De coronabesmettingen in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw verklaring voor het feit dat het aantal coronabesmettingen in detentie nu zo veel hoger is dan eerder in deze coronapandemie? Wat zijn de meest actuele besmettingscijfers?
Zoals in eerdere brieven en in antwoorden op schriftelijke vragen is gemeld, hanteert DJI de richtlijnen van het RIVM. Daarnaast treft DJI treft aanvullende maatregelen. Dit wil echter niet zeggen dat besmettingen volledig kunnen worden voorkomen. De meest aannemelijke verklaring is dat het virus, net als buiten in de maatschappij, meer besmettingen veroorzaakt. Dit was ook aanleiding om extra maatregelen te treffen zoals ik in mijn brief van 22 januari jl. heb gemeld.
Op peildatum 3 februari zijn 12 justitiabelen, verdeeld over zeven inrichtingen, besmet met het coronavirus. In de overige inrichtingen zijn op dit moment geen besmettingen.
Hoe verklaart u het hoge aantal besmettingen in de PI Ter Apel? Hoe is dat volgens u ontstaan? Wat is uw reactie op de beweringen dat corona hier niet serieus is genomen, dat wel 70 mensen in een ruimte zijn geweest, afstand houden nauwelijks gebeurde en ondersteunend kantoorpersoneel niet thuis mocht werken? Bent u bereid dit te laten onderzoeken?1
In de PI Ter Apel zijn er afdelingen met meer dan 70 gedetineerden. Het is ook voorgekomen dat gedetineerden van een afdeling tegelijk werden uitgesloten. Ook verbleven zij bij deelname aan activiteiten binnen het dagprogramma in één ruimte. Hoewel dit met inachtneming van de RIVM-richtlijnen gebeurde, heeft de PI Ter Apel zich niet aan de interne DJI richtlijn gehouden om voor deelname aan groepsactiviteiten een grootte van 30 personen aan te houden.2 De directeur is op dit punt om meer scherpte gevraagd. Uit het bron en contactonderzoek van de GGD is overigens geen directe verklaring gevonden voor het hoge aantal besmettingen in de PI Ter Apel.
Vanaf het begin is het de prioriteit van de PI Ter Apel geweest om het virus buiten de muren te houden. Onder andere door het naleven van de RIVM-richtlijnen van de 1,5 meter afstand en extra hygiëne. Het personeel van de PI Ter Apel dat niet direct betrokken is in het vitale uitvoeringsproces werkt zoveel mogelijk vanuit huis. De inrichting is er met deze inspanningen tot 15 december 2020 in geslaagd om het virus buiten de muren te houden. Door de recente verspreiding van het virus en het hoge aantal besmettingen heeft de directie van de PI Ter Apel besloten de groepsgrootte voor deelname aan activiteiten te verkleinen. In goed overleg met de ondernemingsraad is een nieuw dagprogramma vastgesteld. Hierdoor wordt vermenging tussen groepen gedetineerden zoveel mogelijk voorkomen en zal bij eventuele toekomstige besmettingen de verspreiding van het virus binnen de PI beperkt blijven.
Waarom is er zoveel ruimte voor lokaal beleid en zijn er niet eerder duidelijke landelijke regels vastgesteld, bijvoorbeeld over thuiswerkend personeel (voor zover mogelijk), niet noodzakelijke externen of onderhoudswerkzaamheden tijdelijk buiten houden en het verbieden van het bijeenkomen van grote groepen? Had dit niet eerder verboden kunnen worden?
In eerdere brieven en in antwoorden op schriftelijke vragen heb ik gemeld dat DJI de landelijke RIVM-richtlijnen volgt.3 Dat wil ook zeggen: personeel werkt zo veel als mogelijk thuis. Zo lang de maatregelen in acht worden genomen, kunnen bepaalde (onderhouds-)werkzaamheden doorgang vinden. Wel wordt altijd kritisch naar de noodzakelijkheid van deze werkzaamheden gekeken.
Zoals gezegd heeft DJI, onder andere vanwege de doelgroep en gesloten setting, landelijk aanvullende maatregelen genomen. Ik noem hierbij de plaatsing van gedetineerden op een eenpersoonscel bij binnenkomst, bezoek achter glas, beperken van verlof en opschorten van fysiek bezoek van ketenpartners.
Binnen deze landelijke maatregelen heeft de directeur van een inrichting ruimte voor lokale maatregelen. Hij is immers verantwoordelijk voor het beheer van de inrichting. Dit betekent dat hij maatregelen kan en moet nemen als het gaat om de orde en veiligheid en de gezondheid van medewerkers en gedetineerden. Als de directeur maatregelen treft, bijvoorbeeld bij een uitbraak, gebeurt dit altijd in nauw overleg met de directie van DJI.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om corona zoveel mogelijk buiten de gevangenismuren te houden?
In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de extra maatregelen die zijn getroffen bij DJI.4
Bent u bereid het verbod op het dragen van mondkapjes door gedetineerden te heroverwegen?
In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over het gewijzigde beleid voor het dragen van mondkapjes binnen de inrichtingen van DJI.
Naar aanleiding van het OMT-advies is besloten het gebruik van niet-medische mondmaskers in alle inrichtingen van DJI voor medewerkers, bezoekers en justitiabelen te verplichten daar waar het houden van 1,5 meter afstand binnen de inrichting niet mogelijk is.5 Wanneer de 1,5 meter afstand wel aan te houden is staat het justitiabelen in beginsel vrij een mondkapje te dragen.
Bent u bereid het gebruik van meerpersoonscellen zo snel mogelijk terug te dringen of af te schaffen?
Ik acht het gebruik van meerpersoonscellen voor gezonde gedetineerden een volwaardige en passende vorm van detentie. Gedetineerden worden bij binnenkomst eerst acht dagen op een eenpersoonscel geplaatst. Mocht een vermoedelijke besmetting op een meerpersoonscel toch voorkomen, dan worden de gedetineerden direct op een eenpersoonscel geplaatst. Beide gedetineerden worden vervolgens gemonitord op coronagerelateerde klachten. De bezetting van meerpersoonscellen is sinds de uitbraak van het coronavirus fors gedaald. Vanaf de start van de coronamaatregelen medio maart 2020 is er binnen de bezetting van meerpersoonscellen ruimte gecreëerd voor het isoleren van gedetineerden met coronagerelateerde klachten.
Hoe vaak wordt er nu preventief getest voordat personeel en bezoekers de inrichting binnen gaan? Kan dat geïntensiveerd worden, om het idee van het werken en verblijven in de beschermde bubbel zoveel mogelijk te benaderen?
Het OMT heeft in haar advies het belang van het vroegtijdig signaleren, traceren en isoleren van het virus, in samenwerking met de GGD, benadrukt. Preventief testen kan hierbij een belangrijke rol spelen.
Personeel en bezoekers worden op dit moment niet preventief getest bij binnenkomst. Wel worden medewerkers en bezoekers gevraagd de inrichting niet te betreden bij klachten. Personeel kan zich bij klachten laten testen door de GGD of in de door DJI ingerichte teststraten.
Aanvullend hierop worden bij meerdere besmettingen binnen een inrichting alle justitiabelen en medewerkers, in overleg met de GGD, preventief getest. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 22 januari jl.
Bent u bereid er voor te zorgen dat overal geregeld wordt dat mensen die niet direct in het primaire proces werken en noodzakelijk binnen moeten zijn voor de orde in de inrichtingen ook echt thuis kunnen werken?
Alle medewerkers van DJI met een niet-vitale functie werken zoveel mogelijk thuis. Voor hen geldt dat ze alleen naar het werk komen als dat met de leidinggevende is afgesproken en noodzakelijk is voor het primaire proces. Rijksbreed worden medewerkers gefaciliteerd in het thuiswerken, door het aanbieden van o.a. ICT- en arbomiddelen. Dit geldt ook voor DJI personeel.
Bent u bereid met spoed de mogelijkheden te bezien om de Skype-verbindingen te verbeteren, gelet op het feit dat daar veel klachten over zijn en dat kan compenseren dat bezoek en externen soms buiten gehouden zullen moeten worden?
Ja, zoals ik uw Kamer in antwoord op vragen van de leden Van Toorenburg (CDA) en Van Nispen (SP) heb laten weten zijn reeds aan het begin van de corona-uitbraak, als alternatief voor bezoek, voorzieningen getroffen waarmee gedetineerden middels iPads met Skype kunnen beeldbellen.6 Deze alternatieven zijn nog altijd in gebruik en worden in de komende periode geoptimaliseerd door de inzet van nieuwe apparaten en applicaties.
Hoe pakt de vaccinatiestrategie precies uit voor het gevangenispersoneel? Klopt het dat sommigen, zoals de mensen die werken op een PPC of in het JCvSZ wel eerder worden gevaccineerd en anderen niet, maar dat de mensen die geen voorrang hebben bij vaccineren dan soms wel in zullen moeten vallen op deze afdelingen? Hoe werkt dit en hoe verklaart u dat?
In de bestrijding van de coronacrisis richt de aanpak van het kabinet zich op twee doelen: het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid en zorgen dat de zorg niet overbelast raakt. Dit is ook leidend in de vaccinatiestrategie. Op advies van de Gezondheidsraad is besloten te beginnen bij de groepen mensen die het meest kwetsbaar zijn en bij de zorgmedewerkers die voor hen zorgen. Onderdeel hiervan zijn de zorgmedewerkers binnen de intramurale GGZ (inclusief forensische zorg) en zorgmedewerkers binnen verpleeghuizen. De medewerkers van de PPC’s en het JCvSZ vallen hier ook onder. Deze strategie is leidend en vaccinaties worden door het RIVM op dit moment alleen vrijgegeven voor personen die tot een van deze doelgroepen behoren.
Het klopt dus dat zorgmedewerkers binnen de PPC’s en het JcVSZ van DJI eerder worden gevaccineerd dan andere zorgmedewerkers en niet-zorgmedewerkers, waaronder invallers. DJI spant zich in om zoveel als mogelijk gevaccineerde medewerkers in te zetten in de PPC’s en het JCvSZ. Hierbij merk ik op dat vaccinatie op basis van vrijwilligheid is: DJI kan dit niet als voorwaarde stellen. DJI kan ook niet garanderen dat invallers altijd gevaccineerd zijn maar streeft hier uiteraard wel naar.
Bent u bereid het gevraagde OMT-advies over het gevangeniswezen direct aan de Kamer te sturen zodra het verschijnt en de Kamer te informeren tot welke nieuwe maatregelen dit gaat leiden?
Ja. In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het advies van het OMT en mijn reactie daarop.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Keuzevrijheid in het vaccin voor een specifieke groep gewetensbezwaarden |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat sommige mensen zich gewetensbezwaard voelen om zich te laten vaccineren tegen het coronavirus, omdat er bij de ontwikkeling, productie en/of testfase van verschillende vaccins gebruik is gemaakt van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel?
Ja.
Kunt u aangeven voor welke coronavaccins die door Nederland ingekocht (zullen) worden in de ontwikkelings-, productie- of testfase al dan niet gebruik is gemaakt van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel?
Voor de ontwikkelings-, productie- en testfase van de vaccins van AstraZeneca en Janssen zijn cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel gebruikt. Voor de vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna geldt dit alleen voor de testfase in het laboratorium.
Een aantal foetale cellijnen zijn aangepast, zodat ze een bepaalde werkzame stof in vaccins kunnen produceren (virale vectoren, zoals de vaccins van AstraZeneca en Janssen). Dit is het geval voor zowel Per.C6 als HEK293.
AstraZeneca, BioNTech/Pfizer en Moderna maken gebruik van de HEK293-cellijn. Deze cellijn is in 1973 ontwikkeld uit embryonale niercellen, die afstammen van een foetus die om onbekende redenen niet kon uitgroeien. BioNTech/Pfizer en Moderna gebruiken de weefselkweken niet voor vaccinproductie, AstraZeneca wel.
Het productieproces van het vaccin van Janssen maakt gebruik van de Per.C6-cellijn. Deze cellijn is in 1995 ontwikkeld – in lijn met de huidige wetgeving en met toestemming van de vrouw – en maakt gebruik van het netvliesweefsel van een vier maanden oude foetus.
Context: Cellijnen en weefselkweken
Weefselkweken hebben meerdere toepassingen, waaronder het produceren van vaccins en het testen van de werking van de vaccins in een vroeg stadium van onderzoek. Voor de productie van virale vaccins is het nodig om virussen te vermenigvuldigen. Daarvoor zijn veel cellen nodig, oftewel een weefselkweek.
Weefselkweken kunnen afkomstig zijn van directe donoren zoals (recentelijk overleden) mensen en dieren, of kunnen opgebouwd zijn vanuit cellijnen. Een cellijn is een groep cellen met eenzelfde afgebakende set aan kenmerken, afkomstig van een enkel organisme, die tumorgroei vertonen (in feite abnormale cellen) of van foetale cellijnen (vaak gezond).
Alle soorten weefselkweken hebben eigen voor- en nadelen. Voor een aantal toepassingen zijn weefselkweken gebaseerd op tumorcellijnen of dierlijke cellen voldoende, maar andere toepassingen, waaronder de productie van bepaalde vaccins, kunnen nadelige effecten ondervinden als een weefselkweek gebaseerd is op tumor- of dierlijke cellen. Deze cellen kunnen:
Te zeer afwijken van menselijke cellen: dierlijke cellen zijn net iets anders dan menselijke cellen en produceren proteïnen op een iets andere manier;
Te abnormaal zijn: ook tumorcellen zijn en werken anders dan gezonde menselijke cellen, of;
Besmet zijn met een andere ziekteverwekker: de eerste poliovaccins waren besmet met een virus (SV40) door gebruik van apen-nieren als weefselkweek, hetgeen voor een verhoogde kans op bepaalde soorten kanker zorgt.
Foetale cellijnen zijn daarom een belangrijk alternatief voor minder toepasbare weefselkweken. Naast het feit dat het jonge cellen zijn, hebben ze namelijk ook andere voordelen. Zo kan een enkele cel uitgroeien tot een behoorlijke weefselkweek omdat deze cellen zo veel gezonde delingen voor zich hebben liggen. Ook hebben foetale cellen een lage kans op eerdere besmettingen en genetische afwijkingen. Daarnaast wordt in sommige andere vaccins ook gebruik gemaakt van foetale cellijnen. Zo wordt bijvoorbeeld het rubella component in de BMR geproduceerd met behulp van foetale cellijnen
Klopt het dat het gaat om de zogenaamde HEK293- en PERC6-cellijnen?1
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat in de vaccins zelf géén foetaal weefsel aanwezig is?
In de vaccins tegen het COVID-19 virus is geen foetaal weefsel aanwezig.
Heeft u zich op enig moment bezonnen op de ethische afwegingen rondom het gebruik van menselijke cellijnen bij coronavaccins? Wat is uw reactie op uitspraken van medisch-ethisch professor Jochemsen: „Deze veelgebruikte cellijn is zó lang zelfstandig doorgekweekt dat die ook wat betreft chromosomenpatroon niet meer normaal menselijk is. (...) je zou gevoelsmatig liever andere cellen willen. Dus als die er zijn, gebruik die dan.»?2
Ik ben bekend met de ethische afwegingen die spelen rondom het gebruik van menselijke cellijnen bij het coronavirus. Zo plaatsen gewetensbezwaarden vragen bij de oorsprong van het oorspronkelijk gebruikte foetale materiaal.
De cellijnen zijn ontwikkeld in lijn met de wet- en regelgeving die toentertijd bestond. Vervolgens zijn de gebruikte foetale cellen door de jaren heen in het lab veranderd en geselecteerd. De cellen die gebruikt worden in het vaccin zijn dus anders dan hoe ze waren geweest als ze in de foetus verder zouden zijn gegroeid. Wel wordt tijdens het onderzoek juist geprobeerd de cellen chromosomaal correct te houden.
De recent ontwikkelde coronavaccins voldoen aan de huidige wet- en regelgeving rond het gebruik van foetaal weefsel. De vaccins zijn mijns inziens daarom toelaatbaar. Het gebruik van andere – niet foetale – cellijnen is daarbij niet een vanzelfsprekende optie. Als oudere cellen gebruikt zouden worden voor de ontwikkeling van vaccins, is er een groter risico op nadelige effecten, zoals chromosomale afwijkingen, mutaties die zorgen voor (onder andere) tumorvorming, besmettingen met andere ziekteverwekkers die daadwerkelijk in het vaccin achterblijven en/of een verandering in de cellen hebben aangebracht. Bovendien is er dan sprake van een veel gelimiteerdere hoeveelheid «gezonde» celdelingen dan bij het gebruik van foetale cellen.
Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat de bezwaren van sommige burgers ten opzichte van het gebruik van foetaal materiaal bij de ontwikkeling van vaccins gehoord worden. De Staatssecretaris van VWS is hierover onder andere in gesprek gegaan met de Nederlandse Patiëntenvereniging (NPV), die vanuit christelijk perspectief medische ontwikkelingen duidt. De NPV geeft in een artikel in het Reformatorisch Dagblad aan in te zien dat het gebruik van een dergelijk vaccin voor veel mensen van levensbelang kan zijn en dat men – zodra het vaccin er is – zich niet gewetensbezwaard hoeft te voelen om van het vaccin gebruik te maken.
Deelt u de mening dat keuzevrijheid tussen de verschillende coronavaccins die de komende tijd beschikbaar komen, bij kan dragen aan vergroting van de vaccinatiebereidheid onder Nederlanders die zich gewetensbezwaard voelen?
Op dit moment zijn drie typen vaccins toegelaten tot de Europese markt: het vaccin van BioNTech/Pfizer, Moderna en AstraZeneca. Alle drie de vaccins maken in min of meerdere mate gebruik van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel. Bij de vaccinatiestrategie spelen verschillende factoren een rol bij de volgordelijkheid wie wanneer welk vaccin ontvangt. Op basis van deze vaccinatiestrategie krijgen alle Nederlanders een uitnodiging voor een vaccinatie met het op dat moment voor hen beschikbare vaccin.
Er is op dit moment sprake van een pandemie met een beperkte beschikbaarheid van vaccins. Het is belangrijk dat een grote groep Nederlanders zo snel mogelijk wordt gevaccineerd. Om deze reden wil ik dat volwassenen gebruik maken van het vaccinatieprogramma dat op dit moment wordt aangeboden. Het is niet mogelijk om als individu de keuze te maken voor een specifiek type vaccin.
Bent u daarom bereid om, bijvoorbeeld op indicatie van de huisarts, deze specifieke groep gewetensbezwaarden keuzevrijheid te geven voor de coronavaccinatie?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u daarnaast bereid om communicatiemiddelen in te zetten om Nederlanders te informeren over de totstandkoming en samenstelling van de verschillende vaccins, de mogelijke ethische afwegingen bij de verschillende vaccins en daarover het gesprek aan te gaan met gewetensbezwaarden?
Dat gewetensbezwaarden gehoord en goed geïnformeerd worden vind ik belangrijk. Mijn collega Staatssecretaris van VWS is daarom reeds met hen in gesprek gegaan.
Via de website www.coronavaccinatie.nl wordt daarnaast informatie over de totstandkoming en samenstelling van de verschillende vaccins beschikbaar gesteld en wordt verwezen naar andere bronnen waar meer informatie te vinden is. Ik zal informatie hierover waar nodig toevoegen.
Op de website van de NPV (https://npvzorg.nl/thema/vaccinatie) is bovendien informatie te vinden over de mogelijke geloofs-ethische afwegingen bij de verschillende coronavaccins.
Daarnaast heeft het Ministerie van VWS heeft financieel bijgedragen aan de ontwikkeling van de folder voor gewetensbezwaarden (NPV-brochure-vaccinatie-januari-2021.pdf (npvzorg.nl)).
