en de registratie in BKR die daaraan verbonden is.6
De AFM toont op haar website handvatten waarop te letten bij het overwegen van een private leaseovereenkomst. Er wordt duidelijk geschetst wat private lease is en er worden tips gegeven die de consument kunnen helpen om onnodige risico’s te vermijden.7 Het Nibud verwijst ook naar de informatie op de website van de AFM.
Er is geen wettelijke verplichting ten aanzien van het registreren van leaseovereenkomsten bij BKR. Registratie van private autoleaseovereenkomsten volgt uit deelname aan het Keurmerk Private Lease. Door deelname aan het stelsel van kredietregistratie ontvangen de leasemaatschappijen informatie die nodig is voor het uitvoeren van de draagkrachttoets. BKR stelt aan leasemaatschappijen die deelnemen aan het stelsel, als voorwaarde dat de leasemaatschappij de consument voorafgaand aan de overeenkomst informeert over het feit dat de overeenkomst bij BKR wordt geregistreerd. Dit om te voorkomen dat een consument wordt verrast door de BKR-registratie.
Zijn er signalen dat het aangaan van private leasecontracten een vlucht neemt ingeval de leennormen bij regulier consumptief krediet zijn overschreden? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Ik heb geen signalen ontvangen dat het aantal gevallen van het aangaan van private leasecontracten een vlucht neemt ingeval de leennormen bij regulier consumptief krediet zijn overschreden.
In hoeverre ondervinden schuldhulpverleners in hun werkzaamheden bij het op orde brengen van de financiën van schuldenaars hinder van de aanwezigheid van private lease contracten?
De NVVK8 heeft geen signalen ontvangen dat private leasecontracten voor een onredelijke druk op de uitvoering zorgen. De NVVK ziet dat leasemaatschappijen vaak bereid zijn om vorderingen mee te laten lopen in een schuldregeling en om de leaseovereenkomsten door te laten lopen. Daar waar overeenkomsten wel aflopen ontvangt de NVVK geen signalen dat leasemaatschappijen stelselmatig weigeren om medewerking te verlenen aan een minnelijk traject.
Bent u van mening dat private leasecontracten tot overkreditering kunnen leiden en daarmee bij kunnen dragen aan problematische schulden? Onder welke omstandigheden dient een private lease te worden aangemeld bij het BKR? Wat zijn daarvoor nu de criteria?
Ten aanzien van krediet is in de Wet op het financieel toezicht vastgelegd dat een kredietaanbieder verplicht is om, voordat hij krediet verstrekt aan een consument, te kijken of de kredietverlening verantwoord is. Hij moet in dat kader informatie inwinnen over de financiële positie van de consument zodat overkreditering kan worden voorkomen (artikel 4:34 Wft). Deze regels gelden niet voor private leaseovereenkomsten. Voor private lease gelden de regels van het overeenkomstenrecht in het Burgerlijk Wetboek, zoals over welke algemene voorwaarden zijn toegestaan. Eveneens zijn de regels omtrent het verbod op het verrichten van oneerlijke handelspraktijken als bedoeld in afdeling 3A van titel 3 van Boek 6 BW van toepassing. Bijzondere vormen van de oneerlijke handelspraktijken zijn de agressieve en misleidende handelspraktijken. Een aanbieder mag geen misleidende informatie verstrekken of informatie achter houden, bijvoorbeeld ten aanzien van de prijs. De wijze waarop de leaseovereenkomst is vormgegeven bepaalt bij welke wettelijke kaders in het Burgerlijk Wetboek kan worden aangesloten. Net zoals met een kredietovereenkomst gaat een consument met een private leaseovereenkomst gedurende de afgesproken looptijd een financiële verplichting aan.
Omdat private lease niet onder de wettelijke regels voor het aanbieden van krediet valt, is er geen wettelijke verplichting voor aanbieders van private lease om de financiële draagkracht van de consument te toetsen en de leaseovereenkomsten te registreren bij BKR. Autoleasemaatschappijen die zijn aangesloten bij het Keurmerk Private lease, toetsen de draagkracht en registreren de leaseovereenkomsten, de daarbij behorende financiële verplichting en eventuele betalingsachterstanden, bij BKR. Dit is een door het Keurmerk Private Lease opgelegde verplichting. Ten aanzien van de leaseovereenkomst wordt het bedrag en de looptijd waarbinnen de consument aan zijn betalingsverplichting moet voldoen geregistreerd, verminderd met een periodiek vastgestelde afslag voor servicekosten. De leaseovereenkomst wordt gemeld bij een bedrag van meer dan € 250,–.
