Het bericht ‘OM: Incident Akwasi heeft geen juridische gevolgen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM: Incident Akwasi heeft geen juridische gevolgen»?1
Ja.
Wat is volgens u de definitie van diefstal?
Ingevolge artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht is sprake van diefstal wanneer enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wordt weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Deelt u de mening dat Akwasi zich met het wederrechtelijk toeeigenen van laptops die niet van hem waren, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en dat hij hiervoor vervolgd zou moeten worden, ongeacht of aangifte tegen hem is gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de omroep heeft aangegeven niet te zullen meewerken aan enig onderzoek naar dit incident. Mede daardoor is het onwaarschijnlijk dat het Openbaar Ministerie kan vaststellen of in dit geval sprake is geweest van diefstal. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven gelet hierop geen nader onderzoek te verrichten naar dit incident.
Wat is volgens u de definitie van intimidatie en bedreiging?
Ingevolge artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht ziet bedreiging op verschillende gedragingen. Intimidatie is er daar geen van. Mogelijk zou intimidatie kunnen worden ingelezen in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (dwang).
Bent u ook van mening dat Akwasi met zijn uitingen tegen een journalist zich schuldig heeft gemaakt aan intimidatie en bedreiging en dat hij hiervoor vervolgd zou moeten worden, ongeacht of aangifte tegen hem is gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de uitlatingen van betrokkene, niet van dien aard zijn dat deze een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht opleveren. Tevens heeft het Openbaar Ministerie aangegeven dat er onvoldoende bewijs is om betrokkene te vervolgen voor dwang als bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht.
Mogelijk ten overvloede merk ik nog op dat nu beide artikelen en artikel 310 geen zogenaamde klachtdelicten zijn het niet ter zake doet of er aangifte is gedaan. Het Openbaar Ministerie kan wanneer zij dat opportuun acht zelfstandig optreden tegen diefstal, bedreiging en dwang.
Deelt u de mening dat het OM de opruier, dief en bedreiger Akwasi gewoon niet wil vervolgen en volstrekt corrupt en willekeurig handelt? Zo nee, waarom niet?
De beslissing van het Openbaar Ministerie om de heer Akwasi niet te vervolgen betreft een autonome beslissing. Als Minister van Justitie en Veiligheid dien ik terughoudendheid te betrachten in individuele zaken.
Kunt u uitleggen waarom het OM de recidiverde Akwasi niet vervolgt, maar een PVV-politicus, nota bene de oppositieleider van het parlement, die een onschuldige vraag stelt, wel? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6. Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1520.
Bent u bereid het OM aan te sporen een einde te maken aan het politiek gekleurde en corrupte vervolgingsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij niet vinden in hetgeen in deze vraag wordt gesuggereerd. Ik zie hiertoe dan ook geen reden en verwijs voor het overige naar het antwoord op vraag 3, 5 en 6.
De vaccinatie van dove of slechthorende zorgmedewerkers in De Gelderhorst en in het algemeen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitbraak van het coronavirus in het verzorgingshuis voor doven De Gelderhorst in Ede, waar in drie weken tijd elf mensen overleden zijn en het leger hulp moest bieden?1
Ja.
Is de uitbraak van het coronavirus op deze locatie inmiddels onder controle en zijn er voldoende maatregelen getroffen om de verspreiding tegen te gaan?
Uit contact met De Gelderhorst blijkt dat de crisis onder controle is en er voldoende maatregelen zijn getroffen om de verspreiding tegen te gaan.
Heeft doof- of slechthorendheid bij ouderen en medewerkers in dit verzorgingshuis er mede toe geleid dat het coronavirus zich snel heeft kunnen verspreiden? Zo ja, was dit te voorkomen geweest?
Nee, uit contact met De Gelderhorst is gebleken dat de doof- of slechthorendheid niet heeft bijgedragen aan de snelle verspreiding van het coronavirus.
Kunt u ingaan op de mate waarin de coronamaatregelen in zorgsituaties voldoende rekening houden met doof- of slechthorendheid bij ouderen en zorgmedewerkers?
Alle informatie binnen de Gelderhorst wordt tweetalig aangeboden (Nederlands en Nederlandse gebarentaal). In de periode van bescherming tegen en de uitbraak van corona zijn bewoners en medewerkers vrijwel dagelijks geïnformeerd in woord en gebaar. Doof- of slechthorendheid bij bewoners en zorgverleners heeft geen rol gespeeld in de verspreiding van het coronavirus.
Bent u op de hoogte van signalen van doof of slechthorend zorgpersoneel bij de Gelderhorst dat moeite heeft om een afspraak te maken voor een vaccinatie omdat dit in eigen persoon telefonisch gedaan dient te worden?
Navraag bij de GGD leert dat het signaal niet bekend is. Het is mogelijk dat iemand anders dan degene die gevaccineerd wil worden telefonisch een afspraak maakt. Het callcenter geeft aan dat de volgende personen een afspraak mogen maken: de mantelzorger, een medewerker van een verpleeghuis, een kind, een doventolk of een gevolmachtigde.
Bent u bereid in contact te treden met betrokken partijen om ervoor te zorgen dat ook doof of slechthorend zorgpersoneel zich zo snel mogelijk kan laten vaccineren, mede gelet op de hoge vaccinatiebereidheid die er bestaat onder medewerkers van De Gelderhorst?
Dove en slechthorende medewerkers van de Gelderhorst kunnen zich net zo snel aanmelden als horende medewerkers.
Kunt u ervoor zorgdragen dat het inplannen van een vaccinatie altijd direct mogelijk moet zijn, ook voor zorgpersoneel dat door doofheid, slechthorendheid of andere beperkingen moeite heeft om zelfstandig een telefonische afspraak te maken?
GGD GHOR Nederland is momenteel met verschillende landelijke partijen in gesprek om het vaccineren van álle inwoners zo soepel mogelijk te laten verlopen. Elke doelgroep vraagt om andere oplossingen, bijvoorbeeld de inrichting van de vaccinatielocaties voor mensen met fysieke beperkingen of het beschikbaar stellen van een (telefonische) tolk bij het maken van een afspraak. Momenteel worden voor de verschillende doelgroepen eventuele obstakels in het huidige proces verkend.
Kunt u ervoor zorgdragen dat ook in het vervolgtraject waarbij andere doelgroepen zich kunnen laten vaccineren, direct voldoende mogelijkheden zijn om een vaccinatie in te plannen voor mensen die door doofheid, slechthorendheid of andere beperkingen moeite hebben zelfstandig een telefonische afspraak te maken?
Ja, zie antwoord op vraag 7.
Berichten die bij de SP-fractie zijn binnengekomen over ernstige vertraging bij de bezorging van braillepost (blindenpost). |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of het klopt dat er het afgelopen jaar ernstige vertragingen waren bij de bezorging van blindenpost? Zijn hiervan precieze cijfers beschikbaar?
Over de signalen waarover u spreekt heb ik contact gezocht met betrokken marktpartijen en met de ACM. Uit deze contacten maak ik het volgende op. Er zijn bij de ACM en PostNL geen formele klachten van verzenders van braillepost bekend. Wel wordt door een zakelijke distributeur geconstateerd dat de overkomstduur van sommige braillezendingen in de maand december van vorig jaar in sommige gevallen opliep tot 4–5 dagen. Deze vertragingen komen overeen met het bredere beeld veroorzaakt door de piek van de postvoorziening in de drukke decembermaand. Verder wordt door dezelfde marktpartij gemeld dat er sinds ongeveer een jaar een toename is van het aantal gevallen waarbij de norm voor 24-uurs bezorging niet wordt gehaald. Er wordt door deze partijen echter niet bijgehouden om hoeveel gevallen het daarbij gaat. Het is van belang dat belangenorganisaties of zakelijke gebruikers eventuele structurele problemen doorgeven aan PostNL of aan de ACM. Dan kan er zicht worden gekregen op de omvang en ernst van mogelijke vertragingen in de bezorging en kan er zo nodig effectief actie worden ondernomen.
Deelt u de mening dat tijdige bezorging van blindenpost een belangrijke bijdrage levert aan de informatievoorziening van mensen met een visuele beperking?
Ja. Blindenpost is onderdeel van de universele postdienstverlening (UPD) en als zodanig zijn hiervoor eisen opgenomen in de Postwet. De UPD is belangrijk in het kader van sociale inclusie en om de postdienst als communicatiekanaal voor iedereen en overal in Nederland laagdrempelig beschikbaar te houden. Uit contacten met bedrijven die zijn gespecialiseerd in de publicatie van leesmateriaal voor visueel beperkte burgers blijkt dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen publicaties waarbij het tijdstip van bezorging voor de ontvanger van meer of minder belang is. Als voorbeeld wordt de krant in braille genoemd als een publicatie waarbij vertraagde bezorging leidt tot een sterke afname van de actuele nieuwswaarde. Net zoals een abonnee op een fysieke krant boos naar de krant belt als deze niet is bezorgd, is het begrijpelijk dat iemand die afhankelijk is van braille benadeeld wordt als deze zijn krant pas dagen later ontvangt. Dit geldt niet of veel minder voor een leesboek of tijdschrift.
Bent u van mening dat de tijdige bezorging van blindenpost, net als bijvoorbeeld rouwkaarten, altijd voorrang behoort te krijgen en niet afhankelijk mag zijn van incidentele drukte bij PostNL?
Braillepost maakt deel uit van de UPD-postvoorziening waarvan de overkomstduur is gereguleerd. Verder is wettelijk vastgelegd dat braillepost kosteloos kan worden verzonden. Zolang aan de voorwaarden wordt voldaan (o.a. wijze van aanlevering, herkenbaarheid via speciale sticker, inhoud en gewicht) kan de verzender aanspraak maken op gratis 24-uursservice van PostNL. Braillepost heeft daarmee dezelfde hoge prioriteit als de reguliere UPD-brievenpost. Ik verwijs hierbij wel ook naar het antwoord op de vragen 4 en 5. De kwaliteitsnorm van 95% is een gemiddelde over een heel kalenderjaar. Negatieve afwijkingen in bepaalde maanden zijn dus mogelijk zolang deze elders in het jaar worden gecompenseerd.
Specifiek voor rouw- en medische post is een apart logistiek proces ingericht waarmee 24-uurs bezorging wordt gegarandeerd. Dit is gebaseerd op de medische urgentie en relationele-sociale impact die is verbonden aan deze zendingen. Het verbijzonderen van logistieke processen voor individuele postdiensten kan leiden tot extra complexiteit. Dit leidt derhalve niet per definitie tot een betere kwaliteit. Daarbij komt dat een bijzondere behandeling ook gevolgen heeft voor de kosten. Braillezendingen zijn voor gebruikers gratis en de kosten daarvan worden opgevangen binnen de tariefregulering voor de UPD. Dat betekent dat een kostenstijging zich vertaalt in hogere tarieven voor overige diensten als de brievenpost.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat PostNL zich, ongeacht incidentele drukte, houdt aan de wettelijke bezorgtermijn voor braillepost van 24 uur? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 4a van het Postbesluit geldt als kwaliteitsnorm dat 95% van de UPD-post binnen 24 uur bezorgd dient te zijn. Deze norm ziet niet op individuele diensten van PostNL, waaronder braillepost, maar deze norm geldt voor verschillende diensten gezamenlijk. Dit zijn nationale briefpostdiensten binnen de UPD met vijf bezorgdagen. Ook is de norm een gemiddelde over een heel kalenderjaar. Voor rouwpost en medische post geldt ook een 95%-norm maar dan voor zes bezorgdagen. De ACM voert het toezicht hierop uit en rapporteert hier jaarlijks over. De ACM toetst daarbij ook de onderbouwing van eventuele afwijkingen van de norm. Indien PostNL niet voldoet aan de 95%-norm heeft de ACM verschillende mogelijkheden om verbetering af te dwingen (waaronder een boete of bestuursdwang). Ik zie geen aanleiding hier nog strengere eisen aan te verbinden.
Aangezien blindenpost onderdeel uitmaakt van de universele postdienst die PostNL verplicht moet uitvoeren, heeft eventuele vertraging consequenties voor PostNL?
Zie antwoord vraag 4.
De wenselijkheid van vermenging van accountancy en advocatuur. |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Financieele Dagblad, waarin geschreven wordt over de plannen van accountantskantoren om zich ook toe te gaan leggen op het leveren van juridische diensten? Zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling?1
Ja. De ontwikkeling dat accountantskantoren binnen hun netwerk ook juridische adviesdiensten leveren is niet nieuw. Het artikel richt zich op het door accountantskantoren leveren van diensten uit het domeinmonopolie van advocaten. In het antwoord op vraag 2 gaan de Minister voor Rechtsbescherming en ik in op de wenselijkheid van deze ontwikkeling.
Bent u het eens met de kritiek van de schrijver van bovengenoemd artikel op deze ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
De Minister voor Rechtsbescherming en ik zijn het met de schrijver eens dat advocaatdiensten en accountancydiensten een verschillend belang dienen. Advocaten dienen het belang van de cliënt en accountants dienen rekening te houden met het publiek belang. Bij het mogelijk opzetten van een advocatenpraktijk door accountantskantoor zal hiermee dan ook goed rekening moeten worden gehouden. Zoals uit onderstaande beantwoording blijkt bevat de huidige wetgeving al waarborgen om onwenselijke vormen daarvan tegen te gaan. Dit dwingt de accountantskantoren om de wenselijkheid goed in overweging te nemen en er zorg voor te dragen dat de het publiek belang en fundamentele beginselen van de beroepsuitoefening niet in het geding komen.
In hoeverre staan huidige wetten en regels een vermenging van accountants- en advocatenwerk, zoals bijvoorbeeld voorgesteld door Deloitte, EY en KPMG Meijburg die een deel van de markt voor juridische diensten willen overnemen, in de weg? Met andere woorden: kan een dergelijke vermenging op dit moment wettelijk door de beugel? Zo ja, vindt u dit wenselijk en waarom dan?
Wat betreft de controlepraktijk van accountantskantoren geldt het samenloopverbod van controle en niet-controlediensten. Dit geldt zowel voor de wettelijke controle van organisaties van openbaar belang (oob’s) 2 op grond artikel 24b van Wet toezicht accountantsorganisaties, als voor overige controles op grond van de door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) vastgestelde Verordening inzake onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (zie antwoord vraag 4). Wat betreft de niet-controlepraktijk van accountantskantoren (bijvoorbeeld adviesdiensten) is vermenging niet verboden, maar dwingen de beroepsregels waaraan accountants en advocaten in al hun activiteiten gebonden zijn nog steeds tot een zekere distantie tussen de uitoefening van die twee beroepen om conflictsituaties tussen de daarvoor geldende beroepsregels te voorkomen. Overtreding van die beroepsregels kan tuchtrechtelijke consequenties hebben.
Bent u bekend met de onderzoeksrapporten die in het artikel genoemd worden, uit onder meer Australië, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika én Nederland, waarin wordt gewezen op de perverse en verkeerde prikkels die kunnen uitgaan van de samenloop tussen accountants- en adviesdiensten? Zo ja, bent u het eens met de stelling dat er perverse en verkeerde prikkels uitgaan van de samenloop tussen accountants- en adviesdiensten? Zo nee, bent u bereid de bewuste rapporten tot u te nemen en dan alsnog dezelfde stelling van commentaar te voorzien?
Ik ben ermee bekend dat er in meerdere landen onderzoek wordt of is gedaan naar de perverse prikkels die kunnen uitgaan van de samenloop tussen de controle van het jaarverslag en andersoortige diensten. Nederland is een van de eerste landen die hierop vergaande maatregelen hebben genomen door een wettelijk verbod in te voeren om bij oob-controles ook andere diensten aan die oob te verlenen. Een later in werking getreden EU-verordening heeft alleen bepaalde diensten verboden en het op grond van een lidstaatoptie mogelijk gemaakt dat onze strengere Nederlandse wetgeving in stand bleef. Op basis van de door de NBA vastgestelde Verordening inzake onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten geldt eveneens een samenloopverbod bij controles van niet-oob’s dat alleen kan worden doorbroken als er een maatregel wordt genomen die de onafhankelijke uitvoering van de controle waarborgt. Gelet op het feit dat de aard van controlewerkzaamheden en van juridische dienstverlening zo fundamenteel van elkaar verschillen, lijkt louter een maatregel om de onafhankelijke uitvoering te borgen bij de samenloop van die twee diensten geen optie. Juridische dienstverlening is immers gericht op het persoonlijk belang van de cliënt. Dat verhoudt zich niet tot het publiek belang dat bij vele audits is gemoeid.
In Nederland heeft de AFM in 2018 een onderzoek gepubliceerd naar kwetsbaarheden in de structuur van de sector, waarin ook expliciet is gekeken naar perverse prikkels. Dit rapport was voor mij mede aanleiding om de Commissie toekomst accountancysector (Cta) in te stellen om te adviseren hoe de kwaliteit van de wettelijke controle duurzaam kan worden verhoogd. Ook de Cta heeft gekeken naar de perverse prikkels in de sector. Ze concludeerde dat de beschikbare informatie onvoldoende rechtvaardiging geeft om in dit stadium ingrijpende maatregelen te nemen ten aanzien van de structuurkenmerken van de accountancysector. Wel adviseerde ze om onder meer nader onderzoek te doen naar het audit-only model, waarbij de wettelijke controlepraktijk wordt afgesplitst van de andere onderdelen van de organisatie. De Cta deed ook een groot aantal andere aanbevelingen om de kwaliteit van de sector duurzaam te verhogen. Naar aanleiding van de aanbevelingen van Cta heb ik de Kwartiermakers toekomst accountancysector opdracht gegeven onderzoek te doen naar de alternatieve structuurmodellen audit only, joint audit en het intermediair model. De kwartiermakers zijn hiermee aan de slag.
