Het legaal naar Nederland reizen van partners van Nederlanders of EU-onderdanen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht op http://evavandendam.com/heartbroken/?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat dit probleem – dat partners van Nederlanders of EU-onderdanen legaal naar Nederland mogen reizen dat niet kunnen, enkel en alleen omdat ze geen visum of een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV-sticker) kunnen halen omdat de Nederlandse ambassade gesloten is – zich veel vaker voordoet? Om hoeveel mensen gaat dit (naar schatting)?
Ja, ik ben bekend met dit probleem en kan me voorstellen dat het voor de getroffen koppels erg moeilijk is geweest dat zij niet zo snel herenigd konden worden als gewenst.
In de landen waarvoor het EU-inreisverbod is opgeheven, is de reguliere dienstverlening voor visa voor kort verblijf en faciliterende visa (KVV-dienstverlening) inmiddels zo goed als mogelijk hervat. Deze dienstverlening is van toepassing op de regeling langeafstandsgeliefden, waarvoor een visum voor kort verblijf wordt afgegeven. In de landen waarvoor het inreisverbod (weer) van kracht is, worden alleen visumaanvragen ingenomen die onder de EU- en nationale uitzonderingscategorieën (inclusief de regeling langeafstandsgeliefden) vallen, en voor zover de lokale gezondheidssituatie- en maatregelen dit toestaan
Voor lang verblijf dient men met een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) in te reizen. Met een MVV is men uitgezonderd van het inreisverbod. Momenteel (peildatum 12 oktober 2020) heeft 90% van de Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die MVV-dienstverlening aanbiedt deze dienstverlening weer opgestart. Voor posten die momenteel de reguliere MVV-dienstverlening nog niet of beperkt hebben kunnen hervatten, geldt dat zij zich ervoor inzetten om bij wijze van uitzondering aan onder andere partners van een Nederlander een MVV te verstrekken. Partners van EU-onderdanen die voor lang verblijf naar NL komen krijgen geen MVV, zij reizen in op een faciliterend visum of in hun vrije termijn.
Wat betreft MVV-verlening is, na de beperking van de wereldwijde MVV-dienstverlening vanaf medio maart, in nauw overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, direct ingezet om dit proces zo snel als mogelijk weer te kunnen hervatten. Tijdens de periode van afgeschaalde MVV-dienstverlening is in uitzonderingssituaties altijd geprobeerd om, waar dat mogelijk was, toch een MVV te verstrekken. Bij het opschalen van de MVV-dienstverlening is steeds gekeken hoe de aanvrager tegemoet kan worden gekomen. Bijvoorbeeld door de MVV-ophaaltermijn te verlengen wanneer deze door COVID-19 maatregelen niet tijdig kon worden opgehaald, het verstrekken van een nieuwe MVV wanneer de aanvrager hier door COVID-19 maatregelen niet tijdig mee kon reizen, of het wijzigen van de aangewezen post zodat het voor meer aanvragers mogelijk is de MVV op te kunnen halen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen inzicht in cijfers van het aantal partners van Nederlanders of EU-onderdanen dat op dit moment niet kan reizen vanwege het niet kunnen aanvragen van een KVV of MVV bij een Nederlandse of, in het geval van een KVV, andere Europese ambassade. Nu de consulaire dienstverlening in het buitenland grotendeels is hervat, zou deze situatie zich in de meeste landen niet langer voor moeten doen.
Bent u het eens dat dit scenario niet in de geest is van de regeling voor geliefden, zoals beschreven in Kamerstuk 24 804, nr. 140?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich maximaal in om de consulaire dienstverlening waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier in deze moeilijke tijden te bedienen.
Al naar gelang de lokale gezondheidssituatie is steeds bekeken of, en zo ja, welke consulaire dienstverlening kan worden aangeboden. Dat geldt ook voor partners van Nederlanders of EU-onderdanen. De gezondheids-en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen (of door een verslechterde gezondheidssituatie opnieuw nemen) om het COVID-19 virus in te dammen, maken het niet altijd mogelijk om de reguliere consulaire dienstverlening aan te bieden. Binnen de omstandigheden van het desbetreffende land wordt dit zo veel als mogelijk gefaciliteerd.
Bent u het eens dat dit niet een juiste uitvoering van de regeling is en daarmee een onwenselijk scenario is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat dit zo snel mogelijk opgelost moet worden, en dat deze partners zo snel mogelijk naar Nederland moeten kunnen reizen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de volgende maatregelen te nemen om dit probleem op te lossen: samen te werken met ambassades van Europese lidstaten zodat visa of documenten wel verstrekt kunnen worden; mvv-documenten digitaal te verstrekken; het visum of mvv-document op de Nederlandse grens op de luchthaven te verstrekken? Kunt u een reactie per afzonderlijk voorstel geven?
Door de EU-lidstaten zijn vrijwel alle bestaande bilaterale Schengenvisumvertegenwoordigingsafspraken tot nader order opgeschort, als gevolg van de COVID-19 pandemie. In de landen waar Nederland wordt vertegenwoordigd bepaalt het desbetreffende Schengenland of de visumverlening kan worden hervat.
EU-lidstaten zijn in de regel bereid, bij wijze van uitzondering en als de lokale situatie dat toestaat, op formeel verzoek van Nederland een visumaanvraag te faciliteren, als deze tot de uitzondering categorieën op het EU-inreisverbod behoort. Aangezien de versoepeling van het inreisverbod voor langeafstandsrelaties een nationale regeling is, zullen deze aanvragen niet door een vertegenwoordigend Schengenland worden behandeld.
Het in persoon verschijnen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of van bestendig verblijf is één van de vereisten voor het verkrijgen van een MVV en dient plaats te vinden vóór het vertrek naar Nederland. De afgifte van een MVV via ambassades van andere landen, het digitaal toesturen van een MVV dan wel het verstrekken ervan op de Nederlandse grens op de luchthaven, is daarmee niet verenigbaar.
Kunt u concreet aangeven op welke manier u aan de slag gaat om deze mensen zo snel mogelijk naar Nederland te laten overkomen?
Zie het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Is deze regeling ook van toepassing op niet-EU-onderdanen die voor langere tijd in Nederland wonen met een verblijfsvergunning regulier, bijvoorbeeld voor werk of studie? Kunnen zij hun geliefden ook naar Nederland laten reizen? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot de regelingen in nadere EU-landen?
De langeafstandsregeling geliefden ziet op Nederlanders en Unieburgers die hun geliefde voor kort verblijf naar Nederland willen laten overkomen uit een land met een inreisverbod. Derdelanders met een verblijfsvergunning die in Nederland verblijven kunnen geen gebruik maken van deze uitzondering op het inreisverbod om te reizen. Het uitgangspunt van het kabinet is en blijft het beschermen van de volksgezondheid in Nederland, te meer nu de situatie ten aanzien van COVID-19 verslechtert. Meer uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod hebben meer reisbewegingen uit risicolanden buiten de EU tot gevolg. Het EU-inreisverbod is momenteel één van de belangrijke instrumenten die Nederland heeft om reisbewegingen met risicolanden buiten de EU te beperken. Om die redenen is de geliefdenregeling dan ook niet uitgebreid tot derdelanders. Nederland mag derdelanders op grond van het Unierecht ook anders behandelen dan Nederlanders en Unieburgers in Nederland. Nederland is bovendien een van de weinige landen die op dit moment een dergelijke regeling heeft ingevoerd.
Bent u bereid de regeling zo te laten gelden, dat ook niet EU-onderdanen met een verblijfsvergunning regulier die voor langere tijd in Nederland verblijven, ook de mogelijkheid te geven om hun partner in te laten reizen?
Nee, deze nationale regeling is alleen van toepassing op Nederlanders en Unieburgers die in Nederland wonen.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden gelet op de ernst van de problematiek?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Geheim telefoonverkeer legt ernstige corruptie bij politie bloot' |
|
Chris van Dam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht »Geheim telefoonverkeer legt ernstige corruptie bij politie bloot»?1
Ja.
Kunt u een analyse geven van de aard en omvang van de geconstateerde corruptie bij de politie en specifiek bij de Landelijke Eenheid die door het onderzoek 26Lemont naar de encryptiedienst EncroChat bekend geworden is? Bent u bereid deze analyse openbaar – dan wel vertrouwelijk – te delen met de Kamer?
Nee, ik doe geen uitspraken over lopende onderzoeken. Het Openbaar Ministerie rapporteert jaarlijks over de onderzoeken die de Rijksrecherche heeft uitgevoerd in haar jaarbericht. De politie rapporteert in de jaarverantwoording over het aantal gestarte (disciplinaire) onderzoeken en de opgelegde disciplinaire maatregelen.
Heeft deze corruptiezaak alleen betrekking op de Landelijke Eenheid van de politie, of ook op medewerkers van andere eenheden? Welke andere opsporingsdiensten komen uit de EncroChat-informatie naar voren als diensten waar medewerkers corrupt zijn?
Het verstrekken van informatie hierover kan lopende opsporingsonderzoeken schaden. Ik doe hierover dan ook geen uitspraken.
Deelt u de mening van de korpschef dat corruptie bij de politie onmiskenbaar aanwezig is en eerder toeneemt dan afneemt? Komt deze constatering uit het onderzoek 26Lemont voort of zijn daar ook andere aanwijzingen voor? Hoe kan het dat corruptie bij de politie zo’n hardnekkig probleem is? Speelt de grote vervangingsvraag bij de politie een rol hierbij?
De politie kan niet met zekerheid zeggen of de toename in het aantal signalen komt door een betere signalering of door een toename van corruptie binnen de eigen organisatie. Dit bevestigt wel opnieuw dat blijvende aandacht voor integriteit nodig is binnen de politieorganisatie, net als – overigens – in vele andere organisaties. In een organisatie van meer dan 60.000 medewerkers kunnen integriteitsschendingen nooit helemaal worden voorkomen, maar er moet zoveel als mogelijk gedaan worden om de kans op integriteitsschendingen te verkleinen. De politie neemt maatregelen om de integriteit van de organisatie te bewaken. Ik zal uw Kamer hierover voor het einde van het jaar nader informeren.
Welk verband ziet u tussen de verdenkingen en waarnemingen die voortvloeien uit dit corruptieonderzoek en de waarnemingen die recent in het door KPMG ingestelde cultuuronderzoek bij de Landelijke Eenheid zijn uitgevoerd? Ziet u verband met de thans lopende onderzoeken van de Inspectie Justitie en Veiligheid ten aanzien van de Landelijke Eenheid?
Uiteraard kan ik niet ingaan op de corruptieonderzoeken noch vooruitlopen op een Inspectierapport dat ik nog niet ken. Wel geldt in den brede dat een open cultuur van elkaar kunnen aanspreken en kunnen leren, van groot belang is en preventieve werking heeft.
Kunt u in zijn algemeenheid – u hoeft niet op individueel herleidbare personen in te gaan – aangeven uit wat voor personen het Team Aanpak Corruptie bestaat? Heeft u er vertrouwen in dat dit team de corruptie binnen de politie ook echt kan aanpakken? Ligt het niet voor de hand om dit onderzoek volledig door de Rijksrecherche uit te laten voeren?
Voor het onderzoek naar mogelijke ambtelijke corruptie binnen de politie naar aanleiding van de PGP-berichten uit de server van EncroChat is bij de Rijksrecherche een speciaal Team Aanpak Corruptie in het leven geroepen. Dit team staat onder leiding van de Rijksrecherche onder gezag van de officier van justitie en wordt ondersteund door rechercheurs van de landelijke eenheid, om zo optimaal gebruik te maken van de reeds opgedane kennis en expertise. Ik heb er vertrouwen in dat dit team de corruptiegevallen ook echt kan aanpakken.
Zijn er – naast de nieuwe screeningswet – volgens u nog aanvullende maatregelen nodig om paal en perk te stellen aan corruptie bij de politie dan wel bij andere organisaties? Zo ja, welke? Bent u bereid dit soort maatregelen met prioriteit uit te rollen? Geven deze signalen van corruptie aanleiding om terug te komen op uw eerdere standpunt ten aanzien van huisbezoeken bij politiemensen, zowel tijdens het selectieproces als daarna?
De politie neemt reeds een aantal preventieve en repressieve maatregelen op haar integriteitsbeleid, autorisatiebeleid en screeningsbeleid om normschendingen zoveel mogelijk te voorkomen. Om medewerkers bewust te maken en het goede gesprek te stimuleren over integriteit is er een toolbox ontwikkeld. Daarnaast gaan teamchefs en Operationeel Experts op leiderschapstraining. Meldingen en signalen van corruptie (en van andere vermoedens van plichtsverzuim), worden altijd onderzocht door de Rijksrecherche en/of de VIKs onder leiding van het openbaar ministerie2 en bij vastgesteld plichtsverzuim, wordt daartegen strafrechtelijk en/of disciplinair opgetreden.
Voor een goede toegangsbeveiliging is het proces van verstrekken en intrekken van autorisaties voor politiesystemen in geval van plaatsing, verplaatsing en uitdiensttreding van medewerkers inmiddels geautomatiseerd. Ook hanteert de politie sinds januari 2016 het vierogen-principe, waarbij de aanvraag voor een autorisatie boven een bepaald niveau door een extra leidinggevende wordt getoetst. Om zicht te houden op het gebruik van de systemen worden alle systemen aangesloten op de Logging as a Service (LaaS) omgeving. Hiermee kan worden bijgehouden wie welke informatie heeft geraadpleegd. De wijze van logging wordt daarmee geüniformeerd.
Deze signalen van corruptie geven geen aanleiding tot een gewijzigd standpunt ten aanzien van huisbezoeken. Het uitgangspunt vormt het zogenoemde betrouwbaarheidsonderzoek. Het betrouwbaarheidsonderzoek omvat een onderzoek van justitiële gegevens, politiegegevens, gegevens uit open bronnen, gegevens afkomstig van referenten en van de betrokkene zelf omtrent onder meer afhankelijkheden en de financiële situatie van de betrokkene. Een gesprek op een politielocatie, naast de andere onderdelen van het betrouwbaarheidsonderzoek, is voldoende om de betrouwbaarheid van de betrokkene te beoordelen. Een huisbezoek is een grote inmenging in de persoonlijke levenssfeer. Gesprekken vinden daarom in de eerste instantie op de politielocatie plaats. Indien er aanleiding is, dan kan alsnog besloten worden om het gesprek thuis te voeren.
Tegen welke privacywetgeving loopt de politie precies aan bij de uitrol van de software waarbij verdacht zoekgedrag door politiemensen binnen de systemen automatisch moet kunnen worden opgemerkt? Deelt u de mening dat privacy nooit boven maatschappelijke veiligheid mag gaan? Bent u bereid dit – en andere noodzakelijke software- met prioriteit te ontwikkelen en te implementeren om zo corruptie en ondermijnende criminaliteit tegen te gaan?
De politie is verantwoordelijk voor een grote hoeveelheid aan gegevens. Misbruik van informatie moet voorkomen worden. Daarnaast moet informatie beschikbaar blijven en niet door technische bedreigingen (bijvoorbeeld een virus of malware) beschadigd worden of onbeschikbaar raken.
De politie is daartoe begin 2019 gestart met een pilot waarmee stapsgewijs een systeem en werkwijze ontwikkeld wordt. Het doel is om oneigenlijk gebruik van politie-informatie en politie-systemen proactief te herkennen en hier adequate opvolging aan te kunnen geven.
De resultaten dienen als opstap voor een landelijke implementatie. De pilot wordt in het eerste kwartaal van 2021 afgerond. Na evaluatie zal het systeem en de werkwijze landelijk uitgerold worden. Deze monitoring op atypische signalen is gefocust op datagebruik en niet in de eerste plaats op individuele politiemedewerkers. Mocht het blijken dat het een individu betreft, dan zal de betreffende melding (overigens is niet elke melding plichtsverzuim) bij het sectorhoofd worden neergelegd en het reguliere proces gevolgd worden.
Deelt u de mening van de korpschef dat vertrouwen het uitgangspunt moet zijn in de relatie tussen werkgever en werknemer? Hoe gaat u ervoor zorgen dat eventuele maatregelen om corruptie uit te bannen niet leiden tot een collectief wantrouwen bij dienders?
Zowel de samenleving als politiemensen onderling moeten erop kunnen vertrouwen dat de politie integer en betrouwbaar haar werk uitvoert. De maatregelen zijn erop gericht om corruptie vroegtijdig te herkennen en te voorkomen. Vertrouwen blijft het uitgangspunt, daar hoort monitoren en controleren ook gewoon bij als waarborg.
