Marktkooplieden in de non-food sector, die nog steeds niet open mogen |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over marktkooplieden in de non-food sector, die nog steeds niet open mogen?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden hiervoor is, zeker nu alle winkels meer ruimte hebben gekregen middels het click & collect systeem?
Bij bestellen en afhalen gelden, net als het winkelen op afspraak, strenge voorwaarden die zijn toegespitst op winkels. De ambulante handel valt hier niet onder. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van VWS dd. 23 maart 2021 laat het epidemiologisch beeld het momenteel niet toe om versoepelingen door te voeren. Het beleid blijft er op gericht om het aantal reisbewegingen en contactmomenten zoveel mogelijk te beperken. Daarom blijft het sluiten van warenmarkten, met uitzondering van warenmarkten voor levensmiddelen, noodzakelijk. Het kabinet volgt nadrukkelijk hoe het coronavirus zich verder ontwikkelt, om te bezien of er meer ruimte komt voor het verantwoord versoepelen van maatregelen.
Geldt het click & collect systeem ook voor de ambulante handel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom mogen de markten niet open gaan, er is immers sprake van optimale ventilatie en de kans op besmetting buiten is toch zeer gering?
De huidige openstelling van markten is beperkt tot warenmarkten in de levensmiddelenbranche. Hier is op het moment dat de volledige lockdown werd ingevoerd voor gekozen om het aantal reisbewegingen en contacten te beperken.
Waarom is er een kunstmatige scheiding aangebracht tussen de food- en de non-food ondernemers?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat marktkooplieden, die geen loonkosten en vaste lasten hebben, niet in aanmerking komen voor de NOW- en TVL-regeling?
De tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid heeft als doel banen te beschermen door (een deel van) de loonkosten te vergoeden. Met de tegemoetkoming NOW kunnen werkgevers hun werknemers met een vast en met een flexibel contract doorbetalen en in dienst houden. Indien NOW aangevraagd wordt zonder dat er sprake is van een loonsom, wordt deze aanvraag afgewezen.
Marktkooplieden komen in principe in aanmerking voor de TVL. Het kan zijn dat marktkooplieden de minimaal vereiste omvang vaste lasten niet halen. Deze is echter door het kabinet met ingang van de TVL Q1 verlaagd van 3.000 naar 1.500 euro om ook kleinere ondernemers toegang tot de TVL te geven.
Betekent dit dat er voor hun slechts de TOZO resteert van 1.500 euro, terwijl zij vaak aan vaste lasten al meer dan 3.000 euro hebben? Klopt het dat als deze marktkooplieden een verdienende partner hebben, zij helemaal niets krijgen?
Vanuit de Tozo kan het huishoudinkomen van zelfstandig ondernemers worden aangevuld tot het sociaal minimum. Het sociaal minimum bedraagt € 1.050 per maand voor een alleenstaande en € 1.500 per maand voor gehuwden en samenwonenden. Indien het gezamenlijke inkomen van de zelfstandige en zijn of haar partner meer bedraagt dan € 1.500 per maand, bestaat er geen recht op Tozo.
Via de gemeenten kan aan huishoudens middels de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) hulp worden geboden bij het betalen van onvermijdelijke en noodzakelijke kosten wanneer zij deze door een onvoorzienbare en onvermijdelijke terugval in hun inkomen in verband met de coronamaatregelen niet langer kunnen dragen. Deze regeling is ook bedoeld voor zelfstandigen die vanwege de partnerinkomenstoets geen recht hebben op Tozo.
Overigens sluiten het gebruik van de Tozo en het gebruik van de TVL elkaar niet uit.
Kunt u de partnertoets in de TOZO zo spoedig mogelijk afschaffen, dan wel de markten weer openstellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens de partnerinkomenstoets in de Tozo af te schaffen. Het schrappen van de partnerinkomenstoets zet de gemeentelijke uitvoeringscapaciteit onder zware druk. Deze capaciteit is hard nodig om de TONK uit te voeren en ondernemers te ondersteunen bij heroriëntatie. Bovendien acht het kabinet dit beleidsmatig ongewenst, onder andere omdat dit de ongelijkheid tussen Tozo-gerechtigden en andere bijstandsgerechtigden zou vergroten.
Ten aanzien van de mogelijke versoepeling van maatregelen eind maart verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u bereid om de noodkreet van 10 februari 2021 van de Centrale Vereniging voor Ambulante Handel met een positieve grondhouding te bezien? Wanneer bent u in staat om hun brief te beantwoorden? Kunt u een afschrift van uw reactie toevoegen aan de beantwoording van deze vragen?
Ik heb de brief per heden beantwoord. Een afschrift van mijn reactie treft u bijgaand aan.
Bent u bereid in overleg te gaan met gemeenten, teneinde de mogelijkheden te bezien om, voor de marktkooplieden die nu wel op de markt mogen staan, markt- en daggeld te reduceren, dan wel kwijt te schelden? Bent u bereid gemeenten hiervoor te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Het steunpakket van het kabinet ademt mee met de omstandigheden en het omzetverlies van de ondernemers. De TVL is bedoeld om ondernemers in hun kosten tegemoet te komen. In geval van omzetverlies kunnen ook marktkooplieden daar gebruik van maken. Het is aan gemeenten of zij mogelijkheden zien om markt- en daggeld te reduceren of kwijt te schelden. Het kabinet is niet voornemens een aparte compensatieregeling (voor gemeenten) te treffen voor markt- en daggelden.
Het feit dat duizenden chauffeurs op dit moment stranden bij de grenzen van Duitsland, Tsjechië en Oostenrijk. |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel waarin staat dat duizenden chauffeurs stranden bij de grens?1
Het kabinet is verrast door het besluit over de beperkingen aan de grenzen van Duitsland, Slowakije, Tsjechië en Oostenrijk en vindt de hinder die vrachtwagenchauffeurs daardoor ondervinden bijzonder vervelend. Het is en blijft het standpunt van het kabinet dat het van essentieel belang is dat het goederenvervoer onder de huidige maatregelen doorgang kan blijven vinden. Hierover is ook beleid gemaakt in Europees verband om zogenaamde green lanes voor vrachtvervoer in te richten bij grensovergangen. Zie daarover verder het antwoord bij vraag 2. Als goederen te laat of niet meer op hun plaats van bestemming aankomen kan dat grote gevolgen hebben voor de samenleving. De beperkingen aan de grenzen en de lange files die daardoor ontstaan raken bovendien het welzijn van onder meer Nederlandse chauffeurs, omdat zij vaak urenlang zonder uitzicht moeten wachten tot dat zij verder kunnen. Ik ben dan ook in contact met de sector om te bezien hoe het gaat met de Nederlandse chauffeurs in de eerder genoemde landen. Ook is er contact in Europees verband.
Hoe kan het dat er nu weer duizenden chauffeurs gestrand zijn bij landgrenzen binnen het Schengengebied, nadat vorig jaar is afgesproken dat dit niet meer zou gebeuren?
Op 12 februari jl. informeerde de Duitse Bondsregering de EU-lidstaten en de Europese lichamen zoals de Europese Commissie dat per 14 februari jl. Slowakije, Tsjechië en de deelstaat Tirol in Oostenrijk vanwege de epidemiologische situatie in die landen aangemerkt worden als virusvariantgebied. Dat betekent in de praktijk dat er een vervoersverbod geldt vanuit deze landen voor vervoer per vliegtuig, schip, trein en bus en dat vrijwel iedereen die uit deze gebieden Duitsland in reist zich moet registreren en een negatief testbewijs moet kunnen overleggen. In aanvulling hierop voerde Duitsland tijdelijk binnengrenscontroles in voor deze landen om hierop te kunnen handhaven.
De Europese Commissie heeft op 23 maart 2020 op verzoek van onder andere Nederland een mededeling gepubliceerd over de negatieve gevolgen van de grenssluitingen voor het transport van goederen. Hierin wordt opgeroepen om het vrachtverkeer zo veel mogelijk te ontzien door bij grensovergangen zogenaamde green lanes in te richten voor het vrachtverkeer. Controles mogen in principe daar niet langer dan 15 minuten duren. Zo moet de hinder voor het intracommunautaire vrachtverkeer zo beperkt mogelijk blijven.
De Commissie heeft naar aanleiding van de recente ontwikkelingen een brief gestuurd aan alle lidstaten met de dringende oproep om afspraken uit de Raadsaanbeveling van 1 februari 2021 zo volledig mogelijk op te volgen.2 De aanbeveling schrijft onder andere voor dat lidstaten – indien zich verstoringen van vervoer voordoen – systematische testvoorschriften moeten opheffen zodat de green lanes kunnen blijven functioneren.
Welke gesprekken lopen er op dit moment en welke maatregelen komen er om ervoor te zorgen dat gestrande chauffeurs zo snel als mogelijk hun weg weer kunnen vervolgen, en om te voorkomen dat dit nog een keer gebeurt?
In week 7 en 8 van dit jaar zijn de ontwikkelingen aan de grenzen in relatie tot COVID-19 onderwerp van gesprek in verschillende EU-overleggen. Zo is het geagendeerd tijdens verschillende ambtelijke overleggen, zoals de IPCR (crisisrespons van de Raad) en de Taskforce Interne markt handhaving (SMET). De Commissie heeft daarnaast aangegeven ook op de Europese Raad van 25 en 26 februari a.s. aandacht te vragen voor de green lanes. Het kabinet is van mening dat een goede balans moet worden gevonden tussen reisrestricties om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan enerzijds en het belang van de interne markt en de continuering van het goederentransport anderzijds. Zo moet in het te maken beleid gewaarborgd worden dat het vervoer van goederen zo ongehinderd mogelijk doorgang kan blijven vinden. Op die manier probeert het kabinet in Europees verband ervoor te zorgen dat het goederenvervoer niet of niet te veel negatief geraakt wordt. Verder moeten de green lanes bij de grenzen er ook voor zorgen dat gestrande chauffeurs zo snel als mogelijk hun weg weer kunnen vervolgen. Verder onderhoudt het kabinet goede contacten met de sector om adequaat te kunnen reageren op signalen uit de praktijk.
Heeft u contact met uw collega’s in Duitsland, Tsjechië en Oostenrijk over de ontstane situatie? Zo ja, wat is de inhoud van dit contact? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft contact met Duitsland, Tsjechië en Oostenrijk in verschillende EU-overleggen. Verder is er voortdurend bilateraal overleg met onze buurlanden. De situatie aan de grenzen is daarin een vast agendapunt. Daarnaast hebben onze ambassades en consulaten goed contact met de autoriteiten van deze landen om de situatie ter plaatse te monitoren. Verder houdt Nederland op alle mogelijke niveaus vinger aan de pols wat betreft eventuele maatregelen richting Nederland en zal ik – indien de situatie daarom vraagt – contact opnemen met mijn Duitse collega, zoals ik in eerdere situaties ook heb gedaan.
Heeft u zicht op hoeveel Nederlanders er onder de gestrande chauffeurs zijn? Zo nee, hoe gaat u dit inzicht krijgen om zo gestrande Nederlanders bij te staan?
Na navraag bij de sector is het moeilijk een inschatting te geven hoeveel Nederlandse chauffeurs zijn gestrand. Hoofdzakelijk heeft dit te maken met het feit dat de meeste chauffeurs na een grote vertraging vaak alsnog kunnen doorrijden naar Nederland of de plaats van bestemming. Daarnaast kan een bedrijf ook besluiten zijn chauffeurs niet meer naar Slowakije, Tsjechië, Oostenrijk of andere landen te laten rijden vanwege de maatregelen in Duitsland. Cijfers of aantallen vertellen daarom niet het volledige verhaal. Ten slotte hebben Nederlandse transportbedrijven niet alleen maar Nederlandse chauffeurs in dienst. Zij hebben chauffeurs in dienst met nationaliteiten van verschillende EU-lidstaten.
Welke mogelijkheden biedt u op dit moment aan gestrande Nederlanders?
Nederlanders die gestrand zijn in het buitenland kunnen zich 24 uur per dag, 7 dagen per week wenden tot het Contact Center van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of bij de Nederlandse ambassade in het land waar iemand zich op dat moment bevindt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekijkt vervolgens per geval wat voor consulaire hulp mogelijk is.
Kunt u, met het oog op het verkiezingsreces en de ernst en het acute karakter van deze situatie, deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Ja, de antwoorden zijn zo spoedig als mogelijk aan uw Kamer gestuurd.
Het bericht ‘De quota worden duur betaald’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «De quota worden duur betaald»?1
Ja.
Klopt het dat premier Rutte op 21 juni 2017 dreigde de vrijhandelsverdragen tussen de Europese Unie en de Faeröer eilanden te beïnvloeden als de nieuwe visserijwet werd ingevoerd?
Nee, de Minister-President heeft tijdens het gesprek met Minister-President Johannesen van de Faeröer eilanden aangegeven dat het wetsvoorstel, indien aangenomen, van negatieve invloed zou zijn op de Nederlandse economie en heeft daarom verzocht om het voorstel te herzien. MP heeft daarbij de optie genoemd dit op Europees niveau te bespreken.
Indien dit klopt, kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om de premier contact op te laten nemen met de regering van de Faeröer en niet de ministers van Visserij of Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord onder vraag 2. De Minister-President heeft tijdens een gesprek met Eerste Kamerlid en adviseur uit de visserijsector, de heer Van Kesteren, toegezegd contact op te zullen nemen met zijn Faeröerse counterpart. Tijdens het gesprek met Minister-President Johannesen heeft hij aangegeven dat het wetsvoorstel, indien aangenomen, van negatieve invloed zou zijn op de Nederlandse economie. Er is vervolgens voor gekozen om de toenmalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Ploumen niet ook met haar counterpart te laten bellen omdat de Nederlandse zorgen rondom dit wetsvoorstel, na het telefoongesprek van de Minister-President, reeds bekend waren.
Kunt u de verslagen van het contact tussen de Nederlandse regering en de Faeröer over deze kwestie openbaar maken?
Niet van ieder gesprek met de autoriteiten van de Faeröer eilanden is een verslag opgemaakt. Daar waar wel een verslag is opgemaakt, wordt dit niet openbaar gemaakt vanwege de mogelijk nadelige gevolgen voor de bilaterale betrekkingen.
Kunt u toelichten waarom Nederland hier besloot om op eigen houtje contact op te nemen met de regering van de Faeröer en niet op Europees niveau, terwijl het om een Europees vrijhandelsverdrag gaat en ging?
Nederland heeft het Faeröer wetsvoorstel ook op Europees niveau opgebracht. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hebben daartoe contact gelegd met de Europese Commissie. De Europese Commissie is vervolgens autonoom in het al dan niet agenderen en de kwestie is niet geagendeerd voor de jaarlijkse onderhandelingen over de visserijquota of via het tweejaarlijks Joint Comittee waar het EU-Faeröer vrijhandelsakkoord wordt besproken.
Klopt het dat het hierbij in feite maar om de visserijbelangen van één bedrijf ging? Kunt u toelichten waarom deze belangen zo belangrijk waren dat er dit dreigement aan te pas moest komen?
Nee, meerdere Europese visserijondernemingen hebben belangen in de Faeröerse visserij. Voor Nederland had deze aanstaande wijziging in beleid inderdaad met name gevolgen voor een grote speler in de visserijsector. De Nederlandse reserveringen bij het wetsvoorstel, waarbij buitenlandse eigenaren verplicht werden om binnen vier jaar afstand te doen van hun aandelen in Faeröerse visserijbedrijven binnen, zijn in algemene zin bij de Faeröerse overheid opgebracht.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is voor Nederland om zich op een dergelijke wijze te mengen met de democratische processen in een derde land, enkel omdat dit ten goede komt van een enkel Nederlands bedrijf? Zo ja, kunt u toelichten waarom u er dan toch voor heeft gekozen om u op een dergelijke manier in de lokale democratie te mengen?
Zie antwoord onder vraag 6. Meerdere Europese visserijondernemingen hebben belangen in de Faeröerse visserij. De Nederlandse regering heeft onder andere als taak het opkomen voor Nederlandse (economische) belangen in het buitenland. Deze nieuw voorgestelde wetgeving zou mogelijk verregaande negatieve gevolgen hebben voor de Nederlandse visserijsector. De gedane interventies zijn vanuit dat perspectief ondernomen. Tijdens de bilaterale contacten is kenbaar gemaakt dat Nederland zich bewust is van de autonomie van Faeröer op dit gebied en deze respecteert.
Heeft de Nederlandse regering inzake deze kwestie contact gezocht met Denemarken, aangezien deze verantwoordelijkheid draagt voor buitenlandse aangelegenheden en voor de rechtsprekende macht op de eilanden?
Ja, er is ook contact gezocht met Denemarken over deze kwestie, o.a. via de Nederlandse ambassade in Kopenhagen.
Klopt het dat het Nederlandse quotumbezit in de Faeröer eilanden problemen oplevert voor lokale vissers? Kunt u reflecteren op de vraag of dat wenselijk is voor de lokale economie op deze eilanden? Kunt u bovendien reflecteren op de vraag wat dit doet met de banden tussen beide landen en het sentiment dat op de eilanden wordt gevoeld jegens Nederland? Is dit sentiment wenselijk volgens u?
Het is ingewikkeld voor mij om een oordeel te vellen over Nederlands quotumbezit in Faeröer. Ik begrijp dat deze kwestie gevoelig ligt, onder andere vanwege het feit dat de visserijsector op Faeröer een belangrijke sector is. Belangrijk is natuurlijk dat de autonomie van een land wordt gerespecteerd. Maar we moeten de rechten van belanghebbenden niet uit het oog verliezen. Vanwege de wederzijdse interdependentie van Nederland en Faeröer op het vlak van visserij zijn Nederland en Faeröer op elkaar aangewezen. Het is daarbij derhalve belangrijk dat de bilaterale relatie tussen beide landen goed blijft. Mocht visserij een wissel trekken op deze relatie dan is dat een punt van aandacht.