Het bericht dat Huawei in technologie investeert voor de etnische profilering van Oeigoeren |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderzoeksbureau: Chinese techbedrijven bezig met etnisch profileren, Oeigoeren zijn doelwit», in de Volkskrant van 14 januari 2020?1
Ja.
Klopt het dat Huawei en andere Chinese tech-bedrijven investeren in technologie om Oeigoeren te kunnen identificeren op foto’s en videobeelden?
In algemene zin is bekend dat China inzet op het verkrijgen van hoogwaardige kennis en technologie. Zoals ook opgenomen in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren kan deze kennis en technologie worden ingezet voor ongewenst eindgebruik, bijvoorbeeld voor militaire of surveillancetoepassingen.
Vindt u het acceptabel dat bedrijven investeren in technologie die specifiek is gericht op het identificeren van bepaalde etnische groepen? Is dit naar uw mening verenigbaar met mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Discriminatie op basis van etniciteit, of welke grond dan ook, is niet verenigbaar met mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er zijn vanuit diverse mensenrechtenorganen zorgen geuit over het gebruik van biometrische data die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling en inzet van gezichtsherkenningssoftware, en de impact daarvan op, bijvoorbeeld, het recht op een persoonlijke levenssfeer en non-discriminatie.
Met betrekking tot het gebruik van gezichtsherkenningssoftware waarbij dit wordt ingezet ter herkenning van gezichten van bepaalde bevolkingsgroepen, dient opgemerkt te worden dat op grond van internationale mensenrechtenverdragen het niet is toegestaan een onderscheid te maken op basis van bijvoorbeeld, ras2, afkomst of etniciteit.
Indien er derhalve bij de inzet van gezichtsherkenning, en bij het gebruik van de gegevens die hierbij verzameld kunnen worden, door bedrijven onderscheid gemaakt wordt op grond van etniciteit of gezichtsherkenningssoftware wordt ingezet die enkel gericht is op de specifieke herkenning van gezichten van bepaalde etnische groeperingen, dan is dat in strijd met internationale mensenrechtenverdragen.
Welke verbanden ziet u tussen het gebruik van surveillance technologie en de onderdrukking van Oeigoeren in China?
Online censuur is een gegeven waar Chinese internetgebruikers dagelijks mee te maken hebben. Maar ook m.b.v. het gebruik van big data, camera’s met gezichtsherkenning en grootschalige, onvrijwillige afname van vingerafdrukken, irisscans en DNA van personen tussen de 12 en 65 jaar, lijken Chinese autoriteiten in toenemende mate controle na te streven onder meer over de Oeigoerse minderheid.
Bent u bereid om opheldering te vragen bij Huawei Nederland en hen te verzoeken om publiekelijk afstand te nemen van technologie gericht op de identificatie van etnische kenmerken, en van het gebruik van surveillancetechnologie bij de onderdrukking van Oeigoeren?
Huawei heeft zijn positie in deze kwestie gecommuniceerd via een verklaring op de website van Huawei Nederland.3 Het bedrijf stelt onder andere dat «de applicatie niet geïmplementeerd [is] in de praktijk» en dat «onze technologieën niet [zijn] ontworpen om etnische groepen te identificeren». Het kabinet kan deze uitleg van Huawei op basis van eigen informatie niet bevestigen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het onderwerp van het mogelijke misbruik van de gezichtsherkenningssoftware aan de orde gesteld tijdens een recent gesprek met het bedrijf. Huawei heeft daarbij aangegeven dat dit ingaat tegen het beleid van het bedrijf. Medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaan over dit onderwerp op korte termijn nog uitgebreider in gesprek met Huawei. Daarbij zullen ook de zorgen van het kabinet worden overgebracht.
In hoeverre worden gezichtsherkenningscamera’s van Chinese tech-bedrijven gebruikt in Nederland? Vindt u het gebruik daarvan wenselijk?
Hoewel er vanuit diverse mensenrechtenorganisaties zorgen zijn geuit over het gebruik van biometrische data, zoals wordt verzameld bij gezichtsherkenningssoftware, en het effect dat een dergelijke technologie kan hebben op, bijvoorbeeld, het recht op privacy, hoeft het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie op zichzelf geen schending van internationale mensenrechten te betekenen.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft recent benadrukt dat gezichtsherkenning in horizontale relaties in beginsel niet is toegestaan. De Algemene Verordening Gegevensbescherming biedt namelijk zeer beperkte ruimte voor de inzet van gezichtsherkenning in relaties tussen burgers onderling, of tussen burgers en bedrijven.4 Uit onderzoek blijkt dat gezichtsherkenningstechnologie in horizontale relaties nog niet breed wordt ingezet.5 Het is niet mogelijk om een algemene uitspraak te doen over het aantal gezichtsherkenningscamera’s van Chinese tech-bedrijven in Nederland. Deze kunnen in principe zowel aan bedrijven als particulieren worden verkocht.
In hoeverre spelen de patenten van Chinese tech-bedrijven een rol bij het vastleggen van standaarden voor surveillancetechnologie binnen de International Telecommunications Union (ITU)? Welke risico’s ziet u daarbij in het licht van de genoemde berichtgeving en hoe kunnen die risico’s worden ondervangen?
Binnen de ITU worden op technisch niveau aanbevelingen gedaan over normen en standaarden op het gebied van telecom en het radiospectrum. Het vastleggen van standaarden wordt in belangrijke mate bepaald door ITU comités, welke zijn opengesteld voor alle leden van de ITU. De ITU kijkt naar de technische aspecten van nieuwe technologieën, en ziet niet toe op hoe deze in de praktijk worden toegepast, noch verleent ITU patenten. Bedrijven die gepatenteerde kennis inbrengen bij het opstellen van een standaard zijn eraan gehouden dit vooraf kenbaar te maken. Bovendien committeren zij zich eraan om toegang te verlenen onder redelijke en non-discriminatoire voorwaarden tot de gepatenteerde kennis die in een standaard is opgenomen, zodat elke andere partij de standaard kan duiden en later zo nodig kan implementeren.
Het is bekend dat China steeds assertiever wordt ten aanzien van de ontwikkeling en vaststelling van technische productstandaarden. Een land of een handelsblok dat erin slaagt de internationale technische standaarden te bepalen, kan de eigen economie een groot concurrentievoordeel geven. Nederland zet dan ook in op een innovatief Europa dat zich richt op de ontwikkeling van (digitale) sleuteltechnologieën. Het bereikte akkoord over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027 waarin digitalisering, onder meer met de fondsen Horizon Europe en het Digital Europe programma, belangrijke onderdelen zijn, draagt daaraan bij. Daarnaast bepleit Nederland in de EU dat zij haar vermogen om standaarden te creëren moet blijven verdedigen, deze slimmer dient te benutten en daarin nauw moet samenwerken met gelijkgezinde landen om de EU’s hoge ethische normen en aandacht voor de omgang met en bescherming van data te behouden. Nederland zet zich, in EU verband en met gelijkgezinde derde landen, ook binnen de ITU in om in gevallen waarin standaardisatievoorstellen deze normen geweld aandoen of dreigen aan te doen, de voorstellen tegen te houden.
Welke acties zouden Nederland en de Europese Unie kunnen ondernemen richting Chinese tech-bedrijven die betrokken zijn bij de onderdrukking van Oeigoeren? Bent u bereid om zich voor dergelijke acties in te spannen?
Nederland spreekt in individuele gevallen bedrijven aan, zie het antwoord op vraag 5.
In december jl. is het EU-mensenrechtensanctieregime aangenomen. Dit thematische sanctieregime kan worden ingezet tegen individuele mensenrechtenschenders en entiteiten, ongeacht waar de schending plaatsvindt. Zoals reeds eerder aan uw Kamer gemeld zijn de voorbereidingen om te komen tot voorstellen voor eerste listings onder het EU-mensenrechtensanctieregime in beslotenheid in gang gezet in verscheidene hoofdsteden. Zorgvuldige besluitvorming acht het kabinet hierbij van groot belang. Het kabinet neemt in dit proces ook de moties Sjoerdsma c.s. (21 501-20, nr. 1596), Ploumen (35 570 V, nr. 43) en Kuzu (35 570 V, nr. 53) mee.
In hoeverre is het huidige exportcontrolebeleid in staat om uit te sluiten dat de export van Nederlandse of Europese technologie bijdraagt aan de ontwikkeling van technologie door Chinese bedrijven die is gericht op het identificeren van etnische groepen?
De juridische basis voor het EU exportcontrolebeleid voor dual-use goederen is de EU Dual Use Verordening. Controle vindt plaats op basis van een lijst van dual-use goederen die in deze EU-verordening is bijgevoegd. Deze controlelijst wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van internationale afspraken in exportcontroleregimes over te controleren goederen en technologie. Nederlandse bedrijven zijn verplicht een exportvergunning aan te vragen als zij goederen of technologie op deze EU-controlelijst willen exporteren buiten de EU. De EU dual-useverordening voorziet niet in controle op technologie die gericht is op het identificeren van etnische groepen. In het geval van vergunningplichtige dual-use goederen, wijst de Nederlandse regering een vergunning af indien het risico bestaat dat de goederen bijdragen aan mensenrechtenschendingen.
Inzet van Nederlandse technologie voor het onderdrukken van bevolkingsgroepen of het schenden van mensenrechten acht het kabinet in alle gevallen onwenselijk. Nederlandse bedrijven die inspelen op de Chinese vraag naar geavanceerde technologie dienen zich te allen tijde rekenschap te geven van mogelijk ongewenste toepassingen van geleverde producten door Chinese afnemers. Bedrijven dienen, als onderdeel van due diligence, na te gaan of Chinese afnemers een aandeel hebben in de totstandkoming van surveillancesystemen die de vrijheid van Chinese burgers beperkt. Ook zet het kabinet in op een verplichting voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de internationale richtlijnen (due diligence), bij voorkeur op Europees niveau.
Transparantie en duidelijkheid bij nieuwe kleine gasvelden |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State van 23 december 2020 betreffende risico’s aardbevingen in Drents gaswinningsplan en met de huidige situatie rondom de vijf nieuw beoogde gasvelden in de grensregio van Drenthe, Friesland en Overijssel?1 2 3
Ja, ik ben bekend met de tussenuitspraak van Raad van State en met de vijf beoogde kleine gasvelden waarnaar u verwijst.
Bent u bekend met het verzoek van bewoners om meer actieve en begrijpelijke informatie en te worden betrokken bij de participatie over de plannen van Vermilion om gas te winnen in vijf nieuwe gasvelden (de Boergrup, Lombok, Leemdijk, de Bree en de Smitstede) in de grensregio van de drie provincies?
Ja, ik ben bekend met het verzoek van bewoners om meer actieve en begrijpelijke informatie over de participatie. De verschillende plannen zitten in de beginfase, de procedures zijn recent opgestart. In de verschillende procedures worden overheden en burgers op verschillende momenten betrokken. Voor de rijkscoördinatieregeling voor de gasvelden Boergrup en Lombok ligt er nu een participatieplan ter inzage en wordt er op 9 februari 2021 een informatiesessie georganiseerd over dit voornemen en het participatieproces. Tijdens deze informatiesessie wordt uitgelegd wat de bedoeling is van het participatieproces en hoe bewoners kunnen meedenken. Het winningsplan Leemdijk-de Bree-Smitstede is eind vorig jaar bij mijn ministerie ingediend. De decentrale overheden zijn daarvan op de hoogte.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Raad van State («Risico’s aardbevingen in Drents gaswinningsplan») ook betrokken zou moeten worden bij de nieuwe winningsplannen van Vermilion?
In de tussenuitspraak van Raad van State is de Minister tijd gegeven om de motivering van het besluit te verbeteren. Ik deel uw mening dat verbeteringen in de motivering van het besluit op het winningsplan Westerveld, indien van toepassing, ook betrokken moeten worden bij toekomstige besluiten.
Waarom worden de vijf kleine gasvelden in de grensregio van Drenthe, Friesland en Overijssel als aparte velden geoormerkt, terwijl de vijf velden op zeer geringe afstand van elkaar liggen en uit onderzoek blijkt dat de velden elkaar wel degelijk beïnvloeden?
De vijf kleine gasvelden waarover u spreekt zijn geologisch gezien separate gasvelden die verschillende kenmerken kunnen hebben. Om de effecten van gaswinning uit deze velden te kunnen beoordelen moeten de gasvelden beschreven worden. Overigens worden de gasvelden in twee verschillende procedures behandeld. De cumulatieve effecten van deze velden met de reeds aanwezige kleine gasvelden worden in de procedures beoordeeld. TNO en SodM adviseren mij over de mate van cumulatie van bodemdaling met de omliggende velden, deze adviezen betrek ik in mijn besluitvorming over de vergunningaanvraag. Het is dus niet zo, dat de onderlinge beïnvloeding niet aan de orde komt in de procedures.
Hoe staat u tegenover het opnemen (financiële) voorwaarden die bijdragen aan de noodzakelijke energietransitie in deze regio, zoals dat ook in de pilot in het omgevingsproces bij de gaswinning in Ternaard is gebeurd?4
In de pilot Ternaard heeft mijn voorganger, in de geest van de nieuwe Omgevingswet, samen met de regio afspraken gemaakt over de verdeling van lusten en lasten en ondersteuning van de regio bij de ontwikkeling van duurzame energieprojecten. Ik ben aan het kijken of een soortgelijke aanpak ook mogelijk en wenselijk is bij andere gaswinningsprojecten. Vraagstukken die daarbij spelen zijn onder andere hoe hoog een eventuele financiële bijdrage zou moeten zijn, op welke wijze deze bijdrage in de regio wordt geïnvesteerd, hoe dit door werkt naar andere projecten van nationaal belang en hoe dit financieel geregeld kan worden. Deze vraagstukken vergen een zorgvuldige beoordeling en afweging. De uiteindelijke keuzes hierover zullen de huidige kabinetsperiode overstijgen.
Bent u voornemens meer transparantie en duidelijkheid in begrijpelijke taal te geven als het gaat om procedures gaswinning bij kleine gasvelden in het algemeen? Zo ja, hoe wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, sinds de toezegging die ik uw Kamer deed bij brief van 21 december 2018 zijn er verbeteringen aangebracht in de vindbaarheid van informatie en de begrijpelijkheid ervan. Zo is er op www.rijksoverheid.nl algemene informatie geplaatst over de nut en noodzaak van gaswinning uit kleine gasvelden en worden ook de meest gestelde vragen beantwoord. Specifiek voor vragen over procedures voor mijnbouwvergunningen, heb ik de website mijnbouwvergunningen.nl geopend. Op deze website is algemene informatie te vinden over de procedures en zijn ook stukken te vinden die ter inzage liggen. Deze websites voldoen aan de eisen van toegankelijk taalgebruik. Daarnaast organiseer ik (digitale) informatieavonden voor omwonenden Het verbeteren van de informatie is een continu proces waarbij verbeteringen worden aangebracht aan de hand van de berichten die mij bereiken vanuit de omgeving van gaswinningen.
De Nederlandse inzet bij de One Planet Summit van 12 januari 2021 |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u zich herinneren dat u op 13 januari heeft gezegd dat u voor de internationale biodiversiteitstop One Planet Summit een bijdrage van maar liefst vier pagina’s had voorbereid maar dat u door tijdgebrek deze speech helaas niet heeft kunnen uitspreken en dat u zich heeft moeten beperken tot een kort statement, waarin u vooral het gelijke speelveld voor bedrijven heeft benadrukt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de speech van vier pagina’s de Nederlandse inzet voor deze top was?
De speech bevatte de kernboodschappen die Nederland wilde afgeven in relatie tot het thema van de deelsessie waarvoor ik was uitgenodigd; ontbossing.
Kunt u deze niet-uitgesproken speech naar de Kamer sturen en dit binnen een week doen, gezien het feit dat deze bijdrage al helemaal klaar was, zodat de Kamer kennis kan nemen van de Nederlandse inzet?
Ja. De speech is bijgesloten.2
Het bericht ‘Wereldleiders willen ambitieuzere aanpak natuurverlies: ‘We hebben geen moment te verliezen’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten wat de uitkomst is geweest van de One Planet Summit, georganiseerd door de Franse president Macron samen met de Verenigde Naties (VN) en de Wereldbank, en wat de Nederlandse bijdrage en inzet is geweest?1
De One Planet Summit heeft bijgedragen aan het genereren van verder momentum in aanloop naar de VN-biodiversiteitstop in Kunming. De top had vier deelsessies; bescherming van ecosystemen op land en zee (1), bevordering van duurzame landbouw (2), financiering van biodiversiteit (3) en de relaties tussen bossen, biodiversiteit en gezondheid (4). In deze sessies werden onder meer de High Ambition Coalition for Nature and People en de Taskforce for Nature-related Financial Disclosure aangekondigd, twee initiatieven die door Nederland worden gesteund. Op uitnodiging van de Franse president nam ik deel aan thema 4 met een bijdrage die zich richtte op het belang van het tegengaan van ontbossing. De Nederlandse inzet vindt u terug in de speech zoals toegevoegd bij de beantwoording van de vragen van het lid Ouwehand over de Nederlandse inzet bij de One Planet Summit van 12 januari 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1407).
Heeft Nederland zich aangesloten bij het voornemen om bij VN-top dit jaar in Kunming afspraken te maken om wereldwijd minstens 30% van land en zee te beschermen en herstellen in 2030? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is lid geworden van de High Ambition Coalition for Nature and People. Hiermee onderschrijft Nederland de doelstelling van de internationale coalitie om op mondiale schaal 30% van land- en zeegebieden te beschermen en herstellen in 2030. Via deze deelname geeft het kabinet opvolging en invulling aan de motie Jetten en De Groot (kamerstuk 2150–20, nr. 1440). Overigens streeft deze coalitie ook andere doelen na waar Nederland in het bijzonder aandacht voor wil vragen, waaronder het bevorderen van zgn. op de natuur gebaseerde oplossingen (nature-based solutions) binnen het Klimaatverdrag en versterkte implementatie van het Biodiversiteitsverdrag.
Kunt u zich vinden in de uitspraken van andere leiders waarbij expliciet een link werd gelegd tussen de verstoorde balans tussen mens en natuur en het uitbreken van corona, waarbij het virus van dier op mens overgesproken zou zijn? Zo nee, waarom niet?
In ecosystemen bevinden zich ziekteverwekkers waar de mens nog niet mee in contact is geweest. Onderzoekers geven aan dat verstoring van ecosystemen een factor is die van invloed is op de problematiek van zoönose. Volgens het workshop report on Biodiversity and Pandemics van het Intergouvernementeel Platform voor Biodiversiteit en Ecosysteemdiensten (2020) bevinden zich in vogels en zoogdieren 1,7 miljoen onontdekte virussen. Daarvan zouden tussen de 631.000 en 827.000 virussen de eigenschappen kunnen hebben om op mensen over te springen. De bron van het SARS-CoV-2 en de manier waarop het van dier op mens is overgegaan is tot op heden nog niet onomstotelijk vastgesteld.
Deelt u de mening dat de motie van de leden Jetten en De Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1440), waarin wordt opgeroepen om ons als Nederland in te zetten voor ambitieuze en bindende doelstellingen in Beijing zodat het voortdurende uitsterven van dier- en plantensoorten een halt kan worden toegeroepen, tijdens deze summit de basis kon leggen voor de VN-top in Kunming? Zo ja, hoe heeft u hier gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1, heeft de One Planet Summit bijgedragen aan het vergroten van het momentum voor een ambitieuze uitkomst in Kunming, en daarmee tevens aan de uitvoering van de motie. De Nederlandse deelname aan deze Summit en de High Ambition Coalition kunnen beide in dit licht worden bezien, alsook van de inspanningen van het kabinet om haar inzet op biodiversiteit te versterken (Kamerstuk 26 407, nr. 134).