Ziet u ook dat de belangen van accountants, die in essentie onafhankelijk, objectief en onpartijdig moeten opereren, zich zeer slecht verhouden tot de belangen van een advocaat, die het cliëntbelang altijd voorop moet stellen, en bent u het er dan mee eens dat deze twee branches beter gescheiden zouden kunnen blijven? Zo nee, kunt u uitgebreid beargumenteren waarom u dat niet zo ziet?
Zoals de Minister voor Rechtsbescherming en ik hebben aangegeven bij het antwoord op vraag 2 onderschrijven wij dat beide beroepsgroepen twee verschillende belangen dienen. De twee activiteiten kunnen dan ook moeilijk in één entiteit direct gecombineerd worden. Ik verwacht dat de samenwerking tussen accountants en advocaten niet plaatsvindt of zal plaatsvinden binnen een accountantskantoor, maar gescheiden in afzonderlijke entiteiten van het netwerk waarvan het accountantskantoor deel uitmaakt. Op deze wijze kunnen zij vanuit hun eigen rollen diensten van elkaar afnemen. Gelet op het reeds van toepassing zijnde strikte samenloopverbod wat betreft de controlepraktijk van accountants zie ik dan beperkte risico’s voor de onafhankelijke uitvoering van wettelijke controles. Wat betreft de niet-controlepraktijk zullen de eigen verplichtingen waaraan accountants en advocaten gebonden zijn nopen tot een zekere distantie. Een te nauwe samenwerking kan resulteren in een conflict tussen de onderscheidenlijke beroepsnormen van deze beroepsgroepen met mogelijke tuchtrechtelijke consequenties. Een nauwe samenwerking is ook niet in het belang van deze beroepsgroepen. Een accountant heeft eigen verplichtingen en kan zich naar verwachting niet beroepen op het verschoningsrecht van advocaten als hij zelf op grond van een wettelijk voorschrift bijvoorbeeld een meldplicht of plicht tot informatieverstrekking heeft. Daarom is het nodig om zorgvuldigheid te betrachten en te bezien welke neveneffecten verdere samenwerking met zich kan brengen. De Minister voor Rechtsbescherming en ik zullen deze ontwikkelingen nauwlettend volgen.
In hoeverre kan de bovengenoemde ontwikkeling los gezien worden van de tendens dat meer bedrijven zogenaamd «zelfonderzoek» door advocaten instellen? Zijn deze twee ontwikkelingen niet potentieel een heel gevaarlijke cocktail?
De Minister voor Rechtsbescherming heeft mij laten weten dat de ontwikkeling ten aanzien van het zelfonderzoek door advocaten in beginsel los lijkt te staan van de ontwikkeling om door uitbreiding van het aanbod van dienstverleners meer innovatie en verbetering van de toegang tot het recht te bewerkstellingen. De ontwikkeling van verdere samenwerking lijkt vooral ingegeven door de toevoeging van de experimenteerparagraaf aan de Verordening op de advocatuur. Hiermee wil de Nederlandse Orde van Advocaten onderzoeken in hoeverre alternatieve bedrijfsstructuren, met behoud van de kernwaarden voor de advocatuur, bijdragen aan verbetering van de toegang tot het recht. Dit moet ook ruimte bieden aan meer (digitale) innovatie binnen de advocatuur, zodat de burger daarmee geholpen is en een betere toegang tot het recht krijgt. De experimenteerparagraaf beperkt zich tot rechtsbijstandsverzekeraars en schaderegelingskantoren en is daardoor niet van toepassing op accountants- en consultancy kantoren. Uit het artikel in het Financieele Dagblad van 5 januari 20213 blijkt dat de «Big Four» (de vier grootste accountantsorganisaties) de samenwerking met advocaten ook willen aangaan. Deze grote kantoren hebben, met hun internationale netwerk, hun innovatiebudget veel beter geborgd, waardoor zij, naar het zich laat aanzien, innovatie gerichter en sneller naar de markt van de advocatuur zouden kunnen brengen. Tegenover die samenwerking staat wel het spanningsveld tussen de kernwaarden van beide beroepen als risico, iets waarmee bij een samenwerking en verdere verkenning continu rekening gehouden zal moeten worden. Bij een verkenning naar een verdere samenwerking tussen accountants en advocaten moet ook het effect op het verschoningsrecht en de geheimhoudingsplicht van advocaten steeds worden onderzocht. Deze privileges van de advocaat zijn gelet op hun oorsprong en doel niet automatisch overdraagbaar. Het is dus nodig om zorgvuldigheid te betrachten en te onderzoeken welke neveneffecten verdere samenwerking met zich brengen.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft zoals u weet ten aanzien van de ontwikkeling rondom het zelfonderzoek door advocaten, na een motie van uw Kamer, een onderzoek laten starten door het WODC, waarover uw Kamer separaat zal worden geïnformeerd.
Bent u bereid de markt dusdanig te reguleren dat vermenging van accountancy en advocatenpraktijken geen doorgang kan vinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De zorgelijke ontwikkelingen voor het maatschappelijk middenveld in Oeganda in aanloop naar de verkiezingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ontwikkelingen in Oeganda in aanloop naar de verkiezingen?1 2 3
Ja.
Wat is uw oordeel over de onrustige situatie in Oeganda in aanloop naar de verkiezingen waarbij ten minste 54 doden zijn gevallen, de persvrijheid onder druk staat en het het maatschappelijk middenveld onmogelijk wordt gemaakt om de verkiezingen te monitoren, zoals onder meer door de ingetrokken accreditatie van Citizens Coalition for Electoral Democracy (CCEDU)?
Het kabinet is bezorgd over de gespannen situatie in Uganda. Verkiezingsperiodes in Uganda zijn vaker onrustig verlopen, maar het grootschalig geweld van 18 en 19 november jl. waarbij ten minste 54 doden vielen en de vergaande beperkingen op de persvrijheid en de ruimte voor het maatschappelijk middenveld om onder ander de verkiezingen te monitoren, zijn ongebruikelijk voor Uganda en reden tot grote zorg.
Heeft u de zorgen over de huidige ontwikkelingen die het maatschappelijk middenveld zwaar onder druk zetten gedeeld met uw Oegandese ambtgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen maanden op verschillende manieren, onder meer in EU-verband en met gelijkgezinden, uitgesproken over de situatie in Uganda, waarbij zorgen zijn gedeeld over de krimpende ruimte voor de media en het maatschappelijk middenveld. Nederland heeft in die gezamenlijke verklaringen de Ugandese autoriteiten opgeroepen tot het waarborgen van persvrijheid, het belang van het behoud van ruimte voor het maatschappelijk middenveld en het belang van transparante en vreedzame verkiezingen.
EU-ambassadeurs hebben in een politieke dialoog op 6 november jl. met president Museveni het buitensporig optreden van veiligheidsdiensten aan de orde gesteld. In reactie op het grootschalige geweld van 18 en 19 november is er op 26 november een lokale EU-verklaring afgegeven. In die verklaring werden alle partijen opgeroepen om zich te onthouden van geweld en werd gevraagd om een onafhankelijk onderzoek naar de toedracht van het geweld in te stellen.
Mede namens Nederland gingen er op 8 januari jl. verklaringen van leden van de Media Freedom Coalition (MFC) en de Partners for Democracy and Governance (PDG, een lokale groep van donorlanden) uit. In beide verklaringen worden de Ugandese autoriteiten opgeroepen om in aanloop naar de verkiezingen het maatschappelijk middenveld ruimte te bieden en om de persvrijheid te waarborgen.
Op 12 januari jl. riep de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, de Ugandese autoriteiten in een verklaring op tot transparante, inclusieve en geloofwaardige verkiezingen. Het kabinet steunt deze EU-verklaring en onderstreept het belang van persvrijheid en het behoud van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Nederland is vanaf januari 2021 een jaar lang voorzitter van de lokale Justice Law and Order Sector (JLOS) donorgroep in Uganda. In die hoedanigheid zal Nederland zich onder meer inzetten voor ondersteuning van het maatschappelijk middenveld. Nederland houdt mede in EU verband de situatie in Uganda nauwlettend in de gaten en zal zich beraden op verdere stappen als de situatie daarom vraagt.
Heeft u de zorgen over de huidige ontwikkelingen die het maatschappelijk middenveld zwaar onder druk zetten gedeeld met uw Europese ambtgenoten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op korte termijn te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden ter ondersteuning van het maatschappelijk middenveld door een gezamenlijke EU-verklaring richting Oeganda over een eerlijk verkiezingsproces, inclusief vrijheid voor de media om het verkiezingsproces te volgen en vrij en open toegang tot internet? Zo ja, bent u bereid hierin het voortouw te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid op korte termijn deze vragen te beantwoorden met het oog op de te houden verkiezingen in Oeganda?
De sluiting van trimsalons voor dieren. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hond en kat mogen toch ontklit worden in de dierensalon»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat trimsalons voor dieren, na een sluiting van drie weken, vanaf 12 januari 2021 toch weer open mogen voor noodzakelijke zorg als het verwijderen van knopen en klitten in de vacht, die welzijns- en gezondheidsproblemen kunnen veroorzaken?
Voor het welzijn van sommige huisdieren is het noodzakelijk dat ze met regelmaat worden getrimd. Binnen de regels van de lockdown is het voor dierentrimmers mogelijk om deze noodzakelijke zorg te bieden. Er is een onderscheid tussen plekken waar klanten zelf naar binnen en naar buiten kunnen (zoals een trimsalon in een winkelstraat) en dierentrimmers die werken vanuit hun woning en waar je als klant alleen op afspraak naar toe kan.
Dierentrimmers die werken vanuit een trimsalon waar klanten zelf naar binnen en naar buiten kunnen zijn tijdens de lockdown gesloten. Zij mogen huisdieren wel bij eigenaren ophalen, behandelen en vervolgens weer thuis terug brengen. Om verspreiding van het virus tegen te gaan moet de overdracht van het dier zoveel mogelijk buiten gebeuren.
Voor dierentrimmers die in hun woning werken geldt dat eigenaren hun huisdier naar de trimmer mogen brengen. De sector heeft afspraken gemaakt om te zorgen dat dit op een veilige manier kan. Er moet van tevoren een afspraak worden gemaakt. De eigenaar moet het huisdier bij de deur afleveren en na behandeling weer bij de deur ophalen. De eigenaar van het huisdier mag dus niet bij de trimmer naar binnen. Ook hier mag een dierentrimmer er eveneens voor kiezen om het dier bij de eigenaar op te halen en na behandeling weer terug te brengen. Bij de overdracht van het dier houden eigenaar en trimmer 1,5 meter afstand.
Wanneer het voor houders van een trimsalon onduidelijk is onder welke van bovenstaande situatie zij vallen, dan kunnen zij er altijd voor kiezen om de dieren bij hun eigenaar op te halen en na behandeling weer af te leveren.
Kunt u bevestigen dat klanten de dieren niet naar de trimsalon mogen brengen, maar dat de trimmers de dieren zelf moeten ophalen en terugbrengen en kunt u toelichten waarom hiervoor is gekozen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten waarom een trimsalon wordt aangeduid als publieke ruimte, in tegenstelling tot bijvoorbeeld dierenpensions?
De definitie van een publieke plaats in de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 sluit aan bij de definitie uit artikel 174 van de Gemeentewet: een voor het publieke openstaand gebouw en bijbehorend erf. Of trimsalons en dierenpensions een publieke plaats zijn, hangt af van de feitelijke omstandigheden van dat geval. Daarbij gelden voor zowel trimsalons als dierenpensions dezelfde voorwaarden.
Klopt het dat trimsalons veelal te klein zijn om voor overheidssteun in aanmerking te komen?
Kleine bedrijven met weinig vaste lasten kunnen soms buiten de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) vallen. Het kabinet heeft daarom besloten de TVL ook voor kleine ondernemers toegankelijker en aantrekkelijker te maken. In de eerste plaats is het minimumsubsidie bedrag dat een ondernemer ontvangt verhoogd naar 1.500 euro. Daarnaast wordt het minimum vaste lasten bedrag dat een ondernemer in een kwartaal minimaal moet hebben verlaagd van 3.000 euro naar 2.000 euro. Daardoor komen meer bedrijven met relatief weinig vaste lasten voor de regeling in aanmerking. De verruiming van de TVL kan echter niet voor alle ondernemers een oplossing bieden. Uit door de branche aangeleverde cijfers blijkt dat ondernemers van trimsalons dan nog steeds niet in aanmerking zullen komen voor de TVL.
Wanneer het zelfstandig ondernemers betreft, kunnen zij wanneer zij aan de voorwaarden voldoen, ook gebruik maken van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor een aanvullende uitkering voor levensonderhoud en/of een lening voor bedrijfskapitaal. Zelfstandig ondernemers krijgen daarnaast nog een verruiming van het uren-criterium zodat ze in aanmerking blijven komen voor zelfstandigenaftrek. Als laatste is er nog de Tijdelijke Ondersteuning voor Noodzakelijke Kosten (TONK), deze is niet alleen bedoeld voor ondernemers maar voor alle huishoudens die door de huidige omstandigheden te maken hebben met een onvoorzienbare en onvermijdelijke terugval in hun inkomen, en die daardoor noodzakelijke kosten niet meer kunnen voldoen, en waarvoor andere regelingen niet of onvoldoende soelaas bieden.
Daarnaast zijn er ook kredietregelingen waar kleine ondernemers gebruik van kunnen maken, zoals corona-overbruggingskrediet bij Qredits, en het Kleine Kredieten Corona (KKC). De regelingen zijn te vinden op https://www.kvk.nl/corona/het-coronavirus-check-hier-je-regelingen/
Bent u bereid te onderzoeken hoe trimsalons geholpen kunnen worden de huidige lockdown financieel door te komen?
Het merendeel (ongeveer 80%) van de dierentrimmers werkt vanuit hun woning en kunnen hun werkzaamheden uitvoeren. Blijft nog een kleine groep over die gesloten blijft. Deze trimsalons mogen dieren wel ophalen en na de behandeling weer thuisbrengen. Bijvoorbeeld als het welzijn van uw (huis)dier door een te lange vacht in gevaar komt.
Met bovenstaande maatregelen is het kabinet van mening dat er voldoende steunmaatregelen voor deze sector zijn. Ik zie op dit moment geen aanleiding en geen ruimte om dit nog verder te verbreden.
Kunt u deze vragen, gezien de urgente situatie, binnen één week beantwoorden?
Om u van een gedegen antwoord te kunnen voorzien, was interdepartementale afstemming nodig. Hierdoor heb ik deze vraag niet binnen een week kunnen beantwoorden.
Het bericht dat DNV GL de certificatie voor Nord Stream 2 intrekt |
|
Tom van der Lee (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Noorse verzekeringsbedrijf DNV GL alle technische en veiligheidscertificaten voor Nord Stream 2 intrekt?1
Ja.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze handeling voor de voltooiing van gaspijpleiding Nord Stream 2? Kunt u schetsen welke alternatieve routes inclusief tijdspad er mogelijk zijn om Nord Stream 2 te voltooien?
Besluiten van bedrijven om zich terug te trekken uit het Nord Stream 2 project kunnen de voltooiing van deze gaspijpleiding hinderen. Het is het kabinet niet bekend of Nord Stream AG, de eigenaar van Nord Stream 2, denkt aan alternatieve tracés en/of tijdspaden en wat die dan zouden kunnen zijn.
Welke verzwaarde sancties kunnen Nederlandse en Europese bedrijven nog verwachten na verdere aanscherping van eerdere sancties via het recente goedkeuren van de Amerikaanse National Defense Authorization Act (NDAA) door de Senaat? Kunt u verduidelijken wat de gevolgen zijn van deze verzwaarde sancties voor het aandeel van Shell bij Nord Stream 2? Welk advies geeft u hierover aan Nederlandse bedrijven die zijn betrokken bij Nord Stream 2, zoals Shell? Kunt u tevens toelichten welk diplomatiek contact er met de Verenigde Staten over dit verzwaarde sanctiepakket is?
De nieuwe sancties zijn onder meer gericht op bedrijfsactiviteiten gerelateerd aan bepaalde aanpassingen aan de schepen die werken aan Nord Stream 2 en de certificering en verzekering van deze gaspijpleiding. Ik wil niet vooruitlopen op mogelijke gevolgen van Amerikaanse sancties voor Europese bedrijven die bij dit project betrokken zijn. Sinds de aanname van de eerste Amerikaanse sancties tegen Nord Stream 2 wordt Nederlandse bedrijven geadviseerd zich op de hoogte te stellen van de Amerikaanse sanctiewetgeving.
Zoals bekend, acht het kabinet de Amerikaanse sancties tegen Nord Stream 2 onwenselijk vanwege de gevolgen voor het Europese bedrijfsleven. Nederland zal dit standpunt blijven uitdragen in diplomatieke contacten met Amerikaanse gesprekspartners, zoals we dat, vaak in samenwerking met Europese partners, ook hebben gedaan bij eerdere Amerikaanse sancties tegen Nord Stream 2.
