Het nieuws dat gedupeerde ouders van de CAF 11-zaak al veel eerder compensatie hadden kunnen krijgen. |
|
Mahir Alkaya , Peter Kwint (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) |
|
|
|
|
Kunt u uitleggen wat uw rol is geweest in het tegenhouden van een compensatievoorstel van de voormalig Staatssecretaris van Financiën (de heer Snel) begin juni 2019?
In de vraagstelling wordt er ten onrechte van uitgegaan dat in de ministerraad van 7 juni 2019 een compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel is tegengehouden. Dit is niet het geval. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven.
Is destijds een compensatievoorstel besproken in de ministerraad, de onderraad of de voorbereidende ambtelijke commissies?
Nee.
Waarom zijn eerdere vragen hierover na zes weken in zeer algemene en ontwijkende bewoordingen beantwoord?1
De eerdere Kamervragen gingen er ten onrechte van uit dat in de ministerraad van 7 juni 2019 een compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel is tegengehouden. Dit is niet het geval. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven.
Bent u bereid eventuele stukken over een compensatieregeling die ambtelijk zijn voorbereid naar de Kamer te sturen?
Op 2 juli 2020 heeft uw Kamer besloten tot het instellen van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. Op 14 juli 2020 heeft de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag documenten en inlichtingen gevorderd die onder andere zien op de totstandkoming van de compensatieregeling voor de gedupeerde ouders in de CAF-11-zaak. Deze documenten en inlichtingen zijn inmiddels aan de ondervragingscommissie verstrekt.
Welke geloofwaardigheid had het laten van een traan op de bijeenkomst met ouders in Rijswijk, terwijl al veel langer door u en het kabinet geweten werd dat ouders onterecht waren aangepakt? Kunt u uw antwoord toelichten, specifiek in het licht van de stukken die op 31 augustus 2020 naar de Kamer zijn gestuurd, waaruit blijkt dat in ieder geval al in 2013 door de Belastingdienst is gemeld dat de invordering tot ernstige problemen leidde?
De vraagstelling suggereert dat de omvang van de affaire sinds 2013 bekend is bij het kabinet. Dit is niet het geval. Wat de gedupeerde ouders is overkomen, had nooit mogen gebeuren en daarvoor heb ik mijn excuses aangeboden.
Was de noodkreet van de Belastingdienst over disproportionele terugvordering u bekend?
Nee. Wat de gedupeerde ouders is overkomen, had nooit mogen gebeuren en dat dit niet eerder naar boven is gekomen is onderdeel van de tragiek.
Waarom noemde u de toeslagenaffaire zo groot als MH17 en het Groninger gasdossier, terwijl u eerder niets heeft gedaan om deze schandvlek op te lossen?
Vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven. Wat de gedupeerde ouders is overkomen, had nooit mogen gebeuren en daarvoor heb ik mijn excuses aangeboden.
Wat heeft u concreet gepoogd op te lossen, ten minste sinds het moment dat de Belastingdienst het kabinet op deze problemen heeft gewezen?
Het kabinet heeft vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven en hem en vervolgens ook Staatssecretaris Van Huffelen gesteund in hun werk om de hersteloperatie toeslagen zo goed mogelijk te laten verlopen.
Erkent u dat het ontluisterend is dat de voormalig Staatssecretaris van Financiën – hoewel hij iets wilde doen voor de ouders – gesneuveld is over de toeslagenaffaire en dat juist de voormalig Staatssecretaris van SZW – die compensatie voor de ouders tegenhield – bevorderd is tot Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de vraagstelling wordt er ten onrechte van uitgegaan dat in de ministerraad van 7 juni 2019 een compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel is tegengehouden. Dit is niet het geval. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven.
Kunt u deze vragen, mede in het licht bezien van de recent verschenen rapportage van kinderopvangstukken van SZW2, een voor een en inhoudelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Eerste coronabesmetting vastgesteld in Grieks vluchtelingenkamp Moria’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Eerste coronabesmetting vastgesteld in Grieks vluchtelingenkamp Moria»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Griekse collega over de uitbraak? Zo ja, wat heeft u met hem besproken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en Nederlandse hulp aan te bieden om verdere verspreiding te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb veelvuldig contact met mijn Griekse collega’s. Hoewel dat voornamelijk in het teken staat van de bilaterale samenwerking en steun om de situatie van vluchtelingen en migranten in Griekenland te verbeteren, wordt ook gesproken over actuele ontwikkelingen. Zoals uw Kamer bekend, was het de bedoeling dat de alternate Minister van Migratie en Asiel, de heer Koumoutsakos, op 10 en 11 september een werkbezoek zou brengen aan Nederland. Tijdens dit bezoek zou ook over de opvang van vluchtelingen op de eilanden worden gesproken, waarbij het in de rede had gelegen om het over de preventieve maatregelen in het kader van COVID-19 te hebben. Als gevolg van de branden in Moria is dit bezoek niet doorgegaan. Wel heb ik hierna, naar aanleiding van deze gebeurtenissen, meermaals contact gehad met mijn Griekse collega. Hierover heb is uw Kamer geïnformeerd.2
Wat zijn de grootste (medische) tekorten in kamp Moria op dit moment om de coronacrisis aan te pakken?
De situatie op Lesbos is in meerdere opzichten zorgelijk, waaronder vanwege besmettingen met het COVID-19 virus waarvan de eerste kort voor de branden in Moria werd geconstateerd. Het kabinet heeft uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de omstandigheden en de maatregelen die door de Griekse overheid zijn getroffen om de uitbraak van COVID-19 onder de migranten op de eilanden te voorkomen.3 Daarin werd Griekenland gesteund door de Europese Commissie en verschillende lidstaten, waaronder Nederland, die hulp hebben aangeboden. Zo heeft Nederland in april een zogenoemde hospitainer aangeboden om de toegang tot medische zorg te verbeteren. Deze is specifiek ingezet voor het uitvoeren van COVID-19 testen.
Met de vreselijke gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in Moria in de periode 8 tot en met 10 september is de situatie verder verslechterd. Een reeks van branden heeft de opvangfaciliteit inclusief het merendeel van de flankerende voorzieningen verwoest. Hoewel de noodhulp inmiddels op gang is gekomen, beschikken nog niet alle migranten en vluchtelingen over de benodigde medische hulp en voorzieningen, wat ook met het oog op COVID-19 zorgelijk is. De Griekse autoriteiten proberen, in samenwerking met de Europese Commissie, Europese lidstaten en overige internationale organisaties en ngo´s om in de acute noden te voorzien, waaronder op het gebied van gezondheidszorg en het tegengaan van de verdere verspreiding van COVID-19.
De Griekse autoriteiten hebben in samenwerking met de Europese Commissie en verschillende VN-organisaties een nieuw kamp opgezet dat in huisvesting voorziet voor de dakloze vluchtelingen en migranten op het eiland. Voorafgaand aan het verblijf op het kamp wordt iedereen getest op COVID-19. Indien een persoon positief wordt getest, wordt hij/zij direct in quarantaine geplaatst in het daartoe aangewezen gedeelte van het kamp. Zo wordt geprobeerd de verdere verspreiding van COVID-19 in het kamp te voorkomen. Op 30 september huisvestte het kamp circa 9.000migranten en vluchtelingen. Bij 260 van hen is een COVID-19 besmetting geconstateerd. Verschillende organisaties proberen extra medische hulp te bieden. De WHO heeft noodteams gestuurd vanuit Noorwegen voor medische ondersteuning. De medische noodteams uit Noorwegen zullen worden afgelost door noodteams uit België en vervolgens uit Oostenrijk.
Tevens heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking EUR 1 miljoen beschikbaar gesteld voor de humanitaire respons van UNICEF op Lesbos. Dit bedrag zal worden gebruikt om sommige van de meest acute noden te lenigen, bijvoorbeeld door distributie van noodgoederen en beschermingsactiviteiten voor kinderen (inclusief activiteiten op het gebied van Mental Health & Psychosocial Support).
Zoals in de Kamerbrief van 10 september jl.4 is toegelicht, heb ik de Griekse collega’s gelijk laten weten dat het kabinet klaar staat om de Grieken de nodige ondersteuning aan te bieden. Griekenland heeft op 12 september via het European Civil Protection Mechanism (UCPM) een verzoek gedaan voor noodhulpgoederen. Nederland heeft eerder dit jaar meermaals gehoor gegeven aan verzoeken via dit solidariteitsmechanisme, maar kiest er nu voor om de humanitaire respons op Griekenland te steunen middels eerdergenoemde financiële bijdrage aan UNICEF.
Welke extra maatregelen zijn genomen sinds de ontdekking van het coronavirus in het kamp en heeft Nederland hier een bijdrage aan geleverd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, bent u bereid, eventueel in samenwerking met de Minister van Volksgezondheid, om extra (medische) hulp(middelen) te bieden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt gecontroleerd of het virus zich verder heeft verspreid binnen kamp Moria?
Zie antwoord vraag 3.
Is de oorzaak van de besmetting al getraceerd?
Zoals bekend werd op 2 september jl. voor de eerste keer in opvangkamp Moria een persoon positief getest op COVID-19. Het betrof een Somalische man die asymptotisch was en direct in isolatie is geplaatst. De oorzaak van zijn besmetting is niet bekend bij het kabinet. Wel is bekend dat betrokkene eerder in Moria zijn asielprocedure had doorlopen, maar ondanks een positief asielbesluit vanaf het vasteland was teruggekeerd naar het opvangkamp.
Op welke manieren wordt het kamp bijgestaan door Nederland, andere lidstaten en/of de Europese Commissie om de oorzaak van de besmetting snel te traceren en aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Worden alle bewoners getest? Zo nee, wie worden er wel getest en wie niet en waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt voorkomen dat het virus zich verder verspreid binnen het kamp, met name bij extra kwetsbare groepen zoals ouderen en zieken? Worden die extra beschermd en zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Wilt u hierop aandringen bij uw Griekse collega?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben er sinds de coronauitbraak in het kamp extra evacuaties plaatsgevonden naar het Griekse vaste land? Zo nee, staat dit op de planning? Zo nee, bent u bereid er bij uw Griekse collega op aan te dringen het aantal evacuaties op te voeren en indien nodig daarbij Nederlandse assistentie aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het staand beleid dat kwetsbare migranten door de Griekse autoriteiten vanuit de Griekse eilanden worden overgebracht naar het vasteland. Mede vanwege COVID-19 zijn sinds het voorjaar circa 26.000 kwetsbare migranten en vluchtelingen overgebracht naar het Griekse vasteland. In geval van Lesbos gaat het om 12.000 personen, d.w.z. bijna de helft van de populatie migranten en vluchtelingen op het eiland in maart 2020. Daarnaast zijn Griekse autoriteiten voornemens om in de week van 28 september 2.000 erkende vluchtelingen over te plaatsen vanaf Lesbos naar het Griekse vasteland. Al met al is het totaal aantal migranten en vluchtelingen dat aanwezig is op de Griekse eilanden afgenomen van circa 42.000 begin 2020 naar 26.000 in september 2020. Dit is een afname van 38%.
Daarnaast zijn in reactie op de branden de 406 amv die nog in Moria verbleven overgebracht naar het vasteland.
In hoeverre is de € 700 miljoen aan bijdrage van de Europese Commissie eerder dit jaar aan de Griekse regering om de vluchtelingenstroom op te vangen ingezet om coronamaatregelen te nemen? Hoeveel is daarvan al ingezet en hoeveel geld is er nog beschikbaar om nog extra maatregelen te nemen? Waar is het overige geld dat al ingezet is aan besteed?2
Naar aanleiding van de gebeurtenissen aan de Grieks-Turkse grens in maart jl. heeft de Europese Commissie als onderdeel van het EU actieplan inzake Griekenland EUR 700 miljoen ter beschikking gesteld aan Griekenland voor migratie- en grensmanagement. Hiervan is momenteel EUR 350 miljoen gealloceerd, waarvan EUR 138 miljoen voor nieuwe opvanglocaties op Kos, Leros en Samos en circa EUR 8 miljoen voor twee opvanglocaties op het vasteland. Daarnaast is ook financiering gealloceerd voor hotels voor amv en EUR 192 miljoen voor opvang activiteiten van IOM en UNHCR. Tevens zal de financiering worden aangewend voor de ondersteuning van EASO en Frontex in Griekenland.
Het bericht ‘Arbeidsmigrant reist steeds verder’ en het bericht ‘Goedkope arbeidsmigrant komt van steeds verder’. |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Arbeidsmigrant reist steeds verder» en het bericht «Goedkope arbeidsmigrant komt van steeds verder»?1 2
Ja, deze berichten zijn mij bekend. Het Financiële Dagblad kwam op 27 augustus 2020 jl. met een vergelijkbaar bericht «Arbeidsmigrant nog goedkoper gemaakt door detachering». Het lid Jasper van Dijk (SP)3 heeft daarover op 3 september jl. schriftelijke vragen gesteld. De beantwoording van onderstaande vragen kan in samenhang worden gezien met de beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk
Klopt het dat, doordat de Poolse economie zich steeds verder ontwikkelt, het voor Europese arbeidsmigranten uit bijvoorbeeld Polen steeds minder aantrekkelijk is om in Nederland te werken of te blijven werken?
De groei van de Poolse economie en de lage werkloosheid in Polen in de periode voorafgaand aan de COVID-19 pandemie kan enige invloed hebben bij de keuze van Poolse werknemers om in andere EU-lidstaten te gaan werken. Dat neemt niet weg dat veel Poolse werknemers nog steeds buiten Polen willen werken. Ook in Nederland vormen Polen nog steeds de grootste groep onder de mobiele werknemers. Wel mag verondersteld worden dat een sterkere positie van Poolse werknemers op de arbeidsmarkt met zich meebrengt dat zij selectiever kunnen zijn bij hun keuze voor een bepaalde lidstaat, bijvoorbeeld op het punt van de woon- en werkomstandigheden.
Deelt u het beeld dat in landen als Polen, Tsjechië, Slovenië en Hongarije een groeiend aantal werkvergunningen wordt afgegeven aan personen buiten de Europese Economische Ruimte (EER), bijvoorbeeld uit Oekraïne, Turkije en Oezbekistan, welke personen daarmee ook aan de slag kunnen via bedrijven in de eerst genoemde landen in bijvoorbeeld Nederland waarbij ook de premies in genoemde landen en niet in Nederland worden afgedragen (A1-payrolling of A1-verloning)?
Een aantal lidstaten heeft vanwege tekorten op hun arbeidsmarkt de toelating van derdelanders versoepeld4. Derdelanders die legaal werken en verblijven binnen een EU-lidstaat kunnen op basis van het vrij verkeer van diensten5 tijdelijk in andere EU-lidstaten te werk worden gesteld. Deze derdelanders zijn – onder bepaalde voorwaarden, zoals voorafgaande verzekering in de zendende lidstaat – sociaal verzekerd in de zendende lidstaat. Op basis van Verordening (EG) 883/2004 kunnen uitgezonden werknemers maximaal 24 maanden sociaal verzekerd blijven in de zendende lidstaat. Dat betekent dat in de ontvangende lidstaat geen sociale premies behoeven te worden afgedragen. Ook ontstaat in de ontvangende lidstaat dan geen recht op uitkering, bijvoorbeeld bij werkloosheid.
Deelt u het beeld dat de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) op 1 januari van dit jaar ervoor zorgt dat Nederlandse bedrijven waar veel tijdelijke buitenlandse arbeidskrachten werken overstappen op deze A1-verloning?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk heb ik op dit moment geen helder beeld van dit effect van de WAB. In mijn brief van 5 juni 20206 inzake de quickscan naar de effecten van de WAB Monitoring en evaluatie WAB, heb ik al opgemerkt dat het lastig is de effecten van de WAB los te bezien van de ingrijpende arbeidsmarkteffecten van de coronacrisis, het overheidsbeleid ter zake en de economische gevolgen. Niettemin worden aan de hand van diverse onderzoeken op dit moment verschillende aspecten van de impact van de WAB in beeld gebracht. Wanneer de resultaten daarvan bekend zijn zal uw Kamer hierover nader worden geïnformeerd.
