Het gebruik van vervuilde grond voor de aanleg van de Perkpolder |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de situatie rondom de vervuilde zeedijk bij Perkpolder?1
Ja
Klopt het dat Rijkswaterstaat verantwoordelijk is voor de grond die is gebruikt in de dijk?
Ja, Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de aanleg van de dijk Perkpolder.
Het beheer en onderhoud van de dijk Perkpolder is in december 2015 overgedragen aan het waterschap Scheldestromen. De verantwoordelijkheid voor mogelijke milieugevolgen van de aanwezige thermisch gereinigde grond (TGG) ligt bij Rijkswaterstaat.
Klopt het dat uit de monsters die zijn genomen van de dijk is gebleken dat hierin stoffen aanwezig zijn die niet aanwezig zouden mogen zijn bij thermisch gereinigde grond?
Ja, dat klopt. In het onderzoek van Deltares van 2017 en 2018 in de dijk Perkpolder, uitgevoerd in opdracht van Rijkswaterstaat, is de kwaliteit van de toegepaste TGG gecontroleerd.
In dit onderzoek werden bij een aantal monsters van de TGG stoffen aangetroffen in gehalten hoger dan de normen die gelden voor een grootschalige toepassing (zoals een dijk). Deze normen zijn vastgelegd in het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit en hebben betrekking op de gemiddelde kwaliteit van een partij grond.
Het gaat hier om een aantal zware metalen, tolueen en fenol. Fenol en tolueen zijn vluchtige en brandbare stoffen die als gevolg van het reinigingsproces (verbranden) niet meer verwacht zouden worden.
Weet u wat de oorsprong was van de grond die is gebruikt voor de dijk voordat deze thermisch gereinigd werd? Zo ja, kunt u deze oorsprong delen? Zo nee, bent u bereid deze oorsprong alsnog te achterhalen en dit met de Kamer te delen?
Het gaat erom dat TGG na de reiniging aan alle normen voldoet wanneer deze wordt toegepast.
Om dit te verduidelijken een korte toelichting bij het reinigingsproces.
De oorsprong van de TGG in zijn algemeenheid is verontreinigde grond die in combinatie met teerhoudend asfalt granulaat (TAG) wordt gereinigd door verhitting. De reiniging wordt uitgevoerd door een gecertificeerd en erkend reinigingsbedrijf (volgens SIKB BRL 7500 en bijbehorend protocol 7510). Het samenvoegen van de verschillende materiaalstromen voor reiniging is toegestaan, en hiermee wordt het reinigingsproces geoptimaliseerd.
Bij acceptatie wordt getoetst of de grond geschikt is voor reiniging. Er moet een bewijsmiddel van de kwaliteit worden aangeleverd. Voor het TAG geldt dit niet omdat dit een relatief homogene materiaalstroom is.
Voor aflevering wordt onderzocht of het materiaal geschikt is voor toepassing (volgens protocol 9335–2).
Oftewel, er is sprake van een continu proces waarbij verontreinigde grond en TAG wordt aangeleverd voor reiniging, materiaal wordt gemengd en gereinigd en vervolgens wordt gereinigd materiaal vanuit een (de)centrale opslag geleverd aan de diverse afnemers. Het herleiden van een specifieke overschrijding in de Perkpolderdijk naar een partij materiaal die voor reiniging is aangeboden, is daardoor naar mijn verwachting niet mogelijk.
Kunt u aangeven in hoeverre nog te achterhalen valt of de aangeleverde thermisch gereinigde grond volledig gereinigd is? Wordt dit proces door u nog nader onderzocht?
Zoals ik al heb aangegeven bij vraag 3 blijkt uit onderzoek van Deltares bij Perkpolder dat er daar in de TGG vluchtige stoffen (waaronder tolueen en fenol) worden aangetroffen, die er na thermische reiniging niet in verwacht werden.
De ILT heeft naar aanleiding van een andere constatering van afwijkende kwaliteit van TGG (de Westdijk in Bunschoten-Spakenburg) in 2017 en 2018 onderzoek uitgevoerd naar het thermisch reinigen van verontreinigde grond. Daarbij is getoetst aan de SIKB BRL 7500 en de protocollen 7510 en 9335–2. Dit was aanleiding voor het opleggen van lasten onder dwangsom. Deze lasten zijn in januari 2019 opgeheven nadat het bedrijf zijn bedrijfsprocessen had aangepast.
Aansluitend is onder begeleiding van de ILT in 2019 verificatieonderzoek uitgevoerd waarbij de kwaliteit van de toenmalige voorraden TGG nogmaals is vastgesteld en is bepaald wat de toepassingsmogelijkheden van deze TGG zijn.
Hierover is uw kamer geïnformeerd bij brief van 14 april 2020.
Kunt u toelichten waarom gekozen is om de Westdijk te Bunschoten-Spakenburg te saneren en de dijk bij Perkpolder niet?
Bij de besluitvorming over de aanpak wordt rekening gehouden met de specifieke lokale situatie en wat redelijkerwijs mogelijk en noodzakelijk is. De toepassing van thermisch gereinigde grond en effecten daarvan op de omgeving zijn per situatie anders.
Het besluitvormingstraject inzake maatregelen voor de dijk Perkpolder zal nog enige tijd in beslag nemen. Onderzoek door het RIVM naar de dijk Perkpolder heeft uitgewezen dat er op dit moment geen sprake is van onaanvaardbare milieu hygiënische risico’s als gevolg van de toepassing van TGG.
Het onderzoek (monitoring van de bodem- en waterkwaliteit) wordt voortgezet, om zeker te stellen dat ook in de toekomst geen sprake is van onaanvaardbare milieu hygiënische risico’s. Een definitief besluit over te nemen maatregelen zal mede worden gebaseerd op de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken en monitoringsresultaten.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Door de benodigde afstemming is de beantwoording helaas vertraagd.
Het bericht 'We gaan niet de hele dag meekijken' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «We gaan niet de hele dag meekijken»?1
Ja.
Kunt u – op hoofdlijnen – aangeven op welke wijze politiemedewerkers met toegang tot de politiesystemen gecontroleerd gaan worden om te zien of ze geen vreemd zoekgedrag vertonen? Kunt u daarbij duiden op welke wijze opvolging wordt gegeven aan afwijkende signalen en op welke wijze «het gesprek met de medewerker» ingebed is in de vervolgaanpak?
Burgers mogen ervan uitgaan dat informatie die bij de politie bekend is uiterst zorgvuldig wordt behandeld en beschermd. Het lekken van informatie brengt naast de inbreuk op de privacy van de betrokkene mogelijk ook de veiligheid van operaties en mensen in gevaar. De politie gaat daarom oneigenlijk gebruik van de politiesystemen sneller detecteren met de bedoeling deze eerder te stoppen. Recente corruptiezaken onderstrepen het belang van verscherpte aandacht voor de aanpak van het lekken van informatie.
Daartoe is een systeem en werkwijze in ontwikkeling met als doel om in een vroegtijdig stadium mogelijk misbruik door gericht binnendringen van de politiesystemen (hacken) en lekken van informatie van binnenuit te detecteren en voorkomen. Het systeem geeft een indicatie of mogelijk sprake is van afwijkend zoekgedrag op basis van een groot aantal indicatoren, waaronder het historische patroon van bevraging en een vergelijking met het gemiddelde bevragingspatroon van collega’s. Deze indicatoren zijn gebaseerd op input en ervaringen van experts binnen de politieorganisatie plus de analyse van casuïstiek. Een voorbeeld van een indicator is het doen van bevragingen met betrekking tot een onderzoek waar de betreffende functionaris geen rol in heeft. Het is belangrijk om op te merken dat «afwijkend zoekgedrag» niet perse «fout gedrag» hoeft te betekenen.
Om te zorgen dat er geen sprake is van automatische besluitvorming en er altijd een mens meekijkt en beslist, wordt een indicatie door specialisten geanalyseerd en gewogen. Als er vervolgens aanleiding is tot verdere actie wordt de indicatie besproken met de leidinggevende die een nadere afweging maakt voor het vervolg. In de gevallen dat sprake is van een harde verdenking van bijvoorbeeld corruptie in relatie tot georganiseerde criminaliteit wordt uiteraard een passende aanpak gekozen.
De gehele aanpak is op dit moment nog in ontwikkeling en het perspectief van medewerkers speelt daarbij een belangrijke rol. De medezeggenschap is akkoord gegaan met de ontwikkelingsfase, neemt vanaf de start deel aan de begeleidingsgroep en stuurgroep en zal bij de landelijke inrichting en uitrol om instemming worden gevraagd. Het ondersteunen van alle integere politiemedewerkers en het belang van hun vertrouwen wordt nadrukkelijk onderkend.
Wat zijn atypische signalen waarop vreemd zoekgedrag geconstateerd gaat worden precies? Kunt u dit nader duiden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen hoe het juridisch raamwerk van dit systeem precies in elkaar zit? Is het een werkgever toegestaan om het zoekgedrag van medewerkers op deze manier te monitoren?
De verwerking van informatie door de politie wordt uitgevoerd binnen de wettelijke kaders van de Wet politiegegevens (WPG). Artikel 3 WPG vereist dat politiegegevens slechts worden verwerkt voor zover dit behoorlijk en rechtmatig is. Door middel van het actief loggen van de verwerking van politiegegevens kan de rechtmatigheid van de verwerking worden gecontroleerd. Het bijhouden en beoordelen daarvan volgt daarnaast uit artikel 4a WPG. Daarin is geregeld dat de politie passende technische en organisatorische maatregelen moet treffen om een passend beveiligingsniveau te waarborgen. Deze zogenaamde verplichting tot informatiebeveiliging vereist dat «logbestanden van gebeurtenissen die gebruikersactiviteiten, uitzonderingen en informatiebeveiligingsgebeurtenissen registreren, behoren te worden gemaakt, bewaard en regelmatig worden beoordeeld». De Autoriteit Persoonsgegevens heeft daarbij duidelijk aangegeven, dat deze (impliciete) monitoringsverplichting niet alleen achteraf geldt. Ook moeten de logbestanden proactief gecontroleerd worden op indicaties van onrechtmatige toegang of onregelmatig gebruik van politiegegevens. Om logbestanden te kunnen monitoren of beoordelen is het nodig om vooraf indicaties vast te stellen waarop deze beoordeling kan plaatsvinden.
In de WPG is tevens een expliciete verplichting voor de politie opgenomen om langs elektronische weg een aantal verwerkingen van politiegegevens in geautomatiseerde systemen vast te leggen (artikel 32a WPG). Deze verplichting tot logging vloeit voort uit EU richtlijn 2016/680 betreffende de gegevensbescherming inzake opsporing en vervolging. De logbestanden mogen uitsluitend worden gebruikt om te controleren of de gegevensverwerking rechtmatig is, om interne controle uit te oefenen, om de integriteit en de beveiliging van de gegevens te garanderen en om strafrechtelijke procedures te waarborgen. Hierbij omvat interne controle mede het voeren van interne tuchtprocedures.
Op basis van het gegevensbeschermingsrecht is het dus toegestaan, en zelfs verplicht dat dergelijke handelingen van politiemedewerkers worden gelogd en gemonitord.
De verplichting tot logging van artikel 32a WPG is nog niet in werking getreden. De EU richtlijn biedt de mogelijkheid tot uitstel van inwerkingtreding tot 2023. Dit geeft de politie ruimte en tijd om de ICT-systemen geleidelijk aan te passen.
Klopt het dat de MEOS-applicatie (Mobiel Effectier Op Straat) voor iedere operationele politieman beschikbaar is, inclusief aspiranten van politie vanaf hun eerste werkdag? Klopt het dat MEOS voor iedere individuele politieman 24 uur per dag beschikbaar is, 365 dagen per jaar? Klopt het dat MEOS door iedere politieman overal ter wereld (waar een internetaansluiting is) te raadplegen is?
De MEOS-applicatie is voor operationele doeleinden altijd en overal beschikbaar voor alle medewerkers in de operatie; hieronder vallen ook aspiranten die immers als onderdeel van hun opleiding ook ingezet worden op straat en daartoe worden toegerust met onder andere de MEOS-applicatie en zo de noodzakelijke ervaring hiermee opdoen. In het nieuwe politieonderwijs (PO 21) zijn aspiranten in het eerste jaar meer op school en zullen zij door middel van een speciale oefenomgeving -die op dit moment ontwikkeld wordt- zich bekwamen in het gebruik van het MEOS-systeem. Technisch bestaat de mogelijkheid MEOS te raadplegen in het buitenland, maar dit is uiteraard alleen geoorloofd als het om het operationeel belang gaat. Het is niet toegestaan politie informatie voor andere doeleinden dan de operationele taak te gebruiken.
Op welke wijze kan een politieman die zich oprecht zorgen maakt over een omstandigheid op de grens van werk en privé op een fatsoenlijke en rechtmatige wijze gebruik maken van informatie uit politiesystemen? Kunt u de beantwoording van deze casus toespitsen op 2 specifieke situaties: (1) er komen nieuwe buren waarbij de betrokken politieambtenaar in ernstige mate twijfelt of het aangaan van een normale burenrelatie zich verhoudt tot een integere beroepsuitoefening en (2) een familielid van de politieambtenaar gaat een relatie aan met een persoon die in zijn gedrag tekenen van een actieve criminele loopbaan laat zien?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven is het niet toegestaan politie informatie voor andere doeleinden dan de operationele taak te gebruiken. Als een politiefunctionaris in persoon, via een familielid of een andere nauwe relatie betrokken is bij een bepaalde situatie die op zichzelf aanleiding geeft tot het raadplegen van politiesystemen, dan moet deze functionaris die situatie bespreken met zijn leidinggevende. In veel van dergelijke situaties bestaat overigens per definitie de noodzaak om het eventuele veiligheidsrisico te melden bij de leidinggevende.
De handhaving van het vuurwerkverbod door gemeentelijke handhavers (domein 1) boa’s. |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de regeling van de Staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 4 september 2020, nr. IENW/BSK-2020/162203 tot wijziging van de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk in verband met het niet langer als consumentenvuurwerk aanwijzen van enkele typen vuurwerk?1
Ja.
Deelt u mijn waarneming dat met deze regeling een deel van het (F2 en F3) vuurwerk dat tijdens eerdere jaarwisselingen in Nederland was toegestaan, niet langer als toegestaan consumentenvuurwerk gekwalificeerd kan worden en daarmee valt onder de categorie illegaal vuurwerk?
Met de regeling2 wordt categorie F3 vuurwerk, enkelschotsbuizen, knalvuurwerk (inclusief knalstrengen) en vuurpijlen verboden voor consumenten. Hierdoor zijn de regels voor consumentenvuurwerk voor dit vuurwerk niet meer van toepassing en is het illegaal voor consumenten om dit vuurwerk af te steken, te vervoeren of in bezit te hebben. Ook mag dit vuurwerk vanaf 1 december 2020 niet meer aanwezig zijn bij opslaglocaties voor consumentenvuurwerk3.
Bent u bekend met de inhoud van uw brief d.d. 13 november 20202 over het kabinetsbesluit tot een tijdelijk vuurwerkverbod?2
Ja.
Deelt u mijn waarneming dat, in ieder geval voor de jaarwisseling 2020/2021, met de uitwerking van het in deze brief beschreven beleid de categorie toegestaan consumentenvuurwerk kleiner zal worden en de categorie illegaal vuurwerk (aanmerkelijk) uitgebreid zal worden?
Met het tijdelijke en eenmalige verbod op eindejaarsvuurwerk voor de jaarwisseling 2020/2021 mogen consumenten vuurwerk in de categorie F2 niet afsteken, in bezit hebben5, en/of vervoeren. Fop- en schertsvuurwerk, dat het gehele jaar verkrijgbaar is en mag worden afgestoken, blijft wel toegestaan. Dit is een inperking van het consumentenvuurwerk ten opzichte van de jaarwisseling 2019/2020.
Klopt het dat gemeentelijke handhavers domein 1 (boa’s) uitsluitend bevoegd zijn op het handhaven van consumentenvuurwerk en niet mogen handhaven op illegaal vuurwerk? Zit er qua bevoegdheden van boa’s een verschil tussen het handhavend optreden bij het tot ontbranding brengen van vuurwerk dan wel het vervoeren van vuurwerk? Mogen handhavers personen die (knal)vuurwerk afsteken staande houden tot de politie arriveert? Mag alleen de politie handhaven op illegaal vuurwerk?
Buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) Domein I (Openbare ruimte) zijn bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk buiten de toegestane afsteektijden. De komende jaarwisseling mag er vanwege het tijdelijk vuurwerkverbod geen vuurwerk worden afgestoken. Boa’s blijven bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk. Boa’s domein I kunnen niet strafrechtelijk handhaven op het bezit en vervoeren van vuurwerk (het voorhanden hebben). Zij mogen dus bij personen die vuurwerk afsteken verbaliserend optreden. Voor het handhaven op bezit en vervoer en inbeslagname kunnen boa’s mensen staande houden tot de politie arriveert.
Kunt u beschrijven hoe de wettelijke bevoegdheid van boa’s in relatie tot het handhaven van de vuurwerkwetgeving (in brede zin) geregeld is? Kunt u hierin betrekken welke betekenis aan het begrip «vuurwerk» in artikel 2.3.6 Vuurwerkbesluit moet worden toegekend: consumentenvuurwerk, illegaal vuurwerk, of beide? Hoe verhoudt zich dit tot de feitcode die het Openbaar Ministerie voor dit strafbare feit hanteert («consumentenvuurwerk»)? Kunt u hierin betrekken lijst 1 van de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar?3
Boa’s zijn belast met de opsporing van de strafbare feiten in hun domein, zoals vastgelegd in de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar. Artikel 2.3.6 Vuurwerkbesluit is opgenomen in Domeinlijst I. Op het tot ontbranding brengen van vuurwerk kunnen dus de boa’s in domein I handhavend optreden. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 5, betreft het hier al het vuurwerk, behalve fop- en schertsvuurwerk.
Boa’s kunnen zelfstandig handhaven op het afsteken van vuurwerk. Onder andere vanwege de veiligheid zijn boa’s niet belast met het determineren van het afgestoken vuurwerk en het afvoeren van vuurwerk. Boa’s kunnen dus bij het horen van een knal of zien van een vuurpijl een proces-verbaal schrijven op feitcode H171.
Deelt u mijn mening dat het beslist onwenselijk is als uitsluitend de politie handhavend kan optreden bij illegaal afgestoken vuurwerk? Legt dit niet onevenredig veel druk bij de toch al overbelaste politie?
Buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) Domein I (Openbare ruimte) zijn bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk buiten de toegestane afsteektijden. Boa’s en politie opereren complementair en versterken elkaar. Boa’s zijn de ogen en oren op straat en kunnen daar ingrijpen waar de leefbaarheid wordt aangetast. De politie is primair aan zet wanneer het gaat om het handhaven van de openbare orde en de veiligheid. In situaties waar sprake is van verhoogd risico, treden boa’s in principe niet op. Dat heeft te maken met het leefbaarheidscriterium dat volgt uit de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar.7 Daarin is opgenomen dat boa’s niet optreden wanneer er sprake is van een te verwachten gevaarlijke of gewelddadige setting. Wanneer de boa dergelijke situaties tegenkomt, zal hij een beroep doen op de politie. Hierover dienen lokale afspraken gemaakt te worden.
Bent u voornemens te regelen dat ook gemeentelijke handhavers domein 1 kunnen handhaven op illegaal (verboden) vuurwerk, zeker tijdens de dagen en nachten rond de komende jaarwisseling? Kloppen berichten dat deze handhavers nu al uit diensten worden uitgeroosterd, omdat ze simpelweg geen bevoegdheid hebben om op te treden? Op welke wijze kan dit «juridische gat» op zo kort mogelijke termijn gedicht worden?
Boa’s domein I (Openbare Ruimte) zijn reeds bevoegd voor de strafrechtelijke handhaving van het tot ontbranding brengen van vuurwerk buiten de toegestane afsteektijden. Aangezien deze handhavers onder andere werkgevers, zoals gemeenten, vallen, kan ik geen uitspraken doen over hun dienstroosters. Zoals ik heb geantwoord bij vraag 7, treden boa’s Domein I niet op wanneer er sprake is van een te verwachten gevaarlijke of gewelddadige setting. Dat is geen juridisch gat, maar een bewuste en verantwoorde keuze. Er dienen lokale afspraken gemaakt te worden over de dagen en tijden waarop boa’s worden ingezet evenals de manier van samenwerking met de politie indien zij op zaken stuiten die hun bevoegdheid overstijgt, daarbij het leefbaarheidscriterium in acht nemend.
Bent u bereid, gelet op de urgentie van het onderwerp, deze vragen op zo kort mogelijke termijn, doch uiterlijk vóór 28 december 2020 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Meerdere OMT-leden bedreigd en thuis opgezocht' |
|
Maarten Groothuizen (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van bovengenoemd bericht?1
Ja.
Klopt het dat meerdere leden van het OMT zijn bedreigd? Kunt u aangeven of hiertegen (al) is opgetreden?
De politie heeft mij laten weten op de hoogte te zijn van de bedreigingen en daar waar mogelijk nader onderzoek naar te doen. Zoals uw Kamer weet kan ik over lopende zaken niet verder in detail treden.
Deelt u de mening dat de bedreigingen volstrekt onacceptabel zijn?
Die mening deel ik. Bedreiging of het anderszins overtreden van de wet is in z’n algemeenheid niet toelaatbaar, en is zeker jegens personen met een publieke taak of personen die vanuit hun expertise mij of het kabinet adviseren volstrekt onacceptabel. Kamerleden, leden van het OMT, wetenschappers en ambtenaren moeten zich te allen tijde vrij en veilig kunnen voelen, zowel in hun beroepsuitoefening als privé. Voor Kamerleden en OMT-leden brengt dat ook met zich mee dat zij zich vrij moeten voelen hun standpunten in het openbaar toe te lichten. Voor OMT-leden is dat ook een onderdeel van hun adviserende taak.
Leden van het OMT kunnen bij de politie aangifte doen van bedreiging. In het geval van meldingen of aangiften van bedreiging door Kamerleden is het Team Bedreigde Politici van de politie-eenheid Den Haag en het Openbaar Ministerie aangewezen om dit op te pakken. Het Openbaar Ministerie zal in dit soort zaken gevolg geven aan iedere opsporingsindicatie. Per zaak wordt heel nauwkeurig gekeken wat kan en moet gebeuren om verdachten op te sporen. Daarbij worden alle mogelijkheden benut.
OMT-leden, politici en ambtenaren hebben allen een publieke taak. Indien er sprake is van een strafbare gedraging tegen iemand met een publieke taak dan zullen politie en het Openbaar Ministerie daar streng en snel tegen optreden, conform de opsporings- en vervolgingsafspraken zoals omschreven in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA).2
Deelt u de mening dat het thuis opzoeken van wetenschappers, maar ook van politici, ambtenaren en anderen die zich voor de publieke zaak inzetten, niet aanvaardbaar is vanwege de intimiderende werking die hiervan uitgaat? Zo ja, wat kunt u doen om dit verschijnsel tegen te gaan? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, vanzelfsprekend zonder in details te treden, garanderen dat leden van het OMT adequaat worden beveiligd, indien daar noodzaak toe is? Welke knelpunten ziet u bij het beveiligen van de OMT-leden?