Acht u het wenselijk dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiger (bedrijfs)belangen heeft die aanleiding zijn tot directe interventies in het wetgevingsproces van het land waar hij wordt geacht Nederland te vertegenwoordigen?
U doelt hierbij naar ik aanneem op het ambt van Honorair Consul. Honoraire Consuls zijn onbezoldigde ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij vervullen hun ambt als nevenfunctie en dragen onder andere zorg voor de promotie van economische relaties. Door hun grondige kennis van de lokale omstandigheden en hun brede netwerken vormen zij een belangrijk onderdeel van het postennet. In Faeröer is de visserij de belangrijkste economische sector. Hier zijn ook economische belangen van Nederland mee gemoeid. Bij de aanstelling van de Honoraire Consul was bekend dat hij als zakenman in de visserijsector actief was. Er is toen de afweging gemaakt dat zijn positie en netwerk zeer relevant waren voor de behartiging van de economische belangen van Nederland in Faeröer. Het zijn uitsluitend die belangen, die aanleiding hebben gegeven voor het handelen van de Nederlandse regering in het onderhavige geval.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
Het afzeggen van NVWA-controles door code rood |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om vanwege code rood controles bij slachterijen af te zeggen?1 2
Ja.
Was u op hoogte gesteld van het voornemen van de NVWA om dit besluit te nemen?
Op zondag 14 februari 2021 om 17:30 uur heeft het KNMI code rood afgegeven voor maandag 15 februari. Mijn ministerie is op zondagavond 14 februari en ook de dagen erna door de NVWA geïnformeerd over het besluit.
Is de veronderstelling juist dat in aanloop naar dit besluit geen overleg is gevoerd met de sector? Zo ja, hoe waardeert u dit?
De ingangsmomenten van code rood voor de verschillende provincies vielen grotendeels samen met het moment waarop NVWA-medewerkers op weg zouden zijn naar hun werkzaamheden in onder meer slachthuizen. De aankondiging van deze code rood is voor de NVWA aanleiding geweest om zich te beraden op de gevolgen hiervan ten aanzien van de inzetbaarheid van haar personeel. De NVWA heeft op zondagavond 14 februari rond 22.00 uur het besluit genomen om in verband met de veiligheid van haar medewerkers de dienstverlening voor de slachthuizen op maandagochtend niet op te starten totdat code rood van het KNMI zou zijn opgeheven. De desbetreffende slachthuizen en branchevertegenwoordigers (Nepluvi en COV) zijn hierover geïnformeerd. Voorafgaand aan dit besluit was ook reeds contact gezocht met verschillende bedrijven en vertegenwoordigers van de sector. Inmiddels heeft de NVWA ook met sectorpartijen een overleg gehad naar aanleiding van de besluiten rond code rood om na te gaan of en, zo ja, welke afspraken met het bedrijfsleven nodig zijn over het handelen in extreme (weers)situaties en de onderlinge communicatie daarover.
Over extreme weersomstandigheden wordt ook in het kader van het Nationaal plan diertransporten bij extreme temperaturen twee keer per jaar met relevante sectoren gesproken. Dit plan is tot stand gekomen in 2016 in overleg met de betrokken sectoren en wordt elk jaar met de sectoren geëvalueerd. Dit jaar zal de winterse code rood van februari jl. uiteraard meegenomen worden in de evaluatie. Overigens kent dat Nationaal plan ten aanzien van exportcertificering van levende dieren de bepaling dat deze niet wordt uitgevoerd bij code rood.
Klopt het dat een audit bij een vleesverwerkend bedrijf in het gebied waarvoor code rood gold wel is doorgegaan? Zo ja, hoe is dat te rijmen met het besluit om de controles bij slachterijen af te zeggen?
Het besluit om met code rood niet de weg op te gaan was van kracht voor de medewerkers van de NVWA die plaats- en tijdgebonden werkzaamheden verrichten. Bij andere werkzaamheden, zoals het verrichten van een audit, hebben medewerkers de ruimte om het tijdstip daarvan afhankelijk van de (weers)omstandigheden zelf te bepalen en ook aan te passen.
Waarom zijn controles afgezegd in gebieden waar aan het begin van de morgen nog geen sprake was van ijzel?
Op zondag 14 februari 2021 om 17:30 uur heeft het KNMI code rood afgegeven voor maandag 15 februari. Code rood is afgegeven in drie fases voor de onderscheiden delen van Nederland: vanaf 3.00 uur voor de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland; vanaf 5.00 uur voor de provincies Flevoland, Utrecht, Gelderland, Brabant, Friesland en de Wadden en vanaf 7.00 uur voor de overige provincies. Deze tijden komen overeen met het moment waarop NVWA-medewerkers in verband met hun inzet op bijvoorbeeld slachthuizen onderweg zijn. De aankondiging van deze code rood is voor de NVWA aanleiding geweest om zich te beraden op de gevolgen hiervan ten aanzien van de inzetbaarheid van haar personeel.
De NVWA heeft op zondagavond 14 februari rond 22.00 uur het besluit genomen om in verband met de veiligheid van haar medewerkers de dienstverlening voor de slachthuizen op maandagochtend niet op te starten totdat code rood van het KNMI zou zijn opgeheven. De desbetreffende slachthuizen en branchevertegenwoordigers (Nepluvi en COV) zijn hierover geïnformeerd. Voorafgaand aan dit besluit was ook reeds contact gezocht met verschillende bedrijven en vertegenwoordigers van de sector.
Het is de primaire verantwoordelijkheid van de leiding van de NVWA om zoveel als mogelijk te voorkomen dat medewerkers in hun werkomgeving worden blootgesteld aan onveilige situaties en om bekende risico’s te beheersen. Het genomen besluit in het kader van de afgekondigde code rood vind ik een begrijpelijke vertaling van deze verantwoordelijkheid.
Nadat het KNMI de code rood voor een provincie heeft opgeheven, heeft de NVWA haar medewerkers in die gebieden naar het werk laten gaan.
Hoe waardeert u de berichten dat het besluit van de NVWA betekende dat diertransporten rechtsomkeert moesten maken en dat hierdoor het dierenwelzijn is geschaad?
Ik reken het tot de verantwoordelijkheid van de bedrijven en brancheverenigingen zelf om zich rekenschap te geven van de kwetsbaarheid van dieren in de weersomstandigheden zoals die zich voordeden gedurende de tijd dat code rood van kracht was. Dat extra transportbewegingen bijkomende stress veroorzaken bij de dieren is aannemelijk. Voor de slachterijen geldt dat zij moeten beschikken over de nodige bufferruimte om dieren op te vangen bij onvoorziene omstandigheden.
Zijn in afgelopen jaren bij code rood alle NVWA-controles afgezegd?
Sinds 2010 waarschuwt het KNMI per provincie en in drie kleurcodes. De laatste keer code rood voor heel het land was één week eerder, op zondag 7 februari 2021, en daarvoor op 13 februari 2012 voor gladheid door ijzel of ijsregen in het hele land. De laatste keer code rood op provincieniveau was op 31 december 2019, voor Friesland, Groningen en Drenthe, vanwege dichte mist. De voorgaande afgegeven code rood waren op een zodanig tijdstip en/of omstandigheden dat de NVWA het overgrote deel van de werkzaamheden door heeft kunnen laten gaan.
Wat is de consistente beleidslijn ten aanzien van de inzet van overheidsdiensten en controles bij code rood, in het algemeen en bij de NVWA in het bijzonder?
Goed werkgeverschap vraagt om oog te hebben voor de veiligheid van de medewerkers. Het beleid van de NVWA is dat bij code rood de medewerkers niet op pad gaan. Voor slachterijen en overige inspectie werkzaamheden betekent dit dat de werkzaamheden worden opgeschort bij code rood, omdat het uitgangspunt de veiligheid van de NVWA-medewerkers is. Ook zijn er bij dierentransporten onder dergelijke extreme weersomstandigheden mogelijke ernstige gevolgen voor het dierenwelzijn.
Het is aan de desbetreffende onderdelen van de rijksdienst zelf om in het kader van zorgvuldig werkgeverschap te besluiten over de inzet van medewerkers in dergelijke situaties. Er is geen rijksbreed kader is voor de inzet van overheidsdiensten tijdens code rood van het KNMI.
Hoe waardeert u de besluitvorming en het besluit van de NVWA in het licht van voorgaande?
Het is de primaire verantwoordelijkheid van de leiding van de NVWA om zoveel als mogelijk te voorkomen dat medewerkers in hun werkomgeving worden blootgesteld aan onveilige situaties en om bekende risico’s te beheersen. Het genomen besluit in het kader van de afgekondigde code rood vind ik een begrijpelijke vertaling van deze verantwoordelijkheid.
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat eerst overleg met relevante sectororganisaties wordt gevoerd alvorens ingrijpende besluiten te nemen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Permanente bewoning op vakantieparken. |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Wonen op een vakantiepark? Meeste Veluwse gemeenten willen daar niets van weten»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten met veel vakantieparken sterke bezwaren hebben tegen permanente bewoning op deze parken?
Het is mij bekend dat gemeenten verschillende afwegingen maken aangaande het al dan niet toestaan van permanente bewoning op vakantieparken.
Hebben gemeenten de mogelijkheid vakantieparken om te vormen tot woonwijken?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om de bestemming van een vakantiepark te veranderen in de bestemming «Wonen». Zodoende wordt een vakantiepark omgevormd tot woonwijk.
Deelt u de mening dat een afweging hierin het beste gemaakt kan worden op decentraal niveau, tussen gemeenten en samen met de provincie?
Deze afweging hoort inderdaad thuis op decentraal niveau, waar het beste zicht bestaat op de mogelijke toekomstperspectieven van vakantieparken en de belangen die spelen.
Kunt u uitleggen waarom gemeenten maar beperkt gebruik maken van de mogelijkheid vakantieparken om te vormen tot woonwijken?
Er zijn verschillende bezwaren die gemeenten aanvoeren tegen transformatie van een park. Er kan bijvoorbeeld vanuit een economisch perspectief ingezet worden op behoud van een toeristisch-recreatieve bestemming, of de locatie in het buitengebied en/of in de nabijheid van een natuurgebied leent zich niet voor permanente bewoning.
Bent u ervan op de hoogte dat ondermijning en criminaliteit veel genoemde problemen zijn omtrent permanente bewoning op vakantieparken? Heeft u een plan van aanpak om deze problematiek tegen te gaan? Zo nee, bent u bereid dat op te stellen?
De aanpak van criminaliteit en ondermijning op vakantieparken heeft mijn aandacht. In de Actie-agenda Vakantieparken 2021–20222, die ik recent heb ondertekend, is een aantal acties opgenomen met betrekking tot het tegengaan van ondermijning.
Wat betekent de legalisering van permanente bewoning van recreatiewoningen voor de woningvoorraad?
Bij het legaliseren van permanente bewoning, bijvoorbeeld door transformatie van een park, worden er woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Tegelijkertijd worden, bij legalisering van bestaande permanente bewoning, deze woningen al bewoond. Hoeveel extra woonruimte daarmee vrijkomt, valt niet te zeggen.
Hoeveel bewoners laten een (gezins-)woning elders achter die op de markt komt via permanente bewoning van vakantiewoningen?
Dit is onbekend.
Kunt u aangeven in hoeverre een wet gericht op permanente bewoning een vraag naar woningen in de betreffende omgeving oplost?
In hoeverre het toestaan van permanente bewoning aan de vraag naar woningen in een gebied tegemoetkomt, is afhankelijk van de bewoning van de recreatiewoningen. Wanneer de recreatiewoningen al permanent bewoond worden, zal er de facto geen extra woningaanbod ontstaan. Daar waar een park wordt getransformeerd naar de bestemming »Wonen» en de betreffende recreatiewoningen nog niet permanent worden bewoond, zal er wel sprake zijn van het vrijkomen van extra woningaanbod.
Kunt u uiteenzetten hoeveel mensen, soms in een kwetsbare positie, worden gedwongen om een recreatiewoning te verlaten als gevolg van handhaving door gemeenten?
Ik heb gemeenten opgeroepen om, wanneer zij handhaven, de menselijke maat te betrachten. Daarmee bedoel ik dat bij handhaving op permanente bewoning van recreatiewoningen oog dient te zijn voor de perspectieven op vervolghuisvesting van kwetsbare mensen.
Welke stappen worden gezet door gemeenten, woningcorporaties en zorginstellingen voor mensen zonder woonruimte of met sociale problemen die uit een recreatiewoning moeten vertrekken?
Dit verschilt per gemeente. In veel gevallen worden kwetsbare bewoners door een sociaal wijkteam ondersteund. Het sociaal team kan op verschillende leefgebieden ondersteuning bieden, waaronder in de zoektocht naar vervolghuisvesting. Ook maken gemeenten het in gevallen mogelijk om via een urgentieverklaring in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning.
Kan de bestemmingswinst die ontstaat door wonen op vakantieparken te legaliseren nu op een maatschappelijk verantwoorde manier worden afgeroomd zodat niet een individu daarvan profijt heeft maar de samenleving?
Het is in principe niet mogelijk om bestemmingswinsten af te romen. Gemeenten mogen geen belasting heffen naar winst, vermogen of inkomen. Wel kunnen gemeenten waar mogelijk de kosten verhalen die zij moet maken om vakantieparken geschikt te maken voor permanente bewoning. Dat kan op basis van de regeling voor het verhalen van kosten van de Wet Ruimtelijke Ordening en de regeling voor de baatbelasting.
In het kader van de regiodeal Veluwe wordt onderzocht of deze regelingen een afdoende oplossing bieden voor de financiële problemen die gemeenten ondervinden bij het transformeren van vakantieparken.
Het antwoord op eerdere schriftelijke vragen en de uitzending van Argos ‘Spraakverwarring in de spreekkamer’ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen over het belang van professionele tolken in de zorg?1
Ja.
Kent u de uitzending van Argos d.d. zaterdag 13 februari jl. «Spraakverwarring in de spreekkamer»?2
Ja.
Kunt u aangeven of de «Kwaliteitsnorm tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg», die conform de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) geldt voor de volle breedte van de zorg, bij de verschillende sectoren voldoende bekend is en wordt nageleefd?
Het naleven van beroepsnormen is een verantwoordelijkheid van beroepsverenigingen en zorgverleners. Ik heb geen beeld van in welke mate de beroepsnorm bekend is bij zorgverleners in verschillende sectoren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd geeft aan dat daar waar sectoren veel te maken hebben met anderstaligen, zoals in asielzoekerscentra, de inspectie ziet dat de mogelijkheid van een telefonische professionele tolk goed bekend is en zeer regelmatig wordt ingezet. De inspectie geeft ook aan dat de bekendheid en inzet hiervan in de eerstelijnszorg minder lijken te zijn. De inspectie ontvangt geen signalen over onvoldoende inzet van de (telefonische) tolk.
Wanneer is voorzien dat de doorontwikkeling van deze kwaliteitsnorm, te weten de kwaliteitsstandaard Taalbarrières, gereed is en wordt ingeschreven in het Register van Zorginstituut Nederland? Wanneer is er duidelijkheid of deze kwaliteitsstandaard passend is binnen de (juridische) kaders van het Register? Wat kunt u vanuit uw rol doen om de inschrijving van deze kwaliteitsstandaard te bespoedigen?
Er is nog geen planning bekend voor de ontwikkeling en oplevering van deze kwaliteitsstandaard. Het Zorginstituut gaat op korte termijn met betrokken partijen in gesprek om tot een planning te komen. De duidelijkheid over de vraag of de standaard binnen de reikwijdte van het Register valt, verwacht het Zorginstituut uiterlijk in april te kunnen geven. Het Zorginstituut heeft deze standaard op de werkagenda gezet en zal dus actief betrokken blijven bij de ontwikkeling. Daarnaast is er voor de ontwikkeling geld beschikbaar gesteld door ZonMw. Op deze manier wordt de ontwikkeling van de standaard gestimuleerd.
Kunt u aantonen dat een vergoeding voor taaltolken verdisconteerd is in een generieke opslag op de Diagnose Behandel Combinatie (DBC’s) GGZ? Geldt dit volgens u ook voor andere zorgsectoren dan de GGZ?
De NZa stelt tarieven vast op basis van historisch kostprijsonderzoek. In dit onderzoek worden in principe alle gemaakte kosten, dus ook die voor tolken, meegenomen. Dit geldt ook voor andere sectoren waarvoor de NZa tarieven reguleert.
Is het u bekend dat de genoemde oplossing (waarbij zorgaanbieders die meer kosten maken voor tolken dan in de reguliere tarieven is meegenomen, maatwerkafspraken moeten maken met de zorgverzekeraar) niet passend is voor kleinere zorgaanbieders? En dat daardoor mensen worden beperkt in de keuze voor een zorgaanbieder en onnodige verwijzing naar specialistische zorgaanbieders plaatsvindt?
Nee, dit is mij niet bekend. De NZa geeft aan dat de huidige bekostiging ruimte biedt om afspraken te maken over de financiering van tolkenkosten. Hierover moet het gesprek worden gevoerd tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Als blijkt dat de bestaande regelgeving toch onvoldoende ruimte biedt om deze afspraken te maken, dan kunnen partijen dat melden bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Zij bezien dan of er wijzigingen in de regelgeving nodig zijn. Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen reeds heb aangegeven, zal de NZa de huidige bekostiging van de tolk voor anderstaligen in de ggz evalueren.
Bent u bereid om met het Zorginstituut en de Nederlandse Zorgautoriteit in gesprek te gaan over de genoemde knelpunten? Zo nee, op welke wijze bent u dan bereid ervoor zorgen dat deze knelpunten worden opgelost?