Wat is de status van de huidige rechtszaken (het hoger beroep bij het Gerecht van de EU en de arbitrageprocedure die is gestart tegen de EU onder het Energiehandvestverdrag) die namens Nord Stream 2 zijn aangespannen? Wanneer verwacht u dat deze zijn afgerond?
Nord Stream 2 AG heeft beroep ingesteld bij het Gerecht van de EU met als doel om de wijziging van de gasrichtlijn nietig te laten verklaren. Dit is afgewezen (de verzoeker is niet-ontvankelijk verklaard). Nord Stream 2 AG is eind juli vorig jaar hiertegen in hoger beroep gegaan bij het Europees Hof van Justitie. Die procedure loopt momenteel nog en hoewel onbekend is wanneer het Hof uitspraak zal doen, kan wel worden gemeld dat de gemiddelde procesduur bij het Hof in 2019 ruim 14 maanden bedroeg.
Verder is Nord Stream 2 AG in 2019 een arbitrageprocedure gestart tegen de EU onder het Energiehandvestverdrag, waarin wordt gesteld dat de wijziging van de richtlijn Nord Stream 2 AG onredelijk zou benadelen. Ook deze procedure loopt nog. Arbitrageprocedures hebben vaak een lange doorlooptijd en de uitspraken kunnen de werking van een EU-richtlijn niet opschorten.
Daarnaast is Nord Stream 2 AG in beroep gegaan bij het regionale Gerechtshof in Düsseldorf tegen het besluit van mei vorig jaar van de Duitse energietoezichthouder, het Bundesnetzagentur, om geen «afwijking» te verlenen van bepalingen uit de Gasrichtlijn. Een uitspraak wordt in de loop van dit jaar verwacht. Dit Gerechtshof zou, alvorens een oordeel te vellen, eerst een prejudiciële vraag over interpretatie van de Gasrichtlijn kunnen stellen aan het Europees Hof van Justitie.
Wat is de procedure voor de inwerkingtreding van Nord Stream 2 indien deze rechtszaken nog niet zijn afgerond? Bent u het ermee eens dat er geen sprake kan zijn van activering van de Nord Stream 2-pijpleiding indien deze rechtszaken nog niet zijn afgerond, maar de gaspijpleiding wel al gereed is? Zo ja, hoe gaat u dit standpunt onder de aandacht brengen bij Duitsland en de Commissie? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechters die zich buigen over de rechtszaken genoemd in het antwoord op vraag 4 om tot zorgvuldig afgewogen oordelen te komen. Het is niet noodzakelijk dat deze zaken worden afgerond voordat de Nord Stream 2 pijpleiding in gebruik kan worden genomen. Zonder een succesvol beroep op een uitzonderingsgrond, zoals een «afwijking» of «ontheffing», dient Nord Stream 2 AG te voldoen aan alle bepalingen van de Europese Gasrichtlijn, inclusief de eisen in relatie tot eigendomsontvlechting, derdentoegang, tariefbepalingen en voorschriften op het gebied van transparantie.
Welke mogelijkheden in de nabije toekomst ziet u om de motie-Van den Nieuwenhuijzen c.s. bij Duitsland en de Commissie aan de orde te stellen die erom vraagt dat de nieuwe Europese Gasrichtlijn strikt wordt toegepast?2
Zoals aangegeven in de brief die ik op 6 november jl. mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat aan de Tweede Kamer heb gestuurd3 in reactie op de motie Van den Nieuwenhuijzen c.s. en in de antwoorden die de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 20 januari jl. aan de Tweede Kamer heeft toegezonden in reactie op eerdere vragen van de leden van de GroenLinks-fractie4, wordt de Gasrichtlijn vooralsnog strikt toegepast op Nord Stream 2. Ik zie op het moment geen reden om te verwachten dat hier verandering in komt. Aan het regionale Gerechtshof in Düsseldorf ligt in beroep de vraag voor of Nord Stream 2 AG in aanmerking komt voor een «afwijking» van bepalingen van de Gasrichtlijn en aan het Hof van Justitie ligt de vraag voor of de wijziging van de gasrichtlijn nietig zou moeten worden verklaard, zoals verzocht door Nord Stream 2 AG. Het past het kabinet niet om te reageren op zaken die onder de rechter zijn.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het ontbreken van chiropractors en osteopaten op de lijst van uitgezonderde contactberoepen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat behandelingen door onder andere osteopaten voor sommige patiënten noodzakelijk lijken te zijn?1
Ja.
Kunt u nader toelichten waarom de beroepen van osteopaat en chiropractor niet in de lijst van uitgezonderde contactberoepen is opgenomen? Kunt u hierbij een duidelijkere verklaring geven waarom deze beroepen zijn uitgesloten dan die u in uw brief aan de Belangenvereniging Patiënten Chiropractie hebt gegeven?2
Om het coronavirus te bestrijden is het van groot belang om het aantal besmettingen te verminderen. Het beleid is er dan ook op gericht om contactmomenten en reisbewegingen zo veel mogelijk te beperken, zonder de noodzakelijke medische zorg te verhinderen. Dit gegeven maakt dat het onvermijdelijk is om een onderscheid te maken tussen beroepen in de zorg. Hiermee wordt beoogd om enerzijds de reguliere zorg zoveel mogelijk doorgang te laten vinden en om anderzijds het aantal reisbewegingen en contacten zoveel mogelijk te beperken.
Bij het uitzonderen van beroepen van het verbod om contactberoepen uit te oefenen is aangesloten bij de bestaande wet- en regelgeving. Er gelden dan ook uitzonderingen voor zorg die wordt verleend op basis van de Zorgverzekeringswet, Wet Langdurige Zorg, Wet Maatschappelijke Ondersteuning, de Jeugdwet, Wet Forensische Zorg, de Wet Publieke Gezondheid en/of (para)medische contactberoepen die onder de reikwijdte van de wet BIG vallen. De beroepen in deze wetten omvatten de zorg die bekostigd wordt uit publieke middelen en die wettelijk gereguleerd zijn. Binnen deze wetten staat een osteopaat of chiropractor niet gelijk aan een fysiotherapeut. Zo zijn osteopathie en chiropractie geen onderdeel van de basisverzekerde zorg. Ook zijn de beroeps- noch de opleidingstitels beschermd. De fysiotherapeut daarentegen biedt (gedeeltelijk) basisverzekerde zorg en heeft een beschermde titel. Een fysiotherapeut mag deze titel alleen voeren als hij geregistreerd staat in het BIG-register.
Deelt u de mening dat het enkele feit dat een contactberoep zoals chiropractie niet onder de definitie valt van (para)medisch contactberoep, niet per definitie moet betekenen dat dit verboden moet worden gedurende de huidige lockdown? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de zorg die osteopaten en chiropractoren verlenen, gelijkwaardig is aan de zorg van fysiotherapeuten? Waarom maakt u dan toch onderscheid?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat behandelingen door chiropractors en osteopaten in onder andere Duitsland, België, Denemarken3 en het Verenigd Koninkrijk4 wel door mogen gaan? Zo ja, hoe verklaart u dit verschil met Nederland?
Het klopt dat sommige landen met betrekking tot chiropractors en osteopaten voor een ander beleid kiezen. Ik kan dit verschil niet verklaren omdat ik geen kennis heb van de inhoudelijke afweging die betreffende regeringen hierbij hebben gemaakt.
Klopt het dat er geen alternatieven zijn voor dit soort behandelingen? Zo niet, wat voor alternatieve behandelingen ziet u voor deze patiënten?
Ik vind het uiteraard belangrijk dat iedereen in Nederland de zorg en ondersteuning krijgt die nodig is. Het Nederlandse zorgstelsel is via verschillende wetten ook op deze manier ingeregeld. U kunt hierbij denken aan de zorgverzekeringswet (Zvw), Wet Langdurige zorg (Wlz) of de Jeugdwet. Deze wetten beschrijven op welke zorg iedere Nederlander recht heeft en welke zorg vanuit publieke middelen wordt betaald. Door beroepsgroepen die deze zorg bieden uit te zonderen van het verbod op contactberoepen, kunnen patiënten ook nu de zorg krijgen die nodig is.
Met de aangenomen motie van Bergkamp (D66) wordt mij gevraagd om op korte termijn in samenspraak met huisartsen en fysiotherapeuten tot een oplossing te komen voor mensen die niet terecht kunnen bij een chiropractor of osteopaat5. Bij de appreciatie van deze motie heb ik aangeven dat ik deze motie zo begrijp dat het voor deze mensen misschien niet altijd bekend is dat zij ook bij bijvoorbeeld een fysiotherapeut terecht kunnen. Ik ga deze groep mensen daarom onder de aandacht brengen van de landelijke beroepsorganisaties van huisartsen en fysiotherapeuten, zodat zij deze mensen zo nodig kunnen helpen of doorverwijzen naar de juiste specialist.
Realiseert u zich dat ook mensen die in de zorg werken, die we hard nodig hebben, gebruikmaken van de osteopathie en chiropractici en dit ook nodig hebben op (pijnvrij) te kunnen werken?
Ik begrijp dat het voor sommige mensen vervelend is dat zij geen gebruik kunnen maken van hun alternatieve zorgverlener. Helaas vraagt de huidige situatie om drastische maatregelen. Onder vraag 2 en 6 heb ik beschreven waarom de keuze gemaakt is zoals die is.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het Notaoverleg Medisch Zorglandschap van 14 januari 2021 beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
De voorbereiding op een mogelijke toename van besmettingen met de Engelse coronavariant |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het enorme aantal besmettingen in het Verenigd Koninkrijk, met een nieuwe variant van het coronavirus? Kunt u het verloop van de pandemie met deze variant in het Verenigd Koninkrijk beschrijven?
Hoeveel mensen in Nederland zijn op dit ogenblik besmet met deze variant? Hoe heeft verspreiding van deze variant plaatsgevonden?
Op welke manier bereidt u zich voor op een mogelijke toename van het aantal besmettingen met deze variant?
Welke concrete maatregelen zijn genomen of overweegt u om verspreiding van deze variant in Nederland te voorkomen?
Welke scenario’s zijn er voor het geval de Engelse variant zich ook hier snel verder verspreidt?
Bij welk aantal besmettingen met deze zich snel verspreidende variant gaat u extra maatregelen nemen? Welke maatregelen zijn dit?
Zijn er voldoende testmaterialen en mensen om testen af te nemen om, zodra deze variant ergens opduikt, meteen grootschalig te testen, zoals dat nu in Lansingerland gebeurt?
Heeft u al contact opgenomen met de GGD’en over mogelijke scenario’s bij snelle verspreiding van de Engelse variant? Zo ja wanneer? Wat is afgesproken? Zo nee, waarom niet?
Zijn er voldoende mogelijkheden om mensen te ondersteunen die in quarantaine moeten wanneer de Engelse variant zich in Nederland verspreidt op de manier waarop dat in het Verenigd Koninkrijk is gebeurd?
Zijn er in de eerste lijn, bij ziekenhuizen en alle overige zorginstellingen voldoende voorraden van de geneesmiddelen die voor coronapatiënten nodig zijn? Wanneer is dit voor het laatst gecheckt?
Is er voldoende zuurstof voorradig in de ziekenhuizen? Wanneer is dit voor het laatst gecheckt?
Hoe is het bericht dat u overweegt de basisscholen op 25 januari 2021 te heropenen te rijmen met het nog steeds hoge aantal besmettingen en de dreigende verspreiding van de Engelse variant die zich in alle leeftijdsgroepen, dus ook bij kinderen in de basisschoolleeftijd, zo snel verspreidt?
Wordt in het onderzoek naar de uitbraak in Bergschenhoek gekeken of de Engelse variant meer risico op gezondheidsschade voor kinderen geeft of wordt er (ook) onderzocht hoe snel deze variant zich, mede via kinderen, kan verspreiden?
Kunt u deze vragen beantwoorden in uw brief voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Het artikel 'Ik wil niet meer alleen maar over de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) praten' |
|
Helma Lodders (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ik wil niet meer alleen maar over de NAM praten»? Wat vindt u van het bericht?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Het nieuwsbericht toont het belang aan van de Tijdelijke wet Groningen en het op afstand plaatsen van de NAM in de afhandeling van schade en versterken. Met het wetsvoorstel tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (Kamerstuk, nr. 35 603) dat ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ingediend, wordt de NAM ook in de versterkingsoperatie definitief op afstand geplaatst.
Hoe kan het dat een vergunning voor het vervangen van de mestkelder en het herstellen van de schade in dit geval anderhalf jaar op zich laat wachten? Wat zijn daarvan de redenen en oorzaken? Wat vindt u hiervan? Wat kunt u doen in de onderhavige casus om op korte termijn tot een oplossing te komen?
Het vergunningsproces voor de bouw van een mestbassin valt onder het gezag van gemeente en provincie. Ik kan daarom niet aangeven waarom, in dit specifieke geval, het zo lang heeft geduurd. In algemene zin dient er bij de bouw van een mestbassin óf een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer te worden gedaan, óf een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, bouwen en/of ruimtelijke ordening (voormalige milieuvergunning) te worden aangevraagd. Soms is ook een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig waardoor de afhandeling van de aanvraag langer kan duren. Hierbij wordt gekeken naar archeologie, flora en fauna, akoestisch onderzoek, geuronderzoek, bodemonderzoek en ruimtelijke onderbouwing.
Schade aan mestkelders is een bijzondere vorm van schade, waarbij specialistische kennis nodig is om schade op te nemen. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) heeft na overleg met de agrarische sector een multidisciplinair team van deskundigen ingesteld om te adviseren over de wijze waarop het IMG schade aan mestkelders als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg dient te beoordelen (Kamerstuk 33 529, nr. 722). Dit advies is op 25 september jl. door het IMG openbaar gemaakt. Het IMG heeft het advies destijds aan de sector verstrekt om hen de gelegenheid te geven om hier goed naar te kijken en met een appreciatie te komen. Het IMG heeft op maandag 25 januari jl. de reactie van de sector ontvangen. Het IMG bestudeert deze reactie en gaat daar met de sector over in overleg. Het IMG heeft aangegeven zo spoedig mogelijk te zullen communiceren over de werkwijze van de schadeafhandeling van mestkelders. Naar verwachting zal dit in het eerste kwartaal van 2021 plaatsvinden. Vervolgens wordt gestart met het nemen van schadebesluiten ten aanzien van mestkelders.
Welke mogelijkheden ziet u om dit soort processen in Groningen te versnellen en te vereenvoudigen?
De afgelopen jaren heeft het IMG verschillende maatregelen genomen om de schadeafhandeling bij agrariërs te versnellen, zoals het aantrekken van deskundigen met specifieke kennis van schade bij agrariërs. Momenteel wordt 71% van de reguliere dossiers door het IMG binnen zes maanden afgehandeld. Bij meervoudige problematiek kan het zijn dat de schadeafhandeling langere tijd in beslag neemt, doordat specialistische inzet is vereist.
Daarnaast werken de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en de gemeenten samen om eenduidig en voortvarend met de vergunningsaanvragen uit de versterkingsoperatie om te gaan en knelpunten te voorkomen. In het in het antwoord op vraag 1 genoemde wetsvoorstel wordt hiervoor een gecoördineerd besluitvormingsproces voorgesteld (artikel 13l). De aardbevingsgemeenten werken sinds 2016 nauw samen op het gebied van Vergunningen Toezicht en Handhaving (VTH) onder het project «VTH Drieslag». Door deze samenwerking wordt zoveel mogelijk eenduidig omgegaan met vergunningaanvragen in het kader van de versterkingsoperatie zodat vergunningverlening geen knelpunt is.
Deelt u de mening dat het van belang is om de procedures rondom de versterking zo snel mogelijk te versnellen en te vereenvoudigen in samenspraak met de regionale overheden (provincie en gemeenten)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u daar invulling aan gaan geven?
Ik deel de mening dat het van groot belang is om meer snelheid te krijgen in de versterkingsoperatie. Het wetsvoorstel dat bij uw Kamer voorligt, draagt hieraan bij door te voorzien in heldere processen en één integraal versterkingsbesluit. Door te voorzien in een gecoördineerde behandeling van het versterkingsbesluit met de gemeentelijke vergunningprocedures wordt voorkomen dat de uitvoering van de versterking vertraging oploopt en krijgt de eigenaar één aanspreekpunt. Verder versnelt het wetsvoorstel de procedure voor bestuursrechtelijke rechtsbescherming door beroep in één instantie voor te schrijven. Een wezenlijke versnelling wordt bereikt doordat op grond van dit wetsvoorstel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur snellere beoordelingsmethoden worden vastgelegd. Tevens biedt het wetsvoorstel een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden tussen de betrokken instanties.
Naast dat hiermee een wezenlijke versnelling moet worden bereikt, blijven we ook alert op knelpunten in de procedures en de mogelijkheden om verdere versnelling en vereenvoudiging mogelijk te maken. We willen ook de sectorale programma’s in het aardbevingsgebied, zoals het Agroprogramma Groningen, benutten om belemmeringen tijdig en scherp in beeld te krijgen, zodat we daar wat aan kunnen doen.
