Het bericht dat de president van de Verenigde Staten de banden met de WHO verbreekt |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de president van de Verenigde Staten heeft aangekondigd de banden met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) te verbreken?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving.
Hoe beoordeelt u dat de WHO begin december 2019 betrouwbare informatie omtrent de verspreiding van het nieuwe coronavirus in Wuhan zou hebben genegeerd, omdat die informatie niet in lijn was met de officiële informatie van de Chinese overheid?
Nederland steunt een onafhankelijke evaluatie van de internationale corona response, inclusief het handelen van de WHO, op een daarvoor geëigend moment wanneer de situatie onder controle is. Een oproep tot dit onderzoek is vastgelegd in een resolutie, die op 19 mei jl. door de World Health Assembly is aangenomen op initiatief van de EU, en ondersteund door 146 landen, inclusief China. De evaluatie zal het internationale handelen ten aanzien van de COVID-19 pandemie nader bekijken. Hieruit zullen lessen getrokken worden over de werkwijze van de WHO en lidstaten. Een dergelijke evaluatie is standaard beleid van de WHO aangaande gezondheidscrises. Het kabinet vindt het belangrijk dat de feiten in een onafhankelijk onderzoek, met gebruikmaking van de juiste en onafhankelijke expertise, worden beoordeeld en vindt het niet wenselijk hier nu op vooruit te lopen.
Er is onlangs een eerste interim- rapport over de COVID-response gepubliceerd van de hand van het Independent Oversight and Advisory Committee (IOAC) van het WHO Health Emergencies Programme. Het IOAC stelt dat de WHO volgens de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) heeft gehandeld in reactie op COVID-19 uitbraak. Het IOAC stelt verder dat nader onderzoek naar het handelen van de WHO nuttig kan zijn, maar waarschuwt ervoor dat dit niet gedaan moet worden midden in de strijd tegen de pandemie. Dit kan slagkracht van de WHO in de COVID-19 crisis ernstig verstoren. Het kabinet sluit zich hierbij aan en is van mening dat de focus nu moet blijven op het bestrijden van het virus, waar de WHO een essentiële coördinerende rol in speelt.
Nederland steunt de WHO in de strijd tegen het virus, onder andere door de eerder bekendgemaakte extra bijdrage aan de organisatie (Kamerstuk 33 625, nr. 293), en zal zich samen met EU-lidstaten ervoor blijven inzetten dat de rol van de WHO en het multilaterale systeem gewaarborgd blijft tijdens deze mondiale gezondheidscrisis.
Bent u het ermee eens dat de WHO zich zou moeten opstellen als een onafhankelijke organisatie en dus ook betrouwbare informatie die niet in lijn is met de informatie van de Chinese overheid deugdelijk zou moeten onderzoeken?
Ja. Dit is ook conform de taken die de WHO heeft in het kader van de Internationale Gezondheidsregeling (IHR). De WHO is hierbij wel afhankelijk van de medewerking van de lidstaten.
Kunt u bevestigen dat de Taiwanese autoriteiten de WHO er al op 31 december 2019 over hebben geïnformeerd dat het nieuwe virus van mens op mens overdraagbaar zou zijn? Hoe beoordeelt u het dat de WHO deze informatie, vermoedelijk om politieke redenen, niet met de rest van de wereld heeft gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de WHO op 14 januari 2020 heeft beweerd dat het nieuwe coronavirus niet van mens op mens overdraagbaar zou zijn, terwijl Taiwan al eerder melding had gedaan van het tegendeel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat landen op grond van internationale gezondheidsrichtlijnen een risico op een gezondheidsnoodtoestand binnen 24 uur moeten rapporteren? Zo ja, hoe beoordeelt u dat China pas op 31 december 2019 melding deed van het nieuwe coronavirus, terwijl het daar al weken eerder van op de hoogte zou zijn geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de WHO onder druk van China (d.d. 21 januari 2020) op 22 januari 2020 heeft verklaard dat het nieuwe coronavirus niet zou moeten worden beschouwd als een noodtoestand?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de WHO op 28 januari 2020 vol lof sprak over de «transparante» aanpak van het coronavirus door China, terwijl toen al voor de WHO bekend was dat China censuurmaatregelen had opgelegd aan artsen en instituties omtrent de publicatie van informatie over het virus?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u dat de WHO veel lof had voor de reisbeperkingen die China had opgelegd om verspreiding van het virus tegen te gaan, maar tegelijkertijd kritiek had op het Amerikaanse besluit om reizen vanuit China te beperken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de WHO onder druk van China andere landen zou hebben opgeroepen om vooral geen beperkingen op te leggen voor vluchten uit China?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen van diverse Afrikaanse landen aan het adres van China, over discriminatie van Afrikanen in China bij de aanpak van het coronavirus?
Het kabinet heeft kennisgenomen van zorgwekkende berichten over de bejegening van Afrikanen en andere buitenlanders in China bij de aanpak van het coronavirus aldaar, en constateert dat verschillende Afrikaanse overheden en anderen, waaronder de EU, zich hierover richting de Chinese overheid hebben uitgesproken. Het kabinet keurt discriminatie in alle gevallen af.
Erkent u dat de WHO grote steken heeft laten vallen omtrent het coronavirus en dat er aanwijzingen zijn dat de WHO vooral in het belang van China gehandeld heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel Nederlands belastinggeld gaat er jaarlijks naar de WHO? Aan de hand waarvan wordt de hoogte van dit bedrag door de regering bepaald?
In 2019 is er vanuit het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking EUR 24,5 miljoen bijgedragen aan de WHO. Voor 2020 is deze bijdrage EUR 34,5 miljoen. De verhoging ten opzichte van 2019 is gerelateerd aan de extra bijdragen die de organisatie zal ontvangen voor de COVID-19 response, inclusief de EUR 7,5 miljoen waarover uw Kamer eerder geïnformeerd is (Kamerstuk 33 625, nr. 293). Bijdragen aan VN-organisaties, waaronder de WHO, worden bepaald aan de hand van Nederlandse beleidsprioriteiten, en de appreciatie van het kabinet van het functioneren van de organisaties.
Daarnaast financiert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het werk van de WHO met een jaarlijks bedrag van ongeveer EUR 3,9 mln.; een deel hiervan gaat naar samenwerking met het Europese regio-kantoor en Nederlandse kennisinstituten.
Steunt Nederland de WHO onvoorwaardelijk? Zo nee, welke voorwaarden zijn verbonden aan de Nederlandse steun voor de WHO?
Het kabinet acht het van groot belang voor de bestrijding van de pandemie dat de WHO haar cruciale werk blijft voortzetten, en wacht de bevindingen van de onafhankelijke evaluatie af. Indien er aantoonbaar bewijs is over ernstige misstanden of het niet functioneren van een VN-organisatie kan het kabinet (de hoogte van) haar bijdragen aan deze organisatie heroverwegen of (al dan niet tijdelijk) opschorten.
Bent u bereid de Nederlandse steun aan de WHO op te schorten, totdat na onafhankelijk onderzoek is komen vast te staan dat de WHO onafhankelijk en betrouwbaar functioneert?
Zie antwoord vraag 14.
De Hoenderloo Groep |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u nog steeds van mening dat Pluryn het vastgoed van de Hoenderloo Groep dient te verkopen om financieel gezond te worden, zoals u stelt in uw brief van 26 mei 2020?1
Jeugdhulpaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering. Pluryn geeft in haar meerjarenherstelplan «Focus binnen Focus» aan dat het verkopen van vastgoed, naast tal van andere maatregelen, nodig is om de organisatie financieel weer gezond te maken en daarmee de continuïteit van de zorg aan de ruim 7000 cliënten van Pluryn zeker te stellen. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke houd ik de financiële ontwikkelingen van Pluryn nauwlettend in de gaten. De Jeugdautoriteit monitort de financiële gezondheid van Pluryn zodat vroegtijdig inzicht ontstaat in eventuele risico’s voor de continuïteit van zorg.
Bent van mening dat het opschroeven van de zorgprijs een teken is dat de verkoop van het vastgoed de oplossing is voor de financiële malaise van de zorgaanbieder? Bent u ervan verzekerd dat hiermee de financiële problemen worden opgelost of dienen er volgens u ingrijpendere maatregelen getroffen te worden om te verzekeren dat de zorgaanbieder op de middellange termijn niet alsnog omvalt?2
Naast het verkopen van vastgoed en het afbouwen van activiteiten op locaties Hoenderloo en Kop van Deelen heeft Pluryn in haar meerjarenherstelplan nog zeven andere maatregelen genoemd om de organisatie weer financieel gezond en toekomstbestendig te maken. Het verhogen van tarieven is er daar één van. Hierover is Pluryn in overleg met gemeenten. Dit zijn niet de enige waarborgen die nodig zijn voor een duurzame exploitatie. Pluryn kijkt tevens kritisch naar de eigen bedrijfsvoering en is voornemens daarin komend jaar verbeteringen door te voeren qua efficiency en kwaliteit. Ook de invulling en totstandkoming van deze randvoorwaarden (en wellicht nog andere randvoorwaarden) zijn nodig om de continuïteit op de lange termijn te kunnen borgen. Momenteel monitort de Jeugdautoriteit de uitvoering van het plan «Focus binnen Focus» en neemt hierin deze randvoorwaarden mee.
Kunt u een concreet aantal geven voor het aantal jongeren voor wie nog geen passende herplaatsing is gevonden, inachtnemend de discrepantie tussen het door u genoemde veertigtal over wie nog overlegd wordt en de 115 jongeren waar de media over rapporteren?3
De Hoenderloo Groep levert Jeugdzorgplus en open 3-milieus voorzieningen. Zoals eerder gemeld in mijn brieven van 15 januari 20204, 20 februari 20205, 26 mei 20206 en in de beantwoording van feitelijke vragen en Kamervragen van 26 mei rondt het overgrote deel van de jongeren zijn of haar behandeling zoals gepland af bij de Hoenderloo Groep. 7 8 9 In december 2019 verbleven er ongeveer 220 jongeren bij de Hoenderloo groep. Het getal van 115 uit de publicatie verwijst naar het totaal aantal jongeren dat er op het moment van publicatie nog verbleef. Dat aantal loopt door het afronden van de behandeling gestaag terug: op 12 juni was het 99. De komende maand zal het versneld teruglopen omdat een groot deel van deze 99 jongeren nog bij DHG verblijft tot het einde van het schooljaar.
Alle ouders/voogden van de ca. 40 jongeren van wie we verwacht werd dat zij niet zouden uitstromen voor augustus 2020, hebben begin april een aanbod gekregen met een, volgens Pluryn, passende vervolgplek. Dit betreft onder meer 28 jongeren met zware ASS en hechtingsproblematiek, die niet gebaat zijn met een behandelcentrum voor kort verblijf zoals DHG, maar met een plek waar ze kunnen blijven. Om een duurzame oplossing voor deze jongeren te vinden, creëert Pluryn voor hen nieuwe plekken binnen de eigen organisatie. Pluryn geeft aan dat de ouders/voogden van alle 28 jongeren de intentie hebben uitgesproken om op het aanbod in te gaan zodat Pluryn verder kon met de voorbereidingen. Daarvan hebben er 17 inmiddels definitief akkoord gegeven. In augustus zullen deze jongeren naar deze vervolgplek verhuizen. Naast deze groep van 28 jongeren is er een aantal jongeren voor wie op dit moment nog geen oplossing met perspectief is gevonden. Op 12 juni waren dit er 18. Voor hen zijn Pluryn, gemeenten en OZJ intensief in gesprek met andere zorgaanbieders en zorgbemiddeling. IGJ ziet hierop toe.
Hoe verhoudt uw uitspraak van 26 mei 2020 over het feit dat de ouders en voogden van de jongeren voor wie nog een vervangende woonplek wordt of werd gezocht inmiddels de intentie hebben uitgesproken akkoord te gaan met het alternatief dat is aangedragen door Pluryn zich met het feit dat Ouders Hoenderloogroep de gesprekken met het management van de zorgkoepel hebben gestaakt met als reden dat Pluryn adviezen niet opvolgt en gemaakte afspraken niet nakomt? Heeft u sinds deze opzegging van het vertrouwen contact gehad met zowel de zorgaanbieder als met de Ouders Hoenderloogroep?
Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de gesprekken met de ouders/voogden van alle individuele jongeren, en anderzijds de gesprekken met de oudergroep als geheel. Volgens Pluryn is er in de behandelrelatie doorlopend intensief contact met alle ouders/voogden geweest over de individuele trajecten van de jongeren en is dat er nog steeds. De ouders/voogden van alle, in het antwoord op vraag 3 genoemde, 28 jongeren hebben volgens Pluryn de intentie uitgesproken om op het aanbod in te gaan zodat Pluryn verder kon met het creëren van nieuwe plekken.
Nadat het voorgenomen besluit tot sluiting van de Hoenderloo Groep bekend werd, heeft een aantal ouders zich verenigd in de Facebookgroep «Ouders Hoenderloogroep». Het management van Pluryn heeft maandelijkse overleggen over het sluitingsproces geïnitieerd met enkele vertegenwoordigers van deze groep. In mei lieten deze vertegenwoordigers, die de kern vormen van de Facebookgroep «Ouders Hoenderloogroep», weten ontevreden te zijn met de gang van zaken en staakten het maandelijkse overleg. Pluryn betreurt dit besluit en geeft aan dat samenwerking juist van groot belang is. Ik hoop daarom van harte dat ouders en Pluryn, in het belang van passende zorg voor alle jongeren, zo goed mogelijk samen optrekken.
Bent u van mening dat het afdoende is Pluryn te laten stellen dat de verantwoordelijkheid voor het vinden van geschikte plekken voor de jongeren niet ophoudt in augustus 2020, wanneer de instelling wordt gesloten? Deelt u de mening dat dit wel een erg lege belofte is gezien het feit dat deze jongeren dan per definitie geen geschikte zorgplek hebben? Bent u bereid hier persoonlijk verantwoordelijkheid in te nemen om te verzekeren dat er daadwerkelijk geen kinderen tussen wal en schip vallen? Zo nee, waarom niet?
Pluryn en betrokken gemeenten zijn verantwoordelijk voor duurzame en passende zorg voor alle jongeren, en deze verantwoordelijkheid houdt niet op na augustus. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3, zijn er op dit moment nog 18 jongeren voor wie nog geen duurzame en passende plek is gevonden. Voor hen zijn Pluryn, gemeenten en OZJ intensief in gesprek met andere zorgaanbieders en zorgbemiddeling. IGJ ziet hierop toe. Pluryn en de gemeenten verwachten dat vóór 1 augustus 2020 voor alle jongeren een goede oplossing wordt gevonden. De sluitingsdatum van 1 augustus is een richtdatum. Pluryn heeft mij bevestigd dat de Hoenderloo Groep pas sluit als voor de laatste jongere een passende plek is gevonden.
Kunt u toelichten hoe uw antwoord op de Kamervragen van 26 mei 2020 dat ouders niet worden gedwongen intentiecontracten te tekenen zich verhoudt met uw uitspraak in de brief van 26 mei 2020 dat het grootste aantal ouders/voogden de intentie hebben uitgesproken akkoord te gaan met de vervangende plek? Ligt dit onderscheid enkel in het feit dat het geen contract betreft, slechts een mondelinge overeenkomst? Kunt u zich voorstellen dat ouderen en voogden zich in dit proces in de hoek gedreven kunnen hebben gevoeld en daarmee de prioriteit niet meer ligt bij het verlenen van de beste zorg voor de jongeren maar het snel en effectief afhandelen van een faillissement?4
Ik begrijp heel goed dat dit proces voor sommige ouders lang duurt, en dat iedereen graag snel duidelijkheid wil. Pluryn geeft aan alleen een intentieverklaring te hebben gevraagd van de ouders van de 28 jongeren voor wie nieuw aanbod binnen Pluryn ontwikkeld wordt. Dat is gebeurd in het kader van verdere doorontwikkeling van het aanbod en het voorbereiden van maatwerk. Volgens Pluryn is daarbij altijd aangegeven dat de ouders/voogden na het uitspreken van hun intentie nergens aan vast zouden zitten en ze op elk moment konden aangeven toch liever voor een andere oplossing te gaan.