Ja, ik ga met het Zorginstituut en de NZa in gesprek over de inzet en financiering van tolken in de zorg om te inventariseren of in de huidige regelgeving knelpunten bestaan die het financieren van noodzakelijke tolkeninzet bemoeilijken. Ik zal hierbij waar nodig ook zorgverzekeraars en beroepsverenigingen betrekken.
De telefonische bereikbaarheid in Overijssel. |
|
Hilde Palland (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat in heel Nederland, dus ook in de buitengebieden, de internetdekking en telefonische bereikbaarheid optimaal dienen te zijn?
Ja. In de Nota Mobiele Communicatie is dit ook benoemd, evenals de uitdagingen bij het realiseren van mobiele netwerkdekking.1
Herinnert u nog dat de leden van de CDA-fractie in het algemeen overleg Telecommunicatie (11 juni 2020), het verslag van het algemeen overleg Telecommunicatie (29 oktober 2020) en in schriftelijke Kamervragen (15 oktober 2020)1 aandacht hebben gevraagd voor de telefonische bereikbaarheid in Overijssel, in het bijzonder in en om de dorpen Vilsteren en Hoge Hexel?
Ja.
Wat is de stand van zaken omtrent de plaatsing van een opstelpunt met mast bij Hoge Hexel door KPN, waarvan u op vraag negen van voornoemde Kamervragen antwoordde dat hiervoor een vergunning is afgegeven en dat dit opstelpunt «naar verwachting ergens in de komende maanden zal worden geplaatst»?
Ik heb van KPN begrepen dat zij voornemens is om aan het einde van het tweede kwartaal van dit jaar het opstelpunt realiseren.
Wat is de stand van zaken omtrent de situatie en ontwikkelingen in Vilsteren, waarvan u in antwoord op vraag negen van voornoemde Kamervragen aangaf dat u nog in afwachting was van respons van de gemeente Ommen?
Ik heb over de situatie in Vilsteren contact gehad met zowel mobiele netwerkaanbieders als de gemeente Ommen. Er wordt (h)erkend dat de dekking in Vilsteren niet optimaal is. Mogelijke oorzaken hiervan zijn het licht glooiende terrein rond Vilsteren en de aanwezige bebossing. Ik heb in mijn contact met de gemeente Ommen gewezen op de handleiding van Agentschap Telecom.3 Die is onder meer bedoeld om gemeenten handvatten te geven bij het verbeteren van mobiele netwerkdekking. Ik heb begrepen dat de gemeente Ommen met mobiele netwerkaanbieders een plaatsingsplangesprek heeft gevoerd zoals ook wordt genoemd in voornoemde handleiding van Agentschap Telecom en het Antenneconvenant.4 Het verbeteren van de dekking heeft de aandacht van mobiele operators. De plannen zijn vooralsnog echter niet zo concreet als met betrekking tot Hoge Hexel.
Plannen voor legalisering door provincies van twee illegale megastallen van varkensindustrieel Straathof |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Is het u bekend dat op dit moment twee provincies, te weten Noord-Brabant en Flevoland, twee illegaal in bedrijf zijnde megastallen met in totaal circa 35.000 varkens van de beruchte varkensindustrieel Straathof (Sebava B.V.) aan het legaliseren zijn, door de ontbrekende vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) alsnog te verlenen?1 2 3 4
Ik weet dat er bij de provincie Noord-Brabant van deze ondernemer een aanvraag in behandeling is voor een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Er is op 5 januari jl. een bewilligend ontwerpbesluit door het bevoegd gezag gepubliceerd. Het bedrijf in Flevoland heeft een melding gedaan onder de werking van het PAS. Op legalisering van deze situatie is uitzicht in het kader van de vergunningverlening aan de zogenoemde PAS-melders, waar provincies en Rijk samen aan werken (Kamerstuk 35 334, nr. 25).
Hoe beoordeelt u deze legalisering van de varkenshouderijen in de gemeenten Someren (Noord-Brabant) en Noordoostpolder (Flevoland), in het licht van de regelingen die door u zijn opgetuigd om (varkens)bedrijven juist op te kopen om de stikstofcrisis, maar ook stank van varkenshouderijen aan te pakken?5 6
Een veehouder die door wil gaan en die niet deelneemt aan een regeling voor de beëindiging of opkoop van veehouderij, en zijn bedrijf aan wil passen of uitbreiden, kan dat binnen de geldende juridische kaders doen. Ten aanzien van PAS-melders hebben Rijk en bevoegd gezagen geoordeeld dat ze een verantwoordelijkheid hebben om in een Wnb-vergunning te voorzien.
De regelingen voor de beëindiging of opkoop van veehouderijen werken op basis van vrijwilligheid, de keuze om hieraan deel te nemen is aan de betrokken veehouder. Als een veehouder deelneemt aan een dergelijke regeling dan is hij of zij gebonden aan de subsidievoorwaarden van de betreffende regeling. De subsidieregeling sanering varkenshouderijen, die gericht is op het terugdringen van geurhinder, is inmiddels gesloten voor deelname.
Is het juridisch mogelijk dat varkenshouder Straathof zich -na mogelijke legalisering- voor deze twee locaties inschrijft voor een beëindigingsregeling?
Voorzien is in een Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) die openstaat voor subsidieaanvragen door melkvee-, pluimvee- en varkenshouders in heel Nederland. Iedere aanvraag zal daarbij getoetst worden op de subsidievoorwaarden.
Kunt u uiteenzetten waar de provincies de benodigde stikstofruimte vandaan gaan halen voor deze twee legaliseringen, van respectievelijk circa 15.000 varkens in Flevoland en 20.000 in Noord-Brabant?
Als er bij een aanvraag voor een Wnb-vergunning mitigerende maatregelen genomen moeten worden om negatieve effecten op Natura 2000-gebieden te voorkomen moet de aanvrager deze in principe zelf verzorgen. Ten aanzien van PAS-melders hebben Rijk en bevoegde gezagen geoordeeld dat zij een verantwoordelijkheid hebben om de betrokken activiteiten te vergunnen. Voor zover er mitigerende maatregelen nodig zijn om PAS-melders een vergunning te kunnen verstrekken komt de ruimte daarvoor uit bronmaatregelen die door het Rijk uitgevoerd of bekostigd worden.
Erkent u dat het legaliseren van deze twee megastallen met ruimte voor in totaal 35.000 varkens betekent dat op andere plekken flinke extra maatregelen moeten worden genomen om stikstofuitstoot te reduceren?
Allereerst moet bepaald worden of er mitigerende maatregelen nodig zijn om een vergunning te verstrekken. De nog te mitigeren stikstofdepositie van een activiteit op stikstofgevoelige habitat in een Natura 2000-gebied hangt af van een groot aantal factoren, zoals onder andere het aantal dieren, het gebruikte staltype en de afstand tot het Natura 2000-gebied.
Er zijn hier emissiebeperkende stalsystemen gebruikt en er is afstand tot het meest nabije Natura 2000-gebied. Voor zover ik nu kan overzien is hier geen sprake van piekbelasters.
Deelt u, in het licht van de stikstofcrisis, de mening dat het, naast het uitkopen van veehouderijen, (kosten)efficiënter is om illegale veehouderijen als overheid niet te legaliseren? Zo ja, bent u bereid het beleid hierop aan te passen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Door de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 viel de juridische basis weg onder het doen van meldingen op basis van het PAS. Daardoor ontbreekt het de melders sinds die tijd aan de toestemming voor hun activiteit, voor zover het gaat om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Omdat deze ondernemers binnen de bestaande juridische kaders hebben gehandeld, is al snel na de uitspraak besloten dat de overheid als verantwoordelijke voor het PAS zou zorgen voor een nieuwe juridische toestemming voor de betrokken activiteiten. Hier werken mijn ministerie en de provincies momenteel aan. Verder kan een ondernemer natuurlijk zelf een vergunning aanvragen, op basis van de bestaande juridische kaders.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het onverteerbaar vinden dat de industriële varkenshouder Straathof, die in Duitsland een beroepsverbod opgelegd heeft gekregen vanwege ernstige dierenmishandeling en die ook in Nederland herhaaldelijk ernstige dierenwelzijnsovertredingen heeft begaan, milieuvergunningen heeft overtreden en significant meer dieren heeft gehouden dan volgens vergunningen was toegestaan, van de Nederlandse centrale en decentrale overheden alle medewerking lijkt te krijgen om zijn imperium in Nederland verder uit te breiden? Zo ja, hoe legt u dit uit? . Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bedrijven van de omstreden varkenshouder Straathof gecontroleerd in de afgelopen vijf jaar, waren deze controles onaangekondigd en wat waren hierbij de bevindingen en welke maatregelen zijn hierbij opgelegd?
Een beroepsverbod dat een ondernemer in een ander land is opgelegd, kan op zichzelf geen grond zijn voor het weigeren van een Wnb-vergunning die door deze ondernemer is aangevraagd of voor het behandelen van een PAS-melding. Evenmin kan het gestelde onbehoorlijke gedrag van de ondernemer jegens dieren in de beoordeling van de aanvraag van een Wnb-vergunning worden betrokken, aangezien dit aspect niet valt binnen het toetsingskader voor de beoordeling van deze aanvragen.
Het is aan het bevoegd gezag om, binnen de kaders van het toepasselijke recht, de Wnb-vergunning al dan niet af te geven. De procedure van aanvraag en afgifte van een Wnb-vergunning is omkleed met de waarborgen die de Algemene wet bestuursrecht biedt, onder meer wat betreft de bekendmaking van het besluit en de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Een houder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen. Indien er sprake is van overtredingen zal de overheid optreden door middel van bestuursrechtelijke handhaving, gericht op herstel, of strafrechtelijke handhaving.
Zijn de naar schatting 400.000 biggen per jaar die worden gefokt en geboren bij de verschillende bedrijven van Straathof in Nederland bestemd voor de export of voor de Nederlandse markt?
In eerder beantwoorde vragen van uw Kamer over deze varkenshouder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2490) is inzicht gegeven in het aantal NVWA-inspecties van Nederlandse vestigingen van deze houder, en de opgelegde sancties naar aanleiding van deze inspecties. In deze antwoorden is aangegeven dat de NVWA in de periode 2007–2018 de Nederlandse vestigingen van deze eigenaar 22 keer heeft gecontroleerd. In enkele gevallen was sprake van ernstige overtredingen, soms met ernstig verminderd dierenwelzijn tot gevolg. Tegen de geconstateerde overtredingen is bestuursrechtelijk en strafrechtelijk opgetreden. Bij her-controles bleken de geconstateerde tekortkomingen te zijn hersteld en was er geen sprake meer van overtredingen.
De laatste keer dat de NVWA een inspectie op het onderwerp dierenwelzijn bij een bedrijf van deze varkenshouder heeft uitgevoerd was in 2020. Hierbij is één overtreding geconstateerd. Daarvoor is een rapport van bevinding opgemaakt. Op basis van een rapport van bevinding kan de NVWA een bestuurlijke boete opleggen.
Is het mogelijk dat deze biggen worden «afgemest» bij varkenshouderijen van Straathof in Hongarije?
Iedere varkenshouder heeft een vrije keuze over de manier waarop deze zijn varkens afzet. Daarbij heeft deze ook de mogelijkheid om de dieren naar het buitenland te transporteren. Een houder hoeft niet van te voren te bepalen of dieren in Nederland blijven of in een ander land. Het staat de varkenshouder vrij om hier per geval zijn eigen keuzes in te maken.
Het vervoer van varkens naar andere lidstaten moet voldoen aan de Europese regels voor diergezondheid en dierenwelzijn. Veehouders geven in het kader van die regels informatie over de transportbewegingen van hun dieren door aan de NVWA en RVO.nl. Gegevens over de bestemming van varkens van specifieke varkenshouderijen zijn bedrijfsgegevens waarover ik geen mededeling kan doen aan uw Kamer.
Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze u het legaliseren van de twee illegale varkensbedrijven van Straathof (Sebava) door de provincies Noord-Brabant en Flevoland tegen kunt houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat zijn ondernemerskeuzes en iedere varkenshouderij heeft de mogelijkheid om dieren naar andere landen te transporteren. Deze ondernemer heeft dus ook de mogelijkheid om zijn biggen naar andere locaties in het buitenland te vervoeren, zolang wordt voldaan aan de regels uit de Europese transportverordening. Voor lange transporten gelden in de transportverordening aanvullende regels. Een export wordt alleen door de NVWA gecertificeerd indien aan alle voorwaarden (relevante handels-, diergezondheids- en dierenwelzijnsvoorwaarden) wordt voldaan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ik ben van mening dat vergunningaanvragen en de behandeling van PAS-melder binnen de geldende juridische kaders en bestuurlijke afspraken behandeld moeten worden. Bij de behandeling van PAS-meldingen maakt onder andere een verificatie van de gedane melding deel uit van de procedure. Ik heb geen aanwijzingen dat dit in deze gevallen niet gebeurt.
Tekortkomingen bij het Instituut Sportrechtspraak |
|
Antje Diertens (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten in onder meer Trouw en het Noordhollands Dagblad, waaruit blijkt dat sprake is van tekortkomingen bij het Instituut Sportrechtspraak (ISR)?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat het ISR heeft besloten de zaken van een aantal oud-turnsters stil te leggen, omdat gespreksverslagen incompleet of bevooroordeeld zijn? Wat betekent dit voor de voortgang van de zaken van deze turnsters? Betekent dit dat uw antwoorden van 11 januari jl. op onze schriftelijke vragen over de doorlooptijd achterhaald zijn?3
Het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) is een onafhankelijke organisatie. Zij maken eigen afwegingen in het belang van de lopende zaken. Het ISR laat klachten over een aantal gespreksverslagen extern onderzoeken. Deze zaken zijn echter niet stilgelegd, de onderzoeken lopen onverminderd door. Met het ISR vind ik het belangrijk dat een zaak zorgvuldig wordt afgehandeld en daar is om verschillende redenen soms meer tijd voor nodig. Zie ook antwoord 3.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat oud-turnsters nog langer moeten wachten op inhoudelijke behandeling van hun zaak en dit ook emotionele schade kan veroorzaken? Zo ja, wat gaat u doen om forse vertraging te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat het voor de oud-turnsters moeilijk is dat zij langer moeten wachten op de inhoudelijke behandeling van hun zaak. Omdat het zo emotioneel belastend kan zijn en deze oud-turnsters al zoveel hebben meegemaakt, vind ik een zorgvuldige en objectieve afhandeling van zaken essentieel. De doorlooptijd van een tuchtrechtelijk onderzoek is gemiddeld 2–3 maanden. Onderzoeken in het turnen zijn nog gaande en over de exacte doorlooptijd van de gehele procedure (inclusief tuchtrechtelijke behandeling en eventuele beroepszaken) is nu nog niets te zeggen. De gemiddelde doorlooptijd is erg afhankelijk van de bevindingen uit het (voor)onderzoek, reglementaire (verweer)termijnen en de bevindingen van de tuchtcommissies. Daarnaast kunnen soms bepaalde omstandigheden ervoor zorgen dat een tuchtrechtelijke procedure langer duurt, bijvoorbeeld bij een beroep of een strafrechtelijk onderzoek.
Is de veiligheid van melders voldoende geborgd? Bent u het eens dat melders de garantie moeten hebben dat zij vertrouwelijk hun verhaal moeten kunnen doen en dat het zeer onwenselijk is dat tijdens het lopende proces vermeende dader(s) contact opnemen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de veiligheid wordt gewaarborgd?4
Ja, iedereen kan veilig een tuchtrechtelijke melding maken. Ik heb geen signalen ontvangen en ook geen reden om aan te nemen dat de veiligheid en vertrouwelijkheid van melders in het geding is. Het is wel zo dat, net zoals in de reguliere rechtspraak, in een (tucht)rechtelijk proces er altijd sprake is van «hoor en wederhoor». Een beschuldigde heeft het recht zich te kunnen verdedigen en weet daarom wie de beschuldiging uit.
Hoeveel extra capaciteit is nodig om het ISR zowel kwantitatief als kwalitatief voldoende te versterken?
Vanwege de belangrijke functie die het ISR vervult ben ik met hen in gesprek over de benodigde aanvullende financiële steun om het ISR verder te versterken en te professionaliseren. Ik heb daarom aan het ISR gevraagd om een inschatting te maken over de extra benodigde capaciteit in 2021. Daarnaast ben ik voornemens om het voorgenomen subsidiebedrag voor 2022 ook voor het lopende jaar 2021 te financieren. Daarmee kan het ISR op korte termijn een professionaliseringslag in gang zetten. Zie ook antwoord 7.
Bent u bereid om de extra subsidie die het ISR in 2022 krijgt naar voren te halen, zodat op korte termijn een kwaliteitsslag gemaakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kunt u aanvullend doen om de kwaliteit van de rechtspraak van het ISR te verbeteren? Welke stappen bent u op dit moment bereid te zetten?
Boven alles betreft het hier onafhankelijk tuchtrechtspraak en ga ik niet over de kwaliteit en de inhoud van een tuchtrechtelijke uitspraak. Desalniettemin ben ik met het ISR in gesprek over het aanstellen van een kwartiermaker om de professionaliseringsslag te leiden. Dan gaat het om zaken in gang zetten als: uitbreiding van onderzoekers en personele ondersteuning, een zelfstandig kantoor en -faciliteiten, meer trainingen en een nieuw casemanagementsysteem dat is ingericht op het huidige en toekomstige volume in casuïstiek. Daarnaast hecht ik belang aan het verbeteren van de communicatie over en tijdens het proces naar (potentiële) melders.