In de Bestuurlijke Afspraken Versterking Groningen van 6 november 2020 is afgesproken: «Daarnaast wordt bezien of er andere mogelijkheden zijn om het aantal vergunningen, toestemmingen en andere besluiten dat nodig is voor de uitvoering van een versterkingsbesluit te verminderen. Bijvoorbeeld door de generieke ontheffing van de Wet natuurbescherming uit te breiden.», wat is daarvan de stand van zaken? Wanneer kan daarover duidelijkheid komen? In welke richting wordt gewerkt? In hoeverre wordt naast het verminderen van het aantal vergunningen, ook gekeken naar het versnellen van de procedures voor vergunningen die wel noodzakelijk blijven?
Net als u hecht ik aan het stroomlijnen van vergunningprocedures. Hiervoor hebben we in het wetsvoorstel Versterken al een eerste stap gezet, door de voorbereiding van vergunningverlening en het nemen van een versterkingsbesluit gelijktijdig te doorlopen. In aanvulling hierop is in de bestuurlijke afspraken overeengekomen om in samenspraak met de gemeenten te bezien of het aantal vergunningen kan worden verminderd.
De NCG en de gemeenten werken samen om eenduidig en voortvarend met de vergunningsaanvragen uit de versterkingsoperatie om te gaan en knelpunten te voorkomen. De aardbevingsgemeenten werken sinds 2016 nauw samen op het gebied van Vergunningen Toezicht en Handhaving (VTH) onder het project «VTH Drieslag». Door deze samenwerking wordt zoveel mogelijk eenduidig omgegaan met vergunningsaanvragen in het kader van de versterkingsoperatie zodat vergunningverlening geen knelpunt is. Waar mogelijk maken de aardbevingsgemeenten generieke afspraken met de NCG.
De aardbevingsgemeenten hebben het project op 17 december 2020 herbevestigd met een vernieuwde opzet, gericht op verdere versnelling van de vergunningsprocedures. Daarbij hebben de aardbevingsgemeenten in een intentieverklaring afgesproken te zullen blijven werken aan een gezamenlijke en zoveel mogelijk uniforme aanpak van het vergunningenproces binnen de versterkingsoperatie. De NCG heeft deze intentieverklaring medeondertekend.
In principe mogen versterkingswerkzaamheden de leefgebieden van beschermde diersoorten niet verstoren. Dit staat in de Wnb, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Wanneer er gebouwd wordt, geldt dat met name voor de vleermuis, huismus en gierzwaluw. Voor de versterkingsopgave geldt een generieke ontheffing voor de Wnb. De provincie Groningen heeft deze ontheffing verstrekt aan de NCG en houdt hier toezicht op. Versterkingsprojecten die in eigen beheer worden uitgevoerd, kunnen aanhaken bij deze ontheffing.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afhandeling van de schade aan mestkelders, de regeling voor de schade van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG), hoe wordt omgegaan met het advies hoe de schade moet worden beoordeeld en het overleg met de agrarische sector en maatschappelijke organisaties? Waarom duurt dit zolang? Bent u bereid om de Kamer op korte termijn binnen 6 weken te informeren over concrete uitwerking zodat boeren en ondernemers in het gebied verder kunnen met de uitoefening van hun bedrijf? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide reflectie geven waarom het allemaal zolang duurt, ondernemers keer op keer aan tafel zitten, tijd investeren, en er nog steeds geen adequate oplossing ligt?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het IMG in het voorjaar van 2020 een panel van deskundigen gevraagd advies uit te brengen hoe de schade aan mestkelders kan worden opgenomen en beoordeeld. Eind september 2020 heeft het IMG het advies naar de sector gestuurd. Op 25 januari jl. heeft de sector op het advies gereageerd. Het IMG gaat de reactie bestuderen en gaat hierover op korte termijn in gesprek met de sector. Het IMG heeft aangegeven daarna zo spoedig mogelijk te zullen communiceren over de werkwijze van de schadeafhandeling van mestkelders. Zodra hier meer over bekend is breng ik uw Kamer hierover op de hoogte. Naar verwachting zal dit in het eerste kwartaal van 2021 plaatsvinden. Vervolgens wordt gestart met het nemen van schadebesluiten.
Wat zijn de gevolgen van lekkende mestkelders voor het milieu? Wie draait op voor die schade? Kunt u de garantie afgeven dat dit soort gevolgen niet voor rekening van de ondernemer komen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat om deze zorg weg te nemen zo snel als mogelijk begonnen moet worden aan het herstel?
Het milieueffect dat op kan treden bij lekkende mestkelders is afhankelijk van de hoeveelheid grondwater welke hierdoor in de kelders terecht komt, dan wel de hoeveelheid nutriënten die via de mest vanuit de kelders naar de bodem en daarmee grondwater lekken. Op basis van het advies «Mijnbouwschade aan mestkelders» van 25 september jl. (hoofdstuk 11) van een panel van deskundigen, lijkt dit om zeer beperkte hoeveelheden (1 schademelding) te gaan en wordt in de aanvragen voornamelijk melding gemaakt van lekkage door instroom van (grond)water.
Bij het IMG zijn momenteel geen andere gevallen bekend van de uitstroom van mest naar de bodem en/of het oppervlaktewater. Mocht zich in de toekomst een dergelijk geval voordoen, dan kan het IMG dit betrekken bij de schadeafhandeling. Het panel van deskundigen adviseert dat in deze gevallen de mestkelder dient te worden hersteld en de vergoeding ziet op de (integrale) herstelkosten. Het IMG is op basis van de Tijdelijke wet Groningen bevoegd tot het afhandelen van alle vormen van mijnbouwschade, dus ook dergelijke eventuele gevolgschade.
Deelt u de mening dat de schade aan de mestkelders als gevolg van de aardbevingen ruimhartig moet worden vergoed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat houdt ruimhartige vergoeding in dit geval in?
Het IMG hant 8eert, zoals opgenomen in de Tijdelijke wet Groningen, het uitgangspunt dat schadevergoedingsbesluiten rechtvaardig, ruimhartig en onafhankelijk genomen worden. In het advies «Mijnbouwschade aan mestkelders» constateert het panel van deskundigen dat bij het vaststellen van de schade aan mestkelders uitgegaan dient te worden van het schadevergoedingsrecht. Het panel gaat hier in hoofdstuk 9.1 van het advies uitgebreid op in. Volgens het panel is adequate schadevergoeding mogelijk door het vergoeden van bedrijfsschade. In het advies is de vergoeding voor bedrijfsschade 8,50 euro per kubieke meter mest. Volgens de deskundigen dekt dit de extra kosten die agrarisch ondernemers maken. Mocht dit niet het geval zijn dan is maatwerk mogelijk, zo adviseert het panel.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 is het IMG met de sector in gesprek gegaan en heeft de sector gevraagd om te reageren op het advies van het panel. Op maandag 25 januari heeft het IMG de reactie van de sector bij het advies ontvangen. Het IMG bestudeert deze reactie en gaat daar met de sector over in overleg. IMG verwacht in het eerste kwartaal van 2021 over de invulling van de werkwijze te kunnen communiceren. Het past mij niet, ook gelet op de onafhankelijkheid van IMG, hierop vooruit te lopen.
De dwangsom van de ACM aan commerciële bemiddelingswebsites |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ACM legt last onder dwangsom op aan commerciële bemiddelingswebsites» op de website van de Autoriteit Consument en Markt?1
Ja.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerder schriftelijke Kamervragen over dit verdienmodel, waarin u heeft aangegeven geen problemen te zien in dit soort dienstverlening waardoor mensen soms veel meer betalen voor bijvoorbeeld het verkrijgen van een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) dan nodig is?2
Ja.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen en gewacht tot de ACM oordeelde dat dit niet door de beugel kan?
In mijn antwoorden van 30 oktober jl. op genoemde eerdere schriftelijke Kamervragen heb ik aangegeven nader onderzoek te doen naar mogelijkheden om tegen te gaan dat websites niet (zichtbaar) vermelden dat een meerprijs wordt gerekend voor de service die ze verlenen, of aanvragers anderszins op het verkeerde been zetten.
Justis, de autoriteit die de Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG) afgeeft, heeft verschillende acties ondernomen. De mogelijkheden die Justis heeft, zien voornamelijk op het laten verwijderen van de Rijkshuisstijl en logo’s die suggereren dat de website deel uit maakt van de overheid. Dit heeft Justis reeds met succes gedaan en zal dit ook blijven doen. Daarnaast zet Justis in op het verbeteren van de voorlichting en dienstverlening jegens aanvragers van een VOG. Zo zijn op de website van Justis nieuwsberichten en waarschuwingen over de commerciële bemiddelingsbedrijven geplaatst. Ook informeert het Klantcontactcentrum van Justis de aanvrager over zijn of haar mogelijkheden bij klachten over de aanvraag die via een commerciële partij is ingediend. Daarnaast is gekeken welke gemeenten op hun websites VOG aanvragers doorverwezen naar commerciële partijen. Met deze gemeenten heeft Justis contact opgenomen en die gemeenten hebben de doorverwijzingen verwijderd.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming de autoriteit die belast is met de bestuursrechtelijke handhaving van consumentenbescherming. Deze heeft de bevoegdheid om in voorkomende gevallen een last onder dwangsom op te leggen. Justis en de ACM hebben contact gehad om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om op te treden tegen deze vorm van misleiding. Justis is in vervolg daarop ook gestart met het doorgeven aan de ACM van signalen van misleiding. Daarnaast wijst Justis VOG-aanvragers ook op de mogelijkheid om zelf bij de ACM melding te maken van misleiding indien zij aangeven dat ervaren te hebben. Deze meldingen kunnen onder andere (mede) aanleiding geven voor de ACM om nader onderzoek in te stellen naar de betreffende websites. Meldingen van consumenten aan de ACM waren ook aanleiding voor de ACM om een bedrijf dat commerciële bemiddelingswebsites exploiteert een last onder dwangsom op te leggen.3
Bent u bereid om terug te komen op uw eerdere stellingname? Ziet u inmiddels wel reden om de regels aan te scherpen zodat duidelijk wordt wat wel en niet toegestaan is op dit gebied? Bent u inmiddels bereid om hier iets aan te doen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen hier onnodig extra voor betalen? Wat zou er voor nodig zijn om dit soort bedrijven te verplichten consumenten te informeren over de mogelijkheid om de VOG bij de eigen gemeente of rechtstreeks bij Justis aan te vragen?
In mijn antwoorden van 30 oktober jl. op eerdere schriftelijke Kamervragen over dit onderwerp heb ik aangegeven geen problemen te zien in websites die werkgevers dienstverlening aanbieden. Als bemiddelingsbedrijven een dienst verlenen in het kader van de aanvraag van een VOG vind ik dat in beginsel niet bezwaarlijk, mits daarbij volledige transparantie bestaat over de geleverde dienst en eventuele additionele bemiddelingskosten duidelijk worden vermeld. Ook gaf ik aan dat ik het wel bezwaarlijk vind als bedrijven de indruk wekken dat zij namens Justis optreden, onder meer door de Rijkslogo’s en de Rijkshuisstijl te gebruiken. Hiertegen heeft Justis dan ook actie ondernomen. Tevens heb ik aangegeven nader onderzoek te doen naar mogelijkheden om tegen te gaan dat websites niet (zichtbaar) vermelden dat een meerprijs wordt gerekend voor de service die ze verlenen, of aanvragers anderszins op het verkeerde been zetten. In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven wat Justis in dat kader heeft ondernomen.
Bemiddelingsbedrijven kunnen niet worden verplicht om consumenten te informeren over de mogelijkheid om de VOG bij de eigen gemeente of rechtstreeks bij Justis aan te vragen. Wel moeten ze heel duidelijk zijn over de inhoud van hun diensten en de prijs die ze daarvoor rekenen. De ACM kan ondernemers daarop en ook op oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten aanspreken, hetgeen de ACM onlangs ook heeft gedaan door het opleggen van lasten onder dwangsom.
Indien u bereid bent om dergelijke praktijken te voorkomen voor de aanvraag van een VOG, kunt u toezeggen om met collega bewindspersonen in overleg te gaan om ook de andere websites, die onderwerp van deze dwangsom zijn, te verplichten consumenten beter voor te laten lichten en de Kamer daarover te informeren?
Misleidende praktijken moeten worden tegengegaan. Justis blijft voor wat betreft de aanvraagprocedure van de VOG dan in de volle breedte inzetten op het tegengaan van misleidende websites en het voorlichten van VOG-aanvragers. Ik heb Justis gevraagd contact op te nemen met collega uitvoeringsorganisaties die ook te maken hebben met misleidende bemiddelingsbedrijven om ervaringen uit te wisselen en de krachten te bundelen.
Zoals hiervoor aangegeven is de ACM wettelijk belast met het toezicht op oneerlijke handelspraktijken. Voor wat betreft de VOG zijn de contacten tussen Justis en de ACM gelegd om de meest actuele signalen van misleiding door te kunnen geven. Het is aan de ACM om te beoordelen of een website misleidend of oneerlijk te werk gaat en daar op te handhaven. Dat de ACM haar taak uitvoert is gebleken uit de besluiten die genomen zijn tegen deze bemiddelingsbedrijven.
Ik blijf de ontwikkelingen rondom de bemiddelingswebsites voor VOG aanvragen volgen.
De schaderegeling voor slachtoffers in de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Hoe kan het dat op de site van het Schadefonds Geweldsmisdrijven nog steeds deze tekst staat: «Of de tegemoetkoming invloed heeft op toeslagen is nog niet bekend. Dat wordt op dit moment afgestemd tussen de betrokken ministeries. Zodra er meer bekend is, leest u het op deze pagina», terwijl in het debat op 19 december jl. is toegezegd dat de tegemoetkoming géén invloed heeft op toeslagen? Bent u bereid dit onmiddellijk aan te passen?1
De aanpassing van de tekst op de website over de invloed van de tegemoetkoming op toeslagen was nog niet door het Schadefonds Geweldsmisdrijven (Schadefonds) doorgevoerd. De tekst is aangepast op 12 januari 2021.
Kunt u verhelderen waar de tegemoetkoming in de Belastingaangifte vermeld moet worden? Wordt deze bij de inkomenstoets opgeteld? Zo ja, hoe kunnen slachtoffers er dan verzekerd van zijn dat de tegemoetkoming géén invloed heeft op uitkeringen of toeslagen?
De tegemoetkoming is aangemerkt als immateriële schadevergoeding en telt niet mee als toetsingsinkomen voor toeslagen. Ook geldt een immateriële schadevergoeding als vermogensuitzondering voor toeslagen. De tegemoetkoming hoeft niet vermeld te worden in de Belastingaangifte.
Slachtoffers kunnen bij de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken deze tegemoetkoming van € 5.000,- buiten beschouwing te laten voor de vermogenstoets. Slachtoffers kunnen dit doen met het formulier «Verzoek Bijzonder vermogen toeslagen» op de website van de Belastingdienst/Toeslagen. Als de vermogensuitzondering eenmaal is toegekend, hoeft deze in de jaren daarna niet opnieuw te worden aangevraagd. Ook in alle volgende jaren wordt dat deel van het vermogen buiten beschouwing gelaten voor de vermogenstoets.
Voor de bijstandsuitkering geldt dat de tegemoetkoming geen invloed heeft op de beoordeling van het recht op (voortzetting van de) bijstand. De Regeling Participatiewet voorziet – bij de beoordeling van het recht op bijstand – reeds in een vrijlating van een uitkering zoals bedoeld in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. De «financiële tegemoetkoming slachtoffers jeugdzorg» valt hier ook onder. Op 16 december 2020 is dit vermeld in Gemeentenieuws van SZW, zodat dit ook voor gemeenten helder is.
Hoeveel aanvragen zijn er tot nu toe binnengekomen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven van slachtoffers van geweld in de jeugdzorg?
Tot 25 januari 2021 zijn ruim 1.900 aanvragen binnengekomen bij het Schadefonds van slachtoffers van geweld in de jeugdzorg.
Hoe zorgt u dat ouderen die digitaal minder vaardig zijn ook een verzoek kunnen indienen, aangezien een flink aantal slachtoffers inmiddels op leeftijd is?
Het Schadefonds heeft ervoor gezorgd dat elk slachtoffer, dus ook ouderen, iemand anders kan machtigen de aanvraag in te dienen namens hem of haar. Dit geldt voor de slachtoffers die het aanvraagformulier via de website downloaden en per post of e-mail aan het Schadefonds zenden. Daarnaast stuurt het Schadefonds op verzoek aanvraagformulieren per post naar de slachtoffers en kunnen zij door Slachtofferhulp Nederland geholpen worden bij het indienen van een aanvraag. Het Schadefonds is ook telefonisch bereikbaar voor eventuele vragen over het indienen van de aanvraag.
Op welke wijze worden slachtoffers op de hoogte gesteld van de regeling? Moeten zij dit uit de media vernemen of worden slachtoffers actief benaderd? Zo ja, op welke manier?
Slachtoffers zijn en worden actief op de hoogte gesteld van de regeling. Slachtoffers die bij het Schadefonds of bij het projectteam De Winter bekend waren en hebben aangegeven op de hoogte te willen blijven, zijn na publicatie van de regeling in de Staatscourant via een e-mail en nieuwsbrief op de hoogte gesteld van de regeling. Lotgenotenorganisaties zijn daarnaast geïnformeerd via de nieuwsbrief van het projectteam. Slachtofferhulp Nederland besteedt ook aandacht aan de regeling, via een nieuwsbericht en via haar medewerkers in het land. Omdat de regeling voor twee jaar is opengesteld, blijft het Schadefonds regelmatig en via verschillende kanalen communiceren over de regeling, zodat de slachtoffers voldoende bereikt worden. Daarnaast is via verschillende media aandacht geweest voor de regeling.