Onderschrijft u de wens van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om private lease, in het kader van de bescherming van de consument, net als consumptief krediet onder toezicht van de AFM te brengen? Zo ja, hoe gaat u dit vorm geven? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat zoveel als mogelijk voorkomen wordt dat consumenten in de problemen komen door het aangaan van financiële verplichtingen die zij niet kunnen nakomen. Zoals eerder is gemeld aan uw Kamer in reactie op de wetgevingsbrief van de AFM, zal ik met de AFM in overleg treden over de trend die de AFM waarneemt wat betreft private lease en de risico’s die daar volgens de AFM aan zijn verbonden. Ik zal de AFM en andere relevante partijen vragen om meer inzicht te geven in onder andere de groei van private lease, de oorzaken van deze groei en de risico’s voor consumenten. Op basis hiervan zal ik bezien of maatregelen nodig zijn om de risico’s voor consumenten te kunnen beheersen, en welke daarvoor het meest effectief zijn. Daarbij betrek ik eveneens de lopende evaluatie van de Europese richtlijn voor consumentenkrediet.9
Bent u, tot slot, bereid om in gesprek te gaan met de private leasesector over de onwenselijkheid van het adverteren voor kredietmogelijkheden waarbij nadrukkelijk wordt gemeld dat deze leasecontracten niet onder het BKR vallen?
Zoals hierboven vermeld is er geen wettelijke verplichting voor aanbieders van private lease om leasecontracten bij BKR te registeren. Mij zijn op dit moment ook geen signalen van misstanden over informatieverstrekking bekend. Ik zal dit signaal meenemen in de gesprekken die ik ga voeren.
De aanhoudende problemen die gezinnen met ernstig zieke kinderen ervaren |
|
Maarten Hijink , John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen wat uw beleid is om de problemen om te lossen waar gezinnen met ernstige zieke kinderen tegenaanlopen als het gaat om problemen met zorgverzekeraars en indicaties?
Ik verwijs u naar mijn brief van 8 juni jl. betreft de de aanhoudende problemen die gezinnen met ernstig zieke kinderen ervaren.1
Herinnert u de Kamervragen die eerder gesteld zijn over de problemen die gezinnen met ernstig zieke kinderen ervaren? Naar aanleiding van deze Kamervragen heeft u diverse dossiers ontvangen van de Belangenvereniging voor Intensieve Kindzorg (BVIKZ) van gezinnen met ernstig zieke kinderen en de problemen waar zij tegenaan lopen. De SP hoort al geruime tijd dat u niet wil reageren op de dossiers, terwijl dit wel is toegezegd aan de BVIKZ. Kunt u uitleggen waarom u hierop niet wil reageren?1
Ja, die herinner ik mij. Ik kan niet oordelen over de inhoud van de casussen, daar heb ik de (verpleegkundige) kennis en expertise niet voor. Bovendien past het niet in de rol- en bevoegdheidsverdeling om als Ministerie van VWS een standpunt in te nemen in individuele casuïstiek. Dat hebben we overigens ook zo besproken met de Bvikz. Ik heb de aangeleverde dossiers wel geanalyseerd, en de rode draad uit de casussen gehaald. Daarover heb ik u geïnformeerd in de brief van 8 juni jl. De geschilleninstantie Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) is de instantie die wel kan oordelen over de inhoud van de casussen.
Wilt u alsnog spoedig reageren op de dossiers die naar u gestuurd zijn en wilt u de Kamer informeren hoe u de problemen gaat oplossen waar honderden gezinnen met ernstig zieke kinderen tegenaan lopen? Zo neen, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 2.
Is het u bekend dat een grote Kinderthuiszorgorganisatie contracten heeft afgesloten met een aantal zorgverzekeraars en waarvoor zij een alternatief normenkader hebben, welke nog steeds gehanteerd wordt door deze zorgverzekeraars? Wat doet u hieraan?2
Een alternatief normenkader is mij niet bekend en volgens V&VN, Zorgverzekeraars Nederland en Branchevereniging Integrale Kindzorg (Binkz) is er geen sprake van een alternatief normenkader en wordt dit dus ook niet gehanteerd. Zie mijn antwoord op vragen van het Kamerlid Hijink (SP) over normenkaders voor de intensieve kindzorg d.d. 2 maart 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1886).
Hoe ziet u de ouderlijke verantwoordelijkheid en zorg voor de groep ernstig zieke kinderen, waarbij ouders opgeleid en gecertificeerd zijn door een academisch centrum? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 8 juni jl., naar de passage over voorbehouden handelingen.
In de zomer komen er nieuwe richtlijnen voor de indicatie voor ernstig zieke kinderen; kunt u de Kamer informeren hoe dit proces eruit ziet en wat de voorliggende voornemens zijn? Kunt u tevens aangeven met welke partijen u hierover spreekt en worden ouders met ernstige zieke kinderen ook gehoord? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 8 juni jl. V&VN werkt momenteel aan verheldering van de beroepsnorm in een handreiking kindzorg. Ouders van zieke kinderen worden gehoord via betrokkenheid van Stichting Kind en Ziekenhuis, Per Saldo en Bvikz. V&VN zal immers de concept-handreiking aan alle betrokken partijen in de kindzorg en wijkverpleging ter consultatie voorleggen. Dat is de gebruikelijke werkwijze bij beroepsnormen.