Bent u van mening dat het dreigende faillissement van (delen van) grote zorgaanbieders zoals Pluryn exemplarisch is voor het gevaar van zorgaanbieders die 'too big to fail' zijn, zeker gegeven het nu al nijpende tekort aan passende zorgplekken? Deelt u de mening dat er regie gevoerd dient te worden om te voorkomen dat grote zorgaanbieders omvallen, desnoods door het onder curatele stellen van zorgaanbieders die in zwaar weer verkeren onder leiding van uw ministerie dan wel de Inspectie? Zo nee, kunt u toelichten waarom u uw vertrouwen legt in zorgaanbieders die beleid hebben gevoerd dat hen in dusdanige problemen heeft gebracht?
Bij het beleid rondom zorgaanbieders in financiële problemen staat de zorgcontinuïteit van de cliënt voorop en niet de continuïteit van een individuele zorgaanbieder. Regionale samenwerking is daarbij van belang, zeker wanneer zorgaanbieders dusdanig groot zijn dat ze lastig bij te sturen zijn door opdrachtgevers, bijvoorbeeld omdat honderden gemeenten het opdrachtgeverschap delen. In mijn brief van brief van 20 maart 2020 «Perspectief voor de Jeugd» benoem ik het belang van regionale samenwerking tussen gemeenten om de kwaliteit en continuïteit van zorg te kunnen borgen opdat alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid kunnen waarmaken. Naast deze regionale samenwerking tussen gemeenten is het ook van belang dat jeugdzorgaanbieders hun opdrachtnemerschap, werkgeverschap en goed bestuur versterken en dat er kaders opgesteld worden voor reële tarieven en zorgvuldigheidseisen bij inkoop van zorg.11
Daarnaast zijn zorgaanbieders particuliere instellingen (meestal stichtingen), die zelf verantwoordelijk zijn voor de borging van kwaliteit van zorg, een goede bedrijfsvoering en governance. Een stichting kan alleen onder curatele worden gesteld door een rechter als er sprake is van een faillissement. Het valt dan ook niet binnen mijn bevoegdheid, evenmin als binnen die van de IGJ, om een jeugdhulpaanbieder onder curatele stellen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Jeugd op 23 juni 2020?
Ja.
Het terugstorten van heffingen door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de AFM 555.000 euro aan heffingen terugstort aan Today's Tomorrow (TT) in het kader van de kwestie rond het GFH Paraplufonds?1
Ja.
Klopt het dat dit het gevolg is van het verzuim van toezichthouder AFM om een verlengingsbesluit te nemen met betrekking tot de curator?
De AFM heeft mij laten weten dat zij op 19 december 2016 een curator heeft benoemd om het dagelijks bestuur van Today's Tomorrow te versterken. Volgens de AFM is dit besluit genomen omdat er diverse overtredingen van wet- en regelgeving bij deze partij waren geconstateerd. De AFM heeft na afloop van het eerste jaar na het curatelebesluit geen verlengingsbesluit genomen voor de benoemingstermijn van de curator, terwijl dit wel had moeten gebeuren. De nieuwe advocaat van Today’s Tomorrow wees de AFM, na ruim twee jaar curatele, op de benoemingstermijn van één jaar. Daarop heeft de AFM op 23 april 2020 in één besluit de curatele met terugwerkende kracht voor de twee termijnen verlengd. Hiermee heeft de AFM het eerdere verzuim gecorrigeerd.
De rechtbank oordeelde dat Today’s Tomorrow geen betalingsverplichting heeft over de gemaakte kosten voor de curator na afloop van het eerste jaar na instelling (19 december 2017). Today's Tomorrow en de AFM zijn overeengekomen dat de AFM een bedrag van ongeveer 550.000 euro zal overmaken aan Today's Tomorrow. Op verzoek van de AFM heeft Today's Tomorrow de verplichting op zich genomen dit bedrag over te maken aan de vereffenaar die het vervolgens ten goede zal laten komen aan de participanten. Dit bedrag is inmiddels overgemaakt aan de vereffenaar.
Klopt het dat de AFM twee maal, zowel in december 2017 als in december 2018, verzuimd heeft dit verlengingsbesluit te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit voor de AFM dat ze ineens een bedrag van 550.000 euro moet terugbetalen? Gaan de tarieven omhoog die de AFM in rekening brengt of heeft het gevolgen voor de omvang van de werkorganisatie van de AFM?
In het algemeen worden exploitatieverschillen van de AFM met de markt verrekend in het jaar nadat zij zijn ontstaan (op basis van de vaste percentages zoals die het voorafgaande jaar van toepassing waren). De terugstorting aan Today’s Tomorrow is door de AFM verwerkt in de jaarrekening over 2019. Dit is in 2020 verrekend met alle instellingen. Gezien het feit dat het terug te storten bedrag over alle instellingen wordt verdeeld, heeft dit een gering effect gehad op de tarieven van de individuele instellingen. Het terugbetalen van het bedrag heeft geen gevolgen voor de omvang van de werkorganisatie van de AFM.
Heeft de AFM maatregelen genomen waardoor wordt voorkomen dat deze nalatigheid zich kan herhalen?
Er is over deze kwestie contact geweest tussen het ministerie en de AFM. De AFM heeft duidelijk gemaakt de kwestie te betreuren en is bezig met een evaluatie van de casus om daar lessen uit te trekken. Er is intern een maatregel genomen die zorgt voor een tijdige signalering indien een verlengingsbesluit genomen dient te worden. Verder stelt de AFM dat op het moment dat deze kwestie ontstond er nog geen centrale handhavingseenheid was binnen de AFM. Inmiddels loopt er een pilot met een centrale handhavingseenheid, waardoor alle kennis zich op één plek bevindt binnen de AFM. Naar verwachting wordt de handhavingseenheid voor het einde van dit jaar definitief. De AFM gaat ervan uit dat deze maatregelen voldoende zijn om te voorkomen dat dit nogmaals gebeurt.
Heeft u de AFM aangesproken op deze nalatigheid?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich voorstellen dat deze nalatigheid invloed heeft op het vertrouwen dat mensen hebben in de nauwkeurigheid van beslissingen die de AFM neemt?
Als onafhankelijk gedragstoezichthouder draagt de AFM bij aan een duurzaam financieel welzijn in Nederland. De AFM heeft in dit geval verzuimd een verlengingsbesluit te nemen. Dit verzuim is door de AFM erkend, hersteld en de AFM heeft maatregelen getroffen om dit in de toekomst te voorkomen. Voor het vertrouwen in een organisatie is het belangrijk dat zij laat zien dat er van fouten wordt geleerd. Dat is hier gebeurd.
De impact van racisme op de gezondheid. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Racisme maakt letterlijk ziek»1?
Ja.
Is het u bekend dat institutioneel racisme naast invloed op de kansen op goed onderwijs, een baan en een woning ook invloed heeft op de gezondheid?
Ja.
Bent u bekend met het proefschrift van Umar Ikram dat ingaat op etnische gezondheidsverschillen in Nederland2?
Ja.
Hoe vindt u het dat in Nederland etnische minderheden veel discriminatie ervaren en daardoor meer last hebben of zullen krijgen van hart- en vaatziekten en psychische problemen?
Ik betreur het zeer dat mensen discriminatie ervaren op grond van etniciteit. Het is zeer onwenselijk dat hierdoor gezondheidsverschillen ontstaan. De realiteit laat helaas ook breder zien dat zich verschillen in gezondheid voordoen tussen verschillende groepen mensen in onze samenleving die samenhang vertonen met sociaaleconomische factoren als inkomen en opleidingsniveau. Zo leven onder andere hoogopgeleide mensen gemiddeld zes jaar langer dan laagopgeleide mensen. Ook het ervaren van discriminatie kan gevolgen hebben voor zowel de fysieke als mentale gezondheid. Het kabinet streeft naar (kansen)gelijkheid in onderwijs, werk, wonen, zorg en sport. Er zijn dan ook verschillende initiatieven om discriminatie in deze gebieden tegen te gaan. Hiervoor verwijs ik u naar de brief van Minister Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, d.d. 15 juni 2020 (Kamerstuk 30 950, nr. 185).
Om gezondheidsachterstanden tegen te gaan is het onder andere van belang om mensen te bereiken met goede voorlichting over gezonde voeding en leefstijl die bijdragen aan de fysieke en mentale gezondheid. Het vroegtijdig onderkennen van psychische problematiek is belangrijk, omdat door vroegtijdig ingrijpen erger kan worden voorkomen. De inzet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is er dan ook onder andere op gericht om het taboe dat rust op psychische klachten en aandoeningen zoveel mogelijk te doorbreken. Dat doen we onder andere met de publiekscampagne «Hey, het is ok», waarmee we trachten psychische klachten bespreekbaar te maken en het stigma dat op psychische klachten rust, terug te dringen.
Erkent u het verband tussen discriminatie en mentale gezondheidsproblemen? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, waarom wordt op de website van de Mental Health Foundation geen melding gemaakt van discriminatie als een van de risicofactoren voor mentale gezondheidsproblemen?
Ik betreur ten zeerste dat het ook in Nederland uitmaakt welke huidskleur je hebt, wat je achternaam is en waar je ouders of grootouders vandaan komen. Racisme en discriminatie, bewust of onbewust, kunnen niet en mogen niet. Maar toch hebben veel mensen hier regelmatig mee te maken. Dit is een probleem dat ons allemaal aangaat, want we zijn allemaal onderdeel van dezelfde samenleving. Het gaat hier in de kern om het principe van gelijkwaardigheid en kansengelijkheid in onderwijs, werk, wonen, zorg en sport. Het gaat om recht doen aan een grote groep mensen die zich op basis van hun huidskleur regelmatig buitengesloten voelt of, nog erger, ook daadwerkelijk buitengesloten wordt.
Het ervaren van stress en uitsluiting als gevolg van discriminatie kan consequenties hebben voor de mentale gezondheid. Het kabinet maakt zich er sterk voor om dit zoveel mogelijk tegen te gaan. Met betrekking tot de organisatie Mental Health Foundation merk ik op dat deze organisatie van het Ministerie van VWS gedurende 2016–2017 een projectsubsidie ontvangen heeft ter uitvoering van een aantal activiteiten waaronder het organiseren van een Depressiegala. De organisatie gaat echter zelf over de inrichting en de geboden informatie op haar website.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van Glenn Helberg dat «etnische minderheden en hun klachten binnen de medische wereld niet worden erkend, omdat de witte man nog steeds centraal staat in de (geestelijke) zorg en medisch onderzoek»?
De focus bij medisch wetenschappelijk onderzoek heeft helaas lange tijd gelegen op jonge mannelijke deelnemers. Ik vind het van groot belang dat alle Nederlanders kunnen vertrouwen op goede evidence based zorg. Ik juich het dan ook toe dat er inmiddels in medisch wetenschappelijk onderzoek steeds meer aandacht komt voor diversiteit. De toegenomen wetenschappelijk kennis (genomics, biomarkers, lifestyle, imaging) zorgt voor een nieuwe ontwikkeling van op de individuele patiënt toegesneden preventie en behandeling (personalised medicine). Persoonskenmerken als gender, leeftijd en etniciteit maken hier onderdeel van uit.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat er etnische gezondheidsverschillen bestaan als gevolg van discriminatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u ook dat er in de zorg meer aandacht moet komen voor culturele diversiteit en discriminatie? Zo ja, welke maatregelen zult u nemen om dit te bewerkstelligen?
Het is bekend dat de impact van uitsluiting en (minderheids)stress gevolgen kan hebben voor de mentale gezondheid en dat ook culturele verschillen kunnen maken dat er met die gevolgen anders wordt omgegaan. Dit betreur ik ten zeerste. We zetten ons in om psychische problematiek bespreekbaar te maken en open te zijn over hoe het met je is, ook als het iets minder goed gaat. Daar werken we hard aan met de campagne «Hey, het is ok». Ook is er zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 in medisch wetenschappelijk onderzoek is steeds meer aandacht voor diversiteit en personalised medicine. Tevens steef ik er naar bij het uitzetten van onderzoeken een breed samengestelde onderzoeksgroep als uitgangspunt te hanteren, zodat (culturele) diversiteit in het onderzoek meegenomen kan worden.
Hoe gaat u voorkomen dat de voorspelling gedaan in het proefschrift uitkomt, namelijk dat de gezondheid van etnische minderheidsgroepen de komende dertig jaar zal verslechteren, daar die van autochtone Nederlanders stabiel zal blijven?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar de impact van discriminatie op zowel fysieke als mentale gezondheid?
Zie antwoord vraag 8.
Certificering zeegaande zeilvaart |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Certificering zeegaande zeilvaart»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Klopt het bericht dat eigenaren van Nederlandse zeezeilschepen, die hun schepen hebben laten keuren volgens de eisen van Europese Richtlijn 2009/45/eu, toch geen certificaten krijgen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Ja. De ILT heeft geen bevoegdheid om certificaten conform de richtlijn af te geven vanwege het ontbreken van een grondslag, ontstaan door een wijziging van de richtlijn eind 2019. Ik ben daarom hard bezig om in een dergelijke grondslag te voorzien, en tevens voor de korte termijn een werkbare oplossing voor de certificeringsproblematiek te bieden. Zie verder het antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Is de omvang van de schade die de Nederlandse zeilvaart hierdoor leidt bekend? Kunt u aangeven waarom die economische belangen kennelijk bij de ILT niet meegewogen worden?
Het is mij bekend dat er kosten zijn gemaakt in het verleden om de schepen te verbouwen zodat ze aan de richtlijn kunnen voldoen. Wat de totale kosten hiervan voor de Nederlandse zeilvaart zijn, is mij momenteel niet bekend.
De ILT is een uitvoeringsinstantie die wet- en regelgeving toepast om certificaten aan schepen af te geven en toezicht te houden op schepen. Zij maakt geen economische belangenafweging.
Deelt u de visie dat vanwege het veelvuldige overleg tussen de betrokken scheepseigenaren en het ministerie, betrokkenen erop mogen rekenen dat gebruik van die certificeringsmogelijkheid ook daadwerkelijk toegepast zou worden door de ILT? Zo nee, waarom niet?
De ILT is een uitvoeringinstantie die beslissingen neemt op basis van de wet en de onderliggende regelgeving. Door een verandering eind 2019 van de Europese Richtlijn 2009/45/EG, waardoor zeegaande zeilende passagiersschepen expliciet worden uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn, is de toepassing van deze richtlijn als normenkader niet langer toepasbaar voor de ILT. Om deze reden kan ze dan ook zonder juridische grondslag niet langer certificaten op basis van deze richtlijn afgeven.
Ik ben het met de vragensteller eens dat hiermee voor de zeegaande zeilende passagiersschepen een onwenselijke situatie is ontstaan. Ik werk daarom hard aan een oplossing voor de certificeringsproblematiek; zowel structureel door aanpassing van regelgeving als voor de korte termijn. Daarbij zal de wens van de sector meegenomen worden.
Voor de korte termijn zal ik de ILT verzoeken om, vooruitlopend op aanpassingen in de regelgeving, tijdelijke verklaringen af te geven waarbij de voorschriften van de richtlijn worden toegepast.
Klopt het dat de ILT het lange overleg over oplossingen die recht doen aan de eerder gemaakte afspraken, de gedane investeringen, het zakelijke belang en de afstemming met de buurlanden kennelijk zat is en daarom nu weigert om ook nog maar iets af te geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw visie daarop?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de kennelijke koerswijziging van de ILT bij te stellen en om samen met de scheepseigenaren op zo kort mogelijke termijn tot oplossingen te komen?
Zie antwoord vraag 4.