Indien dreiging en risico daartoe aanleiding geven worden door de overheid passende beveiligingsmaatregelen genomen. Deze zijn aanvullend op de maatregelen die personen of hun werkgever zelf kunnen treffen om weerstand te bieden tegen de dreiging. De verantwoordelijkheid voor het treffen van deze aanvullende maatregelen is belegd bij de lokale hoofdofficier van justitie.
In algemene zin kan ik aangeven, zoals ik uw Kamer heb laten weten in mijn brief over het brede offensief tegen georganiseerde criminaliteit3, dat de vraag naar beveiligingsmaatregelen is toegenomen. Daarom heb ik structurele middelen beschikbaar gesteld ter versterking van het stelsel bewaken en beveiligen over de gehele linie. Beveiligingsmaatregelen kunnen hierdoor tijdig, effectief en adequaat ingezet worden wanneer er sprake is van dreiging, risico of de mogelijkheid van geweld.
Is het nog steeds de bedoeling dat het gewijzigde Handelsregisterbesluit per 1 januari 2021 inwerking treedt, zodat de woonadressen van alle natuurlijke personen dan worden afgeschermd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn daarmee dit soort praktijken dan opgelost? Welke gaten blijven er in het systeem, waardoor kwaadwillenden gemakkelijk informatie kunnen opvragen over woonadressen? Hoe kunnen natuurlijke personen in de tussentijd regelen dat hun woonadressen worden afgeschermd?
De Staatsecretaris van EZK heeft u in het schriftelijk overleg over Ondernemen en Bedrijfsfinanciering geïnformeerd dat de Kamer van Koophandel op korte termijn kan overgaan tot het afschermen van woonadresgegevens.4 In het handelsregister zijn woonadressen dan nog altijd wel opgenomen, maar ze zijn niet meer openbaar. Er geldt een uitzondering voor autoriteiten die een gerechtvaardigde grond hebben om ze te raadplegen (bijvoorbeeld deurwaarders). Indien het woonadres van de ondernemer gelijk is aan het vestigingsadres van de onderneming, dan blijft het adres echter zichtbaar in het handelsregister als vestigingsadres. Dit is de strekking van de aanpassing van het Handelsregisterbesluit 2008 die in voorbereiding is. Deze moet nog worden voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens en de Raad van State. Inwerkingtreding van de afscherming van woonadressen wordt voorzien uiterlijk per 1 juli 2021.
Verder wordt door middel van nieuwe gebruiksvoorwaarden voor handelsregisterinformatie ook het gebruik van adresgegevens door derden strikter gereguleerd om de privacy van geregistreerde personen beter te beschermen.
Daarnaast wil ik benadrukken dat als een ondernemer zijn privésfeer sterk wil afschermen hij hier bij de keuze van een vestigingsadres rekening mee kan houden. Veel ondernemers zijn niet afhankelijk van een fysieke of vaste werkplek en werken vanuit huis of op locaties van klanten. Ook als dit het geval is kan de ondernemer de keuze maken voor een ander vestigingsadres dan zijn woonadres. De praktijk biedt hiervoor verschillende oplossingen, zoals een vestiging bij een domicilieverlener. Zo biedt de Nederlandse Vereniging voor Journalisten (NVJ) leden die online of fysiek bedreigd worden de mogelijkheid gebruik te maken van het vestigingsadres van de NVJ. Ik heb uw Kamer bij brief van 17 december jl. over bovenstaande tevens nader geïnformeerd naar aanleiding van de motie van het lid Yesilgöz-Zegerius c.s.5
Bent u bereid uw antwoorden2 op vragen van het lid Groothuizen (D66) over het afschermen van de gegevens van advocaten in het kadaster te herzien en daarbij ook te kijken naar wetenschappers, politici en bestuurders? Zo niet, waarom niet?
Op schriftelijke vragen van het lid Groothuizen (D66) over het afschermen van de gegevens van advocaten in het kadaster heeft de Minister voor Rechtsbescherming bij brief d.d. 20 april 20207 aangegeven dat afscherming van persoonsgegevens in het Kadaster mogelijk is. In artikel 37a van het Kadasterbesluit, dat op 1 juli 2019 in werking is getreden, is geregeld dat persoonsgegevens bij het Kadaster vanwege veiligheidsoverwegingen afgeschermd kunnen worden. Voorwaarde is dat personen zijn opgenomen in het stelsel bewaken en beveiligen. Dit kan gelden voor personen in het zogenoemde rijksdomein die vanwege het nationale belang van het ambt op de limitatieve lijst van het stelsel bewaken en beveiligen staan. Voor personen die vallen binnen het decentrale gedeelte van het stelsel bewaken en beveiligen geldt dat Politie en OM beoordelen of de dreiging aanleiding geeft om een persoon op te nemen in het stelsel bewaken en beveiligen. Deze regeling is niet beperkt tot alleen advocaten, maar kan ook gelden voor andere beroepsgroepen, waaronder OMT-leden.
Hoe staat het met uw onderzoek naar het verschijnsel «doxing» en de manier waarop hiertegen op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming kan worden opgetreden, zoals u heeft toegezegd op 24 november jl?
Het verschijnsel «doxing» is het vergaren en eventueel publiceren van (persoonlijke) gegevens van een individu, vaak met de bedoeling om het «slachtoffer» voor schut te zetten. Daarnaast kan het gaan om intimidatie, chantage en te kijk zetten, maar tevens om activisme waarbij misstanden aan de kaak worden gesteld.
Het (her)publiceren van iemands persoonsgegevens is een verwerking van persoonsgegevens, waarop de AVG van toepassing is. Zoals bij elke verwerking van persoonsgegevens, moet degene die die persoonsgegevens (her)publiceert, zich kunnen beroepen op een van de zes grondslagen van de AVG. Dat is bij doxing vaak niet mogelijk, waarmee grofweg gesteld kan worden dat doxing niet is toegestaan volgens de AVG. Dit nog daargelaten dat wanneer bijzondere persoonsgegevens in het spel zijn, de verwerking daarvan verboden is op grond van de AVG, tenzij aan een van de voorwaarden uit artikel 9 AVG wordt voldaan. Ook daar zal bij doxing geen sprake van zijn.
Het heeft de voorkeur van het kabinet om niet op elk fenomeen op internet een separaat beleidskader te ontwikkelen, maar om deze fenomenen steeds te categoriseren en van daaruit een handelingskader aan slachtoffers en aan handhavers te bieden. Ik heb er daarom voor gekozen geen separaat onderzoek te starten naar het fenomeen doxing; het beleidskader rond de aanpak van verschillende vormen van internetpesten, dat op korte termijn aan uw Kamer zal worden aangeboden, zal ook van toepassing zijn op privacyschendingen in de vorm van doxing.
De AP is bekend met «doxing». De AP is als toezichthouder bevoegd om tegen dergelijke inbreuken op de AVG op te treden.
De uitvoering van de compensatieregeling eHerkenning |
|
Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief van 12 juni 2020 over «Kosteloos inlogmiddel voor de belastingaangifte in het bedrijvendomein» (Kamerstuk 34 972 nr. 47)?
Ja.
Herinnert u zich dat u aangaf dat de compensatieregeling zo simpel mogelijk gehouden moet worden en dat er een specifiek «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel zou komen waarmee de ondernemer «alleen belastingaangifte kan doen en online de bijpassende compensatie kan aanvragen» (Kamerstuk 34 972 nr. 47)?
Ja.
Kunt u stap voor stap toelichten hoe ondernemers die vóór de introductie van het specifieke «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel op 12 juni 2020 al eHerkenning hadden aangeschaft toch hun recht op compensatie kunnen benutten?
Het specifieke «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel is op 18 februari 2020 als eerste op de markt gebracht door Digidentity. Kort na de brief van 12 juni zijn de andere vijf leveranciers gevolgd. Vanaf het moment dat het specifieke Belastingdienst EH3 inlogmiddel beschikbaar kwam (dus vanaf 18 februari 2020), konden organisaties kiezen voor zo’n specifiek inlogmiddel.
Er zijn zes erkende leveranciers, die in concurrentie met elkaar de inlogmiddelen aanbieden. De leveranciers hanteren hierbij verschillende voorwaarden en prijzen. Bij vijf van de zes leveranciers kan een volwaardig EH3 inlogmiddel dat is aangeschaft voor 12 juni 2020 kosteloos worden omgezet naar een Belastingdienst EH3 inlogmiddel (een zogenaamde «downgrade»). Bij Digidentity is dit niet van toepassing, omdat deze leverancier al vanaf 18 februari 2020 het beperkte Belastingdienst-inlogmiddel levert. Als eerste stap ruilt de ondernemer bij de bestaande leverancier het normale eHerkenning inlogmiddel om voor het specifieke «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel. Als tweede stap vraagt de ondernemer met dit specifieke «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel bij RVO de compensatie aan.
Met het specifieke Belastingdienst EH3 inlogmiddel kan sinds 30 november bij RVO de compensatie worden aangevraagd. Zie ook:
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de uitvoering van de compensatieregeling eHerkenning? Per wanneer konden ondernemers de compensatie bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) aanvragen? Hoeveel ondernemers hebben dit reeds gedaan en kunt u daarbij een splitsing maken tussen ondernemers die direct het «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel hebben aangevraagd en de ondernemers die hun eerder aangevraagde eHerkenningssysteem moesten «downgraden» om de compensatie te kunnen aanvragen? Hoe werkt de «downgrade» precies, vanaf wanneer was dit mogelijk, en hoe kunnen ondernemers hun eHerkenningsmiddel ook weer «upgraden»? Welke kosten gaan gepaard met een «downgrade» en later weer een «upgrading»? Welke eisen stelt de RVO aan een aanvraag tot compensatie eHerkenning en waarom?
De regeling is op 30 november 2020 door RVO open gesteld. De maximale beschikkingsstermijn is 8 weken. In veel gevallen staat de EUR 24,20 echter binnen twee dagen op de rekening. Tot en met 25 januari 2021 zijn 1014 aanvragen ingediend en uitbetaald. RVO kan bij het inloggen met het specifieke «eHerkenning Belastingdienst» middel niet zien of dit eerst een generiek te gebruiken eH3 inlogmiddel is geweest. Een uitsplitsing is dus helaas niet te geven.
Bij vijf van de zes leveranciers is een «downgrade» mogelijk. In die gevallen wordt zo’n downgrade kosteloos verzorgd bij de betreffende leverancier. Voor een «upgrade» gaat de klant naar zijn bestaande leverancier. Dit is echter niet kosteloos, omdat wordt overgestapt op een uitgebreidere dienstverlening met een andere prijs. De exacte prijs is afhankelijk van de leverancier en het gewenste dienstenpakket. Bij het «downgraden van een normaal EH3 inlogmiddel en het later weer «upgraden», is de eerste handeling kosteloos en moet voor de tweede handeling een meerprijs worden betaald.
RVO vraagt:
Een inlog met het speciale «eHerkenning Belastingdienst» waarmee het recht op compensatie bewezen wordt, en gegevens uit het Handelsregister opgehaald worden
Een IBAN-nummer (en bij buitenlandse rekeningnummers een BIC) voor het uitbetalen van de compensatie
Een e-mailadres voor het toezenden van de beschikking
Een vinkje als bevestiging voor het indienen van de aanvraag
Wij krijgen signalen dat alleen ondernemers die het vanaf augustus 2020 beschikbare speciale «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel hebben aangeschaft direct in aanmerking komen voor compensatie en dat ondernemers die voor augustus eHerkenning hebben aangevraagd tegen kosten of een voucher het aanvraagmiddel kunnen «downgraden» en dan pas compensatie kunnen aanvragen; kunt u hierop reflecteren? Klopt het dat deze ondernemers dus om compensatie eHerkenning te krijgen een «downgrade» moeten aanvragen welke gepaard gaat met kosten die zij niet financieel gecompenseerd krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dit voor ondernemers die voor augustus 2020 eHerkenning hebben aangevraagd onrechtvaardig voelt? Waarom is hiertoe besloten en wat is het marginale bedrag van 24 euro, maar bovenal het uiterst onwenselijke idee dat ondernemers moeten betalen voor het doen van belastingaangifte, waard wanneer de ondernemer door de «downgrade» toch extra kosten moet maken?
Het specifieke Belastingdienst EH3 inlogmiddel is sinds 18 februari 2020 verkrijgbaar bij Digidentity en medio juni ook bij de overige leveranciers. Iedereen die het speciale Belastingdienst EH3 inlogmiddel heeft aangeschaft of kosteloos omgeruild, kan zonder verdere kosten compensatie aanvragen bij RVO. De signalen die u heeft ontvangen hebben er mogelijk mee te maken dat er mensen zijn die met hun normale eHerkenning inlogmiddel bij RVO hebben geprobeerd de compensatie aan te vragen. Deze aanvragers hebben toen een foutmelding ontvangen bij het inloggen. Daarom wordt er nu nog nadrukkelijker op gewezen dat deze aanvragers eerst hun middel moeten «downgraden». De voucher is van toepassing bij aanbieder Reconi. Deze geeft klanten bij het downgraden een voucher ter waarde van het prijsverschil tussen het normale eHerkenning inlogmiddel en het speciale «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel. Deze klanten kunnen hun middel dus kosteloos omzetten en krijgen daarnaast een voucher voor een langere looptijd van het specifieke Belastingdienstmiddel.
Herinnert u zich de opmerking dat «de uitwerking en het online aanvragen van de compensatie in augustus 2020 gereed zou kunnen zijn» (Kamerstuk 34 972, nr. 47)? Klopt het dat ondernemers die in september 2020 eHerkenning hebben aangevraagd, in tegenstelling tot genoemde maand onder vraag vijf, niet altijd het speciale «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel ontvingen en dus ook een «downgrade» moesten aanvragen tegen een machtiging die kan oplopen tot vijftien euro? Zo ja, graag een toelichting op de datum en de genoemde kosten. Zo nee, waarom niet?
Ja, dat herinner ik mij. Het klopt niet dat ondernemers in september 2020 niet altijd het speciale «eHerkenning Belastingdienst» inlogmiddel ontvingen. Iedereen kon in september 2020 kiezen voor een volwaardig EH3 inlogmiddel of het speciale Belastingdienst EH3 inlogmiddel. Alle organisaties die dit laatste middel hebben aangevraagd, hebben dit ook geleverd gekregen. Er is mij wel één geval bekend waarbij de leverancier een fout had gemaakt, maar dit is inmiddels door de leverancier gecorrigeerd.
In uw Kamerbrief noemde u een groep van ongeveer 350 rechtspersonen die wel aangifteplichtig zijn in de loonheffing en vennootschapsbelasting (Vpb), maar zich niet kunnen inschrijven in het Handelsregister (Kamerstuk 34 972, nr. 47); hoeveel organisaties heeft de Belastingdienst aangeschreven? Hoeveel organisaties hebben een bedrag met een maximum van 450 euro gefactureerd bij de Belastingdienst, het maximumbedrag wat de Belastingdienst vergoedt aan organisaties die zich niet in het Handelsregister kunnen inschrijven en commerciële aangiftesoftware of een fiscaal dienstverlener moeten gebruiken voor het doen van aangifte loonheffing of Vpb? Heeft u zicht op het definitieve aantal rechtspersonen welke zich niet kunnen inschrijven in het Handelsregister, maar wel aangifteplichtig zijn?
De Belastingdienst heeft ongeveer 540 organisaties benaderd die zich niet kunnen inschrijven in het Handelsregister en hen gewezen op de mogelijkheid gebruik te maken van commerciële aangiftesoftware of een fiscaal dienstverlener. Zoals de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik aan uw Kamer aankondigden1, heeft de Belastingdienst een compensatieregeling geïmplementeerd om rechtspersonen die aangifte loonheffing en vennootschapsbelasting moeten doen, maar hiertoe geen eHerkenning kunnen aanvragen, te compenseren voor het gebruik van commerciële aangiftesoftware of een fiscaal dienstverlener. Eind september is deze regeling in de Staatscourant gepubliceerd (Stcr 2020, 50702). Na bekendmaking van de regeling heeft de Belastingdienst nieuwsberichten geplaatst op de website van de Belastingdienst, het Forum Fiscaal Dienstverleners en op socialmediakanalen.
Er zijn 113 verzoeken tot compensatie ingediend (peildatum 4 januari 2021). Uiterlijk in maart 2021 zal de Belastingdienst alle organisaties aanschrijven die zij in beeld heeft als organisaties die vallen onder de reikwijdte van de beleidsregel en die op dat moment nog geen aanvraag voor compensatie hebben ingediend over kalenderjaar 2020. De organisaties kunnen tot eind 2021 hun aanvraag voor compensatie over kalenderjaar 2020 indienen.
Het definitieve aantal rechtspersonen dat zich niet kan inschrijven in het Handelsregister, maar wel verplicht is aangifte loonheffing en vennootschapsbelasting te doen staat niet vast. Dit komt allereerst doordat er rechtspersonen kunnen zijn of opgericht kunnen worden die aangifte moeten doen, maar dit nog niet eerder gedaan hebben en daarom niet bekend zijn bij de Belastingdienst. Daarnaast kunnen rechtspersonen opgeheven worden, als gevolg waarvan op enig moment geen aangifteplicht meer zal bestaan.
Klopt het dat de identificatie voor aanvraag eHerkenning fysiek moet plaatsvinden bij een erkende leverancier? Zo ja, deelt u de mening dat het digitaal aanleveren van gegevens ook mogelijk moet zijn gezien de huidige COVID-19 omstandigheden? Zo nee, kunt u toelichten hoe het dan wel zit en op welke manier een ondernemer naast de fysieke identificatie ook op andere manieren eHerkenning aan kan vragen?
Indien een organisatie eHerkenning aanvraagt, is identificatie een onderdeel van het controleproces van de leverancier. Een bevoegd vertegenwoordiger kan kiezen tussen een fysieke identificatie of online identificatie door gebruik te maken van een Identity Verificatie app. Het is dus niet zo dat identificatie uitsluitend fysiek mogelijk is. Indien gekozen wordt voor fysieke identificatie, dan gebeurt dit op een verantwoorde COVID-proof wijze. De controleurs die de personen fysiek identificeren moeten strikte COVID-protocollen volgen en fysiek contact is uitgesloten.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het rücksichtsloos afsluiten van energie in een seniorenwoning |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Geen licht, geen tv, je doucht met koud water»?1
In het algemeen merk ik op dat in het onderstaande de naam van de betreffende bewoner uit het krantenartikel omwille van de privacy bewust is weggelaten. Ook andere tot de persoon herleidbare gegevens zijn om die reden weggelaten.
Iedere afsluiting van gas- en elektriciteit wegens achterstallige betalingen is een situatie die treurig is voor de afgeslotene en is een situatie die door mij en ook door leveranciers en netbeheerders bij voorkeur wordt voorkomen. Afsluiten van energie mag dan ook niet zomaar. In iedere situatie met een betalingsachterstand moet door leveranciers en de netbeheerders het afsluitbeleid worden gevolgd2. Hierin staat ook de verplichting om degene met een betalingsachterstand voorafgaand aan het afsluiten te wijzen op schuldhulpverlening3. In deze betreurenswaardige situatie is de bewoner verschillende malen erop gewezen dat de energierekening volledig moest worden betaald. De gehele periode vanaf het niet betalen van de energierekening en het uiteindelijke afsluiten heeft gelopen van 2018 tot begin 2020, na ook tussenkomst van de rechter. In deze periode is de bewoner ook gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening4.
De wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening5, die op 1 januari 2021 in werking is getreden, zal energieafsluitingen verder verminderen door het vroeg signaleren van schulden. De wetswijziging regelt dat gemeenten betalingsachterstanden van onder meer energieleveranciers mogen ontvangen om de inwoners actief schuldhulpverlening aan te bieden. Hiermee is nu expliciet wettelijk geregeld dat het tot de wettelijke taken van gemeenten behoort om op basis van signalen van schuldeisers actief aan inwoners schuldhulpverlening aan te bieden en dat gemeenten bevoegd zijn daartoe persoonsgegevens te verwerken.
Afsluitingen zijn ernstige ingrepen en ik heb mij er daarom van vergewist dat het afsluitbeleid is gevolgd en dat de nodige waarschuwingen aan de bewoner zijn uitgebracht. In de specifieke situatie die wordt genoemd in het krantenbericht waaraan in de vragen wordt gerefereerd hebben zowel de energieleverancier (Eneco) als de netbeheerder (Stedin) meerdere pogingen ondernomen om contact te krijgen met de bewoner, maar hier is niet op gereageerd door de bewoner6.
De bewoner heeft nu een nieuw energiecontract. De bewoner is voorafgaand aan het beëindigen van het leveringscontract door Eneco gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening. Eneco heeft laten weten tevens de melding bij de gemeente te hebben gedaan. Ook Stedin heeft meerder malen gewaarschuwd dat bij het niet volledig betalen van de energierekening er afsluiting zou volgen.
De betreurenswaardige situatie, die heeft geleid tot het afsluiten van energie wegens het niet volledig betalen van de energierekeningen, is begonnen in 2018 en uiteindelijk is er begin 2020 afgesloten. In deze tijd zijn er zowel door de energieleverancier als door de netbeheerder verschillende pogingen gedaan om hierover in contact te treden met de bewoner. Dat er «rücksichtslos» zou zijn afgesloten, vind ik daarom te stellig. Dit neemt niet weg dat ik vind dat energieafsluitingen verder verminderd moeten worden. Met de eerder genoemde recente wijziging van de Wet gemeentelijk schuldhulpverlening en het naar aanleiding daarvan gesloten Landelijk Convenant Vroegsignalering, waaraan ook de energiesector deelneemt, zijn concrete stappen gezet om energieafsluitingen vanaf dit jaar zoveel mogelijk te voorkomen.
Het landelijke Convenant Vroegsignalering vergemakkelijkt de samenwerking tussen leveranciers en gemeenten. De leveranciers geven zorgelijke betalingsachterstanden op de vaste lasten huur, energie, water en de zorgverzekering door aan de gemeenten. Per 1 januari 2021 is wettelijk geregeld dat gemeenten vervolgens contact opnemen met de betrokkenen om samen zo snel mogelijk aan een oplossing te gaan werken. Het convenant is op 10 november 2020 ondertekend door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de branchevereniging voor schuldhulpverlening (NVVK), de landelijke brancheorganisatie van woningcorporaties (Aedes), Energie Nederland, de Vereniging van drinkwaterbedrijven in Nederland (VEWIN) en Zorgverzekeraars Nederland.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat Stedin de energie heeft afgesloten bij het betreffende seniorenflatje, in plaats van de meneer te benaderen om de rekeningen toe te lichten en een schappelijke regeling te treffen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat meneer in de seniorenwoning een half jaar bleef afgesloten van energie, zonder dat een nieuwe aansluiting geregeld werd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Stedin de zorgplicht en de zorgvuldigheidseisen overschreden, mede gezien het feit dat het een seniorenwoning betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Stedin om te voorkomen dat mensen zo bruusk worden afgesloten van energie?
De samenwerking tussen energiebedrijven, waaronder ook Stedin, en gemeenten bij het vroeg signaleren van schulden zal verder beschermen tegen energieafsluitingen. De recente wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en het landelijke Convenant Vroegsignalering geven een impuls aan het vroeg signaleren van schulden. Aanvullend overleg is daarom niet nodig.