Het aantal vliegbewegingen vanaf Schiphol |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het aantal vliegbewegingen vanaf Schiphol weer toeneemt, ook in de nacht?
Op dit moment is er sprake van een beperkte operatie op Schiphol. Het is nog niet precies duidelijk hoe het vliegverkeer zich de komende weken gaat ontwikkelen. De ontwikkelingen worden actief gemonitord. Er vertrekken nu naar informatie van Schiphol 8 tot 9 vliegtuigen per uur, dat zal naar verwachting langzaam meer worden.
Waarom wordt ervoor gekozen om nachtvluchten toe te staan, ook al is er overdag meer dan genoeg ruimte?
Schiphol is een hub-luchthaven die 24 uur per dag operationeel is. Deze 24 uurs opening is van belang om de veelal complexe (hub)operaties van luchtvaartmaatschappijen te faciliteren. Schiphol kent een wettelijk maximum van 32.000 nachtvluchten per jaar. Onder dit plafond hebben luchtvaartmaatschappijen op grond van de slotverordening (historische) slots beschikbaar om hun vluchten op bepaalde momenten in de nacht af te wikkelen.
Welk percentage van de nachtvluchten betreft levering van essentiële (medische) goederen, met een groot maatschappelijk belang?
Mijn ministerie houdt dit percentage niet bij. Daarbij geldt ook de slotverordening, die een luchtvaartmaatschappij in het bezit van een nachtslot, het recht geeft om op dat tijdstip te vliegen.
Erkent u dat nachtvluchten veel overlast en gezondheidsschade veroorzaken? Bent u bereid om nu maatregelen te nemen om te voorkomen dat het aantal nachtvluchten weer oploopt naar het niveau van voor de coronacrisis?
Zoals in de ontwerpLuchtvaartnota is beschreven hecht het kabinet aan reductie van nachtverkeer en mede daardoor hinderbeperking in de nacht. Mijn uitgangspunt is dat het een voortdurende opgave is voor Schiphol en de luchtvaartmaatschappijen om hinder in de nacht zoveel mogelijk te beperken. Ik stuur daarbij met een mix van instrumenten. In het kader van het uitvoeringsplan hinderreductie wordt bijvoorbeeld gewerkt aan het toepassen van glijvluchten in de nacht. In het kader van het programma luchtruimherziening kijk ik naar de mogelijkheid van hogere aanvliegroutes, wat kan bijdragen aan het reduceren van hinder. Een ander instrument is het verlagen van het maximaal aantal vliegtuigbewegingen in de nacht. De uitwerking van deze inzet volgt in de aangekondigde luchthavenverkeersbesluiten voor Schiphol, waarover uw Kamer nader wordt geïnformeerd.
Welke preventieve maatregelen om verspreiding van corona te voorkomen worden doorgevoerd op de Nederlandse vliegvelden en in alle vliegtuigen die in Nederland landen?
De Nederlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen nemen maatregelen voor verantwoord vliegen in coronatijd. De sector heeft hiervoor protocollen opgesteld die ervoor moeten zorgen dat de risico’s voor personeel en passagiers in dit corona-tijdperk zoveel mogelijk worden beperkt. Uw Kamer is hierover op 12 juni jl. (brief met kenmerk: IENW/BSK-2020/111285) geïnformeerd.
Hoe worden de maatregelen die de European Union Aviation Safety Agency (EASA) heeft gepubliceerd gehandhaafd? Wie is hierin de handhavende partij? Welke sanctie staat op vluchten die zich niet aan deze voorschriften houden?
Zoals aangegeven in de brief van 12 juni 2020 zijn de noodverordeningen op de luchthavens aan zowel de land-als luchtzijde onverkort van toepassing. De luchthavens hebben protocollen opgesteld en deze zijn afgestemd met de betreffende veiligheidsregio’s. De naleving vindt plaats door de luchthavens en de luchtvaartmaatschappijen. Handhaving vindt plaats door de veiligheidsregio en door de Koninklijke Marechaussee. Daarnaast geldt dat passagiers in een vliegtuig aanwijzingen van een gezagvoerder dienen op te volgen. In voorkomende gevallen is de Koninklijke Marechaussee bevoegd om strafrechtelijk te handhaven.
Waarom geldt voor de luchtvaart niet het nieuwe protocol bron en contactonderzoek?1 Acht u de kans op besmetting in een vliegtuig kleiner of groter dan elders? Is niet juist het traceren en isoleren van verdachte gevallen onder vliegtuigpassagiers veel makkelijker dan bij andere besmettingen? Waarom zouden we dit niet doen?
Het RIVM heeft in haar advies van dinsdag 9 juni jl. aangegeven dat luchtvaartmaatschappijen dienen te beschikken over een procedure voor het opsporen van verdachte gevallen onder vliegtuigpassagiers omdat dan snelheid immers is geboden. Hierin sluit het RIVM aan op de richtlijnen van EASA, die ook stelt dat juist binnen de luchtvaart een snelle mogelijkheid bestaat tot bron- en contactonderzoek.
