FATCA en de Accidental Americans |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Omtzigt, Van Weyenberg en Lodders over banken die op grond van de FATCA-wetgeving financiële dienstverlening weigeren aan Nederlanders met (ook) de Amerikaanse nationaliteit? 1
Ja.
Deelt u de mening dat de banken zich rond de situatie van de Accidental Americans enigszins in een spagaat moeten begeven met aan de ene kant de angst voor Amerikaanse sancties en aan de andere kant de verplichting tot het verstrekken van een rekeningnummer en/of het openhouden van een rekening volgens de Nederlandse richtlijn betaalrekeningen, Europese regelgeving en de opstelling van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB)? Deelt u de mening dat deze spagaat voor banken, maar ook voor de Accidental Americans een onwerkbare situatie is? Wat zijn de vorderingen en op welke manier blijft u zich in internationaal verband inzetten voor een oplossing die voor zowel de banken als voor de Accidental Americans met en zonder een US Taxpayers Identification Number (TIN) uitvoerbaar is?
Ik snap dat banken het gevoel kunnen hebben dat zij zich in een lastige positie bevinden. Aan de ene kant moeten zij voldoen aan de Amerikaanse FATCA-wetgeving en kunnen zij getroffen worden door eventuele sancties van de VS als zij niet aan hun (Amerikaanse) verplichtingen voldoen. Aan de andere kant moeten banken voldoen aan de geldende Nederlandse regelgeving omtrent betaalrekeningen (op grond van geïmplementeerde Europese richtlijnen). Om meer duidelijkheid te creëren voor banken over eventuele Amerikaanse sancties en om de problemen die Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit door de Amerikaanse FATCA-regelgeving ervaren op te lossen, zijn mijn voorganger en ik de afgelopen jaren in gesprek gegaan met de bevoegde autoriteiten van de VS.
Op 11 december 2019 heeft Nederland samen met Frankrijk het initiatief genomen om in EU-verband een brief te sturen naar het Department of the Treasury waarin de problematiek voor Accidental Americans en banken nogmaals is aangekaart. In reactie hierop heeft de VS in de brief van de US Treasury aan de Europese Commissie van 12 maart 2020 aangegeven in overleg te zullen gaan met belastingdiensten alvorens over te gaan tot het aanwijzen van een financiële instelling (FI) als non-compliant. In de brief hebben zij nogmaals aangegeven dat het onnodig is om bankrekeningen te sluiten bij het enkel ontbreken van een Taxpayer ID number (TIN) of Certificate of Loss of Nationality (CLN). Ook nodigt de VS de banken in deze brief uit om in gesprek te gaan over de gevallen waar nog een TIN of CLN mist en over de inspanning die de IRS in dit kader van FI’s verlangt. Deze uitnodiging van de VS is onder de aandacht gebracht bij de Nederlandse banken en daarbij is aangeboden om de banken in contact te brengen met de Amerikaanse autoriteiten. Van de Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) hebben we begrepen dat zij open staan voor een gesprek als dit wordt georganiseerd in EU-verband en dat zij daaraan zullen meewerken, ervan uitgaande dat dit ook wordt ondersteund door de vertegenwoordigende organisaties van banken in Europa. Ik heb aangeboden hier een faciliterende rol in te willen spelen. Ook blijf ik de problemen van Accidental Americans onder de aandacht brengen bij de VS.
Naast de acties in internationaal verband is op 3 juli 2020 ook de nieuwe Leidraad FATCA/CRS gepubliceerd. Deze bevat een technische toelichting bij de Nederlandse IGA en de CRS-regelgeving en moet meer duidelijkheid verschaffen. In deze Leidraad is de versoepelde aangifte bij opzegging van de Amerikaanse nationaliteit, zoals gepubliceerd door de IRS in september 2019, verwerkt. Ook wordt er meer duidelijkheid verschaft over het begrip «significant non compliance» en gaat de Leidraad in op de verplichtingen omtrent het aanbieden van een basisbetaalrekening.
Herinnert u zich dat u in uw antwoord van 19 maart 2020 op bovengenoemde Kamervragen van de leden Omtzigt, van Weyenberg en Lodders schreef dat «nog in geen van deze gevallen daadwerkelijk is overgegaan tot sluiting, blokkering of bevriezing van de rekening. De Nederlandse banken dringen daarbij al geruime tijd aan op het aanleveren van een TIN en wijzen op de eventuele consequenties bij uitblijven» en dat «Het enkel ontbreken van een TIN in combinatie met de nationaliteit van een persoon op zichzelf niet kan leiden tot het oordeel van een bank om het openen van een bankrekening te weigeren dan wel een bestaande rekening te beëindigen wegens het niet voldoen aan de eisen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) ten aanzien van integere bedrijfsvoering of wegens het niet voldoen aan de eisen van de Wwft»?
Ja.
Hoe verklaart u de geciteerde beantwoording en de tegenstrijdige berichtgeving van de Nederlandse Accidental Americans Groep en de Americans Overseas dat verschillende banken rekeningen van Nederlanders met ook een Amerikaanse nationaliteit reeds hebben bevroren of zelfs hebben geblokkeerd?2
In de beantwoording van de Kamervragen van 19 maart 2020 heb ik aangeven dat ik van de NVB heb begrepen dat banken voor maart 2020 nog niet waren overgegaan tot het sluiten, blokkeren of bevriezen van de rekeningen van Accidental Americans die nog geen US TIN/SSN hebben aangeleverd. Uit navraag bij de NVB blijkt dat deze informatie afkomstig was van de vijf grotere Nederlandse banken. De NVB heeft aangegeven dat er per begin augustus een aantal grotere banken is dat samen in totaal twaalf rekeningen van Accidental Americans heeft geblokkeerd of gesloten met als reden het ontbreken van een TIN of omdat zij niet reageren op herhaaldelijke verzoeken van de bank om informatie aan te leveren. De NVB heeft daarnaast inmiddels ook aangegeven dat het in algemene zin mogelijk is dat er ook bankrekeningen van Accidental Americans zijn geblokkeerd of beëindigd, omdat er banken zijn die al sinds de introductie van de FATCA-regelgeving hebben aangegeven geen Amerikaanse cliënten te accepteren. Ik ga hier verder op in bij de beantwoording van vraag 5 en 7.
Is bij u bekend dat verschillende banken reeds tegenrekeningen van Accidental Americans hebben opgezegd vanwege het ontbreken van een Social Security Number (SSN) of een TIN? Bent u bekend met het feit dat banken in brieven naar klanten letterlijk schrijven dat «wij geen Amerikaanse belastingplichtige klanten kunnen behouden» en «Dat betekent dat we de relatie gaan beëindigen en uw rekening gaan stopzetten» Kunt u een uitgebreide reactie geven, en daarbij toelichten of banken hiertoe bevoegd zijn?
Zoals ik in mijn antwoord hierboven aangeef, heb ik van de NVB begrepen dat een aantal grotere banken samen, per begin augustus 2020, in totaal twaalf rekeningen van Accidental Americans heeft geblokkeerd of gesloten met als reden het ontbreken van een TIN of omdat zij niet reageren op herhaaldelijke verzoeken van de bank om informatie aan te leveren. Dit betreft zowel tegenrekeningen als gewone betaalrekeningen.
Er kan door de NVB niet in worden gegaan op individuele zaken waarin sprake is van beëindigen van rekeningen of dreiging daarmee. Wel heb ik van de NVB begrepen dat het over het algemeen (kleinere) banken zijn die sinds de introductie van de FATCA-regelgeving, vanwege onder andere non-compliance risico’s, hebben besloten geen Amerikaanse klanten te bedienen. Uit navraag bij de NVB blijkt dat met speciale eisen van de IRS wordt gedoeld op de technische en administratieve eisen die door de IRS en de IGA worden gesteld aan een FATCA compliance raamwerk. Ik vermoed dat de geciteerde teksten in vraag 5 en 7 afkomstig zijn uit brieven van een dergelijke bank die geen Amerikaanse klanten bedient omdat zij niet verplicht wil worden aan deze vereisten te voldoen. Het gevolg is dat een dergelijke bank rekeningen van Amerikaanse klanten sluit, ongeacht of deze klant wel of geen SSN/TIN heeft aangevraagd.
Vooropgesteld wordt dat het in beginsel aan banken is om te bepalen welke klantengroepen zij willen bedienen. In dat kader mogen banken zelf bepalen of zij een betaalrekening met een bepaalde rekeninghouder al dan niet willen voortzetten, mits banken zich daarbij houden aan de geldende wet- en regelgeving. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank om de dienstverlening te beëindigen kan hij hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter. Het is aan het College voor de Rechten van het Mens om (desgevraagd) te beoordelen of er in deze gevallen sprake is van discriminatie op grond van nationaliteit.
Is bij u bekend dat banken in officiële brieven tevens dreigen met het opzeggen van bankrekeningen van individuen alleen op basis van het niet invullen van een formulier met hun persoonlijke Amerikaanse belastingstatus? Bent u bekend met het feit dat banken in brieven naar klanten letterlijk schrijven dat zij «zich het recht voorbehouden om uw bankrekeningen alsnog te beëindigen, wanneer u drie maanden na dagtekening van deze brief uw klacht niet heeft aangebracht bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KIFID)»? Kunt u een uitgebreide reactie geven?
Ja, ik ben er mee bekend dat verschillende banken Nederlanders die ook de Amerikaanse nationaliteit bezitten, hebben bericht dat hun bankrekening kan worden gesloten of geblokkeerd indien de klant geen informatie heeft aangeleverd. Ik ben niet bekend met de geciteerde tekst die banken in brieven naar klanten zouden sturen.
De NVB heeft aangegeven dat indien een klant voor langere periode niet reageert op het verzoek van de bank om informatie aan te leveren, dit een reden kan zijn voor de bank om te besluiten de relatie met een klant te beëindigen. In deze gevallen stuurt de bank de klant een brief, waarbij de bank de klant erop wijst dat deze voornemens is om de rekening(en) te beëindigen. Het is aan de bank zelf om te bepalen hoe zij in hun brieven communiceren naar hun klanten. Een bank is wel altijd verplicht om de klant te wijzen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de bank via de interne klachtenprocedure, en indien de klacht wordt afgewezen, op de mogelijkheid om de klacht voor te leggen aan het Kifid. Daarnaast heeft de klant nog de mogelijkheid om de kwestie voor te leggen bij de rechter. Ik heb van de NVB begrepen dat als de klant een klacht indient bij het Kifid, de bank het beëindigen van de bankrekening(en) uitstelt.
Is bij u bekend dat er zelfs bankrekeningen van Accidental Americans met een SSN/TIN wordt opgezegd, omdat de bank niet kan voldoen aan «speciale eisen van de IRS»en«daardoor helaas geen Amerikaanse belastingplichtige klanten kunnen behouden»? Kunt u toelichten wat deze «speciale eisen» zijn? Welke Nederlandse banken kunnen niet aan deze speciale eisen voldoen, wat zijn de gevolgen voor Accidental Americans die een bankrekeningnummer hebben bij deze bank?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het stopzetten van rekeningen, het weigeren om een betaalrekening te openen of het dreigen van banken tot het stopzetten van de bankrekening alleen op basis van het niet kunnen overleggen van een SSN moreel onjuist is, gezien het tegenwoordige belang van een werkzame bankrekening? Hoe rijmt u de actie en de dreigementen tot stopzetten bankrekening met uw antwoorden geciteerd onder vraag 3? Wat kunt u doen om de rechten van deze belastingbetalers beter te beschermen?
Ik heb in de beantwoording van de Kamervragen van 19 maart 2020 aangegeven het voorbarig te vinden als banken rekeningen sluiten, blokkeren of bevriezen met als enige reden dat geen TIN is verkregen. Ik vind het belangrijk dat, ter voorkoming van sociale en financiële uitsluiting, in beginsel iedereen toegang heeft tot een betaalrekening. Om deze reden is het recht op een basisbetaalrekening ook wettelijk vastgelegd in de Wft.
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording heb aangegeven moeten Nederlandse banken, als zij overgaan tot sluiten of blokkeren van rekeningen van individuele personen, de geldende wet- en regelgeving naleven. Ik kan niet ingaan op individuele zaken waarin sprake is van stopzetten van rekeningen, het blokkeren van rekeningen of dreiging daarmee. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank kan hij hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter. Zo heeft het Kifid recentelijk een uitspraak gedaan over het sluiten van bankrekeningen door de bank van een persoon met ook de Amerikaanse nationaliteit. In deze zaak concludeerde het Kifid dat de bank de bankrekeningen mag beëindigen en dat de bank zich, in dit individuele geval, mag beroepen op de uitzonderingsgrond van de richtlijn betaalrekeningen en het openen van een basisbetaalrekening mag weigeren. Graag verwijs ik hiervoor ook naar mijn antwoord op vraag 11.
Naast de opties voor individuele geschillenbeslechting kan de kwestie worden gemeld bij de AFM, die toezicht houdt op het recht op een basisbetaalrekening. Ik blijf in gesprek met banken over het stopzetten van rekeningen of het dreigen daarmee en het weigeren om een betaalrekening te openen.
Welke rol ziet u in deze casus weggelegd voor de DNB en de AFM, zeker gezien de reactie van beide dat banken niet kunnen weigeren om een betaalrekening te openen, dan wel geopend te houden, vanwege alleen het feit dat een Accidental American geen SSN of TIN verstrekt? Zijn de DNB en/of AFM al overgegaan tot maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u dat verklaren in het licht van voorgaande vragen?
Indien banken daadwerkelijk tot sluiting of bevriezing van de rekening overgaan, is van belang dat daarbij de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd. Toezichthouders AFM en DNB houden toezicht op de naleving van deze regelgeving. DNB is op dit punt toezichthouder op de naleving van de Wwft (wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering) en de AFM is toezichthouder op de naleving van de regels over de basisbetaalrekening.
De toezichthouders zien het spanningsveld waarin banken en klanten zich bevinden. De toezichthouders houden risico-gebaseerd toezicht. De AFM en DNB kunnen geen uitlating doen over toezichtactiviteiten bij individuele instellingen. Bij geschillen tussen aanbieders en klanten is het aan de rechter of het Kifid om te oordelen over de rechtmatigheid van het handelen van banken in individuele gevallen.
Bent u bekend met het antwoord van de Europese Commissie dat «The bilateral agreements between EU Member States and the United States (US) implementing the Foreign Accounts Tax Compliance Act (FATCA) are not within the remit of the commission unless they breach EU-law. To date, there is no evidence of any such breach». Rijmt het blokkeren van bankrekeningen vanwege het ontbreken van een TIN/SSN met de Europese richtlijnen over bankrekeningen? Zo ja, graag een toelichting. Zo nee, hoe verklaart u het citaat van de Europese Commissie?3
Ja. In beginsel is de bank verplicht een basisbetaalrekening te openen voor burgers die rechtmatig in de EU verblijven. Zoals eerder aangegeven kan het enkel ontbreken van een US TIN/SSN op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat een rekeninghouder een onacceptabel risico vormt in de zin van de Wwft, op grond waarvan een (basis)betaalrekening moet worden geweigerd vanwege het niet voldoen aan de eisen van de Wwft. Of in een individueel geval al dan niet wordt voldaan aan de eisen van de Wwft, op grond waarvan een rekening kan worden beëindigd, is in de eerste plaats ter beoordeling van de bank. Zoals ik eerder heb aangegeven kan ik niet uitsluiten dat in individuele gevallen het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank kan hij hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter.
Hoeveel zaken van Accidental Americans tegen banken lopen er nu bij het Kifid? Hoeveel zaken heeft het Kifid inmiddels afgerond en wat waren de uitkomsten in deze zaken?
Uit navraag bij het Kifid blijkt dat er op dit moment nog twee FATCA-zaken lopen bij het Kifid. Op 31 juli 2020 heeft het Kifid een niet-bindende uitspraak gedaan in de zaak van een Accidental American tegen een bank. De geschillencommissie heeft in deze zaak geconcludeerd dat er meerdere redenen zijn op grond waarvan de bank in deze zaak de bankrekeningen mag beëindigen. Het Kifid noemt onder andere dat de klant vooraf akkoord is gegaan met de voorwaarden voor het openen van de bankrekeningen. De geschillencommissie oordeelt dat met het uitblijven van een TIN of CLN het identificatie- en acceptatieproces niet goed is doorlopen. Ook heeft de betreffende persoon onjuiste informatie verschaft aan de bank en is het aannemelijk dat deze persoon geen TIN of CLN aan zal vragen. Daarnaast concludeert het Kifid dat de bank zich, in dit individuele geval, mag beroepen op de uitzonderingsgrond van de richtlijn betaalrekeningen en het openen van een basisbetaalrekening mag weigeren. Tevens oordeelt het Kifid dat de bank wel een basisbetaalrekening moet verstrekken aan de consument, indien de aanvraag wordt ingediend door een hulpverleningsinstantie die deze basisbetaalrekening ook beheert. Graag verwijs ik naar het Kifid voor de volledige uitspraak.
Zijn er heldere afspraken en kaders tussen de Nederlandse overheid, de IRS en de banken over de vraag wanneer banken voldoende inspanning hebben geleverd om aan de vereisten te voldoen op basis waarvan zij niet op de zwarte lijst terecht komen? Zo ja, welke afspraken en kaders? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt gewaarborgd dat het besluit tot opzegging of blokkering van de bankrekening en de vereisten toetsbaar en verifieerbaar zijn? Wanneer heeft de bank volgens de IRS voldaan aan de complianceplicht?
De IRS beoordeelt zelf of een financiële instelling (FI) voldoende inspanning heeft geleverd. De kaders rondom deze beoordeling staan beschreven in paragraaf 2.12 van de op 3 juli 2020 vernieuwde Leidraad FATCA/CRS. Hierin staat beschreven dat de IRS verwacht dat een FI een redelijke inspanning levert om missende TINs te bemachtigen en dat de inspanningen die een FI heeft geleverd om de TIN te verkrijgen als belangrijke factor zal meewegen in de beoordeling of een FI non-compliant is. Daarbij heeft de VS, onder andere in de brief van de US Treasury aan de Europese Commissie van 12 maart 2020, aangegeven in overleg te gaan met de belastingdiensten alvorens tot het aanwijzen van een FI als non-compliant over te gaan. De expliciete boodschap vanuit de VS is bovenal dat het niet nodig is om bankrekeningen te sluiten. De VS heeft FI’s hiertoe uitgenodigd om met de IRS in gesprek te gaan over de gevallen waar nog een TIN of Certificate of Loss of Nationality (CLN) mist en over de inspanning die de IRS in dit kader van FI’s verlangt.
Wat betreft de vraag naar de toetsbaarheid en verifieerbaarheid van het besluit tot opzegging of blokkering van de bankrekening en de vereisten verwijs ik naar de uitspraak van het Kifid van 30 juli 2020. Hierin wordt het kader beschreven waaraan het opzeggen van bankrekeningen wordt getoetst.
Is u bekend hoeveel Nederlanders met een Amerikaanse nationaliteit en een saldo boven het drempelbedrag van 50.000 dollar inmiddels nog geen TIN hebben aangeleverd, waarom deze mensen dat nog niet hebben gedaan, en of zij voornemens zijn dit alsnog te doen?
