Het verwachte personeelstekort in de kinderopvang deze zomer |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Paul van Meenen (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kinderopvang verwacht tekort aan personeel deze zomer»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Welk beeld heeft u van de krapte op de arbeidsmarkt in de kinderopvang nu en de komende tijd?
De situatie op de arbeidsmarkt voor kinderopvang is door de Covid-19-crisis met onzekerheden omgeven. De sector heeft een zeer uitdagende periode achter de rug waarin ook veel is gevraagd van de medewerkers in de kinderopvang en de houders van kinderopvanglocaties.
Het is denkbaar dat op de korte termijn de ervaren krapte op de arbeidsmarkt zal blijven bestaan. Ten eerste zal de ervaren krapte van vóór Covid-19 niet meteen zijn verdwenen, mogelijke wachtlijsten worden eerst weggewerkt. Ten tweede kan op de korte termijn krapte in personeelsaanbod toenemen doordat medewerkers in een risicogroep en zieke medewerkers thuisblijven. Ten derde is de vraag naar kinderopvang in de zomer mogelijk groter dan gebruikelijk door het uitblijven of uitstellen van vakanties.
Op de korte termijn is het dan ook belangrijk om medewerkers voor de sector te behouden. Daarbij is de aantrekkelijkheid van de kinderopvang als werkgever van belang. De campagne «Kinderopvang dankzij jou» van het Arbeidsmarktplatform Kinderopvang, die ik ondersteun, draagt hieraan bij. De campagne richt zich op het bevorderen van de beroepstrots van kinderopvangmedewerkers. De campagne is ook een manier om de waardering die er is voor de medewerkers in de sector duidelijk te maken.
Met de Tijdelijke Tegemoetkomingsregeling Kinderopvang (TTKO) heb ik gezorgd voor stabiliteit in de kinderopvang op korte termijn. In deze bijzondere situatie heeft het kabinet ouders gevraagd de rekening van de kinderopvang te blijven betalen tijdens de sluiting van de kinderopvang. Het door laten lopen van de reguliere betaling had verschillende voordelen. Ouders konden op deze manier de plek voor hun kinderen op de kinderopvang behouden. De kinderopvangtoeslag bleef gewoon doorlopen en er was geen noodzaak tot ingrijpen in het lopende toeslagsysteem. Hierdoor bleef de kinderopvang gefinancierd en in staat om goede noodopvang te verzorgen. Dit heeft gezorgd voor stabiliteit in de kinderopvang op de korte termijn. Om te voorkomen dat ouders hierbij betalen voor een dienst die zij op dat moment niet geleverd kregen, heeft het kabinet in samenspraak met de kinderopvangsector besloten ouders met kinderopvangtoeslag te compenseren voor de eigen bijdrage die zij betalen door middel van de TTKO. Ouders hebben breed gehoor gegeven aan de oproep om door te blijven betalen. Het aantal opzeggingen van contracten wijkt hierdoor niet veel af van de cijfers in normale tijden. Op de korte termijn zijn de gevolgen van Covid-19 op de vraag naar kinderopvang dus relatief beperkt.
De kinderopvang is een conjunctuurgevoelige sector. Hierdoor zullen op de middellange termijn de economische gevolgen van Covid-19 ook een effect hebben op de vraag naar kinderopvang en in het verlengde daarvan op de arbeidsmarkt in de kinderopvang. In de Juniraming 2020 van het CPB2 wordt in het basisscenario een stijging van de werkloosheid naar 5% in 2020 en 7% in 2021 verwacht. Een stijgende werkloosheid leidt tot een daling van de vraag naar kinderopvang. Dit leidt op haar beurt naar verwachting tot een afnemende vraag naar pedagogisch medewerkers.
Als gevolg van de economische recessie in 2009 steeg de werkloosheid tot ongeveer 7,5% in de periode 2013–2015. Gedurende de recessie nam de vraag naar kinderopvang af. De bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag gedurende de crisis, zorgden voor een grotere daling in het gebruik van kinderopvang. Dit werkte ook door in de arbeidsmarktperspectieven voor pedagogisch medewerkers en een lagere instroom in opleidingen vanwege de onzekere arbeidsmarktperspectieven.
Of de huidige crisis vergelijkbare gevolgen gaat hebben, hangt af van hoe de economie zich in de komende periode gaat ontwikkelen en de snelheid waarmee het herstel zich inzet. De overheid hecht aan goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang, omdat ze het belang inziet dat ouders arbeid en zorg kunnen combineren. In het stelsel van kinderopvang is continuïteit belangrijk. Ik hecht belang aan zoveel mogelijk stabiliteit in deze conjunctuurgevoelige sector. De conjunctuurgevoeligheid van de kinderopvang zie ik daarom als een urgent aandachtspunt. Het beleid van het kabinet zal daarbij de komende periode gericht blijven op het ondersteunen van een zo spoedig mogelijk economisch herstel.
Kunt u een reactie geven op het onderzoek van Kinderopvang werkt!, uitgevoerd in opdracht van het Platform Arbeidsmarkt Kinderopvang?2
Het Platform Arbeidsmarkt Kinderopvang heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van Covid-19 op de arbeidsmarkt voor kinderopvang. Dit is gedaan door middel van een enquête uitgevoerd onder werkgevers in de kinderopvang.4 Werkgevers is gevraagd naar hun verwachtingen van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. In totaal hebben 333 respondenten de vragenlijst ingevuld.
In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt naar effecten op de korte termijn en effecten op de middellange termijn. Een derde van de respondenten verwacht dat er tot september een personeelstekort zal blijven. Het overige deel verwacht voldoende medewerkers te hebben. Voor de periode van september tot december verwacht 25 procent van de respondenten nog een tekort. 42 procent van de respondenten geeft aan te verwachten dat de Covid-19-crisis zal leiden tot minder vraag naar kinderopvang in het komende jaar. Op basis van de verwachtingen van werkgevers schatten de onderzoekers dat het aantal werknemers in de kinderopvang in januari 2021 met ongeveer 500–1000 zal krimpen ten opzichte van nu.
Het onderzoek geeft een beeld van de verwachtingen van werkgevers over de gevolgen van Covid-19. Dit geeft een indicatie van wat de mogelijke gevolgen van Covid-19 gaan zijn. De resultaten sluiten aan bij mijn huidige verwachtingen van de gevolgen, namelijk dat er op korte termijn nog krapte kan zijn maar dat deze op de middellange termijn zal afnemen als economisch herstel niet snel inzet (zie antwoord op vraag 2). Ik ga hierover in gesprek met de sector.
Wat zijn de effecten van de coronacrisis op het personeelsaanbod in de kinderopvang, aangezien medewerkers in de risicogroep niet kunnen worden ingezet en gezinnen niet, of korter, op vakantie gaan?
Van de werkgevers die zijn bevraagd in het onderzoek verwacht een derde tot september 2020 een personeelstekort te hebben. Van de respondenten geeft 24% aan dat dit wordt veroorzaakt doordat risicogroepen niet inzetbaar zijn. 34% van de werkgevers geeft een open antwoord, waarvan een deel het niet of minder op vakantie gaan van gezinnen als oorzaak aanwijst.
In de zomermaanden juli en augustus is er normaliter sprake van een daling in de vraag naar kinderopvang. Het is onzeker of dat ook dit jaar zo is. Bepalend hiervoor is of mensen vrij nemen in de zomermaanden of hun vakantie uitstellen. Op basis van de werkgeversverwachtingen kan dat niet worden vastgesteld.
Wat zijn de effecten van de te verwachte economische crisis als gevolg van de coronacrisis op het personeelsaanbod in de kinderopvang, aangezien deze sector zeer conjunctuurgevoelig is?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wanneer kan de Tweede Kamer de uitwerking van de aangenomen motie van de leden Van Meenen en Postma verwachten die vraagt om een arbeidsmarktvisie voor de kinderopvang en een plan voor krapte op de arbeidsmarkt?3
Vorig jaar heeft uw Kamer de motie van de leden Van Meenen en De Pater-Postma aangenomen. Hierin wordt de regering verzocht een arbeidsmarktvisie op te stellen voor de kinderopvang, waarin ten minste een plan wordt opgesteld voor de krapte op de arbeidsmarkt. Ik heb uw Kamer toegezegd om aan de hand van gesprekken met de sector te komen tot breed gedragen oplossingsrichtingen om de krapte aan te pakken en u hierover te informeren in de eerste helft van dit jaar.
Voor Covid-19 was ik constructief met de sector in gesprek en waren al grote stappen gezet richting enkele oplossingsrichtingen. Zo is begin dit jaar de campagne «Kinderopvang dankzij jou»6van het Platform Arbeidsmarkt Kinderopvang gestart, waarvoor ik een subsidie heb verstrekt. Ook heb ik in overleg met de sector besloten tot het uitstellen van de implementatie van de taaleis en de eis van babyscholing van 2023 naar 2025.
Helaas heeft de Covid-19-crisis het traject om te komen tot breed gedragen oplossingsrichtingen vertraagd. Hierover is de kamer in de Verzamelbrief kinderopvang d.d. 1 juli 2020 geïnformeerd.7 Nu de acute druk op de arbeidsmarkt iets lijkt af te nemen, zullen de sectorpartijen en ik het gesprek hervatten en samen bezien hoe we elkaar kunnen versterken bij de aanpak van de arbeidsmarktproblematiek. Daarbij zal er aandacht zijn voor de onzekerheid van de komende periode, vanwege Covid-19 zelf en vanwege de economische gevolgen van Covid-19 en de betekenis hiervan voor de (ontwikkeling van de) arbeidsmarkt in de kinderopvang. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst van deze gesprekken.
Sluiten de visie en het plan voor krapte aan op de veranderende omstandigheden die de coronacrisis met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich uw toezegging in het debat over de Wet hardheidsaanpassing Awir dat u extra informatie zult geven over de motivering en onderbouwing van Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van wijzen inzake de besluiten over de waarschijnlijke en mogelijke vergelijkbaarheid van CAF-zaken, waarbij u aangaf dat u deze informatie zowel aan de Tweede Kamer als aan betrokken ouders zou verschaffen? Kunt u deze informatie zo spoedig mogelijk verschaffen?
Ja, dat herinner ik mij. De Commissie heeft een uitgebreidere beschrijving van haar gehanteerde werkwijze opgesteld. In mijn brief van 23 juni heb ik aangegeven, dat ik helaas heb geconstateerd dat een deel van de informatie die de Commissie vanuit de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) ontving niet juist was. De Commissie is dus op basis van deels onjuiste en onvolledige informatie tot haar advies gekomen. De informatie die ik op 17 juni jl. heb toegezegd bevat dan ook fouten. Omdat ik hierover transparant wil zijn, deel ik de gevraagde stukken als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen. Om de fouten te herstellen, zullen de eerder afgewezen acht CAF-zaken herbeoordeeld worden en tref ik daarbij de volgende maatregelen.
Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit proces en u dan de nieuwe voorgenomen advisering van UHT en de adviezen van de Commissie toezenden.
Zijn de besluiten van de Commissie van wijzen geldig en op de juiste wijze genomen nu blijkt dat twee van de vijf leden helemaal niet benoemd waren toen de besluiten genomen werden?1
De Commissie van Wijzen heeft UHT geadviseerd over de vraag of op onderzoeksniveau sprake was van institutionele vooringenomenheid ten aanzien van de CAF-zaken die door de Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) als waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar met CAF 11 zijn aangemerkt. UHT heeft de adviezen van de Commissie van Wijzen overgenomen en gecommuniceerd aan de ouders in de CAF-zaken. De adviezen van de Commissie van Wijzen zijn geen besluiten. De adviezen van de Commissie van Wijzen zijn op geldige wijze tot stand gekomen. Uit het instellingsbesluit dat op 11 juni jl. is gepubliceerd volgt dat er terugwerkende kracht is verleend tot 1 april 2020. Deze terugwerkende kracht geldt ook voor de benoeming van de leden. Bovendien kan de commissie met drie leden adviseren over zaken. Zoals blijkt uit het verslag van de Commissie van 4 mei jl. heeft de voltallige commissie de stukken bestudeerd en ingestemd met het advies. In de bestudeerde stukken is helaas onjuiste informatie opgenomen. Daarom worden, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb vermeld, de CAF-zaken die niet vergelijkbaar zijn geacht opnieuw beoordeeld.
Waarom heeft de Commissie van wijzen niet het recht gekregen om alle documenten van een CAF-dossier van de Belastingdienst te krijgen? Bent u bereid de Commissie dat recht alsnog te verschaffen?2
De Commissie heeft recht op alle informatie. Ten behoeve van het opnieuw beoordelen van de CAF-zaken die in een eerder stadium als niet vergelijkbaar zijn geacht, zal UHT alle documenten die behoren tot dossiers van de betreffende CAF-zaken aan de Commissie verstrekken.
Kunt u daarbij toelichten waarom er in het verslag van de Commissie van wijzen wordt gesproken over «de onderzochte jaren 2014 en 2015»? Wat betekent deze formulering? Welke benadering hebben Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van wijzen gekozen inzake de jaren buiten die periode – zoals het jaar 2016 – en op basis van welke argumentatie?
De beoordeling op vergelijkbaarheid met CAF-11 is gericht op de toeslagjaren waarover het recht op kinderopvangtoeslag van de betrokken ouders werd beoordeeld in het kader van een CAF-zaak. In het geval van CAF-Anker heeft Belastingdienst/Toeslagen vragen gesteld aan de ouders over de jaren 2014 en 2015. Omdat de beoordeling eind 2015 aanving, zijn toen de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2016 op voorhand gestopt. De Commissie heeft de zachte stopzettingen meegewogen in haar advies over de institutionele vooringenomenheid.
Herinnert u zich uw brief van 16 juni jl. 3) waarin wordt gesteld: «Vooraf is door de Commissie van wijzen wel haar werkwijze afgestemd met Belastingdienst/Toeslagen. Deze afstemming was gericht op welke voorbereiding zij nodig had vanuit de herstelorganisatie, bijvoorbeeld welke informatie zij nodig acht, voor de uitoefening van haar taak. Hierbij heeft Belastingdienst/Toeslagen uitsluitend een dienstverlenende rol gehad.» Hoe en wanneer heeft deze afstemming plaatsgevonden? Waarom is het verslag van deze afstemming niet meegezonden bij uw brief van 16 juni, terwijl de Kamer om alle verslagen van de Commissie gevraagd had? Wilt u de Kamer het verslag / de verslagen van deze afstemming alsnog doen toekomen, inclusief de afspraken die zijn vastgelegd?
Ja, dat herinner ik mij. UHT heeft mij laten weten dat deze afstemming telefonisch heeft plaatsgevonden. De besproken punten waren praktisch van aard. UHT heeft aangegeven welke documenten zouden worden verstrekt en op welk moment de Commissie deze zou ontvangen. Ook is besproken binnen welk tijdpad de beoordeling zou plaatsvinden. Tot slot zijn de organisatorische aspecten van de bijeenkomst van 4 mei besproken. Daarbij heeft UHT aangegeven dat de analyses van twee CAF-zaken nog niet gereed waren voor de bijeenkomst en zouden worden nagezonden. Van dit telefoongesprek is geen verslag gemaakt.
Wilt u de Kamer tevens een afschrift doen toekomen van de «UHT werkinstructie analyse CAF-vergelijkbaar», alsmede de sheets waarmee Belastingdienst/Toeslagen de werkwijze nader heeft toegelicht aan de commissie van wijzen? (zie verslag bijeenkomst 4 mei 2020).
De door uw Kamer gevraagde documenten zijn als bijlage3 bij de beantwoording van deze Kamervragen opgenomen. Daarbij merk ik op dat deze werkinstructie aangepast zal worden op basis van de maatregelen die ik heb getroffen.
Herinnert u zich uw brief van 16 juni3 waarin u schreef: «De uiteindelijke beoordeling binnen de Belastingdienst/Toeslagen vindt niet plaats door de persoonlijk zaakbehandelaar, maar door een leidinggevende binnen de Herstelorganisatie. Hieropwordtaltijd meegekeken door de vaktechnische lijn volgens een vier-ogenprincipe en om te waarborgen dat gelijke gevallen ook gelijk behandeld worden.» Moet uit deze formulering worden afgeleid dat de vaktechnische lijnstraks wordt ingeschakeld bij de individuele beoordeling van dossiers, maar dat vaktechniek (nog) niet heeft geadviseerd over de beoordeling door Belastingdienst/Toeslagen over de groepsgewijze vooringenomen aanpak in waarschijnlijk en mogelijk vergelijkbare CAF-zaken? Kunt u dit toelichten?
Vaktechnische specialisten bij UHT hebben op enkele CAF-zaken geadviseerd over de analyses door medewerkers van UHT ten aanzien van de vraag of sprake was van een vooringenomen aanpak in waarschijnlijk en mogelijk vergelijkbare CAF-zaken. Helaas zijn deze adviezen niet verwerkt in de advisering van UHT aan de Commissie van Wijzen en heeft dit niet verwerken niet geleid tot vaktechnische verdere escalatie. Dat betreur ik ten zeerste. Onderdeel van het opnieuw beoordelen van de acht CAF-zaken én van de structurele inrichting van de processen, is het waarborgen van de kwaliteit door een vaktechnische toets binnen en buiten UHT en een onafhankelijke externe beoordeling. Dit betekent dat vaktechnische specialisten bij UHT in geval van vraagstukken die afstemming behoeven ook de landelijk vaktechnisch coördinator betrekken, die op zijn beurt in overleg treedt met de directeur van de Corporate Dienst Vaktechniek en in voorkomende gevallen met de Concerndirectie Fiscaal Juridische Zaken van de Belastingdienst. In mijn brief van 16 juni jl. heb ik willen aangeven dat deze vaktechnische waarborgen ook gelden voor de individuele beoordelingen. Pas daarna worden voorgenomen oordelen tot afwijzing aan de Commissie voorgelegd.