Begrijpt u, mede in het licht van de artikelen, dat sommige sporters liever niet naar het ISR stappen, omdat er zorgen zijn over de onafhankelijkheid van het ISR en de capaciteit die er is om gedegen onderzoek te doen? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat mensen het vertrouwen krijgen in een goede behandeling en afwikkeling van hun zaak?
Door de toegenomen meldingen ben ik mij ervan bewust dat het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) onder grote druk staat. Desondanks heeft het ISR mij ervan verzekerd dat er nog steeds voldoende capaciteit is om alle meldingen op te pakken en gedegen onderzoek te doen. Daarnaast ben ik met het ISR in gesprek over het verhogen van de capaciteit om voorbereid te zijn op de toekomst. Ik betreur de negatieve berichten in de media. Deze berichten doen echter niets af van de onafhankelijke positie die het ISR heeft. Ik heb er vertrouwen in dat het ISR de zaken professioneel en zorgvuldig afhandelt.
Welke andere mogelijkheden zijn er voor sporters als ze met hun klacht niet bij het ISR terecht kunnen of willen?
Er zijn twee mogelijkheden voor het aangaan van tuchtrechtelijk proces, afhankelijk of de sportbond is aangesloten bij het ISR. Wanneer een sportbond niet is aangesloten bij het ISR dan kan een tuchtrechtelijk proces bij de sportbond zelf worden doorlopen. Indien de sportbond wel is aangesloten bij het ISR dan vindt dit via het ISR plaats.
Bij klachten over de procedure kan contact opgenomen worden met het ISR of de betreffende sportbond. Zo heeft het ISR onlangs klachten over een aantal gespreksverslagen extern laten onderzoeken. Een formele klachtenprocedure bij het ISR is in ontwikkeling, waarbij rekening wordt gehouden met het extern of onafhankelijk beoordelen van een klacht. Daarnaast is het een mogelijkheid om een civielrechtelijke procedure te starten.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Westerveld c.s.?5 Kunt u concreet uiteenzetten hoe hier gevolg aan is gegeven? Heeft u al een beeld van de behoeftes van turners? Zijn er gesprekken gevoerd met de oud-turnsters?
Ik ben met de KNGU in gesprek over de motie Westerveld en de benodigde opvolging aan het grensoverschrijdende gedrag dat heeft plaatsgevonden in het turnen. De uitkomsten van het onderzoek, welke rond april worden verwacht, zullen hierin leidend zijn. Vervolgens zal ik samen met de sport kijken naar wat er extra nodig is als het gaat om de hulp en ondersteuning aan (oud-) turnsters.
Welk hulpaanbod is opgezet voor de turnsters die te maken hebben gehad met fysieke en psychische mishandeling en vernedering? Deelt u de mening dat hier specialistische kennis voor voorhanden moet zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Wordt er gewerkt aan een schaderegeling voor de (oud-)turnsters? Zo ja, hoe komt deze eruit te zien?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat de Belastingdienst weer op zijn kop werd gezet |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat «de Belastingdienst weer op zijn kop werd gezet»?1
Wij zijn bekend met dit bericht.
Waarom heeft u als Minister van Financiën in januari 2020 besloten om «hard in te grijpen en de Belastingdienst opnieuw op zijn kop te zetten»?
Het kabinet heeft besloten om Douane en Toeslagen zelfstandig te positioneren naast de Belastingdienst. De organisaties Douane, Toeslagen en Belastingdienst hebben eigen taken, eigen doelgroepen en eigen opgaves. Voorheen lagen deze taken allemaal binnen één Belastingdienst. Om deze reden heeft het kabinet ertoe besloten de span of control van de Belastingdienst te verkleinen zodat signalen van de werkvloer eerder bij de ambtelijke top terecht komen, en de bestuurlijke focus op de eigen opgaven te versterken. Zo kon de Douane zich richten op de gevolgen van de Brexit, Toeslagen op de hersteloperatie voor de gedupeerde ouders, en de Belastingdienst kon de onverminderde aandacht richten op het uitvoeren van Coronamaatregelen voor bedrijven. Verder werken de organisaties een eigen visie op dienstverlening uit die past bij de doelgroepen die zij bedienen. Wij begrijpen dat dit op de korte termijn tot onrust en onduidelijkheid kan leiden binnen de organisaties. Tegelijk zijn er ook signalen van medewerkers binnen de organisaties die graag mee willen denken over hoe zij hun organisatievorm kunnen geven. Daarom geven we dit traject zoveel mogelijk met de inspraak van medewerkers vorm.
Op basis van welke informatie, memo’s en adviezen heeft u besloten om de Belastingdienst op te knippen?
De gedachte dat de Belastingdienst een te omvangrijke organisatie is geworden is niet nieuw. In 2017 onderzochten Borstlap en Joustra de vertrekregeling van de Belastingdienst en publiceerden het rapport «Commissie Onderzoek Belastingdienst». Hier spraken zij van een «span of control» vraagstuk vanwege de omvang van de Belastingdienst en vroegen zij aandacht voor een meer zelfstandige positie van de Douane om de span of control te verkleinen. Er is door de Belastingdienst onverminderd hard gewerkt om de bestaande problematiek op te lossen. Helaas zijn de problemen hardnekkig gebleken mede gelet op de omvang en complexiteit van de Belastingdienst. Daarom heeft het kabinet begin 2020 besloten in te zetten op het versterken van de besturing van de Belastingdienst om de problematiek het hoofd te kunnen bieden. De tussentijdse bevindingen van het rapport van ABD TOPConsult «Tussenbalans onderzoek structuur en besturing Belastingdienst» is hier behulpzaam in geweest.
Kunt u deze informatie, memo’s, adviezen en andere relevante documenten uiterlijk 22 februari a.s. naar de Kamer sturen?
Op 20 januari 2020 is aan uw Kamer het rapport van ABDTOPConsult «Tussenbalans Onderzoek Structuur en Besturing Belastingdienst» aangeboden.2 Het eerdergenoemde rapport van de Commissie Onderzoek Belastingdienst is destijds ook met uw Kamer gedeeld. Ook is uw Kamer op 11 januari 2020 een brief gestuurd met daarin de beweegredenen van het kabinet om over te gaan tot dit besluit.
Waarom heeft u niet vastgehouden aan de inzet op beheerst vernieuwen en het advies om de Belastingdienst stabiel te houden, in rustiger vaarwater te brengen en te laten herstellen niet omarmd?
Er is hard gewerkt aan oplossingen voor de complexe en omvangrijke problematiek op het gebied van bijvoorbeeld ICT en managementinformatie. De ingezette verbetertrajecten vinden daarom onverminderd doorgang. Juist door het verkleinen van de span of control (de flessenhals) van de DG Belastingdienst is er meer bestuurlijke aandacht en focus op de verbeteropgave voor de Belastingdienst. Door het zelfstandig positioneren van Toeslagen en Douane naast de Belastingdienst kan er gelijktijdig aan de eigen specifieke opgaven van deze organisaties gewerkt worden.
In hoeverre en op welke wijze heeft u werknemers van de Belastingdienst betrokken bij uw besluit om de Belastingdienst op te knippen?
Het is voor de medewerkers van de Belastingdienst van groot belang dat er een open en veilig klimaat wordt gecreëerd waar hun expertise gewaardeerd en gebruikt wordt. In 2020 is met de komst van twee Staatssecretarissen en drie directeuren-generaal de politieke en bestuurlijke versterking vormgegeven. De ontvlechting wordt georganiseerd via het programma Continuïteit en Ontvlechting met daarbinnen een stuurgroep en een groot aantal inhoudelijke werkgroepen die zich buigen over verschillende inhoudelijke thema’s. In deze werkgroepen nemen meer dan 200 medewerkers op verschillende niveaus vanuit hun professie en ervaring deel. Zowel het kerndepartement als de organisatieonderdelen Belastingdienst, Toeslagen, en Douane zijn in deze werkgroepen vertegenwoordigd. De komende tijd zullen verdere keuzes gemaakt worden in het daadwerkelijke ontvlechten en vormgeven van de organisaties, waarbij wij medewerkers nadrukkelijk mee laten werken en denken. Zij weten immers het beste welke cultuur en werkwijze bij hun organisatie past.
Welke reacties en signalen heeft u van medewerkers van de Belastingdienst ontvangen sinds uw aankondiging in januari 2020 om de Belastingdienst te ontvlechten?
Medewerkers reageren zeer divers mede afhankelijk van de organisatie en hun plek hierin. Deze variëren van «fijn dat we ontvlechten en goed dat we meer kunnen focussen op onze kerntaak» tot «ontvlechting heeft geen meerwaarde we kunnen beter een grote organisatie blijven». We nemen beide signalen serieus en blijven met medewerkers in gesprek over hoe we de ontvlechting zo goed mogelijk vorm kunnen geven zodat er een veilig en prettig werkklimaat ontstaat. In het kader van de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» is aangekondigd dat de Belastingdienst jaarlijks een stand van de uitvoering zal uitbrengen en daarmee dit jaar een start maakt. In deze stand van de uitvoering wordt uitgebreid ingegaan over signalen van medewerkers inclusief signalen over de ontvlechting.
Hoe kijkt u nu terug op de aankondiging om de Belastingdienst te ontvlechten?
De opgaven waar de organisaties voor staan sterken ons in de overtuiging dat het kabinet een juist besluit heeft genomen. De hersteloperatie en het opvolgen van de aanbevelingen in het rapport «Ongekend onrecht» verdienen onverdeelde bestuurlijke aandacht. Door de ontvlechting is deze focus mogelijk terwijl de focus op de Brexit en aanpakken van de problematiek van de Belastingdienst daar niet onder lijdt. Het is van groot belang dat we zorgvuldig te werk gaan in de ontvlechting, en medewerkers bij elke stap betrekken waarbij we steeds het doel de verbetering van de dienstverlening aan burgers en bedrijven in het oog houden.
Wanneer stuurt u de in januari 2020 verzochte haalbaarheidstoets op de voorgenomen ontvlechting, conform motie Bruins c.s.2, naar de Kamer?
In de Kamerbrief Continuïteit en Ontvlechting kondigen wij aan in het tweede kwartaal van dit jaar te beginnen met haalbaarheidstoetsen voor in ieder geval de organisatieonderdelen IV, KI&S en CAP. Wij kiezen voor deze gerichte aanpak waarbij wij voor elk specifiek onderdeel bekijken of, en zo ja waar, ontvlechten toegevoegde waarde heeft voor burgers en bedrijven, de medewerkers en de wendbaarheid van de organisaties.
Deelt u dat het goed is om deze haalbaarheidstoets naar de Kamer te sturen voordat de ontvlechting wordt ingezet?
Uitgangspunt is dat we ontvlechten daar waar dit meerwaarde heeft voor burgers en bedrijven, en voor de medewerkers van de organisatie. Om hier goed zicht op de krijgen zijn haalbaarheidstoetsen of impactanalyses nodig. Zodra de haalbaarheidstoetsen voor de verschillende organisatieonderdelen zijn afgerond, zullen wij deze aan de Kamer toesturen.
Kunt u alle informatie, memo’s, adviezen en andere relevante documenten die ten grondslag liggen aan de haalbaarheidstoets naar de Kamer sturen?
Wanneer de haalbaarheidstoetsen zijn uitgevoerd zullen wij uw Kamer over de resultaten van deze toetsen informeren en de toetsen aan de Kamer toesturen.
Wat is volgens u het verschil tussen een ontvlechting en een reorganisatie?
De hoofdstructuur van het ministerie is in 2020 aangepast door twee nieuwe directoraten-generaal toe te voegen, het directoraat-generaal Douane en het directoraat-generaal Toeslagen. Over deze wijziging van de organisatie heeft de departementale ondernemingsraad advies uitgebracht. Er is noch sprake van formatieve krimp noch van boventalligheid. De rechtpositie van medewerkers is met de ontvlechting niet gewijzigd.
Wat vindt u van het bericht dat er geen sprake is van samenwerking tussen het kerndepartement en de Belastingdienst?
Om het traject van de ontvlechting vorm te geven is er een programmateam en een stuurgroep ingesteld. In beide gremia zijn zowel het kerndepartement, Douane, Toeslagen en de Belastingdienst vertegenwoordigd. Besluiten vinden daarmee in gezamenlijkheid plaats. Tussen Toeslagen, Douane en de Belastingdienst zijn samenwerkingsafspraken opgesteld om de continuïteit van de uitvoering te borgen.
Waarom maakte u bij het verhoor van de Parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag zo duidelijk onderscheid tussen het kerndepartement en de Belastingdienst?
De Minister maakte in zijn verhoor het onderscheid tussen het kerndepartement en de Belastingdienst om helderheid te scheppen in ieders rol. Hij heeft hierbij onder meer het volgende gezegd:
Het onderscheid tussen beleid en uitvoering is een werkwijze die binnen alle departementen wordt gemaakt. Dit vindt haar oorsprong in de Regeling agentschappen waarin de eigenaar (SG), opdrachtgever (beleidsdirectie) en de opdrachtnemer (uitvoeringsorganisaties) elk hun eigen rol en verantwoordelijkheid hebben. Het kerndepartement formuleert de opdracht voor de uitvoeringsorganisatie, terwijl de eigenaar de lange termijn sturing en continuïteit bewaakt. Door verantwoordelijkheden duidelijk te beleggen en verschillende rollen te onderscheiden is de versturing versterkt, zo oordeelt ook de Algemene Rekenkamer in haar Verantwoordingsonderzoek 2019.
Wat is als Minister van Financiën uw formele verantwoordelijkheid ten aanzien van de Belastingdienst?
Staatssecretarissen hebben een eigenstandige politieke verantwoordelijkheid voor de onderwerpen die binnen hun portefeuille vallen. Dit geldt ook voor de verantwoordelijkheid ten aanzien van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane. Hierbij leggen de verantwoordelijk Staatssecretarissen zelf over deze beleidsterreinen verantwoording af aan de Tweede en Eerste Kamer. Tevens kunnen zij ook zelf naar de ministerraad komen op het moment dat er een dossier speelt dat raakt aan deze portefeuilles. Deze eigenstandige politieke verantwoordelijkheid valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister, in lijn met hoe deze verhouding is vastgelegd in artikel 46 van de Grondwet: «Een Staatssecretaris treedt in de gevallen waarin de Minister het nodig acht en met inachtneming van diens aanwijzingen, in zijn plaats als Minister op. De Staatssecretaris is uit dien hoofde verantwoordelijk, onverminderd de verantwoordelijkheid van de Minister.»
Kunt u bevestigen dat de Belastingdienst onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën valt en u als Minister van Financiën eindverantwoordelijk bent voor het ministerie?
Zie antwoord op vraag 15.
Welke reacties en signalen heeft u van medewerkers van de Belastingdienst ontvangen op het feit dat u zo stellig afstand heeft genomen van de Belastingdienst?
Wij hebben gesproken met de groepsondernemingsraad Belastingdienst, OR Douane en OR Toeslagen. Gezamenlijk is het de opdracht de organisaties en medewerkers beter op de kaart te krijgen en signalen van de werkvloer beter te laten doorklinken. De ambtelijke leiding is daarnaast actief in gesprek met de medewerkers, en benadrukken in communicatie uitingen bewust ook de goede resultaten van de Belastingdienst. Dit alles biedt een basis om verder met elkaar vanuit vertrouwen te bouwen aan «de beste Belastingdienst voor Nederland».
Herkent u het beeld dat het mediaperspectief de strategie heeft bepaald? Zo nee, waarom niet?
Dit beeld herkennen wij niet. Het besluit tot ontvlechting is gebaseerd op meerdere rapporten, en de uitwerking vindt stapsgewijs plaats met zorgvuldige besluitvorming door een Stuurgroep en organisatiebreed programmateam.
Kunt u reageren op het bericht dat signalen van de Belastingdienst actief uit de communicatie met de buitenwereld en de Tweede Kamer wordt gefilterd?
In zowel het rapport Ongekend onrecht van de Parlementaire Onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag als in de kabinetsreactie op dat rapport, is uitgebreid stilgestaan bij het feit dat signalen van medewerkers, burgers, bedrijven, rechtspraak, de advocatuur en hun vertegenwoordigers onvoldoende terecht zijn gekomen bij de top van Belastingdienst en Toeslagen, beleid en politiek. Het kabinet heeft maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat signalen wel terecht komen bij top, beleid en politiek en ook dat verbeteringen worden doorgevoerd op basis van die signalen. Zo zal er jaarlijks een stand van de uitvoering uitgebracht worden door de Belastingdienst en Toeslagen en jaarlijks een staat van de uitvoering door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als het gaat om de problematiek waar de uitvoering mee kampt. Nog dit jaar wordt gestart met de totstandkoming van deze producten. Deze documenten zullen ook aangeboden worden aan uw Kamer.
Herkent u de conclusie dat cultuurverandering op Financiën wordt beperkt tot de Belastingdienst? Bent u van plan om dit te verbreden?
Sinds begin vorig jaar wordt intensief door het gehele ministerie, inclusief de Belastingdienst, Toeslagen en Douane, gezamenlijk gewerkt aan de richting en opgaves. Zo spreekt de ambtelijke leiding met grote regelmaat over de richting en koers van het ministerie en de onderlinge samenwerking en cultuur. Met deze initiatieven wordt een stevige collectieve basis gecreëerd voor een sterker Financiën. Vanuit onder meer de cultuurprogramma’s voor Toeslagen, Douane en Belastingdienst wordt daar verder opvolging aangegeven en wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij specifieke uitdagingen en opgaves van de onderdelen zelf.
Kunt u de beantwoording van deze vragen voor 22 februari 2021 naar de Kamer sturen?
Uw Kamer is door een uitstelbrief geïnformeerd over latere verzending van de antwoorden op uw vragen.