Bent u bereid de regelgeving zo aan te scherpen dat energiemaatschappijen mensen niet rücksichtloos afsluiten, maar contact opnemen en overgaan tot het treffen van een regeling dan wel schuldhulpverlening?
Zie antwoord vraag 1.
ZZP-ers die nog steeds geweerd worden bij schuldhulpverlening |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Schuldhulpverlening: «Belachelijk dat veel gemeenten hun plicht verzuimen»»?1
Ik vind dat ZZP’ers met schulden de hulp moeten krijgen die ze nodig hebben. Wij hebben daarom meerdere keren onderstreept dat gemeenten een brede toegang tot de schuldhulpverlening voor ZZP’ers met schulden moeten organiseren.
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Jasper van Dijk die de regering verzoekt om er in overleg met gemeenten voor te zorgen dat groepen zoals zzp'ers, jongeren en studenten niet langer worden uitgesloten van gemeentelijke schuldhulpverlening en tevens de Kamer te rapporteren indien gemeenten nog wel dergelijke groepen uitsluiten?2
Ja. U bent over de uitvoering van uw motie geïnformeerd in de voortgangsbrief over de Brede Schuldenaanpak in 2019.3 Mede naar aanleiding van deze motie is de rechtspositie van mensen met schulden die hulp vragen aan de gemeente per 1 januari 2021 in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening verbeterd.4 Als een inwoner om hulp vraagt (mondeling of schriftelijk), geeft de gemeente een beschikking af met daarbij een plan van aanpak schuldhulpverlening. Toegang tot hulp kan alleen met een gemotiveerde beschikking worden geweigerd. Weigering moet een uitzondering zijn. Ook is geïnvesteerd in ondersteuning van gemeenten en de uitwisseling van best practices tussen gemeenten. Zo heeft het programma Schouders Eronder afgelopen december een werkwijzer voor gemeenten gepubliceerd.5
Hoe kan het dat er nog steeds gemeenten zijn die zzp'ers weren bij de schuldhulpverlening?
Het is de oorspronkelijke memorie van toelichting van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening uit 2010 die onduidelijkheid veroorzaakt over de toegang tot schuldhulpverlening aan zelfstandigen. Ik en mijn voorganger hebben meerdere keren verduidelijkt dat dit geen basis vormt om ZZP’ers als groep te weren.6 In de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt de onduidelijkheid in de oorspronkelijke toelichting op de Wgs uit 2010 over de toegang van zelfstandigen tot schuldhulpverlening rechtgezet.
Waarom is niet aan de Kamer gerapporteerd dat er nog steeds gemeenten zijn die dergelijke groepen uitsluiten?
Gemeenten zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Over de lokale invulling en uitvoering van de schuldhulpverlening legt het college van burgemeester en Wethouders verantwoording af aan de gemeenteraad.
De Inspectie SZW heeft meerdere keren onderzoek gedaan naar de toegang tot en de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening. U heeft deze rapporten ontvangen. Ook in het rapport «Op weg naar financiële redzaamheid. Rode draden inspectieonderzoeken schuldhulpverlening en aandachtspunten vervolgonderzoek» heeft de Inspectie aandacht voor ZZP’ers met schulden.7 U heeft dit rapport ontvangen als bijlage bij de Kamerbrief over de intensivering van de Armoede- en Schuldenaanpak.8 In deze Kamerbrief wordt daarnaast aangekondigd dat VNG-realisatie in 2021 met subsidie van SZW een impuls geeft aan de verbetering van dienstverlening aan zelfstandig ondernemers met Schulden.
Waar kunnen zzp'ers en andere groepen zich melden indien zij ten onrechte geweerd worden bij de gemeentelijke schuldhulpverlening?
Vanaf 1 januari 2021 geldt de gewijzigde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Deze wijziging geeft ZZP’ers een sterkere rechtspositie. In de wet staat duidelijk dat iedere persoon een beschikking moet ontvangen, ook als iemand hulp wordt geweigerd. Mensen die ten onrechte geweerd worden bij de gemeentelijke schuldhulpverlening kunnen in bezwaar – en zo nodig in beroep – gaan tegen deze beschikking.
Wat gaat u doen om te garanderen dat zzp'ers alsnog overal terecht kunnen bij de gemeentelijke schuldhulpverlening?
Zoals u kunt lezen in de bovenstaande antwoorden, zet ik alle beschikbare middelen in om te zorgen dat ZZP’ers overal terecht kunnen bij de gemeentelijke schuldhulpverlening. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is gewijzigd, meerdere subsidies zorgen dat gemeenten ondersteund worden bij het beter inrichten van de dienstverlening en ik communiceer actief richting gemeenten dat ze hiermee aan de slag moeten. Zo heeft de toenmalige staatssecretaris op 12 januari jl. een brief gestuurd aan alle verantwoordelijke wethouders met informatie over de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK), de uitstel van terugbetaling op de lening bedrijfskapitaal Tozo, de schuldhulpverlening aan ondernemers en de steun bij de heroriëntatie van zelfstandigen. U heeft een afschrift van deze brief ontvangen9
De genoemde wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is daarnaast een impuls voor de vroegsignalering van schulden. Hierbij geven woningverhuurders, zorgverzekeraars en energie- en drinkwaterleveranciers betalingsachterstanden door op basis waarvan gemeenten gericht aan inwoners hulp aanbieden. De betreffende inwoners kunnen ook ondernemers met schulden zijn. In december heb ik nogmaals in het gemeentenieuws van SZW benadrukt dat ZZP’ers niet geweigerd kunnen worden. U heeft hier een afschrift van ontvangen.10
De landelijke campagne «Kom Jij Eruit?» is versneld en opgeschaald in verband met de coronacrisis.11 De focus van de campagne ligt dit najaar expliciet op het bereiken van nieuwe groepen zoals jongeren en ZZP’ers. Voor ondernemers getroffen door de coronacrisis heeft KVK daarnaast een digitaal en telefonisch informatie en adviesloket ingericht. Op www.kvk.nl/zwaar-weer is informatie te vinden over regelingen, financiering en stoppen of doorgaan. Voor een persoonlijk adviesgesprek is het telefoonnummer 0800 2117 geopend. In deze maatwerk gesprekken is ruimte voor zowel persoonlijke als zakelijke aspecten. Sommige ondernemers gaan zelf aan de slag en anderen worden doorverwezen naar een volgende partij die hulp kan bieden. KVK heeft met veel partijen samenwerkingsafspraken gemaakt.
Het artikel ‘Stukken bos kaalgekapt in Estland voor Nederlandse biomassacentrales’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Lammert van Raan (PvdD), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Stukken bos kaalgekapt in Estland voor Nederlandse biomassacentrales»?1
Ja.
Herkent u de uitkomsten van dit onderzoek? Wat is uw reactie op de onderzoeksresultaten?
Ik herken het beeld dat het onderzoek schetst niet, maar dergelijke signalen worden zoals eerder aangegeven serieus genomen en onderzocht. Nederland stimuleert alleen duurzaam bosbeheer door middel van de duurzaamheidseisen verbonden aan de SDE++. De nationale eisen die in Nederland gelden voor de inzet van houtige biomassa behoren tot de strengste van de wereld. De houtpellets die in Nederland ingezet worden, komen in de praktijk veelal uit de reststromen van de reguliere productie van hout, bijvoorbeeld zaagsel uit houtzagerijen of tak en tophout uit het bos. Houtpellets worden ook gemaakt van (delen van) bomen, bijvoorbeeld (i) uit dunningshout (uit houtkap bedoeld om bomen in de directe omgeving ruimte, licht en lucht te gunnen om beter te kunnen groeien) of (ii) bomen waarvan het hout niet geschikt is voor het produceren van planken, bijvoorbeeld door ziekte of kromheid. In alle gevallen geldt dat het onttrekken van hout uit het bos, zij het van hele bomen of takresten, niet ten koste mag gaan van de ecologische kwaliteit van het bos, zoals biodiversiteit en bodemkwaliteit.
Bent u nu bereid om te erkennen dat er wel degelijk hele bomen verdwijnen in Nederlandse energiecentrales en dat het romantische beeld van louter overblijvend resthout en zaagsel de open haard in kan?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het funest is voor de CO2-balans als gezonde bomen van zeventig jaar oud worden gekapt en verbrand, terwijl nieuwe bomen en bossen nauwelijks de kans krijgen om aan te groeien, zoals we na het journalistieke speurwerk ook weten? Zo nee, waarom niet?
In Estland neemt de hoeveelheid bos toe, wat te zien is in de LULUCF-rapportage van Estland uit 20192. Volgens de huidige cijfers is het oppervlakte bos in Estland in de afgelopen 70 jaar 1,5 keer groter geworden. Estland heeft een grote bosbouwsector. Er wordt dus weliswaar bos gekapt voor de houtindustrie, maar meer bij geplant.
De bosbouwsector, inclusief de bosbeheerstrategie van herplanting, herstel en natuurbescherming, wordt gereguleerd in Estse wet- en regelgeving. Het beeld dat nieuwe bomen en bos nauwelijks kans krijgen om aan te groeien herken ik dan ook niet.
Als controle ter plekke niet kan, overweegt u dan alleen hout uit locaties toe te staan waar controle wel kan, of alleen te kiezen voor biomassa uit eigen land?
Alle biomassa die naar Nederland komt, moet gecontroleerd zijn door een conformiteitsbeoordelingsinstantie (CBI). Een CBI kan op twee manieren actief controleren:
door te certificeren: Nederland kent goedgekeurde certificeringsschema’s, bijvoorbeeld FSC. CBI’s bezoeken de leverancier voor certificeringsaudits. Daarmee is de duurzaamheid van toekomstige leveringen geborgd;
door te verifiëren. Hierbij controleert een CBI een specifieke lading biomassa op de Nederlandse eisen door een verificatie.
Hoe garandeert u, na deze journalistieke onthullingen, dat het klimaat iets opschiet met de huidige verbranding van houtige biomassa?
Het gebruik van biogrondstoffen is gedurende de transitie een nuttig en noodzakelijk alternatief voor het gebruik van fossiele brandstoffen. Het uitgangspunt van het kabinet is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering. Duurzame biomassa is klimaatneutraal vanwege de kringloop waarbij in de groeifase CO2 uit de lucht wordt opgenomen, waarna diezelfde hoeveelheid CO2 weer vrijkomt bij energieopwekking en er weer nieuwe vegetatie wordt aangeplant. Daarbij wil ik benadrukken dat biomassa een transitiebrandstof is als het gaat om elektriciteit- en warmteproductie.
Gaat u na dit journalistieke onderzoek ook zelf controleren of honderden miljoenen Nederlands belastinggeld echt besteed worden aan duurzame biomassa, bijvoorbeeld met spontane bezoeken van mystery guests? Zo nee, waarom niet?
Ik wil dit signaal verder onderzoeken en in gesprek gaan met de opstellers van het rapport «De duistere kant van de houtpellet». Ook zal ik hierover in gesprek gaan met mijn ambtsgenoot in Estland, mogelijk in het kader van een bezoek aan Estland.
Wel wil ik benadrukken dat om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie onder de SDE++ gelden voor de inzet van houtpellets strenge duurzaamheidseisen. Er wordt gecontroleerd door onafhankelijke certificerende instanties (CBI’s) of de bossen waar deze houtpellets vandaan komen voldoen aan deze eisen. Of de CBI’s hun werk goed uitvoeren wordt weer gecontroleerd door onafhankelijke accreditatie-instanties, zoals in Nederland de Raad voor Accreditatie. Ten slotte is er ook nog publiek toezicht van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) die een CBI kan controleren. Indien voor een levering biomassa niet voldaan blijkt te zijn aan de criteria, dan zal ik de subsidie terugvorderen.
Kunt u toezeggen dat de wetenschappelijke commissie duurzame biomassa snel aan de slag zal gaan, gezien het feit dat u onlangs heeft toegezegd om in internationaal verband te werken aan een wetenschappelijke commissie die de consensus vaststelt over wat duurzame biomassa is?
Ik heb uw Kamer toegezegd te bezien «hoe de internationale commissie die de SER adviseert zich verhoudt tot andere internationale commissies en gremia». Ik zal de Kamer hierover separaat informeren.
Ziet u deze journalistieke onthulling ook als een belangrijke aansporing om de echt duurzame technieken (zoals aardwarmte, warmte uit oppervlaktewater en warmtepompen) snel verder te stimuleren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Een extra aansporing is daarvoor niet nodig: het kabinet zet ook in op duurzame alternatieven zoals genoemd. Er lopen diverse trajecten om deze alternatieven te bevorderen, niet in de laatste plaats stimulering via de SDE+. Biogrondstoffen zijn nodig als transitiebrandstof, zoals ook aangegeven in het duurzaamheidskader biogrondstoffen (Kamerstuk 32 813, nr. 617).
Het kabinet kiest conform het SER-advies3 voor een verantwoorde inzet van biogrondstoffen met een voortvarende aanpak voor tijdige afbouw van de stimulering van laagwaardige toepassingen zoals elektriciteit en warmte, voor transitiegerichte toepassing in sectoren waar op middellange termijn geen alternatieven beschikbaar zijn zoals lucht- en scheepvaart, en voor opschaling van hoogwaardige toepassingen zoals de chemie. Het kabinet streeft daarmee naar een afgewogen en zo hoogwaardig mogelijk gebruik en naar de zorgvuldige realisatie van de doelen en afspraken uit het Klimaatakkoord en het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie.
Het bericht dat het reisadvies naar Curaçao naar oranje is bijgesteld |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het reisadvies voor Curaçao sinds 8 december 2020 is aangepast naar oranje?
Ja, dat klopt. Aanvullend is op 16 december jl. een wereldwijd oranje reisadvies van kracht geworden, mede gezien de lockdown in Nederland. Sinds 8 januari jl. is Curaçao vanwege een daling in het aantal besmettingen in het land geen hoogrisicogebied meer. Dit betekent dat men bij terugkeer niet in thuisquarantaine hoeft te gaan en ook de verplichting tot het tonen van een negatieve PCR test bij reizen vanuit Curaçao vervalt. De sinds 23 januari verplichte sneltest is ook niet vereist voor reizigers uit Curaçao. Het wereldwijde oranje reisadvies blijft echter gelden, ook voor Curaçao.
Kunt u toelichten waarom ervoor gekozen is om het reisadvies nu pas te wijzigen, terwijl ruim drie weken geleden al een recordaantal besmettingen werd geconstateerd op Curaçao?
Het aantal besmettingen op Curaçao is in de weken voor het aangepaste reisadvies toegenomen, maar het risico op besmetting was op Curaçao altijd lager dan in Nederland. Daarnaast is gekeken naar onder meer de druk op de zorg(capaciteit), welke in orde was. Op 16 november hebben de autoriteiten op Curaçao extra maatregelen ingevoerd om het oplopende aantal besmettingen tegen te gaan. Net als in Nederland hadden deze maatregelen tijd nodig om effect te hebben. De opvolging van de maatregelen bleek onvoldoende, waardoor het aantal besmettingen bleef stijgen en de autoriteiten op 1 december opnieuw besloten tot het aanscherpen van de maatregelen. Omdat de stijgende trend bleef doorzetten en het risico op besmetting hoger werd dan in Nederland, is besloten het reisadvies voor Curaçao per 8 december bij te stellen naar oranje.
Heeft u er zicht op hoeveel Nederlanders sinds de persconferentie van 4 november jl., toen door premier Rutte werd aangegeven dat alleen binnen het Koninkrijk der Nederlanden geen negatief reisadvies geldt, een reis naar Curaçao hebben geboekt voor de periode tussen 4 november 2020 en half januari 2021?
Tussen 4 november 2020 en 15 januari 2021 zijn 27.060 personen vanaf Schiphol naar Curaçao gereisd en 25.644 personen vanuit Curaçao naar Schiphol. Het is hierbij van belang te vermelden dat hierbij ook sprake kan zijn van een driehoeks-vlucht, waarbij een deel van de passagiers bijvoorbeeld niet op Curaçao, maar pas op Sint Maarten is uitgestapt. Bovengenoemde cijfers zijn daarom niet volledig en geven tevens geen inzage in het aantal boekingen of de nationaliteit van reizigers.
Wat is uw advies aan Nederlanders die tijdens of rond de kerstvakantie een reis naar Curaçao hebben geboekt?
In navolging van het oranje reisadvies geldt nog immer een dringend advies om alleen strikt noodzakelijke reizen naar Curaçao te maken. Zoals Minister-President Rutte tijdens de persconferenties van 14 december en daaropvolgend heeft verkondigd geldt tevens het dringende advies: niet naar het buitenland te reizen en alleen een reis te boeken wanneer dit strikt noodzakelijk is. Voor reizen binnen en buiten Nederland geldt: beperk het aantal reisbewegingen en contactmomenten met andere mensen.
Bent u voornemens om aanvullende communicatiemiddelen in te zetten om duidelijk te maken hoe het actuele reisadvies geldt? Zo ja, op welke wijze? Bent u ook bereid dit te benoemen bij een aankomende persconferentie? Bijvoorbeeld door dit te benoemen?
Actuele reisadviezen zijn terug te vinden op de website van Buitenlandse Zaken en in de Wijs op Reis App. In het Corona-debat van 15 december jl. heeft Minister-President Rutte aangekondigd dat per 16 december jl. alle landen een oranje reisadvies ontvangen, inclusief de Caribische delen van het Koninkrijk.
Klopt het dat op dit moment, voorafgaand aan het afreizen naar Curaçao, de reiziger binnen 72 uur voor vertrek negatief moet zijn getest op het coronavirus en bewijs hiervan dient te overleggen alvorens te kunnen boarden?
Ja, dat klopt. De autoriteiten van Curaçao vragen alle inkomende reizigers om een negatieve PCR-testuitslag van ten hoogste 72 uur oud te tonen bij inreizen.
Bent u het ermee eens dat gezien het hoge aantal besmettingen op Curaçao, het wenselijk zou zijn om reizigers die terugkomen uit Curaçao ook om een negatief testresultaat te vragen alvorens zij Nederland binnen reizen? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat een land wordt aangemerkt als hoogrisico wordt een negatieve PCR-testuitslag alsook een negatieve sneltestuitslag verplicht gesteld om naar Nederland te kunnen reizen. De PCR-testverplichting heeft ook voor Curaçao gegolden. Sinds 8 januari jl. wordt Curaçao niet meer beschouwd als hoogrisicogebieden daarom is het vanaf die datum niet meer verplicht negatievef testresultaten te kunnen tonen voor vertrek naar Nederland
Kunt u aangeven wat de status van uitvoering is van de motie Van Weyenberg/Veldman die vraagt het overleggen van een negatieve coronatest voorwaardelijk te maken aan het binnenreizen van Nederland vanuit een land waar een negatief reisadvies voor geldt?1 Wanneer kan de verplichting om een negatief testresultaat te laten zien bij het binnen reizen van Nederland verwacht worden?
Vanaf 29 december jl. is het tonen van een negatieve PCR-testuitslag voorafgaand aan de reis verplicht voor vliegpassagiers uit alle gebieden waar een hoog COVID-risico geldt. Ook heeft het kabinet de verplichting om te beschikken over een negatieve testuitslag van een sneltest (maximaal 4 uur voor vertrek) ingevoerd. Deze is ingegaan op 23 jl. voor reizigers per vliegtuig en schip. Dit geldt ook voor Nederlanders die uit deze gebieden naar Nederland (terug)reizen.
Klopt het dat op dit moment voor vluchten van KLM en Delta Airlines tussen Atlanta en Amsterdam een pilot is opgezet waar (snel)testen zijn ingezet om het reizen tussen de twee steden weer veilig mogelijk te maken? Kunt u aangeven waarom is gekozen voor deze bestemming?2
Dat klopt. De Minister van I&W heeft op 4 december jl. uw Kamer over dit initiatief geïnformeerd. Reizigers worden voor vertrek getest met een PCR-test, op de luchthaven met een antigeentest en na aankomst opnieuw met een PCR-test. De proef is met medewerking van de ministeries van VWS en I&W opgezet door de luchtvaartmaatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben dit traject voorgesteld vanwege het belang van Atlanta voor verbindingen in de Verenigde Staten. Binnenkort zal de Minister van VWS uw Kamer informeren over de resultaten van de evaluatie van de pilot en zijn reactie daarop.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat het vooraf en bij terugkomst testen van reizigers uit Curaçao op dit moment net zo belangrijk is als het testen van reizigers uit Atlanta? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van het bevorderen van veilig reizen door middel van testen. Daarom is per 29 december jl. een negatieve-PCR testuitslag verplicht voor alle reizigers uit hoogrisicogebieden. Het kabinet heeft op basis van het 96e OMT advies3 besloten om per 23 januari jl. voor reizigers uit alle hoogrisicogebieden aanvullend op de 72 uur oude PCR-testuitslag ook een negatieve sneltestuitslag te verplichten van ten hoogste 4 uur voor vertrek. Omdat Curaçao op dit moment niet wordt beschouwd als hoogrisicogebied is zowel de PCR-test als antigeentest niet vereist om naar Nederland te kunnen reizen.
Zo ja, bent u in afwachting van een algehele verplichting om een negatief testresultaat bij het binnen reizen van Nederland te overleggen, bereid om met de luchtvaartmaatschappijen die op Curaçao vliegen afspraken te maken over het testen van reizigers die terugkomen uit Curaçao? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn hiervoor ook sneltesten in te zetten?
Tussen 29 december en 8 januari was een negatieve PCR-testuitslag verplicht voor alle reizigers uit Curaçao. Sinds 8 januari jl. wordt Curaçao niet langer beschouwd als hoogrisicogebied vanwege de sterk gedaalde besmettingsgraad. De negatieve PCR- en sneltestuitslag is daarom niet langer nodig.
Bent u bereid in aanloop naar een negatieve testverplichting ervoor te zorgen dat reizigers vanaf Curaçao op Schiphol bij aankomst getest kunnen worden in een (snel)teststraat? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Kunt u, vanwege de start van de kerstvakantie volgende week, deze vragen binnen een week beantwoorden?
Hoe beoordeelt u deze berichten, waarin naar voren komt dat Italië en Frankrijk hun schulden, gemaakt ten tijde van de coronacrisis, willen laten kwijtschelden door de Europese Centrale Bank (ECB)?1 2 3
Het kwijtschelden van schulden door de Europese Centrale bank zou een schending van artikel 123 het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) betekenen.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat, in het licht van het «pandemienoodopkoopprogramma» van de ECB, sommige landen nóg meer verwachtingen van de ECB lijken te hebben en willen dat de schulden gemaakt vanwege de coronacrisis kwijtgescholden worden? Welke risico’s ziet u?
Ik ben niet op de hoogte van een verzoek van een lidstaat aan de ECB om schulden kwijt te schelden.
Deelt u de mening dat het kwijtschelden van schulden absoluut ondenkbaar is? Zo nee, waarom niet?
