Het bericht ‘Politie en COA 'overtreden privacywet' met delen persoonlijke data asielzoekers’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie en COA «overtreden privacywet» met delen persoonlijke data asielzoekers»?1
Ja.
Gebruikt de politie deze persoonsgegevens bij proactieve controles? Hoe verhoudt zich dit tot het handelingskader proactief controleren waarin de politie stelt dat onderscheid maken op basis van afkomst zonder objectieve rechtvaardiging niet is toegestaan?2
Nee, deze persoonsgegevens worden niet gebruikt bij proactieve controles zoals in het Handelingskader proactief controleren is omschreven.
Wordt de verkregen data gebruikt in het Criminaliteits Anticipatie Systeem (CAS) of andere predictive policingsystemen? Welke toetsingskaders gebruikt de politie om te voorkomen dat deze systemen etnisch profileren in de hand werken?
Nee, de verkregen data worden niet in het Criminaliteits Anticipatie Systeem verwerkt.
Waarom heeft de politie vooraf persoonsgegevens van groepen mensen nodig om te handhaven op incidenten?
Het houden van toezicht op de naleving van de Vreemdelingenwet 2000 is onderdeel van de algemene politietaak naast het opsporen van strafbare feiten, handhaven van de openbare orde en hulpverlening. Hiervoor mag de politie persoonsgegevens gebruiken.
De politie heeft gegevens en inlichtingen nodig om op basis van artikel 1 Politiewet 2012, in het kader van taken ten dienste van de justitie, uitvoering te geven aan wettelijke voorschriften gesteld bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000. De politie heeft vooraf geen persoonsgegevens van groepen mensen nodig om te handhaven op incidenten.
Bent u het eens dat er geen juridische basis is voor de betreffende overeenkomst tussen het Centrum Opvang Asielzoekers (COA) en de politie?
De juridische basis voor het verstrekken van gegevens en inlichtingen door het COA aan de politie, is gelegen in artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000. Als de politie om die gegevens en inlichtingen vraagt, is het COA verplicht die te verstrekken.
Omdat naar het oordeel van COA en politie geen twijfel mag zijn over de rechtmatigheid van deze uitwisseling van persoonsgegevens, doet, in opdracht van het COA, momenteel een externe partij onderzoek hiernaar. In afwachting van de uitkomsten van de externe toetsing heeft het bestuur van het COA op 16 juli jl. besloten het delen van persoonsgegevens met de politie per direct op te schorten. Wij zullen uw Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomst van deze externe toetsing. Aan de hand van de resultaten van de externe toetsing en een actualisatie van de Data Protection Impact Assessment (DPIA) van het COA over het verstrekken van gegevens en inlichtingen aan de politie zullen het COA en de politie de gemaakte afspraken opnieuw bezien en bekijken of deze aanpassingen behoeven.
Is er een Data Protection Impact Assessment (DPIA) uitgevoerd over deze overeenkomst? Kunt u deze naar de Kamer sturen?
Het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt (NVIK) van de politie, laat sinds maart van dit jaar door een extern bureau een DPIA uitvoeren over de gehele vreemdelingenadministratie. De DPIA wordt naar verwachting in het vierde kwartaal van 2020 afgerond. Er is bij het NVIK geen deelbare DPIA die specifiek ziet op de uitwisseling van gegevens met het COA. Door het COA is een DPIA uitgevoerd voor deze overeenkomst, maar deze heeft plaatsgevonden onder de oude Wet bescherming persoonsgegevens. Op dit moment wordt de DPIA herijkt, waarbij het resultaat afhankelijk is van de uitkomsten van de onder vraag 5 genoemde externe toetsing. Wanneer het externe onderzoek gereed is, zullen we uw Kamer informeren over de externe toetsing en de DPIA’s van het COA toezenden.
Bent u het eens dat met de overeenkomst zeer gevoelige data wordt verzameld door de politie over mensen die nergens van verdacht worden? Bent u het eens dat dit een mate van surveillance creëert over onschuldige mensen die onwenselijk is in Nederland?
Zie beantwoording vraag 2, 4 en 5.
Wanneer wordt deze overeenkomst teruggedraaid en de gedeelde informatie gedeletet?
De verstrekking van gegevens en inlichtingen door het COA aan de politie vindt plaats op grond van artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000. In afwachting van de externe toetsing heeft het COA in afstemming met de politie het delen van deze gegevens aan het NVIK opgeschort.
Kunt u een overzicht geven van alle systemen van de opsporingsdiensten waarbij persoonsgegevens worden verzameld en daarbij aangeven of er DPIA’s zijn uitgevoerd? Zijn er systemen die nog gebruikt worden die niet voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en/of de Wet politiegegevens (WPG)?
Voor het verwerken van persoonsgegevens door hen die met de opsporing zijn belast is de Wet politiegegevens van toepassing. Hierin staat dat wanneer een bepaald soort verwerking waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert, er een «gegevensbeschermingseffectbeoordeling» moet plaatsvinden (artikel 4c Wpg). Er is geen overzicht van alle soorten verwerkingen en dus ook niet of ooit, indien nodig, een dergelijke beoordeling is uitgevoerd. Wel kan worden gesteld dat bij bijvoorbeeld de inzet van nieuwe technologieën dit soort beoordelingen standaard plaatsvinden. Dit is eerder toegelicht in de brief over de inzet van AI en algoritmes bij de politie3.
Wat is uw mening over het feit dat het afgelopen jaar is gebleken dat de overheid op grote schaal – neem bijvoorbeeld Syri, de algoritmes die gebruikt worden door de reclassering, het Fraude Signaleringsysteem (FSV) van de belastingdienst, het feit dat een kwart van de gemeenten niet voldoet aan de AVG, DUO dat volgsoftware in e-mails gebruikte en gegevensuitwisseling tussen politie en COA – niet voldoet aan de AVG of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)? Hoe ziet u uw rol ervoor te zorgen dat overheden en overheidsdiensten voldoen aan de AVG?
De overheid dient bij de verwerking van persoonsgegevens in de naleving van de AVG en het EVRM het goede voorbeeld te geven. Voor zover de overheid daarin niet slaagt, is dat laakbaar. In gevallen waarin de naleving tekort schiet, dienen dan ook zo spoedig mogelijk maatregelen te worden getroffen om daar een eind aan te maken. Dat kan, afhankelijk van het specifieke geval, door bepaalde systemen buiten werking te stellen of door andersoortige technische of organisatorische maatregelen te nemen. Het is het desbetreffende bestuursorgaan dat daarvoor verantwoordelijk is en daarop kan worden aangesproken.
Onze rol is ervoor te zorgen dat het algemene wettelijk kader waarbinnen persoonsgegevens worden beschermd op orde is en dat algemene beleidsmaatregelen worden getroffen om aan de verdere bescherming van persoonsgegevens bij te dragen. Een voorbeeld van dat laatste is de ontwikkeling van richtlijnen voor het gebruik van algoritmes door overheden.4 Dat een overheid of overheidsdienst aan de AVG voldoet, is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende bestuursorganen zelf. Het is de rol van de vertegenwoordigende organen, de Autoriteit persoonsgegevens (AP) en de rechter om erop toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Kunt u ingaan op het onderzoek van Argos over het feit dat een kwart van gemeenten niet zou voldoen aan de AVG? Welke stappen onderneemt u concreet om ervoor te zorgen dat gemeenten de privacy van mensen serieus neemt?3
Het is aan de colleges van B&W om ervoor te zorgen dat hun gemeentelijke diensten de AVG naleven. Zij kunnen daarop worden aangesproken door de gemeenteraad. Op de naleving van de AVG wordt ook toegezien door de AP, die zo nodig handhavend kan optreden. Voor ons is op dit punt geen specifieke rol weggelegd. Het is daarom ook niet aan ons om vanaf enig moment te garanderen dat alle gemeenten overeenkomstig de AVG persoonsgegevens verwerken.
Vanaf wanneer kunt u garanderen dat alle gemeenten volgens de (privacy)wet werken?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel meldingen van schending van persoonsgegevens krijgt de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)elk jaar? Kunt u aangeven in hoeverre de AP in staat is al die meldingen te onderzoeken? Welke concrete stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat de AP voldoende middelen heeft om haar wettelijke taak goed uit te kunnen voeren?
Volgens de AP zijn in 2019 in totaal ruim 27.800 klachten ontvangen. Ongeveer een derde van die klachten (9.000 stuks) betrof volgens de AP klachten in de zin van artikel 77 van de AVG, waarbij de indiener een klacht heeft over de verwerking van zijn of haar eigen persoonsgegevens. Dit zijn de klachten die de AP verplicht dient af te handelen. De andere klachten zijn klachten die bijvoorbeeld anoniem zijn, over iemand anders dan de melder zelf gaan of algemeen zijn. De AP is niet verplicht die klachten te behandelen, maar doet dat wel omdat ze volgens de AP belangrijk zijn voor haar onderzoekstaak. Die klachten leiden niet automatisch tot een individueel onderzoek. De wachttijd voor de behandeling van klachten was volgens de laatste meting van de AP zes maanden.
Naast klachten ontvangt de AP ook meldingen van datalekken. In 2019 waren dat er volgens de AP bijna 27.000. Bij 1.180 datalekmeldingen heeft de AP naar aanleiding van de melding actie ondernomen richting de organisatie die het datalek heeft gemeld. Naast datalekmeldingen ontvangt de AP ook klachten en signalen die betrekking hebben op datalekken. Naar aanleiding hiervan zijn nog circa 70 acties ondernomen richting de organisaties waar het datalek plaatsvond.
De AP en het Ministerie van JenV zijn een gezamenlijk extern onderzoek gestart naar de grondslagen van de financiering van de AP, de omvang van het budget en de risico’s behorende bij verschillende scenario’s. Dit onderzoek is uitgebreid en kijkt bijvoorbeeld ook naar mogelijke efficiencyverbetering en omvat een vergelijking met de toerusting van collega-privacytoezichthouders in Europa. Het onderzoek kost meer tijd dan vooraf werd verwacht. De resultaten worden in het najaar van 2020 verwacht.
De verlening van vergunningen voor wapenexport naar landen die een VN-wapenembargo schenden |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Wanneer zal de levering plaatsvinden van € 114 miljoen aan militair materieel aan Egypte, waarvoor u volgens uw brief van 10 juli jl. een wapenexportvergunning heeft afgegeven?1
De vergunning is op 10 juli 2020 afgegeven en heeft een geldigheidsduur van een jaar. De vergunninghouder bepaalt zelf wanneer er daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van de vergunning.
Kunt u motiveren waarom u wapenexportvergunningen verstrekt aan een land dat, zoals u zelf in uw brief schrijft, volgens openbare bronnen wapenleveranties aan Libië doet, en daarmee het VN-wapenembargo (Resolution 2473 (2019)) negeert?
Onder criterium zeven van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (2008/944/GBVB) worden alle aanvragen getoetst aan het risico dat de goederen een andere eindbestemming krijgen dan de eindbestemming die in de vergunningaanvraag is opgegeven. Negatieve toetsing van criterium zeven vereist het bestaan van een duidelijk risico dat de goederen een andere (ongewenste) eindgebruiker of eindgebruik krijgen. Ook van deze aanvraag is dat risico in kaart gebracht, waarbij bijzondere aandacht is besteed aan het omleidingsrisico naar Libië.
De onderhavige goederen worden in een andere EU-lidstaat geïntegreerd in een nieuw te bouwen schip voor de Egyptische marine. Er zijn geen incidenten bekend van omleiding van dergelijk groot en nieuw maritiem materieel van Egypte naar Libië. Ook noemt het meest recente rapport van het VN Panel of Experts on Libya uit december 2019 Egypte niet in de opsomming van landen die het wapenembargo systematisch schenden.2 Daarmee is er geen duidelijk risico dat deze goederen zullen worden omgeleid naar Libië.
Maakt het schenden van het VN-wapenembargo tegen Libië het verstrekken van een wapenexportvergunning niet in strijd met criterium 1 van het Gemeenschappelijk standpunt van de EU over wapenexport – het naleven van internationale afspraken en politieke besluiten, zoals VN-wapenembargo’s? Zo nee, kunt u motiveren waarom niet?
Toetsing aan criterium 1 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt is negatief wanneer een transactie in strijd is met wapenembargo’s. Deze vergunning is afgegeven voor Egypte. Op Egypte is geen wapenembargo van kracht. Daarmee is deze vergunning niet in strijd met criterium 1.
Kunt u toelichten hoe u tot de conclusie bent gekomen dat voor criterium 2, de naleving van mensenrechten en het internationaal humanitair recht, in het geval van Egypte geen bijzonderheden te melden zijn?
De vergunningaanvraag is getoetst aan criterium twee van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Negatieve toetsing aan criterium twee vereist dat er een duidelijk risico bestaat dat de goederen gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking, of bij het begaan van ernstige schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht.
Alhoewel het kabinet zich in toenemende mate zorgen maakt over de mensenrechtensituatie in Egypte, zijn er geen aanwijzingen dat de eindgebruiker van deze goederen – de Egyptische marine – betrokken is bij de geconstateerde zorgpunten. Daarmee bestaat er geen duidelijk risico dat de Egyptische marine de goederen zal gebruiken voor het begaan van schendingen van mensenrechten of humanitair oorlogsrecht.
Waarom zijn de mensenrechtenschendingen door het Egyptische regime de afgelopen jaren, zoals het veelvuldig opsluiten van journalisten en mensenrechtenactivisten, voor u geen reden voor een negatieve toets op criterium 2?2
Bij de toetsing van transacties van militaire goederen aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport wordt onder criterium twee nagegaan in hoeverre er een duidelijk risico bestaat dat deze specifieke goederen gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking, alsmede bij het begaan van ernstige schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht. Er zijn geen aanwijzingen dat de eindgebruiker van deze goederen, de Egyptische marine, betrokken is geweest bij opsluiting van journalisten en mensenrechtenactivisten. Daarnaast lenen deze goederen (radar- en C3-systemen) zich er qua aard en eigenschappen niet voor om ingezet te worden bij dergelijke mensenrechtenschendingen. Daarmee is er geen aanleiding voor een negatieve toets op dit criterium.
Heeft u voorafgaand aan het verstrekken van de betreffende wapenexportvergunning met het Egyptische regime gesproken over de bedroevende mensenrechtensituatie in Egypte? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
De mensenrechtensituatie in Egypte is en blijft een belangrijk onderdeel van gesprek met de Egyptische autoriteiten. Het kabinet maakt zich in toenemende mate zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte, met name over de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van vergadering en de positie van mensenrechtenverdedigers en journalisten. Het kabinet kaart deze zorgen aan en onderstreept de noodzaak van verbeteringen op dit gebied. Zo deed secretaris-generaal Joke Brandt dit tijdens haar bezoek aan Egypte in februari 2020. Daarbij brengt de Nederlandse ambassadeur in Cairo deze zorgen regelmatig over in zijn contacten met de Egyptische autoriteiten. Ook in Den Haag worden de zorgen van het kabinet over de mensenrechtensituatie regelmatig met de Egyptische ambassadeur besproken. Nederland overlegt consequent met gelijkgezinde landen over onze inzet op mensenrechtengebied. Nederland heeft recent met een groep gelijkgezinde landen aandacht gevraagd voor de risico's die gevangenen in Egypte lopen vanwege de uitbraak van het Coronavirus.
Heeft u voorafgaand aan het verstrekken van de betreffende wapenexportvergunning met het Egyptische regime gesproken over de Egyptische steun aan het in stand houden van de verschrikkelijke oorlog in Jemen? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Er hebben geen gesprekken plaatsgevonden met het Egyptische regime over het conflict in Jemen voorafgaand aan het verstrekken van de betreffende wapenexportvergunning. De huidige informatie over de betrokkenheid van de Egyptische marine bij de operatie in Jemen geeft aan dat de rol van de Egyptische marine binnen de Jemen-coalitie zeer beperkt is. De inzet van de Egyptische marine is gericht op het veilig stellen van de vaarwegen rondom het Suezkanaal. Er is geen informatie dat de Egyptische marine medeverantwoordelijk is voor de maritieme blokkade van Jemen.
Heeft u garanties gevraagd, en verkregen, van het regime in Egypte dat de Egyptische marine niet (opnieuw) zal worden ingezet in de oorlog in Jemen, zoals volgens openbare bronnen in 2015 wél is gebeurd?3 Zo ja, heeft u deze garanties op schrift en kunt u deze met de Kamer delen?
Nee, dergelijke garanties zijn niet gevraagd.
Kunt u in brede zin motiveren waarop uw vertrouwen is gebaseerd dat Egypte zich niet opnieuw militair in het conflict in Jemen zal mengen?
De huidige informatie over de betrokkenheid van de Egyptische marine bij de operatie in Jemen geeft aan dat de rol van de Egyptische marine binnen de Jemen-coalitie zeer beperkt is. De inzet van de Egyptische marine is gericht op het veilig stellen van de vaarwegen rondom het Suezkanaal en er is geen informatie dat de Egyptische marine medeverantwoordelijk is voor de maritieme blokkade van Jemen. U bent hierover in juli 2019 nader geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 312). De situatie wordt continue en nauwkeurig gemonitord. Op dit moment zijn er geen indicaties dat Egypte zich opnieuw militair in het conflict in Jemen zal mengen.
Bent u bekend met de dreiging van het Egyptische regime om zich in militaire zin in de burgeroorlog in Libië te mengen? Hoe heeft u dit gewogen bij de beoordeling van criterium 3, waaronder het risico op de verergering van conflicten, voor het verstrekken van de betreffende wapenexportvergunning?
Ja. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een exportvergunning wordt een risico-inschatting gemaakt op basis van de op dat moment beschikbare informatie. Onder criterium vier van het EU Gemeenschappelijk Standpunt is deze aanvraag getoetst op het risico of de transactie kan bijdragen aan regionale instabiliteit. Negatieve toetsing aan criterium vier vereist het bestaan van een duidelijk risico dat de goederen gebruikt zullen worden voor agressie jegens een ander land of het met kracht bijzetten van territoriale aanspraken. President Sisi heeft, ten tijde van de toetsing, aangegeven dat er wat hem betreft een rode lijn is bij Sirte/al-Jufra. Het kabinet heeft dit element meegewogen en kwam tot de conclusie dat er geen sprake was van concrete stappen richting militair interveniëren. Bovendien was er geen indicatie dat de Egyptische marine deze radar- en C3-systemen op een destabiliserende of ongeoorloofde wijze in zou zetten in de regio, noch waren er duidelijke intenties om dit op afzienbare termijn te doen. Toetsing aan criterium vier werd daarom positief beoordeeld.
Op dit moment is onduidelijk in hoeverre de ontwikkelingen in Egypte daadwerkelijk zullen resulteren in militaire acties in Libië en zo ja, welke vorm van militaire inzet (directe of indirecte hulp en met inzet van welke strijdkrachten en welk materieel). Het is daarom te vroeg om te spreken van een duidelijk risico op een ongewenste inzet van deze goederen. De situatie wordt voortdurend en zeer nauwlettend gemonitord.
Bent u bereid de afgegeven vergunning in te trekken totdat de Kamer hierover met u van verdere gedachten heeft kunnen wisselen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Vanuit het beginsel van rechtszekerheid heeft de vergunninghouder het recht om een eenmaal afgegeven vergunning ook daadwerkelijk te gebruiken. De gronden waarop een vergunning kan worden ingetrokken zien vooral op de situatie dat de vergunning is verstrekt op basis van onjuiste of onvolledige gegevens die door de aanvrager zijn verstrekt of de situatie dat de vergunningsvoorschriften niet in acht zijn genomen. Hiervan is geen sprake. De vergunningaanvraag is zeer zorgvuldig getoetst. Er is op dit moment geen reden tot heroverweging van deze toetsing.
Bent u bereid de Kamer voortaan vóórafgaand aan het verstrekken van wapenexportvergunningen te informeren, in plaats van achteraf? Zo nee, waarom niet?
Nee. Omwille van de rechtszekerheid voor bedrijven is het van belang dat het toetsingskader vast staat op het moment dat de vergunning wordt aangevraagd en dat dit toetsingskader objectief wordt toegepast. Deze vergunningaanvraag is zorgvuldig getoetst aan het geldende toetsingskader voor Egypte: het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Het is mogelijk dit toetsingskader aan te vullen met nationaal beleid. Tot juli 2019 is een dergelijk aangepast toetsingskader in de vorm van een presumption of denial van kracht geweest op aanvragen naar Egypte. Dit is in juli 2019 aangepast. U bent hierover op 16 juli 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 312). Hierover is tijdens het Algemeen Overleg over wapenexportbeleid d.d. 5 september 2019 en tijdens het Algemeen Overleg over Jemen d.d. 4 maart 2020 met de Kamer gedebatteerd. Dit heeft niet geleid tot een aanpassing van het toetsingskader.
1] Brief van de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken d.d. 10 juli 2020 inzake afgifte vergunning voor export militair materieel naar Egypte (Kamerstuk 22 054, nr. 328).
Een inspectie door het marineschip Zr. Ms. De Ruyter |
|
Raymond de Roon (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat marineschip Zr. Ms. De Ruyter een scheepsinspectie heeft uitgevoerd in verband met een mogelijk overtreding van sanctieregels?1 2
Ja, dat klopt.
Welke informatie vormde de basis van het verzoek van het Openbaar Ministerie dat uiteindelijk heeft geleid tot de onderschepping en scheepsinspectie van een koopvaardijschip?
U vraagt om informatie over een strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie dat nog lopende is. Zoals bij u bekend doe ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen inhoudelijke mededelingen over een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Welk koopvaardijschip is geïnspecteerd, onder welke vlag voer dit schip en vond de inspectie plaats in internationale wateren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke sanctieregels mogelijk zouden zijn overtreden en of daarvoor ook enige bewijzen zijn gevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke partners en/of internationale organisaties zijn de bevindingen van De Ruyter gedeeld?
De bevindingen van Zr. Ms. De Ruyter zijn gedeeld met het Openbaar Ministerie ten behoeve van waarheidsvinding voor het lopende strafrechtelijk onderzoek.
Bent u nu wèl bereid openheid van zaken te geven over waarnemingen/operaties van De Ruyter, waar u dat op eerdere vragen nog weigerde? Zo nee, waarom niet?3
Zoals mijn ambtgenoot van Defensie in antwoord op eerdere vragen heeft aangegeven, kunnen over de waarnemingen/operaties van Zr. Ms. De Ruyter om operationele redenen geen mededelingen worden gedaan.4
In de onderhavige casus zijn de bevindingen van Zr. Ms. De Ruyter ook onderdeel van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Mijn ambtgenoot van Defensie noch ik kunnen hierover inhoudelijke mededelingen doen.
De ontwikkelingen rondom het coronavirus |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom zijn de landelijke vrijheidsbeperkingen – die noodzakelijk waren om het coronavirus onder controle te krijgen en het gebrek aan IC-capaciteit te voorkomen – naar uw oordeel nog steeds noodzakelijk?
Een flink deel van de maatregelen die het kabinet in het voorjaar heeft getroffen, zijn na 1 juni versoepeld. De verspreiding van het virus in Nederland was op dat moment zodanig dat de zorgsector de behandeling van coronapatiënten en de reguliere zorg weer kon combineren. De maatregelen die nog in stand werden gehouden, achtte het kabinet nodig om het risico op een nieuwe grote toename van besmettingen te beperken. Inmiddels ziet het kabinet een toename van het aantal besmettingen en wordt doorlopend bekeken of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing – Verkorte Brandbrief Corona Maatregelen – uit de medische wereld dat het langer in stand houden van de huidige vrijheidsbeperkingen meer kwaad dan goed doet?1
In de brief geven de schrijvers het signaal af dat voortgang op dezelfde voet meer schade dan goed zou kunnen doen. Dat is een waardevol signaal en het kabinet waardeert het zeer dat de schrijvers de moeite hebben genomen om dat signaal te expliciteren en publiceren.
De brief gaat uit van de onterechte veronderstelling dat het kabinet met de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm covid-19), die sinds 13 juli jl. als wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig is (Kamerstuk 35 526, nrs. 1–3), allerlei maatregelen wettelijk wil vastleggen. Dat is echter niet de bedoeling van het kabinet en ook nooit geweest. Het doel van de Twm covid-19 is om een betere democratische legitimatie te creëren voor het nemen van maatregelen en waarborgen te bieden voor de bescherming van grondrechten. Het wetsvoorstel maakt het nemen van maatregelen onder bepaalde voorwaarden mogelijk, maar de daadwerkelijke activering van de maatregelen wordt steeds bepaald aan de hand van de actuele situatie en een afweging van verschillende belangen.
Hoe meet u of de vrijheidsbeperkingen succesvol zijn? Houdt u daarbij ook rekening met schade op het gebied van het psychosociale domein, economische schade en schade aan de reguliere gezondheidszorg?
Het RIVM, de GGD’en en het Outbreak Management Team (OMT) volgen de verspreiding van het virus in Nederland en in de rest van de wereld. Bij de beoordeling of de getroffen maatregelen effectief zijn kijkt het RIVM onder andere naar het aantal vastgestelde besmettingen, het aantal patiënten in ziekenhuizen, de aanwezigheid van virusdeeltjes in het riool en de snelheid en de wijze van de verspreiding. Met behulp van modellering worden vergelijkingen gemaakt van verschillende maatregelen en hun verwachte effectiviteit. Daarnaast voert het RIVM onderzoeken uit naar de gevolgen van het virus en de maatregelen voor de gezondheid.
Het OMT geeft een advies aan de rijksoverheid over de maatregelen die het nodig acht voor de beheersing en bestrijding van het virus. Daarbij kijkt het OMT naar verschillende mogelijke maatregelen en probeert het een maatregelenpakket samen te stellen dat proportioneel en subsidiair is: stevig genoeg om de verspreiding van het virus te beheersen, maar niet zwaarder of ingrijpender dan nodig. De afweging of de maatregelen die het OMT voorstelt worden uitgevoerd, is vervolgens aan het kabinet. Het kabinet betrekt bij het opstellen en afwegen van nieuwe maatregelen voor de bestrijding van covid-19 niet alleen de gevolgen van de maatregelen op de verspreiding van het virus, maar ook de maatschappelijke en economische gevolgen van de maatregelen. Allen zo kunnen passende en proportionele maatregelen worden getroffen. Om voldoende fundament onder de factoren te krijgen, voert het kabinet gesprekken met verschillende planbureaus (CPB, PBL, SCP) en het RIVM. Als het kabinet beoordeelt dat maatregelen erg ingrijpend zijn, overlegt het kabinet met betrokkenen en deskundigen of andere dan wel aanvullende maatregelen mogelijk zijn die minder belastend zijn voor de samenleving en neemt het eventueel compenserende maatregelen, zoals economische regelingen.
Hoe beoordeelt u de aanpak van het coronavirus in het licht van het hernieuwde gezondheidsbegrip, inhoudende dat gezondheid niet slechts «de afwezigheid van ziekte» betekent maar «het vermogen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven»?
Het kabinet ziet het, ook binnen de opvattingen over positieve gezondheid waar u aan refereert, als een belangrijke taak van de overheid om Nederlandse burgers te beschermen tegen gezondheidsdreigingen waar ze zelf beperkt invloed op kunnen uitoefenen. Waar mogelijk adviseert het kabinet mensen over de instrumenten die zij zelf kunnen inzetten om zichzelf beter te beschermen (zoals regelmatig handen wassen, afstand houden en drukte vermijden) en daarnaast neemt het kabinet maatregelen die mensen zelf niet kunnen nemen of waarvoor overheidsregulering aangewezen is (zoals testen, bron- en contactonderzoek, reguleren van samenkomsten). In een aantal gevallen beperken deze maatregelen de eigen regie van mensen en de mogelijkheden om zelf keuzes te maken over de risico’s die zij willen nemen en de waarde die zij hechten aan aspecten van hun leven en hun individuele gezondheid. Bij een uitbraak van een infectieziekte zoals covid-19 kunnen die individuele keuzes echter ook risico’s veroorzaken voor de gezondheid van andere mensen. Het kabinet vindt het daarom terecht om in deze situatie de keuzevrijheid van mensen te beperken met het oog op het bewaken van de collectieve gezondheid. Een zorgvuldige afweging tussen individueel en gemeenschappelijk belang is daarbij vanzelfsprekend. Het kabinet vindt het daarbij heel belangrijk dat het Nederlanders meeneemt in de overwegingen en de argumenten die ten grondslag liggen aan het beleid.
Heeft u zicht op mensen die door verlies van onderneming of werkloosheid lichamelijke en psychische problematiek ontwikkelen? Hoeveel mensen, uitgesplitst naar categorie, in deze kwetsbare groep plegen zelfmoord, komen in armoede terecht of krijgen een burnout? Welke maatregelen neemt u om deze problematiek te mitigeren?2
Er zijn geen kwantitatieve gegevens bekend over het aantal mensen dat door verlies van onderneming of werkloosheid lichamelijke en psychische problematiek ontwikkelt of in armoede terecht komt. Hier bestaat geen registratie van.