De steunmaatregelen voor de bruine vloot |
|
Thierry Aartsen (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de mondelinge vraag van 26 januari 2021 over de onbeantwoorde schriftelijke vragen inzake de verdeling van 15 miljoen euro steun voor de bruine vloot (aanhangsel handelingen II, 1450)?
Ja.
Herinnert u zich dat u toen heeft aangegeven dat u hoopte voor het verkiezingsreces duidelijkheid over de regeling voor de bruine vloot te kunnen geven, waarvoor sinds september 2020 15 miljoen euro te wachten ligt? Waarom is het niet gelukt om voor het verkiezingsreces deze belofte na te komen? Waarom heeft u er niet voor gekozen de Tweede Kamer in ieder geval minimaal te informeren over de stand van zaken?
Ik heb uw Kamer op 17 februari geïnformeerd over de stand van zaken van de steun aan de bruine vloot (Kamerstuk 35 420, nr. 231). In deze brief geef ik aan dat er sinds de aankondiging van eind augustus 2020 aanzienlijke uitbreidingen van het steun- en herstelpakket zijn doorgevoerd die in het voordeel zijn geweest van ondernemers zoals de bruine vloot schippers. Aangezien de regelingen in het steun- en herstelpakket en een aanvullende regeling voor de bruine vloot nauwe samenhang vertonen en er niet tweemaal voor het zelfde doel een subsidie kan worden verstrekt, wordt er nog aan deze regeling gewerkt. Ik heb in de brief van 17 februari verder aangegeven dat de regeling voor deze historische zeilschepen eind tweede kwartaal 2021 open zal worden gesteld voor ondernemers.
Hoe legt u als «dochter van de Zuiderzee», zoals u zelf aangaf, aan ondernemers van de bruine vloot uit dat er 15 miljoen euro beschikbaar is, terwijl het water de ondernemers aan de lippen staat, en dat het u nu al zes maanden niet lukt om het voor elkaar te krijgen om een regeling te presenteren en het geld bij de ondernemers te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat maakt het zo ingewikkeld en tijdrovend en hoe gaat u het nu eindelijk eens snel oplossen? Aan welke invulling of uitwerking wordt gedacht en gewerkt voor de regeling voor de bruine vloot?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er niet voor niks 15 miljoen euro beschikbaar is gesteld voor de bruine vloot en het niet zo kan zijn dat er geld is, maar dat de ondernemers toch in de problemen komen dan wel omvallen? Zo nee, waarom niet?
De bruine vloot-ondernemers met hun historische zeilschepen zijn door de coronacrisis in het hart getroffen. Het kabinet heeft een generiek pakket aan maatregelen ontwikkeld waar ook ondernemers met een bruine vloot-schip gebruik van kunnen maken.
Zowel de TOGS als de verruimde TVL lijken voor bruine vloot-schippers goed beschikbaar. Sinds de start van de crisis in maart vorig jaar is ruim € 23 miljoen euro TOGS/TVL subsidie is toegekend aan bedrijven binnen de codes waar deze ondernemers grotendeels toe behoren: 5010, 5030 en 9103.
Ik ben me er van bewust dat naast bruine vloot-ondernemers ook andere ondernemers zoals bijvoorbeeld met motorschepen en rondvaartboten tot deze codes behoren, maar dit geeft wel een beeld van de hulp die deze regelingen bieden.
Dit neemt de problemen van deze ondernemers natuurlijk niet weg, maar levert wel een bijdrage aan de ondersteuning van deze ondernemers in het dragen van hun vaste lasten op de korte termijn.
In de Kamerbrief van 17 februari jl. heb ik uw Kamer laten weten dat daarnaast aan een aanvullende regeling wordt gewerkt. Op basis van deze brief zijn de contouren van de regeling uitgewerkt. Ik ben met de Europese Commissie in gesprek of deze regeling past binnen de steunkaders voor cultuur en instandhouding van het erfgoed.
Na een positief advies van de commissie kan de regeling nader worden uitgewerkt, gepubliceerd en zal de Kamer worden geïnformeerd, waarna de regeling, zoals aangekondigd in mijn brief van 17 februari jl., eind tweede kwartaal kan worden opengesteld.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de ondernemers van de bruine vloot zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen, zeker in deze winterperiode waarin niks wordt verdiend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer kunnen de ondernemers van de bruine vloot nu eindelijk eens duidelijkheid krijgen? Wanneer kan het geld van de regeling op de rekening van de ondernemers staan?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welk overleg u tot nu toe heeft (gehad) met de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) over de regeling? Hoe vaak heeft u overleg gehad en wanneer? Wat is eruit dat overleg gekomen?
Mijn ministerie heeft de afgelopen periode nauw contact gehad met de vertegenwoordigende brancheverenigingen waaronder de HSWA-RECRON, FVEN en de BBZ. Daarnaast hebben we contact gehad met verschillende schippers, waaronder de schrijver van deze Brandbrief, die hun zorgen en mogelijke oplossingen met ons hebben gedeeld. Suggesties, voor zover passend binnen de kaders zoals deze in de Kamerbrief van 17 februari jl. zijn geschetst, worden meegenomen bij het ontwikkelen van de Coronaregeling bruine vloot.
Kunt u aangeven welk overleg u tot nu toe heeft (gehad) met de opstellers van de brandbrief met een oplossing voor de problematiek steunfonds chartervloot (op 15 en 29 januari 2021 aan u gestuurd)? Hoe vaak heeft u overleg gehad en wanneer? Wat is eruit dat overleg gekomen?
Zie antwoord vraag 8.
Is er al een antwoord gestuurd op de brandbrief van een moeder (Joke van As) van een bruine vloot schipper aan de vijf ministeries over de problematiek van de bruine vloot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Tweede Kamer dat antwoord ontvangen?
Ja. Het antwoord is mee gestuurd met de beantwoording van de Kamervragen van 29 december jl. Deze antwoorden zijn op 17 februari jl. aan de Kamer gestuurd. (2021D07323).
Hoe staat de sector er op het moment voor? In hoeverre werken banken op dit moment mee om de ondernemers door deze moeilijke tijd te helpen? Welk overleg is met de banken hierover?
Zoals ook in de Kamerbrief van 17 februari jl. heb aangegeven is de Nederlandse zeilchartervaart hard getroffen door de coronacrisis. De vloot is als gevolg van de maatregelen voor een groot deel stil komen te liggen waardoor de gemiste inkomsten voor het jaar 2020 door de sector tussen de 70 en 80% worden geschat.
Voor scheepseigenaren lijkt het lastig om financiering via banken te krijgen. Wij zijn bekend met dit probleem en op ons aangeven heeft de branchevereniging voor de chartervaart (de BBZ) hierover gesproken met de NVB. Hierover hebben we de Kamer geïnformeerd in de beantwoording van de Kamervragen op 17 februari jl.
In juni 2020 heeft de bruine vloot een halfjaar uitstel van dure keuringen gekregen van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat om de schippers tegemoet te komen die zwaar lijden onder de coronacrisis, hoeveel soelaas heeft dit geboden?
In juni 2020 werd uitstel verleend, omdat het vanwege COVID-19 niet mogelijk was om fysiek keuringen uit te voeren aan boord van schepen. Deze beperking is niet meer van toepassing. Vanuit de sector heeft het Ministerie van IenW het signaal gekregen dat dit uitstel de sector heeft geholpen.
Hoe wordt er gewerkt aan mogelijkheden om voor de bruine vloot in 2021 wel weer hun werk wellicht op een aangepaste manier te kunnen oppakken, bijvoorbeeld in de vorm van een Fieldlab, zoals in brede zin is gevraagd in de motie van VVD en D66 van september 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 115)?
In de afgelopen maanden is een aantal fieldlabs uitgevoerd in de evenementensector. We bekijken of de lessen van die fieldlabs breder toepasbaar zijn voor andere sectoren.
Hoe zorgt u er voor dat zoveel mogelijk van het geld bij de ondernemers van de bruine vloot en bij het cultureel erfgoed terecht komt en niet in uitvoeringskosten gaat zitten of naar indirecte zaken (zoals lig- en havengelden gemeenten, die op een andere manier al zijn/worden gecompenseerd voor coronakosten)?
De subsidieregeling zal zich richten op het dekken van kosten die rechtstreeks verbonden zijn met het behoud en de exploitatie van het schip en niet gedekt worden door de reguliere steunmaatregelen.
In hoeverre gaat u in de regeling ook rekening houden met starters in de markt eind 2019 of begin 2020, zoals het voorbeeld van Nil Desperandum dat ook genoemd is in de mondelinge vraag?
Starters binnen de bruine vloot zullen bediend worden via de startersregeling. Scheepseigenaren die gestart zijn en/of een schip hebben overgenomen na 30 september 2019 krijgen hierdoor ook de mogelijkheid op een tegemoetkoming in de kosten. Uw Kamer is per brief op 21 januari jl. (Kamerstuk 35 420, nr. 217) nader geïnformeerd.
Kunt u de bovenstaande vragen per vraag beantwoorden en kunt u deze vragen ruim voor het eerstvolgende Coronadebat (24 februari 2021) beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
We hebben daar waar mogelijk de antwoorden per vraag gegeven. Voor zover de vragen sterk samenhangen zijn deze in combinatie beantwoord.
We hebben uw Kamer op 18 maart jl. gevraagd om uitstel voor het beantwoorden van deze vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2033).
Het bericht ‘Milieuramp in de Berkel: Friesland Campina vervuilde, het waterschap betaalde’. |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ernstige vervuiling van de Berkel door Friesland Campina in 2018?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat, hoewel het Waterschap Rijn en IJssel geen schuld had aan dit ongeval, zij toch twee derde van de kosten betaalde? Zo ja, op welke wijze wordt hiermee voldaan aan het beginsel dat de vervuiler betaalt? Zo nee, wat is dan de kostenverdeling?
Het waterschap heeft de autonome bevoegdheid om zelf een afweging te maken over de kostenverdeling. Waterschap Rijn en IJssel heeft inderdaad twee derde van de kosten betaald. Als eigenaar van de persleiding en het afvalwater ligt de verantwoordelijkheid voor de persleidingbreuk primair bij het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor de beheerkosten van de persleiding en de risico’s die daarbij horen.
In opdracht van de drie betrokken partijen (het waterschap, Friesland-Campina en de aannemer) heeft TNO onafhankelijk onderzoek gedaan naar de oorzaak van de leidingbreuk. Op basis van de resultaten van het onderzoek heeft TNO geconcludeerd dat de lekkage drie mogelijke oorzaken kan hebben of een combinatie van deze drie oorzaken. De mogelijke oorzaken die zijn aangewezen zijn aan alle partijen (deels) toe te rekenen. Dit tezamen maakte dat het voor het waterschap niet voor de hand lag om één van de andere partijen aansprakelijk te stellen.
Kunt u aangeven welke redenen ten grondslag lagen aan het geheimhouden van de kostenverdeling?
Een waterschap mag binnen de wettelijke kaders zelf besluiten welke zaken zij wel en niet actief openbaar maakt. Naar aanleiding van het WOB-verzoek is de kostenverdeling openbaar gemaakt door het waterschap.
Kunt u aangeven of deze manier van werken, alsmede de wijze waarop dergelijke kosten worden verdeeld, ook elders in Nederland gangbaar is? Zo ja, graag een overzicht, inclusief de betrokken partijen en de kostenverdeling? Zo nee, graag eveneens een overzicht, inclusief betrokken partijen en de kostenverdeling?
Soortgelijke situaties zijn bij mij en de Unie van Waterschappen niet bekend.
Wat vindt u ervan dat er niet is gekozen om de vervuiler aansprakelijk te stellen, omdat de verstandhouding dan verstoord zou raken? Deelt u de mening dat milieuvervuiling aanpakken belangrijker is dan een goede verstandhouding met bedrijven die voor milieuvervuiling zorgen?
Van het Waterschap Rijn en IJssel heb ik begrepen dat de verstandhouding geen rol heeft gespeeld. Het waterschap is de verantwoordelijk eigenaar van de persleiding en bijbehorende risico’s, en is daarmee ook zelf verantwoordelijk voor een afweging over het al dan niet aansprakelijk stellen van andere partijen.
De betrokken partijen zijn samen een onafhankelijk onderzoek gestart naar de oorzaak van de persleidingbreuk. Tussen de partijen was afgesproken dat het onderzoeksrapport een basis kon vormen voor overleg over verdeling van de schadelast. De onderzoeksresultaten hebben niet geleid tot een aansprakelijkheidsstelling van één van de partijen.
Kunt u aangeven wat in deze kwesties de rol en betrokkenheid is van de omgevingsdiensten en de provincies, waarom er in dit geval (tenminste om vast te stellen dat geen sprake is van laakbaar handelen) geen aangifte is gedaan van een milieudelict en wat de wet in deze kwesties voorschrijft als handelwijze?
Waterschap Rijn en IJssel heeft de calamiteit meteen gemeld bij de omgevingsdiensten, gemeenten, provincie en ook bij de politie Oost-Nederland. Alle maatregelen die genomen zijn, zijn ook afgestemd met de bevoegde gezagen. Het OM heeft vanuit de eigen onafhankelijke rol de zaak onderzocht. Op basis van haar bevindingen heeft het OM geen aanleiding gezien om betrokken partijen strafrechtelijk te vervolgen.
Kunt u aangeven op welke wijze in dit soort gevallen de aansprakelijkheid wordt bepaald en waarom niet altijd wordt gekozen voor een gang naar de onafhankelijke rechtspraak?
De partijen hebben onderling overeenstemming bereikt over de kostenverdeling. De gang naar de rechter is bedoeld voor gevallen waarbij er geen overeenstemming gevonden kan worden. Pas dan is het aan de rechter om een eventuele aansprakelijkheid te bepalen.
Kunt u aangeven of de betrokken partijen verzekerd zijn tegen dit type calamiteiten? Zo ja, welke schade werd hiermee gedekt? Zo nee, waarom niet en waarom is dit niet verplicht?
Het waterschap heeft haar eigendommen verzekerd middels een eigendommenverzekering. Deze calamiteit valt echter niet onder de dekking. Waterschappen maken zelf een afweging in waar zij zich wel en niet voor verzekeren.
Is er onderzoek gedaan naar de vervuiling die heeft plaatsgevonden en de mogelijke gevolgen voor mens, dier en natuur? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is gedurende de calamiteit en de periode daarna actief onderzocht: het waterschap heeft zelf actief gemonitord en ook de omgevingsdiensten waren hierbij betrokken. Met name ten tijde van de calamiteit was er sprake van vissterfte.
Er zijn geen milieugevaarlijke stoffen in het milieu geloosd. Het ging hier om melkresten en niet- schadelijke schoonmaakmiddelen. De vissen stierven door zuurstofgebrek. Om het ecosysteem snel te kunnen laten herstellen heeft het waterschap de bodem van de Berkel gereinigd. Ook de bodem waar het water tijdelijk is opgeslagen, is gereinigd. Het systeem en de vissenpopulatie hebben zich inmiddels hersteld.
Heeft de vervuiling en de gemaakte kosten door het waterschap gevolgen gehad voor de gebruikers van het Waternet, zijn bijvoorbeeld de kosten voor de afname van water omhoog gegaan? Zo ja, hoeveel?
Het waterschap geeft aan dat de gemaakte kosten zijn opgevangen vanuit de reserves en het jaarresultaat.
De postcoderoosregeling |
|
Steven van Weyenberg (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat bij de omzetting van de postcoderoosregeling in een postcoderoossubsidie geen versobering is beoogd?
De omzetting van de fiscale postcoderoosregeling naar een subsidieregeling had meerdere doelen. Zo kan hiermee de complexiteit worden verminderd, is de stimulering van postcoderoosprojecten niet meer afhankelijk van veranderingen in de energiebelasting en kan (de hoogte van) de stimulering beter worden gericht. Versobering is niet het doel. De omzetting is ook tot stand gekomen na overleg met de energiecoöperatiesector waarbij geconcludeerd is dat coöperaties en VvE’s (hierna steeds: coöperaties) in de toekomst beter gestimuleerd kunnen worden met een subsidie dan met een verlaagd tarief in energiebelasting.
Met de omzetting naar de subsidieregeling treedt ook overgangsrecht voor de fiscale postcoderoosregeling in werking. Dit overgangsrecht is in 2014 in de fiscale wetgeving opgenomen om investeringszekerheid te bieden aan bestaande leden van energiecoöperaties. In de praktijk blijkt dit overgangsrecht echter in gevallen zo uit te pakken dat dit doel mogelijk niet wordt bereikt. Daarom laten wij uitzoeken of het mogelijk is om aanvullend overgangsrecht te introduceren in het komende Belastingplanpakket. In de antwoorden hieronder wordt dit nog verder toegelicht.
Klopt het dat voor de postcoderoosregeling een overgangstermijn is beoogd waarbinnen de onder deze regeling reeds aangewezen postcodeprojecten gedurende de looptijd van die projecten (15 jaar) nog gebruik kunnen maken van deze regeling (artikel 59c van de Wet belastingen op milieugrondslag)?
Bij de introductie van de Postcoderoosregeling in 2014 is in de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) een overgangsregeling opgenomen die gaat gelden wanneer de Postcoderoosregeling zou komen te vervallen. In het Belastingplan 2021 is geregeld dat de Postcoderoosregeling vervalt per 1 april 2021. De overgangsregeling regelt dat de leden van een door de Belastingdienst aangewezen coöperatie bij wie op 31 maart 2021 de Postcoderoosregeling wordt toegepast, gedurende 15 jaren na het tijdstip waarop de coöperatie is aangewezen nog kunnen profiteren van het belastingvoordeel van de Postcoderoosregeling. De overgangsregeling is in 2014 per amendement aan de postcoderoosregeling toegevoegd en is vanaf het begin zo vormgegeven dat deze alleen geldt voor bestaande leden van een coöperatie. Het is uit de toelichting niet af te leiden wat de exacte gedachte was achter die vormgeving. De letterlijke tekst van de regeling laat echter duidelijk geen andere lezing toe dan dat alleen bestaande leden nog 15 jaar vanaf het tijdstip waarop de coöperatie is aangewezen onder de regeling vallen.