Kunt u een update geven over de financiële hulp voor het monument van slachtoffers in de jeugdzorg? Is er contact geweest met de initiatiefnemers? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt? Welk bedrag wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid vergoed?
Ja. Op 15 januari 2021 is gesproken met de voorzitter van de stichting Monument Geweld in de Jeugdzorg (NMGJ). Aan hem is medegedeeld dat tot een bedrag van € 160.000 gesubsidieerd zal worden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Aangegeven is dat uiterlijk tot en met 2022 ruimte in de begroting hiervoor wordt gemaakt. De initiatiefnemers gaan nu op zoek naar een gemeente die wil meewerken aan het vinden van een geschikte locatie voor het monument.
De Kamerbrieven 'Voortgang afdoen vertraagde zaken IND' 'Gevolgen van de COVID-19-pandemie voor het migratiebeleid' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de voorraad nog te beoordelen asielzaken, exclusief de door de Taskforce te beoordelen zaken, op 31 december 2020? Hoe verhoudt deze stand zich tot de eerder gecommuniceerde prognose1 dat er per 1 januari 2021 10.060 zaken open zouden staan? Met hoeveel zaken is deze voorraad sinds 1 april 2020 toe- of afgenomen? Kunt u het maandelijks verloop van de voorraadvorming over 2020 in tabelvorm inzichtelijk maken?
De voorraad nog te beoordelen asielzaken (exclusief de Taskforce zaken) was op 31 december 2020 8.320. Het gaat hier om 5.180 eerste asielaanvragen, 1.100 herhaalde asielaanvragen en 2.040 zij-instroom zaken.
Is het gegeven juist dat over de laatste negen maanden van 2020, 10370 eerste en herhaalde asielvragen zijn ingediend, waarvan 45% is beoordeeld, leidt tot de conclusie dat de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) gemiddeld maandelijks 518 zaken afdoet, los van de zaken van de taskforce? Zo nee, hoe zit het wel?
De medewerkers van de IND hebben het afgelopen jaar een serieuze bijdrage geleverd aan de afhandeling van Taskforce zaken. Ook zijn in 2020 veel zaken afgedaan van voor 1 april 2020 die niet onder de opdracht van de Taskforce vielen, denk hierbij aan herhaalde asielaanvragen en zaken uit spoor 1 en 2. Het daadwerkelijke aantal afgehandelde zaken per maand ligt dan ook structureel hoger dan de genoemde 518 zaken.
Klopt de inschatting dat bij een reguliere instroom van 20 000 tot 22 000 zaken, de IND jaarlijks een achterstand opbouwt van minstens 14.000 asielzaken? Zo nee, hoe zit het wel? Kunt u uw antwoord cijfermatig onderbouwen? Wat is de prognose van het aantal zaken dat nog afgedaan zal moeten op 1 juli 2021 (exclusief de zaken van voor 1 april 2021)?
De beschrijving in de vraag is juist. Wel is het van belang om daarbij in gedachten te houden dat een deel van het IND-personeel in het afgelopen jaar en op dit moment is ingezet bij de Taskforce. Daarnaast is in deze inschatting niet de behandeling van oude herhaalde asielaanvragen, behandeling van zij-instroom zaken en hervestigingsaanvragen meegenomen.
Bent u bereid voortaan maandelijks de voorraadvorming inzichtelijk te maken, in aanvulling op de uitvoering van de motie Moorlag/Van Dijk?2 Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 4 januari jl. over de voortgang van de vertraagde zaken bij de IND heb ik uw Kamer toegezegd, in lijn met de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Moorlag en van Dijk3, maandelijks informeren over de voortgang van het wegwerken van de achterstanden op eerste asielaanvragen van voor 1 april 2020 bij de IND. De eerste maandelijkse publicatie is heden op de website van de IND gepresenteerd. De IND zal de komende tijd deze cijfers maandelijks rond de 10de van de maand publiceren, tot het moment dat de Taskforce klaar is met het wegwerken van de achterstand op eerste asielaanvragen van voor 1 april 2020.
Indien de voorraad als bedoeld in vraag 1 is toegenomen, hoe verklaart u dit, gelet op het gegeven dat de instroom over in ieder geval een deel van het jaar 2020 lager was dan gebruikelijk? Welke conclusies trekt u uit een eventuele toegenomen voorraad?
Deze tijdelijke toename kan worden verklaard doordat personeel dat normaliter wordt ingezet op zaken van de directie Asiel en Bescherming, in 2020 is ingezet bij de afhandeling van de voorraad zaken van de Taskforce. Het streven is om alle zaken van de Taskforce voor medio 2021 afgehandeld te hebben. Medewerkers kunnen vanaf dat moment weer op hun reguliere taken worden ingezet om zo dit tijdelijk toegenomen aantal zaken af te handelen.
Indien de voorraad toeneemt, deelt u dan de inschatting dat nieuwe achterstanden bij de IND in de maak zijn? Zo nee, waarom niet? Indien u deze inschatting wel deelt, kunt u dan aangeven hoeveel mensen de IND extra nodig heeft om het opbouwen van achterstanden te voorkomen? Kunt u ook aangeven welke stappen u neemt om ervoor te zorgen dat deze extra mensen beschikbaar komen?
Ik deel deze inschatting niet. De extra inzet vanuit de IND om de TF voorraad weg te werken is tijdelijk (voorzien tot medio 2021). Medewerkers kunnen daarna weer op structurele basis op hun reguliere taken worden ingezet om zo de tijdelijke toename aan zaken af te handelen en de instroom bij te houden en binnen de wettelijke termijnen te behandelen.
Wat is uw inschatting over het aantal nareizigers dat als gevolg van het beoordelen van achterstanden door de Taskforce en de IND in de komende tijd naar Nederland zal komen? Hoe verhoudt zich dit tot het totaal aantal aanvragen nareis dat op dit moment door de IND wordt behandeld? In hoeverre is in de planning van de IND rekening gehouden met de aanvraag van deze mensen? Wordt hiertoe extra personeel aangezocht?
In 2021 verwacht de IND ca. 13.200 nareis-aanvragen te zullen ontvangen. Dit aantal is opgebouwd uit ca. 9.200 MVV nareis aanvragen en 4.000 aanvragen voor gezinshereniging op grond van artikel 8EVRM.
Hoe kijkt u terug op de invoering van het aangepaste financieringsmodel van de IND? Over welke onderdelen bent u tevreden? Over welke onderdelen bent u niet tevreden? Welke aanpassingen zijn mogelijk om zo adequaat mogelijk in spelen op een, zowel kwalitatief als kwantitatief veranderende instroom?
Het ingevoerde financieringsmodel voor de IND past beter bij de dynamiek en de ontwikkelingen van de afgelopen jaren waarmee de IND te maken heeft. De ontwikkeling van de instroom laat zien dat een hogere structurele begroting gerechtvaardigd is. Wel past een kanttekening. De stabiele financiering maakt het, binnen een bepaalde bandbreedte, voor de IND mogelijk om te anticiperen op fluctuaties in de asielinstroom. Het zo adequaat mogelijk inspelen op een veranderende instroom is niet hoofdzakelijke geld gedreven. Het absorptievermogen van de IND en de precisie van de ramingen spelen hier ook een voorname rol. Bij het ontwikkelen van het financieringsmodel is uitgegaan van een IND zonder (grote) achterstanden en een IND die de instroom kan bijhouden. Op dit moment is de IND nog niet in de positie dat de bedoelde werking van het model in de praktijk getest is. De werking van het model kan daardoor nog niet beoordeeld worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg van 21 januari 2021?
Het algemeen overleg van 21 januari 2021 is komen te vervallen. Ik heb deze vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het Natura 2000 beleid |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Foodlog-artikel over het stikstofbeleid?1
Ja.
Is de veronderstelling juist dat de omgevingswaarden zoals voorgesteld in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering betrekking hebben op het totale in Natura 2000-gebieden aanwezige areaal van stikstofgevoelige habitattypen?
Ja.
Volledigheidshalve wijs ik er op dat dit in AERIUS de typen betreft met een H-code. De omgevingswaarden hebben tevens betrekking op het areaal aan stikstofgevoelige leefgebieden van beschermde soorten; dit betreft in AERIUS de typen met een L-code.
Kunt u precies duidelijk maken wat de verschillen zijn tussen de gegevens zoals genoemd in de verschillende onderdelen van het Standaard Data Formulier enerzijds en in de nationale gebiedsrapportages en de nationale Artikel 17-rapportages op grond van de Habitatrichtlijn anderzijds?
Op de webpagina https://www.natura2000.nl/meer-informatie/begrippen
worden de rapportages in het kader van de Habitatrichtlijn in detail toegelicht. Het document is te vinden onder «Artikel 17-rapportage (HR)» en onder «SDF».
Onderstaand antwoord is slechts een korte samenvatting van die tekst.
In de standaardgegevensformulieren, die voor elk gebied worden ingevuld, staat informatie over een Natura 2000-gebied: de begrenzing, de status, of er een beheerplan is, enzovoort. Een belangrijk onderdeel van het SDF is de «ecologische informatie» waarin staat aangegeven welke habitattypen, HR-soorten en/of VR-soorten aanwezig zijn in het gebied. Per habitattype en per soort wordt aangegeven wat het belang van het gebied is. Dit belang wordt afgeleid uit drie onderdelen. Voor habitattypen is dat de representativiteit, het aandeel ten opzichte van het landelijke oppervlakte en de behoudsstatus. Voor soorten is dat het aandeel ten opzichte van de landelijke populatie, de behoudsstatus en de mate van isolatie van de populatie. Deze onderdelen worden beoordeeld met een A, B, C of D. A geeft aan dat het gebied zeer belangrijk is, C geeft aan dat het gebied van «beduidend» belang is, B zit daar tussen in; D betekent verwaarloosbaar.
In de Artikel 17-rapportage gaat het om de landelijke staat van instandhouding.
Die wordt voor wat betreft de Habitatrichtlijn gerapporteerd voor alle habitattypen (bijlage I), voor alle soorten van bijlage II (soorten waar gebieden voor worden aangewezen), voor alle soorten van bijlage IV (strikt beschermde soorten) en voor alle soorten van bijlage V (soorten waarvoor handel onder voorwaarden is toegestaan). De landelijke staat van instandhouding betreft het volledige voorkomen in Nederland, zowel binnen als buiten de Natura 2000-gebieden.
De staat van instandhouding wordt opgebouwd uit Verspreidingsgebied, Landelijke omvang, Kwaliteit en Toekomstperspectief. Deze kunnen
«gunstig», «matig ongunstig», «zeer ongunstig» of «onbekend» zijn. De laagste score van de vier is doorslaggevend voor de (totale) staat van instandhouding.
Voor de vogels wordt gerapporteerd conform artikel 12 van de Vogelrichtlijn. Een «staat van instandhouding» wordt niet gerapporteerd, omdat dat begrip niet voorkomt in de Vogelrichtlijn. In artikel 13 van de Vogelrichtlijn staat echter wel: «De toepassing van de krachtens deze richtlijn getroffen maatregelen mag niet leiden tot verslechtering van de huidige situatie met betrekking tot de instandhouding van alle in artikel 1 bedoelde vogelsoorten.» Vandaar dat uit de rapportage moet blijken of er inderdaad geen sprake is van een negatieve trend.
Hoe verhouden de Standaard Data Formulieren en de wijzigingen daarvan zich tot de Artikel 17-rapportages?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven, is er niet zozeer sprake van «semantische verschillen» tussen de SDF's en de Artikel 17-rapportage (zoals in het geciteerde artikel wordt gesteld), maar zijn het heel verschillende rapportages omdat ze een verschillend oogmerk hebben.
Het oogmerk van de Artikel 17-rapportage is duidelijkheid te geven over het bereiken van de hoofddoelstelling, namelijk: «De op grond van deze richtlijn genomen maatregelen beogen de natuurlijke habitats en de wilde dier- en plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen.» (art. 2, tweede lid, HR). De «landelijke staat van instandhouding» is de optelling van een zeer strenge beoordeling van vier aspecten per habitattype en per soort op landelijk niveau (binnen én buiten Natura 2000).
Het oogmerk van het SDF, daarentegen, is informatie te geven over allerlei aspecten van de afzonderlijke Natura 2000-gebieden, om duidelijk te maken in welk opzicht het gebied bijdraagt aan de landelijke staat van instandhouding. Die informatie is belangrijk voor de fase van selectie, maar ook voor een actuele stand van zaken. Het SDF wordt per gebied ingevuld. Het «algemene oordeel» per habitattype en soort is een optelling van drie aspecten die voor een specifiek Natura 2000-gebied gelden voor het betreffende habitattype of de soort.
Per definitie zijn daarom de oordelen in het SDF relatief ten opzichte van de andere gebieden, en zijn er dus áltijd gebieden die het beste (A) scoren. Dat geldt nu juist niet voor een «gunstige» beoordeling van de landelijke staat van instandhouding, want daarvoor moet in absolute zin a) de landelijke verspreiding, b) de landelijke omvang en c) de kwaliteit / het leefgebied – óók buiten de Natura 2000-gebieden – gunstig zijn én d) moet het de verwachting zijn dat dat in de toekomst zo zal blijven.
Zie verder het document dat in het antwoord op vraag 3 is genoemd.
Is de veronderstelling juist dat modelberekeningen voor het bepalen van de nationale kritische depositiewaarden uitgevoerd zijn op het niveau van afzonderlijke plantenassociaties en dat bij opschaling naar het niveau van een habitattype sprake is van grote onzekerheden?
Uit het rapport van Van Dobben e.a. (2012) 2, waarin de best beschikbare kennis ten aanzien van kritische depositiewaarden is samengevat, blijkt dat de modelberekeningen zijn uitgevoerd voor afzonderlijke plantengemeenschappen (meestal associaties, soms subassociaties of juist combinaties van associaties), uitgesplitst naar bodemtype.
Om de kritische depositiewaarden op het niveau van habitat(sub)typen te kunnen bepalen, was het nodig om een methode vast te stellen hoe met de variatie in uitkomsten per plantengemeenschap moet worden omgegaan. De meeste habitattypen bestaan immers uit meerdere plantengemeenschappen. Daarbij speelde enerzijds de vraag hoe zeker de uitkomsten waren van de modelberekeningen en anderzijds de vraag hoe het voorzorgsbeginsel zou moeten worden uitgelegd en toegepast.
De gebruikte methode is als volgt samen te vatten:
Waar in bovenstaande sprake is van middeling, wordt een getrapte middeling bedoeld (zie de uitleg in paragraaf 2.3 van het rapport). De uitkomsten worden vervolgens afgerond op kilogrammen N per hectare per jaar (en omgerekend naar molen per hectare per jaar) – preciezer dan hele kilogrammen werd niet verantwoord geacht. Afronding betekent echter dat er in de onderliggende gegevens een bepaalde mate van spreiding is, wat ook wel wordt aangeduid met onzekerheid.
Voorafgaand aan de publicatie van het eerste KDW-rapport (2008) 4, is de methode in 2007 internationaal beoordeeld. De reviewcommissie bestond uit toonaangevende onafhankelijke experts uit Denemarken, Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland. De bevindingen zijn opgenomen in bijlage 4 van het rapport uit 2008. Het eindoordeel van de commissie was: «The proposed methodology is a great step forward in applying science based effects thresholds in local and national environmental policy. The overall methodology is sound, and probably the best method available for setting critical loads for the very large number of nature types covered by the Habitats Directive.»
In paragraaf 4.1 van het rapport uit 2012 wordt expliciet ingegaan op de relatie met het voorzorgbeginsel, wat een antwoord geeft op de vraag hoe om te gaan met de in de vraag genoemde onzekerheid: «Uit de review van Van Dobben en Van Hinsberg (2008) is gebleken dat verschillende wetenschappers het voorzorgsprincipe zó toepassen dat automatisch gekozen wordt voor de laagste waarde binnen een bandbreedte. In dit rapport is dat niet gedaan (soms is zelfs de hoogste waarde gekozen, als daar voldoende wetenschappelijke zekerheid over bestond). [...] De internationale reviewers [...] bepleitten [...] een discussie over de vraag of bij onzekerheid over de gevoeligheid van habitattypen de laagste KDW uit de range van empirische waarden gekozen zou moeten worden om significante effecten uit te sluiten [...]. Vanwege de hoofdconclusie van de review is in het huidige rapport vastgehouden aan de eerder gekozen methode.» Hieruit blijkt dus dat, bij de inherente onzekerheid rond het vaststellen van kritische depositiewaarden, in de Nederlandse praktijk niet voor de meest strikte interpretatie van het voorzorgsbeginsel is gekozen, maar juist voor een genuanceerde benadering – ook al gaven buitenlandse experts aan dat zij zelf gewend waren te werken met de meest strikte interpretatie, namelijk: het altijd gebruiken van de laagste uitkomst.