Het beleid rondom maskergebruik ter preventie van SARS-CoV-2 infecties in de ziekenhuiszorg |
|
Femke Merel Arissen (Splinter), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de bestaande infectiepreventiemaatregelen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) die gelden voor zorgpersoneel?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regering er alles aan moet doen om COVID-19-besmettingen te voorkomen onder zorgpersoneel? Zo ja, wat heeft de regering tot nu toe allemaal gedaan om infectiepreventie te realiseren onder zorgpersoneel die COVID-19-patiënten behandelen?
Ja, die mening deel ik uiteraard. Leidend bij de activiteiten van de regering zijn de adviezen van de experts uit wetenschap en praktijk. Zo heeft het OMT in meerdere adviezen, waaronder ook op verzoek van de regering, aangegeven welke beschermende maatregelen zorgmedewerkers in verschillende situaties moeten nemen om verspreiding van SARS-CoV-2 te voorkomen. Deze zijn verwerkt in de algemene uitgangspunten van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM voor de zorg buiten het ziekenhuis. Voor de zorg in het ziekenhuis zijn leidraden opgesteld door de Federatie Medisch Specialisten (FMS). Het is uiteindelijk aan de beroepsverenigingen en koepels om deze adviezen en uitgangspunten te vertalen naar leidraden en handreikingen voor de praktijk. Waar nodig roep ik partijen op om tot eenduidige normen te komen, zoals ik ook recent heb gedaan in gesprekken met de vakbonden, koepels en beroepsverenigingen naar aanleiding van het 97e OMT-advies. Los daarvan is en blijft het voor zorgmedewerkers altijd mogelijk om op basis van een risico-inschatting en de professionele afweging af te wijken van deze algemene uitgangspunten.
Ik vind het de verantwoordelijkheid van de regering om ervoor te zorgen dat er geen belemmeringen zijn om deze gebruiksvoorschriften in de praktijk te brengen. Zo moeten de voorraden persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en medische hulpmiddelen die worden ingezet bij infectiepreventie op peil zijn. Zoals u weet, houd ik hiervoor de ontwikkelingen in de gaten en zorg ik ervoor dat er te allen tijde een noodvoorraad beschikbaar is bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen. Ook de kosten mogen geen belemmering zijn. Er zijn meerkostenregelingen COVID-19 waar werkgevers een beroep op kunnen doen.
Naast het gebruik van mondneusmaskers zijn andere maatregelen van belang om infectiepreventie te realiseren zoals onderling afstand van 1,5 meter aanhouden, toepassen van handhygiëne, schoonmaken van contactoppervlakken en correct gebruik van andere persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) dan mondneusmaskers. Het gaat erom dat alle maatregelen uit het pakket goed worden nageleefd.
Hierover is veel informatie beschikbaar op de RIVM-website en voor de langdurige zorg op de site van Vilans. Ook is hier de CoronaWegwijzer te vinden die verpleeghuisorganisaties een handreiking biedt om te werken volgens de coronarichtlijnen en -kennis.
Deelt u de mening dat de huidige RIVM-richtlijn omtrent persoonlijke beschermingsmiddelen in de zorg ruimte creëert voor een onnodig infectietransmissie-risico?2 Zo ja, hoe beheerst u infectiepreventie bij zorgpersoneel? Zo nee, wat heeft de regering tot nu toe gedaan?
Het is niet aan mij om te bepalen wanneer welke type PBM/mondneusmasker voorgeschreven dient te worden voor gebruik door zorgmedewerkers. In het 97e OMT-advies, dat u als bijlage bij de Stand van zakenbrief COVID-19 van 2 februari 2021 is toegezonden, wordt toegelicht dat de huidige richtlijnen voor het gebruik van mondneusmaskers in de zorg, op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten, volstaan.
Bent u het eens met het RIVM dat een chirurgisch masker van het type IIR voldoende is om zorgmedewerkers te beschermen tegen SARS-CoV-2?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat, zoals wordt vermeld in wetenschappelijke literatuur, het chirurgisch mondmasker (ongeacht het type) niet dient ter bescherming tegen aerogene transmissie van virussen?3 4
Een chirurgisch mondneusmasker is een medisch hulpmiddel en dient primair ter bescherming van de patiënt/cliënt. Een spatwaterdicht chirurgisch mondneusmasker type IIR beschermt de maskerdrager ook tegen druppeltjes van buitenaf. Het RIVM geeft desgevraagd aan dat in wetenschappelijke onderzoeken is aangetoond dat chirurgische mondneusmaskers type IIR, wat betreft de bescherming tegen druppelinfecties, niet onderdoen voor FFP2 maskers. Bij aerosolvormende handelingen, waarbij zeer kleine druppeltjes (aerosolen) vrij kunnen komen, is wel altijd een FFP2 masker nodig.
Bent u van mening dat SARS-CoV-2 ook overdraagbaar is via droplet nuclei in aerosolen (aerogene transmissie)?5 6 7
Het RIVM stelt dat het op basis van de huidige inzichten onduidelijk is of aerogene transmissie een relevante rol speelt in de verspreiding van SARS-CoV-2. Een uitzondering vormen aerosolvormende handelingen in de zorg, waar aanvullende maatregelen worden geadviseerd om besmetting via de gegenereerde aerosolen te voorkomen. Aerosolen bestaan uit een wolk van grote (> 5–10 µm) en kleine fijne druppels (< 5 µm) en druppelkernen.
Hoe is het RIVM in de factsheet «Wanneer is welk persoonlijk beschermingsmiddel nodig in de zorg» tot het advies gekomen om alleen het chirurgisch mondmasker van het type IIR te gebruiken bij blootstelling van personeel aan COVID-19-patiënten, terwijl het chirurgisch mondmasker van het type IIR de drager niet beschermt tegen het inademen van virusdeeltjes in de droplet nuclei?8
De adviezen voor het maskergebruik zoals nu beschreven in de RIVM uitgangspunten voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en de genoemde factsheet sluiten aan bij de WHO-adviezen van 1 december 2020. Hierin wordt toegelicht dat de wijze van overdracht van SARS-CoV-2 voornamelijk gaat via druppel- en contactbesmetting, waarvoor een chirurgisch mondneusmasker type IIR volstaat. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat zorgmedewerkers met een chirurgisch mondneusmasker IIR even goed beschermd zijn tegen influenza (een druppelinfectie) als zorgmedewerkers die een met FFP2 vergelijkbaar masker dragen (Bartoszko et al., 2020; Long et al., 2020). Oudere studies (Smith et al., 2016) en recent Nederlands onderzoek (Wertheim et al., 2020) sluiten aan bij de twee bovengenoemde systematische reviews die erop wijzen dat chirurgische maskers IIR in de dagelijkse praktijk niet onder doen voor FFP2 maskers.
Bij bepaalde zorghandelingen waarbij aerosolen kunnen vrijkomen wordt overigens door zowel WHO als RIVM een FFP-2 masker geadviseerd. Ook de leidraad van de FMS geeft hetzelfde advies. Het is belangrijk te beseffen dat mondneusmaskergebruik een onderdeel is van een pakket van maatregelen om goed beschermd te zijn zoals onderling afstand van 1,5 meter aanhouden, toepassen van handhygiëne, schoonmaken van contactoppervlakken en correct gebruik van andere PBM dan mondneusmaskers. Het gaat erom dat alle maatregelen uit het pakket goed worden nageleefd.
Bent u bekend met de functionaliteit van FFP2-maskers en wanneer deze ingezet moeten worden?
Ja.
Vindt u dat het noodzakelijk is dat het zorgpersoneel het FFP2-masker draagt om zichzelf te beschermen tegen virusdeeltjes in aerosolen?
Zoals gezegd geven de richtlijnen aan dat gebruik van FFP2-maskers nodig is bij aerosolvormende handelingen.
Vindt u dat op basis van de huidige wetenschap het dragen van een chirurgisch mondmasker bij blootstelling aan COVID-19-patiënten leidt tot een verhoogd risico van infectietransmissie onder zorgmedewerkers, zoals ook in de wetenschappelijke literatuur wordt gesteld?9
Nee, zie mijn antwoord op 4.
Waarom wordt het gebruik van FFP2-maskers niet uit voorzorg geadviseerd aan zorgmedewerkers die worden blootgesteld aan COVID-19-patiënten, zodat zij zichzelf kunnen beschermen tegen aerogene transmissie van SARS-CoV-2?
Zoals u bericht bij brief van 20 januari jongstleden10, heb ik het OMT om advies gevraagd of de recente ontwikkelingen, met name de besmettelijker «Britse» variant, reden zijn om de uitgangspunten en richtlijnen aan te passen. Het OMT heeft in zijn 97e advies aangegeven dat het met de huidige kennis niet aannemelijk is dat de overdracht van de «Britse» variant op een andere wijze verloopt dan die van het klassieke virus en dat dit ook het standpunt is van de WHO en ECDC. Het OMT stelt daarom dat op basis van de wetenschappelijke inzichten op het gebied van infectiepreventie een chirurgisch mondneusmasker IIR in de zorg voor personen met (vermoeden van) COVID-19 nog steeds volstaat, zolang er geen aerosolvormende handelingen worden uitgevoerd. Het OMT wijst daarbij op het belang dat dit mondneusmasker zo goed mogelijk aansluit op het gezicht en correct gebruikt en vervangen wordt.
Het is mij bekend dat er partijen zijn, waaronder V&VN, die vinden dat FFP2-mondneusmaskers op basis van het voorzorgbeginsel standaard zouden moeten worden gedragen door zorgmedewerkers. Anderen, waaronder de FMS en Verenso, sluiten aan bij het advies van het OMT, en stellen dat er geen reden is om FFP2-mondneusmaskers standaard voor te schrijven. Ik heb de partijen daarom opgeroepen om zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg treden over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling op de werkvloer. Dit heeft ertoe geleid dat er zowel in de uitgangspunten van het RIVM als in de leidraad van de FMS-ruimte is om in de lokale situatie op basis van een risico-inschatting en de professionele afweging af te wijken van de algemene uitgangspunten.
Wat vindt u ervan dat een aantal ziekenhuizen in het land ervoor kiest om zijn zorgpersoneel te beschermen tegen aerogene transmissie van het coronavirus middels het leveren van FFP2-maskers aan zijn zorgpersoneel in plaats van dat deze ziekenhuizen de adviezen van het RIVM opvolgen om alleen een chirurgisch mondmasker type IIR te dragen?10
Ik wijs erop dat ook de FMS in haar leidraad nu expliciet aangeeft dat er ruimte moet blijven om zelf een professionele afweging te maken en gemotiveerd af te wijken van de genoemde norm, als de situatie daarom vraagt. Mochten medewerkers in een bepaald ziekenhuis zo’n afweging maken, dan kan het ziekenhuis hen daarbij als werkgever ondersteunen.
Wat zijn volgens u de motieven van het RIVM om het dragen van FFP2-maskers door zorgpersoneel die worden blootgesteld aan COVID-19-patiënten buiten beschouwing te laten in het advies?
Het RIVM laat het dragen van FFP2-maskers niet buiten beschouwing. Het OMT en het RIVM wegen af of het op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van infectiepreventie en COVID-19 zinvol is om bepaalde persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken.
Waarom worden volgens u de RIVM-adviezen omtrent het gebruik van maskers niet aangepast op basis van de wetenschappelijke literatuur omtrent de effectiviteit van FFP2-maskers ter preventie van aerogene infectietransmissie?11
Zoals in het antwoord op vraag 7 toegelicht, zijn de RIVM-uitgangspunten gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten. In reactie op het in de vraag aangehaalde artikel nog het volgende. De transmissie van SARS-CoV-2 gaat voornamelijk via druppels en direct contact. Daar waar in de RIVM uitgangpunten ruimte wordt gemaakt om zelf een professionele afweging te maken en in specifieke situaties gemotiveerd af te wijken van de genoemde norm staat nu het volgende voorbeeld beschreven ter toelichting: in situaties waarbij er in de zorg voor personen met COVID-19 een verhoogd risico is om gedurende langere tijd in nauw contact te komen met een patiënt, dichtbij het gelaat, leidend tot langdurige blootstelling op zeer korte afstand, is een FFP2-masker te overwegen in plaats van een chirurgisch masker IIR. De werkgever heeft hierin op van grond van de Arbowet een verantwoordelijkheid. De werkgever dient over een geactualiseerde risico-inschatting te beschikken van de verschillende functies/taken/werkomstandigheden en op basis van richtlijnen, handreikingen en arbocatalogi een hierop afgestemd en passend beleid te formulieren. De werkgevers kunnen zich hierbij laten bijgestaan door inhoudsdeskundigen zoals arboprofessionals, een deskundige infectiepreventie, arts-microbioloog en/of arts infectieziektebestrijding. In specifieke situaties kan dan gemotiveerd afgeweken worden van de standaard, en, met betrekking tot maskergebruik, gekozen worden voor gebruik van FFP2-maskers.
Bent u van mening dat als een zorgmedewerker wordt blootgesteld aan COVID-19-patiënten en vraagt om een FFP2-masker, deze het masker ongeacht wat het RIVM adviseert, behoort te krijgen van het ziekenhuis?
Zoals gezegd, moet het mogelijk zijn voor zorgmedewerkers om op basis van de eigen professionele afweging af te wijken van de geldende uitgangspunten, leidraden en richtlijnen. Ik vind dat hiervoor geen belemmeringen moeten bestaan. Ik heb de werkgevers daarom opgeroepen om ruimhartig met dergelijke verzoeken om te gaan. Het is hierbij ook belangrijk dat de werkgever het gevoel van onveiligheid met de werknemer bespreekt. De werkgever heeft vanuit zijn verantwoordelijkheid voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden de verplichting om op basis van een actuele risico-inventarisatie en -evaluatie in overleg met zijn werknemers een beleid te formuleren dat gezien de situatie passend is. Hierbij moet hij oog blijven houden voor andere mogelijkheden tot preventief beleid. De werkgeversorganisaties hebben overigens opgeroepen om signalen te melden van werkgevers die hun verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nakomen.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat het gebruik van FFP2-maskers voor zorgpersoneel dat wordt blootgesteld aan COVID-19-patiënten wordt opgenomen in de RIVM-richtlijnen?
Zoals u bericht in mijn brief van 20 januari jongstleden, is dat niet aan mij. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de RIVM-richtlijnen en uitgangspunten tot stand komen op basis van de laatste inzichten van experts uit de wetenschap en praktijk, niet die van de politiek.
Bent u het ermee eens dat communicatie over het maskerbeleid in de zorg duidelijker moet en evidence-based?
Ik ben het eens dat de communicatie over het juiste gebruik van mondneusmasker gebaat is bij eenduidigheid. Dat is de reden dat ik de bonden, koepels en beroepsverenigingen heb opgeroepen zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg treden over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling en implementatie op de werkvloer. Zij zijn het immers die daarvoor dienen zorg te dragen. Daarbij dient ook meegenomen te worden, zoals het OMT ook aangeeft, dat een mondneusmasker zo goed mogelijk moet aansluiten op het gezicht en correct gebruikt en vervangen wordt. Goede voorlichting, instructie en toezicht op juist gebruik zijn hierbij van belang.
Het bericht dat een diploma van leerfabriek NCOI soms bitter weinig waard blijkt |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Welke stappen gaat u ondernemen in afwachting van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de misstanden bij NCOI?1 2
Of er sprake is van misstanden hangt af van de resultaten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs. Daarom wacht ik het onderzoek af.
Wat gaat u doen aan de eventuele misleidende claims over diploma’s, de onvoorziene kosten voor herexamens en scriptiebegeleiding, wisselende leslocaties, de werkomstandigheden van docenten en de winsthonger van particuliere onderwijsaanbieders? Gaat er strenger toezicht op dit soort zaken plaatsvinden bij particuliere opleidingsinstellingen?
Studenten moeten duidelijk geïnformeerd worden over wat voor opleiding ze gaan volgen. Voor het hoger onderwijs gelden daarvoor wettelijke voorschriften. Het onderzoek van de inspectie richt zich in eerste instantie op de vraag of NCOI die voorschriften naleeft. Met de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs (ingevoerd in 2017) zijn hiervoor normen en sancties geïntroduceerd.
Indien er signalen zijn dat de kwaliteit van geaccrediteerde opleidingen niet op orde is, zal de inspectie die delen met de NVAO. Dit kan aanleiding geven tot nader onderzoek. Ik heb geen verantwoordelijkheid voor de werkomstandigheden van docenten in het private onderwijs. Private aanbieders mogen winstoogmerk hebben, maar diploma’s moeten altijd aan de gestelde eisen voldoen.
Erkent u dat deze casus de grote spanning laat zien tussen private (winst)belangen en het publieke belang voor goed en betaalbaar onderwijs? Kunt u dit toelichten? Deelt u de mening dat dit het belang aantoont van een uitgebreid(er) aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs door publiek bekostigde instellingen? Op welke wijze gaat u een groter publiek aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs stimuleren?
Private onderwijsinstellingen kunnen van de overheid erkenning krijgen voor hun opleidingen als deze aan alle kwaliteitseisen voldoen. Zij moeten daarbij voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als die gelden voor bekostigde instellingen. Zij mogen daarbij een winstoogmerk hebben. Vanzelfsprekend heeft de overheid de publieke taak een kwalitatief, toegankelijk en effectief onderwijsstelsel in stand te houden. Beide stelsels zijn complementair en hebben bestaansrecht.
In het publieke hoger onderwijs worden al forse stappen gezet in het aanbod van volwassenonderwijs en deeltijdonderwijs. Ik deel het belang van een uitgebreid(er) aanbod. Zoals in de strategische agenda «Houdbaar voor de toekomst» reeds is aangekondigd zijn er initiatieven om instellingen te stimuleren en te helpen hun onderwijs flexibel en op maat van de student in te richten.3
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als particuliere opleidingsinstellingen een verdienmodel bouwen op onverwachte kosten voor studenten? Wat gaat u specifiek doen om dit soort praktijken onmogelijk te maken?
Studenten moeten goed geïnformeerd worden en niet voor onverwachte kosten gesteld worden in het kader van een opleiding. De verantwoordelijkheid die ik heb ten aanzien van beide sectoren is echter niet dezelfde. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek stelt geen eisen aan de private hoger onderwijsinstellingen, behalve eisen die te herleiden zijn tot de borging van de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs, en de waarde van diploma’s. Daar hoort transparantie over kosten bij.
Hoe duidt u het feit dat NCOI een winstmarge heeft van 10% op het «product» onderwijs?
Wat betreft de financiën van particuliere aanbieders die geaccrediteerde opleidingen mogen verzorgen, strekt mijn verantwoordelijkheid als Minister niet verder dan het toezicht op hun financiële continuïteit. De hoogte van de winstmarge en de manier waarop deze particuliere instellingen hun winstmarge opbouwen, vallen niet onder het toezichtkader.
Hoeveel publiek geld gaat er via het UWV naar private opleiders? Bent u bereid dit in kaart te brengen?
Het UWV heeft mij laten weten dat over 2020 een bedrag van 15,7 miljoen euro is overgemaakt aan private opleiders.
Gaat u de exorbitante kosten in het particulier onderwijs zoals in het artikel beschreven, die instellingen studenten in rekening worden gebracht, zoals 200 euro voor een herkansing, 610 euro voor lunch en 1.000 euro voor zes uur scriptiebegeleiding aan banden leggen? Zo nee, waarom niet?
In lijn met mijn antwoord op vraag 4 stel ik als Minister geen eisen aan door particuliere onderwijsinstellingen gevraagde vergoedingen voor geaccrediteerde opleidingen.