Indien vaktechniek niet heeft geadviseerd over of CAF-zaken op groepsniveau wel of niet vergelijkbaar waren met CAF 11, hoe verhoudt dit zich tot het grote belang van een betere vaktechnische inbedding bij Toeslagen, zoals reeds aangegeven door uw ambtsvoorganger? Indien vaktechniek wel heeft geadviseerd, kunt u precies en per mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbare CAF-zaak aangeven wat het oordeel van vaktechiek was? Zijn er CAF-zaken waarbij Belastingdienst/Toeslagen tot een ander oordeel kwam dan vaktechniek? Zo ja, welke precies en op grond waarvan?
Bij de CAF-zaak Anker heeft een vaktechnisch specialist nadrukkelijke vragen gesteld naar de uitgangspunten en totstandkoming van de analyses van UHT die leidden tot het voorgenomen standpunt dat op onderzoeksniveau geen sprake was van vergelijkbaarheid met CAF 11. Hierbij is ook gewezen op de analyse van de rappels. Deze vragen zijn niet beantwoord en het voorgenomen standpunt is niet aangepast. Dit is voor mij reden om extra waarborgen in te zetten, zoals genoemd in mijn brief van 23 juni jl. De Commissie is in zes van de CAF-zaken tot het advies gekomen dat wel sprake was van vooringenomen handelen op onderzoeksniveau, waar UHT eerder tot het oordeel was gekomen dat hier geen sprake van was. Alle adviezen van de Commissie van Wijzen zijn door UHT overgenomen.
Is de Commissie van wijzen voorafgaand aan de besluitvorming op 4 mei geïnformeerd over eventuele adviezen of oordelen van vaktechniek? Zo nee, waarom niet?
De Commissie is niet geïnformeerd over de adviezen van de vaktechnische specialisten van UHT. Wel was er een vaktechnisch specialist aanwezig op 4 mei tijdens de beoordeling van de CAF-zaken door de Commissie, maar de specifieke fout met betrekking tot rappels bij CAF-Anker is hier niet aan de orde geweest.
Zijn er (andere) CAF-zaken, naast de door Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) geïdentificeerde waarschijnlijk en mogelijk vergelijkbare CAF-zaken, waarvan vaktechniek meent dat zij vergelijkbaar zijn met CAF 11, zowel op groeps- als op individueel niveau?
De zaken die door de AUT als waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar zijn aangemerkt, heeft UHT beoordeeld op vooringenomenheid en voor advies voorgelegd aan de Commissie van Wijzen. Voor de overige CAF-zaken is uit het eindrapport van de AUT overgenomen dat er geen directe aanwijzingen zijn dat het gaat om vergelijkbare zaken. UHT heeft niet aanvullend beoordeeld of deze zaken op onderzoeksniveau vooringenomen zijn behandeld. Vaktechniek is hier derhalve ook niet voor benaderd. Alle ouders die betrokken waren in CAF-zaken hebben een brief van UHT gekregen. Zij worden gevraagd zich te melden voor een individuele beoordeling, voor zover zij zich nog niet eerder hebben gemeld. Binnen UHT is recent gestart met de individuele beoordelingen. De komende maand wordt ervaring opgedaan met de verschillende oudersituaties. Tijdens deze «proefmaand» worden vaktechnisch specialisten intensief betrokken. Mocht uit deze beoordeling blijken dat de ouder in enig jaar onderdeel is geweest van een breder onderzoek waarin een institutioneel vooringenomen handelwijze is gehanteerd, dan krijgen de andere bij het betreffende onderzoek betrokken ouders eveneens een mededeling dat zij mogelijk voor compensatie in aanmerking komen. Waar nodig kan dit ook aanleiding vormen om op onderzoeksniveau naar zaken te kijken.
Kunt u limitatief toelichten welke «nadere vragen» Belastingdienst/Toeslagen aan de Commissie van wijzen heeft gesteld, na de bijeenkomst van 4 mei 2020?
Er bestond onduidelijkheid bij UHT over de vraag of de zaak Bebegim op onderzoeksniveau vergelijkbaar was met CAF 11. Ook hier is niet voldoende vooraf vaktechnisch afgestemd over deze vragen, maar deze zijn rechtstreeks aan de Commissie gesteld. Uit de deelwaarneming die UHT had gedaan op Bebegim ontstond het beeld dat mogelijk niet alle ouders in de populatie daadwerkelijk onderworpen zijn geweest aan toezicht in het kader van het CAF-onderzoek. Dit was echter zonder individuele toetsing niet met zekerheid vast te stellen. Daarom is aan de Commissie gevraagd hoe om te gaan met ouders die geregistreerd staan als behorende tot een CAF-zaak, maar die niet zijn geraakt door de toezichtaanpak in de betreffende CAF-zaak.
Waarom heeft de Commissie van wijzen het nodig geacht per e-mail van 8 mei aan Belastingdienst/Toeslagen mede te delen «dat alle ouders die een brief ontvangen met de mededeling dat zij behoren tot een CAF-dossier dat met CAF 11 vergelijkbaar is, in beginsel aanspraak kunnen maken op toepassing van dezelfde compensatieregeling (behoudens in gevallen van ernstige onregelmatigheden) als de CAF 11-ouders»? Had Belastingdienst/Toeslagen hierover een andere opvatting?
De Commissie heeft in de e-mail van 8 mei antwoord gegeven op de vragen van UHT over de zaak Bebegim, zoals hierboven bij vraag 11 is weergegeven.
Zijn de door u toegezonden 8.000 brieven aan de gedupeerden op te vatten als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht? Is volgens u dit besluit vatbaar voor bezwaar? Indien nee, kunt u dan toelichten waarom dit geen besluit zou zijn? Heeft u inmiddels bezwaren ontvangen tegen de afwijzingen compensatie?
Deze brieven zijn geen voor bezwaar vatbare besluiten in de zin van de Awb. De brieven zijn bedoeld om te informeren over de stand van zaken, zoals ik ook heb aangegeven in de Kamerbrief van 16 juni jl. Na de beoordeling of sprake is van vooringenomen handelen op individueel niveau ontvangt de ouder een beschikking over de aanspraak op de compensatieregeling. In het geval van een positieve beschikking wordt dan eveneens het bedrag weergegeven waar de ouder recht op heeft. Tegen de positieve of negatieve beschikking staat bezwaar en beroep open.
Zoals uit mijn brief van 23 juni jl. blijkt, heb ik gevraagd om integrale herbeoordeling van de acht CAF-zaken waarbij op onderzoeksniveau is geoordeeld dat deze niet vergelijkbaar zijn met CAF 11. De ouders zullen een brief ontvangen waarin het proces wordt toegelicht.
Voor de volledigheid merk ik op dat UHT naar aanleiding van de brieven een aantal reacties heeft ontvangen. De persoonlijk zaakbehandelaren zullen met de betreffende ouders contact opnemen om de reacties en de vervolgstappen te bespreken. Een deel zal worden aangehouden naar aanleiding van mijn verzoek om herbeoordeling van de CAF-zaken door de Commissie van Wijzen.
Hoeveel van de ongeveer 8.000 ouders die op basis van een steekproef een brief hebben gekregen dat zij niet vergelijkbaar zijn met CAF 11 zijn feitelijk wel bekeken om tot het oordeel niet-vergelijkbaar te komen?
Door AUT zijn 22 CAF-zaken als mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar geacht. In deze zaken waren ca. 3.000 ouders betrokken. Daarvan zijn er ca. 800 ouders onderdeel van CAF-zaken die tot nu toe als niet vergelijkbaar geacht. Dat betekent dat de overige ca. 7.200 ouders onderdeel zijn van CAF-zaken die AUT niet als mogelijk of waarschijnlijk heeft geacht. Van deze groep zijn geen ouders individueel bekeken. Van de genoemde 800 ouders is bij ca. 180 van hen een deelwaarneming gedaan om het oordeel te onderbouwen of sprake is van institutioneel vooringenomen handelen op onderzoeksniveau.
Heeft de Belastingdienst de onderzoeksdossiers over de kinderopvangorganisaties bekeken om tot hun advies aan de Commissie van wijzen te komen?
Nee, zowel UHT als de Commissie van Wijzen hebben deze onderzoeksdossiers niet betrokken in de analyse of sprake was van vooringenomenheid op onderzoeksniveau. In deze fase zijn alleen de vijf criteria die de AUT in zijn eindrapport heeft opgenomen in ogenschouw genomen. Bij de herbeoordeling van de acht CAF-zaken die zal plaatsvinden zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 23 juni jl. wordt deze informatie wel meegewogen in het oordeel van UHT en de beoordeling door de Commissie van wijzen.
Is het juist dat de Commissie van wijzen in het verslag niet opgeschreven heeft dat zij de onderzoeksdossiers over de kinderopvangorganisaties van de Belastingdienst heeft gekregen? Hoe verhoudt zich dit tot uw toezegging in de brief van 11 oktober 20184 dat stukken ruimhartig worden verstrekt?
Dat is juist. Het ruimhartig verstrekken van stukken, ook aan deze Commissie, is een essentieel onderdeel in het herstellen van het vertrouwen in de Belastingdienst. Dat dit in het onderhavige geval helaas niet goed gegaan is, heb ik uiteengezet in mijn brief van 23 juni.
Bestaat de Commissie van wijzen nog uit vijf leden?5
Nee, de Commissie bestaat nu uit vier leden. Een van de leden heeft zich in verband met persoonlijke omstandigheden uit de Commissie teruggetrokken. Met de Commissie is besproken dat spoedig uitbreiding van de leden benodigd is vanwege de aanstaande individuele beoordelingen op institutioneel vooringenomen handelen, waarbij we ook het verzoek van de Kamer betrekken om expertise op gebied van schuldhulpverlening toe te voegen. Daarnaast is de Commissie gevraagd om ook voorgenomen afwijzingen op de OGS-compensatieregeling te toetsen. Ik informeer uw Kamer spoedig over de uitbreiding van de Commissie.
Herinnert u zich dat u de vraag of de Commissie van wijzen in de zaak CAF 16 (Anker) de uitspraak van de rechtbank van Rotterdam ontvangen had, waarin de Belastingdienst zelf toegaf dat zij fout zat niet beantwoordde in het debat? Kunt u alsnog vertellen of de Commissie van wijzen die uitspraak en de processtukken ontvangen heeft?
Ja dat herinner ik mij. UHT heeft per CAF-zaak een viertal documenten verstrekt aan de Commissie. De uitspraak en de processtukken met betrekking tot CAF 16 waren hier geen onderdeel van. Er was gekozen voor een beoordeling op onderzoeksniveau, die met name kwantitatief van aard was. Bij de herbeoordeling die zal plaatsvinden zoals aangekondigd in mijn brief van 23 juni, wordt deze informatie wel meegewogen in het oordeel van UHT en de beoordeling door de Commissie.
Indien de Commissie van wijzen niet op de hoogte was van deze zaak bij de rechtbank Rotterdam en de onderliggende stukken had, had zij dan wel alle stukken om tot een evenwichtig oordeel te komen?
De Commissie was hiervan niet op de hoogte. Bij de herbeoordeling die zal plaatsvinden zoals aangekondigd in mijn brief van 23 juni, wordt deze informatie wel meegewogen in het oordeel van UHT en de beoordeling door de Commissie van wijzen.
Vindt u dat de beoordeling of CAF-zaken vergelijkbaar zijn met CAF 11 tot nu toe zorgvuldig is verlopen? Kunt u dit motiveren?
Zoals blijkt uit mijn brief van 23 juni zijn niet alle beoordelingen van de CAF-zaken zorgvuldig verlopen. Dat betreur ik ten zeerste. Ik heb daarom maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het vervolgproces zorgvuldiger verloopt.
Kunt u deze vragen voor woensdag 1 juli 12.00 uur een voor een, uitgebreid en nauwgezet beantwoorden?
Nee dat was helaas niet mogelijk mede gezien de toegezegde brief die gelijktijdig met deze antwoorden is verzonden.
Het rapport ‘Situation Analysis on Children and Adolescents on Sint Maarten 2020’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Situation Analysis on Children and Adolescents on Sint Maarten 2020» over de kinderrechtensituatie op Sint Maarten?1
Ja.
Onderkent u dat de situatie van kinderen op Sint Maarten is verslechterd als gevolg van de orkanen in 2017 en de huidige coronacrisis?
In zijn algemeenheid zijn er niet voldoende data en studies beschikbaar die een objectief vergelijkend beeld kunnen geven van de situatie van kinderen vóór en na de orkanen. Ook het effect van de coronacrisis is daardoor lastig te meten. Los daarvan is het evident dat de omstandigheden waarin kinderen opgroeien na de orkaan en met de coronacrisis niet verbeterd zijn.
Klopt het dat de kinderopvangsector en de voorschoolse educatie nauwelijks zijn gereguleerd en dat veel kinderen, met name kinderen uit kwetsbare gezinnen, geen toegang hebben?
Kinderdagverblijven zijn private organisaties op Sint Maarten. Er is regelgeving voor de kinderopvang2. Gastouderopvang aan huis is niet gereguleerd. De sector wordt niet gesubsidieerd. De ouders betalen zelf de kostprijs van de kinderopvang. Dit betekent voor gezinnen met een laag inkomen dat de kosten een barrière kunnen vormen voor de toegang tot kinderopvang.
Klopt het dat de pleegzorg niet voldoet aan internationale standaarden en dat de huidige capaciteit om kinderen op te nemen zeer fragiel is?
Er is op Sint Maarten een gebrek aan pleeggezinnen en crisisopvang. Een belangrijke factor hierin is dat de financiële tegemoetkoming voor het opvangen van een pleegkind slechts Naf 500,– per maand bedraagt voor een instelling. Voor een pleeggezin is dit bedrag lager, namelijk Naf 225,– wat bij lange na niet voldoende is om te voorzien in alle onderhoudskosten.
Het merendeel van de kinderen dat uit huis geplaatst moet worden, woont in een groepsaccommodatie van een private partij, een individu of echtpaar. Eén van deze accommodaties heeft eind 2019 de deuren moeten sluiten na constatering van diverse onregelmatigheden waardoor de kwaliteit van de pleegzorg en de veiligheid van de minderjarigen niet kon worden gewaarborgd. Het andere en thans enige kindertehuis op Sint Maarten is vanwege beperkte middelen niet in staat nieuwe kinderen op te vangen.
Momenteel wordt de oprichting van een nieuwe residentiële zorginstelling op Sint Maarten onderzocht die voldoet aan lokale en internationale standaarden voor pleegzorg. De financiering voor deze nieuwe instelling wordt voorzien uit het Sint Maarten Development Fund (SMDF) en de overheid. Hieromtrent worden reeds gesprekken gevoerd.
Klopt het dat er de laatste jaren vooruitgang is geboekt op het gebied van kinderrechten, maar dat de goedkeuring van vergevorderde beleidsplannen op belangrijke thema’s door de orkanen en politieke instabiliteit is vertraagd?
Het ligt voor de hand dat door de orkanen en politieke instabiliteit de goedkeuring van vergevorderde beleidsplannen is vertraagd. Belangrijke stappen die wel zijn gezet zijn het invoeren van de meldcode kindermishandeling, de strafbaarheid van kindermisbruik en de herziening van het jeugdstrafrecht.
Hoe zijn taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van de bescherming van kinderrechten verdeeld tussen Nederland, Sint Maarten en het Koninkrijk, mede in het licht van het AIV-advies «Fundamentele rechten in het Koninkrijk»?
Als autonoom land is de regering van Sint Maarten verantwoordelijk voor het welzijn van de bevolking, inclusief kinderen en jongeren. Sinds de orkanen in 2017 ondersteunt UNICEF Nederland met budget van zowel het Ministerie van BZK als het Rode Kruis de regering van Sint Maarten op het gebied van psychosociale steun, rampenvoorbereiding in het onderwijs, het versterken van de kinderbescherming en met publiekscampagnes, onderzoek en beleidsadvies op het gebied van kinderrechten.
Sinds 2014 werken de landen en de openbare lichamen samen in een ambtelijke Taskforce kinderrechten. Voor Nederland nemen de ministeries van BZK en VWS hier op ambtelijk niveau aan deel. De Taskforce kinderrechten heeft een adviserende, stimulerende en verbindende rol. Partijen spreken elkaar maandelijks via een videovergadering en jaarlijks wordt er, in samenweking met UNICEF Nederland, een conferentie georganiseerd rondom een specifiek thema. Vorig jaar stond de conferentie op Sint Maarten in het teken van child protection. Eind dit jaar zal de, grotendeels digitale, conferentie in het teken staan van de gevolgen van de coronacrisis voor kinderen.
In het kader van het AIV-advies «Fundamentele rechten in het Koninkrijk» is door de landen van het Koninkrijk voorts besloten tot de instelling van een ambtelijke commissie die zich gaat bezighouden met de implementatie van mensenrechtenverdragen. Voor zover verdragen op het gebied van kinderrechten nog implementatie behoeven in wetgeving van de Caribische landen van het Koninkrijk, zullen deze verdragen zeker aan de orde komen in de commissie.