De ECB kan geen schulden kwijtschelden omdat dit een schending zou zijn van de EU-Verdragen, specifiek het «verbod op monetaire financiering» zoals opgenomen in artikel 123 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). De bestuursleden van de ECB, waaronder president Lagarde, hebben ook verkondigd dat dit een schending van het verdrag betekent en daarom niet mogelijk is.4
Wat zijn volgens u de grootste gevaren van monetaire financiering?4
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is het kwijtschelden van schulden überhaupt mogelijk binnen het Verdrag? Hoe zou een proces verlopen wanneer een lidstaat de ECB verzoekt schulden kwijt te schelden? Door wie zou een dergelijk verzoek moeten worden goedgekeurd alvorens onverhoopt zou worden overgegaan tot schuldkwijtschelding door de ECB? Hebben nationale overheden een bevoegdheid in dit besluitvormingsproces? Zo ja, hoe ziet deze bevoegdheid eruit? En onder welke voorwaarden zou de ECB een dergelijk verzoek kunnen goedkeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een oordeel geven over het Europese handhavingsbeleid als het gaat om het aanpakken van de schuldenproblematiek van landen? Hoe kan deze effectiviteit volgens u vergroot worden?
De Europese begrotingsregels, zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), zijn overeengekomen om houdbare overheidsfinanciën te realiseren, ten behoeve van het realiseren van duurzame economische groei en prijsstabiliteit. Het kabinet heeft zich in het verleden kritisch uitgelaten over de toepassing van het SGP en de noodzaak benadrukt van strikte handhaving.5 De Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie zijn te weinig in staat gebleken om naleving van de regels te waarborgen en de regels consistent, transparant en voorspelbaar toe te passen. De handhaving, en daarmee de effectiviteit van het SGP, zou onder andere kunnen worden verbeterd door de regels minder complex te maken en minder ruimte te bieden voor de discretionaire bevoegdheid van de Europese Commissie en de Raad. Daarnaast zou de beoordeling van de naleving van de regels beter gescheiden kunnen worden van het nemen van eventuele vervolgstappen. Om prudent begrotingsbeleid te bewerkstelligen en schulden terug te brengen in Europa kan naast het versterken van het SGP worden nagedacht over het vergroten van de marktdiscipline.6 Uw Kamer zal voor het kerstreces nog een brede bespiegeling ten aanzien van het SGP ontvangen.
Bent u het eens met de passage «de coronaopkopen zijn flexibel ingericht, zodat landen in nood extra kunnen worden geholpen»? In hoeverre is het ECB-beleid daarvoor bedoeld? Welke voorwaarden en grenzen gelden er bij de ECB-mogelijkheden?5
Op 18 maart jl. heeft de ECB het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) ingesteld.7De ECB geeft aan dat PEPP is ingesteld als reactie op de uitzonderlijke en acute economische crisis die het doel van prijsstabiliteit en behoorlijke werking van transmissiemechanisme van het monetair beleid in gevaar zou kunnen brengen.8 De ECB heeft aangegeven dat de netto-aankopen onder het PEPP programma in beginsel worden verdeeld over de eurolanden aan de hand van de kapitaalsleutel van de ECB. Tegelijkertijd heeft de ECB aangeven dat aankopen ook onder het PEPP op flexibele wijze kunnen plaatsvinden. De ECB stelt in haar besluit over PEPP dat een flexibele implementatie nodig is om verstoringen in de risicovrije rentecurve te voorkomen en ervoor te zorgen dat het programma doorwerking heeft in alle jurisdicties van het eurogebied.9 De ECB beschikt over beleidsvrijheid om monetaire beleidsmaatregelen te implementeren om haar mandaat van prijsstabiliteit te bewerkstelligen. Het is niet aan mij om de individuele beleidsmaatregelen van de ECB te beoordelen.
Welke oplossing ziet u voor EU-lidstaten die kampen met hoge staatsschulden, zoals de staatsschuld van Italië die in 2021 volgens een recente raming van de Europese Commissie naar verwachting toeneemt naar krap 160% van het BBP?6 Deelt u de mening dat deze landen zelf verantwoordelijkheid hebben om de schulden terug te brengen, bijvoorbeeld door een gezond begrotingsbeleid, het doorvoeren van hervormingen en te zorgen voor economische groei? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol spelen de landenspecifieke aanbevelingen hierin?
De publieke schulden in Europa zijn sterk toegenomen door de coronacrisis. Het is van belang dat lidstaten op dit moment hun economieën voldoende ondersteunen om de gevolgen van de crisis te mitigeren en economische groei en werkgelegenheid te ondersteunen. Om schulden terug te brengen is begrotingsdiscipline na de crisis noodzakelijk. Daarnaast is het cruciaal dat lidstaten structurele hervormingen implementeren die bijdragen aan economische groei en de veerkracht van de economie. De landspecifieke aanbevelingen kunnen lidstaten helpen structurele uitdagingen te identificeren en deze op te volgen. Om deze reden is het dan ook van belang dat de herstelplannen van lidstaten in het kader van de Recovery and Resilience Facility (RRF) de landspecifieke aanbevelingen voldoende adresseren. Lidstaten dragen zelf de verantwoordelijkheid om bovenstaande stappen te nemen om de houdbaarheid van hun schulden te waarborgen.
Zijn er afspraken gemaakt over de situatie na juni 2021 met betrekking tot het stoppen van opkopen van staatsobligaties van de eurolanden? Zo ja, welke?
Het PEPP is een monetair beleidsinstrument waarover de bestuursraad van de ECB beslist. De ECB heeft na de bestuursraadsvergadering van 10 december jl. aangegeven dat de netto-aankopen onder het PEPP programma niet zullen stoppen voordat de bestuursraad van mening is dat de Covid-19 crisisfase voorbij is en in ieder geval niet zullen stoppen voor het einde van maart 2022.10
Bent u van plan zich bij de aankomende Ecofin en Eurogroep te verzetten tegen bovenstaande ontwikkelingen? Hoe bent u van plan deze ontwikkelingen goed in de gaten te houden en de Kamer hierover te informeren?
Zoals hierboven aangegeven is het kwijtschelden van schulden door de ECB niet mogelijk volgens de EU-verdragen. Een discussie hierover is zodoende ook niet aan de orde.
Het bericht 'Leger Ethiopië neemt hoofdstad van Tigray in' |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Leger Ethiopië neemt hoofdstad van Tigray in»?1
Ja.
Hoe duidt u de recente ontwikkelingen in Ethiopië, waar gewapende strijd is uitgebroken tussen het regeringsleger en het Tigray Volksbevrijdingsfront (TPLF) met als gevolg velen doden, gewonden en vluchtelingen?
De situatie en de gebeurtenissen in de regio Tigray zijn op dit moment nog steeds onduidelijk en onoverzichtelijk, als gevolg van het slechte verbindingen en het feit dat het gebied nog altijd slecht toegankelijk is voor humanitaire hulpverleners, journalisten en onafhankelijke waarnemers. Het gewapend conflict volgde op een periode van toenemende spanningen tussen het Tigray Volksbevrijdingsfront (TPLF) en de federale overheid. Het TPLF was tot 2018 oververtegenwoordigd in de politieke en militaire elite van Ethiopië, maar moest die centrale rol in de machtsstructuur prijsgeven na het aan de macht komen van de huidige premier Abiy. Deze machtswisseling volgde op massale protesten tegen het autoritaire bestuur onder leiding van de TPLF en vormde het startpunt van een ambitieuze hervormingsagenda.
Klopt het dat het conflict nu al aan honderden, mogelijk duizenden mensen het leven heeft gekost? Heeft u hier betrouwbare informatie over?
Vanwege het gebrek aan toegang voor humanitaire hulpverleners, media en waarnemers tot het gebied beschikt het kabinet niet over betrouwbare, onafhankelijke informatie over slachtoffers. De berichten in de media die onder andere zijn gebaseerd op getuigenissen van mensen die het gebied zijn ontvlucht geven aanleiding om uit te gaan van verontrustende aantallen slachtoffers.
Bent u bekend met de berichtgeving van Amnesty’s Crisis Evidence Lab dat er op 9 november 2020 mogelijk honderden burgers zijn afgeslacht in Tigray? Heeft u nadere informatie over de verantwoordelijken voor deze slachtpartij?
Ik ben bekend met die berichtgeving die zonder meer zorgelijk is. Ik beschik echter momenteel niet over nadere onafhankelijke informatie waaruit conclusies kunnen worden getrokken over de verantwoordelijken. Volgens de Ethiopische mensenrechtencommissie zijn de slachtoffers vooral Amhara, en de schuldigen aan de TPLF gelieerde strijders. Er zijn overigens ook mediaberichten die het tegenovergestelde beweren.
Hoeveel burgers in Tigray verkeren op dit moment in (voedsel)nood?
Voorafgaand aan het conflict waren reeds 850.000 inwoners en in het gebied aanwezige vluchtelingen afhankelijk van een vorm van humanitaire hulp. De VN schat dat als gevolg van het conflict dit aantal zal toenemen met 1,1 miljoen mensen (in Tigray en aangrenzende regio’s).
Klopt het dat er inmiddels meer dan 40.000 mensen gevlucht zijn naar Soedan?
Dat klopt. Volgens de huidige beschikbare gegevens zijn er tenminste 60.000 mensen gevlucht naar Soedan.
Klopt het dat meerdere internationale organisaties, waaronder de Verenigde Naties (VN) en de Afrikaanse Unie (AU), en ook de Europese Unie (EU) al hebben gepleit voor een staakt-het-vuren? Klopt het ook dat de premier van Ethiopië al deze oproepen af heeft geslagen?
De VN, AU en EU hebben inderdaad opgeroepen tot een staakt het vuren. Premier Abiy heeft zich op het standpunt gesteld dat het leger een binnenlandse militaire operatie heeft uitgevoerd om de rechtsorde in het land te herstellen. Na inname van de regionale hoofdstad Mekelle kondigde premier Abiy op 28 november een eind van de militaire operatie aan. Er is echter nog geen einde aan gevechten in de regio gekomen, en VN, AU en EU hebben de oproep om via dialoog tot een vreedzame uitweg uit het conflict te komen herhaald.
Bent u bereid zich bij deze oproepen aan te sluiten, en op te roepen tot een staakt-het-vuren in Ethiopië?
Zowel Minister Kaag als ikzelf hebben in bilaterale gesprekken de Ethiopische regering opgeroepen tot een staakt het vuren, het voorkomen van burgerslachtoffers, het naleven van mensenrechten en het verlenen van volledige en vrije toegang voor hulpverleners en journalisten. Zowel de Hoge Vertegenwoordiger van de EU als Minister Kaag en ikzelf hebben het aanbod van de Afrikaanse Unie om dialoog te faciliteren van harte ondersteund.
Welke humanitaire hulp is volgens uw informatie nodig in de grensregio met Soedan? Welke humanitaire hulpacties ondernemen de VN, AU en andere organisaties op dit moment? Op welke manier bent u van plan daar aan bij te dragen?
UNHCR en partnerorganisaties hebben in Soedan gewaarschuwd voor de dringende additionele behoefte aan extra vestigingsplaatsen voor vluchtelingen. Met tenminste 60.000? nieuwkomers die sinds 7 november asiel hebben aangevraagd, hebben de vluchtelingenkampen aan het grensgebied hun maximale capaciteit bereikt. Verder berichtte de VN dat er een tekort is aan water, voedsel, brandstof en medicijnen in Mekelle en andere delen van Tigray.
ICRC levert medische hulp waar toegang is; UNHCR coördineert de respons voor vluchtelingenopvang; OCHA coördineert de noodhulprespons van VN-organisaties en (I)NGO’s (o.a. water, sanitatie en noodopvang). Een Humanitarian Preparedness Planà USD 96.9 miljoen is gelanceerd door OCHA.
Via de ongeoormerkte bijdragen aan de Dutch Relief Alliance (DRA), het Rode Kruis en de VN draagt Nederland bij aan de humanitaire respons in Ethiopië en Soedan. Middels het Central Emergency Response Fund (CERF) – een groot VN multidonorfonds – is USD 35.6 miljoen vrijgemaakt in december 2020. Met een aandeel van 17,3% heeft Nederland ruim USD 6 miljoen bijgedragen aan humanitaire hulp in de regio. Naast de bijdrage uit het CERF, heeft de DRA USD 180.000 vrijgemaakt voor een noodhulprespons. Deze middelen worden aangewend voor de opvang van vluchtelingen in Soedan.
De gaswinning onder twee wijken in Spijkenisse. |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de politiek in Nissewaard die wil dat de gaswinning in Spijkenisse stopt?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja ik ken de berichtgeving. NAM heeft naar aanleiding van die berichtgeving direct contact opgenomen met de gemeente en zowel mondelinge als schriftelijke uitleg gegeven over het monitoringsnetwerk.
Wanneer kwam de Mijnraad met het advies meetstations te plaatsen?
In de procedure van het besluit tot instemming met het winningsplan Spijkenisse-Intra heeft de Mijnraad geadviseerd op 30 juli 2018. In dat advies geeft de Mijnraad aan dat zij hebben vernomen dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) opdracht heeft gegeven aan het KNMI om het huidige seismisch netwerk uit te breiden. De Mijnraad heeft geadviseerd dat deze stations daadwerkelijk operationeel dienen te zijn bij aanvang van eventuele gasproductie. Dit is het geval; de door het KNMI geplaatste meetstations bij Vlaardingen, Delfgauw en Naaldwijk waren bij de start van de winning operationeel. Naast het meetnetwerk van het KNMI waar het advies van de Mijnraad op ziet, is er in het instemmingsbesluit een voorschrift opgenomen waardoor NAM aanvullend een meetstation met een versnellingsmeter heeft moeten plaatsen.
Hoe lang is de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) er nu gas aan het winnen? Hoeveel gas is er inmiddels gewonnen?
Onder gemeente Nissewaard wordt gas gewonnen sinds 2006. Winning vindt plaats uit de kleine gasvelden Spijkenisse-West, Spijkenisse-Oost, Hekelingen en sinds mei 2020 ook uit het gasveld Spijkenisse-Intra. De productievolumina per gasveld per maand zijn in het vernieuwde datacenter op NLOG.nl te vinden.
Sinds het aanboren van het gasveld Spijkenisse-Intra is er circa 21 miljoen Nm3 gas uit gewonnen.
Waarom werkt de seismometer, die er wel is, niet?
In het instemmingsbesluit voor het winningsplan Spijkenisse-Intra is een voorschrift opgenomen waarin NAM is verzocht aanvullend een meetstation met een versnellingsmeter te plaatsen. Nadat een seismometer is geplaatst dient deze eerst aangesloten te worden op het elektriciteitsnetwerk en vervolgens kan het meetstation aan het KNMI worden aangeboden. Het meetstation Spijkenisse (code ZH04) was reeds eerder geplaatst. De energieleverancier had echter aangegeven bij het KNMI dat zij kampten met verminderde capaciteit in verband met corona, waardoor er vertraging bij de aansluiting was opgetreden. De aansluiting op het elektriciteitsnet is inmiddels gebeurd en het meetstation dat NAM heeft geplaatst is begin januari 2021 aangesloten op het meetnetwerk van het KNMI. De seismometer werkt en is via de website van het KNMI te bezien.
Wat is de noodmeter, die er wel is, voor een meter? Wat kan die registreren? Heeft die in afgelopen periode al iets geregistreerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De noodmeter was een geofoon met datalogger die aan het oppervlak is geplaatst. Een dergelijke sensor meet de snelheid van de bodembeweging aan het oppervlak, Hieruit kan de maximale snelheid bepaald worden (Peak Ground Velocity, PGV), wat een indicator is voor de mogelijke schade. De data werd lokaal opgeslagen door NAM. Indien trillingen gevoeld worden, kan NAM de data uitlezen en aan het KNMI leveren voor analyse. Er zijn tot op heden geen aardbevingen geregistreerd.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de meetstations zo snel mogelijk geplaatst worden? Bent u bereid de NAM opdracht te geven de gaswinning te stoppen totdat de meetstations geplaatst zijn, zoals lokale oppositiepartijen wensen?
Ik heb reeds in het instemmingsbesluit vastgelegd dat het meetstation voor 13 januari 2021 geplaatst en aangesloten dient te zijn op het KNMI-netwerk. Om het gas te mogen blijven winnen, moet voldaan zijn aan het voorschrift. Het meetstations is geplaatst en recent ook aangesloten. NAM voldoet daarmee aan het voorschrift en mag ook na 13 januari 2021 gas blijven winnen uit het gasveld Spijkenisse-Intra.
Op welke wijze heeft de coronacrisis ertoe bijgedragen dat de meetstations niet geplaatst zijn?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel meldingen van trillingen zijn er geweest? Zijn er schademeldingen gedaan? Zo ja, hoeveel en op welke plekken?
Er zijn drie ingevulde enquêteformulieren «aardbevingen in Nederland» binnengekomen bij het KNMI op 16 november 2020 waarin trillingen werden gemeld. Analyse van de data uit de meetstations van het KNMI heeft aangetoond dat deze trillingen niet uit de ondergrond kwamen en geen aardbevingen waren. De oorzaak van de gevoelde trilling moet gezocht worden nabij het oppervlakte. Tevens is er één melding uit de omgeving van Pernis van schade gedaan bij de commissie Mijnbouwschade is. De commissie heeft deze melding in behandeling.
Is er een fonds waar eventueel schade uit betaald kan worden?
In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat mijnbouwbedrijven of hun rechtsopvolgers aansprakelijk zijn voor mijnbouwschade als gevolg van gaswinning. Mocht er geen exploitant of rechtsopvolger meer zijn, dan kan er bij mijnbouwschade een beroep worden gedaan op het Waarborgfonds Mijnbouwschade. Om de drempel voor een schademelding en het aantonen dat schade een gevolg is van gaswinning bij burgers en kleine bedrijven weg te nemen is de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade opgericht. Burgers en kleine bedrijven kunnen sinds 1 juli 2020 met schademeldingen bij deze commissie terecht. De Commissie Mijnbouwschade kijkt naar de oorzaak en omvang van de schade en geeft daar een advies over. Dit advies is bindend voor gaswinningsbedrijven.
Zijn er trillingen rondom Pernis geregistreerd of gevoeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tot op heden zijn er geen aardbevingen gemeten door het seismisch meetnetwerk van het KNMI. Het seismisch meetnetwerk in de omgeving van Spijkenisse en Pernis kon voorheen aardbevingen vanaf een kracht van 2 op de schaal van Richter detecteren en sinds de uitbreiding ervan is kan het aardbevingen detecteren vanaf 1 op de schaal van Richter. Een dergelijk lichte trilling wordt door mensen aan het aardoppervlak niet gevoeld. Zie tevens het antwoord op vraag 8.
Is er een advies van de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) omtrent het gebied Pernis, gezien de risico’s in het industriële gebied? Zo ja, hoe luidt dat? Zo nee, gaat dat nog komen?
Conform de juridische procedure heb ik bij de procedure tot instemming met het winningsplan Pernis advies gevraagd aan SodM. SodM beaamt dat het Pernis-West gasveld in seismisch risicocategorie 2 valt met een geringe kans op beven. In het instemmingsbesluit ben ik ingegaan op het advies van SodM en heb ik NAM opgedragen om een seismisch risicobeheersplan te maken. Zoals ook aangegeven in de antwoorden op vragen van de CDA-fractie in het schriftelijk overleg (Kamerstuk 33 529, nr. 744) geldt dat NAM in het risicobeheersplan beschrijft welke maatregelen zij nemen als zich een beving voordoet. Het risicobeheersplan is in overleg met SodM opgesteld en met de veiligheidsregio besproken. In het risicobeheersplan is aangegeven dat het onwaarschijnlijk is dat een geïnduceerde beving een dusdanige schade kunnen veroorzaken aan industrie, speciale gebouwen, infrastructuur en dijken dat een gevolgrisico zou kunnen ontstaan. De haven en de installaties voldoen aan de veiligheidsstandaarden voor dergelijke gebieden en installaties. De installaties zijn zodanig ontworpen om in geval van een calamiteit, onafhankelijk van de aard van de calamiteit, de installatie te kunnen uitschakelen en consequenties te voorkomen.
Hoe gaat u de omwonenden informeren over de gang van zaken?
In 2019 is de procedure tot verlenging van de winningsperiode uit gasveld Pernis doorlopen. Deze procedure is eind 2019 afgerond. Uw vragen over de informatievoorziening tijdens deze procedure zijn reeds eerder beantwoord in de verslagen van de schriftelijke overleggen van 1 mei 2020 en 19 mei 2020 (Kamerstuk 33 529, nrs. 744 en nr. 745) en in de beantwoording van vragen van 18 augustus 2020 (Aanhangsel Handelingen II, 2019–2020, nr. 3800).
Los van de te volgen vergunningprocedures en het informeren van de omgeving hierover, heb ik de opdracht gegeven om informatie beschikbaar te stellen op de inmiddels gebouwde website www.mijnbouwvergunningen.nl. Op deze website is onder meer informatie te vinden over verschillende gaswinningen zoals bij Pernis-West, het winningsplan en het instemmingsbesluit te vinden. Tevens is er algemene informatie opgenomen over bodemdaling en mogelijke aardbevingen die antwoord geeft op de meest gestelde vragen. Als laatste kan ik aangeven dat op de website ook de contact mogelijkheden zijn opgenomen voor het stellen van vragen of het verkrijgen van nadere informatie.
De jacht op wilde zwijnen zonder deugdelijke schietvaardigheidstoets |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincies openen jacht op wilde zwijnen»?1
Ja.
Klopt het dat de jacht op wilde zwijnen dit jaar sterk is toegenomen?
Nee, dit klopt niet. Onder andere als gevolg van de coronamaatregelen heeft in 2020 minder afschot van wilde zwijnen uit oogpunt van schadebestrijding en populatiebeheer plaatsgehad dan in voorgaande jaren. Jacht op wilde zwijnen is in ons land niet toegestaan.
Hoeveel wilde zwijnen zijn er dit jaar al geschoten?
Afschot van wilde zwijnen vindt plaatst in de provincies Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Van de in die provincies werkzame faunabeheereenheden zijn de volgende afschotcijfers over 2020 ontvangen:
Overijssel: 52 (peildatum 8 december)
Gelderland: 4200 (peildatum 8 december)
Noord-Brabant: 771 (peildatum 10 december)
Limburg: 892 (peildatum 20 november)
Klopt het dat het zwart wildbrevet (bewijs van schietvaardigheid) is afgeschaft na afschaffing van de drijfjacht op wilde zwijnen?
Ja.
Hoe is nu geborgd dat jagers bekwaam en effectief op bewegende en vluchtende dieren, zoals zwijnen, kunnen schieten zonder dat de dieren gewond weg kunnen vluchten na te zijn aangeschoten? Hoe is dit juridisch vastgelegd?
Op grond van artikel 3.24, eerste lid, van de Wet natuurbescherming moet eenieder die een in het wild levend dier doodt of vangt voorkomen dat het dier onnodig lijdt. Om deze reden wordt er niet op bewegende en vluchtende dieren wordt geschoten. Het overgrote deel van het afschot van wilde zwijnen vindt plaats vanaf de hoogzit op stilstaande dieren. Afschot vanaf de grond komt enkel voor bij de beperkte bewegingsjacht, ook wel drukjacht genoemd. Dit kan alleen indien de provincie een ontheffing hiervoor heeft afgegeven (zie artikel 3.33 eerste en tweede lid van de Wet natuurbescherming). Bij deze vorm van schadebestrijding, die overigens maar sporadisch plaats vindt, wordt niet op bewegende dieren geschoten.