De demonstratie van afgelopen maandag |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wilt u voor het begin van het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus hedenmiddag 14.00 uur de complete app-wisseling tussen de Minister van Justitie en Veiligheid en de burgemeester van Amsterdam inzake de demonstratie van afgelopen maandag naar de Kamer sturen?1
11.000 mensen voor wie naturalisatie onmogelijk is |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Reporter Radio: «Naturalisatie onmogelijk ondanks ruim 13 jaar legaal verblijf»?1
Het onderwerp en de strekking van de uitzending zijn mij bekend.
Vindt u het aanvaardbaar dat er circa 11.000 mensen zijn die langdurig legaal in Nederland verblijven, maar die op basis van dit beleid nooit de rechten en plichten kunnen verwerven die andere Nederlanders hebben?
Om te kunnen naturaliseren, gelden voorwaarden. Van de circa 27.000 personen die in de periode 2007–2009 zijn gestart met een verblijfsvergunning op grond van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (Ranov of «Generaal pardon») hebben er op dit moment circa 11.000 een verblijfsvergunning. Daarmee is nog niet gezegd, dat zij allen op dit moment aan alle naturalisatievoorwaarden voldoen. Eén van de voorwaarden voor naturalisatie is de inburgering. Van de circa 11.000 bedoelde personen hebben circa 3.400 personen een verblijfsvergunning, regulier voor bepaalde tijd. Het is aan de hand van deze verblijfsvergunning niet te zeggen of de houder ervan (al) voldoet aan de voorwaarde tot inburgering. Daarnaast zijn van de circa 11.000 mensen in mei 2020 er circa 530 minderjarig. Om een eigen naturalisatieverzoek in te kunnen dienen, moet de verzoeker meerderjarig zijn. Minderjarigen kunnen wel met een meerderjarige mee-naturaliseren.
Waarom is in 2009 het beleid ten aanzien van de «bewijsnood mogelijkheid» aangescherpt?
Het beleid is met ingang van 1 mei 2009 gewijzigd met een besluit tot wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Het besluit is bekendgemaakt in de Staatscourant van 12 februari 2009, nr. 29. Hierover is geen bericht aan de Kamer gestuurd. Dat is bij een beleidswijziging als deze overigens ook niet gebruikelijk. Het besluit motiveert de beleidswijziging als volgt: «Bij de verkrijging van het Nederlanderschap moet zoveel mogelijk zekerheid bestaan over de identiteit en nationaliteit van een betrokkene. Tussen het moment van verkrijging van de reguliere verblijfsvergunning waarbij vrijstelling van het paspoortvereiste gold en het verzoek om naturalisatie of optie kan een geruime periode bestaan waardoor het verlangen van een (geldig) paspoort en een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte in de rede ligt». In individuele gevallen is het mogelijk af te wijken van het beleid en een of meer voorwaarden niet te handhaven.
Is de Kamer daar destijds niet over geïnformeerd? Zo ja, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het wob-verzoek van de programmamakers afgewezen? Bent u alsnog bereid de Kamer te informeren?
Het Wob-verzoek van Reporter Radio, dat op 7 februari 2020 is ingediend, is niet afgewezen maar per e-mailbericht van 19 mei 2020 door verzoeker ingetrokken.
Erkent u dat er groepen vergunninghouders zijn die door dit strikte beleid niet kunnen naturaliseren? Zo ja, welke groepen betreft het?
Om zeker te zijn van de juistheid van de gegevens die op het naturalisatiebesluit worden vermeld, wordt verlangd dat de naturalisatieverzoeker, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, zijn persoonsgegevens en nationaliteit in beginsel aantoont met buitenlandse documenten. Reguliere vreemdelingen die, tegen de tijd dat zij aan de naturalisatietermijn voldoen, (nog) ongedocumenteerd verblijf houden en van wie de personalia derhalve op het moment van het naturalisatieverzoek aan de hand van een verklaring onder ede of belofte in de gemeentelijke basisregistratie (BRP) zijn geregistreerd, wordt gevraagd om bewijsstukken van identiteit en van nationaliteit. In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en hebben gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen. In de naturalisatieprocedure zijn asielgerechtigden ontheven van de documenteneis. Naar mijn mening sluit het beleid voor identiteits- en nationaliteitsdocumenten geen groepen vergunninghouders uit van naturalisatie.
Deelt u de mening dat als een kind met een pardonvergunning meerderjarig wordt en niet aan de benodigde documenten kan komen van het land van herkomst van de ouders, het belang om dit kind dezelfde rechten te geven als elke andere Nederlander zwaarder weegt dan het belang van de staat om op de juiste bureaucratische wijze de identiteit en nationaliteit vast te kunnen stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk gevolg geeft u daaraan?
Ook van deze jongvolwassenen mag een inspanning worden verwacht om aan documenten te komen. Ook als daarvoor nodig is dat zij zich voor het eerst bekendmaken aan het herkomstland van hun ouder(s). Als andere naturalisatieverzoekers met dezelfde nationaliteit wel de noodzakelijke documenten krijgen, komt de vraag op waarom het hier bedoelde kind dan níet door de buitenlandse overheid in het bezit wordt gesteld van het gevraagde bewijsstuk van geboorte en/of geldig nationaal paspoort.
Hoeveel houders van een pardonvergunning zijn inmiddels genaturaliseerd?
Sinds 15 juni 2007 en tot eind april 2020 zijn afgerond 14.670 vreemdelingen die ooit in het bezit zijn gesteld van een ranov-vergunning genaturaliseerd tot Nederlander.
Hoe vaak is er de afgelopen jaren bewijsnood ten aanzien van het overleggen van een geboorteakte en/of geldig paspoort toegepast?
De gevraagde cijfers kunnen niet worden gegenereerd uit de geautomatiseerde informatie- en registratiesystemen van de IND. Een onderzoek naar deze cijfers sta ik niet voor. In zijn algemeenheid geldt dat een dergelijk onderzoek weliswaar mogelijk is, maar beslag legt op capaciteit, omdat een dergelijk onderzoek handmatig moet plaatsvinden. Daarom zet ik die capaciteit liever anders in.
Indien dit niet uit de systemen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te halen is, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 9.
Is het juist dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid een afspraak heeft gemaakt met Chun («de man die niet bestaat») om over zijn uitzichtloze situatie te spreken? Wilt u de Kamer informeren over de voortgang?2
Tijdens het nota-overleg van 3 juni jl. heb ik aangegeven dat een gesprek zou plaatsvinden met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden met de gemachtigde van betrokkene. Zoals uw Kamer bekend is, kan ik in de beantwoording van Kamervragen niet ingaan op individuele zaken. Voor de volledigheid, en zoals al is gebleken uit de beantwoording van eerdere Kamervragen,3 merk ik hier wel op dat het in deze zaak niet gaat om een naturalisatieverzoek.
Het onderzoek naar mogelijk AOW-fraude bij duurzaam gescheiden koppels |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Max Meldpunt over AOW-inspecties bij duurzaam gescheiden koppels?1
Ja.
Klopt het beeld dat er sinds kort strenger gecontroleerd wordt op mogelijke AOW-fraude door duurzaam gescheiden koppels?
Bij een steekproef onder duurzaam gescheiden levenden in 2014 bleek een hoog onrechtmatigheidsrisico (10%). Dat was aanleiding voor de SVB om in de beoordeling van alle nieuwe meldingen van duurzaam gescheiden leven (met uitzondering van personen in een zorginstelling) een huisbezoek af te leggen, omdat dit niet vanachter een bureau kan worden beoordeeld. Daarnaast is besloten gericht projectmatig onderzoek te doen naar alle lopende situaties van duurzaam gescheiden leven. Deze projectmatige aanpak vindt plaats sinds 2016.
Hoeveel AOW-fraudegevallen worden er jaarlijks geconstateerd?
In 2019 zijn er bij de AOW 622 onrechtmatige situaties gecorrigeerd waarbij er sprake was van een terugvordering en waarbij een sanctie is opgelegd. Een sanctie wordt opgelegd als er sprake is van een overtreding van een verplichting, zoals de inlichtingenplicht. De hoogte van de sanctie is afhankelijk van de verwijtbaarheid. Daarnaast komt het voor dat de hoogte van het AOW-pensioen wordt aangepast naar aanleiding van onderzoek, zonder dat er een terugvordering plaatsvindt of een boete wordt opgelegd.
Komt dit vaker voor bij voormalige stellen die duurzaam gescheiden leven?
Uit de handhavingsrapportages van de in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven blijkt dat de afdeling handhaving van de SVB 1.974 onderzoeken in verband met duurzaam gescheiden leven heeft afgerond. In 343 gevallen heeft onderzoek ertoe geleid dat AOW-pensioenen zijn herzien en verlaagd.
Van deze in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven is in 122 gevallen het AOW-pensioen met terugwerkende kracht herzien en verlaagd. In deze gevallen is sprake geweest van schending van de inlichtingenplicht. In 2019 was het bedrag van de terugvorderingen € 360.992,–.
Voor welk bedrag wordt er jaarlijks gefraudeerd doordat mensen zich ten onrechte voordoen als zelfstandig huishouden, terwijl men in werkelijkheid samen woont?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de kosten van de inspectieteams en de kosten (bijvoorbeeld juridische kosten) die gemaakt worden door de overheid in het tegengaan van AOW-fraude?
De directe kosten van de Afdeling Handhaving van de SVB bedroegen in 2019 circa € 7,2 miljoen. Ongeveer 50% van de handhavingskosten hangen samen met onderzoeken in de AOW. Naast onderzoek naar duurzaam gescheiden leven, wordt onderzoek gedaan naar andere leefsituaties, waarin de alleenstaande AOW wordt toegekend, terwijl er sprake is van een gezamenlijk huishouden. Ook wordt onderzoek gedaan naar het in leven zijn van gerechtigden. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van de indirecte kosten die samenhangen met handhaving. Ook dienstverlening en voorlichting dragen preventief bij aan een rechtmatige en juiste verstrekking van uitkeringen.
Klopt het de inspectieteams achter de rug van voormalige koppels om nagaan hoe het waterverbruik is van mogelijke AOW-fraudeurs?
De wet SUWI regelt de vastlegging, uitwisseling en verstrekking van informatie die relevant is voor de uitvoering van de aan de SVB opgedragen taken. Op grond van artikel 54 lid 8 van deze wet zijn waterbedrijven verplicht deze informatie aan de SVB te verstrekken in verband met de wettelijke toezichtstaak van de SVB ex artikel 55a wet SUWI. Bij onderzoek naar leefsituaties binnen de AOW, zoals duurzaam gescheiden leven, wordt in ieder individueel onderzoek bepaald of het nuttig is om waterverbruik op te vragen. De uitvraag van waterverbruik dient telkens individueel te worden gemotiveerd. De wet SUWI schrijft niet voor dat voor het opvragen van deze watergegevens toestemming van de klant nodig is. Dit zou ook afbreuk doen aan het doel van de wet SUWI, namelijk om informatie op een snelle en betrouwbare wijze te kunnen uitwisselen, overigens met inachtneming van de bescherming van de privacy.
Waterverbruik kan duiden op een leefsituatie die mogelijk niet overeenkomt met bij de SVB bekende gegevens. Zo kan het waterverbruik wijzen op niet-gebruik van een woning of gebruik door meerdere personen terwijl iemand als alleenstaande bekend is bij de SVB. Waterverbruik geeft slechts een indicatie en kan aanleiding geven tot nader onderzoek.
Hoe kijkt u zelf naar de voorwaarde dat duurzaam gescheiden grootouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun kleinkinderen mogen komen?
Het beeld dat duurzaam gescheiden ouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun (klein)kind mogen komen, klopt niet. Duurzaam gescheiden levende ouders mogen uiteraard tegelijkertijd de verjaardag van een (klein)kind bezoeken. Wel is het zo dat de SVB dient na te gaan of er sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hieronder wordt verstaan: leven als ware men niet met de ander getrouwd. Een eigen adres is niet voldoende om als duurzaam gescheiden levend te kunnen worden aangemerkt.
Om duurzaam gescheiden leven te kunnen beoordelen stelt de SVB een aantal vragen om een goed beeld te krijgen van de leefsituatie van de gescheiden levende personen. De SVB weegt alle informatie tezamen in onderling verband en komt vervolgens tot een oordeel. Dit volgt uit de wettelijke Awb-verplichting voor een bestuursorgaan om voorafgaand aan het nemen van een besluit zorgvuldig onderzoek te doen (artikel 3:2 Awb). Als bij klanten van de SVB de indruk is ontstaan dat grootouders die duurzaam gescheiden leven niet tegelijkertijd de verjaardag van hun (klein)kinderen mogen bezoeken, dan is dat zeker niet de bedoeling geweest. De SVB heeft binnen de organisatie extra aandacht gevraagd voor de gevoeligheid van het onderwerp duurzaam gescheiden leven en de wijze waarop we voorlichting geven aan klanten. Nader wordt bezien of de voorlichting op de website voldoende duidelijk is op dit onderwerp.
In de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting SZW (oudedagsvoorziening)2 is geconstateerd dat het stelsel van leefvormen binnen de AOW complex is en niet altijd aansluit bij de beleving van burgers. Ik heb aangekondigd dat ik naar aanleiding van de constateringen in de beleidsdoorlichting een ambtelijke verkenning uit zal voeren naar de mogelijkheden die er zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW fundamenteel te vereenvoudigen en te moderniseren om tot een oplossing van de geconstateerde knelpunten te komen. In deze ambtelijke verkenning zal onderzocht worden welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW voor de burger begrijpelijk en voor de uitvoering eenvoudiger vorm te geven. Het beleid omtrent duurzaam gescheiden leven maakt onderdeel uit van deze verkenning.
Bent u niet van mening dat deze maatregel onnodig streng is, niet meer van deze tijd is en het normaal menselijk verkeer verhindert tussen mensen die tot de conclusie zijn gekomen dat duurzaam gescheiden van elkaar leven het beste is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat criteria zoals het bezoeken van verjaardagen van de kleinkinderen geschrapt worden als bewijsgrond van AOW-fraude?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre werkt het systeem waarin een alleenstaande 70% aan AOW ontvangt en stellen (wanneer ze beide AOW-gerechtigd zijn) 100% AOW krijgen niet fraude in de hand (doordat twee alleenstaanden 40% meer ontvangen dan een samenwonend stel)?
De hoogte van de AOW die iemand ontvangt is afhankelijk van de leefvorm. De gedachte hierachter is dat een gezamenlijke huishouding schaalvoordelen met zich meebrengt. In de beleidsdoorlichting is aangegeven dat verschillende uitkeringshoogtes afhankelijk van de leefvorm leidt tot onrechtmatigheidsrisico’s. Zoals ook in het antwoord op vraag 13 terugkomt zou een systeem van een geïndividualiseerde AOW deze onrechtmatigheidsrisico’s wegnemen.
Hoeveel mensen die in 2019 AOW-gerechtigd werden ontvingen louter een AOW-uitkering en geen aanvullend pensioen?
Er zijn geen data beschikbaar over het aantal mensen dat in 2019 in de AOW zijn ingestroomd in combinatie met gegevens over aanvullend pensioen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2018 ongeveer 2,9 miljoen mensen AOW ontvingen en 2,5 miljoen mensen een aanvullend pensioen. Van die laatste groep is echter niet zeker dat zij ook AOW-gerechtigd zijn. Het kan immers ook gaan om mensen die hun pensioen naar voren hebben gehaald.
Hoe kijkt u aan tegen een onderzoek naar een AOW-stelsel waarin er geen prikkel is om te frauderen door zich ten onrechte voor te doen als alleenstaande, terwijl men in werkelijkheid samenwoont?
Een systeem van een geïndividualiseerde AOW waarbinnen aan iedereen, ongeacht leefvorm, een gelijk bedrag uitgekeerd krijgt zou elke prikkel om te frauderen met leefvormen wegnemen. Individualisering van de AOW is in de beleidsdoorlichting als beleidsvariant uitgewerkt. De beschrijving van deze beleidsvariant laat wel zien dat een dergelijk systeem, afhankelijk van de hoogte van de AOW, tot forse inkomenseffecten leidt. In de verkenning naar leefvormen waar in de beantwoording van vraag 8 t/m 10 naar wordt verwezen zal een geïndividualiseerde AOW als meest vergaande variant ook terugkomen. In beschrijving van de varianten in de verkenning zal het risico op misbruik en handhaafbaarheid ook worden meegenomen.