Het kabinet monitort de sociaaleconomische en maatschappelijke gevolgen van de crisis via uiteenlopende kanalen. De risico’s en gevolgen voor kwetsbare groepen zoals mensen met een lichamelijke of psychische arbeidsbeperking en mensen in armoede of met een laag inkomen hebben daarbij nadrukkelijk de aandacht. Het kabinet volgt de komende tijd ontwikkelingen in de situatie van bestaande kwetsbare groepen en mensen die door bedrijfsbeëindiging, faillissement of ontslag geraakt worden.
Het kabinet heeft de afgelopen maanden maatregelen genomen om het verlies van baan en onderneming zoveel mogelijk te voorkomen. Met de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) komt het kabinet werkgevers tegemoet in de loonkosten, zodat zoveel mogelijk werkgelegenheid kan worden behouden. De Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) richt zich op zelfstandig ondernemers die geraakt zijn door de coronacrisis. De financiële ondersteuning vergroot de mogelijkheid om de onderneming voort te zetten.
Ook zet het kabinet zich samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties in om te voorkomen dat mensen die het financieel moeilijk hebben verder in de problemen komen als gevolg van de coronacrisis. De Kamer is over bestaande en nieuwe maatregelen geïnformeerd via een afschrift van de brief aan de Armoedecoalitie en via de brief over de invulling van de motie Nijboer c.s. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op het terrein van armoede nauwlettend volgen in overleg met betrokken partijen zoals VNG en Divosa. Het kabinet heeft op 28 augustus bekend gemaakt de NOW en de Tozo te verlengen en extra middelen vrij te maken voor onder meer begeleiding van werk(loosheid) naar werk en de aanpak van armoede en problematische schulden. Dit wordt nader toegelicht in de Kamerbief Steun- en herstelpakket.
Heeft u onderzocht wat een verplichting om anderhalve meter afstand van elkaar te houden betekent voor het geluksgevoel van mensen? Zo nee, kunt u daar een beredeneerde en onderbouwde inschatting van geven?
Nee, dit hebben wij niet onderzocht. Wij kunnen geen beredeneerde en onderbouwde inschatting geven wat het anderhalve meter afstand van elkaar houden betekent voor het geluksgevoel van mensen. Voor sommige mensen zal dit een aanzienlijk effect op het geluksgevoel hebben en voor anderen in het geheel niet.
Bent u bekend met de VN-inschatting in het rapport «Estimates of the impact of COVID-19 on global poverty» dat armoede een setback krijgt van 30 jaar, in sommige gevallen 20% welvaartscontractie en ruim een half miljard mensen onder de armoedegrens brengt? Bent u van mening dat welvaart een belangrijke factor is om mensen in leven te houden? Zo ja, hoe waardeert u onze welvaart ten opzichte van het instandhouden van de coronamaatregelen?3
Ja, we zijn bekend met het genoemde VN-rapport wat overigens over wereldwijde armoede gaat en niet over armoede specifiek in Nederland. Als kabinet streven wij een brede welvaart na. Brede welvaart gaat over meer dan alleen inkomen. Het gaat ook over het welzijn van mensen. Gezondheid is daar een belangrijk onderdeel van. De coronamaatregelen waren en zijn nodig om het virus onder controle te houden. Het onder controle houden van het virus is van groot belang, ook economisch gezien. Het CPB verwacht in het geval van een tweede golf en nieuwe grootschalige contactbeperkingen een sterke krimp die langer aanhoudt. De werkloosheid loopt in dat scenario op tot 10% in 2021. Het is evident dat we dit scenario moeten voorkomen en dat daarom het volgen van de gezondheidsmaatregelen zo belangrijk is. Het is dus ook voor de economie en het voorkomen van armoede zaak om de verspreiding van het virus zoveel mogelijk te beperken. Bovendien heeft het kabinet voorzien in een breed pakket aan steunmaatregelen met als doel het zoveel mogelijk beperken van de economische en sociale gevolgen.
Heeft u overwogen om de landelijke vrijheidsbeperkingen in te trekken en over te gaan tot een strikt regionale aanpak, inhoudende dat slechts in regio’s waar het virus weer opduikt tijdelijk passende maatregelen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
De uitbraak van het coronavirus heeft wereldwijd geleid tot het nemen van maatregelen. Er zijn verschillende landelijke, noodzakelijke maatregelen genomen om de verspreiding van corona maximaal te controleren om daarmee kwetsbaren in de samenleving te beschermen en overbelasting van de zorg, inclusief de IC-capaciteit, te voorkomen. Bij de maatregelen is ook sprake geweest van een regionale aanpak, bijvoorbeeld in het voorjaar ten aanzien van vakantiewoningen in Twente en Zeeland. Ook kan de voorzitter van de veiligheidsregio – binnen de geldende wetgeving en opdrachten van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) – specifieke maatregelen nemen. Deze maatregelen hebben ertoe bijdragen dat het aantal besmettingen in enkele maanden sterk is teruggelopen en we nu in een nieuwe fase zitten. De afgelopen tijd is gewerkt aan systemen om vroegsignalering van het virus mogelijk te maken. Dankzij het werk van onder meer de GGD’en, het RIVM, de veiligheidsregio’s en de testbereidheid van inwoners met klachten, weten we sneller of en waar het virus ergens oplaait. GGD’en en veiligheidsregio’s reageren vervolgens direct en nemen indien nodig passende maatregelen op lokaal niveau. Denk daarbij aan het uitvoeren van bron- en contactonderzoek om verdere verspreiding te voorkomen en mensen met een besmetting dringend adviseren om in zelfquarantaine te gaan. Zo voorkomen we de verdere verspreiding van corona als het ergens oplaait. Afhankelijk van de verdere ontwikkeling hiervan kunnen aanvullende maatregelen worden opgeschaald naar het regionale of landelijke niveau of weer worden afgeschaald.
Bent u het ermee eens dat beleid zoveel mogelijk door lagere overheden moet worden bepaald en uitgevoerd? Zo ja, waarom bepaalt u dan landelijk beleid in plaats van het aan de regio’s over te laten?
De rijksoverheid en de decentrale overheden trekken op dit punt samen op. Waarbij het adagium is: lokaal waar het kan, landelijk waar het moet. Provincie- en gemeentebesturen zijn bevoegd tot regeling en bestuur inzake hun huishouding. In verband met infectieziektebestrijding bepaalt artikel 7, eerste lid, van de Wpg dat de Minister van VWS leiding geeft aan de bestrijding van een grote en gevaarlijke epidemie als de onderhavige. Hij kan de voorzitter van de veiligheidsregio opdragen hoe de bestrijding ter hand te nemen die daarvoor zijn bevoegdheden op grond van artikel 39 Wet veiligheidsregio’s (Wvr) inzet. De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben diverse mogelijkheden om eigenstandig passende en proportionele maatregelen te treffen waardoor regionaal of lokaal maatwerk mogelijk is. In het kader van de aanpak van de uitbraak van het coronavirus maken gemeenten bijvoorbeeld afspraken met lokale ondernemers over crowd control in binnensteden, worden vergunningen afgegeven voor bepaalde activiteiten en hebben verschillende overheden ook steunpakketten aangekondigd voor hun eigen gemeenschap. Er is doorlopend overleg tussen het Rijk en decentrale overheden over het geldende beleid rond het coronavirus, waarbij het Veiligheidsberaad zowel bij reguliere als incidentele overleggen vertegenwoordigd is.
Op basis waarvan stelt Hubert Bruls, voorzitter van het Veiligheidsberaad, op dinsdag 7 juli dat er geen crisisdraaiboek is omdat «deze crisis zodanig is dat geen draaiboek daar op voorbereid is»? Wat zijn de gronden waarop wordt gesteld dat een regionale lockdown moeilijk of zelfs niet mogelijk is?4
Op mijn verzoek heeft de heer Bruls de volgende toelichting gegeven: «De coronacrisis is uniek in zijn schaal, complexiteit en duur waardoor hier geen op maat gemaakt draaiboek voor kan zijn. Daartegenover staat dat nationale en regionale overheden zich wel degelijk voorbereiden op het voorkomen, beheersen en bestrijden van crises, waaronder ook infectieziekten. De GGD'en beschikken in dit kader over diverse draaiboeken en protocollen. Het bron- en contactonderzoek is hier een voorbeeld van.
Een regionale lockdown is in theorie mogelijk. Dit is echter een vrij rigoureuze maatregel en hoeft niet noodzakelijk te zijn als tijdig wordt gereageerd op signalen. De veiligheidsregio's zijn erop gericht dit zoveel mogelijk te voorkomen. Een recent voorbeeld daarvan is het afsluiten van een slachthuis met als doel om nieuwe besmettingen te voorkomen. Een regionale lockdown roept diverse effecten op die moeten worden meegewogen bij het besluit hiertoe. Denk daarbij aan de lokale economische situatie, maar ook de invloed ervan op de rest van Nederland. Om dit goed te kunnen doen moet je daarom op landelijk niveau afspraken maken.»
Kunt u bewijzen dat het houden van anderhalve meter afstand de kans op besmetting met het coronavirus noemenswaardig beperkt? Zo ja, bent u bereid het bewijs waar u zich op baseert openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het leveren van ondubbelzinnig wetenschappelijk bewijs is voor veel maatregelen in de publieke gezondheid zeer complex. Als dergelijk bewijs wel beschikbaar komt, delen we dat graag met u, dat is in de wetenschappelijke wereld overigens ook goed gebruik. Het OMT heeft echter een aantal sterke aanwijzingen dat afstand houden heel goed werkt om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Het kabinet ziet ook dat deskundigen wereldwijd, inclusief de Wereldgezondheidsorganisatie, overtuigd zijn van het belang en de effectiviteit van «social distancing», waaronder het handhaven van fysieke onderlinge afstand.
COVID-19 wordt met name verspreid via grotere druppels (druppelinfectie) waarvan bekend is dat zij over het algemeen niet verder dan ongeveer anderhalve meter in de lucht zweven alvorens op de grond te vallen. Omdat niet iedereen met een meetlint op zak loopt, adviseren we om twee armlengtes aan te houden, dat is een praktische richtlijn die ongeveer op anderhalve meter komt. In Nederlandse ziekenhuizen wordt in richtlijnen voor het behandelen van besmette patiënten sinds jaar en dag anderhalve meter als afstand gehanteerd waarover druppels met ziekteverwekkers zich kunnen verspreiden.
Hoe verklaart u dat de wereldwijde massademonstraties, waaronder in Nederland, waarbij grote groepen mensen lange tijd dicht op elkaar stonden in de buitenlucht, nergens tot een noemenswaardig aantal nieuwe besmettingen heeft geleid?
Of demonstraties nergens tot noemenswaardige nieuwe besmettingen hebben geleid, is ons niet bekend. Gelukkig wordt bij veel demonstraties voldoende afstand bewaard tussen de demonstranten. Ook rekenen we erop dat demonstranten conform de door het kabinet uitgedragen boodschap thuis zijn gebleven indien zij symptomen van het coronavirus hadden. Op deze manier wordt het risico van overdracht verder verkleind. Het recht op demonstratie is een grondrecht. Wij vinden het dan ook belangrijk dat dit grondrecht uitgevoerd kan worden. Dit moet echter wel op een veilige manier gebeuren, met inachtneming van de maatregelen tegen verspreiding van het coronavirus.
Waarom wordt het risico op coronabesmettingen nog ingezet als zwaarwegend argument bij het al dan niet verbieden van evenementen in de buitenlucht, zoals bijvoorbeeld bij de verboden demonstratie van Viruswaanzin d.d. 21 juni jl.?
Vooropstaat dat de bevoegdheid om een demonstratie te verbieden bij de burgemeester ligt of – in geval van een bovenlokale crisis – bij de voorzitter van de veiligheidsregio, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad (Wet openbare manifestaties en artikel 39 e.v. Wvr). Het houden van anderhalve meter afstand is één van de belangrijkste maatregelen die getroffen zijn om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Als we dit gezamenlijk volhouden, zowel binnen als buiten, wordt het risico op overdracht aanzienlijk beperkt. Dit geldt dus ook voor evenementen en demonstraties in de buitenlucht. Een grootschalige demonstratie kent veel deelnemers die uit het hele land kunnen komen. Dit brengt dus ook het risico met zich mee dat het virus zich onder veel mensen kan verspreiden. Vooraf dient voldoende duidelijk te zijn of het aantal te verwachten deelnemers past op de beschikbare locatie, zodat deelnemers in staat blijven anderhalve meter afstand tot een ander te bewaren. Dit is verder een afweging van het decentrale bestuur.
Houdt u er rekening mee dat het coronavirus zich mogelijk voornamelijk verspreidt via aerosolen in plaats van via grote druppels?
Volgens het RIVM zijn grote druppels de belangrijkste verspreidingsroute van het coronavirus. Het is op dit moment onduidelijk of aerogene verspreiding een relevante rol speelt bij de verspreiding van het virus. Het RIVM geeft aan dat het beeld van de verspreiding van het coronavirus hetzelfde is als dat van andere virussen die zich via grote druppels verspreiden, en niet zoals virussen die zich voornamelijk verspreiden via aerosolen, zoals bijvoorbeeld de mazelen. De duidelijkste aanwijzing hiervoor is het reproductiegetal. Voor het coronavirus ligt het reproductiegetal, zonder het treffen van maatregelen, op basis van huidige inzichten tussen de 2 en 4. Ziekten die zich via fijne kleine druppeltjes verspreiden en lang in de lucht blijven «hangen» hebben een hoger reproductiegetal, zo is bijvoorbeeld het reproductiegetal van mazelen 17.
In welke mate zouden de huidige coronaregels wijzigen, indien u er op enig moment van overtuigd raakt dat het coronavirus zich voornamelijk verspreidt via aerosolen in plaats van via grote druppels?
Het is niet op voorhand te zeggen hoe de huidige maatregelen zouden wijzigen op het moment dat we tot nieuwe inzichten komen met betrekking tot de verspreidingsroute van het coronavirus. Dit is afhankelijk van de op dat moment geldende epidemiologische situatie en de specifieke nieuwe inzichten. Zoals omschreven in vraag 14 geeft het RIVM aan dat de belangrijkste verspreidingsroute grote druppels zijn.
Klopt het dat bij besmetting via grote druppels vooral sociale afstand een mitigerend effect heeft? Klopt het dat bij besmetting via aerosolen vooral ventilatie en zonlicht een mitigerend effect hebben?
Ventilatie en zonlicht kunnen een rol spelen bij de verspreiding van een virus via aerosolen. Hoe groot deze rol is, is afhankelijk van een heleboel factoren zoals de kenmerken van het specifieke virus, de virusload, de temperatuur, de hoeveelheid mensen bij elkaar in een ruimte, de verblijfsduur in deze ruimte, welke activiteiten zij ondernemen etc. en het is niet op voorhand te zeggen of ventilatie en zonlicht de belangrijkste mitigerende effecten hebben bij besmetting via aerosolen.
Bent u het eens met de stelling dat het verbieden van evenementen zowel werkt bij besmetting via grote druppels als via aerosolen? Zo ja, waarom stelde het OMT dan op 25 mei jl. dat de anderhalvemeterregel geen effect zou hebben gehad bij aerogene verspreiding, terwijl er ook andere maatregelen zijn genomen, zoals het verbieden van evenementen? Hoe bepaalt u welke maatregelen welk effect hebben gehad?5
Het verbieden van evenementen is een maatregel om grootschalige transmissie tussen mensen te voorkomen. Hierbij wordt transmissie via druppels, zowel via contact als via aerosolen voorkomen, doordat er minder mensen in grote aantallen bij elkaar komen onder andere op plekken waar er geen anderhalve meter afstand gehouden kan worden.
Het OMT-advies van 25 mei jl. is gegeven in het kader van transmissie in sportscholen/fitnesscentra en binnensport. Bij evenementen spelen verschillende andere factoren een mogelijke rol in de transmissie, bijvoorbeeld crowding (veel mensen die dicht bij elkaar staan), eventueel alcoholgebruik, onvoldoende hygiëne, direct contact en meezingen bij concerten.
Een zuivere evaluatie of meting van de effectiviteit van een individuele maatregel is in de praktijk lastig, gezien de complexiteit door andere factoren en maatregelen die tegelijkertijd van kracht zijn. Aan de hand van modelering en observationele studies kan evenwel de effectiviteit van een maatregel worden geschat. Hierbij worden bijvoorbeeld de meest recente (internationale) wetenschappelijke inzichten, kennis van de eigenschappen van het virus en de epidemiologische situatie in Nederland meegenomen. Het effect van het opheffen van een maatregel op de epidemie wordt daarnaast ook meegenomen in de schatting van de effectiviteit.
Bent u bekend met de richtlijnen van het RIVM over influenza, waarin wordt gesteld dat bij besmetting van de lagere luchtwegen via aerosolen een honderdmaal lagere besmettingsdosis nodig is dan via grote druppels? Ziet u relevante parallellen tussen de wijze waarop corona en influenza zich verspreiden?6
Wij zijn bekend met de richtlijnen van het RIVM over influenza.
De minimale besmettingsdosis van het coronavirus is nog niet bekend. Ook de rol van aerosolen in de transmissie van het virus is nog onbekend, maar het lijkt een minder belangrijke verspreidingsroute, zoals aangegeven in antwoord op vraag 14.
In de bijlage bij de LCI-richtlijn COVID19 (versie 28 juli 2020) waarin een inhoudelijke onderbouwing wordt gegeven van de mogelijke rol van aerogene verspreiding van SARS-CoV-2 bij mens-tot-menstransmissie en de bijdrage van ventilatiesystemen stelt het RIVM:
«...dat op basis van de huidige inzichten onduidelijk is of aerogene transmissie een rol speelt in de verspreiding van SARS-CoV-2. Een uitzondering vormen aerosolvormende handelingen in de zorg, waar aanvullende maatregelen worden geadviseerd. Verschillende studies gebaseerd op epidemiologisch, virologisch en modelleringsonderzoeken waaruit deze inzichten naar voren komen, worden hieronder beschreven.
Het RIVM-CIb heeft van GGD’en geen signaal ontvangen dat er aerogene transmissie heeft plaatsgevonden. In Nederland zijn wel enkele COVID-19-clusters gerapporteerd waarbij aerogene transmissie als mogelijk route wordt genoemd, maar hier is nog geen onderzoek over gepubliceerd. Dit betreft met name uitbraken bij koren, waarover apart zal worden geadviseerd. Ook een repoductiegetal van 2–4 lijkt niet te wijzen op aerogene verspreiding en op een wezenlijke bijdrage aan de directe mens-op-menstransmissie van SARS-CoV-2 (ECDC rapid risk assessment 23 april 2020).»
Erkent u dat bij buitenactiviteiten een sterk gereduceerd risico op coronabesmetting bestaat?
Theoretisch gezien zou geconcludeerd kunnen worden dat er bij buitenactiviteiten een sterk gereduceerde kans is op besmetting. Op dit moment is er daar echter geen wetenschappelijk bewijs voor.
Bent u bekend met de superspreading database van Koen Swinkels? Deelt u zijn bevinding dat besmettingen vooral plaatsvonden in min of meer afgesloten ruimtes, zonder voldoende toevoer van frisse lucht? Zo ja, onderschrijft u het belang van goede ventilatie? Wat is uw mening over het Deltaplan Ventilatie van Maurice de Hond?7
Wij zijn bekend met de database van de heer Swinkels. Uit de gegevens in zijn database blijkt vooralsnog dat de meeste superspreading events zich binnen afspeelden. De heer Swinkels plaatst tegelijkertijd ook een aantal belangrijke kanttekeningen bij deze conclusie.
Zo heeft het virus zich voor het eerst gemanifesteerd tijdens het griepseizoen, een seizoen waarin mensen veel tijd binnen doorbrengen. Daarnaast is het virus pas zeven maanden bekend waardoor er nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om te concluderen dat besmetting buiten het griepseizoen en buitenshuis minder vaak voorkomt. Bovendien acht de heer Swinkels het aannemelijk dat andere oorzaken die de kans op een besmetting verhogen niet of onvoldoende zijn onderzocht.
Verder hebben wij kennis genomen van het idee voor een Deltaplan Ventilatie zoals door de heer De Hond wordt voorgesteld. Wij hebben het RIVM een aantal vragen gesteld over de relatie tussen ventilatie en de verspreiding van covid-19. Het RIVM concludeert dat goed ventileren noodzakelijk is voor een gezond en prettig binnenklimaat. Het helpt ook om de overdracht van ziekteverwekkers die luchtweginfecties veroorzaken, zoals het coronavirus, te voorkomen.
Het RIVM geeft aan dat het vooralsnog geen aanwijzingen ziet dat de huidige eisen voor ventilatie in bestaande bouw en nieuwbouw uit het Bouwbesluit 2012 aangepast zouden moeten worden. Daarnaast gelden er uit voorzorg specifieke adviezen op het gebied van ventilatie en verkoeling. Deze informatie is te vinden op de website van het RIVM en op rijksoverheid.nl. Een Deltaplan, zoals de heer De Hond voorstelt, achten wij op dit moment nog niet nodig.
Hoeveel procent van de mensen die de afgelopen maand getest zijn, zijn besmet? Hoeveel personen per miljoen inwoners zijn er besmet? Bent u van mening dat Nederland op dit moment een zeer veilig risicoprofiel heeft? Zo ja, hoe beïnvloedt dit verlichting van de coronamaatregelen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen vier weken hebben de GGD’en 459.037 testen afgenomen. Hiervan zijn er 13.583 mensen positief getest (2,96%). Dat is een duidelijke stijging ten opzichte van de maand ervoor. Toen zijn 362.094 mensen getest, waarvan 3.072 positief (0,85%). Ook de R-waarde is gestegen en sinds enige tijd boven de 1. Deze toename is reden tot zorg en een verlichting van de maatregelen past vooralsnog niet bij deze ontwikkeling. Daarom is het belangrijk dat iedereen zich goed aan de gedragsmaatregelen houdt, zodat wij het virus samen onder controle kunnen houden.
Bent u van mening dat er reëel besmettingsgevaar is door het aanraken van oppervlaktes? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, hoe beïnvloedt dat de aanpassing van de coronamaatregelen en wanneer wordt het advies van het RIVM op de nieuwe inzichten aangepast?
Het RIVM acht de kans klein dat het coronavirus zich verspreidt via oppervlakten. In het laboratorium is weliswaar aangetoond dat dit kan, maar dat was bij ideale omstandigheden die zelden zullen voorkomen. Daarom blijft het advies de kans zo klein mogelijk te houden, bijvoorbeeld door regelmatig de handen te wassen met zeep en zo min mogelijk het gezicht aan te raken met de handen.
Tot wanneer is het naar uw oordeel noodzakelijk dat mensen verplicht anderhalve meter afstand van elkaar houden?
Het houden van een veilige afstand blijft een belangrijke (te overwegen) maatregel zo lang het risico op een grote uitbraak van covid-19 in Nederland niet op een minder ingrijpende manier voldoende kan worden beperkt.
Houdt u er rekening mee dat er nooit groepsimmuniteit wordt bereikt, bijvoorbeeld omdat er geen vaccin wordt ontdekt, of het virus steeds verandert?
Ja, hier houden wij rekening mee. Er wordt mede daarom ook fors geïnvesteerd in de ontwikkeling van geneesmiddelen tegen covid-19. Overigens zijn er tot op heden geen aanwijzingen dat er geen effectief en veilig vaccin zal worden ontdekt.
Waarom heeft het RIVM het streven naar groepsimmuniteit geadviseerd aan de regering terwijl op 1 april jl. het RIVM aangaf nog onderzoek te doen naar de werking groepsimmuniteit? Was voldoende bekend wat de effecten van deze strategie zouden zijn, voordat het advies werd gegeven? Zo nee, waarom is het advies gegeven?
In de technische briefing van 18 maart jl. is door professor Van Dissel over groepsimmuniteit gesproken. Er is echter over groepsimmuniteit gesproken als neveneffect van maatregelen, niet als een doel op zich. Dit werd in deze briefing door professor Van Dissel nog extra benadrukt. Er is daarom nooit het advies gegeven om te streven naar groepsimmuniteit. Het onderzoek waar u op doelt betreft waarschijnlijk de PIENTER-Corona studie waar met name gekeken wordt hoe het nieuwe coronavirus zich verspreidt onder de Nederlandse bevolking (leeftijdsgroepen, type klachten etc.). Een van de doelen van deze studie is ook om inzicht te verkrijgen in de prevalentie (percentage aantal mensen dat ziek is of is geweest) van waaruit een schatting gemaakt zou kunnen worden over de groepsimmuniteit. Deze data geven inzicht in de verdere verspreiding van het virus.
Waarom sprak de Minister-President zich op 16 maart jl. tijdens zijn toespraak uit ten faveure van groepsimmuniteit?
De Minister-President heeft in zijn toespraak van 16 maart jl. geschetst, dat er drie scenario’s zijn hoe de corona-epidemie aangepakt kan worden. In het eerste scenario laten we het virus ongecontroleerd gaan. Dat kan de zorgcapaciteit niet aan en leidt tot veel doden aan covid-19. Een andere keuze was een volledige lockdown tot er een vaccin of geneesmiddel is. Dat kan een tijd duren. Een langdurige lockdown is niet wenselijk en acceptabel. Het kabinet heeft gekozen voor het scenario van maximaal controleren. «Maximaal controleren» betekent volgens het kabinet dat het virus zal blijven rondgaan onder de bevolking, maar dat nieuwe, grotere uitbraken worden ingedamd op het moment dat die de kop opsteken. Het doel daarbij is om de kwetsbaren te beschermen en te zorgen dat de zorg het aankan. Naarmate het virus langer onder ons is, zullen meer mensen immuun worden en bouw je een vorm van groepsimmuniteit op. Dat is dus een bijeffect van het gekozen scenario, zeker geen doel van het kabinet op zich.
Wordt er ook specifiek preventiebeleid gevoerd om onze samenleving beter weerbaar te maken tegen het coronavirus? Zo ja, hoe ziet dat beleid eruit? Zo nee, waarom niet?
Het meest specifieke preventiebeleid waar we in investeren, is de ontwikkeling van een vaccin. Verder werkt de Minister van VWS samen met de brancheverenigingen in de langdurige zorg aan werkwijzen en richtlijnen om kwetsbare mensen in instellingen voor langdurige zorg beter en gerichter te kunnen beschermen. Tot slot kunnen wij voor de langere termijn ook nog wijzen op de maatregelen die het kabinet al in gang heeft gezet in het kader van het Preventieakkoord om een gezondere levensstijl te bevorderen. Deskundigen verwachten dat algemene preventiemaatregelen die de gezondheid van de Nederlandse bevolking vergroten, ertoe kunnen leiden dat minder besmette personen ernstig ziek worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het terugdringen van obesitas en alcoholgebruik.
Erkent u dat bewegen belangrijk is voor ouderen en voor mensen met onderliggend lijden? Bent u bekend met het fenomeen «deconditioning syndrome», waarin mensen door psychisch of fysiek trauma stoppen met bewegen? Ziet u een relatie tussen de coronacrisis en «deconditioning syndrome»? Zo ja, voorziet u dat extra maatregelen nodig zijn om de kwetsbare groep weer aan het bewegen te krijgen?8
Wij onderkennen dat voldoende bewegen belangrijk is voor ouderen en voor mensen met onderliggend lijden. Bewegen is van belang voor de vitaliteit en fitheid van alle mensen en bevordert de gezondheid. Het «deconditioning syndrome» beschrijft een vicieuze cirkel waarbij een periode van inactiviteit leidt tot terugval van de algemene conditie, verlies van spiermassa en functionele achteruitgang. Dat verhoogt vervolgens weer de drempel om meer te gaan bewegen. In hoeverre er een relatie is met de coronacrisis kunnen wij niet zeggen, maar het is wel bekend dat mensen over het algemeen minder zijn gaan bewegen in deze periode. Het lijkt ons dan ook van belang dat hulpverleners in de ouderenzorg hier alert op zijn en hier rekening mee houden bij het aanbieden van beweegprogramma’s. In zijn algemeenheid zien we dat de dagbestedingsprogramma’s voor cliënten in de langdurige zorg weer op gang komen. Daar hoort ook gepast bewegen bij, zoals het maken van een wandeling. We willen in zijn algemeenheid de komende jaren meer gaan inzetten op de vitaliteit van alle Nederlanders, onder andere met beweegprogramma’s vanuit gemeenten, zorgaanbieders en buurtsportcoaches. Daar komt bij dat we interdepartementaal een werkgroep starten om een routekaart bewegen op te stellen, voor elke levensfase dus ook voor de ouderen, om het percentage Nederlanders dat aan de beweegnorm voldoet te laten stijgen.