Kunt u aangeven wat de omvang is van de informatie die uit de 23 miljoen ontcijferde misdaadberichten, middels het kraken van de encryptiedienst EncroChat, te destilleren valt? Kunt u aangeven of de politie en het Openbaar Ministerie (OM) (inclusief de Rijksrecherche) over voldoende middelen beschikken om adequaat op deze informatie te reageren? Zijn er (tijdelijk) extra middelen nodig bij de politie en het OM om ervoor te zorgen dat de informatie en daaruit voortvloeiende arrestaties – uit het bericht blijkt dat er al meer dan 100 arrestaties zijn verricht, liquidaties en ontvoeringen zijn verijdeld, 20 drugslabs, 8.000 kilo cocaïne, 12.000 kilo crystalmeth en zo’n 14 miljoen aan contant misdaadgeld in beslag genomen zijn – tot een succesvol einde te brengen en hiermee de (ondermijnende) criminele netwerken het meest effectief te ontmantelen?
Zoals uw Kamer weet is de capaciteit van politie en handhavingsdiensten per definitie schaars. Dat betekent dat door het gezag keuzes dienen te worden gemaakt in lijn met de Veiligheidsagenda en de lokaal gestelde prioriteiten. Ondermijning is een landelijke prioriteit voor politie en openbaar ministerie. Die aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit krijgt niet alleen via de strafrechtelijke weg vorm, maar ook via preventie, toezicht en handhaving, bijvoorbeeld op fiscaal of bestuurlijk terrein. Bovendien verricht ook de Rijksrecherche onderzoeken naar aanleiding van de verkregen informatie. In het kader van het breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit is extra capaciteit toegekend ten behoeve van de oprichting van een landelijk multidisciplinair interventieteam (MIT) ter versterking van de (inter)nationale slagkracht. Dit team bestaat zowel uit toezicht, handhaving als opsporingsteams van politie, FIOD, KMar, OM, douane en belastingdienst. Het MIT heeft als doel om het verdienmodel van de (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit duurzaam te verstoren. Ook is de capaciteit bij het OM en bij de Rijksrecherche als belangrijke partner van het MIT, fors en structureel versterkt met de middelen uit het offensief.
Het gebruik van de informatie uit ontsleutelde berichten kan dus op diverse manieren bijdragen aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Gelet op de grote hoeveelheid informatie is prioritering in tijd en aanpak noodzakelijk.
Is de politie – op landelijk of regionaal niveau – bezig met andere, maar vergelijkbare onderzoeken als het zeer effectieve onderzoek 26Lemont? Deelt u de mening dat dit soort onderzoeken tot een schat aan zeer waardevolle informatie kunnen leiden? Als u deze vraag niet openbaar kunt beantwoorden, bent u dan bereid dit vertrouwelijk aan de Kamer te laten weten?
Zoals u weet kan ik niet in gaan op lopende strafrechtelijke onderzoeken. Deze worden uitgevoerd onder gezag van de officier van justitie. Ik deel de mening dat dit soort onderzoeken van onschatbare waarde zijn voor de aanpak van de veelal verbogen (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Met deze informatie verkrijgen we steeds een beter zicht op de aard, omvang en werkwijzen van criminele netwerken. Eerder lukte dit ook door de onderzoeken naar Ennetcom, IronChat en PGP-safe.
Hoe staat het met de implementatie en de uitrol van het Multidisciplinair Interventieteam (MIT)? Heeft het integrale karakter op enige wijze bijgedragen aan het thans bekend worden van de omvang van dit corruptieschandaal bij zowel de politie als andere ketenpartners of organisaties? Wat wordt er gedaan met de informatie uit het EncroChatonderzoek dat criminelen beschikken over contacten binnen grote, gerenommeerde ketens op het gebied van kleding en elektronica die toegang hebben tot gegevens van klanten? Worden dit soort (private) partijen ook bij een integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit betrokken? Hoe staat het met eventuele afspraken over het delen van opsporingsinformatie tussen politie en dit soort organisaties in het kader van de bestrijding van ondermijnende criminaliteit? Hoe staat het met het delen van informatie in het kader van een integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit tussen verschillende (overheids)partners?
Het multidisciplinair interventieteam (MIT) is op dit moment nog volop in oprichting. De op- en inrichting van een nieuw en innovatief team van honderden specialisten uit 6 verschillende organisaties is uniek. Dit proces is complex en vergt zorgvuldigheid en tijd. Vanaf april jl. werken de eerste mensen aan de bouw en de vliegende start van het MIT. In dit kader wordt in een tweetal projecten operationele ervaring opgedaan met de vernieuwende multidisciplinaire samenstelling en werkwijze. Er wordt gewerkt aan een eerste (juridisch) kader voor de informatiedeling in het MIT. De ervaringen van de startfase worden hierin meegenomen. Het kraken van de Encrochat-server en het ontdekken van de corruptiegevallen is primair te danken aan de inspanningen van de Dienst landelijke recherche van de landelijke eenheid. Het MIT kan in de toekomst mogelijk wel een belangrijke bijdrage gaan leveren aan de opvolging van die informatie, dit in nauwe samenwerking met de Dienst landelijke recherche en andere (bijzondere) opsporingsdiensten. Onderdeel daarvan is om samen met partners barrières op te werpen voor crimineel handelen. Op die wijze geeft het MIT invulling aan: «oprollen, afpakken en voorkomen». Uw Kamer wordt middels de voortgangsbrief ondermijning medio november nader geïnformeerd over de oprichting van het MIT.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk van elkaar tijdig te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Grote ov-campagne moet reiziger weer in de trein en bus krijgen' |
|
Erik Ziengs (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote ov-campagne moet reiziger weer in de trein en bus krijgen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
In de periode tussen de door uw Kamer gestelde vragen en de beantwoording hebben zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan. Zoals u wellicht al hebt vernomen is de gehele campagne op 25 september door de sector tijdelijk stilgelegd2. Met de oplopende besmettingsaantallen is door de sectorpartijen geconstateerd dat een oproep tot reizen (in welke vorm dan ook) nu niet gepast is. Ook is uw Kamer op 28 september geïnformeerd3 over nieuwe landelijke maatregelen die nodig zijn om de verspreiding van het virus te voorkomen. Onderdeel hiervan is ook een oproep aan mensen om de reisbewegingen zoveel mogelijk te beperken.
Bent u op de hoogte van de doelstelling van de genoemde campagne om te komen tot een bezettingsgraad van 80% in het openbaar vervoer?
Ja, ik ben bekend met de doelstelling. Deze doelstelling was overigens niet een bezettingsgraad van 80% van de OV-voertuigen, maar om 80% van het aantal reizigers te vervoeren dat vóór corona met het OV reisden.
Hebt u hierover in contact gestaan met de partijen achter de campagne? Zo ja, wat was de afweging om de campagne van start te laten gaan?
De campagne «Het ov is ok» is opgezet door de openbaar vervoerbedrijven. Zij zijn verantwoordelijk voor de inhoud, maar ik heb hierover wel met hen in contact gestaan. De campagne van de sector bestaat uit twee lagen. De eerste laag laat zien dat het verantwoord is om te reizen met het OV. De tweede laag bestaat uit de voorlichtende boodschap. Het Ministerie van IenW draagt financieel bij aan de tweede, informatieve laag om reizigers er op te wijzen hoe verantwoord reizen mogelijk is en welke regels gelden voor het gebruik maken van het OV.
Sinds juli jl. is het gebruik van het openbaar vervoer weer toegestaan. Reizen in het OV kan als het verantwoord gebeurt, o.a. door drukte te mijden en alleen zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen te gebruiken. Randvoorwaarde is verder dat reizigers zich aan de regels houden, zoals het dragen van een niet-medisch mondkapje. De campagne riep mensen niet op méér te gaan reizen, maar om bij reizen die zij moeten of willen maken weer vaker voor het OV te kiezen. De campagne past binnen de maatregelen die zijn getroffen om verantwoord te reizen. U heeft in de Kamerbrief van 28 september4 jl. kunnen lezen dat Nederlanders worden opgeroepen om de reisbewegingen zoveel mogelijk te beperken, waaronder dus ook met het OV.
Hoe kijkt u aan tegen deze campagne? Bent u van mening dat het verstandig is momenteel op te roepen tot meer reizen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat deze campagne botst met maatregelen om verspreiding van het coronavirus te voorkomen? Botst deze campagne niet met de dringende oproep van de overheid om zoveel mogelijk vanuit huis te werken?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre wordt gemonitord wat de campagne doet met het aantal mensen dat thuiswerkt en de naleving van de coronamaatregelen?
De OV-bedrijven monitoren het aantal reizigers per dag en communiceren over de naleving van de coronamaatregelen. Ook houden de OV-bedrijven onder andere door de BOA’s toezicht op de naleving. OV-bedrijven hebben geen aparte monitor om bij te houden hoeveel mensen thuis werken.
Daarnaast wordt periodiek in kaart gebracht in welke mate er wordt thuisgewerkt. De uitkomsten hiervan geven inzicht in de mate waarin gehoor wordt gegeven aan de oproep zoveel mogelijk thuis te werken. Het effect van een individuele campagne, zoals de OV-campagne, kan hier niet uit geïsoleerd worden.
In hoeverre is nagedacht wat een bezettingsgraad van 80 procent betekent voor het aantal mensen en verplaatsingen op stations? In hoeverre is op stations de 1,5 meter nog te waarborgen als de bezettingsgraad in het openbaar vervoer daadwerkelijk 80% wordt?
In het OV en perrons is het niet altijd mogelijk 1,5 m afstand te behouden, daarom heeft het kabinet in juni besloten dat het dragen van een niet-medisch mondkapje in het OV verplicht is. Ook wordt dingend geadviseerd het mondkapje te dragen op perrons en in stations.
Het faciliteren van 80% van het aantal reizigers van voor de corona-periode (niet: bezettingsgraad) is mogelijk als reizigers en vervoerbedrijven zich houden aan de gemaakte afspraken. Met name spreiding van de reizigers over de rustige tijden (en niet iedereen in de spits) is hierbij essentieel. Indien reizigers met een niet-medisch mondkapje en voldoende verspreid over de dag reizen, en zich houden aan de hygiënemaatregelen, zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. Verder voorziet het OV-protocol «Verantwoord blijven reizen in het openbaar vervoer» reeds in de afspraken en maatregelen bij drukte. Op dit moment is hier slechts incidenteel sprake van. Zoals aangegeven is de campagne stilgelegd en met de oproep van 28 september om de reisbewegingen te beperken is de 80% niet meer reëel en wenselijk.
In hoeverre wordt er nagedacht over aanvullende maatregelen in het openbaar vervoer en op stations als de bezettingsgraad daadwerkelijk 80% is?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat in de campagne voldoende stil wordt gestaan bij de veiligheid van de reizigers?
Uitgangspunt voor de vervoerbedrijven is altijd, en ook bij deze campagne, verantwoord en veilig reizen voor reizigers en medewerkers. Binnen de campagne was dan ook een groot deel van de communicatie-inzet gericht op het informeren van reizigers hoe verantwoord met het ov te reizen.
Het bericht 'Protestmars bij grens met Saint Martin' |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Zijn de Staatssecretaris van BZK en de Minister van Buitenlandse Zaken op de hoogte van de recente ontwikkelingen rondom de grens tussen Sint Maarten en Saint Martin, zoals beschreven in het artikel «Protestmars bij grens met Saint Martin»?1
Ja.
Kunnen de Staatssecretaris en de Minister de Kamer informeren over de meest recente ontwikkelingen rondom de grens tussen Sint Maarten en Saint Martin?
Op 16 september hebben de Franse autoriteiten bij monde van de prefectuur van Saint Barthélemy en Saint – Martin de eenzijdige grenscontroles opgeheven.
Kunnen de Staatssecretaris en de Minister toelichten waarom de Franse autoriteiten de grens gesloten hebben?
De Franse autoriteiten hebben verklaard de grenscontroles per 1 augustus te hebben ingevoerd om de circulatie van Covid-19 tegen te gaan, in reactie op het besluit van de premier van Sint Maarten om weer vluchten vanuit de VS toe te laten. Op dat moment waren reizigers uit de VS niet welkom in de EU, waar Saint Martin onderdeel van uitmaakt. Daarnaast speelde het snel oplopende aantal besmettingen aan de Nederlandse kant en de wens om verkeer tussen de Franse eilanden mogelijk te houden eveneens een rol in het besluit tot invoering van grenscontroles.
Het Franse deel is als een zogenaamd ultra perifeer gebied (UPG) onderdeel van de EU. Als overzees gebied van Frankrijk valt het bovendien rechtstreeks onder het centrale bestuur in Parijs. Saint Martin volgt derhalve het Franse beleid inzake inreisbeperkingen als gevolg van de COVID-19 crisis. Sint Maarten bepaalt als autonoom land binnen ons koninkrijk eigenstandig hoe hiermee om wordt gegaan.
Wat vinden de Staatssecretaris en de Minister van de unilaterale afsluiting van de grens door de Franse autoriteiten?
Er is geen sprake geweest van een afsluiting van de grens, maar van grenscontroles op het Franse deel van het eiland. Nederland respecteert het Franse besluit tot invoering van deze controles, maar acht een dergelijke situatie op lange termijn niet wenselijk. Daarom is Nederland in gesprek getreden met Frankrijk over dit onderwerp.
Nederland is tevreden dat de grenscontroles inmiddels zijn opgeheven.
Kan de Minister aangeven op welke manier hij in gesprek is met zijn Franse collega om de grens zo snel mogelijk weer te openen?
De grenscontroles zijn per 15 september weer opgeheven, na een periode van frequent contact met de autoriteiten op het eiland en in Parijs.
Op welke manier werkt de Minister samen met zijn Franse collega om de aanpak van de corona op beide delen van het eiland op elkaar af te stemmen?
Er is op uitvoerend niveau vanaf het begin van de COVID-19 pandemie nauw contact geweest tussen de gezondheidsdiensten. Momenteel wordt gewerkt aan een uitbreiding van de testcapaciteit en het koppelen van de systemen zodat informatie beter en sneller kan worden uitgewisseld. Hiertoe zijn gesprekken gaande op het eiland, waarbij onder meer wordt gekeken naar een gemeenschappelijk testcentrum. Sint Maarten voert deze gesprekken met de prefectuur die in eerste aanleg verantwoordelijk is voor de gezondheidszorg op Saint – Martin. Nederland is bereid steun te overwegen mits een degelijk gezamenlijk voorstel wordt voorgelegd.
Het bericht dat studenten hun diploma kwijtraken na haperend online tentamentoezicht |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Studenten raken diploma kwijt na haperend online tentamentoezicht»?1
Hoger onderwijsinstellingen dragen vanuit hun wettelijke taak de verantwoordelijkheid de kwaliteit van de examens en de onderdelen daarvan te waarborgen. Indien zich incidenten voordoen waarbij de kwaliteit niet gewaarborgd kan worden, bijvoorbeeld door technische problemen van een online proctoring systeem, is het aan de betreffende examencommissie om in te grijpen en aan de betreffende faculteit of instelling om maatwerkoplossingen te bieden aan de studenten. Dit is ook het geval in de casus waarnaar het lid Futselaar verwijst.
Bent u het met de mening eens dat de technische problemen die zijn ontstaan, niet op de studenten mogen worden afgeschoven? Hoe gaat u dit in het vervolg voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat studenten pas twee maanden na het maken van een tentamen via online proctoring bericht van de universiteit kregen dat hun tentamen ongeldig is verklaard? Had dit niet veel sneller gekund? Bent u het met de mening eens dat universiteiten zich niet achter een Amerikaans bedrijf mogen verschuilen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u verder doen om een veilige online leeromgeving voor studenten te garanderen? Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de meeste tentamens op locatie kunnen worden afgenomen?
Een veilige online leer- en werkomgeving is van groot belang. Zoals ik aangaf in mijn brief van 3 juli 20202, blijven instellingen zich inzetten om het bewustzijn van studenten en docenten op het gebied van online veiligheid te vergroten. Ook nemen ze een aantal belangrijke stappen en maatregelen om de online veiligheid te vergroten en besteden ze extra aandacht aan veilig werken en leren op afstand in relatie tot nieuwe digitale tools. Zo is er aandacht voor privacy en security rond video bellen, gebruiken van een VPN om veilig thuis te kunnen werken, phishing en hoe veilig gebruik te kunnen maken van wifi bij online proctoring. Hiernaast hebben de universiteiten zich gecommitteerd om dit jaar, naast de tweejaarlijkse SURFaudit, een onafhankelijke audit te laten uitvoeren naar online veiligheid. Ik heb er vertrouwen in dat deze stappen bijdragen aan een veiligere online leer- en werkomgeving.
Bent u het met de mening eens dat onderwijsinstellingen bij online proctoring te allen tijden verantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid van de gegevens van studenten en het bewaren van de resultaten, ook als deze in handen van een externe partij zijn gegeven?