Hoe vaak moeten jagers in het algemeen en jagers op grote hoefdieren in het bijzonder hun trefzekerheid aantonen of zich laten hertesten op hun trefzekerheid? Hoe is dit juridisch vastgelegd?
De wettelijke eisen voor de opleiding van de jager liggen vast in de Wet natuurbescherming, artikel 3.28, tweede lid, onderdeel a, en zijn verder ingevuld in het besluit Natuurbescherming Artikel 3.18 (e.v.).
Hertesten zijn niet juridisch voorgeschreven. Deze worden door de beheerders van de leefgebieden vaak wel verplicht opgelegd aan de bij hun in dienst zijnde medewerkers belast met afschot in kader van schadebestrijding en populatiebeheer.
Beaamt u dat vluchtende dieren die bejaagd worden niet zouden mogen lijden door de onkunde van een jager, zowel uit ethische overwegingen als op basis van artikel 3.24 lid 3 van de Wet natuurbescherming? Zo ja, hoe kunt u garanderen dat vluchtende en bewegende dieren niet lijden vanwege kennelijke onbekwaamheid van een jager bij gebreke van een deugdelijke schietvaardigheidstoets?2
Op bewegende en vluchtende dieren wordt niet geschoten, zie ook antwoord op vraag 5. Daarnaast werken de jagers met zogeheten weidelijkheidsregels. Daarin is vastgelegd dat een jager respectvol met dieren omgaat en onnodig lijden voorkomt, met de middelen die hem wettelijk ter beschikking staan.
De uitzending van Kassa over fysiotherapie 'Duurdere aanvullende verzekering voor minder behandelingen' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het televisieprogramma Kassa van 5 december jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat voor mensen met een smalle beurs en een chronische aandoening die niet op de zogenaamde «Chronische lijst Borst» voorkomen, de kosten voor fysiotherapie zeer hoog op kunnen lopen omdat in aanvullende verzekeringen het pakket van fysiotherapie verkleind is?
Recent onderzoek2 van Zorgweb en Vektis naar de aanvullende verzekering toont aan dat het aantal polissen met de meest uitgebreide tot onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie, tandheelkunde en orthodontie de afgelopen elf jaren is afgenomen. Maar er is nog steeds sprake van een ruim aanbod van polissen met uitgebreide dekking voor fysiotherapie. Bovendien is de toegankelijkheid van de aanvullende verzekering niet in het geding. Navraag bij Zorgweb leert dat in 2021 in slechts 2,4% van de aanvullende verzekeringen een acceptatieplicht geldt.3 Ook is er voor fysiotherapie nooit sprake van een verplichte «wachttijd».
Daarnaast bieden gemeenten meerkostenregelingen en/of bijzondere bijstand aan mensen met hoge zorgkosten aan en/of hebben zij gemeentepolissen. Verzekerden kunnen bij de gemeentepolis kiezen voor een aanvullende verzekering, die vaak dekking biedt voor fysiotherapie. Omdat de gemeentepolis niet altijd de beste oplossing is voor mensen met een laag inkomen, zijn er ook gemeenten die keuzehulpen aanbieden. Een voorbeeld hiervan is de VoorzieningenWijzer. Dit initiatief helpt verzekerden bij het vinden van de juiste polis en bij het benutten van voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en de bijstand. Een dergelijke keuzehulp kan bijvoorbeeld verzekerden die fysiotherapie nodig hebben, helpen bij het bepalen welke (aanvullende) polis het meest geschikt is.
Wat vindt u van de zogenaamde Lijst Borst uit 2021? Bent u van mening dat die lijst nog adequaat is?
De huidige lijst van chronische aandoeningen is historisch zo gegroeid. Ten opzichte van de oorspronkelijke lijst zijn in de loop van de tijd een aantal aandoeningen verwijderd omdat de effectiviteit van fysio- en oefentherapie voor die aandoeningen niet kon worden aangetoond. Anderzijds kan ook uit nieuw onderzoek blijken dat fysio- en oefentherapie effectief is bij bepaalde aandoeningen. Dat leidt ertoe dat vergoeding van fysio- en oefentherapie wordt toegevoegd aan het basispakket. Zorginstituut Nederland werkt in opdracht van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan een traject – het overgangstraject systeemadvies fysio- en oefentherapie – waarin wordt gezocht naar een nieuwe balans tussen goede en effectieve zorg, de toegankelijkheid van die zorg en de betaalbaarheid ervan. Het Zorginstituut adviseert de Minister van VWS hierover. Dit heeft er al toe geleid dat fysiotherapie bij COPD, etalagebenen en artrose aan heup en knie vanaf de eerste behandeling wordt vergoed uit de basisverzekering. Een van de wettelijke voorwaarden om zorg toe te voegen aan het basispakket is dat deze bewezen effectief is. Dit blijkt op basis van het nu beschikbare wetenschappelijk onderzoek niet voor alle vormen van fysiotherapie voldoende aantoonbaar te zijn.
Deelt u de mening van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNFG) dat fysiotherapie ervoor kan zorgen dat mensen geen gebruik hoeven te maken van duurdere (bijvoorbeeld ziekenhuis-)zorg?
Ja, bij verschillende indicaties is aangetoond dat fysiotherapie kosteneffectief is en kan leiden tot besparingen in de tweedelijnszorg. Kosteneffectiviteit is een van de pakketcriteria op basis waarvan het Zorginstituut beoordeelt of zorg kan worden toegelaten tot het basispakket (naast medische noodzaak, effectiviteit, en uitvoerbaarheid). In de praktijk blijkt het echter niet eenvoudig om de (kosten)effectiviteit van fysiotherapie wetenschappelijk goed te onderbouwen.
Is het u bekend dat mensen vanwege hun smalle beurs en de oplopende kosten fysiotherapie mijden en noodgedwongen moeten uitwijken naar veel duurdere zorg in het ziekenhuis die wel vanuit de basisverzekering wordt vergoed? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Uiteraard vind ik dit onwenselijk als dit gebeurt. Allereerst voor de patiënt, want die had een minder invasieve behandeling kunnen krijgen, maar ook voor de maatschappij, als de kosten van ziekenhuiszorg duurder zijn dan de kosten van fysiotherapie. Of en hoe vaak dit gebeurt, is mij niet bekend. Gegeven het feit dat veel Nederlanders (83,2% in 2020) een aanvullende verzekering hebben met dekking voor onder andere fysiotherapie, is de inschatting dat dit beperkt is. Ik merk verder graag op dat mensen die geen aanvullende verzekering hebben afgesloten, maar in verband met hun ziekte wel fysiotherapie nodig hebben, deze kosten onder bepaalde voorwaarden kunnen aftrekken van hun belastingen. Dit heet de specifieke zorgkosten. Voor mensen met een smalle beurs bieden gemeenten meerkostenregelingen en/of bijzondere bijstand aan en/of hebben zij gemeentepolissen (zie het antwoord op vraag 2).
Kunt u in overleg gaan met zorgverzekeraars om meer inzicht te krijgen in wat de gevolgen zijn van het mijden van fysiotherapie waardoor mensen uitwijken naar duurdere zorg?
Ik ben in overleg met partijen om meer inzicht te krijgen in de (kosten)effectiviteit van fysio- en oefentherapie, niet alleen met zorgverzekeraars, maar ook met het Zorginstituut, zorgaanbieders, beroepsgroepen en patiëntvertegenwoordigers. Zorginstituut Nederland werkt in opdracht van VWS aan een traject – het overgangstraject systeemadvies fysio- en oefentherapie – waarin wordt gezocht naar een nieuwe balans tussen goede en effectieve zorg, de toegankelijkheid van die zorg en de betaalbaarheid ervan. De doelen en aanpak van dit overgangstraject liggen in de lijn van de gewijzigde motie van het lid Van den Berg c.s. (Kamerstukken 2018/19, 29 689, nr. 1015). Immers, een van de criteria die het Zorginstituut meeweegt in haar pakketadviezen is kosteneffectiviteit van zorg. Het overgangstraject heeft er al toe geleid dat fysio- en oefentherapie bij COPD, etalagebenen en artrose aan heup en knie vanaf de eerste behandeling wordt vergoed uit de basisverzekering. Het Zorginstituut zal over het overgangstraject rapporteren in de volgende voortgangsbrief, die ik in het eerste kwartaal 2021 verwacht.
Een van de wettelijke voorwaarden om zorg toe te voegen aan het basispakket is dat deze bewezen effectief is. Dit blijkt op basis van het beschikbare wetenschappelijk onderzoek niet voor alle vormen van fysio- en oefentherapie voldoende aantoonbaar te zijn. Om onderzoek naar de effectiviteit van fysio- en oefentherapie te stimuleren en de uitvoering van het overgangstraject te versnellen, is in de Bestuurlijke Afspraken Paramedische Zorg 2019–2022 geld beschikbaar gesteld (€ 10 mln.) via ZonMW voor onderzoek, richtijnontwikkeling en verbetering van kwaliteit van zorg.
Bent bereid daarin de aangenomen motie mee te nemen, die vraagt te onderzoeken wat de voor- en nadelen, kosten en opbrengsten zijn om fysiotherapie voor chronisch zieken in het basispakket op te nemen?2Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Als u in overleg gaat, kunt u de Kamer hierover vervolgens informeren?
Vanzelfsprekend informeer ik de Tweede Kamer over de voortgang van het overgangstraject systeemadvies. De eerstvolgende voortgangrapportage verwacht ik in het eerste kwartaal 2021.
Klopt het dat de onderzoeken waarnaar door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verwezen wordt, zoals het onderzoek of fysiotherapie uiteindelijk op een andere – simpelere – manier opgenomen kan worden in het basispakket, lopende onderzoeken zijn?
De chronische aandoeningen waarbij fysio- en oefentherapie in het basispakket is opgenomen zijn specifiek omschreven. In het eerdergenoemde overgangstraject systeemadvies onderzoekt het Zorginstituut of fysio- en oefentherapie uiteindelijk op een andere – simpelere – manier opgenomen kan worden in het basispakket. Samen met betrokken partijen is reeds gekeken op welke manieren het overgangstraject kan worden versneld. Hiervoor zijn onder andere middelen vrijgemaakt in het kader van de bestuurlijke afspraken paramedische zorg 2019–2022. In het eerste kwartaal 2021 zal ik de voortgangsrapportage van het Zorginstituut over het systeemadvies naar de Tweede Kamer sturen. Daarin zal meer bekend worden over de planning.
Klopt het dat deze onderzoeken pas in het jaar 2023 uitsluitsel bieden?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om te kijken of te overleggen of deze onderzoeken naar voren kunnen worden gehaald?
Zie antwoord vraag 9.
Het vrijkomen van kankerverwekkend chroom-6 bij werkzaamheden aan de Onyx-kolencentrale. |
|
Sandra Beckerman (SP), Cem Laçin (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de kankerverwekkende stof chroom-6 is vrijgekomen bij onderhoud aan de Onyx-centrale op de Maasvlakte?1
Ja.
Hoeveel medewerkers van de centrale zijn blootgesteld aan deze kankerverwekkende stof?
Dat is mij niet bekend. Conform de arbeidsomstandighedenwetgeving is de werkgever verantwoordelijk voor het uitvoeren van blootstellingsbeoordelingen en het treffen van adequate beheersmaatregelen. In juli 2020 heeft Inspectie SZW een onaangekondigde controle gedaan bij het bedrijf. Daarbij is geconstateerd dat bij onderhoudswerkzaamheden in en aan de ketel chroom-6 vrijkwam. Tijdens de inspectie in juli 2020 is geconstateerd dat de medewerkers die deze werkzaamheden verrichtten adequate persoonlijke beschermingsmiddelen droegen. Inspectie SZW heeft niet geconstateerd dat er medewerkers zijn blootgesteld aan chroom-6, tegelijkertijd kan niet worden uitgesloten dat op enig moment medewerkers zijn blootgesteld.
De Inspectie constateerde eveneens dat medewerkers die buiten de ketel in het ketelhuis werkzaam waren, maar geen werkzaamheden aan chroom-6-houdende onderdelen uitvoerden, niet allemaal ademhalingsbescherming droegen. Dit was wel voorgeschreven door het bedrijf. Daarop heeft de Inspectie van het bedrijf geëist om te zorgen voor (nadere) instructie van het personeel en dat het bedrijf toezicht houdt opdat de door het bedrijf verplicht gestelde ademhalingsbescherming ook daadwerkelijk gedragen wordt.
De Inspectie trof in het ketelhuis buiten de ketel op diverse plaatsen (neergeslagen) stof aan dat afkomstig was van de ketel. Het bedrijf is door Inspectie SZW aangesproken om dit stof dagelijks op te ruimen, waarmee deze blootstellingsbron is weggenomen. Door het wegnemen van de bron in combinatie met het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen (en het toezicht daarop) zijn de werknemers voldoende beschermd tegen chroom-6.
Is bij eerdere inspecties chroom-6 aangetroffen? Zo ja, welke stappen zijn gezet om medewerkers te beschermen?
Vóór de hiervoor genoemde inspectie in juli 2020 is door de Inspectie SZW bij de Onyxkolencentrale geen chroom-6 aangetroffen. Naar aanleiding van de inspectie in juli 2020 heeft Inspectie SZW van het bedrijf geëist om binnen een dag het in het ketelhuis aangetroffen stof dat van de ketel afkomstig was, op te ruimen. Met deze maatregel werd een mogelijke bron voor blootstelling aan chroom-6 weggenomen. Vervolgens heeft Inspectie SZW geëist om beheersmaatregelen te nemen volgens de arbeidshygiënische strategie en tegelijkertijd is het bedrijf aangeschreven om de blootstelling aan chroom-6 nader te beoordelen. De Inspectie volgt de uitvoering hiervan op de voet.
Is er onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de blootstelling aan chroom-6? Zo nee, gaat dat nog gebeuren? Is vastgesteld wie is blootgesteld aan chroom-6 en hoe lang? Zo nee, gaat dat nog onderzocht worden? Zijn ook andere giftige stoffen aangetroffen? Zo nee, wordt dat nog onderzocht?
Als onderdeel van de wettelijke verplichtingen moet de werkgever blootstellingsbeoordelingen uitvoeren ten aanzien van gevaarlijke stoffen (niet alleen chroom-6). Bedrijven laten zich daarbij vaak ondersteunen door gespecialiseerde adviesbureaus.
Het onaangekondigde inspectiebezoek door Inspectie SZW was specifiek gericht op blootstelling aan chroom-6. Er zijn geen constateringen gedaan ten aanzien van eventuele andere giftige stoffen.
Inspectie SZW heeft niet vastgesteld dat medewerkers zijn blootgesteld aan chroom-6, tegelijk kan niet worden uitgesloten dat dit op enig moment is gebeurd. De werkgever is verplicht een registratie bij te houden van werknemers die zijn blootgesteld aan stoffen zoals chroom-6.
Naar aanleiding van de inspectie is de Inspectie SZW van oordeel dat het bedrijf de blootstelling aan chroom-6 nader moet beoordelen en structureel meer zou kunnen en moeten doen. Dit moet binnen de arbeidshygiënische strategie ten aanzien van het voorkomen van blootstelling aan chroom-6 binnen het bedrijf. De Inspectie heeft het bedrijf daarop ook aangeschreven en volgt de uitvoering op de voet.
Bent u nog steeds voornemens om te zorgen dat de Onyx-centrale op 1 januari 2021 haar deuren sluit?
Naar aanleiding van de call for proposals heeft Onyx/Riverstone een aanvraag ingediend bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om tegen een subsidie vrijwillig het gebruik van kolen te beëindigen. Momenteel wordt beoordeeld of het ingediende voorstel voldoet aan de gestelde eisen, waaronder adequate voorzieningen voor de werknemers en dat er geen sprake is van overcompensatie.
Zodra blijkt dat de aanvraag voldoet aan de eisen die daaraan in de call for proposals zijn gesteld, kan een subsidiebeschikking worden opgelegd onder een aantal voorwaarden, waaronder verenigbaarheid van de maatregel in het kader van de staatssteuntoets door de Europese Commissie.
Eerder werd gericht op een sluiting per 1 januari 2021. Omdat nog niet aan alle voorwaarden is voldaan, zal de sluiting noodzakelijkerwijze later plaatsvinden. Of de sluiting definitief doorgaat, is pas duidelijk als alle voorwaarden voor de subsidie zijn vervuld. In dat geval zal de definitieve sluiting naar verwachting nog begin 2021 kunnen worden gerealiseerd.
Klopt het dat de eigenaar van de Onyx-kolencentrale (Riverstone) circa 240 miljoen euro van de rijksoverheid kan krijgen voor de sluiting van deze centrale?2 Welk deel van dit bedrag is gereserveerd voor de medewerkers in de centrale en de keten die hun baan verliezen?
Onyx/Riverstone heeft een aanvraag bij EZK gedaan voor subsidie in het kader van de call for proposals die is opengesteld voor de vrijwillige sluiting van één centrale. Het bedrag per megawatt dat de centrale heeft geboden ligt onder het daaraan gestelde maximum in de call for proposals.
Bij de aanvraag voor subsidie is een concept sociaal plan ingediend. Momenteel wordt onder andere beoordeeld of dit plan adequate ondersteuning biedt aan de werknemers van de centrale die mogelijk hun baan verliezen. De in de call for proposals gestelde minimumeisen zien erop dat de werkgever zelf voorziet in een tegemoetkoming in het eventuele inkomstenverlies dat werknemers zouden kunnen ondervinden na beëindiging van hun dienstverband en over een voorziening voor begeleiding en ondersteuning van de werknemers van werk naar werk die ten minste dienen te voldoen aan de uitgangspunten van het Westhavenarrangement. Direct werkgelegenheidsverlies als gevolg van de mogelijke sluiting van de centrale bij partijen in de keten wordt in kaart gebracht. Ook voor deze werknemers zal, vanuit de overheid, een voorziening worden getroffen. Mogelijk kan hiervoor de Voorziening werkgelegenheidseffecten energietransitie aangesproken worden.
Voor medewerkers die in Tilburg zijn blootgesteld aan chroom-6 is er inmiddels een compensatieregeling, voor Defensiepersoneel komt er na lange strijd een (verbeterde) regeling, hoe zal voor medewerkers van de Onyx-centrale geregeld worden dat ook zij aanspraak kunnen maken op compensatie wanneer ze ziek worden?
In het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:658, lid 2) is geregeld dat de werkgever een zorgplicht heeft voor zijn werknemers. Indien een werknemer schade heeft geleden door het werk, is de werkgever verplicht tot het vergoeden van deze schade. De compensatieregelingen van de gemeente Tilburg en het Ministerie van Defensie zijn door beiden vanuit deze verplichting in hun rol als werkgever ingesteld. Voor de werknemers van de Onyx-centrale is schade nog niet vastgesteld.
Als het bedrijf is opgehouden te bestaan, kan eventuele werkgerelateerde gezondheidsschade in beginsel niet meer worden verhaald op de werkgever. Dat kan niet worden voorkomen, tenzij een specifieke regeling voor die situatie wordt gemaakt. SZW zal de werkgever, naar aanleiding van de ongerustheid onder de werknemers over mogelijke chroom-6 blootstelling en eventuele gevolgen voor hun gezondheid in de toekomst, wijzen op zijn verantwoordelijkheid als werkgever in deze.
Omdat het schadeverhaal bij beroepsziekten via het aansprakelijkheidsrecht voor werkenden vaak een moeizaam traject is zeker wanneer er geen werkgever meer is waarop schade verhaald kan worden, heeft het Ministerie van SZW de commissie Heerts gevraagd met voorstellen hiervoor te komen. Naar aanleiding daarvan werkt het Ministerie van SZW aan een tegemoetkomingsregeling voor slachtoffers van ernstige beroepsziekten, veroorzaakt door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Het streven is er opgericht dat de regeling op 1 juli 2022 in werking treedt. De regeling voorziet in erkenning en tegemoetkoming voor (ex)werknemers die een ernstige beroepsziekte hebben opgelopen als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoals chroom-6.
Hoe wordt voorkomen dat, wanneer de eigenaar van de centrale vertrokken is, er geen compensatie meer komt voor zieke medewerkers?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat hier nu geld voor gereserveerd dient te worden? Welke stappen gaat u hiervoor zetten? Is het mogelijk Riverstone een fonds te laten vullen (bijvoorbeeld ter grote van 20 miljoen euro) voor eventuele chroom-6 slachtoffers? Mocht dit fonds (deels) ongebruikt blijven zou Riverstone dit geld dan na (bijvoorbeeld 20 jaar) weer terug kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen nog voor de sluiting van de Onyx-kolencentrale beantwoorden?
Hiermee voldoe ik aan het verzoek.
Het groeiende aanbod van verhuurhypotheken |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Concurrentie neemt snel toe op bloeiende markt voor verhuurhypotheken»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel aanbieders er zijn van zogenaamde verhuurhypotheken en hoe vaak deze verstrekt worden?
Allereerst benadruk ik graag dat er niet één soort verhuurhypotheek2 is op de Nederlandse markt. Afhankelijk van de aard van de belegger komt deze in aanmerking voor ofwel een verhuurhypotheek voor consumenten ofwel een zakelijke verhuurhypotheek. Op hypotheken voor consumenten is de Wet op het financieel toezicht van toepassing en op zakelijke kredieten niet.
Een verhuurhypotheek voor consumenten wordt aangeboden aan kleinere beleggers. Het gaat dan vaak om beleggers die één of enkele woningen aankopen of in hun bezit hebben voor de verhuur. Dit kunnen bijvoorbeeld beleggers zijn die een woning kopen voor hun studerende kind of beleggers die één of enkele woningen bezitten als oude dag voorziening. Een zakelijke verhuurhypotheek wordt aangeboden aan grotere (professionelere) beleggers. Vaak gaat het dan om beleggers met vijf panden of meer. De Autoriteit Financiële Markten heeft een aantal indicatoren opgesteld om kredietverstrekkers te helpen bij de afweging of een financieringsaanvraag voor een beleggingspand wordt gedaan in de hoedanigheid van een consument3.
De eerste aanbieder van verhuurhypotheken is in 2015 toegetreden tot de Nederlandse markt. Inmiddels zijn er circa 15 aanbieders actief. Een deel van deze aanbieders richt zich enkel op de kleine belegger (verhuurhypotheek voor consumenten), een ander deel juist enkel op de grotere beleggers (zakelijke verhuurhypotheek). Ook zijn er aanbieders die hypotheken aanbieden aan zowel kleine als grote beleggers. Ik heb geen inzicht in hoe vaak verhuurhypotheken verstrekt worden. Wel is er dus een stijging te zien in het aantal aanbieders van verhuurhypotheken.
Wat vindt u van het feit dat er steeds meer mogelijkheden komen voor particuliere verhuurders om via dergelijke leningen woningen op te kopen en vervolgens te verhuren?