Deelt u de mening van de Algemene Bond Uitzendorganisaties (ABU) dat deze route van inhuren van niet-EER-arbeidsmigranten via A1-verloning oneerlijke concurrentie veroorzaakt? Waarom wel/waarom niet? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Het inhuren van niet-EER-werknemers via andere EU-lidstaten is op zich geen vorm van oneerlijke concurrentie en volgens het Europese Hof van Justitie mogelijk binnen de Europese regelgeving7, die daaraan ook voorwaarden verbindt. Van oneerlijke concurrentie is pas sprake indien de regels worden overtreden, bijvoorbeeld als er onderbetaling of uitbuiting plaatsvindt, of indien er sprake is van schijnconstructies bedoeld om sociale premies te ontduiken. Ik keur het fingeren van situaties om premievoordelen te bereiken (premieshoppen) af. Dergelijke praktijken leiden inderdaad tot oneerlijke concurrentie en moeten daarom tegengegaan worden.
In mijn brief aan de Kamer over A1-verklaringen en premieshoppen van 7 juli 2020 heb ik mijn inzet tegen premieshoppen toegelicht. Ik heb er in deze brief onder andere op gewezen dat het tegengaan van premieshoppen complex is omdat het vaak gepaard gaat met het achterhouden of fingeren van situaties. De SVB en ketenpartners werken intensiever samen om feiten te achterhalen en signalen en kennis te delen. Ook nieuwe instrumenten zoals de Europese Arbeidsautoriteit en de meldingsplicht van de WagwEU bieden weer nieuwe mogelijkheden bij het opsporen van schijnconstructies.
Deelt u het standpunt van de ABU dat de kans op malafide constructies via A1-verloning groot is en de controle en handhaving anders en beter moet? Bent u van plan om hierin aanvullende stappen te zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het mededingingsrecht belemmeringen opwerpt om A1-constructies te beperken?
In hoeverre het mededingingsrecht aan de brancheorganisaties belemmeringen opwerpt om het gebruikmaken van A1-constructies te beperken kan ik op dit moment niet goed beoordelen. Ik begrijp dat men vanuit de uitzendbranche hierover in gesprek gaat met de ACM, en wil het oordeel van de ACM afwachten alvorens hierover uitspraken te doen.
Hoeveel arbeiders van buiten de EER zijn er in de afgelopen jaren via een A1-verloning actief geweest? Is hierin een splitsing per land en sector te maken?
Uit de ons thans ter beschikking staande gegevens valt niet af te leiden hoeveel arbeiders van buiten de EER in de afgelopen jaren via een A1-verloning in Nederland te werk zijn gesteld. De nationaliteit van werknemers wordt in deze gegevens niet geregistreerd. Wel hebben we inzicht in de aantallen werknemers die vanuit derde landen naar Nederland zijn doorgedetacheerd. Het is dan echter niet duidelijk hoeveel van deze werknemers onder de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving (inclusief premieheffing) zijn komen te vallen. Onderaan treft u een bijlage aan, met daarin een overzicht van de aantallen gemelde werknemers die op grond van deze notificatieplicht gemeld zijn bij UWV, van de jaren 2015 tot en met 2019.
Is er voldoende toezicht of werkgevers en uitzendbureaus zich aan alle wettelijke voorschriften houden waar het gaat om contracting van arbeidsmigranten?
Op alle aspecten van mobiele arbeid in Nederland, dus ook bij grensoverschrijdende contracting, wordt toezicht gehouden door de diverse bevoegde instanties. De Inspectie SZW houdt toezicht op de arbeidswetten zoals de Wet Minimumloon en vakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de huisvesting van hun inwoners, waaronder arbeidsmigranten en houden bouw- en woningtoezicht. De Belastingdienst richt zich op de aanpak van belasting- en premiefraude en schijnconstructies door malafide uitzendbureaus. Het is daarbij van belang dat wet- en regelgeving fraude en malafiditeit zoveel mogelijk ontmoedigt. Toezicht en handhaving is vervolgens het sluitstuk.
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is gevraagd om in een tweede advies te komen met aanbevelingen die zorgen voor een verbetering van de regulering van uitzendbureaus en versterking van de aanpak van malafide uitzendbureaus.
Antwoord 2019
Antwoord 2018
Antwoord 2017
Antwoord 2016
Antwoord 2015
De invoering van een suikertaks |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat het uiterste moet worden ondernomen om overgewicht in Nederland tegen te gaan?
Ik ben van mening dat overheid en maatschappelijke partners zich maximaal moeten inspannen om overgewicht tegen te gaan en daarmee gezondheid te bevorderen.
Kan worden aangenomen dat, gezien de belangrijke rol die suiker speelt bij het ontstaan van overgewicht, een afname van de verkoop van frisdranken in combinatie met de afname van de hoeveelheid suiker in frisdranken op de lange termijn bijdraagt aan het terugdringen van overgewicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit kunnen we aannemen. Er zijn echter diverse factoren die aan de basis kunnen staan van het ontstaan van overgewicht. Uiteindelijk ontstaat overgewicht, omdat een persoon meer calorieën (energie) eet of drinkt dan het lichaam verbruikt. Suiker is een van de vormen waarin we energie consumeren. Ongeveer een kwart van de toegevoegde (niet van nature in producten voorkomende) suikers die we in Nederland consumeren, krijgen we binnen via zogenaamde niet alcoholische dranken. Als daar minder van geconsumeerd zou worden, kan dit leiden tot minder overgewicht, als we niet gelijktijdig meer gaan eten van andere calorierijke producten.
Deelt u de mening dat de kortetermijneffecten van de invoering van een suikertaks, namelijk afname van de hoeveelheid suiker in frisdranken en een afname van de verkoop van frisdranken, voldoende reden zijn om een suikertaks in te voeren in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Afhankelijk van de gekozen vorm van een suikertaks (verschillende tarieven voor verschillende treden van suikergehalten, hoogte van de belasting etc.), kan deze effect hebben op de hoeveelheid suiker in frisdranken en afname van de verkoop. Bij de wijze waarop bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk een suikertaks is ingevoerd, zijn de effecten die u noemt waargenomen. Dit kan reden zijn om een suikertaks in Nederland in te voeren. Ik noem dit ook niet voor niets een perspectiefrijk instrument. Ik kies op dit moment niet voor deze maatregel omdat ik in het Nationaal Preventieakkoord andere afspraken heb gemaakt over suikerreductie, zoals ik u in mijn brief van 3 september jongstleden heb aangegeven.
Hoe verhoudt het niet invoeren van een suikertaks zich tot uw eerdere uitspraak «Wij willen een samenleving waarin het voor mensen gemakkelijker wordt om gezonde keuzes te maken»?
Ik wil inderdaad een samenleving waarin de gezonde keuze de makkelijke keuze is. De weg daar naartoe zijn we ingeslagen. Er zijn heel veel mogelijke maatregelen om de gezonde keuze makkelijker te maken. Samen met de ondertekenaars van het Nationaal Preventieakkoord heb ik voor een flinke lijst maatregelen gekozen. Eén daarvan is een reductie van via frisdranken geconsumeerde calorieën van 25% in 2020 en van 30% in 2025, ten opzichte van 2012. Invoering van een suikertaks is geen onderdeel van de gekozen maatregelen.
Bent u van mening dat ook zonder de invoering van een suikertaks gesteld kan worden dat u het uiterste onderneemt om de inname van suiker te verminderen en overgewicht tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb me maximaal ingespannen om te komen tot het grote aantal afspraken dat in 2018 met het Nationaal Preventieakkoord is gemaakt om overgewicht terug te dringen. Dat wil zeggen dat deze afspraken het mijns inziens maximaal haalbare product zijn van veel gesprekken met zeer veel partijen. Op basis van de quickscan van het RIVM naar de mogelijke impact van de afspraken werd toen ook duidelijk dat aanvullende maatregelen nodig zullen zijn om de doelen en ambities in 2040 te halen. Ik blijf de voortgang monitoren en indien nodig ga ik met partijen in gesprek over extra maatregelen. Parallel heb ik het RIVM de opdracht gegeven om te onderzoeken welke effectieve maatregelen die nu niet of onvoldoende in het Nationaal Preventieakkoord zijn opgenomen, substantieel kunnen bijdragen aan het behalen van de ambities.
In hoeverre is het niet invoeren van de suikertaks het gevolg van een lobby van onder andere het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, zoals beschreven in het artikel «De mysterieuze verdwijning van de suikertaks uit het Preventieakkoord»?1 Kunt u ingaan op de rol die de voedsellobby heeft gespeeld bij de totstandkoming van het Nationaal Preventieakkoord (NPA)?
Bij de totstandkoming van het Nationaal Preventieakkoord heb ik met alle (potentiële) ondertekenaars gesproken om samen tot een gedragen akkoord te komen. Alle partijen konden maatregelen en acties voorstellen. Het akkoord is uiteindelijk gesloten over een pakket aan maatregelen waar de gezamenlijke ondertekenaars achter stonden.
Een van de mogelijke maatregelen die op tafel lag was een aanpassing van de reeds bestaande verbruiksbelasting op niet alcoholische dranken. De voedselindustrie heeft in het proces van totstandkoming van het akkoord aangegeven geen voorstander te zijn van de aanpassing van deze belasting. De frisdrankindustrie heeft voorgesteld de via frisdranken geconsumeerde calorieën met 30% te reduceren in 2025 (ten opzichte van 2012). Daar hebben alle ondertekenaars van het preventieakkoord mee ingestemd.
Klopt het dat er door de industrie een «uitruilvoorstel» is gedaan waarbij de industrie toezegde zelf calorieën uit de markt te halen in ruil voor het niet invoeren van een verbruiksbelasting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat u hiermee zwicht voor de lobby van de industrie ten koste van de volksgezondheid?
Nee.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de inbreng voor het schriftelijk overleg leefstijlpreventie op 9 september?
Helaas is dit niet gelukt.
De trage afhandeling van letselschadezaken door verzekeraars. |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar waarin bleek dat gedupeerden van letselschade onnodig lang moeten wachten op een vergoeding?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitzending van Radar.
Wat is uw reactie op de onthullingen die uit het uitgebreide onderzoek van Radar naar voren komen?
Het belang van slachtoffers bij een adequate en voortvarende schadeafhandeling, dat ook in het onderzoek van Radar naar voren komt, onderschrijf ik. Lichamelijk letsel kan voor slachtoffers immers uitermate ingrijpend zijn, zowel fysiek, emotioneel als sociaal. Als het ongeval is toe te rekenen aan een ander, dient een slachtoffer ook nog eens zijn schade te verhalen. Dat is een belastend maar onvermijdelijk proces.
De uitkomsten van de door Radar verrichte enquête onder slachtoffers sluiten aan bij enkele bevindingen in het onderzoek naar langlopende letselschade dat de Universiteit Utrecht heeft verricht in opdracht van De Letselschade Raad (Langlopende Letselschade, Utrecht Centre for Accountability and Liability Law, 10 juli 2020). Net als in het onderzoek van Radar, waarderen de in het onderzoek in opdracht van De Letselschade Raad ondervraagde slachtoffers de voortvarendheid van de verzekeraar als onder de maat. Uit het onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt daarnaast dat deze beleving van slachtoffers niet strookt met de resultaten van het dossieronderzoek. De onderzoekers hebben 201 zaken geanalyseerd bij 13 verschillende verzekeraars. In deze zaken is de lange duur van de afhandeling veelal te wijten aan onvermijdelijke, niemand na te dragen redenen (medische eindtoestand, re-integratie, onduidelijkheid over de door het ongeval ontstane beperkingen), en in een beperkter aantal zaken mede te wijten aan het niet voortvarend handelen door de verzekeraar of belangenbehartiger van het slachtoffer.
Dit alles neemt niet weg dat er verbeteringen mogelijk en nodig zijn. Het is zaak om samen met de verschillende professionals die zich bezig houden met de afhandeling van letselschade te kijken waar die verbeteringen in het proces van schadeafhandeling kunnen worden gerealiseerd. Het onderzoek van de Universiteit Utrecht biedt daarvoor handvatten.
Hoe verklaart u dat de problematiek rondom het afhandelen van letselschadezaken nu al zo’n 20 jaar voortduurt?
De afhandeling van letselschade vergt tijd. Er is duidelijkheid nodig over uiteenlopende zaken, waaronder de medische eindtoestand van het slachtoffer, de beperkingen die het gevolg zijn van het ongeval, en de mogelijkheid van re-integratie in het arbeidsproces. Dit vergt betrokkenheid van verschillende professionals. Naast de belangenbehartiger van het slachtoffer en de verzekeraar kunnen bijvoorbeeld ook medisch adviseurs, artsen, en re-integratiebegeleiders nodig zijn om de situatie van het slachtoffer in kaart te brengen. De situatie van het slachtoffer, het noodzakelijke maatwerk, de vereiste zorgvuldigheid en de betrokkenheid van de verschillende professionals, leiden ertoe dat de schadeafhandeling in iedere zaak een op maat gesneden inzet en samenwerking vergt van de betrokken professionals.
Het belang van het slachtoffer bij een adequate en voortvarende schadeafhandeling maakt dat er in de afgelopen 20 jaar onverminderd aandacht is geweest voor mogelijke verbeteringen. Zo heeft de wetgever bijvoorbeeld het deelgeschil mogelijk gemaakt en de vergoeding van affectieschade geïntroduceerd. Daarnaast is De Letselschade Raad opgericht. Dit is een onafhankelijke koepelorganisatie, die bestaat uit vele partijen die betrokken zijn bij de behandeling van letselschadezaken. Dit betreffen onder meer Slachtofferhulp Nederland, de ANWB, het Verbond van Verzekeraars, maar ook letselschade-experts, geneeskundig adviseurs en arbeidsdeskundigen. Deze professionals hebben dankzij De Letselschade Raad een vaste overlegstructuur, waarin knelpunten aan de orde worden gesteld en gezamenlijk gezocht wordt naar verbeteringen. De Raad stelt onder meer richtlijnen op voor de betrokken professionals, die bijdragen aan duidelijkheid, voorspelbaarheid en transparantie bij de schaderegelingen. Voorbeelden zijn de richtlijn Rekenmodel voor overlijdensschade en de richtlijnen die zien op licht letsel en de vergoeding van studievertraging. Ook de verschillende beroepsgroepen stellen eigen kwaliteitseisen en dragen zorg voor de naleving daarvan. Een voorbeeld daarvan vormen de verzekeraars, advocaten en de belangenbehartigers.
Deelt u de mening dat zelfregulering niet heeft opgeleverd wat het zou hebben moeten opleveren, namelijk snellere afhandeling van zaken en het centraal stellen van de consument? Zo nee, waarom niet?
Uit het onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt dat langlopende zaken nooit helemaal te voorkomen zijn, onder meer omdat lichamelijk herstel lange tijd kan vergen en ook met zorgvuldige re-integratie in het arbeidsproces veel tijd gemoeid kan zijn. Slachtoffers kunnen ook belang bij dit tijdsverloop hebben, onder meer omdat dit hen in staat stelt hun schade zorgvuldig in kaart te brengen (Langlopende Letselschade, Utrecht Centre for Accountability and Liability Law, 10 juli 2020, p. 158, 162). Dit neemt, als gezegd, niet weg dat er verbeteringen mogelijk en nodig zijn. Hierbij staan volgens de onderzoekers heldere communicatie, het juiste verwachtingsmanagement bij gedupeerde, goede bevoorschotting en samenwerking tussen de betrokkenen op basis van wederzijds vertrouwen en empathie centraal (Ibidem p. 184, 185). Zelfregulering is daarbij geen doel op zich, maar een middel om deze doelstellingen te bereiken.
Wat heeft u, in afwachting van de resultaten van het fors uitgestelde onderzoek van de Universiteit Utrecht, de afgelopen anderhalf jaar gedaan om betere naleving van de (eigen) regels van verzekeraars af te dwingen?
De wijze waarop de professionals in de letselschadebranche handelen, is primair een eigen verantwoordelijkheid van deze branche. Dat neemt niet weg dat ik, ook in de afgelopen anderhalf jaar, de professionals heb aangespoord om kritisch te kijken naar mogelijke verbeteringen, elkaar daarop aan te spreken en daarop scherp te houden. De Letselschade Raad vormt hiervoor een belangrijk gremium.