Het RIVM acht het plausibel dat, bij inachtneming van de protocollen en door het unieke ventilatiesysteem aan boord, het effect hiervan een beperking geeft van het risico op eventuele overdracht van COVID-19 tussen passagiers.
Grote problemen bij de firma die de Nederlandse staatsgeheimen beveiligt |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drie directieleden cyberbeveiliger Fox-IT geschorst»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de situatie bij Fox-IT, waar problemen zijn ontstaan rondom de overname door het Britse bedrijf NCC, de tegenvallende financiële resultaten en de recente schorsing van een meerderheid van de directie? Zo nee, waarom niet?
Net als u zie ik het grote belang van goede informatiebeveiliging bij de rijksoverheid. Deze dient op orde te zijn. Het kabinet zet daar ook op in. Ik begrijp daarom uw zorgen naar aanleiding van de ontwikkelingen bij Fox-IT en uw vragen hieromtrent.
Zoals ook in antwoord op de vragen van het lid Verhoeven is aangegeven, zijn er duidelijke afspraken gemaakt over de continuïteit en beveiliging bij Fox-IT en Fox Crypto BV. Er wordt toegezien op de naleving van de gemaakte afspraken. Zolang aan deze voorwaarden wordt voldaan, zien wij geen reden dat de versleuteling van staatsgeheimen, gebruikmakend van producten van Fox-Crypto, in gevaar komt.
Fox Crypto BV ontwikkelt producten die de overheid zelf configureert en toepast als onderdeel van de hele set maatregelen om staatgeheime informatie te beschermen. Het organisatieonderdeel Fox Crypto BV heeft toegang tot die gerubriceerde informatie die het bedrijf nodig heeft om de beveiligingsproducten te ontwikkelen. Er is niet gebleken dat staatsgeheimen zijn gelekt of onderschept.
Tot slot wordt opgemerkt dat vanuit de rijksoverheid gewerkt wordt aan de Nationale Cryptostrategie. Binnen deze strategie zijn meerdere bedrijven en kennisinstellingen betrokken die meewerken aan het ontwikkelen van producten die bescherming bieden bij het werken met staatsgeheimen. Met deze strategie wordt beoogd de continuïteit van de ontwikkeling van dergelijke producten beter te waarborgen.
Zijn er Nederlandse staatsgeheimen gelekt of onderschept en had dit voorkomen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn Nederlandse staatsgeheimen (en/of is de beveiliging daarvan) nog in goede handen bij Fox-IT en was het wel verstandig om na de overname door het Britse NCC toch zaken te blijven doen met Fox-IT? Welke signalen heeft u daarbij genegeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe straalt het op Nederland af als het «rommelt» bij het bedrijf dat de Nederlandse staatsgeheimen beveiligt?
Zie antwoord vraag 2.
Is Fox-IT momenteel in staat zijn werkzaamheden voor de Nederlandse overheid op verantwoorde wijze in te vullen en wat zijn uw alternatieven als blijkt dat het onverantwoord is om Fox-IT nog langer de Nederlandse staatsgeheimen te laten beveiligen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen op zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Bij dezen.
Arbeidsmigranten in een vleesfabriek in Groenlo die moesten doorwerken ondanks een corona-uitbraak |
|
Frank Futselaar , Jasper van Dijk |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vleesbedrijf Vion in Groenlo gesloten na corona-uitbraak»?1
Ik betreur het feit dat zo veel personeelsleden positief zijn getest op corona. Dit onderstreept de noodzaak om gezamenlijk, en ieder van uit zijn eigen rol, verantwoordelijkheid te nemen voor het voorkomen van risico’s van verdere verspreiding van het virus, maar ook in te grijpen wanneer dit nodig is. De Minister van LNV heeft de slachthuizen op 26 mei jl. aangesproken op de eigen rol en verantwoordelijkheid hierin.
Is het waar dat een groot deel van de werknemers van de fabriek arbeidsmigrant is? Hoeveel precies?
Ja, dat is waar. Desgevraagd laat Vion weten dat hun slachterij in Groenlo in totaal 581 werknemers heeft, waarvan 420 arbeidsmigranten zijn.
Is het waar dat werknemers van de fabriek moesten doorwerken terwijl er sprake was van een corona-uitbraak?
Dat is mij niet bekend. De werknemers, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond kunnen een melding doen bij de Inspectie SZW als de arbeidsomstandigheden onveilig zijn. De Inspectie SZW heeft twee meldingen over dit bedrijf ontvangen over het niet voldoende afstand kunnen houden. Uit onderzoek van de Inspectie SZW is dit echter niet gebleken.
Is het waar dat het bedrijf pas gesloten is nadat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) haar dierenartsen terugtrok vanwege het besmettingsgevaar?