Ja. Hogeronderwijsinstellingen verzekeren mij dat de gekozen software en haar leveranciers voldoen aan de AVG. Zo worden de persoonsgegevens die de proctoring software verzamelt enkel gebruikt voor het opsporen van mogelijke fraude tijdens een tentamen. Studenten worden voorgelicht over het gebruik en de werking van de proctoring software, de toepassing vanuit de instelling (bijvoorbeeld middels een privacy statement). Mij is toegezegd dat de persoonsgegevens niet langer bewaard zullen worden dan strikt noodzakelijk.
Vind u het ook niet wrang dat studenten waarbij het is misgegaan, nu een herkansing via online proctoring kunnen doen?
Zie antwoord vraag 1.
Het openzetten van extern salderen door verschillende provincies |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de stappen die verschillende provincies hebben gezet omtrent het openzetten van extern salderen in de landbouw?1
Ja.
Hoe waardeert u de grote verschillen in aanpak tussen de verschillende provincies?
Gegeven de karakteristieken van de betrokken gebieden, kan het stikstofvraagstuk in iedere provincie anders uitpakken. Ik heb daarom begrip voor eventuele onderlinge verschillen.
Deelt u de zorgen van onder meer de provincie Gelderland over ongecontroleerde opkoop van agrarische bedrijven door kapitaalkrachtige partijen buiten de landbouw?2
Met de provincies heb ik beheersmaatregelen getroffen om grip te houden op extern salderen met veehouderijen. Er is bestuurlijk afgesproken dat extern salderen voor één jaar wordt opengesteld, met een evaluatie om te besluiten over voortzetting. Daarnaast vindt er een maandelijkse monitoring plaats en wordt na zes maanden een tussenbalans opgemaakt. In de maandelijkse monitoring wordt ook gekeken naar het aantal intersectorale transacties, waarbij extern salderen met veehouderijbedrijven plaatsvindt voor ontwikkelingen in andere sectoren. Bovendien geldt voor initiatiefnemers dat zij bij het bevoegd gezag een melding moeten doen van voorgenomen transacties met extern salderen. Zodoende houden we zicht op de ontwikkelingen. Indien eventuele ongewenste effecten zich voordoen, zal ik samen met de provincies ingrijpen. De evaluatie van extern salderen, en desgewenst de tussenbalans, is een goed moment om aanpassingen te overwegen.
Zijn door u en de provincies afspraken gemaakt over het extern salderen en verleasen van stikstofruimte? Zo ja, welke?
Er zijn bestuurlijke afspraken dat het Rijk en verschillende provincies na de zomer een besluit nemen over het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven en het verleasen van stikstofruimte. Er is geconcludeerd dat de randvoorwaarden voor openstelling van extern salderen met de veehouderijbedrijven en verleasen voldoende in kaart zijn gebracht. Het is aan de gedeputeerde staten van de verschillende provincies om te besluiten wanneer extern salderen met veehouderijen en verleasen binnen een provincie mogelijk wordt gemaakt.
Hoe waardeert u de kritiek vanuit de sector op het ontbreken van een goed registratiesysteem en/of een stikstofbank?3
Het stikstofregistratiesysteem is een gesloten systeem dat vanaf 24 maart jl. operationeel is, met bronmaatregelen gelinkt aan vergunningverlening voor specifieke doelen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 24 april jl. (Kamerstuk 35334, nr.4 werk ik daar bovenop aan een systeem dat bedoeld is om eventueel onbenutte stikstofruimte bij extern salderen op hexagoon-niveau efficiënt in te zetten. De provincies werken momenteel ook aan een regionaal stikstofregistratiesysteem. Hierbij zullen de ervaringen met extern salderen in de praktijk worden benut.
Hoe gaat u ongecontroleerde opkoop van agrarische bedrijven door kapitaalkrachtige partijen buiten de landbouw voorkomen?
Zie voor de beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens maatregelen tegen ongecontroleerde opkoop op te nemen in het wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering?
De regelgeving over salderingstechnieken zijn mogelijk gemaakt via (provinciale) beleidsregels. Zodoende ben ik niet voornemens dergelijke maatregelen in het wetsvoorstel op te nemen. Zie voor de (verdere) beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens in het wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering zo nodig een kapstok op te nemen voor het mogelijk maken van het verleasen van stikstofruimte die gecreëerd wordt door emissiereducerende maatregelen op het boerenerf, zoals voorgesteld door een groep melkveehouders rond de Nieuwkoopse Plassen?4
Op dit moment ben ik in gesprek met de initiatiefnemers van dit initiatief in de Nieuwkoopse Plassen om stikstofreductie te realiseren. Onder andere wordt gekeken of deze aanpak past binnen bestaande regelgeving of dat aanpassing van regelgeving nodig zou zijn.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het legaliseren van de zogenaamde PAS-melders?
Het kabinet heeft in diverse brieven aangegeven dat de meldingen legaal gehouden zullen worden (onder meer Kamerstuk 35 334, nr. 1 en nr. 82). Op dit moment is een uitvraag aan de initiatiefnemers voorbereid. Daarin wordt informatie opgevraagd die nodig is om de meldingen te verifiëren. Dat is een voorwaarde voor het verlenen van een vergunning. In de laatstgenoemde brief is ook aangekondigd dat een ontwikkelreserve zal worden ingesteld als onderdeel van de structurele aanpak van de stikstofproblematiek. Met die ontwikkelreserve kan onder meer de depositie van de meldingen worden gemitigeerd. Om daadwerkelijk van die ruimte gebruik te kunnen maken, moet het effect van de betreffende maatregel vaststaan. Ik ben blijvend op zoek om dit proces waar mogelijk te versnellen.
Het bericht ‘Protest kost bouwers handenvol geld: Bezwaar maken voor financieel gewin gaat over rug woningzoekenden’ |
|
Julius Terpstra (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Protest kost bouwers handenvol geld: Bezwaar maken voor financieel gewin gaat over rug woningzoekenden» en «Hoe bewoners van het Wijnhaveneiland zich voor veel geld laten afkopen door projectontwikkelaars»? 1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het verdienmodel van bewoners die geld opstrijken door middel van bezwaarschriften?
Als een belanghebbende stelt schade te lijden door een project, is het legitiem wanneer hij dat in bezwaar of beroep aanvoert. Als een belanghebbende tevreden is met compensatie van die schade in plaats van het niet doorgaan van het project, is dat een gerechtvaardigde uitkomst van een procedure of van een overeenkomst ter minnelijke schikking.
Deelt u de mening dat bezwaar maken, puur op basis van financieel gewin, beneden alle peil is zeker gezien de huidige woningnood? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk dat een belanghebbende puur op basis van financieel gewin bezwaar maakt of beroep instelt met als doel een overeenkomst ter minnelijke schikking met financiële compensatie. Dit komt de versnelling van de woningbouw niet ten goede.
Bent u het ermee eens dat financiële motieven om een bezwaarprocedure in te stellen een oneigenlijke manier is van bezwaar maken? Zo ja, is het mogelijk om juridische stappen te nemen richting deze bewoners?
Een belanghebbende kan puur vanwege financiële motieven bezwaar maken en op die manier een project vertragen en een minnelijke schikking met financiële compensatie uitlokken. Een projectontwikkelaar is niet verplicht een dergelijke overeenkomst te sluiten. Indien vaststaat dat het de indiener van een bezwaarschrift te doen is om een vergoeding anders dan wegens vergoeding van schade die hij zal lijden door een voorgenomen project, kan het bestuursorgaan of een rechter een bezwaar of een beroep niet-ontvankelijk verklaren, omdat het bezwaar of beroep voor een ander doel wordt ingediend dan de behartiging van de belangen van de indiener.
Heeft u aanwijzingen dat deze problematiek zich ook in andere wijken in Nederland voordoet? Zo ja, waar en in welke omvang? Zo nee, bent u bereid daar een onderzoek naar te starten?
Ik ben ervan op de hoogte dat projectontwikkelaars en andere opdrachtgevers soms een schikking treffen met een partij die in bezwaar of beroep is gegaan. Het zijn overeenkomsten tussen particuliere partijen en deze schikkingen zijn niet openbaar. Ik ben daarom niet op de hoogte van waar en in welke de mate dit voor komt.
Een onderzoek naar dergelijke kwesties is uitermate lastig. Over het algemeen wordt er bij de afspraken een clausule opgenomen dat partijen details van de schikking niet openbaar maken. Geen van de betrokken partijen heeft daarbij belang. Bovendien is het niet eenvoudig vaststellen of een schikking of het schikkingsbedrag in verhouding staat tot de schadevergoeding die zou zijn verkregen bij het doorlopen van de bestuurlijke of juridische procedure en/of de kans dat project geen doorgang vindt.
Wilt u, samen met de VNG, een oplossing zoeken voor de problematiek rondom bezwaarschriften en riante financiële deals?
De huidige wet- en regelgeving kent al mogelijkheden om misbruik van recht tegen te gaan. Een bezwaarschrift kan niet-ontvankelijk worden verklaard als de bevoegdheid om bezwaar te maken, wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, op een zodanige wijze dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2018 betreffende de Wet hergebruik van overheidsinformatie (Who) (ECLI:NL:RVS:2018:3151). Ook in de beroepsfase geldt dat het beroep niet-ontvankelijk is indien de appellant geen belanghebbende is (artikel 8:1 Awb) of bij misbruik van recht.
Bij verdere aanpassing vind ik het risico te groot dat rechtsbescherming van partijen die voor hun gerechtvaardigde belangen opkomen wordt aangetast. Het is onmogelijk op voorhand onderscheid te maken tussen goedwillende belanghebbenden en belanghebbende die misbruik maken van hun recht. Ik vind het wel uitermate belangrijk om procedures rondom woningbouw waar mogelijk te versnellen.
Hiervoor zijn belangrijke stappen gezet met de bestuursrechtelijke versnellingen in de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw). Ik wijs hierbij op het «permanent worden van de Chw», de aanpassing van de Chw waarin ik bijvoorbeeld het projectuitvoeringsbesluit beter toepasbaar maak en het opnemen van onderdelen uit de Chw in de Algemene wet bestuursrecht. Door toepassing van deze versnellingen ontstaat eerder duidelijkheid over de houdbaarheid van deze besluiten en wordt vertraging beperkt. Een goede afweging tussen de maatschappelijke opgave op het gebied van woningbouw en andere belangen is noodzakelijk. Door inzet van deze instrumenten kan proceduretijd worden bespaard, zonder dat partijen in hun rechtsgang worden belemmerd.
Bent u bereid in overleg te treden met vertegenwoordigers van projectontwikkelaars om ze ervan te overtuigen geen geheime schikking te treffen en deze perverse prikkel een halt toe te roepen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Wilt u de resultaten van dat overleg met de Kamer delen?
Mede dankzij uw vragen is er mijns inziens in de media al veel ruchtbaarheid aan deze gang van zaken gegeven. Het ligt op de weg van de koepelorganisaties om hun leden hierover nog verdere voorlichting te geven.
Wat ziet u in de oplossingsrichting om de lange duur van de procedures, inclusief hoger beroep, te versnellen? Wat ziet u in de oplossingsrichting om de zwijgplicht van deze geheime schikking tussen bewoners en projectontwikkelaars aan te pakken?
Bij de totstandkoming van de Chw heeft de versnelling van de doorlooptijd van procedures een belangrijke rol gespeeld. Een van de wijzigingen die is doorgevoerd is dat de bestuursrechter bij veel soorten projecten uitspraak doet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn. Deze termijn wordt in de meeste gevallen gehaald. Er zijn ook andere nodige versnellingen gerealiseerd, zoals de invoering van het relativiteitsvereiste dat op 1 januari 2013 is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht waardoor een beroep alleen slaagt als het daadwerkelijk strekt tot de bescherming van de belangen van de appellant (artikel 8:69a Awb).
Het huidige recht kent al mogelijkheden om misbruik tegen te gaan. Een bestuursorgaan kan een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren als vast komt te staan dat de bevoegdheid om bezwaar te maken, wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, op een zodanige wijze dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw.
Ik acht het niet gewenst in te grijpen in de contractvrijheid die partijen genieten. Als partijen overeenkomen te schikken en daarover geen openheid geven, hebben zij daar kennelijk beide belang bij en dit valt onder een van de beginselen van contractvrijheid.
Wilt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Vluchtelingen vast in oorlogsgebied door sluiting ambassades’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vluchtelingen vast in oorlogsgebied door sluiting ambassades»?1
Ja.
Klopt het dat er ruim 1500 Vluchtelingengezinnen zijn die niet naar Nederland kunnen komen voor gezinshereniging, enkel en alleen doordat de ambassade gesloten is?
Er is geen inzicht in het exacte aantal vluchtelingengezinnen (nareizigers) dat niet naar Nederland kan komen voor gezinshereniging door beperktere consulaire dienstverlening van een ambassade of consulaat-generaal. Er kunnen verschillende redenen zijn waardoor nareizigers hun machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) niet op kunnen halen of niet naar Nederland af kunnen reizen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 90% van de Nederlandse ambassades en consulaten-generaal de MVV-dienstverlening weer hervat. Dit geldt ook voor de posten waar zich de meeste nareizigers toe wenden. De grootste «nareisposten» in Addis Abeba, Amman, Ankara, Beiroet, Islamabad, Istanbul, Kaïro, Kampala, Khartoum, Nairobi, Teheran en Tel Aviv geven allen, al dan niet binnen beperkte capaciteit, weer MVV’s af.
Voor nareizigers geldt echter, vaak meer dan bij reguliere vreemdelingen, dat zij door lokale maatregelen beperkt worden in hun reismogelijkheden. Ook al zijn de posten in de betreffende regio wel open voor MVV-dienstverlening, kan het voorkomen dat het een nareiziger niet lukt om de MVV op te halen. Bijvoorbeeld omdat er vanwege gesloten lands- of districtsgrenzen niet naar een ambassade of consulaat-generaal gereisd kan worden. Voor nareizigers die er niet in slagen om een aangewezen post te bereiken voor het afhalen van de MVV, bestaat de mogelijkheid om naar een andere ambassade of consulaat-generaal uit te wijken voor het afhalen van de MVV.
Het is mogelijk dat mensen vast zitten in (oorlogs)gebieden, maar de redenen hiertoe zijn voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken noch voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid inzichtelijk. Veelal zullen deze samengaan met lokale maatregelen en/of reisbeperkingen.
Klopt het ook dat hierdoor mensen vast blijven zitten in oorlogsgebied?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees van VluchtelingenWerk dat deze mensen gevaar lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke inspanning zult u verrichten omdat gevaar zo snel mogelijk te minimaliseren?
Mensen die vastzitten in oorlogsgebied lopen mogelijkerwijs gevaar. Nareizigers van wie de gezinsherenigingsaanvraag door de IND is goedgekeurd hebben recht op toegang tot Nederland. Om toegang te krijgen tot Nederland hebben zij een MVV nodig, die dient te worden opgehaald bij de consulaire afdeling van een Nederlandse ambassade of consulaat-generaal. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor een goede uitvoering van het MVV-afgiftebeleid.
Waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken door COVID-19 medio maart genoodzaakt was om de wereldwijde visumverlening drastisch te beperken, heeft het zich direct hard in gezet om – in nauw overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid – dit proces zo snel als mogelijk weer te kunnen hervatten. Daarbij is steeds gekeken hoe de aanvrager tegemoet kan worden gekomen, door bijvoorbeeld de MVV-ophaaltermijn te verlengen wanneer deze door COVID-19 maatregelen niet tijdig kon worden opgehaald, het verstrekken van een nieuwe MVV wanneer de aanvrager hier door COVID-19 maatregelen niet tijdig mee kon reizen, of het wijzigen van de aangewezen post zodat het voor meer aanvragers mogelijk is de MVV op te kunnen halen. De IND gaat momenteel ruimhartiger om met verzoeken van nareizigers tot het wijzigen van de MVV afgiftelocatie. Bij deze verzoeken wordt naast urgentie van de aanvraag ook de bijzondere situatie van gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning asiel meegewogen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft echter geen invloed op het mogelijk gevaar dat personen lopen die zich nog in oorlogsgebied bevinden. Ook kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijvoorbeeld geen mensen ophalen uit oorlogsgebied. Wel kunnen ambassades of consulaten-generaal in sommige gebieden faciliteren door bijvoorbeeld de aanvrager van een afspraakbevestiging te voorzien als deze nodig is om een grens over te kunnen steken om de ambassade of consulaat-generaal te bereiken.