Uitgiftepunten voor gecertificeerde mondneusmaskers |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten welke soort mondneusmaskers het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) levert aan respectievelijk de voedselbanken, het Armoedefonds en Stichting Burgerinitiatief Woudenberg?1 Kunt u bevestigen dat dit gecertificeerde mondneusmaskers zijn? En kunt u aangeven om welke gecertificeerde mondneusmaskers het gaat?
De mondneusmaskers die het LCH aan de voedselbanken, het Armoedefonds en Stichting Burgerinitiatief Woudenberg levert zijn CE-gecertificeerde Type II R chirurgische mondmaskers.
Zou het LCH Filtering Facepiece Particals (FFP)2-maskers kunnen leveren aan deze organisaties en zou u dit wenselijk vinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik eerder aan u heb bericht, acht ik het niet mijn taak om te bepalen welk type mondneusmasker dient te worden voorgeschreven in welke setting. Dat is aan de experts uit de wetenschap en praktijk. Het OMT heeft in haar advies van 25 januari 2021 geconcludeerd dat er op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten op het gebied van infectiepreventie geen reden is voor stringentere maatregelen met betrekking tot het gebruik van mondneusmaskers in de openbare ruimte.
Worden de mondneusmaskers tegen kostprijs en gratis voor bepaalde groepen aangeboden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De leveringen aan de voedselbanken, het Armoedefonds en Stichting Burgerinitiatief Woudenberg zijn allemaal om niet verricht. Daarbij is de voorwaarde aan de ontvangende partijen gesteld om deze mondneusmaskers ook om niet te verstrekken aan de uiteindelijke gebruiker.
Klopt het dat in Beieren, sinds daar sinds kort een FFP2-maskerplicht geldt, deze maskers ook worden uitgedeeld aan mensen die deze maskers niet kunnen betalen? Kunt u toelichten hoe dit daar is vormgegeven en wat denkt u hiervan te kunnen leren voor de Nederlandse situatie?2
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Ik heb de gang van zaken in Duitsland verder niet onderzocht nu het OMT zoals gezegd (zie vraag3 niet adviseert om FFP2-maskers te gebruiken in de openbare ruimte.
Hoe is het mogelijk dat ondanks het feit dat het LCH over ruim voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg beschikt, er nog altijd medewerkers zijn die zonder FFP2-maskers moeten werken?
Ik vind het belangrijk dat alle zorgmedewerkers veilig hun werk kunnen uitvoeren. Goede en voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) zijn daarbij van belang. De uitgangspunten voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis zijn opgesteld door het RIVM in overleg met de sector. De uitgangspunten van het RIVM worden door beroepsgroepen per sector verder ingevuld en vertaald naar behandeladviezen, leidraden en handreikingen. Hierbij wordt rekening gehouden met de context en doelgroep. Zorgverleners hebben hierbinnen altijd de vrijheid om zelf een professionele afweging te maken en gemotiveerd af te wijken van de norm door bijvoorbeeld te kiezen voor een FFP2-masker. De werkgever heeft vanuit zijn verantwoordelijkheid voor goede arbeidsomstandigheden de verplichting om in overleg met zijn werknemers te bekijken wat gezien de situatie passend is. Wanneer een werkgever hier geen gehoor aan geeft, roep ik de werknemer op om hiervan een melding te doen bij de Inspectie SZW.
Ik wil benadrukken dat als zorgverleners het nodig vinden om FFP2-maskers te gebruiken hiervoor geen belemmeringen mogen zijn. Ik ben daarom over het gebruik van FFP2-maskers in gesprek gegaan met de werkgevers, beroepsverenigingen en de vakbonden. De betrokken partijen treden zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling op de werkvloer.
Beschermingsmiddelen zijn voor de zorg nu goed beschikbaar. De beschikbaarheid van mondneusmaskers, inclusief FFP2-maskers, speelt op dit moment geen rol. De producten zijn leverbaar en beschikbaar via de reguliere leveranciers en er is daarnaast productie van mondneusmaskers in Nederland. Ook zijn er ruim voldoende voorraden PBM bij het LCH dat als noodvoorraad voor de zorg fungeert. Als blijkt dat er – uit voorzorg – extra beschermingsmiddelen ingekocht moet worden dan zal ik het LCH hiertoe opdracht geven.
Tot slot mogen de kosten voor de aanschaf van PBM geen reden zijn voor onvoldoende bescherming. Er zijn namelijk meerkostenregelingen COVID-19 waar werkgevers een beroep op kunnen doen. Graag verwijs ik u ook naar de Kamerbrief stand van zaken COVID-19 van 2 februari jl.
Hoe is het mogelijk dat in sommige zorginstellingen met spatmaskers (face shields) wordt gewerkt terwijl het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelt dat dit geen vervanging is van een mondneusmasker?
Het signaal dat sommige zorginstellingen met spatmaskers werken in plaats van mondneusmaskers herken ik niet. Ik verneem graag waar dit gebeurt, zodat we met deze zorginstellingen in gesprek kunnen treden.
Is het volgens u wenselijk om de reeds geldende maskerplicht om te zetten in een FFP2-maskerplicht, zodat de mondneusmaskers die mensen dragen in publieke binnenruimtes niet alleen anderen beschermen, maar ook henzelf? Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u eveneens toelichten in hoeverre dit met de huidige voorraad mogelijk zou zijn?
Ik volg de ontwikkelingen op de voet en op dit moment geven de experts – zie vraag 2 – aan dat er geen reden is voor stringentere maatregelen met betrekking tot het gebruik van mondneusmaskers in de openbare ruimte. De inzet is nu vooral op gericht op het goed en veilig gebruik van goede, gewone mondkapjes. Daarop is nog winst te boeken. Om hier stappen in te maken is er extra ingezet op communicatie en is er, in samenwerking met de NEN en verschillende marktpartijen, een keurmerk tot stand gekomen dat vanaf februari zichtbaar wordt in de winkels. Hiermee wordt het voor mensen makkelijker om een goed mondkapje aan te schaffen. Als mensen het noodzakelijk vinden, dan kunnen zij er zelf voor kiezen om een medisch mondmasker aan te schaffen.
De Ranglijst Christenvervolging 2021 van Open Doors |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de Ranglijst Christenvervolging 2021?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding van Open Doors dat vervolging van christenen intensiveert, dat nu alle 50 landen van de Ranglijst vallen in de categorieën «zeer zware» of «extreme» vervolging, en dat dit in totaal gaat over 309 miljoen christenen?
De door Open Doors gesignaleerde trends, zoals de toenemende vervolging van christenen en het toenemend geweld, zijn zeer zorgelijk. Het is onacceptabel dat personen worden vervolgd omwille van hun religie of levensovertuiging.
Open Doors erkent dat het moeilijk is resultaten te generaliseren en landen met elkaar te vergelijken. Open Doors is transparant in de methode die is gebruikt. Het gaat om een combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Omdat de methodiek regelmatig wordt aangepast, zijn ook de jaarlijkse cijfers moeilijk te vergelijken
Hoe beoordeelt u dat volgens Open Doors in 2020 (meetperiode 1 oktober 2019–30 september 2020) ruim 4.700 christenen vanwege hun geloofsovertuiging zijn vermoord, 4.488 kerken en christelijke gebouwen (zoals scholen, ziekenhuizen en begraafplaatsen) werden aangevallen, 4.277 christenen zonder vorm van proces gearresteerd, veroordeeld of gevangengezet werden, en dat ruim 1.700 christenen gekidnapt werden?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de negatieve invloed van de COVID-19-pandemie op de positie van religieuze minderheden, waaronder christenen, en wat doet u hieraan?
Voor velen heeft de pandemie de risico’s in hun soms toch al kwetsbare bestaan vergroot. Zo is de positie van minderheden, waaronder religieuze, verder onder druk komen te staan door COVID-19. Religieuze groepen en geloofsgemeenschappen blijken onevenredig hard getroffen door de crisis. De oorzaken daarvan zijn niet alleen religieus van oorsprong, maar hangen ook sterk samen met de achtergestelde sociaaleconomische positie waarin sommige religieuze minderheidsgroeperingen zich – onafhankelijk van de coronacrisis – bevinden. Nederland houdt, net als andere landen en VN actoren waaronder Speciaal Rapporteur Ahmed Shaheed, de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en roept samen met gelijkgezinde landen op tot het waarborgen van de vrijheid van religie en levensovertuiging en de gelijke behandeling van religieuze minderheden. Daarnaast levert Nederland noodhulp en juridische bijstand (zie Kamerstuk 32 735, nr. 307).
Hoe verhouden de talloze voorbeelden van uitsluiting of discriminatie bij de uitdeling van (voedsel)hulp in met name Aziatische en Afrikaanse landen en van het aanwijzen van christenen als schuldigen van de pandemie, zich tot de vier «quick scans» die u begin oktober presenteerde? Zijn er reeds concrete resultaten te benoemen op basis van de daarin opgenomen aanbevelingen?
De quick scan signaleert dat religieuze minderheden als gevolg van de pandemie te maken hebben met discriminatie en stigmatisering, waarbij religieuze groepen worden aangewezen als de veroorzakers van (de verspreiding van) het virus. Dit is een trend die we ook terug zien in andere landen.
Na toezending van de quick scan heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 16 december jl. met zijn Pakistaanse ambtgenoot gesproken en zijn zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging en bescherming van religieuze minderheden overgebracht. Ook tijdens de hoog ambtelijke politieke consultaties op 8 december jl. heeft Nederland hiervoor aandacht gevraagd.
De Pakistaanse overheid ondersteunt de arme delen van de bevolking door het Ehsaas-programma. Tijdens de COVID-19-pandemie is dit programma sterk uitgebreid. Bijna 15 miljoen mensen ontvingen een financiële bijdrage met een totaalwaarde van $ 112 miljoen. Ook religieuze minderheden, waaronder christenen, komen voor deze financiële steun in aanmerking. De ambassade heeft onder andere een project van het Center for Social Justice (CSJ) gesteund, waardoor de toegang van religieuze minderheden tot sociale voorzieningen van overheidsinstanties is verbeterd.
Daarnaast is door de Nederlandse ambassade in India een project gestart gericht op het aanpakken van de wortels van nepnieuws. Moslims lijken daar met name de dupe van te zijn. Nederland hoopt hiermee de intercommunale spanningen te verminderen die als gevolg van de pandemie verder kunnen oplopen.
Ook in andere landen, waaronder Iran, blijft Nederland zich onverminderd inspannen om de vrijheid van religie en levensovertuiging en de positie van religieuze minderheden wereldwijd te bevorderen.
Deelt u de opvatting dat er de laatste jaren sprake is van een verwoestende toename van geweld door islamitische extremistische groepen zoals Boko Haram, ISWAP, ADF en Anwar al-Sunna tegen christenen in landen in de sub-Sahara Afrika regio zoals Nigeria, Mozambique en de Democratische Republiek Congo (DRC)?
Het kabinet constateert dat het geweld door islamitische extremistische groeperingen in gebieden in sub-Sahara Afrika (o.a. in het gebied rondom het Tsjaadmeer en in Mozambique) toeneemt. Ook het geweld van ADF en andere gewapende groepen in de Democratische Republiek Congo intensiveert. Daarmee neemt ook geweld toe tegen burgers, waaronder christenen.
Welke mogelijkheden ziet u bilateraal en in Europees en internationaal verband voor het nemen van (verdere) initiatieven om dit geweld uit te bannen?
Nederland stelt deze trend in Europees en internationaal verband aan de orde en zet zich, waar mogelijk met internationale partners, in om deze ontwikkelingen tegen te gaan. Zo steunt Nederland, in de regio rondom het Tsjaadmeer, onder meer via UNDP de regionale stabilisatie strategie van de vier Tsjaadmeerlanden. Ook draagt Nederland bij aan psychosociale steun aan slachtoffers van extremistisch geweld.
Herkent u een voortgaande verslechtering van de situatie in Nigeria, waar vorig jaar 3.530 christenen werden vermoord vanwege hun geloofsovertuiging en niet hoofdzakelijk om sociaaleconomische redenen, zoals u aangaf in antwoord op eerdere schriftelijke vragen?2
Extremistische groeperingen als Boko Haram en ISWAP nemen in Nigeria weer aan kracht toe en daarmee ook het aantal aanslagen en slachtoffers. Groepen zoals Boko Haram en ISWAP richten hun geweld tegen burgers met verschillende achtergronden, waaronder christenen en moslims.
In centrale delen van Nigeria, eisen de conflicten tussen boeren en herders maar ook banditisme en extreem crimineel geweld vele slachtoffers. Herders en boeren, maar ook slachtoffers en belagers, zijn van allerlei etnische en religieuze achtergronden en het conflict tussen boeren en herders is niet primair van religieuze aard. Mede door de complexiteit van deze conflicten zijn geen eenduidige cijfers van de religieuze achtergrond van slachtoffers in centraal Nigeria aanwezig. Duidelijk is wel dat ook veel christenen slachtoffer zijn van het geweld en dat gemoederen steeds meer verhit raken. Nigeriaanse autoriteiten treden in algemene zin onvoldoende op om geweld aan te pakken.
Onderschrijft u dat de Nigeriaanse overheid onvoldoende bij machte is om haar burgers te beschermen tegen deze aanvallen en dat de overheid het laat gebeuren dat het noorden van het land verder islamiseert? Bent u bereid hierover rechtstreeks in gesprek te gaan met de Nigeriaanse overheid?
De Nigeriaanse overheid is inderdaad onvoldoende in staat om haar eigen burgers te beschermen. Het land heeft te maken met een toenemend aantal vaak zeer gewelddadige conflicten en heeft onvoldoende politie en militaire capaciteit om de veiligheid in het hele land te garanderen. Hierdoor zijn autoriteiten niet in staat om extremistische groeperingen, zoals ISWAP, te verslaan. Daarnaast is er sprake van straffeloosheid. Er wordt niet of nauwelijks opgetreden tegen criminelen en daders van geweld.
Dit zijn onderwerpen die regelmatig worden opgebracht in gesprekken met Nigeriaanse ambtsgenoten. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens zijn laatste bilaterale gesprek met Minister van Buitenlandse Zaken Onyeama zijn zorgen geuit over het geweld tussen groepen, waarbij geweld tegen christenen expliciet is genoemd. Ook steunt Nederland projecten om stabiliteit te bevorderen en straffeloosheid tegen te gaan.
Volgens Open Doors zijn er sterke argumenten dat Boko Haram en ISWAP zich schuldig maken aan misdaden tegen de menselijkheid en aan genocide; bent u bereid in VN-verband het initiatief te nemen tot een nader internationaal onderzoek?
Boko Haram en ISWAP maken zich inderdaad schuldig aan ernstige misdrijven door terroristische aanvallen tegen de burgerbevolking. Dit heeft in de afgelopen jaren een van de grootste humanitaire rampen ter wereld voortgebracht.
De aanklager van het Internationaal Strafhof heeft afgelopen december toestemming aan de rechters van het Strafhof gevraagd om een officieel onderzoek te starten naar de situatie in Nigeria. De aanklager noemde de gewelddadigheden in Nigeria, waaronder oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid (het overgrote deel gepleegd door Boko Haram, maar ook door Nigeriaanse autoriteiten) van ongekende schaal. De aanklager gaf aan dat hoewel Nigeria wel de wil heeft laten zien om zelf te vervolgen, hier onvoldoende van terecht was gekomen. De Nigeriaanse president onderstreepte tijdens een debat van de Algemene Vergadering van Verdragspartijen dat Nigeria met de aanklager zal blijven samenwerken.
Gelet op het feit dat het Internationaal Strafhof jurisdictie heeft over Nigeria, is een nader internationaal onderzoek niet van toegevoegde waarde.
Herkent u een verdere toename van de inzet van digitale controlemiddelen zoals camera’s, apps en online monitoring – soms onder de noemer van coronabestrijding – in met name China om de bevolking en in het bijzonder minderheden als christenen en moslims in de gaten te houden, onder druk te zetten en buiten te sluiten?
Door middel van het gebruik van big data, camera’s met gezichtsherkenning en gedwongen installatie van apps verzamelt China veel informatie over haar bevolking. Surveillance vindt onder meer plaats door middel van camera’s met gezichtsherkenning, verplichte installatie van apps om de inhoud van telefoons te kunnen monitoren en de afname van DNA, vingerafdrukken en irisscans van personen tussen 12 en 65 jaar oud. Minderheden zoals de Oeigoeren in de provincie Xinjiang, Tibetanen en Christenen ervaren ook surveillance in de vorm van camera’s in of rond moskeeën, tempels en kerken. Bovendien zijn er signalen dat gezichtsherkenningssoftware wordt getest die etnische kenmerken registreert.
Spant u zich ervoor in dat dit niet gebeurt met (behulp van) technologie afkomstig van bedrijven uit Nederland en andere Europese landen? Kunt u een overzicht geven van de huidige (export)regels op dit vlak, en vergen deze regels nadere aanscherping?
De juridische basis voor het EU exportcontrolebeleid voor dual-use goederen is de EU Dual Use Verordening. Controle vindt plaats op basis van een lijst van dual-use goederen die in deze EU-verordening is bijgevoegd. Deze controlelijst wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van internationale afspraken in exportcontroleregimes over te controleren goederen en technologie. Nederlandse bedrijven zijn verplicht een exportvergunning aan te vragen als zij goederen of technologie op deze EU-controlelijst willen exporteren buiten de EU. Voor een overzicht van gecontroleerde cybersurveillance-items wordt verwezen naar de brief aan uw Kamer van 16 juli 2020 (Kamerstuk 32 735, nr. 309). In het geval van vergunningplichtige dual-use goederen, wijst de Nederlandse regering een vergunning af indien het risico bestaat dat de goederen bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Ook eist het kabinet voor bepaalde vergunningen een internal compliance program. Hierin moet expliciet beschreven staan welke inspanningen een bedrijf onderneemt om risico’s op mensenrechtenschendingen te minimaliseren.
Ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van cybersurveillancetechnologie laat het kabinet momenteel een onderzoek uitvoeren naar de aard en toepassingen van dit soort technologieën. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zal worden bezien wat de mogelijkheden zijn om deze via vast te stellen parameters onder exportcontrole te kunnen brengen. Dit betreft ook onderzoek naar nieuwe technologieën zoals gezichtsherkenningssoftware. De resultaten worden – onder voorbehoud dat de situatie omtrent COVID-19 geen verdere vertraging oplevert – in juni verwacht.
Inzet van Nederlandse technologie voor het onderdrukken van bevolkingsgroepen of het schenden van mensenrechten acht het kabinet in alle gevallen onwenselijk. Nederlandse bedrijven die inspelen op de vraag naar geavanceerde technologie dienen zich te allen tijde rekenschap te geven van mogelijke ongewenste toepassingen van geleverde producten door afnemers. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, hierbij behoren bedrijven na te gaan of de afnemers een aandeel hebben in de totstandkoming van surveillancesystemen die de vrijheid van burgers beperkt. Ook zet het kabinet in op een verplichting voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de internationale richtlijnen, bij voorkeur op Europees niveau.
Ziet u ook mogelijkheden om op te treden tegen de toenemende sinificatie («verchinezing») van religies zoals het christendom en de islam en de staatsbemoeienis met geloofsuitingen in China? Beaamt u dat ook dit fundamenteel indruist tegen internationaalrechtelijke principes op het vlak van godsdienstvrijheid? Wilt u hiertegen protest aantekenen in uw diplomatieke contacten met het land?