Ja. Na een steekproef op 18 en 19 mei 2020 door de GGD is op basis van de testuitslagen op 20 mei 2020 bij ruim 20% van de medewerkers van het bedrijf corona vastgesteld (45 van de 212). De NVWA heeft haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS op dat moment teruggetrokken De productie is daarop stilgelegd. Door de voorzitter van de veiligheidsregio is een gebiedsverbod opgelegd voor de productielocatie en quarantaine aan de medewerkers van Vion Groenlo tot 4 juni 2020 om zo het bron- en contactonderzoek goed uit te kunnen voeren.
Waarom is de slachterij niet eerder gesloten?
Het sluiten van bedrijven is aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Zij moeten op basis van adviezen van de GGD proportionele besluiten nemen. Dat kan zien op het sluiten van gebieden of gebouwen, het stilleggen van bedrijven of het opleggen van arbeidsverboden of quarantaine aan medewerkers. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft de NVWA haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS teruggetrokken op het moment dat duidelijk werd dat na een steekproef op 18 en 19 mei 2020 door de GGD bij ruim 20% van de medewerkers van het slachthuis positief corona werd vastgesteld.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken het cynische beeld oproept dat aan het leven van een arbeidsmigrant in Nederland kennelijk minder waarde wordt gehecht dan aan het leven van een dierenarts?
Ik deel deze mening niet. Wel is het zo dat de vaak kwetsbare positie van arbeidsmigranten zorgt voor een verhoogd risico op besmetting met het coronavirus. Dit is zowel schadelijk voor de gezondheid van arbeidsmigranten zelf, als voor de continuïteit van vitale processen in onder andere de voedselketen. Het kabinet zet daarom in op voorlichting over de voorzorgsmaatregelen en RIVM-richtlijnen in verschillende talen, die onder andere op arbeidsmigranten is gericht. Ook is er, mede door de urgentie van de problematiek, besloten om een «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» in te richten. Dit interdepartementale team zal op regionaal niveau tot oplossingen en mogelijke maatregelen komen die arbeidsmigranten zullen beschermen tegen het coronavirus en daaraan gerelateerde problematiek.
Hoe beoordeelt u het optreden van de NVWA in deze kwestie?
Toen duidelijk werd dat bij ruim 20% van de medewerkers van het bedrijf het coronavirus was vastgesteld, heeft de NVWA haar toezichthouders teruggetrokken en is de productie stilgelegd. Daaruit kan geconcludeerd worden dat de NVWA haar verantwoordelijkheid als werkgever serieus genomen heeft.
Bent u bereid om alle vleesbedrijven onaangekondigd te laten inspecteren, te beginnen met de vleesbedrijven waarover u signalen heeft ontvangen?
De Inspectie SZW is op 8 juni 2020 gestart met het project «inspecties slachterijen – corona« en zal de komende weken een aantal voorgeselecteerde slachthuizen inspecteren, zowel roodvlees als pluimvee. Deze inspecties hebben zowel een AMF- (arbeidsmarktfraude) als een arboinsteek.
Welke sancties gaat u treffen tegen bedrijven die zich niet aan de corona-maatregelen houden?
Slachterijen hebben zelf, op grond van hun zorgplicht als werkgever de verantwoordelijkheid om de richtlijnen van het RIVM na te leven. Deze zorgplicht houdt in dat de werkgever de werknemer in staat stelt zijn of haar werk veilig en gezond te doen. Dit betekent dat de werkgever inventariseert welke risico’s er zijn en hoe hij deze gaat aanpakken. De werknemers dienen te weten welke maatregelen er gelden en moeten zich ook houden aan de regels die opgesteld zijn. De Inspectie SZW houdt op basis van de Arbeidsomstandighedenwet toezicht op ongezonde en onveilige situaties op de werkplek. Dit geldt ook voor ongezonde en onveilige situaties als gevolg van het risico op besmetting met het coronavirus. Daarnaast geeft de Inspectie SZW zo spoedig mogelijk gehoor aan klachten en signalen. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plaatse. De Inspectie SZW kan op verschillende manieren handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een formele eis met te treffen maatregelen die de betreffende werkgever binnen een bepaalde termijn moet uitvoeren. Niet nakomen van deze maatregelen kan leiden tot verdere maatregelen van de Inspectie SZW, zoals een bestuurlijke boete of zelfs bestuurlijke dwang om de werkgever alsnog te laten voldoen aan zijn verplichtingen.
Wat gaat u doen om medewerkers van slachterijen beter te beschermen?
Het is aan de werkgever om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer. Zowel de werkgever als de werknemers worden geacht te voldoen aan de Arbeidsomstandighedenwet en de richtlijnen van de RIVM op te volgen, zowel tijdens als buiten werktijd. Zo nodig kan Inspectie SZW handhaven als Arbeidsomstandighedenwet niet wordt nageleefd.
Het artikel 'Binnenring A10 Oost weer vrijgegeven na beschadiging spoorviaduct' |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Binnenring A10 Oost weer vrijgegeven na beschadiging spoorviaduct»?1
Ja.
Was de gebrekkige staat van dit spoorviaduct bekend bij Rijkswaterstaat?