Wij hebben van de NVB vernomen dat het om maximaal 200 gevallen boven het drempelbedrag van 50.000 dollar gaat waarbij nog geen TIN of CLN is ontvangen. Binnen deze groep hebben niet meer dan 20 klanten aan de banken aangegeven dat zij ook niet voornemens zijn dat te gaan doen. De reden daarvoor is ons niet bekend.
Waarom is in de IGA een drempelbedrag afgesproken van 50.000 dollar? Op welke manier of op welk moment in het jaar wordt getoetst of een Accidental American boven of onder het bedrag van 50.000 euro zit? Hoe ziet de rapportageverplichting eruit? Met welke reden hebben verschillende banken aangegeven het gebruik van het drempelbedrag het komende jaar te heroverwegen, zoals u meldde in de antwoorden op de eerdere Kamervragen?
De 50.000 dollar grens is vastgelegd in alle FATCA verdragen die de VS gesloten heeft. De reden hiervoor sluit aan bij het oorspronkelijk doel van FATCA, namelijk om belastingontduiking te voorkomen. Onder de 50.000 dollar grens wordt het risico daarop klein geacht, terwijl er wel veel administratieve lasten ontstaan. De peildatum voor de financiële instellingen om te toetsen of een rekening boven dat bedrag uitkomt ligt elk jaar op 31 december. Indien het bedrag op de rekening 50.000 dollar of meer is dan moet er geïdentificeerd, gecontroleerd en gerapporteerd worden. Banken kunnen er zelf voor kiezen om van de drempel gebruik te maken en de meeste banken doen dit ook. Banken zouden ervoor kunnen kiezen om de drempel te heroverwegen omdat het niet rapporteren van rekeningen tot een drempelbedrag voor sommige banken hoge uitvoeringslasten met zich meebrengt. Na navraag bij de NVB lijken er op dit moment toch geen concrete aanwijzingen dat banken de toepassing van de 50.000 dollar drempel voor de te rapporteren rekeningen gaan wijzigen.
Op welke situaties doelde u toen u in de eerdere antwoorden schreef dat «Het Verdrag echter niet alle mogelijke situaties die als dubbele belasting kunnen worden ervaren afdekt»? Hoe wordt voorkomen dat mensen dubbel belasting moeten betalen?
Het verdrag dekt situaties af die ontstaan doordat zowel de VS als Nederland over hetzelfde inkomen belasting heffen. Doordat de VS echter het nationaliteitsbeginsel hanteert en heft bij Amerikaanse staatsburgers die niet in de VS wonen, kan het zo zijn dat de VS bepaalde inkomensbestanddelen belast die op basis van de Nederlandse belastingwetgeving niet in de belastingheffing worden betrokken. Dit kan door Amerikaanse staatsburgers die in Nederland wonen en in Nederland ook belasting betalen aanvoelen als dubbele belasting. Strikt gezien ontstaat er dan echter géén dubbele belasting waardoor het belastingverdrag geen uitkomst biedt.
Herinnert u zich dat u schreef dat het afstand doen van de Amerikaanse nationaliteit 2.350 dollar kost exclusief mogelijke fiscale hulp van experts in Amerikaanse belastingen en dat het aanvragen van een TIN een complexe en soms tijdrovende zaak is waarbij de Accidental American jaarlijks belastingaangifte in de VS moet doen4
Ja.
Deelt u de mening dat het Ministerie van Financiën Nederlandse Accidental Americans, die óf afstand willen doen van hun Amerikaanse nationaliteit óf een TIN willen aanvragen en aanlopen tegen de in vraag 16 genoemde kosten of complexe regelgeving, hulp en expertise moet bieden? Zo ja, wanneer en op welke wijze gaat u met deze mensen in gesprek? Zo nee, waarom niet?
De keuze om afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit is een privékeuze, waarbij de Nederlandse overheid geen rol speelt. Daarnaast is het ook niet aan het Ministerie om advies te geven over de toepassing van wet- en regelgeving van andere landen.
Klopt het dat het bewijs waarmee afstand wordt gedaan van de Amerikaanse nationaliteit vóór 2010 gratis was, in 2010 op 450 dollar is gezet en in 2015 naar 2.350 dollar is verhoogd? Klopt het dat de kostprijs rond de 21 dollar ligt?
Het klopt dat de kosten voor het CLN de afgelopen jaren zijn verhoogd. Van de VS begrijp ik dat dit komt omdat zij in 2014 een nieuwe methode zijn gaan hanteren om de prijs te bepalen van consulaire dienstverlening (de «Costs of Services Model»). Volgens deze methode was de lagere prijs niet kostendekkend ten opzichte van de hoeveelheid tijd en arbeid die gemoeid zijn met het verstrekken van een CLN. Voor een precieze uitleg over de totstandkoming van het bedrag verwijs ik u naar de publicatie hierover in de Federal Register.
Deelt u de mening dat 2.350 dollar voor het bewijs waarmee afstand wordt gedaan van de Amerikaanse nationaliteit een hoog bedrag is? Bent u bekend met de brief van het Departement of the Treasury aan de DG van het EU-Tax Departement van 12 maart 2020 over de FATCA-regelgeving en de alinea over de kosten van het bewijs tot afstand van de Amerikaanse Nationaliteit? Welke stappen heeft u in internationaal verband gezet om te komen tot een verlaging van deze kosten? Wat is de huidige stand van zaken? Is voor u duidelijk hoe het bedrag van 2.350 dollar tot stand komt en wat adviseert u Accidental Americans die geen TIN/SSN willen aanvragen en geen 2.350 dollar hebben om de aanvraag tot opzeggen Amerikaanse nationaliteit te bekostigen?5
Ik deel uw mening dat de kosten voor de afstandsprocedure hoog zijn in vergelijking met de kosten van andere landen en ben bekend met de brief van het Department of the Treasury van 12 maart 2020. Deze brief is een antwoord op de brief van het Finse voorzitterschap van 11 december 2019. Mijn voorganger heeft in EU verband initiatief genomen voor deze brief en dankzij hem is de opmerking over de hoge kosten van de afstandsprocedure in de brief opgenomen. Ook heeft hij de VS meerdere malen (ook mondeling) gewezen op de relatief hoge kosten van de CLN en ook ik blijf me in mijn contacten met de VS inzetten voor het vereenvoudigen van de afstandsprocedure en het verlagen van de kosten daarvan. Voor een overzicht van de totstandkoming van het bedrag van 2.350 dollar verwijs ik naar mijn antwoord bij de vorige vraag.
Ik snap dat voor sommige Accidental Americans de hoge kosten van het opzeggen van de Amerikaanse nationaliteit een financiële belemmering kunnen zijn. Ik heb echter geen zicht op individuele financiële situaties en kan daar geen advies over geven. Wel zal ik zoals reeds aangegeven bij de VS blijven aandringen op verlaging van deze kosten. Dit is echter een eigen overweging van de VS.
Wat zijn de gevolgen voor Accidental Americans, als blijkt dat zij niet tijdig aan de vereiste administratieve verplichtingen tot opzegging kunnen voldoen, nadat zij een tijdelijk bewijs hebben verkregen om de bank te laten zien dat de opzegging van de Amerikaanse nationaliteit in gang is gezet?
Wanneer Accidental Americans de procedure om afstand te doen van hun nationaliteit opstarten dan kunnen zij een verklaring krijgen dat zij deze procedure in gang hebben gezet. Ik ga ervan uit dat u met «tijdelijk bewijs» op deze verklaring doelt. Binnen welke termijn een belastingplichtige na het in gang zetten van de procedure een CLN ontvangt is afhankelijk van de doorlooptijd op het Amerikaans Consulaat. Momenteel ligt de verwerking van CLN’s nog steeds stil. Dit komt omdat de VS hun diplomatieke activiteiten tijdelijk hebben afgeschaald vanwege de Covid-19 crisis. De VS heeft aangegeven dat wanneer de Covid-19 omstandigheden in Nederland veranderen de activiteiten ook weer worden opgeschaald.
Van belang is dat het voldoen aan de aangifteplicht geen voorwaarde is om de CLN te verkrijgen. De IRS heeft na het verlenen ervan wel toegang tot de CLN’s en behoudt zich het recht voor om te controleren of er aan de aangifteverplichtingen is voldaan, maar dit verhindert dus niet het opzeggen van de Amerikaanse nationaliteit.
Heeft een gesprek met andere EU-lidstaten en de vertegenwoordigers van banken, waarnaar u verwees in de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen van de leden Omtzigt, Van Weyenberg en Lodders al plaatsgevonden? Zo ja, kunt u een uitgebreide toelichting op het gesprek geven? Zo nee, wanneer gaat dit plaatsvinden, met welke andere Europese landen heeft u hierover contact en wat is de Nederlandse inzet?
Door de Covid-19 crisis is er ook in EU verband minder contact geweest over FATCA. De landen waarmee ik in het algemeen het meeste contact heb over FATCA zijn Duitsland, Frankrijk en België. Van deze landen begrijp ik dat zij positief staan ten opzichte van de uitleg van de IRS in de brief van 12 maart en de uitnodiging van de IRS om met de banken in gesprek te gaan. Daarnaast hebben we aangeboden aan de banken om ze in contact te brengen met de Amerikaanse autoriteiten. De banken hebben aangegeven dit het liefst in EU verband te doen, via de gezamenlijke vereniging voor Europese banken, de European Banking Federation.
In hoeverre heeft u overleg met andere (EU-lid)staten, die ook (in steeds grotere mate) met deze problematiek te maken hebben, zoals Frankrijk en Duitsland en een niet EU-lid als het Verenigd Koninkrijk? Wat is de inzet van deze landen in de bilaterale overleggen met de VS?
Zie antwoord vraag 21.
Rituele slacht en het Offerfeest |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dusdanige voorschriften heeft geformuleerd dat de rituele slacht, en meer specifiek de rituele slacht tijdens het Offerfeest, praktisch onmogelijk wordt gemaakt? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Nee. De wettelijke voorschriften voor het uitvoeren van onbedwelmde slacht en het toezicht hierop zijn niet gewijzigd ten opzichte van vorige Offerfeesten. De coronacrisis noodzaakt de slachthuizen echter om aanvullend maatregelen te nemen voor zowel haar eigen medewerkers als het personeel van de NVWA en Kwaliteitskeuring Dierlijke Slacht (KDS) om gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer te borgen. De NVWA is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor de NVWA- en KDS-medewerkers vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever.
Klopt het dat veel aanvragen van slachthuizen in het kader van het Offerfeest door de NVWA zijn afgewezen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De aanname dat veel van de aanvragen voor het slachten tijdens het Offerfeest 2020 zijn afgewezen, deel ik niet. Er hebben zich 53 slachthuizen bij de NVWA aangemeld voor het Offerfeest 2020. Deze slachthuizen hebben hun werkwijze ten aanzien van de richtlijnen met betrekking tot COVID-19 door middel van een plan van aanpak bij de NVWA moeten indienen. De plannen van 9 slachthuizen zijn aanvankelijk niet akkoord bevonden. Vier slachthuizen hebben op basis van een bijgesteld plan toestemming van de NVWA gekregen om tijdens het Offerfeest 2020 te slachten. Tijdens de periode van het Offerfeest hebben dus uiteindelijk 48 van de 53 aangemelde bedrijven geslacht.
Klopt het dat de rituele slacht wordt bemoeilijkt, onder andere omdat de NVWA geen toezicht wil of kan leveren? Zo ja, deelt u de mening dat dit zo snel mogelijk verholpen dient te worden? Zo nee, waarop baseert u dit?
Ik verwijs naar mijn antwoord bij vraag 1. De wettelijke voorschriften voor het uitvoeren van onbedwelmde slacht en het toezicht hierop zijn niet gewijzigd ten opzichte van vorige Offerfeesten. De coronacrisis noodzaakt de slachthuizen echter om aanvullend maatregelen te nemen voor zowel haar eigen medewerkers als het personeel van de NVWA en KDS om gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer te borgen. De NVWA is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor de NVWA- en KDS-medewerkers vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever.
Welke voorschriften gelden er in het kader van corona ten aanzien van de rituele slacht en wie draagt hiervoor de verantwoordelijkheid?
Ook bij het uitvoeren van rituele slacht zijn de RIVM-richtlijnen ten aanzien van veilig werken in coronatijd van kracht. Voor antwoord op de vraag naar de verantwoordelijkheidsverdeling verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat de NVWA bureaucratische en praktische hindernissen opwerpt waardoor mensen niet volgens religieuze voorschriften kunnen slachten?
Die mening deel ik. De NVWA houdt binnen de kaders van de coronarichtlijnen en de wettelijke kaders voor voedselveiligheid en dierenwelzijn toezicht op onbedwelmd slachten. Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, zijn er door de NVWA geen verhinderingen opgeworpen, maar heeft de NVWA de plannen van aanpak van de slachthuizen beoordeeld op de mogelijkheid om tijdens het Offerfeest 2020 op een veilige manier haar taken uit te kunnen voeren.
Deelt u de mening dat het binnen de kaders van de coronarichtlijnen van belang is om pal te staan voor de mogelijkheid van mensen om middels religieuze voorschriften te slachten?
In Nederland bestaat de wettelijke mogelijkheid om met in achtneming van de vereisten van voedselveiligheid en dierenwelzijn dieren onbedwelmd te slachten. In de huidige tijd moet er rekening gehouden worden met de richtlijnen van het RIVM om de gezondheid en de veiligheid van de werknemers in de slachthuizen te kunnen borgen. Voor het naleven van de coronarichtlijnen daarbij verwijs ik u ook naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om te garanderen dat de rituele slacht onbelemmerd doorgang kan vinden en dat de viering van het Offerfeest niet wordt gefrustreerd? Zo nee, waarom niet?
Onbedwelmde slacht heeft kunnen plaatsvinden, rekening houdend met de eisen die de coronarichtlijnen hieraan stellen.
Bent u bereid om deze vragen vóór 31 juli te beantwoorden?
Ik heb mij ingezet om de antwoorden zo snel mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
Berichten in het Noord-Hollands Dagblad over intimidatie en misbruik van jonge turnsters |
|
Antje Diertens (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat «psychische en fysieke geseling» nog steeds plaatsvindt en een van de personen nog steeds bij het olympisch traject is betrokken? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?1
De KNGU heeft het Team NL-dames programma on hold gezet waardoor de zes betrokken coaches geen rol meer hebben vanuit het topsportprogramma Team NL gedurende de looptijd van het onafhankelijk onderzoek. Het onderzoek zal uitwijzen of er nog verdere stappen nodig zijn, deze uitkomsten wacht ik af.
Op welke manier ondersteunt u (oud-)turnsters die slachtoffer zijn van misbruik? Is er een onafhankelijke laagdrempelige plek waar zij hun verhaal kunnen doen? Is er gespecialiseerde psychische hulp?
Grensoverschrijdend gedrag hoort niet thuis in de sport. De sport beschikt over het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) dat mede financieel wordt ondersteund door het Ministerie van VWS. Een belangrijke taak van het CVSN is het bijstaan van sporters die grensoverschrijdend gedrag hebben meegemaakt. Het CVSN treedt op als onafhankelijke partij tussen sporters, sportbonden en de verenigingen, en beschikt over een landelijk netwerk voor professionele hulp en begeleiding. Zo is er nauw contact met de politie en werken zij samen met professionele hulporganisaties zoals Slachtofferhulp Nederland, FIER, Centra Seksueel Geweld en Perspectief Herstelbemiddeling. Daarbij beschikt het CVSN over een eigen team aan vertrouwenspersonen die begeleiding bieden. Tenslotte kunnen seksueel misbruikte sporters terecht voor lotgenoten contact bij het platform Sporters helpen Sporters van de Stichting De Stilte Verbroken.
Zijn er gegevens bekend over psychische problemen zoals trauma's en eetstoornissen bij (voormalig) topsporters? Hebben specialistische behandelcentra, zoals het Landelijk expertise- en behandelcentrum FIER, hier zicht op?
Dergelijke gegevens worden voor deze specifieke groep niet structureel landelijk gerapporteerd. Wel maken sporters gebruik van de chatfunctie van het behandel- en expertisecentrum FIER, waarbij sporters anoniem hun verhaal kunnen doen. Daarbij krijgen sporters advies over het maken van een melding bij het CVSN, eigen sportbond of politie en hoe ze contact op kunnen nemen met een vertrouwenscontactpersoon.
Hoeveel meldingen zijn er sinds de oprichting van het Centrum voor Veilige Sport Nederland binnengekomen over intimidatie, mishandeling en misbruik? Hoeveel meldingen richten zich op het turnen?
Eind maart dit jaar heb ik u bericht over het totaal aantal toegenomen meldingen/contacten van het CVSN (voorheen Vertrouwenspunt Sport) per jaar zoals onderstaand weergegeven2. Daarnaast zal het CVSN haar jaarverslag binnenkort publiceren op de website van NOC*NSF. In dit jaarverslag zijn de laatste cijfers opgenomen met betrekking tot de signalen over grensoverschrijdend gedrag die binnen zijn gekomen bij het CVSN en de sportbonden. Ik heb geen zicht op hoeveel meldingen specifiek gaan over turnen.
Jaar
Aantal contacten
Procentuele stijging
2019
467
7,6%
2018
434
13,1%
2017
377
40,7%
2016
268
– 0,3%
2015
269
44,6%
2014
186
28,3%
2013
145
57,6%
2012
92
37,3%
2011
67
Wat is er met deze meldingen gebeurd? Krijgen slachtoffers direct hulp aangeboden? Worden zij aangemoedigd en geholpen om aangifte te doen? Zo ja, wie doet dit? Zo nee, waarom niet?
Het CVSN wijst slachtoffers op de mogelijkheden die er zijn als het gaat om hulp en ondersteuning voor het slachtoffer, het aanpakken van de situatie en de eventuele mogelijkheden van sanctioneren van degenen die in overtreding zijn. Slachtoffers worden tijdens dit proces bijgestaan door het CVSN. Indien er vermoedens van strafbare feiten zijn overlegt het CVSN altijd geanonimiseerd met de politie. Het CVSN stimuleert en helpt melder(s) om aangifte/melding te doen bij politie, ISR of (aanklager van) de betrokken bond. Hetzelfde geldt voor melders die zich tot de KNGU wenden en daar de vertrouwenscontactpersoon spreken. Daarbij ziet het CVSN erop toe dat meldingen worden opgevolgd door het onlangs ingevoerde casemanagementsysteem waarin sportbonden signalen registreren. Tot nu toe zijn 50 sportbonden hierop aangesloten en dit wordt nog verder uitgebreid. Het CVSN rapporteert op geanonimiseerde wijze de cijfers uit het casemanagementsysteem in het, binnenkort te publiceren, jaarverslag.
Wat is er gebeurd met de 40 signalen die het Centrum Veilige Sport Nederland tot november 2019 heeft ontvangen en heeft doorgezet naar het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR)? Hoe kan het dat bij het ISR momenteel maar één onderzoek loopt naar seksuele intimidatie rondom een trainer in de breedtesport-tak? Wat is er met de andere signalen gebeurd?2
De 40 signalen tot november 2019 betroffen meerdere sporten. In 2019 hebben de aanklagers van het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) in totaal 58 zaken in behandeling genomen uit 2019 en eerdere jaren. In de meeste gevallen gaat het daarbij om zaken als seksuele intimidatie. Specifiek voor turnen heeft het ISR, sinds de invoering van de aanklager bij de KNGU in februari 2017, zeven meldingen gekregen. Dit betrof vijf meldingen die op basis van het Tuchtreglement Seksuele intimidatie zijn behandeld en twee meldingen die onder het algemeen tuchtrecht vielen. Twee meldingen zijn nog in onderzoek en één zaak is nog in behandeling bij de tuchtcommissie van het ISR. De overige zaken zijn reeds afgerond. Daarvan zijn twee zaken geseponeerd door de aanklager.