Straffeloosheid voor Israëlisch geweld tegen demonstranten in Gaza |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw herhaaldelijk geuite woorden over het belang van onafhankelijk onderzoek en vervolging van de verantwoordelijken voor het Israëlische geweld tegen demonstranten aan de grens met Gaza waarbij twee jaar geleden zo’n tweehonderd doden vielen, waaronder de woorden in uw brief van maart vorig jaar?1
Ja.
Staat u hier nog steeds achter?
Het kabinet hecht belang aan onafhankelijk en gedegen onderzoek zoals ook is aangegeven in de kamerbrief betreffende de reactie van het kabinet op het VN Gaza rapport van 13 maart 2019 (Kamerstuk 23 432, nr. 473). Daar onderschrijft het kabinet het belang dat Israël inhoudelijk reageert op de diverse kwalificaties in het rapport van de Commission of Inquiry (CoI) van 28 februari 2019, en een eigen inhoudelijke appreciatie geeft van de gebeurtenissen, gezien de ernst van de conclusies in het VN rapport over de incidenten. Het kabinet heeft sindsdien bij verschillende gelegenheden Israël opgeroepen om alle incidenten waarbij slachtoffers zijn gevallen te onderzoeken, overeenkomstig internationale standaarden. Bij mijn recente kennismakingsgesprek met de nieuwe Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Ashkenazi heb ik wederom gevraagd naar de stand van zaken van de onderzoeken.
Klopt het dat ondanks allerlei onafhankelijk onderzoek naar de dood van hulpverleenster Razan al-Najjar op 1 juni 2018, waaruit het beeld naar voren komt dat een (oorlogs)misdaad is gepleegd, nog steeds niemand hiervoor is veroordeeld?2
Het kabinet doet regelmatig navraag bij het Israëlische Military Advocate General’s Office(MAG) naar de voortgang van dit onderzoek. Het MAG heeft bevestigd dat het strafrechtelijk onderzoek nog steeds gaande is en dat er derhalve nog geen uitspraak is. Lopende het onderzoek doet het MAG geen verdere uitspraken over deze zaak. Het kabinet volgt de voortgang van dit onderzoek en andere onderzoeken nauwlettend.
Kunt u aangeven in welke mate tot op heden door Israël de verantwoordelijken voor de vele misdaden zijn bestraft?
Het kabinet begrijpt de zorg dat de onderzoeken lang duren en het is te betreuren dat nabestaanden daardoor lang moeten wachten op uitsluitsel. Het kabinet volgt de voortgang van de onderzoeken nauwlettend en blijft aandringen op transparant en gedegen onderzoek. Het kabinet heeft ook in de Kamerbrief van 13 maart 2019 aangegeven dat de lange duur van de lopende onderzoeken vragen oproept over welke bescherming en preventieve werking om andere slachtoffers te voorkomen hiervan uitgaat. Dit is herhaaldelijk met de MAG besproken.
Deelt u de zorgen dat er voor de verantwoordelijken voor het Israëlische geweld tegen demonstranten in Gaza vooral straffeloosheid geldt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat u allemaal heeft gedaan om Israël aan te moedigen een einde aan straffeloosheid te maken en daders van misdaden tegen demonstranten in Gaza te vervolgen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3
Deelt u de opvatting dat Israël hiertoe aangemoedigd moet blijven worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Zolang de onderzoeken naar de voorgenoemde gebeurtenissen niet zijn afgerond blijft Nederland er bij Israël op aandringen gedegen en onafhankelijk onderzoek te verrichten naar incidenten en gebeurtenissen waarbij slachtoffers zijn gevallen, overeenkomstig internationale standaarden.
Het weer opschalen van de reguliere ziekenhuiszorg |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ziekenhuizen hervatten reguliere zorg» «stap voor stap»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de reguliere zorg slechts langzaam wordt opgeschaald? Wat zijn hiervoor volgens u de belangrijkste redenen?
Ik heb de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd regie te nemen in het weer opschalen van de reguliere zorg. Aan de hand van voortgangsrapportages wordt de stand van zaken voor de verschillende sectoren betreft verwijzingen en behandelingen door hen inzichtelijk gemaakt. Op basis van die cijfers zien we dat de reguliere zorg weer toeneemt, maar dat de zorg nog niet volledig terug is op het oude niveau. Dit komt onder meer doordat de anderhalvemetersamenleving, het bieden van COVID zorg en de beschikbaarheid van personeel van invloed zijn op de zorgcapaciteit en zorgvraag.
Is de fasering van het opstarten van de reguliere zorg in elk ziekenhuis hetzelfde (bijvoorbeeld op basis van landelijke richtlijnen) of maakt elk ziekenhuis hierin eigen keuzes?
Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om de zorg weer op te starten en de mogelijkheden daartoe voor de eigen organisatie te benutten. Ziekenhuizen moeten hierin dus eigen keuzes maken. Wel is een urgentielijst opgesteld die op basis van input van de betreffende wetenschappelijke verenigingen, leden van de Federatie Medisch Specialisten (FMS), bijgewerkt wordt. Daarnaast wordt regionaal de opstart gemonitord door het Regionaal overleg acute zorg (ROAZ). Zorgaanbieders moeten de opschaling van de zorg in het ROAZ afstemmen als er bijvoorbeeld afhankelijkheden met andere zorgaanbieders bestaan. De NZa faciliteert vervolgens op landelijk niveau de ROAZ-en aan de hand van gesprekken en het beschikbaar stellen van cijfers over de verwijzingen en productie op regioniveau.
Hoe beoordeelt u de uitdaging van het wegwerken van forse wachtlijsten in de reguliere ziekenhuiszorg als gevolg van de coronacrisis in relatie tot de voorbereiding op een mogelijke stijging van het aantal coronapatiënten in het najaar en de noodzaak om de werkdruk voor zorgmedewerkers niet nogmaals te hoog te laten worden?
Dat het wegwerken van het stuwmeer aan zorg geen gemakkelijke opgave is, in een veld dat al een uiterste inspanning heeft geleverd tijdens de piek van de pandemie, ben ik mij terdege bewust. Daarom neemt het kabinet ook verschillende maatregelen, waarover uw kamer periodiek wordt geïnformeerd, om ervoor te zorgen dat een dergelijke piekbelasting niet nogmaals kan gebeuren. Zo heb ik het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) opdracht gegeven om tot een plan te komen voor het opschalen van de IC-capaciteit. Hierbij is ook nadrukkelijk aandacht voor de werkdruk van zorgmedewerkers.
Ziet u kansen en mogelijkheden voor landelijke coördinatie of centrale regie van (bepaalde vormen van) ziekenhuiszorg om zo de wachtlijsten versneld weg te werken? Zou het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) hierbij een rol kunnen vervullen?
Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om de zorg weer op te starten en de mogelijkheden daartoe voor de eigen organisatie te benutten. Het ziekenhuis zelf heeft daar het meeste zicht op wat haalbaar is voor organisatie. De NZa sluit met haar werkwijze aan bij de bestaande regionale structuren en zorgnetwerken die er al zijn. De zorgverzekeraars zijn aangesloten bij deze regionale structuren. Verder heb ik het LNAZ gevraagd om in het plan voor de opschaling van de IC-capaciteit ook aan te geven of er nadere afspraken over landelijke coördinatie nodig zijn.
Deelt u de mening dat deze crisisperiode ook kansen biedt om een slag te maken richting efficiëntere en duurzamere zorg, bijvoorbeeld door kritischer te kijken naar de verwijzing van de eerstelijns- naar de tweedelijnszorg of door het beter benutten van e-healthmogelijkheden?
Met de Juiste Zorg op de Juiste plek waren we – ook in de periode voor de COVID-19 crisis – al intensief bezig met het verplaatsen en vervangen van zorg. Ik deel de mening dat dit door deze crisisperiode nog meer aan urgentie heeft gewonnen.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, vergen de maatregelen rondom de aanpak van COVID-19 dat zoveel mogelijk passende zorg buiten het ziekenhuis wordt gegeven. Het gaat dan om de inzet van digitale toepassingen, die bijvoorbeeld kunnen worden ingezet voor consulten, controle afspraken, begeleiding/coaching of voor- en nazorg op afstand. Hierbij gaat het niet alleen om het omzetten van een fysiek consult naar een consult via beeldbellen, maar ook om het anders organiseren van de zorg met inzet van ehealth toepassingen. Dus bijvoorbeeld geen (of minder) consulten als begeleiden of monitoren op afstand voldoende is. Het is aan veldpartijen gezamenlijk om te bepalen in welke gevallen digitale zorg mogelijk en wenselijk is en aan professionals en patiënten waar die wel of niet wordt ingezet. Passende zorg buiten het ziekenhuis kan ook door te kijken of de zorg niet beter in de eerstelijn kan plaatsvinden en door te kijken naar gepast gebruik van zorg.
Dit alles geldt nu voor de situatie waarin we nog te maken hebben met het virus, maar ook voor daarna. Er moet te allen tijde bekeken worden waar en hoe zorg het beste kan worden geleverd.
Hoe beoordeelt u het rapport van Gupta Strategists, waaruit blijkt dat een kwart van alle policonsulten op afstand zou kunnen worden uitgevoerd?1
Ik deel dat er zeker meer mogelijkheden zijn als het gaat om het verlenen van zorg op afstand. Dat hebben professionals en patiënten de afgelopen periode ook kunnen ervaren. Ik kan niet beoordelen of het genoemde percentage realistisch is. Het is primair aan professionals en patiënten gezamenlijk om te bepalen wat de juiste zorg op de juiste plek is. Van belang is dat dit een gezamenlijk besluit is van professional en patiënt.
Bent u bereid om digitalisering van de zorg op korte termijn extra te ondersteunen, eventuele belemmeringen in wet- en regelgeving weg te nemen en in gesprek te gaan met wetenschappelijke verenigingen over het aanpassen van richtlijnen, zeker als dit bijdraagt aan het sneller wegwerken van wachtlijsten als gevolg van de coronacrisis?
De afgelopen periode ben ik al bezig om deze beweging te ondersteunen. Dit is in lijn met de ambitie in het regeerakkoord om inzet van digitale zorg te bevorderen via afspraken en akkoorden met de relevante partijen in het zorgveld. Ondersteuning is er zowel financieel als door hulp te bieden bij de transformatie. Tevens heeft de NZa de mogelijkheden voor het leveren van zorg op afstand uitgebreid door de prestaties voor de COVID-19 crisis tijdelijk aan te passen. Ik vind het in deze fase vooral van belang dat digitale zorg nu ook een regulier onderdeel van de zorg wordt en blijft. Ik ben daarom in gesprek met de inspectie, het zorginstituut en de NZa om te kijken wat nodig is om dat nu structureel te realiseren. Met het oog daarop heb ik de NZa ook de opdracht gegeven om mij te adviseren in de mogelijkheden die de bekostiging biedt om de huidige versnelde ontwikkelingen rondom digitale zorg te bestendigen en verder te stimuleren.
Bent u bereid om, bijvoorbeeld via het Programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik, te inventariseren welke lessen er getrokken kunnen worden uit de coronacrisis met betrekking tot zinnige zorg?
Ja daar ben ik toe bereid. Zo heb ik bijvoorbeeld de NZa gevraagd om, in aanvulling op haar coördinerende rol, te kijken naar de lessen die getrokken kunnen worden uit de COVID-19 crisis. Ik heb de NZa gevraagd om te kijken welke instrumenten verder ingezet kunnen worden om de goede ontwikkelingen op het gebied van gepast gebruik en digitale levering van zorg te blijven stimuleren en mij hierover uiterlijk medio juli te adviseren. Het Zorginstituut is hier vanuit zijn rol met betrekking tot gepast gebruik nauw bij betrokken.
Verder wordt er vanuit het programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik ingezet op het ondersteunen van medisch specialisten met concrete handvatten. Het programma heeft net voor de crisis een agenda vastgesteld van onderwerpen van gepast gebruik die sowieso geïmplementeerd moeten worden. Juist deze agenda is extra behulpzaam in de crisis en ook hier zullen lessen uit getrokken worden over de beste manieren om te implementeren.
Deelt u de mening dat zorgmedewerkers actief betrokken dienen te worden bij de keuzes die ziekenhuizen maken bij het opstarten van de reguliere zorg? Zo ja, bent u bereid om het belang van zeggenschap van zorgmedewerkers onder de aandacht te brengen van ziekenhuisbestuurders? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 aangaf zijn ziekenhuizen zelf verantwoordelijk voor het opstarten van de reguliere zorg. Dat zorgmedewerkers bij dit proces worden betrokken lijkt mij niet meer dan logisch. Het gaat immers ook over de beschikbare capaciteit van zorgpersoneel bij het opstarten van zorg. Uit signalen die ik van de NZa voor wat betreft het opschalen van reguliere zorg krijg, begrijp ik dat ziekenhuizen de knelpunten (tekorten en benodigde recuperatie) onderkennen en hiermee rekening houden. Ook heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de Minister voor Medische Zorg, de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ) en de Chief Nursing Officer (CNO) over de verbetering van de positie van verpleegkundigen. Ik verwacht hierover van de CNO op termijn een aanvullend advies met input vanuit alle branches en zal uw Tweede Kamer daarna informeren.
Wat is uw reactie op het gestelde in het artikel dat in sommige ziekenhuizen nog steeds IC-zorg wordt verleend buiten de IC-muren, terwijl er mogelijk in andere ziekenhuizen wel voldoende IC-capaciteit beschikbaar is?2
De afgelopen periode is er in de ziekenhuizen alles aan gedaan om de benodigde COVID-19 zorg te leveren. Alle zeilen zijn bijgezet in deze piekperiode. Dat betekende ook dat in bepaalde ziekenhuizen extra ruimtes werden ingericht om IC-zorg te leveren. Na deze eerste piek wordt op dit moment de reguliere zorg die tijdelijk was afgeschaald, weer opgeschaald en zien we dat het aantal COVID-19 patiënten op de IC gelukkig weer sterk gedaald is. In deze nieuwe fase bereiden we ons tevens voor op een eventuele tweede golf. Een situatie zoals tijdens de eerste piek willen we in de toekomst voorkomen. Dit is onderdeel van de opdracht die ik aan LNAZ heb gegeven. In verschillende werkgroepen wordt dit plan verder uitgewerkt. Een van deze werkgroepen richt zich op de regioverdeling en infrastructuur.
Kunt u aangeven of de afspraken die zorgverzekeraars met ziekenhuizen hebben gemaakt over de continuïteitsbijdrage (bevoorschotting) toereikend zijn? Deelt u de mening dat financiële problemen in ziekenhuizen als gevolg van de coronacrisis geen belemmering mogen vormen bij het weer opschalen van de reguliere zorg?
Zorgverzekeraars maken specifieke afspraken voor de continuïteitsbijdrage met zorgaanbieders met een jaarlijkse omzet boven de 10 miljoen euro, zoals de ziekenhuizen. Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en NVZ zijn constructief met elkaar in gesprek, met als streven om rond 1 juli een regeling gereed te hebben. Tot dat moment kunnen ziekenhuizen een vooruitbetaling van hun zorgverzekeraar krijgen. Op deze manier zouden financiële gevolgen van de Covid-19 crisis geen belemmeringen mogen vormen bij het opschalen van de reguliere zorg.
Hoe beoordeelt u de claim van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen van vijf miljard euro vanwege wegvallende omzet en extra kosten voor het «coronaproof» maken van de zorg? Wat is volgens u hierbij de positie van de ziekenhuizen, medisch-specialistische bedrijven, zorgverzekeraars en de overheid?