Het onderzoek van de Universiteit Utrecht maakt duidelijk dat de mogelijkheid tot verbetering van de kwaliteit van de schadeafhandeling primair ligt in heldere communicatie, het juiste verwachtingsmanagement bij gedupeerden, goede bevoorschotting en samenwerking tussen de betrokkenen op basis van wederzijds vertrouwen en empathie.
Het wettelijk verankeren en aanscherpen van de Gedragscode Behandeling Letselschade, alsmede het stellen van sancties op het niet-naleven van die gedragscode, verhouden zich daarmee niet goed. Het kan juist leiden tot verdere juridisering en polarisatie in schadeafhandeling ten nadele van het slachtoffer. Hetzelfde geldt voor het treffen van wettelijke maatregelen ten aanzien van tuchtrecht. Dit leidt evenmin tot versnelling van het proces van schadeafhandeling. Daarbij is van belang dat tuchtrecht gaat over gedrag en primair tot doel heeft ongewenste tuchtrechtelijk laakbare uitwassen binnen de eigen beroepsgroep of bedrijfstak tegen te gaan. Voor een effectieve werking van het tuchtrecht is onder meer vereist dat het tuchtrecht als zodanig en de (gedrags)normen die aan het tuchtrecht onderworpen zijn, kunnen rekenen op voldoende draagvlak binnen de duidelijk af te bakenen groep die onder de werking van dat tuchtrecht valt. Met het oog hierop en de effectiviteit van het tuchtrecht dient het tuchtrecht dan ook vooreerst vanuit uit de betreffende groep zelf te komen.
Met de vraagstellers onderstreep ik het belang en de noodzaak van verbeteringen. Professionals – en de wijze waarop zij te werk gaan bij schadeafhandeling – kunnen het verschil maken op meta- en zaaksniveau. De professionals in de letselschadebranche slaan op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de Universiteit Utrecht de handen ineen onder de koepel van De Letselschade Raad.
De Letselschade Raad werkt allereerst aan de invoering van een Nationaal Keurmerk Letselschade. Dit keurmerk is toegankelijk voor alle dienstverleners in de branche, onder wie belangenbehartigers, advocaten en verzekeraars. Zij kunnen zich inschrijven in het register van het keurmerk, als zij voldoen aan de kwaliteitseisen die door de gezamenlijke branche worden opgesteld. De Letselschade Raad houdt toezicht op de naleving van deze eisen. Bij niet-naleving wordt de betrokkene persoon of organisatie uit het register van het keurmerk geroyeerd. Het Keurmerk gaat in 2021 van start.
De Letselschade Raad stelt daarnaast voor om eerder en vaker vormen van buitengerechtelijke geschillenbeslechting in te zetten om de kwaliteit van de afhandeling in letselschadezaken te verbeteren. Dit kan bijdragen aan het verbeteren en zo mogelijk versnellen van het proces van schadeafhandeling, op een laagdrempelige wijze. Ook kan het polarisatie voorkomen. Voorts komt De Letselschade Raad met maatregelen om het slachtoffer meer duidelijkheid te geven over het proces van schadeafhandeling. Naast verdere normering van de bij de schadeafhandeling te hanteren uitgangspunten, richt de Raad hiertoe een online schadeafwikkelingsplatform. Dit biedt het slachtoffer inzicht in het proces van schadeafhandeling en draagt bij de aan de verbetering van de regiemogelijkheden van het slachtoffer.
Het geheel van de voorgestelde maatregelen leidt ertoe dat de afhandeling van langlopende letselschade zoveel mogelijk wordt verbeterd. Het is voor slachtoffers van wezenlijk belang dat zij zich gesteund voelen als zij proberen om hun leven weer op te pakken. Dat is iets wat de leden van uw Kamer en mij na aan het hart gaat. In mijn brief in reactie op het rapport van de Universiteit Utrecht, die parallel aan uw Kamer wordt gestuurd, ga ik nader in op de conclusies en de maatregelen ter verbetering.
Bent u bereid, zo snel als mogelijk, de regels uit de huidige Gedragscode Behandeling Letselschade aan te scherpen, sancties te introduceren, dit alles wettelijk te verankeren en een onafhankelijke tuchtraad in het leven te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat voormalig staatssecretaris Van Ark een compensatie voor de gedupeerden in de CAF-11 zaak blokkeerde in de Ministerraad |
|
Peter Kwint (SP), Mahir Alkaya |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven waarop u zich in uw eerdere beantwoording van onze vragen over deze zaak baseert dat het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gezamenlijk hebben opgetrokken om tot een oplossing te komen voor gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire, mede gelet op de documenten over deze zaak die op 31 augustus naar de Kamer zijn gestuurd waaruit blijkt dat in ieder geval al in 2013 door de Belastingdienst is gemeld dat de invordering ernstige problemen kende maar dat door uw departement de noodzaak om volledig terug te vorderen benadrukt bleef worden?1 2
Het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) werken vanaf het begin nauw samen om gedupeerde ouders zo snel mogelijk recht te doen. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag is veel fout gegaan. Wat de gedupeerde ouders als gevolg hiervan is overkomen, had nooit mogen gebeuren. Begin juni 2019, bij de voorbereiding op gesprekken met gedupeerde ouders, begon de omvang van de affaire bij voormalig Staatssecretaris Snel duidelijk te worden. Zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen werd vanaf dat moment door het kabinet onderschreven. Hiervan heeft hij het kabinet op de hoogte gebracht, waarna hij in zijn brief van 11 juni 20193 uw Kamer heeft laten weten vastberaden te zijn de situatie zo snel mogelijk recht te zetten en dat hij de Adviescommissie uitvoering toeslagen heeft gevraagd hem daarbij te helpen. Zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit de notitie van 2 oktober 20194 is hierna intensief samengewerkt om ook een structurele oplossing te vinden voor het alles-of-niets beginsel, zoals in dezelfde Kamerbrief is aangekondigd. Wij hebben eerder aangegeven het te betreuren dat destijds de signalen op de achtergrond zijn geraakt doordat fraudezaken in de actualiteit stonden en het bestrijden van fraude op dat moment voorrang kreeg. Daarbij hebben we ook aangegeven dat we betreuren dat er niet eerder is gekozen voor proportioneel vaststellen.
Waarom zijn zoveel stukken die bij de zoektocht naar boven zijn gekomen niet aan de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen verstrekt? Bent u ervan overtuigd dat deze commissie hiermee een volledig en afdoende beeld heeft gekregen van de besluitvorming over het disproportioneel terugvorderen van toeslagen?
Voor de Adviescommissie is gezocht binnen een kortere periode, omdat de focus lag op de periode rond 2014–2015. De stukken die gevonden zijn naar aanleiding van vragen aan het ministerie en berichtgeving van het journalistieke collectief Follow the Money zijn met de Adviescommissie gedeeld en later ook met uw Kamer.5
Bij het onderzoek naar signalen over de problematiek van de eigen bijdrage bij de kinderopvangtoeslag dat ik op 31 augustus jl.6 aan uw Kamer heb aangeboden, is tussen juni en augustus gericht gezocht in miljoenen documenten. Hierbij zijn alle informatiesystemen van het Ministerie van SZW geraadpleegd. Met een dergelijk diepgaand onderzoek komen documenten naar boven die niet met een reguliere zoekopdracht gevonden kunnen worden. Dit was ook de reden om een apart onderzoek te laten uitvoeren, om zorg te dragen dat alles boven zou komen wat niet al bekend was. Toen dit onderzoek startte, was de Adviescommissie uitvoering toeslagen al tot een eindconclusie gekomen. De gevonden stukken in het onderzoek laten zien welke signalen zijn uitgewisseld tussen de Belastingdienst en het Ministerie van SZW over het terugvorderen van kinderopvangtoeslag in relatie tot het niet (volledig) voldoen van de eigen bijdrage door ouders. De conclusie uit de rapportage ondersteunt die van de eerdere zoektocht. Het beeld dat de signalen op de achtergrond zijn geraakt komt overeen met het beeld uit het eerste advies van de Adviescommissie.
Ik betreur het dat de strikte handhaving zware gevolgen heeft gehad voor ouders. Het aangevulde beeld van de historie doet niets af aan de conclusie dat wat gedupeerde ouders is overkomen als gevolg van het harde stelsel nooit had mogen gebeuren. Daarom heeft het kabinet maatregelen genomen om dit ook met terugwerkende kracht te herstellen.
Waarom is een snelle oplossing voor de ouders in de CAF 11-zaak, toen bij het Ministerie van Financiën klaarblijkelijk bekend was hoe de vork in de steel zat, die zich had kunnen uitstrekken naar andere onterechte fraudegevallen, door u geblokkeerd? Kunt u een reconstructie bieden van de besluitvorming over deze uiteindelijk niet uitgevoerde compensatieregeling? Kunt u daarbij de ambtelijke notities ter voorbereiding van deze later geblokkeerde regeling aan de Kamer doen toekomen?
In de vraagstelling wordt er ten onrechte van uitgegaan dat in de ministerraad van 7 juni 2019 een compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel is tegengehouden. Dit is niet het geval. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven. Vanuit het Ministerie van SZW is daarbij aangegeven actief betrokken te willen zijn bij het vinden van een passende oplossing. Het is als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen, voor de mensen om wie het handelen gaat, anderen in dezelfde situatie én het algemeen belang. Die zorgvuldigheid is betracht met het werk van de Adviescommissie uitvoering toeslagen onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige compensatie, ten aanzien van de CAF-11 ouders een interim-advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies.
Op 2 juli 2020 heeft uw Kamer besloten tot het instellen van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. Op 14 juli 2020 heeft de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag documenten en inlichtingen gevorderd die onder andere zien op de totstandkoming van de compensatieregeling voor de gedupeerde ouders in de CAF-11-zaak. De documenten worden in die hoedanigheid met uw Kamer gedeeld. Zo betracht ik een zorgvuldige en transparante werkwijze.
Welk doel dient het volgens u om een door een collega-bewindslid voorgestelde compensatieregeling, die daarmee de ernst van de problematiek erkent, te blokkeren? Zijn deze gronden gelegen in de eerder door u genoemde scheiding tussen uw beleidsmatige verantwoordelijkheid en uitvoerende verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van Financiën? Zo ja, erkent u dat u hiermee verantwoordelijkheid draagt voor de ontstane problematiek en de situatie waarin gedupeerde ouders zich bevinden?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 3, is er geen compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel tegengehouden. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven. Vanuit het Ministerie van SZW is daarbij aangegeven actief betrokken te willen zijn bij het vinden van een passende oplossing. Het is als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen, voor de mensen om wie het handelen gaat, anderen in dezelfde situatie én het algemeen belang. Die zorgvuldigheid is betracht met het werk van de Adviescommissie uitvoering toeslagen onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige compensatie, ten aanzien van de CAF-11 ouders een interim-advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies.
Kunt u aangeven hoe u kunt stellen dat uw ambtsvoorganger «vanaf het begin onderschreven [heeft] dat gedupeerde ouders zo snel mogelijk recht moet worden gedaan» en kunt u dit staven aan de hand van interne documenten? Welk moment moet hierbij worden beschouwd als beginpunt en ligt dit voor of na het moment dat uw ambtsvoorganger een snelle compensatie voor ouders blokkeerde in de ministerraad? En geldt dit naar uw mening voor al uw ambtsvoorgangers?
Het Ministerie van Financiën en SZW hebben in nauwe samenspraak opgetrokken bij het zoeken naar een passende oplossing voor ouders. Het is als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen, voor de mensen om wie het handelen gaat, anderen in dezelfde situatie én het algemeen belang. Voor de ouders in de CAF11-zaak was nog onvoldoende duidelijk in welke mate zij waren benadeeld en op welke compensatie zij daarom recht hadden. Voor ouders die mogelijk in dezelfde positie verkeerden, moest nog naar hun zaak gekeken worden. Voor het algemeen belang was nog onduidelijk of ouders op terechte gronden een vergoeding uit algemene middelen zouden krijgen. Dit verdiende een zorgvuldig onderzoek en een zorgvuldige afweging ten aanzien van de compensatievraag. Die zorgvuldigheid is betracht met het werk van de AUT onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige compensatie, ten aanzien van de CAF-11 ouders een interim-advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies.
Op 2 juli 2020 heeft uw Kamer besloten tot het instellen van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. Op 14 juli 2020 heeft de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag documenten en inlichtingen gevorderd die onder andere zien op de totstandkoming van de compensatieregeling voor de gedupeerde ouders in de CAF-11-zaak. De documenten worden in die hoedanigheid met uw Kamer gedeeld. Zo betracht ik een zorgvuldige en transparante werkwijze.
Waarom is door uw ambtsvoorganger(s), dat zoals u in uw eerdere antwoorden schrijft beleidsmatig verantwoordelijk is voor de kinderopvangtoeslag, tot op heden ontkend dat zij betrokken zijn geweest bij de besluitvorming over de terugvorderingsproblematiek terwijl uit de door u toegezonden stukken van uw departement blijkt dat zij jarenlang hebben aangemoedigd dat disproportionele terugvordering beleid werd? Waarom was het adagium dat «kwalitatief goede kinderopvang niet gratis is» belangrijker dan de gedupeerde ouders en kinderen wiens levens zijn verwoest door een dikwijls onmetelijke schuldenlast?
Net als mijn ambtsvoorgangers draag ik zorg voor het stelsel van kinderopvang en daarmee voor de inhoudelijke voorwaarden voor kinderopvangtoeslag. Daarvoor wordt niet weggelopen en die verantwoordelijkheid wordt ook zeker niet ontkend. Het wettelijk kader en de verantwoordelijkheden in het stelsel van kinderopvangtoeslag is een samenspel van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de Wet kinderopvang (Wko). De Belastingdienst/Toeslagen, uitvoerder van de kinderopvangtoeslag, is onderdeel van het Ministerie van Financiën. De Staatssecretaris van Financiën en ik trekken daarom samen op, ieder vanuit onze eigen verantwoordelijkheid.
Zoals ook uit het onderzoek blijkt, is er op meerdere momenten tussen de ministeries gesproken over het volledig terugvorderen van de kinderopvangtoeslag als een ouder de eigen bijdrage niet (volledig) had betaald. Voor het Ministerie van SZW was een nieuw stelsel van financiering het antwoord op deze signalen. Vanaf 2014 werd aan deze stelselherziening gewerkt. Toen het kabinet besloot niet door te gaan met directe financiering werd ingezet op het verbetertraject kinderopvangtoeslag.
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het betreur dat destijds geen gevolg is gegeven aan de signalen door proportioneel terugvorderen van de kinderopvangtoeslag mogelijk te maken. Sinds eind 2019 is proportioneel terugvorderen mogelijk gemaakt. In deze uitzonderlijke situatie heeft het Kabinet besloten de inzichten van nu ook met terugwerkende kracht toe te passen vanaf het begin van het huidige toeslagenstelsel om daarmee ouders die door het harde karakter van de regelgeving in ernstige en soms blijvende problemen zijn gekomen, waar mogelijk een passende oplossing te bieden.
Kunt u deze vragen een voor een en inhoudelijk behandelen?
Alle vragen zijn één voor één en inhoudelijk behandeld.
Het bericht ‘Walgelijk, maar ook nuttig?; Justitie zint op maatregelen tegen kindersexpoppen’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Walgelijk, maar ook nuttig?; Justitie zint op maatregelen tegen kindersexpoppen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het verschijnen van kindersexpoppen op de Nederlandse markt?
De aanpak van seksueel kindermisbruik heeft vanaf het begin van deze kabinetsperiode mijn aandacht en prioriteit. Het verschijnen van kindersekspoppen op de Nederlandse markt vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het in omloop brengen van poppen die een subcultuur van seksueel misbruik van kinderen normaliseert, conflicteert met de verantwoordelijkheid om onze kinderen te beschermen. Ik neem het signaal van de Douane over het aantreffen van dergelijke poppen dan ook zeer serieus. Daarom is het departement begonnen met een verkenning van het onderwerp, zowel wetenschappelijk als rechtsvergelijkend. Op dit moment wordt onderzocht wat de wettelijke mogelijkheden zijn die de huidige nationale wet- en regelgeving biedt om de verkoop, invoer, etc. van kindersekspoppen aan te pakken. Verder wordt beleidsmatig bezien of een verbod passend is met als onderbouwing het verbod op virtuele kinderporno, bijvoorbeeld als onderdeel van beoogde wetgeving. Ik zal de Kamer over de resultaten van de verkenning informeren.