Erkent u dat Jacco Wallinga, hoofd computermodellen van het RIVM, een verkeerde aanname heeft gedaan in het programma voor het berekenen van de effecten van corona op Nederland? Wat was de invloed van deze fout op beleid? Heeft u daarop moeten corrigeren? Waaruit bestonden de correcties?9
In uw vraag wordt waarschijnlijk gerefereerd naar het aantal dagen dat een patiënt gemiddeld op de intensive care zou liggen. Dat bleek in Nederland 23 dagen, een langere opnameduur dan in eerste instantie gedacht op basis van buitenlandse – met name Chinese – ervaringen. De modellen van het RIVM worden op basis van de beschikbare informatie gemaakt waarin de wetenschappers trachten de complexe werkelijkheid zo precies mogelijk weer te geven en op basis hiervan te adviseren welke maatregelen wel of niet effectief zijn. Op basis van het voortschrijdend inzicht en nieuw beschikbare wetenschappelijke literatuur, onder meer over het verloop van de ziekte en ervaringen in Europa en Nederland zelf, kunnen modellen worden aangepast. Dat is hier ook gebeurd. De aanpassing heeft geen consequenties gehad op het beleid.
Bent u bekend met de melding van viroloog Christian Drosten d.d. 24 april jl. dat het RIVM gebruik heeft gemaakt van statistisch insignificante data? Erkent u dat het geval is geweest? Welke maatregelen zijn genomen om dit te corrigeren?
Wij vermoeden dat u doelt op een deel van het interview van de heer Drosten op de Duitse televisie op 24 april jl. Deze opmerkingen zijn weinig specifiek. Ik begrijp dat het zou gaan om data die door hem nagerekend zouden zijn, die destijds gedeeltelijke schoolopening mogelijk zouden moeten maken en waarover hij waarschuwt dat ze niet significant zouden zijn.
Het is ons niet duidelijk waar het hier precies over gaat, ook wordt nergens duidelijk dat het om modellering gaat. De term statistische significantie slaat op een nulhypothese die getoetst wordt, niet op de data die gebruikt wordt in de toets. Er kan dus in deze context geen sprake zijn van statistisch insignificante data. Als een wetenschapper een belangrijke fout in de Nederlandse berekeningen meent te hebben gevonden, dan is het RIVM gaarne bereid om hierover via de gebruikelijke kanalen met de wetenschapper van gedachten te wisselen en eventueel tot correctie over te gaan.
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur waar kritiek wordt geuit op de wijze waarop Minister-President Rutte een-op-een het advies van het OMT overneemt? Is het advies van het OMT voldoende kritisch bekeken? In welke mate zijn andere belangen dan de volksgezondheid gewogen?
Het is ons niet duidelijk op welke uitzending van Nieuwsuur u precies doelt, maar het kritiekpunt dat het kabinet onvoldoende rekening zou houden met andere belangen dan volksgezondheid hebben wij eerder gehoord en daar hebben de Minister-President en de Minister van VWS ook al eerder vragen over beantwoord in plenaire debatten in de Tweede Kamer.
Zoals de Minister van VWS ook heeft toegelicht in zijn brief van 21 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 463) maakt het kabinet gebruik van meer adviseurs en deskundigen dan alleen het OMT10. De adviezen van het OMT zijn steeds besproken in een Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) met vertegenwoordigers van een aantal uitvoerende en bestuurlijke organisaties. Vervolgens zijn op basis van de adviezen van het OMT en het BAO beleidsvoorstellen gemaakt die zijn besproken in de nationale crisisorganisatie, waarin een brede vertegenwoordiging van departementen en enkele vertegenwoordigers van de veiligheidsregio’s zijn opgenomen. De uiteindelijke besluitvorming heeft plaatsgevonden in de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing. Alle departementen hebben gedurende de uitbraak contacten onderhouden met deskundigen en belangenbehartigers op hun terrein. Het kabinet betrekt bij het opstellen en afwegen van nieuwe maatregelen voor de bestrijding van covid-19 niet alleen de gevolgen van de maatregelen op de verspreiding van het virus, maar ook de maatschappelijke en economische gevolgen van de maatregelen. Allen zo kunnen passende en proportionele maatregelen worden getroffen. Om voldoende fundament onder de factoren te krijgen, voert het kabinet gesprekken met verschillende planbureaus (CPB, PBL, SCP) en het RIVM. Tot slot wijzen wij erop dat het kabinet zijn maatregelen in eerste instantie wekelijks en later periodiek heeft besproken met uw Kamer.
Bent u bekend met de uitlating van Gowri Gopalakhrisna, doctor in de epidemiologie aan het VUmc, d.d. 25 april jl. dat het OMT zijn adviezen niet onderbouwt? Bent u het eens met haar dat de adviezen een magere wetenschappelijke onderbouwing hebben?
De uitlatingen dat het OMT zijn adviezen onvoldoende zou onderbouwen, zijn ons bekend. Een belangrijke reden waarom de Nederlandse overheid een advies aan het OMT vraagt, is dat er bij de uitbraak van een nieuwe ziekte, zoals covid-19, nog onvoldoende wetenschappelijk onderbouwde richtlijnen zijn om het overheidsbeleid (volledig) vorm te kunnen geven. Het doel van het OMT is om met de beschikbare wetenschappelijke kennis aangevuld met beoordelingen van de ter zake meest deskundige experts een zo goed mogelijk advies te geven over de aanpak van deze specifieke infectieziekte-uitbraak. Het kabinet is daarom van mening dat de kwalificatie «magere wetenschappelijke onderbouwing» niet terecht is.
Bent u bekend met de uitspraak van Eric-Jan Wagenmakers, professor methodologie aan de UvA, d.d. 25 april jl. dat wetenschappers informatie aandragen en dat politiek de beslissing dient te nemen? Bent u het met deze uitspraak eens? Zo ja, hoe is dit geborgd in de werkrelatie tussen OMT en regering?
Het kabinet is het daar grotendeels mee eens, zij het dat het OMT geen wetenschappelijke organisatie is, maar een expertteam dat met gebruikmaking van zijn wetenschappelijke kennis en ervaring deskundigenadviezen geeft aan de overheid over de aanpak van de uitbraak. Voor de vraag over de werkrelatie verwijzen wij graag naar het antwoord op vraag 31.
Is de primaire doelstelling nog steeds om de ic-capaciteit niet over te belasten, het zogenaamde «flatten the curve», zoals het RIVM aangaf in haar video van 6 april jl.? Zo ja, waarom – gegeven dat er voldoende ic-capaciteit is – worden de maatregelen niet versneld afgebouwd? Zo nee, wat zijn de aanvullende doelstellingen van de coronamaatregelen?
Zoals in diverse brieven aangegeven, is de doelstelling van het kabinet om de verspreiding van corona maximaal te controleren om daarmee kwetsbaren in de samenleving te beschermen en overbelasting van de zorg, inclusief de IC-capaciteit, te voorkomen. Alle maatregelen en versoepelingen zijn gericht op het maximaal controleren van de verspreiding van corona, met oog voor zo min mogelijk beperking voor betrokkenen.
Erkent u dat Nederland effectiever de coronacrisis had kunnen aanpakken als begin februari verschillende scenario's geprepareerd waren?
Bij de start van de uitbraak heeft het kabinet op basis van de toen beschikbare informatie, kennis en adviezen getracht de juiste maatregelen te treffen. De Minister van VWS rapporteert over de geleerde lessen aan uw Kamer met de brief die u heden heeft ontvangen. Daarnaast is de Onderzoeksraad voor Veiligheid een onderzoek gestart naar de aanpak van de Coronacrisis door de Nederlandse overheid en andere betrokken partijen.
Bent u bekend met het bericht dat Nederland op 7 februari jl. een Boeing met mondkapjes naar China heeft gestuurd? Bent u van mening dat deze schaarse middelen ook zouden zijn verstrekt als men twee weken eerder op de hoogte was van de ernst van de situatie?
Ja. Het transport naar China in februari betrof een humanitaire vlucht die hulpgoederen kwam ophalen die door de Chinese ambassade en bedrijven waren ingezameld en gefinancierd voor het in die periode zwaar getroffen Wuhan. Op verzoek van de Chinese autoriteiten heeft Nederland – zoals te doen gebruikelijk bij humanitaire vluchten en uit solidariteit met de bevolking van Wuhan – gefaciliteerd in het voorzien van landingsrechten voor dit toestel. Het kabinet heeft niet in natura bijgedragen aan de bestrijding van Covid-19 in China. Er was in februari nog geen sprake van schaarste in deze middelen. In de EU zijn er pas op 14 maart beperkingen gesteld aan het uitvoeren van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Bent u van mening dat het carnaval in de besmettingshaard Noord-Brabant doorgang had gevonden als de coronacrisis al twee weken eerder serieus was genomen? Zou u het carnaval typeren als een super spreading event?
Bij de start van de uitbraak heeft het kabinet op basis van de toen beschikbare informatie, kennis en adviezen getracht de juiste maatregelen te treffen. Hoewel carnaval als geheel niet als superspreading event getypeerd kan worden geldt dit in sommige dorpen of steden wel.
Hoe dodelijk is het coronavirus? Is het coronavirus minder dodelijk gebleken dan oorspronkelijk gedacht?
Het is bij verschillende epidemieën met nieuwe ziekten zo dat in eerste instantie vooral de meest ernstige ziektebeelden opvallen en worden geregistreerd. Dat leidt in eerste instantie altijd tot een overschatting van de ernst van de ziekte. Als er in de loop van de epidemie meer gegevens bekend worden, ook over de lichtere infecties onder de bevolking, moet dit cijfer over het algemeen naar beneden worden bijgesteld. Bij covid-19 is dit ook het geval. De gevonden letaliteit is sterk afhankelijk van verschillende factoren, zoals het testbeleid, de kwaliteit van medische zorg en de aanwezigheid van risicogroepen in de bevolking. De schattingen variëren momenteel tussen 0,5 en 1% van de patiënten. De letaliteit van de ziekte zou zonder de genomen maatregelen veel hoger zijn geweest. Zonder deze maatregelen zouden zorgverleners tijdens de eerste golf nog meer patiënten dan nu het geval was te verwerken hebben gehad en zouden nog meer slachtoffers zijn gevallen. Daarmee zou ook de langdurige ziektelast onder personen die het coronavirus hebben gehad, veel groter zijn geweest.
Gegeven dat u op 25 juni jl. COVID-19 heeft vastgesteld op een Infection Fatality Risk (IFR) van 0,32, en dus minder dodelijk is dan eerder werd gedacht, waarom staat het virus dan nog op Groep A van de Wet Publieke Gezondheid (waarvoor de meest vergaande dwingende maatregelen kunnen worden opgelegd)?
De Infection Fatality Rate is niet de enige factor die wordt meegewogen bij het bepalen welke ziekten tot groep A gerekend moeten worden. Het gaat om een algehele beoordeling van de dreiging en het risico voor de samenleving. Daarbij kijkt het kabinet bijvoorbeeld ook naar de wijze en snelheid van besmetting, de weerstand in de samenleving en de beschikbaarheid van een effectieve geneeskundige behandeling.
Kunt u aangeven op welke lijst van de Wet Publieke Gezondheid het Influenzavirus staat? Wat rechtvaardigt het verschil met corona?
De bekende humane influenzavirussen staan niet in de Wpg genoemd als meldingsplichtige ziekten, tenzij er sprake is van een uitbraak binnen een instelling. Een humane infectie ten gevolge van een dierlijk influenzavirus is wel een meldingsplichtige ziekte, gecategoriseerd in groep B1. Daarmee wordt het op basis van de Wpg mogelijk een epidemie te bestrijden die veroorzaakt wordt door een zoönotisch nieuw subtype humaan influenzavirus waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat.
Het coronavirus en het influenzavirus zijn twee verschillende soorten virussen. Alhoewel er enkele overeenkomsten zijn tussen deze twee virussen, zoals de manier waarop deze virussen zich verspreiden (via druppels) en het feit dat sommige klachten van covid-19 overeenkomen met griepverschijnselen, zijn er ook verschillen, onder andere het verloop van de infecties die zij veroorzaken. Het influenzavirus veroorzaakt de griep. In de meeste gevallen heeft de griep een onschuldig beloop, soms is er grotere kans op ernstige klachten en kan er iemand aan overlijden. covid-19 verloopt soms met alleen milde klachten die lijken op griepverschijnselen, maar in andere gevallen veroorzaakt covid-19 ook klachten die we niet zien bij de griep. Het gaat hierbij ook om ernstige klachten waarbij de longen en andere organen en de bloedvaten schade oplopen. Daarnaast is de letaliteit hoger dan bij de gewone seizoensinfluenza. Er is nog geen effectief vaccin om te beschermen tegen covid-19. Ook is het internationaal gezien van belang dat covid-19 in Nederland behoort tot groep A meldingsplichtige ziekten, omdat we daarmee aansluiten bij de Europese en internationale meldingsplicht.
Bent u bekend met het gegeven dat in 2019 Sars-CoV-2 een nieuw virus zou zijn? Bent u ermee bekend dat tijdens ontwikkeling van het vaccin bleek dat het virus grote overeenkomsten vertoonde met Sars-1 uit 2002 en andere typische seizoensgebonden virussen? Acht u het denkbaar dat COVID-19 ook grote overeenkomsten met influenza vertoont?
Ja, we zijn bekend met het gegeven dat het SARS-CoV-2 virus een nieuw humaan coronavirus is. SARS-CoV-2 is genetisch het meest verwant aan het SARS-coronavirus uit 2002. Deze overeenkomst is al snel aan het licht gekomen, vandaar ook de naam van SARS-CoV-2. Maar, deze genetische overeenkomst wil niet zeggen dat covid-19 dezelfde ziekte is als SARS. De epidemiologische karakteristieken zijn verschillend en voor een deel nog niet geheel begrepen. Zie voor het overige ook het antwoord op vraag 40.
Hoeveel van alle «coronadoden» zijn overleden aan corona en hoeveel met corona?
Het is niet goed mogelijk om een uitspraak te doen hoeveel mensen aan corona zijn overleden. Met betrekking tot het aantal doden met corona, zijn tot en met 25 augustus 10:00 uur in Nederland in totaal 6207 mensen overleden waarvan bevestigd was dat zij geïnfecteerd waren door het coronavirus volgens het RIVM. Naar verwachting is het werkelijke aantal mensen dat is overleden aan corona hoger, omdat niet bij alle overledenen de doodsoorzaak wordt onderzocht, zodat zeker in het begin van de epidemie de infectie bij veel overledenen niet is vastgesteld of bevestigd. Verder zijn de statistieken in dezen afhankelijk van wat de individuele arts invult op het overlijdensformulier en kan er sprake zijn van een complex van factoren waaraan iemand overlijdt en de interpretatie van de individuele arts hiervan.
Wat is de gemiddelde leeftijd van coronadoden? Zou u zeggen dat patiënten in een bepaalde leeftijdscategorie een hoger risico lopen dan andere patiënten?
Leeftijd is een belangrijke risicofactor. Gemiddeld is de helft van de opgenomen patiënten 68 jaar of ouder, van de overleden patiënten was de helft 83 jaar of ouder. De helft van de gemelde patiënten is echter jonger dan 53, bij deze groep is er ook sprake van sterfte en aanzienlijke ziektelast. Er zijn ook andere factoren die risicoverhogend zijn, zoals overgewicht. Daarom spreken we over kwetsbare personen. Overigens kunnen ook niet-kwetsbare personen ernstig ziek worden of sterven aan het virus.
Bij hoeveel procent van de overledenen jonger dan 70 jaar is sprake van onderliggend lijden, zoals cardiovasculair lijden, diabetes mellitus of chronische longaandoening? Zou u zeggen dat coronadoden jonger dan 70 jaar doorgaans last hebben van onderliggend lijden?
69,4% van de overleden covid-19-patiënten jonger dan 70 jaar had een onderliggende aandoening. Het werkelijke aantal overleden covid-19-patiënten (jonger dan 70 jaar) is hoger dan het aantal overleden patiënten gemeld in de rapportages, omdat niet alle personen met covid-19 worden getest.
Hoeveel procent van de coronapatiënten heeft ernstige symptomen? Gegeven dat coronadoden vooral voorkomen bij hoge leeftijden en patiënten met onderliggend lijden en gegeven dat de bulk van de patiënten zeer milde symptomen heeft, zou u, als u dit eerder had geweten, gekozen hebben voor een ander pakket coronamaatregelen? Zo ja, welke?
Het is moeilijk om een precies antwoord te geven op deze vraag omdat dit sterk afhankelijk is van het testbeleid. Bij een laagdrempelig testbeleid (zoals nu in vergelijking met het begin van de epidemie) daalt het percentage mensen met ernstige symptomen ten opzichte van het aantal positief geteste mensen (want meer mensen laten zich testen). Het was vrij snel helder dat de ernstige beelden zich voordeden bij kwetsbare personen. Het beleid is er vanaf het begin op gericht geweest deze groep te beschermen en ervoor te zorgen dat de zorg niet overbelast raakt.
Zoals genoemd in ons antwoord op vraag 43, kunnen ook jonge mensen, zonder onderliggend lijden, ziek worden. Omdat het om grote aantallen mensen gaat, is de maatschappelijke impact groot. We hebben in het begin het beleid gebaseerd op de situatie en ervaring in andere landen en daarna ook in Nederland en de maatregelen aangepast afhankelijk van de situatie op dat moment.
Heeft u overwogen om specifiek de risicogroep in bescherming te nemen, zodat de rest van de maatschappij minimale last ondervindt van de coronamaatregelen, wellicht gecombineerd met het tegengaan van super spreading evenementen? Overweegt u alsnog deze maatregelen in te voeren?
Nee. Het is bekend dat het coronavirus onder met name jongeren in de meeste gevallen een mild verloop kent, maar jongeren raken wel besmet. Een deel van de groep kan hierbij ook flink ziek worden of langdurig klachten aan overhouden. Zij kunnen het virus overdragen aan vrienden, familieleden of collega’s. Deze personen kunnen op hun beurt tot risicogroepen behoren.
We verslaan het virus alleen als we dit samen doen. Het is dus ook van belang dat we ons allemaal aan de maatregelen houden. Hierdoor bescherm je niet alleen jezelf, maar ook de kwetsbare personen van onze samenleving en voorkomen we dat we opnieuw tot generiek ingrijpende maatregelen moeten besluiten met alle economische en sociale nadelen van dien, voor een ieder.
Bent u bekend met de uitdrukking «De verpleeghuizen zijn het putje van de coronacrisis», van advocaat Liesbeth Zegveld d.d. 25 juni jl. op Radio 1? Waren er naar uw mening voldoende beschermende maatregelen voor mensen in de verpleeghuizen? Is er tijdig ingegrepen? Zo ja, waarop baseert u dat tijdig ingrijpen heeft plaatsgevonden?10
Het beschermen van kwetsbare mensen, waaronder ouderen, zijn steeds onderdeel geweest van onze strategie. Het verbieden van bezoek was een noodzakelijk en ingrijpende maatregel met dat doel.
Specifiek ten aanzien van de persoonlijke beschermingsmiddelen geldt dat de verdeling in eerste instantie geschiedde op basis van het feit dat de (eerste) Covid-19-patiënten vooral in de acute zorg terechtkwamen en als gevolg daarvan de tekorten aan persoonlijke beschermingsmiddelen zich daar als eerste uitten. Een deel van de middelen was ook toen al beschikbaar voor andere sectoren dan de acute zorg, zoals de langdurige zorg en voor noodsituaties. Al gauw bleek dat deze insteek niet meer paste. Steeds meer instellingen in de langdurige zorg kregen te maken met bewoners met (verdenking van) Covid-19. Zij gingen over op isoleren of inrichten van aparte cohortafdelingen, waar deze bewoners behandeld konden worden en waar het zorgpersoneel gebruikmaakte van persoonlijke beschermingsmiddelen. Sinds 13 april jl. is er een aangepast verdeelmodel van kracht. Dit verdeelmodel is niet gebaseerd op een verdeling op basis van zorgsectoren, maar gaat, net als de richtlijnen, uit van het besmettingsrisico dat zorgverleners lopen bij verschillende handelingen. Uitgangspunt is dat waar dezelfde risico’s zijn, ook dezelfde bescherming nodig is en beschikbaar moet zijn. Sindsdien gaat (meer dan) de helft van de persoonlijke beschermingsmiddelen naar de langdurige zorg.
Bent u bekend met het bericht van RTL d.d. 25 april jl. dat veel mondkapjes niet de verpleeghuizen en de thuiszorg bereikten? Is een deel van de schaarste van mondkapjes te herleiden naar het nieuw in het leven geroepen, net één maand oude Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH), een organisatie die nog in de vormende fase zat? Vindt u het achteraf verstandig om midden in een crisis een nieuw instituut in het leven te roepen dat zijn weg nog moet vinden?11
De zorgaanbieders konden via de reguliere leveranciers niet altijd voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen ontvangen in verband met een wereldwijde groeiende schaarste. De zorgaanbieders konden vanaf 28 februari jl. terecht bij het betreffende Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ), dat een onderlinge verdeling van de beschikbare voorraden maakte op basis van de behoefte. Dit gold ook voor de partijen in de langdurige zorg. Desondanks ontving het Ministerie van VWS berichten dat er tekorten waren. Vanaf dat moment heeft dat ministerie de regionale inkopers geholpen met de centrale inkoop in van persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze werkwijze is geformaliseerd met de oprichting van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen op 23 maart jl. Bij de sterk toenemende schaarste waren reguliere inkoopkanalen voor individuele zorgaanbieders onvoldoende, was een samenwerking met het ROAZ in de regio vaak ontoereikend en bleek regie op nationale schaal noodzakelijk. Het LCH is voor iedere zorgaanbieder toegankelijk om persoonlijke beschermingsmiddelen in te kopen als de reguliere inkoop niet voldoet. Het LCH houdt vraag en aanbod bij en bouwt een ijzeren voorraad op. Het is zeker verstandig en noodzakelijk geweest om dit instituut in het leven te roepen.
In hoeverre heeft de schaarste aan mondkapjes in de thuiszorg en verpleeghuizen bijgedragen aan de verspreiding van het coronavirus onder de kwetsbare groepen?
Er zijn veel factoren die een rol kunnen spelen bij de verspreiding van het virus in verpleeghuizen. Het is dus lastig om precies aan te geven wat de oorzaak is van de verspreiding van het virus in verpleeghuizen en welke factoren er in welke mate aan hebben bij gedragen.
Gegeven uw kennis van de risicogroepen, hoe zou u met een nieuwe uitbraak omgaan met beschermend materiaal voor thuiszorg en verpleeghuizen?
Met de oprichting van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) is er op nationaal niveau regie op de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen. Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen die zij bij hun eigen reguliere leveranciers kunnen inkopen. Op het moment dat deze leveranciers de gevraagde producten niet meer kunnen leveren, kan de zorgaanbieder terecht bij het LCH. Het LCH houdt de vraag en het aanbod van persoonlijke beschermingsmiddelen bij, slaat een reserve op en daar waar tekorten ontstaan, wordt direct actie ondernomen om deze tekorten zo snel mogelijk aan te vullen. Bij nieuwe oplevingen, kunnen de zorgaanbieders, indien de eigen leveranciers niet meer kunnen leveren, direct terecht bij het LCH.
Bent u bekend met het bericht van de Volkskrant d.d. 16 april jl. dat het aantal sterfgevallen in de verpleeghuizen ongekend hoog was? Was, gezien de concentratie van mensen uit de risicogroep in verpleeghuizen, sprake van een ongekend hoog risico? Hadden bij een andere aanpak veel van deze coronadoden voorkomen kunnen worden? Zou u nu kiezen voor een andere coronastrategie in verpleeghuizen?12
Wij vinden dat de zorginstellingen hun taken met zeer veel verantwoordelijkheid hebben opgepakt en adequaat hebben gereageerd daar waar een besmetting in een zorginstelling bekend werd. Kwetsbare mensen, en met name ouderen in verpleeghuizen lopen een hoger risico lopen op een ernstig beloop van de ziekte. Het is achteraf moeilijk te zeggen of een andere aanpak minder sterfgevallen zou hebben veroorzaakt. Wel is duidelijk geworden dat het bezoekverbod, hoe ingrijpend deze ook was, heeft bijgedragen aan een vermindering van het aantal besmettingen in verpleeghuizen.
Daarbij is relevant dat we allemaal hebben geleerd van deze periode en zoals de Minister van VWS in zijn brief van 16 juli jl. (TK 2019–2020, 25 295, nr. 461) «lessen verpleeghuizen met het oog op een eventuele tweede golf» aan uw Kamer heeft vermeld, is samen met onafhankelijk experts, cliëntenorganisaties, beroepsorganisaties en brancheorganisaties een aantal geleerde lessen geformuleerd, waar we met elkaar lering uit trekken. De Minister van VWS heeft met deze organisaties afgesproken de komende periode een en ander gezamenlijk verder uit te werken.
Bent u het ermee eens dat de verpleeghuizen te lang zijn dichtgebleven? Is er naar uw mening maatwerk geleverd in de verpleeghuizen? Wat vindt u ervan dat mensen niet naar buiten mochten? Wat vindt u van de situatie dat mensen die overlijden geen bezoek mochten ontvangen?
De bezoekmaatregel zoals deze is ingegaan op 20 maart jl. was een ingrijpende maatregel voor bewoners, verwanten en zorgverleners. Er zijn door zorgaanbieders alternatieven ontwikkeld zodat bewoners en verwanten elkaar toch konden zien en spreken. Dat neemt niet weg dat de bezoekregeling bewoners en hun naasten zwaar op de proef heeft gesteld en onmiskenbaar ten koste is gegaan van de kwaliteit van leven. Deze maatregel was echter nodig om de kwetsbare bewoners van verpleeghuizen en hun zorgverleners tegen het virus te beschermen. Er was daarbij ruimte om van de bezoekregeling af te wijken in de stervensfase. Zodra het aantal besmettingen in verpleeghuizen daartoe mogelijkheden bood, is begonnen met het behoedzaam openstellen van de verpleeghuizen voor bezoek. Met het oog op de veiligheid van bewoners en personeel heeft dit op een gecontroleerde en gefaseerde wijze plaatsgevonden.
Bent u bekend met het frauduleuze en teruggetrokken onderzoek in de Lancet over dat Hydroxychloriquine (HCQ) niet zou werken? Bent u bekend met de Ford studie die juist heeft onderzocht dat er wel een positief effect is? Erkent u dat het gerechtvaardigd is om meer onderzoek naar HCQ te plegen? Erkent u dat u te snel HCQ heeft weggezet als kwakzalverij?
Ja, wij zijn bekend met zowel de bedoelde studie in de Lancet als de studie naar het gebruik van hydroxychloroquine (HCQ) bij Covid-19 zoals gepubliceerd door het Henry Ford Health System. Wereldwijd zijn er vele studies (gedaan) naar het gebruik van HCQ bij Covid-19, recentelijk ook in Nederland14. Op basis van dit brede palet aan studies is op dit moment de wetenschappelijke conclusie dat behandeling met HCQ bij Covid-19 geen therapeutische meerwaarde heeft. Het is aan de deskundigen om te bepalen of de Ford-studie aanleiding geeft voor herziening van deze conclusie.
De door de Minister van VWS gegeven kwalificatie «kwakzalverij» ten aanzien van een motie die opriep tot vrijgeven van HCQ bij Covid-19 in de eerste lijn heeft hij in eerdere beantwoording15 nader uiteengezet. Overigens geven ook de onderzoekers van de Ford-studie nadrukkelijk aan dat HCQ wat hen betreft bij COVID-19 slechts bij patiënten in het ziekenhuis en binnen een onderzoeksprotocol gebruikt zou moeten worden.
Wat is het percentage positieven dat een PCR coronatest kan constateren bij besmette patiënten? Wat is het percentage negatieven dat een PCR coronatest kan constateren bij niet-besmette patiënten? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de PCR-coronatest?
Met covid-19 besmette patiënten kunnen in 95% van de gevallen met een PCR-coronatest worden geconstateerd. Dit noemen we de testsensitiviteit. Patiënten die niet besmet zijn met covid-19, hebben in 99% van de gevallen een negatieve PCR-coronatest uitslag. Dit wordt de specificiteit genoemd. Hiermee is de PCR-coronatest zeer effectief, of met andere woorden de PCR-test heeft een zeer goede positief en negatief voorspellende waarde. De effectiviteit van de PCR-test hangt niet alleen af van de sensitiviteit en specificiteit, maar is in hoge mate afhankelijk van het hele voortraject, met name de tijd tussen het moment van monsterafname en het begin van de klachten, de wijze van afname van het monster bij de patiënt en de vervoers- en bewaarcondities van het monster. Bij te vroege of te late afname kan er te weinig virus aanwezig zijn voor een positieve testuitslag. Het vervoer moet binnen 24 uur plaatsvinden en bewaren langer dan 24 uur moet gekoeld gebeuren.
Acht u het mogelijk voor een coronapatiënt om besmet te zijn zonder symptomen? Acht u asymptomatische besmetting van het coronavirus mogelijk?