Het is op dit moment nog niet duidelijk wat de precieze financiële gevolgen zijn van de COVID-19 crisis voor de ziekenhuizen. De verschillende partijen die u noemt zijn op dit moment met elkaar in gesprek om hierover inzicht te krijgen. Zo zijn zorgverzekeraars en ziekenhuizen in gesprek over de vergoeding van meerkosten voor COVID-19 en over de vergoeding van weggevallen omzet voor 2020 en ik heb hen ook gevraagd om in kaart te brengen wat de financiële impact is voor 2021. Met elkaar wordt nu dus inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen van de crisis zijn voor dit jaar, maar ook wat dit voor de jaren daarop betekent.
Deelt u de mening dat bij eventuele extra financiële ondersteuning het belang van het ziekenhuis als goed werkgever en het belang van patiënten die moeten kunnen rekenen op kwalitatief goede zorg in hun eigen ziekenhuis, centraal moeten staan? Hoe wilt u hierbij ongewenste productieprikkels voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 13. Het is van belang dat er eerst inzicht komt in de financiële impact van de COVID-19 crisis op de ziekenhuizen en dat er passende afspraken worden gemaakt over de vergoeding van meerkosten en omzetverlies. Daarbij stel ik het belang van kwalitatief goede zorg voor patiënten altijd voorop.
Heeft u inmiddels, mede met het oog op de ervaringen bij het Slotervaartziekenhuis en de IJsselmeerziekenhuizen, goed zicht op de financiële positie van alle ziekenhuizen in Nederland, zodat eventuele financiële problemen tijdig gesignaleerd worden en er snel actie kan worden ondernomen?
Ja, naar aanleiding van de faillissementen van MC Slotervaart en MC IJsselmeerziekenhuizen is het systeem van vroegsignalering van financiële en organisatorische risico’s bij ziekenhuizen en andere belangrijke zorgaanbieders verbeterd. Zorgverzekeraars hebben hun eigen systemen uitgebreid en signalen worden sneller gedeeld met de NZa. In werkafspraken tussen de NZa, zorgverzekeraars en zorgkantoren is vastgelegd op welk moment zorgverzekeraars en zorgkantoren mogelijke risico’s in ieder geval moeten melden. Daarnaast leunt het early warning system niet langer op informatie van zorgverzekeraars alleen. De NZa houdt zelf de financiële positie van zorgaanbieders scherper in de gaten, bijvoorbeeld door gebruik te maken van openbare informatie uit jaarrekeningen en media-analyses. Ten slotte wordt het Ministerie van VWS in een eerder stadium geïnformeerd bij dreigende discontinuïteit van bepaalde zorgaanbieders, namelijk als het zorgaanbieders betreft waarvan de discontinuïteit een grote maatschappelijke impact zou hebben en/of wanneer partijen zelf niet tot een oplossing komen. Dit brengt mij in positie om regie te nemen wanneer partijen er onderling niet uit dreigen te komen en daarmee de continuïteit van zorg in gevaar komt.
Wat vindt u van het pleidooi van de voorzitter van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding om bij een volgende piek per regio een coronaziekenhuis aan te wijzen?3
Momenteel werkt het LNAZ met diverse veldpartijen aan een plan voor opschaling van de IC-capaciteit. Hierin zal onder meer bekeken worden hoe de IC-zorg voor COVID-19 patiënten in het geval van een tweede golf het beste georganiseerd kan worden. Daarbij wordt ook de optie bezien om patiënten te concentreren in bepaalde ziekenhuizen. Het plan wordt later deze maand gepresenteerd. Hier wil ik niet op vooruit lopen.
Kunt u schetsen welk effect het terugschalen van de electieve zorg (met name het uitvoeren van operaties) heeft op de revalidatiezorg? Klopt het dat hier sprake is van tien procent vraaguitval? Zo ja, hoe gaan zorgverzekeraars hiermee om?
De verwachting is dat het terugschalen van electieve zorg ook een reactie heeft op vervolgzorg, zoals de revalidatiezorg. Wanneer minder zorg wordt geleverd, zijn er ook minder patiënten die doorstromen naar een revalidatietraject. Tot hoeveel vraaguitval dit precies heeft geleid, is door de NZa niet onderzocht, mede vanwege een gebrek aan toegang tot actuele data. Maar het is waarschijnlijk dat dit voor verschillende zorgvragen varieert. De (groepsactiviteiten in het kader van) hartrevalidatie bijvoorbeeld was volledig gestopt, terwijl alle acute en noodzakelijke revalidatiebehandelingen gewoon doorgang gevonden hebben. Niet alle zorg is acuut en ook in de revalidatiesector wordt bij (de opstart van) reguliere zorg gebruik gemaakt van zorg op afstand/digitale zorg (bij bepaalde onderdelen van hartrevalidatie bijvoorbeeld) om zoveel mogelijk zorg te laten plaatsvinden. Zorgverzekeraars bieden daarbij zorgaanbieders de mogelijkheid om een continuïteitsbijdrage aan te vragen voor omzetdaling vanuit de basisverzekering en/of aanvullende verzekering door COVID-195.
Kunt u schetsen welk effect het terugschalen van de electieve zorg (met name het uitvoeren van operaties) heeft op de wijkverpleging? Klopt het dat hier sprake is van tien procent vraaguitval? Zo ja, hoe gaan zorgverzekeraars hiermee om?
De NZa voert momenteel twee analyses uit naar het effect van de crisis op de wijkverpleging. In de eerste analyse wordt gekeken bij welke vormen van electieve zorg wijkverpleging vaak als vervolgzorg wordt ingezet. In de tweede analyse kijkt de NZa naar het effect van de crisis op de wijkverpleging en de huisartsenzorg. Deze rapportages volgen dus nog en uw Kamer wordt daarover te zijner tijd geïnformeerd.
Het bericht ‘Ouders De Fontein luiden noodklok over sluiting school’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ouders De Fontein luiden noodklok over sluiting school»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad het verzoek om een jaar uitstel te verlenen voor de dreigende sluiting per 1 augustus 2020 ondersteunt?
Ja.
Deelt u de mening dat er zeer bijzondere omstandigheden zijn om de voorgenomen sluiting als gevolg van het niet voldoen aan de opheffingsnorm uit te stellen, te weten het feit dat het bestuur van de andere bijzonder neutrale school, De Wildzang, op 13 mei 2020 aan de gemeente heeft laten weten per 1 augustus 2021 De Wildzang te zullen sluiten, dat met de sluiting van De Wildzang er niet alleen meer kinderen op zoek moeten naar een andere passende school, maar ook de opheffingsnorm voor De Fontein fors lager komt te liggen en dat de twee bijzonder neutrale scholen als gevolg van de coronacrisis moeilijk in staat waren te overleggen over een mogelijke fusie en ouders van kinderen op De Wildzang ook moeilijk in staat waren kennis te nemen van hoe het onderwijs op De Fontein wordt ingericht?
Nee. Inmiddels heb ik van het bestuur van De Fontein vernomen dat zij hun school definitief sluiten per 1 augustus 2020. In overleg met interne begeleiders van De Fontein wordt al gezocht naar een passende school voor de leerlingen. Met de gemeente en andere schoolbesturen wordt ook gezocht naar een mogelijke samenwerking om groepen leerlingen op een zo kort mogelijke termijn te plaatsen. Zo mogelijk met instandhouding van de huidige huisvesting van de Fontein.
Bent u bereid om in deze bijzondere omstandigheden recht te doen aan de wens van ouders, leerlingen, gemeenteraad en gemeentebestuur van Lelystad en basisschool De Fontein een extra jaar te blijven bekostigen?
Zie mijn antwoord op uw derde vraag.
Het bericht ‘UMC’s willen loonsverhoging voor verpleegkundigen’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UMC’s willen loonsverhoging voor verpleegkundigen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het veelzeggend is dat het deze keer niet vakbonden zijn, maar nota bene werkgevers die in de aanloop naar hun cao-onderhandelingen met een «looneis» komen? Wat zegt u dat?
Werknemers in de zorg doen belangrijk en verantwoordelijk werk. Daar mag, of beter gezegd, daar moet ook een fatsoenlijke beloning tegenover staan. Om een concurrerende salarisontwikkeling mogelijk te maken, stel ik jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling beschikbaar. Voor 2020 bedraagt deze bijdrage ongeveer € 1,1 miljard.
De beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte vertaalt zich uiteindelijk in de cao’s die in de sector worden afgesloten. De afgelopen periode zijn binnen de zorg diverse cao’s afgesloten met een mooie loonsverhoging. Bijvoorbeeld bij de ziekenhuizen (loonsverhoging van 5% per januari 2020) en bij de VVT (loonverhoging van 3,5% per 1 juni 2020). In meerjarig perspectief lopen de loonstijgingen in de zorg in de pas met die in de markt, onderwijs en overheid.
Begrijpt u zorgverleners als zij zeggen dat zij alle bij herhaling uitgesproken, mooie woorden van waardering voor hun beroep en hun inzet de laatste maanden vanuit de hele politiek, omgezet willen zien in daden, bijvoorbeeld met betrekking tot hun beloning?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, ook van de voorzitter van werkgevers, dat nu het moment is om een betere (financiële) waardering van zorgverleners concreet vorm te geven door het uittrekken van extra geld daarvoor? Zo ja, bent u daartoe bereid? Wanneer en in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Een mogelijke aanbesteding van het Centraal Administratie Kantoor |
|
Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de aanbestedingen voor haar incasso’s op dit moment via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) laat verlopen? Zo nee, hoe zit dit dan precies? Wat zegt de Rijksincassovisie hier precies over?
Een groot deel van de vorderingen van het CAK loopt via het CJIB. Het gaat hier om vorderingen op burgers die volgen uit de regelingen voor wanbetalers zorgpremie en onverzekerde verzekeringsplichtigen.
In de Rijksincassovisie is opgenomen dat zoveel mogelijk vanuit één overheid, maatschappelijk verantwoord wordt geïncasseerd. Het CAK is voornemens om alle incassoactiviteiten, behalve de buitenlandse incasso, met betrekking tot het executietraject over te dragen naar het CJIB. De buitenlandse incasso heeft betrekking op de buitenlandregeling (verdragsgerechtigden). Dit is uitdrukkelijk opgenomen in de aanbestedingsdocumenten.
Het CAK heeft op 14 mei 2020 zelfstandig een aanbesteding gepubliceerd betreffende incasso en deurwaardersdiensten met betrekking tot een aantal vorderingssoorten met een eigen karakteristiek, waarvoor de inning vooralsnog via het CAK verloopt. Deze aanbesteding verloopt niet via het CJIB, omdat de betreffende regelingen verschillende processen en systemen kennen. Deze vergen een gefaseerd overgangstraject om te borgen dat de ontmanteling bij het CAK en de implementatie bij het CJIB organisatorisch en technisch zorgvuldig plaatsvinden. Het CAK heeft deze aanbesteding gepubliceerd vanuit zijn aanbestedingsplicht.
Kan het CAK ook zelfstandig haar incasso’s aanbesteden? Zo ja, doet zij dat ook en op welke manier?
Het CAK kan zelfstandig zijn incasso’s aanbesteden en doet dit voor een deel van zijn vorderingen. Het betreft dan een openbare Europese aanbesteding.
Klopt het dat het CAK parallel aan het CJIB onlangs een aanbesteding in de markt heeft gezet voor 100.000 dwangbevelen en executietrajecten op het terrein van de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de «Zorgverzekeringswet (Zvw): Wanbetalers broninhouding en Onverzekerden broninhouding; en Buitenland (verdragsgerechtigden)»?
Het klopt dat de vorderingen op het terrein van de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de «Zorgverzekeringswet (Zvw): Wanbetalers broninhouding en Onverzekerden broninhouding; en Buitenland (verdragsgerechtigden)» nu worden aanbesteed door het CAK. Het CAK heeft op 14 mei 2020 deze aanbesteding gepubliceerd. Het gaat om minder dan 100.000 vorderingen. Bij deze aanbesteding gaat het jaarlijks om circa 46.000 minnelijke vorderingen en 15.000 gerechtelijke vorderingen.
Klopt het dat er overlap in deze aanbestedingen van het CJIB en het CAK zit? Zo ja, hoe kan dit en acht u dat wenselijk?
Ik ga bij de beantwoording er vanuit dat u met overlap bedoelt, de overlap die ontstaat als gevolg van het overdragen van de vorderingen van het CAK naar het CJIB. Er zit geen overlap in deze aanbestedingen. In de aanbesteding van het CAK is nadrukkelijk aangegeven dat de vorderingen inzake broninhouders Zvw mogelijk buiten scope gaan vallen, omdat het CAK ernaar streeft om deze vorderingen per 1 januari 2021 naar het CJIB over te dragen conform Clustering Rijks Incasso (CRI).) Om het risico af te dekken dat deze datum niet wordt behaald, heeft het CAK dit onderdeel inzake Zvw broninhouders in zijn aanbesteding meegenomen. De vorderingen inzake Wmo en Wlz komen pas later voor overdracht naar het CJIB in aanmerking, als zowel het CAK als het CJIB hier organisatorisch en technisch klaar voor zijn. Dit betreft de overdracht van de executoriale titels na het behalen van vonnis.
Klopt het dat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de aanbesteding flink verschillen tussen het CJIB en CAK, en bijvoorbeeld de kwaliteitsnormen uit de Verordening Normen voor Kwaliteit van de Konink Beroepsorg Van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) voor het CJIB ruim voldoende zijn, maar voor het CAK niet? Kunt u dit verschil in voorwaarden bij de aanbesteding verklaren?
De kwaliteitsnormen inzake maatschappelijk verantwoord incasseren zijn zowel bij het CAK als het CJIB van groot belang en duidelijk opgenomen als onderdeel van de aanbesteding. De aanbesteding van het CAK biedt ook de incassobureaus- niet zijnde gerechtsdeurwaarders- de mogelijkheid om in te schrijven. Voor het CJIB geldt dat alleen gerechtsdeurwaarders kunnen inschrijven. Voor de gerechtsdeurwaarder geldt wet- en regelgeving en de genoemde verordening van de KBvG en daarmee is de kwaliteit voldoende gewaarborgd voor het CJIB. Op basis van de incasso- en deurwaardersdiensten, in zowel binnen als buitenland, die namens het CAK dienen te worden uitgevoerd heeft het CAK zijn kwaliteitsnormen geformuleerd. Deze komen overeen met de door de KBvG gehanteerde kwaliteitsnormen. Het CAK heeft een aantal aanvullende technische vereisten opgenomen in de aanbesteding met betrekking tot informatiebeveiliging en gegevensuitwisseling.
Kunt u verder verklaren waarom het CAK er voor kiest slechts enkele percelen te creëren bij de aanbesteding en daardoor de kleinere deurwaarderskantoren de facto al direct buiten spel te zetten? Acht u dit wenselijk? Zo ja, waarom? Zou het uitgangspunt niet moeten zijn: zo goed mogelijk maatschappelijk verantwoord incasseren? Dan zou het toch niet uit hoeven maken hoeveel zaken een kantoor op zich kan nemen?
Het CAK biedt in de aanbesteding zowel incassobureaus als gerechtsdeurwaarders de mogelijkheid zich aan te melden (al dan niet in combinatie of door middel van onderaanneming) ten behoeve van het uitvoeren van incasso- en deurwaardersdiensten. De werkzaamheden binnen de scope van de opdracht hebben immers betrekking op zowel de minnelijke incassofase welke kunnen worden uitgevoerd door zowel een incassobureau als een gerechtsdeurwaarder, als op werkzaamheden in de gerechtelijke en executie fase, welke enkel kunnen worden uitgevoerd door, of in samenwerking met een gerechtsdeurwaarder.