Bent u het eens dat wanneer deze personen legaal naar Nederland mogen reizen, er ook een verantwoordelijkheid bij de Nederlandse overheid ligt om dit daadwerkelijk mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het recht van deze mensen om naar Nederland te reizen zich tot uw verantwoordelijkheid en inspanningsverplichting om dit ook daadwerkelijk mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel ambassades zijn op dit moment nog gesloten? In welke landen?
Momenteel (peildatum 12 oktober 2020) heeft meer dan 90% van de Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die MVV-dienstverlening aanbiedt deze dienstverlening weer opgestart. De overige Nederlandse posten die normaliter MVV-dienstverlening aanbieden hebben geen of beperkte dienstverlening en kunnen momenteel enkel urgente aanvragen behandelen. Een overzicht van Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die nog afgeschaald zijn voor reguliere consulaire dienstverlening vanwege COVID-19 maatregelen is beschikbaar maar dit overzicht is in beweging. Op Netherlandsandyou.nl is per ambassade of consulaat-generaal te vinden of deze al dan niet de reguliere dienstverlening heeft hervat. Het aantal posten dat de consulaire dienstverlening uitbreidt neemt toe, maar soms resulteren lokale COVID-19 omstandigheden of maatregelen er helaas ook in dat consulaire dienstverlening weer beperkt wordt.
Wanneer verwacht u deze ambassades weer te kunnen openen?
Het grootste deel van de ambassades en consulaten-generaal die MVV-dienstverlening aanbieden is inmiddels weer open. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich hard in om de consulaire dienstverlening waar mogelijk uit te breiden. Helaas kan niet gezegd worden wanneer de nu nog afgeschaalde ambassades en consulaten-generaal kunnen worden opgeschaald, aangezien het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarin grotendeels afhankelijk is van de lokale situatie en maatregelen die landen nemen tegen COVID-19.
Coronatestlijn |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Corinne Ellemeet (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medewerkers coronatestlijn kunnen bij persoonsgegevens, ook als dat niet mag»?1
Ja.
Vindt u ook dat mensen die de coronatestlijn bellen, zeker moeten kunnen weten dat hun gegevens zorgvuldig worden behandeld?
Uiteraard moeten mensen zeker kunnen weten dat er zorgvuldig met hun persoonsgegevens wordt omgegaan. Om die reden is er een privacyverklaring opgesteld, zodat mensen weten wat er met hun persoonsgegevens wordt gedaan. Daarnaast is in het proces altijd rekening gehouden hoe met deze persoonsgegevens zorgvuldig moet worden omgegaan, conform de vereisten van de AVG.
Wat vindt u ervan dat persoonlijke gegevens van iedereen die een coronatest laat uitvoeren, toegankelijk zijn voor honderden medewerkers van de coronatestlijn? Klopt het dat dit in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), omdat medewerkers alleen gegevens zouden mogen zien die nodig zijn voor het uitvoeren van hun taak?
Zie antwoord vraag 4 en 5.
Is er een manier waarop de privacy van betrokkenen beter gewaarborgd kan worden? Hoe kan de infrastructuur steviger en veiliger gemaakt worden om misbruik te voorkomen?
Navraag bij de GGD-GHOR levert de volgende informatie op: Om hun werkzaamheden zorgvuldig en effectief te kunnen uitvoeren hebben callcenter- medewerkers toegang nodig tot de persoonsgegevens van de mensen die bellen. Deze gegevens zijn onder andere nodig om afspraken in te plannen en testuitslagen te melden. Daarnaast moet een callcentermedewerker bijvoorbeeld, voordat hij of zij een uitslag doorbelt, in een dossier kunnen controleren of de uitslag inderdaad negatief is. Dit wordt gedaan vanuit zorgvuldigheid. Het komt soms namelijk voor dat een laboratorium een uitslag corrigeert. Een dergelijke check voordat wordt gebeld is dus cruciaal. Omdat niet kan worden voorspeld wie er een bepaalde dag belt voor het maken van een afspraak, moeten alle callcentermedewerkers bij alle dossiers kunnen.
Zorgvuldigheid is bij het omgaan met persoonsgegevens uiteraard van groot belang. De privacy van de betrokkenen is dan ook goed gewaarborgd en er zijn de nodige checks & balances ingeregeld in de werkprocessen. Zo is er bijvoorbeeld een scherpe controle op de logging. Door zorgvuldig te loggen wordt nauwlettend bijgehouden welke dossiers door wie worden ingezien.
Daarnaast tekenen alle medewerkers voor ze aan de slag gaan een geheimhoudingsverklaring. Medewerkers die hun geheimhouding schenden door zonder reden dossiers in te kijken kunnen daardoor worden opgespoord. Het is goed dat de GGD hier scherp op is en medewerkers hier op wijst, overtredingen opspoort en daar ook consequenties aan verbindt.
Wat vindt u ervan dat er gegevens worden gedeeld in whatsapp-groepen? Waarom gebeurt dit? Vindt u ook dat medewerkers van de coronatestlijn beter getraind zouden moeten worden om met (medische) gegevens om te kunnen gaan? Zo ja, gaat u dit faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Na navraag bij de GGD-GHOR begrijp ik dat de callcentermedewerkers uitvoerig worden gewezen op de privacy-verplichtingen. Ze tekenen een geheimhoudingsverklaring voordat ze aan de slag gaan en de training volgen. Hierin staat ook informatie over het gebruik van Sociale Media. Tijdens het on-boardingsprogramma en in de training wordt hierover gesproken. Daar wordt benadrukt dat het maken van afbeeldingen van schermen en het delen hiervan niet is toegestaan. Op verschillende manieren worden medewerkers voorzien van de benodigde informatie en mogelijkheden om vragen te stellen. Iedere medewerker heeft een supervisor waar hij/zij met vragen of knelpunten terecht kan. Ook beschikken de medewerkers over een kennisbank die wekelijks wordt geüpdatet. Daarnaast is er een community-omgeving waar medewerkers digitaal op kunnen inloggen om elkaar vragen te kunnen stellen. Verder zijn er dagstarts opgezet waarbij o.a. updates van werkprocessen worden besproken in teamverband. Als blijkt dat er regels worden overtreden, worden er maatregelen genomen.
Waarom verwijst u voor een reactie naar de GGD, terwijl uw ministerie zelf de coronatestlijn heeft uitbesteed aan callcenterbedrijf Teleperformance?
Het Ministerie van VWS heeft GGD GHOR Nederland de opdracht gegeven een callcenter op te zetten. Daarvoor is door hen gekeken wie de beste partij was om dit te leveren, GGD GHOR Nederland is hiermee de opdrachtgever aan Teleperformance. Ik hecht eraan om te vermelden dat de GGD’en zelf verantwoordelijk zijn en dat GGD-GHOR een samenwerkingsverband is om dergelijke zaken vanuit de verantwoordelijkheid van de GGD’en gezamenlijk te regelen.
Vindt u ook dat de medewerkers achter de coronatestlijn belangrijk werk doen en dat zij daarbij ook goed moeten worden ondersteund? Klopt het dat gewerkte uren niet altijd worden uitbetaald? Wat vindt u daarvan?
Ja ik deel uw mening dat zij belangrijk werk doen. Inmiddels zijn de processen voor de controle op de uren en het disputenproces aangescherpt en er is een bezwaarcommissie ingesteld. De medewerkers worden ondersteund door middel van training, door een Supervisor, via Webinars en via diverse digitale kanalen (kennisbanken en vraagbaak).
Welke afspraken zijn er met Teleperformance gemaakt over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van de medewerkers van de coronatestlijn? Bent u bereid naar aanleiding van deze signalen opnieuw met Teleperformance in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht belang aan een goede naleving van de wet- en regelgeving met betrekking tot arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Iedere werkgever in Nederland dient zich hier aan te houden. Dit geldt dus ook voor Teleperformance. Het is niet aan mij om met individuele bedrijven over de in hun onderneming geldende arbeidsvoorwaarden in gesprek te gaan. Het maken van afspraken over arbeidsvoorwaarden is een zaak van werkgevers en werknemers. De naleving van die afspraken is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Indien sprake is van een algemeen verbindend verklaarde cao en sociale partners vermoeden dat die niet wordt nageleefd, kunnen zij wel op grond van artikel 10 van de wet AVV bij de Inspectie SZW een verzoek indienen om hier onderzoek naar te doen.
Ook wat betreft de arbeidsomstandigheden zijn de werkgever en werknemer gezamenlijk verantwoordelijk. Indien er sprake is van onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden, kan dit worden gemeld bij Inspectie SZW.
Het exporteren van Nederlands schroot |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlands schroot reist de hele wereld rond – waarom?»?1
Ja.
Bent u bekend met de signalen uit dit bericht dat iedere dag 150 vrachtwagens vol metaalafval naar landen buiten Europa wordt vervoerd voor recycling onder vaak slechte milieuomstandigheden en daarna deels wordt teruggekocht?
Deze signalen ken ik uit het in vraag 1 genoemde bericht.
Deelt u de mening dat binnen een circulaire economie afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen, hergebruikt en daarna pas zo duurzaam mogelijk gerecycled moet worden?
Preventie van afval is een belangrijke strategie in mijn beleid voor de transitie naar een circulaire economie. Hoewel in de reeks «R-strategieën» hergebruik («reuse») hoger staat dan recycling, kan dat niet in alle gevallen strikt gehanteerd worden. Hergebruik kan in bepaalde situaties technisch onverantwoord zijn, bijvoorbeeld onveilig of relatief milieubelastend ten opzichte van een nieuw product. Recycling heeft in die gevallen de voorkeur.
In een circulaire economie wordt ervoor gezorgd dat de materialen die in producten zitten niet verloren gaan, in de kringloop blijven, met een minimale milieuvoetafdruk. Binnen die randvoorwaarde zullen producenten moeten bezien in hoeverre hergebruik van producten of onderdelen daarvan technisch mogelijk en economisch voordelig is.
Ziet u mogelijkheden om metaalafval te voorkomen?
Producenten passen over het algemeen al zo min mogelijk metaal toe in hun producten. Metaal is relatief duur en zwaar ten opzichte van kunststof, waardoor men waar mogelijk kiest voor kunststof. Het grootste deel van het metaalafval is afkomstig van objecten en bouwwerken die niet meer in de behoefte voorzien of vanwege corrosie niet meer aan de (veiligheids-)eisen voldoen. Corrosiewerende maatregelen, om de levensduur te maximaliseren, zijn al gangbare praktijk.
Wat betreft preventie van metaalafval door inzet op hergebruik is er een lang bestaande markt, bijvoorbeeld in de sector van de autoreparatie. Een impuls wordt gegeven met een beslisboom voor hergebruik van bouwelementen waaraan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt, samen met SGS Search. Hiermee krijgen vergunningverleners en bouwers handvatten voor toepassing van tweedehands elementen mede in verband met constructieve en brandveiligheidseisen. Deze beslisboom komt in de eerste helft van 2021 beschikbaar. Verder valt er nog winst te behalen in verlenging van de levensduur van metaal bevattende kleinere (consumenten-) producten, maar de hoeveelheid metaalafval die hier uit voortkomt is klein ten opzichte van het totaal van het metaalafval dat in Nederland ontstaat.
Ziet u mogelijkheden om metaalafval te hergebruiken?
Hergebruik van metaalproducten gebeurt al en er lopen initiatieven voor meer hergebruik, zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven. Veel metaalproducten zijn echter niet herbruikbaar, omdat ze een specifieke vorm hebben, die niet de juiste vorm is voor een andere toepassing. Bovendien wordt metaal vaak afval omdat het is aangetast door corrosie of haarscheurtjes, zodat voortgezet gebruik of hergebruik niet verantwoord is of niet aan de wensen van de gebruiker voldoet (roestkleur). Metaalafval is technisch goed te recyclen, met weinig of geen materiaalverlies. Speciale aandacht is nodig voor veilige verwerking van metaalafval dat gevaarlijke stoffen bevat, zoals asbest of chroom-6. Een belangrijke innovatie op dit punt is gerealiseerd door het bedrijf Purified Metal Company (PMC), waar ik op 24 september jl. met Zijne Majesteit de Koning op bezoek ben geweest ter gelegenheid van de officiële opening van het bedrijf.
Denkt u dat een materialenpaspoort voor metaal in de bouw kan helpen om metaal vaker te hergebruiken in plaats van te recyclen?
De mogelijkheden voor hergebruik van metaalproducten zijn beperkt en metaal leent zich juist goed voor recycling. Naar de merites van een materialenpaspoort voor bouwwerken loopt onderzoek waarover uw Kamer op 29 september jl. is geïnformeerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 32 852, nr. 131). In algemene zin kan een materialenpaspoort een middel zijn om zowel hergebruik als recycling te bevorderen als het (onder meer) de samenstelling van een materiaal kenbaar maakt. Staal bijvoorbeeld bestaat uit ijzer gemengd met kleine, variërende hoeveelheden andere metalen. Kennis van de samenstelling is een voorwaarde om geschikte toepassingen te bepalen voor hergebruik en om bij recycling de juiste maatregelen te treffen ter voorkoming van emissies van metalen (veelal schadelijk voor de gezondheid en het milieu), om alle aanwezige metalen in de kringloop te kunnen houden en om gerecycled metaal met de benodigde technische kwaliteit te verkrijgen.
De Europese Commissie heeft in het Circular Economy Action Plan aangekondigd met een voorstel te komen voor nieuwe productwetgeving, waarbij zij ook de mogelijkheden van een verplicht productpaspoort zal onderzoeken. Ik zie de voorstellen van de Commissie op dit punt met belangstelling tegemoet.
Ziet u mogelijkheden om metaalafval in Nederland te recyclen?
Er vindt al metaalrecycling in Nederland plaats. Volgens de brancheorganisatie van metaalrecyclers, de Metaal Recycling Federatie, wordt 20% van de 3 miljoen ton schroot die jaarlijks in Nederland wordt ingezameld in Nederlandse smelterijen verwerkt. Het merendeel van het metaalafval wordt nu echter geëxporteerd, voornamelijk naar landen buiten de EU. Als door extra transportafstand sprake is van veel extra CO2-uitstoot en helemaal als recycling buiten de EU gepaard gaat met extra milieuvervuiling, is de export ongewenst.
Het hierboven genoemde bedrijf PMC geeft een impuls aan de milieuverantwoorde verwerking van metaalafval met gevaarlijke stoffen. Nu deze nieuwe verwerkingsmethode in Nederland beschikbaar is, heb ik besloten een stortverbod in te voeren voor asbesthoudend staalschroot, via een wijziging van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa).
Voorts zal ik in het kader van de komende herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) wijzigingen steunen die een zo hoogwaardig mogelijke verwerking van afval binnen de EU bevorderen, waarbij export van afval uit de EU alleen blijft toegestaan als duidelijk wordt aangetoond dat milieuverantwoorde verwerking goed is geborgd. Export van afval wordt daarmee de facto gekoppeld aan Europese eisen voor milieuverantwoorde verwerking. Deze inzet is verwoord in de reactie van het kabinet op de openbare raadpleging die de Europese Commissie heeft gehouden ter voorbereiding van de herziening van de EVOA. Uw Kamer heeft op 17 juli jl. een afschrift van deze reactie ontvangen (Kamerstuk 22 112, nr. 2899).
Wordt de CO2-uitstoot, gemoeid met het vervoeren en recyclen van metaalafval in landen buiten Europa, meegenomen in de Nederlandse CO2-doelstellingen? Zo niet, wat zijn methodes om deze wel mee te laten wegen in de beslissing om afval te exporteren?
De Nederlandse CO2-doelstellingen sluiten aan bij de internationale richtlijnen rondom de registratie van emissies en zijn gekoppeld aan de uitstoot op Nederlands grondgebied. De CO2-uitstoot gemoeid met het vervoeren en recyclen van metaalafval in landen buiten Europa wordt niet meegenomen in de Nederlandse CO2-doelstellingen omdat deze emissie niet in Nederland plaatsvindt.
De beslissing om te exporteren wordt genomen door de eigenaar van het metaalschroot, veelal een inzamelaar. Het land waar het schroot wordt verwerkt kent zijn eigen klimaatbeleid waar het plaatselijke bedrijf dat het metaalschroot verwerkt zich aan moet houden en wat mede bepalend is voor diens bedrijfsproces en daarmee voor de prijs die hij de Nederlandse metaalschroot inzamelaar kan bieden.
Worden in de beslissing om afval te exporteren ook niet-financiële aspecten meegenomen, zoals de arbeidsomstandigheden en milieu-impact ter plaatse? En zo niet, ziet u mogelijkheden om deze factoren wel mee te nemen?
De beslissing over export is doorgaans aan de eigenaar van het metaalschroot. Deze heeft te maken met beperkte recyclingcapaciteit in Nederland en in de EU als geheel. Het gros van de beschikbare recyclingcapaciteit zit buiten de EU. Ik zet mij in voor een herziening van de EVOA die de mogelijkheid geeft om aan export van metaalschroot de voorwaarde van milieuverantwoorde verwerking te verbinden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
De bovenstaande beantwoording komt aan dit verzoek tegemoet.