Ziet u ook de gevaren van het gebruik van kindersekspoppen als opstapje, verleider of drempelverlager voor kindermisbruikers naar het in de «praktijk» brengen van hun behoeften?
Over de eventuele werking van kindersekspoppen wordt een debat in wetenschappelijke kring gevoerd waarin verschillende gezichtspunten naar voren komen. Beleidsmatig zie ik een verband met het verbod op virtuele kinderporno, waarover eenzelfde discussie zou kunnen plaatshebben. Virtuele kinderporno is verboden.
Hoe beoordeelt u de gedachte dat het gebruik ook een methode zou kunnen zijn om kindermisbruik tegen te gaan en waar is deze gedachte op gestoeld?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat juist het blokkeren van gelijkenissen om behoeften mee te bevredigen de juiste weg is zoals die ook is gekozen in de Wet Computercriminaliteit III, middels het amendement van van de leden Tellegen en Van Toorenburg over de strafbaarheid bij inzet van een virtuele creatie, waarmee het virtuele kindermisbruik strafbaar is gesteld?2
Deze beleidsmatige vergelijking neem ik mee in de bij antwoord 2 aangekondigde verkenning.
Wat staat er in de weg aan een verbod op kindersexpoppen en de import daarvan en is het mogelijk om, totdat het verbod in wetgeving is opgenomen, de poppen bij de douane toch in beslag te nemen en/of te registreren wie de klanten zijn?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 wordt momenteel onderzocht of een verbod mogelijk en passend is. Op dit moment betekent dat wanneer er geen verdenking van een strafbaar feit is, er geen ruimte voor strafvorderlijke confiscatie van deze voorwerpen is. Het departement gaat met de Douane in gesprek over de mogelijkheden die zij – buiten het strafrecht om – hebben voor confiscatie en of registratie, en over eventuele wettelijke aanvullingen die zulke maatregelen mogelijk maken.
Bent u bereid een verbod op kindersexpoppen op te nemen in de aangekondigde wetgeving dat het «pedohandboek» moet gaan verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het artikel ‘Bankenautoriteit vreest dat witwasregels doel voorbij schieten’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bankenautoriteit vreest dat witwasregels doel voorbij schieten»?1
Ja.
Herkent u het geschetste probleem? Welke categorieën ondernemingen en instellingen in Nederland worden meer dan gemiddeld geweigerd als klant door financiële instellingen? Hoe lang moet een startende onderneming in Nederland gemiddeld wachten bij het openen van een bankrekening? Wat betekent dit voor het Nederlandse vestigingsklimaat?
Een belangrijk onderdeel van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is dat instellingen verplicht zijn om een inschatting te maken van het risico op witwassen of terrorismefinanciering dat een klantrelatie met zich mee brengt, en voldoende maatregelen moeten nemen om dat risico te mitigeren. Indien er sprake is van een onacceptabel risico of indien het cliëntenonderzoek niet kan worden voltooid, dient de instelling de cliëntrelatie niet aan te gaan, dan wel te verbreken. Het in het artikel aangehaalde onderzoek van de European Banking Authority (EBA) richt zich op situaties waarin instellingen ervoor kiezen om risico’s te vermijden, bijvoorbeeld door vooraf te besluiten om aan bepaalde klanten of sectoren geen diensten te verlenen. Er wordt dan gesproken over «de-risking». Van de-risking kan ook sprake zijn als instellingen afscheid nemen van bepaalde bestaande klanten of sectoren omdat zij die een te hoog risicoprofiel toedichten. Wanneer de-risking op te grote schaal optreedt dan zou dit tot uitsluiting van bepaalde groepen kunnen leiden.
Signalen van de-risking door banken zijn mij bekend en het fenomeen is ook aan de orde gekomen in gesprekken met de Nederlandse Vereniging voor Banken (NVB). Banken houden echter geen kwantitatieve data bij, omdat elke zaak apart wordt behandeld en beoordeeld. Bij lopende klantrelaties geldt dat de bank bij de opzegging van bankrekeningen moet voldoen aan de wet- en regelgeving en de jurisprudentie die op dit gebied bestaat. Dit houdt onder andere in dat de bank rekening dient te houden met de gerechtvaardigde belangen van de klant bij voortzetting van de dienstverlening. Ook staat in artikel 2 lid 1 van de algemene bankvoorwaarden (ABV) dat de bank bij opzegging van een rekening een zorgplicht heeft en deze jegens de klant in acht dient te nemen. Deze zorgplicht wordt in de jurisprudentie gespecificeerd.
Het openen van een rekening voor een startende onderneming in Nederland duurt in beginsel kort. Volgens de NVB geldt voor het merendeel van de startende ondernemingen die als laag risico worden geclassificeerd dat de bankrekening vlot kan worden geopend (vaak binnen een week). Als de aanvraag complexer is of een klant een hoger risicoprofiel heeft kan het openen van een rekening langer duren. In het kader van het vestigingsklimaat is het onder andere van belang dat ondernemers die zich in Nederland willen vestigen duidelijkheid hebben over de informatie die vereist is om een bankrekening te kunnen openen. Voor buitenlandse ondernemers kan het orange carpet programma duidelijkheid geven over de aanvraag van een betaalrekening.2 Dit programma biedt buitenlandse ondernemers hulp bij het verkrijgen van een visum om zo hun onderneming te kunnen starten in Nederland.
Herinnert u zich de waarschuwingen uit de Tweede Kamer voor de continuïteit van de bancaire dienstverlening, geuit bij het debat over de wijziging vierde anti-witwasrichtlijn op 3 december 2019, en uw toezegging dit punt mee te nemen in een evaluatie? Wanneer bent u van plan die evaluatie uit te voeren?2
Ja, in het debat heb ik met uw Kamer gesproken over de continuïteit van de bancaire dienstverlening voor verschillende groepen zoals politiek prominente personen (PEP’s). Bij de behandeling van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn heb ik de Eerste Kamer toegezegd om de wet binnen drie jaar na inwerkingtreding te evalueren. In het kader van die evaluatie wordt de invloed van verscherpt cliëntenonderzoek, in bijzonder bij PEP’s, op cliëntacceptatie meegenomen. De voorbereidingen voor de evaluatie vinden op dit moment plaats en de uitkomsten worden medio 2021 met beide Kamers gedeeld.
Welke stappen hebt u na het rapport van de Autoriteit Persoonsgegevens gezet om de uitvoering van de Wwft te vergemakkelijken en informatie-uitwisseling tussen banken mogelijk te maken? Tot welke resultaten heeft dit geleid?
In het kader van het plan van aanpak witwassen hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en ik onder meer gekeken naar het vergroten van de effectiviteit van de poortwachtersfunctie.4 Het kunnen delen van bepaalde gegevens kan de informatiepositie van poortwachters, zoals banken, vergroten en daarmee het cliëntenonderzoek verbeteren. Omdat het om het delen van persoonsgegevens gaat zijn hierover meerdere adviezen gevraagd aan de Autoriteit Persoonsgegevens.5 Deze adviezen zijn betrokken bij het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen. In dit wetsvoorstel wordt onder meer geregeld dat de poortwachters bij een cliënt met een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering informatie over integriteitrisico’s kunnen delen. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in grondslagen die het mogelijk maken voor banken om gezamenlijke transactiemonitoring op te zetten. In de voortgangsbrief van 3 juli jl. werd aangekondigd dat het wetsvoorstel na de zomer naar de Raad van State zou worden gezonden voor advisering. Dit is inmiddels gebeurd.6 Na advisering door de Raad van State wordt het wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig gemaakt.
Kunt u instaan voor een ongestoorde financiële dienstverlening aan medewerkers van internationale organisaties, ambassades en buitenlandse bedrijven in Nederland?
Het kabinet spant zich in om de financiële dienstverlening aan internationale organisaties, ambassades en buitenlandse bedrijven in Nederland, evenals hun medewerkers, zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het personeel van internationale bedrijven en instellingen geldt dat zij rechtmatig in de Europese Unie verblijven en daarmee op grond van de Payment Accounts -richtlijn7 recht hebben op het gebruik van een basisbetaalrekening. Daarbij dient opgemerkt te worden dat banken, ook bij internationale organisaties, ambassades en buitenlandse bedrijven, verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wwft. Als een bank het cliëntenonderzoek niet kan voltooien of de risico’s bij een klant niet voldoende kan mitigeren kan dat leiden tot het afscheid nemen van de cliënt.
De Financial Action Task Force(FATF) heeft aanbevelingen opgesteld die een verscherpt cliëntenonderzoek voor PEP’s aanbevelen. De FATF-aanbevelingen komen ook tot uiting in de Europese anti-witwasrichtlijn. De reden voor een verscherpt cliëntenonderzoek komt voort uit het feit dat PEP’s zich veelal in een positie bevinden die potentieel misbruikt kan worden voor witwassen en terrorismefinanciering. Verscherpt cliëntenonderzoek bij PEP’s is preventief van aard. Een zakelijke relatie afwijzen, uitsluitend omdat een cliënt een uiteindelijk belanghebbende (ook wel UBO8 genoemd) of een PEP is, druist in tegen de gedachte van de Wwft, de Europese anti-witwasrichtlijn en de FATF-aanbevelingen.9 Financiële instellingen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van verscherpt cliëntenonderzoek bij PEP’s. Zij moeten hiervoor een individuele beoordeling maken van het risicoprofiel van hun cliënten en kijken welke eventuele mitigerende maatregelen nodig zijn. DNB heeft richtlijnen opgesteld in haar leidraad, waarbij ook specifiek op onderzoek bij PEP’s wordt ingegaan.10 Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 wordt bij de evaluatie van de implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn specifiek de positie van PEP’s meegenomen.
Kunt u instaan voor een ongestoorde financiële dienstverlening aan «politically exposed persons»in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om het proces van «onboarding»voor klant én bank te vergemakkelijken? Wat gaat u doen om te voorkomen dat klanten worden geweigerd omdat financiële dienstverleners opzien tegen de administratieve rompslomp?
In het plan van aanpak witwassen heb ik aangekondigd de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen private partijen te willen verbeteren.11 Met het in het antwoord op vraag 4 bedoelde wetsvoorstel plan van aanpak witwassen wordt beoogd het delen van informatie over klanten met een hoog risico op witwassen of terrorismefinanciering te bevorderen. Het beoordelen van het risicoprofiel van de klant kan aanzienlijk worden verbeterd als instellingen gebruik kunnen maken van informatie over klanten met een hoog risico die al vergaard is door een andere dienstverlener. Dit zal ook het proces voor klanten vergemakkelijken, ook als zij door een instelling als hoog risico worden geclassificeerd.
Het bericht ‘VS zet hoofdaanklager Internationaal Strafhof op zwarte lijst’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «VS zet hoofdaanklager Internationaal Strafhof op zwarte lijst»?1
Ja.
Bent u vooraf geïnformeerd door de Verenigde Staten van Amerika dat ze deze stap ook daadwerkelijk gingen nemen?
Nederland is kort van te voren op de hoogte gesteld door de Amerikaanse ambassade.
Welke stappen heeft u de afgelopen maanden bilateraal genomen om deze sancties te voorkomen?
Het Kabinet heeft de VS de afgelopen maanden verschillende malen publiek en achter de schermen gevraagd deze kwestie niet verder te escaleren, de aan medewerkers van het Strafhof opgelegde reisbeperkingen in te trekken en geen verdergaande sancties op te leggen. Dit is zowel in Den Haag via de Amerikaanse ambassade als in Washington gebeurd, en direct door mijzelf in gesprek met Secretary of State Pompeo.
Welke stappen heeft u de afgelopen maanden in Europees Unieverband genomen om deze sancties te voorkomen?
In april heeft Nederland deelgenomen aan een door de EU georganiseerde VTC met State Department waarin Nederland de VS heeft opgeroepen geen verdere maatregelen te nemen en de steun van de EU lidstaten aan het Hof heeft onderstreept. Nederland heeft de door de VS opgelegde reisbeperkingen en de dreiging van verdergaande sancties tegen het Hof daarnaast in verschillende EU-besprekingen opgebracht en op de agenda gezet. De dag voorafgaand aan het aankondigen van de nieuwe VS-sancties in september jl. heeft Nederland nog een bijeenkomst georganiseerd met 9 Europese lidstaten over de verwachte aanscherping van de Amerikaanse sancties en onze reactie hierop.
Bovendien heeft Nederland in EU-verband opgeroepen tot maatregelen om het ICC zoveel mogelijk te beschermen tegen deze VS-sancties. Zo heeft Nederland onder andere de Europese Commissie gevraagd het toevoegen van de sancties aan de bijlage van de Antiboycotverordening van de EU in overweging te nemen. Dit is ook door andere lidstaten opgebracht tijdens een EU-vergadering. Het toevoegen van de Amerikaanse sancties tegen het Strafhof aan de Antiboycotverordening is uiteindelijk een beslissing van de Commissie, maar NL acht het van belang dat de Commissie van ons en zoveel mogelijk andere gelijkgezinde lidstaten hoort dat deze toevoeging gewenst wordt geacht.
Ben u het eens dat dit een aanval is op het internationaal recht in het algemeen en het internationaal strafrecht in het bijzonder, en dat dit de missie van het Internationaal Strafhof, namelijk het voorkomen van straffeloosheid, ernstig in de weg staat?
Ja, en dit is ook zo aan de VS gecommuniceerd. Voor het Kabinet is het meest belangrijke dat het Strafhof zijn werk kan blijven doen. Daartoe zijn dan ook verschillende stappen gezet de afgelopen maanden, zie hierover vragen 9 en 10.
Bent u het eens dat het opleggen van sancties tegen personeel van het Internationaal Strafhof ontoelaatbaar is?
Zoals gezegd vindt Nederland de sancties verontrustend. Nederland is teleurgesteld dat de VS verdergaande sanctiemaatregelen heeft genomen, ondanks onze oproep, en die van de bredere internationale gemeenschap, om dit niet te doen.
Bent u het eens dat Nederland als gastland van het Internationaal Strafhof, en u als Minister van buitenlandse zaken van dit gastland, een bijzondere plicht heeft om het Internationaal Strafhof te beschermen tegen maatregelen die het functioneren van dit hof belemmeren?
Naast zijn verplichtingen als een van de 123 verdragspartijen bij het Statuut van Rome heeft Nederland als gastland de verantwoordelijkheid het Hof onafhankelijk, veilig en naar behoren te laten functioneren, zoals is vastgelegd in Zetelverdrag.
Bent u het eens dat u diezelfde plicht heeft om internationaal uw blijk te geven van het belang van het Internationaal Strafhof, en zal u daarom stellig in het verweer komen tegen dergelijke sancties?
Ik onderstreep het belang van het Internationaal Strafhof, en het belang dat Nederland hecht aan de strijd tegen straffeloosheid in het algemeen, vaak in internationaal verband. Premier Rutte heeft het belang van het Strafhof vorige week nog in zijn speech genoemd tijdens de opening van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, en ik nam zelf deel aan een bijeenkomst van het Informal Ministrial Network of the ICC, een informele groep van landen die actief hun steun aan het Strafhof betuigen, waar ik opnieuw mijn zorgen over de sancties heb uitgesproken en alle aanwezige landen heb opgeroepen het Hof te blijven steunen.
Welke stappen bent u van plan te nemen om ervoor zorg te dragen dat de personen die onder deze sancties vallen daar zo min mogelijk last van ervaren?
Afgelopen maanden is nauw contact onderhouden met het Strafhof, verschillende banken en onze Europese partners. Met het Hof is bekeken wat nodig is om zijn werkzaamheden in de strijd tegen straffeloosheid te blijven uitvoeren. Met verschillende banken is de mogelijke impact van sancties op het Hof besproken en is het belang van het werk van het Hof, evenals voortzetting van de bancaire dienstverlening aan het Hof en zijn medewerkers, onderstreept. Deze gesprekken worden voortgezet zolang de sancties van kracht blijven.