Bent u bereid om in samenwerking met UNICEF Nederland stappen te zetten om de bijna zestig aanbevelingen op het gebied van kinderbescherming, onderwijs en gezondheid uit te voeren?
Het is aan het land Sint Maarten opvolging te geven aan de aanbevelingen. Nederland is bereid om in samenwerking met UNICEF ondersteuning te bieden.
UNICEF Nederland heeft het «Child Development and Protection Project» voorbereid als opvolging van de activiteiten die zij na de orkanen in 2017 hebben ontplooid. Het project richt zich op de continuering van onderwijs bij rampen, het geven van psychosociale hulp aan kinderen en leerkrachten en zorgen dat kinderen beschermd zijn onder de moeilijke omstandigheden bij een ramp. Daarnaast wordt gewerkt aan het verbeteren van de kinderbescherming op Sint Maarten, met name voor kinderen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld en misbruik. Hiermee wordt aan een deel van de aanbevelingen tegemoet gekomen. Ook de participatie van jongeren en hun mogelijkheden om hun rechten te kennen en bij te dragen aan de samenleving is onderdeel van het programma.
Financiering voor dit vier jarige project wordt beschikbaar gesteld vanuit het Trustfonds voor de wederopbouw van Sint Maarten. Naar verwachting wordt de overeenkomst voor de uitvoering op korte termijn ondertekend, waarna UNCIEF Nederland aan de uitvoering kan beginnen.
De gevolgen van de coronamaatregelen voor relatie- en opvoedingsondersteuning |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat vanwege de coronamaatregelen de vraag naar relatie- en opvoedingsondersteuning is toegenomen doordat spanningen tussen partners en in gezinnen oplopen?
Het vraagt veerkracht van gezinnen om met de coronamaatregelen om te gaan. Het kan zijn dat spanningen in gezinnen hoog oplopen als gevolg van de maatregelen, ook tussen de ouders onderling. In de brief «COVID-19 update stand van zaken» van 22 april 2020 heb ik daarom verschillende initiatieven genoemd waar ouders laagdrempelig terecht kunnen met bijvoorbeeld opvoedvragen, zoals de chatfunctie van FIER of andere hulporganisaties, de websites van het Nederlands Jeugdinstituut en Movisie, of de telefoonlijn van MIND Korrelatie.
Ik heb geen inzicht in de precieze omvang van de problematiek en of er sprake is van een stijging in het aantal aanvragen voor dergelijke hulp en ondersteuning. Dit komt doordat deze vormen van ondersteuning in het kader van jeugdhulp of Wmo geboden kunnen worden, alsook in de vorm van relatietherapie op eigen kosten. Of er sprake is van zgn. vraagterugval in de jeugdhulp, waaronder opvoedondersteuning, zal blijken uit de CBS-cijfers van 30 oktober aanstaande.
Heeft u zicht op de omvang van deze problematiek? Klopt het dat het aantal aanvragen voor dergelijke hulp en ondersteuning de laatste weken juist is gedaald?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat initiatieven op het gebied van relatie- en opvoedingsondersteuning door de coronamaatregelen in financiële problemen dreigen te komen, zoals de Eigen Kracht Centrale? Deelt u de mening dat dergelijke initiatieven juist nu van grote betekenis kunnen zijn?
Initiatieven op het gebied van relatie- en opvoedingsondersteuning zijn van grote waarde, ook en met name ten tijde van de coronamaatregelen. Aanbieders in het kader van de Jeugdwet, zoals de Eigen Kracht Centrale, kunnen bij financiële en/of organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van jeugdhulp in eerste instantie het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) benaderen. Als het OZJ geen soelaas biedt, kan sinds 1 januari 2019 geëscaleerd worden naar de Jeugdautoriteit (JA). Van jeugdhulpaanbieders wordt verwacht dat ze tijdig maatregelen nemen om eventuele financiële problemen te voorkomen en, wanneer dit niet lukt, met betrokken stakeholders zoals gemeenten (inkopers) in overleg gaan over een oplossing, ook in deze periode van coronacrisis. Om financiële problemen zoveel mogelijk te beperken hebben het Rijk en de VNG afspraken gemaakt over de continuïteit van financiering in het Sociaal domein (jeugd en Wmo) tijdens de coronacrisis, zoals genoemd in de brief «COVID-19 update stand van zaken» van 31 maart 2020.
Herkent u dat het voor aanbieders van relatie- en opvoedingsondersteuning door de coronamaatregelen lastiger is om hulp te blijven bieden? Welke maatregelen zijn genomen om ervoor te zorgen dat het bestaande aanbod toegankelijk blijft en waar nodig wordt uitgebreid?
De coronamaatregelen vormen een uitdaging voor de continuïteit van hulpverlening over de gehele linie. Het uitgangspunt is en blijft dat de zorg en ondersteuning, waaronder relatie- en opvoedondersteuning, doorgang kan vinden conform de richtlijnen van het RIVM. De verschillende branche- en beroepsverenigingen hebben op basis van de RIVM-adviezen eigen richtlijnen opgesteld om verdere verspreiding van het coronavirus onder patiënten en zorgprofessionals zoveel mogelijk te voorkomen.
Daarnaast zijn er veel initiatieven van hulplijnen en chatfuncties die in deze tijd ook op afstand een luisterend oor en hulp bieden, zoals de landelijke telefoonlijn en chat via MIND Korrelatie. Hier kunnen ouders advies vragen als spanningen tussen partners uit de hand dreigen te lopen of opvoedvragen stellen hoe om te gaan met de nieuwe thuissituatie. In verschillende campagnes wordt aandacht besteed aan wat mensen kunnen doen als de spanningen oplopen en aan de hulplijnen die landelijk zijn ingesteld. Op de websites van het Nederlands Jeugdinstituut en Movisie zijn voor gezinnen ook veel praktische tips te vinden. Op deze manier zorgen we ervoor dat laagdrempelige vormen van opvoedingsondersteuning beschikbaar en bekend zijn ten tijde van de coronamaatregelen.
Overweegt u om onder de huidige omstandigheden (financiële) drempels voor het aanvragen van relatie- en/of gezinsondersteuning te verlagen, zoals het (tijdelijk) opheffen van het eigen risico bij een intake of het (tijdelijk) toestaan van een intake in de ggz zonder verwijzing van een huisarts?
In de Zvw dient sprake te zijn van een «GGZ-stoornis» om aanspraak op vergoeding van een GGZ-behandeling te hebben. Omdat bij relatieproblemen geen sprake is van een psychische stoornis, valt hulp bij relatieproblemen niet onder de te verzekeren geneeskundige GGZ in het kader van de Zvw. Omdat er geen sprake is van Zvw-zorg, is er ook geen sprake van een eigen risico of een noodzakelijke verwijzing van de huisarts. Gemeenten hebben de mogelijkheid om vanuit lokaal beleid burgers te ondersteunen in de vorm van relatietherapie, bijvoorbeeld in het kader van de Jeugdwet of de Wmo. Om deze reden is en blijft het advies om bij spanningen thuis tijdig contact op te nemen met de reguliere instanties voor opvoed- en relatieondersteuning, zoals de lokale gemeentelijke teams. Daarnaast wordt via de eerdergenoemde inzet van onder andere MIND Korrelatie laagdrempelig ondersteuning geboden en geven we via campagnes bekendheid aan deze vormen van ondersteuning.
Kunt u deze vragen beantwoorden in de eerstvolgende stand van zaken-brief voorafgaand aan het plenaire debat over het coronavirus?
In de brief «COVID-19 update stand van zaken» van 6 mei 2020 is kort ingegaan op de toegankelijkheid van relatieondersteuning ten tijde van de coronamaatregelen. De volledige beantwoording van de Kamervragen wordt hierbij separaat toegezonden.
Kinderopvangtoeslag in werkloosheid tijdens de coronacrisis. |
|
Bart van Kent (SP), Peter Kwint (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag van ouders die hun baan zijn kwijtgeraakt na drie maanden stopzet, ook tijdens deze coronacrisis?
Ouders hebben na het verlies van hun baan nog drie maanden recht op kinderopvangtoeslag. Deze werkloosheidstermijn is er op gericht ouders in staat te stellen nieuw werk te vinden, zonder dat de kinderopvangtoeslag direct eindigt na beëindiging van de arbeid.
Daarnaast kan de jaarsystematiek van de kinderopvangtoeslag nog extra ruimte geven aan de ouder. Er wordt namelijk recht op kinderopvangtoeslag opgebouwd tijdens de werkzame periode en in de eerste drie maanden van de werkloosheid. Als na die drie maanden werkloosheidstermijn het totale opgebouwde aantal uren nog niet is opgebruikt, dan mogen ouders deze nog tot het eind van het kalenderjaar gebruiken (ook al is iemand nog steeds werkloos). Het recht op kinderopvangtoeslag kan daardoor maximaal tot 12 maanden na werkloosheid doorlopen (binnen een kalenderjaar).
Deelt u de mening dat de kans dat iemand zonder werk momenteel een nieuwe baan vindt, relatief gering is?
Op dit moment bevinden we ons in een uiterst bijzondere en onzekere situatie.
Zoals eerder aan uw Kamer is gecommuniceerd is de ontwikkeling op de arbeidsmarkt zorgelijk. Het kabinet spant zich er met het economische noodpakket voor in om banen en inkomens te beschermen en de negatieve gevolgen van de crisis waar mogelijk te beperken. Het forse gebruik van de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) laat zien dat het noodpakket voor veel mensen en ondernemingen ondersteuning biedt. Het is echter helaas onvermijdelijk dat deze crisis significante gevolgen zal hebben voor de economie en werkgelegenheid. Op basis van de cijfers van april meldt het CBS een aanzienlijke stijging van het aantal WW-uitkeringen. De verwachting is dat de werkloosheid de komende maanden verder zal stijgen en het dus moeilijker zal zijn om nieuw werk te vinden.
Deelt u de mening dat met de huidige wachtlijsten in de kinderopvang er een reëel risico bestaat dat wanneer iemand nu de kinderopvang stopzet, hij of zij – wanneer er een baan gevonden is – straks niet aan het werk kan gaan omdat er nog geen kinderopvang gevonden is?
Ik vind het heel belangrijk dat iedereen die kan en wil werken hier ook toe in de gelegenheid wordt gesteld. De werkloosheid was de afgelopen tijd historisch laag en op de arbeidsmarkt ontstond krapte. De vraag naar kinderopvang nam daardoor toe. Tegelijkertijd was het moeilijk om extra personeel te vinden voor de kinderopvang. Dat zorgde op verschillende plekken voor wachtlijsten. Bij een toename van de vraag naar kinderopvang duurt het enige tijd voordat het aanbod is gegroeid. In het verleden en ook in de afgelopen tijd zagen we dat ondernemers ondanks deze uitdagingen erin slaagden de capaciteit flink uit te breiden. De tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO – waarmee de eigen bijdrage die ouders betaalden gedurende de sluitingsperiode vergoed wordt – moet er gedurende deze moeilijke tijd aan bijdragen dat de kinderopvangsector stabiel blijft en opvangcapaciteit zo min mogelijk verloren gaat als gevolg van de verplichte sluiting. Op dit moment is nog onduidelijk hoe de vraag naar kinderopvang zich zal ontwikkelen. De onvermijdelijke gevolgen voor de economie en de werkgelegenheid zullen mogelijk ook z’n weerslag hebben op de vraag naar kinderopvang en daarmee naar verwachting ook leiden tot minder wachtlijsten.
Staat dit niet haaks op uw ambities om iedereen die kan werken, ook in de gelegenheid te stellen om daadwerkelijk te gaan werken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u gezien bovenstaande alsnog voornemens om de kinderopvangtoeslag voor ouders zonder baan in deze moeilijke periode om werk te vinden te verlengen naar bijvoorbeeld zes maanden? Zo nee, waarom niet?
In 2015, 2016 en 2017 is de werkloosheidstermijn verlengd van drie naar zes maanden.1 De verwachting was dat zes maanden beter zouden aansluiten bij de gemiddelde zoekduur naar een nieuwe baan. Het CBS heeft het effect van de verlenging onderzocht en de resultaten leken er op te wijzen dat dit slechts een beperkt effect heeft gehad op het gebruik van kinderopvang.2 Mogelijk werd dit ook veroorzaakt door de ruimte die de jaarsystematiek (zoals toegelicht in antwoord 1) vaak ook al biedt om een aantal maanden langer kinderopvang te gebruiken bij werkloosheid. Wel waren er een aantal beperkingen aan het onderzoek, omdat niet alle groepen meegenomen konden worden. De jaarsystematiek kan ook nu aan ouders ruimte geven om langer dan drie maanden de kinderopvang te behouden.
Gegeven de ruimte die de bestaande werkloosheidstermijn en de jaarsystematiek reeds bieden, en gegeven de beperkte effecten in het verleden, de onzekerheid over het economische beeld en het effect daarvan op wachtlijsten, vind ik het niet opportuun om de werkloosheidstermijn te verlengen.
De vraag hoe mensen die kinderopvang geheel zelf betalen ook gecompenseerd zullen worden |
|
Peter Kwint (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel mensen betalen de kinderopvang geheel zelf, omdat zij niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag?1
Het overgrote deel van de ouders waarvan de kinderen naar de opvang gaan, krijgen daarvoor een tegemoetkoming via de kinderopvangvangtoeslag. Deze groep ouders bedraagt ongeveer 570.000 huishoudens (850.000 kinderen).
Daarnaast is er nog een groep ouders die een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang krijgt via de gemeente. Dit gaat om een gemeentelijk aanbod, VVE en vergoedingen in het kader van een sociaal medische indicatie (SMI). Deze groep ouders bedraagt ongeveer 50.000 kinderen.
Tot slot is er een groep ouders die geheel zonder vergoeding gebruik maakt van kinderopvang. Dit is een diverse groep, die niet in beeld is bij de overheid. Naar verwachting gaat het om enkele duizenden ouders die de kinderopvang volledig zelf betalen. Er zullen ouders zijn die bewust gekozen hebben om geen gebruik te maken van kinderopvangtoeslag. Sommigen zullen een vergoeding krijgen van de werkgever. Ook zal een deel geen tegemoetkoming krijgen, omdat zij niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag of een gemeentelijke voorziening. Dit kunnen bijvoorbeeld expats zijn met een partner buiten de EU, eenverdieners, of ouders zonder baan en die ook geen erkend traject naar werk volgen. Oudervereniging BOinK heeft een meldpunt openstaan om deze groep ouders beter in beeld te krijgen.
Waarom is niet aan deze ouders gedacht bij het maken van de compensatie voor het doorbetalen van de kinderopvang tijdens de periode van sluiting in verband met de COVID-19 uitbraak?
Aan ouders die normaliter kinderopvang gebruiken, is gevraagd de gehele factuur aan de kinderopvang te blijven betalen. Het door laten lopen van de reguliere betaling heeft verschillende voordelen. Ouders behouden op deze manier de plek voor hun kinderen op de kinderopvang voor wanneer de kinderopvang weer regulier opengaat. De kinderopvangtoeslag blijft gewoon doorlopen en er hoeft niet te worden ingegrepen in het lopende toeslagsysteem. Een belangrijk voordeel is bovendien dat de kinderopvang op deze manier gefinancierd blijft en zo in staat is goede noodopvang te verzorgen. De sector blijft op deze manier ook zo veel mogelijk stabiel waardoor de terugkeer naar de reguliere situatie straks gemakkelijker zal zijn.
De vergoeding van de eigen bijdrage die ouders betalen voor een dienst die zij niet geleverd krijgen, is in hoog tempo opgezet. Er is nagedacht over verschillende varianten. Uitvoerbaarheid en privacyaspecten waren daarbij belangrijke aandachtspunten. Het kabinet heeft daarbij gekozen voor een route die snelle uitbetaling mogelijk maakt. Ouders ontvangen een vergoeding die bij benadering compenseert voor de eigen bijdrage. Voor afwijkingen wordt begrip gevraagd van ouders. Er is sprake van een ambtshalve toekenning en een directe uitbetaling aan ouders. Dit beperkt de lasten bij ouders en kinderopvangorganisaties vergaand.
Om dit mogelijk te maken wordt, net als bij andere noodmaatregelen, uitgegaan van bestaande gegevens. Namelijk, de gegevens die bekend zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen. Dit is mogelijk voor de groep ouders met kinderopvangtoeslag. Ouders die de kosten geheel zelf betalen komen niet in deze gegevens terug en zijn daarom niet in de tegemoetkomingsregeling opgenomen.
Het kabinet heeft daarom bewust afgewogen de ouders met kinderopvangtoeslag alvast te informeren en nader terug te komen op de groep ouders die de kosten geheel zelf betalen.
Erkent u dat de ouders die de kosten zelf betalen niet in beeld zullen zijn als er uitgegaan wordt van de gegevens van de Belastingdienst – Toeslagen?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend hoeveel mensen jaarlijks niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag? Is tevens bekend wat de afwijzingsgronden zijn? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Het aantal mensen dat niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag is niet in te schatten. Ouders kunnen namelijk zelf bewust afzien van een aanvraag, omdat zij niet voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen.
Bent u bereid een mogelijkheid te bieden voor deze ouders om zich te melden en te zorgen dat ook zij gecompenseerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment proberen we meer zicht te krijgen op de groep ouders die de kinderopvang geheel zelf betalen. Als hier meer duidelijkheid over is, zal worden bezien of voor deze groep een vorm van tegemoetkoming wenselijk en mogelijk is. Daarbij zal ik alle factoren meenemen, waaronder de effecten die het heeft voor deze ouders, maar ook de uitvoerbaarheid van een eventuele tegemoetkoming.