Bij de verdeling van de percelen is het uitgangspunt gehanteerd dat een burger niet met verschillende incassopartners in aanraking komt als er meerdere vorderingen ontstaan op een burger. Dit kan immers zorgen voor een negatieve klantbeleving. Daarnaast kan er ook niet naar de totale debiteurenpositie worden gekeken als de burger in aanraking komt met meerdere incassopartners. Het CAK acht het daarom van grote waarde dat slechts één incassopartner het aanspreekpunt is voor de burger en dat deze partij een totaaloverzicht heeft van de persoonlijke omstandigheden en de betaalmogelijkheden van de burger. Dit past in de Rijksincassovisie. Vanuit deze gedachten en op basis van de omvang van de opdracht is er een scheiding aangebracht tussen binnenlandse incasso (twee opdrachtnemers) en buitenlandse incasso (één opdrachtnemer). Gezien het relatief beperkte volume is het inefficiënt om de opdracht te verdelen over een groot aantal percelen. Het CAK zet erop in om doormiddel van intensief contractmanagement zijn visie en strategie rondom maatschappelijk verantwoord incasseren in samenwerking met de gecontracteerde partijen uit te dragen.
Het CAK hanteert binnen de aanbesteding de volgende verhouding voor prijs en kwaliteit: prijs = 30% en kwaliteit = 70%. Dit betekent dat het CAK de nadruk legt op het selecteren van partijen die de door het CAK gewenste kwaliteit kunnen leveren binnen de kaders rondom maatschappelijk verantwoord incasseren, waarbij er oog is voor de persoonlijke situatie van de burger conform de Rijksincassovisie.
Is het inzetten op grote percelen niet een verkapte manier om alsnog te selecteren op prijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Banken klagen over hoge kosten Geldmaat’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken klagen over hoge kosten Geldmaat»?1 Kunt u reageren op het artikel?
Ja.
Kunt u aangeven waarom de tarieven van Geldmaat geheim zijn en welk belang daarmee is gediend?
In het verleden maakten banken onderling (bilaterale) afspraken over de tarieven voor het gastgebruik van elkaars geldautomaat, net als voor andere vormen van onderlinge betalingen. Er is sprake van gastgebruik wanneer je een rekening hebt bij een bepaalde bank en geld opneemt bij een geldautomaat van een andere bank. Deze onderling overeengekomen tarieven werden niet gepubliceerd vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter hiervan.
Sinds 2019 wordt het beheer van het geldautomatennetwerk van ING, ABN AMRO en Rabobank in Nederland stapsgewijs overgedragen aan Geldmaat. Hiermee ontstaat een constructie waarbij Geldmaat een landelijk dekkend netwerk van geldautomaten in Nederland aanbiedt.
Bij Geldmaat is navraag gedaan over de gehanteerde tarieven bij geldopnames door rekeninghouders bij aandeelhoudende banken en niet-aandeelhoudende banken. Geldmaat heeft aangegeven dat voor partijen die klant willen worden van Geldmaat, de klanttarieven verkrijgbaar zijn. Geldmaat geeft verder aan dat de klanttarieven niet worden gepubliceerd, vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter van deze informatie. Ik zal in overleg gaan met Geldmaat over de gehanteerde tarieven. Daarbij zal ik ook aandacht hebben voor de gevolgen van de contractuele geheimhouding voor exploitanten van niet-bancaire geldautomaten.
Betalen Van Lanschot, Bunq, Triodos en Volksbank hetzelfde bedrag per transactie als de partners in Geldmaat?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze vorm van horizontale samenwerking zich tot de Mededingingswet en daarbinnen de «Leidraad samenwerking concurrenten» van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Is de ACM betrokken bij het in stand houden van deze situatie?
De ACM laat zich, zonder onderzoek vooraf, in individuele zaken niet uit over de verenigbaarheid van haar leidraad en specifieke gedragingen in een markt. De ACM heeft kennisgenomen van het bericht en heeft aangegeven dat de situatie de aandacht van de ACM heeft. Eerder heeft de ACM bij de oprichting van Geldmaat (destijds GSN) aangegeven geen mededingingsrechtelijke bezwaren te zien voor de horizontale samenwerking van Geldmaat als er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Voorwaarden zijn dat de afspraken leiden tot efficiëntieverbeteringen, stakeholders actief betrokken worden bij de migratie van het geldautomatennetwerk via het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) en derden toegang houden tot Geldmaat onder dezelfde financiële voorwaarden als de deelnemende banken.2
Welke gevolgen heeft deze contractuele geheimhouding voor andere aanbieders van geldautomaten, zoals die bij festivals en andere evenementen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de positie van kleinere banken een negatief effect kan hebben op het doel van Geldmaat om geldautomaten kostenefficiënt in gebruik te houden? Welke gevolgen heeft dit voor de circulatie van cashgeld in Nederland?
Het doel van de oprichting van Geldmaat was om, met behoud van de veiligheid, de efficiëntie van de keten van contant geld te vergroten en de beschikbaarheid en betaalbaarheid van contant geld in Nederland te garanderen.3 Het kabinet vindt het belangrijk dat ook kleinere banken via open, transparante en niet-discriminatoire voorwaarden toegang houden tot het netwerk van Geldmaat en dat zij niet op achterstand worden gezet door de samenwerking. Het kabinet zal hier aandacht voor blijven vragen bij Geldmaat.
In het kader van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) wordt onder andere de generieke bereikbaarheid en toegankelijkheid van betaaldiensten in Nederland gemonitord. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de driejaarlijkse Bereikbaarheidsmonitor. Daarnaast heeft het MOB onlangs de «Eindrapportage herziening contant geld» gepubliceerd, die ook is aangeboden aan uw Kamer4, waar uitgebreid gekeken is naar de ontwikkelingen in het chartale betalingsverkeer en de infrastructuur van contant geld. Uit deze rapportages kwam niet naar voren dat de tarieven die Geldmaat hanteert negatieve gevolgen hebben voor de circulatie van contant geld.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om dit probleem op te lossen en binnen welke termijn?
Zowel voor het kabinet als ACM geldt dat het onderwerp onze aandacht heeft.
Bovendien zal in het onderzoek dat DNB gaat uitvoeren naar de infrastructuur voor contant geld op de middellange termijn5 ook gekeken worden naar kosten, waaronder die van de geldautomaten. Mocht uit toekomstige rapportages of onderzoeken blijken dat de samenwerking van Geldmaat negatieve gevolgen heeft voor de circulatie van contant geld, dan kan er op dat moment gekeken worden of eventuele maatregelen wenselijk zijn.
Het bericht dat de groep externe deskundigen zich niet serieus genomen voelt |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de externe deskundigen die het niet eens zijn met het feit dat u het standpunt van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) met betrekking tot het bestrijden van vuurwerk heeft overgenomen?1
Ja.
Kunt u reageren op het feit dat deze groep zich niet serieus genomen voelt en wat is u mening hierover?
Ik baseer mij op het in opdracht van mij opgestelde rapport naar de bestrijding van vuurwerkbranden waaraan deskundigen van verschillende organisaties en kennisinstituten hebben meegewerkt, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Organisatie voor toegepast- natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO).2 De mening van de in de vraag bedoelde groep externe deskundigen is in het onderzoek betrokken. Door de onderzoekers is geconcludeerd dat die mening onvoldoende is onderbouwd. Ik zie dan ook geen reden om met deze externe deskundigen in gesprek te gaan.
Kunt u uitleggen waarom u de mening van externe deskundigen ter zijde laat liggen, terwijl zij spreken over een onjuist en levensgevaarlijk standpunt van het IFV?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nogmaals in gesprek te gaan met de externe deskundigen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om aanvullend onderzoek te doen naar subklasse 1.4?
Nee. Er is volgens de door mij geraadpleegde deskundigen geen reden om verder aanvullend onderzoek te doen, omdat dit niet tot andere inzichten zal leiden.
Bent u bereid om de externe deskundigen te betrekken bij het aanvullende onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u nog toelichten dat er in het document is aangegeven dat de Adviseur Gevaarlijke Stoffen als onderdeel van de brandweer Nederland zelf aangeeft niet deskundig te zijn op het gebied van vuurwerk? Welke consequenties moeten hieruit getrokken worden?
De Adviseurs Gevaarlijke Stoffen (AGS) zijn specifiek voor die taak opgeleide functionarissen binnen de veiligheidsregio’s. Bij incidenten met vuurwerk worden die specialisten ingeschakeld. Zo nodig winnen zij advies in bij personen/organisaties met meer specifieke kennis van vuurwerk. In het kader van het IFV-onderzoek is gekeken naar de schakelfunctie van de AGS. Geconcludeerd is dat de AGS-en voldoende deskundig zijn voor die rol. Ik zie geen aanleiding om dit nader te laten bekijken.
De Nederlandse kernwapentaak en de Duitse kernwapendiscussie |
|
Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u naar aanleiding van het vrijgeven van Amerikaanse archieven over kernwapenpolitiek bevestigen dat Nederland in 1961 akkoord ging met de kernwapentaken die de Amerikaanse regering vastgesteld had? Zo ja, zijn er nog meer documenten, bijvoorbeeld in Nederlands bezit, die dit document bevestigen?1
Nederland heeft binnen de NAVO een kernwapentaak, een bondgenootschappelijke verplichting die Nederland al meer dan 55 jaar op zich neemt. Sinds 1961, en met name sinds het einde van de Koude Oorlog, zijn afspraken en besluitvormingsprocedures aangepast. Met de kernwapentaak is op dit moment één squadron F-16’s belast. Over afspraken en procedures voor nucleaire besluitvorming en uitvoering van de kernwapentaak kunnen, op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken, geen mededelingen worden gedaan. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Zoals gesteld in de beantwoording van eerdere Kamervragen,2 vindt alle besluitvorming binnen de NAVO plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de NAVO-bondgenoten. Dit betekent dat ook bij nucleaire besluitvorming binnen de NAVO altijd de instemming van Nederland (en alle andere bondgenoten) vereist is.
De kernwapentaak die Nederland vervult binnen de NAVO levert een bijdrage aan de bescherming en verdediging van het gehele NAVO-bondgenootschap. Binnen de NAVO wordt geen onderscheid gemaakt tussen een aanval op de VS en een aanval op een andere NAVO-bondgenoot.
Het beoefenen van nucleaire scenario’s, op alle niveaus, teneinde de effectiviteit, veiligheid en beveiliging van nucleaire wapens te garanderen, heeft binnen NAVO altijd plaatsgevonden en vindt ook nu nog plaats. Over de aard en omvang van deze oefeningen kunnen eveneens onder de geldende bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u een overzicht geven van de oefeningen die de eventualiteit van atoominzet hebben geoefend die Nederland atoomwapens zou moeten inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen bestuurlijke oefeningen, het doen besluiten tot de inzet van kernwapens en van militaire oefeningen? Om welk atoomwapen of welke atoomwapens, van de toen zes atoomtaken, ging het daarbij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u daarbij ook een onderscheid maken tussen de inzet in geval van een aanval op de Verenigde Staten (VS) zelf als ook elders in de wereld?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u tevens bevestigen dat in 1965 door middel van een brief werd voorgesteld om Amerikaanse atoombommen op het vliegkampschip Karel Doorman ter beschikking te stellen?2
De brief die wordt beschreven in dit artikel, ziet op correspondentie tussen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk over de opslag van wapens voor onderzeebootbestrijding, eventueel bedoeld voor vliegkampschip Hr.Ms. Karel Doorman. Nederland doet geen uitspraken over het beleid van bondgenoten.
Is het beleid zoals in 1961 vastgesteld ooit opgeheven of veranderd? Zo ja, wanneer was dat?
Zoals hierboven aangegeven kunnen, op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken, geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, noch over afspraken en procedures voor nucleaire besluitvorming en uitvoering van de kernwapentaak. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag.
Zoals gesteld in de beantwoording van de Kamervragen genoemd onder vraag 7, vindt alle besluitvorming binnen de NAVO plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de NAVO-bondgenoten. Dit betekent dat ook bij nucleaire besluitvorming binnen de NAVO altijd de instemming van Nederland (en alle andere bondgenoten) vereist is.
Hoe verhouden deze afspraken in de thans vrijgegeven documenten zich tot uw antwoord in Kamervragen dat bij nucleaire besluitvorming altijd instemming is vereist binnen de NAVO?3
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de actuele afspraken tussen de VS en Nederland over het gebruik van de B-61-11 die ter beschikking zijn van de Nederlandse F-16's?
Zie antwoord vraag 6.
Hebt u kennisgenomen van de discussie in de Duitse regering over de Duitse atoomtaak en dat de woordvoerder in de Duitse Bondsdag voor regeringspartij SPD, Rolf Mützenich, een einde wil maken aan de Duitse verplichting om mee te doen aan de atoomafschrikking?4
Wij hebben inderdaad kennisgenomen van de uitspraken van de heer Mützenich hierover.
Deelt u de analyse van Mützenich dat het risico op escalatie met deze Amerikaanse regering bestaat om niet alleen kernwapens voor afschrikking te gebruiken maar ook als aanvalswapen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zowel de Amerikaanse Nuclear Posture Review als de bondgenootschappelijke Deterrence and Defence Posture Review stellen dat het doel van kernwapens de afschrikking van agressie is, niet militaire inzet.
Bent u bereid met de Duitse regering in contact te treden om het vraagstuk van Amerikaanse kernwapens in Europa samen op te pakken en tot een einde te brengen? Zo ja, op welke wijze hebt u dat gedaan of zult u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in de Tussenrapportage Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie6 zal het kabinet samen met de VS en andere bondgenoten eventuele kansen identificeren voor het verwijderen van Russische en Amerikaanse sub-strategische kernwapens uit Europa. Om daadwerkelijk bij te dragen zullen ontwapeningsstappen volledig, wederzijds, verifieerbaar en onomkeerbaar moeten zijn. Het New START wapenbeheersingsverdrag met haar effectieve verificatiemechanisme vormt het aangewezen vehikel voor zulke stappen tussen Rusland en de VS; Nederland zal zich inzetten voor het verlengen van dit verdrag om onderhandelingen over ambitieuzere vervolgstappen mogelijk te maken.
Wat is uw reactie op de visie van de Amerikaanse ambassadeur in Polen dat de Amerikaanse kernwapens die in Duitsland liggen in Polen kunnen worden gestationeerd? Kunt u dat toelichten?5
In de NAVO-Rusland Founding Act (1997) hebben NAVO-bondgenoten gesteld dat ze geen intentie, geen plan en geen reden hebben om nucleaire wapens op het grondgebied van nieuwe NAVO-bondgenoten te stationeren. Weliswaar heeft Rusland inmiddels de waarden, principes en committeringen geschonden die de basis vormen voor de relatie tussen de NAVO en Rusland (zoals uiteengezet in de NAVO-Rusland Founding Act en de Verklaring van Rome van 2002), maar NAVO-bondgenoten hebben in het Communiqué van de NAVO-Top in Brussel in 2018 herhaald dat het bondgenootschap zijn internationale verplichtingen wel nakomt. Het plaatsen van kernwapens op het grondgebied van de nieuwe NAVO-bondgenoten is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de opvatting van de Russische regering dat plaatsing van atoomwapens in de landen die ooit lid waren van het Warschau Pact, de nieuwe NAVO-landen, in strijd is met de overeenkomst uit 1997 tussen Rusland en de NAVO, NATO-Russia Founding Act?6 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u er bij de Amerikaanse regering op aandringen dit nooit te doen? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid in Europa met alle relevante landen contact op te nemen om initiatieven te nemen die leiden tot de-escalatie en vermindering van kernwapengevaar in Europa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Conform de motie Van Ojik/Karabulut9 en de Nederlandse inzet inzake nucleaire risicobeperking10 werkt Nederland samen met NAVO bondgenoten om de-escalatie mogelijk te maken en nucleaire risico’s te anticiperen en waar mogelijk te beperken. Dit doet Nederland door samen met NAVO-bondgenoten gebalanceerd en proportioneel te reageren op de groeiende dreiging van Russische raketten en kruisvluchtwapens (met name sinds de Russische productie en introductie van het SSC-8 grondgelanceerde kruisvluchtwapen, wat heeft geleid tot de teloorgang van het INF-verdrag), en daarbij het belang te onderstrepen van de combinatie van druk en dialoog met Rusland. Bovendien werkt Nederland samen met NAVO-bondgenoten om nucleaire risicobeperking binnen het bondgenootschap verder vorm te geven.