Eén in verband met het niet willen doorzetten door de meldster en één omdat er in het onafhankelijk onderzoek geen tuchtrechtelijk strafbare feiten werden geconstateerd. Twee zaken zijn behandeld door de tuchtcommissie en daarin is uitspraak gedaan.
Wat vindt u ervan dat een sportpsycholoog sporters ontraadt om naar het ISR te stappen, omdat er veelal niets met klachten wordt gedaan of het leidt tot seponering?
Het is van groot belang dat alle meldingen worden opgevolgd. Bij het ISR wordt in alle gevallen een melding opgevolgd. De onafhankelijk aanklager beoordeelt deze, laat de zaak op objectieve wijze onderzoeken en neemt op basis van de verzamelde feiten, een beslissing over tuchtrechtelijke vervolging. Het ISR opereert daarin onafhankelijk van de sportbonden en NOC*NSF. Ik herken dit beeld dan ook niet en betreur dat een dergelijk advies wordt gegeven.
Bent u bereid om terug te komen op een eerdere reactie op Kamervragen over dit onderwerp, waarin uw ambtsvoorganger zegt «Ik ben niet voor het verplicht stellen van vertrouwenspersonen bij elke vereniging, wel ben ik voor het stimuleren hiervan.» Zo nee, waarom niet?3
Nee, ik ben zeer terughoudend met het opleggen van verplichtingen aan sportverenigingen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij NOC*NSF en de sportbonden zelf. Zo is het hebben van een vertrouwenscontactpersoon voor sportbonden reeds opgenomen in de minimale kwaliteitseisen van NOC*NSF. Daarnaast adviseren sportbonden alle aangesloten verenigingen een vertrouwenscontactpersoon aan te stellen. Sporters kunnen bovendien rechtstreeks contact opnemen met de vertrouwenscontactpersoon van de betreffende bond.
Vindt u dat de acties die De Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) en het NOC*NSF in de afgelopen jaren hebben ondernomen voldoende resultaat hebben opgeleverd? Is er zicht op de (sociale) veiligheid van verenigingen die niet bij de KNGU zijn aangesloten?
Grensoverschrijdend gedrag hoort niet thuis in de sport. Uit alle verhalen uit het turnen de afgelopen tijd blijkt dat we er helaas nog lang niet zijn. Het onafhankelijk onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de turnsport zal meer inzicht in geven in de benodigde toekomstige acties.
Ik zie wel dat de sportsector stappen maakt en dit onderwerp prioriteit geeft. De KNGU is continu met de verenigingen in gesprek over de sportcultuur.
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de KNGU en de sportverenigingen. Daarbij is de KNGU gestart met een intensief meerjarenprogramma «Pedagogische visie» waarin verantwoorde training en omgang met ouders een belangrijk onderdeel is. Ook heeft de KNGU de laatste jaren een groot aantal aanpassingen gedaan in hun talentontwikkelings- en topsportprogramma op landelijk niveau waardoor jonge talentvolle sporters minder worden belast. NOC*NSF zet met het CVSN actief in op de preventie en aanpak van grensoverschrijdend gedrag. Samen met de lokale sportakkoorden waar aandacht is voor een positieve sportcultuur, ook voor sportverenigingen die niet bij een sportbond zijn aangesloten, ben ik ervan overtuigd dat deze acties een positieve bijdrage leveren aan de sociale veiligheid en het pedagogisch sportklimaat. Cijfers laten zien dat de sportsector stap voor stap op de goede weg is. Het gevoel van veiligheid tijdens en rondom sportwedstrijden is gestegen van 74% in 2016 naar 78% in 2018. Daarnaast daalt het meemaken van wangedrag in de sport van 36% in 2012 naar 28% in 20185. Een cultuurverandering vergt echter een lange adem en vraagt inzet van ons allemaal.
Op welke wijze wordt in de opleiding tot (top)trainer/coach aandacht besteed aan afhankelijkheidsrelaties die samenhangen met de positie van trainer/coach en mogelijke uitwassen ervan? Ziet u redenen om de eisen voor trainers en coaches verder aan te scherpen?
Het is essentieel dat er in opleidingen en cursussen aan trainers en coaches aandacht is voor het creëren van een veilige en pedagogisch verantwoorde sport. NOC*NSF zet hierop in met de volgende opleidingen:
NOC*NSF werkt aan het opzetten van een doorlopende leerlijn voor topsporttrainers/coaches. Het creëren van een pedagogisch veilig sportklimaat is een cruciaal onderdeel daarvan.
NOC*NSF, KNGU en CIOSNL zijn een gezamenlijke pilot gestart om de opleiding tot trainer-coach te professionaliseren, waarbij de eerste module is gericht op een pedagogisch veilig sportklimaat. Vervolgens kan deze module ook bij andere bonden en onderwijsinstellingen worden ingezet.
NOC*NSF biedt via de Academie voor Sportkader opleidingen aan voor trainers in het leren herkennen van grensoverschrijdend gedrag.
In diverse trainersopleidingen is er aandacht voor sociale veiligheid en pedagogiek. Zie ook kwalificatieprofiel trainer-coach: «Gaat sportief en respectvol om met alle betrokkenen» als onderdeel van «coachen» en «geven van trainingen».
Binnen de MasterCoach opleiding van NOC*NSF Topsport is een dag ingericht voor ethische vraagstukken in de sport, zoals: dopinggebruik, matchfixing en grensoverschrijdend gedrag.
Bij de KNGU is in de opleidingen, afhankelijk van het opleidingsniveau van de trainer/coach, aandacht voor basiskennis pedagogiek bestaande uit veilig sportklimaat, ontwikkelingspsychologie, breed motorische ontwikkeling, communicatie en de rol van ouders. Daarnaast is de KNGU aan de slag met een nieuwe opleidingsstructuur waar de nadruk ligt op pedagogiek, didactiek en breed motorische ontwikkeling. Ik zie op dit moment geen redenen om bovenstaande verder uit te breiden of aan te scherpen.
Is er voldoende zicht op het pedagogische klimaat binnen álle turnverenigingen? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Zie antwoord 9.
Wat is de stand van zaken van de lobby voor het verhogen van de seniorenleeftijd van zestien naar achttien jaar?
In Nederland heeft de KNGU afgelopen voorjaar besloten om de seniorenleeftijd voor de wedstrijdsport te verhogen van 16 naar 18 jaar. Voor het komende wedstrijdseizoen wordt dit verder uitgewerkt en geïmplementeerd. De KNGU is daarnaast mondiaal voortrekker in de lobby om dit ook voor internationale wedstrijden in te voeren. Steeds meer landen (vooral West-Europa en Canada) sluiten zich aan bij de KNGU als koploper, er is echter nog geen meerderheid op mondiaal niveau.
Het verbieden van intimidatie van vrouwen buiten abortusklinieken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «gemeente mag posten bij abortuskliniek verbieden»?1
Ja
Deelt u de mening dat het rechterlijke oordeel waarmee het intimideren van vrouwen buiten abortusklinieken wordt geclassificeerd als een wanordelijkheid en niet langer valt binnen het demonstratierecht, betekent dat alle gemeenten dergelijke bufferzones moeten instellen? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van Kamervragen gaf ik al aan dat het op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) primair aan gemeenten (de burgemeester) is om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden.2 , 3 , 4 , 5 Tot dusverre hebben gemeenten waar abortusklinieken zijn gevestigd steeds aangegeven dat zij over genoeg bevoegdheden beschikken om de demonstraties in goede banen te leiden.
Anti-abortus acties bij abortusklinieken in het hele land kunnen juridisch gezien niet allemaal op één lijn worden gesteld. Of maatregelen noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn, is afhankelijk van alle relevante feiten en (plaatselijke) omstandigheden, en daarmee een beoordeling die alleen lokaal door de burgemeester kan worden gemaakt. De uitkomst van die afweging kan per geval verschillen. In dit concrete geval heeft de gemeente Heemstede beperkingen opgelegd en is zij door de voorzieningenrechter in het gelijk gesteld. Het oordeel van een voorzieningenrechter heeft overigens een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het is niet aan mij om (verdere) consequenties te verbinden aan de uitspraak van de voorzieningenrechter of om gemeenten op te dragen beperkingen mee te geven aan een anti-abortus acties, zoals het op afstand van de kliniek plaatsen.
Bent u bereid wederom in contact te treden met de relevante gemeenten om te bespreken hoe zij zo snel mogelijk bufferzones gaan creëren aangezien dit rechterlijke precedent de situatie heeft veranderd? Zo ja, binnen welk tijdspad wordt dit gedaan?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld, ben ik over de situatie bij abortusklinieken en de actuele ontwikkelingen op dat terrein op regelmatige basis in gesprek met gemeenten en abortusklinieken. De uitspraak van de voorzieningenrechter is in dat kader ook gedeeld. Ik ben van mening dat gemeenten genoeg mogelijkheden hebben om maatregelen te treffen indien de lokale situatie dat vraagt. Dit is ook wat ik hoor van de gemeenten zelf en wat de ontwikkelingen in de gemeente Heemstede laten zien.
Bent u van mening dat deze uitspraak van de rechters u een handvat biedt om op nationaal niveau een einde te maken aan het intimideren van vrouwen buiten abortusklinieken?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Wilt u zich hierbij uitspreken over de noodzaak bij elke abortuskliniek per direct een bufferzone te creëren, zodat vrouwen ongestoord de keuze kunnen maken die voor hen het beste is?
Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen en toegang hebben tot abortuszorg. In mijn eerdere antwoorden op Kamervragen en commissieverzoeken over anti-abortus demonstraties bij abortusklinieken heb ik aangegeven het zeer kwalijk te vinden als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken worden lastiggevallen 6 , 7 , 8. Het is echter aan de burgemeester om anti-abortus acties in goede banen te leiden.
De gemeenschappelijke schuld die ontstaat door het ‘herstelfonds’ |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u er bij de afgelopen Europese Raad mee heeft ingestemd dat de Europese Commissie 750 miljard euro gaat lenen op de kapitaalmarkt ten behoeve van het «herstelfonds»?
Ja.
Kunt u bevestigen dat van deze EU-schuld een bedrag van 390 miljard niet hoeft te worden terugbetaald door de ontvangende landen, maar moet worden terugbetaald via de EU-begroting door de lidstaten gezamenlijk? Zo ja, erkent u dat hiermee een vorm van een gemeenschappelijke schuld ontstaat?
De inzet van het kabinet is erop gericht om via Europese samenwerking duurzaam herstel van deze uitzonderlijke crisis als gevolg van de COVID-19-uitbraak te bespoedigen en economische groei en veerkracht te bevorderen. De maatregelen die hiervoor genomen worden moeten leiden tot sterkere lidstaten en een sterkere Unie. Vanwege de sterke verwevenheid van de Nederlandse economie met de Europese interne markt, is dit ook in het belang van Nederland.
Hiervoor zijn Europese solidariteit tussen lidstaten onderling en de daaraan verbonden eigen verantwoordelijkheid centrale uitgangspunten. Om de economische weerbaarheid en veerkracht structureel te verbeteren heeft het kabinet erop aangedrongen dat publieke investeringen vanuit het herstelfonds worden gekoppeld aan structurele hervormingen in de lidstaten om de weerbaarheid en het groeipotentieel van de economie verder te vergroten. Deze koppeling wordt ingevuld met gebruik van de landspecifieke aanbevelingen waarin lidstaten gewezen worden op noodzakelijke structurele hervormingen die onder meer betrekking hebben op de arbeidsmarkt, het pensioenstelsel, het vestigingsklimaat en de publieke administratie.
Daarnaast is Nederland gebaat bij de invulling die wordt gegeven aan de ambities op het vlak van vergroening en digitalisering. Ook wordt het functioneren van de interne markt hersteld en verder versterkt. Nederland profiteert hier als kleine open economie met een sterk op export gericht bedrijfsleven meer dan gemiddeld van.
De lasten zullen komen in de vorm van rente- en aflossingsverplichtingen die tot maximaal 2058 kunnen duren voor het deel van het herstelfonds dat wordt uitgekeerd in de vorm van subsidies of bijdragen aan EU-programma’s (390 miljard, prijzen 2018). De Nederlandse bijdrage hieraan wordt bepaald op basis van het Nederlandse aandeel in deze verplichting, op eenzelfde wijze als waarop de verplichtingen in het reguliere Meerjarig Financieel Kader (MFK) worden verdeeld. In hoeverre dit tot extra afdrachten gaat leiden hangt ervan af of de rente- en aflossingsverplichtingen na 2027 worden ingepast binnen de uitgavenplafonds van het huidige MFK. Dit zal onderdeel zijn van de onderhandelingen over het MFK voor de periode vanaf 2028. Potentieel betekent dit voor Nederland additionele afdrachten van circa 1 miljard in 2028 die naar verwachting afneemt tot circa 0,8 miljard in 2058, omdat met het aflossen van de leningen ook de rentebetalingen zullen dalen.
Wanneer een of meerdere lidstaten de EU verlaten gedurende de looptijd van het fonds, in welke mate dient dat land dan onder de huidige afspraken zijn deel van dit «herstelfonds» over c.q. op zich te nemen?
Zoals vastgelegd in Art.50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bij de terugtrekking van een lidstaat uit de Unie een overeenkomst gesloten over de voorwaarden van de terugtrekking. Het terugtrekkingsakkoord met het VK heeft laten zien dat het voldoen aan de financiële verplichtingen die tijdens lidmaatschap van de Unie zijn aangegaan daarvan een belangrijk onderdeel vormt. Verplichtingen uit hoofde van het herstelfonds zijn onderdeel van deze financiële verplichtingen.
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Omtzigt c.s., waarin u werd verzocht om bij de Europese Raad niét in te stemmen met nieuwe vormen van schuldmutualisering? Zo ja, waarom heeft u hier dan – in strijd met het verzoek van de Kamer – toch mee ingestemd?1
Er is geen sprake van het overnemen (mutualiseren) van schulden van lidstaten.
Nederland heeft zich zeer kritisch opgesteld over een constructie waarbij uitgaven uit de EU-begroting worden gefinancierd met leningen. Met de waarborgen ten aanzien van de tijdelijkheid en uitzonderlijkheid van deze constructie, de aangepaste verhouding tussen subsidies en leningen en de verzwaarde besluitvormingsprocedure voor de uitkering van herstelsteun uit de Recovery and Resilience Facility (RFF), is volgens het kabinet een aanvaardbaar kader tot stand gekomen. Zoals met uw Kamer gedeeld is het voor Nederland van belang dat er een strikte, transparante en objectieve beoordeling is van de hervormings- en investeringsplannen en dat uitbetaling alleen volgt bij aantoonbare implementatie van de hervormingen, waarin lidstaten een doorslaggevend oordeel kunnen geven over de toekenning van de herstelsteun. De noodremprocedure die op verzoek van Nederland is toegevoegd biedt de noodzakelijke extra waarborgen voor de voor Nederland essentiële garantie dat het herstelfonds gebruikt wordt om lidstaten sterker te maken.
Kunt u precies aangeven welk Nederlands belang gediend is met dit nieuwe EU-fonds en daarbij de baten en lasten separaat vermelden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het bericht: «Turncoach Gerrit Beltman verbreekt stilzwijgen over zijn onmenselijke trainingsmethoden: «Ik mishandelde en vernederde jonge turnsters om medailles te winnen. Ik schaam me diep»»1 en het bericht: «KNGU na bekentenis turncoach Beltman: «Helaas herkennen we de verhalen»»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het soort barbaarse trainingspraktijken die deze turncoach hanteerde, uitgebannen moet worden uit onze sportwereld? Zo ja, op welke wijze ondersteunt u de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) bij het externe onderzoek waarmee ze dit soort misstanden tot op de bodem willen uitzoeken?
Ja. Ik betreur dergelijk gedrag. Dit past op geen enkele wijze binnen de positieve sportcultuur waar ik samen met de sportsector voor sta. Daarom financiert het Ministerie van VWS het onafhankelijk onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de turn- en gymsport.
Bent u bereid om de KNGU organisatorisch en eventueel ook financieel te ondersteunen als er stappen moeten worden genomen nadat het externe onderzoek van de KNGU afgerond is en de aanbevelingen bekend zijn om de veiligheid van jonge turners en turnsters zoveel mogelijk te kunnen waarborgen? Zo nee, wat bent u wel bereid om te doen?
Ja, ik vind het belangrijk dat de aanbevelingen uit dit onderzoek worden opgevolgd. Ik zal de KNGU, in samenwerking met het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN), daarbij ondersteunen waar dat nodig is.
Is er reeds een waterdicht systeem zodat foute coaches niet van de ene sportvereniging naar de andere kunnen overstappen, of van de ene tak van sport naar de andere tak van sport kunnen gaan? Zo ja, is dit in praktijk effectief genoeg? Zo nee, welke aanvullende maatregelen kunt u nemen?
Sportverenigingen kunnen vrijwilligers en trainers en coaches die in dienstverband werken een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) laten aanvragen om hen te screenen op, voor de functie relevante, justitiële antecedenten. Bij VOG-aanvragen van Europeanen die met kinderen willen gaan werken raadpleegt Justis altijd het European Criminal Record System, zodat eventuele justitiële documentatie van buiten Nederland ook kan worden meegewogen in de VOG-screening. Voor vrijwilligers is het aanvragen van de VOG gratis. Voorwaarde om mee te doen aan de gratis VOG-regeling, is dat clubs een breder preventie- en integriteitsbeleid voeren, waarvan de VOG onderdeel uitmaakt. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat de gratis VOG vooral meerwaarde heeft als er ook andere integriteitsmaatregelen worden getroffen, zoals het hebben van gedragsregels en een vertrouwenscontactpersoon3.
Naast de VOG kent de sportsector een registratielijst waar mensen opstaan die tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd wegens seksuele intimidatie op de sportclub. Het gaat hier om grove misstappen, maar ook om misstanden die niet altijd strafrechtelijk kunnen worden opgepakt, maar wel onwenselijk zijn. Sportverenigingen kunnen bij NOC*NSF of de sportbond nagaan of vrijwilligers of trainers op de lijst staan. Hiermee kan worden voorkomen dat een trainer die tuchtrechtelijk is gesanctioneerd, overstapt van de ene club naar de andere club om daar opnieuw slachtoffers te maken.
De VOG en registratielijst bieden gezamenlijk voldoende mogelijkheden om ontuchtplegers te weren uit de sportsector. Beide systemen gaan echter wel uit van een meldingsbereidheid bij misstanden en van het gebruik van de screeningsmogelijkheden door sportverenigingen. Om die reden heeft de sportsector in 2018 de meldplicht ingevoerd wat inhoudt dat een bestuurder of begeleider verplicht is om te melden bij (een vermoeden van) seksuele intimidatie of misbruik. Daarnaast worden acties ondernomen om het gebruik van screening in de sport verder te vergroten en te vergemakkelijken, bijvoorbeeld door sportclubs te ondersteunen bij het aanvragen van de VOG. Bovendien ben ik voornemens om verkennend onderzoek te doen naar een «dwingender» karakter voor het gebruik van de VOG bij vrijwilligersorganisaties.