Een besmetting wil zeggen dat iemand met het virus in aanraking komt; dit leidt niet in alle gevallen tot een infectie (ziekte). Iemand kan echter ook een infectie met het coronavirus (SARS-CoV-2) doormaken zonder dat hij of zij subjectieve of objectiveerbare symptomen krijgt. We spreken dan over een asymptomatische infectie. Ook krijgt een deel van de mensen die een infectie met het virus doormaken, alleen lichte ziekteverschijnselen. Doorgaans gebruiken we de term patiënt voor mensen die ziekteklachten en/of een medische behandeling nodig hebben. Mensen die wel geïnfecteerd zijn maar geen ziekteverschijnselen hebben, noemen we voor de tijd dat het virus bij hen aantoonbaar is doorgaans dragers van het virus. Het is mogelijk dat mensen die alleen drager zijn van het virus ook andere mensen besmetten. Op dit moment is het beeld van de deskundigen dat de belangrijkste besmettingsroute van het virus via druppels gaat die vrijkomen bij hoesten en niezen. Dat betekent dat mensen die ziekteverschijnselen hebben waarbij druppels vrijkomen, het grootste risico zijn voor verspreiding van het virus.
Is het mogelijk dat de PCR coronatest op dood virusmateriaal positief kan aanslaan? Acht u het denkbaar dat de PCR test besmettingen kan constateren bij patiënten die de ziekte lang geleden gehad hebben? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan voor het testbeleid, nu dat het coronavirus al meer dan vier maanden in omloop is?
In het algemeen worden virussen niet als levende organismen beschouwd. Dit heeft te maken met het gegeven dat virussen niet zelfstandig kunnen vermeerderen; ze hebben hiervoor levende gastheercellen nodig. Een term die wel van toepassing is, is infectieusiteit. Deze term geeft aan of virus een infectie kan veroorzaken, gegeven de juiste omstandigheden. Het is in sommige gevallen aangetoond dat de PCR-test de aanwezigheid van virus kan constateren bij personen die de ziekte zes tot acht weken ervoor hebben doorgemaakt. Het is echter meestal niet mogelijk bij deze personen infectieusiteit van het virus bevattend materiaal aan te tonen. Dit heeft op dit moment geen consequenties voor het testbeleid, aangezien we nog te weinig kennis hebben over deze virusinfectie om een goed gefundeerde afkapwaarde voor de PCR-test met betrekking tot infectieusiteit te definiëren.
Hoeveel reguliere medische behandelingen zijn er uitgesteld gedurende de coronacrisis? Hoeveel daarvan hebben inmiddels plaatsgevonden?
De recentste rapportage van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) van 21 juli jl. (https://puc.overheid.nl/nza/doc/PUC_316708_22/1/) wijst uit dat het in de medisch-specialistische zorg gaat om ruim 791.000 minder verwijzingen in de eerste zes maanden van dit jaar ten opzichte van vorig jaar. Momenteel is het wekelijks aantal verwijzingen van de huisarts naar het ziekenhuis weer terug op het niveau van vorig jaar. Naar schatting zit het aantal patiënten in behandeling in 2020 op ruim 90% van wat we zouden verwachten op basis van het aantal van vorig jaar.
Heeft u onderzocht van hoeveel mensen met een medische aandoening, niet zijnde corona, de situatie is verslechterd door uitstel van reguliere zorg gedurende de coronacrisis? Zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Het RIVM kijkt in opdracht van het Ministerie van VWS naar de indirecte effecten van covid-19 op zorg en gezondheid. Het gaat dan om de effecten van maatregelen die bijdragen aan de bestrijding van de epidemie en het ontlasten van ziekenhuizen en zorgprofessionals, zoals het afschalen van de reguliere zorg. Het RIVM is momenteel bezig met het in kaart brengen van deze indirecte effecten en maakt zowel een inventarisatie van de omvang van uitgestelde, afgeschaalde, vermeden of niet gegeven zorg als een inschatting van de gezondheidseffecten hiervan.
Kunt u aangeven in welke mate cliënten in de gehandicaptenzorg zonder dagbesteding zitten? In welke mate vereenzamen ouderen in verpleeghuizen? In welke mate raken hulpverleners getraumatiseerd? Wat zijn de maatregelen die worden genomen om wantoestanden te mitigeren?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) signaleerde op 26 juni jl. dat zorgaanbieders in de gehandicaptenzorg hard werken aan het opstarten van de dagbesteding. Vanwege de aanpassingen die zorgaanbieders moeten doorvoeren om besmetting met covid-19 te voorkomen, lukt teruggaan naar 100 procent van de dagbesteding voorlopig nog niet. Zorgaanbieders zijn in overleg gegaan met de cliënten en hun begeleiders/verwanten om te beoordelen in hoeverre er een alternatief geboden kan worden ter vervanging van de dagbesteding.
Berichten dat ouderen in verpleeghuizen vereenzamen door de inzet van de bezoekregeling hebben ons zeker bereikt. Zie antwoord op vraag 52, zorgaanbieders en verwanten zijn zelf gaan nadenken en met creatieve oplossingen gekomen.
Bij een mogelijke tweede golf zal er zoveel mogelijke ruimte zijn voor lokaal en regionaal maatwerk, waardoor het aantal bewoners van zorginstellingen dat te maken krijgt met beperkingen van bezoek of dagbesteding zo klein mogelijk blijft.
De zorgverleners hebben zich de afgelopen periode zo goed mogelijk ingezet, terwijl de psychische belasting groot kon zijn. In aanvulling op hetgeen werkgevers zelf organiseerden, zijn twee initiatieven gestart om de mentale gezondheid en veerkracht van zorgprofessionals te ondersteunen. «Sterk in je werk» is er voor laagdrempelige ondersteuning. Voor de meer complexe hulpvragen, zoals traumaverwerking en PTSS-klachten is er het contactpunt «Psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals» van ARQ IVP.
Had de overstroming van ziekenhuizen met coronapatiënten, waardoor de reguliere zorg moest worden uitgesteld, voorkomen kunnen worden indien er eerder een lockdown was afgekondigd?
Het kabinet had ook graag willen voorkomen dat zoveel mensen ziek werden waardoor ziekenhuizen hun capaciteit anders moesten inzetten. Of het kabinet dat had kunnen bereiken door eerder maatregelen te treffen, is echter niet met zekerheid vast te stellen. Bij de start van de uitbraak heeft het kabinet op basis van de toen beschikbare informatie, kennis en adviezen getracht de juiste maatregelen te treffen. Het kabinet heeft direct nadat de ernst van de uitbraak helder werd actie ondernomen.
Hoe kunt u verklaren dat de heer Gommers zich op 26 maart jl. onder druk gezet voelde om te beloven dat er voor het einde van de week 1.600 ic-bedden beschikbaar zouden zijn? Was u er op dat moment van op de hoogte dat de heer Gommers niet wist hoeveel bedden er beschikbaar zouden zijn en daar ook geen invloed op had? Hoe beoordeelt u het dat Gommers uiteindelijk heeft gezegd dat het aantal van 1.600 gehaald zou worden, louter en alleen omdat «dat zo ongelooflijk belangrijk voor De Jonge is»?
In die periode van de crisis was er bijna dagelijks contact met de heer Gommers, als voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Intensive Care (NVIC), onder meer over het aantal bezette en beschikbare IC-bedden. Medewerkers van het Ministerie van VWS waren in die tijd samen met de NVIC, de ziekenhuizen, met hulp van medewerkers van het Ministerie van Defensie, inkopers en producenten van onder andere beademingsapparatuur en andere betrokkenen met man en macht bezig om zoveel mogelijk IC-plekken te realiseren.
De heer Gommers sprak in die periode ook tijdens de technische briefings over dit onderwerp met de Tweede Kamer en had op 25 maart jl. in een technische briefing aan de Kamer aangegeven dat op 1 april mogelijk 1.100 Coronapatiënten op de IC liggen en ook nog 500 zonder Corona. Hij heeft tijdens de briefing ook aangegeven dat de benodigde 1.600 IC-bedden er toen nog niet waren, maar dat er allerlei maatregelen werden getroffen om de volgende week de 1.600 IC-bedden te hebben.
In het debat, de dag erna, wilde de Kamer expliciet van de Minister van VWS horen of er op 1 april de benodigde 1.600 plekken zouden zijn of niet. Tijdens het debat is, zoals dat regelmatig gebeurt voorafgaand of tijdens debatten, contact gezocht met deskundigen. Wij hechten er immers zeer aan om het beleid te baseren op hun kennis en ervaring. Het deskundigenoordeel is dan heel belangrijk. De heer Gommers is daarom gebeld met de vraag of het realiseren van 1.600 IC-bedden haalbaar zou zijn voor 1 april. Hij heeft toen telefonisch aangegeven dat per 1 april opgeschaald kon worden naar 1.600 IC-bedden en daarna is het tekstbericht dat met de Minister zou worden gedeeld met de heer Gommers afgestemd. Vervolgens is de informatie nog tijdens het debat door de Minister aan de Kamer meegedeeld.
Het is dankzij heel veel inzet van alle betrokkenen – die van de zorgprofessionals op de IC’s voorop – dat per 31 maart de 1.600 IC-bedden ook daadwerkelijk waren gerealiseerd. Daar is het kabinet ook de heer Gommers en de ziekenhuizen zeer erkentelijk voor.
Welke grondrechten zijn beperkt door de noodverordeningen die op 26 maart jl. in werking traden?
De getroffen maatregelen in de noodverordeningen van 26 maart 2020 die noodzakelijk waren voor de bestrijding van de crisis hebben (mogelijk) een beperkend effect gehad op met name het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de vrijheid van onderwijs, de vrije arbeidskeuze, het eigendomsrecht, de vrijheid van ondernemerschap en de bewegingsvrijheid. Of en in hoeverre uiteindelijk sprake is (geweest) van een beperking is afhankelijk van het specifieke grondrecht en de concrete situatie.
In welke mate is het toegestaan om grondrechten te beperken middels noodverordeningen?
De noodverordeningen vormen een voor de ontstane crisissituatie belangrijk en noodzakelijk juridisch kader. Grondslag voor het vaststellen van de noodverordeningen is artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s in combinatie met artikel 176 van de Gemeentewet. Voor zover voorschriften in een noodverordening een inperking vormen op grondrechten en mensenrechten moeten deze voorschriften passen binnen de beperkingssystematiek van de Grondwet, het EVRM, het EU-recht en ander internationaal recht. In welke mate het is toegestaan om grondrechten te beperken is in beginsel afhankelijk van het betreffende grondrecht en waar dit is vastgelegd. Ook geldt dat in een rechtsstaat noodverordeningen niet al te lang kunnen duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft in een voorlichting van 25 mei jl. over de grondwettelijke aspecten van de (voor)genomen crisismaatregelen overwogen dat het verdedigbaar is dat in een acute, concrete en levensbedreigende situatie – zoals het plotseling uitbreken van het coronavirus – de beperking van grondrechten gedurende een korte periode op een globalere wettelijke grondslag kan berusten dan de Grondwet normaliter vereist. Daarbij speelt volgens de Raad van State een rol dat de overheid in deze situatie onmiskenbaar een, ook uit mensenrechtenverdragen voortvloeiende, verplichting heeft om het recht op leven te beschermen.
Heeft u op enig moment overwogen om de uitzonderingstoestand, bedoeld in artikel 103 van de Grondwet, af te kondigen? Waarom heeft u hier uiteindelijk niet voor gekozen?
Nee. Zoals op 15 april jl. is geantwoord, is het afkondigen van een noodtoestand een zeer vergaande maatregel die, sinds de totstandkoming van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden nog niet is ingezet.16 Het inzetten van noodbevoegdheden moet zijn ingegeven door de constatering dat reguliere bevoegdheden ontoereikend zijn om de crisis te beheersen. Het reguliere instrumentarium dat ons op grond van de Wet publieke gezondheid ter beschikking staat, bleek in de eerste fase van de bestrijding van deze crisis echter voldoende om de noodzakelijke maatregelen te treffen, waardoor het afkondigen van een noodtoestand niet noodzakelijk werd geacht.
Voor de volgende fase van de bestrijding van de epidemie van het virus biedt het ingediende voorstel voor de Twm covid-19 een solide basis voor de maatregelen die in de komende periode noodzakelijk kunnen zijn. Het wetsvoorstel is ingegeven vanuit de overtuiging dat voor een langere periode, een specifieke juridische en democratisch beter gelegitimeerde grondslag nodig is. In de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel wordt ten slotte ook gereleveerd dat de activering van het staatsnoodrecht het maatwerk dat met dat wetsvoorstel wordt beoogd, niet mogelijk maakt.17
Bent u bekend met de oproep van advocaten om in beroep te gaan tegen de coronaboetes, zoals gerapporteerd door Trouw op 22 mei jl.? Deelt u hun mening dat er sprake is van willekeur? Deelt u hun overtuiging dat de boetes te hoog zijn? Zijn er al plannen om de boetes te seponeren?
De oproep is ons bekend. Naar aanleiding van het betreffende bericht in Trouw zijn door de leden Van Dam (CDA) en Groothuizen (D66) Kamervragen gesteld, die op 13 juli jl. zijn beantwoord18. Het Openbaar Ministerie heeft voor de strafrechtelijke handhaving van de noodverordeningen een landelijk geldend beleidskader opgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor de handhaving vastgelegd, daarin neemt het waarschuwen voordat verbaliserend wordt opgetreden ook een belangrijke rol inneemt. Ook hebben de voorzitters van de veiligheidsregio’s een Handreiking handhavingsstrategie opgesteld ter bevordering van eenduidigheid in de bestuursrechtelijke aanpak en handhaving van de coronamaatregelen. Dit beoogt willekeur en rechtsongelijkheid te voorkomen. Het OM beoordeelt alle door politie en buitengewone opsporingsambtenaren uitgeschreven processen-verbaal en weegt in elk individueel geval zorgvuldig of de zich voorgedane situatie aanleiding geeft tot het opleggen van een boete vanwege overtreding van de noodmaatregelen. Voorafgaand aan het opleggen van een boete wordt vastgesteld of er een strafbaar feit is gepleegd en wordt de schuld vastgesteld. Indien de betrokkene het niet eens is met de uitgevaardigde strafbeschikking of de hoogte van de geldboete, kan men verzet aantekenen bij de kantonrechter. Dit kan dus ook indien men de rechtsgeldigheid van de strafbeschikking in twijfel trekt. Vervolgens is het eerst aan de officier van justitie en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de strafbeschikking rechtmatig is opgelegd, waarbij rekening zal worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
Wordt bij handhaving van de coronaboetes ook de aantekening op het justitiële document gehandhaafd? Vindt u deze strafmaat proportioneel ten opzichte van de overtreding? Zo nee, wat gaat u doen om te voorkomen dat mensen voor langere tijd juridisch getekend zijn?
Het Openbaar Ministerie bepaalt – al dan niet na verzet – of er (gegronde) redenen zijn een opgelegde coronaboete te handhaven dan wel te verminderen dan wel de zaak te seponeren. Ingeval het OM niet seponeert en ook de rechter niet tot een vrijspraak overgaat, blijft de aantekening van deze overtreding in de justitiële documentatie gehandhaafd. Deze aantekening in de justitiële documentatie verdwijnt na 5 jaar.
Er is bewust gekozen voor een systeem waarbij overtreding van de coronamaatregelen strafrechtelijk kan worden gesanctioneerd. Daarbij is onder meer aangesloten bij het boetetarief dat geldt voor verstoring van de openbare orde door samenscholing. Het gaat om gedragingen die het risico op besmetting met het besmettelijke coronavirus verhogen, hetgeen niet getolereerd kan worden. Wanneer een dergelijke overtreding wordt afgedaan met een geldboete (of strafbeschikking) van 100 euro of meer, vindt registratie in de justitiële documentatie plaats. Het kabinet heeft voor het overtreden van de coronamaatregelen geen uitzondering willen maken, omdat een uitzonderingspositie niet past in de doelstelling en systematiek van de huidige regelgeving. Dit zou leiden tot ongelijkheid ten aanzien van andere overtredingen en daarmee overtreders. Voor een goede strafrechtspleging is het bovendien van belang dat er – zeker in geval van recidive – een zo compleet mogelijke registratie is van de strafrechtelijke antecedenten.
Het OM hanteert voor boetes die voor overtreding van de maatregelen aan minderjarigen worden opgelegd een bedrag van 95 euro. Deze worden dus niet geregistreerd in de justitiële documentatie.
Voor de verstrekking van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) betekent dit het volgende. Bij de aanvraag van een VOG kijkt de dienst Justis of ten aanzien van de aanvrager voor de functie relevante antecedenten geregistreerd staan in diens justitiële documentatie. Gelet op de bijzondere omstandigheden waarin de maatregelen zijn getroffen is het beleid van Justis bij de VOG-screening dat één enkele opgelegde coronaboete wegens verstoring van de openbare orde door samenscholing geen reden isom de VOG te weigeren. Dit is expliciet in het beleid van de Dienst Justis neergelegd. Voor meer informatie omtrent deze materie verwijzen wij u graag naar de brief die de Minister van JenV mede namens de Minister voor Rechtsbescherming over dit onderwerp uw Kamer heeft gestuurd in reactie op de motie-Azarkan c.s.19
Overigens wijzen wij u wat betreft de toekomst nog op de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Twm covid-19, dat bij uw Kamer aanhangig is. Hierin staat dat de regering aanleiding ziet om dit beleid verder aan te scherpen gelet op de bijzondere omstandigheden waarin de daar voorgestelde maatregelen worden getroffen en het tijdelijke karakter van deze wet. Het beleid van Justis zal ook dan zijn dat één geldboete die zijn opgelegd wegens overtreding van de in die wet strafbaar gestelde feiten waarop een lagere straf is gesteld (de veiligeafstandsnorm en het groepsvormingsverbod) niet kan leiden tot een weigering van een VOG. Dit kan alleen anders zijn voor bepaalde functies op het terrein van de opsporing en handhaving, zoals buitengewoon opsporingsambtenaren, medewerkers van het openbaar ministerie en personeel van de dienst Justitiële Inrichtingen.20
Wat is uw mening over de familieleden in Dordrecht die buiten met zijn vieren een gebakje aten en ieder een coronaboete kregen van 390 euro? Bent u van mening dat deze mensen een aantekening op hun strafblad verdienen?
Bent u bekend met het feit dat Black Lives Matter (BLM) demonstranten, waaronder burgemeester Halsema, op 1 juni jl. geen anderhalve meter aanhielden, zoals RTL berichtte op 2 juni? Bent u van mening dat deze mensen een coronaboete hadden moeten krijgen? Bent u van mening dat deze mensen een aantekening op hun strafblad verdienen?
Wat vindt u van de handhaving van de coronamaatregelen door de BOA's in Amsterdam? Bent u van mening dat hun burgemeester de autoriteit van de BOA's met haar optreden heeft aangetast? Zo nee, waarom denkt u dat dat geen invloed heeft gehad?
Keuzes en afspraken, ook ten behoeve van de inzet, ten aanzien van BOA’s worden lokaal gemaakt. Een burgemeester c.q. voorzitter van de veiligheidsregio legt in voorkomend geval verantwoording af aan de gemeenteraad op de wijze in de Gemeentewet c.q. de Wvr voorzien. Het is niet aan het kabinet om hierin te treden.
Hoe beschouwt u de zachte handhaving van coronamaatregelen tijdens BLM-demonstraties tegenover de strikte handhaving – tot aan verboden toe – bij demonstraties van Viruswaanzin en boeren?
Zoals aangegeven in antwoord op uw vragen van 24 juni jl. maakt het lokale gezag een inschatting van een (voorgenomen) demonstratie of manifestatie. Het lokale gezag dient zich altijd actief op te stellen om demonstreren te faciliteren, zodat het demonstratierecht zo goed mogelijk kan worden uitgeoefend. Het zal er bij iedere demonstratie van afhangen hoe een situatie zich ontwikkelt en hoe het lokale gezag de bevoegdheden – gelet ook op de vastgestelde tolerantiegrenzen – gebruikt. Juist de afwegingen die per afzonderlijke demonstratie moeten worden gemaakt maken dat situaties verschillen en niet goed met elkaar te vergelijken zijn.
Bent u bekend met het sluiten van een mondkapjeswinkel in Amsterdam medio mei, zoals bevraagd door FvD-raadslid Kevin Kreuger? Vindt u het terecht dat deze ondernemer zijn winkel moest sluiten? Zo ja, op welke gronden? Hoe rijmt u de keiharde aanpak van deze ondernemer met de milde handhaving van de coronamaatregelen tijdens de BLM-demonstratie op Tweede Pinksterdag?13
Dit besluit van NVWA staat los van de handhaving van de coronamaatregelen tijdens de BLM-demonstratie. Wij verwijzen naar het antwoord op vraag 70.
Erkent u dat de anderhalvemeterregel een forse inperking van de demonstratievrijheid betekent, terwijl demonstraties waarbij die regel niet werd nageleefd niet aantoonbaar tot extra besmettingen hebben geleid? Zo ja, bent u bereid de anderhalvemeterregel ten minste voor demonstraties in de buitenlucht af te schaffen?
Ook onder de huidige omstandigheden blijft het gewoon mogelijk om te demonstreren. Daarbij dient wel de anderhalvemeter maatregel in acht te worden genomen. De demonstratievrijheid reikt niet zover dat de afstandseis als een beperking van dit grondrecht moet worden opgevat. Een redelijke uitoefening van het demonstratierecht blijft immers gewoon mogelijk. Gelet ook op de antwoorden op de overige vragen zie ik geen reden om de anderhalvemeter maatregel voor demonstraties af te schaffen.
Wat is de reden dat BLM wel mag demonstreren, terwijl demonstraties tegen de anderhalvemetersamenleving stelselmatig dit recht ontzegd worden?
Van een stelselmatige ontzegging van demonstraties tegen de anderhalvemetersamenleving is geen sprake. Zie over de te maken afwegingen het antwoord op vraag 70.
Erkent u dat de anderhalvemetermaatregelen vrijheidsbeperkend zijn? Hoe weegt u dit verlies tegen de baten van de anderhalvemetermaatregelen? Wat zijn de criteria wanneer vrijheid zwaarder gaat wegen dan de volksgezondheidszorgen?
Het kabinet erkent dat de maatregel om een veilige afstand te bewaren kan raken aan de persoonlijke levenssfeer, waardoor het denkbaar is dat mensen tijdelijk niet in alle opzichten het leven kunnen leiden dat zij voor de uitbraak van de epidemie gewend waren. Over het algemeen blijkt uit onderzoeken wel dat mensen bereid zijn om beperkingen te accepteren als dat het risico op besmettingen verkleint. Het kabinet laat regelmatig onderzoeken hoe in de samenleving gedacht wordt over de maatregelen en gebruikt die informatie, naast bijvoorbeeld de debatten in de Tweede Kamer, om te beoordelen of er voldoende draagvlak is voor de maatregelen. Het RIVM publiceert de onderzoeksresultaten op de website: https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/onderzoek/gedrag.
Waarom acht u het nog steeds noodzakelijk om telecomdata te verzamelen om het coronavirus te bestrijden? Hoe kunt u volhouden dat de meerwaarde hiervan in verhouding staat tot de grove inbreuk op de privacy van alle Nederlanders?
De context van het wetsvoorstel tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met covid-19 om tijdelijk tellingen per uur, per gemeente, van het aantal aanwezige telefoons aan het CBS ten behoeve van het RIVM te verstrekken is een pandemie van een nieuw virus, waarbij infectie kan leiden tot een omvangrijke zorgvraag die de beschikbare zorgcapaciteit te boven kan gaan, en waarbij zowel de infectie en de bestrijding van de pandemie alle inwoners van Nederland diep raakt. Een epidemie van een infectieziekte verloopt per definitie sterk geclusterd. Dat wil zeggen dat het aantal nieuwe gevallen per dag stijgt en daalt met een golfbeweging, en dat het aantal nieuwe gevallen naar locatie zich concentreert op plekken met een hoge intensiteit omgeven door een gebied met lagere intensiteit. Om een risico in te schatten van het aantal nieuwe infecties op een bepaalde plaats op een bepaalde tijd is het nodig om te weten hoe veel mensen zich op deze plaats bevinden en hoeveel tijd zij eerder door brachten in een gebied met een hoog risico op besmetting. Deze gegevens zijn daarom noodzakelijk om het virus te kunnen bestrijd
Realiseert u zich dat uit telecomdata herleidbaar is wie, waar en wanneer aanwezig is, dag en nacht? Erkent u dat dergelijke informatie voor tal van (kwaadwillende) partijen buitengewoon waardevol is? Hoe beoordeelt u de waarschuwing van de Autoriteit Persoonsgegevens, inhoudende dat het risico bestaat dat dergelijke gegevens herleidbaar zijn tot individuen?
Het wetsvoorstel schrijft uitsluitend voor om de tellingen (totaalaantal telefoons, per uur en per gemeente, uitgesplitst naar afgeleide herkomst (gemeente of land(engroep)) door te geven aan het CBS ten behoeve van het RIVM, er worden geen verkeersgegevens verstrekt. Zoals in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met covid-19 (onder het kopje «Te verstrekken informatie») uitgebreid is toegelicht, komt de regering tot de conclusie dat de gegevens die aan het RIVM worden verstrekt niet herleidbaar zijn tot individuele personen, en dus als anonieme gegevens moeten worden beschouwd. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft deze conclusie nadrukkelijk onderschreven in haar advies over het wetsvoorstel.
Hoe beoordeelt u het dat diverse commerciële partijen zich inmiddels inlaten met temperatuurmetingen en gezondheidschecks van medewerkers, bezoekers of klanten?
In welke mate kunnen commerciële partijen medewerkers, bezoekers of klanten verplichten om een gezondheidscheck of temperatuurmeting te ondergaan, of een mondmasker te dragen?
Kunt u garanderen dat het gebruik van een corona-app op geen enkel moment verplicht zal worden en dat personen die ervoor kiezen de app niet te gebruiken, op geen enkele wijze benadeeld worden in hun rechtspositie?
Het uitgangspunt is dat het gebruik van de notificatieapp te allen tijde vrijwillig is, zoals ook wordt gewaarborgd door de in het conceptwetsvoorstel opgenomen antimisbruikbepaling. Met het oog op onverhoopte overtredingen daarvan zal voor burgers een meldpunt worden ingericht bij de IGJ.
Kunt u garanderen dat een eventueel vaccin tegen corona op geen enkel moment verplicht zal worden en dat personen die ervoor kiezen zich niet te laten vaccineren, op geen enkele wijze benadeeld worden in hun rechtspositie?
Het kabinet is niet voornemens om vaccinatie verplicht te stellen. Dat geldt op dit moment ook niet voor andere vaccinaties die vanuit de rijksoverheid worden aangeboden.
Hoe beoordeelt u de mededeling van de Europese Commissie, inhoudende dat er actie ondernomen wordt tegen zogenaamde «desinformatie» omtrent corona?
Op 10 juni jl. is uw Kamer via een Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) fiche geïnformeerd over het kabinetsstandpunt omtrent de mededeling van de Europese Commissie «Desinformatie in verband met covid-19 aanpakken: feiten onderscheiden van fictie».23 Het kabinet onderschrijft de inzet van de Commissie op dit gebied en verwelkomt de nadruk die de Commissie legt op het waarborgen van rechtsstatelijke waarden, ook in tijden van crisis.
Erkent u dat ook officiële gezondheidsadviezen onjuiste informatie kunnen bevatten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de volgende uitlatingen van het RIVM in het licht van de bestrijding van desinformatie?14
Onder desinformatie verstaat het kabinet het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open economie of nationale veiligheid. Door de intentie om schade aan de belangen van de samenleving te berokkenen, onderscheidt het zich van misinformatie, satire of parodie. Desinformatie hoeft niet altijd onjuiste informatie te bevatten. Het kan een combinatie zijn van feitelijke, onjuiste of deels onjuiste informatie, maar altijd met de intentie om te misleiden en te schaden.
De uitlatingen van het RIVM kunnen niet als desinformatie betiteld worden. Het betreft immers uitlatingen van het RIVM op basis van de informatie die op dat moment bekend was. Later werd een en ander op grond van nieuwe informatie en voortschrijdend inzicht bijgesteld. Er is geen sprake van doelbewuste misleiding door het RIVM. Het RIVM heeft altijd advies gegeven op basis van de informatie die op dat moment bekend was. De adviezen waren altijd in lijn met de WHO-adviezen van dat moment.
Erkent u dat het bestrijden van «desinformatie» over corona, die afwijkt van de officiële gezondheidsadviezen, het grote gevaar met zich brengt dat eventuele fouten in de officiële informatie niet aan het licht komen?
Nee, dat erkennen wij niet. Officiële, door de overheid verspreide informatie is er niet op gericht te misleiden, zoals dat bij desinformatie wel het geval is. Het bestrijden van misleiding heeft niet tot gevolg dat eventuele fouten in de officiële informatie niet aan het licht komen. Het kabinet stelt bij de aanpak van desinformatie het waarborgen van grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting centraal. Het blijft daarbij ook altijd aan burgers zelf om informatie, ook die van de overheid, op waarde te schatten.
Zou de omvang van de vrijheid van meningsuiting naar uw oordeel door nationale overheden of door de Europese Unie moeten worden vastgesteld?