Hoe waardeert u de analyse dat de correlatie tussen de lokale gemeten ammoniakconcentratie en de berekende omvang van de stikstofdepositie lijkt te ontbreken?
De bedoelde analyse betreft de figuur «Berekende N-deposities vs atmosferische [NH3]» en de korte tekst eronder. Deze analyse komt, voor zover ik heb kunnen nagaan, niet uit een wetenschappelijke publicatie en is buitengewoon summier onderbouwd. Het is daarom niet mogelijk om hier een bepaalde waardering over uit te spreken. Wel is duidelijk dat in de figuur en de tekst twee aspecten geen aandacht krijgen. Ten eerste wordt de concentratie van ammoniak vergeleken met de depositie van de optelling van ammoniak en stikstofoxiden. Dat er variatie in die relatie zit, ligt dus voor de hand, omdat de verhouding tussen beide componenten per locatie verschillend is. Ten tweede is bekend dat de depositie mede afhangt van de zogenoemde ruwheid van de vegetatie: bij eenzelfde concentratie in de lucht wordt door bos ongeveer tweemaal meer ingevangen dan door lage vegetatie en viermaal meer dan door water. Omdat herstellende hoogvenen (H7120) uit alle drie de vegetatiestructuren kunnen bestaan, kan alleen daardoor al grote variatie in depositie ontstaan binnen hetzelfde habitattype. Iets dergelijks kan het geval zijn bij duingrasland: in een open landschap deponeert minder stikstof bij eenzelfde concentratie in de lucht dan als het grasland omringd wordt door duinbos.
Heeft u ook kennisgenomen van de analyse van Backes en Kaajan in het Arcadis-rapport «Doorlichting Natura 2000 gebieden»?2
Ja, het genoemde rapport is door mij aan uw Kamer toegestuurd op 13 oktober 2020 (Kamerstuk 32670–200, bijlage 2020D40403).
Hoe waardeert u de stelling van Backes en Kaajan dat het arrest Holohan van het Europese Hof van Justitie (18 november 2018, Brian Holoha e.a., ECLI:EU:C:2018:883) erop wijst dat in lijn met de wettekst, de doelstellingen en de innerlijke samenhang van de wettelijke bepalingen het beschermingsregime van Natura 2000-gebieden zich niet per se uitstrekt tot iedere soort die en ieder habitattype dat in meer dan verwaarloosbare omvang of oppervlakte in een gebied aanwezig is en dat dit arrest pleit «voor het (in beginsel) niet hoeven te beschermen van soorten en habitattypen die geen aanleiding waren voor de selectie van het gebied, maar daar slechts voorkomen», in weerwil van de stellingname van de Europese Commissie en de Nederlandse regering?
Deze kwestie is door de auteurs van het andere rapport dat ik op 13 oktober 2020 heb toegestuurd (Kamerstuk 32 670, nr. 200, bijlage 2020D40402)6 voorgelegd aan prof. Bastmeijer. Hij onderschreef de conclusie van die auteurs in paragraaf 3.3 van dat rapport, waar uitgebreid wordt beargumenteerd waarom alle in een speciale beschermingszone in meer dan verwaarloosbare mate aanwezige soorten en habitattypen moeten worden beschermd en een instandhoudingsdoelstelling vereisen. De auteurs komen tot de «conclusie dat de uit artikel 6 lid 1 en artikel 4, lid 4 [HR], volgende lijn en de daarbij passende uitleg van de Europese Commissie leidend moeten zijn. Daarbij moet worden opgemerkt dat alleen volledige duidelijkheid wordt verkregen wanneer er een uitspraak wordt gedaan door het Europees Hof van Justitie waarin dit punt wordt verhelderd.» Voor dat laatste verwijzen ze ook naar de alternatieve uitleg die zou kúnnen worden gegeven aan het Holohan-arrest, zoals verwoord door prof. Backes en advocaat Kaajan in het aangehaalde Arcadis-rapport. In dat rapport wezen beiden erop dat die mógelijke alternatieve interpretatie geenszins dwingend is. Van een duidelijke tegenstelling tussen de jurisprudentie van het Hof en die van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de opvatting van de Europese Commissie en de Nederlandse regering volgt, is dan ook geen sprake.
In dit verband is het opmerkelijk dat na publicatie van beide rapporten een nieuw arrest7 is verschenen, waarin het volgende staat (vertaald uit het Frans): «Bovendien zijn deze maatregelen onvolledig omdat zij geen instandhoudingsmaatregelen omvatten die systematisch zijn vastgesteld op basis van de ecologische vereisten van elke soort en elk type habitat dat in elk van de betwiste Gebieden van Communautair Belang aanwezig is.» Hier wordt dus expliciet gesproken over «elke soort en elk type», zelfs zonder het voorbehoud te maken van «mits in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig». Dit arrest kan dus gelezen worden als ondersteuning van de lijn van de Commissie. Maar zowel bij het arrest-Holohan als voor dit arrest geldt dat het Hof de kwestie niet grondig heeft behandeld en de citaten dus eigenlijk uit hun verband worden gerukt. De jurisprudentie van het Hof geeft tot op heden dus geen definitieve duidelijkheid.
Hoe dan ook is duidelijk dat áls afgeweken zou worden van de bestaande lijn, dit «aanleiding kan (en naar verwachting zal) vormen voor de Europese Commissie om een inbreukprocedure te starten», zoals de auteurs van het Arcadis-rapport terecht concluderen.
Hoe waardeert u het feit dat Frankrijk, Duitsland en Ierland hun beschermingsregime wel beperken tot de habitattypen en soorten die de aanleiding vormden voor het selecteren van een gebied, maar Nederland niet?
De vraag heeft betrekking op de tekst die staat op p. 100 van het Arcadis-rapport. Daar staat echter het volgende: er is «een quickscan gedaan die betrekking had op Frankrijk, Duitsland, Denemarken en Ierland. Wetenschappers en deels ook rechters uit die landen en door hen ter beschikking gestelde bronnen werden geraadpleegd. De omvang van dit advies en de ter beschikking staande tijd lieten het echter niet toe om grondig onderzoek naar deze landen te verrichten. In het algemeen kan worden gezegd dat het probleem, respectievelijk de aan de orde zijnde vraag in geen van deze landen in ruime mate expliciet is bediscussieerd». Uit de verdere tekst blijkt dat de auteurs daarom voorzichtig zijn in het trekken van conclusies: «Terwijl in Frankrijk, Duitsland en Ierland dus de hiervoor weergegeven interpretatie van het Hof van Justitie en niet de Europese Commissie lijken te volgen, is dat mogelijk anders in Denemarken». Het is dus niet zo dat vast staat dat de genoemde landen daadwerkelijk afwijken van de lijn van de Commissie.
Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat dat zij, net als Nederland, gebruik maken van de mogelijkheid om habitattypen en soorten níet aan te wijzen die slechts in verwaarloosbare mate voorkomen. Er lijkt namelijk verwarring te bestaan over wat «kwalificerende» habitattypen en soorten zijn. In de Nederlandse praktijk worden daaronder alle habitattypen en soorten van een gebied verstaan die ten minste in beduidende mate bijdragen aan het bereiken van de gunstige staat van instandhouding. Dus niet alleen de habitattypen en soorten waarvoor het gebied tot de «beste gebieden» behoort. Oftewel: ook de andere waarden die (ten minste in beduidende mate) bijdragen, waren mede aanleiding voor de selectie van het gebied. Dat is ook in lijn met de criteria voor gebiedsselectie zoals verwoord in bijlage III van de Habitatrichtlijn. Hoe dit precies is uitgepakt in andere landen, is nog niet grondig onderzocht. Daarom kunnen hierover op dit punt nog geen ver gaande conclusies worden getrokken. En dus kan ook nog niet goed beoordeeld worden of de genoemde landen daadwerkelijk afwijken van de lijn van de Commissie.
Hoe gaat u de analyse van Arcadis, Backes en Kaajan op dit punt oppakken?
Zoals uit het antwoord bij vraag 8 en 9 blijkt, is er geen aanleiding om naar aanleiding van het Arcadis-rapport het beleid te wijzigen.
Koolmonoxide vergiftigingen door onveilige cv-ketel |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «tien personen ademen koolmonoxide in door defecte cv-ketel in Oost»?1 Zo ja wat is hierop uw reactie?
Het bericht is mij bekend en naar aanleiding van dit incident is naar deze casus onderzoek verricht door de NVWA. De koolmonoxidevergiftiging blijkt niet veroorzaakt te zijn door een defecte cv-ketel, maar doordat het rookgasafvoerkanaal na onderhoud niet zorgvuldig werd teruggeplaatst.
Is het waar dat het in deze casus gaat over een AGPO Ferroli CV-ketel? Kunt u toelichten om welk type het precies gaat?
Nee, het gaat niet over een AGPO Ferroli cv-ketel.
Gaat het om een pand in het bezit van een corporatie of andere verhuurder? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Dit is mij niet bekend.
Is er, zoals aangekondigd in uw brief van 17 december 20202, door Ferroli een waarschuwing uitgebracht aan de bezitter van deze AGPO Ferroli CV-ketels? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd? Zo ja, wat is er met deze waarschuwing gedaan?
In deze specifieke casus gaat het niet om de AGPO Ferroli cv-ketel. In algemene zin kunnen we wel zeggen dat er inderdaad, zoals afgesproken, per november 2019 door Ferroli een veiligheidswaarschuwing gepubliceerd is in diverse bladen met volgens Ferroli een landelijke dekking. Daarnaast heeft Ferroli verklaard contact gelegd te hebben met woningbouwverenigingen, Vve’s, vastgoedbeheerders, onderhoudsbedrijven. De persberichten en mailings zijn ook verzonden aan Vereniging Eigen Huis, de Consumentenbond, KASSA en Radar.
Was deze ketel voorzien van een thermische beveiliging? Zo ja, wat is er dan toch misgegaan? Zo nee, waarom is deze beveiliging dan niet geplaatst?
De thermische beveiliging is niet van toepassing op deze cv-ketel; deze casus betreft geen AGPO Ferroli cv-ketel.
Wanneer is er het voor het laatst onderhoud gepleegd aan deze ketel?
Er is voor het laatst op 4 december 2020 onderhoud gepleegd aan deze cv-ketel.
Is dit onderhoud gedaan volgens de herziene onderhoudsinstructies?
Elke ketel moet wettelijk zijn voorzien van onderhoudsvoorschriften. Zonder installatie en gebruikershandleiding mag een cv-ketel niet goedgekeurd worden. De herziene onderhoudsinstructies zijn niet van toepassing op de cv-ketel van deze casus omdat het geen AGPO Ferroli cv-ketel betreft.
Is het waar dat Ferroli niet verplicht is om thermische beveiliging aan te brengen bij de typen ketels Econpact, Ultima, MegaDense en MegaLux en dit nog steeds een vrijwillige keuze van de consument is?3 Zo ja, is dit niet in tegenspraak met uw brief van 4 oktober 2019, waarin verlangd wordt dat Ferroli deze ketels om laat bouwen?4
Ferroli is verplicht de thermische beveiliging aan te bieden. De eigenaar van een cv-ketel is zelf verantwoordelijk voor een tijdige en juiste onderhoudsuitvoer aan zijn cv-ketel.
Deelt u de mening dat de mededeling op de website van Ferroli dat «de thermische beveiliging gratis wordt meegeleverd bij elke onderhouds-set»5 de suggestie wekt, dat de sensor niet direct, maar pas bij het eerstvolgende onderhoud kan worden geplaatst? Kunt u dit toelichten?
Ik deel deze mening. De afspraak is dat AGPO Ferroli de thermische beveiliging bij elke onderhouds-set gratis meelevert. De sensor dient als een uiterste noodrem. Tijdig en juiste onderhoud volgens de jongste instructies is voor een veilig werkende cv-ketel cruciaal.
Waarom is er nog geen EU-RAPEX-melding door de NVWA gedaan, zoals dat wél in het NEFIT TopLine-dossier is gedaan? Kunt u dit toelichten?
Volgens de verklaring van Ferroli Italië en Ferroli Nederland geldt het probleem alleen voor de Nederlandse markt en is zodoende een EU-RAPEX-melding niet benodigd.
Welke stappen gaat u ondernemen wanneer blijkt dat er opnieuw een falende AGPO-Ferroli ketel in het spel is? Kunt u dit antwoord toelichten?
In dit geval was de oorzaak niet een falende cv-ketel.
Ferroli heeft corrigerende acties geïnitieerd om te voorkomen dat de typen Econpact, Ultima, MegaDense en MegaLux defect raken.
Voor een goed werkend cv-ketel is het van belang dat er tijdig en op de juiste wijze onderhoud plaatsvindt. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de cv-ketel om hiervoor zorg te dragen.
In dit verband wijs ik nog op het wettelijke stelsel «certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» dat op 1 oktober 2020 in werking is getreden. Dit stelsel regelt dat per 1 april 2022 werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties alleen nog mogen worden uitgevoerd door bedrijven die daarvoor gecertificeerd zijn en dat de installatie na uitgevoerde werkzaamheden wordt gecontroleerd voordat die in bedrijf wordt gesteld. Doelstelling bij dit wettelijk stelsel is incidenten zoals in Amsterdam-Oost te voorkomen. Daarnaast stimuleert het kabinet sinds 2016 de vrijwillige plaatsing van betrouwbare en effectieve koolmonoxidemelders via de landelijke publiekscampagne «Stop CO vergiftiging» van Brandweer Nederland, de Veiligheidsregio’s en de Nederlandse Brandwonden Stichting. Deze melders kunnen vrijgekomen koolmonoxide detecteren.
Wilt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Conservatrix |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger, dhr. Dijsselbloem, in 2017 aan de Kamer schreef dat Trier Holding BV, die de aandelen van Conservatrix voor het symbolische bedrag van 1 euro kreeg, zou zorgen voor een kapitaalversterking van 88 miljoen euro?1
Ja.
Was en is de afspraak tot kapitaalstorting juridisch afdwingbaar?
De aandelen Conservatrix zijn op 15 mei 2017 overgegaan naar Trier Holding BV (Trier) door goedkeuring van het zogenoemde «overdrachtsplan» door de rechtbank. De voorwaarden waaronder de aandelen van Conservatrix in 2017 zijn overgaan naar Trier waren uitgewerkt in een eenzijdige verklaring van Trier, de zogenaamde «confirmation letter to the Dutch Central Bank for the transfer of the shares in Nederlandsche Algemeene Maatschappij van Levensverzekering «Conservatrix» N.V.» dat, tezamen met het verzoekschrift aan de rechtbank, het overdrachtsplan vormde. Deze confirmation letter is een juridisch bindend document waarin de afspraken zijn vastgelegd tussen DNB en Trier. Daarbij is tevens voorzien in een procedure om zo nodig nakoming af te dwingen. In die confirmation letter was vastgelegd dat Trier zich committeert aan een kapitaalversterking bij Conservatrix conform de afspraken die daarover met DNB waren gemaakt. Deze afspraken hielden in dat Trier het kapitaal van Conservatrix op het moment van de overdracht van de aandelen zodanig zou versterken dat de solvabiliteitsratio van Conservatrix ten minste 135% bedraagt. Trier zou bovendien zorgdragen dat Conservatrix een minimum solvabiliteitsratio zou behouden van 135%.
Kunt u aangeven wanneer welke stortingen gedaan zijn en op welke wijze De Nederlandsche Bank (DNB) en de Minister van Financiën actie ondernomen hebben?
Uit het feitenrelaas van DNB dat ik bij mijn brief van 9 december 2020 aan de Tweede Kamer over het faillissement van Conservatrix heb gevoegd, blijkt dat de kapitaalversterking door Trier na de overdracht twee elementen kende. Ten eerste werd een herverzekering gesloten ten aanzien van een deel van de portefeuille van Conservatrix met Colorado Bankers Life Insurance Company (CBL). Daarbij werd een onderpand gestort op een apart trustaccount, tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de herverzekering door CBL jegens Conservatrix. Met deze herverzekering werd het risico van een deel van de verzekeringsverplichtingen van Conservatrix aan CBL overgedragen. Door de herverzekering daalden de solvabiliteitseisen voor Conservatrix. Deze herverzekering deed geen afbreuk aan de verplichtingen van Conservatrix jegens de polishouders. Ten tweede vond een directe kapitaalinjectie van EUR ca 18 miljoen in Conservatrix plaats.
Beide elementen van de afgesproken kapitaalversterking zijn na de overdracht conform de afspraken van DNB door Trier uitgevoerd en leidden tot een solvabiliteitsratio van 188% per eind 2017. Door de herverzekering en de kapitaalinjectie, herstelde de financiële positie van Conservatrix en bevond haar solvabiliteitspositie zich weer boven de wettelijke norm.
Uit het feitenrelaas blijkt dat zich na 2017 een aantal ontwikkelingen heeft voorgedaan waardoor de solvabiliteit van Conservatrix echter opnieuw sterk verslechterde, in het bijzonder de situatie bij CBL, waarbij Conservatrix een deel van de verzekeringsverplichtingen had herverzekerd.
Zoals hierboven al is genoemd, had Trier zich in 2017 verbonden aan het behoud door Conservatrix van een minimale solvabiliteitsratio van 135%. Uit het feitenrelaas blijkt dat zowel Conservatrix als DNB Trier meerdere keren hebben gewezen op de bijstortverplichting. Trier gaf vervolgens herhaaldelijk te kennen hieraan niet te willen voldoen, zo blijkt uit het feitenrelaas. Vervolgens is Conservatrix in december 2019 een (juridische) procedure gestart gericht op een veroordeling tot nakoming van de bijstortverplichting. Die procedure heeft echter tot op heden niet in een storting door de aandeelhouder geresulteerd.