Bij dit incident gaat het om het loslaten van wandplaten die in opdracht van Rijkswaterstaat, en in afstemming met ProRail, aan het spoorviaduct zijn bevestigd. Deze wandplaten hebben geen constructieve functie en het spoorviaduct is veilig te gebruiken. De wandplaten zijn in principe onderhoudsvrij. Dat de bevestigingspunten van de voorzetwanden het hebben begeven was onverwacht. Wat we hier van leren is dat de constructie van deze wandplaten in de afgelopen jaren wel geïnspecteerd had moeten worden. De bevestiging van de platen wordt opgenomen in een inspectieprogramma.
Wanneer is voor het laatst onderhoud gepleegd aan dit spoorviaduct?
Het spoorviaduct zelf is in eigendom en in beheer van ProRail en is voor het laatst in 2019 geinspecteerd door ProRail. Er is de afgelopen jaren geen onderhoud uitgevoerd. Uit de inspecties bleek dat constructief onderhoud niet noodzakelijk was. De wandplaten zijn aangebracht door Rijkswaterstaat en in principe onderhoudsvrij.
Kunt u aangeven wanneer de resultaten worden verwacht van het onderzoek door Rijkswaterstaat naar de oorzaak van de beschadiging?
Het onderzoek is inmiddels afgerond. Uit dit onderzoek blijkt dat het geen constructief probleem was maar een montagefout. Dat wil zeggen dat de platen die zijn gevallen niet goed waren bevestigd. De overige platen zijn geïnspecteerd waarbij de hoeken van de resterende wandplaten kwetsbaar bleken. Hierop is besloten om de betreffende platen met extra bevestigingsmateriaal (zekeringsconstructie) vast te zetten, waarmee het risico weggenomen is.
Wat is de huidige onderhoudsstaat van andere, vergelijkbare, bruggen, wegen en viaducten in Nederland?
Er is onderzocht of dit risico zich voor kan doen bij andere (spoor)viaducten of gelijksoortige constructies. Hieruit blijkt dat bij de vergelijkbare constructies met voorzetwanden bij Rijkwaterstaat en ProRail vanuit de inspectieprogramma’s één geval bekend is waaraan later dit jaar, zoals gepland, onderhoud uitgevoerd moet worden.
Is bij u bekend of op dit moment meer wegen of kunstwerken met veiligheidsrisico's te kampen hebben?
De bruggen en viaducten in beheer bij het Rijk worden regelmatig geïnspecteerd en onderhouden. Rijkswaterstaat en ProRail nemen ook altijd actie als de veiligheid in het geding is. Desondanks is definitief herstel soms niet direct mogelijk en worden er beheersmaatregelen genomen, zoals het beperken van het gebruik.
Deelt u de mening dat het voor de verkeersveiligheid van cruciaal belang is dat het onderhoud van wegen en kunstwerken in orde dient te zijn? Zo ja, hoe waarborgt u een goede en veilige staat van Nederlandse wegen en kunstwerken?
Deze mening deel ik. Om hiervoor te zorgen hebben Rijkswaterstaat en ProRail een uitgebreid inspectieprogramma voor (spoor)wegen en kunstwerken, zodat de middelen voor instandhouding op de juiste plekken besteed worden.
Is de onderhoudsachterstand aan bruggen en sluizen, die de Algemene Rekenkamer in 2019 heeft gesignaleerd, inmiddels ingehaald?
Zoals u in de jaarverantwoording heeft kunnen lezen is het volume aan uitgesteld onderhoud afgelopen jaar wederom toegenomen. N.a.v. vragen van uw Kamer hierover heb ik aangegeven dat ik de ontwikkeling van het volume aan uitgesteld onderhoud zal meenemen in de bredere vraagstuk over de toekomstige opgave voor de instandhouding van de Rijksinfrastructuur.
Het bericht ‘Bellingcat: Bierapp Untappd kan gebruikt worden om militairen te volgen’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bellingcat Bierapp Untappd kan gebruikt worden om militairen te volgen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat het uitlekken van persoonsgegevens van Nederlandse militairen de veiligheid van deze militairen en de nationale veiligheid in het geding kan brengen?
Het uitlekken van persoonsgegevens van Nederlandse militairen moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Het gebruik van sociale media en smart devices is wijd verspreid en diep geworteld. Informatiedeling hoort bij de hedendaagse maatschappij. Voorkomen moet worden dat dit risico’s oplevert voor de militair, zijn of haar gezin en lopende operaties. Bewustzijn en collegiale controle zijn van essentieel belang om er voor te zorgen dat deze risico’s worden beperkt. Defensie besteedt daarom voortdurend aandacht aan het verhogen van het beveiligingsbewustzijn, ook als het gaat om het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens. Defensiemedewerkers worden regelmatig gewezen op de risico’s van het delen van persoonsgegevens waarbij een relatie met Defensie kan worden gelegd.
Daar waar in 2018 bekend werd dat het gebruik van sportapps of telefoons van militairen ook privacyrisico’s met zich meebrach, zijn deze risico's inmiddels verholpen?