In China bepaalt de overheid welke vormen van religie zijn toegestaan en welke niet. De Chinese overheid erkent vijf religieuze stromingen (protestantisme, katholicisme, boeddhisme, taoïsme en de islam) die elk onder toezicht staan van een door de overheid gecontroleerde Patriotic Religious Association. Deze beperkingen laten geen ruimte voor andere stromingen of mogelijke nieuwe afsplitsingen. De vrijheid van religie en levensovertuiging is in de afgelopen jaren verder afgenomen, waarbij er vanuit de overheid inderdaad sterk wordt ingezet op de «sinificatie» van religie in China.
Het kabinet ziet deze ontwikkelingen in China als zeer zorgwekkend en stelt de mensenrechten consequent bilateraal en multilateraal (o.a. via de EU) bij de Chinese autoriteiten aan de orde. Daarbij gaat bijzondere aandacht uit naar vrijheid van religie en levensovertuiging. Ook de ambassade in Peking geeft extra aandacht aan dit onderwerp, onder meer door het identificeren en steunen van projecten via het gedelegeerde Mensenrechtenfonds. Verder hoopt het kabinet dat zodra de reisbeperkingen vanwege COVID-19 worden opgeheven een bezoek van zowel de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging als de Mensenrechtenambassadeur aan China op korte termijn mogelijk is.
In hoeverre bent u van mening dat het EU-China Investeringsakkoord (CAI) rekening houdt met de ernstige mensenrechtenschendingen in het land? Deelt u de mening van een groep China-experts dat de EU, mede in het licht van bovenstaande vraagstukken, geen haast zou moeten maken met het sluiten van dit akkoord?3
Het investeringsverdrag is in eerste instantie bedoeld om de toegang van Europese ondernemers op de Chinese markt te verbeteren en het gelijk speelveld tussen de EU en China voor investeerders te versterken. Investeringen vinden natuurlijk niet in een vacuüm plaats en daarom heeft de EU en NL in het bijzonder steeds ook aangedrongen op stevige afspraken over onder andere arbeidsrechten in het akkoord. Tegelijkertijd kan en zal een EU-China investeringsakkoord niet het antwoord op alle problemen zijn. Daarvoor zullen we ook andere instrumenten moeten ontwikkelen en inzetten.
Herkent u een groeiend nationalisme op basis van religieuze identiteit in landen als Turkije en India met verstrekkende gevolgen voor religieuze minderheden zoals christenen? Bent u bereid om de ontwrichtende rol die Turkije vaak speelt in de regio, waaronder Nagorno-Karabach, Noord-Irak, Syrië en Libië, te benoemen en waar mogelijk actie te ondernemen?
De Europese Commissie constateert in haar laatste landenrapport over Turkije (2020) dat vrijheid van religie en levensovertuiging in het algemeen wordt gerespecteerd in Turkije, maar wijst op specifieke problemen en incidenten. Als voorbeelden noemt de Commissie de moord op een buitenlandse protestantse pastor in november 2019, de uitzetting van enkele tientallen protestanten uit Turkije, langlopende claims rondom de teruggave van land aan de Syrisch-Orthodoxe gemeenschap en het ontbreken van een rechtspersoonlijke titel voor bepaalde religieuze gemeenschappen. Nederland onderschrijft deze conclusies en de suggestie om de aanbevelingen van de Venetië-Commissie aan Turkije uit 2010 ten aanzien van religieuze minderheden uit te voeren. Het rapport van Open Doors verschaft daartoe aanvullende informatie.
Waar nodig stelt Nederland zorgen over Turks optreden in de regio in bilateraal en multilateraal verband aan de orde. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld in EU-verband gepleit voor een moratorium op het leveren van wapens aan Turkije die kunnen worden ingezet in Nagorno-Karabach, Syrië, of Libië.
Met betrekking tot India kan gesteld worden dat sinds het aantreden van de BJP partij van Premier Modi in 2014 het hindoe nationalisme is toegenomen. Verder zijn de breuklijnen tussen de grootste religieuze gemeenschappen die in de aanloop naar de COVID-19 crisis al bestonden, sindsdien verder verdiept. Andere bronnen dan het Open Doors rapport bevestigen geweldsincidenten gericht tegen christelijke gemeenschappen en ook vormen van sociale uitsluiting, bijvoorbeeld waarbij christenen vanwege hun geloof uit dorpsgemeenschappen werden verjaagd. Het aantal geweldsincidenten gericht tegen moslims (vaak ook met dodelijke afloop) ligt hoger, maar hierover worden geen exacte gegevens bijgehouden.
Welke mogelijkheden ziet u om de aanhoudende aanvallen van Hindoe-extremisten tegen christenen in India en de bijbehorende straffeloosheid aan de orde te stellen?
Nederland spant zich bilateraal in om de vrijheid van religie en levensovertuiging te bevorderen. Zo steunt de Nederlandse ambassade Indiase organisaties die zich inzetten voor dit mensenrecht onder andere door het bevorderen van de interreligieuze dialoog.
Daarnaast zullen de inbreuken op de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging aan de orde worden gesteld in het kader van de EU-India Mensenrechtendialoog. Deze was voorzien voor januari 2021, momenteel wordt naar een alternatieve datum gezocht. Het hervatten van deze dialoog is overeengekomen tijdens de EU-India top in juli 2020.
Helaas kon het voorgenomen bezoek van de Speciale Gezant voor Vrijheid van Religie en Levensovertuiging in 2020 vanwege de COVID-pandemie vooralsnog geen doorgang vinden.
Verder zal in 2022 in het kader van de VN-Mensenrechtenraad de Universal Periodic Review (UPR) van India plaatsvinden, waarbij de mensenrechtensituatie in India in VN-Mensenrechtenraadverband wordt beoordeeld. Nederland zal zich ervoor inzetten dat de vrijheid van religie en levensovertuiging in het kader van deze UPR aan de orde wordt gesteld.
Welke mogelijkheden ziet u, ook in het licht van de motie-Stoffer/Voordewind (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 49) voor het versterken en stimuleren van de rechtsorde en het tegengaan van straffeloosheid van onder andere criminele organisaties in Midden- en Latijns-Amerika?
Het versterken en stimuleren van de internationale rechtsorde is een belangrijke doelstelling in zowel de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) als in de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS). Het tegengaan van straffeloosheid en het vergroten van accountability vormen hiervan belangrijke aspecten die actief worden uitgedragen en ondersteund via de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen. Daarnaast vraagt Nederland, via bilaterale en multilaterale kanalen en in EU-verband, aandacht voor het versterken van de rechtsorde en het tegengaan van straffeloosheid. Graag verwijs ik naar de Kamerbrief d.d. 10-08-2020 met «Voorbeelden van de dagelijkse inzet van Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen op de bevordering en versterking van de rechtsstaat». (Kamerstuk 33 734, nr. 49)
Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen in Latijns-Amerika zetten middels verschillende programma’s in op versterking van de rechtsorde en het tegengaan van straffeloosheid. Zo wordt in Colombia, via het International Center for Transitional Justice, het Speciale Vredestribunaal ondersteund waar onder andere rechtszaken tegen voormalig FARC-strijders worden voorbereid. In Guatemala en Colombia werkt het Netherlands Institute for Multiparty Democracy aan het versterken van de rechtsorde middels haar Power of Dialogue Consortium. Tevens wordt in de regio via het mensenrechtenfonds ingezet op de ondersteuning van organisaties en activisten die zich bezig houden met het aankaarten van misstanden.
Wat kunt u doen om de dubbele kwetsbaarheid van meisjes en vrouwen uit religieuze minderheden, waaronder christenen, te adresseren? Waar ziet u mogelijkheden om te waarborgen dat meisjes en vrouwen gelijk worden gezien volgens de wet en dat geweld tegen hen, zoals verkrachting, ontvoering en gedwongen huwelijken, niet ongestraft blijft?
In de eerste plaats door zowel de gelijke rechten voor vrouwen en meisjes als vrijheid van religie en levensovertuiging – afzonderlijk en in samenhang – te blijven onderstrepen. Dit gebeurt onder meer door samen met gelijkgezinden in de International Religious Freedom and Belief Alliance (IRFBA) initiatieven te ontplooien op het snijvlak van vrijheid van religie en levensovertuiging en gender. Maar ook bij gelegenheid in de Mensenrechtenraad middels aanbevelingen in de Universal Periodic Review. Daarnaast worden dergelijke kwesties waar nodig opgebracht in politieke consultaties. Zo kaartte de Minister van Buitenlandse Zaken gedwongen bekeringen en huwelijken recentelijk aan in een gesprek met zijn Pakistaanse ambtsgenoot.
Tevens zet het kabinet zich in voor de verbetering van de (maatschappelijke) positie van vrouwen en meisjes. Voor Nederland is het van belang de positie van vrouwen zodanig te versterken dat zij ook zelf in staat zijn hun gelijkheid voor de wet af te dwingen. Zo stelt Nederland zich ten doel deelname van vrouwen aan (politieke, maar ook religieuze) besluitvorming en vrouwelijk leiderschap te vergroten. Dit is een standaardonderdeel van het optreden van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging en maakt deel uit van de programma’s Versterking Maatschappelijk Middenveld.
Bij de inzet voor gelijke toegang tot recht, zonder discriminatie, hoort ook de aanpak van straffeloosheid zodat daders van geweld vervolgd worden. Hierbij is specifiek aandacht voor (seksueel) geweld tegen vrouwen.
Nederland investeert in rechtsstaatontwikkeling via onder andere UNDP, UN Women en (internationale) ngo’s. Eén van de doelen hierbij is verbetering van nationale wetgeving in lijn met internationale mensenrechtenstandaarden. UN Women zet zich met Nederlandse steun bijvoorbeeld in voor het bewust maken van vrouwen van hun rechten, inclusief het gebruik van rechtssystemen. Daarnaast draagt UN Women bij aan gender-sensitieve juridische hervormingen, om te zorgen dat iedereen toegang heeft tot recht en daders niet ongestraft blijven.
Welke mogelijkheden ziet u om landen van de Ranglijst, en prioritair de top-25, aan te spreken op internationale verdragen die zij ondertekend hebben en in de praktijk soms met de voeten treden?
In de eerste plaats vraagt het kabinet aandacht voor de vrijheid van religie en levensovertuiging, en schendingen van dit recht, tijdens bilaterale politieke consultaties. Tevens is de vrijheid van religie en levensovertuiging een prioritair onderwerp van de EU en is het onderdeel van het EU actieplan. De EU vraagt hiervoor ook aandacht middels de EU mensenrechtendialogen.
Daarnaast is de Speciaal Gezant voornemens om diverse landen te bezoeken die tot de top-25 landen van de Open Doors Ranglijst behoren. Momenteel wordt er ook gekeken naar de mogelijkheden om deze bezoeken op andere manieren plaats te laten vinden.
Een andere mogelijkheid is – bij gelegenheid – middels de Universal Periodic Review (UPR) in de VN Mensenrechtenraad waarmee autoriteiten worden aangespoord om mensenrechtenverdragen na te leven. Recentelijk heeft Nederland de Malediven en Mauritanië, twee landen die momenteel in de top-25 staan, aanbevolen om nationale wetgeving en praktijk aan te passen zodat internationale standaarden op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging worden gewaarborgd.
Deelt u, aangezien uit onderzoek blijkt dat religieuze minderheden bij hulpprogramma’s van overheden worden buitengesloten of gediscrimineerd, de mening datlocal faith actors (LFA’s) een belangrijke rol kunnen spelen bij de verspreiding van noodhulp en de wederopbouw van hun land, bijvoorbeeld in Syrië?
Een deel van de Nederlandse organisaties waarmee het Ministerie van Buitenlandse Zaken samenwerkt voor noodhulp en/of wederopbouw, werkt samen met lokale organisaties met een religieuze grondslag. Deze organisaties hebben dikwijls een sterk lokaal netwerk voor het organiseren en implementeren van humanitaire hulp.
Het humanitair beleid van Nederland is gebaseerd op de humanitaire principes (menselijkheid, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) en het bieden van hulp op basis van noden. De noodhulporganisaties waarmee het Ministerie werkt, voeren hun werk uit volgens dit humanitair imperatief, om die reden richten deze organisaties zich niet specifiek op religieuze minderheden noch is het toegestaan om religieuze minderheden uit te sluiten.
In Syrië ondersteunt Nederland uitsluitend noodhulpprogramma’s die worden uitgevoerd door professionele noodhulporganisaties met een religieuze dan wel een seculiere grondslag.
Daarnaast verdiept Nederland middels ambassades zijn netwerk met faith based organizations en local faith actors. Ook zijn er diverse projecten uitgerold binnen het Mensenrechtenfonds waarbij er gebruik wordt gemaakt van LFA’s. Zo wordt er bijvoorbeeld samengewerkt met lokale Imams om gelijke rechten van vrouwen en meisjes te bevorderen in conservatievere moslimcontext.
Kunt u aan de hand van data laten zien dat door Nederland ondersteunde hulpprogramma’s gebruik maken van LFA’s?
Zie antwoord vraag 20.
Stuurt u, samen met uw collega voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, bij noodhulpoperaties rondom onder meer COVID-19 op hulpverlening voor iedereen, zodat niet geselecteerd wordt op religieuze identiteit? Bent u bereid misstanden tegen te gaan?
Zoals ook in de beleidsnota «Mensen Eerst» is toegelicht, is het Nederlandse Humanitaire beleid gebaseerd op onder meer de humanitaire principes: menselijkheid, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit. Nederland dringt er op aan dat iedereen deze principes te allen tijde waarborgt. Uitsluiting op basis van religieuze identiteit is onacceptabel.
Waar ziet u mogelijkheden om samen te werken met andere speciaal gezanten voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (FoRB) binnen en buiten Europa om samen de schendingen van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging aan te kaarten, zoals gesignaleerd in de rapportage van de Ranglijst? Deelt u – in het licht van de alarmerende informatie die de Ranglijst Christenvervolging 2021 biedt – de mening dat de reeds één jaar bestaande vacature van speciaal gezant FoRB in Europa dringend vervuld dient te worden?
De Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging werkt reeds actief samen met collega’s binnen en buiten Europa waarbij, indien mogelijk, initiatieven worden afgestemd om draagvlak te vergroten. Buiten Europa wordt er onder meer middels de International Religious Freedom and Belief Alliance actief samengewerkt om acties te ontplooien ter bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging wereldwijd. De gezant agendeert voortdurend kwesties, zoals die zijn gesignaleerd in het rapport van Open Doors binnen die IRFBA en in bilaterale contacten.
De Minister van Buitenlandse Zaken deelt uw mening dat de vacature van Speciaal Gezant FoRB vervuld dient te worden. De Europese Commissie heeft op 8 juli jl. via twitter bekendgemaakt dat aan vicepresident en commissaris Schinas een adviseur wordt toegevoegd met hetzelfde mandaat als de vroegere EU gezant. Onlangs heeft de voorzitter van de Commissie de breedte van dat mandaat onderstreept, maar is er helaas nog niemand benoemd.
Waar en hoe bieden de Ranglijst Christenvervolging 2021 en de onderliggende landendossiers verdere aanknopingspunten voor het mensenrechtenbeleid van Nederland en voor de toekomstige inzet van de Mensenrechtenambassadeur en de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging?
De ranglijst is mede richtinggevend voor de landenbezoeken van de Mensenrechtenambassadeur en de Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging. Tevens biedt de ranglijst, samen met eigen informatiegaring en informatie van partnerorganisaties, achtergrondinformatie die wordt meegenomen in het selecteren van gesprekspartners en de voorbereiding daarop.
Herinnert u zich de motie van het lid Omtzigt c.s. over het organiseren van een wereldconferentie van democratieën in Den Haag?1
Ja.
Bent u het met de Amerikaanse president-elect eens dat het van groot belang is dat de leiders van democratieën bij elkaar komen om gezamenlijk een antwoord te formuleren op het oprukkende autoritarisme en de democratische rechtsstaat nieuw leven in te blazen?
Het kabinet steunt het voornemen van President-elect Biden om een Summit for Democracy te organiseren. Uw Kamer is daarover reeds geïnformeerd in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 7 december 2020 (Kamerstuk 21501–02, nr. 2250).
Bent u het ermee eens dat Den Haag, als internationale stad van vrede en recht, een symbolisch zeer geschikte locatie is voor het houden van een conferentie van democratische landen?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de tot nu toe geleverde inspanningen om de wereldconferentie van democratieën naar Nederland te halen?
Uw Kamer is reeds geïnformeerd over het feit dat er niet of nauwelijks mogelijkheden zijn voor beleidsinhoudelijke contacten met de inkomende administratie voor de inauguratie. Er is daarom tot op heden nog geen mogelijkheid geweest om met de inkomende Biden-administratie te spreken over de aangekondigde Summit for Democracy. Na de inauguratie zal er contact gezocht worden met de administratie, o.a. via de Nederlandse ambassade, om meer te weten te komen over dit initiatief, hiervoor Nederlandse steun uit te spreken en ook te spreken over het mogelijk organiseren van deze Top in Den Haag.
Heeft u inmiddels contact gehad met de inkomende Biden-administratie over het Nederlandse aanbod om de wereldconferentie van democratieën in Den Haag te organiseren? Zo ja, wat was de reactie? Zo nee, kunt u dit aanbod zo spoedig mogelijk onder de aandacht brengen van de nieuwe Amerikaanse regering?
Zie antwoord op vraag 4.
Heeft u de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten de opdracht gegeven om het Nederlandse aanbod actief onder de aandacht te brengen van de nieuwe Amerikaanse regering? Zo nee, kunt u dit zo spoedig mogelijk doen?
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
De bureaucratie waarmee Ranov-vergunninghouders worden tegengewerkt bij het verkrijgen van het Nederlanderschap |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Op1, waarin de 29-jarige Yosef vertelt over hoe hij op zijn tweede naar Nederland kwam, maar nog steeds geen volwaardig Nederlander kan zijn?1
Ja.
Is het de bedoeling van uw beleid dat mensen als Yosef, die verreweg het grootste deel van hun leven in Nederland hebben geleefd en een aanspraak hebben gemaakt op het Generaal Pardon (Ranov), niet kunnen naturaliseren vanwege een onrealistisch strenge documentatie-eis?
Om te kunnen naturaliseren gelden op grond van de daartoe strekkende wet- en regelgeving voorwaarden. Onder meer om zeker te zijn van de juistheid van de gegevens die op het naturalisatiebesluit worden vermeld, wordt verlangd dat de naturalisatieverzoeker, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, zijn persoonsgegevens en nationaliteit in beginsel aantoont met buitenlandse documenten.
In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en hebben gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen, in beginsel bij het indienen van zijn naturalisatieverzoek. Ook van jongvolwassenen, die een regulier verblijfsrecht hebben, mag een inspanning worden verwacht om aan documenten te komen. Ook als daarvoor nodig is dat zij zich voor het eerst bekendmaken aan het herkomstland van hun ouder(s).
Ambassades zijn in de regel bevoegd om een nationaal paspoort af te geven. Het bezit door de paspoorthouder van de nationaliteit van het land dat het paspoort heeft verstrekt, wordt daarmee gewoonlijk aangenomen. Voor gegevens uit het brondocument omtrent de geboorte geldt dat ambassades bij de meeste landen niet de bevoegde instantie zijn waar gegevens kunnen worden verkregen. Van elke vreemdeling met een regulier verblijfsrecht wordt verwacht dat hij of een door hem gemachtigde derde zich ten minste heeft gewend tot een tot verstrekken van het bewuste bewijsstuk van geboorte (bijvoorbeeld een uittreksel van een geboorteakte) bevoegde instantie.
Kunt u aangeven wat iemand als Yosef nog meer zou moeten doen naast een verzoek op documentatie bij de ambassade om aan de documentatie-eis te voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat onder de mensen aan wie een Ranov-vergunning is verstrekt ook mensen zitten die naar Nederland waren gekomen met een asielmotief?