Het feit dat de (maximale) huurtoeslag daalt wanneer een alleenstaande een kind krijgt |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de (maximale) huurtoeslag voor een alleenstaande daalt wanneer de alleenstaande een kind (of meerdere kinderen) krijgt?1
Het klopt dat er een verschil is in de maximaal mogelijke huurtoeslag voor alleenstaanden en voor meerpersoonshuishoudens, waar ook eenoudergezinnen onder vallen. Voor alleenstaanden wordt boven de aftoppingsgrens nog 40% van de huurprijs boven deze aftoppingsgrens vergoed, voor een meerpersoonshuishouden niet. Bij huren boven de aftoppingsgrens bestaat daarom een verschil in de maximale toeslag.
Hoe groot is dit verschil, wanneer we uitgaan van de maximale huurtoeslag voor een alleenstaande en de maximale huurtoeslag voor een alleenstaande ouder met een jong kind zonder inkomen of vermogen als medebewoner?
Meerpersoonshuishoudens krijgen voor het gedeelte van de huur boven de voor hen geldende aftoppingsgrens geen huurtoeslag meer, alleenstaanden krijgen 40% van dat gedeelte vergoed. Voor alleenstaanden is de maximaal mogelijke huurtoeslag, bij een minimuminkomen en een huur ter hoogte van de huurtoeslaggrens, € 368 per maand en voor meerpersoonshuishoudens is de maximaal mogelijke huurtoeslag € 321 per maand. Dit is dus een verschil van € 47 per maand.
Echter geldt bij deze twee huishoudvormen ook een andere inkomensafhankelijkheid. Zo geldt voor de meerpersoonshuishoudens een hogere minimuminkomensgrens. Bij alleenstaande ouders neemt dus pas bij een hoger inkomen de eigen bijdrage toe dan bij alleenstaanden. Zo leidt bijvoorbeeld voor een bijstandsgerechtigde de stijging van de minimumuitkering bij het krijgen van een kind niet tot verlies aan huurtoeslag. Daarnaast behouden alleenstaande ouders ook tot een hoger inkomen het recht op huurtoeslag. Voor alleenstaande ouders met één kind (tweepersoonshuishoudens) en een huur ter hoogte van de huurtoeslaggrens geldt dat zij tot een belastbaar jaarinkomen van € 37.761 recht hebben op huurtoeslag, vergeleken met € 31.826 voor alleenstaanden met dezelfde huurprijs.
Vindt u dit verschil wenselijk?
In principe is het de bedoeling dat huishoudens met huurtoeslag helemaal niet worden gehuisvest in woningen met een huurprijs boven de aftoppingsgrens, omdat deze woningen ook met (volledige) huurtoeslag voor deze doelgroep erg duur zijn. Vanuit deze achtergrond moeten corporaties ook minimaal 95 procent van de huishoudens met recht op huurtoeslag die ze jaarlijks huisvesten een woning aanbieden met een huur die niet hoger is dan de aftoppingsgrens in de huurtoeslag. Wanneer alleenstaande ouders in een woning met een huur onder de aftoppingsgrens worden gehuisvest, is er geen sprake van het genoemde verschil.
Ik onderken dat alleenstaande ouders extra financiële ondersteuning nodig kunnen hebben. Echter krijgen zij deze extra ondersteuning al via bijvoorbeeld de alleenstaande ouderkop op het kindgebonden budget van € 3.190 per jaar (in 2020) en geldt voor deze groep zoals hiervoor aangegeven in de huurtoeslag ook een gunstiger inkomensafhankelijke afbouw dan voor alleenstaanden.
Deelt u dat het krijgen van een kind juist een reden kan vormen om een alleenstaande ouder met een laag inkomen extra te ondersteunen om de huur te kunnen betalen, bijvoorbeeld omdat een alleenstaande ouder extra ruimte in huis nodig heeft voor het kind of de kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen liggen ten grondslag aan de keuze voor dit verschil?
Het is de bedoeling dat huishoudens in een voor hun situatie passende woning worden gehuisvest, zowel qua huishoudsituatie als met een huurprijs passend bij het inkomen. Zoals bij het antwoord op vraag 3 en 4 aangegeven is het in principe de bedoeling dat huishoudens met huurtoeslag helemaal niet worden gehuisvest in woningen met een huurprijs boven de aftoppingsgrens, omdat deze woningen ook met (volledige) huurtoeslag voor deze doelgroep erg duur zijn. In incidentele gevallen kan het onvermijdbaar zijn dat huurtoeslagontvangers in een voor hun relatief dure woning worden gehuisvest. Bij ouderen is dit soms het geval als zij aangewezen zijn op een woonvorm met extra voorzieningen, waardoor de huurprijs hoger wordt. Daarom krijgen ouderen ook boven de voor hen geldende aftoppingsgrens 40% van de huur vergoed.
Voor alleenstaanden is in 1997 ook huurtoeslag voor het gedeelte van de huur boven de aftoppingsgrens mogelijk gemaakt. Destijds was hiervoor de overweging dat de nettohuurquotes voor deze huishoudens zonder deze extra huurtoeslag aanzienlijk hoger lagen dan die voor meerpersoonshuishoudens [memorie van antwoord Kmrst. 1996–1997, 25 090, nr. 197b].
Hangt dit bijvoorbeeld samen met andere regelingen, zoals de alleenstaande ouderkop binnen het kindgebonden budget?
Op basis van inkomen en vermogen komt een alleenstaande ouder altijd in aanmerking voor kinderbijslag en kindgebonden budget als zij/hij een kind krijgt en ook huurtoeslag ontvangt.
De kinderbijslag is onafhankelijk van het inkomen en vermogen. Net zoals de huurtoeslag is het kindgebonden budget inkomensafhankelijk en kent een vermogenstoets. Het afbouwpercentage van het kindgebonden budget is lager dan het afbouwpercentage in de huurtoeslag. Het kindgebonden budget loopt dus ook verder het inkomensgebouw in dan de huurtoeslag. Alleenstaande ouders die huurtoeslag ontvangen hebben dus ook recht op het kindgebonden budget. De vermogenstoets in het kindgebonden budget is hoger dan de vermogenstoets in de huurtoeslag. Alleenstaande ouders die beschikken over een vermogen onder de vermogensgrens in de huurtoeslag en dus recht hebben op huurtoeslag, ontvangen dus ook kindgebonden budget.
Zijn er situaties denkbaar waarin een alleenstaande ouder alleen huurtoeslag ontvangt en alleen te maken krijgt met de nadelige effecten van de lagere (maximale) huurtoeslag en niet met de positieve effecten van het recht op (hogere) andere toeslagen, zoals het kindgebonden budget en de kinderbijslag?
Welke mogelijkheden zijn er om dit verschil terug te dringen?
In het IBO Toeslagen deel 1, naar u verzonden op 11 november 2019 (Kamerstuk 31 066, nr. 540), is in het kader van vereenvoudiging de mogelijkheid voor het harmoniseren van de aftoppingsgrenzen en de hoogte van de huurtoeslag boven de aftoppingsgrenzen onderzocht. Hiermee zouden de huidige twee aftoppingsgrenzen worden geharmoniseerd en wordt het recht op huurtoeslag boven de aftoppingsgrenzen voor alle huishoudtypen gelijkgetrokken. Hierdoor zou er dus geen verschil in maximale huurtoeslag meer zijn tussen alleenstaanden en alleenstaande ouders. Uit het rapport blijkt dat bij een budgettair neutrale vormgeving dit voor een deel van de huurtoeslagontvangers tot positieve inkomenseffecten zou leiden, en bij een deel van de huurtoeslagontvangers tot negatieve inkomenseffecten. Het voorkomen van negatieve inkomenseffecten in deze variant leidt tot € 53 miljoen hogere kosten huurtoeslag.
Wanneer verwacht u het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Toeslagen deel 2 en de kabinetsreactie naar de Kamer te sturen?
Op 30 april 2020 is het IBO Toeslagen deel 2 en de kabinetsreactie aan uw Kamer gezonden.
De campagne van Second Love waarin wordt opgeroepen tot vreemdgaan |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente reclamecampagne van Second Love op billboards en in bushokjes met de tekst «Op weg naar een avontuurtje? Ik ook. www.secondlove.nl Flirten is niet alleen voor singles»?
Ja.
Wat is uw mening over deze oproep tot vreemdgaan?
Heeft u kennisgenomen van de blog «Ontrouw of het huwelijk nieuw leven inblazen?», waarin de reclamecampagne wordt gelegitimeerd?1
Wat is uw reactie op deze blog, met name de volgende uitspraken: «Ontrouw is een manier om het huwelijk het nieuw leven in te blazen en de passie opnieuw aan te wakkeren.» «Vergeet om te beginnen opvattingen en dogma’s die de maatschappij je heeft ingeprent over monogamie en dat je – man of vrouw – trouw moet zijn aan een enkele seksuele partner.» «Hoewel niet in alle gevallen, worden sommige relaties zelfs gered dankzij een bevredigend en discreet overspel.»?
Bent u bereid een moreel appèl te doen op de aanbieder om te stoppen met deze campagne?
Bent u bereid gemeenten aan te moedigen gebruik te maken van de mogelijkheden die zij hebben om dit soort reclame-uitingen te voorkomen?
Deelt u de mening dat een relatie of huwelijk niet slechts een privéaangelegenheid is, maar ook maatschappelijke betekenis heeft, zoals het opvoeden van kinderen in de veilige context van een gezin?
Relaties en huwelijk maken naar het oordeel van het kabinet deel uit van het privédomein van individuele burgers. Burgers die behoefte hebben aan relatieondersteuning kunnen wel geholpen worden door de overheid, de verantwoordelijkheid hiervoor is bij gemeenten belegd.
Vindt u ook dat deze reclamecampagne het overheidsbeleid ondermijnt om (de gevolgen) van echtscheidingen tegen te gaan, zoals in het programma Scheiden zonder Schade?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 t/m 6 aangegeven, is het niet aan de overheid om een oordeel te vellen over een reclamecampagne. Het Programma Scheiden zonder Schade (SzS) richt zich op het voorkomen van de schade bij kinderen als gevolg van de scheiding van hun ouders.
Hoe vullen gemeenten hun verantwoordelijkheid in het kader van de Jeugdwet in om hulp te bieden wanneer relatieproblemen een negatief effect op kinderen (dreigen te) hebben?
Gemeenten geven zelf invulling aan het hulpaanbod rondom relatieversterking en (preventie van) complexe scheidingen, onder andere in het kader van de Jeugdwet. Er worden preventieve programma’s aangeboden, maar ook laagdrempelige of meer intensieve ondersteuning. Veel gemeenten ontplooien initiatieven om adequaat om te kunnen gaan met complexe scheidingen en tijdig passende hulp te bieden. De Agenda voor actie en het programma SzS bieden gemeenten daartoe ook aanknopingspunten. Vanuit het programma SzS worden gemeenten nog verder ondersteund, onder andere door de ontwikkeling van een nieuwe scheidingsaanpak in twee regiolabs in de arrondissementen Den Haag en Oost-Brabant waarbij ook gemeenten betrokken zijn. Het programma verspreidt de resultaten en geleerde lessen onder andere gemeenten.
Heeft u zicht op de maatregelen die gemeenten treffen om relaties te versterken en echtscheidingen te voorkomen, waardoor niet alleen de problemen zelf, maar ook het stijgen van de maatschappelijke kosten worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
De afwikkeling van de toeslagenaffaire met ouders die onder beschermingsbewind staan |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe er wordt omgegaan met gedupeerde ouders die in aanmerking komen voor compensatie, al dan niet herziening, die onder beschermingsbewind staan?
Deze ouders worden op gelijke wijze behandeld als de overige ouders, waarbij voor de financiële afwikkeling van de compensatie, herziening of reparatie van het toeslagrecht de bewindvoerder als vertegenwoordiger van de ouders optreedt.1
Klopt het dat de bewindvoerder automatisch de gemachtigde voor de afwikkeling van de toeslagenaffaire is voor de gedupeerde ouder, of kan dat ook iemand anders zijn die de zaken behartigt namens de gedupeerde? Zo nee, bent u bereid dit wel mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kantonrechter bepaalt de reikwijdte van het beschermingsbewind. In de meeste gevallen wordt bewind ingesteld over het gehele vermogen van de betrokkene, dat wordt beheerd door een bewindvoerder.2 In dat geval is de bewindvoerder degene die de ouders vertegenwoordigt voor de afwikkeling van de compensatie, herziening of reparatie van het toeslagrecht. Voor sommige rechtshandelingen heeft de bewindvoerder machtiging van de rechthebbende of de kantonrechter nodig.3 Het bewind kan ook over bepaalde goederen worden ingesteld, bijvoorbeeld over de woning van de betrokkene. In dat geval kan de betrokkene niet zelfstandig beslissen over de verkoop van de woning, maar verder wel zelfstandig beslissen over zijn vermogen. Toeslagen kan niet afwijken van het bewind dat de rechter heeft ingesteld.
Als het in een bepaald geval wenselijk wordt geacht dat iemand anders dan de beschermingsbewindvoerder de belangen van de gedupeerde ouders behartigt bij de afwikkeling, ongeacht de reden daarvoor, kunnen de ouders of hun naasten dat met de bewindvoerder en zo nodig met de kantonrechter bespreken. De kantonrechter kan dan beoordelen of de reikwijdte van het bewind moet worden aangepast, zodat iemand anders bij de afwikkeling namens de ouders kan optreden.4 Als het wenselijk is dat een andere bewindvoerder de belangen van de ouders bij de afwikkeling behartigt, kan de rechter ook een tweede beschermingsbewindvoerder benoemen.5
Vindt u het wenselijk dat een bewindvoerder, die wellicht onderdeel uitmaakt van de gevolgschade van de gedupeerde ouder, ook de woordvoering doet als het gaat om het vaststellen van de gevolgschade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp de vraag zo dat mogelijk als gevolg van financiële problemen door de kinderopvangtoeslagaffaire ten behoeve van ouders beschermingsbewind is ingesteld. En dat de kosten van het bewind in dat geval wellicht als gevolgschade worden gezien. In dit verband kan de rol van de bewindvoerder in zekere zin worden vergeleken met een advocaat. Een advocaat treedt niet alleen namens de benadeelde partij op om de schade te verhalen, maar zal daarbij ook proberen een vergoeding te krijgen voor de advocaatkosten, ten behoeve van de benadeelde.
Hoe wilt u omgaan met situaties waarin de gedupeerde ouder zich niet goed vertegenwoordigd voelt door de bewindvoerder, maar daar wel van afhankelijk is voor de afwikkeling van de compensatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beschermingsbewindvoerder is door de kantonrechter benoemd. Toeslagen kan daar niet van afwijken. Wanneer gedupeerde ouders van oordeel zijn dat de bewindvoerder hen niet goed heeft vertegenwoordigd in een bepaalde aangelegenheid of niet capabel is de rechthebbende te vertegenwoordigen, kunnen zij hierover met de bewindvoerder in gesprek (en zo nodig een klacht indienen bij de bewindvoerder of de brancheorganisatie van de bewindvoerder). Zij kunnen zich ook met hun klacht wenden tot de kantonrechter of deze verzoeken de bewindvoerder te ontslaan en zo nodig een andere bewindvoerder te benoemen.
Voor ontslag van een bewindvoerder en eventueel benoeming van een andere bewindvoerder moeten de ouders een gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de kantonrechter. Een bewindvoerder kan slechts worden ontslagen op eigen verzoek, wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer aan de kwaliteitseisen voldoet.6 De kantonrechter oordeelt hierover. In deze procedure is géén rol weggelegd voor Toeslagen.
Normenkaders voor de intensieve kindzorg |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat binnen de intensieve kindzorg met verschillende normenkaders voor de toepassing van indicaties wordt gewerkt, waarbij het normenkader Indiceren van de Beroepsvereniging V&VN is geaccordeerd door het Zorginstituut Nederland en de branche zelf en het andere normenkader zonder toetsing en accordering wordt gehanteerd door een aantal thuiszorgorganisaties en minimaal twee grote zorgverzekeraars?1
Aangezien er geen titel wordt genoemd, is het mij niet duidelijk welk document bedoeld zou worden met «het andere normenkader».
Zoals aangegeven in eerdere brieven bestaat de beroepsnorm van V&VN voor het indiceren en organiseren van verpleging en verzorging in de thuissituatie uit twee documenten: het Normenkader2 uit 2014 en het Begrippenkader Indicatieproces uit 2019. Het Normenkader formuleert de eisen bij het indiceren. Het Begrippenkader Indicatieproces behelst in feite een toelichting op een aantal begrippen uit het Normenkader en is bedoeld als ondersteuning van het proces van indiceren. Zowel V&VN, Zorgverzekeraars Nederland als de Branchevereniging Integrale Kindzorg (aanbieders) geven aan dat hun leden/achterban deze V&VN-documenten hanteren. Het Zorginstituut heeft in het document «Verpleegkundige indicatiestelling – een nadere duiding» (d.d. maart 2019) een aantal begrippen verhelderd die een rol spelen bij het vaststellen wat verzekerde zorg is.
Aangezien de beroepsnorm op dit moment ruimte laat voor interpretatieverschillen o.a. bij de indicatiestelling voor de kindzorg thuis heb ik met V&VN afgesproken dat de beroepsnorm waar nodig verhelderd zal worden voor de kindzorg thuis. (Zie mijn antwoord op Commissiebrief d.d. 18 februari3).