Alle apps en alle sociale media zijn in potentie een risico. Defensiemedewerkers worden regelmatig gewezen op de risico’s van het delen van persoonsgegevens waarbij een relatie met Defensie kan worden gelegd. Daarnaast zijn er handreikingen over hoe instellingen op de juiste manier worden ingesteld zodat risico’s van apps beperkt worden. Zo wordt er al speciaal gewezen op de gevaren van het «inchecken» op Defensielocaties en locatievoorzieningen. Ook wordt per missie gekeken wat de dreiging is en wat dat betekent voor het gebruik van apps en sociale media door militairen op missie. Zo kunnen er strengere maatregelen gelden in specifieke missiegebieden dan op andere locaties.
Vallen de regels voor de Bierapp Untappd onder dezelfde, destijds opgestelde, regels naar aanleiding van het incident in 2018?
Ja. Naar aanleiding van de gebeurtenissen in 2018 is het Defensie Beveiligingsbeleid aangepast. Dit beleid is nog steeds van kracht. Eén van de regels is bijvoorbeeld dat privé devices op missie alleen in rustgebieden (legering en kantine) mogen worden gebruikt. Het gedrag van de medewerkers zelf is bepalend. Bewustzijn en collegiale controle zijn daarom van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de risico’s verder worden beperkt. Het zorgvuldig omgaan met privacy-instellingen bij het gebruik van apps is een constant punt van aandacht. De individuele medewerker is en blijft mede verantwoordelijk voor de collectieve veiligheid.
Kunt u de Kamer bevestigen dat Defensie voldoende maatregelen neemt om deze problemen op te lossen?
Defensie is zich bewust van de kwetsbaarheden die smart devices met zich meebrengen. Nieuwe technieken vragen continu om een risicobeoordeling. Defensiemedewerkers worden regelmatig geïnformeerd over de gevaren en het gebruik hiervan. Per missie gelden aanvullende, specifieke regels. Door middel van maatwerk worden de risico’s van apps en sociale media zo veel mogelijk geminimaliseerd.
Steun voor The Daily Herald op Sint Eustatius en Saba |
|
Ronald van Raak |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt uw de opvatting dat de inwoners van Sint Eustatius en Saba voor hun informatie voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van The Daily Herald, die op Sint Maarten wordt uitgeven?
Ik vind het belangrijk dat ook de inwoners van Sint Eustatius en Saba toegang blijven houden tot onafhankelijke informatie, zeker in tijden van de coronacrisis. The Daily Herald draagt hieraan bij voor Sint Eustatius en Saba, vanuit Sint Maarten. Dat is logisch vanuit de geografische en culturele nabijheid van Sint Maarten.
Deelt u de opvatting dat Sint Eustatius en Saba te klein zijn voor een eigen onafhankelijke kwaliteitskrant en voor de informatievoorziening afhankelijk blijven van The Daily Herald?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen dat The Daily Herald als gevolg van de coronacrisis in de huidige vorm niet kan voortbestaan, ondanks de bezuinigingen en de loonoffers van de eigen medewerkers?
Iedere organisatie of onderneming binnen het Koninkrijk is op een of andere wijze geraakt door de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus. Dat geldt ook voor kranten en andere mediaorganisaties. Zij zien hun advertentie-inkomsten afnemen, terwijl er nu juist meer werk is dan ooit tevoren.
Om te kunnen voorzien in de lokale informatievoorziening is er eerder al geld ter beschikking gesteld voor lokale media in het Europese deel van Nederland. Er is nu ook geld voor Caribisch Nederland ter beschikking gesteld, om in ieder geval tijdens deze coronacrisis de lokale informatievoorziening doorgang te kunnen laten vinden. De afdeling OCW-Caribisch Gebied in de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) heeft een lijst van media en een lijst met criteria opgesteld om de lokale media te kunnen ondersteunen. Op die manier moet de taak van lokale informatievoorziening doorgang kunnen vinden. De criteria voor steun aan de mediasector in Caribisch Nederland zijn te vinden op de website van de Rijksdienst Caribisch Nederland1.
Bent u bereid om ook de krant The Daily Herald te betrekken bij de voorgenomen ondersteuning van de media op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in het kader van bestrijding van de coronacrisis?1
Ja. The Daily Herald zal bij de afdeling OCW-Caribisch Gebied in RCN aanspraak kunnen maken op een vast bedrag per eiland binnen haar verzorgingsgebied binnen Caribisch Nederland. Voor The Daily Herald heeft het dan betrekking op Sint Eustatius en Saba. Hetzelfde zal gelden voor kranten op Bonaire die statutair gevestigd zijn op Curaçao. De afdeling OCW-Caribisch Gebied in RCN heeft een lijst gemaakt met mediabedrijven die in aanmerking komen; zij zijn actief benaderd.
Het bericht ‘Bekende sporters vragen regering om steun voor meer beweging: Sport is essentieel’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep «Bekende sporters vragen regering om steun voor meer beweging: Sport is essentieel»?1
Ja.