Het bericht 'Het is onduidelijk en onzeker welke natuurgebieden baat hebben bij de stikstofaanpak' |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het is onduidelijk en onzeker welke natuurgebieden baat hebben bij de stikstofaanpak» en de «Toelichting bij berekening stikstofdepositie kamerbrief 24 april 2020» van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1 2
Ja.
Waarom heeft het RIVM gebruikgemaakt van «de gemiddelde kritische depositiewaarde per hexagoon van 64 hectare» bij zijn berekening van de mate waarin stikstofgevoelige natuur onder de kritische depositiewaarde (KDW) komt?
Het kabinet wil de Kamer een zo goed en overzichtelijk mogelijk overzicht geven van de reeds bekende effecten van de maatregelen. De kaarten geven daartoe een ruimtelijk, globaal beeld van het gemiddelde effect van de bronmaatregelen bij elkaar opgeteld. De weergave op hexagonen van 64 ha met gemiddelde KDW doet daar recht aan. Het aantal hectares met stikstofgevoelige natuur dat onder de KDW komt, kan pas met meer precisie vastgesteld worden wanneer de bronmaatregelen verder uitgewerkt zijn en de effecten optreden.
Hoe wordt bij deze methode in ogenschouw genomen dat meer stikstofgevoelige en minder stikstofgevoelige natuur binnen een hexagoon kan voorkomen?
In het stikstofbeleid wordt gepoogd om de stikstofneerslag op zoveel mogelijk hectaren van daarvoor gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden onder de KDW te krijgen. Dé KDW van een hectare – waar in het dagelijkse taalgebruik naar wordt gerefereerd – kent in technische zin de volgende uitleg. Elk habitattype en leefgebied van soorten heeft een eigen KDW. De facto hebben hectaren waar meerdere habitattypen of leefgebieden voorkomen, dus meerdere KDW’s. De relevante KDW voor een hectare, is de KDW van het meest gevoelige habitattype of leefgebied. Die duidt de grens aan waar de stikstofdepositie onder moet blijven om het risico weg te nemen dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op deze manier wordt gestreefd naar het voorkomen van overbelasting van alle habitattypen en leefgebieden die op een hectare voorkomen. Zodoende is een methode om het aantal habitattypen te meten dat zich per hectare boven of onder de betreffende KDW van een specifieke habitattype bevindt, niet relevant voor de stikstofdoelstelling. Daarom zie ik ook geen meerwaarde in het inzichtelijk maken hiervan.
Waarom heeft het RIVM geen methode gebruikt waarbij wordt uitgegaan van de hoeveelheid habitattypen onder de KDW?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door de gehanteerde methode van het RIVM stikstofgevoelige habitattypen worden weggemiddeld in de totale oppervlakte (minder) stikstofgevoelige leefgebieden en habitattypen, wetende dat de minder gevoelige een groot oppervlak innemen?
Het kabinet is van mening dat de gehanteerde methode recht doet aan de vraag om een globaal beeld te schetsen, zoals is toegelicht in de beantwoording van vraag 2. De precieze stikstofgevoeligheid van habitattypen en leefgebieden van soorten op hectareniveau wordt gebruikt bij de toestemmingsverlening. Dit gedetailleerd beeld is onderdeel van de uitwerking van het maatregelenpakket en de systematiek van monitoring en bijsturing.
Bent u bereid om het RIVM aanvullend te laten berekenen hoeveel habitattypen er voldoende onder de KDW komen, om zo inzichtelijk te maken wat de door het kabinet geformuleerde ambitie betekent voor de meer stikstofgevoelige habitattypen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het eerstvolgende Kamerdebat over de stikstofproblematiek plaatsvindt?
Ja.
De dood van George Floyd als gevolg van racistisch politiegeweld |
|
Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe beelden: drie agenten hielden George Floyd tegen de grond bij arrestatie»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de arrestatie en moord op George Floyd?
De kniewurging van George Floyd is een schokkende gebeurtenis die nooit had mogen gebeuren. De beelden van zijn dood zijn zeer aangrijpend. Het kabinet beschikt niet over het complete feitenrelaas.
Zoals ook blijkt uit de wereldwijde reacties, is racisme niet alleen een Amerikaans probleem. Ook in Nederland en elders in de wereld speelt deze problematiek. Het is begrijpelijk dat dit veel losmaakt.
Het kabinet vertrouwt erop dat de Amerikaanse democratische rechtstaat de dood van George Floyd zal onderzoeken en dat recht zal worden gesproken. In dit verband wijs ik erop dat alle vier de betrokken agenten inmiddels zijn ontslagen, aangeklaagd en gearresteerd.
Tijdens de video-conferentie van de RBZ met Secretary of StatePompeo op 15 juni heb ik aangegeven dat de recente ontwikkelingen in de VS, Nederland en wereldwijd eraan herinneren dat de gezamenlijke strijd tegen racisme en discriminatie nog niet voorbij is. Nederland heeft daarbij benadrukt dat inspanningen noodzakelijk blijven om het gezamenlijke doel voor het uitbannen van racisme en discriminatie wereldwijd te behalen (conform de motie van de Leden Van Helvert en Koopmans, kamerstuk 21 501-02, nr. 2172).
Er is op ambtelijk niveau contact met de Amerikaanse autoriteiten over de situatie, ook met de Amerikaanse ambassadeur in Nederland.
Hebt u naar aanleiding van de moord op George Floyd uw zorgen geuit over het grensoverschrijdende politiegeweld en racisme in het Amerikaanse politiekorps in de Verenigde Staten (VS) bij uw Amerikaanse ambtsgenoot? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat journalisten zijn gearresteerd tijdens hun werk, het verslaan van de protesten naar aanleiding van de moord op George Floyd in Amerikaanse steden2?
Ik ben bekend met deze berichtgeving.
Deelt u de mening dat journalisten altijd in vrijheid en zonder angst voor vervolging hun werk moeten kunnen doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De veiligheid van journalisten is van groot belang voor een vrije pers. Journalisten moeten hun werk onafhankelijk en veilig kunnen doen. Vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten gelden als een prioriteit binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland maakt zich hier wereldwijd hard voor.
Naast mijn interventie in de RBZ, heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur naar aanleiding van de situatie in de VS reeds via sociale media aandacht gevraagd voor het belang van vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten.
De VS zijn een democratische rechtsstaat. Ik ga ervan uit, zie ook het debat binnen de eigen Amerikaanse instituties, dat de incidenten in de VS onderzocht en opgehelderd zullen worden en, indien nodig, ook tot vervolging overgegaan zal worden.
Hebt u uw zorgen over de gang van zaken geuit bij uw Amerikaanse ambtsgenoot? Zo nee, bent u bereid dit zo snel als mogelijk te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het geweld tegen vreedzame demonstranten? Deelt u de zorgen van Amnesty International3 over onnodig en excessief geweld?
Nederland volgt de ontwikkelingen in de VS op de voet en spreekt zich uit voor het recht op vreedzame demonstraties. Hoewel de meeste demonstraties in de VS vreedzaam zijn verlopen, zijn op meerdere plekken demonstraties uitgemond in geweld. Daarnaast is er soms sprake geweest van plunderingen. De VS heeft als democratische rechtstaat met een robuuste Grondwet alle benodigde instrumenten om de situatie tot een goed einde te brengen, inclusief het al dan niet inzetten van het leger binnen de kaders van de rechtstaat en het doen van nader onderzoek.
Hoe beoordeelt u de inzet van het leger tegen demonstranten? Deelt u de opvatting dat dit uitermate onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de opvatting dat in plaats van repressie tegen demonstranten juist ingezet moet worden op het tegengaan van de grondoorzaken van racistisch geweld in de VS?
Racisme is geen uniek Amerikaans probleem, maar komt wereldwijd voor, ook in Nederland. Racisme is nooit acceptabel en dient altijd te worden tegengegaan. Nederland draagt dit actief uit. Het is aan de Amerikaanse samenleving en overheid om te bepalen hoe daar racisme wordt bestreden.
Bepleit u een onafhankelijk onderzoek naar het geweld tegen vreedzame demonstranten?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
De gevolgen van het coronavirus voor vrouwen. |
|
Vera Bergkamp (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Women’s job cuts may shave $1 trillion off global GDP, Citi says»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Wat vindt u van het feit dat van de 44 miljoen werknemers in kwetsbare sectoren wereldwijd bijna driekwart vrouwelijk is?
Als dat juist is, is het ernstig. De economische zelfstandigheid van vrouwen komt hiermee wereldwijd verder onder druk te staan.
Heeft u inzicht in dit percentage voor de Nederlandse arbeidsmarkt? Herkent u het beeld dat voornamelijk vrouwen werkzaam zijn in sectoren die direct geraakt zijn door de maatregelen genomen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals de horeca en de detailhandel?
Het beeld over het aandeel vrouwen in sectoren die relatief zwaar getroffen zijn door de gevolgen van het coronavirus is niet eenduidig en hangt ook af van de definitie van kwetsbare sector. Het klopt dat er meer vrouwen in de horeca en de detailhandel werken dan gemiddeld. In 2018 was ongeveer 59,5% van de werkzame personen in de detailhandel vrouw2, ten opzichte van 47,3% over alle sectoren. Voor de sector horeca was dit 49,6%.
Anderzijds hebben vrouwen relatief vaak cruciale beroepen in de sectoren gezondheidszorg en onderwijs. In 2018 bedroeg het aandeel vrouwen in de gezondheidszorg 76,9%. In het onderwijs was dit 63,7%.
Klopt het dat vrouwen door de coronavirus economisch harder zijn geraakt dan mannen, doordat zij vaker op onzekere contracten werken of zonder vaste uren?2 Is dit zichtbaar in de werkloosheidscijfers of in het aantal gewerkte uren?
Ook hier is het beeld niet eenduidig.
Het gemiddelde aantal uren dat vrouwen werken is sinds de uitbraak van het coronavirus sneller gedaald dan bij mannen. Daar staat tegenover dat vrouwen even vaak als mannen hun baan verloren en ongeveer even vaak werkloos werden.
Uit cijfers van het CPB4 blijkt dat de daling van het aantal gewerkte uren onder vrouwen groter is dan onder mannen. Het aantal gewerkte uren onder vrouwen daalde van 28,4 uur per week begin maart tot 23,9 uur per week in april. Dat is gelijk aan een daling van 4,5 uur, ofwel 15,8%. Voor mannen bedroeg de daling 4,2 uur, ofwel 11,2%. Het verschil in gewerkte uren tussen mannen en vrouwen is in de onderzochte maanden (maart en april) toegenomen.
De arbeidsmarktcijfers van het CBS5 van maart op april en van april op mei laten een afname zien van de werkzame beroepsbevolking van ongeveer 184 duizend personen. Hiervan was ongeveer de helft (47%) vrouw, vergelijkbaar met het aandeel vrouwen in de werkzame beroepsbevolking (47% in mei). Van maart op april en van april op mei verloren per saldo 86 duizend vrouwen hun baan en werden per saldo 27 duizend vrouwen werkloos (31% van 86 duizend)6. Voor mannen was dit ook 31%.
Eenzelfde beeld zien we in de cijfers over contracttypes. Over het algemeen hebben vrouwen vaker een vast contract dan mannen. 63,9% van alle vrouwen heeft een vast contract, terwijl dit voor mannen 61,3% is. Vrouwen zijn ook minder vaak zelfstandige (13,2%) dan mannen (19,7%). Daar staat tegenover dat zij vaker een flexcontract hebben (22,9%) dan mannen (19,1%). Als er wordt gekeken naar het type flexcontract, dan valt op dat vrouwen vaker dan mannen een tijdelijk contract hebben (uitzicht op vast, korter dan een jaar, langer dan een jaar), een vast of tijdelijk contract zonder vaste uren hebben of een oproepcontract hebben. Daarentegen hebben mannen vaker een uitzendcontract.
Door deze bevindingen is het per saldo nog niet te zeggen of vrouwen meer door de coronacrisis (zullen) worden geraakt dan mannen. Zie verder ook het antwoord op vraag 14.
Deelt u de analyse dat dit anders is dan in eerdere economische crises, waarbij laagopgeleide mannen meestal harder werden geraakt door werkloosheid?3
Het is nu nog niet te zeggen of in Nederland vrouwen harder worden geraakt door de crisis (zie de antwoorden op de vragen 3 en 4). Voor de vorige economische crisis geldt inderdaad dat vanaf 2008 de netto arbeidsparticipatie van vrouwen gelijk bleef, terwijl die van mannen daalde. Mannen werkten vaker in conjunctuurgevoelige sectoren zoals de bouw- en de transportsector.8 Bij crises in het verdere verleden trokken vrouwen zich vaker dan mannen terug van de arbeidsmarkt.9
Deelt u het beeld dat tegelijkertijd vrouwen oververtegenwoordigd zijn in beroepen waar de kans groter is om het coronavirus op te lopen, zoals bijvoorbeeld in de zorg?4
In de zorg zijn vrouwen inderdaad oververtegenwoordigd. Niet bij alle zorgberoepen is het risico even groot, en de beschermingsmiddelen zijn hierop ook aangepast. Zorgmedewerkers zijn tot 1 juni oververtegenwoordigd geweest in het testbeleid, dat geldt dus ook voor vrouwen. Maar dat wil niet zeggen dat vrouwen ook daadwerkelijk vaker besmet zijn. Vanaf 1 juni 2020 kan iedereen met klachten die passen bij het coronavirus zich laten testen. Pas na enige tijd na het nieuwe testbeleid kan pas blijken of vrouwen vaker besmet zijn. Naast de zorg zien we ook vaker besmettingen in bijvoorbeeld slachthuizen, waar veelal mannen werkzaam zijn.
Deelt u het beeld dat vrouwen het grootste deel van de onbetaalde zorg op zich nemen, waardoor zij meer kans hebben op besmetting en zij de afgelopen maanden een groter deel van de onbetaalde zorg op zich hebben genomen voor bijvoorbeeld kinderen, toen school en kinderopvang gesloten waren?5
Vrouwen nemen traditioneel het grootste deel van onbetaalde zorg op zich.
Er is sprake van een gemengd beeld als er wordt gekeken naar de vraag of de coronacrisis dit heeft versterkt. Uit de eerste resultaten van onderzoek van de universiteit Utrecht12 komt bijvoorbeeld naar voren dat de coronacrisis een duidelijke impact heeft op de werksituatie maar ook op de thuissituatie van Nederlandse ouders. Het algemene beeld is dat de verdeling tussen vaders en moeders nog altijd ongelijk blijft, zowel wat betreft zorgtaken als huishoudelijke taken. De onderzoekers zien echter tekenen van verandering. Een redelijk deel van de vaders geeft aan meer zorgtaken te zijn gaan doen dan voor de crisis. Bij huishoudelijke taken gebeurt dit ook, maar in mindere mate. De verandering in de verdeling van zorgtaken heeft duidelijk te maken met het al dan niet hebben van een cruciaal beroep. Ouders die in een cruciaal beroep werken, geven vaker aan minder te zijn gaan doen aan de zorg voor kinderen dan voor de coronacrisis. Ouders die meer zijn gaan doen werken juist minder vaak in een cruciaal beroep.
Voor wat betreft de zorg voor kinderen binnen het eigen huishouden is niet te verwachten dat dit een grotere kans op besmetting met zich meebrengt.
Ook bij mantelzorgers die zorg thuis aan een kwetsbare naaste geven zijn vrouwen oververtegenwoordigd. Mantelzorgers hebben tijdens de COVID-19 crisis veel extra zorg op zich genomen. Om hen te beschermen zijn er in nauw overleg met partijen in het veld passende richtlijnen, testen en persoonlijke beschermingsmiddelen voor mantelzorgers georganiseerd. MantelzorgNL heeft een zorgladder gemaakt, als leidraad om het passende aanbod aan ondersteuning op het juiste moment te kunnen aanbieden (en vragen)13.
Bent u van mening dat de overheid zich actief moet inzetten om deze onevenwichtige situatie tussen mannen en vrouwen tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 9
Op welke manier wordt de beschreven ongelijkheid op dit moment bestreden in Nederland?