Wat vindt u ervan dat een aantal thuiszorgorganisaties werkt volgens een niet gevalideerd normenkader en daarmee afwijkt van het standaard geaccordeerde normenkader binnen die branche? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn zorgverzekeraars niet verplicht hun inkoop- en vergoedingenbeleid te baseren op het normenkader dat breed in de sector gedragen wordt en ook door de het Zorginstituut Nederland is gevalideerd?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht en zijn verplicht zich te houden aan wet- en regelgeving en de bestuurlijke afspraken. Daarbuiten hebben ze vrijheid om beleid te maken. Daarnaast baseren ze hun beleid op de beroepsnorm die breed in de sector gedragen wordt. In dit geval is dat de beroepsnorm van V&VN. Zorgverzekeraars hebben (de toepasselijkheid van) het Normenkader expliciet opgenomen in hun Reglement PGB in de Zvw (onderdeel van hun polisvoorwaarden).
Overigens is het niet zo dat de zorgverzekeraar over de indicatie gaat. De toegang tot de wijkverpleging en het stellen van de indicaties daartoe, is bij uitsluiting voorbehouden aan de beroepsgroep zelf. Zorgverzekeraars geven dat ook aan en bevestigen mij dat zij op de kennis en kunde van zorgverleners vertrouwen.
Kinderverpleegkundigen met een hbo-vooropleiding (niveau 5 en 6) stellen de indicaties. Dit doen zij vanuit de eigen professionaliteit en autonomie, kennis en kunde, volgens het verpleegkundige proces. Daarbij wordt, met een onderbouwing in het zorgplan, een inschatting gemaakt over de hoeveelheid zorg die noodzakelijk is.
De zorgverzekeraar toetst (verplicht) of er sprake is van doelmatige zorg die rechtmatig kan worden vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet. Een besluit van een zorgverzekeraar of het om verpleging en verzorging gaat die in het individuele geval verzekerde zorg is, gaat uit van een gemotiveerde en onderbouwde indicatie van de verpleegkundige in het individuele geval.
In hoeverre houdt de Nza dergelijke ontwikkelingen in de gaten en toetst hier vervolgens op? Is het denkbaar en wenselijk dat de NZa het bestaan van twee verschillende normenkaders laat voortbestaan of zelfs aanmoedigt?
De NZa gaat niet over het zorginhoudelijke deel van wat goede zorg is. Dat is aan de beroepsgroep. Het stellen van beroepsnormen valt daar ook onder. Het is daarmee dus niet aan de NZa om één of meerdere normenkaders te laten bestaan, aan te moedigen dan wel te ontmoedigen.
Gaat u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) opdracht geven om in deze situatie te handhaven op kwaliteit van zorg en bent u bereid af te dwingen dat binnen de sector gezamenlijk gewerkt wordt vanuit het normenkader dat gesteund wordt vanuit de branche en dat geaccordeerd is door het Zorginstituut? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een dergelijke opdracht past niet binnen de bevoegdheden van de NZa.
Zoals al eerder gemeld aan uw Kamer (zie mijn antwoord op Commissiebrief d.d. 18 februari4) is de afspraak gemaakt dat V&VN de beroepsnorm waar nodig zal verhelderen voor de kindzorg thuis. De aanvullingen of wijzigingen zullen, zoals dat gebruikelijk is bij beroepsnormen, vóór publicatie ter advisering worden voorgelegd aan de betrokken partijen in de kindzorg en wijkverpleging. Uiterlijk 1 mei a.s. zal dit document gepubliceerd worden.
Het feit dat belangenbehartigers niet worden betrokken bij de kwestie van lagere pgb’s voor ouders die hun zieke kind thuis zelf verzorgen |
|
John Kerstens (PvdA), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat belangenbehartigers niet worden betrokken bij gesprekken over het feit dat belangenbehartigers niet worden betrokken bij de kwestie van lagere pgb’s voor ouders die hun zieke kind thuis zelf verzorgen?1
Ik heb de berichtgeving gezien. De feiten zijn echter anders dan het twitter-bericht suggereert. Er vindt wel degelijk overleg plaats met belangenbehartigers zoals Per Saldo, Stichting Kind en Ziekenhuis, Spierziekten Nederland, Kenniscentrum Kinderpalliatieve Zorg en de Belangenvereniging Intensieve Kindzorg. VWS heeft over de recente knelpunten in de afgelopen tijd meerdere gesprekken gevoerd met de belangenbehartigers en zal dat blijven doen.
Bent u bereid om de Belangenvereniging voor Intensieve Kindzorg (BVIKZ) als direct belanghebbende organisatie te laten deelnemen aan de gesprekken die nu blijkbaar plaatsvinden naar aanleiding van de recente commotie omtrent de andere wijze van indicatie door Kinderthuiszorg van zorg die door ouders thuis aan hun ernstig zieke kind wordt verleend?
Ik ben altijd bereid om partijen aan tafel uit te nodigen. Dat gebeurt ook. Er zijn echter verschillende gesprekken met verschillende doelen. Zo spreek ik in het ene gesprek partijen (zoals de beroepsvereniging en zorgverzekeraars) aan die moeten komen met oplossingsrichtingen. En in het andere gesprek leg ik de verschillende oplossingsrichtingen voor. Ik wil namelijk graag van belangenbehartigers weten of zij in de praktijk uit de voeten kunnen met de oplossingsrichtingen en daarom nodig ik hen voor die gesprekken uit. Er hebben gesprekken tussen 4 en 7 februari gesprekken plaatsgevonden met al deze partijen.
Wilt u gelet op bedoelde commotie zo spoedig mogelijk de schriftelijke vragen van de indieners van 22 januari 2020 beantwoorden?
Ja, ik beantwoord de vragen zo spoedig mogelijk.
Het bericht ‘Ouders die thuis voor ernstig ziek kind zorgen, krijgen minder geld’ |
|
John Kerstens (PvdA), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ouders die thuis voor ernstig ziek kind zorgen, krijgen minder geld»?1
Ja.
Is de wetgeving omtrent het voor vergoeding via een persoonsgebonden budget (pgb) in aanmerking komen voor door ouders te verrichten (medische) handelingen zoals bijvoorbeeld het verwisselen van een katheter of het verzorgen van een infuus veranderd?
Nee, wet- en regelgeving voor wat betreft het Zvw-pgb niet is gewijzigd. De Bestuurlijke afspraken Zvw-pgb 2019 tot 2022 (ondertekend door ZN, V&VN, Per Saldo en VWS) vormen tezamen met de wet- en regelgeving rond het Zvw-pgb en de pgb-reglementen van verzekeraars, het kader voor de uitvoering van pgb’s. Verzekeraars hebben in hun reglementen voor 2020 wel de bewoordingen over de inzet van het (cliënt)netwerk (voorheen genoemd: «gebruikelijke zorg»2) bedoeld te verduidelijken. De inhoud van het artikel in de reglementen is ten opzichte van 2019 niet gewijzigd, zo hebben zorgverzekeraars ons laten weten.
Verzekeraars hebben aangegeven dat de gekozen bewoordingen een vertaling zijn van de aanspraak waar je op uit komt wanneer je het verpleegkundig proces doorloopt. De bewoordingen zijn bovendien gebaseerd zijn op de beroepsnorm (het Normenkader uit 2014 en het Begrippenkader Indicatieproces uit 2019) van V&VN. Het uitgangspunt is en blijft dat zorg vanuit een pgb aan dezelfde voorwaarden ten aanzien van de aanspraak verpleging en verzorging in de eigen omgeving moet voldoen als zorg in natura. De passage is helpend bedoeld voor de wijkverpleegkundigen om standvastig te kunnen zijn richting aanvragers en om kwalitatief beter te indiceren. De beroepsgroep heeft inmiddels toegezegd de beroepsnormen waar nodig te verhelderen voor de kindzorg thuis. Bijvoorbeeld op het gebied van inzet van het (cliënt)netwerk (voorheen: gebruikelijke zorg). De aanvullingen of wijzigingen zullen, zoals dat gebruikelijk is bij beroepsnormen, vóór publicatie ter advisering worden voorgelegd aan de betrokken partijen in de kindzorg en wijkverpleging. Uiterlijk 1 mei a.s. zal dit document gepubliceerd worden.
Op basis van de regelementen kan echter niet geconcludeerd worden dat álle zorg die door het (cliënt)netwerk wordt geleverd per definitie niet meer vergoed kan worden vanuit een pgb. Immers: «bovengebruikelijke» zorg kan vergoed worden vanuit het pgb, ook aan ouders, in het geval dat zij optreden als informele zorgverleners (op basis van het informele tarief).
Hoe waardeert u de inzet van ouders die ervoor kiezen hun ernstig zieke kind zo veel mogelijk thuis te laten opgroeien en daarbij méér dan de gebruikelijke zorg (zoals bijvoorbeeld aan- en uitkleden, tanden poetsen, in bad doen en verschonen) verlenen? Vindt u ook dat het, óók gelet op de grote personeelstekorten in de zorg, te prijzen is dat ouders dat doen? Kunt u zich voorstellen dat het voor het kind in kwestie fijn is thuis (in de gezinssituatie) te kunnen (ver-)blijven en verzorgd en verpleegd te worden?
In deze krappe arbeidsmarkt hebben we alle zorgverleners hard nodig. Ik heb veel waardering voor alle zorgverleners die goede zorg leveren; zorg van goede kwaliteit, doelmatig, rechtmatig. Of ze nu formeel of informeel zijn. Ouders verlenen in dit geval zorg in de hoedanigheid van informele zorgverleners. En daar heb ik waardering voor. En het spreekt voor zich dat het mooiste is als een kind goede zorg in zijn eigen veilige thuisomgeving kan ontvangen. Ik vind het daarbij ook van belang dat bij kinderen met zorgbehoeften waarbij zelfstandig(er) worden mogelijk is, dit ook door de zorgverleners gestimuleerd wordt.
Hoe waardeert u de handelwijze van Kinderthuiszorg dat van de ene op de andere dag eigenstandig besloten heeft de onder vraag 2 bedoelde medische handelingen te beschouwen als «gebruikelijke zorg» die niet voor vergoeding in aanmerking komt?
Ik heb gezien dat deze handelwijze aan KinderThuisZorg toegeschreven wordt. Het is echter de kinderverpleegkundige (en dus niet de zorgaanbieder) die in beeld brengt wat de zorgbehoefte is van een kind in de thuissituatie. Zij doet dat vanuit haar professionele autonomie, kennis en kunde, los van de aanbieder waar ze werkt. Zij kijkt daarbij niet alleen naar handelingen, zoals dat onder de AWBZ gebruikelijk was, maar volgt het verpleegkundig proces. Het aantal uren zorg dat opgenomen wordt in het zorgplan en/of in de aanvraag pgb, dient, mits geïndiceerd conform de beroepsstandaarden en -normen, verleend en vergoed te worden uit de Zorgverzekeringswet, mits de zorg doelmatig en rechtmatig is. Het is een misverstand dat er van de een op de andere dag zaken gewijzigd zijn. Ik benadruk nogmaals dat het uitgangspunt is dat zorg vanuit een pgb aan dezelfde voorwaarden ten aanzien van de aanspraak verpleging en verzorging in de eigen omgeving moet voldoen als zorg in natura. Dat betekent ook dat er altijd moet worden gekeken naar welke zorg door het eigen (cliënt)netwerk kan worden geleverd. Maar dit betekent niet dat álle zorg die door het eigen (cliënt)netwerk wordt geleverd per definitie niet meer vergoed mag worden vanuit een pgb. Zorg waarvan het logisch is dat deze door ouders wordt geleverd, omdat die zorg bijvoorbeeld ook geleverd moet worden aan een kind dat niet ziek is (of bijvoorbeeld meeloopt in het normale patroon van dagelijkse zorg) behoort niet onder de aanvraag pgb of het zorgplan te vallen. Maar «bovengebruikelijke» zorg kan worden vergoed vanuit het pgb, ook aan ouders, in het geval dat zij optreden als informele zorgverleners (op basis van het informele tarief).
VWS is met de beroepsgroep V&VN in overleg om te kijken naar onverklaarbare praktijkvariatie bij indicatiestellingen (bij wijkverpleging in het algemeen en bij kindzorg in het bijzonder). Met zorgverzekeraars zijn we in overleg om te kijken of naar duidelijkere informatieverstrekking.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat niet alleen de Belangenvereniging Intensieve Kindzorg en Per Saldo, maar ook de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland uitdrukkelijk afstand nemen van de handel- en (klaarblijkelijke) zienswijze van Kinderthuiszorg als onder vraag 3 bedoeld?
Ik heb de berichten gezien die dateren van april 2019 dat Per Saldo en V&VN afstand genomen hebben van een reader die blijkbaar destijds gepubliceerd was via een website van kinderverpleegkundigen.
Bent u op de hoogte van het feit dat ouders in het geval van het verrichten van de hier aan de orde zijnde handelingen 23 euro per uur ontvangen terwijl de kosten van Kinderthuiszorg zelf voor dergelijke handelingen bijvoorbeeld 80 tot 100 euro per uur bedragen? Wat vindt u hiervan?
Het pgb heeft nooit de bedoeling gehad om te dienen als inkomen, maar is bedoeld voor het inkopen van zorg. Het klopt dat informele zorgverleners vanuit een pgb maximaal 23,52 euro per uur vergoed krijgen. Dat geldt dus ook voor ouders die als informele zorgverlener zorg verlenen aan hun kind. Dit tarief voor informele zorg staat opgenomen in de Regeling Zorgverzekeringswet.
Voor formele zorg gelden andere tarieven. Het is aan verzekeraars om te bepalen welke tarieven zij hanteren voor de formele zorg. (Zorgverzekeraars contracteren geen pgb-aanbieders.) Hierbij gelden de maximum tarieven van de NZa.
Het informele tarief vanuit het pgb is niet te vergelijken met het maximum tarief voor gespecialiseerde verpleging voor zorg in natura. Aan zorg in natura worden ook andere eisen gesteld vanuit andere wet- en regelgeving, met name op het gebied van kwaliteit en opleiding.
Wat vindt u van het feit dat er blijkbaar verschil van inzicht en dus ook behandeling is tussen ziektekostenverzekeraars?
Verzekeraars hebben, binnen de door de wet- en regelgeving en de bestuurlijke afspraken gestelde kaders, vrijheid om beleid te maken. Daarmee kan de verzekeraar maatwerk bieden. Dat vind ik goed. Het is wel van groot belang dat hierbij de gemaakte afspraken worden nageleefd. VWS blijft dit nauwlettend volgen, en spreekt partijen aan op het moment dat zij zich niet aan de afspraken houden. Overigens is het niet zo dat de verzekeraar over de indicatiestelling gaat.
De kinderverpleegkundige is degene die in beeld brengt wat de zorgbehoefte is van een kind in de thuissituatie, waarbij de hele gezinssituatie moet worden meegewogen. Overigens gaat het altijd om de indicatiestelling voor de aanspraak verpleging en verzorging in de eigen omgeving (in het algemeen) en niet om een indicatie voor specifiek pgb of uren voor informele/formele zorgverleners.
Bent u bereid u sterk te maken voor het met behulp van een pgb voor vergoeding in aanmerking blijven komen van de hier aan de orde zijnde handelingen?
Het uitgangspunt is dat zorg vanuit een pgb aan dezelfde voorwaarden ten aanzien van de aanspraak verpleging en verzorging in de eigen omgeving moet voldoen als zorg in natura. Bij de indicatiestelling staat niet de leveringsvorm centraal, noch de handelingen. Bij de indicatiestelling voor Zvw wordt gekeken naar verpleging en verzorging. De kinderverpleegkundige is als zorgprofessional verantwoordelijk voor de indicatiestelling voor «zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden» en voor het bepalen van de in dat kader noodzakelijke zorg.
Zorg waarvan het logisch is dat deze door ouders wordt gegeven, omdat die zorg ook gegeven moet worden aan een kind dat niet ziek is, behoort niet onder de te vergoeden zorg te vallen. Maar «bovengebruikelijke» zorg kan worden vergoed vanuit het pgb, ook aan ouders, in het geval dat zij optreden als informele zorgverleners (op basis van het informele tarief).
Bent u op de hoogte van het feit dat op het adres van Kinderthuiszorg nog méér dan tien andere (zorg-)BV’s staan ingeschreven? Is dat gebruikelijk? Vindt u dat wenselijk?
KinderThuisZorg heeft mij desgevraagd laten weten dat het is gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw waar nog meer organisaties en bedrijven gevestigd zijn waardoor er meerdere (zorg)bedrijven op dit adres ingeschreven staan. KinderThuisZorg zelf bestaat uit een holding met daaronder vier BV’s. Daarmee heeft KinderThuisZorg ondersteunende en nevenactiviteiten, zoals vastgoedbeheer en de exploitatie van een kinderzorghotel, afgescheiden van haar zorgactiviteiten. In algemene zin vind ik dat geen ongebruikelijke of onwenselijke werkwijze.
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun interne bedrijfsvoering. Daarbij moet een gekozen ondernemingsrechtelijke constructie altijd in dienst staan van de maatschappelijke doelstelling van een zorgorganisatie: het verlenen van kwalitatief goed en veilige zorg aan patiënten. Met het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders kunnen de Inspectie Gezondheidszorg Jeugd en de Nederlandse Zorgautoriteit zorgaanbieders hier in de toekomst beter op aanspreken. Bijvoorbeeld door het introduceren van extra eisen aan het interne toezicht, het voorkomen van belangenverstrengeling en aanvullende voorwaarden rond het uitkeren van dividend.