Het nieuws dat loslopende nertsen zijn gesignaleerd |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Oldebroek is ontsnapte nertsen zat, Bertha had er zelfs een in de keuken» en «Best opgeschrikt door loslopende nertsen: «Straks heeft zo'n beest corona»»?1 2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Is u bekend of de betreffende nertsen afkomstig zijn van pelsdierhouderijen en zo nee, bent u bereid om de herkomst te onderzoeken?
De nerts is geen dier dat van nature voorkomt in Nederland. Daarmee is het waarschijnlijk dat deze nertsen afkomstig zijn van een nertsenhouderij. In Oldebroek was de loslopende nerts niet in de nabijheid van een besmet nertsenbedrijf, Oldebroek ligt in Noord Gelderland en niet in het gebied met de besmette bedrijven.
Op welke wijze is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) betrokken bij deze incidenten en wordt er actief op loslopende nertsen gehandhaafd?
De NVWA houdt toezicht op de naleving van de wet Natuurbescherming. Het uitzetten van nertsen is verboden op basis van deze wet. Indien mogelijk wordt de eigenaar de loslopende nerts opgespoord en aangesproken en moet deze de nerts terugvangen. In de praktijk is het vaak zo dat de eigenaar van een nerts niet kan worden opgespoord. In het kader van de kans dat er een met SARS-CoV-2 besmette nerts in de nabijheid van een besmet bedrijf wordt gevonden is in samenwerking met de NVWA een protocol opgesteld. Hierin is opgenomen dat de NVWA in actie komt op het moment dat er loslopende nertsen in de nabijheid van besmette bedrijven worden geconstateerd. Zodra een loslopende nerts wordt geconstateerd is het advies om contact op te nemen met de gemeente. Indien er een besmet en geruimd bedrijf in de buurt is kunnen zij contact opnemen met de NVWA. De NVWA zal vervolgens er voor zorgen dat het dier wordt geëuthanaseerd en getest door Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). Er wordt niet actief naar loslopende nertsen gezocht.
Kunt u zich voorstellen dat omwonenden in Oldebroek en Best zich zorgen maken om deze loslopende nertsen, gezien de overdraagbaarheid van het coronavirus van dier op mens en vice versa. Hoe groot schat u de besmettingsrisico’s in?
Ik kan mij voorstellen dat mensen die geconfronteerd worden met een loslopende nerts zich hier zorgen over maken. Echter de nertsenbedrijven zijn in het algemeen geheel omheind en goed afgesloten, er zijn op een bedrijf vangstokken, vangkooien en handschoenen aanwezig om loslopende nertsen te vangen. De nertsen waar u naar refereert zijn niet gevonden in de nabijheid van besmette bedrijven, dus de kans dat deze nertsen zorgen voor de verspreiding van het SARS-CoV-2 virus is verwaarloosbaar. Ondanks alle maatregelen zijn er toch twee met SARS-CoV-2 besmette nertsen gevonden in de omgeving van Deurne en Egchel. Op dit moment wordt het virus van deze nertsen vergeleken met de virussen die gevonden zijn op de besmette nertsenhouderijen. Gezien de locaties waar deze nertsen zijn gevonden, is het vermoeden dat deze nertsen afkomstig zijn van een besmet bedrijf. De besmettingsrisico’s die er in het algemeen van met SARS-CoV-2 besmette loslopende nertsen uit zal gaan is verwaarloosbaar. Nertsen zijn van nature solitair levend en schuw en loslopende dieren komen niet uit zichzelf in contact met mensen. Alleen de vanger zal met de nerts in contact komen maar dat moment is kort waardoor de transmissiekans zeer klein is. De humane verspreiding van het virus is nog steeds de drijvende kracht achter het stijgend aantal nieuwe besmettingen.
Kunt u inventariseren of er op meer locaties loslopende nertsen zijn gesignaleerd?
Nertsen die ontsnappen gedurende een ruiming worden direct gevangen en geëuthanaseerd. De kans dat een met SARS-CoV-2 ontsnapte nerts het bedrijventerrein verlaat is niet groot, en de kans dat iemand besmet raakt door een ontsnapte nerts is verwaarloosbaar. Verdere inventarisatie van de locaties waar loslopende nertsen zijn gesignaleerd is daarmee niet nodig en zal ik dus niet doen.
Is u bekend wat de oorzaak is van het feit dat op meerdere locaties loslopende nertsen zijn aangetroffen en is u bekend of hierbij sprake is geweest van menselijke fouten of bewuste vrijlating dan wel loslating?
Daar waar dieren worden gehouden is altijd een kans dat een dier ontsnapt. Pelsdierhouders voorzien hun bedrijf van een omheining en spannen zich maximaal in om het ontsnappen van dieren te voorkomen. Ontsnapte dieren leveren bovendien een economische schadepost op, zowel bij een bedrijf dat wordt geruimd als bij een bedrijf in de normale situatie. Het is met de informatie die nu voor handen is niet de verwachting dat deze dieren bewust zijn vrijgelaten.
Wat is uw reactie op het nieuws dat een onderzoeksgroep heeft aangetoond dat maar liefst 68 procent van de geteste personen op nertsenhouderijen besmet is gebleken met het coronavirus en dat het virus daarbij elf keer van stal naar stal is overgeslagen?3 4
Het artikel waarnaar u verwijst geeft aan dat er 66 mensen besmet zouden zijn door nertsen. Dit is echter niet de conclusie die uit het onderzoek kan worden getrokken. Wat met zekerheid is te stellen is dat het virus eenmaal van mens naar nerts is overgegaan en bij twee mensen is infectie van nerts op mens waarschijnlijk. De besmettingsroute van de overige personen die besmet zijn geraakt is niet meer te achterhalen, maar er bestaat ook een mogelijkheid dat het virus is uitgewisseld tussen de medewerkers, zonder een tussenliggende rol voor een nerts. De belangrijkste conclusie die wel uit het onderzoek kan worden getrokken is dat het virus niet in de lucht buiten de nertsenbedrijven is aangetroffen. Daarmee is vastgesteld dat er geen risico is voor omwonenden.
Bent u op grond van deze kennis nog steeds van mening dat het verantwoord is om de nertsensector pas in maart 2021 definitief te beëindigen?
Het voorbereiden van de wetgeving op basis waarvan het houden van nertsen op korte termijn zal worden beëindigd, vindt met spoed plaats. Streven is dat de wet, uiteraard na instemming van beide Kamers der Staten-Generaal, in elk geval voor het nieuwe fokseizoen (dat normaliter in maart begint) in werking kan treden.
Wettelijke beëindiging van de sector in maart 2021 betekent feitelijk dat nertsenhouders voor het eind van dit jaar, wanneer zij gaan pelsen, al moeten besluiten over de wijze waarop zij hun bedrijf zullen saneren.
De Radar-uitzending ‘Medicijnverspilling: wat is er tegen te doen?’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Radar-uitzending «Medicijnverspilling: wat is er tegen te doen?» Wat is uw oordeel over die uitzending?1
Ja.
Het is goed dat Radar aandacht besteedt aan een relevant onderwerp als verspilling van medicijnen. Radar constateert dat er ruimte voor verbetering is bij het tegengaan van verspilling van geneesmiddelen door bijvoorbeeld te kijken naar mogelijkheden van voorschrijven op maat.
Mijn ambtsvoorganger heeft een toezegging gedaan voor het verzamelen van best practices die verspilling van medicijnen helpen voorkomen. Deze brief doe ik u tegelijk met de beantwoording van deze vragen toekomen.
Is het juist dat het bij medicijnverspilling om honderden miljoenen euro’s per jaar gaat? Kunt u dit nader kwantificeren?
In het onderzoek van de Sint Maartenskliniek samen met het Universitair Medisch Centrum Utrecht2 wordt geconcludeerd dat ongeveer 100 miljoen per jaar aan medicijnen overblijven of worden verspild op patiëntniveau. Daarnaast is de conclusie uit dit onderzoek dat het percentage verspilling ongeveer tussen de 3 en 6% ligt. Er zijn mij geen onderzoeken bekend over de mate van toe- of afname in de afgelopen jaren.
De oorzaken van verspilling zijn divers en liggen binnen de gehele geneesmiddelenketen.
Kunt u aangeven of medicijnverspilling het afgelopen decennium is afgenomen? Zo ja, in welke mate? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het voorbeeld Praluent, waarbij een patiënt vanwege vergoedingsaspecten ook het middel Ezetimibe kreeg voorgeschreven waarvoor ze allergisch is en dit vervolgens «in de kliko» verdween? Zou niet bijvoorbeeld op basis van een hardheidsclausule toch Praluent alleen kunnen worden voorgeschreven? Hoeveel ruimte heeft een zorgverzekeraar hier om medicijnverspilling te voorkomen?
Mensen die cholesterolverlagende medicatie nodig hebben, starten doorgaans met statines. Wanneer deze niet voldoende helpen, kan Ezetimibe aan de behandeling toegevoegd worden. Mensen met een hoog risico op hart- en vaatziekten kunnen bij onvoldoende effect aanvullend nog een PCSK9-remmer zoals Praluent gebruiken.
Praluent wordt alleen vergoed in combinatie met een statine én Ezetemibe, of in combinatie met alléén Ezetemibe, bij mensen die statines niet verdragen. Deze vergoedingsvoorwaarden, opgesteld door het Zorginstituut, zorgen voor een doelmatige inzet en voorkomen dat mensen direct met het dure Praluent starten. Dat bespaart kosten.
De patiënt in de uitzending geeft aan allergisch te zijn voor statines. De vergoedingsvoorwaarden van Praluent voorzien hier al in, dus de apotheek hoeft niet onnodig statines mee te leveren. Een allergie voor Ezetimibe, dat geen statine is, komt in de uitzending niet naar voren. Ik kan niet beoordelen waarom de patiënt in kwestie Ezetimibe niet gebruikt.
Zorgverzekeraars hebben de wettelijke plicht om vergoedingsvoorwaarden na te leven. In brede zin geldt dat als een patiënt niet voor vergoeding in aanmerking komt, hij of zij samen met een arts een aanvraag voor een machtiging kan indienen. Zorgverzekeraars beoordelen dan vervolgens of iemand alsnog in aanmerking komt voor vergoeding. Het is primair aan het Zorginstituut om vergoedingsvoorwaarden aan te passen als deze niet blijken te voldoen in de praktijk.
Wat vindt u van het gegeven dat patiënten die in het ziekenhuis worden opgenomen niet hun eigen medicijnen die ze thuis al kregen mogen blijven gebruiken, omdat men gedwongen wordt medicijnen van de ziekenhuisapotheek te gebruiken? Werkt dit ook niet onnodige verspilling in de hand? Kan een ziekenhuis een patiënt hiertoe verplichten?2
Ik verwijs u hierbij naar de brief met best practices die tegelijk met de beantwoording van deze vragen naar de Kamer wordt gestuurd. In die brief staat het doorgebruiken van thuismedicatie in het ziekenhuis (DGTM) beschreven. DGTM draagt bij aan de medicatieveiligheid en het voorkomen van verspilling van geneesmiddelen. Ik verwacht dat in de toekomst meer ziekenhuizen hiermee aan de slag kunnen, zodat patiënten hun medicatie van thuis kunnen blijven doorgebruiken.
Waarom is het tegengaan van medicijnverspilling vooral gestoeld op zelfregulering?
Ik interpreteer dat deze vraag gaat over de eigen verantwoordelijkheden en mogelijkheden die apothekers en artsen hebben om verspilling tegen te gaan. De reden hiervan is dat is gebleken dat de meeste reductie van verspilling wordt behaald doordat zorgprofessionals met elkaar besluiten om anders te gaan werken om verspilling van geneesmiddelen te helpen verminderen.
Is het juist, zoals de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) stelt, dat er een weeffout in het bekostigingssysteem van de apothekers schuilt waardoor verspilling eerder in de hand wordt gewerkt dan voorkomen?
Voor de openbare farmacie is sprake van een verrichtingensysteem. Apotheken en zorgverzekeraars gebruiken verschillende prestaties om afspraken te maken over de te leveren zorg, bijvoorbeeld over de prijs van het ter hand stellen van een voor de patiënt nieuw geneesmiddel.
Naast dergelijke inkoopafspraken worden aanvullende afspraken gemaakt tussen zorgverzekeraar en apotheek, zoals over de hoeveelheid geneesmiddel die wordt meegegeven, de zogenaamde prescriptieregeling. Deze regeling is een afspraak tussen Koepelorganisaties van patiënten, zorgverzekeraars, apothekers en artsen, waaronder NHG en LHV. Het is gebruikelijk dat als een patiënt start met een nieuw geneesmiddel dit alleen voor een korte periode wordt meegegeven. Als een patiënt een middel vervolgens verdraagt en chronisch gaat gebruiken kan het voor een langere periode meegegeven worden. Deze afspraken worden gemaakt om o.a. verspilling tegen te gaan. Om verspilling te voorkomen is het juist van belang dat dergelijke afspraken aanvullend worden gemaakt en door alle betrokkenen worden nageleefd. Het bekostigingsstelsel is daarin geen belemmering.
Is het juist dat door het verrichtingenstelsel het tegengaan van medicijnverspilling door medicijnen meer op maat en in kleinere hoeveelheden te verstrekken de apotheker meer oplevert, maar de rekening daardoor bij de patiënt dan wel de zorgverzekeraar komt te liggen?
Er spelen verschillende factoren mee in het bepalen van de gepaste hoeveelheid geneesmiddelen die wordt meegegeven aan de patiënt. Daarbij is het in veel gevallen juist wenselijk om geneesmiddelen voor een langere periode mee te geven, zoals bij chronisch gebruik van een geneesmiddel. Het is voorbarig om te zeggen dat binnen het huidige bekostigingssysteem het meegeven van kleinere hoeveelheden van een geneesmiddel direct leidt tot hogere uitgaven voor de patiënt of de verzekeraar. De uitgaven aan geneesmiddelen, ook voor de patiënt, zijn het meest gebaat bij een zo gepast mogelijke uitgifte.
Wat kunt u doen om de weeffouten in het systeem op te lossen? Is de invoering van een abonnementsysteem voor apothekers niet een goede oplossing zodat hij of zij zonder dat de patiënt daar last van heeft zich kan concentreren op het leveren van zorg op maat en het terugdringen van medicijnverspilling?
De bekostiging middels een verrichtingensysteem is een middel. Met als doel de burger te voorzien van goede farmaceutische zorg. Het wijzigen van het bekostigingssysteem naar een systeem op basis van een abonnementstarief is geen garantie voor goede farmaceutische zorg en ook geen garantie in het tegengaan van verspilling. Een dergelijk systeem kan ook verspilling van geneesmiddelen stimuleren.
Zoals in vraag 7 ook benoemd gaat het om het totaalbeeld. Het is zaak om te kijken waar de uitgiftes meer gepast voor de patiënt gemaakt kunnen worden. Dit ligt zowel bij de voorschrijver, die op het recept het volume kan aanpassen naar een kleinere, gepaste hoeveelheid, als bij de apotheker en verzekeraar, om hier goede afspraken over te maken en deze na te leven.
Deelt u de mening dat de apotheker het belang van de patiënt beter voorop kan stellen als dergelijke perverse financiële prikkels geen rol spelen? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid hiervoor bijvoorbeeld pilots op te zetten? Zo neen, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 9. Elk bekostigingssysteem kent zijn eigen financiële prikkels. Ik vind het met name van belang dat zorgverzekeraars en apothekers met elkaar in gesprek zijn over goede farmaceutische zorg en hoe dit te organiseren. Op het moment dat de bekostiging hierin belemmerend werkt, kunnen zij een verzoek indienen bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om de bekostiging daarop aan te passen.
Ziet u de voordelen van het uitzonderen van de terhandstellingskosten van het eigen risico omdat patiënten dan geen belang hebben bij het zoveel mogelijk pillen in één keer inslaan en dit dus verspilling tegen kan gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwacht daar weinig voordeel van. Het eigen risico zou immers wel van toepassing blijven op de verstrekte geneesmiddelen. Mensen die geneesmiddelen gebruiken, gebruiken bovendien vaak ook andere zorg waarop het eigen risico van toepassing is. De meeste van hen zullen het eigen risico dus ook zonder de terhandstellingskosten volmaken. De gevraagde uitzondering levert hen dan ook geen financieel voordeel op.