Kunt u het overdrachtsplan aan de Kamer doen toekomen en kunt u aangeven onder welke precieze voorwaarden DNB en de Minister van Financiën akkoord zijn gegaan en kunt u de documenten over die toestemming openbaar maken?
Het overdrachtsplan, in de zin van artikel 3:159c van de Wet op het financieel toezicht (vervallen op 01 januari 2019), bestond, zoals hiervoor is opgemerkt, uit de eerdergenoemde confirmation letter en het verzoekschrift van DNB aan de rechtbank. In de confirmation letter zijn de precieze voorwaarden opgenomen waaronder Trier de aandelen Conservatrix zou verwerven en een en ander is nader toegelicht in het verzoekschrift.
Bij het verstrekken van documenten ten aanzien van financiële ondernemingen en het toezicht van DNB is van belang dat de Wet op het financieel toezicht een zeer stringent geheimhoudingsregime kent dat openbaarmaking of verspreiding van toezichtvertrouwelijke informatie in beginsel verbiedt. Deze geheimhoudingsplicht geldt niet alleen voor de toezichthouder, maar ook voor de Minister. De bovengenoemde documenten bevatten in grote mate dergelijke toezichtvertrouwelijke informatie.
Ik heb om die reden advies gevraagd aan de Landsadvocaat over de mogelijkheden om, gegeven deze geheimhoudingsverplichting, de gevraagde documenten toch te kunnen verstrekken. De Landsadvocaat concludeert, kort gezegd, dat de geheimhoudingsplicht op grond van de Wet op het financieel toezicht enerzijds en het onderhavige verzoek op grond van artikel 68 van de Grondwet anderzijds noopt tot een afweging ten aanzien van de gevraagde documenten. Bij die afweging gaat het dan om de belangen die met geheimhouding worden gediend zoals het goede functioneren van het toezicht door een open informatie-uitwisseling tussen toezichthouder en onder toezicht staande instellingen en de belangen van betrokkenen enerzijds en het belang van het goed kunnen uitoefenen van de controlefunctie van het parlement door het verstrekken van de inlichtingen anderzijds. De Landsadvocaat geeft in overweging dat vertrouwelijke verstrekking een manier kan zijn om recht te doen aan beide belangen
In het licht van deze vereiste belangenafweging, en in het bijzonder vanwege het feit dat deze documenten onderdeel uitmaken van lopende juridische procedures, verstrek ik deze informatie vertrouwelijk ter inzage aan uw Kamer2. Ik wil daarbij in het bijzonder voorkomen dat openbaarmaking van deze documenten de genoemde procedures beïnvloedt, hetgeen vervolgens voor de polishouders nadelige gevolgen kan hebben.
Op grond van de wet diende DNB een verzoek aan de rechtbank tot toepassing van de overdrachtsregeling te doen «in overeenstemming met de Minister van Financiën. » In de wet was destijds voorzien in betrokkenheid van de Minister in verband met het feit dat de aandeelhouders wier aandelen door goedkeuring van het overdrachtsplan werden overgedragen bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam konden verzoeken om een schadeloosstelling ten laste van de Minister van Financiën. DNB was verantwoordelijk voor het opstellen van het overdrachtsplan en daarmee voor de voorwaarden waaronder de aandelen aan een nieuwe eigenaar zouden worden overgedragen. Mijn ambtsvoorganger heeft in verband met de overdracht aan Trier het verzoekschrift en de confirmation letter van DNB ontvangen. Dit ter beoordeling van de voorgenomen overdracht in het licht van een mogelijke schadeloosstelling door de voormalige aandeelhouders.
Mijn ambtsvoorganger heeft op basis van die documenten en een analyse van de stand van zaken bij de onderneming en (de afwezigheid van) mogelijke alternatieven aangegeven dat het verzoek tot toepassing van de overdrachtsregeling in overeenstemming met de Minister van Financiën kon worden gedaan. Ik voeg de briefwisseling tussen DNB en mijn ambtsvoorganger dienaangaande bij.3
Kunt u aangeven wanneer en met hoeveel Trier het kapitaal van Conservatrix versterkt heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze hadden DNB en de Minister van Financiën waarborgen ingebouwd zodat het geld juridisch niet ondergebracht zou worden in een belastingparadijs zoals Barbados?
Na de overdracht van Conservatrix aan Trier in 2017 was er voor de Minister van Financiën ten aanzien van Conservatrix geen rol meer. Conservatrix was onderworpen aan het toezicht van DNB. De Minister van Financiën heeft in beginsel geen taak of bevoegdheid ten aanzien van individuele ondernemingen.4
Zoals blijkt uit het feitenrelaas van DNB, bracht CBL in 2018 een deel van de door Conservatrix bij CBL herverzekerde portefeuille onder bij de Bankers Reinsurance Group Limited (BRG), door middel van een zogenoemde retrocessie. Bij een retrocessie worden (bepaalde) herverzekerde verplichtingen weer herverzekerd bij een andere verzekeraar. Een retrocessie is een vorm van risico-overdracht; het kapitaal blijft op de balans van de verzekeraar. In dit geval werd het risico van CBL aan herverzekeraar BRG overgedragen; de activa die waren verbonden aan de risico-overdracht bleven op de balans van CBL staan. BRG was, net als Trier, onderdeel van de toenmalige Eli Global groep (thans Global Growth) en gevestigd op Barbados.
Uit het feitenrelaas blijkt vervolgens dat DNB als toezichthouder direct toen zij kennis had genomen van deze overeenkomst, Conservatrix heeft verzocht om een analyse van de risico’s van de transactie, onder meer voor de polishouders. Uit de analyse die Conservatrix aan DNB verstrekte bleek, zo blijkt uit het feitenrelaas, dat door de retrosessie de bestaande afspraken tussen Conservatrix en CBL niet werden aangetast. Ook het door CBL ingebrachte onderpand ten behoeve van het herverzekeringscontract wijzigde niet. Derhalve werd de financiële positie van Conservatrix niet direct geraakt doordat de herverzekerde portefeuille deels bij BRG werd ondergebracht, aldus DNB.
Overigens zal de evaluatie die ik heb aangekondigd zich ook richten op de gang van zaken met betrekking tot overdracht van een deel van de herverzekeringsverplichtingen aan CBL en de retrocessie-overeenkomst tussen CBL en BRG.
Welke actie hebben DNB en het Ministerie van Financiën ondernomen toen delen van het vermogen feitelijk aan goed toezicht onttrokken werden?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er geen voorwaarden gesteld door DNB om de gelden onder te brengen in een solide jurisdictie? En indien er wel voorwaarden zijn gesteld, welke zijn dat dan? En wat is in dat geval uw verklaring dat deze niet hebben gefunctioneerd?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u gezien dat DNB in december aan u geschreven heeft: «Ten slotte zal in uw opdracht en in opdracht van de raad van commissarissen van DNB, een externe evaluatie worden gedaan van onder meer de toepassing van het wettelijk kader, het proces van besluitvorming en de uitgangspunten en het beleid van DNB en uw ministerie vanaf de overdracht van Conservatrix aan Trier Holding»?2
Ja.
Kunt u in overleg treden met DNB en hen verzoeken dit onderzoek uit te breiden en in 2014 in te laten gaan, zodat ook de totstandkoming van de afspraken rond de overdracht aan Trier en de instemming die daarvoor gegeven is door DNB en de Minister van Financiën, meegenomen worden?
Het is van groot belang om de gebeurtenissen zorgvuldig te laten evalueren. Ik heb daarom in mijn eerdergenoemde brief aangekondigd dat in opdracht van mij en de raad van commissarissen van DNB een onafhankelijke evaluatie zal worden uitgevoerd naar de gang van zaken in de periode vanaf de overdracht van Conservatrix aan Trier tot aan het faillissement. Daarbij zal het handelen van DNB, van het ministerie en de toereikendheid en effectiviteit van het wettelijk kader worden geëvalueerd.
Ik merk daarbij op dat de aanloop naar de overdracht van Conservatrix in mei 2017 vanzelfsprekend onderdeel zal zijn van de onderzoeksopdracht die aan de onafhankelijke deskundigen zal worden gegeven. Daar valt dus ook onder de afwegingen die hebben geleid tot het besluit om Conservatrix over te dragen aan Trier. Daarbij geldt voorts dat DNB en ik, als opdrachtgevers van de onafhankelijke evaluatie, de opdrachtnemers alle ruimte zullen geven om datgene te onderzoeken waarvan zij van oordeel zijn dat dat in hun onderzoek zou moeten worden betrokken.
Zoals ik in mijn brief over het faillissement van Conservatrix al heb opgemerkt zal ik de Kamer nader informeren over de opzet en de keuze voor de personen die dit onderzoek zullen uitvoeren. De Kamer kan dan beoordelen of de opdracht voldoende ruim in de tijd en voldoende specifiek is en voldoende onafhankelijk zal worden uitgevoerd.
Kunt u de opdracht van dat onderzoek aan de Kamer doen toekomen, zodat de Kamer kan beoordelen of de opdracht voldoende ruim (in de tijd) is en voldoende specifiek (in de vraagstelling) is en volstrekt onafhankelijk door de keuze van de uitvoerder?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Tbs met dwangverpleging geëist tegen moordenaar van Rik van de Rakt (18)’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het OM tegen de de moordenaar van de 18-jarige Rik van de Rakt geen straf heeft geeist?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het OM geen (cel)straf, maar alleen een behandeling eist tegen de Soedanese asielzoeker Ayoub Abdallah Y. die de 18-jarige Rik van de Rakt uit Oss, doodstak?
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) is onafhankelijk in het bepalen van de strafeis in strafzaken. Als Minister van Justitie en Veiligheid kan ik mij niet uitlaten over de strafeis in individuele zaken.
Beseft u dat deze eis van het OM, de organisatie waar u verantwoordelijk voor bent, een keiharde klap in het gezicht is van de nabestaanden, aangezien deze eis er op is gericht deze gevaarlijke asielzoeker te behandelen zodat hij binnenkort weer op vrije voeten komt? Zo nee, waarom niet?
De tbs-maatregel is gericht op het behandelen van de onderliggende stoornis en het voorkomen van recidive. De maatregel is er niet op gericht om mensen snel op vrije voeten te stellen, maar om iemand veilig te laten terugkeren naar de maatschappij wanneer dat verantwoord is. De suggestie die in de vraag gelezen kan worden dat tbs betekent dat iemand snel weer op vrije voeten is, deel ik dan ook niet.
Bent u het eens dat als de instanties niet hadden gefaald deze moord voorkomen had kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Kunt u een feitenoverzicht sturen van alle instanties en personen die in deze zaak gefaald hebben? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Bernheze heeft naar aanleiding van dit tragische incident een extern onderzoek ingesteld naar het huisvestingsproces van de betreffende vergunninghouder. Voor het onderzoeksrapport verwijs ik u naar de website van de gemeente Bernheze2. Uit het onderzoek van de gemeente blijkt onder meer dat de betrokken organisaties vanuit de opvang, gemeente en zorgsector bij het huisvestingsproces binnen de wettelijke kaders en mogelijkheden informatie over de betreffende statushouder hebben gedeeld. Dat neemt niet weg dat de betrokken partijen lessen willen trekken uit hetgeen is gebeurd en om die reden om tafel zijn gegaan om te bezien welke verbeteringen mogelijk zijn in de informatie-uitwisseling. Uw Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de uitwerking van deze verbeterpunten.
Kunt u zich uw uitspraken van bijna twee jaar geleden herinneren naar aanleiding van de moord op Anne Faber, waarbij ook sprake was instanties en diensten die onder uw verantwoordelijkheid hadden zitten slapen en informatie over een gevaarlijke gek niet wilden delen vanwege zijn privacy: «Ik ben geschrokken van de rapporten. We schuiven de fouten niet onder het tapijt, maar we trekken er lessen uit. En dat betekent ook concrete acties, ook om de informatievoorziening te verbeteren. (...) U mag mij afrekenen op wat ik ga doen. Ik heb gezegd: het is een van de belangrijkste opdrachten van mijn ministerschap om de samenleving, om mensen te beschermen tegen figuren als Michael P.»?2
Ja.
Kunt u zich deze uitspraak herinneren naar aanleiding van de moord op Anne Faber: « (...) ik ga ervoor zorgen dat ook de organisaties waarvoor ik verantwoordelijk ben echt vol aan de bak gaan om de dingen die ik voorstel nu ook echt om te zetten in concrete maatregelen en concrete acties. Ik wil niet dat we nog een keer een herhaling van zetten krijgen, ik wil niet dat die fouten zich nog eens herhalen»?3
Ja.
Beseft u dat u niet heeft gedaan wat u heeft beloofd en dat onder uw verantwoordelijkheid het zoveelste onschuldige slachtoffer (na Anne Faber, Sarah Papenheim, Joost Wolters en Humeyra) bruut uit het leven is gerukt omdat uw instanties totaal hebben gefaald? Zo nee, waarom niet?
In het debat waar u in de twee voorgaande vragen aan refereert zijn verschillende maatregelen aangekondigd om de kwetsbaarheden in het stelsel van forensische zorg aan te pakken. Deze maatregelen hadden met name betrekking op (de samenwerking tussen) de penitentiair psychiatrische centra van het gevangeniswezen en forensische klinieken. Zoals vermeld in de voortgangsbrief forensische zorg van 3 december 2020 wordt de implementatie van deze maatregelen onafhankelijk getoetst.5 Uit de tussenrapportage, waarin een korte en krachtige check is gedaan, blijkt dat de meeste maatregelen feitelijk geïmplementeerd zijn. Enkelen worden in het eerste kwartaal van dit jaar dan wel in mei van dit jaar geïmplementeerd.
Ook naar aanleiding van andere zaken die u noemt zijn maatregelen getroffen. Zo is per 1 januari 2020 de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (USB) in werking getreden en wordt hard gewerkt aan inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen per 1 mei 2021.6 Hiermee verbeteren we de tenuitvoerlegging van straffen. Naar aanleiding van het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de aanpak van de stalking door Bekir E. zijn ook maatregelen getroffen. Deze maatregelen zijn sinds eind vorig jaar vrijwel allemaal afgerond.7
Maatregelen maken het leed van slachtoffers en nabestaanden niet ongedaan. Ook bieden zij geen garanties, hierin kan geen enkele maatregel voorzien. Wel voorzien deze maatregelen in een manier om gezamenlijk beter zicht en grip te houden op personen die mogelijk een risico vormen voor onze veiligheid.
Bent u bereid alle falende personen, die hebben zitten slapen waardoor Ayoub Abdallah Y. Rik van de Rakt kon vermoorden te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bewindspersonen zijn ministerieel verantwoordelijk op hun beleidsterrein. Uw Kamer kan de bewindspersonen aanspreken op het functioneren van de organisaties waar zij voor verantwoordelijk zijn.
Bent u ook van mening dat moordenaars helemaal niet terug moeten komen in de maatschappij, maar levenslang in de gevangenis zouden moeten zitten? Zo ja, wanneer gaat u eindelijk eens minimumstraffen invoeren zodat het OM niet meer dit soort schandalig behandelingen kan eisen maar alleen hoge celstraffen voor dit soort gevaarlijk illegaal tuig? Zo nee, waarom niet? Hoe zou u er over denken als het slachtoffer uw eigen kind zou zijn?
De overweging of een levenslange gevangenisstraf opgelegd moet worden is niet aan mij maar aan de strafrechter. Zoals bekend is dit kabinet geen voorstander van de invoering van minimumstraffen omdat daarmee een te grote inbreuk wordt gemaakt op de vrijheid van de onafhankelijke rechter in zijn oordeelsvorming over de strafoplegging. De strafrechter levert steeds per individueel geval maatwerk en legt een passende straf op. Naar mijn mening doet de strafrechter dat uiterst consciëntieus en professioneel. Ik zie geen aanleiding om de rechterlijke straftoemetingsvrijheid met behulp van minimumstraffen te beknotten.
Bent u bereid de moordende Soedanese asielzoeker Ayoub Abdallah Y., indien de rechter hem op 22 januari a.s. een celstraf oplegt, direct na zijn celstraf het land uit te knikkeren richting Soedan? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is, kan ik hier niet ingaan op individuele zaken. Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 7 van de Kamervragen van de leden Van Toorenburg (CDA) en Becker (VVD).8 De situatie is op dit punt niet gewijzigd.
De rol van het Inlichtingenbureau bij de opsporing van bijstandsfraude |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Deze zoektocht naar boodschappenfraude is ondemocratisch»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en maak graag gebruik van de door u gestelde vragen om de taken en positie van het Inlichtingenbureau (IB) toe te lichten.
Welke bevoegdheden heeft het Inlichtingenbureau bij de opsporing van uitkeringsfraude?