Het artikel ‘Opvang nieuwe slachtoffers huiselijk geweld niet geregeld’ |
|
Kelly Regterschot (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Opvang nieuwe slachtoffers huiselijk geweld niet geregeld»?1
Ja.
Wat uw mening over het feit dat uit het artikel blijkt dat er vanaf eind 2019 geen vrouwenopvang geregeld is in Noord- en Midden-Limburg? In hoeverre is er in andere gemeenten in Nederland onduidelijkheid over het beleid voor vrouwenopvang in 2020?
Vanwege een juridische procedure is de aanbesteding van de vrouwenopvang in de regio Noord- en Midden-Limburg niet afgerond per 1 januari 2020. Dat wil echter niet zeggen dat er geen opvang is voor slachtoffers van huiselijk geweld. De gemeente Venlo heeft (mede) namens de regio Limburg Noord en Midden afspraken gemaakt met andere aanbieders van vrouwenopvang buiten de eigen regio. Deze afspraken gelden totdat wordt overgegaan naar een definitieve gunning. De continuïteit van opvang en ondersteuning in de regio is hiermee gewaarborgd.
Er is in de regio Noord- en Midden-Limburg geen sprake van onduidelijkheid over het beleid voor vrouwenopvang.
Zijn er gemeenten of regio’s in Nederland waar voor 2020 (al dan niet tijdelijk) geen vrouwenopvang geregeld is? Zo ja, welke zijn dat?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er gemeenten of regio’s zijn in Nederland waar voor 2020 geen vrouwenopvang geregeld is.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de aanbestedingsprocedure ervoor gezorgd heeft dat per 1 januari 2020 de opvang voor deze kwetsbare vrouwen niet goed geregeld is? Zijn u meer gevallen in Nederland bekend waarbij de aanbestedingsprocedure voor Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-zorg, en dan met name bij de vrouwenopvang, niet juist verlopen is?
Met enige frequentie leiden aanbestedingen voor zowel Jeugdwet als Wmo tot rechtszaken. Door de vertraging die dit oplevert in een procedure, kan de implementatietermijn of de overgang naar een nieuwe aanbieder soms onder druk komen te staan. In enkele gevallen zoals deze is er zelfs sprake van een overbruggingstermijn waarin een oud contract niet rechtmatig verlengd kan worden terwijl een nieuw contract nog niet in kan gaan. Ook als dit het geval is, blijft de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van goede zorg en ondersteuning voor haar inwoners. De regio Noord- en Midden-Limburg heeft binnen de mogelijkheden passende oplossingen gevonden. Zowel voor de risicobeoordeling en de toeleiding naar opvang als het bieden van de opvang zelf. De regio heeft de inzet die dit heeft gevraagd, ook geleverd.
Om gemeenten en aanbieders te ondersteunen bij inkoop en aanbesteden heb ik samen met hen een ondersteuningsprogramma (het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein) ingericht. Dit programma ondersteunt gemeenten en aanbieders in vier actielijnen:
Eerder informeerde ik uw Kamer over dit ondersteuningsprogramma bij mijn brieven van 24 januari 20192 en 15 november 20193. Ik heb uw Kamer in deze brieven ook geïnformeerd over mijn inzet om in Europa ruimte te zoeken om aanbesteden in het sociaal domein op meer passende wijze vorm te geven.
In hoeverre biedt u op dit moment ondersteuning aan zorgaanbieders of gemeenten waarbij de aanbestedingsprocedure voor Wmo-zorg en -opvang niet soepel verloopt? Indien hier op dit moment niets voor bestaat, in hoeverre bent u dit op korte termijn van plan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties worden er momenteel door u ondernomen om de informatievoorziening richting gemeenteraden rondom Wmo-zorg te verbeteren, aangezien uit dit artikel, maar ook uit het rapport Wmo toezicht 2018 van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bleek dat gemeenteraden vaak niet op de hoogte gesteld worden over Wmo-zaken?2
Het informeren van de gemeenteraden over de lokale Wmo-zorg is een verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente. Ik onderneem dan ook geen acties ten aanzien van de informatievoorziening richting de gemeenteraden.
Hoe verhoudt dit artikel zich volgens u met het punt uit het hoofdlijnenakkoord geestelijke gezondheidszorg (GGZ), waarin wordt aangegeven dat voor de juiste zorg op de juiste plek een goede triage en diagnostiek van belang is en dat partijen zich daar ook voor gaan inzetten?
De aanmelding, triage en toegang voor de vrouwenopvang is belegd bij Veilig Thuis. De vrouwenopvang maakt geen onderdeel uit van de geestelijke gezondheidszorg. De punten uit het hoofdlijnenakkoord zijn om die reden niet van toepassing op de vrouwenopvang en het artikel.
Het bericht ‘Inspectie: Veilig Thuis sloot zwijgcontract met ouders’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inspectie: Veilig Thuis sloot zwijgcontract met ouders»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat «de geanonimiseerde vaststellingsovereenkomst kenmerken bevatte van een zwijgcontract»? Kunt u uw appreciatie geven van het feit dat Veilig Thuis Utrecht een familie een zwijgcontract heeft opgelegd?
Op 19 maart 2019 ontving de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (hierna: IGJ) van Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht in afstemming met de gemeente Utrecht een geanonimiseerde vaststellingsovereenkomst om te beoordelen of hier sprake was van een overeenkomst die onder de definitie van een zwijgcontract valt. In de periode daarna trad de IGJ in overleg met het bestuur van Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht over de inhoud van deze vaststellingsovereenkomst.
Naar de mening van de IGJ bevatte één alinea de kenmerken die wezen op een zwijgcontract. Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht heeft de betrokken familie aangeboden het betreffende artikel volledig te laten vervallen. De familie is daar mee akkoord gegaan. Als gevolg hiervan oordeelt de IGJ dat de geanonimiseerde vaststellingsovereenkomst die Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht in afstemming met de gemeente Utrecht op 19 maart 2019 heeft aangeboden en die in de periode daarna in afstemming met de betreffende familie inhoudelijk is aangepast, in de huidige vorm geen kenmerken bevat van een zwijgcontract.
Wat vindt u ervan dat het vermoeden van Pediatric Condition Falsification (wat betekent dat ouders hun kind expres ziek maken) in het dossier van Veilig Thuis is blijven staan en dat Veilig Thuis weigert om het te schrappen, ondanks dat dit een onterecht vermoeden is gebleken?
Het is niet aan mij om te oordelen over het handelen van professionals in individuele casuïstiek. Ik kan wel ingaan op de inzet van mijn beleid.
Voor mij staat het belang van kinderen altijd voorop. Ik vind dan ook dat iedereen met een vermoeden van kindermishandeling in het belang van de veiligheid van kinderen contact op moet nemen met Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft de taak om bij alle meldingen die binnenkomen een veiligheidsbeoordeling uit te voeren en waar nodig aanvullend onderzoek te doen. Het gaat vaak om complexe problematiek en het vaststellen of sprake is van kindermishandeling – in welke vorm dan ook – is niet eenvoudig. Uit onderzoek van Veilig Thuis kan blijken dat de zorgen onterecht waren, maar dat maakt de melding niet onterecht. In het programma «Geweld hoort nergens thuis» zet ik in op het eerder en beter in beeld brengen van vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling. Een belangrijk instrument daarbij is het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: Besluit meldcode), waarin per 1 januari 2019 enkele verbeteringen zijn aangebracht.
In het «Handelingsprotocol Veilig Thuis 2019» is opgenomen hoe Veilig Thuis handelt wanneer zij om advies wordt gevraagd en wanneer een melding wordt gedaan over vermoedens van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Het Handelingsprotocol maakt deel uit van het toezichtkader van de IGJ. Met betrekking tot dossiervorming is het volgende opgenomen. Veilig Thuis hanteert zorgvuldige regels bij de dossiervorming en legt alleen gegevens vast die nodig zijn voor de uitoefening van de wettelijke taken. Indien de betrokkene bij het inzien van zijn/haar gegevens vaststelt dat deze feitelijk onjuist, of (gelet op het doel waarvoor ze worden bewaard) onvolledig, of niet ter zake dienend zijn, dan heeft hij/zij het recht om Veilig Thuis te verzoeken deze gegevens te verbeteren, te verwijderen of af te schermen. Hij/zij kan dit recht van correctie ook uitoefenen voor zover hij/zij meent dat Veilig Thuis bij de dossiervorming in strijd handelt met de wet. Veilig Thuis reageert uiterlijk binnen vier weken schriftelijk en gemotiveerd op het verzoek.
Een betrokkene heeft, op grond van artikel 5.3.5 Wmo 2015, het recht om Veilig
Thuis te verzoeken om de gegevens die op hem/haar betrekking hebben te vernietigen. Veilig Thuis vernietigt deze gegevens binnen drie maanden na ontvangst van dit verzoek, tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bewaren van de gegevens van «aanmerkelijk belang» is voor een ander dan degene die het verzoek heeft ingediend. In veel gevallen zal een verzoek om vernietiging door Veilig Thuis moeten worden geweigerd vanwege het «aanmerkelijk belang» van een ander lid van het gezin. Bijvoorbeeld omdat Veilig Thuis over de gegevens wenst te beschikken in geval van een nieuwe melding of om de toeleiding naar de hulp te kunnen volgen, of om een kind of een partner tegen toekomstig geweld te beschermen.
Zijn bij u meer gevallen bekend van ouders of kinderen die onjuiste informatie uit hun dossier proberen te laten schrappen? Zo ja, hoeveel?
Er zijn bij mij geen gevallen bekend van ouders en kinderen die onjuiste informatie uit hun dossier proberen te laten schrappen.
Het is onwenselijk en tegelijkertijd niet 100% te voorkomen dat bij alle duizenden meldingen die jaarlijks onderzocht worden door de VT-organisaties in Nederland, soms onjuiste informatie terechtkomt in een dossier. Het is en blijft mensenwerk. Zoals bij vraag 3 al aangegeven, kunnen betrokkenen verzoeken om aanpassing van het dossier als informatie onjuist is gebleken. Gemeenten bevestigen mij dat
betrokkenen soms een verzoek indienen bij Veilig Thuis-organisaties om aanpassing van dossiers en dat dit in overleg gehonoreerd wordt als de feiten onjuist zijn gebleken.
Deelt u de mening dat zaken die ten onrechte in een persoonlijk dossier belanden, geschrapt moeten kunnen worden? Zo ja, welke acties onderneemt u om dit zo snel mogelijk te regelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Veilig Thuis-organisaties hebben een belangrijke taak. Ze krijgen in veel gevallen te maken met gezinnen waar sprake is van complexe problematiek en het vaststellen of sprake is van kindermishandeling – in welke vorm dan ook – is meestal niet eenvoudig. De medewerkers nemen dagelijks noodzakelijke en in sommige gevallen ook ingrijpende besluiten, in het belang van de veiligheid van kinderen. Daarom is het belangrijk dat Veilig Thuis haar wettelijke taken zorgvuldig uitvoert. In de afgelopen jaren hebben de Veilig Thuis-organisaties geïnvesteerd in de doorontwikkeling van hun werkwijze. Dit heeft onder meer geleid tot het Handelingsprotocol waar ik in het antwoord op vraag 4 naar heb verwezen. Tegelijkertijd wil ik opmerken dat Veilig Thuis-organisaties regelmatig te maken hebben met betrokkenen die het niet eens zijn met het oordeel en/of de besluiten van Veilig Thuis. Dit is, gelet op de aard van het werk en de wettelijke taken van VT, niet in alle zaken te voorkomen.
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 4, in het Handelingsprotocol van Veilig Thuis zijn richtlijnen opgenomen met betrekking tot zorgvuldige dossiervorming. Doel van dossiervorming is het bieden van kwaliteit en continuïteit in de taakuitoefening van VT. Wanneer betrokkenen niet akkoord zijn met zaken in het dossier dan kunnen ze dit kenbaar maken aan Veilig Thuis. In het antwoord op vraag 4 is beschreven hoe dit proces eruit ziet.
Daarnaast voert het Landelijk Netwerk Veilig Thuis, samen met Jeugdzorg Nederland en de Raad voor de Kinderbescherming, het actieplan «Verbetering feitenonderzoek» uit.2 Het actieplan heeft als doel om het feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen en bij Veilig Thuis te verbeteren. En belangrijke actielijn in dit actieplan is het bevorderen van de kwaliteit van onderzoeken en rapportages.
Kunt u uiteenzetten hoe het mogelijk is dat Veilig Thuis Utrecht het gezin heeft gemonitord terwijl dit in theorie helemaal niet was toegestaan? Zijn hier bij u meer voorbeelden van bekend?
Het is niet aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek dan wel om te oordelen over het handelen van professionals.
Ik kan wel ingaan op de werkwijze van Veilig Thuis wanneer melding wordt gedaan van een vermoeden van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Veilig Thuis heeft de taak om bij alle meldingen die binnenkomen een veiligheidsbeoordeling uit te voeren en waar nodig aanvullend onderzoek te doen. Wanneer uit de veiligheidsbeoordeling of uit het onderzoek blijkt dat er aanwijzingen zijn voor acute en/of structurele onveiligheid en/of een multi-problematische leefsituatie stelt Veilig Thuis veiligheidsvoorwaarden vast. In deze voorwaarden wordt vastgelegd waaraan tenminste moet worden voldaan om te komen tot directe en stabiele veiligheid. Veilig Thuis monitort vervolgens of wordt voldaan aan deze veiligheidsvoorwaarden. De doelen van het monitoren door Veilig Thuis zijn om te volgen of de directe veiligheid, en later stabiele veiligheid voor alle directbetrokkenen, wordt gerealiseerd en om inzicht te krijgen in de stappen die zijn gezet tot herstel van de opgelopen schade als gevolg van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Met de directbetrokkenen en de betrokken overdrachtspartij(en) worden afspraken gemaakt over contacten die in het kader van het monitoren zullen worden gelegd, zoals met welke partijen wordt gesproken en op welke momenten. Veilig Thuis gaat in het monitoren na of (1) aan de veiligheidsvoorwaarden is voldaan, (2) of deze hebben geleid tot directe veiligheid en later stabiele veiligheid, (3) of er aandacht is voor het werken aan herstel van opgelopen schade. Monitoren valt onder de wettelijke taken van Veilig Thuis waarop de sterke informatiepositie van Veilig Thuis van toepassing is. Dit betekent dat Veilig Thuis geen toestemming nodig heeft voor het voeren van overleg met of het informeren van externe partijen in het kader van het monitoren. Wel dienen de directbetrokkenen hierover te worden geïnformeerd.
Kunt u uw appreciatie geven over het handelen van Veilig Thuis Utrecht in deze situatie? Zijn bij u meer gevallen bekend van onprofessioneel handelen van Veilig Thuis Utrecht?
Het oordeel van de IGJ is dat de vaststellingsovereenkomst die Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht in afstemming met de gemeente Utrecht op 19 maart 2019 heeft aangeboden en die in de periode daarna in afstemming met de betreffende familie inhoudelijk is aangepast, in de huidige vorm geen kenmerken bevat van een zwijgcontract.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 acht ik het gebruik van zwijgcontracten in de zorg onwenselijk. Ik acht het daarom ook juist dat Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht de betrokken familie heeft aangeboden om de alinea die de kenmerken bevatte die wezen op een zwijgcontract volledig te laten vervallen.
Bent u voornemens om stappen te ondernemen richting Veilig Thuis Utrecht? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Utrecht is op grond van de Wet Maatschappelijk Ondersteuning (Wmo 2015) opdrachtgever voor Veilig Thuis Utrecht. De IGJ houdt toezicht op het functioneren van de Veilig Thuis-organisaties. De IGJ heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst in de huidige vorm geen kenmerken bevat van een zwijgcontract en dat zij daarmee geen vervolg meer hoeft te geven aan deze vaststellingsovereenkomst in het kader van zwijgcontracten. Het toezicht op Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht wordt verder vormgegeven binnen het reguliere toezicht van de IGJ. Ik acht het om die reden niet nodig om stappen te ondernemen richting Veilig Thuis Utrecht.
De gemeentelijke basisadministratie voor kinderen van transgenders |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Vera Bergkamp (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de site van Transvisie over de juridische aspecten van een transitie?1
Ja.
Betekent het daar gestelde, dat «de wijziging van het geslacht en de naam van een transgender persoon in de geboorteakte en in het BRP automatisch door[werkt] naar verwanten en hun eigen registratie», dat ook in de geboorteakte van een kind van een transgender persoon het geslacht van de ouder veranderd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
De geboorteakte wordt opgemaakt bij de geboorte van een kind en vermeldt de vader, de moeder en hun oorspronkelijke namen. Het geslacht van de ouder (ten tijde van geboorte) wordt niet als apart gegeven op de geboorteakte vermeld.
Het Burgerlijk Wetboek gaat uit van een zogenoemd «gesloten systeem» van latere vermeldingen. Latere vermeldingen worden uitsluitend toegevoegd aan de geboorteakte van een persoon, voor zover die tot een wijziging van de eigen gegevens leiden (artikelen 18 lid 1 jo. 20a lid 1 Burgerlijk Wetboek). Dit betekent dat de wijziging van de vermelding van het geslacht van een ouder geen gevolgen heeft voor de gegevens van het kind op de geboorteakte. Het kind blijft hetzelfde kind en kind van dezelfde ouders. De geboorteakte van een kind wordt niet aangepast na een wijziging van de vermelding van het geslacht of de naam van een ouder en het kind kan hier niet om verzoeken.