Bent u bereid om samen met de KNGU en NOC*NSF te achterhalen welke andere coaches deze barbaarse trainingspraktijken hebben gehanteerd en ervoor te zorgen dat hun trainingslicenties worden ingetrokken zodat deze trainers nooit meer als trainer actief kunnen zijn? Zo nee, wat kunt u dan doen om dit soort praktijken in de toekomst te voorkomen?
Bij (vermoedens van) misstanden kan melding gemaakt worden bij het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR). Het ISR kan misstanden tuchtrechtelijk onderzoeken en de tuchtrechter kan een sanctie opleggen die van invloed kan zijn op de licentie. Daarnaast heeft de KNGU het Team NL-dames programma on hold gezet waardoor de zes betrokken coaches geen rol meer hebben vanuit het topsportprogramma Team NL gedurende de looptijd van het onafhankelijk onderzoek. Het onderzoek zal uitwijzen of er nog verdere stappen nodig zijn, deze uitkomsten wacht ik af.
Het verlengen van opsporingsvergunningen voor olie en gas aan Vermilion zonder aan wettelijke criteria te voldoen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het dat een opsporingsvergunning van Vermilion (opsporingsvergunning Utrecht) die al sinds 24 november 2018 verstreken is nog steeds wordt gerapporteerd als verlengd?
Voor het verstrijken van de termijn is een verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur gedaan door Vermilion, de houder van de vergunning. Zolang er geen besluit is genomen blijft geregistreerd staan dat deze vergunning er nog is. Vermilion kan echter geen rechten ontlenen aan de wijze waarop NLOG dit registreert.
Klopt het dat Vermilion een verlenging van de opsporingsvergunning heeft aangevraagd, en dat deze verlenging op dit moment in overweging wordt genomen door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de verlenging voor de lange periode van acht jaar is aangevraagd door Vermilion, en dat daarmee zeer waarschijnlijk al geanticipeerd wordt op de praktijk van halvering van de tijd door het ministerie bij toekenning van verlengingen van vergunningen? Hoe gaat u hiermee om?
Vermilion heeft een verlenging van de geldigheidsduur van acht jaar aangevraagd. Er is geen praktijk van halvering van aangevraagde termijnen bij toekenning van verlengingen van vergunningen. De termijn die gegund wordt moet afdoende zijn om het werkplan voor het noodzakelijke opsporingsonderzoek te kunnen uitvoeren. De aanvrager zal in geval van een aanvraag voor het verlengen van de geldigheidsduur van een opsporingsvergunning moeten aangeven waarom het onderzoek niet binnen de eerder gegunde termijn kon worden uitgevoerd. Ik heb nog geen besluit genomen over het verlengen van de geldigheidsduur van de vergunning of over de exacte termijn van deze verlenging.
Kunt u bevestigen dat er geen vergunningen worden verlengd zonder dat aan de voorwaarden voor verlenging, vastgelegd in die vergunning, is voldaan?
In principe worden er geen termijnen verlengd indien niet aan de wettelijke voorwaarden hiervoor of aan de voorwaarden in de beschikking is voldaan, tenzij het niet aan de aanvrager kan worden verweten dat niet is voldaan aan de voorwaarden in de beschikking.
De opsporingsvergunning is een marktordenende vergunning. De voorwaarden in de opsporingsvergunning Utrecht stammen nog uit de tijd dat er nog wel nieuwe opsporingsvergunningen werden afgegeven. Deze voorwaarden hadden tot doel de concurrentie tussen de verschillende operators te bevorderen en operators te dwingen zo snel mogelijk onderzoek te doen en tot winning te komen.
Op welke wijze gaat u gehoor geven aan de bezwaren tegen verlenging van de betreffende vergunning die nu al zijn geuit door het college van de gemeente Woerden?1
Er is geen formeel adviesrecht voor regionale overheden in deze procedure. De reden hiervoor is dat de onderliggende opsporingsvergunning slechts een economisch recht van Vermilion betreft. Het gebied van de opsporingsvergunning beslaat 24 gemeenten, waaronder de gemeente Woerden, en vier provincies. Het uitvoeren van onderzoek zal uiteindelijk een vele malen kleiner gebied betreffen. Voor het uitvoeren van onderzoek moeten andere vergunningen worden aangevraagd waarbij de betrokken overheden, waarschijnlijk 2 of 3 gemeenten en een provincie, een wettelijke adviesrecht hebben. Met deze gemeenten zal ik uitvoerig afstemmen. Voor het daadwerkelijk mogen winnen van eventuele voorraden zijn diverse andere vergunningen nodig waarbij de betrokken overheden wettelijk adviesrecht hebben. Op dit moment kan en mag Vermilion nog niets en mij zijn ook geen voornemens bekend van Vermilion om op korte termijn onderzoek te gaan doen.
Ik hecht er echter aan om alle processen zo transparant mogelijk te laten verlopen. Indien ik voornemens ben positief te besluiten op het verzoek van Vermilion zal er op gepaste wijze worden afgestemd met de betrokken overheden over dit voornemen en de hierop volgende procedures.
Deelt u de mening dat wanneer een vergunning al geruime tijd verlopen is en er niet voldaan is aan de randvoorwaarden van een verlengen, er geen sprake meer is van een verlenging van een opsporingsvergunning maar van de aanvraag tot een nieuwe vergunning?
Nee, indien de aanvraag is ingediend voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de onderliggende vergunning moet ik daar positief op besluiten indien aan alle voorwaarden is voldaan. In dat geval wordt geen nieuwe vergunning afgegeven maar worden de bestaande rechten van de onderliggende vergunning gerespecteerd.
Kunt u bevestigen dat u, conform het regeerakkoord, geen nieuwe opsporingsvergunning aan Vermilion zal afgeven, en dat er gehandhaafd zal worden als er toch opsporingsactiviteiten zonder vergunning plaatsvinden?
Ja, ik geef geen nieuwe opsporingsvergunningen op land af. Dit betreft niet specifiek Vermilion, maar alle operators die op land actief zijn.
Het Staatstoezicht op de mijnen is de onafhankelijk toezichthouder en zal op grond van een eigen mandaat optreden tegen vergunningplichtige activiteiten waarvoor geen vergunning is afgegeven.
Op grond van enkel de opsporingsvergunning Utrecht is het Vermilion niet toegestaan om proefboringen uit te voeren of seismisch onderzoek te doen. De opsporingsvergunning Utrecht betreft een marktordenende vergunning die Vermilion het exclusieve recht geeft binnen het zoekgebied, zoals beschreven in die opsporingsvergunning, aanvragen in te dienen voor vergunningen voor proefboringen en seismisch onderzoek.
Wijziging achternaam uit een oogpunt van veiligheid in geval van een traumatisch oorlogsverleden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat nieuwe Nederlanders en statushouders met een traumatisch oorlogsverleden zich vanwege hun achternaam onveilig kunnen voelen omdat andersdenkenden uit diezelfde oorlog hen vanwege die achternaam kunnen confronteren met hun traumatische oorlogsverleden?
Ja.
Bent u het ermee eens dat zich veilig voelen voor nieuwe Nederlanders en statushouders op allerlei manieren nastrevenswaardig is en waar mogelijk bevorderd moet worden?
Ja. Het uitgangspunt is dat alle in Nederland wonende of verblijvende mensen zich veilig zouden moeten kunnen voelen. De veiligheid van hen die in Nederland wonen of verblijven wordt beschermd door diverse veiligheidsinstanties.
Het ondersteunen van statushouders of vluchtelingen met een trauma kan bijdragen aan het bevorderen van het gevoel van veiligheid. Voor dergelijke ondersteuning zijn in Nederland vanuit gemeenten en GGZ verschillende organisaties opgericht.
Bent u het ermee eens dat iedere Nederlander zich vrij moet kunnen bewegen in Nederland en elders in de wereld en zich niet vanwege zijn achternaam onvrij zou moeten voelen om bijvoorbeeld zijn familieleden in de regio waar hij vandaan komt, te bezoeken?
Ja. Echter is het vrij bewegen en vrij verkeer van personen onder meer wegens visumrestricties niet ongelimiteerd. Dit laat onverlet dat de (gevoelde) bewegingsvrijheid niet gelimiteerd zou moeten worden vanwege slechts het hebben van een bepaalde achternaam.
Klopt het dat in het Besluit geslachtsnaamwijziging limitatief regels zijn gesteld over de gronden waarop een geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, maar dat iemand met een traumatisch oorlogsverleden via artikel 7 van dit Besluit de mogelijkheid heeft om de achternaam te wijzigen in verband met een traumatisch oorlogsverleden? Zo nee, welke mogelijkheden heeft iemand dan nog tot zijn beschikking?
Artikel 7 van het Besluit geslachtsnaamwijziging luidt dat een verzoek tot geslachtsnaamswijziging kan worden ingewilligd, indien de verzoeker door overlegging van een verklaring van een deskundige aannemelijk maakt dat het achterwege blijven van een geslachtsnaamswijziging zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid in ernstige mate zou schaden. Dit kan het geval zijn wanneer er sprake is van een traumatisch oorlogsverleden.
Op welke wijze garandeert u momenteel de veiligheid van statushouders, of van degenen die het Nederlanderschap hebben aangevraagd of ontvangen en die zich door hun achternaam en hun traumatisch oorlogsverleden nog steeds niet veilig voelen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘NVWA te traag: onderzoek naar misstanden slachthuizen gestopt’ RTL 25 juli 2020 |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA te traag: onderzoek naar misstanden slachthuizen gestopt»?1
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) danwel de divisie Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (IOD) de bewijsstukken en de informatie niet op tijd heeft aangeleverd waardoor het onderzoek naar de misstanden is stopgezet? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Deelt u de mening dat consumenten vertrouwen in de NVWA moeten kunnen hebben maar dit in de afgelopen periode al een aantal keren geschaad is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er geen straffeloosheid mag optreden door toedoen van de NVWA (IOD) en zeker niet als het om voedselveiligheid gaat?
Kunt u aangeven wat het gevolg is van het stopzetten van het onderzoek door het Openbaar Ministerie (OM) en heeft dit ook gevolgen voor een mogelijk bestuurlijke interventie door de NVWA (IOD) en kunt u dit toelichten?
Indien er een mogelijkheid bestaat om over te kunnen gaan tot een bestuurlijke interventie met welke termijnen dient de NVWA (IOD) dan rekening te houden?
Deelt u dat deze trage werkwijze zeer onwenselijk is omdat kostbare capaciteit en energie bij het OM en de NVWA (IOD) verloren gaat?
Op welke momenten, waarnaar in het artikel wordt verwezen, heeft de officier van justitie contact opgenomen met de NVWA (IOD) inzake het trage verloop van het onderzoek en wat is er naar aanleiding van deze contacten (intern) gebeurd?
Kunt u in deze casus een tijdlijn geven van de eerste melding, het (voor)onderzoek en de (procedurele) vervolgstappen tot het moment van het beëindigen van het strafrechtelijk onderzoek en de momenten van contact tussen het OM en de NVWA (IOD)?
Wat zegt deze casus over de cultuur binnen de NVWA (IOD)?
Bent u bereid de uitkomst van het onderzoek dat de NVWA gaat doen naar de reden van de te langzame uitvoering van deze casus, in antwoord op deze vragen (binnen drie weken) of via een afzonderlijke brief voor 1 september 2020, met de Kamer te delen?
Kunt u aangeven of in deze casus sprake is van een risico gericht op voedselveiligheid, een heel hoog frauderisico of incidenten of crises waarover in het Jaarplan 2020 van de NVWA opgenomen is dat in deze gevallen met voorrang capaciteit wordt ingezet? Zo ja, waarom is er geen extra capaciteit beschikbaar gesteld? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven welke risico’s dan bedoeld worden zoals omschreven in het Jaarplan 2020?2
Wie beoordeelt binnen de NVWA (IOD) of er sprake is van een «heel hoog risico» en wordt deze beoordeling zelfstandig en zonder nadere controle uitgevoerd of wordt het vier-ogen-principe toegepast? Zo nee, zou het verstandig zijn daartoe over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat door de NVWA (IOD) in 2019 29 onderzoeken hebben plaatsgevonden en dat van deze 29 onderzoeken er 26 zijn aangeleverd bij het Functioneel Parket en kunt u aangeven of en hoe deze onderzoeken zijn afgerond?
Kunt u van de drie door de NVWA (IOD) afgebroken onderzoeken aangeven wanneer deze onderzoeken (in welke fase in het verloop van het onderzoek) zijn afgebroken en wat de reden was waarom deze onderzoeken zijn afgebroken?
Zijn in deze genoemde aantallen ook de vooronderzoeken meegenomen? Zo nee, hoeveel vooronderzoeken zijn er door de NVWA (IOD) in 2019 gestart, hoeveel vooronderzoeken hebben een vervolg in de onderzoeksfase gekend en wat is de reden waarom de gestarte vooronderzoeken niet zijn vervolgd (graag een overzicht van alle vooronderzoeken inclusief het mogelijke of te onderzoeken strafrechtelijk feit per vooronderzoek)? Zo ja, betekent dit dat er geen andere onderzoeken door de NVWA (IOD) zijn gedaan?
Kan de Minister van Justitie en Veiligheid een oordeel vellen over de kwaliteit van de aangeleverde onderzoeken door de NVWA (IOD)? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel onderzoeken heeft het OM de afgelopen vijf jaar (graag een overzicht per jaar) van de NVWA (IOD) ontvangen en hoeveel onderzoeken hebben uiteindelijk over deze periode geleid tot strafrechtelijke vervolging en kunt u de reden aangeven waarom er bij de andere zaken uiteindelijk niet overgegaan is tot strafrechtelijke vervolging? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel strafrechtelijke onderzoeken zijn er in de afgelopen vijf jaar (graag een overzicht per jaar) beëindigd, omdat de bewijsstukken en of informatie te lang op zich lieten wachten?
Welke stappen gaat u op korte termijn zetten om verbeteringen door te voeren? Indien geen, kunt u dat toelichten?
Klopt het dat het strafrechtelijk (voor)onderzoek waarover u in de Kamerbrief in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Geurts, Von Martels, Lodders en Bisschop «Grote onvrede over aanpak pootgoedfraude» heeft gesteld dat dit onderzoek loopt, is gestaakt? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit onderzoek is gestaakt en kunt u aangeven waarom deze informatie niet actief met de Kamer is gedeeld, mede naar aanleiding van de verschillende Kamervragen?3
Is er inmiddels meer bekend over de mogelijke uitbreiding van bevoegdheden van de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK) waarover u in de beantwoording van de vragen over de pootgoedfraude aangaf dat hierover nagedacht wordt en wordt in het rapport over het keurings- en toezichtslandschap, dat u de Kamer heeft toegezegd naar aanleiding van het 2Solve rapport, ingegaan op een mogelijke overdracht van taken en bevoegdheden van de NVWA naar de NAK? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of de NVWA en de NAK beide op gelijkwaardige wijze worden betrokken bij dit onderzoek en kunt u aangeven op welke manier de onafhankelijkheid geborgd wordt van het uiteindelijke onderzoek en de aanbevelingen?
Het bericht dat Polen zich wil terugtrekken uit het verdrag dat geweld tegen vrouwen bestrijdt |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Polen wil zich terugtrekken uit verdrag dat geweld tegen vrouwen bestrijdt»?1
Ja.
Maakt u zich ook ernstige zorgen over wat het betekent voor de veiligheid en gezondheid van vrouwen wanneer Polen uit de Istanbul Conventie stapt?
Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld zijn overal ter wereld zeer ernstige en hardnekkige problemen. Het kabinet onderstreept het belang van de afspraken die zijn vastgelegd in de Istanbul Conventie voor de preventie en aanpak van deze vormen van geweld. Om die reden volgt het kabinet met zorg de oproep binnen het Poolse kabinet om zich uit de Conventie terug te trekken.
Tegelijkertijd stelt het kabinet vast dat er op dit moment geen Pools terugtrekkingsbesluit ligt. Daarover moeten eerst het Poolse kabinet, het Poolse parlement en de Poolse president nog een besluit nemen en het is niet duidelijk of er in al deze geledingen ook voldoende steun zal zijn voor opzegging. Dat zal mede afhangen van de uitspraak van het Constitutioneel Hof over de vraag of de Conventie – met name op het punt van het concept genderidentiteit – strijdig is met de Poolse Grondwet. Het is niet bekend wanneer het Hof uitspraak zal doen in deze zaak.
Daarop vooruitlopend heeft op 7 augustus jl. een gesprek plaatsgevonden bij het Poolse Ministerie van Buitenlandse Zaken om in een vroegtijdig stadium zorgen te uiten over de ontstane discussie, om het belang van de Conventie te onderstrepen en om Polen op te roepen daarbij partij te blijven. Aan deze zogeheten démarche van Frankrijk en Duitsland namen Nederland en nog negen andere landen deel.
Het kabinet blijft de zaak volgen en zal na de uitspraak van het Pools Constitutioneel Hof en een mogelijk besluit van de Poolse regering bezien of en welke verdere actie opportuun is en het meest effectief.
De rechten en positie van LHBTI-personen staan binnen en buiten Europa onder druk. Binnen de bescherming tegen geweld blijft daarom ook aandacht voor LHBTI- en gendergelijkheid belangrijk. Hard bevochten rechten van vrouwen, meisjes en LHBTI’s zijn nu binnen de EU en de VN opnieuw punt van discussie en dat is zorgelijk. Het kabinet blijft zich internationaal inzetten voor rechten van vrouwen en meisjes en gelijke rechten van LHBTI’s. Daarnaast is Nederland niet voornemens om zich terug te trekken uit de Istanbul Conventie. Integendeel, het is een zeer belangrijk instrument in de aanpak van geweld tegen vrouwen en meisjes en tegen huiselijk geweld.
Wilt u bevestigen dat het van onveranderd groot belang is dat geweld tegen vrouwen wordt bestreden en hier nog veel werk te doen ligt? Wilt u eveneens bevestigen dat Nederland onder geen beding van plan is het Poolse voorbeeld te volgen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact opgenomen met uw Poolse collega’s in reactie op dit nieuws om te bespreken welke schadelijke gevolgen dit zal hebben naar mening van de Nederlandse regering? Zo ja, wat kunt u vertellen over dit gesprek of deze gesprekken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een reactie te formuleren (mogelijk in Europees verband) om kenbaar te maken dat de Nederlandse regering het gedrag van Polen afkeurt en om de noodzaak van het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen nogmaals te onderstrepen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid om, al dan niet in Europees verband, Poolse maatschappelijke organisaties die zich inzetten tegen geweld tegen vrouwen te ondersteunen? Zo ja, welke organisaties heeft u in gedachten hoe ziet dergelijke steun eruit? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid om – in samenspraak met het Comité van Landen die de Istanbul Conventie geratificeerd hebben (Nederland is hier lid van) – deze steun te overwegen als daar voldoende aanleiding voor is.
Het bericht dat de prestatie-eisen het bestrijden van misdaad dwarsbomen |
|
Michiel van Nispen (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Waarom is besloten tot prestatieafspraken voor het bestrijden van misdaad?1
Het is aan de gezagen (officier van justitie en burgemeester) om lokaal de prioriteiten te stellen. Welke zaken in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging dan wel voor een andere wijze van afdoening, is een verantwoordelijkheid van de lokale gezagen. Er is geen sprake van prestatieafspraken die dwingen tot een keuze voor strafrechtelijke afdoening van specifieke zaken.