Houders van een Ranov-vergunning hebben in de regel een asielprocedure doorlopen. Bij hen is vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor asielrechtelijke bescherming door de Nederlandse overheid. De door hen destijds aangedragen asielmotieven zijn in de regel als onvoldoende zwaarwegend of niet geloofwaardig beoordeeld. Daarbij hebben deze personen ook steeds de mogelijkheid gehad dit oordeel rechterlijk te laten toetsen.
Wat is de gemiddelde verblijfsduur in Nederland van de circa 11.000 Ranov-vergunninghouders die nog niet zijn genaturaliseerd?
Ranov-vergunninghouders zijn ten minste sinds 2001 in Nederland. De Ranov-regeling betreft een regularisatiemaatregel voor vreemdelingen die voor 1 april 2001 een asielaanvraag hebben ingediend en die in 2007 nog immer in Nederland zijn zonder te zijn toegelaten op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De regeling sloot op 1 juni 2009.
Hoeveel Ranov-vergunninghouders hebben gepoogd om te naturaliseren, maar zijn afgewezen op grond van de documentatie-eis?
De gevraagde cijfers kunnen niet worden gegenereerd uit de geautomatiseerde informatie- en registratiesystemen van de IND.
Heeft het feit dat aan Ranov-vergunninghouders een documentatie-eis voor naturalisatie wordt opgelegd en aan asielvergunninghouders niet, naast bureaucratische redenen ook redenen die zijn gebaseerd op beleidslogica? Zo ja, welke?
De reden dat aan houders van een verblijfsvergunning asiel andere eisen worden gesteld met betrekking tot documentatie bij naturalisatie is erin gelegen dat bij hen is vastgesteld dat zij bescherming nodig hebben tegen de autoriteiten van het land van herkomst. Van hen wordt in een naturalisatieprocedure als uitgangspunt niet verlangd dat zij zich wenden tot de autoriteiten van het land van herkomst om documenten te krijgen. Blijkt evenwel ten tijde van het indienen van het naturalisatieverzoek dat er na het verkrijgen van de asielstatus contact is geweest met de autoriteiten van het land van herkomst of dat men is teruggereisd naar het land van herkomst dan wordt ervan uitgegaan dat het overleggen van identiteitsdocumenten uit het land van herkomst ook mogelijk is.
Zoals uit mijn antwoord op vraag 4 blijkt, is bij houders van een vergunning op grond van de Ranov vastgesteld dat zij geen asielrechtelijke bescherming nodig hebben. Dit betekent dat van Ranov-vergunninghouders mag worden verwacht dat zij zich wenden tot de autoriteiten van het land van herkomst om de benodigde documenten te verkrijgen. De Ranov-regeling is in 2007 met uw Kamer gedeeld.
Welke meerwaarde heeft het in uw ogen dat een grote groep Ranov-vergunninghouders door de strenge documentatie-eis niet kunnen naturaliseren en daardoor niet volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving?
In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en hebben gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen. In de naturalisatieprocedure zijn asielgerechtigden ontheven van de documenteneis.
Naast een juiste en zorgvuldige toepassing van de naturalisatiebepalingen, waaronder bijvoorbeeld het vaststellen van een geslachtsnaam in het geval de vreemdeling door zijn eigen rechtstelsel geen geslachtsnaam heeft gekregen alsmede het kunnen beoordelen of na de naturalisatie afstand moet worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit, is er een verplichting om een zo zorgvuldig mogelijk voorbereid naturalisatiebesluit aan de Koning te kunnen voorleggen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op basis van juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Mocht binnen twaalf jaar na de naturalisatie blijken dat sprake is geweest van valse verklaringen, bedrog of het verzwijgen van enig voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit dan dient te worden onderzocht of de verkrijging van het Nederlanderschap moet worden ingetrokken.
Waarom houdt u in eerdere antwoorden op over dit onderwerp gestelde vragen zo halsstarrig vast aan het bestaande beleid, terwijl overduidelijk is dat mensen als Yosef hier niets mee opschieten? Waarom biedt u mensen als Yosef niet de gelegenheid om volwaardig mee te doen?2
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de Ranov-vergunningen om te zetten in asielvergunningen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 4 betreft het hier personen van wie eerder in de asielprocedure is vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor asielrechtelijke bescherming.
Er is daarom geen grond deze personen een verblijfsvergunning asiel te verstrekken. De geldende EU-regelgeving en jurisprudentie bieden ook geen ruimte verblijfsvergunningen asiel te verstrekken indien niet is vastgesteld dat aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan.
Bent u bereid om de documentatie-eis voor naturalisatie voor Ranov-vergunninghouders te laten vervallen? Zo nee, waarom niet?
Het beleid borgt dat in de naturalisatieprocedure zo goed als mogelijk de persoonsgegevens en het actueel bezit van de vreemde nationaliteit bekend en aangetoond zijn van vreemdelingen met een regulier verblijfrecht. Dat is van belang voor de vraag of wel of niet afstand moet/kan worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit en het naturalisatiebesluit. In 2015 zijn door de IND en door het WODC twee separate onderzoeken gehouden, waarvan de uitkomsten zijn gedeeld met uw Kamer.
Dit uitgangspunt laat onverlet dat nader onderzoek door het WODC naar door Ranov-vergunninghouders ervaren knelpunten wenselijk is. Ik heb dan ook besloten om nogmaals te laten onderzoeken in hoeverre het huidige beleid dan wel de uitvoering daarvan leidt tot situaties waarin van de Ranov-vergunninghouder meer wordt gevraagd dan redelijkerwijs van betrokkene kan worden verwacht. Over de uitkomsten van dit nieuwe WODC onderzoek wordt uw Kamer vanzelfsprekend geïnformeerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het geplande algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid van 21 januari 2021?
Het AO vreemdelingen en asielbeleid heeft niet plaatsgevonden op 21 januari. Om te komen tot een zorgvuldige beantwoording is extra tijd nodig gebleken.
Het bericht ‘Promovendi die mantelzorg verlenen hebben vaker mentale gezondheidsklachten, maar ze trekken niet aan de bel’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Promovendi die mantelzorg verlenen hebben vaker mentale gezondheidsklachten, maar ze trekken niet aan de bel»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgelijk dat een meerderheid van de mantelzorgende promovendi zijn of haar begeleider niet informeert over het verlenen van mantelzorg?
Voor een naaste met een chronische ziekte of een beperking zorgen, is een zware fysieke en mentale opgave. Zeker in combinatie met een promotietraject. Ik vind het daarom zorgwekkend dat er promovendi zijn die de begeleider niet op de hoogte stellen van mantelzorgtaken. Het is namelijk van groot belang dat persoonlijke onderwerpen – die invloed hebben op het promotietraject, waaronder mantelzorg – bespreekbaar zijn. Dit is nodig voor werkbare afspraken tussen promovendus en promotor.
Welke rechten hebben promovendi met betrekking tot zorgverlof? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken naar het type promovendi?
Bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Van der Molen heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de verschillende soorten promovendi specifieke rechten hebben ten aanzien van zorgverlof.2 Promovendi hebben diverse aanstellingsvormen, waardoor de rechten per type promovendi verschillen. Er is een onderscheid tussen werknemer-promovendi, promotiestudenten, beurspromovendi en buitenpromovendi.
Werknemer-promovendi hebben, in het geval van bijvoorbeeld mantelzorgtaken, hetzelfde recht als andere universitaire medewerkers om zorgverlof op te nemen. Mantelzorgende promotiestudenten hebben ook het recht om zorgverlof op te nemen. Hier gelden namelijk dezelfde regels als voor studenten met mantelzorgtaken.
Ten aanzien van beurspromovendi kan onderscheid worden gemaakt tussen promovendi met en zonder een arbeidsrechtelijke verhouding met de instelling waar zij werken. Beurspromovendi die een arbeidsrechtelijke verhouding hebben, hebben op grond daarvan recht op zorgverlof. Dit geldt niet voor beurspromovendi die geen arbeidsrechtelijke verhouding hebben met de instelling waar zij werken. Zij hebben geen recht op zorgverlof via de universiteit of onderzoeksinstelling waar ze onderzoek verrichten.
Buitenpromovendi werken in hun eigen tijd aan een proefschrift en hebben geen arbeidsovereenkomst met de universiteit of onderzoeksinstelling waar de promotie wordt afgerond. Dit betekent dat buitenpromovendi niet in aanmerking komen voor zorgverlof. Buitenpromovendi zijn echter niet gebonden aan een specifieke promotieduur, tenzij daar specifieke afspraken over zijn gemaakt.
Wat wilt u doen voor promovendi die van hun begeleider het deksel op de neus krijgen nadat ze hun mantelzorgende taak bespreekbaar hebben gemaakt?
Ik heb vorig jaar de problemen die mantelzorgende promovendi ondervinden, onder de aandacht gebracht bij de VSNU en individuele universiteiten. Zij delen mijn uitgangspunt dat een promovendus passende ondersteuning moet krijgen die hem of haar in staat stelt om het promotietraject op een verantwoorde manier af te ronden. De universiteiten hebben aangegeven dat zij zich daarom inzetten om een omgeving te creëren waarin promovendi de vrijheid ervaren om met hun begeleiding over hun zorgverplichtingen te kunnen spreken.
Mocht het in voorkomende gevallen toch niet lukken om mantelzorg met een begeleider te bespreken, dan kan een promovendus andere wegen binnen de universitaire zorg- en hulpstructuur bewandelen. Een promovendus kan terecht bij personeeladviseurs, (PhD)-psychologen, promovendidecanen en vertrouwenspersonen om mantelzorg – en de problemen die uit de mantelzorgverplichtingen voortvloeien – aan te kaarten. Mocht dit niet voldoende uitkomst bieden, dan kan een promovendus binnen de instelling een beroep doen op de universitaire ombudsfunctie.
Hoe wilt u in de toekomst meer zicht krijgen en houden op deze groep?
Universiteiten zijn primair aan zet, zij zijn immers de werkgevers. Een projectgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van alle universiteiten, de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en het Promovendi Netwerk Nederland (PNN), werkt aan een gezamenlijke set van vragen over promovendi en promovendibeleid die universiteiten binnen hun eigen evaluatie-instrumenten in kunnen zetten. Het doel is om betere en vergelijkbare informatie te verzamelen en best practices uit te wisselen, ter ondersteuning van het promovendibeleid van universiteiten.
Hoe wilt u zorgen voor beter informatievoorziening richting begeleiders en promovendi?
De universiteiten zijn als werkgevers verantwoordelijk voor toereikende informatievoorziening. Universiteiten informeren promovendi gedurende het promotietraject over de voorwaarden, rechten en plichten die ze hebben, waaronder de mogelijkheden om zorgverlof op te nemen.
Om de informatievoorziening verder te verbeteren, worden er in de VSNU werkgroep «gezonde praktijk in het Nederlandse promotiestelsel» best practices uitgewisseld.
De digitale toegankelijkheid van lesmateriaal voor kinderen met een leesbeperking |
|
Lisa Westerveld (GL), Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Is bekend in hoeverre er voldoende aangepast lesmateriaal in de vorm van digitale schoolboeken toegankelijk is voor kinderen met een leesbeperking of andere aandoening? Bent u bekend met signalen vanuit ouders en leraren dat het voornoemde lesmateriaal onvoldoende beschikbaar is?
Nee, dat is niet bekend. Na ontvangst van uw vragen, heb ik navraag gedaan bij onder meer Oudervereniging Balans. Aangegeven werd dat het merendeel van de uitgeverijen de digitaal toegankelijke lesboeken nog niet geschikt aan kan leveren. Op mijn departement zijn hierover een paar vragen binnengekomen.
Bij wie ligt volgens u de verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid van digitaal lesmateriaal voor leerlingen met een leesbeperking? Indien u stelt dat de verantwoordelijkheid primair bij de scholen of de Gemeenschappelijke Educatieve Uitgeverijen (GEU) ligt, heeft u zicht op de naleving van deze verantwoordelijkheid?
Die verantwoordelijkheid ligt bij de uitgeverijen, die dienen de leermiddelen wel, indien gevraagd, beschikbaar te stellen aan entiteiten die de leermiddelen kunnen omzetten naar een voor de leesgehandicapten toegankelijke vorm. Ik heb anders dan het omzetten van materialen voor leerlingen met een visuele beperking geen zicht op naleving ten aanzien van andere groepen.
In welke mate is het volgens u de verantwoordelijkheid van uw departement om op deze verantwoordelijkheid toe te zien of partijen in het veld hierin (financieel) te faciliteren? Ziet u noodzaak met uw departement een meer sturende rol te nemen in het beschikbaar maken van aangepast lesmateriaal voor kinderen met een leesbeperking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens hierin te nemen?
Ik ben verantwoordelijk voor het beschikbaar zijn van toegankelijke leermiddelen voor leerlingen met een visuele beperking. Zij maken deel uit van de groep leerlingen met een leesbeperking. Het gaat hier om een stabiele kleine groep en het omzetten van leermiddelen als atlassen en tabellenboeken is een complexe en dure aangelegenheid. Daarom blijf ik in gesprek met de betreffende sector in de door OCW gesubsidieerde Ronde tafel toegankelijk publiceren, waarin ook de uitgevers zijn vertegenwoordigd, om te zorgen dat leermiddelen voor leerlingen met een leesbeperking toegankelijk blijven.
Kunt u toelichten welke afspraken er precies zijn gemaakt tussen uw departement, de scholen en de GEU aangaande het beschikbaar stellen van digitale bestanden van boeken die geschikt zijn voor gebruik met de speciale software, bijvoorbeeld voor leerlingen met dyslexie?
De GEU is een brancheorganisatie waarvan 37 educatieve uitgeverijen lid zijn.
Er zijn geen afspraken gemaakt met de GEU, wel wordt er met de GEU gesproken over de rol van hun leden bij het toegankelijk maken van leermiddelen voor leerlingen met een beperking. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de aanschaf van leermiddelen en kunnen met de uitgevers afspraken maken over het aanleveren van digitale bestanden die geschikt zijn voor gebruik van speciale software.
Klopt het dat de mate waarin de GEU dergelijke digitale bestanden daadwerkelijk beschikbaar stelt zeer beperkt is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe reflecteert u hierop? Bent u voornemens erop toe te zien dat dergelijke digitale bestanden in grotere mate beschikbaar worden gesteld door de GEU of anderszins? Zo nee, waarom niet?
De GEU als branchevertegenwoordiger stelt geen digitale bestanden beschikbaar. Wel stelt de GEU expertise beschikbaar aan haar leden. De techniek staat niet stil en met waarschijnlijk overzienbare ingrepen in het standaard productieproces zouden uitgevers relatief eenvoudig zelf bestanden kunnen maken die geschikt zijn voor leerlingen met dyslexie. De GEU biedt aan te onderzoeken of de uitgeverijen die bestanden inmiddels zelf kunnen produceren. Als dat zo is wil de GEU kennisoverdracht op dit terrein faciliteren en haar leden stimuleren om de productie en het ter beschikking stellen aan de scholen zelf ter hand te nemen.
Klopt het dat Dedicon inmiddels geen overheidsfinanciering meer ontvangt voor het digitaliseren en nabewerken van nieuwe schoolboeken ten behoeve van leerlingen met een leesbeperking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe reflecteert u hierop, in relatie tot de motie van de leden Westerveld en Van Meenen hierover?1
Nee dat klopt niet. Dedicon ontvangt € 4.388.643,15 als subsidie voor het toegankelijk maken van leermiddelen voor leerlingen met een visuele beperking. Dit betreft een kleine en stabiele groep leerlingen, een nichemarkt die voor uitgevers niet aantrekkelijk is. Zonder omzetting van de leermiddelen is het onderwijs voor deze leerlingen niet toegankelijk. Leerlingen met dyslexie kunnen ook gebruik maken van de bestanden die zijn omgezet voor leerlingen met een visuele beperking.
In hoeverre voldoet de vrije markt in het voorzien van voldoende beschikbaar aangepast lesmateriaal? Kunt u zich voorstellen dat, omdat het aantal kinderen met leesbeperkingen een relatief kleine groep is, het voor uitgeverijen economisch onaantrekkelijk is om aangepast lesmateriaal te produceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan de mening dat het voorzien in dergelijk aangepast lesmateriaal niet aan de markt overgelaten kan worden? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels heeft meer dan 10% van de leerlingen een dyslexieverklaring. Dat is geen nichemarkt meer en het door de rijksoverheid bekostigen van het omzetten van leermiddelen voor deze groep leerlingen wordt gezien als staatssteun.
Is het u bekend dat doordat scholen steeds meer nieuwe uitgaven van lesmethodes gaan gebruiken die niet digitaal beschikbaar zijn steeds meer kinderen voor meer vakken niet over digitaal bewerkte schoolboeken kunnen beschikken? Is het u bekend dat ouders wanneer zij de school van hun kind wijzen op hun taak rond het beschikbaar stellen van digitale bestanden voor kinderen met een leesbeperking zij regelmatig geen gehoor vinden bij de scholen in kwestie? Wat is uw reflectie hierop?
Er komen nu juist steeds meer digitale leermiddelen. Door Corona is dit afgelopen jaar zelfs in een versnelling gekomen. Het is voor scholen mogelijk niet altijd helder wat van hen verwacht wordt en pakken ze daarom hun rol niet. Ik heb het Stimuleringsprogramma Aanpak Dyslexie, dat door OCW wordt gesubsidieerd en waar Oudervereniging Balans deel van uitmaakt, gevraagd de voorlichting op dit terrein ter hand te nemen.
Ziet u zich genoodzaakt om additionele stappen te nemen ter uitvoering van de voornoemde moties van de leden Westerveld en Van Meenen?2 Zo ja, welke stappen zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Nee, kortheidshalve verwijs ik u naar hetgeen ik hierover in de 13e voortgangsrapportage passend onderwijs heb gezegd (vergaderjaar 2018–2019, Kamerstuk 31 497 nr. 310).
Acht u het opportuun om het recht op ondersteuning in het onderwijs voor personen met een handicap, zoals een leesbeperking, zoals dat is verankerd in artikel 24 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap3, vast te leggen in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Ik denk niet dat het nodig is om het recht op ondersteuning, zoals verwoord in artikel 24 van het VN-verdrag op te nemen in de sectorwetten. Het College Rechten voor de Mens ziet toe op het naleven van de verplichtingen waaraan wij ons gecommitteerd hebben. Dat lijkt mij voldoende borging.
Beslaglegging op compensatie door de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u reageren op de volgende casus? Ouders zijn aangemerkt als slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire. Medio juni is door de wsnp-rechter1 een schone lei afgegeven na drie jaar schuldsanering. In december geeft de bewindvoerder aan dat de nieuw te ontvangen compensatie dient te worden gebruikt om de openstaande boedelrekening te voldoen.
De ouders die geraakt zijn door de toeslagaffaire verdienen een schone lei, zodat zij zonder schulden en met geld uit de compensatie een nieuwe start kunnen verwezenlijken. Dat is de inzet van het kabinet. Het recht op compensatie volgt uit Wet hardheidsaanpassing Awir die op 7 juli 2020 in werking is getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen.
Er zijn echter ouders op wie de wettelijk schuldsaneringsregeling (Wsnp: wettelijke schuldsanering natuurlijke personen) van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt. Alhoewel dat vanuit het perspectief van de schuldeiser logisch is,vindt het kabinet dit een onwenselijk effect voor de gedupeerde ouders.
Daarom ben ik in gesprek met schuldeisers en betrokken partijen om te komen tot een oplossing die recht doet aan de verschillende belangen.