Bent u het met de ondertekenaars ervan eens dat «sport en bewegen een essentiële, preventieve rol spelen om Nederlanders vitaler te maken als ook dat dit het moment is om in actie en tot gedragsverandering te komen, waarbij de nadruk ligt op voorkomen in plaats van genezen»?
Voldoende bewegen en sporten is uitermate belangrijk voor vitaliteit en een gezonde leefstijl.
Het is nu zaak dat het sporten en bewegen terugkomt op het niveau van voor de corona crisis. Zo sportte in de eerste weken van de crisis 38% van de Nederlanders minder dan voorheen (bron: data Mulier instituut).
Zowel vanuit het Nationaal Sportakkoord als het Nationaal Preventieakkoord zetten ik en Staatssecretaris Blokhuis, ons in voor de beweging naar meer sport en bewegen in het dagelijks leven van mensen. Zo zijn bijna alle gemeenten in Nederland aan de slag met het maken of uitvoering geven aan een lokaal Sportakkoord. Daarmee is veel energie gecreëerd in Nederland om sporten en bewegen te bevorderen. Tot aan 2022 ondersteunt de overheid de lokale akkoorden financieel. De uitvoering van de sportakkoorden is net gestart. We verwachten in het najaar een eerste beeld van de voortgang aan de Tweede Kamer te kunnen presenteren.
Bent u bereid om, zoals de ondertekenaars vragen, «een stip op de horizon te zetten, waarbij onderwijs, gezondheidszorg, voedingsindustrie en bedrijfsleven samen met de sport structureel werken aan een vitaal en weerbaar Nederland en waarbij sport en bewegen een belangrijke plek in ons dagelijks leven krijgen»?
Vanuit het Nationaal Preventie- en Nationaal Sportakkoord maar ook vanuit landelijke (preventie)programma’s zoals de ketenaanpak Overgewicht, Gezonde School en JOGG werken we samen aan een vitaal Nederland en het bevorderen van sport en bewegen is hier een wezenlijk onderdeel van. Binnen de lokale sportakkoorden wordt ingezet op een integrale aanpak van sport en bewegen waarbij het onderwijs, kinderdagverblijven, sportverenigingen en de wijk(vereniging of buurtsportcoach) partner zijn.
Bent u het ermee eens dat een betrokken en faciliterende overheid daarbij essentieel is en een voorwaarde voor succes? Zo ja, op welke wijze gaat u daaraan invulling geven? Bent u bereid in het kader daarvan met (een delegatie van) de ondertekenaars van bedoelde oproep om tafel te gaan om concrete afspraken te maken? Bent u bereid om daarbij extra aandacht te besteden aan de positie van mensen voor wie sport en bewegen niet zo vanzelfsprekend zijn (zoals bijvoorbeeld kinderen uit gezinnen met een sociaaleconomische achterstand, mensen met een beperking en ouderen)?
Samen met Staatssecretaris Blokhuis heb ik op 2 juni jl een gesprek gevoerd met de initiatiefnemers. Er is onder andere afgesproken spoedig een vervolgoverleg te plannen waarbij ook zorgprofessionals worden uitgenodigd om ook de oproep en plannen die zij hebben hieraan te verbinden. Daarbij heb ik de ondertekenaars gevraagd vooral met concrete plannen te komen en ik vind het mooi dat zij zich ondertussen als ambassadeurs voor het thema willen inzetten.
Vanuit VWS hebben we aandacht voor de mensen die het meeste baat (kunnen) hebben van een actievere leefstijl. Het Mulier instituut monitort voor VWS het sport- en beweeggedrag van alle mensen. Binnen het Sportakkoord is extra aandacht voor kwetsbare personen, dat kan ondersteuning zijn op financieel gebied (Jeugdfonds sport en cultuur) maar ook door de inzet van een buurtsportcoach met bijvoorbeeld een beweegaanbod op maat.
Welke maatregelen treft u om te borgen dat de in bedoelde oproep genoemde unieke infrastructuur van 24.000 sportverenigingen, sportbonden en commerciële sportaanbieders haar belangrijke rol kan (blijven) spelen in het werken aan een vitale samenleving «waarin sport en bewegen het nieuwe normaal zijn»? Op welke wijze ondersteunt u gemeenten daarbij?
Zoals u in mijn kamerbrief «Steunpakket sportverenigingen gevolgen COVID-19 maatregelen»(TK 30 234-244) van 1 mei jl heeft kunnen lezen heb ik onlangs een steunpakket van € 110 miljoen aan gemeenten en sportverenigingen toegezegd. Het kabinet vindt sporten en bewegen zeer belangrijk, niet alleen vanuit gezondheidsbevordering maar ook vanuit een maatschappelijke en sociale waarde. De infrastructuur is er en met het steunpakket geven we haar in deze onzekere tijd een steun in de rug om haar belangrijke rol als aanjager en verbinder naar sport en bewegen toe in stand te houden.