In het artikel in De Gelderlander wordt specifiek verwezen naar de wijze van bekostiging van het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de politie. De bekostiging licht ik hieronder toe, waarbij ik opmerk dat het hierbij een belangrijk algemeen uitgangspunt is dat de organisaties verantwoording afleggen over de verkregen gelden.
De huidige bekostigingssystematiek van het Openbaar Ministerie is begin 2019 ingevoerd en bevindt zich nog in een proeffase. Het Openbaar Ministerie wordt voor 43% van het totale budget op output gefinancierd. Bij het deel van het budget dat is gebaseerd op outputbekostiging is sprake van vier werkomgevingen waarvan de hoogte van het budget wordt bepaald door een productprijs maal het aantal producten in de betreffende werkomgeving. Het gaat daarbij om de werkomgeving waarin gestandaardiseerde productie wordt geleverd (het parket CVOM), de werkomgeving waarin overtredingen en veel voorkomende misdrijven worden behandeld, de werkomgeving waarin zware misdrijven worden behandeld en de werkomgeving waarin zaken in hoger beroep worden behandeld.
De werkomgeving waarin (zware) ondermijningszaken worden behandeld, wordt lumpsum bekostigd. De basisvoorziening voor alle werkomgevingen wordt eveneens lumpsum bekostigd. In de basisvoorziening zijn de uitgaven besloten die betrekking hebben op onder andere het ICT-budget, de huisvestingskosten, specifieke overheadskosten en beschikbaarheidskosten.
De bekostiging van de rechtspraak is vorig jaar aangepast en nu nog voor ongeveer de helft productie-afhankelijk. Grote strafzaken (megazaken) vallen buiten het stelsel van p x q-financiering en worden afzonderlijk bekostigd. De financieringswijzen van de rechtspraak is niet van invloed op door het Openbaar Ministerie te nemen vervolgingsbeslissingen.
De politie wordt gefinancierd op basis van lumpsum voor taakuitvoering en beheer, onder andere gebaseerd op de afgesproken operationele sterkte.
In relatie tot de bekostiging wordt in de recent door PricewaterhouseCoopers uitgevoerde doorlichting van de strafrechtketen, die ik samen met mijn collega voor Rechtsbescherming op 26 juni jl. aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 29 279, nr. 604), in meer algemene zin geconstateerd dat de financieringsvormen waarmee individuele organisaties in de keten gefinancierd worden soms leiden tot knelpunten in de ketensamenwerking. Daarbij wordt ook gesteld dat «de financiële prikkel van de individuele organisaties in sommige gevallen niet gericht is op het meewegen van het belang van andere organisaties in de (deel)keten (bijvoorbeeld doordat aanvragen bij de ene organisatie leiden tot kosten voor de uitvoering bij een ander).»
In dit kader is relevant dat – ter uitvoering van de motie Rosenmöller – (Kamerstukken I, 2019–2020) in opdracht van het WODC een onafhankelijk onderzoek wordt uitgevoerd naar de ontwikkelingen in de financiering van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak in den brede over de afgelopen 10 jaar. Daarbij zal ook gekeken worden naar de werking en effecten van verschillende bekostigingssystematieken. Ik verwacht u in maart 2021 over de uitkomsten van het onderzoek te kunnen informeren.
Erkent u de geschetste situatie dat er grote druk is om bepaalde zaken te vervolgen vanwege financiële prikkels? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de geschetste druk om bepaalde zaken te vervolgen vanwege financiële prikkels niet. Uitgangspunt is dat het Openbaar Ministerie op inhoudelijke gronden bepaalt welke zaken in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging. Naar mijn oordeel laten de bekostigingssystematieken voor de betrokken organisaties voldoende ruimte voor maatwerk in de interventies.
Bent u het eens met de briefschrijvers dat het nut voor de samenleving van groter belang is dan prestatiecijfers? Zo ja, bent u bereid de financieringsgronden te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het uitgangspunt dat bij het voorkomen en bestrijden van onveiligheid en criminaliteit die interventies gepleegd moeten worden die naar het oordeel van de verantwoordelijke professionals het meest effectief en passend zijn. Welk type interventie dat is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het individuele geval.
De Algemene Rekenkamer constateerde in het rapport over de «Prestaties in de strafrechtketen» (Kamerstuk 33 173, nr. 2) dat de bekostigingssystemen in de strafrechtketen niet goed op elkaar aansloten en dat sprake was van tegengestelde prikkels. Dat was onder meer een motief om de bekostiging van het OM deels op een andere leest te schoeien. Er is op dit moment geen aanleiding om de bestaande wijze van bekostiging van politie, Openbaar Ministerie of rechtspraak te herzien. De bekostigingswijze van OM is nog maar betrekkelijk kort geleden ingevoerd en bevindt zich thans in de proeffase2. Het bekostigingssysteem van de rechtspraak is onlangs op onderdelen bijgesteld.
Budgettaire beheersbaarheid is ook een belangrijke doelstelling om na te streven. Zonder transparantie kan er geen sprake zijn van beheersbaarheid. De aanleiding om het bekostigingssysteem van het OM te veranderen was ook de behoefte om meer zicht te hebben op de besteding van middelen van het OM en beter zicht te hebben op de consequenties van beleidskeuzes en wijzigingen in wet- en regelgeving. Bovendien kennen bijna alle organisaties in de strafrechtketen een systeem waarin geleverde prestaties in meer of mindere mate de basis vormen van de bekostiging.
Hoe worden deze prestatiecijfers berekend?
In het antwoord op vragen 1, 2 en 3 heb ik uitgelegd hoe de bekostiging van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak is ingericht.
Hoe verhouden de prestatiecijfers zich tot eerdere toezeggingen om af te zien van bonnenquota, waarbij grotendeels hetzelfde principe werd gehanteerd?
Het begrip «prestatiecijfers» is een onjuiste typering van de afspraken die worden gemaakt met de organisaties, zoals ik hierboven heb toegelicht. De vergelijking met de zogenaamde «bonnenquota» voor de politie (die in 2011 zijn afgeschaft) gaat hierbij mank. Bonnenquota waren resultaatsafspraken waarbij niet werd gekeken naar het effect van de inzet. De huidige beleidsdoelstellingen richten zich op de gewenste effecten van het gevoerde beleid. Als verkeersveiligheid het doel is, dan is een afgesproken aantal uitgeschreven bonnen niet de juiste manier om dit te toetsen. Dan is het beter om afspraken te maken over gerichte verkeerscontroles op plekken waar of momenten waarop de verkeersveiligheid in het geding is.
Bent u bekend met het op 14 juli 2020 aan de Tweede Kamer voorgelegde «Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie in verband met de flexibilisering van de operationele inzet» (Kamerstuk 29 628, nr. 968)?1
Ja.
Wat betekent dit ontwerpbesluit voor de ambitie om de aspiranten dan wel de bij de politie aangestelde ambtenaren in opleiding mee te laten tellen in de sterkte van de (regionale) eenheden dan wel deze uit die sterkte te halen en onder te brengen bij de Politieacademie dan wel het Politie Diensten Centrum (PDC)? Hoeveel aspiranten tellen per 1 juli 2020 nog mee in de sterkte van de (regionale) eenheden dan wel drukken niet meer op die sterkte?
Het ontwerpbesluit regelt de zogenoemde bandbreedte.2 De bandbreedte houdt in dat de korpschef3 kan beslissen maximaal twee procent van de te realiseren operationele formatie4 van een eenheid niet te bezetten en de middelen die daardoor vrijvallen kan aanwenden voor de bekostiging van andere uitgaven. Het genereren van twee procent bandbreedte is ingegeven vanuit de gedachte dat de politie flexibel inspeelt op lokale en grensoverschrijdende ontwikkelingen, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen tussen en binnen de eenheden, als ook met de specifieke kenmerken van elk werkgebied. Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt toepassing van de bandbreedte in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie.
De bandbreedte is niet van toepassing op formatieplaatsen voor aspiranten. Het ontwerpbesluit creëert dan ook niet de mogelijkheid om (regionaal) te besluiten om minder aspiranten aan te nemen. De instroomdoelstellingen voor aspiranten worden landelijk vastgesteld.
Het ontwerpbesluit staat los van de ambitie om aspiranten uit de operationele formatie van de eenheden te halen en te vervangen door opgeleide operationele formatie. Dit proces is al in gang. Op 1 januari 2021 (ultimo stand 2020) zijn dit 4.665 fte aspiranten. Hiervan zijn er 3.878 fte formatief ingericht bij de regionale eenheden. Het aantal fte aspirantenformatie dat is ingericht bij het PDC is op dat moment 787 fte. Het onderbrengen bij het PDC heeft overigens geen effect op het meetellen van aspiranten in de totale operationele formatie. De vernieuwing van de basispolitieopleiding voor aspiranten heeft geen gevolgen voor de formatieve plaatsing van aspiranten.
Hoe gaan aspiranten dan wel bij de politie aangestelde ambtenaren in opleiding na de invoering van de aangepaste primaire/basisopleiding (van drie naar twee jaren) meetellen in de operationele sterkte van de politie? In hoeverre kan de in dit ontwerpbesluit toegekende bevoegdheid leiden tot de lokale (regionale) beslissing om minder aspiranten aan te nemen en naar de Politieacademie te sturen, ook in deze tijd van forse operationele krapte?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in een handzame tabel inzichtelijk maken per regionale eenheid, voor de landelijke eenheid en voor de politie als geheel hoeveel budget en sterkte gemoeid is met 2% van de te realiseren operationele sterkte? Kunt u in deze tabel per eenheid en voor de gehele organisatie inzichtelijk maken wat de operationele sterkte is per 1 juli 2020, welke financieel beslag daarbij hoort en hoeveel 2% van de operationele sterkte is, zowel in formatieplaatsen als in budget?
Voor de bandbreedte gelden voor 2021 de volgende cijfers.
Onderdeel van de politie
Formatie1
Twee procent (formatie)
Twee procent
(budget in € mln,2)
Noord-Nederland
3.640
73
5,3
Oost-Nederland
6.155
123
9,0
Midden-Nederland
4.412
88
6,4
Noord-Holland
3.099
62
4,5
Amsterdam
5.041
101
7,4
Den Haag
5.677
114
8,3
Rotterdam
5.363
107
7,8
Zeeland-West-Brabant
3.072
61
4,5
Oost-Brabant
2.812
56
4,1
Limburg
2.592
52
3,8
Landelijke eenheid
5.182
104
7,6
Staf KL
4
n.v.t.
–
PDC
18
n.v.t.
–
ODPA
25
n.v.t.
–
LMS
0
n.v.t.
–
Totaal
47.090
941
68,7
Operationele formatie, exclusief aspiranten
fte x gemiddelde loonsom operationele formatie 2021, (Begroting en beheerplan politie 2021–2025, blz. 69)
Welke waarborgen heeft de in het ontwerpbesluit beschreven bevoegdheid van de korpschef om eenheden toe te staan om 2% van de operationele sterkte niet op te vullen voor de bezetting van de basisteams? Deelt u de observatie dat nu al vacatures en onderbezetting veelal geplaatst worden binnen dan wel afgewenteld worden op de (blauwe) basisteams? Welke waarborgen worden getroffen om te zorgen dat juist deze teams niet beperkt worden in het opvullen van vacatures?
Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt toepassing van de bandbreedte in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie. Het is verder expliciet de bedoeling dat de bandbreedte zo wordt ingezet dat toepassing ten goede komt aan de aanpak van maatschappelijke veiligheidsvraagstukken.
Ik herken dat de druk op de basisteams groot is, waar ik uw Kamer de afgelopen periode reeds meerdere malen over heb geïnformeerd.5 Op korte termijn zullen er aanvullende maatregelen genomen worden in beginsel op eenheidsniveau door de politiechef samen met het gezag, afhankelijk van de lokale situatie. Hierover zond ik uw Kamer op 4 november jl. een brief (GGP en politiecapaciteit). Gelet op de druk die de huidige onderbezetting een basisteams geeft, ligt toepassing van de bandbreedte daar dan ook niet direct voor de hand. Het doel is juist om zo snel mogelijk weer op sterkte te komen in die teams.
Daarnaast geldt dat, zoals hierboven aangegeven, de bandbreedte niet van toepassing is op aspiranten. Hierdoor heeft de bandbreedte geen gevolgen voor de investering in de werving en opleiding van nieuwe agenten.
Ten slotte geldt dat de toepassing van de bandbreedte tijdelijk van aard is; het ziet op het begrotingsjaar en maximaal twee daaropvolgende jaren (waarbij in een jaar vrijgevallen middelen in hetzelfde jaar besteed dienen te worden). Inzet van deze bandbreedte vindt plaats binnen het budgettaire kader van de vaste personeelslasten volgens de begroting politie, alsmede het aandeel dat aan de betreffende eenheid is toe te rekenen.
Aan wat voor «andere uitgaven» (artikel 4a, vierde lid, ontwerpbesluit) wordt gedacht? Bestaat niet het gevaar dat het hier gaat om zuiver incidentele uitgaven – zonder bijvoorbeeld de mogelijkheid voor structurele financiering op basis van meerjarige afschrijvingen – omdat ze «alleen in het betreffende begrotingsjaar anders worden besteed» (toelichting pagina 6)?
Zoals in de toelichting bij het ontwerpbesluit is aangegeven, kan gedacht worden aan (tijdelijke) kwalitatieve investeringen in bepaalde (operationele) functies, materiële uitgaven als bewapening een uitrusting, externe inhuur van personeel of om extra operationele uren te kunnen draaien. De beslissing wordt ten aanzien van regionale eenheden genomen in overeenstemming met de desbetreffende burgemeesters en de hoofdofficier van justitie.
De toepassing van de bandbreedte ziet op het begrotingsjaar en maximaal twee daaropvolgende jaren (waarbij in een jaar vrijgevallen middelen in hetzelfde jaar besteed dienen te worden), zodat het niet beschikbaar hebben van een deel van de operationele sterkte tijdelijk blijft. Structurele aanpassing van de operationele formatie verloopt via een wijziging van de organisatie en/of formatie, jaarlijks vastgesteld in het beheerplan van de politie.
Op welke wijze bent u voornemens om de benutting van de in het ontwerpbesluit gecreëerde bevoegdheid voor de Korpschef inzichtelijk te maken voor de Tweede Kamer? Op welke wijze is voorzien in het in de jaarrekening dan wel het jaarverslag beschrijven van de mate en omvang waarin van de bevoegdheid gebruik is gemaakt, alsmede wat deze opgeleverd heeft?
In het jaarverslag van de politie wordt per eenheid de omvang van de in een begrotingsjaar gerealiseerde operationele sterkte van de politie inzichtelijk gemaakt. Na inwerkingtreding van het ontwerpbesluit zal per eenheid tevens inzichtelijk wordt gemaakt of en in hoeverre toepassing is gegeven aan de bandbreedte en aan hoe de middelen die daarvoor vrijvallen anders zijn besteed. Uw Kamer ontvangt jaarlijks het jaarverslag politie. Voorts wordt de maatregel in opdracht van de korpschef na drie jaar geëvalueerd. Bij gelegenheid zal ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Het bericht ‘paspoort blijft op zak. Controle op Schiphol verdwijnt’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Paspoort blijft op zak. Controle op schiphol verdwijnt»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle technologieën, dataverzameling en sensoren die betrokken zijn bij het toekomstbeeld dat de Koninklijke Marechaussee (KMar) schets, namelijk de «gang waarin je met technische hulpmiddelen wordt gecontroleerd zonder dat je hoeft te stoppen of je paspoort te laten zien»? Welke concrete stappen zijn reeds genomen om tot dit toekomstbeeld te komen?
Nederland zet zich, conform het Regeerakkoord,2 in voor technologische vernieuwing en digitalisering op de grens, zodat het grenstoezicht effectiever en efficiënter ingericht wordt. Het in toenemende mate gebruik maken van techniek voor routinehandelingen komt ten goede aan het reisgemak van bonafide reizigers, het tegengaan van illegale migratie en draagt bij aan de veiligheid van Nederland en het Schengengebied.
Naast huidige en toekomstige verplichtingen die voortvloeien uit (Europese) wet- en regelgeving, zoals het Europese In- en uitreissysteem (EES),3 werkt de Nederlandse overheid momenteel mee aan de ontwikkeling van twee innovatieve grensprojecten waarbij onder andere gebruik wordt gemaakt van gezichtsherkenning. Dit zijn het Seamless Flow Programma en de pilot Known Traveller Digital Identity (KTDI).
Voor de ontwikkeling van Seamless Flow werkt de Nederlandse overheid onder andere samen met Schiphol en KLM. Het programma stelt passagiers in staat om op basis van vrijwilligheid middels hun biometrische kenmerken herkend te worden bij verschillende processtappen op de luchthaven. In de praktijk betekent dit dat passagiers, onder toezicht van de KMar, bij een zuil in de vertrekhal hun gezicht en paspoort kunnen scannen. Het systeem controleert de identiteit en verstuurt deze gegevens aan relevante partijen die de vluchtgegevens en individuele passagiersinformatie nodig hebben voor hun luchtvaartprocessen. Camera’s van Seamless Flow die bij de betreffende controlepunten staan herkennen de passagier, zonder dat de passagier opnieuw zijn paspoort of boardingpass hoeft te laten zien. Hierdoor kan de KMar zich meer focussen op gerichte controles. Hierover is uw Kamer tevens geïnformeerd in de concept-Luchtvaartnota 2020–2050 daterende 15 mei 2020.4 Er wordt nog gewerkt aan de ontwikkeling van de technologie en waarborgen om het bovenstaande geschetste beeld te kunnen realiseren.
Samen met o.a. Canada, Schiphol en KLM neemt de Nederlandse overheid deel aan een pilotproject om het KTDI-concept in de praktijk te toetsen. Hierbij kunnen passagiers tussen Canada en Nederland vliegen met een digitale representatie van hun paspoort. De KTDI-pilot ziet op het gehele passagiersproces; van vertrek tot en met aankomst in het land van bestemming. De kern van het idee is dat het passagiersproces vergemakkelijkt wordt doordat een burger zich op basis van vrijwilligheid en op digitale wijze, op een manier die betrouwbaar en door de overheid gevalideerd is, met behulp van biometrische gegevens kan identificeren en de grens kan passeren. Hierover is uw Kamer tevens geïnformeerd middels de beantwoording van de vragen van Kamerleden Den Boer en Verhoeven daterende 4 mei 2020.5 Ook hier gaat het om een pilot.
Voorwaarde voor deze technologische vernieuwing is dat dit aansluit bij Europese en nationale wet- en regelgeving. Binnen deze kaders wordt bekeken op welke wijze innovatie kan bijdragen aan het verwezenlijken van deze ambities, waarbij oog is voor aspecten als risico- en securitymanagement waaronder cybersecurity en de privacy van reizigers. Analyses op het gebied van privacy zijn onderdeel van de bovengenoemde innovatieve grensprojecten. Momenteel bevinden zowel Seamless Flow als de KTDI-pilot zich in de concept- en pilotfase, waarbij de operationele en technische aspecten getest worden met inachtneming van de relevante juridische kaders. Een besluit over de definitieve en/of structurele implementatie van beide concepten is nog niet genomen. Indien het kabinet het voornemen heeft één van deze of beide concepten in het reguliere grenstoezicht te implementeren, zal de Kamer over het voorgenomen besluit geïnformeerd worden, inclusief over de waarborgen met betrekking tot privacy.