Herinnert u zich dat u aankondigde «vervolgstappen» te zullen nemen indien de Verenigde Staten daadwerkelijk over zou gaan tot het instellen van deze sancties? Welke vervolgstappen bent u bereid te nemen?
Zoals gezegd is Nederland met de Europese Commissie in gesprek over het toevoegen van de sancties aan de bijlage van de Antiboycotverordening van de EU. Deze optie is ook tijdens een EU-vergadering aan de orde gekomen, en de Commissie brengt op dit moment opties in kaart over dit onderwerp. Toevoeging van de executive order die de basis vormt voor de sancties tegen het Strafhof aan de bijlage van de Antiboycotverordening van de EU zou een belangrijk politiek signaal geven.
Bent u bereid de Verenigde Staten bilateraal er op aan te spreken en hen ertoe op te roepen deze sancties direct van tafel te halen?
Ja, dat is ook direct gedaan na invoering van de sancties.
Bent u bereid direct te pleiten voor een verklaring van de Europese Unie met deze strekking?
Dat heb ik gedaan. De Hoge Vertegenwoordiger heeft daarop een statement uitgebracht.
DDoS-aanvallen op internetproviders |
|
Arne Weverling |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Netwerk Caiway opnieuw getroffen door DDoS-aanval»?1
Ja
Kunt u aangeven, door middel van een overzicht, hoeveel DDoS-aanvallen op internetproviders of andere bedrijven in de vitale digitale infrastructuur er over de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden? Hoeveel DD0S-aanvallen hebben er op het brede midden- en klienbedrijg (mkb) plaatsgevonden over de afgelopen jaren?
De meest gestructureerde statistieken die beschikbaar zijn over DDoS-aanvallen zijn afkomstig van de Nationale Beheersorganisatie voor Internet Providers (NBIP). NBIP rapport jaarlijks over de DDoS-aanvallen die gemeten zijn door hun Nationale DDoS Wasstraat (NaWas).2 De NaWas is een privaat non-profit initiatief om DDoS-aanvallen te mitigeren. De NaWas heeft 90 deelnemers en beschermt 2,5 miljoen.nl domeinen, ongeveer 42,5% procent van het Nederlandse internet. In 2019 zijn 919 aanvallen geregistreerd door de NaWas, gemiddeld twee tot 3 per dag. Dit is een lichte daling ten opzichte van het aantal aanvallen in 2018, terwijl het aantal deelnemers groeide in dezelfde periode. De intensiteit van DDoS-aanvallen neemt al jaren gestaag toe. Daarin is geen uitsplitsing te maken naar sectoren.
Welke impact hebben dergelijke DDoS-aanvallen op internetgebruikers en het bedrijfsleven? Is een inschatting te maken van de economische schade als gevolg van de verstoring van het internet die DDoS-aanvallen veroorzaken?
DDoS-aanvallen zijn dagelijks aan de orde in het digitale domein. Om de impact te beperken nemen organisaties mitigerende maatregelen. Dat kan in eigen beheer, via commerciële partijen en men kan zich aansluiten bij de NaWas. Voor internetproviders geldt dat zij een zorgplicht hebben om maatregelen te nemen ten behoeve van de continuïteit van hun dienstverlening op basis van de Telecommunicatiewet. Aanbieders van essentiële diensten hebben een plicht om passende technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen te nemen op basis van de Wet bescherming netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Succesvol gemitigeerde aanvallen hebben niet of nauwelijks impact op de continuïteit van de dienstverlening van een bedrijf of voor internetgebruikers. Een inschatting van de economische schade als gevolg van een verstoring van het internet als gevolg van een DDoS-aanval is niet te maken omdat het afhangt van een groot aantal factoren zoals de omvang van de verstoring, de duur van de verstoring en welke diensten worden getroffen.
Welke rol speelt het Digital Trust Center (DTC) in het voorkomen van DDOS-aanvallen en het beperken van de gevolgen van DDOS aanvallen voor het brede mkb? In hoeverre helpt het NCSC het brede mkb hierbij? Welke mogelijkheden bestaan er om het brede mkb hier bij te helpen?
DDoS-aanvallen zijn niet te voorkomen, het is wel mogelijk om de kwetsbaarheid voor en de impact van DDoS-aanvallen te verkleinen. Het DTC en het NCSC maken deel uit van het zogenaamde Landelijk Dekkend Stelsel van schakelorganisaties op het gebied van cybersecurity. Binnen dit stelsel kan, met inachtneming van de hiervoor geldende wettelijke kaders, informatie over bijvoorbeeld digitale kwetsbaarheden en DDoS-aanvallen worden gedeeld tussen publieke en private partijen, met als doel de slagkracht van de partijen te vergroten.
Het DTC informeert niet-vitale bedrijven via haar website over wat te doen voor, tijdens en na een DDoS-aanval, zoals het maken van afspraken met hun ICT-leveranciers.3 Ook informeert het DTC bedrijven welke beschermingsmaatregelen zij kunnen nemen om minder kwetsbaar te zijn voor misbruik van digitale systemen.
Het NCSC heeft primair tot taak de rijksoverheid en vitale bedrijven te informeren en adviseren over voor hen relevante digitale dreigingen en incidenten. Daarnaast verstrekt het NCSC ook, binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders, aan andere organisaties voor die organisaties of hun doelgroepen relevante dreigingsinformatie, die in het kader van de primaire taakuitoefening beschikbaar is gekomen. Verder draagt het NCSC bijvoorbeeld ook met haar kennis en expertise bij aan de publiek-private anti-DDoS coalitie en faciliteert het de Information Sharing and Analysis Centers (ISACs). Binnen de ISACs wisselen aanbieders onderling kennis en informatie uit over onder andere DDoS-aanvallen. Naar aanleiding van de recente toename van het aantal en de intensiteit van DDoS-aanvallen, heeft het NCSC gewaarschuwd om extra waakzaam te zijn. Op haar beurt heeft het DTC de aangesloten samenwerkingsverbanden van bedrijven hierover geïnformeerd.
Hoe duidt u het feit dat, volgens cijfers van onder andere de nationale anti-DDoS-coalitie, de complexiteit en intensiteit van DDoS-aanvallen toeneemt? Welke consequenties voor de manier waarop er wordt samengewerkt om DDoS-aanvallen af te slaan dient deze observatie volgens u te hebben?
Op basis van de gegevens van NBIP neemt de intensiteit van DDoS-aanvallen al een aantal jaren toe. In het Cyber Security Beeld Nederland 2020 kwam naar voren dat een toename van de complexiteit van DDoS-aanvallen volgens experts is uitgebleven. Met een toename van de intensiteit van DDoS-aanvallen neemt de noodzaak om samen te werken door kennis en technische mogelijkheden bij elkaar te brengen ook toe. De publiek-private anti-DDoS coalitie is hier een goed voorbeeld van. De anti-DDoS coalitie bestaat uit ongeveer vijfentwintig deelnemers vanuit overheidsorganisaties zoals het NCSC en Agentschap Telecom, internetproviders, internet exchanges, non-profit organisaties en universiteiten. De anti-DDoS coalitie is in 2018 gestart om Nederlandse organisaties beter te beschermen tegen DDoS-aanvallen door middel van kennisdeling, gezamenlijke oefeningen, het promoten van maatregelen tegen aanvallen en het ontwikkelen van technische oplossingen. Elk van deze onderdelen wordt ingevuld door een werkgroep van de coalitie waarin deelnemers kunnen plaatsnemen. De coalitie stelt zich ook tot doel om in brede zin organisaties te informeren over de ontwikkelingen en resultaten via hun website.4
Kunt u aangeven of de wijze waarop er op dit moment tussen providers kennis gedeeld wordt over het afslaan van DDoS-aanvallen naar behoren functioneert?
Het delen van kennis en informatie tussen bedrijven vindt onder meer plaats in de ISACs en in de anti-DDoS coalitie. Mijn beeld is dat deze vormen van kennisdeling en samenwerking concreet bijdragen aan de aanpak van DDoS-aanvallen in Nederland. Een voorbeeld is dat in de anti-DDoS coalitie een zogenoemde clearing house wordt ontwikkeld waarbij in een technisch systeem de karakteristieken van een DDoS-aanval worden uitgewisseld tussen clearing house deelnemers. Dit project draagt ook bij aan de ontwikkelingen van clearing houses in Europa via het EU-project CONCORDIA. Tijdens de recente toename aan DDoS-aanvallen is ook informatie uitgewisseld tussen deelnemers in de coalitie om de kenmerken van de aanvallen scherper te kunnen duiden.
Op welke wijze zijn overheidsinstellingen, zoals het NCSC, betrokken bij het tegengaan van DDoS-aanvallen? Welke instrumenten heeft het NCSC om DDoS-aanvallen te voorkomen en de gevolgen te verkleinen? Welke verbeterpunten signaleert u hierbij?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de voorgaande vragen verrichten verschillende overheidsinstellingen activiteiten ten behoeve van het bevorderen van de weerbaarheid met betrekking tot het tegengaan van DDoS-aanvallen via kennis, informatie en samenwerking. Het NCSC heeft krachtens de Wbni bijvoorbeeld NBIP aangewezen als organisatie waaraan in het kader van bovenvermelde taakuitoefening dreigingsinformatie kan worden verstrekt. Ook de Politie zet in het kader van haar taakuitoefening in op preventie, verstoring, opsporing en vervolging van daders en het uit de lucht halen van botnets die voor onder meer DDoS-aanvallen worden ingezet. Daarnaast wordt door Logius en CIO-Rijk afgestemd met internetproviders hoe directe koppelingen (peering) voor overheidsorganisaties behulpzaam kunnen zijn om de impact van DDoS-aanvallen te minimaliseren.
Deelt u de mening dat samenwerkingsverbanden gericht op het tegengaan van DDoS-aanvallen een belangrijke rol hebben in het versterken van onze digitale weerbaarheid? Op welke wijze neemt u deel aan dergelijke samenwerkingsverbanden?
Ik deel de mening dat samenwerking cruciaal is om de digitale weerbaarheid in Nederland te versterken. Het bundelen van kennis en krachten is een hoeksteen van de Nederlandse cybersecurity aanpak in de Nederlandse Cyber Security Agenda. De anti-DDoS coalitie is een goed voorbeeld van samenwerking op een specifiek gebied waarbij kennis vanuit publiek, privaat en wetenschap bij elkaar komt om de weerbaarheid in Nederland te verhogen tegen DDoS-aanvallen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als, naast internetproviders met een landelijk netwerk, ook regionale providers, zoals Caiway of Delta, toetreden tot (publiek-private) samenwerkingsverbanden gericht op het afslaan van DDoS-aanvallen? Zo ja, bent u bereid deze providers hiertoe aan te sporen?
Op basis van de Telecommunicatiewet hebben aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten de plicht om passende technische of organisatorische maatregelen te nemen om de continuïteit van hun dienstverlening te waarborgen. Ik vind het van belang dat internetaanbieders een oplossing kiezen die het beste aansluit bij hun bedrijfsvoering om de continuïteit te waarborgen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kunnen mitigerende maatregelen voor DDoS-aanvallen op verschillende manieren worden geïmplementeerd, namelijk in eigen beheer, via een commerciële partij of door zich aan te sluiten bij de NaWas.
Wordt er, bijvoorbeeld in het kader van de stresstest digitale ontwrichting, geoefend op scenario’s van (grootschalige) verstoring van het internetverkeer als gevolg van DDoS-aanvallen? Op welke wijze komen de lessen die uit deze oefeningen getrokken worden terecht bij de providers?
Binnen de anti-DDoS coalitie worden publiek-private oefeningen georganiseerd waar in een gecontroleerde omgeving een aantal partijen een DDoS-aanval inzet en aantal partijen de DDoS-aanval mitigeert. De lessen uit deze oefeningen worden gedeeld met de verschillende partners zodat zij verbetering door kunnen voeren in hun netwerken. De anti-DDoS coalitie wil deze lessen in de toekomst via hun site delen zodat meer partijen de opgedane lessen kunnen benutten. Deze oefeningen sluiten aan op de inzet van het kabinet voor een structureel oefen- en testprogramma conform de motie Weverling. 5
Worden «normale» internetgebruikers op dit moment voldoende voorgelicht over de noodzaak beschermingsmaatregelen te nemen om daarmee te voorkomen dat hun apparaten misbruikt worden voor het uitvoeren van een DDoS-aanval?
Voor vergroten van de bewustwording van burgers op het gebied van digitale veiligheidsmaatregelen is informatie en handelingsperspectief beschikbaar op veiliginternetten.nl en er vinden campagnes plaats, zoals «Doe je updates». Door apparaten te updaten beschermen eindgebruikers niet alleen zichzelf. Ze zorgen er ook voor dat apparaten minder kwetsbaar zijn om onderdeel te worden van een botnet waarmee onder meer DDoS-aanvallen worden uitgevoerd.
De verblijfstitel voor personen tijdens de coronatijd in Nederland zonder visumplicht |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de websites «Reizen en vervoer tijdens de coronapandemie» en «Coronavirus (COVID-19): gevolgen voor aanvraag of verblijf» en met name de passages over een verblijf in Nederland zonder visum (niet-visumplichtig)?1 2
Ja, die zijn mij bekend.
Wat wordt op de eerstgenoemde site bedoeld met «legaliseren» in de zinssnede «Als u als niet EU-burger geen visum nodig had, maar gedwongen bent langer dan 90/180 dagen te blijven, moeten de bevoegde nationale instanties uw visum verlengen, een nieuw visum afgeven, of uw verblijf op andere wijze legaliseren»? Op welke wijze kan de visumverlening of legalisatie van het verblijf plaatsvinden?
De informatie op de website van de Europese Commissie betreft slechts een advies van de Europese Commissie voor alle lidstaten. Lidstaten zijn bevoegd om hier op nationaal niveau invulling aan te geven. Op de tweede website, die van de IND is de nationale handelwijze weergegeven.
Visumvrije derdelanders hebben een vrije termijn van 90 dagen. Deze termijn kan onder normale omstandigheden eenmalig en enkel in zeer bijzondere situaties, met nog maximaal 90 dagen verlengd worden bij een IND-loket. Dit gebeurt door het plaatsen van een sticker «verblijfsaantekening algemeen» in het geldig document voor grensoverschrijding. De maximale verblijfperiode is dan 180 dagen. Wegens Covid-19 is echter de beleidskeuze gemaakt om het verblijf niet meer middels het afgeven van een sticker verblijfsaantekening te verlengen, noch een verblijfsvergunning te verlenen. Besloten is de «overstay» toe te staan, enkel wanneer de vreemdeling aantoonbaar niet de mogelijkheid heeft om tijdig terug te keren. Wanneer deze visumvrije vreemdeling contact opneemt met de IND, wordt aangegeven dat het de verantwoordelijkheid van de vreemdeling is om te bezien hoe hij kan terugkeren, hij dit zo snel mogelijk dient te doen en dat hij hierover contact kan opnemen met zijn eigen diplomatieke vertegenwoordiging. Wanneer de vreemdeling wél in de mogelijkheid is om tijdig Nederland te verlaten maar desondanks buiten de vrije termijn in Nederland verblijft (overstay), kan de vreemdeling bij uitreis door de KMar een inreisverbod worden opgelegd.
Is de in bovengenoemde passage genoemde nationale instantie voor Nederland de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Dat is juist.
Hoe verhoudt de genoemde visumverlening of legalisatie van een verblijf van langer dan 180 dagen zich tot hetgeen op de tweede genoemde website wordt gezegd over een verblijf na 180 dagen, namelijk dat de overheid er begrip voor heeft als iemand vanwege corona niet kan vertrekken en dat er «minder streng» gecontroleerd wordt op personen die langer blijven dan toegestaan?
Die zijn in overeenstemming met elkaar, zie ook de beantwoording van vraag 5.
Daarbij wordt opgemerkt dat in normale omstandigheden enkel in zeer bijzondere situaties een eenmalige verlenging van 90 dagen buiten de vrije termijn mogelijk is. Daarna staan er geen middelen meer open om het verblijf te verlengen. De vreemdeling wordt erop gewezen dat, zodra mogelijk, hij tijdig dient te vertrekken, zowel na de overschrijding van de vrije termijn van 90 dagen als na 180 dagen.