Uit bovenstaande antwoorden blijkt niet per definitie dat vrouwen meer risico lopen op het krijgen van COVID-19. Er is daarom geen noodzaak voor specifiek beleid. Als het gaat om ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, streeft het kabinet naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen op het gebied van arbeid en inkomen en zet zich in voor een gelijke deelname van vrouwen op elk beroepsniveau. De participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt is daarbij cruciaal. Financiële onafhankelijkheid is een van de prioriteiten in dit beleid. Voor gelijke kansen van vrouwen op de arbeidsmarkt is de verdeling van arbeid en zorg cruciaal. Veel mannen willen meer zorgen, bijvoorbeeld voor hun kinderen. En als mannen meer zorgtaken verrichten, is het voor vrouwen makkelijker om (meer uren) te werken en naar hogere functies door te stromen.
De manier waarop in Nederland genderongelijkheid in de breedte wordt bestreden, staat beschreven in de Emancipatienota van dit kabinet (Kamerstuk 30 420, nr. 270), en in de jaarlijkse voortgangsrapportage. Prioriteiten in het emancipatiebeleid zijn gelijkheid op de arbeidsmarkt (financiële onafhankelijkheid, vrouwen naar de top, en gelijk loon), sociale veiligheid en acceptatie, en genderdiversiteit en gelijke behandeling. De meest recente voortgangsrapportage wordt u op korte termijn toegezonden.
Ook in bijvoorbeeld de kabinetsreactie op het IBO Deeltijdwerk kunt u vinden hoe het kabinet een gelijke arbeidsparticipatie bevordert (Kamerstuk 29 544, nr. 1006).
Kunt u aangeven of Nederland bij het opstellen van de wet- en regelgeving voor de steunmaatregelen gebruik heeft gemaakt van een gendertoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wat de uitkomsten waren?
De steunmaatregelen zijn bewust zoveel mogelijk generiek vormgegeven, om ze breed en snel toegankelijk te maken voor bedrijven en werkenden, zonder specifiek op achtergrondkenmerken te selecteren. Inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid staan hierbij voorop. Om te volgen of de arbeidsmarktmaatregelen ook in de praktijk voor alle groepen even toegankelijk zijn, zullen mijn collega’s van SZW en ik de effecten van de arbeidsmarktmaatregelen monitoren en evalueren. Daarbij zal waar relevant en mogelijk specifiek aandacht zijn voor verschillen tussen mannen en vrouwen (zie ook het antwoord op vraag 11).
Bent u bereid te monitoren wat de gevolgen van de steunmaatregelen zijn wat betreft de arbeidsparticipatie en de inkomenspositie van vrouwen, en de Kamer hierover te informeren?
Ja, het kabinet zal de effecten van arbeidsmarktmaatregelen monitoren en evalueren en de Kamer hierover informeren. Daarbij zullen waar relevant en mogelijk de effecten worden uitgesplitst naar specifieke achtergrondkenmerken, zoals opleidingsniveau en gender.
Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen nog meer genomen kunnen worden om te voorkomen dat vrouwen ernstiger worden getroffen?
Op dit moment is nog niet duidelijk of vrouwen ernstiger getroffen worden en is een onderzoek naar mogelijke maatregelen daartegen dus niet aan de orde.
Ik ben wel op de hoogte van het feit dat er diverse onderzoeken lopen naar gender en corona. Als specifieke problemen naar voren komen uit die onderzoeken, uit de monitoring van de arbeidsmarktmaatregelen of uit periodieke cijfers van CBS of CPB, zal ik bekijken of maatregelen noodzakelijk zijn.
Bent u bereid de aanbevelingen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties mee te nemen bij beleidsvorming in Nederland om de negatieve impact van de coronacrisis voor vrouwen te beperken?6
De aanbevelingen van de secretaris-generaal zal ik zoveel mogelijk meenemen. Zoals gezegd zijn er op dit moment geen duidelijke aanwijzingen dat de coronacrisis in Nederland vooral vrouwen zou treffen, dus is er geen reden voor specifieke beleidsvorming. Zie echter ook het antwoord op vraag 12.
Voor wat betreft de gendergelijkheid in de top van de publieke sector en in de adviesraden in het algemeen, heeft het kabinet besloten het SER-advies «Diversiteit in de top, tijd voor versnelling» integraal over te nemen. De maatregelen die gaan gelden voor de private sector zullen een vertaalslag krijgen naar de (semi-)publieke sector. Gezien de breedte en de diversiteit van de organisaties behorend tot de (semi-)publieke sector past hier geen one-size-fits-all regeling. Om dit uit te werken wordt een programma ingesteld. Het kabinet zal de Kamer voor de zomer van 2020 informeren over de vormgeving, de aanpak en het tijdspad van het programma.
Deelt u de mening dat het juist nu tijd is om de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt verder te stimuleren?
Het kabinet zal de inspanningen om de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren onverminderd doorzetten, zie ook het antwoord op vraag 8 en 9. Zoals gezegd is het op dit moment nog niet te zeggen of de coronacrisis de arbeidsparticipatie van vrouwen sterker treft dan mannen. Het is niettemin opvallend dat het gemiddelde aantal uren dat vrouwen werken sinds de uitbraak van het coronavirus sneller is gedaald dan bij mannen. Het gaat hier om cijfers van maart en april, toen de scholen en de kinderopvang nog dicht waren. Dat kan invloed hebben gehad op de cijfers; het is niet uitgesloten dat juist vrouwen daardoor minder uren zijn gaan werken. Als de komende maanden eenzelfde beeld laten zien, is het belangrijk om te kijken wat de oorzaken zijn en wat we extra kunnen doen om juist in deze situatie de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren. Mijn collega’s van SZW en ik zullen daarnaast de effecten van arbeidsmarktmaatregelen monitoren en evalueren. Daarbij zal waar relevant en mogelijk specifiek aandacht zijn voor verschillen tussen mannen en vrouwen.
Het bericht 'De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de aanpak van milieucriminaliteit meer urgentie verdient? Zo ja, gaat u de aanpak van milieucriminaliteit dan ook meer urgentie geven? Hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van milieucriminaliteit verdient meer aandacht en urgentie. Met verschillende partijen werken we aan een actieplan Milieucriminaliteit. In de brief Voortgang uitvoeringsagenda VTH, actieplan milieucriminaliteit en uitvoering van moties en toezeggingen2, die op 5 juni naar uw Kamer is verzonden, wordt toegelicht hoe de verbeterslag vorm krijgt. Het volledige actieplan Milieucriminaliteit zal voor het einde van dit jaar aan uw Kamer worden verzonden.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van milieustrafzaken?
Tijdens het AO Externe Veiligheid op 10 juni jl. is gevraagd naar trends en cijfers met betrekking tot milieucriminaliteit. Hierop is toegezegd uw Kamer na de zomer schriftelijk hierover te informeren. In deze brief zal ook de gemiddelde doorlooptijd van milieustrafzaken worden meegenomen.
Deelt u de zorg uit het CCV-rapport dat het strafrecht in de marge belandt bij de bestrijding van milieucriminaliteit?2 Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Uit een evaluatie uitgevoerd door de Raad van Europa blijkt dat Nederland het goed doet, zeker in vergelijking met andere Europese landen. Dat neemt niet weg dat het CCV in deze verkenning4 een aantal knelpunten in de praktijk signaleert, waar wij mee aan de slag willen. In het actieplan Milieucriminaliteit zal worden beschreven hoe deze knelpunten worden aangepakt.
Wat is volgens u een goede verdeling tussen bestuursrecht en strafrecht voor de aanpak van milieucriminaliteit? Welk soort zaken zijn meer geschikt voor het strafrecht en welke meer voor het bestuursrecht?
Zowel bestuursrecht als strafrecht zijn mogelijk bij de aanpak van normschendingen, waarbij het wettelijk kader wordt gevormd door de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Strafrecht. In concrete zaken vindt de afstemming over de inzet van bestuursrecht en strafrecht plaats tussen OM en inspecties, onder andere in beleid en handhavingsarrangementen. Om ook in concrete milieuzaken tot een passende interventie te kunnen komen hebben IPO en OM in 2014 de Landelijke Handhavingstrategie5 (LHS) aangeboden aan het Bestuurlijk Omgevingsberaad.
De combinatie van factoren ernst en (potentiële) gevolgen van het feit en opstelling van de normadressaat is volgens de LHS bepalend voor de vraag of de zaak naar het strafrecht moet, maar dat sluit daarnaast bestuursrechtelijke handhaving niet uit.
Als onderdeel van de aanpak van milieucriminaliteit zal de LHS worden geactualiseerd. Deze actualisering heeft onder andere te maken met de komst van de Omgevingswet. Daarnaast wordt gewerkt aan verbetering van het gebruik van de LHS en verbreding van partijen die de LHS gebruiken.
Hoeveel van de strafrechtelijk vervolgde bedrijven in milieuzaken ontvangen subsidies? Is er een mogelijkheid voor het openbaar ministerie (OM) om de subsidies terug te vorderen na strafrechtelijke veroordeling van een milieudelict?
Het OM verwerkt en verzamelt geen gegevens over aantallen verdachte bedrijven die mogelijk subsidie ontvangen. Het OM heeft geen mogelijkheid om zelfstandig subsidies terug te vorderen na een strafrechtelijke veroordeling. Deze taak ligt bij de subsidieverstrekker. Wel kan het OM het wederrechtelijk verkregen voordeel van milieudelicten bij een strafrechtelijke veroordeling ontnemen. Het OM werkt vanuit de eigen bevoegdheden en taakopvatting samen met bestuurlijke partners om onterecht ontvangen subsidies zo mogelijk terug te laten vorderen. Daarbij maakt het OM onder andere gebruik van de mogelijkheden uit de Wet BIBOB.
Artikel 26 van de Wet BIBOB bevat de zogenaamde tipfunctie. Dit artikel biedt het openbaar ministerie onder voorwaarden de mogelijkheid het bevoegd gezag te wijzen op de mogelijkheid het landelijk bureau BIBOB advies te vragen over vergunningen of subsidies. Het Functioneel Parket van het openbaar ministerie verstuurt jaarlijks enige tientallen van deze tips aan het bevoegd gezag. Het kan dan zowel gaan om vergunningen als subsidies.
Het Functioneel Parket neemt ook aangiften in behandeling van RVO in verband met mogelijke fraude met subsidies.
Op 2 juli jl. is er een motie aanvaard waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken of er een wettelijke grond in het leven kan worden geroepen om subsidie terug te vorderen van bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit. Ook de Wet BIBOB wordt hierin meegenomen. In het najaar wordt u geïnformeerd over de uitkomst en eventuele vervolgstappen zullen worden meegenomen in het actieplan milieucriminaliteit.
Hoeveel van de bestuursrechtelijke gesanctioneerde bedrijven in milieuzaken ontvangen subsidies? Is er een mogelijkheid voor het bestuursorgaan om de subsidies terug te vorderen na bestuursrechtelijke sanctionering van een milieudelict?
Er worden geen gegevens bijgehouden van gesubsidieerde bedrijven die bestuursrechtelijk gesanctioneerd zijn vanwege een milieudelict. Het is op grond van de Algemene wet bestuursrecht mogelijk een subsidie terug te vorderen indien daarvoor geen grondslag meer is. En het is op grond van de Wet BIBOB tot vijf jaar na subsidievaststelling mogelijk om een subsidiebesluit in te trekken vanwege een bestuurlijke boete voor feiten die samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten. Daarbij moet worden opgemerkt dat het intrekken van een subsidiebesluit op grond van de Wet BIBOB zelf geen sanctie is en ook niet kan plaatsvinden enkel onder verwijzing naar de opgelegde bestuurlijke boete. Bij het intrekkingsbesluit moet zelfstandig gemotiveerd worden dat er een relatie is tussen de feiten waarvoor de bestuurlijke boete is opgelegd en de vrees dat de subsidie wordt misbruikt voor criminele activiteiten.
Met betrekking tot hierboven genoemde motie zullen ook de mogelijkheden bij bestuurlijk sanctioneren worden meegenomen.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst in het CCV-rapport en het interview dat milieudiensten vaak te afhankelijk zijn van het bestuurlijk bevoegd gezag en dat het dit bevoegd gezag vaak ontbreekt aan urgentie bij de aanpak van milieucriminaliteit? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit funest is voor het streven de pakkans te vergroten bij milieucriminaliteit?
Het beeld dat het CCV schetst, is ook mijn uitgangspunt voor het treffen van maatregelen. Daarom is in zowel de VTH-uitvoeringsagenda als in het actieplan de professionalisering van de relatie tussen het bevoegd gezag en de omgevingsdiensten opgenomen, zodat de uitvoerings- en beleidscyclus goed op elkaar aansluiten. Daarbij dient ook een goede balans gevonden te worden tussen de betrokkenheid van de bestuurders, hun rol als opdrachtgever/ eigenaar en de rol van de omgevingsdiensten bij toezicht en handhaving. Door deze professionalisering en door de aanpak van milieucriminaliteit regionaal en lokaal vast onderdeel te laten worden van de bestuurlijke agenda zal toezicht en handhaving op milieu meer dan nu worden meegenomen bij de prioritering van belangrijke onderwerpen van bestuurders.
Verder heeft de Staatssecretaris IenW het onderwerp onafhankelijkheid en de positie van omgevingsdiensten expliciet onder de aandacht gebracht bij de recent opgerichte Adviescommissie vergunningverlening, toezicht en handhaving in het milieudomein. In de onderzoeksopdracht van de Adviescommissie is aangegeven dat deze commissie ook kan adviseren over de mogelijkheden die zij ziet om de onafhankelijkheid en deskundigheid van toezichthouders te versterken.
Kunt u reageren op het voorstel om de aanpak van milieudelicten via één centraal gestuurd toegewijd team te laten plaatsvinden, net als bij de aanpak van kinderporno? Ziet u daar de voordelen van in? Zo ja, wat gaat u doen om zo’n team op te zetten? Zo nee, waarom niet?
Een van de stappen na het CCV-rapport is het inventariseren van mogelijke maatregelen die de aanpak van milieudelicten kunnen versterken. Aanpassingen in de organisatiestructuur van de politie en het openbaar ministerie behoren tot de mogelijkheden. Hoewel de aanpak van kinderporno en milieucriminaliteit overeenkomsten kent, zijn er ook verschillen te noemen. Milieudelicten zijn er in verschillende soorten en maten. Voor een deel vindt milieucriminaliteit in een nationale en internationale context plaats via internet. Voor dat deel zijn er zeker parallellen te trekken met de aanpak van kinderporno. Een ander deel van de milieudelicten is echter geografisch gebonden en ook de nationale en internationale milieucriminaliteit heeft vaak een lokale uitwerking. Voor de opsporing van die delicten is inbedding van de milieuteams binnen de regionale eenheid een voordeel bij de aanpak van de problematiek. Het bezien van mogelijke aanpassingen in de organisatiestructuren van de bij de opsporing van milieucriminaliteit betrokken partijen maakt deel uit van het actieplan dat wordt opgesteld.
Wanneer kan de Kamer het actieplan aanpak milieucriminaliteit verwachten waarvan tijdens het algemeen overleg over strafrechtelijke onderwerpen van 20 maart 2020 is toegezegd dat het voor de zomer naar de Kamer toegestuurd zou worden?
In de brief die op 5 juni jl. aan uw Kamer is verzonden is reeds aangeven dat de aard van de problematiek en de gesignaleerde knelpunten laten zien dat er weinig eenvoudige en snelle oplossingen zijn. Niet alles zal tegelijk en in hetzelfde tempo kunnen worden aangepakt. In het najaar 2020 willen we met de bestuurlijke partners en de strafrechtelijke ketenpartners inzichtelijk hebben wat nodig is aan mensen en middelen in relatie tot de beschikbaarheid van budget en capaciteit bij de diverse organisaties. Het volledige actieplan Milieucriminaliteit zal voor het einde van dit jaar aan uw Kamer worden verzonden.
Kunt u de vragen separaat beantwoorden?
Ja.