De omvang van de vrijheid van meningsuiting is vastgesteld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 van het EVRM, artikel 11 van het EU-Handvest van de grondrechten en de jurisprudentie die deze artikelen verdere inkleuring geeft. Bij het aanpakken van desinformatie is het kabinet van mening dat het juridisch verbieden van bepaalde informatie, alleen op de grond dat de informatie onjuist of misleidend is, zonder aanvullende eisen, zoals het schaden van iemands reputatie of de rechten van een ander, moeilijk te rijmen valt met het recht op vrijheid van meningsuiting. Een algemeen verbod op de verspreiding van desinformatie of niet-objectieve informatie is niet verenigbaar met de internationale normen voor beperkingen van de vrijheid van meningsuiting. Dit onderstrepen de juristen van het Instituut voor Informatierecht (IViR) van de Universiteit van Amsterdam in hun rapport over het huidige juridisch kader voor de verspreiding van desinformatie.25 Een dergelijk recht voor de overheid of de EU-instellingen om desinformatie te verwijderen, louter gebaseerd op de grond dat de informatie onjuist of misleidend is, bestaat dus niet. Dergelijke voorstellen zullen rechterlijke toetsing naar verwachting niet doorstaan.
Ook de Europese Commissie benadrukt in haar Actieplan tegen desinformatie en in haar recente mededeling over het aanpakken van desinformatie in verband met covid-19 de vrijheid van meningsuiting en het pluralistische democratische debat als kernwaarden26. Daarnaast onderkent de Commissie, net als de Nederlandse overheid, dat het adresseren van desinformatie een gezamenlijke inspanning vraagt van alle betrokken actoren, zoals internetdiensten, maatschappelijke organisaties, wetenschap, media en politieke partijen.
Bent u bereid zich te verzetten tegen alle maatregelen uit de EU die onze vrijheid van meningsuiting verder beperken?
Zie antwoord vraag 85.
Hoe hoog is de economische schade, die het gevolg is van de coronacrisis tot dusver? Hoe hoog zal die schade naar uw verwachting nog oplopen?
Tot dusver zijn de gerealiseerde groeicijfers van de eerste twee kwartalen van 2020 bekend. Het bruto binnenlands product is volgens het CBS in het eerste kwartaal met 1,5% gekrompen ten opzichte van het vierde kwartaal in 2019. In het tweede kwartaal is de economie met 8,5% gekrompen ten opzichte van het eerste kwartaal. Het CPB gaat er in hun basisraming vanuit dat de zwaarste klap in het tweede kwartaal achter ons ligt. Het CPB verwacht dat het bruto binnenlands product in 2020 in totaal met 5,1% krimpt maar dat de economie in 2021 gedeeltelijk herstelt met een economische groei van 3,2%.
Hoe veel ondernemers zijn er als gevolg van de coronacrisis failliet gegaan? Hoe veel faillissementen verwacht u dat nog zullen volgen?
Een wijze om hier inzicht in te krijgen, is door het aantal faillissementen in 2020 te vergelijken met het aantal faillissementen in 2019. Een groter aantal faillissementen zou kunnen samenhangen met Corona. Vooralsnog is er echter geen versnelling zichtbaar in de statistieken. In de eerste tweeëndertig weken van 2020 gingen 2.225 bedrijven (inclusief eenmanszaken) failliet, 81 minder dan in dezelfde periode van 2019. De onzekerheden over toekomstige ontwikkelingen rond het virus zijn te groot om een verwachting te geven van het aantal faillissementen in de toekomst.
Hoeveel Nederlanders zijn werkloos geworden als gevolg van de coronacrisis? Hoeveel werklozen verwacht u dat nog zullen volgen?
Het CBS publiceert maandelijks cijfers rondom de werkloze beroepsbevolking. De werkloze beroepsbevolking is gestegen van 273.000 mensen in maart naar 419.000 mensen in juli, een toename van 146.000 mensen.27 Van februari op maart is de werkloze beroepsbevolking stabiel gebleven. Het werkloosheidspercentage is gestegen van 2,9% in maart naar 4,5% in juli.
Op basis van de augustusraming van het CPB kan worden verwacht dat de werkloosheid fors zal oplopen.28 In de basisraming gaat het CPB ervan uit dat er geen grootschalige nieuwe contactbeperkingen nodig zijn, en dat het steunbeleid niet wordt gecontinueerd in oktober. In dit basisscenario neemt de werkloosheid in 2020 toe tot 4,4% van de beroepsbevolking. Hoewel er in 2021 volgens de basisraming al sprake is van economisch herstel, ijlen de gevolgen voor de werkloosheid na. In 2021 loopt de werkloosheid verder op naar 6,5%. De werkloosheidscijfers zijn ten opzichte van de CPB-basisraming van juni neerwaarts bijgesteld.
De basisraming is door het CPB aangevuld met een scenario waarin een tweede coronagolf plaatsvindt. In dit scenario gaat het CPB uit van een nieuwe coronagolf in 2020, die zal leiden tot substantiële herinvoering van contactbeperkende maatregelen en tot meer voorzichtigheid bij consumenten en bedrijven. In het tweede-golfscenario neemt de werkloosheid in 2020 toe tot 4,8% van de beroepsbevolking. In 2021 loopt de werkloosheid verder op naar 10%.
De Eerste en Tweede Kamer worden periodiek geïnformeerd over het beeld van de arbeidsmarkt en het beroep op het noodpakket via de monitoringsbrief. De meest recente monitoringsbrief is op 9 juli jl. naar de Kamer verstuurd.29
Heeft u goed zicht op de «verborgen werkloosheid» zoals Nieuwsuur op 14 mei jl. aansnijdt?
De uitzending van Nieuwsuur van 14 mei jl. bespreekt de daling van het aantal gewerkte uren op basis van de publicatie van het CPB.30 Op 5 juni jl. heeft het CBS cijfers gepubliceerd over het aantal gewerkte uren.31 In de tweede editie van de monitoringsbrief (5 juni jl.)32 is op deze onderzoeken ingegaan. Verder is in de eerste editie van de monitoringsbrief (1 mei jl.)33 al gerefereerd aan een vergelijkbaar onderzoek waaruit eerder al de daling van het aantal gewerkte uren blijkt.
Het CBS rapporteert over het aantal gewerkte uren in de kwartaalcijfers.
Welke maatregelen neemt u om deze verborgen werkloosheid goed in kaart te brengen, bijvoorbeeld de daling van het aantal gewerkte uren in een werkweek? Hoe rapporteert u over het verschil tussen open en verborgen werkloosheid?
Het CBS rapporteert elk kwartaal over het aantal gewerkte uren. Het CBS raamt dat het aantal gewerkte uren in het tweede kwartaal van 2020 6,1% lager ligt dan in het eerste kwartaal van 2020. Het aantal gewerkte uren is een van de indicatoren die wordt meegenomen bij het beeld van de arbeidsmarkt in de monitoringsbrief. In deze monitoringsbrief is er ook aandacht voor het aantal bereikte werknemers door de NOW.
Hoeveel geld heeft de Nederlandse belastingbetaler al moeten betalen voor het in stand houden van bedrijven die getroffen zijn door de coronacrisis? Wat is uw raming van de kosten die nog gaan volgen?
Sinds de uitbraak van de coronacrisis heeft het kabinet verschillende fiscale en niet-fiscale steunmaatregelen getroffen om de gevolgen van de recessie voor burgers en bedrijven zoveel mogelijk te beperken. In de brief Update overheidsfinanciën van 26 juni jl. is aangegeven dat de uitgavenmaatregelen optellen tot 36,4 miljard euro en de beleidsmatige inkomstenmaatregelen tot 4,4 miljard euro.34 Het actuele beeld van de budgettaire effecten van de coronamaatregelen is te vinden in de coronamonitor: https://www.rijksfinancien.nl/overheidsfinancien-coronatijd.
De kosten voor deze steunmaatregelen worden niet gefinancierd door belastingen te verhogen, maar door de schuld te laten oplopen. Dit kunnen we dragen door de schuldafbouw die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Zo kan ook het mechanisme van automatische stabilisatie zijn werk doen. Over het vervolgproces en de mogelijke opvolging van het huidige steunpakket heeft het kabinet op 10 juli jl. een brief aan de Kamer gestuurd.35
Bent u bekend met de stelling van econoom Mathijs Bouman bij het NOS journaal d.d. 2 april jl., dat een langdurige recessie zelfs tot een hoger sterftecijfer kan leiden dan de coronadoden? Bent u het daarmee eens? Zo ja, hoe maakt u de afwegingen tussen de coronamaatregelen en de secundaire gevolgen? Zo nee, waar baseert u dat op?
Wij zijn bekend met de volgende stelling van de heer Bouman bij Nieuwsuur d.d. 2 april jl.:«Bij een echte diepe recessie, als de economie echt helemaal onderuitgaat en er eigenlijk geen geld meer voor wat dan ook is, dan wordt er ook altijd hard bezuinigd op gezondheidszorg en andere zaken die de gezondheid en het levensgeluk beïnvloeden. In een langdurige, diepe depressie, als rijke landen echt arm zouden worden door deze ellende, zou het kunnen dat we terugvallen en juist méér sterfte krijgen dan als we geen maatregelen hadden genomen.».
Wij zien echter geen tegenstelling tussen het nemen van maatregelen om het coronavirus in te dammen en het voorkomen van een diepe recessie zoals de heer Bouman schetst. Als het coronavirus ongeremd en lang rondwaart, versterkt dit de diepte en duur van een recessie. De maatregelen die het kabinet neemt, zijn allereerst bedoeld om mensen met een kwetsbare gezondheid te beschermen en te zorgen dat de zorg niet overbelast raakt, maar zijn ook van belang om een langdurige recessie te voorkomen.
Welke fouten heeft u tot dusver gemaakt inzake de aanpak van het coronavirus? Welke lessen heeft u hieruit getrokken?
De Minister van VWS rapporteert over de geleerde lessen aan uw Kamer met de brief die u heden ontvangt. Daarnaast is de Onderzoeksraad voor Veiligheid een onderzoek gestart naar de aanpak van de Coronacrisis door de Nederlandse overheid en andere betrokken partijen.
De oproep tot een continuïteitspakket voor jonge wetenschappers in de knel |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van Promovendi Netwerk Nederland, PostDocNL en De Jonge Akademie? Heeft u contact opgenomen met de betrokken organisaties naar aanleiding hiervan?1
Ja, ik heb kennis genomen van de brief. Naar aanleiding hiervan heb ik contact opgenomen met de betrokken organisaties en ben ik met ze in gesprek.
Erkent u dat veel jonge wetenschappers hard zijn geraakt door de coronacrisis? Erkent u tevens dat dit hen onevenredig hard raakt door hun kwetsbare positie in termen van bijvoorbeeld tijdelijke contracten?
Voor veel wetenschappers kan de coronacrisis een significante invloed hebben op hun werk. Dat geldt vooral voor jonge onderzoekers die afhankelijk zijn van tijdelijke financiering. Universiteiten en kennisinstellingen hebben hierin als werkgever een eerste verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid nemen zij ook, door waar nodig geld beschikbaar te maken om onderzoekers op te vangen, als zij op een tijdelijk contract werken, en in de laatste fase van hun aanstelling vertraagd zijn door corona, waarbij de onderzoeksopzet niet meer aangepast kan worden.
Deelt u de analyse van de schrijvers dat eerdere investeringen in kennis, innovaties en wetenschappelijke carrières verloren gaan als er nu niet in wordt geïnvesteerd? Zo nee, waarom niet?
Ik heb vertrouwen in de veerkracht van het wetenschapsveld en de maatregelen die nu worden genomen. Ik onderschrijf ook de veerkracht, flexibiliteit en creativiteit van onderzoekers die PNN, DJA en PostdocNL in hun brief beschrijven. De stappen die het veld nu zet, waar nodig samen met OCW, zijn op dit moment nodig om de kracht van de wetenschap ook voor de toekomst te bewaren.
Deelt u de mening dat de vraag om een continuïteitspakket van € 350 miljoen een redelijke en haalbare investering is, onder meer om het mogelijk te maken dat aanstellingen naar behoefte kunnen worden verlengd tot bijvoorbeeld zes maanden? Zo nee, waarom niet?
Dit verzoek moet worden bezien binnen de bredere context van de coronacrisis en de grote inkomstenval die we nu bij veel sectoren zien. Bij de instellingen is op dit moment geen liquiditeitsprobleem. Immers, de eerste en tweede geldstroom lopen door. De eerste verantwoordelijkheid om vertraging door corona op te vangen ligt bij de universiteiten en kennisinstellingen, als werkgevers. Ik vind het van belang dat universiteiten en onderzoeksinstituten waar mogelijk onderzoekers op een tijdelijk contract ruimte voor verlenging bieden, als zij in de laatste fase van hun tijdelijke aanstelling door corona vertraagd zijn geraakt en hun onderzoeksopzet niet meer kunnen aanpassen. Zoals ik aankondig in mijn Kamerbrief over de financiële situatie van universiteiten in het licht van uitgesteld wetenschappelijk onderzoek heb ik, naast de maatregelen die universiteiten en NWO zelf nemen, besloten tot het creëren van extra financiële ruimte voor alle instellingen. Dat doe ik door NWO een algemene aanwijzing te geven in de vorm van een beleidsregel van maximaal € 20 miljoen. Dit geld is bedoeld voor onderzoekers die in de laatste fase van hun tijdelijke aanstelling door corona vertraagd zijn geraakt en hun onderzoeksopzet niet meer kunnen aanpassen. Ook heb ik tijdens de meest recente vergadering van de Raad voor Concurrentievermogen, gepleit voor financiële compensatie voor jonge onderzoekers die door de coronacrisis vertraging oplopen in hun onderzoek. Samen met universiteiten en kennisinstellingen blijven we de situatie monitoren om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn binnen de bestaande middelen.
Indien u dit verzoek niet honoreert, bent u bereid met deze organisaties in gesprek te gaan om alternatieve maatregelen en oplossingen te vinden om te voorkomen dat de eerdere investeringen verloren gaan en de carrières van een generatie wetenschappers wordt gefrustreerd?
Ja, ik blijf graag met hen in gesprek.
De vuurgevechten en vijandelijkheden aan de Azerbeidzjaans-Armeense grens vanaf 12 juli jongst leden. |
|
Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de verklaring van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties aangaande de vijandelijkheden op de grens tussen Azerbeidzjan en Armenië?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland en de EU niet gebaat zijn bij een nieuw gewapend treffen aan de rand van Europa?
Ja.
Is het juist dat de Armeense ambassade verschillende waarschuwingssignalen heeft gestuurd naar de EU en naar Nederland over de groeiende spanning tussen Azerbeidzjan en Armenië, sinds de uitbraak van COVID-19, toen Azerbeidzjan vijandelijkheden heeft laten oplopen, oorlogstaal heeft opgevoerd en militaire oefeningen heeft georganiseerd, in strijd met de afspraken gemaakt in het kader van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE)?
Het kabinet volgt ontwikkelingen in de regio nauwlettend. Dit gebeurt in de eerste plaats via de Nederlandse ambassades ter plaatse in Bakoe en Tbilisi, laatstgenoemde is verantwoordelijk voor Armenië tot de opening van de ambassade in Jerevan. Daarnaast zijn er regelmatige contacten met de Armeense en Azerbeidzjaanse autoriteiten, zowel via de respectievelijke ambassades van deze landen in Nederland als in de beide hoofdsteden. In al deze contacten wordt de situatie in de regio, wanneer relevant, besproken. Ook volgt Nederland de ontwikkelingen via de OVSE in Wenen, de relevante EU werkgroepen in Brussel en via de EU speciaal vertegenwoordiger voor de Kaukasus en de crisis in Georgië.
Het kabinet blijft zich inzetten voor een vreedzame oplossing van het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan. De Nederlandse regering roept Armenië en Azerbeidzjan in diplomatieke contacten consequent op om zich in te spannen voor het bereiken van een duurzame vredesregeling.
De sleutel hiervoor ligt wat het kabinet betreft in de eerste plaats bij dialoog tussen de partijen onder auspiciën van de OVSE Minsk Groep. De situatie is de afgelopen weken meermaals besproken in de Permanente Raad van de OVSE in Wenen.
De ontwikkelingen van de afgelopen weken zijn ook in EU-verband door de lidstaten besproken. De EU heeft op 13 juli jl., mede namens Nederland, een verklaring uitgebracht. In deze verklaring betreurt de EU de gevallen slachtoffers en worden beide partijen opgeroepen de vijandelijkheden onmiddellijk te stoppen, het staakt-het-vuren te respecteren en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om verdere escalatie te voorkomen.
Daarnaast had de Hoge Vertegenwoordiger (HV) van de EU, Josep Borrell op 22 juli jl. een telcon met de Armeense en Azerbeidzjaanse Ministers van Buitenlandse Zaken. Tijdens dit gesprek riep Borrell op de vijandelijkheden te staken en onderstreepte hij het belang van de-escalatie. Borrell gaf verder aan bereid te zijn betrokken te blijven en heeft de EU Speciaal Vertegenwoordiger gevraagd de zaak nauwlettend te blijven volgen.
Op welke momenten heeft Armenië via de diplomatieke weg aan Nederland laten weten dat de vijandelijkheden uit de hand dreigden te lopen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat heeft u met deze signalen gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen heeft Nederland, al dan niet binnen de EU, gedaan om een oorlog aan de rand van Europa te voorkomen? Wanneer zijn die ondernomen en wat waren de resultaten tot nu toe?
Nederland ondersteunt de inspanningen van de OVSE Minsk Groep, de inspanningen van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU en het werk van de EU speciaal vertegenwoordiger voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië om conflicten in de regio te voorkomen en bij te dragen aan een vreedzame oplossing. Nederland volgt de situatie aandachtig en neemt actief deel aan de besprekingen in OVSE- en EU-kader.
Het kabinet is ervan overtuigd dat samenwerking met en tussen de landen in de regio op basis van gedeelde waarden en inzet op hervormingen uiteindelijk de beste kansen biedt op stabiliteit en vrede. Nederland steunt daarom het Oostelijk Partnerschap (OP). Het OP is onderdeel van het Europees Nabuurschapsbeleid en bestaat sinds 2009. Het heeft tot doel vrede, stabiliteit en welvaart in de regio2 te bevorderen. Dat Armenië en Azerbeidzjan allebei onderdeel uitmaken van het OP en binnen dat kader ook met elkaar te maken hebben, heeft in potentie een dempende werking op het conflict. Dat daarmee de spanningen niet volledig weggenomen kunnen worden laten de recente vijandelijkheden zien.
Bilateraal zet Nederland via onder andere het «Nederlands Fonds voor Regionale Partnerschappen» (NFRP) – Matra programma en het Mensenrechtenfonds in op ontwikkeling van de regio en de implementatie van de met de EU afgesproken hervormingen. Ook helpt het kabinet waar mogelijk de economische banden tussen Nederland en de OP-landen te versterken. Het kabinet zal doorgaan op de ingeslagen weg en de situatie op de voet blijven volgen.
Welke stappen heeft Nederland, al dan niet binnen de EU, in de planning om een oorlog aan de rand van Europa te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
In welke mate acht u dat afspraken binnen de OVSE en staakt-het-vuren-afspraken door Azerbeidzjan en/of Armenië zijn geschonden?
Er zijn sinds 12 juli jl. en in de dagen daarna verschillende ernstige schendingen van het staakt het vuren geweest langs de Armeens-Azerbeidzjaanse grens, met meerdere dodelijke slachtoffers aan beide zijden tot gevolg. Tot op heden is onduidelijk wat de aanleiding was voor het oplaaien van het conflict. Armenië en Azerbeidzjan wijzen voor wat betreft de verantwoordelijkheid daarvoor naar elkaar.
Bent u bereid om, met de secretaris-generaal van de VN, te eisen dat het vuren direct wordt gestaakt?
De EU heeft op 13 juli jl., mede namens Nederland, een verklaring uitgebracht, waarin beide partijen worden opgeroepen de vijandelijkheden onmiddellijk te stoppen, het staakt-het-vuren te respecteren en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om verdere escalatie te voorkomen, en heeft HV Borrell deze oproep en het belang van de-escalatie herhaald in zijn gesprek met de Armeense en Azerbeidzjaanse Ministers van Buitenlandse Zaken op 22 juli jl.
Het kabinet zal ook in bilaterale contacten beide landen blijven oproepen te de-escaleren en zich in te zetten voor het bereiken van een duurzame vredesregeling.
Bent u bereid om mee te werken aan een opportuniteit waarin beide landen aan tafel worden genodigd om nieuwe afspraken te maken?
Nederland zal zich blijven inzetten voor een duurzame oplossing van het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan. Het primaat hiervoor ligt wat het kabinet betreft bij de eerdergenoemde OVSE Minsk Groep. Het ligt voor de hand dat de-escalatie inspanningen en onderhandelingen in eerste instantie via dit format worden ingestoken.
Hoe beoordeelt u de onvoorwaardelijke steun van Turkije aan Azerbeidzjan?2
Zoals hierboven gesteld, roept Nederland Armenië en Azerbeidzjan, bij monde van de EU, op om de gewelddadigheden te stoppen en zich te onthouden van acties of retoriek die de spanning doen toenemen. Nederland blijft dialoog tussen de partijen onder auspiciën van de OVSE Minsk groep steunen. In de EU verklaring worden Armenië en Azerbaijan ook opgeroepen om voor directe communicatie gebruik te maken van de OVSE Minsk Groep en via dit bestaande format onderhandelingen te hervatten. Turkije is een van de permanente leden van de OVSE Minsk Groep.
Bent u bereid om, al dan niet binnen de EU, Turkije aan te spreken op de de-escalerende rol die Turkije kan spelen?
Zie antwoord vraag 11.
De verzamelbrief kinderopvang juni 2020 |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de uitbetaling van de eigen bijdrage op 8 juli 2020 is verlopen? Heeft u alle ouders kunnen bereiken die recht hadden op uitbetaling van de eigen bijdrage?1
De uitbetaling van de Tijdelijke Tegemoetkomingsregeling Kinderopvang is volgens schema verlopen. Alle bekende 570.000 ouders hebben in 3 tranches (20/6; 27/6; 30/6) een beschikking ontvangen met het bedrag van de tegemoetkoming. Op 8 juli is de tegemoetkoming aan de ouders uitbetaald. Vanwege administratieve omissies zoals een niet tijdig doorgegeven IBAN-nummer of het storneren van de tegemoetkoming door de bank, ontvangen enkele ouders de tegemoetkoming gelijk met de uitbetaling van de herzieningen in oktober.
Ouders die kinderopvangkosten hebben gemaakt voor een nieuw kind met kinderopvang en dat hebben doorgegeven in de periode van 6 april tot 4 september ontvangen omstreeks 8 oktober (in het kader van de herzieningsregeling) de vergoeding.
In de dienstverlening zijn de telefonische vragen zonder noemenswaardige wachttijden tijdig behandeld. Tot nu toe hebben ongeveer 3.300 ouders (0,6%) een bezwaarschrift ingediend.
Ouders die onder een gemeentelijke regeling vallen krijgen via de gemeenten een vergoeding, zie ook antwoord 2.
Voor de groep ouders die niet onder de kinderopvangtoeslag of een gemeentelijke regeling valt, was tot nu toe nog geen voorziening getroffen. Zoals ik ook aangeef in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Dijk (PvdA) kan ik u melden dat deze groep ouders een vergoeding van de eigen bijdrage zal krijgen. Immers, ook deze ouders hebben kosten gemaakt zonder gebruik te kunnen maken van de opvang. Op dit moment wordt de precieze vormgeving, waaronder de nadere voorwaarden en de wijze van uitvoering, verder uitgewerkt.
U geeft aan dat de gemeenten een vergoeding voor het gemeentelijke aanbod (Sociaal Medische Indicatie, Voor- en Vroegschoolse Educatie en peuteraanbod) hebben gehad om ouders te compenseren. Is dit bedrag inmiddels overgemaakt naar gemeenten? Kunt u aangeven in hoeverre gemeenten gestart zijn met de uitvoering en wanneer deze ouders uiterlijk de betaalde eigen bijdrage zal ontvangen?
Er is een groep ouders die gebruik maakt van kinderopvang via een gemeentelijke regeling (peuteraanbod, sociaal medische indicatie (SMI) of voorschoolse educatie). Gemeenten is gevraagd om ook deze ouders een vergoeding te bieden voor de eigen bijdrage die zij hebben betaald in de periode dat de kinderopvang (gedeeltelijk) gesloten was (16 maart t/m 7 juni). De vergoeding van de eigen bijdrage door gemeenten aan ouders wordt gefinancierd doordat het Rijk éénmalig de al bestaande decentralisatie-uitkering voorschoolse voorziening peuters met € 8,3 miljoen ophoogt. In de septembercirculaire wordt dit geregeld en de gemeenten ontvangen de middelen vanaf oktober. De VNG heeft in juli een korte enquête uitgezet over dit onderwerp waar circa 15% van de gemeenten op heeft gereageerd. Ruim 60% van deze gemeenten is bezig met het uitbetalen aan ouders. De overige gemeenten zijn nog aan het kijken hoe zij dit administratief het beste kunnen regelen. Na de zomer wordt er weer gekeken naar de stand van zaken bij gemeenten.
Welke gevolgen heeft COVID-19 gehad voor kinderen die een traject bij de Voor- of Vroegschoolse educatie volgen? Worden zij in staat gesteld om de gemiste uren in te halen om te zorgen dat het doel van de leertrajecten bereikt wordt?
Gedurende de tijdelijke sluiting van de kinderopvang in verband met COVID-19 hebben peuters die normaliter voorschoolse educatie krijgen hieraan niet kunnen deelnemen. Ook hebben kleuters met een risico op een onderwijsachterstand geen extra begeleiding gekregen door de tijdelijke sluiting van de scholen. Wel hebben scholen en gemeenten maatwerk geboden aan kinderen in een kwetsbare positie. Als onderdeel van het steunpakket voor het onderwijs2 verstrekt de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media subsidies aan aanbieders van voorschoolse educatie en aan scholen. Hiermee kunnen zij programma’s aanbieden gericht op het tegengaan van opgelopen achterstanden. Voor deze beide subsidieregelingen laat de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media monitoring uitvoeren.
Kunt u aangeven hoeveel ouders gebruik maken van de verschillende soorten formele kinderopvang zonder gebruik te maken van kinderopvangtoeslag? Welke redenen liggen daaraan ten grondslag? Gaat het hier om een vrijwillige keuze of zijn ouders uitgesloten bijvoorbeeld omdat een van de partners niet werkt?
De groep ouders die geen gebruik maken van kinderopvangtoeslag en ook geen gebruik maken van kinderopvang via een gemeentelijke regeling (SMI, VVE, peuteropvang) is divers. Deze ouders zijn niet geregistreerd bij de overheid. Hierdoor niet bekend is hoe groot deze groep precies is. Wel zijn er enige indicaties. Eerder schatte de sector dat het tussen de 5.000 en 10.000 kinderen betreft. Verder heeft BOinK een meldpunt geopend voor deze groep ouders. Hierop zijn meldingen voor ruim 3.700 kinderen binnengekomen. BOinK geeft aan dat de grootste groep die zich bij BOinK heeft gemeld eenverdieners betreft die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag omdat niet beide ouders werken (circa 55%). Verder is de samenstelling van de groep uiteenlopend en daarmee ook de reden waarom de ouders geen overheidsvergoeding krijgen. Het gaat bijvoorbeeld ook om ouders die geen baan hebben, om expats, of mensen die geen kinderopvangtoeslag willen (maar hier wel recht op hebben).
Na sluiting van de kinderopvangorganisaties en gastouderopvang op 16 maart 2020 heeft het kabinet aangekondigd ouders tegemoet te komen in de eigen bijdrage voor kosten voor de kinderopvang, bent u van mening dat hiermee de verwachting is gewekt dat alle ouders die een eigen bijdrage door hebben betaald deze kosten vergoed zouden krijgen? Klopt het dat er destijds geen uitzondering is aangegeven voor deze groep als het ging om het vergoeden van de eigen bijdrage?
Het kabinet heeft op 20 maart aangegeven dat ouders die hun kind(eren) vanwege de coronacrisis tijdelijk niet naar de kinderopvang of bso kunnen brengen, maar wel de rekening hebben betaald, hun geld terug krijgen3. Op dat moment is geen (expliciet) onderscheid gemaakt tussen ouders die kinderopvangtoeslag krijgen, onder een gemeentelijke regeling vallen of de kosten geheel zelf dragen. Voor de ouders die vallen onder de kinderopvangtoeslag en onder een gemeentelijke regeling zijn inmiddels voorzieningen getroffen. Zoals ik aangeef in vraag 1 zal er ook de overige groep ouders een regeling worden getroffen. Op dit moment ben ik aan het onderzoeken hoe ik deze vergoeding kan vormgeven en wat de voorwaarden zullen zijn en hoe de uitvoering er uit komt te zien.
In hoeverre vindt u een tegemoetkoming voor deze groep ouders wenselijk, mede gezien het beeld dat bij ouders is ontstaan dat de overheid de kosten voor de kinderopvang gedurende de verplichte sluiting door COVID-19 voor ouders zou vergoeden zolang de betreffende ouders de factuur gewoon zouden voldoen?
Zie antwoord 1.