Wanneer de vreemdeling wél in de mogelijkheid is tijdig Nederland te verlaten maar desondanks buiten de vrije termijn in Nederland verblijft (overstay), kan de KMar hem of haar bij uitreis een inreisverbod opleggen.
Deelt u de mening dat hetgeen op beide sites staat onduidelijkheid kan veroorzaken bij degenen die zonder visumplicht langer dan 180 dagen in Nederland moeten verblijven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De informatie op de website van de Europese Commissie betreft slechts een advies van de Europese Commissie voor alle lidstaten. Lidstaten zijn bevoegd om hier op nationaal niveau invulling aan te geven. Op de website van de Europese Commissie wordt voor verdere informatie ook verwezen naar de informatie op de websites van de nationale autoriteiten. Nederland heeft gekozen voor een invulling waarbij de vreemdeling langer kan blijven dan diens vrije termijn zonder dat hiervoor een document wordt afgegeven. Deze informatie is te vinden op de IND-website.
Wat moeten personen die niet-visumplichtig zijn en door corona gedwongen zijn langer dan 180 dagen in Nederland te verblijven doen na die 180 dagen? Moeten zij hun verblijf laten legaliseren of mogelijk een visum aanvragen zoals de eerstgenoemde site stelt? Zo ja, hoe dan? Of geldt wat de tweede site meldt, namelijk dat zij zich niet bij de IND hoeven te melden en dat hun langere verblijf als het ware tijdelijk gedoogd wordt?
Voor zowel deze vraag als vraag 2 – overschrijding van de 90 uit 180 dagentermijn – geldt dat de beleidskeuze is gemaakt om deze categorie vreemdelingen geen verblijfsvergunning aan te laten vragen of het verblijf anderszins te laten verlengen. Enkel de vreemdelingen die aantoonbaar in overmacht verkeren waardoor zij niet tijdig Nederland kunnen verlaten, kunnen zonder een verlenging van hun vrije termijn in Nederland verblijven. Omdat het vliegverkeer is hervat zijn de meeste vreemdelingen die bij het begin van de Covid-19 crisis in Nederland vast zaten, weer in de gelegenheid om terug te keren naar hun land van verblijf.
De ontvoering van Insiya naar India |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vader van ontvoerde Insiya krijgt ouderlijk gezag niet terug» en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van het lid Kuiken over dit onderwerp?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onbevredigend is dat Insiya ondanks rechterlijke uitspraken met betrekking tot kinderontvoering, teruggeleiding en het ouderlijk gezag, nog steeds niet terug bij haar moeder is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening.
Wat is er door Nederland gedaan om de rechterlijke uitspraken over de teruggeleiding van Insiya en het ouderlijk gezag te effectueren, welke Nederlandse autoriteiten zijn daarbij betrokken en met welk resultaat?
Wanneer het land waar een kind naar toe is overgebracht niet is aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag, wordt het verzoek tot teruggeleiding van de achtergebleven ouder langs diplomatieke weg aangeboden aan de autoriteiten van dat land. Uitspraken van de Nederlandse rechter over de betreffende zaak worden langs dezelfde weg onder de aandacht gebracht bij de buitenlandse autoriteiten. Effectuering van de Nederlandse uitspraken kan in India door Nederland echter niet worden afgedwongen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot juridische procedures die in India lopen ten aanzien van deze zaak en in hoeverre belemmeren die de terugkeer van Insiya naar Nederland?
Over in India aanhangige procedures tussen partijen kan en mag ik u alleen met toestemming van betrokken partijen informeren.
Heeft u contact met uw Indiase ambtsgenoot over Insiya? Zo ja, wat is de aard van dat contact en welk resultaat heeft dit opgeleverd of verwacht u? Zo nee, waarom niet en gaat u alsnog contact opnemen?
Ja, in de ambtelijke en politieke gesprekken die het Ministerie van Buitenlandse Zaken voert met India is deze zaak steeds onderwerp van gesprek, ook in de gesprekken die de Minister van Buitenlandse Zaken heeft met zijn ambtgenoot. Daarbij wordt aangedrongen op een snelle en goede oplossing voor moeder en kind. In reactie op het teruggeleidingsverzoek verwijst India naar de lopende rechtsgang in dat land. Nederland blijft bij India aandringen op het belang van een spoedige uitspraak in de diverse zaken en op naleving van het door de Indiase rechter bevolen contactherstel tussen moeder en kind.
Het bericht ‘Vergunningsvrij bouwen gaat tijd opleveren’ |
|
Julius Terpstra (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vergunningsvrij bouwen in Rotterdam gecertificeerd»?1
Ja.
Wat vindt u van het initiatief Architect aan Zet (AZZ)?
Het initiatief Architect aan Zet is een experiment op grond van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (CHW). Ik denk dat de resultaten van dit experiment en andere experimenten onder de CHW en de pilots rond de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, kunnen bijdragen aan een versnelling van de procedures in de bouw én een goede bouwkwaliteit. Ik kijk vol verwachting uit naar de resultaten van deze experimenten.
Zijn er andere gemeenten die al eerder dezelfde soort pilots hebben gedaan? Zo ja, welke zijn dat en kunt u de ervaringen en onderzoeksresultaten delen? In hoeverre biedt de Crisis- en Herstelwet ruimte om deze pilot ook landelijk mogelijk te maken?
Onder het stelsel van de Omgevingswet zullen de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen verder verruimd gaan worden. De huidige bouwactiviteit wordt gesplitst in een technische bouwactiviteit en een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen. Aan de technische kant kunnen meer activiteiten vergunningvrij worden omdat ruimtelijke randvoorwaarden geen rol meer spelen. De afbakening van deze activiteiten wordt gezien het belang van de veiligheid en gezondheid uniform landelijk bepaald. Aan de ruimtelijke kant krijgen gemeenten de ruimte om te bepalen in welke gevallen een vergunning nog noodzakelijk is. De verwachting is dat het aantal vergunningplichten hierdoor zal afnemen en bouwactiviteiten sneller gerealiseerd kunnen worden.
Vooruitlopend hierop is op basis van de CHW in gemeenten die dit wensten geexperimenteerd met een verruiming van het vergunningvrij bouwen. Over de ervaringen met de CHW wordt jaarlijks gerapporteerd.2
De experimenten op grond van de CHW gelden voor gemeenten die zich daarvoor aangemeld hebben. Op dit moment ligt het, gezien de beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging (Wkb) per 1 januari 2022, niet in de rede dat deze experimenten nog uitgebreid zullen worden. Vanaf inwerkingtreding van de Wkb geldt een vergelijkbaar stelsel in heel Nederland. Experimenten als Architect aan Zet onder de Crisis- en herstelwet blijven mogelijk tot inwerkingtreding van de Wkb. Daarna kan voor dergelijke projecten gebruik worden gemaakt van de generieke mogelijkheden van de Omgevingswet en de Wkb.
Daarnaast kunnen gemeenten ook proefprojecten starten in het kader van de Wkb. In de afgelopen jaren is ter voorbereiding op de door uw Kamer aangenomen Wkb al een groot aantal proefprojecten uitgevoerd. Op 30 november 2018 heb ik uw Kamer in een evaluatie van de in de periode 2015–2018 uitgevoerde proefprojecten aangeboden. Tot aan inwerkingtreding van de Wkb zijn en worden er door gemeenten en andere stakeholders (integrale) proefprojecten uitgevoerd. In deze proefprojecten wordt, door alle partijen gewerkt volgens de nieuwe rol- en taakverdeling. De komende maanden zullen er naar verwachting nog een groot aantal nieuwe proefprojecten starten.
Wat zijn de mogelijk verwachte nadelige effecten van vergunningsvrij bouwen?
Bouwwerken die vergunningvrij worden gebouwd moeten gewoon aan de eisen van de bouwregelgeving voldoen. Vergunningvrij betekent daarmee dus nooit regelvrij bouwen. Wanneer het bouwen vergunningvrij is, wordt niet vooraf preventief door de gemeente getoetst of het bouwplan (op papier), aan de regels voldoet. Er bestaat dus een risico dat er in afwijking van één of meerdere eisen gebouwd gaat worden. Afhankelijk van de ernst van deze afwijking zal deze bij latere ontdekking, bijvoorbeeld via een handhavingstraject, hersteld moeten worden of zal het bouwwerk moeten worden afgebroken.
Bij de afbakening van de categorie vergunningvrije bouwwerken in het Besluit omgevingsrecht is gekeken welke gebouwen, gezien hun aard en omvang en met het oog op de veiligheid, zonder een te groot risico vergunningvrij gebouwd kunnen worden. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven wordt het vergunningvrij bouwen onder de Omgevingswet aan de technische kant verder uitgebreid. Daarbij is ook bezien welke bouwactiviteiten zich ervoor lenen om zonder vergunning gebouwd te worden.
Opgemerkt wordt dat binnen de kaders van het experiment Architect aan Zet er wel sprake is van controle. De gemeente toetst de plannen niet en er is ook geen sprake van een vergunning, maar er is in tegenstelling tot vergunningvrij bouwen wel controle op de uitvoering. De architect kijkt namelijk voor en tijdens het bouwproces mee of het bouwen in overeenstemming met de regels plaatsvindt en doet een check op het gereed gekomen bouwwerk. Dit resulteert naar verwachting dus juist in het positieve effect dat het gerede bouwwerk zal voldoen aan de bouwregelgeving.
Kunt u het onderzoek dat wethouder Kurvers van Rotterdam heeft uitgevoerd of de verantwoordelijkheid voor de toetsing en het toezicht op de bouwregels aan marktpartijen overgelaten kan worden delen met de Kamer?
Het project Architect aan Zet is in 2014 gestart. De Afdeling Bouw- en Woningtoezicht van gemeente Rotterdam heeft in de periode 2014–2017 onderzocht hoe de aanpak van het experiment in praktijk werkt. Met het onderzoek dat wethouder Kurvers van de gemeente Rotterdam heeft uitgevoerd over de verantwoordelijkheid voor de toetsing en het toezicht op de bouwregels wordt gerefereerd naar de evaluatie van het project Architect aan Zet tussen 2014 en 2018. Deze evaluatie van vijf proefprojecten is in de vorm van een brochure beschikbaar via de website van gemeente Rotterdam.3
Deelt u de mening dat in tijden van wooncrisis naar onorthodoxe maatregelen gekeken moet worden? Zo ja, bent u bereid actief met andere gemeenten, de VNG en provincies in gesprek te gaan om vergunningsvrije bouwpilots op te starten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb diverse maatregelen genomen om het woningtekort te verkleinen. Dat betekent vooral doorgaan met bouwen en excessen wegnemen. De maatregelen betreffen onder meer het naar voren halen van financiële middelen uit de Woningbouwimpuls, het aanpakken van knelpunten bij gemeenten en woningcorporaties, in te zetten op de transformatie van winkels en/of kantoorpanden naar woningen en extra geld voor flexpools. Met middelen om de stikstofproblematiek aan te pakken, versnelling van besluitvorming op grootschalige woningbouwlocaties, onderzoek naar de mogelijkheden van een actief grondbeleid door het Rijk en concretere afspraken met gemeenten en provincies over plancapaciteit en woningbouw wordt de productie voor een langere termijn verhoogd.
Versnelling van de procedures rond het bouwen maak ik mogelijk met genoemde uitbreiding van het (technisch) vergunningvrij bouwen en door invoering van de Wkb. In dat geval maakt vergunningverlening in gevolgklasse 1 plaats voor een bouwmelding en wordt het bouwproces gecontroleerd door een onafhankelijk kwaliteitsborger. De ervaringen van deelnemers uit eerdere proefprojecten (zie het antwoord op vraag4 laten zien dat deze manier van werken tijdwinst oplevert, zeker naarmate partijen vaker volgens de nieuwe werkwijze bouwen. Ik verwacht dan ook dat de lopende proefprojecten en de invoering van het nieuwe stelsel voor kwaliteitsborging zullen bijdragen aan versnelling van de bouwproductie. In voorbereiding op de invoering van de Wkb kunnen gemeenten tevens nieuwe proefprojecten starten volgens deze versnelde werkwijze.
Welke maatregelen neemt u op dit moment om de procedures rondom vergunningverlening te versnellen zodat de woningbouwbouw versneld doorgang kan vinden? Kijkt u daarbij ook naar innovatieve oplossingen?
Zie de diverse maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 6.
Waar dit verantwoord is worden de mogelijkheden rond vergunningvrij bouwen verder uitgebreid onder de Omgevingswet. Dit zorgt voor besparing in tijd en lasten. De Wkb levert ook een bijdrage aan het versnellen van de vergunningverlening in de woningbouw. Met de invoering van het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen en de Omgevingswet wordt de preventieve toets en vergunningverlening door het bevoegd gezag in gevolgklasse 1 vervangen door een bouwmelding door de initiatiefnemer. De reguliere proceduretijd van 8 weken voor een vergunningaanvraag wordt door de vervanging van een bouwmelding verkort naar 4 weken.
Daarnaast wordt gekeken naar de mogelijkheden voor innovatieve oplossingen zoals conceptueel bouwen. Dergelijke oplossingen kunnen bijdragen aan het versneld doorlopen van het bouwproces, door een meer gestandaardiseerde werkwijze te hanteren. Bekeken wordt of innovatieve oplossingen zoals conceptueel bouwen in proefprojecten voor de Wkb kunnen worden meegenomen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ’LTO: inbreng sector niet meegenomen in afspoelingsmaatregelen’ |
|
Helma Lodders , Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «LTO: inbreng sector niet meegenomen in afspoelingsmaatregelen»?1
Ja.
Klopt het dat de inbreng van de sector niet betrokken is of meegenomen wordt bij het opstellen van maatregelen om afspoeling van akkerbouwpercelen te voorkomen? Zo ja, wat is de reden dat de deskundigheid van de sector niet betrokken is? Zo nee, waar komt het verschil van inzicht vandaan?
Met LTO is ambtelijk overleg gevoerd over de maatregelen tijdens de voorbereiding van het ontwerpbesluit, onder andere over afspoeling van akkerbouwpercelen. Ook tijdens de periode van 18 mei tot en met 15 juni jongstleden waarin het ontwerpbesluit is geconsulteerd, is overleg met LTO geweest. De inbreng van LTO en van andere organisaties en individuele landbouwers, heeft geleid tot aanpassingen in het ontwerpbesluit.
Bij neerslag kunnen nutriënten oppervlakkig afspoelen van percelen naar nabijgelegen wateren. Zoals in het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn2 is aangekondigd, wordt deze afspoeling bemoeilijkt voor landbouwers met ruggenteelten op klei- of lössgronden door het plaatsen van waarneembare hindernissen. In de uitwerking van deze maatregel is ervoor gekozen om de landbouwer opties te geven waaruit deze kan kiezen. In de consultatieversie van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen zijn twee opties opgenomen om deze oppervlakkige afspoeling tegen te gaan, te weten het frezen van een opvanggreppel parallel aan de watergang rondom het perceel zonder aansluiting op oppervlaktewater óf het aanleggen van drempeltjes tussen de ruggen.
De consultatie heeft geleid tot aanpassingen van deze maatregelen. Ten eerste is de optie van het frezen van een opvanggreppel verbreed waarbij een landbouwer afwaterende greppels of infiltratiesleuven aanlegt die bij normale weersomstandigheden het afstromende water opvangen en niet afwateren op de watergang. Hierdoor kan de landbouwer de voor zijn perceel meest passende greppel of infiltratiesleuf aanleggen. Ten tweede is de optie van het aanleggen van drempeltjes tussen de ruggen gewijzigd waarbij het voorstel van LTO is overgenomen om tijdens of na het aanleggen van de ruggen mechanisch kleine drempeltjes te maken tot een afstand van maximaal 2 meter. In het artikel van de Boerderij wordt over deze gewijzigde maatregel aangegeven dat dit problematisch is bij pootaardappelen. Bij pootaardappelen is deze maatregel inderdaad lastiger toepasbaar, daarom voorziet het ontwerpbesluit in meerdere opties voor de landbouwer.