Ziet u de voordelen van het uitzonderen van het eigen risico en dus het wegnemen van de drempel voor de medicatiereview bij de apotheek om medicijnverspilling tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn op dit moment tien zorgverzekeraars van de 21 die een vrijstelling van het eigen risico geven voor de kosten van medicatiebeoordeling bij chronisch gebruik van receptgeneesmiddelen. Het staat zorgverzekeraars vrij dat te doen. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 11 verwacht ik weinig voordeel van een landelijke uitzondering.
Wilt u in gesprek gaan met de farmaceutische industrie om te komen tot meer verpakkingen op maat om medicijnverspilling tegen te gaan? Kunt u deze wens ook betrekken bij uw wens om farmaceutische industrie terug te halen naar Europa of Nederland?
Het is aan de apothekers en de farmaceutische industrie om ervoor te zorgen dat het aanbod en de vraag naar verschillende verpakkingsgrootten op elkaar afgestemd wordt, waarbij rekening moet worden gehouden met optimaal gebruik door patiënten, maar ook de meest efficiënte wijze van produceren. Er zijn verschillende redenen waarom een medicijn in een bepaalde hoeveelheid wordt geproduceerd. Bijvoorbeeld omdat het middel in meerdere landen gebruikt wordt en het economisch voordeliger is de verpakkingsgrootte aan te passen aan de meest voorkomende gevraagde hoeveelheid. Daarvan afwijken kan tot gevolg hebben dat de medicijnen duurder worden. Andere verpakkingsgrootten zijn ook niet altijd het antwoord in het tegengaan van verspilling. Om het beheer te optimaliseren is het soms beter om minder verschillende verpakkingsgrootten op voorraad te hebben. Wanneer er veel verschillende maten zijn, is er een risico dat bepaalde maten veel minder worden voorgeschreven en verstrekt, vervolgens blijven liggen en op die manier juist verspilling in de hand werken.
Waarom vergoeden zorgverzekeraars sommige medicijnen enkel in combinatie met een ander medicijn, terwijl dat bij sommige patiënten vervolgens ongebruikt blijft omdat ze enkel dat ene medicijn willen? Wat kunt u doen om hier een einde aan te maken?
Dat geneesmiddelen in combinatie met een ander geneesmiddel worden voorgeschreven, kan in sommige gevallen komen doordat aan de vergoeding van sommige geneesmiddelen uit het basispakket voorwaarden zijn gesteld. Dat is geregeld in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Het GVS kent twee lijsten met geneesmiddelen die vergoed worden uit het basispakket. Op bijlage 1A staan geneesmiddelen die onderling vervangbaar zijn, geneesmiddelen met een unieke werking staan op bijlage 1B. Voor geneesmiddelen op beide bijlagen kunnen nadere voorwaarden voor vergoeding worden gesteld op bijlage 2.
Het in de uitzending aangehaalde geneesmiddel heeft nadere voorwaarden op bijlage 2. Voorwaarden worden juist gesteld om het gepast gebruik te bevorderen. Zo wordt onder meer geregeld dat bij een geregistreerde indicatie niet alle patiënten uit de patiëntengroep dit duurdere geneesmiddel verstrekt krijgen, maar alleen een deel van de patiëntengroep omdat zij bijvoorbeeld niet goed reageren op geneesmiddelen die eerder in het behandeltraject worden voorgeschreven.
Als voorschrijvers de voorwaarden van bijlage 2-geneesmiddelen niet hanteren, kan het lijken dat patiënten onnodig geneesmiddelen meegeleverd krijgen. De voorwaarden op bijlage 2 zijn er niet voor niets. Deze worden gesteld om een doelmatige en gepaste inzet te bevorderen en daarmee de kosten te beheersen.
Het bericht ‘Black turbine blade 'can cut bird deaths'’ |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Black turbine blade «can cut bird deaths»»1 en het onderzoek wat wordt gedaan naar de positieve gevolgen van het zwart verven van een windtubineblad?
Ja.
Deelt u de mening dat, ondanks dat in vergelijking met bijvoorbeeld katten het vogelleed als gevolg van windturbines minimaal is, het belangrijk is om het verven van de turbinebladen van windmolens te testen als dit het aantal vogeldoden tot wel 70% kan verminderen? Zo nee, waarom niet?
In verhouding tot andere drukfactoren zijn windturbines verantwoordelijk voor een klein deel van de vogelsterfte in Nederland. Ik ben van mening dat alle sectoren zich moeten inspannen om het eigen aandeel in de vogelsterfte zo laag mogelijk te houden. Voor de windsector is deze inspanning onder andere het testen van mitigerende maatregelen, bijvoorbeeld de zwarte wiek en gerichte stilstand.
Weet u waar en door wie in Nederland hiermee wordt getest? Bent u bereid in gesprek te gaan met de sector en hen op dit onderzoek te wijzen?
Op dit moment wordt er in Nederland niet getest met een zwarte wiek. Er is wel interesse in het uitvoeren van een test in de Eemshaven. Ik sta in principe open voor dit soort testen door de sector, mits de veiligheid voor het luchtverkeer goed geborgd is. Aanvullend hierop is het aan het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning om in te stemmen met de effecten van een zwarte wiek op landschappelijke inpassing, waarbij ook lokaal draagvlak meespeelt. Zoals eerder aangegeven, loopt er een traject om de wind-op-landdoelstellingen en de natuurdoelstellingen beter de verenigen (Kamerstuk 33 612, nr. 73). Hiervoor zijn de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en ik samen in gesprek met provincies, de windsector, TenneT en verschillende dier- en natuurbeschermingsorganisaties. Het doel is om met de betrokken partijen te komen tot afspraken om de sterfte van kwetsbare vogel- en vleermuissoorten door windturbines en hoogspanningsverbindingen te verminderen. Een onderzoeksprogramma zal onderdeel gaan uitmaken van de afspraken. Hierin wordt door de samenwerkende partijen bezien welk onderzoek nu en de komende jaren prioriteit heeft. Hiervoor worden door het kabinet middelen beschikbaar gesteld. Gelet op de afspraak in het Klimaatakkoord om ecologische knelpunten bij de realisatie van windenergie op te lossen, span ik mij in om het belang van dit soort onderzoeken ook elders op de agenda te zetten.
Staat u open voor het testen van het verven van turbinebladen van windturbines op meerdere plekken in Nederland? Zo ja, waar en op welke termijn zou dit plaats kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is het mogelijk om windmolens tijdelijk uit te zetten tijdens de vogeltrek? Is hier onderzoek naar gedaan en wat zijn de conclusies hiervan? Wat vindt de sector hiervan?
Gerichte stilstand tijdens de vogeltrek is mogelijk en is reeds voorgeschreven in de natuurvergunningen van de nog te realiseren windparken in de Eemshaven. Er zijn echter meer inzichten in de vogeltrek nodig om stilstand zo doelmatig mogelijk in te zetten. Het voorgenoemde onderzoeksprogramma zal hier ook aan bijdragen. De windsector beaamt dat gerichte stilstand een passende maatregel is. Hierbij gelden wel de voorwaarden dat de stilstand doelmatig is en dat windturbines niet dusdanig vaak stilstaan dat de businesscase van een windproject hierdoor sterk onder druk komt te staan.
Deelt u de mening dat er bij de bouw van windturbineparken voortdurend rekening moet worden gehouden met innovaties die ook de biodiversiteit en natuur ten goede komen? Wilt u dat nader toelichten en ook schetsen in hoeverre u voor het kabinet een actieve taak ziet om er voor te zorgen dat innovaties die een positieve impact hebben op biodiversiteit en natuur (en redelijk kosteneffectief zijn) stapsgewijs in Nederland en op de Noordzee worden ingevoerd?
Het kabinet stimuleert innovatie en financiert daarom onderzoek naar innovatieve toepassingen bij windturbines en naar verbetering van voorspellingen van de vogeltrek. In het eerder genoemde samenwerkingsverband heb ik daarom ook met de windsector afgesproken dat bij elk nieuw project op land en bij het vervangen van bestaande windturbines innovaties worden toegepast die aanvaringsslachtoffers verminderen. Dit onder de voorwaarde dat de innovatie relevant is in dat project, bewezen effectief is en tegen redelijke kosten kan worden uitgevoerd. Bij wind op zee worden in de kavelbesluiten natuursparende en -stimulerende voorzieningen voorgeschreven, bijvoorbeeld bepaalde bestorting waarop zeeleven zich gemakkelijk kan vestigen. Het is gebleken dat het onderwaterleven gebaat is bij de nieuwe habitat rondom windmolens. In het algemeen geldt dat windturbines, op land en op zee, een substantiële bijdrage leveren aan de klimaatdoelstellingen en dit op langere termijn de biodiversiteit en natuur ten goede komt.
Het bericht ‘VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren’ |
|
Lilian Marijnissen (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren»?1
Toen in april de mogelijkheid in beeld kwam dat een Duits laboratorium testen kon gaan uitvoeren voor Nederland, kwam de vraag naar voren aan welke voorwaarden zou moeten worden voldaan. Deze zijn afgeleid uit de wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (wkkgz) die stelt dat goede zorg moet worden gewaarborgd. Dit is op basis van professionele richtlijnen. Daaruit kwam onder andere naar voren dat er een arts-microbioloog verbonden moet zijn aan het lab om de interpretatie van de resultaten in het Nederlands te kunnen verzorgen, uitslagen te communiceren met zorgverleners en beschikbaar te zijn om tekst en uitleg te geven indien een zorgverlener hier om vraagt. Ik wil benadrukken dat deze eisen niet bedoeld was om partijen te weren van de markt, en het heeft zo ook niet uitgepakt. Inmiddels leveren twee Duitse laboratoria testcapaciteit. De Duitse laboratoria waarmee nu zaken wordt gedaan beschikken overigens over Nederlandse partners waarmee aan deze eis kon worden voldaan.
Waarom werden allerlei extra eisen opgeworpen om het Duitse lab te verhinderen te testen op corona, terwijl het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het lab al had goedgekeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u voor de vier criteria die zijn uiteengezet in de brief van het ministerie toelichten wat de redenering voor deze eis is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is thans uw reactie op het verzoek van de advocaten van de directeur van het Duitse lab, die stellen dat «Cliënte [U-Diagnostics, red.] [...] ook via haar Duitse partnerlab de beschikking [heeft] over vele artsen-microbiologen die in het Duits, Engels en soms ook Nederlands uitstekend in staat zijn uitleg te verschaffen. Hierbij verdient opmerking dat het bepaald niet in de rede ligt dat er veel interpretatieproblemen zullen optreden bij de uitslagen van de (immers slechts als positief of negatief uit te leggen) tests»?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat u hiermee in strijd heeft gehandeld met het Europees recht aangezien taaleisen verboden zijn? Wat is uw reactie daarop?
Volgens de wkkgz is goede communicatie tussen de arts en de patiënt een voorwaarde voor het leveren van goede zorg. Zie ook het antwoord op vraag 1 t/m 4.
Erkent u dat de taaleis onevenredig en niet noodzakelijk is, en er daarom ook geen sprake kan zijn van een uitzondering?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat het Duitse lab al eerder werd geconfronteerd met een dergelijke taaleis?
Zie het antwoord op vragen 1 t/m 4.
Van welke partij zijn deze extra eisen afkomstig?
Zie antwoord vraag 7.
Van welke partij is de taaleis afkomstig?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het Duitse lab vooralsnog niet aan de taaleis voldoet, ook al bestaat sinds augustus een overeenkomst met het lab? Klopt het dat het lab dus alsnog niet aan de criteria voldoet? Hoe is dit mogelijk?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan worden gesteld dat een GGD-arts deze taak inmiddels «invult», ook al zijn deze arsen geen arts-microbioloog?
Een arts microbioloog verzorgt de borging van competenties met bevoegdheid tot diagnosticeren van COVID-19 voor laboratoria die niet ISO15189 geaccrediteerd zijn voor een flexibele scope van het werkveld medische microbiologie. Het RIVM heeft aangegeven dat een SARS- CoV-2 qPCR test de interpretatie van een arts microbioloog behoeft vanwege de benodigde kwaliteitsanalyse om de waarde van de resultaten te beoordelen. Ook is het belangrijk dat er heldere communicatie tussen arts en patiënt kan plaatsvinden. De manier waarop de testen momenteel worden uitgevoerd door Duitse laboratoria, de interpretatie van arts microbiologen en de communicatie met de patiënt door de GGD-arts voldoet aan alle kwaliteitseisen.
Welke rol spelen de belangen van arts-microbiologen en de positie van gevestigde ziekenhuislabs in deze situatie?
In de maanden februari en maart was de opschalingsstructuur geactiveerd van het RIVM. Dat zijn 2 referentielabs en 13 opschalingslabs (voornamelijk ziekenhuislaboratoria). Daarbovenop is een toenemend aantal laboratoria gevalideerd, waaronder ook laboratoria die niet aan één ziekenhuis zijn verbonden, zoals eerstelijns laboratoria. Hierdoor stond eind maart een flinke hoeveelheid laboratoria gereed om te gaan testen. Ook heb ik 2 grote veterinaire laboratoria en Sanquin gevraagd zich gereed te stellen als pandemielab. Het lag dus voor de hand om deze laboratoria eerst aan het werk te zetten. En dat bleek ook ruim voldoende: gedurende de maanden april, mei, juni en juli was sprake van overcapaciteit. Er kon toen dus meer getest worden dan daadwerkelijk gebeurde.
De optie van het inschakelen van buitenlandse labs lag vanaf begin van de zomer wel op tafel. Intussen liepen ook acties om de testcapaciteit op te schalen zoals het aansluiten van alle gevalideerde laboratoria op CoronIT, de inzet op gepooled testen, aanbesteding van nieuwe machines met materiaalgaranties, onderhandelingen met grote leveranciers. Toen medio augustus bleek dat de vraag zich sneller ontwikkelde dan de opbouw van capaciteit, ben ik ook overgaan tot het contracteren van buitenlandse laboratoria.
Kunt u uitleggen waarom niet alle mogelijke testcapaciteit direct wordt ingezet waardoor we onnodige risico’s lopen en de grip op het coronavirus dreigen te verliezen?
Zie antwoord vraag 12.
Wat kunt u doen om enerzijds de positie van kleinere ziekenhuislaboratoria te garanderen en anderzijds alle beschikbare capaciteit zoveel mogelijk te benutten?
Ik zet in op herinrichting van het testlandschap. Daar waar snelheid en specifieke expertise noodzakelijk is, maken de GGD’en gebruik van de laboratoria in de regio en/of die aan een ziekenhuis zijn verbonden. Een groot deel van de teststromen in de GGD-teststraten waarbij dit niet het geval is zullen geanalyseerd kunnen worden in laboratoria die hoge volumes aankunnen. Hiertoe zal ik op korte termijn in overleg treden met betrokken partijen.
Kunt u deze vragen, samen met de vragen over het bericht «Hoe «testen, testen, testen» stukliep op een muur van eigenbelang» beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Ja.
Het bericht 'Testlijnmedewerkers kunnen bij persoonsgegevens, ook als dat niet mag?' |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Testlijnmedewerkers kunnen bij persoonsgegevens, ook als dat niet mag»?1
Laat ik vooropstellen dat ik zorgvuldigheid bij het omgaan met persoonsgegevens van groot belang vind. De privacy van mensen die met de coronatestlijn bellen moet goed gewaarborgd zijn. Uit navraag bij de GGD-GHOR begrijp ik dat callcentermedewerkers, om hun werkzaamheden zorgvuldig en effectief te kunnen uitvoeren, toegang nodig hebben tot de persoonsgegevens van de mensen die bellen. Deze gegevens zijn onder andere nodig om afspraken in te plannen en testuitslagen te melden. Daarnaast moet een callcentermedewerker bijvoorbeeld, voordat hij of zij een uitslag doorbelt, in een dossier kunnen controleren of de uitslag inderdaad negatief is.
De privacy van de betrokkenen is hierbij zoals gezegd goed gewaarborgd en er zijn de nodige checks & balances ingeregeld in de werkprocessen. Zo is er bijvoorbeeld een scherpe controle op de logging. Logging wil zeggen dat de handelingen van medewerkers in de ICT-systemen nauwlettend wordt bijgehouden. Hiermee is precies te zien welke dossiers door welke medewerkers worden ingezien. Daarnaast tekenen alle medewerkers voor ze aan de slag gaan een geheimhoudingsverklaring. Het is goed dat de GGD hier scherp op is en medewerkers hier op wijst, overtredingen opspoort en daar ook consequenties aan verbindt.
Hoe lang speelt dit al? Hoe lang zijn u en de GGD hiervan al op de hoogte?