Wat is het bedrag dat is gemoeid is indien de regeling ook van toepassing zou zijn op deze ouders?
Voor vergoeding voor deze groep ouders is 8,5 mln. gereserveerd. De precieze kosten hangen samen met de uiteindelijke grootte van de doelgroep en de wijze waarop de regeling wordt vormgegeven.
Bent u bereid ook deze ouders te compenseren, de gecreëerde verwachtingen in ogenschouw nemende?
Ja. Zie de beantwoording bij vraag 1.
Nederlanders die nog altijd vastzitten in Marokko |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grenzen van Marokko zijn weer open maar Haagse Badr en zijn gezin kunnen nog steeds geen kant op»?1
Ja.
Is het u bekend dat ondanks dat de grenzen van Marokko zijn geopend het gezin van Badr Mesaad Marokko nog niet kan verlaten? Zo ja, sinds wanneer bent u hiermee bekend?
De Marokkaanse overheid heeft vergaande maatregelen genomen tegen de verspreiding van het coronavirus, waaronder sluiting van de grenzen voor regulier verkeer. Dit is nog immer de situatie. Wel maakt Marokko uitzonderingen voor specifieke groepen. Zo kunnen gestrande Nederlandse reizigers inmiddels via commerciële weg terugkeren naar Nederland.
Ik kan mij voorstellen dat het voor Nederlanders die de afgelopen maanden hebben willen terugkeren naar Nederland, erg lastig is geweest.
Uw Kamer is op o.a. 16 en 27 maart jl. geïnformeerd dat de consulaire dienstverlening aanzienlijk is gereduceerd vanwege COVID-19. Het ambassadegebouw in Marokko is door de COVID-19 pandemie en de maatregelen die de Marokkaanse overheid hiertegen heeft getroffen voor een korte periode gesloten geweest. Het ambassadepersoneel werkte vanaf dat moment overwegend vanuit huis. Dit betekende dat, behoudens noodgevallen, in de periode van 20 maart tot en met 12 juli jl. geen reguliere reisdocumenten konden worden afgegeven.
Het ministerie doet geen inhoudelijke mededelingen over individuele gevallen. In algemene zin kan ik u verzekeren dat de Nederlandse overheid zich sinds het begin van de COVID-19 crisis maximaal heeft ingespannen om gestrande Nederlandse reizigers in Marokko naar Nederland terug te laten keren.
Hoe vindt u het dat het jonge gezin Marokko niet kan verlaten omdat de baby door sluiting van de de Nederlandse ambassade nog geen geldig reisdocument heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Sinds wanneer is het ministerie op de hoogte van de geboorte van de jongste dochter van het gezin? Wat is in de tussentijd ondernomen om het gezin bij te staan en het meisje van een Nederlands paspoort te voorzien?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de ambassade niet operationeel is, terwijl er juist zoveel Nederlanders vastzitten in Marokko die hulp nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse ambassade in Rabat is op dit moment operationeel en is in de afgelopen maanden ook operationeel geweest. Echter, in de periode van 20 maart tot en met 12 juli jl. konden geen reguliere reisdocumenten worden afgegeven, vanwege de COVID-19 maatregelen van de Marokkaanse overheid.
Wat wordt ondernomen om dit gezin, en alle andere Nederlanders die op dit ogenblik nog in Marokko verblijven maar terug willen naar Nederland, bij te staan?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich in algemene zin in om Nederlanders, waar ook ter wereld, waar mogelijk van reisdocumenten te voorzien en consulaire bijstand te bieden. Dit geldt ook voor de Nederlanders die op dit moment in Marokko verblijven.
De Nederlandse regering heeft in de afgelopen maanden repatriëringsvluchten georganiseerd om gestrande Nederlandse reizigers in Marokko naar Nederland terug te laten keren. Op dit moment is het mogelijk voor gestrande Nederlandse reizigers om via commerciële weg terug te keren naar Nederland.
Zijn er meer Nederlanders die op dit ogenblik nog vastzitten in Marokko en het land niet kunnen verlaten als gevolg van een ongeldig of verlopen reisdocument? Zo ja, wat wordt ondernomen om hen zo snel mogelijk te helpen?
De Nederlandse ambassade in Rabat is niet bekend met Nederlanders die vastzitten in Marokko als gevolg van een ongeldig of verlopen reisdocument. Nederlanders die een reisdocument willen aanvragen of verlengen, kunnen een afspraak maken bij de Nederlandse ambassade in Rabat.
Illegale wapenleveranties Iran en het instellen van sancties |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de mededeling van uw Amerikaanse collega Pompeo dat de VS en partners een illegaal wapentransport van Iran naar de Houthi’s in Jemen hebben onderschept op 28 juni jl.?1
Ja.
Is Nederland door de VS ingelicht over dit illegale wapentransport en het feit dat de gevonden wapens van Iraanse makelij zijn?
Nederland is hierover niet apart door de VS geïnformeerd.
Waarom laat Nederland met zich sollen door vast te houden aan de dialoog met Iran terwijl Iran zich schuldig blijft maken aan illegale wapenleveranties en terrorismefinanciering?2
Ik acht het van groot belang dat Iran en Nederland met elkaar in gesprek zijn en blijven. Zoals bekend is Nederland kritisch op Iran waar noodzakelijk, en zoeken we de samenwerking op waar mogelijk. Alleen door met elkaar te praten kunnen we de zorgen die we hebben ten aanzien van het optreden van Iran adresseren. Tijdens mijn bezoek aan Teheran in februari 2020 heb ik onder meer de Nederlandse zorgen over de Iraanse rol in de regio en over het ballistisch rakettenprogramma aan de Minister van Buitenlandse Zaken van Iran overgebracht.
Gaat u eindelijk de VS volgen en voor een harde aanpak kiezen van het islamitische regime in Teheran? Zo nee, wat heeft het pappen en nathouden van de ayatollahs u tot dusverre gebracht op voornoemde punten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid per direct (en zo nodig onafhankelijk van uw Europese partners) sancties in te stellen tegen Iran vanwege de (vele) illegale wapenleveranties naar Jemen, waarvan we nu weer een voorbeeld zien?
Nederland ziet geen meerwaarde in het instellen van unilaterale sancties. Het instellen van sancties in breder verband, zoals de EU en de VN, is effectiever om gestelde doelen te bereiken. Nederland maakt zich in deze verbanden sterk voor naleving van bestaande EU- en VN-sanctieregimes. Het kabinet deelt uw zorgen over berichten van illegale wapenleveranties naar Jemen omdat dit bijdraagt aan de voortduring van het conflict. De VN heeft in enkele rapporten geconstateerd dat in Jemen aangetroffen wapens gelijkenissen vertonen met wapens uit Iran en dat in eerdere Amerikaanse onderscheppingen wapens van Iraanse origine zijn aangetroffen. Zorgen hierover zijn aan de orde gesteld door Europese bondgenoten in de VN Veiligheidsraad op 30 juni 20203.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het VN-wapenembargo voor Iran – dat op 18 oktober 2020 verloopt – verlengd wordt? Hoe wordt de druk op China en Rusland opgevoerd om met verlenging in te stemmen?
Nederland deelt de zorgen van de VS over het aflopen van het wapenembargo tegen Iran. Wij steunen de aanpak om in breed verband, dus ook met China en Rusland, te zoeken naar een oplossing, waarbij restricties op wapenleveranties van en naar Iran in stand blijven en tevens het nucleaire akkoord kan voort blijven bestaan. De prioriteit van Nederland en onze Europese bondgenoten gaat evenwel uit naar het behoud van het nucleaire akkoord en het voorkomen van een Iraans kernwapen. Het kabinet maakt zich grote zorgen over de Iraanse overschrijdingen van het nucleaire akkoord. Het kabinet ondersteunt de inspanningen van onder meer Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk om een diplomatieke oplossing te vinden, waardoor Iran zich weer aan de bepalingen uit het akkoord houdt.
Bent u bereid om Iran met keiharde sancties te treffen als het VN-wapenembargo niet verlengd wordt, om zo goed als het kan te verhinderen dat Iran nieuwe wapens en wapentechnologie aanschaft en verspreidt onder zijn terreurvrienden?
Ondanks het aflopen van het VN-wapenembargo blijft het autonome EU-wapenembargo tegen Iran onverminderd van kracht tot 2023. Bovendien is de reikwijdte van het autonome wapenembargo van de EU breder dan dat van de VN; het omvat ook een verbod op het leveren van relevante onderdelen en technologie. Andere EU- en VN-sancties tegen Iran in het kader van het nucleaire akkoord blijven vooralsnog van kracht. Daarnaast zijn er EU-sancties tegen Iran van kracht vanwege de mensenrechtensituatie in Iran en staan enkele Iraanse overheidsfunctionarissen op de EU-terrorismelijst.
Het bericht ‘’Je bent ‘officieel’ niet te oud, maar die baan is voor een ander’’ |
|
Bart Smals (VVD) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Je bent «officieel» niet te oud, maar die baan is voor een ander»?1
Ja.
Deelt u de mening dat discriminatie, in dit geval op basis van leeftijd zeer onwenselijk is en moet worden bestreden om uitsluiting te voorkomen en het arbeidsaanbod optimaal te benutten?
Discriminatie op de arbeidsmarkt is onacceptabel. Wij vragen van iedereen om duurzaam te participeren op de arbeidsmarkt, ongeacht leeftijd, migratieachtergrond, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap. Daar moeten gelijke kansen op een eerlijke arbeidsmarkt tegenover staan. In het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 staat onze inzet beschreven in het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie. Voor de zomer heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.2
Op welke wijze hebben (rijks-)overheidsinstellingen hun wervings- en selectiebeleid ingericht om leeftijdsdiscriminatie te voorkomen? In welke gevallen wordt er binnen de (rijks-)overheid wel geworven – direct of indirect – op basis van leeftijd? Welke objectieve rechtvaardiging wordt daarvoor gegeven en wordt dit ook opgenomen in de vacaturetekst?
Bij de werving en selectie wordt terug gegrepen op het functiegebouw rijk waarin functies en de zwaarte daarvan objectief bekeken en gewaardeerd worden. In de functiebeschrijving en in vacatureteksten worden van daaruit resultaatgebieden en competenties opgenomen. Zo wordt vastgesteld welk gedrag, vaardigheden en ervaring nodig zijn voor een functie en wat beoogde capaciteiten zijn van een nieuwe collega. Tevens worden er trainingen aangeboden aan selectiecommissies ter voorkoming van vooringenomenheid in de breedte. Daarin komen verschillende aspecten aan bod, waaronder leeftijd.
Er zijn functies die specifiek gericht zijn op starters in een bepaalde functie. Dit zijn traineeships waarin een sterk opleidingscomponent zit. Als selectiecriterium wordt gehanteerd twee jaar geleden een master of HBO opleiding afgerond. Dat kan ook een tweede master/HBO opleiding zijn of een promotietraject.
Hoe is het personeelsbestand van de (rijks-)overheid opgebouwd naar leeftijdscategorieën? Hoe verhoudt dit zich tot de totale arbeidsmarktpopulatie? Indien dit significant afwijkt, hoe verklaart u dat?
In onderstaande tabel is de leeftijdsopbouw weergegeven van het personeelsbestand van het Rijk. In 2019 is de gemiddelde leeftijd 47,1 jaar. Dat is een daling ten opzichte van 2018 (47,4 jaar). Ten opzichte van de werkende beroepsbevolking is de gemiddelde leeftijd bij de Rijksdienst hoger, vooral door het hogere aandeel vijftigplussers.
Uit een meerjarige analyse van de instroom blijkt dat het verschil ten opzichte van de werkende beroepsbevolking is ontstaan doordat de instroom in de leeftijdscategorie «jonger dan 30 jaar» vanaf 2011 terug loopt.
< 30 jaar
9,0%
26,1%
30 tot 40 jaar
19,6%
20,1%
40 tot 50 jaar
24,5%
20,6%
50 tot 60 jaar
31,4%
22,4%
≥ 60 jaar
15,4%
10,7%
Bron: P-Direkt/CBS
Is indirect onderscheid, bijvoorbeeld de hoeveelheid werkervaring en het «overgekwalificeerd» zijn, aantoonbaar van invloed op de prestaties en motivatie van een werknemer? Zo nee, hoe komt het dat dergelijke associaties hardnekkig voor blijven komen binnen werving en selectie?
De uitsluiting van mensen op de arbeidsmarkt gebeurt soms moedwillig en hier moet tegen opgetreden worden. Veel vaker geldt echter dat bedrijven en organisaties op zoek zijn naar de beste kandidaat in hun ogen, en hierbij door onbewuste vooroordelen kandidaten uitsluiten. Het effect is in beide gevallen hetzelfde. Wij voeren daarom diverse onderzoeken uit om werkgevers te kunnen ondersteunen bij het bevorderen van gelijke kansen bij werving en selectieprocedures. Een van deze studies, de Delphi studie3, is recent afgerond en samen met de voortgangsrapportage naar uw Kamer verstuurd. Een belangrijk resultaat is dat het structureren en objectiveren van een werving en selectieprocedure bijdraagt aan gelijke kansen voor sollicitanten. Hiermee zouden persoonlijke gevoelens plaats kunnen maken voor objectieve criteria.
Op welke wijze komt het bestrijden van leeftijdsdiscriminatie voor in het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie? Welke best practices/ stand van de wetenschap kunt u delen met werkgevers om hen bewust te maken van leeftijdsdiscriminatie en hoe dit tegen te gaan?
Het wetsvoorstel is bedoeld om alle soorten discriminatie of onderscheid op basis van niet ter zake doende eigenschappen tegen te gaan. Leeftijd hoort hier dus ook bij.
TNO heeft in opdracht van de Inspectie SZW een zelfscan ontwikkeld.4 Daarnaast biedt de Delphi studie interessante inzichten in de tools die ingezet kunnen worden om arbeidsmarktdiscriminatie tegen te gaan. In het schema uit de voortgangsrapportage5 staan diverse pilots en onderzoeken beschreven die nog lopen of die inmiddels zijn afgerond. Er zal tevens een toegankelijk digitaal instrument worden ontwikkeld voor bedrijven met speciale aandacht voor het mkb. Met deze digitale handreiking kunnen (mkb) bedrijven hun werkwijze voor werving en selectie versterken.
De dreiging van een boete voor het Israël Producten Centrum. |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Is het u bekend dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) op vrijdag 10 juli het Israel Producten Centrum heeft bezocht om tot handhaving over te gaan voor het etiketteren van wijnen uit Judea en Samaria, naar aanleiding van de interpretatieve mededeling van 12 november 2015?1
Ja.
Waarom heeft deze interpretatieve mededeling alleen betrekking op Israël en wordt deze niet gehandhaafd op Turkije vanwege de bezetting van Noord-Cyprus, Marokko voor de bezetting en annexatie van de Westelijke Sahara en andere gebieden zoals Tibet en de Krim?
De EU-wetgeving met betrekking tot juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding is algemeen van toepassing, ongeacht het land of gebied waar het product vandaan komt. Er is geen uitzondering voor Israël of de door Israël bezette gebieden of een ander land of gebied.
Naar aanleiding van vragen van consumenten en bedrijven over hoe EU-wetgeving inzake herkomstaanduiding moet worden toegepast ten aanzien van producten afkomstig uit de door Israël bezette gebieden en Israëlische nederzettingen in die gebieden, hebben 16 EU-lidstaten, waaronder Nederland, de Europese Commissie in 2015 gevraagd verduidelijking te geven over toepassing van bestaande EU-wetgeving in dit specifieke geval.
Hierop heeft de Europese Commissie een toelichting gegeven in de vorm van een interpretatieve mededeling, die op 12 november 2015 is gepubliceerd2 en in Nederland wordt gebruikt bij de handhaving. Zie ook de Kamerbrief naar aanleiding van de moties van het lid van Helvert (Kamerstuk 35 300 V, nr. 24) en de gewijzigde motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 35 300 V, nr. 42), Kamerstuk 23 432, nr. 475, d.d. 26 november 2019).
Is hierbij geen sprake van discriminatie en speciale veroordelende maatregelen tegen Israël?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 geldt EU-wetgeving met betrekking tot de vermelding van de herkomstaanduiding voor alle landen en gebieden, dus ook voor andere bezette gebieden. Er is derhalve geen sprake van ongelijke behandeling van Israël en de door Israël bezette gebieden. De NVWA ziet toe op de naleving van deze wetgeving en handhaaft hierop.
Vindt u conform de motie van 14 november 2019 dat u een dergelijke etikettering alleen voor àlle bezette gebieden moet laten gelden, of anders helemaal niet?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en de Kamerbrief naar aanleiding van de moties van het lid van Helvert (Kamerstuk 35 300 V, nr. 24) en de gewijzigde motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 35 300 V, nr. 42), Kamerstuk 23 432, nr. 475, d.d. 26 november 2019) is EU-wetgeving met betrekking tot juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding algemeen van toepassing, ongeacht het land of gebied waar het product vandaan komt.4
Heeft de Kamer niet meerdere malen uitgesproken dat zij erop tegen is om Israël anders te behandelen in de organen van de Verenigde Naties, zie onder andere de motie van Kees van der Staaij van 2 november 2017?3
Nederland zet zich in om disproportionele aandacht jegens Israël in de VN tegen te gaan, conform de motie Van der Staaij. Zoals uw Kamer bekend is het kabinet het niet eens met het disproportioneel hoge aantal resoluties binnen de VN over Israël. Dit laat onverlet dat het kabinet van mening is dat er in VN-verband ruimte moet zijn om gerechtvaardigde kritiek op het optreden van lidstaten te uiten.
Wat is hiervan het resultaat, gezien bijvoorbeeld de vijf resoluties tegen Israël in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties in juni 2020 waar Nederland drie keer meestemde in de veroordeling?
Nederland beoordeelt iedere resolutie op zijn eigen merites, en toetst bij de beoordeling van die resoluties de teksten aan het regeerakkoord, het internationaal recht, en het EU-beleid t.a.v. Midden-Oosten Vredesproces, waaronder relevante EU-Raadsconclusies.
Tijdens de 43ste sessie van de VN-Mensenrechtenraad heeft Nederland zich samen met gelijkgezinde landen sterk gemaakt om de resoluties korter en meer gebalanceerd te maken. Nederland en de EU hebben tevens met de Palestijnse delegatie onderhandeld over samenvoegen van resoluties. Helaas is dat dit jaar nog niet gelukt. Uiteindelijk heeft Nederland 3 keer voor gestemd en 1 keer tegen gestemd op resoluties onder item 7. Dit betekent 1 nieuwe tegenstem in vergelijking tot de laatste Nederlandse stempositie in 2017. De EU heeft bij de stemming een verklaring afgelegd waarin de principiële positie ten aanzien van item 7 werd herhaald en de Palestijnse Autoriteit werd aangespoord door te gaan met inkorten en verlagen van het aantal resoluties. Deze inzet past binnen het hierboven beschreven beleid van meer balans, minder resoluties en geleidelijke afbouw van item 7.
Nederland zal zich komende jaren blijven inzetten op een geleidelijke afbouw van item 7 samen met gelijkgezinde lidstaten.
Waarom gaat de NVWA in juli 2020 over tot handhaving van een maatregel uit 2015?
In 2015 is de interpretatieve mededeling vastgesteld en gaf deze duidelijkheid hoe de wetgeving voor vermelding van herkomstetikettering moest worden uitgevoerd. Deze mededeling bood vanaf dat moment duidelijkheid voor de ondernemers en voor de toezichthouder een handvat op basis waarvan kan worden gehandhaafd.
Naar aanleiding van een klacht heeft de NVWA in april 2019 een inspectie uitgevoerd. Bij deze inspectie is een overtreding geconstateerd waarvoor de NVWA een waarschuwing heeft uitgedeeld. In juli 2020 is er door de NVWA, conform het interventiebeleid, een herinspectie uitgevoerd. Daarbij is wederom een overtreding geconstateerd en daarom is er een Rapport van Bevindingen opgemaakt.
Is het u bekend dat zowel de zittende premiers van het Verenigd Koninkrijk als van Duitsland hebben uitgesproken dat BDS-activiteiten (Boycott, Divestment and Sanctions) tegen Israël antisemitisch zijn en daarom verboden?
Het Nederlandse standpunt ten aanzien BDS is bekend. Nederland financiert geen activiteiten die BDS tegen Israël propageren, zie hiervoor ook de antwoorden op Kamervragen van het lid Baudet, d.d. 10 juni 2020, met kenmerk 2020D23168. Overigens valt de oproep tot BDS onder de vrijheid van meningsuiting zoals ook op 11 juni jl. door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Baldassi e.a. tegen Frankrijk is bevestigd. Het EHRM benadrukt in die zaak eens te meer dat er weinig ruimte is om uitlatingen zoals die van de BDS te beperken, voor zover deze niet aanzetten tot geweld of haat.
Is het u bekend dat de interpretatieve maatregel van de NVVA over het besluit van de Europese Unie met betrekking tot etikettering veel verder gaat dan de uitspraak van het Europese Hof van 12 November 2019, betreffende de voorschriften voor etikettering? Is het u bekend dat het Israel Producten Centrum zijn etikettering heeft aangepast en nu op de wijnen vermeldt: «gemaakt in een Israëlisch dorp in Judea en Samaria» en dat de NVVA heeft gezegd dat dit niet voldoende is?
Het kabinet neemt aan dat u doelt op de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de EU-wetgeving met betrekking tot juiste en niet-misleidende herkomst-aanduiding algemeen van toepassing, ongeacht het land of gebied waar het product vandaan komt. Er is geen uitzondering voor Israël of de door Israël bezette gebieden of voor welk ander land of gebied dan ook.
In zijn uitspraak van 12 november heeft het Europese Hof verduidelijkt dat Verordening 1169/2011 vereist dat het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel wordt vermeld indien het weglaten daarvan de consument kan misleiden doordat bij haar of hem de indruk wordt gewekt dat dit levensmiddel een ander land van oorsprong of een andere plaats van herkomst heeft dan zijn werkelijke land van oorsprong of zijn werkelijke plaats van herkomst. Daarnaast mag de vermelding van de oorsprong of de herkomst op dat levensmiddel niet misleidend zijn. Het Hof verduidelijkt dat het Unierecht vereist dat op levensmiddelen die afkomstig zijn uit een door Israël bezet gebied, dit gebied wordt vermeld en wanneer die levensmiddelen afkomstig zijn uit een Israëlische nederzetting binnen dat gebied, daarnaast ook deze herkomst moet worden vermeld.
Het Hof is van oordeel dat de omstandigheid dat een levensmiddel afkomstig is uit een Israëlische nederzetting de aankoopbeslissingen van consumenten kan beïnvloeden. Het weglaten van een dergelijke vermelding kan de consument daarom misleiden. Dat betekent dat de herkomstaanduiding duidelijk moet maken dat het product afkomstig is uit een Israëlische nederzetting in door Israël bezet gebied. Dit is een juridisch bindende uitspraak, die in lijn is met de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie.
De door u aangehaalde herkomstaanduiding «afkomstig is uit een Israëlisch dorp in Judea & Samaria» voldoet derhalve niet aan de vereisten van de EU-wetgeving met betrekking tot juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding, meer specifiek de bepalingen van Verordening 1169/2011 betreffende verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, zoals uitgelegd door het EU-Hof in zijn uitspraak van 12 november 2019 in Zaak C-363/19.
Met welke wet is deze vermelding in strijd?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat Duitsland een geheel ander beleid voert ten aanzien van etikettering? Waarom volgt Nederland niet de zelfde uitvoering van de richtlijn? Waarom is bij het uitvoeren van een Europese maatregel geen eensluidend beleid?
Zie antwoord vraag 9.
Gedwongen gescheiden lange-afstandskoppels door corona |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Attje Kuiken (PvdA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lange-afstandskoppels gedwongen gescheiden door corona: «Zodra mijn vriend hier is, gaan we direct trouwen»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Begrijpt u de frustratie van deze stellen, die door de corona-crisis al maanden van elkaar gescheiden zijn?
Begrijpt u ook, dat veel stellen geen notariële akte kunnen overleggen waarin staat dat zij minimaal 180 dagen hebben samengewoond? Bent u het eens dat dit een arbitraire eis is die niet bepalend zou mogen zijn voor de mogelijkheid voor ongehuwde partners om elkaar weer op te kunnen zoeken?
Bent u het eens dat de volksgezondheid uiteraard op de eerste plek moet staan, maar dat daarbinnen ook met de grootst mogelijke flexibiliteit gekeken moet worden naar oplossingen voor deze groep mensen?
Bent u bereid oplossingsgericht naar dit probleem te kijken, door bijvoorbeeld te onderzoeken of met een verplichte corona testuitslag of eventueel quarantaine er toch een veilige mogelijkheid is voor deze partners om naar Nederland te reizen?
Bent u bereid te onderzoeken of een uitzondering op het inreisverbod naar bijvoorbeeld Deens model, waarbij de eis is dat ongehuwde partners een document ondertekenen dat ze elkaar drie maanden kennen, ook in Nederland kan worden ingevoerd? Bent u bereid dit zo spoedig mogelijk te doen?
Wat is uw reactie op de oproep van Eurocommissaris Johansson inzake deze uitzondering?2
Klopt het dat niet-EU-partners van EU-burgers enkel op een vlucht naar de EU mogen boarden, als zij een kopie van hun huwelijksakte kunnen vertonen? Mag deze niet-EU-partner ook alleen naar de EU reizen, mits zij hun huwelijksakte kunnen vertonen?
Algemeen kan gesteld worden dat EU-burgers en hun partners die zij willen laten inreizen, vallen onder de uitzonderingen van het inreisverbod. Deze partner is de echtgenoot of geregistreerd partner, dan wel de ongehuwd partner met wie de Unieburger een duurzame relatie heeft. Deze partner dient de relatie aan te tonen met een huwelijksakte of andere documenten waaruit de relatie blijkt. Een huwelijksakte is dus niet de enige manier om de relatie aan te tonen.
Wat is de noodzaak van het overleggen van een huwelijksakte? Om welke reden en op basis waarvan is bepaald dat dit noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 8.
Is woonachtig zijn in Nederland voor EU-burgers en hun partners nu een geldend criterium, waardoor reizigers van buiten de EU wel naar Nederland mogen reizen ondanks het inreisverbod, of geldt dat criterium niet?
De partner met wie de EU-onderdaan een duurzame relatie heeft, valt ook onder de uitzondering op het inreisverbod indien de EU-onderdaan met zijn partner in een derde land zijn vaste verblijf heeft en wil reizen naar de EU.
Voor EU-burgers (inclusief Nederlanders) die hun partner in het kader van de tijdelijke regeling voor geliefden in een langeafstandsrelatie, die op 27 juli jl. in werking is getreden, naar Nederland willen laten overkomen geldt dat zij woonachtig moeten zijn in Nederland.
Bent u bereid de online-informatievoorziening op de pagina’s van de rijksoverheid te controleren op eenduidigheid, duidelijkheid en deze zo goed als mogelijk up to date te houden?
Ja, hiertoe ben ik bereid.
Het bericht ‘Verstrekken van leningen/kredieten zonder vergunning is strafbaar’ |
|
Chris van Dam (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Verstrekken van leningen/kredieten zonder vergunning is strafbaar»?1
Ja.
Klopt het dat het Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN) een onderzoek is gestart naar het op grote schaal en zonder vergunning uitlenen van geld tegen woekerrentes?
Ja. Dit onderzoek heeft reeds plaatsgevonden en is ook door de rechter in eerste aanleg behandeld waarbij de verdachten veroordeeld werden voor dit feit.
Hoe heeft deze vorm van criminaliteit zich de afgelopen jaren ontwikkeld?
Uit een signaalrapportage van de Criminele inlichtingen Eenheid (CIE) van het KPCN, gesprekken met ketenpartners en genoemd opsporingsonderzoek ontstaat het beeld dat deze vorm van criminaliteit al langere tijd bestaat en zich uitbreidt, in ieder geval op Bonaire. De oorzaak lijkt mede gelegen in de sociaaleconomische situatie van sommige inwoners van Bonaire.
Op welke wijze is de bescherming van consumenten tegen dit soort wanpraktijken in Caribisch Nederland georganiseerd?
Het verstrekken van leningen en kredieten is gebonden aan regels. Zo is in de Wet financiële markten BES, die geldt in Caribisch Nederland, vastgelegd dat hiervoor een vergunning nodig is (artikel 2:3 eerste lid) en dat er geen onverantwoord krediet mag worden verstrekt (artikel 5:14). Ook zijn de vergoedingen (rentepercentages) over krediet gemaximeerd in de Regeling verlaging maximale kredietvergoeding BES. Ten behoeve van zorgvuldige en betaalbare kredietverstrekking en de wettelijke bescherming van consumenten worden verschillende maatregelen genomen.2 Ten eerste heb ik de maximale kredietvergoeding verlaagd die kredietaanbieders in rekening mogen brengen voor consumentenkredieten. Hiertoe heb ik de Regeling verlaging maximale kredietvergoeding BES aangepast. Daarnaast bereid ik op dit moment een wetswijziging voor om onwenselijke vormen van koppelverkoop bij kredietverlening tegen te gaan en consumenten beter inzicht in de kosten van kredieten te verschaffen. Samen met de AFM monitor ik of deze maatregelen voldoende zijn om zorgvuldige en betaalbare kredietverstrekking in Caribisch Nederland te realiseren.