Als gevolg van de consultatie is een derde optie toegevoegd: overgenomen is namelijk de optie van het verbreden van de teeltvrije zone langs watergangen. Dat houdt in dat langs de watergang grenzend aan het betreffende perceel een onbeteelde en onbemeste zone wordt aangelegd van minimaal 3 meter breed.
LTO heeft in de consultatie ook voorgesteld de bewerking van land met een woeltand op te nemen. Dit voorstel is niet overgenomen om redenen van praktische uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Bij toepassing van de woeltand zou, om afspoeling het hele jaar door tegen te gaan, telkens na een stevige regenbui de woeltand opnieuw gebruikt moeten worden. Dit is praktisch moeilijk uitvoerbaar en in de handhaving is lastig te controleren of steeds tijdig een nieuwe bewerking met de woeltand is uitgevoerd.
Kunt u toelichten waarom u voor de gehanteerde mate van gedetailleerdheid heeft gekozen en waarom bent u niet overgegaan tot meerdere maatregelen waarbij de boer kan kiezen uit een palet aan maatregelen die het best past bij de bedrijfsvoering?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 waarin ik heb toegelicht dat, naar aanleiding van de consultatiereacties, in het ontwerpbesluit meerdere mogelijkheden zijn opgenomen die een boer bij de teelt in ruggen op klei- of lössgronden kan toepassen en waaruit hij kan kiezen. Hiermee wil ik ruimte bieden aan maatwerk. Daarbij is een zeker detailniveau van de individuele opties nodig om zowel voor de landbouwer als handhavende partij duidelijk te maken of wanneer in de uitvoering aan een gekozen optie is voldaan.
Het ontwerpbesluit is bij de Kamer ingediend, bent u bereid om in aanloop naar de behandeling van het ontwerpbesluit de wetenschappelijke onderbouwing van de voorgestelde maatregelen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u – voordat de Kamer de behandeling van het ontwerpbesluit ter hand neemt – toelichten op welke manier de landbouwpraktijk betrokken is bij het opstellen van de maatregelen en op welke manier de sector, naast de formele consultatieronde, input heeft kunnen geven of maatregelen kunnen voorstellen om invulling te geven aan de doelstelling in het zesde actieprogramma?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. In de fase van de voorbereiding van het ontwerpbesluit is ook ambtelijk overleg gevoerd met Cumela.
Voorafgaand aan de opstelling van deze maatregelen in het 6e Actieprogramma heeft in 2017 overleg met diverse organisaties uit de agrarische sector en andere organisaties plaatsgevonden over de te nemen maatregelen, gegeven de situatie van de waterkwaliteit volgend uit de Evaluatie Meststoffenwet3 en «Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland: toestand en trends».4 Ook is in het kader van de verplichte milieueffectrapportage op het ontwerp zesde actieprogramma een publieke consultatie geweest.
Kunt u voordat de Kamer de behandeling van het ontwerpbesluit ter hand neemt toelichten wat de verschillende maatregelen betekenen voor de regeldruk in de landbouw en de daaruit voorkomende kosten? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u graag naar paragraaf 3.1.1. van de Nota van Toelichting behorend bij het ontwerpbesluit. De aanpassing in de uitrijdperiode op bouwland voorafgaand aan de teelt van maïs leidt tot een toename van de regeldruk als gevolg van de melding die landbouwers uiterlijk 15 februari aan de Minister moeten doen indien zij maïs gaan telen. Aan de berekening van de aanvullende lasten ligt de gecombineerde opgave van 2019 ten grondslag van landbouwers die in die jaren maïs hebben geteeld op zand- en lössgronden. Voor de melding wordt gerekend met 2,5 minuut aanmelden op Mijn RVO, een kwartier voor het verzamelen van gegevens en 1,2 minuut voor het doorvoeren van het perceelnummer. Daarbij wordt gerekend met een tarief per persoon per uur van € 37 overeenkomstig de standaard die voor kostenberekening van landbouwers wordt toegepast. Daarmee komt de totale regeldruk op € 249.428. De reacties in de consultatie zijn aanleiding geweest in het ontwerpbesluit toe te voegen dat de melding van een perceel kan worden gewijzigd, omdat het voorkomt dat na 15 februari met het gebruik van percelen wordt geschoven. Het is niet mogelijk in te schatten hoeveel percelen dit betreft, daarom kan de regeldruk van de wijziging van de melding niet worden berekend.
Voor een landbouwer kan de aanpassing van de uitrijdperiode van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib voorafgaand aan de teelt van maïs op zand- of lössgrond leiden tot mogelijke aanvullende afzetkosten voor mest. De omvang van deze kosten is niet te duiden omdat dit per bedrijf zal verschillen.
De aanleg van drempeltjes of andere waarneembare maatregelen tussen en rondom ruggenteelten op klei- of lössgrond brengt kosten met zich mee voor de landbouwer die deze werkzaamheden (laten) uitvoeren. Omdat een landbouwer kan kiezen welke optie hij wil toepassen is de omvang van deze kosten niet te duiden. Daarnaast kan dit per bedrijf verschillen afhankelijk van het areaal dat het betreft.
Ik wil tot slot opmerken dat het Adviescollege toetsing regeldruk geen aanleiding heeft gezien een formeel advies uit te brengen over dit ontwerpbesluit.
De oproep om al het zorgpersoneel een bonus te geven. |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ziekenhuisbestuurder schrijft brief aan Minister: geef iedereen coronabonus»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat de inzet van medische technici, ICT’ers, kantoorpersoneel en roostermakers in de zorg ook bij heeft gedragen aan de continuïteit van de zorg in tijden van corona? Vindt u het daarom eveneens ongewenst dat op dit moment een derde van het zorgpersoneel – waaronder deze mensen – niet onder de bonusregeling valt?
De bonus kent als oorsprong de motie van mevrouw Van Kooten-Arissen. De bedoeling van deze motie is om een bonus toe te kennen aan alle professionals in de sector zorg en welzijn die zicht tussen 1 maart en 1 september extra hebben in gezet bij de bestrijding van COVID-19.
Het staat buiten kijf staat iedereen in zorg en welzijn belangrijk werk verricht. Maar de bonus is nadrukkelijk bedoeld voor zorgprofessionals die zich extra hebben ingezet en hebben bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19. Dat geldt natuurlijk niet voor alle 1,2 miljoen professionals in de sector. Er is namelijk ook veel zorg en dienstverlening stil komen te liggen, of dienstverlening heeft op aangepaste wijze doorgang gevonden, waardoor er niet altijd sprake is van extra inzet. Daar komt bij dat de uitgaven aan de bonus uiteindelijk ook door belastingbetaler betaald zal moeten worden.
Bent u het met de bestuursvoorzitter eens dat het belangrijk is om niemand van de bonus uit te sluiten en zo te laten zien dat iedereen evenveel wordt gewaardeerd voor de geleverde topprestaties? Bent u bereid de bonusregeling daarom aan te passen?
De bonusregeling is zo opgesteld dat, behoudens zorgprofessionals die meer dan twee maal modaal verdienen, niemand op voorhand wordt uitgesloten. Ook voor zorgprofessionals, die een functie uitoefenen waarvan op voorhand door VWS is ingeschat dat in deze functies vaak geen extra inspanningen gericht op de bestrijding van COVID-19 zijn verricht, kan een bonus worden aangevraagd wanneer deze professional naar de inschatting van de werkgever wel voldoet aan de criteria om voor een bonus in aanmerking te komen. Een aanpassing van de bonusregeling acht ik dan ook niet nodig.
Wilt u bevestigen dat ook de medewerkers in de gehandicaptenzorg voor de bonus in aanmerking komen, aangezien er geluiden zijn dat de bonus bijvoorbeeld niet voor deze medewerkers zou zijn bedoeld?
Zorgaanbieders uit de gehandicaptenzorg worden nadrukkelijk uitgenodigd om, voor de zorgprofessionals werkzaam in hun organisaties die aan de voorwaarden uit de subsidieregeling voldoen, een bonus aan te vragen.
Kan u garanderen dat de bonus nog dit kalenderjaar zal worden uitgekeerd aan het zorgpersoneel?
Per 1 oktober 2020 kunnen zorgaanbieders de bonus aanvragen voor hun zorgpersoneel. Indien de aanvraag tijdig en volledig wordt gedaan, kan spoedig worden overgegaan tot uitbetaling aan de zorgaanbieder, maar uiterlijk 13 weken na ontvangst van de aanvraag. De zorgaanbieder keert vervolgens de bonus aan de zorgprofessional uit. Op de zorgaanbieder rust de verplichting om dit binnen vijf maanden te doen. Wanneer de zorgaanbieder de bonus daadwerkelijk aan de zorgprofessional uitkeert ligt buiten mijn invloedssfeer. De garantie dat de bonus nog dit jaar bij de zorgprofessional terecht komt, kan ik daardoor niet geven.
Een afgeschermde mailinglist voor pedoseksuelen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Hengelose bestuurder verboden pedoclub Martijn weer actief»?1
Ja.
Acht u het mogelijk dat achter een besloten mailinglijst strafbare feiten kunnen worden gepleegd of voorbereid ten aanzien van het hebben van seks met minderjarigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
In hoeverre kan de vrijheid van meningsuiting of van vergadering worden doorbroken indien er een ernstig vermoeden bestaat dat besloten websites, mailinglists en dergelijke gebruikt worden voor het begaan of voorbereiden van strafbare feiten?
De hoofdregel is dat alle gedragingen die door de formele wetgever strafbaar zijn gesteld, ook strafbaar zijn tijdens het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting of van vergadering. Zo volgt uit artikel 7 lid 1 Grondwet, waarin staat dat het recht tot vrijheid van meningsuiting wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Een persoon die in het Wetboek van Strafrecht (Sr) strafbaar gestelde uitingen doet – te denken valt aan opruiing (artikel 131 Sr), belediging (266 Sr), bedreiging (artikel 285 Sr) etc., pleegt derhalve een strafbaar feit. De vraag of hier in het onderhavige geval sprake van is, maakt onderdeel uit van het strafrechtelijk onderzoek dat het OM momenteel uitvoert.
Acht u het denkbaar dat justitiële autoriteiten kennis gaan nemen van hetgeen op de genoemde mailinglist besproken wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het bestaan van de mailinglist is bekend. Op dit moment voert het OM een strafrechtelijk onderzoek uit. Over lopende onderzoeken van het OM worden geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
Het aan hun lot overlaten van kwetsbare Nederlanders ten gunste van statushouders in Amsterdam. |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) , Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Links college: statushouders krijgen voorrang op mensen met medische problemen»?1
Ik ken het bericht.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de gemeente Amsterdam mensen met medische problemen aan hun lot overlaat ten gunste van profiteurs die hier in eerste instantie niet eens hadden mogen zijn?
In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Iedereen in Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Veelal wordt in samenwerking met corporaties gezocht naar een passende woning voor vergunninghouders, waarvan is bepaald dat zij verblijfsrecht in Nederland hebben, en andere doelgroepen, zoals de medische urgenten. Gemeenten kunnen er ook voor kiezen om statushouders op een andere wijze te huisvesten.
Nadat de verplichte urgentiestatus van statushouders per 1 juli 2017 uit de Huisvestingswet is gehaald kunnen gemeenten zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze wordt daarmee lokaal bepaald. Dat statushouders op dit moment nog steeds door de meeste gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten.
Tijdige huisvesting is niet alleen in het belang van statushouders, maar ook in het belang van de Nederlandse samenleving. Dan kunnen zij sneller participeren in en bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Bovendien zorgt een snelle doorstroom naar huisvesting ervoor dat de maatschappelijke impact en financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers beperkt worden gehouden. Omdat er in het gegeven voorbeeld geen sprake is van discriminatie en de gemeente Amsterdam moet voldoen aan de wettelijke taakstelling, ben ik niet voornemens om steun aan de gemeente stop te zetten of in te trekken.
Nog belangrijker dan de toewijzing van woningen is de beschikbaarheid van voldoende woningen. Door veel partijen wordt daarom gezamenlijk hard gewerkt om het aanbod te vergroten. Daarbij is het van belang te zorgen voor meer flexibiliteit op de woningmarkt en betere aansluiting met de asielopvang te creëren. Het kabinet heeft daarom 3 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een tiental pilots waarbij zal worden geëxperimenteerd met flexibele opvang- en/of huisvestingsoplossingen. Te denken valt aan het tijdelijk en gemixt huisvesten van verschillende doelgroepen alsook het aanbieden van opvangoplossingen in de buurt van de gemeente van uitplaatsing. De eerste pilots zijn dit jaar gestart. Ten slotte wijs ik op het beschikbaar stellen van 50 miljoen euro voor 2020 als stimulans voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen. Deze woningen kunnen doorgaans snel geplaatst worden, doordat een impuls wordt gegeven aan concrete projecten die snel te realiseren zijn.
Gaat u eindelijk ingrijpen bij linkse gemeentebesturen die woningen met voorrang vergeven aan statushouders ten koste van Nederlanders? Zo neen, waarom houdt u deze ongegeneerde vorm van discriminatie van Nederlanders in stand?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om alle subsidies, overheidsgelden en andere steun van de rijksoverheid aan de gemeente Amsterdam per direct stop te zetten / in te trekken zolang deze discriminatie van (kwetsbare) Nederlanders niet is gestopt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Munitiedumps in de Deltawateren en Noordzeekust. |
|
Rutger Schonis (D66), Tjeerd de Groot (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Opnieuw onderzoek in de Oosterschelde: hoe gevaarlijk is de dertig miljoen kilo munitie?»?1
Ja.
Bent u van plan om de resultaten van het onderzoek naar de munitiedump in de Oosterschelde te delen met de Kamer? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer de resultaten tegemoetzien? Zo nee, waarom niet?
In 2001, 2002, 2004 en 2015 zijn onderzoeksrapporten over de munitiestort in de Oosterschelde met de Kamer gedeeld. We zijn voornemens dat ook met de resultaten van de recente onderzoeken te doen, die naar verwachting voor het einde van dit jaar zullen zijn afgerond. De resultaten worden dan in 2021 aan uw Kamer aangeboden.
Wat voor monsters zijn op dit moment genomen om te onderzoeken welk risico de munitiedump vormt voor het Nationaal Park de Oosterschelde en het omliggende gebied?
Zoals in de beantwoording van Kamervragen van de leden Schonis en Belhaj (Kamerstuk 2019D16068) aangegeven is de berichtgeving aan de omgeving versterkt. Dit heeft onder andere geleid tot een tweetal bijeenkomsten met lokale bestuurders en bestuursleden van belangenorganisaties voor visserij, natuur en recreatie in 2019, waarin eerdere onderzoeken naar de munitiestort zijn toegelicht en de recent uitgevoerde onderzoeken aan de regio zijn toegezegd. Zodra de uitkomsten beschikbaar zijn wordt een vervolgbijeenkomst gepland. In de periode 24 augustus tot 4 september van dit jaar zijn er in de munitiestort Oosterschelde bodem- en watermonsters genomen om de milieukwaliteit daarvan vast te stellen. Daarnaast is door de Explosieven Opruimingsdienst Defensie een twintigtal stuks munitie aan land gebracht. De granaten zijn ter plaatse met hogedruk watersnijapparatuur door midden gesneden zodat TNO de mate van corrosie aan de hulzen kan gaan bepalen. De munitieresten zijn vervolgens vernietigd.
Wordt in het lopende onderzoek ook het vrijkomen van fosfor uit gedumpte fosforgranaten meegenomen?
Bij de analyse van de bodem- en watermonsters wordt ook naar de aanwezigheid van fosfor gekeken.
Deelt u de opvatting dat het ongecontroleerd laten voortbestaan van de munitiedump in de Oosterschelde, notabene in een nationaal park behorende tot het Europese natuurnetwerk Natura2000, onwenselijk is. Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van het ongecontroleerd laten voortbestaan van de munitiestort in de Oosterschelde. De situatie rondom de munitiestort wordt periodiek gevolgd. In het kader van de verantwoordelijkheid voor de waterkwaliteit neemt Rijkswaterstaat maandelijks watermonsters in de Oosterschelde om te toetsen of wordt voldaan aan de normen van de Kaderrichtlijn Water. Om de vijf jaar wordt aanvullend daarop een jaar lang elke twee maanden een meting uitgevoerd in de waterkolom direct boven de munitiestort. Deze metingen zijn opnieuw uitgevoerd in 2019.