Het IB verwerkt (persoons)gegevens en ondersteunt daarmee gemeenten bij het vaststellen van de rechtmatigheid in de uitvoering van hun taken. Dit doet het IB op vier beleidsterreinen: Werk en Inkomen, Onderwijs, Belastingen en Wmo en Jeugdzorg. Het IB fungeert hierin als informatieknooppunt. Door de juiste informatie van de benodigde bronnen terug te koppelen aan gemeenten, kunnen de gemeenten zich concentreren op de inhoudelijke vaststelling. Daarmee speelt het IB een waardevolle rol bij de vaststelling van het recht op uitkeringen door gemeenten. Bovendien wordt zo voorkomen dat alle gemeenten afzonderlijk de verscheidene benodigde gegevensbronnen hoeven te raadplegen. De informatieverschaffing aan gemeenten is hiermee veiliger en efficiënter ingericht.
Een praktisch voorbeeld is het zogenaamde Digitaal Klantdossier. In de Participatiewet is vastgelegd dat gemeenten de wettelijke taak hebben om bijstandsuitkeringen te verstrekken, en ook om zowel bij aanvang als tijdens de looptijd van de uitkering de rechtmatigheid te controleren. Door gegevenskoppeling door het IB kunnen gemeenten hiervoor de correcte gegevens van diverse overheidsinstanties inzien. Dit kan een gemeenteambtenaar vervolgens helpen om te bepalen of iemand recht heeft op een bijstandsuitkering, doordat hij of zij kan zien of iemand een dienstverband heeft met inkomsten of recht heeft op een andere uitkering.
Gemeenten zijn niet verplicht om van de diensten van het IB gebruik te maken, maar zij kunnen op eigen initiatief een beroep doen op het IB. Nog een voorbeeld is dat gemeenten eenvoudig inzicht kunnen krijgen in de mensen die recht hebben op (gedeeltelijke) kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen, waardoor die burgers daar zelf – na dat eenmaal te hebben gedaan en toestemming te hebben gegeven voor deze dienstverlening – niet jaarlijks een aanvraag voor hoeven te doen.
De rol van het IB als informatieknooppunt voor gemeenten is bij wet in het leven geroepen. Zelf heeft het IB geen opsporingsbevoegdheid en het IB is niet verder betrokken bij de handhaving op mogelijke uitkeringsfraude.
In welke gevallen wordt het Inlichtingenbureau ingeschakeld? Zijn gemeenten verplicht tot het inschakelen van het bureau?
Zie antwoord vraag 2.
Welke democratische controle is er op het Inlichtingenbureau? Hoe wordt bijvoorbeeld de Kamer op de hoogte gehouden?
Bij de oprichting van het IB is voor een duidelijke scheiding tussen beleid, uitvoering en toezicht gekozen door de structuur van een private stichting. De bestuurlijke relatie tussen het IB en de Minister van SZW volgt uit de publieke taak van het IB zoals opgenomen in de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen (Wet SUWI), het Besluit SUWI (§ 5.7) en de statuten van de Stichting IB. Ik deel de mening dat democratische controle van bevoegdheden cruciaal is. Dit bestaat in de eerste plaats uit controle door de formele wetgever, via het formuleren van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het IB. De Minister van SZW ziet er als opdrachtgever op toe dat het IB in lijn met deze wettelijk omschreven taken en bevoegdheden handelt. Er zijn geen aanwijzingen dat in strijd daarmee is of wordt gehandeld.
Verder legt het IB verantwoording af in de vorm van een jaarverslag, accountantscontrole en externe onafhankelijke EDP-audit op de gegevensverwerking (vanuit informatieveiligheidsperspectief). De rechtsvorm van private stichting staat niet aan deze vormen van controle in de weg.
Het IB levert informatiediensten aan gemeenten op basis van een wettelijke taak, als omschreven in de artikelen 1 van de Wet SUWI en 5.24 van het Besluit SUWI. De werkzaamheden van het IB zijn in lijn met deze regelgeving intermediair en ondersteunend aan de uitvoering van gemeentelijke regelgeving. Daarbij is aan het IB geen opsporingsbevoegdheid toegekend. Het IB zorgt er slechts voor dat, zoals bijvoorbeeld beschreven bij vraag 2 en 3, een bevoegde -dat wil zeggen daartoe geautoriseerde – gemeenteambtenaar eenvoudig inzicht krijgt in relevante gegevens van mensen die recht hebben op bijvoorbeeld kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Als die gegevens aanleiding geven tot verder onderzoek, dan wordt dat bepaald door de gemeenteambtenaar.
Waarom zijn opsporingsbevoegdheden ondergebracht in een private stichting die formeel geen enkele verantwoording verschuldigd is aan vertegenwoordigende lichamen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat democratische controle over dit soort bevoegdheden cruciaal is? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat deze taken niet langer door een private stichting worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u de huidige juridische status «verwarrend en onduidelijk» vindt, zoals Trouw schrijft? Op welke manier gaat u deze constructie veranderen per 1 juli? Krijgt de Kamer hierover inspraak?2
Deze classificering betrof specifiek de juridische status van het IB als verwerker in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de omstandigheid dat alleen individuele gemeenten als verwerkingsverantwoordelijke aangesproken kunnen worden op de naleving van de AVG-verplichtingen door het IB.
In het huidige stelsel fungeert het IB, vanuit zijn eigen dienstenaanbod, als intermediair tussen gemeenten en bronpartijen. Deze bronpartijen zijn wettelijk bepaald en ten aanzien daarvan biedt het IB standaard-informatieproducten aan die individuele gemeenten kunnen afnemen. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) constateerde dat de gegevensverwerkingen die gepaard gaan met deze intermediaire rol de reikwijdte overstijgen van de verantwoordelijkheden van individuele gemeenten. Daarom is in samenspraak met de AP een wijziging van het Besluit SUWI opgesteld om de situatie te verduidelijken en meer in lijn te brengen met de rol van het IB als stelselvoorziening. Hierbij is de aanwijzing van het IB als gezamenlijk verwerkingsverantwoordelijke, samen met de per geval betrokken gemeente, passender.
Dit wordt geregeld met een wijziging van het Besluit SUWI. De wijziging is, na advisering door AP en Raad van State, al vastgesteld door de ministerraad en reeds bekrachtigd door de Koning. De wijziging wordt binnenkort gepubliceerd en zal op de derde maand na publicatie ingaan. Daarmee wordt het IB samen met de betrokken colleges van burgemeester en wethouders gezamenlijk verwerkingsverantwoordelijk als bedoeld in artikel 26 van de AVG.
Wat zijn de werkinstructies voor medewerkers van het Inlichtingenbureau betreffende verhoormethoden, privacy, huiszoekingen en afluisterpraktijken?
Medewerkers van het IB hebben geen opsporingsbevoegdheden en houden zich niet bezig met huiszoekingen, verhoormethoden of afluisterpraktijken. Hier zijn dan ook geen werkinstructies voor.
Worden mensen die verhoord worden door medewerkers van het Inlichtingenbureau altijd gewezen op hun rechten? Is een advocaat aanwezig tijdens de verhoren?
Zie antwoord vraag 8.
Gebruikt het Inlichtingenbureau Syri of soortgelijke systemen? Over welke gegevensbestanden kan het Inlichtingenbureau beschikken?
In het verleden – inmiddels is SyRI buiten werking – was het IB verwerker voor SyRI-projecten.
Het IB koppelt bestanden, maar kent hierbij zelf geen scores toe op basis waarvan wel of juist géén informatie verzameld, verrijkt en beschikbaar gesteld wordt. Het IB gebruikt ook geen andere programma’s of algoritmen die voorspellende, classificerende of associërende elementen hebben. Omdat het IB slechts zorgt voor de bestandskoppeling van bestanden uit verschillende gegevensbronnen, beschikt het IB zelf niet direct over de gegevensbestanden. (Persoons)gegevens van bijvoorbeeld de RDW of UWV zijn voor het IB beschikbaar om informatie op te halen, waarmee die gemeenten vervolgens de rechtmatigheid van een uitkering vast kunnen stellen of juist kwijtschelding van lokale lasten kunnen verlenen.
Waarom kan over deze stichting niet geklaagd worden bij de Ombudsman? Gaat u ervoor zorgen dat klachten hieromtrent wel bij de Ombudsman ingediend kunnen worden?
De taken en bevoegdheden van de Nationale ombudsman zijn vastgelegd in de Wet op de Nationale ombudsman en de Algemene Wet bestuursrecht. De Nationale ombudsman bepaalt zelf waar hij onderzoek naar doet of op welke klachten hij ingaat.
Op de verwerking van persoonsgegevens door het IB zijn de waarborgen van de AVG en de rechten die in dat kader aan burgers zijn toegekend, van toepassing. Een burger die meent dat sprake is van een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens, kan een klacht indienen bij de AP.
Deelt u de mening dat «burgers negen van de tien keer geen idee hebben welke gegevens waar worden gedeeld en hoe ze die kunnen opvragen»? Bent u het er mee eens dat dit wordt veroorzaakt «door de lappendeken aan stichtingen die persoonsgegevens verwerken»? Wat onderneemt u hiertegen?
Mijn uitgangspunt is ook dat een burger zoveel mogelijk inzicht moet kunnen krijgen wie welke gegevens over hem of haar verwerkt. De manier waarop binnen de sociale zekerheid gegevens worden uitgewisseld, is behoorlijk complex, waardoor het voor een individuele burger lastig kan zijn om te achterhalen welke gegevens door wie zijn verwerkt. Deze gegevensuitwisseling is echter randvoorwaardelijk voor zowel de dienstverlening aan burgers als de handhaving door gemeenten. Die uitwisselingen kennen een wettelijke basis en daarnaast hebben alle uitkeringsinstanties en ook het IB in hun verwerkingenregisters vastgelegd welke gegevens ze verwerken.
Met het programma Toekomst Gegevensuitwisseling Werk & Inkomen werk ik samen met UWV, SVB, VNG, BKWI en IB aan het versterken van de eigen regie van de burger over zijn gegevens. Daar hoort meer inzicht in wie welke gegevens verwerkt en ook het digitaal beschikken over en kunnen delen van je eigen gegevens bij.
Tot slot maak ik van de gelegenheid gebruik om op te merken dat momenteel ook de beleidsdoorlichting artikel 11 Uitvoering en de evaluatie van de Wet SUWI wordt uitgevoerd. De centrale vraagstelling van deze evaluatie beziet de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de structuur van de uitvoering werk en inkomen (het SUWI-stelsel). Hierin wordt gekeken naar de inrichting, de aansturing, de uitvoering, het toezicht en de participatie van cliënten binnen het SUWI-stelsel, waar ook het IB onderdeel van is. Deze evaluatie en de kabinetsreactie daarop doe ik u voor de zomer toekomen.
De rol van het Inlichtingenbureau bij de opsporing van bijstandsfraude |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Deze zoektocht naar boodschappenfraude is ondemocratisch»?1
Welke bevoegdheden heeft het Inlichtingenbureau bij de opsporing van uitkeringsfraude?
In welke gevallen wordt het Inlichtingenbureau ingeschakeld? Zijn gemeenten verplicht tot het inschakelen van het bureau?
Welke democratische controle is er op het Inlichtingenbureau? Hoe wordt bijvoorbeeld de Kamer op de hoogte gehouden?
Waarom zijn opsporingsbevoegdheden ondergebracht in een private stichting die formeel geen enkele verantwoording verschuldigd is aan vertegenwoordigende lichamen?
Deelt u de mening dat democratische controle over dit soort bevoegdheden cruciaal is? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat deze taken niet langer door een private stichting worden uitgevoerd?
Klopt het dat u de huidige juridische status «verwarrend en onduidelijk» vindt, zoals Trouw schrijft? Op welke manier gaat u deze constructie veranderen per 1 juli? Krijgt de Kamer hierover inspraak?2
Wat zijn de werkinstructies voor medewerkers van het Inlichtingenbureau betreffende verhoormethoden, privacy, huiszoekingen en afluisterpraktijken?
Worden mensen die verhoord worden door medewerkers van het Inlichtingenbureau altijd gewezen op hun rechten? Is een advocaat aanwezig tijdens de verhoren?
Gebruikt het Inlichtingenbureau Syri of soortgelijke systemen? Over welke gegevensbestanden kan het Inlichtingenbureau beschikken?
Waarom kan over deze stichting niet geklaagd worden bij de Ombudsman? Gaat u ervoor zorgen dat klachten hieromtrent wel bij de Ombudsman ingediend kunnen worden?
Deelt u de mening dat «burgers negen van de tien keer geen idee hebben welke gegevens waar worden gedeeld en hoe ze die kunnen opvragen»? Bent u het er mee eens dat dit wordt veroorzaakt «door de lappendeken aan stichtingen die persoonsgegevens verwerken»? Wat onderneemt u hiertegen?
Vismonitoring in het Eems-estuarium |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de pilot die de Waddenvereniging heeft gedaan naar frequentere vismonitoring in het Eems estuarium, «Vis in het Eems estuarium: beter in beeld»?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Deelt u de mening dat het voor zowel het Eems estuarium als de Waddenzee van groot belang is dat de staat van de natuur goed gemonitord wordt zodat deze effectief beschermd en verbeterd kan worden indien dit nodig blijkt?
Ja, deze mening deel ik.
Deelt u de mening dat een goede monitoring frequent is en aansluit op het migratiepatroon van de vissen die functioneren als graadmeter voor de beschermde Natura 2000-habitats?
Voor een goede monitoring is het belangrijk dat de frequentie goed is afgestemd op de informatiebehoefte. Met het migratiepatroon van vissen wordt door de frequentie en locaties van de monitoring rekening gehouden.
De Habitatrichtlijn bevat geen specifieke monitoringscriteria; de monitoring kan een lidstaat zelf vormgeven, zolang de criteria daarvoor goed aansluiten op de doelstellingen van de Habitatrichtlijn.
Kunt u toelichten waarom op dit moment voor de huidige frequentie en meetmomenten is gekozen? Passen deze bij het migratiepatroon van de typische vissoorten van de beschermde Natura 2000-habitats? Zo nee, waarom niet?
De huidige vismonitoring in het Eems-Dollardestuarium vindt plaats in het kader van de Kaderrichtlijn Water (verder te noemen KRW) en wordt gezamenlijk met Duitsland uitgevoerd. De monitoring richt zich op het verkrijgen van inzicht in de samenstelling van de vispopulatie en schattingen van de dichtheden per soort.
Hoewel de KRW voorschrijft om eens per drie jaar in het voor- en najaar te meten, wordt dat voor het Eems-Dollard estuarium op drie locaties jaarlijks gedaan in het voor- en najaar. Zodoende wordt rekening gehouden met het migratiepatroon. Zowel aard als omvang van de monitoring voldoen aan de eisen zoals gesteld in de KRW.
Monitoring is nodig om de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen evalueren, maar de Habitatrichtlijn schrijft niet voor hoe er gemonitord moet worden. Typische soorten maken deel uit van de kwaliteit van het habitattype Estuaria (H1130) en een aantal vissen behoort daartoe (zoals bot, tong en haring). Daarnaast gelden de al bestaande doelen voor trekvissen van het gebied Waddenzee sinds 2017 ook voor het deelgebied Eems-Dollard; op het niveau van de Waddenzee als geheel moet geëvalueerd kunnen worden of de instandhoudingsdoelstellingen voor deze trekvissen worden behaald: dit betreft omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud of uitbreiding van de populatie. Op dit moment wordt gewerkt aan een supplement van het Natura 2000 beheerplan Waddenzee waarbij de instandhoudingsdoelen en beheermaatregelen voor het Eemsestuarium worden opgenomen, zodat deze geëvalueerd kunnen worden
Deelt u de zorgen die aanleiding gaven tot het onderzoek dat de huidige meetfrequentie onder het meetprogramma van de Kaderrichtlijn Water onvoldoende is om een goed beeld te geven van de visfauna?
Het huidige monitoringsprogramma wordt momenteel geëvalueerd. De Waddenvereniging is daarbij betrokken. Op basis van de uitkomsten besluit de Minister van Infrastructuur en Waterstaat of het monitoringsprogramma aangepast moet worden. De resultaten van de evaluatie worden eind 2021 verwacht.
Deelt u de mening dat ook de typische soorten (indicatorsoorten) van de Natura 2000-habitats gemonitord moeten worden?
De eisen die aan de monitoring van typische soorten worden gesteld, gaan veel minder ver dan de eisen die worden gesteld aan de monitoring van soorten waarvoor instandhoudingsdoelen gelden. Of aan die minder ver gaande eisen nu al wordt voldaan, is onderwerp van onderzoek (zie het antwoord op vraag 5).
Kunt u reflecteren op de resultaten, conclusies en aanbevelingen van de pilot die is uitgevoerd door de Waddenvereniging, vooral met betrekking tot de meetfrequentie?
Het rapport van de Waddenvereniging stelt dat frequenter meten een vollediger beeld geeft van de visstand. Rijkswaterstaat neemt dit rapport mee in de bij antwoord 5 genoemde evaluatie.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie van het onderzoek dat jaarrond meten, dus vier keer per jaar, een ander en completer beeld geeft «van de visfauna dan monitoring op twee tijdstippen in het jaar als het gaat om aantallen, soortensamenstelling en lengte-opbouw van de vispopulaties»?2
Zie antwoord 5. De resultaten van het onderzoek neemt Rijkswaterstaat in de evaluatie mee.
Ziet u in dit onderzoek aanleiding om de monitoringsfrequentie uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 5. De resultaten van het onderzoek neemt Rijkswaterstaat in de evaluatie mee.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.