Hoe beoordeelt u de zinsnede in het bericht, «dat het gebruikelijk is binnen sommige culturen om leningen of een krediet elders te verkrijgen», mede in het licht van de National Risk Assessment BES uit 2018 waar onvergunde kredietverstrekking als één van de grootste risico’s op witwassen wordt aangemerkt?
In de NRA BES uit 2018 worden de informele leencultuur en informele handelsstromen ook gesignaleerd. Het risico over onvergunde kredietverstrekking uit de NRA BES en onderhavig onderzoek van het KPCN over onvergunde leningen laten zien dat het van belang is blijvend aandacht te hebben voor de bescherming van consumenten tegen deze praktijken.
Zijn de instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de Wet financiële markten BES adequaat toegerust?
De Wet financiële markten BES biedt verschillende bevoegdheden voor opsporing, vervolging en toezicht. Zo kunnen de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) die belast zijn met het toezicht op de financiële markten op de BES-eilanden een aanwijzing geven of een bestuurlijke of bestraffende sanctie, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen. Tot slot zijn er in de Wet financiële markten BES strafbepalingen opgenomen. Het opzettelijk verstrekken van leningen of kredieten zonder vergunning kan worden gestraft met een geldboete of zelfs gevangenisstraf. Daarnaast wordt de bestrijding van ondermijning en van financieel economische criminaliteit ook op Caribisch Nederland geïntensiveerd. Met de door de Minister van Justitie en Veiligheid extra beschikbaar gestelde middelen om ondermijning tegen te gaan is een extra officier van justitie aangetrokken die zich speciaal zal richten op financieel economische criminaliteit. Met deze middelen wordt verder in het kader van de bewustwording op het gebied van financieel-economische criminaliteit geïnvesteerd in opleidingen voor medewerkers in de basispolitiezorg, voor medewerkers in de opsporing en voor leidinggevenden van KPCN. Daarnaast wordt in Caribisch Nederland gewerkt aan de verbetering van de informatiepositie van de handhavings- en opsporingsdiensten. Ook dit draagt bij aan de bestrijding van deze vorm van criminaliteit.
Kunt u in uw antwoord op de vorige vraag het advies meenemen van de Afdeling advisering van de Raad van State, waarin is vermeld dat financiële instellingen steeds minder actief zijn in het Caribisch gebied waardoor er in de praktijk ook minder poortwachters aanwezig zijn en minder instellingen zijn om leningen en kredieten te verstrekken?2
Zoals ook is aangegeven in het nader rapport bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, vormen de terugtrekkende bewegingen van banken uit het Caribisch gebied, ofwel de-risking, een uitdaging voor de financiële sector in Caribisch Nederland en de Caribische landen binnen het Koninkrijk. Het gaat hier vooral om buitenlandse instellingen die als correspondent-bank optreden voor Caribisch-Nederlandse financiële instellingen. Voor de toegang tot het dollar betalingsverkeer zijn zij van deze buitenlandse instellingen afhankelijk. Over het algemeen wordt tot de-risking besloten omdat de correspondent-bank in kwestie de integriteitsrisico's bij een tegenpartij als te hoog inschat. Redenen daarvoor kunnen specifieke risico's bij de instelling zelf zijn alsmede dat de regelgeving en het toezicht in de jurisdictie waar de instelling zich bevindt niet van het vereiste niveau zijn. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES (Wwft BES) wordt nu aangescherpt om te voldoen aan de FATF-standaarden, die wereldwijd gelden als voorwaarde voor een integere financiële sector. Versterking van de regelgeving en het toezicht als gevolg van dit wetsvoorstel kan een gunstig effect hebben op de-risking.
Bent u bereid tot extra inzet tegen deze wanpraktijken, juist nu veel inwoners van Caribisch Nederland als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen dreigen te raken?
Zie antwoord vraag 6.
De status en rol van de IHRA-definitie bij de strafrechtelijke beoordeling of uitlatingen discriminatoir zijn |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de passage over «toepassen IHRA-definitie» (IHRA: International Holocaust Remembrance Alliance) in uw brief «Kabinetsaanpak van discriminatie» (TK 30 950 nr. 185), met daarin de volgende uitspraak: «Dit betekent dat overeenkomst met de lijst met uitingen en gedragingen nimmer automatisch kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een strafbare discriminatoire/antisemitische uiting of gedraging»?1
Ja. Uw citaat en de bronverwijzing zijn correct weergegeven. De door de IHRA geformuleerde werkdefinitie van antisemitisme omvat een juridisch niet-bindende definitie.
Of een uiting of een handeling een strafbaar feit is betreft een juridische beoordeling, waarbij wordt getoetst aan het Wetboek van Strafrecht en relevante jurisprudentie.
Doelt het kabinet met «de lijst met uitingen en gedragingen» op de «hedendaagse voorbeelden van antisemitisme», die aan de IHRA-definitie zijn verbonden?2 Zo neen, waar doelt het kabinet met deze formulering op? Zo ja, beschouwt en behandelt het kabinet deze voorbeelden als integraal onderdeel van de IHRA-definitie?
Ten aanzien van de eerste vraag: Ja. De IHRA illustreert haar werkdefinitie met een niet-limitatieve lijst van voorbeelden van verschijningsvormen van antisemitisme:
«
Oproepen tot, bijdragen aan of het rechtvaardigen van het doden van of schade toebrengen aan Joden in naam van een radicale ideologie of een extremistische opvatting van religie.
Leugenachtige, ontmenselijkende, demoniserende of stereotiepe opmerkingen maken over Joden als zodanig of over de macht van de Joden als collectief geheel. Hierbij gaat het onder meer – maar niet uitsluitend – over de mythe van een wereldwijde Joodse samenzwering of de mythe dat Joden de media, de economie, regeringen of andere maatschappelijke instellingen controleren.
Joden als volk ervan beschuldigen verantwoordelijk te zijn voor reële of ingebeelde vergrijpen die zijn gepleegd door één enkel Joods individu of één enkele Joodse groep, of zelfs voor daden die zijn gepleegd door niet-Joden.
Ontkenning van het feit, de omvang, de mechanismen (bv. de gaskamers) of de doelmatigheid van de genocide op het Joodse volk door het nationaalsocialistische Duitsland en zijn aanhangers en medeplichtigen tijdens de Tweede Wereldoorlog (de Holocaust).
De Joden als volk of Israël als staat ervan beschuldigen de Holocaust te hebben verzonnen of te overdrijven.
Joodse burgers ervan beschuldigen zich loyaler op te stellen ten aanzien van Israël of de vermeende prioriteiten van de Joden wereldwijd, dan ten aanzien van de belangen van hun eigen natie.
Het Joodse volk het recht op zelfbeschikking ontzeggen, bv. door te beweren dat het bestaan van de Staat Israël is ingegeven door racistische overwegingen.
Met twee maten meten, in die zin dat van de Staat Israël een bepaald gedrag wordt geëist dat niet van andere democratische naties wordt verwacht of verlangd.
De symbolen en de beeldtaal gebruiken die bij het klassieke antisemitisme horen (bv. de bewering dat Jezus werd vermoord door de Joden of het bloedsprookje) om Israël of de Israëli’s te typeren.
Het huidige beleid van Israël vergelijken met het beleid van de nazi’s.
De Joden collectief verantwoordelijk stellen voor de daden van de Staat Israël.
»
Deze voorbeelden zijn opgenomen om de IHRA te ondersteunen («to guide IHRA in its work»). De voorbeelden zijn, net als de IHRA-definitie zelf, niet juridisch bindend, maar een hulpmiddel om antisemitisme te herkennen en registreren.
Met betrekking tot de vraag of het kabinet deze voorbeelden als integraal onderdeel van de IHRA-definitie beschouwt, merk ik op dat dit niet het geval is. Het kabinet beschouwt de elementen die worden genoemd in de niet-limitatieve lijst van de IHRA als voorbeelden die, afhankelijk van het kader waarin ze worden toegepast, in meer of mindere mate behulpzaam zouden kunnen zijn om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie zouden kunnen vormen voor discriminerende uitingen of delicten met een discriminatie-aspect. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een aantal voorbeelden dat de IHRA aandraagt, zoals kritiek op staten maar ook politieke discussies, in beginsel beschermd worden door de vrijheid van meningsuiting.
Kunt u bevestigen dat er in de strafrechtpraktijk in Nederland een eenduidig en toereikend juridisch toetsingskader bestaat dat bepalend is voor de strafrechtelijke beoordeling of uitlatingen discriminatoir zijn en dat dit kader gebaseerd is op bestaande jurisprudentie, waaronder relevante jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM)?
Ja, dat kan ik bevestigen.
Zo ja, kunt u bevestigen dat de IHRA-definitie op geen enkele wijze door het Openbaar Ministerie en/of de rechter wordt betrokken en/of meegewogen in deze strafrechtelijke beoordeling? Zo nee, wilt u toelichten op welke wijze de IHRA-definitie door het Openbaar Ministerie en/of de rechter wordt betrokken en/of meegewogen in de strafrechtelijke beoordeling of uitlatingen discriminatoir zijn?
Gedragingen die overeenkomen met bepaalde voorbeelden van de niet-limitatieve lijst van de IHRA, kunnen voor politie, OM en de rechter behulpzaam zijn om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie zouden kunnen vormen van discriminerende uitingen of delicten met een discriminatie-aspect. Indien sprake is van een mogelijk discriminatie-aspect kan dat voor de politie bijvoorbeeld leiden tot een besluit tot nader onderzoek in een bepaalde zaak, of het stellen van aanvullende vragen aan een verdachte. Indien sprake is van een strafbaar feit, kan de officier van justitie besluiten de verdachte te vervolgen. De officier dient in het geval van een commuun delict met een discriminatieaspect (een zogenoemd codis-feit) het discriminatieaspect te benadrukken in het requisitoir en een hogere straf te eisen. De rechter kan dit aspect meewegen in de uiteindelijke strafoplegging.
Of een uiting of handeling een strafbaar feit is betreft een juridische beoordeling waarbij wordt getoetst aan het Wetboek van Strafrecht en relevante jurisprudentie. Een uiting of handeling wordt daarbij beoordeeld in het geheel van feiten en omstandigheden en in de context waarin deze is gedaan.
Overeenkomst met de lijst met uitingen en gedragingen zal nimmer automatisch leiden tot de conclusie dat sprake is van een strafbare discriminatoire/antisemitische uiting of gedraging.
Herinnert u zich de volgende uitspraak in de passage «toepassen IHRA-definitie» in genoemde brief: «Vanuit dit uitgangspunt zijn anti-discriminatievoorzieningen, de korpsleiding van de politie en het Parket-Generaal van het openbaar ministerie in het bezit gesteld van de IHRA-werkdefinitie, zodat zij daarmee in de uitoefening van hun taken hun voordeel kunnen doen»? Zo ja:
Ja. Uw citaat en de bronverwijzing zijn correct weergegeven. De werkdefinitie met toelichting, zoals die is te vinden op de website van de IHRA, is gedeeld met discriminatie.nl (de koepelorganisaties van antidiscriminatievoorzieningen), met de Korpsleiding van de politie en met het Parket-Generaal van het OM. De werkdefinitie kan gebruikt worden als mogelijke signalering voor discriminatie. Zoals ik uiteen heb gezet in de beantwoording van vraag 4 leidt dit niet tot een andere weging van het bepalen of een bepaalde uiting of gedraging als strafbaar moet worden beschouwd, dan wel aanleiding vormt om een hogere straf te eisen. Dit betreft een strafrechtelijke juridische beoordeling.
Herinnert u zich de volgende uitspraak in de passage «toepassen IHRA-definitie» in genoemde brief: «Het hanteren van de werkdefinitie verandert niets aan het wettige en beleidsmatige beoordelingskader om een uiting of gedraging als discriminatoir en/of als strafbaar te bestempelen»? Zo ja:
Ja. Uw citaat en de bronverwijzing zijn correct weergegeven.
Zoals ik reeds uiteen heb gezet in de beantwoording op de vragen 4 en 5 zal de werkdefinitie niets veranderen aan het beoordelingskader of sprake is van een strafbaar feit zoals dat voortvloeit uit de wet en de jurisprudentie («wettige beoordelingskader») en de beleidsregels van het OM zoals bijvoorbeeld de Aanwijzing Discriminatie («beleidsmatige beoordelingskader»).
De IHRA-werkdefinitie kan op onderdelen behulpzaam zijn voor politie, OM en rechter om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie kunnen vormen voor discriminerende uitingen of delicten met een discriminatie-aspect.
Heeft het kabinet kennisgenomen van de recente uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak «Baldassi et Autres c. France»?3 Is staand kabinetsbeleid ten aanzien van de «'Boycot, Desinvesteringen en Sancties – beweging» (de BDS-beweging) in overeenstemming met deze uitspraak? Zal deze uitspraak voor het kabinet richtinggevend zijn bij toekomstige beleidsvorming en beoordelingen of uitlatingen discriminatoir zijn?
Ja, deze uitspraak is mij bekend.
Ten aanzien van antisemitisme en andere vormen van discriminatie staat het beleid van het OM – dat deels in samenspraak met mijn departement tot stand komt, maar waarbij uiteindelijk het College van Procureurs-Generaal de doorslaggevende stem heeft – beschreven in de Aanwijzing Discriminatie. Daarin staat onder andere dat vervolging in beeld komt wanneer uitingen als strafbaar gezien kunnen worden, ook na weging van het recht op vrijheid van meningsuiting, de godsdienstvrijheid en de vrijheid van artistieke expressie. Deze Aanwijzing is voor het laatst geactualiseerd in 2019.
Het kabinet treedt niet in individuele zaken. OM en rechter wegen jurisprudentie – ook die van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – mee in de beoordeling van strafbaarheid.
Hoe beoordeelt het kabinet dat de Israëlische regering de IHRA-definitie instrumentaliseert en inzet om de BDS-beweging voor Palestijnse rechten categorisch als antisemitisch te bestempelen?4
De IHRA heeft de definitie van antisemitisme aangenomen als interne werkdefinitie, en het kabinet hecht er aan om de definitie ook als zodanig te beschouwen.
Zoals ik reeds naar voren heb gebracht in het antwoord op vraag 2, worden publieke discussies over politiek en kritiek op staten in beginsel beschermd door de vrijheid van meningsuiting. Het is steeds aan OM en in het dienovereenkomstige geval de rechter om aan de hand van de wet en de jurisprudentie te bepalen waar de grens ligt tussen strafbare uitingen en uitingen die geschaard dienen te worden onder de vrijheid van meningsuiting.
In de brief van 6 juli 20205 is het kabinet ingegaan op de uitvoering van de motie Karabulut. Hierin staat ook het beleidsstandpunt van het kabinet ten aanzien van Israël weergegeven.
Deelt het kabinet de mening dat de Israëlische organisatie «The International Legal Forum» (ILF) de aard en status van de IHRA-definitie onjuist weergeeft, wanneer zij daarover zegt: «For the first time in history, there is a legal definition of antisemitism»?5 Hoe beoordeelt het kabinet de campagne die ILF wereldwijd heeft gelanceerd om de IHRA-definitie in wetgeving op te laten nemen en zodoende juridische status te geven?6
De IHRA heeft de definitie van antisemitisme aangenomen als interne werkdefinitie, en het kabinet hecht er aan om de definitie ook als zodanig te beschouwen. Het staat organisaties uiteraard vrij om ervoor te pleiten om de definitie op te nemen in nationale of EU-wetgeving. Het kabinet is daar in het geval van Nederland of van de EU geen voorstander van.
Deelt het kabinet de zorgen over het feit dat de IHRA-definitie steeds vaker door organisaties als de Non-governmental Organization Monitor (NGO Monitor) en het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) wordt ingezet om personen en groepen, die binnen de vrijheid van meningsuiting kritiek op de staat Israël uiten, te stigmatiseren als zijnde antisemitisch?7 Zo neen, waarom niet?
Nee, het kabinet heeft daar geen zorgen over. In een gezonde democratie is altijd plaats voor organisaties die het belang van een bepaalde groep bepleiten, uiteraard voor zover die belangenbehartiging zich afspeelt binnen de grenzen van de wet. De vraag waar de grens van de vrijheid van meningsuiting ligt is op diverse vlakken een zeer actueel politiek debat, waarbij het kabinet eraan hecht dat er ruimte bestaat om tegengestelde meningen voor het voetlicht te brengen.
Is het kabinet op de hoogte van incidenten waarbij de IHRA-definitie is ingezet om de Europese Unie, het Hof van Justitie van de Europese Unie en voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Koenders van antisemitisme te betichten, op grond van de beschuldiging dat Israël zou zijn blootgesteld aan «dubbele maatstaven», hetgeen één van de «hedendaagse voorbeelden van antisemitisme» is die aan de IHRA-definitie zijn verbonden?8 Hoe beoordeelt het kabinet deze en soortgelijke beschuldigingen?
Het kabinet is van mening dat in een volwassen democratie ruimte moet zijn voor het debat over de reikwijdte van het begrip antisemitisme. Het debat dient daarbij plaats te vinden on beslecht te worden op grond van inhoudelijke argumenten. Ten overvloede merkt het kabinet op dat ons rechtsstelsel, waar het voeren van debat in ruime mate wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting, ook goede rechtsbescherming kent in geval van het zonder goede juridische gronden openbaar beschuldigen van mensen, nu dit strafbare feiten kan opleveren zoals smaad of belediging.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik bij deze gedaan.
De leefomstandigheden van overlevers van de genocide in Srebrenica |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Srebrenica-weduwe Devleta zit 25 jaar later nog altijd in een kamp»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat zevenduizend overlevers van de genocide in Srebrenica nog steeds in tijdelijk opgezette kampen uit die tijd verblijven? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Na de oorlog van 1992–1995 was er sprake van meer dan twee miljoen Bosnische vluchtelingen en ontheemden. Volgens de Bosnische autoriteiten verblijven er momenteel nog circa 5.000 ontheemden in opvangcentra. Het is triest dat deze mensen na 25 jaar nog steeds de status van ontheemde hebben, hoewel zij het recht hebben terug te keren naar hun woonplaats.
Herkent u het beeld dat de omstandigheden in de kampen voor deze overlevers ronduit slecht zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, de omstandigheden in deze opvangcentra zijn niet goed. De Nederlandse ambassadeur heeft dat tijdens een bezoek aan een van de opvangcentra eind 2019 ook geconstateerd.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland, de EU en andere organisaties de afgelopen 25 jaar hebben bijgedragen aan goede opvang van en, indien mogelijk, terugkeer voor de overlevers?
Tussen 1995–2015 heeft Nederland EUR 586 miljoen bijgedragen aan wederopbouw en ontwikkeling in Bosnië-Herzegovina, waarvan meer dan EUR 100 miljoen aan de regio Srebrenica.
Deze hulp betrof noodhulp en wederopbouwprojecten, inclusief het bouwen van woningen voor ontheemden en de terugkerende bevolking. Ook heeft Nederland bijgedragen aan macro-economisch herstel van de getroffen gebieden. Daarnaast ging de Nederlandse steun uit naar het leveren van psychosociale hulp en het opzetten van activiteiten gericht op verzoening.
De Nederlandse hulp werd gekanaliseerd via multilaterale (VN, EU, ICRC) en bilaterale kanalen (non-gouvernementele organisaties) en later via lokale organisaties, als Snaga Žene en Prijatelji Srebrenica. Deze programmamatige betrokkenheid is in 2018 beëindigd.
In 2012 is het Regional Housing Project of Bosnia and Herzegovina van start gegaan met een budget van 291 miljoen euro. De belangrijkste bijdrage levert de Europese Unie. Het project heeft tot doel 3.000 huizen te bouwen voor vluchtelingen en ontheemden. De eerste 1.300 zijn inmiddels opgeleverd.
Specifiek voor de groep ontheemden in de Bosnische opvangcentra is er het project Closure of collective centres and provision of alternative housing solutions van de ontwikkelingsbank van de Raad van Europa. Het project biedt technische assistentie voor de sluiting van de opvangcentra en de bouw van alternatieve huisvesting. In 45 gemeenten zullen 82 gebouwen worden neergezet die aan de ontheemden sociale huisvesting en zorg bieden.
De Bosnische non-gouvernementele organisatie Snaga Žene biedt psycho-sociale hulp aan bewoners van de opvangcentra.
Ziet u mogelijkheden om de inspanningen voor een goed heenkomen voor de overlevers te intensiveren? Zo ja, hoe? Wilt u hieraan werken?
Nederland houdt aandacht voor de regio Srebrenica en voor de situatie van ontheemden in Bosnië-Herzegovina. Na jarenlang intensieve steun, spoort Nederland de Bosnische autoriteiten aan om te zorgen voor adequate huisvesting en -desgewenst- terugkeer van ontheemden. Zo bezocht de Nederlandse ambassadeur in Bosnië-Herzegovina in november jl. nog kamp Ježevać, waar hij sprak met de bewoners en waar hij aandacht vroeg voor de situatie in kampen bij de lokale autoriteiten.
Onafhankelijk advies over welke lessen geleerd kunnen worden van de coronamaatregelen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen motie van de leden Asscher en Marijnissen over onafhankelijk advies welke lessen geleerd kunnen worden van de coronamaatregelen? Kunt u aangeven op welke manier de plannen voor de evaluatie zijn geïntensiveerd naar aanleiding van de aangenomen motie?1
Ik heb de Tweede Kamer op 15 juni, 24 juni, 21 juli en 1 september geïnformeerd over het Lessons Learned traject. Via dit traject intensiveert het kabinet het betrekken van externe deskundigen bij de aanpak van de coronacrisis, conform de aangenomen motie van de leden Asscher en Marijnissen. Ruim 90 externe deskundigen zijn bereid gevonden om mee te doen. Over de uitkomsten van dit traject heb ik uw Kamer op 1 september geïnformeerd.
Klopt het dat een kwartiermaker evaluatie en verantwoording Covid-19 bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid is aangesteld? Zo ja, kunt u toelichten wie als kwartiermaker is aangesteld?
Binnen het programma Directoraat-Generaal COVID-19 is per 6 juli 2020 een directeur Evaluatie en Verantwoording benoemd. De directie Evaluatie en Verantwoording richt zich op de voorbereiding van (externe) onderzoeken en verantwoording (zie www.abd.nl). Aangezien de projectorganisatie zich in een opstartfase bevond, was binnen deze directie ook een kwartiermaker aangesteld.
Minister van Justitie en Veiligheid, heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) op 1 mei 2020 mede namens het kabinet gevraagd om een onafhankelijke evaluatie van de Corona crisis aanpak uit te voeren. Op 7 mei 2020 heeft de OVV ingestemd met het uitvoeren van het onderzoek naar de evaluatie Corona crisis aanpak. De eerste fase van het onderzoek, de verkennende fase, is nu afgerond. In deze fase is de focus voor het verdere onderzoek bepaald. Het onderzoek zal onder meer betrekking hebben op de voorbereiding op een pandemie, de crisisbeheersing en -organisatie, de getroffen maatregelen en de uitfasering van deze maatregelen. Het doel van het onderzoek is om lessen te trekken voor eventuele toekomstige epidemieën.
Kunt u ingaan op het bericht dat de voorgestelde kwartiermaker een vertrouweling en partijgenoot is die openlijk haar stem op u heeft uitgebracht in de strijd om het lijsttrekkerschap van het CDA voor de Tweede Kamerverkiezingen van 17 maart 2021?2
Op berichten die betrekking hebben op (individuele) ambtenaren ga ik in beginsel niet in. Dat past niet in de staatsrechtelijke verhoudingen. Ik heb geen enkele twijfel over de professionaliteit waarmee de werkzaamheden (zullen) worden verricht.
Bent u het ermee eens dat de neutraliteit van de aangestelde kwartiermaker van groot belang is voor het vertrouwen in een kritische evaluatie van de corona-aanpak? Hoe oordeelt u over de neutraliteit van de aangestelde kwartiermaker?
Het is van groot belang dat de wijze waarop de evaluatie zal worden vormgegeven een kritische reflectie op de aanpak van de corona-crisis mogelijk maakt. Juist om die reden heeft de Minister van JenV, mede namens de Minister-President, per 1 mei 2020 gevraagd om een onafhankelijk onderzoek door de OVV. Over de wijze waarop evaluatie wordt vormgegeven en de resultaten ervan legt het kabinet verantwoording af aan uw Kamer.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u het zich voorstellen dat het aanstellen van een partijgenoot en vertrouweling niet bijdraagt aan het vertrouwen in het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u garanderen dat er voldoende ruimte is voor kritiek op het beleid en aanbevelingen voor het bestrijden van een eventuele tweede golf van coronabesmettingen?
Via het Lessons Learned traject hebben ruim 90 externe deskundigen lessen gedeeld op het gevoerde beleid en de uitvoering en zijn hierover in gesprek gegaan. De geschreven bijdragen van al deze deskundigen, alsook de gespreksverslagen van de expertsessies zijn op 1 september openbaar gemaakt. Deze aanpak onderschrijft dat het kabinet open staat voor nieuwe inzichten. Het kabinet is transparant over de ontvangen adviezen en de manier waarop nieuwe kennis wordt meegewogen.
Bent u bereid om de evaluatie geheel onafhankelijk te laten plaatsvinden en hier ook het rapport van KPMG en de VU bij te betrekken waarin wordt gesteld dat tijdens de eerste golf onvoldoende is gedaan om het virus daadwerkelijk in te dammen?3
Zoals reeds gesteld in antwoord op vragen 1 en 6, heeft het kabinet ruim 90 externe deskundigen bereid gevonden om inbreng te leveren in de vorm van geschreven bijdrages. Ook is aan de externe deskundigen gevraagd om een verklaring in te vullen die inzicht biedt in hun functie, eventuele nevenfuncties, en eventuele eerdere betrokkenheid bij VWS inzake de aanpak van de coronacrisis. Al deze schriftelijke bijdragen alsook de gespreksverslagen van experttafels zijn openbaar. Xander Koolman, een van de opstellers van het genoemde rapport, is ook geconsulteerd. Ik ben van mening dat deze werkwijze garandeert dat externe deskundigen onafhankelijk en transparant hun kritiek en lessen uiten.
Het bericht ‘Subsidiepot stroomauto’s nu al op’ |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Subsidiepot stroomauto’s nu al op»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven met welke verwachtingen u naar de komende jaren kijkt met betrekking tot het gebruik van de beschikbare gelden voor elektrische auto’s, zowel zakelijk als voor de consument, nu blijkt dat de subsidiepot voor dit jaar voor nieuwe elektrische auto’s al binnen acht dagen leeg is?
De Subsidieregeling Elektrische Personenauto’s Particulieren (SEPP)3, die vanaf 4 juni 2020 open staat en waarbij het verplichtingenbudget in 2020 op 8 juli na 35 dagen was uitgeput, beoogt met het subsidiëren van de aanschaf of lease van een nieuwe of gebruikte volledig elektrische personenauto het prijsverschil met een voertuig dat op fossiele brandstoffen rijdt te verkleinen voor particulieren. Ondanks de lagere onderhouds- en laadkosten4 dan een auto op fossiele brandstoffen, hikken veel particulieren toch aan tegen de hogere aanschaf- of leaseprijs. Met de subsidieregeling verlaagt het kabinet de komende jaren die drempel voor particulieren.
Het is op dit moment lastig om een goede voorspelling te kunnen doen hoeveel aanvragen er dit jaar nog te verwachten zijn. Het is immers lastig te voorspellen wat de markt aan aanvullende kortingsacties uitvoert. Dit is sterk bepalend voor het verloop van de aanvragen. Daarnaast is de periode nog te kort geweest om te kunnen zien welk deel uitgestelde verkopen betreft en welk deel structureel binnen blijft komen. Bovendien wordt de economie sterk beïnvloed door (internationale) ontwikkelingen aangaande COVID-19. Uit de registratiecijfers blijkt dat van januari t/m augustus 2020 (8 maanden) er in totaal 22.089 nieuwe EV’s op kenteken zijn gezet. Hiervan is 67% zakelijk (2019: 85%) en 33% particulier (2019: 15%). Zo’n 92% van deze particuliere EV’s valt in het A t/m C-segment (doelgroep van de regeling) t.o.v. 51% in dezelfde periode vorig jaar.
In 2020 zijn met deze subsidieregeling in totaal 2.500 nieuwe batterij elektrische personenauto’s voor particulieren gestimuleerd, – circa 0,5% van totale omvang nieuwverkoop van alle auto’s in Nederland. Dit is conform het verplichtingenbudget van € 10 mln in 2020. Circa 38% van deze aanvragen betreft private lease. Sinds het verplichtingenbudget van 2020 begin juli is bereikt, schuiven nieuwe aanvragen conform de regeling maximaal 1 kalenderjaar door, dus naar 2021. Zoals ik uw Kamer recent heb gemeld, is het kabinet voornemens deze doorschuifbepaling in de regeling (zowel voor nieuwe als gebruikte EV’s) op korte termijn stop te zetten en hierdoor in de komende jaren budgettair gezien nog gerichter op de geplande jaarbudgetten te gaan sturen.