Betreft het ook de toepassing van gezichtsherkenning? Klopt het dat hiervoor databases met gedetailleerd fotografisch materiaal van elke reiziger aangelegd moeten worden? Welke plannen bestaan hiervoor? Bestaan reeds dergelijke databases of pilots daartoe? Kunt u de juridische kaders hiervoor uiteenzetten?
Voor het Seamless Flow programma is het voornemen dat een platform wordt ingericht waarin de passagiersgegevens en dus ook een gezichtsopname na uitdrukkelijke toestemming van de passagier gedurende maximaal 24 uur bewaard blijven. Voor de KTDI-pilot zal gebruik worden gemaakt van een door de KMar gevalideerde, digitale representatie van het paspoort, zoals nu gebruikt bij het grensproces binnen het reeds bestaande Privium6-proces. Deze digitale representatie van het paspoort wordt, met uitdrukkelijke toestemming van de passagier, opgeslagen in een beveiligde database die beheerd wordt door de Rijksdienst van Identiteitsgegevens (RvIG) van het Ministerie van BZK.7 Deze gegevens blijven bewaard voor de duur van de pilot. De passagier bepaalt zelfstandig of hij aan de pilot deel wil nemen en of hij zijn persoonsgegevens wil delen via de KTDI mobiele applicatie en met welke partij. Zie hiervoor ook de beantwoording van de Kamervragen over KTDI.8
Het juridisch kader wordt gevormd door Europese wet- en regelgeving, zoals de Schengengrenscode en de EES-verordening. Bij de verwerking van (biometrische) persoonsgegevens van passagiers in het kader van grenstoezicht moet ook voldaan worden aan de strikte eisen die de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG) stellen. Verder worden de kaders bepaald door de bevoegdheden van de KMar zoals deze volgen uit onze nationale wet- en regelgeving, waaronder de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000. Op basis van artikel 46 van de Vreemdelingenwet 2000 is de grenswachter (de KMar) belast met toezicht op de naleving en de uitvoering van de Schengengrenscode en de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking.
Wat is de reden dat de KMar het idee heeft dat dit toekomstbeeld sowieso werkelijkheid zal worden? Kunt u alle communicatie tussen uw ministerie en de KMar hierover naar de Kamer sturen? Klopt het dat «de neuzen in dezelfde richting staan»? Waarom heeft u aan de KMar te kennen gegeven dit ingrijpende toekomstbeeld te ondersteunen zonder debat hierover in de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het beoogde doel van deze technologie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke voordelen verwacht u? Welke risico’s verwacht u? Hoe wegen de voordelen op tegen de risico’s?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u gemaakte analyses op het gebied van privacy, eventuele Data Privacy-Impact-Assessments (DPIA’s), juridische analyses met betrekking tot het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en eventuele andere privacy gerelateerde analyses naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u de inzet van dergelijke ingrijpende surveillance technologie op een zeer groot deel van de bevolking wenselijk, noodzakelijk en proportioneel? Kunt u antwoord geven op elk van de drie kwalificaties?
Zoals ook hierboven beschreven heeft Nederland de ambitie om de effectiviteit en efficiëntie van het grensbeheer te vergroten, dat ten goede komt aan het reisgemak van de reizigers met een laag risico, illegale migratie tegengaat en bijdraagt aan de veiligheid in Nederland en het Schengengebied. Vanuit dit oogpunt is het wenselijk te bezien op welke wijze technologie hieraan kan bijdragen. Uiteraard, mede bezien vanuit proportionaliteit, dient dit uitsluitend op een veilige manier te gebeuren in lijn met nationale en Europese wet- en regelgeving, en mag dit niet ten koste gaan van bijvoorbeeld cybersecurity en de privacy van burgers.
Kunt u een overzicht geven van alle innovatieprojecten, pilots, of andere initiatieven van alle opsporingsdiensten die voorzien in de toepassing van gezichtsherkenning, sensortechnologie, (big) data-analyses en andere ingrijpende digitale surveillance technologie?
De Kamer is met de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 20 november 2019 geïnformeerd over de toepassing van gezichtsherkenningstechnologie in het kader van de opsporing door de politie.9 In het kader van de grenscontroles van personen aan de Nederlandse buitengrens wordt bij gebruik van de automatische grenspassage (e-gates) de gezichtsopname gemaakt en vindt verificatie plaats met de gezichtsopname op de chip van het reisdocument. Met de implementatie van het Europees in- en uitreissysteem (EES) aan de buitengrenzen van de Schengenlidstaten wordt het mogelijk dat de gezichtsopname van derdelanders in het grenscontroleproces worden vastgelegd en opgeslagen ter verificatie van de identiteit van de betrokken derdelander.
Ter ondersteuning van de ambitie van de KMar om informatie gestuurd optreden te vergroten zijn de afgelopen jaren enkele kleinschalige plannen uitgewerkt waarbij gebruik zou worden gemaakt van gezichtsherkenning. In een project (proeftuin Camera en Sensoren) is daadwerkelijk gewerkt met vrijwilligers als proefpersoon, maar dit project is in een oriënterende fase gestopt.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft de Kamer toegezegd na te gaan of er een jaarlijks overzicht kan worden gegeven van de lopende initiatieven op het gebied van nieuwe surveillancetechnieken en de Kamer daarover voor deze zomer te informeren.10 Inmiddels is duidelijk dat deze inventarisatie meer tijd vergt en is aangegeven dat de Kamer dit najaar hierover zal worden geïnformeerd.
Hoe verloopt de controle van dergelijke projecten en de uiteindelijke toepassing van dergelijke technologie? Meer specifiek, hoe worden algoritmes gecontroleerd op goede werking en eventuele vooringenomenheden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 20 november 2019 over waarborgen en kaders bij het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie.11
Daarnaast verwijs ik u naar de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 8 oktober 2019, waarbij richtlijnen voor het toepassen van algoritmes door overheden met uw Kamer zijn gedeeld.12 Voor de stand van zaken met betrekking tot de doorontwikkeling van de richtlijnen die op dit moment gaande is, zie de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 20 april 2020 over de Initiatiefnota «Menselijke grip op algoritmen» en het onderzoek »Toezicht op gebruik van algoritmen door de overheid, in het bijzonder Bijlage 2 bij deze brief alsmede de Antwoorden van de Minister voor Rechtsbescherming van 20 mei 2020 op vragen van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid.13
De berichtgeving dat COA geen informatie meer deelt |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) heeft besloten geen informatie meer te delen met de politie? Klopt het dat het COA is gestopt met het delen van informatie met de politie?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het COA de informatie juist deelde met de politie omdat de politie de informatie nodig heeft om de criminaliteit onder asielzoekers te bestrijden? Hoe gaat de politie de criminaliteit onder asielzoekers nu analyseren en bestrijden?
De basis voor het verstrekken van gegevens en inlichtingen door het COA aan de politie, is gelegen in artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000. Als de politie om die gegevens en inlichtingen vraagt is het COA verplicht die te verstrekken.
Omdat naar het oordeel van het COA en politie er geen twijfel mag zijn over de rechtmatigheid van deze verstrekking van persoonsgegevens, doet, in opdracht van het COA, momenteel een externe partij onderzoek hiernaar. In afwachting van de uitkomsten van de externe toetsing heeft het bestuur van het COA op 16 juli jl. besloten het delen van persoonsgegevens met de politie per direct op te schorten. Aan de hand van de resultaten van het externe onderzoek en een actualisatie van de Data Protection Impact Assessment (DPIA) van het COA over het verstrekken van gegevens en inlichtingen aan de politie zullen het COA en de politie de gemaakte afspraken opnieuw bezien en bekijken of deze aanpassingen behoeven.
Hoe verklaart u het dat het COA geen informatie meer met de politie wil delen juist nu het gebrek aan informatiedeling mogelijk de oorzaak is van de moord op Rik door een asielzoeker? Kwam uit het onderzoek naar de moord op Rik nu niet juist naar boven dat meer informatie moet worden gedeeld?
Hiervoor verwijzen we ook naar de beantwoording van de eerder door u en het lid Becker (VVD) gestelde vragen over de moord op Rik van de Rakt.2 De gegevenslevering van het COA aan de politie is opgeschort. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 wordt er eerst een externe toetsing uitgevoerd alvorens de levering zal worden hervat. We zullen uw Kamer zo snel mogelijk over de uitkomsten informeren. De gegevensverstrekking door het COA aan gemeenten inzake de huisvesting van vergunninghouders staat los van de (opschorting van de) gegevensverstrekking aan de politie. Dit zijn gescheiden informatiestromen die elkaar niet beïnvloeden.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat de noodzakelijke informatie over asielzoekers wel wordt gedeeld met de politie, de zorg en de gemeenten die er immers voor moeten en willen zorgen dat asielzoekers geen delicten plegen en de noodzakelijke zorg krijgen indien ze zijn getraumatiseerd?
Het verstrekken van informatie aan de politie is onderwerp van de toetsing en is tijdelijk opgeschort. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 3 gaat de informatieverstrekking aan gemeenten in het kader van de huisvesting van vergunninghouders gewoon door.
Voor het delen van medische informatie geldt strikte wet- en regelgeving op het gebied van privacy. Het COA heeft geen inzage in en/of beschikking over medische dossiers, omdat het geen zorginstelling is. Binnen haar opdracht is het COA wel verantwoordelijk voor het organiseren van de toegankelijkheid tot de zorg voor bewoners. Daarom heeft het COA voor zowel publieke gezondheidszorg (GGD GHOR NL) als voor curatieve gezondheidszorg (Gezondheidszorg Asielzoekers, GZA) samenwerkingsovereenkomsten gesloten met zorgpartners, dit conform de uitgangspunten van reguliere zorg in Nederland. GZA verzorgt de huisartsenzorg op locaties en beschikt vanuit die rol over het medische dossier van een statushouder. Als een bewoner uitstroomt naar een gemeente dan heeft de nieuwe huisarts aldaar de mogelijkheid om het medisch dossier van deze statushouder op te vragen bij GZA, daarvoor is wel de toestemming van de statushouder vereist.
Hoe gaat worden bewerkstelligd dat asielzoekers die delicten plegen daar eindelijk wel de consequenties van ondervinden? Bijvoorbeeld het niet verstrekken van een asielvergunning of intrekking daarvan?
Het aanpakken van overlastgevende en criminele asielzoekers heeft mijn hoogste prioriteit. Als een asielzoeker een delict pleegt wordt daar vanzelfsprekend tegen opgetreden. Voor de meest overlastgevende asielzoekers worden daarbij vanuit de Top-X-Aanpak alle mogelijke (juridische) instrumenten ingezet. Voor de mogelijkheden ten aanzien van de verblijfsvergunning verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 1 juli 2020 over de mogelijke juridische belemmeringen ten aanzien van het intrekken van een verblijfsvergunning.3
De rol van het Rijksvastgoedbedrijf bij door Covid-19 getroffen huurders |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ondernemerskring Veenhuizen wil af van pandhuur tijdens coronacrisis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het past bij de voorbeeldfunctie van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) om coulant om te gaan met de huren van door COVID-19 maatregelen getroffen ondernemers? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe het RVB met deze voorbeeldfunctie omgaat?
Het Rijksvastgoedbedrijf gaat zeer zorgvuldig om met de belangen van de huurders in algemene zin en specifiek voor de locatie Veenhuizen door de betrekkelijk geïsoleerde ligging in een krimpgebied. Rond de COVID-19 ontwikkelingen is in Veenhuizen gekozen voor maatwerkgesprekken met de individuele ondernemers. Waar uitstel van huurbetaling is gevraagd, is dat gehonoreerd.
Een huurbetalingsuitstel is in eerste instantie gegeven voor een periode van drie maanden aan vijf individuele ondernemers met een hoofdfunctie horeca en tien overige huurders. Er vinden individuele gevolggesprekken plaats met de ondernemers en afstemming met de gemeente. Op basis van de meest recente gesprekken wordt voor drie ondernemers aanvullend huuruitstel verleend voor een tweede periode van drie maanden. Naast het huuruitstel worden per ondernemer als coulance zo nodig middels maatwerkafspraken een terugbetalingsregeling overeengekomen.
Kunt u toelichten hoeveel panden het RVB in bezit heeft die worden verhuurd ten behoeve van horeca? In hoeveel van deze panden heeft het RVB een regeling getroffen met de huurders en hoe verhoudt dit aantal zich tot andere verhuurders?
Voor wat betreft Veenhuizen zijn het vijf huurders/ondernemers met een hoofdfunctie horeca of een groot aandeel horeca in hun bedrijfsvoering. Met deze vijf huurders/ondernemers en de andere huurders zijn afspraken gemaakt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft circa 40 huurcontracten in Veenhuizen.
In hoeveel van deze panden gaat het dan om een verlaging of (gedeeltelijk) kwijtschelden van de huur en in welk deel is er sprake van uitstel van betaling?
Thans is op basis van de maatwerkgesprekken binnen Veenhuizen uitstel van betaling gegeven voor een eerste periode van drie maanden. In een aantal gevallen is betalingsuitstel verleend voor een tweede periode en worden zo nodig via maatwerkafspraken terugbetalingsregelingen overeengekomen. Van verlaging of (gedeeltelijk) kwijtschelden van de huur is nu geen sprake.
In hoeverre ontvangt u signalen dat het niet kwijtschelden maar slechts uitstellen van de huur voor huurders bij het RVB tot financiële problemen leidt?
Bij drie ondernemers vindt vanwege de individuele financiële situatie opvolging van de maatwerkgesprekken plaats waarbij een tweede uitstelperiode van betaling helpt met een nog nader te bepalen terugbetalingsregeling. De gesprekken worden vervolgd in september 2020 waarbij nadrukkelijk individueel contact wordt gehouden met de ondernemers binnen Veenhuizen.
Welke andere oplossingen voor maatwerk voor betalingen van de huur aan het RVB ziet u en in hoeverre zijn deze reeds geïmplementeerd?
Tot op heden heeft uitstel van huurbetalingen geholpen voor de huurders/ondernemers in Veenhuizen. De situatie voor de huurders/ ondernemers wordt zorgvuldig gevolgd en er wordt, zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, individueel contact onderhouden met de huurders/ondernemers. Voor de andere oplossingen voor maatwerk voor betalingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De uitzending van Zembla over Apotex |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Zembla over Apotex?1
Ik ben bekend met de aflevering waar u naar refereert.
Klopt het dat deze geneesmiddelenfabriek in Leiden, die door het Indiase bedrijf Aurobindo recentelijk is overgenomen, nu gesloten wordt? Zo ja, wanneer bent u voor de eerste keer geïnformeerd dat dit ging gebeuren?
Zoals ook recent aan uw Kamer is geschreven2 verwacht ik dat Innogenerics de productielocatie in Leiden zal overnemen, waarmee Apotex in Nederlandse handen komt. Om de doorstart van Apotex mogelijk te helpen maken is de Staat bereid een lening van 6,7 miljoen euro te verstrekken en heeft hiertoe een intentieovereenkomst getekend met Innogenerics.
Stond Apotex bij de betrokken ministeries en/of betrokken instellingen bekend als «van vitaal belang»?
Het Ministerie van VWS houdt geen lijst bij van Nederlandse geneesmiddelen fabrieken die van «vitaal belang» zijn, zoals u dat noemt. Wij laten ons wel inlichten over de productie- en leveringsketens van producten en medicijnen en mogelijke gevoeligheden in deze ketens.
Hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen bewindspersonen en de top van Apotex voordat deze verkocht is aan Aurobindo? Zo ja, wanneer?
In de periode van de verkoop van de Leidse vestiging van Apotex aan Aurobindo hebben er geen overleggen tussen Apotex en bewindspersonen van VWS en EZK plaatsgevonden.
Welke overwegingen hebben er gespeeld bij de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen aan een buitenlandse partij?
Apotex Inc is een Canadees bedrijf. Apotex Nederland was een Nederlandse vesting die onder het Canadese moederbedrijf opereerde. Apotex Nederland, gevestigd in Leiden is door Aurobindo in 2018 overgenomen.
Voor de overwegingen van de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen verwijs ik u graag naar Apotex Inc., ik heb daar geen inzicht in.
Voor de goede orde wijs ik er dus op dat deze productielocatie al enige tijd in «buitenlandse» handen was.
Herinnert u zich nog het actieplan van het CDA (aangeboden aan de Minister op 7 februari 2019) om meer geneesmiddelen in Nederland dan wel Europa te produceren omdat de afhankelijkheid van China en India nu te groot is geworden?
Ja, ik herinner mij dit actieplan.
Klopt het dat u ook zelf in Europa gepleit heeft, ook al voor de coronatijd, om meer productie van geneesmiddelen in Nederland, dan wel Europa te realiseren? Zo, ja op welke momenten heeft dit plaatsgevonden en tot welke concrete acties heeft dit geleid?
Het klopt dat mijn voorgangers, Minister Bruins en Minister Schippers, zich al voor de coronacrisis sterk hebben gemaakt voor de aanpak van onze afhankelijkheid en de tekorten van geneesmiddelen en hier in meerdere nationale en internationale bijeenkomsten, formeel en informeel, over hebben gesproken. Mede door Nederlandse inzet is het onderwerp breed op de Europese agenda komen te staan. Minister Bruins heeft dit onderwerp besproken met de Eurocommissaris mw Kyriakides in december 2019 en Nederland heeft zich in de Gezondheidsraad van december 2019 hard gemaakt om in Europees verband oplossingen te bedenken om deze kwetsbaarheden in de mondiale productieketen te verminderen en zo het risico op geneesmiddelentekorten te verkleinen. We kijken hierbij ook naar productiemogelijkheden in Europa. Het onderzoeken van de mogelijkheden van productie in Europa (en/of Nederland) is een van de manieren waarop gewerkt wordt aan de beschikbaarheid van geneesmiddelen. De Raad heeft in december 2019 opgeroepen om tot een EU geneesmiddelenagenda te komen. Ook afgelopen informele Gezondheidsraad van 16 juli jl. stond leveringszekerheid van geneesmiddelen op de EU agenda. De urgentie van het onderwerp wordt breed gedeeld door EU lidstaten en ook de Europese Commissie en is een prioriteit van het Duitse Voorzitterschap van de Raad. Ook de komende tijd blijft mijn aandacht uitgaan naar het verminderen van de afhankelijkheid van andere landen en daarmee het borgen van de leveringszekerheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen om zo voorbereid te zijn op een volgende pandemie, zowel nationaal als internationaal.
De Europese Commissie heeft recent een roadmap voor een EU geneesmiddelenstrategie gepubliceerd en werkt momenteel aan een geneesmiddelenstrategie voor de lange termijn. Ik ben hierover nauw in gesprek met de Europese Commissie en andere EU lidstaten.
Klopt het dat deze visie intussen breed gedeeld is binnen de Europese Unie? Zo ja, welke status heeft deze visie en/of tot welke concrete beleidswijzigingen heeft dit geleid?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het u recentelijk besloten heeft het vaccin-instituut Intravacc niet te verkopen?
Als gevolg van de Coronacrisis is de privatisering dit voorjaar on hold gezet. Zodra er meer bekend is, wordt de Kamer geïnformeerd. Ik verwacht u in het najaar 2020 hier nader over te kunnen informeren.