Het geslacht van de ouder wordt ook niet vermeld op de persoonslijst van het kind in de BRP. Als een transgender ouder naast een wijziging in de vermelding van het geslacht ook een voornaam heeft gewijzigd, wordt deze nieuwe voornaam wel op de persoonslijst van het kind in de BRP vermeld. Dit is het resultaat van de automatische doorwerking van de actuele gegevens van de ouder in de persoonslijst van gerelateerden zoals het kind. De naam van de transgenderouder op de persoonslijst van het kind in de BRP kan hierdoor afwijken van de naam van deze ouder op de geboorteakte. Ik vind dit niet principieel ongewenst omdat de gegevens herleidbaar zijn en er toegankelijke mogelijkheden zijn om aan te tonen dat dit dezelfde ouder betreft; zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het principieel ongewenst is en tot praktische problemen voor een kind van een transgender persoon kan leiden, als in de geboorteakte van het kind nog het oorspronkelijke geslacht van een ouder staat en in een ander officieel document het nieuwe geslacht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat ook in de geboorteakte van een kind van een transgender persoon het geslacht van de ouder aangepast moet kunnen worden en dat dit niet aan de desbetreffende gemeente mag worden overgelaten om hier van af te wijken? Zo ja, kunt er voor zorgen dat dit overal in de praktijk wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen kinderen van transgender personen op dit moment doen om ook in hun eigen geboorteakte het geslacht van een van hun transgenderouders te laten veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de oplossing die de gemeente Nissewaard voor de korte termijn biedt, namelijk het opstellen van een aparte verklaring, voldoende om toch een visum te kunnen krijgen?2
Ja, navraag via de gemeente heeft uitgewezen dat betrokkene inmiddels een visum heeft gekregen.
Zijn er voor de korte termijn andere mogelijkheden voor de gemeenten om het probleem voor kinderen met een transgenderouder te ondersteunen bij het verkrijgen van een visum?
Een kind van een transgender persoon kan allereerst bij het afschrift van de eigen geboorteakte een afschrift overleggen van de geboorteakte van de transgender ouder. In het laatstgenoemde afschrift staan de oorspronkelijke gegevens van de ouder vermeld en zijn de wijzigingen in de vermelding van het geslacht en de voornaam zichtbaar. De gegevens in de geboorteakte van het kind zijn op deze manier te herleiden tot die (op de persoonslijst van het kind) in de BRP.
Het kind kan voorts via de BRP-registratie de oorspronkelijke naam van de transgender ouder aantonen. In de eerste plaats kan dat door bij de gemeente te verzoeken om een BRP-uittreksel met historische oudergegevens. Hierin is de oorspronkelijke voornaam van de transgender ouder opgenomen. Die naam komt overeen met de naam die is vermeld op de geboorteakte van het kind. In de tweede plaats kan het kind bij de gemeente verzoeken om de automatische wijziging van de voornaam van de transgender ouder op zijn persoonslijst ongedaan te maken. In dat geval wordt de oorspronkelijke voornaam van de ouder weer op de persoonslijst van het kind opgenomen. De naam van deze ouder op de persoonslijst van het kind stemt dan weer overeen met de voornaam van deze ouder op de geboorteakte van het kind.
Naar aanleiding van deze Kamervragen is in de informatie op de website van de rijksoverheid aandacht besteed aan deze mogelijkheden. Gemeenten kunnen burgers op deze informatie wijzen.
Zijn er op dit moment andere problemen bekend waar kinderen met een transgenderouder tegenaan lopen door de discrepantie tussen het BRP en de geboorteakte?
In 2017 heeft het WODC de wetgeving voor de wijziging van de vermelding van het geslacht geëvalueerd.3 In deze evaluatie zijn geen problemen gemeld die specifiek samenhangen met de verschillen in oudergegevens tussen de BRP-registratie en de geboorteakte. Ook anderszins zijn mij in dit verband geen problemen bekend.
De bureaucratie rondom het aanvragen van de dubbele kinderbijslag |
|
Lisa Westerveld (GL), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Ontvangt u ook signalen van ouders/verzorgers dat het aanvragen van een dubbele kinderbijslag gepaard gaat met te veel bureaucratie? Zo ja, hoe vaak ontvangt u deze signalen?
Er zijn twee vormen van dubbele kinderbijslag: dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen en dubbele kinderbijslag intensieve zorg. Ik veronderstel dat uw vragen betrekking hebben op deze laatste vorm van dubbele kinderbijslag. Uit de Evaluatie Wet Hervorming Kindregelingen, die eind 2018 tezamen met de Beleidsdoorlichting Kindregelingen naar uw Kamer is verstuurd, is naar voren gekomen dat ouders de aanvraagprocedure bij de dubbele kinderbijslag intensieve zorg als ingewikkeld en complex ervaren. Ik vind het belangrijk om dergelijke signalen te krijgen. Dit heeft mij aanleiding gegeven om de regeling dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg nader te laten onderzoeken, zoals aangekondigd in de bijbehorende Kamerbrief van de eerdere genoemde stukken. Het onderzoek is inmiddels uitbesteed en ik zal de Kamer voor de zomer van 2020 hier verder over informeren.
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er het afgelopen jaar zijn gedaan voor de dubbele kinderbijslag, hoeveel daarvan zijn afgewezen, in hoeveel zaken er bezwaar is aangetekend en in hoeveel zaken dit bezwaar gegrond is verklaard? Kunt u ook aangeven in hoeveel gevallen de aanvragers ook een persoonsgebonden budget (PGB) ontvangen?
In 2018 zijn bij de SVB ca. 20.000 aanvragen voor dubbele kinderbijslag intensieve zorg ingediend. In ca. 48% van deze aanvragen is positief advies uitgebracht (en is dubbele kinderbijslag intensieve zorg toegekend), in 33% van de gevallen kon er geen medisch advies worden uitgebracht en 19% van de gevallen is afgewezen. Deze verdeling komt grosso modo overeen met voorliggende jaren. Er zijn ca. 500 bezwaren aangetekend. In 34% van de gevallen is het bezwaar gegrond verklaard.
PGB en de dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg vallen onder verschillende wetgeving. Het is daardoor nu niet mogelijk om deze gegevens aan elkaar te koppelen. In het antwoord op vraag 1 genoemde vervolgonderzoek, wordt wel gekeken naar dergelijke dwarsverbanden.
Kunt u aangeven of het klopt dat ouders/verzorgers de dubbele kinderbijslag opnieuw moeten aanvragen wanneer hun kind de leeftijd van zes jaar en/of de leeftijd van twaalf jaar bereikt heeft en zij dan opnieuw door de administratieve molen moeten? Zo ja, waarom is dit zo? Zo nee, waarom klopt dit niet?
Nee, dit klopt niet. In het medisch advies dat door CIZ wordt afgegeven, wordt naast beoordeling van de zorgbehoefte van het kind ook een inschatting gegeven van de duur van de periode waarin intensieve zorg voor het kind noodzakelijk zal zijn. Dit bepaalt de duur van het afgegeven positieve advies. De duur kan één jaar zijn maar kan ook betrekking hebben op meerdere jaren. Zodra de beschikking afloopt en er nog steeds sprake is van intensieve zorg kan een ouder opnieuw een aanvraag indienen, waarna het CIZ advies uitbrengt.
Bent u het met de stelling eens dat het niet wenselijk is dat ouders/verzorgers van een kind dat meer dan de gebruikelijke zorg nodig heeft, bij iedere aanvraag weer door lastige aanvraagprocedures heen moeten en dat dit niet bijdraagt aan het behoud van de zelfredzaamheid van deze ouders/verzorgers? Zo ja, waarom bent u dit eens? Zo nee, waarom niet?
Ik ben een voorstander van vereenvoudiging van processen, zeker als burgers hiermee ontlast worden. Het aanvraagproces is dan ook een onderdeel van het vervolgonderzoek dubbele kinderbijslag intensieve zorg, dat is genoemd in het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven of er mogelijkheden zijn om de aanvraag van de dubbele kinderbijslag voor ouders/verzorgers makkelijker te maken, bijvoorbeeld wanneer een ouder/verzorger al recht heeft op een PGB en hiervoor ook al het een en ander heeft moeten bewijzen en een extra check voor de dubbele kinderbijslag overbodig is, of een minder intensieve check van toepassing kan zijn? Welke rol speelt de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in een minder intensieve check en ziet u mogelijkheden om de aanvragers tegemoet te komen? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er? Zo nee, waarom zijn er geen mogelijkheden?
In het vervolgonderzoek naar de dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg wordt de regeling uitvoerig onderzocht. Hierbij wordt er ook gekeken naar het uitvoeringsproces, recente ontwikkelingen en eventuele aansluiting bij andere regelingen. Los daarvan hebben CIZ en SVB in 2018 de communicatie met aanvragers verbeterd.
Is het mogelijk om de antwoorden op deze vragen naar de Kamer te sturen voor het algemeen overleg Kinderbijslag en Kindgebonden budget?
Ik streef ernaar om de beantwoording voor het algemeen overleg Kinderbijslag en Kindgebonden budget naar de Kamer te verzenden. Inmiddels is gebleken dat het AO van 20 november geen doorgang heeft gevonden.
Het bericht dat Jeugdzorg het kabinet verzoekt twee IS-kinderen uit Syrië terug te halen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dilemma voor kabinet: jeugdzorg verzoekt terughalen twee IS-kinderen uit Syrië»?1
Ja.
Klopt het dat jeugdzorg u heeft gevraagd om twee IS-kinderen terug te halen uit Syrië? Zo ja, wanneer heeft u dit verzoek ontvangen? En is hier direct en adequaat op gereageerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse Jeugdbeschermingsorganisatie waar de voorlopige voogdij over twee niet-Nederlandse kinderen in Syrië is toegewezen, heeft op 15 oktober jl. een brief gezonden aan de Nederlandse overheid met een verzoek om bijstand om de kinderen veilig te stellen. De brief is in goede orde ontvangen en het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in nauw contact met de Jeugdbeschermingsorganisatie.
Voor het overige geldt dat het kabinet op dit moment geen mededelingen kan doen over de stappen die worden gezet ter uitvoering van dit verzoek.
Kunt u een toelichting geven over de situatie waarin deze kinderen, een baby en een peuter, zich momenteel bevinden?
Nederland is niet diplomatiek vertegenwoordigd in Noordoost-Syrië en er is daardoor zeer beperkt tot geen zicht op deze kinderen. Het is het kabinet bekend dat de humanitaire en veiligheidssituatie in het kamp Al Roj – waar de kinderen zich zouden bevinden – slecht is en onderhevig aan de sterk veranderlijke verhoudingen in de regio.
Wanneer heeft u het verzoek van jeugdzorg ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen zijn ondernomen sinds het verzoek is ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er inmiddels acties ondernomen om de desbetreffende kinderen terug naar Nederland te halen? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet wordt terughoudend omgegaan met het doen van mededelingen over individuele casuïstiek. Dat geldt ook in dit geval.
Wie is er op dit moment verantwoordelijk voor het welzijn van deze kinderen? Kan Bureau Jeugdzorg uitvoering geven aan de rechterlijke uitspraak zolang de kinderen zich nog in een kamp in Syrië bevinden?
De eerste verantwoordelijkheid voor de kinderen ligt bij eventuele natuurlijke gezagsdragers, daarna is er een verantwoordelijkheid voor lokale autoriteiten van het land waar de kinderen zich bevinden. In deze casus ligt de feitelijke zorg bij degene die nu de kinderen verzorgt en heeft een Nederlandse rechter, gezien het mogelijke gezagsvacuüm waarin de kinderen zitten, tevens een verantwoordelijkheid gelegd bij een Nederlandse voogd.
Op welke termijn verwacht u dat deze twee kinderen in Nederland zullen zijn en de rechterlijke uitspraak van begin september kan worden uitgevoerd?
Er wordt zorgvuldig gekeken naar het verzoek van de Jeugdbeschermingsorganisatie. Over de stappen die in dat verband worden gezet kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
In hoeverre verschillen deze twee kinderen van de twee wezen die in juni dit jaar met hulp van Frankrijk zijn opgehaald?
Op basis van de beschikbare informatie zijn deze twee kinderen, anders dan de twee door Frankrijk opgehaalde kinderen, niet Nederlands en is hun (biologische) vader nog in leven.
Verwacht u dat op korte termijn meer kinderen door de kinderrechter onder toezicht zullen worden gesteld van jeugdzorg, omdat hun belangen in de Syrische kampen ernstig worden bedreigd? Welke criteria worden daarbij gehanteerd? En zullen deze kinderen, net als de kinderen die in juni met hulp van Frankrijk zijn opgehaald, naar Nederland worden gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan hier niet op vooruitlopen. In de twee gevallen die nu bekend zijn heeft de rechter de voorlopige voogdij toegewezen aan een Nederlandse Jeugdbeschermingsorganisatie. Indien er meerdere zaken zouden volgen, zal telkens bezien moeten worden of en hoe hierin gehandeld kan worden.
Hoeveel Nederlandse kinderen verblijven momenteel in de verschillende kampen in Syrië? Kunt u een toelichting geven over hun gezondheidssituatie?
Uit cijfers van de AIVD blijkt dat er circa 55 volwassenen in opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië verblijven en circa 95 kinderen «met een Nederlandse link».1 Deze kinderen hebben een of twee ouders met de Nederlandse nationaliteit of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond. Dat betekent dat niet alle kinderen «met een Nederlandse link» ook de Nederlandse nationaliteit hebben.
Zoals ook gesteld in het antwoord op Kamervragen van 6 november (referentie 2019Z19778) is Nederland niet diplomatiek vertegenwoordigd in Noordoost-Syrië en is er daardoor zeer beperkt tot geen zicht op de kinderen met een Nederlandse link die in de opvangkampen in Noordoost-Syrië verblijven. Het is daarom niet mogelijk informatie te geven over de gezondheidssituatie van deze kinderen.
Het bericht 'Stichting tegen kindermishandeling gebruikte subsidie voor spirituele workshops' |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stichting tegen kindermishandeling gebruikte subsidie voor spirituele workshops»?1
Ja.
Klopt het dat de stichting No Kidding 16.000 euro subsidie heeft ontvangen? Zo ja, voor welk doel heeft de stichting No Kidding subsidie ontvangen?
In hoeverre strookt het doel van de verkregen subsidie met het door de stichting No Kidding opgezette programma?
Hoe toetst ZonMW, de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie, op dit moment of organisaties subsidies gebruiken voor de beoogde doeleinden zoals omschreven in de subsidieaanvragen?
ZonMw vraagt ter toetsing altijd een uitgebreid eindverslag en financiële verantwoording op. Bij langer lopende projecten worden ook voortgangsverslagen gevraagd. Daarnaast kunnen projecten bezocht worden en kunnen tussentijdse rapportages worden opgevraagd. Bij twijfel over inhoudelijke zaken worden de verslagen voorgelegd aan (een afvaardiging van) de programmacommissie, die de verslagen inhoudelijk toetst. Bij twijfel over financiële zaken wordt er om gedetailleerde onderbouwing gevraagd, bijvoorbeeld door middel van betaalbewijzen.
Bent u bereid ZonMw op te dragen over te gaan tot het terugvorderen van de verstrekte subsidie aan No Kidding, wanneer zij zich niet baseren op wetenschappelijke methoden?
Als er niet conform de subsidievoorwaarden is gehandeld of anderszins sprake is van ongeregeldheden, dan kan en zal de subsidie worden teruggevorderd.
Echter, het al dan niet baseren op wetenschappelijke methoden is niet opgenomen in de subsidievoorwaarden en is daarmee geen directe grond om over te gaan tot eventuele sancties of terugvordering van de subsidie. In de antwoorden op vraag 7 en 9 ga ik in op wetenschappelijke methoden als voorwaarde voor het verkrijgen van subsidies.
Hoeveel subsidie heeft de stichting No Kidding de afgelopen drie jaar ontvangen vanuit het Rijk, provincie of gemeente?
Stichting No Kidding heeft van ZonMw alleen een voorschot van € 16.000 op de subsidie ontvangen, zoals beantwoord in vraag 2. Vanuit het Ministerie van VWS zijn er geen verdere subsidies verstrekt aan Stichting No Kidding. Het is bij mij bekend dat verschillende gemeenten ook contact hebben gehad met ervaringsdeskundigen via Stichting No Kidding. Er is echter geen zicht op de subsidies die individuele gemeenten of provincies verstrekt hebben aan Stichting No Kidding.
Deelt u de mening dat organisaties en stichtingen alleen subsidie moeten kunnen krijgen als hun methoden wetenschappelijk onderbouwd zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt vooraf, tijdens en na afloop gecontroleerd of stichtingen en organisaties zich baseren op wetenschappelijke methoden en programma’s?
Hoeveel stichtingen en organisaties ontvangen subsidie vanuit het Rijk, provincie of gemeente zonder wetenschappelijke onderbouwing van hun programma’s?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 7 en 9 is het niet mogelijk om een eenduidige definitie van een wetenschappelijke onderbouwing te geven. Het is daarom niet mogelijk het aantal stichtingen en organisaties te noemen die subsidie ontvangen vanuit het Rijk, provincie of gemeente zonder de zogenoemde wetenschappelijke onderbouwing. Er wordt wel veel waarde gehecht aan de toepassing van wetenschappelijke waarden en alle deelnemers aan subsidierondes worden hier dan ook op gemonitord en geëvalueerd.