Ik verwacht dat de beschikbare gelden voor elektrische personenauto’s ook in de komende jaren tot uitputting zullen komen. Met de regeling wordt invulling gegeven aan een afspraak uit het Klimaatakkoord. Particulieren blijken met deze subsidieregeling bereid te zijn een overstap te kunnen en willen maken van met fossiele brandstof aangedreven naar volledig elektrisch aangedreven personenauto’s.
Hoeveel euro belastinggeld kost de subsidieregeling voor de nieuwe verkoop van elektrische auto’s, alsmede verkoop tweedehands elektrische auto’s, per vermeden ton CO2? Kunt u dit bedrag vergelijken met de huidige marktprijs per ton/CO2 en de kosten per voorkomen ton CO2 bij andere subsidieregelingen? Is dit de meest efficiënte manier om belastinggeld uit te geven en CO2-uitstoot te vermijden?
Op basis van onderzoek (zie bijlage6) zijn de bedragen van de totale overheidskosten en de directe stimuleringskosten tussen 2020 en 2025 op basis van twee berekeningsmethoden bepaald met- en zonder gedragseffecten ten opzichte van het referentiescenario waarbij geen stimulering van EV’s plaatsvindt. Voor de particuliere EV’s dalen de totale overheidskosten van circa € 660 in 2020 naar circa € 450 per bespaarde ton CO2 in 2025. De directe stimuleringskosten bedragen gewogen gemiddeld over de cohorten in deze periode circa € 190 (rekening houdend met gedragseffecten) tot € 262 (zonder gedragseffecten) per bespaarde ton CO2 (circa 30 tot 40% van de totale overheidskosten) in het B-, C- en D- segment. Hierbij is voor de verwachte verkopen in 2020 t/m 2025 uitgegaan van de vermeden praktijkuitstoot van vergelijkbare fossiele personenauto’s in de particuliere markt voor een conservatieve gebruiksperiode van tien jaar met een jaarkilometrage van gemiddeld 14.000 km/jaar en de stimulering in die tien jaar (effectief gezien zijn dat de in het Klimaatakkoord afgesproken stimuleringsmaatregelen tot en met 2025). De gemiddelde CO2-besparing door een B-segment EV in de particuliere markt in 2020 is circa 22 ton (154 g/km praktijkuitstoot van een vergelijkbare ICEV x 140.000 kilometer in tien jaar tijd). Hierbij is geen rekening gehouden met de nieuwste inzichten van de TU Eindhoven. Uit deze recente studie van de TU Eindhoven7 blijkt dat een batterij van een elektrische auto minimaal 250.000 km meegaat (veel meer dan de 140.000 km in tien jaar waar nu mee gerekend is), hierdoor zou de al aanzienlijke, maar conservatief ingeschatte CO2-winst van 22 ton CO2 voor een B-segment auto een stuk hoger uitkomen.
Uit de analyse van het CPB en PBL8 blijkt verder dat ook voor 2025 de nationale kosten van het totale EV-stimuleringspakket uit het Klimaatakkoord naar nul dalen, hetgeen een positiever maatschappelijk rendement in euro per ton CO2 betekent. De Algemene Rekenkamer geeft geen specifieke benchmark voor de overheidskosten per vermeden ton CO2 om voor de mobiliteitssector aan de Klimaatakkoord doelstellingen respectievelijk Parijs akkoord doelstellingen te kunnen voldoen.
De Algemene Rekenkamer heeft alleen teruggekeken naar fiscale stimuleringsmaatregelen in de periode van de Wet uitwerking Autobrief II. De Algemene Rekenkamer heeft daarbij aanbevolen de stimulering van particulieren meer in evenwicht te brengen met de stimulering van zakelijke rijders. Hierin voorziet deze maatregel.
In antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden Lodders, Dijkstra (beiden VVD) en Omtzigt (CDA) over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Autobelastingen als instrument» (Kenmerk: 2020–0000154053) is een reactie gegeven op dit rapport en onze visie gegeven op de doelmatigheid van de besteding van belastinggeld in relatie tot de CO2-reductie. In het regeerakkoord en het Klimaatakkoord heeft het kabinet de ambitie opgenomen dat in 2030 alle nieuw verkochte personenauto’s emissievrij zijn. Deze ambitie is in lijn met het door het kabinet gestelde doel in de nationale Klimaatwet dat de broeikasgasemissies in 2050 met 95% moeten zijn gereduceerd ten opzichte van 1990. In het Klimaatakkoord is daarom voor de periode 2020–2025 een nieuw stimuleringspakket voor emissievrije auto’s afgesproken, waarmee de transitie naar emissievrij rijden wordt versneld. Deze transitie leidt primair tot een lagere CO2-uitstoot, maar bijvoorbeeld ook tot gezondere lucht, minder geluidsoverlast en verminderde afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Tegelijkertijd wordt de stimulering van emissievrije personenauto’s richting 2025 afgebouwd om gelijke tred te houden met de marktontwikkelingen en de dalende kosten van emissievrije auto’s en gericht op middelgrote en kleine emissievrije auto’s. Door de stimulering van emissievrije auto’s in het hogere segment in deze kabinetsperiode te beperken – dit is al ingezet in 2019 en 2020 – en de stimulering af te bouwen in lijn met de dalende kosten van emissievrij rijden, wordt het risico op overstimulering tegengegaan.
Wat is de gevoeligheid van de autoverkoop voor de subsidie? Hoeveel extra elektrische auto’s worden er verkocht die zonder deze subsidie niet zouden zijn verkocht? Hoeveel auto’s zouden er alsnog verkocht worden, ook zonder subsidie? Zou u dit uit kunnen zoeken en de Kamer hier spoedig over kunnen informeren, indien deze kennis niet voor handen is?
De inschatting is dat de subsidieregeling en de MRB-korting leidt tot circa 47.000 particuliere elektrische personenauto’s in het A t/m C-segment tot en met 2025. Voor gebruikte elektrische personenauto’s is dit effect van dezelfde orde van grootte. Bij een gemiddeld subsidiebedrag van circa 3.100 euro per nieuwe particuliere EV in 2020–2025 blijft de regeling binnen het afgesproken budgettaire plafond van € 152 mln. euro. Zonder beleid zouden dit op basis van de berekeningen van het Klimaatakkoord circa 42.000 EV’s minder zijn in de particuliere markt (ca. 12% «freeriders»).
De subsidies leiden tot meer verkoop aan particulieren in het middensegment, omdat de aanschaf of lease van een personenauto prijselastisch is, zo blijkt uit een onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).9 Dit betekent dat de vraag naar elektrische personenauto’s gevoelig is voor prijsveranderingen. Een goed voorbeeld van deze prijselasticiteit zijn de tijdelijke hoge kortingen van drie automerken (MG, Nissan en Renault). Van de aanvragen voor nieuwe EV’s heeft tot en met eind juli zo’n 44% gebruik gemaakt van deze stuntaanbiedingen. Bovenop de overheidssubsidie van € 4.000,– op een nieuwe elektrische personenauto gaven deze merken particulieren een even hoge (tijdelijke) korting van € 4.000,– op hun nieuwe elektrische modellen. Dit verlaagde de aanschaf- en leaseprijs aanzienlijk.
Kunt u aangeven waarom er minder gebruik wordt gemaakt van de regeling voor de tweedehandsmarkt voor elektrische auto’s? Zit deze regeling wel goed in elkaar? Wat is het verschil in beide regelingen en wat zegt dit over de regeling voor tweedehands auto’s?
Ik heb geen indicaties dat dit deel van de regeling niet conform doelstelling zou werken. Het budget voor gebruikte elektrische personenauto’s is € 7,2 miljoen, waarvan op 28 september jl. € 4 miljoen was aangevraagd (1.999 voertuigen). Uit het net gepubliceerde nationale laadonderzoek van Elaad en Vereniging Elektrische Rijder blijkt dat van de particuliere elektrische rijders 50% een gebruikte EV rijdt. Wel is het zo dat de markt voor gebruikte elektrische auto’s nog in ontwikkeling is. Het voornaamste verschil tussen beide regelingen is de hoogte van het subsidiebedrag; voor nieuwe elektrische auto’s is dat € 4.000,– voor gebruikte elektrische auto’s is dat € 2.000,–. Er zijn indicaties dat de populariteit van de regeling voor gebruikte EV’s (sterk) groeiende is.10, 11
Kunt u een toelichting geven op de beperkte klimaatwinst die wordt geboekt met deze subsidieregels als fiscale stimulering voor elektrische auto’s?3
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt de beperkte klimaatwinst over de doelmatigheid van de maatregel?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de CO2-besparing door deze subsidiemaatregel een goed voorbeeld is van een fiscale maatregel in de autobelastingen met een beperkte klimaatwinst en hoge kosten per voorkomen ton CO2 zoals ook de Algemene Rekenkamer (ARK) in haar rapport «Autobelastingen als instrument» verwoordde? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, in tegenstelling tot de ARK, van mening dat de huidige stimulerende maatregelen ten behoeve van verkoop van elektrische auto’s nog de juiste is? Kunt u dit toelichten?
Ja. Ik geef hiermee invulling aan de afspraken uit het Klimaatakkoord van een jaar geleden om de beoogde klimaatdoelstellingen te kunnen bereiken. Onderdeel van deze afspraken zijn diverse stimuleringsmaatregelen voor elektrisch vervoer. Deze maatregelen dragen bij om de afgesproken klimaatdoelen in 2030/2050 te kunnen bereiken. Met de SEPP wordt elektrisch rijden ook voor de particulier bereikbaarder. Daarnaast dragen de maatregelen volgens onder meer de RAI en BOVAG bij aan het opvangen van de negatieve impact van de coronacrisis op de autoverkoop.
Kunt u de berekeningen naar de Kamer sturen waarop u oorspronkelijk baseerde dat deze subsidiepost voldoende zou zijn geweest voor de rest van het jaar 2020?4
Alle berekeningen die zijn uitgevoerd, heeft u reeds ontvangen op 3 juli 201913. De subsidie was onderdeel van een totaalpakket aan maatregelen in het kader van het Klimaatakkoord waarover budgettaire afspraken zijn gemaakt. Deze worden in het kader van Hand aan de Kraan systematiek gemonitord om budgettaire excessen te voorkomen. Wat betreft het kasritme is voornamelijk gekeken naar historische verkoopaantallen voor particulieren (2019 bijvoorbeeld laatste halfjaar 1.600 EV’s in de segmenten A t/m C).
De kosten voor niet-digitale aanvragen bij gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat sommige gemeenten een prijsverschil hanteren voor digitale aanvragen van uittreksels en aanvragen die bijvoorbeeld aan de balie worden gedaan, waarbij soms meer dan 2,5 keer zoveel wordt gevraagd voor een niet-digitale aanvraag?1 2 3 4 5
Ja.
Deelt u de mening dat, ook voor mensen die geen computer kunnen of willen gebruiken en liever persoonlijk contact hebben, het aanvragen van gemeentelijke documenten en uittreksels goed toegankelijk zou moeten zijn? Zo ja, hoe verhoudt z’n prijsverschil zich daartoe volgens u?
Het vaststellen van de tarieven van gemeentelijke dienstverlening behoort tot de gemeentelijke autonomie. Het is dan ook aan de gemeenteraad om te oordelen over de hoogte van de tarieven. De gemeenteraad kan het best beoordelen wat lokaal een passend tarief is. Het is niet aan mij om hierin te treden.
De leges die een gemeente vraagt voor burgerzaken mogen maximaal de kosten dekken die de gemeente maakt. Of de inkomsten de kosten niet overstijgen wordt niet bepaald op het niveau van een individuele dienst, maar op het niveau van alle diensten binnen de legesverordening.
In het algemeen kan nog gesteld worden dat bij een digitale aanvraag minder kosten komen kijken dan bij een niet-digitale aanvraag.
Bent u bereid om een einde te maken aan deze soms zeer grote prijsverschillen tussen digitale aanvragen en aanvragen die aan de balie worden gedaan of die per post worden opgestuurd voor hetzelfde document? Zo ja, welke maatregelen gaat u daarvoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel 'Nog altijd miljarden euro’s subsidie naar fossiele energiesector' |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nog altijd miljarden euro’s subsidie naar fossiele energiesector»?1
Ja.
Herkent u de onderzoeksresultaten uit het rapport Past time for Action: Subsidies en Public Finance for Fossil Fuels in the Netherlands van Oil Change International en Milieudefensie?2
Ja. De inzet van het kabinet blijft om door de uitvoering van het Klimaatakkoord in 2050 een CO2-neutrale energievoorziening te bereiken. Hoewel ik mij slechts ten dele kan vinden in de gepresenteerde cijfers, is niettemin wel duidelijk dat gebruik van en handel in fossiele grond- en brandstoffen sterk verweven zijn met onze economie, die nog voor langere tijd medeafhankelijk zal zijn van fossiele brandstoffen. Voor een uitgebreide toelichting op de overeenkomsten en verschillen tussen de in het rapport gepresenteerde cijfers en de cijfers die het kabinet hanteert, verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Van der Lee over dezelfde studie.
Welke definitie hanteert het kabinet, gelet op het feit dat in de discussies rondom fossiele subsidies verschillende definities worden gehanteerd, voor fossiele subsidies en wat is hiervoor de onderbouwing?
Het kabinet hanteert de definitie van de WTO en werkt dit verder uit in de brief over financiële prikkels voor fossiele brandstoffen, die de Kamer heden ontvangt.
De WTO heeft een algemene definitie van subsidies ontwikkeld, die zich niet specifiek op energie richt maar breed toepasbaar is.
De WTO spreekt van subsidie als:
er sprake is van een financiële tegemoetkoming door de rijksoverheid of een ander overheidslichaam, die leidt tot een directe stroom van fondsen (leningen, overheidsgaranties, giften) vanuit overheden naar private partijen (dit zijn de prijssubsidies, die het International Energy Agency (IEA) regelmatig onderzoekt), er gemiste overheidsinkomsten zijn (bijvoorbeeld belastingteruggaven en -vrijstellingen), overheden goederen en diensten leveren of specifieke goederen inkopen, en overheden bijdragen aan specifieke fondsen geven.
Deelt u de mening dat de subsidie op fossiele energie in Nederland die de energietransitie remmen zo spoedig mogelijk beëindigd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de mening dat in de transitie geen subsidies of financiële prikkels voor fossiele brandstoffen passen. Daar waar deze onderdeel zijn van regelingen als de Europese Richtlijn Energiebelastingen of internationale verdragen, dient afschaffing in internationaal verband plaats te vinden met het oog op een gelijk speelveld en met inachtneming van de nodige zorgvuldigheid en oog voor sectorspecifieke omstandigheden.
Hoe rijmt u de ambitie van het kabinet om te stoppen met fossiele subsidies in 2020 met deze onderzoeksresultaten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u dat volgens dit onderzoek in de afgelopen vier jaar de fossiele overheidssteun met 700 miljoen euro is gestegen?
Ik herken dit cijfer niet. Zoals blijkt uit mijn brief aan uw Kamer over financiële prikkels voor fossiele brandstoffen neemt het totale budgettaire beslag van de daarin beschreven regelingen in de periode 2016–2020 met ongeveer 200 miljoen toe. Deze toename wordt verklaard door de jaarlijkse indexatie van de belastingtarieven enerzijds en door volumeontwikkeling anderzijds binnen de bestaande regelingen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 worden er door de onderzoekers een aantal aanvullende posten meegenomen die niet als publieke steun voor fossiele brandstoffen gekwalificeerd kunnen worden.
Welke vorderingen heeft het kabinet gemaakt bij het afschaffen van fossiele subsidies ten opzichte van bijna een jaar geleden toen hier vragen over gesteld zijn naar aanleiding van de conclusie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Europese Commissie dat Nederland fossiele brandstoffen dubbel zo veel subsidieert als hernieuwbaar?3 Als er geen voortgang is gemaakt, hoe is dat te verklaren?
In de antwoorden op de vragen van een jaar geleden (kenmerk 2019D28371) is aangegeven dat een eenduidig overzicht van de fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen en de belemmeringen hiervan voor de energietransitie noodzakelijk is en dat op basis daarvan wordt bezien welke mogelijkheden er zijn om tot uitfasering van dergelijke prikkels te komen. Daarnaast is aangeven dat het kabinet werkte aan de benodigde inventarisatie, die vervolgens internationaal getoetst zou worden door de OESO. Die toetsing heeft aan het einde van het afgelopen jaar plaatsgevonden tijdens het bezoek van het IEA-onderzoeksteam in het kader van de In-Depth Review en is daarna uitgewerkt in het OESO-rapport. Hetzelfde geldt voor het rapport van Clingendael International Energy Programme over de definitie van subsidies. Voor de inventarisatie en de stappen die het kabinet op basis hiervan gaat zetten verwijs ik u naar de brief aan de Kamer over financiële prikkels voor fossiele brandstoffen.
Wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten van het toegezegde onderzoek naar fossiele subsidies in Nederland die de energietransitie remmen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel subsidie investeert dit kabinet, alle verschillende subsidies zoals (SDE+, ISDE, warmtefonds) bij elkaar opgeteld, per jaar in de energietransitie? Hoeveel subsidie investeerde het vorige kabinet jaarlijks in de energietransitie?
De overheid doet uitgaven voor het klimaatbeleid. De overheid draagt bijvoorbeeld bij aan het stimuleren van hernieuwbare energie, de verduurzaming van gebouwen, maatregelen bij landbouw en grondgebruik, het stimuleren van (tweedehands) elektrische auto’s voor particulieren en het stimuleren van concrete CO2-reductiemaatregelen in de industrie. Ook worden er verschillende pilots en demonstratieprojecten opgestart om kennis op te doen.
In het regeerakkoord is afgesproken dat in deze kabinetsperiode jaarlijks bijna € 4 miljard beschikbaar is voor de financiering van de klimaat-en energietransitie. Het grootste deel van dit bedrag gaat naar de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE++). Voor deze regeling is jaarlijks een bedrag beschikbaar dat oploopt naar € 3,4 miljard in 2030. Tot 2030 maakt de regering € 300 miljoen per jaar vrij voor het opbouwen van expertise en het uitvoeren van proefprojecten (pilots & demonstratie).
Na het regeerakkoord heeft de overheid verschillende aanvullende middelen beschikbaar gesteld voor het klimaatbeleid. In de najaarsnota 2018 is incidenteel € 500 miljoen gereserveerd voor maatregelen om op korte termijn CO2 te besparen. Te denken valt aan gedragsmaatregelen op het gebied van mobiliteit, zoals een campagne voor energie-efficiënter rijgedrag en de juiste bandenspanning. In de Voorjaarsnota 2019 heeft de overheid daarnaast € 400 miljoen incidenteel en € 110 miljoen structureel gereserveerd voor het Klimaatakkoord. Het gaat dan bijvoorbeeld om middelen voor het warmtefonds. Bij het Klimaatakkoord is additioneel incidenteel € 300 miljoen aan middelen vrijgemaakt. Deze middelen worden onder andere gebruikt voor fietsparkeren, voor het tijdig uitrollen van (duurdere) unieke CO2-reducerende maatregelen en het tijdig beschikbaar stellen van infrastructuur voor energie en CO2-transport mede om te voorkomen dat bedrijven anders in de problemen kunnen komen. Middelen in het topsectorenbeleid en het innovatiebeleid zullen (met de missiegedreven inzet op meerjarige programma’s) sterker gericht worden op de energie- en klimaatopgaven. Ook komt een deel van de middelen voor decentrale overheden ten goede aan klimaatbeleid.
Een overzicht van de budgettaire gevolgen van het Klimaatakkoord (inkomsten en uitgaven) zijn samengevat in een budgettaire tabel die met het Klimaatakkoord aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 813 nr. 348). Daarnaast zijn in de EZK-begroting 2020 het «Overzicht maatregelen ten behoeve van het Energieakkoord», het Klimaatakkoord en CO2-reducerende maatregelen (uitvoering Urgenda-vonnis) opgenomen. Dit overzicht is opgesteld naar aanleiding van de motie Leegte (Kamerstuk 30 196, nr. 278) en bevat alle maatregelen van alle ministeries ten behoeve van het Energieakkoord, het Klimaatakkoord en de uitvoering van het Urgenda-vonnis.
Voor het vorige kabinet ontbreekt een dergelijk overzicht van klimaatgerelateerde subsidies. Veruit de grootste uitgave was gericht op de subsidiering van duurzame energie. Deze subsidies liepen in de vorige kabinetsperiode op naar ruim 1,5 miljard in 2017.
Financiering onder het European Defence Fund |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Luik meets Dutch MoD to discuss military funding»?1
Ja.
Klopt het dat, om gebruik te maken van alle mogelijkheden voor financiering onder het European Defence Fund (EDF), bedrijven in de Defensie-industrie cofinanciering nodig hebben?
Het EDF biedt financiële ondersteuning aan bedrijven en kennisinstellingen voor de ontwikkeling van nieuwe defensieproducten en -technologieën en onderzoek. Het financieringspercentage van een subsidiabele actie is afhankelijk van het type actie dat wordt uitgevoerd. In art 11.3 van de gedeeltelijk aangenomen EDF-verordening is vastgelegd dat voor prototyping tot 20% van de subsidiabele kosten wordt vergoed; voor kwalificering, tests en certificering wordt tot 80% van de subsidiabele kosten vergoed; voor acties gericht op onderzoek, studies en ontwerp wordt tot 100% van de subsidiabele kosten vergoed.
Om in aanmerking te komen voor financiering uit het EDF dienen consortia aan te tonen dat het deel van de kosten waarvoor geen EDF-financiering is voorzien, op een andere wijze wordt gedekt. In de EDF-verordening is niet vastgelegd wie zorg dient te dragen voor het leveren van de cofinanciering. De zogenoemde cofinanciering kan derhalve worden gedragen door de lidstaat waarin het bedrijf is gevestigd, maar kan ook op andere wijze worden gefinancierd, waaronder door het bedrijf zelf.
Klopt het dat deze cofinanciering afkomstig mag zijn van de lidstaat waar het Defensiebedrijf vandaan komt en lidstaten op deze manier hun bedrijven kunnen helpen om toegang te krijgen tot subsidies uit het EDF?
Zie antwoord vraag 2.
Is er al iets te zeggen of andere landen geld beschikbaar gaan stellen voor cofinanciering? Zo ja, hoeveel?
Conform staand beleid ben ik niet in de positie om uitspraken te doen over het interne beleid van andere lidstaten.
Welke plannen hebt u om cofinanciering beschikbaar te stellen?
Op de Defensiebegroting is geen specifieke budgetregel opgenomen voor cofinanciering van het EDF. Indien Defensie een verzoek ontvangt voor cofinanciering, zal worden gekeken naar de mate waarin het respectievelijke projectvoorstel aansluit op de defensiebehoefte en projectplanning. Indien het projectvoorstel aansluit op een bestaande, gefinancierde behoefte en planning kan budget vanuit het Defensie Lifecycle Plan (DLP) worden ingezet als cofinanciering.
De verwachting is echter dat de mogelijkheid om projectvoorstellen te cofinancieren vanuit het DLP of de projectenbegroting niet toereikend is om optimaal gebruik te maken van het EDF en niet voldoende flexibiliteit biedt om tijdig in te spelen op kansen van bruikbare militaire producten en technologieën, voor de industrie en voor Defensie. Derhalve worden op dit moment de mogelijke financieringsopties voor het EDF, door de beleidsverantwoordelijke departementen op ambtelijk niveau in kaart gebracht. De coördinatie en sturing hierop vindt plaats vanuit de Interdepartementale Coördinatiegroep Europese Defensie Samenwerking.
Deelt u d mening dat, zelfs al zou alle cofinanciering van Defensiebedrijven zelf komen, een deel daarvan nog steeds gezien kan worden als verkapte cofinanciering vanuit lidstaten indien het gaat om staatsbedrijven die zeer nauwe banden onderhouden met de krijgsmacht in het land waar zij vandaan komen?
In de wijze waarop bedrijven die (deels) eigendom zijn van overheden hun deelname aan EDF-projecten financieren is geen inzicht. Indien een EDF-project aansluit op een nationale defensiebehoefte van een land, waarmee op termijn operationele en financiële voordelen kunnen worden gerealiseerd door een defensieorganisatie, ligt het voor de hand dat een overheid bereid is te zoeken naar mogelijkheden om bij te kunnen dragen. Ook in Nederland wordt door Defensie gekeken in hoeverre EDF-projectvoorstellen aansluiten op de defensiebehoefte en projectplanning.
De Europese Defensiemarkt kent een ongelijk speelveld. Nederland steunt de Europese Commissie dan ook in haar initiatief om een Europese markt te realiseren met gelijke kansen voor iedereen. Daarbij is vanuit Nederland in het bijzonder aandacht voor de positie van het MKB. Het EDF kan daaraan op termijn bijdragen doordat het grensoverschrijdende samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen stimuleert.
Als Nederland naar rato van de relatieve omvang van de Nederlandse Defensie-industrie binnen de Europese Unie aan projecten zou willen deelnemen, hoeveel geld zou er dan aan cofinanciering beschikbaar moeten komen?
Er is geen eenduidig antwoord te geven op deze vraag. De cofinancieringsbehoefte is immers sterk afhankelijk van een aantal variabele factoren. Ten eerste is de cofinancieringsbehoefte afhankelijk van het type actie dat wordt uitgevoerd (zie ook vraag 2, 3) door een consortium. Indien een prototype wordt ontwikkeld, is de cofinancieringsbehoefte significant hoger dan wanneer de actie zich richt op onderzoek. Ten tweede is de cofinancieringsbehoefte afhankelijk van de samenstelling van een consortium, gezien er verschillende bonussen kunnen worden verkregen door (significante) deelname van het midden- en kleinbedrijf en/of middelgrote ondernemingen aan een project (EDF verordening art. 14 lid b, c en d). Ten slotte hangt de hoogte van de gevraagde cofinanciering samen met de vraag of een actie wordt uitgevoerd als onderdeel van een PESCO project, gezien ook hier een bonusregeling aan is verbonden (EDF verordening art. 14 lid a en d).
Kunt u zeggen hoeveel cofinanciering er door andere landen beschikbaar is gesteld bij de eerste tranche van projecten waarbij de Commissie onder de voorloper van het EDF in juni al 205 miljoen euro ter beschikking stelde?2
De Commissie heeft onder de EDIDP 2019 call € 200 mln. toegekend aan succesvolle consortia. De totale kosten van de projecten bedroegen € 276 mln. Dit betekent dat in het totaal een bedrag van € 76 mln. op andere wijze gefinancierd dient te worden.
Kunt u zeggen hoeveel geld er bij deze eerste tranche naar Nederlandse bedrijven is gegaan, en hoeveel geld de Nederlandse overheid hier voor cofinanciering beschikbaar heeft gesteld?
Nederlandse bedrijven zijn bij drie van de zestien succesvolle EDIDP 2019 projectvoorstellen betrokken. In twee projecten zijn Nederlandse partijen betrokken als consortium lid, bij één project als onderaannemer.
De Europese Commissie kende in totaal 22 mln. toe aan consortia waarin Nederlandse partijen betrokken zijn als consortium lid. Daarnaast kende de Europese Commissie € 44 mln. toe aan het project waar Nederlandse partijen als onderaannemer zijn betrokken. Het budget wordt conform de werklast verdeeld over de deelnemende bedrijven en instellingen, en valt dus niet volledig ten deel aan de Nederlandse deelnemers.
Vanuit de Nederlandse overheid wordt voor één project een financiële bijdrage geleverd. De hoogte van de cofinanciering en de verdeling binnen de consortia zijn commercieel vertrouwelijk.
Kunt u zeggen of er al gesprekken plaatsvinden tussen u en de Minister van Economische Zaken over cofinanciering, inclusief de mogelijkheid hiervoor geld uit het Groeifonds of andere faciliteiten ter beschikking te stellen, aangezien beleidsoptie 18 uit rapport 16 van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen voorstelt een defensievoorziening voor cofinanciering bij het Ministerie van Economische Zaken onder te brengen?
Graag verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 5. EDF-projecten dragen bij aan het versterken van het kennisniveau, innovatie ecosysteem en verdienvermogen rondom de Nederlandse Defensie gerelateerde industrie. Momenteel wordt, in lijn met de Defensie Industrie Strategie (2018) waarin de ambitie is geformuleerd dat Nederland tot de top 10 van landen wil behoren die gebruikmaken van EDF, bezien hoe het Ministerie van EZK, naast het Ministerie van Defensie, kan bijdragen aan de cofinanciering die benodigd is om EDF middelen te ontsluiten. De Interdepartementale Coördinatiegroep Europese Defensie Samenwerking, waarover uw Kamer onder andere via de technische briefing van 10 november jl. is geïnformeerd, is een belangrijk instrument voor de afstemming tussen Defensie, EZK en andere departementen hieromtrent.