Klopt het dat het kabinet recentelijk 20 miljoen euro heeft geïnvesteerd in het bedrijf Photonics vanuit strategische overwegingen?
Om te waarborgen dat dit bedrijf en het ecosysteem voor geïntegreerde fotonica behouden blijft voor Nederland, heeft de Staatssecretaris van Economische zaken en Klimaat besloten om – naast bijdragen van diverse andere partijen – een bedrag van 20 miljoen euro als lening beschikbaar te stellen om in de financieringsbehoefte van Smart Photonics te voorzien. Het kabinet investeert niet rechtstreeks in dit bedrijf maar deze bijdrage wordt gedaan vanuit middelen die door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar zijn gesteld aan de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij. De Staatssecretaris heeft uw Kamer over deze transactie geïnformeerd in de brief van 29 juni 2020.3
Klopt het dat het u bezig bent met wetgeving om in te kunnen grijpen in overdrachten indien er risico’s zijn voor de nationale veiligheid?2
Zoals aangekondigd in de brief Tegengaan statelijke dreigingen (Kamerstuk 30 281, nr. 72) en uitgewerkt in de brief Investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid(Kamerstuk 30 821, nr. 97) werkt het kabinet momenteel aan een uitbreiding van het huidige investeringsscreeningsmechanisme. Momenteel kent Nederland al verschillende investeringstoetsen die zijn ingebed in sectorale wetgeving. Het gaat hierbij om wetgeving in het energiedomein en de telecommunicatie. Hiermee is het beoogde stelsel van investeringstoetsing al gedeeltelijk in werking. Aanvullend daarop werkt het kabinet momenteel ook aan een brede investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid.
Deelt u de mening dat afhankelijk zijn van medicijnproductie buiten Europa een strategisch risico is voor de veiligheid van Nederland?
Minister van Rijn is in een brief aan Uw kamer op 30 juni 2020 (kamerstuk, vergaderjaar 2019–2020, 25 295, nr. 454) ingegaan hoe de coronacrisis een aantal kwetsbaarheden op het vlak van beschikbaarheid van medische producten aan het licht heeft gebracht. Kwetsbaarheden die de continuïteit van zorg in gevaar kunnen brengen. De crisis laat zien dat het van belang is dat we op het gebied van medische producten minder afhankelijk worden van andere landen of van individuele (mondiale) leveranciers. Het versterken en uitbreiden van de productie in ons land en Europa is echter geen doel op zich. Het doel blijft immers voldoende beschikbaarheid van geneesmiddelen, vaccins en beschermingsmateriaal, zodat de Nederlandse patiënt de zorg kan ontvangen die nodig is tegen aanvaardbare kosten. Leveringszekerheid staat hierbij centraal.
Leveringszekerheid kunnen we deels bereiken door het versterken van de nationale en Europese productie, maar bijvoorbeeld ook door diversificatie van waardeketens of het aanleggen van (ijzeren) voorraden. Hierbij is het van belang om niet alleen naar de productie van eindproducten te kijken, maar ook naar benodigde grondstoffen of halffabricaten.
Ik ben in overleg met sectoren en deskundigen om te bespreken wat een goede aanpak is om hierin verder te gaan. De onderwerpen benoemd in de aangenomen moties worden hierin meegenomen.
Bent u bereid te realiseren dat Apotex niet gesloten wordt en weer in Nederlandse c.q. Europese handen komt? Welke mogelijkheden ziet u om de verkoop eventueel terug te draaien?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de (internationale) waarde- en productieketens van vitale medicijnen voor Nederland op korte termijn in kaart te brengen?
Inzicht verkrijgen in de complexiteit van toeleveringsketens wereldwijd en de positie van Nederland daarin heeft mijn aandacht. Momenteel werk ik samen met de Europese Commissie en mijn EU collega’s om meer inzicht te krijgen in internationale waardeketens van geneesmiddelen en specifiek voor de nodige werkzame stoffen (de Active Pharmaceutical Ingredients). Relevant is ook de oproep van de Europese Raad van 1 en 2 oktober jl. aan de Europese Commissie om de strategische afhankelijkheden van onder andere de gezondheidszorg, in kaart te brengen en maatregelen voor te stellen om deze afhankelijkheden te verminderen. Ik kijk hierbij niet naar een lijst van specifieke geneesmiddelen, maar naar geneesmiddelen breed.
Hoe geeft u invulling aan de uitvoering van de motie-Heerma c.s.?3 Hoe wordt hier de vitale medicijn maakindustrie in meegenomen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe geeft u in dit verband uitvoering aan de unaniem aangenomen motie-Van den Berg c.s.?4
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘Verdachten zaak sushiketen Sumo krijgen geen straf vanwege inbreuk op hun privacy’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Helma Lodders (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verdachten zaak sushiketen Sumo krijgen geen straf vanwege inbreuk op hun privacy»?1
Ja, dit bericht is bij ons bekend.
Hoe groot was het budget waarmee het programma Nederland Fraudeland is gemaakt?
Zoals met uw Kamer is afgesproken, wordt over programmakosten alleen gerapporteerd op genre-niveau. Volgens de KRO-NCRV valt het budget van de onderhavige documentaire binnen de door de NPO gedefinieerde budgetbandbreedtes op genreniveau.
Wat zijn de geschatte financiële gevolgen voor de Nederlandse staat (lees: belastingbetaler) door en het mislopen van mogelijke boetes opgelegd aan de gedaagden in de rechtszaak en de productie van een documentaire van de KRO-NCRV ten aanzien waarvan de kans groot is dat deze nooit wordt uitgezonden?
Of de documentaire wordt uitgezonden is op dit moment onbekend.
Niet te zeggen valt welk bedrag de Nederlandse Staat zou zijn misgelopen. In deze zaken heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) tegen de horecaondernemers onder meer geldboetes geëist. Later zijn de eisen door het OM bijgesteld. Het OM heeft een strafkorting van 10 tot 15 procent toegepast vanwege de documentaire. De rechtbank heeft uiteindelijk geen straf en daarmee ook geen geldboete opgelegd. Het OM heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Deelt u de mening dat het entertainen van de kijker met geld van de belastingbetaler voor de publieke omroep in dit geval belangrijker is gebleken dan een valide strafzaak? Zo ja, wat zegt dit over het moreel kompas van de publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
Het programma Nederland Fraudeland is geen amusementsprogramma maar een documentaire. Doel van de documentaire is om een realistisch beeld te geven van het werk van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) bij de bestrijding van grootschalige fraude in Nederland. Het OM en de FIOD hechten er waarde aan dat hun werkzaamheden voor de maatschappij transparant en kenbaar zijn. Volgens KRO-NCRV is er bij het Nederlandse publiek weinig bekend over de FIOD en bestaat er een maatschappelijk belang om het publiek hierover te informeren. Het is aan de KRO-NCRV om deze journalistieke afweging te maken.
Waarom heeft het openbaar ministerie (OM) voor de rechtbank verzwegen dat het OM en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) meewerkten aan een documentaire?
Vooropgesteld zij dat mij terughoudendheid past nu de zaak nog onder de rechter is.
Kort voordat de rechtbank vonnis zou wijzen is het bestaan van de documentaire, middels een perspublicatie in NRC, bekend geworden. De verdachten, raadslieden en de rechtbank waren tot op dat moment niet van de documentaire op de hoogte. Het OM heeft ter terechtzitting d.d. 9 juli jl. aangegeven dat het beter was geweest als de betrokkenen in een eerder stadium zouden zijn geïnformeerd over het bestaan van de documentaire.
In zijn vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat het grondrechtelijk recht van privacy van de verdachten is geschonden. Het laten «meelopen» van de documentairemakers met het politieonderzoek heeft meegebracht dat deze bekend werden met informatie uit de opsporing in de zaken tegen de verdachten.
Ten aanzien van het niet vermelden van het bestaan van de documentaire heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie hierdoor bewust de integriteit van het geding in gevaar gebracht. Daardoor dreigde de verdediging immers de mogelijkheid te worden onthouden tot het voeren van een verweer, volgens de rechtbank.
Het OM heeft inmiddels hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
In hoeverre en op welke manier heeft het OM invloed gehad op de inhoud van de documentaire? Kunt u een tijdlijn geven van de verschillende «viewings» van het OM en de eisen die het stelde tot aanpassing van de inhoud van de documentaire? Op welke manier hebben de documentairemakers hierop de inhoud aangepast?
Het OM heeft met inachtneming van de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging van 1 mei 2012 besloten medewerking te verlenen aan het maken van de documentaire.2 De genoemde Aanwijzing ziet op de communicatie over de prioriteiten bij de aanpak van criminaliteit en op de voorlichting in concrete onderzoeken en strafzaken door politie en OM. Voor de productie van de documentaire is, zoals te doen gebruikelijk bij dit soort samenwerkingen, in 2014 een mediacontract afgesloten tussen het OM en de producent.
Het OM heeft in zoverre invloed gehad op de inhoud van de documentaire, dat verschillende versies van de documentaire door het OM zijn beoordeeld, teneinde te kunnen controleren of de documentaire voldeed aan de afspraken die in de overeenkomst met de producer waren overeengekomen. Een eerste viewing heeft plaatsgevonden op 1 juni 2015 en de meest recente viewing op 6 maart 2020. Het OM heeft in de tussengelegen tijd verschillende keren opmerkingen gemaakt die erop zagen dat bepaalde beelden niet in lijn waren met de bepalingen uit het mediacontract. Het ging dan bijvoorbeeld om verzoeken tot het onherkenbaar maken van opsporingsambtenaren of tot de betrokkenen herleidbare beelden. Bij de aanpassingen valt te denken aan het wegpiepen van namen, het onherkenbaar maken van personen en het blurren van logo’s.
Het OM heeft inmiddels bij de documentairemaker aangegeven geen toestemming te geven voor gebruik van de beelden die raken aan het strafrechtelijk onderzoek Fuji, ook bekend als de Sumo-zaak.
Op welke manier heeft de FIOD invloed gehad op de inhoud van de documentaire? Kunt u een uiteenzetting geven van alle aanpassingen waar de FIOD de producenten toe opriep? Welke van deze oproepen hebben geleid tot daadwerkelijke aanpassing van de documentaire?
De FIOD is geen partij bij het mediacontract. Wel is de FIOD aanwezig geweest bij het bekijken en bespreken van de film. Evenals het OM wijst de FIOD bij die gelegenheden bijvoorbeeld op logo’s of gezichten van medewerkers die nog zichtbaar zijn. De formele communicatie hierover c.q. verzoeken tot aanpassing verband houdend met de bescherming van de in het mediacontract genoemde belangen zijn steeds uitsluitend via het OM verlopen.
Wat is er precies afgesproken in het mediacontract tussen de FIOD, het OM en de producenten op het gebied van opnames over privacy, slachtofferbescherming, opsporing en vervolging, politietactiek- en techniek en/of risico op (ernstige) reputatieschade? Bent u het met de onderzoekers van de NRC eens dat er sprake is van zulke verregaande afspraken dat het in feite een veto is? Kunt u dit nader toelichten?
Het OM en de documentairemakers hebben voorafgaand aan de filmopnames een overeenkomst getekend. In deze overeenkomst is onder meer vastgelegd dat de producent verplicht is bij het maken van beeld- en geluidsopnamen de belangen van alle personen waarvan beeld- en geluidsopnamen worden gemaakt met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deze personen in acht te nemen. Dit geldt ook voor de beeld- en geluidsopnamen die het OM ter beschikking stelt ten behoeve van de documentaire.
Ook is vastgelegd dat er geen (herkenbare) beeldopnames mogen worden gemaakt van verdachte personen of rechtspersonen, om diens privacy te beschermen en trial by media te voorkomen.
Met betrekking tot de vraag of bepaalde beelden wel of niet in een documentaire gebruikt mogen worden is contractueel afgesproken dat de producent de, in de ogen van het OM, niet voor uitzending geschikte beeld- en geluidsopnamen niet zal gebruiken, wanneer het OM dat uit oogpunt van bescherming van de belangen op het gebied van privacy, slachtofferbescherming, opsporing en vervolging, politietactiek- en techniek en/of risico op (ernstige) reputatieschade noodzakelijk vindt.
Bovengenoemde afspraken zijn gebruikelijk in situaties waarin het OM media toestaat om te filmen bij opsporingsactiviteiten waar normaal gesproken geen buitenstaanders bij aanwezig mogen zijn. Het valt nu eenmaal vooraf niet helemaal uit te sluiten dat beeld- en/of geluidmateriaal wordt gemaakt van bijvoorbeeld gesprekken en/of personen waarvan het OM achteraf in redelijkheid de mogelijkheid moet hebben om publicatie daarvan te voorkomen omdat anders een of meer van de limitatief en concreet in het mediacontract omschreven belangen geschaad zouden worden.
Klopt de stelling van het OM dat «zolang de FIOD en OM niet akkoord zijn met de inhoud van de documentaire deze niet wordt uitgezonden»? Is dit niet in strijd met de journalistieke code van de NPO dat journalistieke programma's onafhankelijk en onpartijdig dienen te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de KRO-NCRV de journalistieke code gaat naleven?
Op grond van het mediacontract heeft het OM de bevoegdheid om het in de documentaire verwerkte beeld- en geluidmateriaal te beoordelen op feitelijke onjuistheden en om dit te toetsen aan belangen op het gebied van privacy, slachtofferbescherming, opsporing en vervolging, politietactiek- en techniek en/of risico op (ernstige) reputatieschade. Als er sprake is van een schending van deze belangen zal, als dit noodzakelijk is, van de betreffende opnamen geen gebruik worden gemaakt. Dat doet er niet aan af dat de inhoudelijke en creatieve eindverantwoordelijkheid voor de documentaire krachtens het mediacontract bij de producent berust en dat KRO-NCRV nauw betrokken is bij de productie hiervan, de gesprekken hierover met het OM en de (journalistieke) keuzes die tijdens het productieproces worden gemaakt. Op KRO-NCRV rust namelijk de inhoudelijke verantwoordelijkheid als de documentaire wordt afgenomen voor uitzending.
Waarom laat de FIOD bij het verzamelen van bewijzen in een mogelijke strafzaak media meekijken? Gebeurt dit vaker? Zo ja, hoe vaak, waarom en met welk doel?
Er wordt in beeld gebracht hoe de FIOD te werk gaat en vooral ook waarom. Het aanpakken van fraude heeft niet alleen een financieel belang, maar ook een groot maatschappelijk belang. Het is een duidelijk signaal naar de samenleving dat niet naleving van regels, zoals het niet doen van een juiste, tijdige en volledige belastingaangifte en het niet betalen van verschuldigde belasting wordt aangepakt. De producenten hebben eerdere documentaires gemaakt over het werk van de IND, Belastingdienst en Vreemdelingenpolitie. Ook het werk van de Douane is recentelijk in een uitgebreide reeks te zien geweest. Deze serie heet «de Douane in actie» en is te zien bij RTL 5.
De FIOD heeft niet eerder aan een dergelijke documentaire meegewerkt.
Welke mogelijke gevolgen heeft deze rechterlijke uitspraak voor strafzaken waar ook media met draaiende camera’s meelopen bij invallen en het verzamelen van bewijzen anderszins?
Het OM heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Zolang de zaak niet onherroepelijk is geworden wil ik niet vooruitlopen op de mogelijke gevolgen van (een deel van) het vonnis voor andere strafzaken van het OM.
Inmiddels is per 1 september jl. een gewijzigde Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging in werking getreden (zie Staatscourant 2020, 44879).
Desgevraagd heeft het OM mij laten weten dat de gewijzigde Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging er mede op is gericht om een casus zoals deze zich heeft voorgedaan met de documentaire in de Sumo-zaak te voorkomen.
In het algemeen zij opgemerkt dat de Wet politiegegevens een gegeven kader is voor het verwerken van politiegegevens. Informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon is een persoonsgegeven. Als deze gegevens worden verwerkt in het kader van de opsporing, zijn dat politiegegevens, waarop de Wet politiegegevens van toepassing is.
Het keihard liegen door de Belastingdienst/toeslagen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Belastingdienst in juli 2017 glashard loog tegen de Autoriteit Persoonsgegevens door te verklaren dat de Belastingdienst geen gegevens heeft over de dubbele nationaliteit van Nederlandse aanvragers van kinderopvangtoeslag? Heeft u er ook kennis van genomen dat de Belastingdienst destijds heeft verklaard dat nationaliteit niet werd gebruikt als selectiecriterium om juist bij deze aanvragers van kinderopvangtoeslag (extra) toezicht uit te voeren? 1
De op onderdelen onjuiste informatieverstrekking in 2017 aan de AP is al eerder aan uw Kamer gemeld. Ik verwijs onder meer naar de kabinetsreactie van 17 juli jl op het rapport van de AP en de daarin genoemde eerdere brief van 11 juni 2019 van mijn ambtsvoorganger. In de brief van 17 juli jl. heb ik beschreven dat de AP aangegeven heeft dat zij in 2017 na signalering dat nationaliteit bij de kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen verkeerd gebruikt werd, vragen stelde aan Belastingdienst/Toeslagen en dat naar aanleiding daarvan namens Belastingdienst/Toeslagen is verklaard dat hij geen gegevens met betrekking tot tweede nationaliteit had.
De medewerkers die betrokken waren bij de voorbereiding van het heropende onderzoek van de AP in 2019 zijn zich op dat moment bewust geworden van het feit dat de AP destijds inderdaad onjuist en onvolledig was geïnformeerd op de volgende punten:
De Belastingdienst/Toeslagen legt niet de afkomst van toeslaggerechtigden vast. Wel krijgt Belastingdienst/Toeslagen de actuele gegevens over de nationaliteit uit de Basisregistratie personen (Brp). Hierin wordt de tweede nationaliteit niet opgenomen, dus die informatie heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet.
De nationaliteit wordt uiteraard niet gebruikt als selectiecriterium om juist bij deze aanvragers van kinderopvangtoeslag (extra) toezicht uit te voeren.
Deze informatie is onjuist gebleken. Uit de voorbereiding van de reactie aan de AP in juli 2017 komt het beeld naar voren dat door de betrokken medewerkers niet is stilgestaan bij de mogelijkheid dat de (dubbele) nationaliteit uit de GBA geregistreerd is gebleven in het systeem van Belastingdienst/Toeslagen (TVS genaamd) na de overgang naar de Brp. Ook zijn geen opmerkingen terug te vinden over de indicator Nederlanderschap ja/nee in het risicoclassificatiemodel, die sinds de invoering van het model in 2013 daarin was opgenomen. Wel werd een relatie gelegd met het een CAF 11-onderzoek, waarbij onder meer werd opgemerkt dat Belastingdienst/Toeslagen hierbij niet selecteerde op nationaliteit, maar dat alle gegevens van de betrokken ouders wel zichtbaar werden gemaakt. De betrokken medewerkers wisselden onderling opmerkingen uit over de vraag of het nodig was de nationaliteit in dit kader op te nemen en of Belastingdienst/Toeslagen die bevoegdheid wel had. Daarop werd aangegeven dat de registratie van nationaliteit in het kader van het CAF 11-onderzoek niet nodig leek en dat registratie van nationaliteit op grond van artikel 18 Wbp onder meer slechts mag plaatsvinden met het oog op de identificatie van de betrokkene en voor zover dit voor het doel onvermijdelijk is. In zijn algemeenheid werd genoemd dat de informatie wel nodig kan zijn voor het bepalen van het recht op een toeslag, omdat daarvoor nodig is te kunnen bepalen of iemand de Nederlandse nationaliteit heeft en zo nee, of de vreemdeling wel of niet rechtmatig verblijf in Nederland heeft. In de reactie aan de AP is in juli 2017 vervolgens alleen deze laatste algemene bepaling opgenomen onder verwijzing naar de artikelen 8 en 11 Vreemdelingenwet en artikel 9 Awir. Helaas is destijds geen opvolging gegeven aan de opmerkingen over de bevoegdheid van de registratie van nationaliteit door Belastingdienst/Toeslagen in het kader van het CAF-11 onderzoek.