Nederland kent een markt waarin aanbieders vrij zijn om te bepalen welke producten ze aanbieden, zolang ze zich aan de daarvoor geldende regels houden. De toename van het aantal aanbieders vind ik daarom niet problematisch. Wel is het belangrijk dat aanbieders van verhuurhypotheken verantwoorde leningen verstrekken. In de praktijk hanteren geldverstrekkers voor beide typen verhuurhypotheken een lagere maximale loan-to-value bij afsluiting dan voor reguliere consumentenhypotheken. Bij het overgrote deel van de aanbieders kun je maximaal 80% van de waarde in verhuurde staat lenen. Bij een enkele aanbieder mag je maximaal 90% van de waarde in verhuurde staat lenen. Iemand die een woning wil kopen met een verhuurhypotheek moet daarom altijd eigen geld inbrengen. Hierdoor lopen verhuurders minder risico bij een eventuele waardedaling of terugval in inkomsten waardoor er minder kans is dat zij daardoor niet meer aan hun betalingsverplichting kunnen voldoen.
Deelt u de mening dat het aanbieden van verhuurderhypotheken kan leiden tot nog meer moeilijkheden voor starters om een woning te kunnen kopen? Zo nee, waarom niet?
Door de krapte op de woningmarkt is het voor groepen als starters lastig om een geschikte woning te vinden. Tijdens hun zoektocht ondervinden starters vaak concurrentie van andere woningzoekenden, waaronder beleggers. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 is het aantal aanbieders van verhuurhypotheken wel vergroot. Wanneer dit leidt tot meer beleggers zou dit kunnen betekenen dat onder anderen starters meer concurrentie ervaren bij het kopen van een woning.
Daarom wil ik de positie van de starter verbeteren ten opzichte van beleggers in het algemeen. Het kabinet heeft daarom per 1 januari 2021 de overdrachtsbelasting gedifferentieerd Met deze differentiatie worden starters4 eenmalig vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Voor beleggers wordt de overdrachtsbelasting verhoogd naar 8%.
In hoeverre kunt u aangeven of buy-to-let hypotheken leiden tot een verdere stijging van de huizenprijzen? Vindt u dit wenselijk?
Wanneer de vraag naar een product toeneemt resulteert dit bij een gelijkblijvend aanbod doorgaans in een hogere prijs. Wanneer er meer mensen besluiten om met een verhuurhypotheek een woning te gaan kopen, heeft dit, ceteris paribus, effect op de prijs. Dit geldt uiteraard niet alleen voor verhuurders met een verhuurhypotheek. Ook wanneer de vraag bij andere groepen woningzoekenden groeit heeft dit effect op de prijs. In brede zin is de afgelopen jaren de vraag naar woningen sterk toegenomen en kunnen huishoudens door de lagere rente meer lenen waardoor zij ook meer kunnen betalen voor een woning. Het aanbod aan woningen is op dit moment echter ontoereikend om aan deze vraag te kunnen voldoen. Hierdoor hebben woningzoekenden meer moeite om een geschikte en betaalbare woning te vinden. Om de betaalbaarheid en beschikbaarheid van wonen te verbeteren zet ik in op het versnellen van de woningbouw en het vergroten van het aanbod aan betaalbare woningen. Dit doe ik onder meer met de reeds gesloten woondeals, de woningbouwimpuls en de korting op de verhuurderheffing voor woningcorporaties.
Vindt u het ook een onwenselijke situatie dat woningen steeds vaker als beleggingsobject worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
We hebben beleggers nodig voor een stabiele woningmarkt. Dankzij het kapitaal en initiatief van beleggers kunnen we woningen toevoegen aan de woningvoorraad door woningen te bouwen of bestaande bouw te transformeren voor bewoning. Dit leidt tot meer woningen in onder andere het middenhuursegment. Tegelijkertijd ontstaan er door de huidige krapte excessen op de woningmarkt, waardoor het voor diverse groepen, zoals starters en mensen met een middeninkomen, steeds lastiger wordt om een passende woning te vinden. Ik richt mij op het aanpakken van deze excessen en het verbeteren van de positie van starters en mensen met een middeninkomen. Bij vraag 8 ga ik in op de maatregelen die ik hiervoor neem.
Steunt u het voorstel om personen in het bezit van meer dan vijf woningen aan te merken als ondernemer en belasting te laten betalen? Bent u bereid om zo de wildgroei aan het opkopen van woningen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
In de huidige systematiek worden personen die in het bezit zijn van een vastgoedportefeuille met meer dan vijf woningen niet automatisch aangemerkt als ondernemer voor de inkomstenbelasting. De omvang van een vastgoedportefeuille is niet doorslaggevend voor de vraag of sprake is van een onderneming. Het introduceren van een numerieke grens gaat in tegen de huidige systematiek en de bestendige jurisprudentie dat pas sprake is van een onderneming indien de bezitting is gericht op het verkrijgen van een hogere waardestijging en rendement daarvan, dan bij normaal vermogensbeheer kan worden verwacht. Indien een vastgoedportefeuille niet aan de hiervoor genoemde voorwaarden voldoet, behoren de bezittingen – afgezien van een situatie van terbeschikkingstelling aan de eigen vennootschap of aan de onderneming van de fiscale partner- tot de rendementsgrondslag van box 3 en worden deze bezittingen belast tegen een forfaitair rendement. Een numerieke grens is bovendien arbitrair.
Het voorstel, om personen die in het bezit zijn van meer dan vijf woningen aan te merken als ondernemer, steunt het kabinet niet omdat het niet past in de huidige systematiek. Het huidige kabinet heeft daarentegen maatregelen genomen om de positie van starters op de woningmarkt ten opzichte van beleggers te verbeteren. Per 1 januari 2021 is de differentiatie van de overdrachtsbelasting in werking getreden. De differentiatie zorgt enerzijds voor een vrijstelling van de overdrachtsbelasting zodat starters minder lang hoeven te sparen voor hun kosten koper. Anderzijds zorgt een beperking van de reikwijdte van het verlaagde tarief van 2% voor de overdrachtsbelasting ervoor dat personen alleen nog in aanmerking komen voor dit verlaagde tarief, indien zij zelf in de woning gaan wonen. Andere kopers, zoals beleggers, betalen vanaf 1 januari 2021 het algemene tarief. Het algemene tarief is per 1 januari 2021 verhoogd van 6% naar 8%. De differentiatie moet de positie op de woningmarkt van starters en doorstromers verbeteren ten opzichte van beleggers.
Bent u bereid de groei aan buy-to-let te ontmoedigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 6 heb benoemd, zet ik in op de aanpak van excessen en het verbeteren van de positie van starters en mensen met een middeninkomen. Met deze aanpak wordt de balans tussen beleggers en andere woningzoekenden verbeterd ten gunste van de woningzoekenden. Om de positie van starters te verbeteren ten opzichte van beleggers heeft het kabinet per 1 januari de overdrachtsbelasting gedifferentieerd. Ook zal ik een opkoopbescherming invoeren. Hiermee kunnen gemeenten in wijken waar dat echt nodig is ervoor zorgen dat betaalbare koopwoningen niet zomaar kunnen worden opgekocht voor de verhuur. Woningzoekenden, waaronder starters en mensen met een middeninkomen, krijgen hierdoor meer kans op een woning. Daarnaast zal ik de jaarlijkse huurprijsstijging in de vrije sector maximeren, waardoor ook de huurders in de vrije sector worden beschermd tegen onverwachte excessieve huurverhogingen.
Het bericht ‘Lachen om vuurwerkverbod: Wij knallen gewoon door’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Hoeveel vandalen die (illegaal) vuurwerk afsteken zijn tot nu toe aangehouden? Hoeveel van hen kunnen een straf verwachten? Aan welke straffen moeten we dan denken? Wordt bijvoorbeeld de schade ook verhaald op ouders als het om minderjarige vandalen gaat? Zo nee, waarom niet? Wordt (super)snelrecht ingezet om hen aan te pakken? Kunt u hier een toelichting op geven?
Vanaf 1 oktober tot medio december 2020 zijn in totaal zijn 172 zaken bij het Openbaar Ministerie ingeschreven ter zake van overtreding van het vuurwerkbesluit. Daarvan hebben 90 zaken betrekking op het afsteken van vuurwerk. Deze zaken zullen worden afgehandeld conform de Richtlijnen voor strafvordering vuurwerkdelicten2. De eisen beginnen bij een geldboete van 250 euro voor het afsteken van consumentenvuurwerk en lopen op tot een gevangenisstraf van 9 maanden voor het tot ontbranding brengen van geïmproviseerd vuurwerk. Uitgangspunt is dat bij de afdoening van deze zaken ook de eventuele schade wordt vergoed.
(Super)snelrecht wordt alleen toegepast in die zaken die zich daarvoor lenen. In vuurwerkzaken behoort dat vaak niet tot de mogelijkheden omdat het vuurwerk eerst dient te worden onderzocht. Dit onderzoek neemt enige tijd in beslag.
Daarnaast zijn in deze periode 292 jongeren doorverwezen naar Bureau Halt voor het afsteken van vuurwerk. In deze zaken vindt een gesprek plaats met een Halt-medewerker waarbij ook ouders aanwezig zijn. Eventuele schade dient door de jongere of zijn ouders te worden vergoed. De Halt-medewerker heeft ook een signalerende functie; mocht er sprake zijn van zorgen in de thuissituatie dan kan de meldcode gestart worden en of doorverwezen worden naar vrijwillige hulpverlening. Jongeren die naar Halt verwezen worden ontvangen binnen enkele weken de uitnodiging voor een startgesprek.
Hoeveel illegale vuurwerkhandelaren zijn tot nu toe aangehouden? Hoeveel vuurwerk is daarbij aangetroffen? Welke straf kunnen zij daarbij verwachten? Hoe staat het met de vernietiging van dit vuurwerk? Kunnen de kosten van de vernietiging reeds op de handelaar verhaald worden? Wordt (super)snelrecht ingezet om hen aan te pakken?
Vanaf 1 oktober tot medio december 2020 zijn 37 zaken voor handel in vuurwerk bij het OM ingestroomd. Zaken voor handel in vuurwerk zullen worden afgehandeld conform de Richtlijnen voor strafvordering vuurwerkdelicten. De eisen kunnen oplopen tot een gevangenisstraf van 9 maanden voor de handel in geïmproviseerd vuurwerk. Bij veroordeling voor handel in professioneel vuurwerk ten behoeve van de particuliere markt van vuurwerkbedrijven of personen zijn er mogelijkheden om bijkomende straffen op te leggen. Het gaat hierbij om onder meer het ontzeggen van het recht om gedurende een bepaald aantal jaren in vuurwerk te handelen, het intrekken van vergunningen, het verbod tot het uitoefenen van een bepaald beroep en het stilleggen van de onderneming.
Uit cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat tot medio december meer dan 100.000 kg vuurwerk in beslag is genomen in het jaar 2020. Het inbeslaggenomen vuurwerk wordt afgevoerd naar een veilige opslag van de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van het Ministerie van Financiën in Ulicoten. Het vuurwerk dient op deze veilige locatie onderzocht te worden door het Centraal Onderzoeksbureau Vuurwerk (COV) en neemt enige tijd in beslag. Zij stellen vast wat voor soort vuurwerk het betreft. Daarna wordt het vuurwerk vernietigd. (Super)snelrecht is in deze zaken daardoor niet altijd mogelijk.
Het is thans nog niet mogelijk om de kosten van de vernietiging te verhalen op de veroordeelde. Een wetsvoorstel is aanhangig bij uw Kamer waarmee een nieuwe maatregel wordt geïntroduceerd tot het opleggen van een verplichting tot het betalen van de kosten die ten laste van de staat komen in verband met de vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid, zoals vuurwerk.3 Met deze maatregel wordt het mogelijk om een belangrijk deel van de kosten van vernietiging zoveel mogelijk voor rekening te laten komen van degenen die voor het plegen van een strafbaar feit worden veroordeeld.
In hoeverre heeft de politie zicht op de versleutelde berichtenservices zoals Telegram, waar de handel in (illegaal) vuurwerk zich tegenwoordig grotendeels afspeelt, net zoals bij drugshandel, waardoor (illegaal) en explosief vuurwerk ongezien de straten overgaat en in garages en kelders belandt? Welke maatregelen worden getroffen om deze online vuurwerkroutes te torpederen? Wordt er bijvoorbeeld gebruik gemaakt van digitale wijkagenten? Zo nee, waarom niet?
De politie zet dit jaar met het Openbaar Ministerie en andere betrokken partijen nog intensiever in op het thema vuurwerk. Bovendien wordt meer dan voorheen informatie gestuurd onderzoek gedaan. De politie gebruikt verschillende opsporingsmiddelen in de strijd tegen illegale vuurwerkhandelaren, ook op versleutelde berichtenservices zoals Telegram en (andere) sociale media. De politie doet geen uitspraken over de daarbij gebruikte werkwijzen. Als duidelijk is wie de dader is, treden politie en justitie op. Het daarbij aangetroffen vuurwerk wordt in beslag genomen. Dit heeft als effect dat dit jaar meer illegaal vuurwerk in beslag is genomen (zie antwoord op vraag4 dan in voorgaande jaren.
De digitale wijkagent is er voor de online basispolitiezorg. Dit betekent dat hij/zij weet wat er online speelt in de wijk, onderzoek doet naar gedigitaliseerde criminaliteit, collega’s waar nodig ondersteunt in het digitale vakmanschap, het digitale contact met burgers onderhoudt en in dat kader ook voorlichting geeft over bijvoorbeeld vormen van gedigitaliseerde criminaliteit. Digitale wijkagenten kunnen in het kader van hun werkzaamheden online informatie verzamelen waarmee een bijdrage geleverd wordt aan de opsporing van illegaal vuurwerk.
In hoeverre worden bij de handel van illegaal vuurwerk dezelfde routes gebruikt als bij de drugshandel? Welke routes zijn dit, wat zegt dit over de criminele netwerken en hoe wordt hierop gehandeld en geanticipeerd?
De politie ziet soms dat voor illegaal vuurwerk dezelfde logistiek wordt gebruikt als voor de handel in drugs. Er zijn parallellen zichtbaar tussen de drugs en de vuurwerkwereld in mensen, middelen en routes. Hierop wordt gehandeld. Over welke routes dit zijn kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat berichten als «Wij knallen gewoon door» rondgaan in online chatgroepen en dat deze mensen aangepakt moeten worden? Ziet u de noodzaak om extra maatregelen te treffen tegen deze groep? Zo ja, welke extra maatregelen bent u bereid te treffen? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zorgelijk dat deze berichten rondgaan in chatgroepen. Tegen personen met vuurwerk wordt opgetreden. Met gemeenten en politie overleg ik regelmatig over de komende jaarwisseling en het gebruik van vuurwerk. Via de corona-campagne «Alleen Samen» wordt aandacht gevraagd voor het tijdelijk vuurwerkverbod. Naast boodschappen vanuit de regering zijn communicatiemiddelen ontwikkeld ter ondersteuning van lokale communicatie zoals middelen die bijvoorbeeld wijkagenten, gemeenten en jongerenwerkers kunnen gebruiken. De politie is voorbereid en zet dit jaar op diverse plaatsen fors meer agenten in. Ook gemeenten treffen voorbereidingen rekening houdend met het van kracht zijnde maatregelenpakket.
Welke maatregelen heeft u tot nu toe getroffen en bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat vuurwerkfanaten uit met name grensregio's vuurwerk uit landen om ons heen halen die geen tijdelijk vuurwerkverbod hebben, zoals België en Duitsland? Bent u bijvoorbeeld van plan de komende maand grenscontroles te intensiveren? Zo nee, waarom niet? Heeft u uw Belgische en Duitse collega’s hierover gesproken en wat waren de uitkomsten van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Door de maatregelen als gevolg van de bestrijding van de Covid-19 pandemie geldt per 16 december een afsteek- en verkoopverbod van vuurwerk in Duitsland.
Het Overlegcomité in België heeft op 27 november besloten tot een verbod op het afsteken en verkopen van vuurwerk. Het afsteekverbod is vastgelegd in een ministerieel besluit gepubliceerd op 29 november in het Belgisch staatsblad.
De politie voert controles in de grensgebieden uit en anticipeert op de wijzigingen in de regelgeving van beide buurlanden. De politie zou – ook zonder tijdelijk vuurwerkverbod- de controles in de grensgebieden intensiveren.
Welke maatregelen kunt u nemen om omwonenden te wijzen op het risico van de opslag van illegaal vuurwerk? Welke signalen zijn daarbij relevant om melding te maken? Kunnen zij bij het vermoeden 112 bellen of is het 0900-8844 nummer van toepassing?
Op de website van de politie is voor inwoners meer informatie te vinden over omstandigheden die kunnen duiden op illegaal vuurwerk. Denk aan veel «verkeer» rondom opslagruimten en op de opdruk op dozen waaruit af te leiden is dat het om vuurwerk gaat. Daarnaast is het belangrijk om informatie over de betrokkenen te melden. De politie verwijst hiervoor onder andere naar Meld Misdaad Anoniem en naar het eigen nummer 0900–8844. Bij acuut (levens)gevaar dient 112 te worden gebeld.
Zijn onze agenten voldoende uitgerust tegen zwaar vuurwerk? Hebben zij voldoende beschermingsmiddelen? Hoe gaat het daarbij nu met het gebruik van C2000 zodat hulpverleners zich richting de jaarwisseling verzekerd weten van goede communicatiemiddelen?
Het afgelopen jaar is bij vrijwel alle politiemensen in de basispolitiezorg en de Mobiele Eenheid persoonsgebonden gehoorbescherming aangemeten en verstrekt. Gecombineerd met de specifieke spreek-/luisterset wordt gehoorbeschadiging voorkomen. Deze set maakt onderdeel uit van de C2000 communicatie. Indien de gehoorbescherming niet is aangemeten zijn generieke plastieken beschikbaar met dezelfde functionaliteit. Vuurwerkbrillen en de instructie hoe om te gaan met vuurwerkagressie maken tevens onderdeel uit van de voorbereiding en bescherming. De politie heeft kennis en voldoende beschermingsmiddelen om goed toegerust op te treden in situaties met zwaar vuurwerk. De afgelopen maanden is het aantal klachten over het C2000-netwerk afgenomen, dankzij de inspanningen van het programma Implementatie Vernieuwing C2000, de gebruikers en leveranciers.
Het bericht dat Oeganda 21 miljoen misloopt door Nederland |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het bericht dat Oeganda 21 miljoen misloopt door Nederland?1
In het artikel van de Volkskrant worden specifieke belastingplichtigen genoemd en wordt het bedrag aan belastingontwijking van € 21 miljoen gekoppeld aan een specifiek bedrijf.2 Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Daarnaast gaat het artikel van de Volkskrant in meer algemene zin in op de rol van het belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda bij belastingontwijking. Het huidige belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda bevat geen antimisbruikmaatregelen waardoor het onbedoeld kan leiden tot belastingontwijking. Nederland zet zich in om het belastingverdrag (op onder meer dit punt) snel aan te passen. In de beantwoording bij vraag 5, 6 en 8 ga ik verder in op de actie(s) die het kabinet ten aanzien van het belastingverdrag met Oeganda onderneemt.
Verder staat in het artikel van de Volkskrant vermeld dat Nederlandse bedrijven in Oeganda geen winstbelasting zouden hoeven te betalen op grond van het belastingverdrag. Dat is onjuist. Het belastingverdrag met Nederland verhindert Oeganda niet om winstbelasting te heffen over de winsten die bedrijven in Oeganda maken. Oeganda loopt daarom geen winstbelasting mis vanwege het belastingverdrag met Nederland. In de tweede plaats vermeldt het artikel dat Oeganda vanwege het verdrag geen belasting heft op dividenden die vennootschappen in Oeganda uitkeren aan vennootschappen in Nederland. Onder bepaalde voorwaarden blijft onder het belastingverdrag Nederland – Oeganda bronbelasting op dividenden achterwege. Dit betekent echter niet dat dan automatisch sprake is van belastingontwijking en daarmee van «misgelopen belastingopbrengsten» voor Oeganda. De achtergrond van de bepaling in het belastingverdrag ligt besloten in de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting om (economisch) dubbele belasting op concernniveau te voorkomen. Omdat uit het buitenland ontvangen deelnemingsdividenden door toepassing van de deelnemingsvrijstelling in Nederland geheel buiten de heffing blijven, kan de ingehouden buitenlandse belasting op dividenden uit Oeganda in Nederland niet worden verrekend. Deze additionele buitenlandse belasting heeft tot gevolg dat het verwerven of opzetten van buitenlandse deelnemingen minder aantrekkelijk wordt. Het is echter onwenselijk dat belastingplichtigen die zelf niet gerechtigd zijn tot (vergelijkbare) verdragsvoordelen in relatie tot Oeganda, zich de toegang tot het belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda verschaffen met als één van de hoofddoelen het verkrijgen van (gunstigere) verdragsvoordelen. Ik wil dit tegengaan door spoedig antimisbruikbepalingen in het verdrag op te nemen. Verder is Nederland conform de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 bereid een hogere bronbelasting op deelnemingsdividenden met Oeganda overeen te komen.
Klopt het dat het Indiase bedrijf Airtel door het belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda via Nederland 25 miljoen dollar aan belasting in Oeganda kon ontwijken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het Chinese staatsoliebedrijf CNOOC ook via dit belastingverdrag Oegandese belasting ontwijkt? Hoeveel inkomsten loopt de Oegandese staat daardoor mis?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel bedrijven maken gebruik van de belastingvoordelen die voortkomen uit het belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda? Hoeveel belastinggeld loopt Oeganda hierdoor mis?
De mate waarin belastingplichtigen gebruikmaken van Nederlandse belastingverdragen, en de daarin toegekende verdragsvoordelen, wordt niet geregistreerd. Dergelijke gegevens zijn daarom niet beschikbaar.
Het kabinet heeft in de monitoringsbrief van 29 mei 2020 aangegeven dat het schatten van de omvang van belastingontwijking erg lastig is. In de eerste plaats ontbreekt een eenduidige definitie van belastingontwijking. Daarnaast ontbreekt het aan betrouwbare gegevens. Desalniettemin vindt het kabinet het van belang om zo goed mogelijk in beeld te brengen of de maatregelen tegen belastingontwijking effectief zijn. Het kabinet heeft daarom in de monitoringsbrief beschreven op welke manier het de effecten van de maatregelen tegen belastingontwijking zal monitoren en hoe het uw Kamer daarover zal informeren. Daarbij zullen in het bijzonder ook de inkomensstromen van en naar ontwikkelingslanden worden gemonitord.
Onderzoek naar de omvang van belastingontwijking staat overigens niet stil. In OESO-werkgroepverband wordt verder gewerkt aan verschillende indicatoren van belastingontwijking, onder meer door de geanonimiseerde gegevens uit landenrapporten in het kader van Country-by-Country Reporting te verzamelen en te analyseren.3Hoewel die gegevens nog belangrijke beperkingen kennen, werken we zo toe naar meer transparantie van multinationals en een waardevolle databron om activiteiten van multinationals en belastingontwijking wereldwijd te analyseren.
Sinds wanneer is de regering op de hoogte van de grootschalige belastingontwijking via Nederland, die mogelijk wordt gemaakt door dit verdrag? Hoeveel verdient Nederland via onder andere de vennootschaps- en dividendbelasting aan deze belastingontwijking?