Vanwege één afwijkende meting, waarbij de gevonden waarden overigens vér onder de normen voor de oppervlaktewaterkwaliteit bleven, vinden vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid in augustus, oktober en december 2020 ter verificatie nog aanvullende metingen plaats. Tot op heden geven de meetresultaten over meerdere jaren heen aan dat er geen sprake is van een situatie die gevaar oplevert voor de gezondheid, de waterkwaliteit of de aanwezige ecosystemen.
In 2000 zijn er daarnaast bodemmonsters uit de munitiestort genomen en geanalyseerd en ook toen is er munitie naar boven gebracht en op corrosie onderzocht. Dat onderzoek is recent herhaald. De uitkomsten van dit onderzoek, gecombineerd met die van eerdere onderzoeken, zullen worden gebruikt om de monitoringfrequentie voor bodem-, water- en corrosiemonsters onderbouwd te beoordelen en vast te stellen.
De resultaten van deze onderzoeken zullen in 2021 in samenhang aan uw Kamer worden toegezonden.
Kunt u een schatting geven van de kosten die gemoeid zouden gaan met het opruimen van de munitiedump in de Oosterschelde versus het afdekken en beheersen ervan?
Recente schattingen van TNO voor het opruimen van de munitiestort in de Oosterschelde bedragen tenminste € 75 miljard. Uit een eerste, verkennende inschatting door Rijkswaterstaat komt naar voren dat de kosten van het afdekken van de munitiestortplaats al snel een bandbreedte kennen van enkele tientallen tot meer dan honderd miljoen euro. De omvang van deze kosten is afhankelijk van verschillende factoren, zoals het gebruikte materiaal, oppervlakte, dikte van de afdeklaag, etc.
Kunt u bovendien uiteenzetten wat de overwegingen zijn geweest van het kabinet om tot nu toe niet over te gaan tot opruimen dan wel afdekking van de munitiedump?
In de brief «Onderzoek munitiestortlocatie Oosterschelde» van 25 maart 2004 (Def-04-54), waarbij ook twee rapporten van TNO en het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ) aan uw Kamer zijn aangeboden, geven de bewindslieden van Defensie, V&W, LNV en VROM aan dat «op grond van de uitkomsten van het tot dusver uitgevoerde onderzoek, alsmede vanuit budgettaire overwegingen, op dit moment geen aanleiding bestaat voor een besluit tot het uitvoeren van een bodemafdekking op de stortlocatie. Een eventuele wenselijkheid of noodzaak van een dergelijke maatregel zal in de toekomst regelmatig worden geëvalueerd aan de hand van periodieke controle op water- en waterbodemkwaliteit van de stortlocatie». Vanuit de onder vraag 5 beschreven monitoring is in de tussenliggende jaren geen noodzaak naar voren gekomen om een nieuwe afweging te maken.
Is op dit moment een beheerfonds beschikbaar om de kosten van het onderzoek, het opruimen of het afdekken ook voor meerdere jaren te financieren?
De kosten voor de monitoring van water- en bodemkwaliteit worden gedragen door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De financiering vindt plaats uit het reguliere beheerbudget van Rijkswaterstaat. Het Ministerie van Defensie neemt de kosten van het periodieke onderzoek naar corrosie voor haar rekening. Hiervoor is een meerjarig fonds beschikbaar. Voor andere ingrepen, zoals opruimen of afdekken, is geen beheerfonds beschikbaar en zijn ook anderszins geen middelen gereserveerd.
Indien dit beheerfonds niet bestaat, deelt u de mening dat het beschikbaar stellen van een dergelijk beheerfonds wenselijk kan zijn om enerzijds de risico’s goed in kaart te hebben en anderzijds eventuele maatregelen te financieren die nodig zijn om de veiligheid van het milieu en de omgeving te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 7 en 8. Voor de periodieke monitoring van de water- en bodemkwaliteit en de toestand van de munitie ten behoeve van het inschatten van de risico’s voor veiligheid en milieu zijn afdoende middelen beschikbaar. Het kabinet ziet vooralsnog geen reden om aanvullende maatregelen te treffen.
Kunt u een overzicht geven van waar in de Nederlandse wateren en de Noordzee nog meer munitiedumps te vinden zijn? Speelt daar eenzelfde problematiek als in de Oosterschelde? Zo ja, worden hier ook onderzoeken verricht naar de risico’s voor de omgeving? Zo nee, waarom niet?
Naast de munitiestort in de Oosterschelde zijn er nog drie munitiestortlocaties op de Noordzee: een 30 km uit de kust ter hoogte van Hoek van Holland, een 30 km uit de kust ter hoogte van IJmuiden en een in een geul tussen Ameland en Schiermonnikoog. Op alle drie locaties is de munitie op natuurlijke wijze vrijwel volledig met zand bedekt; bij Ameland zelfs met 10 meter zandafdekking. De voormalige munitiestortplaatsen zijn afgesloten («Area to be avoided») voor de scheepsvaart, staan als zodanig op de zeekaarten en zijn apart van betonning voorzien.
Uit in 2001 geborgen munitie (TNO-rapport PML 2001-A6) blijkt dat de corrosie van de munitie ook in de Noordzee zeer langzaam verloopt. Omdat de munitie grotendeels onder het zand ligt en er getijdestromen over het gebied gaan, zullen de concentraties van de op termijn vrijkomende stoffen zeer laag zijn. In 2006 heeft het Ministerie van Defensie TNO aanvullend onderzoek laten doen naar de milieurisico’s van munitie in de Noordzee. Uit een monstername van munitie voor de kust van IJmuiden is toen gebleken dat er geen aantoonbare belasting van het ecosysteem is.
Ook voor de Noordzee geldt dat Rijkswaterstaat periodiek metingen verricht naar de bodemontwikkelingen en waterkwaliteit in algemene zin. Deze metingen laten zien dat de waterkwaliteit rond de munitiestortlocaties ruimschoots voldoet aan de gestelde normen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Boeren weten raad met Stikstof' |
|
Mark Harbers (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Boeren weten raad met stikstof»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het plan dat de in het artikel genoemde initiatiefnemers samen met LTO Noord hebben ontwikkeld? Erkent u dat het plan elementen bevat die zowel een lagere uitstoot van ammoniak in de landbouw, ontwikkelingsruimte voor de landbouw en andere sectoren alsmede verminderde stikstofbelasting voor de natuur realiseren?
Ik heb waardering voor de initiatiefnemers die het plan hebben ontwikkeld. Ik bekijk samen met de initiatiefnemers en de betrokken provincies of de mogelijkheden die zij zien inderdaad kunnen leiden tot een lagere uitstoot van ammoniak in de landbouw, ontwikkelingsruimte voor de landbouw en andere sectoren en verminderde stikstofbelasting voor de natuur. Het plan dient daarvoor verder te worden uitgewerkt. Ik heb daarover een gesprek gehad met de vertegenwoordigers van deze boeren. Ik ben bereid om de initiatiefnemers daarbij te helpen, bijvoorbeeld door de voorgestelde emissiereductiemaatregelen door te laten rekenen of te onderzoeken of deze maatregelen juridisch geborgd kunnen worden.
Ziet u in het plan van de initiatiefnemers een realistische mogelijkheid voor boeren om het niet-subsidiabele gedeelte van de investeringskosten voor innovatie in stallen te financieren?
Ik zie in het plan van de initiatiefnemers een veelbelovende mogelijkheid om feitelijk gerealiseerde stikstofruimte te verleasen, en door het verleasen voor de initiatiefnemers de inkomsten te genereren die nodig zijn om de noodzakelijke innovatie in stallen te financieren. Een aandachtspunt is of er voldoende vraag naar leaseruimte zal zijn. Het verleasen van stikstofruimte wordt, onder randvoorwaarden, dit najaar door verschillende provincies mogelijk gemaakt middels aanpassing van de provinciale beleidsregels voor intern en extern salderen. Daarmee wordt een belangrijke drempel voor dit initiatief weggenomen.
Welke mogelijkheden ziet u voor het plan voor het verhuren van een gedeelte van de vrijkomende stikstofruimte, gekoppeld aan het financieren van innovatie voor de agrarische sector, als onderdeel van het intern en extern salderen en op welke termijn is dat de realiseren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u voor de provincies om deze plannen onderdeel te laten uitmaken van de gebiedsgerichte aanpak en/of de beleidsregels voor intern en extern salderen? Bent u bereid hierover met de provincies het gesprek aan te gaan, omdat juist daar een groot deel van de uitvoering van de stikstofmaatregelen ligt?
Ik zal samen met de betrokken provincies de initiatiefnemers helpen om het plan nader uit te werken. Daaruit moet blijken of het plan geschikt is om het onderdeel te laten zijn van de gebiedsgerichte aanpak en/of de beleidsregels voor intern en extern salderen. Een andere mogelijkheid is om met de betrokken boeren een pilottraject te starten. Ik ga hierover in gesprek met de betrokken provincies.
Bent u bereid met de initiatiefnemers in gesprek te gaan over de mogelijkheden die zij zien om een bijdrage te leveren aan het oplossen van de stikstofproblematiek?
Ja, inmiddels heb ik ook een gesprek met de initiatiefnemers gehad.
Bent u tevens bereid de aannames en uitkomsten in het plan van de in het krantenartikel genoemde initiatiefnemers door te laten rekenen en in samenspraak met de sector tot een goede uitwerking hiervan te komen?
Zie voor de beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Dreigend tekort voor laboratoria die coronatests moeten onderzoeken’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dreigend tekort voor laboratoria die coronatests moeten onderzoeken»?1
Ja.
Kunt u aangeven aan welke wet- en regelgeving en noodzakelijke afspraken diagnostische laboratoria moeten voldoen voor covid-diagnostiek in Nederland? Klopt het dat arts-microbiologen verplicht lid moeten zijn van Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM)? Zo ja, waarom?
Het RIVM heeft een lijst opgemaakt van laboratoria die in aanmerking komen voor het uitvoeren van COVID-19 diagnostiek (momenteel 64 laboratoria). Om op deze lijst te komen moet voldaan worden aan een aantal kwaliteitseisen die opgesteld zijn door de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM). In alle gevallen moeten de laboratoria de kwaliteitstoets voor COVID-19 validatie en verificatie doorstaan en schriftelijk toestemming hebben van het landelijk expertise centrum voor de infectieziektebestrijding van het RIVM.
Arts microbiologen hoeven geen lid te zijn van de NVMM.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse diagnostische laboratoria op dit moment geaccrediteerd zijn voor het doen van covid-diagnostiek? Kunt u daarbij tevens benoemen hoeveel Nederlandse laboratoria wel een accreditatie-aanvraag hebben gedaan, maar deze accreditatie niet hebben gekregen?
Een van de kwaliteitseisen die zijn opgesteld door de NVMM is het bezitten van de benodigde competenties om covid-19 diagnostiek te kunnen uitvoeren. Een accreditatie toont de competentie van een laboratorium aan. Het type accreditatie verschilt ook per type laboratorium:
Klopt het dat Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO)-gecertificeerde laboratoria ten behoeven van een accreditatie een aparte kwaliteitslijst vanuit de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) moeten doorlopen? Zo ja, waarom moet een laboratorium dat al werkzaam zijn voor de reguliere zorg, ISO-gecertificeerd is, alsnog een nieuwe, aparte kwaliteitscheck ondergaan?
Het is onjuist om te stellen dat ISO gecertificeerde laboratoria ten behoeve van een accreditatie een aparte kwaliteitslijst vanuit de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) moeten doorlopen. Een accreditatie wordt verstrekt door de Raad van Accreditatie. Een certificaat wordt verstrekt door een geaccrediteerde instelling. Accreditatie en certificatie zijn niet hetzelfde.
Laboratoria moeten wel met een ISO normering aan aanvullende kwaliteitseisen van het RIVM moeten voldoen met betrekking tot validatie en verificatie op het gebied van covid-19 diagnostiek. Overigens zijn er geen laboratoria die de kwaliteitstoets van het RIVM niet hebben doorstaan. Wel is er een aantal laboratoria die hun technieken hebben moeten optimaliseren om aan de kwaliteitseis te voldoen. Dit is niet ongewoon bij de introductie van een nieuw pathogeen en nieuwe diagnostiek.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde tijdsduur is voordat de contractafspraken rond zijn?
De gemiddelde tijdsduur van het afronden van contractafspraken is enkele weken.
Worden aan de Duitse laboratoria, waar contracten mee gesloten worden, dezelfde eisen gesteld als aan Nederlandse laboratoria?
Ja, aan Duitse laboratoria worden dezelfde eisen gesteld.
Kunt u benoemen hoe het bovenstaande bericht zich verhoudt tot het bericht op 3 juli in Trouw «Laboratoria eisen bij de rechter dat ze ook coronatests mogen analyseren»?2
De rechter heeft uitspraak gedaan in de zaak die de in dit artikel genoemde laboratoria hebben aangespannen tegen de Staat. Daarbij heeft de rechter geconcludeerd dat de bezwaren onterecht waren. Inmiddels is er een principeovereenkomst afgesloten met de betreffende laboratoria.
Kunt u aangeven hoe de inkoop, het voorraadbeheer en de distributie vanuit het Landelijk Coördinatieteam Diagnostische Keten (LCDK) is aangesloten cq. afgestemd met de capaciteitsvraag vanuit laboratoria in hun contacten en contracten met de GGD’en?
Het LCDK is op de hoogte van de bestaande afspraken tussen GGD-en en laboratoria en houdt bij het verleggen van teststromen zo veel mogelijke rekening hiermee.
Kunt u toelichten waarom speciaal coronagezant Feike Sijbesma, die namens Nederland onder andere testen regelde, juist nu zijn werkzaamheden beëindigd, juist nu de testcapaciteit onvoldoende dreigt te worden? Is er voorzien in opvolging?
Allereerst wil het kabinet Feike Sijbesma hartelijk danken voor zijn enorme bijdrage de afgelopen maanden. De heer Sijbesma heeft zich al bijna 6 maanden geheel belangeloos en geheel onbezoldigd ingezet voor het bestrijden van de coronacrisis in Nederland. Hij heeft zich met name gericht op het vergroten van de testcapaciteit.
Mede dankzij de heer Sijbesma is mogelijk geworden dat sinds juni alle Nederlanders met klachten zich kunnen laten testen. Dit betreft de beoogde opschaling van minder dan 2.000 testen per dag eind maart naar 30.000 testen per dag in de zomer (en beoogd circa 70.000 testen per dag in de winter). In juli bedroeg de testvraag slechts de helft van onze testcapaciteit. Daarmee waren in feite de werkzaamheden van de gezant afgerond. Echter, is de vraag naar testen in de tweede helft van augustus, toen de heer Sijbesma zijn werkzaamheden afrondde, enorm is toegenomen, o.a. door het asymptomatisch testen. De Minister heeft de heer Sijbesma gevraagd om nog tot in september te ondersteunen bij het vergroten van de testcapaciteit. Zijn werkzaamheden hebben er de afgelopen weken voor gezorgd dat de testcapaciteit verhoogd kan worden om te kunnen voldoen aan de verwachte en verhoogde test vraag vanaf oktober.
Daarnaast heeft het ministerie en het LCT met hulp van de heer Sijbesma een breed en divers netwerk aan leveranciers van testmaterialen en laboratoria kunnen optuigen. In de komende maanden maakt dat netwerk mogelijk dat wij verder kunnen blijven opschalen qua testen. Daarmee zijn in feite zijn werkzaamheden afgerond. De heer Sijbesma heeft aangegeven dat het kabinet in de toekomst, indien gewenst en mogelijk, een beroep op hem kan blijven doen mocht dat nodig zijn. In dat kader is besloten om voor de heer Sijbesma vooralsnog geen opvolger te benoemen.
Ook begrijpt het ministerie dat de heer Sijbesma ook weer wat balans wil aanbrengen ten aanzien van zijn andere persoonlijke activiteiten en boards, die zich in het bijzonder richten op klimaat en voeding in Afrika.