Bent u bekend met het feit dat de materiële overgangstermijn van de postcoderoosregeling veel korter is?
Uit gespreken met de sector is naar voren gekomen dat het verhuizen of overlijden van leden ook de achterblijvende leden of de gehele coöperatie kan raken. Dit houdt onder meer verband met de terugkoopverplichting die in statuten is opgenomen. De prijs die de coöperatie op grond hiervan aan het vertrekkende lid moet betalen zal naar verwachting hoger liggen dan de prijs die een nieuw lid hiervoor zal betalen. De waarde van de certificaten is voor nieuwe leden namelijk zeer beperkt omdat het nieuwe lid geen belastingvoordeel kan genieten. Ook kunnen financieringsconstructies ervoor zorgen dat in geval van vertrekkende leden de kosten van de financiering door minder leden moet worden gedragen. Dit heeft een negatief gevolg voor het rendement van de achterblijvende leden. De sector geeft aan dat dit ook kan leiden tot faillissementen van de coöperaties.
Kunt u toelichten waarom de postcoderoosregeling niet kan worden toegepast binnen die overgangsgregeling van vijftien jaar met betrekking tot nieuwe leden die toetreden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de systematiek waarbij een lid bij verhuizing zijn deelname terugverkoopt aan een coöperatie welke weer wordt verkocht aan het inkomende lid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat als gevolg van de beperkte overgangsregeling coöperaties de teruggekochte deelnemingen niet meer kunnen verkopen en daardoor failliet zullen gaan en geïnvesteerde bedragen verloren gaan?
De energiecoöperaties dragen bij aan de noodzakelijke energietransitie en aan het halen van de klimaatdoelen. Het is belangrijk dat de overheid groene initiatieven stimuleert. Dat is natuurlijk ook het doel van zowel de huidige fiscale postcoderoosregeling en de overgangsregeling, als de nieuwe subsidieregeling coöperatieve energieopwekking. Bij de huidige overgangsregeling is altijd sprake geweest van een kenbaar wettelijk kader – de regeling stond per 2014 in de wet. Echter de materiële uitwerking van het overgangsrecht blijkt zo uit te kunnen pakken dat de investeringen van achterblijvende leden hun waarde kunnen verliezen doordat anderen vertrekken. Dat past in onze ogen niet bij het doel van de overgangsregeling om investeringszekerheid te bieden voor bestaande leden en lijkt daarom ook niet aan te sluiten bij het doel van de initiatiefnemer van het amendement. Om deze reden wordt uitgezocht of aanvullend overgangsrecht kan worden opgesteld en in komend belastingplanpakket kan worden meegenomen.
Bent u het ermee eens dat groene initiatieven gestimuleerd zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat het bijdraagt aan de rechtsonzekerheid wanneer een investering die wordt gedaan met oog op een op dat moment geldende investeringsfaciliteit eerbiedigende werking zou moeten kennen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat wanneer hier afbreuk aan wordt gedaan dit een belemmerende factor is voor nieuwe groene investeringen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat groene investeringen essentieel zijn voor de energietransitie en de klimaatdoelen? Bent u het ermee eens dat we om die reden groene investeringen zouden moeten blijven stimuleren en bestaande groene initiatieven niet de nek om moeten draaien?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de toetredingsbeperking voor nieuwe leden aan te passen teneinde te voorkomen dat energiesamenwerkingsverbanden failliet gaan en vertrouwen te geven over (toekomstige) faciliteiten voor groene investeringen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 6 t/m 10 wordt uitgezocht of het mogelijk is om aanvullend overgangsrecht te introduceren in het komende Belastingplanpakket. Dit overgangsrecht zou het mogelijk maken dat ook nieuwe leden van een bestaande coöperatie nog gebruik kunnen maken van de postcoderoosregeling als er plek is vrijgekomen door het vertrek van een bestaand lid. Hierbij moet uiteraard ook rekening worden gehouden met de eventuele budgettaire consequenties en de gevolgen voor de uitvoering.
Het bericht ‘Houtkachels blijken, na opnieuw rekenen, grootste bron van fijnstofuitstoot’ |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Houtkachels blijken, na opnieuw rekenen, grootste bron van fijnstofuitstoot?1
Ja.
Waarom is er destijds voor gekozen om de fijnstof dat vlak buiten een schorsteen condenseert niet mee te nemen in de berekeningen voor de fijnstofuitstoot?
Internationale richtlijnen adviseren sinds afgelopen jaar om het condenseerbaar fijnstof uit houtstook te rapporteren. RIVM rapporteert daarom vanaf dit jaar ook over condenseerbaar fijnstof in de emissieregistratie. Voorheen deed RIVM dit nog niet, omdat de uitstoot van condenseerbaar fijnstof minder exact kon worden vastgesteld dan tegenwoordig.
Wat vindt u ervan dat houtstook de grootste bron van fijnstofuitstoot in Nederland is? Erkent u dat het nemen van extra maatregelen om houtstook tegen te gaan noodzakelijk is? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u en op welke termijn gaat u deze uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Schone lucht is van levensbelang. Daarom werk ik in het Schone Lucht Akkoord samen met decentrale overheden om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren om gezondheidswinst te bereiken. De cijfers van het RIVM onderstrepen het belang van het verminderen van de luchtvervuiling en overlast door houtstook. Ook is het relatieve aandeel van houtstookemissies in de uitstoot van PM2.5 toegenomen doordat de emissies van andere bronnen afnemen, onder andere als gevolg van milieuwetgeving en nieuwe technologie.
De emissiecijfers van het RIVM laten zien dat het aandeel van houtstook in de emissies van fijnstof (PM2,5) is toegenomen van 10% naar 23%. Het aandeel van houtstook in de gemiddelde PM2,5 concentratie neemt hierdoor toe naar 4%.2 Door de nieuwe inzichten neemt het onverklaarbare aandeel in de fijnstof concentratie af.3 De emissiecijfers van 2019 laten zien dat voor PM10 de sector verkeer de grootste bron is. Voor PM2,5 zijn de emissies van de sector consumenten met 6,5 kTon en 36% van de emissies de grootste bron, hiervan is het aandeel houtstook 2/3.4
Voor houtstook heb ik in het Schone Lucht Akkoord een pakket van maatregelen opgenomen en onderzoek ik in de pilot houtstook, samen met gemeenten aanvullende lokale maatregelen om het gebruik en de uitstoot van houtkachels te verminderen. Daarnaast start ik dit jaar een bredere verkenning naar mogelijke aanvullende maatregelen. Ook rekent het RIVM dit jaar het effect van de nieuwe emissiecijfers op de gezondheid door in de nulmeting van het Schone Lucht Akkoord met de gezondheidsindicator. Dan weten we in hoeverre we op koers liggen om de doelstelling voor houtstook te halen en of aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik informeer uw Kamer dit najaar over de uitkomsten van de nulmeting en de resultaten van de verkenning.
Kunt u aangeven hoe het staat met het realiseren van houtstookvrije wijken? Op welke termijn worden deze wijken gerealiseerd en hoeveel gemeenten hebben zich hiervoor opgegeven? Hoe zal de handhaving worden vormgegeven?
In de pilot houtstook van het Schone Lucht Akkoord wordt voor minimaal één nieuwbouwwijk en voor een bestaande wijk of buurt onderzocht wat erbij komt kijken om een wijk houtstookvrij/houtrookarm te maken. De pilot richt zich daarbij op particuliere haarden en kachels voor binnenshuis. De deelnemende gemeenten aan de pilot houtstook zijn Utrecht, Nijmegen en Helmond. Het streven is om in 2023 in de pilot één of meerdere houtrookvrije/houtrookarme wijken of buurten te realiseren.
Wat betreft handhaving werk ik samen met gemeenten aan een effectieve aanpak bij overlast. Gemeenten vinden het vaak moeilijk om te beoordelen wanneer er sprake van overlast is. Daarom heb ik naar aanleiding van het onderzoek door TNO, waarover ik u in juni 2020 heb geïnformeerd met een kamerbrief5, opdracht gegeven voor een vervolgonderzoek.6 Dit onderzoek is gestart en zal inzicht geven in de mogelijkheden om specifieke meetapparatuur in te zetten voor handhaving door gemeenten. Ook zal het onderzoek meer inzicht geven in de relatie tussen de blootstelling aan houtrook en gezondheidsklachten. Het onderzoek vindt plaats in Bergen, Utrecht, Amsterdam en Zutphen. De resultaten worden eind 2021 verwacht.
Bent u het eens dat een houtstookverbod tijdens een Stookalert van het RIVM noodzakelijk is? Zo ja, hoe gaat u hier uitvoering aan geven? Zo nee, waarom niet?
Voor omstandigheden waarin houtrook tot hoge concentraties en veel overlast kan zorgen, heb ik een stookalert ontwikkeld. Daarmee kunnen mensen rekening houden met de weersomstandigheden in hun stookgedrag. Een algeheel stookverbod, zelfs wanneer dit beperkt wordt qua gebied of tijd, is bijzonder ingrijpend voor bijvoorbeeld mensen die voor de verwarming alleen een houtkachel hebben. Samen met provincies en gemeenten verken ik wat de te verwachten effecten en de relevante overwegingen zouden zijn bij het vormgeven van dergelijke maatregelen. Ik zal samen met hen eerst bespreken hoe dit vorm gegeven zou kunnen worden en wil daarbij ook nagaan of er belangstelling is om een pilot uit te voeren. De resultaten en beleidsopties die hieruit voortkomen deel ik vervolgens met uw Kamer Daarna kan ook een afgewogen beslissing worden genomen over een stookverbod tijdens een stookalert.
Welke mogelijkheden ziet u om de fijnstofuitstoot verder terug te dringen door strengere eisen te stellen aan fabrikanten van houtkachels? Op welke termijn verwacht u hier resultaat mee te halen, als de strengere eisten mogelijk zijn?
In Europees verband zet ik mij in om de Ecodesign-richtlijn verder aan te scherpen. Op 1 januari 2022 gaan er op basis van de Europese verordening onder de zogenaamde Ecodesign-richtlijn strengere emissie-eisen gelden voor kachels en haarden die vanaf die datum op de Europese markt worden aangeboden. Vanaf die datum zijn fabrikanten verplicht enkel haarden en kachels te leveren die aan deze strengere eisen voldoen. In de pilot houtstook van het Schone Lucht Akkoord onderzoek ik samen met gemeenten welke lokale maatregelen ingezet kunnen worden door gemeenten om het gebruik en de uitstoot van houtkachels verder te verminderen.
Het bericht 'Geheime ‘Turkije analyse’ NCTV lekt uit: grote rol Erdogan bij opkomst salafisme in Nederland' |
|
Bente Becker (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Geheime «Turkije analyse» NCTV lekt uit: grote rol Erdogan bij opkomst salafisme in Nederland» van 15 februari 2021 in HP/De Tijd?1
Daar ben ik bekend mee.
Wat is de aanleiding van de door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) opgestelde nota? Wie heeft opdracht gegeven tot het schrijven van deze nota? Wat is de huidige status van deze nota en welke partijen zijn hierbij betrokken? Wanneer kan de Kamer de nota inclusief kabinetsreactie verwachten?
De nota is opgesteld vanuit de eigenstandige onderzoeks- en analysefunctie van de NCTV. Zie verder de aanbiedingsbrief.
Heeft de NCTV de betreffende informatie in de Taskforce « ongewenste buitenlandse beinvloeding en problematisch gedrag« besproken en gedeeld? Zo ja, hoe is de Taskforce hier vervolgens mee omgegaan? Zo nee, waarom niet?
De betreffende concept-analyse is niet in de Taskforce PG&OBF besproken.
In hoeverre is de zorgelijke constatering van de NCTV: «dat een deel van de Turkse gemeenschap in Nederland «kwetsbaar» is voor «beïnvloeding vanuit Turkije», gebaseerd op nieuwe informatie? En hoe verhoudt dit zich tot de constatering in het recent gepubliceerde «Dreigingsbeeldstatelijke actoren« dat de Turkse diaspora naast doelwit ook een instrument is van Turkije?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u in het licht van dit rapport uw reactie op de motie-Becker c.s. (Kamerstuk 30 821, nr. 56) die verzocht om alsnog een contrastrategie te formuleren ten aanzien van de ongewenste diasporapolitiek van de Turkse overheid? Deelt u de mening dat het onvoldoende is om enkel Turkije aan te spreken, maar dat ook ingrijpen in organisaties en vormen van ongewenste beinvloeding nodig is? Welke stappen heeft u sinds het debat over ongewenste buitenlandse beïnvloeding op 14 januari 2021 gezet waar nogmaals om daadwerkelijke uitvoering van de motie werd verzocht?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Klopt het dat in het rapport wordt gesproken over radicalisering die plaatsvindt via online platforms? Hoe beoordeelt u dit risico? Welke stappen heeft u met internetplatforms gezet om deze radicaal salafistische uitingen online te verwijderen? En welke stappen heeft u gezet om de aanpak van dergelijke extremistische en antidemocratische uitingen onder te brengen binnen de op te richten autoriteit kinderpornografische en terroristische content of een andere geschikte autoriteit conform motie-Becker c.s. (Kamerstuk 35 228, nr. 9)?
Los van het feit dat niet in kan worden gegaan op de inhoud van de conceptanalyse kan worden opgemerkt dat het lid Becker in een motie de regering heeft verzocht om in de aanpak van extremistische en/of antidemocratische uitingen online, waar nodig het bestuurlijk instrumentarium in te zetten, en deze toe te voegen aan de taken van de autoriteit of onder te brengen bij een andere autoriteit3. Indien deze uitingen zodanig ernstig van aard zijn dat zij onder de definitie vallen van terroristische content, zoals is bepaald in de TCO-verordening, dan valt het binnen de taken van deze autoriteit. De daarin opgenomen definitie van online terroristisch materiaal sluit nauw aan bij de bestaande definities van terroristische misdrijven in richtlijn 2017/541/EU, zoals geïmplementeerd in ons eigen strafrecht4. Deze definitie is leidend als beoordelingscriterium voor het inzetten van de bevoegdheden.
Klopt het dat de NCTV de nota wil gebruiken om gemeenten te waarschuwen voor de opkomst van salafisme? Welke stappen kan de gemeente zetten om salafisme te signaleren en aan te pakken? Hoe worden ze geholpen door de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse beïnvloeding?
In zijn algemeenheid geldt voor de overheid dat niet ideologie, maar strafbaar en/of – vanuit het perspectief van de democratische rechtsorde – problematische gedragingen van Nederlandse ingezetenen bepalend zijn voor optreden. Zoals aangegeven in de POCOB Kabinetsreactie d.d. 23 november 2020 hanteert het kabinet een vijfdeling5 om ongewenste buitenlandse beïnvloeding op een gestructureerde wijze te benaderen en zijn gemeenten onmisbaar in de aanpak van mogelijk problematisch gedrag dat hieruit voortvloeit. Gemeenten worden, onder andere middels de oprichting van de Taskforce PG&OBF, ondersteund met kennis en instrumenten om problematisch gedrag te kunnen duiden en een passende handelingsstrategie te bepalen. Bij het bepalen van de overheidstaak en de legitimiteit van overheidsingrijpen staat proportionaliteit centraal.
Hoe staat het met de heldere definitie van problematisch gedrag zodat de Taskforce daadkrachtig kan optreden (Kamerstuk 35 228, nr. 8)?
De verwachting is dat de Tweede Kamer in het najaar van 2021 over de uitvoering van deze motie van het Kamerlid Becker geïnformeerd wordt. Binnen verschillende trajecten wordt momenteel onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van een eenduidige juridische definitie van problematisch gedrag. Zo is voor het formuleren of verstevigen van een wettelijke grondslag voor de uitwisseling van persoonsgegevens door de deelnemers van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering een voorzienbare juridische definitie van problematisch gedrag nodig. Dit vraagstuk hangt tevens samen met het verzoek van de motie van het lid Bisschop aangaande de uitbreiding van de bevoegdheden van de Taskforce6 evenals het verzoek van de motie van het lid Van Toorenburg c.s. over informatie-uitwisseling tussen de Taskforce en het Financieel Expertise Centrum7 Het formuleren van een heldere juridische definitie van problematisch gedrag is eveneens onderdeel van het in de kabinetsreactie op het POCOB-eindverslag. Hierin is het nadere onderzoek aangekondigd naar de mogelijkheden om ongewenste buitenlandse financiering en problematisch gedrag aan te pakken, door middel van het bevriezen of zelfs verbeurd verklaren van bepaalde geldstromen. Dat ook de Tweede Kamer deze wens heeft blijkt uit motie Becker c.s., die oproept tot snelle invoering van handhavingsinstrumenten om op te kunnen treden «wanneer sprake is van ondermijning van onze democratische waarden, fundamentele vrijheden en/of mensenrechten8»).
Hoe staat het met het ontwikkelen van een onvrije landen index op basis waarvan gerichter en beter onderbouwd ingegrepen kan worden in ongewenste beinvloeding en problematisch gedrag (Kamerstuk 35 228, nr. 10)?
Op dit moment onderzoekt het demissionair kabinet de mogelijkheden tot het opstellen van een onvrijelandenindex. Daarnaast wordt bekeken of een dergelijke index gebruikt kan worden om risico’s van financiering uit bepaalde landen beter te kunnen inschatten en of het vervolgens mogelijk is om op basis van een dergelijk index maatregelen te nemen. Over de verdere uitwerking van deze motie wordt uw kamer in het najaar van 2021 geïnformeerd.