De beoordeling van specifieke praktijksituaties is voorbehouden aan de bewindvoerder en aan de rechter. Ik kan slechts in algemene zin het volgende opmerken over de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna ook: wsnp). Op basis van de Faillissementswet (Fw) bestaat de boedel waaruit de boedelkosten moeten worden voldaan en waaruit de betrokken schuldeisers na afloop van de schuldsaneringsregeling voor zover mogelijk een uitkering ontvangen, uit de goederen die de schuldenaar heeft op het moment dat hij tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten en de goederen die hij gedurende de termijn van die regeling verkrijgt. De termijn van de schuldsaneringsregeling bedraagt in beginsel drie jaar op basis van de Fw. Als de schuldenaar zijn wsnp-verplichtingen naar behoren nakomt, kan de rechter hem na verloop van deze termijn een «schone lei» verlenen op basis van de Fw. De bewindvoerder stelt vervolgens een zogenoemde slotuitdelingslijst op die de basis vormt voor de verdeling van de boedel onder schuldeisers. Verkrijgt de schuldenaar goederen na afloop van de genoemde termijn, dan vallen die in beginsel niet in de boedel. Dit geldt alleen niet voor baten die zijn vrijgekomen na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling, maar die voortvloeien uit een aanspraak die gedurende die termijn is ontstaan. Die baten vallen dan alsnog onder het wsnp-beslag, zodat ten aanzien van deze baten de schuldsaneringsregeling niet is opgehouden te bestaan. De bewindvoerder kan – als behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – dan dus nog aanspraak maken op deze baten.
Op 7 juli 2020 is de Wet hardheidsaanpassing Awir in werking getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen. Er zijn ouders op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de eerder genoemde bepalingen uit de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt.
Bent u voornemens een beslagverbod in te voeren voor compensatie die wordt uitgekeerd aan slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire, zodat alle gedupeerde ouders hun compensatie kunnen houden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt alles in het werk gesteld om voor de ouders een oplossing te bewerkstelligen. Zoals ook toegelicht in de Vijfde voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag ben ik mede naar aanleiding van de Motie Omtzigt, in gesprek met publieke en private schuldeisers om te komen tot een oplossing voor de schulden van de gedupeerde ouders, waaronder ouders in een WSNP-traject. Publieke schuldeisers hebben reeds toegezegd dat zij de schulden van alle gedupeerde ouders, met uitzondering van schulden die voortvloeien uit ernstige fraude of strafrechtelijke feiten, zullen kwijtschelden.
In de gesprekken met private schuldeisers is ook aandacht voor de belangen van de private schuldeisers. Ik ben mij daarbij bewust van de door uw Kamer aangenomen motie Wilders, die oproept om indien nodig de schulden van private schuldeisers over te nemen. Voor ouders die na de kwijtscheldingen van de vorderingen van publieke schuldeisers nog openstaande schulden hebben, wordt onderzocht hoe zij hun compensatie alsnog zo veel mogelijk zelf kunnen behouden.
Indien een wsnp-rechter de schuldsanering na drie jaar beëindigt, kan de wsnp-bewindvoerder na die datum alsnog beslag leggen op de voorlopig toegekende compensatie? Zo ja, waaruit volgt dit, en acht u dit wenselijk?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord dat ik u eerder heb gegeven op vraag 1. Het kabinet vindt het onwenselijk als de compensatie niet (voor een groot deel) ten goede komt aan de gedupeerde zelf, maar is zich tegelijkertijd terdege bewust van de belangen en rechten van schuldeisers. Daarom streef ik in de gesprekken met schuldeisers en met organisaties als de Recofa en de Branchevereniging van WSNP Bewindvoerders (BBW) naar een oplossing die zowel recht doet aan de belangen van de gedupeerde ouders, als van deze schuldeisers.
Bent u bekend met signalen van personen van wie de wsnp-bewindvoerder beslag legt op de (voorlopig) toegekende compensatie? Wat doet u met die signalen?
Op dit moment zijn signalen van beslag door een WSNP-bewindvoerder na beëindiging van een WSNP mij niet bekend. Er zijn mij wel signalen bekend van een WSNP-traject waarbij de beëindiging wordt uitgesteld in verband met de mogelijke uitkering van de compensatie. Hierover verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Leijten.2
Klopt het dat de Belastingdienst heeft beloofd dat ouders het ontvangen bedrag niet hoeven terugbetalen? Hoe rijmt u dit met de mogelijkheid dat bewindvoerders beslag leggen op de compensatie om openstaande schulden – mogelijk ook aan de Belastingdienst – te betalen?
Ik heb toegezegd dat het compensatie bedrag niet teruggevorderd zal worden door de Belastingdienst. Daarnaast heb ik toegezegd alles in het werk te stellen zodat een nieuwe start kunnen maken zonder schulden, met behoud van een zo groot mogelijk deel van de compensatie. Hierover verwijs ik terug naar het antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft het predicaat «opzet/grove schuld» in deze casussen voor de schuldsanering en eventuele beslaglegging?
Zoals aan u toegelicht in de feitelijke beantwoording op de POK, zijn uit de interne reconstructie ten behoeve van de Auditdienst Rijk (ADR) signalen naar voren gekomen dat de kwalificatie opzet/grove schuld doorwerking had op een verzoek tot een minnelijke schuldsaneringsregeling. Bij deze kwalificatie in combinatie met een of meer belastingaanslagen of toeslagterugvorderingen boven de 10.000 euro wees de Belastingdienst een minnelijk schuldsaneringstraject, zonder inhoudelijke toets, af blijkt uit een instructie.3 In deze gevallen werd de burger aangerekend verwijtbaar te hebben gehandeld dan wel niet te goeder trouw te zijn geweest. In hoeverre deze werkwijze zich heeft voorgedaan, hoe vaak en wat de gevolgen waren voorschuldenaren, onderzoekt de ADR.
Naast het niet tot stand komen van minnelijke schuldregelingen, kan de kwalificatie er ook toe hebben geleid dat gemeenten ouders geen toegang hebben verleend tot andere vormen van gemeentelijke schuldhulpverlening en dat daardoor ook niet kon worden gewerkt aan een oplossing voor hun schulden.
Op basis van de Fw kan de rechter een schuldenaar alleen toelaten tot de schuldsaneringsregeling als de schuldenaar – kort gezegd – te goeder trouw was bij het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden.
De kwalificatie opzet/grove schuld kon er dus toe leiden dat de schuldenaar ook bij een wettelijk schuldsaneringstraject niet toegelaten werd.
In de genoemde casus is de gedupeerde ouder toegelaten tot de wsnp. Dit betekent dat de rechter de ouder te goeder trouw heeft geacht, ondanks een eventuele opzet/grove schuld-kwalificatie.
De kwalificatie opzet/grove schuld is niet langer een criterium voor het toekennen van een betalingsregeling. Om de effecten van een eerdere kwalificatie weg te nemen zullen ouders aan wie dit in het verleden onterecht is gegeven, binnenkort een getuigschrift ontvangen waarin wordt verklaard dat er geen sprake is geweest van schuld of fraude. Ook zullen de instanties die betrokken zijn bij de hersteloperatie – zoals de branchevereniging voor schuldhulpverlening, sociaal bankieren en bewindvoering (NVVK), rechtspraak, gemeenten en kredietverstrekkers – op de hoogte worden gesteld van de uitgifte van het getuigschrift. Aan deze instanties wordt ook verzocht om de eventueel binnen hun registratie aangebrachte fraude labels te verwijderen.
De dreigende slacht van honderdduizenden haaien voor coronavaccins. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rond de mogelijke slacht van honderdduizenden haaien voor de productie van coronavaccins?1
Ja
Is het juist dat squaleen uit haaienlevers gebruikt wordt in sommige COVID-vaccins?
Ja, dat klopt.
Is het juist dat squaleen ook gewonnen kan worden uit planten en dan ook bewezen effectief is?2
Ja. Het is juist dat squaleen ook gewonnen kan worden uit planten. Hier wordt ook gebruik van gemaakt voor een vaccin tegen COVID-19 dat nu wordt getest bij mensen.
Bevatten de door Nederland aangeschafte vaccins squaleen, afkomstig van haaien? Zo ja, welke vaccins zijn dat?
Ja, het vaccin van Sanofi / GSK bevat deze stof.
Vindt u het gewenst dat haaien, waar het (internationaal) zeer slecht mee gaat en die op grote schaal worden bevist en bovendien worden gevangen en gedood vanwege een bestanddeel uit hun lever (squaleen) dat ook kan worden verkregen uit plantaardige bronnen, massaal hiervoor gevangen en geslacht worden?
Als bij de productie van vaccins (tegen COVID-19 of andere vaccins) een duurzaam alternatief beschikbaar is met vergelijkbare of betere eigenschappen dan squaleen uit haaienlevers, is het gewenst dat deze bronnen worden ingezet als alternatief waardoor het bevissen van haaien voor het bestandsdeel squaleen niet nodig is.
Het doelbewust bevissen van kwetsbare of bedreigde haaiensoorten is ongewenst. Nederland zet zich actief in voor de bescherming van deze soorten.
Bent u bereid om, bij gelijke geschiktheid en gelijke beschikbaarheid van vaccins, te kiezen voor een vaccin waarvoor geen beschermde dieren worden gebruikt?
Nederland heeft reeds via de Europese Unie contracten met een zestal fabrikanten afgesloten.
Ik ben wel bereid om in geval van nieuwe overeenkomsten aan de contractpartij te vragen of ze gebruik maken van beschermde dieren bij het productieproces en indien dit zo is, zo spoedig mogelijk alternatieven aan te wenden.
De berichtgeving ‘Ombudsman: vergoeding voor invalide veteranen moet sneller’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving «Ombudsman: vergoeding voor invalide veteranen moet sneller»?1
De Veteranenombudsman heeft een degelijk onderzoek uitgevoerd en daarbij alle partijen die een rol hebben in het proces van de afhandeling van letselschadeclaims betrokken. Op 3 september 2020 heeft hij een rondetafelconferentie georganiseerd waarvoor ook vertegenwoordigers van Defensie waren uitgenodigd. Ik heb met veel belangstelling kennis genomen van het rapport en ik ben blij met de suggesties voor verbetering van de zorg voor veteranen en voor het verkorten van de doorlooptijden van schadeprocedures. Zoals gebruikelijk krijgt de Veteranenombudsman binnen drie maanden een inhoudelijke reactie.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van de veteranenombudsman naar de duur van de schadeprocedures na klachten van tientallen veteranen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de veteranenombudsman dat in totaal honderden veteranen te maken hebben met een te trage afhandeling van aanvragen voor militair invaliditeitspensioen en aanvullende schadevergoeding, hetgeen tot veel stress en onzekerheid bij veteranen leidt, alsmede «schrijnende en onverteerbare situaties»?
Ik herken de klacht dat veteranen het in het algemeen lang vinden duren voordat hun letselschade is afgewikkeld. Ik realiseer mij ook dat een lang proces tot spanning en onzekerheid kan leiden bij veteranen. Toch komt het slechts incidenteel voor dat de afhandelingsduur van een letselschadeclaim leidt tot een klacht of bemiddelingsverzoek bij de Veteranenombudsman. In een groot deel van de zaken is sprake van goed contact tussen veteranen en hun belangenbehartigers enerzijds en de letselschadejuristen van Defensie anderzijds en worden claims in goed overleg afgehandeld.
Deelt u de opvatting van de veteranenombudsman dat een veteraan die invalide raakt binnen twee jaar schadevergoeding moet krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Defensie een aanvraag voor een schadevergoeding voortaan binnen twee jaar afhandelt? 5. Wat vindt u van de mogelijke oplossingen die in het rapport van de veteranenombudsman genoemd staan, zoals:
Het vergoeden van letselschade is een essentieel onderdeel van het veteranenzorgsysteem en betreft een vorm van erkenning en waardering voor veteranen. Defensie streeft altijd naar een snelle en volledige afwikkeling van de claims. De zorgvuldige afwikkeling van een claim is echter een complex proces, dat ook bij een voortvarende aanpak de nodige tijd in beslag neemt. Ik ben mij ervan bewust dat de afhandelingsduur als te lang wordt ervaren. Naast dat Defensie al bezig is met verbeteringen van het proces en een evaluatie van de Regeling Volledige Schadevergoeding uit laat voeren door de Audit Dienst Rijk, ben ik blij met het rapport van het onderzoek dat de Veteranenombudsman heeft gedaan. Defensie streeft er naar – samen met betrokken partijen – de schadevergoeding binnen twee jaar af te handelen.
Bent u bereid over te gaan tot digitalisering van medische dossiers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, binnen welke termijn? Kunnen tot die tijd artsen niet met elkaar bellen over reeds gedane keuringen?
Ik sta positief tegenover de aanbevelingen die de Veteranenombudsman noemt. Zoals ik u heb gemeld in de Veteranennota 2019 – 2020 (Kamerstuk 30 139, nr. 234) werkt Defensie aan de herziening van het uitkeringen en voorzieningenstelsel voor veteranen. In de beoogde herziening zijn ook deze elementen terug te vinden zoals het beperken van het aantal medische keuringen, een centrale rol voor de zorgcoördinator in het hele proces en goede ondersteuning van het proces door een verbeterde bedrijfsvoering en informatievoorziening.
Is de pilot met drie advocatenkantoren wel genoeg? Kan niet direct bij alle zaken toenadering gezocht worden door Defensie, om de verharding in de juridische procedures te doorbreken?
Ik sta positief tegenover digitalisering van medische dossiers. Het digitaliseren van de bestaande medische dossiers is evenwel tijdrovend, kostbaar en levert beperkte tijdswinst op. Daarbij is de complicatie dat sprake is van meerdere partijen (Defensie, ABP, UWV) die op dit moment elk hun eigen systeem kennen, al dan niet digitaal. Ik ga de aanbeveling van de Veteranenombudsman grondig bezien op de mogelijkheden die daadwerkelijk bijdragen aan tijdswinst in het proces.
De collegiale afstemming tussen (keurings-)artsen vindt momenteel al plaats. Maar waar het gaat om keuringen door verzekeringsartsen is zorgvuldigheid en nauwkeurigheid geboden, waardoor mondelinge afstemming niet altijd mogelijk is.
Herkent u zich in de kritiek van de veteranenombudsman dat tempo nogal eens ontbreekt bij de omgang van Defensie met veteranen? Waarom moet er al jaren worden gewacht op de toegezegde verbeteringen van het militair (invaliditeits-)pensioen, de klachtenafhandeling en de regeling voor militairen met PTSS? Waarom ontbreekt het kennelijk vaak aan een goede uitvoering? Wat bent u bereid hieraan te doen en binnen welke termijn?
De drie advocatenkantoren waarmee de pilot loopt, zijn de juridisch belangenbehartigers van het overgrote deel (tussen de 75 en 80 procent) van de veteranen die een claim bij Defensie hebben lopen. Het is een proef om te kijken wat werkt om daarna de afspraken te bestendigen. Om die reden is het aantal partijen in eerste aanleg beperkt tot deze drie hoofdpartijen.
Naast dit proefproject streeft Defensie er in alle zaken naar om pro-actiever, duidelijker en transparanter op te treden richting de veteranen en hun belangenbehartigers. Dat is er juist op gericht om verharding te voorkomen of te doorbreken. Het doel hiervan is om in alle zaken de doorlooptijden te verkorten en om het schaderegelingsproces beter te laten aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de veteraan.
Bent u bereid het rapport van de veteranenombudsman en uw reactie daarop naar de Kamer te sturen?
Ik herken me in de kritiek van de Veteranenombudsman waar het gaat om de wachttijden voor medische keuringen en in de afhandelingsduur van schadeclaims. In de veteranennota 2019 -2020 heb ik daarover gerapporteerd. Ik herken me niet in de opmerking dat het vaak ontbreekt aan een goede uitvoering. Er wordt bij voortduring gewerkt aan verbeteringen van de zorg voor veteranen. Voor wat betreft de afhandeling van verzoeken om een schadevergoeding is de capaciteit hiervoor sinds 2015 bijna verdubbeld en ondersteunt de Landsadvocaat waar nodig. Verder is onlangs het Nederlands Veteraneninstituut tot stand gekomen als resultaat van de samenvoeging van zes veteranenorganisaties. Doordat expertise van de keten van zorg nu in een centrale organisatie is ondergebracht, kan beter afgestemd, geïntegreerd en meer doelgerichte zorg worden geleverd. Een centrale organisatie maakt het overzichtelijk voor de veteranen. Het Veteranenloket blijft bestaan en is effectiever en flexibeler ingericht (Kamerstuk 30 139 nr. 240 van 13 januari jl.). En zoals hierboven aangegeven, werkt Defensie aan de herziening van het uitkeringen en voorzieningenstelsel voor veteranen.
Het bericht ‘ECB veroorzaakt twijfel over ‘groen’ en ‘bruin’ schuldpapier’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «ECB veroorzaakt twijfel over «groen» en «bruin» schuldpapier»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat het steeds waarschijnlijker lijkt dat de Europese Centrale Bank (ECB) actief schuldpapier van «vervuilers» wil weren?
De Raad van Bestuur («Governing Council») van de Europese Centrale Bank (ECB) is op 23 januari 2020 gestart met een herziening van de monetaire beleidsstrategie. De ECB heeft aangegeven bij deze herziening ook te kijken naar de risico’s van klimaatverandering en hoe deze risico’s doorwerken naar het monetaire beleidskader. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de herziening.
Wat wordt verstaan onder «groene» obligaties en wat onder «bruine» obligaties? Wat wordt verstaan onder «vervuilers»?
Op dit moment ontbreekt nog een eenduidige definitie over wat groene obligaties zijn. In dat kader wordt er in de Europese Unie gewerkt aan een duurzame taxonomie. Deze taxonomie legt vast wat duurzame investeringen zijn en biedt daarmee duidelijkheid aan de markt. Het raamwerk is reeds eind 2019 overeengekomen.2 Op dit moment werkt de Commissie aan onderliggende gedelegeerde wetgeving die vastlegt aan welke criteria duurzame activiteiten moeten voldoen. Over de Nederlandse input op deze criteria bent u recent geïnformeerd.3 Deze uitwerking zal uiteindelijk gebeuren op zes terreinen, waaronder klimaatmitigatie en -adaptie, maar ook de bescherming van biodiversiteit. Op basis van deze taxonomie werkt de Europese Commissie op dit moment tevens een groene obligatiestandaard uit. Die standaard gaat de criteria vastleggen voor wanneer een obligatie het predicaat groen kan dragen. Naast deze standaard bestaan overigens reeds veel private standaarden. Zo baseert het kabinet zich voor wat betreft de groene investeringen die door de Nederlandse groene staatsobligatie worden gedekt op uitgaven uit de Rijksbegroting die op basis van de Green Bond Principles en het Climate Bond Initiative als groen aangemerkt kunnen worden. Zoals het kabinet aangaf in de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» is het kabinet voornemens om een toekomstige uitgifte van een groene staatsobligatie te baseren op de EU Groene Obligatiestandaard.
Naast een definitie van groene activiteiten, is ook nog verder werk nodig naar een definitie van investeringen die milieudoelstellingen juist schaden. Zoals het kabinet aangaf in reactie op voornoemde initiatiefnota is mede dankzij de Nederlandse inzet afgesproken dat de Europese Commissie voor 31 december 2021 met een rapport komt over de wenselijkheid van een taxonomie voor economische activiteiten die het milieu schaden.4 Het kabinet acht hiervoor een verbreding van de taxonomie wenselijk en zal zich hier dan ook voor inzetten. Een algemene taxonomie kan financiële instellingen en toezichthouders namelijk helpen bij het in kaart brengen van duurzaamheidsrisico’s. Naast deze taxonomie werken financiële instellingen ook aan methodes om de onderliggende CO2-uitstoot van investeringen te meten. Die gegevens gebruiken zij om hun klimaatimpact te rapporteren, hierop te sturen, en fossiele investeringen af te bouwen.