Is wetenschappelijke onderbouwing van programma's noodzakelijk voor het verkrijgen van subsidie? Zo ja, is dit een harde voorwaarde voor het verkrijgen van subsidies? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid te overwegen over te gaan tot terugvordering van alle subsidies aan organisaties en stichtingen die zich niet baseren op wetenschappelijke methoden?
Zoals eerder benoemd worden de subsidies aan organisaties en stichtingen toegekend wanneer de onderbouwing voor de aanvraag voldoet aan de doelen en voorwaarden van de subsidieregeling, van het onderwerp en de reeds beschikbare kennis. Hierin is aandacht voor wetenschappelijke waarden zoals zorgvuldigheid, testbaarheid, repliceerbaarheid. Alle projecten worden zorgvuldig gemonitord en geëvalueerd. Daarbij komt dat in actieprogramma’s er ook ruimte moet zijn voor andere uitkomsten dan de conclusies die via een klassiek wetenschappelijk onderzoek tot stand komen. Ik zie daarom geen reden om over te gaan tot terugvordering van alle subsidies aan organisaties die zich niet baseren op bestaande wetenschappelijke methoden.
Het bericht ‘Een derde kinderen leeft in ongezond huis’ |
|
Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Een derde kinderen leeft in «ongezond» huis»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederland, als een van de rijkste landen in Europa, zo slecht scoort dat bijna een miljoen kinderen opgroeit in een ongezond huis?
Ik vind het zeer belangrijk dat kinderen opgroeien in een gezonde omgeving en de cijfers van het bureau RAND vind ik daarom verontrustend. Zeker als deze ook samenhangen met de sociaaleconomische status van de betreffende huishoudens, zoals het bureau aangeeft.
Vindt u dat verhuurders moeten zorgen voor schone, veilige en gezonde woningen? Welke mogelijkheden hebben huurders om dit af te dwingen?
Zowel verhuurder als huurder hebben een verantwoordelijkheid in het creëren van een schone, veilige en gezonde woning. Zo is de huurder verantwoordelijk voor een gezond gebruik van de woning, bijvoorbeeld door voldoende te ventileren, de woning schoon te houden, niet binnen te roken enzovoorts.
Als het gaat om het onderhoud, dan is de verhuurder verantwoordelijk voor het onderhoud aan de woning dat verder gaat dan de kleine herstellingen («klein en dagelijks onderhoud»), zoals onder andere het buitenschilderwerk, dakbedekking en het onderhoud van de tot de woning behorende installaties. De huurder is verantwoordelijk voor de zogenoemde kleine herstellingen («klein en dagelijks onderhoud»), zoals onder andere het schoonhouden van ventilatieroosters en -ventielen, ontluchten van de c.v.-installatie, aanbrengen van tochtstrips en gangbaar houden van het hang- en sluitwerk. Meestal verricht de verhuurder deze kleine herstellingen voor de huurder op grond van een serviceabonnement.
Een verhuurder is op grond van het huurrecht verplicht ervoor te zorgen dat de huurder beschikt over een woning zonder bouwkundige (onderhouds)gebreken. Als er sprake is van gebreken kan de huurder in eerste instantie de verhuurder aanspreken om deze te verhelpen. Als de verhuurder in gebreke blijft kan de huurder de Huurcommissie inschakelen voor een tijdelijke huurverlaging. Onder meer bij ernstige vocht- en schimmelklachten, onvoldoende verwarmingsmogelijkheid, onvoldoende daglichttoetreding en onvoldoende geluidsisolatie van woning scheidende binnenmuren, binnenwanden, vloeren of plafonds. De huurprijs wordt dan (zeer fors) verlaagd teneinde de verhuurder te bewegen de gebreken te herstellen. De huur mag pas weer worden verhoogd na herstel.
Ook kan de huurder de rechter vragen om de verhuurder rechtstreeks te verplichten gebreken te herstellen. Of om de huurder te machtigen om de gebreken zelf te (laten) herstellen en de kosten hiervan te verhalen op de verhuurder. Ook bij geluidsoverlast van buren die bij dezelfde verhuurder huren heeft de verhuurder een taak in het aanspreken van die personen en zo nodig het nemen van sancties.
Een huurder kan zich ook wenden tot de gemeente indien de woning niet aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet of als er sprake is van door de woningconstructie veroorzaakte overlast. De gemeente heeft dan diverse mogelijkheden om die situatie te beëindigen waaronder het instrument van aanschrijving.
Overweegt u regelgeving te wijzigen zodat mensen gezond kunnen wonen, waaronder regelgeving voor afzuiging, ventilatie en de buitenruimte?
Het Bouwbesluit bevat al eisen ten behoeve van de gezondheid, zoals eisen voor de benodigde ventilatiecapaciteit bij woningen, zowel voor bestaande bouw, verbouw, als voor nieuwbouw. Deze eisen worden regelmatig aangepast aan de meest recente inzichten en technieken. Zo worden op dit moment de NEN-normen voor daglicht en ventilatie herzien. Verder moeten volgens het Bouwbesluit nieuwe woningen altijd een buitenruimte hebben.
Ik besef dat mensen steeds meer tijd binnen doorbrengen. Een gezonde woning kan een rol spelen bij de preventie van ziekten zoals astma en zorgen voor een groter welbevinden en beter functioneren op werk of school.
Ik heb al eerder aangegeven dat ik de bezorgdheid van de Kamer deel over de overlast en gezondheidsproblemen die bewoners door vocht en schimmel kunnen ervaren. Recent heb ik de Kamer bericht over de voortgang van de Aanpak schimmelproblematiek (32 847, nr. 574). Ik wil een versnelling in de aanpak en richt mij daarbij op de lokale aanpak in die G4 en G40 gemeenten waar vocht en schimmel volgens huurders het vaakst voorkomt.
Door veroudering of slecht onderhoud kunnen gebreken aan woningen ontstaan. Om problemen met de gezondheid als gevolg daarvan te voorkomen moeten verhuurders als gezegd hun woningen goed onderhouden en gebreken eraan herstellen. Maar ook eigenaar-bewoners moeten zich bewust zijn van het belang van een gezonde woning zodat zij hun woning goed onderhouden.
Zoals ik al eerder heb aangegeven zie ik de verduurzamingsopgave als een kans om tegelijk met de verduurzamingswerkzaamheden bestaande bouwkundige problemen te verhelpen, waardoor een woning niet alleen duurzamer maar ook gezonder en comfortabeler wordt.
Tot slot hangt de vraag of een woning gezond is zowel samen met de bouwkundige staat van de woning als met het gebruik ervan. Onder meer verhuurders, Vereniging Eigen Huis, Milieu Centraal en GGD’s verzorgen voorlichting over het gezond gebruik van woningen en benoemen aandachtspunten waar bewoners bij hun woning op moeten letten. Vanwege het belang van kennis over gezond wonen zal ik nagaan welke mogelijkheden er zijn om, aanvullend op deze bestaande informatie, meer voorlichting te geven over gezond wonen.
Kunt u ingaan op de uitspraak dat het voor financieel gewin schrappen van de buitenruimte «bijna misdadig» is? Hoe vaak komt het voor dat de buitenruimte bij nieuwbouwhuizen wordt geschrapt?
Bij nieuwbouw is op grond van het Bouwbesluit de aanleg van een buitenruimte verplicht. Ook in de opvolger van het Bouwbesluit onder de Omgevingswet, het Besluit bouwwerken leefomgeving, blijft deze verplichting op uitdrukkelijk verzoek van uw Kamer en maatschappelijke partijen gehandhaafd.
Hoe verklaart u dat huurders twee keer zo vaak kampen met schimmelproblemen als bezitters van oude koopwoningen, namelijk 40 procent in plaats van 20 procent?
Uit het rapport over de resultaten van het WoonOnderzoek Nederland 2018 («Ruimte voor Wonen») blijkt dat huurders vaker last hebben van vocht en schimmel in hun woning dan eigenaar-bewoners. Dat in oude huurwoningen schimmelproblemen twee keer zo vaak zouden voorkomen als in oude koopwoningen staat echter niet in het rapport. Wel is aangegeven dat bij oudere woningen vocht en schimmel wat vaker voor komen in appartementen dan in eengezinswoningen. Bij nieuwere woningen is dit beeld overigens andersom: bewoners van eengezinswoningen met een bouwjaar vanaf 1990 hebben wat vaker vocht en schimmel in de woning dan bewoners van appartementen uit deze bouwperiode.
Het afwijzen van kinderopvangtoeslag omdat de toeslagpartner dagbesteding heeft |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich het verhaal van een moeder van wie de kinderopvangtoeslag is stopgezet omdat haar partner dagbesteding nodig heeft, maar dat de Belastingdienst dit ziet als vrijwilligerswerk en geen gegronde reden om niet de kinderen te verzorgen als de moeder werkt?1
Ja.
Wat vindt u van de definitieve afwijzing die deze moeder heeft gekregen, ondanks dat u had gevraagd nogmaals naar het dossier te kijken?2
Zoals uw Kamer weet kan ik uit het oogpunt van privacy niet ingaan op individuele gevallen. Ten aanzien van de voorbeelden in het Zwartboek van de SP «Meldpunt stopgezette kinderopvangtoeslag» zal ik later dit jaar, samen met mijn collega van Financiën, met een reactie komen.
Kunt u aangeven waarom iemand die arbeidsongeschikt is, een Wajong-uitkering heeft, én een indicatie voor dagbesteding heeft, door de Belastingdienst niet erkend wordt als «afwezig» overdag?
De Belastingdienst kijkt alleen naar de criteria die de wet stelt aan het recht op kinderopvangtoeslag. Voor deze criteria verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6. Het overdag «afwezig» zijn, is geen criterium in de Wet Kinderopvang om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag.
Erkent u dat iemand niet zomaar een indicatie voor dagbesteding krijgt en dat dagbesteding gezien wordt als belangrijk om sociaal isolement te doorbreken en vaardigheden te ontwikkelen?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Erkent u tevens dat iemand die dagbesteding heeft overdag niet thuis is om de kinderen te verzorgen?
Dagbesteding bestaat in verschillende vormen, en komt meestal voort uit de Wet maatschappelijke ondersteuning. Dagbesteding is een waardevol instrument dat een bijdrage kan leveren aan het doorbreken van het sociaal isolement van mensen en kan helpen bij de ontwikkeling van vaardigheden. Gedurende de dagbesteding zijn ouders niet thuis. De behoeften van mensen en de redenen waarom mensen een beroep doen op dagbesteding verschilt. Dat maakt dat de groep mensen die een dagbesteding heeft sterk uiteenloopt en dat zij geen uniforme groep vormen. Gemeenten bieden daarom maatwerk aan voor deze groep.
Waarom is er wel een uitzondering gemaakt voor recht op kinderopvang als een partner een opleiding volgt, in een (re)integratietraject zit of een inburgeringscursus doet?
Kinderopvang zorgt ervoor dat ouders arbeid en zorg beter kunnen combineren. De kinderopvangtoeslag maakt het voor ouders financieel mogelijk om te kiezen voor het combineren van arbeid en zorg. De financiële tegemoetkoming is speciaal gericht op het stimuleren van werk, zowel voor ouders die al werken als voor ouders die een traject volgen dat hun kans op werk vergroot. In de Wet kinderopvang is vastgesteld om welke trajecten dit gaat.
Voor huishoudens waarin de ene ouder werkt en de andere ouder een Wlz-indicatie heeft werk ik een voorstel uit dat hen ook recht geeft op kinderopvangtoeslag. Ik doe dit naar aanleiding van een aantal casussen en eerdere Kamervragen over deze specifieke groep ouders. Het gaat om een landelijk uniforme en duidelijke afgebakende groep ouders, omdat de Wlz-indicatie landelijk wordt afgegeven. Ouders met een Wlz-indicatie hebben continu en blijvend zorg nodig, of staan onder permanent toezicht. Zij zijn blijvend niet in staat om voor hun kinderen te zorgen en kunnen niet werken of een traject naar werk volgen. Ik neem deze groep ouders op in de Wet kinderopvang, zodat deze afgebakende groep gezinnen arbeid en zorg kunnen combineren.
Daarnaast is er nog een veelvoud aan sociale en medische redenen denkbaar waardoor ouders niet in staat zijn om te werken of voor hun kinderen te zorgen, bijvoorbeeld omdat zij zijn aangewezen op dagbesteding. Ik begrijp dat de werkende partner van iemand die is aangewezen op dagbesteding belemmerd kan worden in de combinatie van arbeid en zorg. Ik zou het onwenselijk vinden als deze werkende partners het werk opgeven, omdat er geen recht is op kinderopvangtoeslag. Ouders die om sociale of medische redenen niet kunnen werken en niet in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen, kunnen daarom bij de gemeente een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang aanvragen op basis van sociaal medische indicatie (SMI). Het gegeven dat het bij mensen met een dagbesteding om een uiteenlopende groep gaat, maakt het bieden van maatwerk via de gemeenten de wenselijke route. Gemeenten hebben hierin beleidsvrijheid en kunnen op basis van de situatie een inschatting maken over welke oplossing het meest passend is. De uitvoering gaat over het algemeen goed, zo heeft 87,5% van de gemeenten SMI vastgelegd in beleidsregels en maken hierin bewuste keuzes.4 Budget voor deze tegemoetkoming is opgenomen in het gemeentefonds.
Erkent u dat de genoemde redenering in de afwijzingsbrief («De redenering hierachter is dat kinderopvangtoeslag is bedoeld om de combinatie van werk, studie of (re)integratietraject gericht op werk en de zorg voor de kinderen te vergemakkelijken») juist ook geldt voor een partner van een echtgenoot met dagbesteding?
Zie antwoord vraag 6.
Is het in de geest van de wet op de kinderopvangtoeslag wenselijk dat de moeder haar werk op moet geven, omdat er geen kinderopvangtoeslag wordt toegekend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat dit gezin door het besluit van de Belastingdienst zal moeten leven van enkel de Wajong-uitkering van de toeslagpartner en dat de gevolgen diep ingrijpend zijn op de financiële situatie van dit gezin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag 2, kan ik vanuit het oogpunt van privacy niet ingaan op individuele gevallen. Wel erken ik in algemene zin dat het besluit dat een gezin wel of niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag inderdaad grote gevolgen kan hebben. Daarom kunnen juist deze gezinnen, die vanwege een sociaal of medische reden niet kunnen voldoen aan de voorwaarden van de kinderopvangtoeslag, een aanvraag doen voor een tegemoetkoming op basis van SMI.
Kunt u aanwijzen waar in de wet wordt gesteld dat dagbesteding geen grond is voor kinderopvangtoeslag?
Zoals genoemd onder vraag 6 worden er in de Wko in artikel 1.6 een aantal groepen ouders aangewezen die aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag. Dit zijn groepen ouders die een traject volgen dat de kans op werk vergroot of al werkzaam zijn. Hieronder vallen: ouders die een opleiding of een inburgeringscursus volgen en ouders die een re-integratie traject volgen. Ouders met een dagbesteding worden niet genoemd in artikel 1.6. Dit neemt natuurlijk niet weg dat dagbesteding zeer belangrijk kan zijn voor mensen. Daarom kunnen zij, zoals ik bij vraag 6 schets, een aanvraag doen voor een tegemoetkoming bij de gemeente op basis van SMI.
Kunt u ook aanwijzen waar in de wet wordt gesteld dat de Belastingdienst geen beleidsvrijheid heeft om bij dagbesteding van de partner géén kinderopvangtoeslag te verlenen?
Werkende ouders en in de wet nader genoemde doelgroepen, die een traject naar werk volgen, kunnen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Uit deze bepaling vloeit direct voort dat er in andere gevallen geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 3.
Is het mogelijk in de geest van de wet de situatie van een werkende ouder met een partner die dagbesteding nodig heeft toch kinderopvangtoeslag toe te kennen? Zo ja, bent u bereid dit te regelen?
Zoals beschreven onder vraag 6 ben ik voornemens om huishoudens waarin de ene ouder werkt en de andere ouder een Wlz-indicatie heeft, aanspraak te geven op kinderopvangtoeslag. Dit betreft een landelijk uniforme en afgebakende groep. De groep ouders met een dagbesteding is veel diverser dan de groep ouders met een Wlz-indicatie. Ik ben van mening dat SMI een betere oplossing is voor de groep ouders met een dagbesteding, ook vanwege de heterogeniteit van deze groep; gemeenten staan dichter bij de burgers en kunnen een passende oplossing aanbieden.
Wat vindt u ervan dat in de afwijzingsbrief verwezen wordt naar de rechtbank als het bezwaar op de beslissing gehandhaafd wordt?
Onder elke beslissing op bezwaar is een rechtsmiddelen verwijzing opgenomen. Dit is een wettelijke verplichting waarbij de belanghebbende op de mogelijkheid van beroep wordt gewezen. Deze verwijzing is ook opgenomen indien het bezwaar van een belanghebbende gegrond is verklaard.
Erkent u dat het vreemd is dat de regering wil dat er minder beroep op de rechtsbijstand wordt gedaan en dat als onderdeel van die plannen beloofd wordt dat overheidsinstanties minder vaak zullen procederen, maar dat de mensen in dit voorbeeld gedwongen zijn te procederen om hun recht te halen en hun bezwaren te laten toetsen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?4
Met het voorstel waar u naar verwijst wil de regering stimuleren dat er aan de voorkant wordt gekeken naar mogelijke oplossingen. Indien echter niet aan de voorwaarden voor een aanspraak op een toeslag is voldaan kan de Belastingdienst niet anders doen dan de aanvraag afwijzen.