De Directeur van Toeslagen heeft in het interview met de AP op 25 april 2019 de twee vorengenoemde punten in de reactie aan de AP in 2017 gerectificeerd. Zij heeft aangegeven dat de Belastingdienst/Toeslagen gegevens uit de Brp overneemt. Voorheen (tot 2014) gebeurde dit uit de GBA. Vanuit de GBA werd de dubbele nationaliteit overgenomen. In de gevallen dat de dubbele nationaliteit in de GBA aanwezig was, is deze geregistreerd gebleven in het systeem van Belastingdienst/Toeslagen na de overgang naar de Brp. Op dit punt is de reactie aan de AP in 2017 dus onjuist. Tevens heeft zij aangegeven dat in het risicoclassificatiemodel het criterium (tweede) nationaliteit niet werd gebruikt, maar dat het criterium wel/geen Nederlanderschap wel werd gebruikt. Voor de kinderopvangtoeslag is deze indicator in oktober 2018 uit het model gehaald. Voor de huurtoeslag is dit in april 2019 gebeurd. Dit is onder meer in de kamerbrief van 11 juni 2019 ook met uw Kamer gedeeld. Daarin is ook aangegeven dat in het geval, bij een dubbele nationaliteit, een van beide nationaliteiten de Nederlandse was, de burger in het risicoclassificatiemodel met Nederlanderschap werd geclassificeerd.
Gedurende het onderzoek van de AP is verder vanuit Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat in het kader van CAF-onderzoeken bij Belastingdienst/Toeslagen queryverzoeken werden gedaan om gegevens uit de systemen te kunnen combineren en dat onder meer gegevens over (eerste en tweede) nationaliteit hier onderdeel van uitmaakten. Dit is onder meer verwoord in de brief aan de AP van 20 september 2019, die ik als bijlage bij de Kamerbrief van 17 juli jl. heb gevoegd.
Uit het vorenstaande komt naar voren dat in 2017 weliswaar sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken, maar dat niet valt te concluderen dat dit willens en wetens gebeurde. Wel wil ik benadrukken dat het betreurenswaardig is dat destijds niet grondiger is gekeken naar dit vraagstuk.
Ten slotte wil ik voor de volledigheid vermelden dat momenteel wordt gewerkt aan de afhandeling van een WOB-verzoek over etnisch profileren waarin ook documenten aan de orde zijn of nog kunnen komen die betrekking hebben op of samenhangen met de onderhavige vraag. Waar nodig kom ik hier op terug.
Klopt het dat door het liegen van de Belastingdienst/toeslagen, die van meer dan een miljoen gezinnen wel de dubbele nationaliteit bijhield en het wel gebruikte voor automatische risicoselectie, het onderzoek gefrustreerd is en jaren duurde en dat het na te zijn afgesloten in 2017 later moest worden heropend?
Uiteraard betreur ik de in het antwoord op vraag 1 beschreven onjuiste voorstelling van zaken in 2017 en de mogelijke gevolgen die deze heeft gehad voor het onderzoek van de AP. Zoals ook aangegeven bij vraag 1 heb ik echter geen concrete aanwijzingen dat dit met opzet gebeurde. De uit de vasthoudendheid van een aantal ouders, hun vertegenwoordigers en diverse leden van de Tweede Kamer voorvloeiende (externe) signalen zijn voor de AP aanleiding geweest het onderzoek alsnog te hervatten met een informatieverzoek van 28 november 2018 en vervolgens met een onderzoek ter plaatse op 25 april 2019. In dat stadium zijn extra checks en balances aangebracht om de juistheid en de volledigheid van de beantwoording aan de AP te waarborgen. Hierdoor heeft de beantwoording toen op momenten helaas langer geduurd dan wenselijk was. De AP heeft hierbij meerdere keren gewezen op de gevolgen van niet-meewerken, zoals een last onder dwangsom of boete. Ook kwam regelmatig nieuwe informatie naar boven die tussentijds met de AP werd gedeeld. Het onderzoek heeft ook daardoor tot mijn spijt te lang geduurd. Wel wil ik hierbij benadrukken dat de voorzitter van de AP tijdens de presentatie van het rapport ook heeft aangegeven dat de situatie recentelijk merkbaar is verbeterd.
Gezien de bevindingen van de AP acht ik het van belang om het gehele traject gezamenlijk te evalueren om daar lessen uit te trekken voor de toekomst. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport van de AP ga ik verder graag breder in gesprek over de effecten die de bevindingen van de AP op ouders hebben gehad of mogelijk nog steeds hebben.
Klopt het dat het al in 2017 intern bij de Belastingdienst bekend was dat er duidelijk gelogen was tegen de Autoriteit Persoonsgegevens, maar dat de Belastingdienst ervoor koos dit niet aan de Autoriteit Persoonsgegevens te vertellen?
Hier zijn voor zover mij bekend geen aanwijzingen voor; zie mijn antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich dat de Nationale ombudsman in de Kamer ook aangaf dat de Belastingdienst niet de waarheid verteld had bij het dossier op de kinderopvangtoeslag?
Ja, dat herinner ik mij. Mijn ambtsvoorganger heeft onder meer in de Kamerbrief van 11 juni 2019 hierover aangegeven dat in het proces vanaf 2014 fouten zijn gemaakt, ook richting de NO. Dit is natuurlijk zeer ongewenst en ook hier moeten we kijken wat er kan worden geleerd. Als er onverhoopt toch – naar later blijkt – onjuiste informatie wordt verstrekt, is het zaak dit zo snel mogelijk recht te zetten.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger heeft toegegeven dat stukken achtergehouden zijn in rechtszaken? 2
Ik ben bekend met de gegeven antwoorden op de Kamervragen waar in deze vraag naar wordt verwezen.
Wat voor een straf krijgt een burger die of een bedrijf dat willens en weten liegt tegen de Belastingdienst? Kunnen zij aangemerkt worden als fraudeur en een boete krijgen?
De gevolgen van het door een burger of bedrijf willens en wetens liegen tegen de Belastingdienst hangen af van de context en de omstandigheden van het geval. Dit zal in elk geval consequenties (kunnen) hebben voor de belastingheffing of de toeslagtoekenning zelf als bijvoorbeeld is gelogen over een aftrekpost of over de voorwaarden voor een toeslag. Hierbij kan de Belastingdienst in het algemeen een vergrijpboete opleggen in de gevallen dat grofschuldig of opzettelijk onjuiste inlichtingen zijn verstrekt en daardoor te weinig belasting is geheven. De vergrijpboete bedraagt 25% (grove schuld) of 50% (opzet) van de te weinig geheven belasting. Ook in de toeslagsfeer is het alsdan opleggen van een boete mogelijk. Een burger die verplicht is tot het verstrekken van inlichtingen en dat niet, onjuist of onvolledig doet begaat verder een overtreding welke kan worden bestraft met hechtenis van maximaal zes maanden of een geldboete van de derde categorie. Doet een burger dit opzettelijk met het doel dat te weinig belasting wordt geheven dan is de gevangenisstraf ten hoogste vier jaren, een geldboete van de vierde categorie, of ten hoogste éénmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting. Deze strafrechtelijke weg wordt overigens alleen in uitzonderlijke gevallen gevolgd (zie onder meer het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van Douane en toeslagen (Stcrt. 2015, 17 271) en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst).
Wat zijn de gevolgen wanneer de Belastingdienst liegt tegen een Hoog College van Staat, een rechtbank of een toezichthouder?
Voor het functioneren van de rechtstaat acht ik het van groot belang dat Hoge Colleges van Staat, rechtbanken en toezichthouders over de juiste informatie beschikken die zij nodig achten voor hun onderzoek. Het met opzet delen van onjuistheden aan deze instanties staat hieraan in de weg en is dan ook niet acceptabel. In zijn algemeenheid zullen de hiervoor genoemde instanties het overheidsorgaan (publiekelijk) aanspreken indien zij onjuistheden hebben verkondigd in de procedure. De specifieke gevolgen zijn afhankelijk van de procedure waarin deze onjuistheden zouden zijn gedeeld. Zo kan de rechter het feit dat onjuistheden zijn verkondigd meewegen bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak. Een toezichthouder kan hier bovenop een boete opleggen voor het niet meewerken aan het onderzoek.
Herinnert u zich dat u in de Kamer gezegd heeft dat u excuses zou aanbieden als de Belastingdienst gelogen heeft?
Ja.3
Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze de Belastingdienst excuses gemaakt heeft richting de Autoriteit Persoonsgegevens, de Nationale ombudsman, de rechtspraak in Nederland en de ouder die deze zaak had aangespannen?
Met de AP en de NO heeft de Directeur Toeslagen persoonlijk gesprekken gevoerd over de onjuiste en onvolledig verstrekte informatie. Aan de NO is dit in een brief bevestigd.
In een aantal rechtszaken is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen een te beperkte selectie had gemaakt van de «op de zaak betrekking hebbende» stukken. Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn brief van 11 oktober 2018 aangegeven dat de Belastingdienst/Toeslagen de op de zaak betrekking hebbende stukken ruimhartig zal overleggen. Daar waar stukken naar nader inzicht «op de zaak betrekking hebbend» waren, zijn zij daarna alsnog en ruimhartig verstrekt. Dit heeft ertoe geleid dat daarna in (lopende) beroepszaken meer stukken zijn verstrekt.
Kunt u eventuele excuusbrieven aan de Kamer doen toekomen?
De brief aan de NO van 3 februari 2020 is eerder met uw Kamer gedeeld als bijlage bij Kamerstuk 31 066 nr. 596 en tevens te raadplegen op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/02/04/bijlage-3-brief-aan-de-nationale-ombudsman.
Begrijpt u dat een ouder geen schijn van kans heeft wanneer de Belastingdienst stukken achterhoudt of geen open kaart speelt?
Ik vind het van groot belang dat ouders in bezwaar- en beroepsprocedures de beschikking hebben over «alle op de zaak betrekking hebbende stukken». Ik meen dat de gelijkheid der procespartijen een groot goed is dat moet worden gerespecteerd. Mijn ambtsvoorganger heeft hier reeds actie op ondernomen. In lopende rechtszaken zijn vanaf eind 2018 aanvullende stukken in procedures alsnog ingediend, waarbij ruimhartig is gekeken of sprake was van een op de zaak betrekking hebbend stuk. Dat neemt overigens niet weg dat er verschil van mening kan bestaan over de vraag of een stuk «op de zaak betrekking heeft». Die vraag is dan onderdeel van het geschil waarover de rechter oordeelt. Ook kunnen er redenen zijn dat de Belastingdienst van mening is dat het belang om een stuk niet geheel ongelakt te verstrekken zwaarder weegt dan het belang van een ouder bij het ontvangen van het (ongelakte) stuk. Dat is bijvoorbeeld het geval als uit het stuk de controlestrategie van de Belastingdienst blijkt. Aan de belanghebbende en de rechter wordt dan gemeld dat de Belastingdienst een stuk niet geheel ongelakt aan de belanghebbende wil verstrekken. De rechter ontvangt dan wel het ongelakte stuk en beslist op grond van artikel 8:29 Awb of deze weigering gerechtvaardigd is.
In het kader van de hersteloperatie Toeslagen wordt ruimhartig omgegaan met het verstrekken van stukken aan ouders. Dit geldt voor alle verzoeken van de ouders in het kader van de compensatieregeling, de hardheidstegemoetkoming, de OGS-tegemoetkoming en de verzoeken om dossierinzage.
Wanneer en hoe vaak heeft de Belastingdienst gelogen in de rechtbank (inclusief Hoge Raad en Raad van State) en stukken voor ouders achtergehouden?
Vooropgesteld zij dat de Belastingdienst er altijd naar streeft om juiste en volledige inlichtingen te verstrekken, niet alleen in gerechtelijke procedures, maar ook daarbuiten. De Belastingdienst is daarbij gebonden aan wet- en regelgeving, die het verstrekken van inlichtingen onder bepaalde omstandigheden niet toestaat vanwege de verplichting tot geheimhouding die de Belastingdienst heeft. De reden daarvoor is dat burgers erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens en inlichtingen die zij aan de Belastingdienst verstrekken, niet in de openbaarheid komen. Daarnaast heeft de Belastingdienst ook rekening te houden met belangen zoals het belang dat de controlestrategie niet bekend wordt, zodat burgers daarop kunnen anticiperen en de Belastingdienst zijn toezichtstaak niet meer naar behoren kan uitoefenen.
Het voorgaande neemt niet weg, dat binnen de Belastingdienst ook fouten worden gemaakt. Hoe vaak dat gebeurt, valt niet in zijn algemeenheid te zeggen. Naar aanleiding van de toezegging van mijn ambtsvoorganger van 11 oktober 2018 zijn in enige destijds lopende rechtszaken een aantal stukken nagezonden. Evenmin hebben we een beeld van situaties waarin door een medewerker bewust wordt gelogen in een rechtbank; als dit zich voordoet is dat natuurlijk absoluut niet acceptabel.
Op welke wijze gaat u de ouders tegemoet komen wanneer de Belastingdienst stukken (zoals telefoonnotities) voor hen achtergehouden heeft?
In het kader van de hersteloperatie kunnen ouders een verzoek indienen tot herbeoordeling van hun zaak. Bij de beoordeling of een ouder in aanmerking komt voor een herstelregeling zullen alle op de zaak betrekking hebbende stukken moeten worden meegewogen. Bij de beoordeling van dossiers door de hersteloperatie Toeslagen zal daarom – waar gewenst samen met de ouder – ook aandacht worden besteed aan de volledigheid van de dossiers. Zodat de herbeoordeling plaatsvindt aan de hand van alle relevante stukken en zoveel mogelijk recht kan worden gedaan aan de ouder.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst gelogen in de rechtszaken over de kinderopvangtoeslag en hoe vaak heeft zij stukken achter gehouden?
Zie het antwoord op vraag 12.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst dit achteraf recht gezet en excuses aangeboden?
Zie het antwoord op de vragen 9 en 12.
Deelt u de mening dat de Belastingdienst de rechtsstaat ernstig schaadt wanneer hij (willens en wetens) liegt tegen een Hoog College van Staat, een toezichthouder en/of in een rechtszaak?
Ja, die mening deel ik. Ik herken mij echter niet in het beeld dat de Belastingdienst willens en wetens liegt tegen een Hoog College van Staat, een toezichthouder en/of in een rechtszaak. Wel worden er, helaas, fouten gemaakt. Dat moet uiteraard beter. De praktijk waarbij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken werden overgelegd, is zoals hiervoor aangegeven, na de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw kamer van 11 oktober 2018 aangepast.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het is niet gelukt om de vragen binnen twee weken te beantwoorden, in verband met de samenhang wordt in de beantwoording van de vragen 3, 9, 12 en 14 verwezen naar andere antwoorden die zijn opgenomen in deze beantwoording.
De uitzending het interview met burgemeester Aboutaleb van Rotterdam |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 22 juli 2020 met het interview met burgemeester Aboutaleb van Rotterdam?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen die in afwachting zijn van de testuitslag en mensen van wie bewezen is dat ze besmet zijn met COVID-19, niet thuisblijven maar zich in de publieke ruimte begeven?
Ja, die mening deel ik. Het is van essentieel belang dat iedereen zich aan de regels houdt.
Klopt het dat aan mensen die in afwachting zijn van testresultaten dan wel die besmet zijn, wordt gevraagd of ze op basis van vrijwilligheid thuis willen blijven?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat een burgemeester nu op basis van de Wet publieke gezondheid geen mogelijkheden heeft om thuisblijven van deze inwoner te verplichten? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor burgemeesters waardoor thuisblijven wel verplicht kan worden bij een positieve test uitslag en bij overtreding kan worden gehandhaafd?
Dat klopt. Deze bevoegdheid om maatregelen te nemen is op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg) in deze situatie belegd bij de voorzitter van de veiligheidsregio en niet bij de burgemeester. Dit komt doordat Covid-19 in Nederland geclassificeerd is als behorende tot de groep A infectieziekten. De Wpg biedt de voorzitter van de veiligheidsregio de mogelijkheid om in het bestrijden van deze groep infectieziekten een quarantainemaatregel op te leggen. De quarantaine kan, zo nodig onder te stellen voorwaarden, plaatsvinden in de woning van de betrokkene. Een dergelijke maatregel wordt alleen opgelegd als de betrokken persoon niet vrijwillig meewerkt. Bij de quarantainemaatregel wordt eerst advisering van de GGD ingewonnen en oordeelt de officier van justitie na het nemen van een beschikking tot gedwongen quarantaine of aan de criteria voor het opleggen van de quarantaine is voldaan. De officier van justitie doet vervolgens een verzoek tot voortzetting van de quarantaine, waarna de rechter de betrokkene hoort en een beslissing neemt. In een praktische handreiking die de veiligheidsregio’s ontvangen hebben, is nader uitgewerkt in welke gevallen de maatregel toepasbaar is en hoe de werkwijze binnen de Veiligheidsregio’s en de GGD is om tot een beschikking te komen. Er is een aparte beleidslijn van het OM voor de strafmaat bij het onttrekken aan de genomen maatregel, om zo beter onderscheid tussen lichte en zware vergrijpen te kunnen maken. De huidige wetssystematiek kent de burgemeester andere bevoegdheden toe. Zonder aanpassing van de Wpg zijn er dus geen mogelijkheden voor burgemeesters om thuisblijven verplicht te stellen bij een positieve testuitslag en om deze verplichting te handhaven.
De oproep tot een mondkapjesplicht |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep om onderzoek te doen naar het nut van een mondkapjesplicht?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Deelt u de mening van de betrokken burgemeesters dat, ondanks het feit dat het beleid is gebaseerd op afstand houden, het nut van mondkapjes opnieuw moet worden bekeken omdat het gedrag van mensen begint te veranderen?
Bent u van mening dat de resultaten van het nieuwe onderzoek van de Universiteit Utrecht reden is om opnieuw de noodzaak van het dragen van mondkapjes te laten wegen door het Outbreak Management Team (OMT)? Zo nee, waarom niet?2
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Vindt u dat het aangescherpte beleid omtrent het dragen van mondkapjes in bijvoorbeeld België en Frankrijk legitimiteit geeft aan het heroverwegen van Nederlands beleid om verwarring en onduidelijkheid te voorkomen?
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid het OMT te vragen bij een dergelijke heroverweging van nut en noodzaak van mondkapjes tevens de verdeling van mondkapjes in verpleeghuizen te betrekken, waarbij wordt uitgegaan van gezondheidsvoordelen in plaats van het principe van schaarste? Zo nee, waarom niet?
Mijn vraag aan het OMT is gericht op de toegevoegde waarde van een niet-medische mondkapjesplicht in bepaalde situaties en op bepaalde plekken vanuit het gezondheidsperspectief. Bij deze vraagstelling is schaarste niet relevant.