Het kabinet maakt zelf geen schattingen van misgelopen belastinginkomsten in andere landen, waaronder Oeganda. Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 4, is het ingewikkeld om een betrouwbare maatstaf voor de omvang van belastingontwijking vast te stellen. De vennootschaps- en dividendbelastingopbrengsten voor Nederland over financiële stromen vanuit Oeganda via bijzondere financiële instellingen in Nederland zijn naar de aard van deze structuren naar verwachting verwaarloosbaar.
Daarnaast merk ik op dat uit een onderzoek van het IBFD uit 2013, is gebleken dat de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten met ontwikkelingslanden weinig antimisbruikbepalingen bevatten (net als andere verdragen van deze ontwikkelingslanden).4 Vanaf het najaar van 2013 is daarom aan 23 ontwikkelingslanden, waaronder Oeganda, voorgesteld om antimisbruikbepalingen op te nemen in de desbetreffende belastingverdragen.5 Het huidige belastingverdrag tussen Nederland en Oeganda bevat geen antimisbruikmaatregelen. Hierdoor kan het verdrag onbedoeld leiden tot belastingontwijking. Tijdens de onderhandelingen over het nieuwe belastingverdrag is dan ook mijn inzet om mogelijkheden voor belastingontwijking weg te nemen door de opname van antimisbruikbepalingen. Nederlandse belastingverdragen dienen te voldoen aan de minimumstandaard tegen verdragsmisbruik. Daarbij zet Nederland primair in op een zogenoemde Principal Purposes Test (PPT) omdat een PPT het meest aangewezen middel is om verschillende vormen van verdragsmisbruik nu en in de toekomst op een effectieve wijze te bestrijden. Daarbovenop is de inzet om waar nodig aanvullende antimisbruikmaatregelen overeen te komen. Ook in relatie tot Oeganda geldt deze Nederlandse verdragsinzet uiteraard ten volle. Hiervoor wordt ook verwezen naar het antwoord op de vragen 6 en 8.
Waarom heeft Nederland het sinds 2004 bestaande belastingverdrag met Oeganda niet gewijzigd of opgezegd, toen duidelijk werd dat deze grootschalige belastingontwijking faciliteerde? Deelt u de mening dat de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid aangevuld dient te worden met voorwaarden om te heronderhandelen indien Nederland het laagbelastende land blijkt te zijn?
Mede naar aanleiding van het voornoemde onderzoek van het IBFD, heeft Nederland Oeganda al in 2013 in het kader van het 23-ontwikkelingslandenproject aangeboden om het belastingverdrag aan te passen. Het doel was (en is nog steeds) om het huidige belastingverdrag met Oeganda te voorzien van antimisbruikbepalingen zodat belastingontwijking zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Nederland heeft meermaals contact opgenomen met Oeganda, maar een reactie bleef lange tijd uit.
In 2019 is voor de eerste keer met Oeganda gesproken over een aanpassing van het huidige belastingverdrag. Daarbij is de Nederlandse inzet erop gericht om het belastingverdrag snel aan te passen. De onderhandelingen konden echter nog niet worden afgerond en daarom heeft Nederland Oeganda in het afgelopen jaar (wederom) verschillende keren aangeboden om de onderhandelingen voort te zetten. De Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 (NFV 2020) geeft het kader van die onderhandelingen. Dat betekent dat naast de wens antimisbruikbepalingen in het belastingverdrag op te nemen jegens Oeganda ook de bereidheid bestaat meer heffingsrechten voor het bronland overeen te komen.
Overigens heeft Nederland het belastingverdrag met Oeganda aangemeld voor het Multilateraal Instrument (MLI). Het is via die route mogelijk om antimisbruikmaatregelen van toepassing te laten worden zonder dat bilaterale onderhandelingen noodzakelijk zijn. Oeganda doet helaas (vooralsnog) niet mee met het MLI.
Voorts deel ik niet de mening dat Nederland een laagbelastend land zou zijn.
Hoe verhoudt de facilitering van belastingontwijking vanuit Oeganda zich tot de circa 98 miljoen euro die in 2021 vanuit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan de ontwikkeling van Oeganda wordt uitgegeven?2 Wat is de toegevoegde waarde van deze uitgaven, als het Nederlandse belastingbeleid ervoor zorgt dat Oeganda miljoenen euro’s aan inkomsten mist?
Het kabinet ziet geen verband tussen ongewenst gebruik van het bilaterale belastingverdrag met Oeganda en de toegevoegde waarde van de Nederlandse uitgaven aan ontwikkelingssamenwerking met Oeganda. De aanpak van belastingontwijking is een speerpunt van dit kabinet. Het kabinet heeft daarom al vele maatregelen genomen en nieuwe maatregelen aangekondigd tegen belastingontwijking. Het kabinet zet zich in om belastingontwijking tegen te gaan, zowel in nationaal als in internationaal verband, en heeft daarbij aandacht voor de bijzondere positie van ontwikkelingslanden.
Wat is de Nederlandse inzet bij de besprekingen over een nieuw verdrag met Oeganda? Is het doel hierbij om belastingontwijking vanuit Oeganda via Nederland volledig uit te sluiten? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dit wilt bereiken?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het Nederlandse netwerk van fiscale verdragen enkel en alleen tot grootschalige ontwijking kan leiden en dat Nederland hiermee de grootste spil in een netwerk van semicriminele bedrijfsactiviteiten is die de armste landen berooft van de vruchten van hun arbeid en grondstoffen? Zo nee, hoe duidt u de conclusies van het Centraal Planbureau uit hun netwerkanalyse over het Nederlandse verdragsnetwerk dan?3
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft door middel van een simulatiemodel onderzocht welke belastingbesparende «routes» mogelijk zijn als belastingplichtigen onbelemmerd gebruik zouden kunnen maken van belastingverdragen. Het CPB concludeert op grond daarvan dat een aantal ontwikkelingslanden potentieel belastinginkomsten misloopt door het belastingverdrag dat deze landen met Nederland hebben gesloten. Het is van belang om op te merken dat het CPB geen onderzoek heeft gedaan naar feitelijke geldstromen en het onderzoek daarom geen inzichten geeft in daadwerkelijk misbruik van de desbetreffende Nederlandse belastingverdragen. Daarnaast concludeert het CPB dat Nederland niet zou worden gebruikt in belastingontwijkende constructies, indien de antimisbruikbepalingen in de Nederlandse belastingverdragen volkomen effectief zouden zijn. Het CPB gaat niet in op de effectiviteit van de antimisbruikbepalingen die momenteel zijn opgenomen in de Nederlandse belastingverdragen.
Uit het CPB-onderzoek komt wel naar voren dat belastingverdragen onbedoeld kunnen leiden tot belastingontwijking, ook in ontwikkelingslanden. Dit vindt het kabinet ongewenst en Nederland neemt daarom diverse maatregelen om oneigenlijk gebruik van belastingverdragen tegen te gaan. In beginsel zet Nederland in op het opnemen van antimisbruikbepalingen in belastingverdragen, juist ook wanneer het gaat om belastingverdragen met ontwikkelingslanden. Bovendien zal oneigenlijk gebruik van belastingverdragen zich met name voordoen indien de financiële stromen vanuit (ontwikkelings)landen uiteindelijk terechtkomen in laagbelastende jurisdicties. Om stromen naar laagbelastende jurisdicties tegen te gaan, voert Nederland met ingang van 1 januari 2021 een conditionele bronbelasting in op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en heeft het kabinet een conditionele bronbelasting op dividenden aangekondigd naar laagbelastende jurisdicties vanaf 1 januari 2024. Het kabinet verwacht dat de maatregelen tot gevolg hebben dat Nederland onaantrekkelijk wordt voor bepaalde structuren waarmee belasting wordt ontweken. In dit kader vindt het kabinet het belangrijk om zo goed mogelijk te monitoren of de maatregelen tegen belastingontwijking effectief zijn.8
Het bericht ‘Schonere diesel tanken kan sinds kort ook in Roden’ |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schonere diesel tanken kan sinds kort ook in Roden»?1
Ja.
Klopt het dat HVO100 een type brandstof is die dezelfde kenmerken heeft als diesel, maar die geproduceerd is op basis van met waterstof behandelde restproducten zoals plantaardige oliën en restafval zoals dierlijke vetten en daarmee 100% circulair is? Klopt het dat dit een vorm van duurzame brandstof is die gebruikt kan worden in dieselmotoren die daarvoor niet hoeven te worden aangepast? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
HVO is een hoogwaardige hernieuwbare dieselvervanger. Zoals alle in Nederland ingezette brandstoffen moet deze voldoen aan eisen uit de Europese Richtlijn brandstofkwaliteit2 (hierna: de richtlijn). Voor HVO geldt dat deze voldoet aan de norm voor synthetische diesels (EN 15940) op grond van die richtlijn. Uit de jaarlijkse Rapportage Energie voor Vervoer van de Nederlandse Emissieautoriteit blijkt dat HVO die in Nederland wordt ingezet geproduceerd wordt uit de reststoffen van gebruikt frituurvet en dierlijke vetten categorie 1 en 2. Op Europees niveau is er een lijst vastgesteld van afvalstoffen en residuen om geavanceerde biobrandstoffen, andere biobrandstoffen en biogassen te produceren. Bij de vaststelling van deze lijst is rekening gehouden met de beginselen van de circulaire economie en de afvalhiërarchie (Richtlijn 2008/89/EG), de duurzaamheidscriteria van de Unie, en de vaststelling dat het gebruik van de afvalstoffen en residuen geen extra landgebruik als gevolg heeft. Deze vastgestelde afvalstromen en residuen hebben geen inzetmogelijkheden die hoogwaardiger zijn dan (bio)brandstoffen.
Verder wordt in het PBL-rapport «Beschikbaarheid en toepassingsmogelijkheden van duurzame biomassa» dat gebruikt is als bron voor het Duurzaamheidskader biogrondstoffen aangegeven dat het principe cascadering gezien wordt als het zo hoogwaardig mogelijk inzetten van biomassa in een circulaire (bio)economie. Het PBL stelt dat binnen de transportsector de toepassing in die sectoren waar (in elk geval op de kortere termijn) geen alternatief is – zoals zwaar transport, zeescheepvaart en de luchtvaartsector – als het meest hoogwaardig beschouwd kan worden. HVO zal voornamelijk ingezet worden voor toepassingen in sectoren waar op middellange termijn geen alternatieven beschikbaar zijn, zoals het zwaar wegtransport.
Sinds oktober 2018 geldt een labelplicht op pompen en vulpistolen bij tankstations die de soort brandstof aanduiden. Nieuwe voertuigen vinden dezelfde aanduidingen in het onderhoudsboekje en in de tankklep voor de brandstof(fen) waarvoor zij geschikt zijn. Synthetische brandstoffen (zoals HVO) zijn aangeduid met XTL. In principe kunnen de meeste dieselvoertuigen op HVO rijden, omdat deze voldoet aan de dieselnorm. Echter, het is altijd raadzaam om bij hogere blends eerst de handleiding van uw voertuig te raadplegen of het na te vragen bij de garagehouder.
Klopt het dat het gebruik van HVO100, vergeleken met het gebruik van reguliere diesel, zorgt voor een reductie van CO2-uitstoot van 89%? In welke mate bent u op de hoogte van de voordelen van HVO100 ten opzichte van normale diesel en welke mogelijkheden ziet u voor het toepassen van HVO100 in relatie tot het streven naar minder uitstoot? Welke acties heeft u in gang gezet om deze duurzamere vorm van brandstof voor dieselmotoren te stimuleren en onder de aandacht te brengen? Indien dit niet het geval is, kunt u aangeven waarom dit niet gebeurt?
Met de implementatie van de RED2 zet ik, conform het Klimaatakkoord, in op een toenemend aandeel hernieuwbare energie. Dit wordt gerealiseerd middels een jaarlijkse verplichting aan brandstofleveranciers op het aandeel aan hernieuwbare energie in brandstoffen die zij aan de Nederlandse markt voor vervoer leveren. Dit wordt vastgelegd in de jaarverplichtingen in het Besluit energie vervoer. Afgezien van een aantal begrenzingen op bepaalde grondstoffen zijn de brandstofleveranciers vrij in de keuze met welke energievorm zij aan deze verplichting voldoen, mits deze aan de duurzaamheidseisen uit de richtlijn voldoen. Op dit moment voer ik geen beleid op specifieke brandstofsoorten. Wel is het aannemelijk dat een stijgende verplichting inzet van meer HVO noodzakelijk maakt. Met het huidige beleid wordt al actief gestuurd op afvalstoffen en residuen, die gekenmerkt worden door hoge ketenreducties. Daarnaast introduceer ik in het wetsvoorstel voor de RED II implementatie een BKE-systematiek die nog verdergaand op CO2-reducties in de keten kan sturen. Deze BKE-systematiek komt voort uit de afspraak uit het Klimaatakkoord om «in nieuwe wetgeving ook bepalingen op te nemen over de wijze waarop in de keten op CO2-emissies gestuurd gaat worden». De BKE-systematiek zal echter pas in werking treden zodra randvoorwaarden rondom toezicht effectief zijn en de systematiek als robuust beschouwd kan worden. Dit is eerder met uw Kamer gedeeld3 als ook in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel4.
In 2019 lag de gemiddelde ketenreductie bij hernieuwbare brandstoffen die voor de verplichting worden aangewend rond de 80%. Dit hoge reductiepercentage is het gevolg van het grote aandeel reststoffen als gebruikt frituurvet en dierlijke vetten categorie 1 en 2 dat in Nederland wordt ingezet voor de productie van hernieuwbare brandstoffen in transport. HVO afkomstig van deze grondstoffen kent een hoge ketenreductie.
Kunt u een overzicht geven van de accijns en belasting op de verschillende brandstoffen (dus de verschillende fossiele brandstoffen, gas, blauwe diesel, HVO100, elektriciteit en waterstof) en de ontwikkeling van deze accijns en belastingen over de afgelopen vijf jaar per jaar? Kunt u daarbij over dezelfde jaren een prijsontwikkeling geven van de prijs per liter of eenheid aan de pomp?
Bij accijnstarieven wordt altijd uitgegaan van het type brandstof, ongeacht of dit fossiel of (in een aandeel) hernieuwbaar is. Zo is er een accijnstarief voor diesel, voor LPG en voor benzine. Hernieuwbare dieselvervangers, zoals HVO, vallen dus onder de accijnstarieven van diesel.
De accijnstarieven op motorbrandstoffen verschillen per productsoort. In de Wet op de accijns gaat het om de volgende categorieën, die hier schematisch weergegeven zijn met voorbeelden op welke brandstoffen dit ziet.
Categorieën in de Wet op de accijns
Voorbeelden van de bijbehorende brandstoffen
Ongelode benzine
Gelode benzine
Petroleum, kerosine
Diesel (blauwe diesel, HVO100)
LPG, LNG
Niet vloeibaar gemaakte gasvormige koolwaterstoffen
Andere producten dan hiervoor genoemd, worden met accijns belast indien ze zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als brandstof voor verwarming of als motorbrandstof. Ze worden dan aan de accijns onderworpen naar het geldende tarief van de gelijkwaardige brandstof of motorbrandstof. Waterstof lijkt vanwege de gasvormige toestand waarin het normaliter wordt gebruikt het meeste op methaan. Voor methaan geldt op dit moment in de Wet op de accijns een nihiltarief.
De ontwikkeling van de accijnstarieven in de laatste vijf jaar is als volgt:
Accijns
Ongelode lichte olie
Gelode lichte olie
Halfzware olie en gasolie
Vloeibaar gemaakt petroleumgas
Tarief per 1.000 l bij 15° C
Tarief per 1.000 l bij 15° C
Tarief per 1.000 l bij 15° C
Tarief per 1.000 kg
€ 769,90
€ 857,39
€ 484,47
€ 336,34
€ 772,21
€ 859,96
€ 485,92
€ 337,35
€ 778,39
€ 866,84
€ 489,81
€ 340,05
€ 787,73
€ 877,24
€ 495,69
€ 344,13
€ 800,33
€ 891,28
€ 503,62
€ 349,64
Ingangsdatum
Tarief per 1.000 l/kg bij 15° C
01-04-2013
€ 8,00
Voor biobrandstoffen of hernieuwbare brandstoffen geldt dat op verzoek een teruggaaf kan worden verleend, mits aan de voorwaarden in de Wet op de accijns is voldaan. Enkele van die voorwaarden zijn dat teruggaaf slechts wordt verleend indien de biobrandstof of hernieuwbare brandstof een lagere energie-inhoud heeft dan de gelijkwaardige fossiele brandstof en indien 10 procent of meer van de in de motorbrandstof aanwezige energie afkomstig is van de biobrandstof of hernieuwbare brandstof.
De energiebelasting (EB) wordt geheven op aardgas en elektriciteit. In onderstaande tabel is het tarief voor de brandstof compressed natural gas (CNG) weergegeven voor de afgelopen vijf jaar. Op CNG drukt alleen energiebelasting en geen Opslag duurzame energie (ODE).
Jaar
Tarief per m³
2016
€ 0,16080
2017
€ 0,16128
2018
€ 0,16257
2019
€ 0,16452
2020
€ 0,16715
Het tarief op elektriciteit hangt af van het gebruik op de aansluiting en bestaat uit een deel energiebelasting en een deel ODE. Bij het laden van voertuigen bij huishoudens zal het tarief in de meeste gevallen onder de 10.000 kWh liggen. Bij het laden op de aansluiting van bedrijven kan afhankelijk van het verbruik het tarief uit hogere tariefschijven gelden. Op de elektriciteit bij publieke laadpalen met een zelfstandige aansluiting geldt voor de jaren 2017 t/m 2020 in de energiebelasting het tarief van de tweede schijf (10.001kWh t/m 50.000 kWh) en in de ODE een nultarief.
Jaar
0 t/m 10.000 kWh
10.001 t/m
50.000 kWh
50.001 t/m
10 miljoen kWh
meer dan
10 miljoen
kWh
particulier
meer dan 10
miljoen kWh
zakelijk
2016
€ 0,1007
€ 0,04996
€ 0,01331
€ 0,00107
€ 0,00053
2017
€ 0,1013
€ 0,04901
€ 0,01305
€ 0,00107
€ 0,00053
2018
€ 0,10458
€ 0,05274
€ 0,01404
€ 0,00116
€ 0,00057
2019
€ 0,09863
€ 0,05337
€ 0,01421
€ 0,00117
€ 0,00058
2020
€ 0,09770
€ 0,05083
€ 0,01353
€ 0,00111
€ 0,00055
Jaar
0 t/m
10.000 kWh
10.001 t/m
50.000 kWh
50.001 t/m
10 mln kWh
meer dan 10 mln kWh
niet zakelijk
meer dan 10 mln kWh
zakelijk
2016
€ 0,0056
€ 0,0070
€ 0,0019
€ 0,000084
€ 0,000084
2017
€ 0,0074
€ 0,0123
€ 0,0033
€ 0,000131
€ 0,000131
2018
€ 0,0132
€ 0,0180
€ 0,0048
€ 0,000194
€ 0,000194
2019
€ 0,0189
€ 0,0278
€ 0,0074
€ 0,0003
€ 0,0003
2020
€ 0,0273
€ 0,0375
€ 0,0205
€ 0,0004
€ 0,0004
Klopt het dat HVO100 aan de pomp circa 30% duurder is dan reguliere diesel? Deelt u de mening dat deze schone vorm van brandstof voor dieselmotoren gestimuleerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zou dat prijsverschil kunnen kloppen. HVO is een dure brandstof om te produceren ten opzichte van fossiele diesel, maar ook ten opzichte van de nu gangbaar bijgemengde dieselvervanger FAME (B7).
Vanuit het eerdergenoemde beleid komt de prikkel om hernieuwbare energie concurrerend op de markt te zetten. Brandstofleveranciers van benzine en diesel (aan wegvervoer) hebben een verplichting (jaarverplichting) om jaarlijks een toenemend percentage hernieuwbare energie te bekostigen en daarmee te realiseren in het vervoer in Nederland. Tot voor kort kon de verplichting gerealiseerd worden met het maximaal bijmengen van ethanol in benzine (E10) en FAME biodiesel in diesel (B7). Nu deze zogenaamde blendwalls zijn gehaald is bijmenging van hogere kwaliteit hernieuwbare brandstof nodig om de verplichting te realiseren. HVO is zo’n hogere kwaliteit brandstof. Vanuit deze noodzaak ontstaat bij de brandstofleveranciers een prikkel om onder andere steeds meer HVO aan te bieden en dit ook steeds concurrerender te doen om zo de verplichting te realiseren. De jaarlijkse rapportages van de NEa over 2019 laat ook zien dat het aandeel HVO in sterk tempo toeneemt door dit beleid: «Binnen de biobrandstoffen is met name de groei van HVO spectaculair, met bijna een vertienvoudigde inzet.»5
Kent u de voorbeelden van bedrijven die hun wagenpark of beroepsmatig geëxploiteerde vaartuigen hebben omgeschakeld op het gebruik van HVO100 om bij te dragen aan de circulaire economie? Wat vindt u van deze voorbeelden? Deelt u de mening dat het voor deze ondernemingen frustrerend is dat zij niet beloond worden voor hun bijdrage aan de klimaatdoelstellingen maar juist meer betalen, zowel aan de pomp als aan wegenbelasting? Wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Zoals aangegeven bij vraag 5 komt er een prikkel om hernieuwbare energie concurrerend op de markt te zetten. Bedrijven die omschakelen op het gebruik van HVO100 zullen dus steeds concurrerender HVO in kunnen zetten. Ten aanzien van de inzet voor de komende jaren verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 5.
Welke stimuleringsmaatregelen zouden er genomen kunnen worden om het aantal pomplocaties met HVO100 flink te verhogen, aangezien HVO100 nog maar beperkt beschikbaar is?
Zoals in vraag 3 en 5 aangegeven zal de jaarlijkse verplichting voor hernieuwbare energie richting 2030 steeds verder toenemen. Daarmee neemt ook de vraag naar onder andere HVO toe om deze verplichting te realiseren. Vanuit die prikkel zal het aantal locaties de komende jaren toenemen om HVO te kunnen tanken. HVO kan in de bestaande tankinfrastructuur aangeboden worden.
Zijn er in de wet- en regelgeving beperkingen die de omzetting van de in oorsprong restproducten zoals plantaardige oliën en restafval zoals dierlijke vetten frustreren? Zo ja, welke zijn dat, welke beperkingen levert dit op in de omzetting en welke middelen ziet u om deze beperkingen weg te nemen?
Ten aanzien van plantaardige oliën honoreer ik de afspraak uit het Klimaatakkoord om bij de stijgende verplichting niet meer voedsel- en voedergewassen (zoals plantaardige oliën) in te zetten dan het niveau van 2020. Dit veranker ik in regelgeving met de implementatie van de RED II.
De inzet op afvalstoffen en residuen wordt voortgezet, waarbij de groeiende verplichting onder andere gerealiseerd dient te worden met biobrandstoffen uit geavanceerde grondstoffen zoals genoemd in de RED II (bijlage IX deel A). Ook hernieuwbare brandstoffen, op basis van hernieuwbare waterstof kunnen gebruikt worden om aan de stijgende verplichting te voldoen.
Welke logistieke uitdagingen moeten overwonnen worden om grootschalige productie en distributie van HVO100 mogelijk te maken?