Zoals gezegd wordt veel waarde gehecht aan zorgvuldigheid bij het omgaan met persoonsgegevens. De GGD-GHOR geeft aan dat de callcentermedewerkers sinds de start van dit traject in hun training uitvoerig worden gewezen op hun privacy-verplichtingen. Door scherpe controle op logging worden overtredingen opgespoord. Indien door callcentermedewerkers moedwillig misbruik wordt gemaakt van de toegang die zij hebben tot persoonsgegevens, worden hier door de GGD de nodige consequenties aan verbonden.
Klopt het dat er niet wordt voldaan aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Nee. Bij het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens hoort ook het voldoen aan de relevante wet- en regelgeving, waaronder de AVG. Iedere organisatie en werkgever in Nederland dient zich hier waar relevant aan te houden. Dat geldt dus ook voor de uitvoerende partijen van de coronatestlijn en diens medewerkers. Daarom zijn de vereisten van de AVG ook bij het callcenter ingevoerd.
Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat het testbeleid zo spoedig mogelijk gaat voldoen aan de AVG? Welke aanvullende maatregelen worden door u, dan wel de GGD, genomen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie mijn antwoord bij vraag 1.
Ophef over een taalboek van de educatieve uitgeverij Malmberg |
|
Paul van Meenen (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich het antwoord van uw collega van OCW op de vraag vanuit de Kamer over stereotypen in schoolboeken, dat het gezien de vrijheid van onderwijs niet passend is voor de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de educatieve uitgeverijen op de inhoud van leermiddelen aan te spreken, maar dat het denkbaar is om de maatschappelijke discussie over dit onderwerp te bevorderen en hierin een faciliterende rol te nemen en dat dit ertoe kan leiden dat leermiddelenmakers vaker andere, minder stereotype voorbeelden gaan gebruiken?
Ja.
Welke resultaten heeft de regering inmiddels hierbij geboekt?
Voorop staat dat ik als Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media niet ga over de inhoud van lesmateriaal. Gezien de vrijheid van onderwijs, de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren bepalen scholen en leraren zelf welke leermiddelen zij gebruiken. Bovendien is het niet aan de overheid om de (leer-)boeken die uitgevers maken te controleren. Het is aan de uitgeverijen zelf om oog te blijven hebben voor de inhoud van hun materialen en het is aan de scholen om keuzes te maken bij het aanwenden daarvan. Ik kan u wel melden dat, naar aanleiding van het onderzoek naar stereotypen in Nederlandse schoolboeken van prof. dr. Mesman, uitgeverijen met elkaar in gesprek zijn gegaan en de resultaten van het onderzoek hebben besproken met hun auteurs.
Daarnaast is het belangrijk om aan te geven dat uitgevers van leermiddelen in de praktijk de politiek maatschappelijke discussie (middels Kamervragen of andere uitingen, zoals Twitter) over de inhoud van hun leermiddelen zelfstandig volgen en hun eigen verantwoordelijkheid nemen waar het gaat om verantwoording over of aanpassing van ter discussie gestelde lesstof. Dat uitgevers responsief zijn ten aanzien van dergelijke maatschappelijke signalen blijkt bijvoorbeeld ook uit de wijze waarop de uitgever van het lesboek, waaraan in vraag 3 van deze Kamervragen wordt gerefereerd, is omgegaan met de ophef over ervaren stereotypering hierin. De betreffende uitgever heeft de opgave waarom het ging (uit een lesboek uit 2017 voor groep 6 van het basisonderwijs) in een latere uitgave op eigen initiatief uit de methode verwijderd.
Hoe beoordeelt u in dit licht de ophef over een lesboek voor groep 6 van het basisonderwijs waarbij de begrippen allochtoon en autochtoon aan de kinderen worden uitgelegd door stereotypen aan hen voor te leggen?
Deze vraag wordt tezamen met vraag 4 beantwoord.
Kunt u begrijpen dat veel mensen deze opdracht ervaren als discriminatie, ongeacht wat de leermiddelenmaker bedoelt als het goede antwoord?
Het is te allen tijde belangrijk dat discriminatie en stereotypering worden voorkomen en dat leerlingen de ruimte hebben om te kunnen worden wie zij willen worden, zonder dat zij, bewust of onbewust, worden beperkt door stereotiepe beelden. Scholen en leerkrachten, maar ook leermiddelenmakers zelf, geven zich daar rekenschap van en het is hun verantwoordelijkheid de inhoud dan wel inzet van lesstof te verantwoorden. Het is niet aan mij om te beoordelen of een opdracht als bedoeld in vraag 3 en 4 van deze Kamervragen al dan niet als discriminerend wordt ervaren: het past mij als Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs immers niet om een oordeel te geven over inhoud, toon en gehanteerde didactiek in leermiddelen.
Heeft u de Inspectie van het Onderwijs gevraagd hierop toe te zien? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Inspectie van het Onderwijs niet gevraagd hierop toe te zien. Het past de overheid, gezien de grondwettelijk verankerde vrijheid van het onderwijs en meningsuiting, niet om toe te (laten) zien op de inhoud van leermiddelen, deze te verbieden en/of te toetsen. Het is aan scholen en leerkrachten om het onderwijs zelf in te richten en een eigen afweging te maken ten aanzien van de inzet van leermiddelen. Dat laat onverlet dat vrijheid leidt tot verantwoordelijkheid: scholen zijn aanspreekbaar op gemaakte keuzes ten aanzien van de inzet van leermiddelen. Ouders en leerlingen kunnen kwesties via de vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad bij het schoolbestuur aankaarten. Daarnaast kan een klacht worden ingediend via de daarvoor geldende klachtenregeling. Het (laten) toezien op de inhoud van leermiddelen door de overheid is daarmee niet alleen ongrondwettelijk, maar ook onnodig.
Bent u bereid om de maatschappelijke discussie hierover te faciliteren met als mogelijk gevolg dat ook deze leermiddelenmaker minder ondoordacht stereotype voorbeelden gaat gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Minister van Engelshoven heeft vanuit haar verantwoordelijkheid voor het emancipatiebeleid 14 oktober jl. een digitale conferentie Genderwijs gefaciliteerd over genderstereotypen en gendergelijkheid in het onderwijs. Onderwijsprofessionals zijn hier met elkaar in gesprek gegaan over deze thema’s. Het uitgangspunt blijft daarbij dat scholen en leraren over de inzet van leermiddelen gaan en niet de rijksoverheid. We hopen en vertrouwen erop dat leermiddelenmakers en leraren/scholen steeds het goede gesprek (blijven) voeren over de kwaliteit en het gebruik van leermiddelen.
Het verbieden van een sekswinkel als hoofdsponsor bij een voetbalclub |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «KNVB verbiedt sekswinkel als hoofdsponsor FC Emmen: «We zijn verbaasd en ontdaan»?1
Ja.
Op welke gronden kan de KNVB een voetbalclub in het betaald voetbal verbieden om een bepaalde hoofdsponsor te kiezen?
In dit geval gaat het niet om een verbod van de hoofdsponsor maar om een verbod op de beoogde shirtreclame. Een betaald voetbal organisatie (BVO) is verplicht om haar wedstrijdkleding ter goedkeuring aan het bestuur betaald voetbal van de KNVB voor te leggen. De wedstrijdkleding dient in overeenstemming te zijn met de Statuten, reglementen en besluiten van de KNVB (artikel 6 Reglement Wedstrijden Betaald Voetbal en Sponsoringreglement Betaald Voetbal).
Op grond van het Sponsoringreglement Betaald Voetbal kunnen er op de wedstrijdkleding aanduidingen worden aangebracht van de naam van een fabrikant of bedrijfsnaam, een beeldmerk, een woordmerk, een logo, een specifieke type- of soortaanduiding van de fabrikant en een domeinnaam. In dit reglement is ook bepaald dat de tegenprestatie die uit hoofde van sponsoring door een BVO wordt geleverd of ontvangen, niet in strijd mag zijn met:
Alle BVO’s hebben ingestemd met deze reglementen en de bevoegdheid van het bestuur betaald voetbal.
Kunt u gedetailleerd aangeven waarom de KNVB deze hoofdsponsor heeft verboden?
De KNVB heeft de hoofsponsor als zodanig niet verboden maar aanvankelijk wel dat een reclame-uiting van de hoofdsponsor zou worden afgebeeld op het wedstrijdshirt van het eerste elftal van FC Emmen. De KNVB en FC Emmen hebben inmiddels een voorlopige oplossing gevonden en het wordt FC Emmen in elk geval dit seizoen toegestaan om een reclame-uiting van de sekswinkel af te beelden op de wedstrijdkleding van het eerste elftal van FC Emmen.
Indien het verbieden van een hoofdsponsor gebeurt op basis van subjectieve regels, wie bepaalt dan vervolgens dat deze subjectieve regels zijn geschonden?
Het besluit wordt genomen door het bestuur betaald voetbal van de KNVB.
Zij is belast met de handhaving van de door alle BVO’s onderschreven reglementen. Het bestuur betaald voetbal heeft inmiddels voorgesteld om de bredere discussie over reclame-uitingen in het betaald voetbal te agenderen voor de eerstvolgende Algemene Vergadering Betaald Voetbal (AVBV). Om daar keuzes die passen in het tijdsbeeld van vandaag te laten bepalen en vast te leggen en de subjectieve beoordeling door het bestuur betaald voetbal zoals die nu vereist is op grond van de reglementen van de KNVB, tot een minimum te beperken.
Is er een mogelijkheid voor voetbalclubs om in beroep te gaan tegen het oordeel van de KNVB en dat er een onafhankelijk oordeel komt of regels zijn geschonden?
Een BVO kan het besluit van het bestuur betaald voetbal om een reclame-uiting
op wedstrijdkleding niet goed te keuren, aanvechten bij de burgerrechter.
Bent u het eens met de stelling dat het mogelijk moet zijn om een sekswinkel als hoofdsponsor te hebben?
De reclame-uitingen van de hoofdsponsor moeten passen binnen de bestaande wet- en regelgeving, zoals de Nederlandse Reclame Code.
Is het in strijd met de Reclame Code om een sekswinkel te hebben als hoofdsponsor? Zo nee, waarom is het in dit geval wel verboden?
Volgens de Reclame Code Commissie kan een adverteerder in beginsel hoofd- en shirtsponsor zijn als er voor legale producten reclame wordt gemaakt en er geen nadere beperkingen bij wet of bijzondere reclamecode (zoals voor alcohol) zijn gesteld. Aangezien er voor seks-gerelateerde artikelen geen bijzondere reclamecode geldt, zijn alleen de algemene regels uit de Nederlandse Reclame Code van toepassing. Die bepalen dat reclame onder andere niet in strijd mag zijn met de wet, de waarheid, goede smaak en fatsoen. Of een concrete uiting, zoals shirtreclame, in strijd is met de goede smaak en het fatsoen, beoordeelt de Reclame Code Commissie op basis van een klacht van geval tot geval en met terughoudendheid gelet op het subjectieve karakter van deze criteria. De Commissie keurt geen uitingen vooraf goed.
In dit geval heeft het bestuur betaald voetbal van de KNVB, op basis van de reglementen van de vereniging en haar bevoegdheid, de shirtreclame in eerste instantie verboden. Daarna is afgesproken dit voor een jaar te doen.
Klopt de stelling in het artikel dat andere voetbalclubs deze sponsor wel mogen inzetten voor reclame langs het veld maar dat het niet mogelijk is om deze sponsor op het voetbalshirt te dragen? Zo ja, kunt u verklaren waarom hier een onderscheid in wordt gemaakt?
Het klopt dat de betreffende reclame-uiting op de boarding langs de zijlijn bij in ieder geval één andere BVO is afgebeeld. Volgens de KNVB is een verschil met reclame op boarding dat daar vooraf geen goedkeuring voor nodig is van het bestuur betaald voetbal.
Bent u het eens met de stelling dat voetbalclubs juist nu, in tijden van het coronavirus, inkomsten missen door bijvoorbeeld minder publiek, inkomsten uit sponsorgelden extra noodzakelijk zijn?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren»?1
Daar was mij veel aan gelegen.
Toen in april de mogelijkheid in beeld kwam dat een Duits laboratorium testen kon gaan uitvoeren voor Nederland, kwam de vraag naar voren aan welke voorwaarden zou moeten worden voldaan. Deze zijn afgeleid uit de wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (wkkgz) die stelt dat goede zorg moet worden gewaarborgd. Dit is op basis van professionele richtlijnen. Daaruit kwam onder andere naar voren dat er een arts-microbioloog verbonden moet zijn aan het lab om de interpretatie van de resultaten in het Nederlands te kunnen verzorgen, uitslagen te communiceren met zorgverleners en beschikbaar te zijn om tekst en uitleg te geven indien een zorgverlener hier om vraagt. Ik wil benadrukken dat deze eisen niet bedoeld waren om partijen te weren van de markt, en het heeft zo ook niet uitgepakt. Inmiddels leveren twee Duitse laboratoria testcapaciteit. De Duitse laboratoria waarmee nu zaken wordt gedaan beschikken overigens over Nederlandse partners waarmee aan deze eis kon worden voldaan.
Kunt u toelichten waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de onnodige eis heeft gesteld dat aan een laboratorium een Nederlandstalige arts-microbioloog verbonden moet zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe deze eis paste in de indamstrategie inzake COVID-19?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoeveel waarde er ten tijde van deze eis (maart, april) werd gehecht aan het opschalen van de testcapaciteit?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u spijt van de keuze om deze eis te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u aangeven of u in april op de hoogte was dat deze eis wellicht in strijd zou zijn met het Europees recht?
Bovendien is uit een rechtszaak met Udiagnostics in augustus gebleken dat er geen beperkingen door VWS zijn gesteld die niet conform de wet zouden zijn. Volgens de wkkgz is goede communicatie tussen de arts en de patiënt een voorwaarde voor het leveren van goede zorg.
Deelt u het oordeel van Follow the Money dat de keuze om U-diagnostics met een taaleis te weren, voornamelijk Nederlandse arts-microbiologen ten goede komt?
Nee dat oordeel deel ik niet. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u toelichten of er meer laboratoria zijn geweerd op soortgelijke gronden?
Er zijn geen laboratoria geweerd op grond van deze eis.
Kunt u aangeven wanneer het omslagpunt was om wel ook Duitse laboratoria in te zetten? Omstreeks welke datum was dit?
In mei en juni zijn er verkennende contacten geweest met Duitse laboratoria. Voor de Stuurgroep Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit (LCT) bleef het een te verkennen optie voor het najaar, zeker zolang de vraag in de maanden mei, juni en juli ver achterbleef bij de vraag. In de tweede helft van augustus, toen duidelijk werd dat dat vraag snel steeg, zijn verdergaande gesprekken gevoerd.
Ziet u een link tussen het huidige tekort aan laboratorium capaciteit en de vertraging in het contracteren van Duitse laboratoria vanwege deze eis?
Er zijn geen laboratoria geweerd op grond van deze eis. Voor de zomer was de vraag naar testen nog de helft lager dan dat er afgenomen kon worden. We konden in NL 30.000 testen per dag aan, en er werden tot half juli maximaal ca. 15.000 testen per dag afgenomen. In de context van dat moment was het dus geen heel waarschijnlijke keuze om deze contracten te sluiten met Duitse laboratoria. Tegelijkertijd, als we deze contracten wel toen waren aangegaan dan hadden we nu waarschijnlijk geen krapte gehad. Daarnaast zijn we nooit heel precies gaan toewerken naar die 30.000 testen per dag, en we hebben dat niet als een maximum gezien. We hebben immers veel verschillende acties in gang gezet om de testcapaciteit te vergroten, waarbij we ook te maken hebben gehad met tegenvallers. Allereerst, als de contracten rondom pooling sneller waren gegaan dan hadden we 25.000 testen extra per dag gehad. Datzelfde geldt voor de levering van materialen, deze kwamen lager uit dan dat we naar streefden, dit had alles te maken met de druk op de wereldmarkt. En hadden we te maken met een groter productieverlies/verlies dan dat we hadden ingeschat. Op het moment dat we half augustus het signaal kregen dat er krapte kwam, zijn we die Duitse laboratoria gaan aanschakelen.
Het artikel ‘Ouders mbo-leerlingen hebben weinig vertrouwen in coronarooster vier uur naar school in de week is veel te weinig’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ouders mbo-leerlingen hebben weinig vertrouwen in coronarooster: «Vier uur naar school in de week is veel te weinig»»? Deelt u de mening dat de zorgen van ouders begrijpelijk zijn als jongeren per week slecht vier contacturen op school krijgen?1
Ja, ik ken het genoemde artikel. Ik begrijp de zorgen van deze ouders, maar helaas noopt de Corona-crisis ons tot maatregelen.
Kunt u schetsen hoeveel uren studenten onderwijs volgen bij andere opleidingen en instellingen? Kunt u hierbij aangeven of het om fysieke of digitale contactmomenten gaat?