Herkent u het signaal dat er mogelijk een relatie is tussen Erdogans retoriek en terroristische aanslag van Gökmen T.? Hoe beoordeelt u dit signaal? Hoe beoordeelt u het veiligheidsrisico wat uit zou gaan van deze retoriek?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u de ruimte die de Turkse president zou geven aan organisaties zoals IBDA-c en de Kaplan-beweging en het steunen van jihadistische groepen in Syrië? Welk motief zit er achter de steun van de Turkse president?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Welke andere politiek-islamitische groeperingen staan onder invloed van Turkse beïnvloeding? Wat zijn de profielen van deze groeperingen en welke acties onderneemt u om deze beïnvloeding tegen te gaan?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Klopt het dat de Kaplan-groep nieuwe activiteiten in Nederland ontplooit? Heeft u de aanhangers van deze beweging in Nederland in beeld? Wat klopt er van de constatering dat een van de aanhangers in verband kan worden gebracht met Gökmen T.? Welke risico’s gaan er uit van deze aanhangers en kunt u bevestigen dat u alles wat mogelijk is heeft ingezet tegen deze personen om de nationale veiligheid te waarborgen er te voorkomen dat nieuwe aanslagen worden gepleegd?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoeveel en welke organisaties in Nederland hebben banden met islamitische stromingen van het salafisme zoals Milli Görüs en Femyso? Kunt u een overzicht geven van alle contacten van de rijksoverheid met deze organisaties? Worden door de rijksoverheid nog subsidies verstrekt aan aan het salafisme gelieerde organisaties zoals Milli Görüs en Femyso die gelieerd zijn aan de Turkse moslimsbroederschap?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Welke stappen hebben Nederlandse gemeenten gezet om te voorkomen dat salafistische organisaties als gesprekspartner worden betrokken bij de uitvoering of ontwikkeling van beleid? Op welke manier heeft u in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bevordert dat gemeenten geen subsidies verlenen aan dergelijke organisaties (Kamerstuk 29 614, nr. 87)? Kunt u de VNG om een overzicht vragen van alle gemeentelijke subsidies die verstrekt zijn aan organisaties met een dergelijke signatuur? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid noch de VNG beschikken over een centraal overzicht van verstrekte subsidies. Subsidieverstrekking is gericht op het naderbij brengen van een maatschappelijke doelstelling. Zoals u bekend vervullen religieuze organisaties belangrijke taken in Nederland. Hun subsidieaanvragen worden beoordeeld op de effectiviteit waarmee zij deze doelstellingen naderbij brengen, niet op hun religieuze signatuur.
Subsidieverstrekking is een eigenstandige bevoegdheid van gemeenten. De Algemene wet bestuursrecht (titel 4.2) biedt het kader, maar de gemeente gaat zelf over de vraag waaraan zij subsidie verleent; het college van B&W heeft zich hierover aan de Raad te verantwoorden. Met de oprichting van de Taskforce Problematisch gedrag & ongewenste buitenlandse financiering wordt de ondersteuning en advisering vanuit het Rijk aan gemeenten geïntensiveerd. De keuze om geen subsidie te verstrekken aan een organisatie is een interventiemogelijkheid binnen de driesporenaanpak (interactie en dialoog, confronteren en handhaven of verstoren).
Hoe staat het met uitvoering van de motie-Becker c.s. (Kamerstuk 32 824, nr. 307) om gezamenlijk met gelijkgezinde Europese landen te kijken of en hoe radicaal salafistische organisaties zoals de Turkse Grijze Wolven kunnen worden verboden? In hoeverre biedt deze juridische grondslag mogelijkheden om ook de Kaplan-beweging en Milli Görüs te verbieden?
De Kamer wordt dit voorjaar van 2021 over de uitvoering van de motie geïnformeerd.
Wordt momenteel onderzocht of de Kaplan-beweging verboden kan worden? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Graag een toelichting.
Bevoegde instanties houden doorlopend nieuwe ontwikkelingen in de gaten met betrekking tot organisaties die (mogelijk) een dreiging vormen voor de democratische rechtsorde. Ik zie momenteel geen aanleiding nadere maatregelen te treffen tegen de Kaplanbeweging. Het OM, de politie, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties zijn alert.
Ook in andere Europese landen, zoals Frankrijk, leven zorgen over Turkse beïnvloeding gericht op radicaal gedachtengoed en radicale groeperingen; in hoeverre is er sprake van een gezamenlijke strategie en bent u bereid hier een leidende rol in te nemen?
Nederland heeft regelmatig contact met andere Europese landen, waaronder ook Frankrijk, over mogelijk ongewenste vormen van buitenlandse inmenging. Daarbij worden ervaringen met elkaar gedeeld.
Kunt u deze vragen stuk voor stuk en binnen uiterlijk de geldende termijn beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Slapende rekeningen. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radar over slapende rekeningen?1
Ja.
Welke regels gelden er met betrekking tot «slapende rekeningen»? Welke plichten hebben banken met betrekking tot rekeningen die geopend zijn bij hen?
Slapende rekeningen zijn bankrekeningen die gedurende lange tijd niet zijn gebruikt en waarbij er ook geen contact meer is tussen de bank en de rekeninghouder. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat rekeninghouders hun verhuizing niet aan de bank doorgeven, rekeninghouders de rekening simpelweg vergeten, of omdat de erfgenamen niet weten dat de overledene een rekening bij de bank heeft.
Over het algemeen gelden de plichten die de bank heeft beschreven in de algemene voorwaarden van de bank en die door de consument zijn aanvaard bij het openen van een betaalrekening. Banken en consumenten kunnen op bepaalde gronden de rekening opzeggen. Wanneer de betaalrekening wordt opgezegd, de tegoeden zijn opgenomen en de rekening is afgewikkeld, geldt dat de bank een wettelijke algemene bewaartermijn van zeven jaar heeft voor de administratie na het beëindigen van de relatie tussen de klant en de bank. Na zeven jaar worden de gegevens van de betaalrekening vernietigd.
In het geval van een slapende rekening is er geen sprake van een reguliere beëindiging van een betaalrekening. Omdat banken in het geval van een slapende rekening niet weten of de klantrelatie is beëindigd, is de administratieplicht van zeven jaar hier niet van toepassing. De banken geven aan dat wanneer zij inactiviteit van een rekening opmerken, zij proberen de verdwenen rekeninghouders te traceren. Dit doen zij bijvoorbeeld door contact op te nemen via de telefoon, e-mail of sociale media. Wanneer het contact niet succesvol op de reguliere manier kan worden hersteld, proberen banken middels het inactief maken van betaalproducten contact te leggen. Ook kunnen banken via het besluit Basisregistratie Persoonsgegevens, informatie opvragen bij de gemeente over rekeninghouders. Hierbij geldt wel dat banken bij elke afzonderlijke gemeente moeten verifiëren of de klant daar staat ingeschreven. Dit is in de praktijk lastig uitvoerbaar en wordt daarom weinig toegepast.
Als de zoektocht van de bank niets oplevert en het tegoed op de rekening gedurende twintig jaar niet wordt opgeëist door de rekeninghouder of in het geval van overlijden door diens erfgenamen, dan verkrijgt de bank dat tegoed door het verstrijken van de algemene verjaringstermijn van twintig jaar. Echter, ik begrijp van de banken dat zij in de praktijk geen aanspraak maken op deze verjaringstermijn en de tegoeden laten staan op een tussenrekening of op een ander betaalproduct. Wanneer de rekeninghouder of erfgenaam van de rekeninghouder kan aantonen dat de rekening aan die persoon toebehoort, keren banken ook na twintig jaar de tegoeden uit.
Blijkt uit de zoektocht van de bank dat iemand (vermoedelijk) is overleden en komt de bank niet in contact met de erfgenamen of is niet bekend of er erfgenamen zijn, dan is de situatie anders. In dat geval is in artikelen 189 en 226 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek bepaald dat de gelden op de rekening toekomen aan de Staat. Op grond van artikel 189 komen de gelden toe aan de Staat op het moment van overlijden. Op grond van artikel 226 kunnen rechthebbenden gedurende twintig jaar nadat het nalatenschap is opengevallen aanspraak maken op de gelden. Na deze periode verkrijgt de Staat de gelden.
Hoewel ik individuele gevallen niet kan beoordelen, is in zijn algemeenheid mijn conclusie dat een situatie zoals geschetst in Radar, waarbij de administratie is vernietigd en er geen aanspraak kan worden gemaakt op de tegoeden, in beginsel niet mogelijk is.
Klopt het dat banken slechts een administratieplicht hebben van zeven jaar? Wat gebeurt er met een rekening waarvan de rekeninghouder zevn jaren inactief is geweest? Is het mogelijk dat na zeven jaar geld «verdwenen» is als een klant niet goed oplet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het beheren van geld voor hun klanten niet een kerntaak van banken? Bent u het eens dat het verweer dat er slechts een administratieplicht is van zeven jaar wel een zeer beperkte taakopvatting is, die niet erg getuigt van een ontwikkelde beroepseer?
Het beheren van geld voor hun klanten is inderdaad een van de kerntaken van banken en het is belangrijk dat dit op een ordentelijke wijze gebeurt. Dit betekent dat klanten die geld op een rekening zetten dit geld ook te allen tijde kunnen terugvorderen en dat de banken volgens de geldende regelgeving handelen. De bewaartermijn van zeven jaar geldt, zoals hiervoor vermeld, niet in het geval van slapende rekeningen en de tegoeden worden ook na een verloop van twintig jaar uitgekeerd wanneer de rekeninghouder of erfgenaam kan aantonen dat het geld van de persoon in kwestie is. Ook als het gaat om een (vermoedelijk) overlijden is, zoals in het vorige antwoord aangegeven, wettelijk geregeld dat de tegoeden toekomen aan de Staat en erfgenamen die door de Staat worden opgespoord of zich uit eigen beweging melden, hier aanspraak op kunnen maken. Ik zie daarom geen noodzaak om additionele wettelijke maatregelen te nemen.
Is een bank verplicht om contact te zoeken met rekeninghouders na een periode van inactiviteit? Zo nee, bent u bereid dit te regelen?
Banken hebben een bijzondere zorgplicht die volgt uit de functie die banken in het maatschappelijk verkeer vervullen. Afhankelijk van de omstandigheden van een concreet geval, dient een bank te beoordelen hoe hieraan invulling moet worden gegeven. Uiteindelijk is het ter beoordeling aan de burgerlijke rechter of de bank heeft voldaan aan de zorgplicht.
Zoals ik hiervoor heb aangegeven is het van belang dat het beheren van geld voor klanten door banken op een ordentelijke wijze gebeurt. Dit betekent dat klanten die geld op een rekening zetten dit geld ook kunnen terugvorderen. In dit kader zetten banken zich ook in om na een periode van inactiviteit de klant te bereiken via de eerdergenoemde werkwijzen. Indien de klant desondanks niet wordt bereikt, begrijp ik dat de tegoeden ook na de verjaringstermijn van twintig jaar uitgekeerd worden wanneer de rekeninghouder of erfgenaam kan aantonen dat het geld van de persoon in kwestie is. Gelet hierop zie ik momenteel geen noodzaak tot additionele maatregelen.
Klopt het dat tegoeden na 20 jaar ten goede komen aan de bank? Wat vindt u hiervan? Biedt dit geen stimulans voor banken om tegoeden stilzwijgend te laten vervallen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er gebeurd met het voornemen van de voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Plasterk om niet opgevraagde middelen ten goede te laten te komen aan de staatskas na 20 jaar in plaats van aan banken?2
Naar aanleiding van het voornemen van de voormalig Minister Plasterk zijn er momenteel gesprekken gaande tussen de Nederlandse Vereniging van Banken, de banken en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en onder meer verantwoordelijk voor het afwikkelen van onbeheerde nalatenschappen en het opsporen van eventuele erfgenamen, over een «convenant onbeheerde nalatenschappen». Dit convenant heeft als doel om rechthebbenden van slapende tegoeden van overleden rekeninghouders op te sporen. Hoewel banken hun administratie doorlopen om te zien of er sprake is van slapende rekeningen, is niet altijd bekend of iemand overleden is en indien dit het geval is, of de persoon in kwestie erfgenamen heeft. In het convenant wordt onder andere geregeld dat bankrekeningen met meer dan 8.000 euro van mensen van wie wordt aangenomen dat zij zijn overleden, omdat zij volgens het systeem 115 jaar of ouder zouden zijn, worden aangemeld bij het RVB. Dit geldt ook voor bankrekeningen waarvan duidelijk is geworden dat de rekeninghouder is overleden en waar niet van bekend is of er erfgenamen zijn of waarvan de bank de erfgenamen niet kan bereiken. Het RVB zal op zoek gaan naar (eventuele) erfgenamen. Het RVB kan hierbij gebruik maken van de toegang tot het Centraal Testamentenregister, de Basisregistratie Personen of (extern) onderzoek. Vervolgens wordt het geld ofwel uitgekeerd aan de erfgenamen of de tegoeden komen, in bepaalde gevallen via de consignatiekas, toe aan de Staat. De gesprekken over dit convenant bevinden zich in de afrondende fase. De verwachting is dat het convenant dit jaar wordt getekend. Om deze gevallen op te kunnen pakken, is het wel belangrijk dat deze gevallen in zicht zijn. Ik moedig banken dan ook aan om hun systeem regelmatig door te lopen op mogelijke slapende tegoeden.
Kunt u een inschatting geven van de tegoeden, waarvan de eigenaar onbekend is? Om hoeveel mensen gaat het? Wat is het gemiddelde en totaal geschatte vermogen? Klopt het dat dat in de vele tientallen miljoen euro’s loopt?
Het is mij niet bekend om hoeveel eigenaren het precies gaat en hoe groot dit vermogen is. Er bestaat geen centrale administratie van de inspanningen van banken ten aanzien van slapende rekeningen. Voor het vaststellen van inactiviteit van een betaalrekening gebruikt een bank eigen criteria. Daarnaast is het inzichtelijk maken van de tegoeden met een verstreken algemene verjaringstermijn van twintig jaar bewerkelijk, omdat er destijds gebruik werd gemaakt van handmatige administratie. De komst van het convenant zal ervoor zorgen dat er meer inzicht komt in de omvang van de tegoeden en het aantal eigenaren.
Kunt u zich voorstellen dat erfgenamen geen benul hebben van de rekeningen die de overledene had en zo alsnog «ontdekken» dat er een rekening moet zijn? Welke plichten hebben banken om hen te helpen het geld waar zij recht op hebben te doen toekomen?
Het is niet ondenkbaar dat na aanvaarding van de nalatenschap, er nog een rekening van de overledene boven water komt waarvan de erfgenamen het bestaan niet kenden. Via het Loket Slapende Tegoeden van de NVB3 kunnen erfgenamen of executeurs die belast zijn met de afwikkeling van de nalatenschap, controleren of er girale tegoeden op naam van de overledene aanwezig zijn waar de erfgenaamrecht op heeft. In dat geval kunnen de erfgenamen aan de hand van een verklaring van erfrecht de tegoeden alsnog opeisen en keert de bank aan hen uit.
Kent u het voorbeeld van de Volksbank die tientallen mensen in de administratie heeft die 115 jaar of ouder zijn? Bent u bereid banken onderzoek te laten doen naar het aantal honderdplussers in de administratie en te kijken of deze nog klopt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het toekomen van geld op slapende rekeningen aan rechthebbenden onder de zorgplicht van banken valt? Zo ja, wat doet u eraan dat dit ook gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat geld dat is toevertrouwd aan een bank, altijd terug zou moeten gaan naar de eigenaar als diegene kan bewijzen dat het geld van hem of haar is, ongeacht de jaren die zijn verstreken? Bent u bereid dit wettelijk te regelen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien er geen eigenaar van tegoeden kan worden gevonden en het vermoeden bestaat dat de rekeninghouder is overleden, welke plichten heeft de bank dan om tegoeden aan de juiste rechthebbenden te doen toekomen? Wat gebeurt er met de tegoeden indien rechthebbenden niet kunnen worden gevonden? Bent u bereid te regelen dat deze tegoeden beschikbaar blijven voor eventuele nabestaanden die zich alsnog melden?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Pluimveeslachterijen slachten vandaag niet: Geen NVWA-toezichthouders door code rood’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pluimveeslachterijen slachten vandaag niet: Geen NVWA-toezichthouders door code rood»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op zondagavond 14 februari rond 20.30 uur slachterijen met permanent toezicht op het slachtproces heeft geïnformeerd dat er op maandag 15 februari geen toezicht zou plaatsvinden vanwege het weeralarm «code rood»? Zo ja, wat vindt u van dit besluit?
Op zondag 14 februari 2021 om 17:30 uur heeft het KNMI code rood afgegeven voor maandag 15 februari. De ingangsmomenten voor de verschillende provincies vielen grotendeels samen met het moment waarop NVWA-medewerkers op weg zouden zijn naar hun werkzaamheden op onder meer slachthuizen. De aankondiging van deze code rood is voor de NVWA aanleiding geweest om zich te beraden op de gevolgen hiervan ten aanzien van de inzetbaarheid van haar personeel.
De NVWA heeft op 14 februari rond 22.00 uur het besluit genomen om in verband met de veiligheid van haar medewerkers de dienstverlening voor de slachthuizen op maandagochtend niet op te starten totdat code rood van het KNMI zou zijn opgeheven. De desbetreffende slachthuizen en branchevertegenwoordigers (Nepluvi en COV) zijn hierover geïnformeerd. Voorafgaand aan dit besluit was ook reeds contact gezocht met verschillende bedrijven en vertegenwoordigers van de sector.