HVO kan in de bestaande voertuigen en de bestaande laadinfrastructuur geleverd worden. Het is voornamelijk van belang dat de vraag naar dergelijke brandstoffen toeneemt. Ik verwacht dat dit door de stijgende jaarverplichting in het beleid energie vervoer de komende jaren zal gebeuren. Er zijn enkele initiatieven voor de uitbreiding van de HVO productie in Nederland.
Kent u naast HVO100 nog andere innovatieve of circulaire brandstoffen die mogelijk op grote schaal zouden kunnen bijdragen aan het verlagen van CO2-uitstoot? Zo ja, welke en waar staat de ontwikkeling van deze innovatieve brandstoffen?
De Nederlandse inzet van biobrandstoffen gericht is op de inzet van afvalstromen en residuen,. Circa 80% van alle hernieuwbare energie in 2019 onder de verplichting was op basis van deze stromen. Wanneer gedacht wordt aan innovatieve brandstoffen, die net als HVO een brandstofkwaliteit hebben om in hogere percentages bijgemengd te worden, dan is onder andere bioLNG een alternatief. Ook deze biobrandstof kan tot 100% bijgemengd worden. Daarnaast wordt bioLNG gemaakt uit geavanceerde afvalstromen (RED II lijst IX deel A) en kent ook deze brandstof een vergelijkbaar hoge ketenreductie. Zowel HVO als bioLNG zullen naar verwachting in toenemende mate concurrerend aangeboden worden op de Nederlandse markt door de stijgende jaarverplichting richting 2030. Daarnaast is de technologie van HVO ook toepasbaar voor de stap naar biokerosine. Ook daar worden snelle stappen gezet om het aanbod te laten toenemen, vooral met het perspectief op een sectorspecifieke bijmengverplichting. HVO zal voornamelijk ingezet worden voor toepassingen in sectoren waar op middellange termijn geen alternatieven beschikbaar zijn, zoals de zwaar wegtransport. Dit type brandstof is ook inzetbaar in scheepvaart. Daarnaast is de conversietechnologie vergelijkbaar met hetgeen benodigd is voor biokerosine in de luchtvaart.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Saldolijfrentes. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met saldolijfrente en het aflopen van de overgangsregeling op 31 december 2020?
Ja.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn voor mensen met een saldolijfrente op 1 januari 2021 wanneer de overgangsregeling op 31 december 2020 afloopt?
Mensen met een saldolijfrente waarvoor geen enkele aftrekmogelijkheid gold ten aanzien van de inleg («zuivere saldolijfrente») en die bij de overgang naar de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om af te rekenen over de saldolijfrente, krijgen te maken met een heffingsmoment op 31 december 2020 over de waarde in het economisch verkeer van hun saldolijfrente. Er zijn daarbij twee groepen te onderscheiden, namelijk de groep verzekeringnemers of onherroepelijke begunstigden met een saldolijfrente bij een professionele verzekeraar en de groep verzekeringnemers of onherroepelijk begunstigden met een saldolijfrente bij de »eigen» besloten vennootschap (bv). Voor beide groepen geldt dezelfde afrekenverplichting per 31 december 2020.
Op welke manier zijn de mensen met een saldolijfrente ingelicht over de gevolgen van het aflopen van de overgangsregeling? Hoeveel mensen hebben nog een saldolijfrente?
Reeds bij de invoering van de Wet IB 2001 zijn mensen met een saldolijfrente geïnformeerd over het aflopen van de overgangsregeling. Dit is veelal gedaan door verzekeraars en adviseurs, maar ook via de website van de Belastingdienst. In de aanloop naar 31 december 2020 is via internet door de Belastingdienst (belastingdienst.nl) informatie ontsloten over de afrekenverplichting van saldolijfrenten en de manier waarop de waarde berekend kan worden waarover moet worden afgerekend. Ook verzekeraars hebben met input van de Belastingdienst (zie bijlage 1)1 hun verzekeringnemers geïnformeerd over hun saldolijfrente waarvoor de overgangsregeling eindigt. Daarnaast is in het Belastingplan 2020 en in artikelen in de vakliteratuur aandacht geweest voor het aflopen van de overgangsregeling en de gevolgen daarvan. In de gevallen waar de zuivere saldolijfrente in eigen beheer wordt uitgevoerd, zijn de verzekeringnemers of onherroepelijk begunstigden veelal afhankelijk van hun adviseurs om geïnformeerd te worden over de afrekenverplichting van hun saldolijfrente. De Belastingdienst heeft aan deze groep overigens ook aandacht besteed in de eerder aangegeven informatie op belastingdienst.nl.
Het precieze aantal mensen met een saldolijfrente waarover op 31 december 2020 afgerekend moet worden is niet aan te geven. De inschatting van het Verbond van Verzekeraars was enkele jaren geleden dat het aantal bij de verzekeraars rond de 2.000 lag. Sindsdien kunnen echter al saldolijfrenten volledig tot uitkering zijn gekomen of zijn afgekocht, waardoor dit aantal niet meer actueel is. Over het aantal lopende saldolijfrenten bij de eigen bv waarvoor de overgangsregeling komt te vervallen is geen informatie beschikbaar.
Klopt het dat: Zo nee, zou u kunnen toelichten hoe het dan wel zit? Zo ja, waarom is voor deze opzet gekozen en wat zijn de gevolgen van eerst in box 1 te heffen alvorens over te hevelen naar box 3?
Wie vóór 14 september 1999 een zuivere saldolijfrente heeft afgesloten of met zijn eigen bv is overeengekomen, valt met deze lijfrente onder het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet IB 2001. Dat betekent dat deze zuivere saldolijfrente na de introductie van de Wet IB 2001 voor een overgangsperiode van 20 jaar niet tot de vermogensonderdelen hoort die in box 3 aan de vermogensrendementsheffing zijn onderworpen en er dus sinds 2001 geen box 3-heffing over is betaald. Met betrekking tot de heffing in box 1 over de uitkeringen uit een dergelijke zuivere saldolijfrente is de zogenoemde saldomethode van toepassing. Dat betekent dat over de uitkeringen pas belasting wordt geheven zodra de uitkeringen uitkomen boven het totaal van de niet-aftrekbare premies. Voor zover uitkeringen worden gedaan uit het in de zuivere saldolijfrente gestorte kapitaal (de niet-aftrekbare premies), is dus geen belasting verschuldigd.
Bij het eindigen van het overgangsrecht per 31 december 2020 is in box 1 alleen over de rentecomponent in de waarde van de zuivere saldolijfrente belasting verschuldigd. De rentecomponent wordt bepaald door van de waarde in het economische verkeer het totaal van de niet-aftrekbare premies af te trekken voor zover deze niet eerder in mindering zijn gebracht op uitkeringen.
Vanaf 1 januari 2021 maakt een zuivere saldolijfrente vervolgens onderdeel uit van de vermogensrendementsgrondslag in box 3. De aanspraak verlaat daarmee de box 1-sfeer. Dit is inherent aan het boxenstelsel, zoals dat met de Wet IB 2001 met ingang van 2001 is geïntroduceerd. De gevolgen daarvan zijn dat de zuivere saldolijfrente met ingang van 2021 als bezitting in de vermogensrendementsheffing in box 3 wordt betrokken voor de resterende waarde ervan.
Bij de introductie van de Wet IB 2001 is voor een overgangsperiode van 20 jaar gekozen om belastingplichtigen met een saldolijfrente van vóór 14 september 1999 ruim de mogelijkheid te bieden voor aanpassing van de polis aan de voorwaarden zoals die onder de Wet IB 2001 van toepassing zijn of om andere maatregelen te nemen. Dergelijke oude saldolijfrenten konden bijvoorbeeld in de opbouwfase afgekocht worden zonder heffing van revisierente. Door het kapitaal op die manier vrij te laten vallen, had kunnen worden voorkomen dat per 31 december 2020 afgerekend diende te worden. Daarnaast was bij de introductie van de Wet IB 2001 ook de mogelijkheid geboden af te rekenen op 1 januari 2001. Als daarvoor gekozen is, behoort de zuivere saldolijfrente daarna tot de vermogensrendementsgrondslag in box 3 waarvoor geen afrekenmoment op 31 december 2020 geldt.
Hoe wordt de waarde van de saldolijfrente op 31 december door de Belastingdienst berekend? Op basis van welke factoren, welke berekeningen en onderliggende facetten (graag een uitputtende lijst plus onderbouwing bij de vraag waarom dit relevant is voor de berekening)? Kunt u een aantal voorbeeldberekeningen delen?
De waarde van de saldolijfrente dient te worden bepaald aan de hand van de waarde in het economische verkeer. De Belastingdienst heeft op www.belastingdienst.nl/saldolijfrente uitgangspunten opgenomen om deze waarde te bepalen voor een saldolijfrente. In een tweetal nieuwsbrieven aan de verzekeraars is uitgebreider ingegaan op de te renseigneren gegevens. In deze nieuwsbrieven (bijlagen 2 en 3)2 zijn ook voorbeeldberekeningen opgenomen.
Hoe wordt de waarde van de saldolijfrente op 1 januari 2021 berekend? Wat is het verschil met de berekening in box 1 op 31 december 2020 en op basis waarvan is gekozen voor een verschil in berekening?
De waarde op 1 januari 2021 wordt bepaald op grond van de tabellen en uitgangspunten van artikel 19 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001). Artikel 19 UBIB 2001 is gebaseerd op een rekenrente van 4,00% en de overlevingstafel GBM/GBV90–95. Het waarderingsvoorschrift in artikel 19 UBIB 2001 geldt echter alleen voor de waardering in box 3 en niet voor de waardering in box 1 of de afrekenverplichting op grond van de overgangsregeling voor saldolijfrenten. De waardering in box 1 dient te geschieden naar de waarde in het economische verkeer waarbij de meest recente sterftetabellen en rentestand worden gebruikt voor een actuele actuariële waardering. Het verschil in de berekening hangt samen met de verschillende waarderingsmethodes voor box 1- en voor box 3-doeleinden.
Bent u bekend met de Nieuwsbrief renseignering levensverzekeringen van de Belastingdienst van 1 april 2020?
Ja.
Is de constatering juist dat als gevolg van de door de Belastingdienst in onderdeel «Aanvulling 2» onder het kopje «Waardering saldolijfrente; waarde in het economische verkeer» voorgeschreven Netto Contante Waarde-methode belastingplichtigen op 31 december 2020 geconfronteerd worden met een belastingclaim die (vele malen) hoger is dan de heffing indien wordt uitgegaan van de verzekeringstechnische waarde? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit verschil wordt veroorzaakt?
Ik begrijp de vraag zo dat gevraagd wordt of de waarde in het economische verkeer voor een verzekeringnemer of onherroepelijk begunstigde hoger kan zijn dan de waarde van de verzekering voor een verzekeraar. Het antwoord daarop is bevestigend. De waarde van de verplichting van de verzekering voor de verzekeraar om de «voorziening verzekeringsverplichtingen» te bepalen is gebaseerd op andere grondslagen dan de Netto Contante Waarde-methode. Verzekeraars hanteren bij de waardebepaling namelijk andere uitgangspunten die per verzekeraar kunnen verschillen. Dit heeft te maken met verschillende tarieven, rendementspercentages (dat kunnen oude percentages zijn) en kostencalculaties die bij de bepaling van de verzekeringstechnische waarde het uitgangspunt vormen. Ook als de vraag is of de afkoopwaarde van een saldolijfrente die een verzekeraar hanteert op 31 december 2020 anders of lager kan zijn dan de waarde in het economische verkeer op 31 december 2020 is het antwoord bevestigend. De berekeningen van de afkoopwaarde die een verzekeraar hanteert en van de waarde in het economische verkeer verschillen namelijk op een belangrijk uitgangspunt: bij het bepalen van de verzekeringstechnische afkoopwaarde wordt gekeken naar de hoogte van de voorziening bij de verzekeraar en kunnen er nog kosten in rekening worden gebracht. Bij het bepalen van de waarde in het economische verkeer wordt naar het toekomstige nut van de verzekering gekeken die deze voor de gerechtigde persoon heeft.
Wat is het u-rendement? Hoe hoog is het huidige u-rendement? Welk verschil verwacht u in u-rendement op 31 december 2020 in vergelijking met nu? Klopt het dat het huidige u-rendement op -0,5% staat, dus dat er met een opslag van 0,5% wordt gewerkt voor het contant maken met een rentepercentage van 0? Zo ja, wat zijn de gevolgen? Zo nee, kunt ude juiste percentages geven en toelichten?
Het u-rendement is een rendementsmaatstaf die maandelijks door het Verbond van Verzekeraars wordt gepubliceerd. De hoogte van het u-rendement is gebaseerd op het effectief rendement van staatsleningen die voldoen aan een aantal specifieke criteria. Het u-rendement is voor de maand december 2020 vastgesteld op -0,50%. De percentages worden maandelijks ook door het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst gepubliceerd.3 Er bestaat geen verschil tussen het u-rendement op het moment dat deze vragen zijn gesteld en het u-rendement per 31 december 2020 aangezien het percentage voor de hele maand december geldt. Het klopt dat bij een u-rendement van -0,50% en een opslag van 0,50% per saldo wordt gerekend met een rente van 0,00%.
De factor rente speelt een rol bij de berekening van de contante waarde van een reeks toekomstige uitkeringen. Een lage rente leidt tot een hoge contante waarde en een hoge rente leidt tot een lage contante waarde. Een opslag van 0,50% doet wellicht vermoeden dat daardoor een hogere contante waarde wordt berekend, maar omdat het een opslag van het rentepercentage is, leidt deze opslag tot een lagere contante waarde.
Welke rekenrentes werden indertijd in de tarieven van de verzekeraars bij betaling van premies of koopsommen gehanteerd bij dergelijke verzekeringen? Klopt het dat de toen gehanteerde rekenrentes hoger zijn dan het huidige u-rendement? Zo ja, kunt u dit zowel in absolute als in procentuele zin weergeven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Verzekeraars publiceren geen toegepaste rekenrentes die aan hun tariefstelling ten grondslag liggen. Verzekeraars geven wel aan dat het u-rendement een redelijke benadering is van de door verzekeraars gehanteerde marktrente.4 Ook de Belastingdienst sluit in V&A 13–006 aan bij het u-rendement (sinds november 2013 verhoogd met 0,5%).5
Uitgaande van de constatering dat het u-rendement een goede indicatie vormt van de rekenrente die verzekeraars in hun tarieven hanteren, mag ervan uitgegaan worden dat verzekeraars in het verleden een hogere rente in hun tarieven verwerkten. Het u-rendement kent immers sinds de eerste publicatie per 1 januari 1995 (7,45%) een dalende trend tot -0,50% per ultimo 2020.
Om de invloed van een rentedaling te illustreren, zijn in het onderstaande voorbeeld de waarden op 31 december 2020 berekend van een zuivere saldolijfrente tegen de historische rente en de huidige rente. Aan dit voorbeeld liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:
Ingangsdatum verzekering: 1 januari 2000
Geboortedatum verzekerde (man): 1 januari 1960
Ingangsdatum uitkering: 1 januari 2025
Uitkering per jaar: € 10.000
Uitkeringsduur: levenslang
Uitkeringswijze: maandelijks, achteraf
Overlevingstafel: prognosetafel AG2020
Historische rente: 5,46% gedurende de resterende rentegarantie-duur van 9 jaar, daarna 4%
Huidige rente: 0,00%
De waarde van de saldolijfrente berekend tegen de historische rente bedraagt op 31 december 2020 € 98.411. Berekend tegen de huidige rente bedraagt de waarde op 31 december 2020 € 197.305. Het waardeverschil als gevolg van de daling van het u-rendement bedraagt € 98.894.
Klopt het dat de verzekeringstechnische (afkoop)waarde wordt bepaald op basis van de indertijd gehanteerde tariefrente? Zo nee/ja, kunt u dit toelichten?
Dat klopt. De verzekeraar zal in het algemeen niet bereid zijn om ter zake van een afkoop een hoger bedrag uit te keren dan de reservewaarde, eventueel vermeerderd met de teveel in rekening gebrachte (doorlopende) kosten en verminderd met de nog niet in rekening gebrachte kosten en de royementskosten.
Op basis waarvan heeft de Belastingdienst de volgende passage opgenomen in de «Nieuwsbrief renseignering levensverzekeringen»: «De WEV (waarde economische verkeer) zou normaliter bij aanwezigheid van een markt vastgesteld worden op het bedrag, dat bij aanbieding van in dit geval de verzekering ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde, daarvoor zou zijn betaald. De HR heeft in een casus, met als twistpunt de waardering van een levensverzekering en waarbij er geen markt was, aangegeven dat voor de waardering van de verzekering aangesloten zou moeten worden bij het nut dat deze voor belastingplichtige oplevert»? Waarom stelt de Belastingdienst dat er «geen markt» bestaat voor levensverzekeringen? Want klopt het dat verzekeraars in de voornoemde gevallen wel degelijk bereid zijn saldolijfrenten af te kopen op basis van de verzekeringstechnische waarde? Deelt u de mening dat er in dat geval dus wel degelijk een markt bestaat? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat wel een markt voor levensverzekeringen, echter niet voor saldolijfrenten die onder het overgangsrecht vallen. Overigens zijn levensverzekeringen in principe niet vrij verhandelbaar. Daar is het product niet naar. Dit is ook niet gebruikelijk, vaak niet aantrekkelijk en ook complex, mede gelet op «het lijf» dat is verzekerd. Bij «verkoop» zou steeds het verzekerde lijf moeten worden gewijzigd, met als gevolg een andere tarifering en dergelijke. Of een verzekeraar wil meewerken aan een afkoop van een saldolijfrente is aan de verzekeraar zelf. Dat een lijfrente afkoopbaar is, impliceert niet dat «er een markt» voor is. Dit geeft alleen aan dat men het langlevencontract voortijds kan beëindigen.
Zeker bij een reeds ingegane uitkering uit een levensverzekering zal een verzekeraar in het algemeen niet de levensverzekering willen afkopen in verband met de zogeheten antiselectie (een verzekeringnemer met ongunstige sterftekansen zal eerder geneigd zijn een levensverzekering af te kopen). Dus als een verzekeringnemer zijn saldolijfrente wil afkopen voor 31 december 2020 en de verzekeraar werkt hieraan mee dan zal de afkoopwaarde die de verzekeringnemer of onherroepelijk begunstigde ontvangt bepalend zijn voor het belastbaar bedrag uit hoofde van de saldolijfrente.
Klopt het dat, door de gehanteerde berekeningsmethode van de Belastingdienst, de Netto Contante Waarde, het aan belasting te betalen bedrag in sommige gevallen hoger uitvalt dan de verzekeringstechnische waarde van de polis? Zo ja, hoe kan dit en deelt u de mening dat dit uiterst onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het aan belasting te betalen bedrag bij afrekening tegen de Netto Contante Waarde hoger kan zijn dan de verzekeringstechnische waarde van de polis. Zoals hiervoor uitgelegd komt dit door het verschil in waarderingsgrondslagen. Voor de belastingheffing in box 1 is echter relevant wat de waarde van de toekomstige uitkeringen is voor de verzekerde. De netto contante waarde geeft deze het beste weer.
Welke financiële gevolgen voor een belastingplichtige kan berekening op basis van de voorgeschreven Netto Contante Waarde-methode in 2021 hebben? Kan dit leiden tot financiële problemen?
Door de afrekenverplichting tegen de Netto Contante Waarde wordt de belastingheffing in box 1 die anders in de toekomst plaats zou vinden naar voren gehaald. Hierdoor kan mogelijk een progressienadeel optreden, maar dit wordt wel beperkt door de mogelijkheid om voor toepassing van het tarief van 45% te kiezen. Daarnaast kan men gebruik maken van de middelingsregeling. Op zichzelf hoeft de belastingaanslag dus geen financiële problemen op te leveren. Mocht dat wel voorkomen en een belastingplichtige kan de aan hem opgelegde belastingaanslag niet binnen de wettelijke betaaltermijn voldoen, dan zijn er in de invorderingssfeer mogelijkheden. Bij de Belastingtelefoon kan bijvoorbeeld om uitstel van betaling van maximaal vier maanden worden verzocht (kort telefonisch uitstel). Hiervoor gelden enkele voorwaarden. Is langer uitstel nodig of kan niet aan deze voorwaarden worden voldaan, dan kan men schriftelijk een verzoek indienen voor een betalingsregeling van maximaal twaalf maanden. Als ook dat geen soelaas biedt, kan in overleg met de ontvanger naar verdergaande oplossingen worden gekeken. Welke dat zijn, hangt van de specifieke omstandigheden af waarbij alle details van een individuele situatie en de hoogte van de belastingschuld worden gewogen en de Belastingdienst het verzoek om uitstel aan het invorderingsbeleid toetst. In voorkomende gevallen kan op die manier maatwerk worden geboden. Wellicht ten overvloede merk ik op dat de afrekenverplichting sinds 2001 in de wet is vastgelegd en dus niet nieuw is. De betrokken belastingplichtigen zullen daarom – voor zover zij dat niet zelf op het netvlies hebben gehad – op tijd door hun adviseurs of hun verzekeraars op de per 31 december 2020 aankomende afrekenverplichting geattendeerd zijn geweest. Ook de Belastingdienst heeft, zoals in een eerder antwoord in deze set aangegeven, via zijn website informatie over de afrekenverplichting voor zuivere saldolijfrenten verstrekt. Het kan zijn dat er ondanks alle informatievoorzieningen toch betrokkenen zijn die niet zijn voorbereid op de afrekenverplichting. In afstemming met de verzekeraars raad ik hen aan om contact op te nemen met hun adviseur of verzekeraar als zij vragen hebben over hun saldolijfrenteverzekering. Als zich situaties voordoen waarin belastingplichtigen de aan hen opgelegde aanslag over de afrekening per 31 december 2020 niet binnen de wettelijke betaaltermijn kunnen voldoen, raad ik aan om daarover contact met de Belastingdienst op te nemen. In goed overleg zal dan binnen het invorderingskader kunnen worden gezocht naar een passende oplossing om de opgelegde aanslag over de afrekenverplichting te kunnen voldoen.
Bent u bereid de waardering van de desbetreffende saldolijfrenten per 31 december 2020 te laten plaatsvinden op basis van de door de verzekeraar bepaalde afkoopwaarde in plaats van de Netto Contante Waarde-methode waardoor mogelijke financiële problemen voor deze belastingplichtigen worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten en daarbij tevens ingaan op de manier waarop u dit wilt regelen?
Nee, hier ben ik niet toe bereid, omdat een andere waardering dan de Netto Contante Waarde-methode niet aansluit bij de waarde van de verzekering voor de verzekerde en daarmee niet past binnen de wettelijke systematiek. Het is vanuit deze systematiek bezien evenwichtig dat de volledige waarde van de uitkeringen in de belastingheffing in box 1 betrokken wordt, zoals bij de invoering van de Wet IB 2001 besloten. Daarbij hecht ik eraan op te merken dat over de waarde van de betreffende polissen twintig jaar lang geen box 3-heffing verschuldigd is geweest.
Kunt u de vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk 14 december 2020 beantwoorden zodat de Kamer nog voor het ingaan van het Kerstreces 2020 met u in overleg kan, mocht dit nodig blijken, gezien het aflopen van de overgangsregeling op 31 december 2020?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk opgesteld en naar uw Kamer gestuurd.