Los van dat nog geen heldere definities en geen eenduidige methodes bestaan, ondernemen verschillende financiële instellingen initiatieven om activiteiten waarvan duidelijk is dat deze milieudoelstellingen schaden af te bouwen. Zo hebben Nederlandse financiële instellingen plannen gemaakt voor de vergroening van hun hypotheekportefeuille (bijvoorbeeld via een energielabel-doelstelling), het vergroenen van beleggingsportefeuilles, of de geleidelijke uitfasering van kolen-, olie-, of gasinvesteringen. Dit zullen zij in het kader van hun commitment aan het klimaatakkoord in toenemende mate gaan doen.5 Tegelijkertijd ben ik van mening dat aanvullende definities deze positieve beweging verder kunnen stimuleren.
Wat kunnen de gevolgen van een dergelijke lijn van de ECB zijn?
De ECB herziet momenteel haar monetaire strategie. De afronding van de herziening is voorzien in de tweede helft van 2021. Een onderdeel van de herziening is de vraag waar en hoe het probleem van de klimaatverandering en de bestrijding ervan het monetair beleid kunnen beïnvloeden.
Als de ECB in de uitvoering van haar monetaire beleid zal kiezen om te differentiëren tussen groene en niet groene obligaties ligt het voor de hand dat zij bijvoorbeeld aan zal gaan sluiten bij de EU taxonomie voor duurzame activiteiten. Die taxonomie, en de verwachte daaruit volgende Europese Groene Obligatiestandaard, zullen het mogelijk maken om duurzame activa te identificeren. Directieleden van de ECB hebben uitgesproken voorstander te zijn van een verbreding van de taxonomie waarbij ook vervuilende obligaties duidelijk worden geïdentificeerd6. Daarnaast zou de ECB rapportages over CO2-uitstoot door bedrijven als voorwaarden in het aankoopprogramma kunnen meenemen. Dit bevordert de transparantie rond klimaatrisico’s.7
Als de ECB zou besluiten om te gaan differentiëren op basis van een dergelijke taxonomie kan het gevolg zijn dat er meer duurzame activa worden aangekocht. De ECB bezit momenteel al circa 20 procent van de «groene» obligaties die voldoen aan de kredietwaardigheidseisen van het opkoopprogramma van de ECB.8
De overweging om te differentiëren tussen duurzame en minder duurzame activa is onderdeel van de discussies bij de herziening van de monetaire beleidsstrategie.
Op basis van welk mandaat of in het kader van welke passage in het Verdrag heeft de ECB de mogelijkheid om een dergelijke beleidslijn in te zetten?
Het mandaat van de ECB is vastgelegd in de EU-verdragen. Hierin is opgenomen dat het hoofddoel van het Europees Stelsel van Centrale banken (ESCB) – bestaande uit de ECB en de nationale centrale banken – het handhaven van prijsstabiliteit is (artikel 127(1) van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)). Onverminderd dit doel dient de ECB het algemene economische beleid in de Unie te ondersteunen om zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie zoals die omschreven zijn in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). In dat kader kan de ECB besluiten ook te kijken naar duurzaamheidsaspecten.9 De ECB beschikt over beleidsvrijheid om invulling te geven aan dit mandaat binnen de verdragsrechtelijke kaders.
Ik ben voorstander van groen beleggen, maar ik vind het niet aan de ECB om zich met politieke zaken te bemoeien, in hoeverre bent u het daarmee eens? Waar ligt de grens wat u betreft?
De ECB dient zich te houden aan het mandaat zoals vastgelegd in de EU-verdragen. Daarnaast beschikt de ECB over beleidsvrijheid om invulling te geven aan dit mandaat binnen de verdragsrechtelijke kaders. Dat zijn de grenzen waarbinnen de ECB dient te opereren.
De president van de ECB, Christine Lagarde, heeft afgelopen december aangegeven dat ze het niet als de taak van de ECB ziet om een duurzame taxonomie op te zetten.10 Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, wordt in Europees verband gewerkt aan een duurzame taxonomie. Op dit moment werkt de Commissie aan onderliggende gedelegeerde wetgeving die vastlegt aan welke criteria duurzame activiteiten moeten voldoen.
Een jaar geleden (in januari 2020) is de ECB gestart met herziening van haar monetaire beleidsstrategie. De Raad van Bestuur zal inventariseren hoe de monetaire beleidsstrategie in de loop der jaren heeft bijgedragen aan het vervullen van het mandaat van de ECB. Daarbij zal de ECB ook kijken naar duurzaamheidsvraagstukken. Het kabinet is voorstander van de verduurzaming van de financiële sector, zoals ook uitgebreider is weergegeven in de Kabinetsreactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector».11 Het kabinet vindt het zodoende een positieve ontwikkeling dat de ECB haar beleid op dit vlak tegen het licht houdt. Het kabinet wacht de uitkomst van de herziening af.
Bent u bijvoorbeeld van mening dat de ECB zou moeten bepalen of kernenergie of biomassa wel of niet groen is? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het artikel «Taking stock of the Eurosystem’s asset purchase programme after the end of net asset purchases»2, waarin onder meer wordt ingegaan op marktneutraliteit? Wat vindt u daarvan?
Ik ben bekend met het artikel. De ECB noemt in het artikel een voorbeeld van enkele neveneffecten die de ECB wilt voorkomen zoals het in stand houden van het prijsmechanisme op markten te en het voorkomen van verstoringen in de marktliquiditeit.
Ik ben van mening dat de ECB bij de uitvoering van het monetair beleid binnen de kaders van het verdrag dient te opereren, inclusief het beginsel van een openmarkteconomie met vrije mededinging zoals vastgelegd in artikel 127 van het VWEU. Daarbij beschikt de ECB over beleidsvrijheid om binnen de kaders van het verdrag in onafhankelijkheid een afweging te maken over de taken en verplichtingen die hieruit voortvloeien.
De ECB acht daarbij momenteel het principe van marktneutraliteit het meest geschikte concept om enerzijds een effectieve uitvoering van het monetair beleid te garanderen en anderzijds het beginsel van een openmarkteconomie te respecteren14.
Bent u het eens met de insteek van de ECB in dit artikel dat impact op relatieve prijzen en onbedoelde neveneffecten op de marktwerking tot een minimum beperkt moet worden door ECB-programma’s? Zo nee, waarom niet? Op welke onbedoelde neveneffecten wordt gedoeld door de ECB?3
Zie antwoord vraag 8.
Waarom zou de ECB het principe van marktneutraliteit los willen laten? Deelt u de mening dat het principe van «marktneutraliteit» dat de ECB hanteert bij het opkopen behouden moet blijven? Zo nee, waarom niet?
De overweging van het afwijken van het principe van marktneutraliteit is onderdeel van de discussies in kader van de strategieherziening van de ECB. Enerzijds wordt door sommige leden van de Raad van Bestuur betoogd dat er momenteel sprake is van marktfalen, vanwege onvoldoende transparantie van de kredietrisico’s als gevolg van vervuilende activiteiten. Het feit dat overheden zich hebben gecommitteerd aan de transitie naar een CO2-neutrale economie impliceert volgens deze leden een grote verschuiving in economische waarderingen. Door het gebrek aan vergelijkbare en transparante informatie, overschatten financiële markten volgens hen de toekomstige opbrengsten uit CO2-intensieve activa, waardoor geen optimale kapitaalallocatie tot stand komt. Zonder te differentiëren tussen vervuilende en minder vervuilende activa zou de ECB dan meer kredietrisico kunnen lopen15. Anderzijds wordt door andere leden beargumenteerd dat het niet een taak van de ECB is om marktverstoringen tegen te gaan en daarom het principe van marktneutraliteit moet worden gehandhaafd16. De ECB zal bij de herziening van de monetaire beleidsstrategie hierover in onafhankelijkheid discussie voeren. Het is niet aan mij om vooruit te lopen op mogelijke uitkomsten van de herziening.
Deelt u de mening dat als het gaat om CO2-uitstoot aanpakken dit door wet-en regelgeving moet gebeuren en door democratisch gekozenen? Zo nee, waarom niet?
Door wet- en regelgeving kan beleid worden ingevoerd om de CO2-uitstoot aan te pakken. Hiertoe zijn afspraken gemaakt in mondiaal verband, zoals het klimaatakkoord van Parijs. Daarnaast zijn in de Europese Raad afspraken gemaakt over broeikasgasreductie in de Europese Unie, waarbij wordt gestreefd naar klimaatneutraliteit in 2050 en een reductie van tenminste 55% van de uitstoot van broeikasgassen in 2030. Deze doelen zullen nog worden vastgelegd in de Europese klimaatwet, waarover de Raad en het Europees parlement samen beslissen. Voor de realisatie van deze EU-doelen is onderliggende sectorale wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld het emissiehandelssysteem (ETS), van belang.
Zoals in het antwoord op vraag 5 is weergegeven, kan de ECB in het kader van het mandaat zoals vastgelegd in de EU-verdragen besluiten om ook te kijken naar duurzaamheidsaspecten. Onverminderd het hoofddoel van prijsstabiliteit dient de ECB het algemene economische beleid in de Unie te ondersteunen om zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie zoals die omschreven zijn in artikel 3 van het VEU.
Wat is de stand van zaken van de ECB’s strategische evaluatie van de strategie voor haar monetaire beleid? Wordt de conclusie van de evaluatie naar verwachting nog steeds mid-2021 gepubliceerd? Wanneer en hoe informeert u daarover de Kamer?
De ECB heeft aangegeven te verwachten dat de strategieherziening in de tweede helft van 2021 wordt afgerond. Naar verwachting zal de ECB na afronding van de strategieherziening een rapport met de uitkomsten van de herziening publiceren. Ik zal dit rapport naar de Kamer sturen wanneer het beschikbaar is.
Opleidingsplaatsen voor huisartsen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de tweet van een gepromoveerde arts, spoedeisende hulparts bij het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) in Goes?1
Ja.
Klopt het dat 50% van de huisartsen in de Provincie Zeeland binnen 10 jaar met pensioen gaat?
Bij VWS is daar geen informatie over beschikbaar.
Bent u het ermee eens dat ook in de regio zorg beschikbaar, betaalbaar en bereikbaar moet zijn en blijven?
Ja.
Kunt u, gezien de aangenomen motie Bergkamp c.s., aangeven hoe u deze motie wilt uitvoeren en hierbij specifiek de Zeeuwse situatie toelichten?2
In de motie Bergkamp c.s.3 is verzocht om bij de toewijzing van deze plaatsen speciale aandacht te hebben voor de regio’s waar de nood het hoogst is. Ter uitvoering van de motie zijn de SBOH en Huisartsopleiding Nederland (HON) ervan op de hoogte gesteld, dat voor 2021 20 extra instroomplaatsen voor de opleiding tot huisartsen beschikbaar zijn gesteld. De SBOH als werkgever van de toekomstige huisartsen in opleiding (haio), HON (het samenwerkingsverband van de 8 opleidingsinstituten voor huisartsen) als verantwoordelijke instantie voor de selectie en plaatsingsprocedure van de opleidingskandidaten.
Het verzoek uit de motie is ook aan HON doorgegeven, omdat daar het beste zicht bestaat op de mogelijkheden die er zijn gegeven de beschikbaarheid van opleiders en kandidaten. Binnen de plaatsingsprocedure wordt zo veel als mogelijk rekening gehouden met de plaatsingsvoorkeur van de opleidingskandidaten en regionale spreiding van de kandidaten. HON spant zich met al haar samenwerkingspartners in voor voldoende vakbekwame toekomstbestendige huisartsen voor iedereen en alle regio’s in Nederland. De landelijk wervings- en selectieprocedure is hierop ingericht.
Klopt het dat er een basisarts is die momenteel als arts-assistent SEH (spoedeisende hulp) werkt bij ziekenhuis ADRZ die huisarts wil worden?
De in vraag 5 bedoelde basisarts had zich als kandidaat voor de opleiding tot huisarts aangemeld voor start maart 2021. De betrokkene had om haar plaatsingskansen te vergroten zelf meer dan één voorkeur opgegeven, waaronder Zwolle naast Zeeland. Voor de plaatsing per maart was er meer belangstelling voor Zeeland dan dat er opleidingsplaatsen beschikbaar waren. Bij de plaatsing heeft de betrokkene helaas niet de opgegeven 1e voorkeursplaats in Zeeland kunnen bemachtigen, maar bleek het wel mogelijk om de betrokkene te plaatsen in een van de andere door de betrokkene opgegeven lagere voorkeuren, namelijk in Zwolle.
Tijdens de sollicitatieperiode krijgen alle sollicitanten nog de mogelijkheid om tot een uiterste datum de voorkeuren te wijzigen. In de mail die alle kandidaten hebben ontvangen waarin deze mogelijkheid geboden wordt, staat vermeld dat na deze datum het niet meer mogelijk is om de voorkeuren te wijzigen. De sollicitanten worden er ook op gewezen, dat na de definitieve plaatsing geen wijzigingen meer mogelijk zijn.
De plaatsingsprocedure zorgt ervoor dat iedere geschikt bevonden sollicitant dezelfde uitgangspositie heeft om kans te maken op een opleidingsplaats. Een sollicitant kan uitsluitend geplaatst worden bij opleidingslocaties die zij zelf hebben opgegeven tijdens hun sollicitatie.
Klopt het dat er een huisarts is die de betrokkene wil opleiden, dat er daardoor een opleidingsplaats is in Zeeland, maar dat betrokkene volgens «het systeem» alleen in Zwolle de huisartsenopleiding kan volgen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat indien betrokkene nu deze plaats in Zwolle niet accepteert, betrokkene nooit meer mag solliciteren?
Indien iemand een opleidingsplaats die onder notarieel toezicht is toegewezen, weigert, kan deze kandidaat niet meer in opleiding komen. Alle potentiële kandidaten worden hier voorafgaand aan de sollicitatie op gewezen.
Als dit klopt, kunt u dan aangeven waarom dit zo is en of hier uitzonderingen op mogelijk zijn?
De plaatsingsprocedure is mede op verzoek van de Landelijke Huisartsen Vereniging gericht op een evenwichtige spreiding van opleidingsplaatsen over alle regio’s in Nederland. Om die redenen is gekozen voor een centraal plaatsingssysteem, dat rekening houdt met de voorkeuren van de kandidaten en tegelijkertijd zorgt voor een optimale spreiding van geschikte kandidaten over de beschikbare opleidingsplaatsen over heel Nederland.
Na de formele plaatsing is geen uitzondering mogelijk.
Is er bijvoorbeeld een hardheidsclausule, klachten- of bezwaarregeling waar gebruik van gemaakt kan worden?
Ja. Klachten kunnen gemeld worden bij de Commissie Uitvoering Selectie, die bevoegd is om namens de opleidingshoofden de klachten in behandeling te nemen en kijkt of de procedure goed gevolgd is.
Zo nee, waarom is deze er niet, en vindt u dat dit terecht?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat tien procent van de mensen overweegt niet te gaan stemmen in verband met het coronavirus. |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Maakt u zich ook grote zorgen over het aantal mensen dat zegt niet te gaan stemmen vanwege het coronavirus? Zo nee, waarom niet?1
Ik vind het van belang dat zoveel mogelijk mensen kunnen stemmen bij de Tweede Kamerverkiezing. Daar zijn ook de maatregelen op gericht die zijn genomen in de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19. In mijn brief van 27 januari over «Stand van zaken voorbereiding Tweede Kamerverkiezing» is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek dat in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), is uitgevoerd. Daarin is onderzocht op welke wijze kiezers bij de komende Tweede Kamerverkiezingen denken hun stem uit te gaan brengen. 81% van de Nederlanders van 18 jaar en ouder is zeker van plan te gaan stemmen. 14% geeft aan waarschijnlijk wel te gaan stemmen. 5% geeft aan (waarschijnlijk) niet te gaan stemmen of het nog niet te weten (57 respondenten), waarbij 22% daarvan (13 respondenten) het coronavirus als reden noemt.
De uitkomsten van dit onderzoek zullen worden benut in de communicatie(campagnes) van het Ministerie van BZK en zijn uiteraard belangrijk voor de gemeentelijke communicatie richting kiezers (o.a. met het oog op verwachte piekmomenten). Zoals bijvoorbeeld uit het onderzoek van I&O Research blijkt, is goede communicatie over maatregelen in het stemlokaal belangrijk.
Bent u bereid alsnog coronaproof «stemstraten« mogelijk te maken, zodat alle mensen altijd veilig kunnen stemmen? Zo nee, waarom niet?
In de nota naar aanleiding van het verslag bij de wijziging van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-192 en in het plenaire debat met uw Kamer van 17 december jl. heb ik aangegeven dat het algemene coronabeleid is dat mensen met corona-klachten thuis moeten blijven en niet naar buiten moeten gaan. Gelet daarop vind ik niet dat er stemlokalen moeten worden ingericht voor kiezers die covid-klachten hebben.
Hoeveel gemeenten willen op dit moment minder stembureaus inrichten dan bij de vorige verkiezingen?
In de brief over «Stand van zaken voorbereiding Tweede Kamerverkiezing» van 27 januari jl. is uw Kamer geïnformeerd over een tweede peiling die is uitgevoerd naar de stand van zaken rond het aantal stemlokalen en stembureauleden. Deze peiling is door 315 gemeenten ingevuld en bevat de stand van zaken op dit moment. Door 40 gemeenten is de peiling niet ingevuld, maar is er wel contact geweest met het ondersteuningsteam stemlokalen.
Mijn beeld op basis van deze peiling en van het aanvullend contact van het ondersteuningsteam stemlokalen met de gemeenten die de peiling niet invulden, is dat het aantal stemlokalen op dit moment zeker op peil blijft ten opzichte van de vorige Tweede Kamerverkiezing (in 2017 waren dat er circa 9.300). Het beeld is dat in totaal op 15, 16 en 17 maart ruim 11.000 stemlokalen beschikbaar zullen zijn. Op woensdag 17 maart worden nu circa 9.250 stemlocaties verwacht (waarvan sommige meerdere stembureaus kennen). De meeste gemeenten komen met de stemlokalen op maandag en dinsdag erbij in totaal over drie dagen hoger uit dan het aantal lokalen in 2017. Een relatief klein aantal gemeenten verwacht nu minder stemlokalen beschikbaar te hebben dan bij de verkiezing in 2017, waarvan 3% een verschil heeft van meer dan 5 locaties.
Er zijn incidentele signalen van enkele gemeenten binnengekomen dat voorziene stemlocaties moeten afvallen c.q. worden teruggetrokken, bijvoorbeeld omdat de locatie nodig is als vaccinatielocatie. Het ondersteuningsteam biedt in zo’n geval suggesties aan voor vervangende locaties. Over het geheel genomen is het beeld over de beschikbaarheid van de stemlokalen positief.
Ik ben er geen voorstander van alle gemeenten te verplichten een stemstraat in te richten. Immers is het stemmen in een stemlokaal, vanwege alle genomen maatregelen, ook corona-proof.
Het is aan de gemeente om te bepalen of er behoefte aan is om een stemstraat te realiseren. In de peiling geven 62 van de 315 gemeenten die de peiling hebben ingevuld aan dat zij gebruik gaan maken van tenten en/of portacabins. 41 gemeenten die de peiling hebben ingevuld zullen een drive-through stembureau inrichten.
Bent u bereid elke gemeente te verplichten stemstraten zoals in de gemeente Noordenveld in te richten? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.