Nee, deze gegevens worden niet bijgehouden. Wel is duidelijk dat er vanwege de beperkingen die gelden, maar een deel van de studenten tegelijk aanwezig zijn op school. Daarom is blended onderwijs in vele gevallen noodzakelijk. Dit betekent dat er sprake zal zijn van een combinatie van fysiek onderwijs (op de school, op het leerbedrijf of op een andere locatie buiten de school), (digitaal) afstandsonderwijs, zelfstudie en (gezamenlijke) opdrachten. Scholen bepalen zelf welk deel van het onderwijsprogramma op afstand wordt gegeven. Waar het gaat om onderwijstijd heeft de school de ruimte om af te wijken van de wettelijk voorgeschreven verhouding in uren begeleide onderwijstijd en beroepspraktijkvorming. Daarbij blijft het uitgangspunt voor het (voltijdse) onderwijs dat er vooralsnog sprake is van ten minste 1600 studiebelastingsuren per studiejaar. De verdeling over begeleide onderwijstijd, beroepspraktijkvorming en overige uren zoals zelfstudie is flexibel. Ik heb de MBO Raad gevraagd om goede voorbeelden van scholen of opleidingen waar het lukt om een hoog aantal uren fysiek onderwijs te verzorgen aan studenten, te verzamelen en te delen.
Heeft u een beeld van het totale aantal uren onderwijs dat fysiek en digitaal op dit moment aangeboden wordt in vergelijking met voor de coronatijd?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Begrijpt u dat veel jongeren structuur nodig hebben bij het leren, en dat de fysieke lessen hierbij van belang zijn? Kunt u aangeven hoeveel uur studenten volgens u minimaal fysiek les zouden moeten krijgen? Op welke manier kan volgens u een minimum aantal uren van fysieke aanwezigheid voor deze studenten worden gerealiseerd? Deelt u de mening dat het aantal uren praktijkonderwijs hierbij prioriteit moet zijn?
Ik ben met u eens dat veel jongeren structuur nodig hebben en dat fysieke lessen hierbij van belang zijn. De afstandsnorm, die in het mbo in acht moet worden genomen vanwege covid-19, stelt echter forse beperkingen aan het realiseren van fysiek onderwijs. Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven is het aan scholen om gegeven de diplomaeisen het onderwijs te programmeren met voldoende ruimte voor zowel theoretisch onderwijs als praktijkonderwijs. Wel roep ik scholen op om de capaciteit van de gebouwen maximaal te benutten en goede initiatieven en voorbeelden zoveel mogelijk met elkaar te delen. Gemeenten kunnen hier mogelijk ook een rol spelen door het beschikbaar stellen van ruimtes en gebouwen voor onderwijs. Verder vindt in oktober een evaluatie van de huidige vervoersafpraken plaats waarbij gekeken wordt of een verruiming van de OV-afspraken mogelijk is.
Kan uit het servicedocument mbo worden opmaakt dat de regels van de brancheprotocollen gebruikt mogen worden voor praktijkonderwijs? Waarom is dit een keus en niet een verplichting zodat er meer praktijkonderwijs mogelijk is? Wat zijn voor mbo-instellingen afwegingen om niet de brancheprotocollen te gebruiken maar de 1,5 meter te handhaven?
Voor het praktijkonderwijs (binnen de school en in de beroepspraktijkvorming (bpv)) kan worden aangesloten bij de regels die gelden voor het werkveld en die zijn vastgelegd in de brancheprotocollen: https://www.mijncoronaprotocol.nl. Het gebruik van de brancheprotocollen voor het praktijkonderwijs biedt over het algemeen meer ruimte voor fysiek onderwijs. Het is een keuze van de school om hier al dan niet gebruik van te maken, ook rekening houdend met andere belangen, zoals het waarborgen van gezondheid van docenten en studenten.
In hoeverre betekent het gebruik van brancheprotocollen dat studenten onderling dichter dan 1,5 meter bij elkaar mogen komen bij praktijkonderwijs?
Dit hangt af van hetgeen in het brancheprotocol is vastgelegd. De brancheprotocollen geven invulling aan de richtlijnen van het RIVM en gaan over afstand houden, hygiënevoorschriften en over bescherming van personeel en klanten. Daar waar het beroep vereist dat nauw contact tussen personeel onderling, zoals bij de koks, of met een klant, zoals bij de kappers en de schoonheidsspecialisten onvermijdelijk is, kan de 1,5 meter afstand niet altijd gehandhaafd worden. In die gevallen geven de protocollen richtlijnen en advies hoe hiermee om te gaan, waaronder advies over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Voor studenten die praktijkonderwijs volgen op school of in de beroepspraktijk kan worden aangesloten bij deze richtlijnen voor het werkveld.
Kunt u uiteenzetten hoe u de afweging maakt om de regels van 1,5 meter te handhaven versus het belang van onverminderd praktijkles?
Bij de bestrijding van de Coronapandemie is het houden van voldoende afstand essentieel om verspreiding van het virus tussen mensen te voorkomen. Het is daarom belangrijk dat de RIVM-richtlijnen, waaronder het houden van 1,5 meter afstand, worden nageleefd. Binnen de deze richtlijnen, zetten de mbo-scholen zich maximaal in om onderwijs aan te bieden dat studenten goed voorbereid op het kunnen behalen van het diploma. Daarbij geldt dat zoveel mogelijk wordt ingezet op fysieke contactmomenten en praktijklessen. Daarbij mogen voor het praktijkonderwijs de brancheprotocollen worden gevolgd wat kan betekenen dat de 1,5 meter afstandseis wordt losgelaten en persoonlijke beschermingsmiddelen worden ingezet.
Kunt u onderbouwen waarom aan de ene kant mbo-instellingen wel 1,5 meter moeten handhaven, en aan de andere kant instellingen voor het voortgezet onderwijs dit voor 16-, 17- en 18-jarige niet hoeven te doen?
Voor studenten jonger dan 18 jaar in het mbo geldt geen uitzondering op de 1,5 meter maatregel zoals voor leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het voorkomen van het besmettingsrisico en het bewaken van de gezondheid van oudere studenten, het onderwijzend personeel en de mensen in hun directe omgeving, waaronder de kwetsbaren in de samenleving, heeft prioriteit. In de klassen en gezamenlijke ruimtes van mbo-instellingen is een mix van studenten jonger dan 18 jaar en van 18 jaar en ouder aanwezig. Zo’n 30% van de studenten in het mbo is onder de 18. Ook de instroom in het mbo laat een gemengd beeld zien van studenten jonger dan 18 jaar en ouder. Van de instroom is 61% jonger dan 18, en 39% ouder dan 18 jaar.
Kunt u aangeven hoeveel studenten dit jaar voor de havo hebben gekozen in plaats van een mbo-opleiding en wat de redenen hiervoor zijn?
Nee, over deze gegevens beschik ik niet. Over de bredere effecten van Corona op het onderwijs ontwikkel ik samen met partijen uit het onderwijsveld een Coronamonitor. Hierdoor komt onder meer zicht op de ontwikkelingen in de instroom in het mbo. Uw Kamer zal ik dit najaar hierover informeren.
Heeft het online lesgeven gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs? Hoe houdt u dit in de gaten?
Docenten en teams in het mbo hebben de afgelopen periode onder grote druk moeten omschakelen van fysiek naar digitaal onderwijs of een combinatie van de beide. Dit heeft veel gevraagd van iedereen en ik heb veel waardering voor hoe hier invulling aan is gegeven. Wat de gevolgen hiervan zijn voor de kwaliteit van het onderwijs is op dit moment nog niet duidelijk. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit hiervan, ook waar het gaat om digitaal onderwijs. Daarnaast voeren we hierover ook gesprekken met bijvoorbeeld docenten en studenten.
Heeft uw oproep tijdens de opening van het mbo-jaar om met creatieve oplossingen te komen om stage- en leerwerkplekken te kunnen blijven aanbieden geleid tot nieuwe oplossingen en/of meer stageplekken?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn brief over Stages en leerbanen die ik uw Kamer voor het AO van 7 oktober a.s. heb gestuurd.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg corona en mbo en ho van 7 oktober a.s.?
Ja.
De entertainment- en evenementenbranche |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de entertainment- en evenementenbranche zeer omvangrijk is, beroepsgroepen van (zelfstandig) muzikanten tot licht- en geluidstechnici en tentenbouwers omvat, en derhalve goed is voor honderdduizenden banen en studentenbanen?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat vanwege de sluiting van clubs en discotheken en het stopzetten van festivals, de gehele branche momenteel in zeer zwaar weer verkeert en een gedeelte van de branche permanent dreigt te verdwijnen?
De maatregelen die het kabinet heeft getroffen, hebben grote gevolgen voor verschillende sectoren, waaronder de nachthoreca, clubs, festivals en evenementen. Het kabinet heeft zich de afgelopen periode ingespannen om ervoor te zorgen dat de ondernemingen in deze sectoren door de crisis komen. Hiervoor heeft het kabinet verschillende steunmaatregelen getroffen.
Heeft u enig idee van de culturele en economische consequenties wanneer Nederland de internationale positie in de muziekindustrie kwijt zou raken, doordat de sector vanwege de coronamaatregelen dreigt te verdwijnen?
Bij het treffen van de verschillende maatregelen ter bestrijding van de epidemie wordt de impact op sociaalmaatschappelijk en economisch vlak meegewogen. Door naast de maatregelen ook steun te verlenen aan getroffen sectoren tracht het kabinet de impact van de maatregelen, die voor sommige sectoren aanzienlijk is, zo veel mogelijk op te vangen.
Klopt het dat mensen, werkzaam binnen voornoemde branches, worden gestimuleerd zich om te scholen? Zo ja, waarom is dat het geval?
Eventuele stimulering van omscholing binnen deze sectoren is geen onderdeel van het beleid wat het kabinet voert ter bestrijding van de epidemie. In het algemeen wordt het investeren in persoonlijke ontwikkeling en groei in alle sectoren aangemoedigd, daar dit bijdraagt aan vitale en breed inzetbare professionals.
Vindt u zelf niet dat de schade voor Nederland enorm zou zijn als de entertainmentindustrie blijvend uit Nederland zou verdwijnen?
De entertainmentindustrie levert een belangrijke bijdrage aan Nederland op zowel economisch, als cultureel en creatief vlak. Het kabinetsbeleid is erop gericht om, door middel van flankerend beleid in de vorm van steunmaatregelen, de impact van de maatregelen ter bestrijding van de pandemie zo veel mogelijk te mitigeren en daarmee ook de entertainmentindustrie voor Nederland te behouden.
Hoe waardeert u de financiële schade die voornoemde branches tot op heden hebben geleden en nog zullen lijden?
Het kabinet heeft diverse steunpakketten beschikbaar gesteld om de financiële schade in door de pandemie getroffen sectoren te compenseren.
Bent u op de hoogte van het feit dat men in andere landen, zoals Duitsland en Frankrijk, slimme oplossingen heeft bedacht om festivals en andere evenementen in de buitenlucht wel doorgang te laten vinden, bijvoorbeeld door een scheiding van de festivalbezoekers in aparte segmenten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Samen met de evenementensector heeft het kabinet een onderzoeksprogramma opgezet om te kijken op welke manieren weer veilig en verantwoord evenementen georganiseerd kunnen worden. Daarmee werd onder meer gekeken naar het onderscheid buiten/binnen, alsook segmentering van bezoekers door middel van aparte vakken, het scheiden van loopstromen, etc.
Bent u bereid, zoals ook in andere Europese landen gebeurt, om in de buitenlucht, evenementen en festivals weer toe te staan, eventueel met aanvullende maatregelen en met inachtneming van het feit dat men ook eigen verantwoording kan nemen door – wanneer men tot de kwetsbare groepen behoort – thuis te blijven? Zo nee, waarom niet?
Het besmettingsrisico op grote ongeplaceerde en actieve evenementen kan, ook met aanvullende maatregelen, groot zijn met alle risico’s van dien, ook voor niet-kwetsbaren. Bij het treffen van specifieke maatregelen, waaronder de maatregelen gericht op evenementen, laat het kabinet zich adviseren door het OMT. Daar de setting per land verschilt, bijvoorbeeld de hoogte en homogeniteit van de vaccinatiegraad, kunnen maatregelen niet één-op-één uit andere landen worden overgenomen.
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat Mojo Concerts – de bekendste en grootste concertpromotor van Nederland – zelf heeft laten uitvoeren naar de verspreiding van COVID-19 in de buitenlucht? Zo ja, hoe beoordeelt u dit onderzoek?
Ik ben op de hoogte van het onderzoeksprogramma voor evenementen dat Mojo samen met andere organisatoren van evenementen heeft opgezet. Dit onderzoeksprogramma is, samen met de inzet van andere betrokken ministeries, betrokken bij de uitvoering van de Fieldlab Evenementen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de entertainmentbranche zelfstandig – op eigen kosten – onderzoek heeft moeten laten doen, daar zij niet langer kond wachten op een reactie van het kabinet?
De onderzoekskosten van Fieldlab Evenementen werden bekostigd door het Rijk. De evenementen waarop de praktijktesten plaatsvinden zijn voor rekening van de sector. Het kabinet spreekt zijn waardering uit voor de investeringen die deze sector heeft gedaan om weer veilig en verantwoord open te kunnen.
Vindt u niet dat u op structurele basis in gesprek zou moeten gaan met de entertainment- en evenementenbranche, daar deze branches immers nog steeds de meeste beperkingen ervaren vanwege de coronamaatregelen en er momenteel weinig uitzicht bestaat op versoepeling van de maatregelen binnen deze branches? Zo nee, waarom niet?
De creatieve industrie is een van de door het Ministerie van EZK geïdentificeerde TOP-sectoren. Er is op structurele basis overleg met deze en andere voor Nederland belangrijke sectoren, ook waar het gaat over de maatregelen ter bestrijding van de epidemie.
Bij wie kunnen voornoemde branches terecht om in gesprek te gaan, teneinde tot een structurele en goede oplossing te komen?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11.
Waarom heeft u in eerste instantie aangegeven dat clubs en discotheken per 1 september 2020 weer van start konden gaan en vervolgens tot het allerlaatste moment gewacht, voordat u duidelijkheid gaf? Had dat niet eerder gekund? Zo nee, waarom niet?
In eerste instantie leek de epidemiologische ontwikkeling een opening van clubs en discotheken per 1 september jl. mogelijk te maken. Zoals eerder is gebleken, laat de ontwikkeling van het virus zich moeilijk voorspellen, zeker over een langere periode. De epidemiologische uitgangssituatie is in aanloop naar 1 september verslechterd met gevolg dat het kabinet helaas anders heeft moeten besluiten.
Vindt u niet dat voor clubs en discotheken, de artiesten die daar normaliter optreden en andere ondernemers die financieel afhankelijk zijn van clubs en discotheken, een bijzondere regeling zou moeten worden getroffen, daar binnen deze branche waarschijnlijk de meeste faillissementen zullen gaan plaatsvinden?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Hoe verklaart u de verschillen tussen de regels voor demonstraties met duizenden mensen enerzijds en bijvoorbeeld een festival met evenveel mensen anderzijds?
Het recht op demonstratie is een groot goed en daarom worden daar andere afwegingen gemaakt. Ook voor demonstraties gelden de (basis)maatregelen, waaronder thuisblijven bij klachten en het hanteren van de veilige afstandsnorm van 1,5 meter.
Hoe verklaart u het feit dat na grootschalige samenkomsten, bijvoorbeeld bij de voornoemde demonstraties, een uitbraak van COVID-19 uitbleef?
Het is zeker niet uitgesloten dat ook bij grootschalige demonstraties besmettingen plaatsvinden. Echter, besmettingen zijn niet altijd terug te zien in het bron- en contactonderzoek.
Bent u op de hoogte van het feit dat de tot nu toe aangeboden steunmaatregelen voor de culturele sector niet, of nagenoeg niet, terecht komen bij de entertainment- en evenementenbranche en deze sectoren zich stelselmatig door u genegeerd voelen?
Het kabinet voert gesprekken met alle sectoren, zodat de steunmaatregelen zo goed mogelijk aansluiten op de getroffen sectoren.
Bent u op de hoogte van het zogenaamde «fieldlab programma»? Zo ja, bent u zich ervan bewust dat het succes van dit programma mede afhankelijk is van medewerking van uw ministerie? Indien ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de entertainment- en evenementenbranche nu met voorrang worden geholpen?
Het onderzoeksprogramma Fieldlab en de resultaten hiervan zijn mij bekend. Samen met de evenementensector en de ministeries van VWS, EZK en OCW is dit onderzoeksprogramma ondersteund met nauwe betrokkenheid van het RIVM. Bij de besluitvorming over de maatregelen neemt het kabinet ook de evenementenbranche mee in zijn afwegingen.