Het is de primaire verantwoordelijkheid van de leiding van de NVWA om zo veel als mogelijk te voorkomen dat medewerkers in hun werkomgeving worden blootgesteld aan onveilige situaties en om bekende risico’s te beheersen. Het genomen besluit in het kader van de afgekondigde code rood vind ik een begrijpelijke vertaling van deze verantwoordelijkheid.
Mijn ministerie is op zondagavond 14 februari en ook de dagen erna door de NVWA geïnformeerd over het besluit.
Kunt u toelichten hoe de besluitvorming binnen de NVWA heeft plaatsgevonden? Welke overlegstructuur wordt hierbij gehanteerd, wie is verantwoordelijk voor het besluit en bent u geïnformeerd over het voorgenomen besluit en/of over het definitieve besluit? Zo ja, wanneer bent u voor het eerst hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de NVWA op 8 februari, waarbij ook het weeralarm «code rood» gold, haar toezichtstaken wel heeft uitgevoerd? Wat is het verschil tussen beide situaties en beide besluiten, waar zijn deze op gebaseerd en is er voorafgaand aan deze besluiten overleg geweest met de vertegenwoordigers van de sector? Zo nee, waarom niet?
Op maandag 8 februari gold voor het wegverkeer code oranje. Deze heeft het KNMI op 7 februari afgegeven. Code oranje gaf geen aanleiding om medewerkers die dag niet de weg op te laten gaan.
Klopt het dat het advies van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) is om bij «code rood» alleen de weg op te gaan als het noodzakelijk of essentieel is? Klopt het dat een toezichthouder van de NVWA een essentiële functie is? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de uitleg van code rood op de KNMI-site te lezen is en de NVWA ook uit mondelinge informatie gebleken is, adviseert het KNMI vanaf code oranje om alleen de weg op te gaan als het noodzakelijk of essentieel is. Bij code rood adviseert het KNMI om actie te ondernemen. De NVWA heeft in lijn met dit advies van het KNMI gehandeld en actie ondernomen. De NVWA heeft een essentiële rol in de voedselketen, maar de voedselvoorziening van Nederland is niet in het geding gekomen als gevolg van het besluit van de NVWA in het belang van de veiligheid van haar medewerkers.
Kunt u toelichten waarom de geplande exportkanalisatiesysteem (EKS)-audit door een NVWA-toezichthouder op 15 februari om 9.00 uur wel kon plaatsvinden in een «code rood»-gebied en toezicht op het slachtproces niet? Hoe kunnen deze verschillen ontstaan en deelt u de mening dat dit op willekeur kan duiden?
Het besluit om met code rood niet de weg op te gaan was van kracht voor de medewerkers van de NVWA die plaats- en tijdgebonden werkzaamheden verrichten. Bij andere werkzaamheden, zoals het verrichten van een audit, hebben medewerkers de ruimte om het tijdstip daarvan afhankelijk van de (weers)omstandigheden zelf te bepalen en ook aan te passen. Er was derhalve geen sprake van willekeur.
Was het u en de top van de NVWA bekend dat op het moment van het nemen van het besluit werknemers en dieren al onderweg waren naar de slachterij?
De NVWA heeft het besluit genomen in het belang van de veiligheid van haar medewerkers. Het is de verantwoordelijkheid van de bedrijven en brancheverenigingen zelf om in het belang van de veiligheid van hun medewerkers te acteren en zich daarnaast ook rekenschap te geven van de kwetsbaarheid van dieren in de weersomstandigheden zoals die zich voordeden gedurende de tijd dat code rood van kracht was.
Klopt het dat het KNMI een gefaseerde aankondiging van «code rood» heeft aangegeven en dat er regio’s waren waar voor 7.00 uur geen «code rood» was? Klopt het dat de NVWA ook op die bedrijven gelegen in die regio’s geen toezichthouder heeft geleverd?
Code rood is voor maandag 15 februari afgegeven in drie fases voor de onderscheiden delen van Nederland: vanaf 3.00 uur voor de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland; vanaf 5.00 uur voor de provincies Flevoland, Utrecht, Gelderland, Brabant, Friesland en de Wadden en vanaf 7.00 uur voor de overige provincies. Deze tijden komen overeen met het moment waarop NVWA-medewerkers in verband met hun inzet op bijvoorbeeld slachthuizen onderweg zijn. Op het moment dat KNMI de code rood voor een provincie heeft opgeheven, heeft de NVWA haar medewerkers in die gebieden aan het werk laten gaan.
Bent u ermee bekend dat de dieren die al onderweg waren naar het slachthuis, teruggebracht zijn naar de boerderijen? Wat betekent dit voor het welzijn van deze dieren die met extra stress geconfronteerd zijn? Wat betekent dit voor de ondernemers die zich niet kunnen houden aan de regels die gelden voor het houden van dieren? Neemt de NVWA de consequenties van dit besluit, zoals kosten voor de boeren (extra maatregelen en mogelijke boetes), voor haar rekening? Zo nee waarom niet?
Ik reken het tot de verantwoordelijkheid van de bedrijven en brancheverenigingen zelf om in het belang van de veiligheid van hun medewerkers te acteren en zich daarnaast ook rekenschap te geven van de kwetsbaarheid van dieren in de weersomstandigheden zoals die zich voordeden gedurende de tijd dat code rood van kracht was. Dat extra transportbewegingen bijkomende stress veroorzaken bij de dieren is aannemelijk. Voor de slachterijen geldt dat zij moeten beschikken over de nodige bufferruimte om dieren op te vangen, ook in onvoorziene omstandigheden. De NVWA neemt dan ook de kosten voor de boeren niet voor haar rekening. Ik heb geen signalen gekregen dat er boetes zijn uitgedeeld n.a.v. teruggebrachte dieren.
Kunt u toelichten waarom dit soort verregaande besluiten en de mogelijke consequenties niet met de sector worden besproken voordat een definitief besluit genomen wordt? Deelt u de mening dat dit wel zou moeten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u borgen dat er een goede overlegstructuur komt waarbij er een gelijkwaardig overleg kan plaatsvinden?
De NVWA heeft op zondagavond 14 februari rond 22.00 uur het besluit genomen om in verband met de veiligheid van haar medewerkers de dienstverlening voor de slachthuizen op maandagochtend niet op te starten totdat code rood van het KNMI zou zijn opgeheven. De desbetreffende slachthuizen en branchevertegenwoordigers (Nepluvi en COV) zijn hierover geïnformeerd. Voorafgaand aan dit besluit was ook reeds contact gezocht met verschillende bedrijven en vertegenwoordigers van de sector. Inmiddels heeft de NVWA ook met sectorpartijen een overleg gehad naar aanleiding van de besluiten rond code rood om na te gaan of en, zo ja, welke afspraken met het bedrijfsleven nodig zijn over het handelen in extreme (weers)situaties en de onderlinge communicatie daarover.
Over extreme weersomstandigheden wordt ook in het kader van het Nationaal plan diertransporten bij extreme temperaturen twee keer per jaar met relevante sectoren gesproken. Dit plan is tot stand gekomen in 2016 in overleg met de betrokken sectoren en wordt elk jaar met de sectoren geëvalueerd. Dit jaar zal de winterse code rood van februari jl. uiteraard meegenomen worden in de evaluatie. Overigens kent dat Nationaal plan ten aanzien van exportcertificering van levende dieren de bepaling dat deze niet wordt uitgevoerd bij code rood.
De uitzending van Radar van 8 februari 2021 ‘Afschaffen levensloopregeling: ‘Overheid verandert halverwege de spelregels’’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Afschaffen levensloopregeling: «Overheid verandert halverwege de spelregels»»1?
Ja.
Heeft het Ministerie van Financiën of de Belastingdienst reacties ontvangen naar aanleiding van deze uitzending? Zo ja, hoeveel en wat is de strekking van deze reacties? Zo nee, hebben mensen de mogelijkheid om naar aanleiding van een uitzending zoals deze te reageren naar de Belastingdienst? Zo ja, op welke manier?
Er zijn een tweetal reacties ontvangen, de strekking van deze reacties is dat wordt verzocht om een (ruimere) overgangsregeling.
Herinnert u zich de vragen van het lid Lodders2, de vragen van de VVD-fractie in het verslag over de Overige Fiscale Maatregelen 2021 over het eindigen van de levensloopregeling3 en de vragen van het lid Lodders over de levensloopregeling die zijn gesteld bij het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 20204?
Ja.
Herkent u zich in de zorgen van de deelnemers aan de levensloopregeling, de kijkers van het programma Radar en de zorgen die de leden van de VVD-fractie eerder hebben geuit over de nadelige (financiële) gevolgen die het eindigen van de levensloopregeling kan hebben voor de volgende situaties? Kunt u de herkenning van de verschillende situaties uitgebreid toelichten:
Zoals hierboven aangegeven heeft het toenmalige kabinet de levensloopregeling afgeschaft omdat uit de evaluatie van de levensloopregeling is gebleken dat de regeling in de praktijk slechts in geringe mate bijdraagt aan haar voornaamste doelstelling: vermindering van de druk in het spitsuur van het leven van werknemers. Voor bestaande deelnemers van de levensloopregeling is voorzien in overgangsrecht (onder andere een overgangsperiode van 10 jaar) waarmee de opgebouwde rechten in deze regeling zoveel mogelijk zijn geëerbiedigd. Dit overgangsrecht is uitgebreid in uw Kamer behandeld. Ik begrijp dat de huidige deelnemers aan de levensloopregeling niet blij zijn met het eindigen van de overgangsperiode. Bij de vormgeving van het overgangsrecht is wel rekening gehouden met de hierboven beschreven situaties en de belangen van de deelnemers. Met de 80%-regelingen werd onder meer bewerkstelligd dat een eventueel progressienadeel werd weggenomen. Het effect op toeslagen kon gemitigeerd worden door te kiezen voor een langduriger uitkeringsfase. Door het vervallen van de voorwaarde dat de levensloopaanspraak moest worden aangewend voor verlof, hebben deelnemers alle vrijheid en ruimte om de aanspraak te besteden naar eigen wens en behoefte. Dit betekent ook dat de aanspraak – mits er sprake is van een pensioentekort – alsnog in een lijfrenteverzekering of in een bankspaarproduct kan worden gestort. Daarnaast kan de levensloopregeling worden omgezet in een pensioenregeling, mits het fiscale kader voor pensioenopbouw hier ruimte voor biedt, en de pensioenregeling dit toestaat.
Klopt het dat er op dit moment naar verwachting nog 36.000 tot 45.000 mensen zijn die een levensloopregeling hebben?
Halverwege oktober 2020 was de stand van zaken dat naar verwachting nog 36.000 tot 45.000 mensen aan een levensloopregeling deelnemen.9 Inmiddels is dit aantal waarschijnlijk gedaald door uitbetaling van de aanspraken. Banken die levensloopregelingen beheren zien sinds het najaar 2020 een significante daling van het uitstaande tegoed.
Hoeveel mensen beschikten ten tijde van de afschaffing in 2012 over een levensloopregeling boven de 3.000 euro? Welk bedrag was hier in zijn totaliteit opgespaard en hoeveel was dit gemiddeld per deelnemer? Kunt u een overzicht delen van de jaarlijkse ontwikkeling van het aantal deelnemers in de levensloopregeling en het nog gemiddelde en totale openstaande bedrag van 2012 tot 2020?
De uitstaande levensloopaanspraken bedroegen in 2012 € 4,8 miljard. Het is niet bekend hoe dit bedrag over de deelnemers verdeeld was. Ook is niet bekend wat de jaarlijkse ontwikkeling is geweest van het aantal deelnemers in de levensloopregeling en het nog gemiddelde en totale openstaande bedrag van 2012 tot 2020.
Waarom is in 2012 besloten tot afschaffing van de levensloopregeling terwijl deze regeling juist gezien werd als een stimulans om te sparen voor de toekomst?
Zoals in de inleiding is aangegeven, is de levensloopregeling afgeschaft omdat uit de evaluatie van de levensloopregeling is gebleken dat de levensloopregeling in de praktijk slechts in geringe mate bijdraagt aan de voornaamste doelstelling: vermindering van de druk in het spitsuur van het leven van werknemers.10 De levensloopregeling is naar aanleiding hiervan sinds 1 januari 2012 niet meer beschikbaar voor nieuwe deelnemers.
Kunt u reflecteren op het handelen van de overheid als betrouwbare partner wanneer een pensioenspaarproduct dat mensen moet stimuleren en de mogelijkheid moet geven om te sparen voor bijvoorbeeld een aanvulling op het pensioen om eerder te stoppen met werken of om om met deeltijdpensioen te gaan, zes jaar loopt met een overgangsperiode van tien jaar, (zoals de levensloopregeling die in 2006 is gestart en in 2012 weer is afgeschaft) terwijl mensen 30 en soms wel 40 jaar werken en actief sparen voor hun pensioen? Wat is de gedachte achter een pensioenproduct dat relatief snel weer wordt afgeschaft? Deelt u de mening dat dit mensen weinig vertrouwen geeft over nieuwe fiscale regelingen en het mensen niet stimuleert om geld voor het pensioen opzij te zetten als de opbouw door afschaffing teniet wordt gedaan en zoals de deelnemers aangeven: «de overheid die halverwege de spelregels verandert»? Welke lessen trekt u hieruit en hoe wilt u een ontwikkeling zoals rond de levensloopregeling in de toekomst voorkomen?
Voor de betrouwbaarheid van de overheid is voorspelbaarheid en stabiliteit van wetgeving van belang. Dit neemt niet weg dat de wetgever wetgeving kan veranderen en dient te veranderen om in te spelen op de veranderende maatschappij. Indien bij een dergelijke wijziging overgangsrecht wenselijk is om eventuele gevolgen voor de bestaande gevallen weg te nemen of zoveel mogelijk te mitigeren wordt, zoals in het onderhavige geval ook heeft plaatsgevonden, dergelijk overgangsrecht vastgesteld.
De voornaamste doelstelling van de levensloopregeling was: vermindering van de druk in het spitsuur van het leven van werknemers. Uit de evaluatie van de levensloopregeling11 blijkt dat de levensloopregeling in de praktijk slechts in geringe mate bijdraagt aan deze doelstelling. De levensloopregeling wordt vooral gebruikt om een aanspraak op te bouwen om vervroegd voltijds uit te kunnen treden. Daarom is de levensloopregeling met ingang van 1 januari 2012 afgeschaft. Bij de vormgeving van het overgangsrecht zijn in nauwe samenspraak met uw Kamer de belangen van de deelnemers die de aanspraak gebruiken om vervroegd te kunnen uittreden meegewogen. Zo is met het overgangsrecht de voorwaarde vervallen dat de gespaarde aanspraak voor de financiering van verlof dient te worden aangewend. De reeds opgebouwde aanspraak kon zodoende al met ingang van 1 januari 2013 bestedingsvrij worden opgenomen. Dit geeft deelnemers alle vrijheid en ruimte om de aanspraak te besteden naar eigen wens en behoefte. Het omzetten van de aanspraak in een pensioen was onder voorwaarden al mogelijk. Met het overgangsrecht kon in aanvulling hierop de aanspraak – mits er sprake is van een pensioentekort – alsnog in een lijfrenteverzekering of in een bankspaarproduct worden gestort. Daarnaast kan de levensloopregeling worden omgezet in een pensioenregeling, mits het fiscale kader voor pensioenopbouw hier ruimte voor biedt, en de pensioenregeling dit toestaat. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is er achteraf gezien voldoende rekenschap gegeven van de belangen van de deelnemers aan de levensloopregeling bij het besluit tot afschaffing en de gevolgen waar deelnemers nu tegenaan lopen? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat kunt u daar nu nog aan doen?
Ja, bij het besluit tot afschaffing van de levensloopregeling is overgangsrecht getroffen waarmee de opgebouwde rechten in de regeling zoveel mogelijk zijn geëerbiedigd. Zo is voorzien in een ruime overgangsperiode van tien jaar, hetgeen redelijk is om de ontstane ongelijkheid tussen degenen die op 31 december 2011 met een aanspraak van € 3.000 of meer deel mochten blijven nemen aan de levensloopregeling en degenen die niet mochten blijven deelnemen, omdat hun aanspraak op 31 december 2011 minder bedroeg dan € 3.000 niet onbegrensd te laten doorlopen. Zoals in de inleiding aangegeven is bij de totstandkoming van het overgangsrecht uitgebreid stilgestaan dat voor deelnemers opname uit de levensloopregeling tot verhoging van het verzamelinkomen leidt en daarmee gevolgen kan hebben voor de eventuele toeslagen die de deelnemers ontvangen en ook kan leiden tot progressienadeel. Met de 80%-regelingen werd onder meer bewerkstelligd dat een eventueel progressienadeel werd weggenomen. Het effect op toeslagen kon gemitigeerd worden door te kiezen voor een langduriger uitkeringsfase, waar deelnemers met een overgangsregeling van tien jaar ook de gelegenheid voor kregen. Hiernaast zijn ook de belangen meegewogen van deelnemers die de levensloopaanspraak gebruiken om vervroegd uit te kunnen treden. Zie hiervoor de inleiding en het antwoord op vraag 8.
Kunt u reflecteren op de volgende twee casussen van mensen die deelnemen in de levensloopregeling (het zijn beide voorbeelden waarin mensen hard werken en gehoor hebben gegeven aan de oproep tot het (fiscaal aantrekkelijk) sparen voor de oudedagsvoorziening):
Het is voor mij niet mogelijk om specifiek in te gaan op deze twee individuele situaties, omdat de verstrekte informatie onvoldoende is om een juiste en volledige reactie te kunnen geven op de vragen. Hoe de overgangsregeling precies uitwerkt verschilt per belastingplichtige en is afhankelijk van relevante feiten en omstandigheden. In een reactie op onder meer vraag 4 en vraag 8 benoem ik in het algemeen een aantal mogelijkheden die deelnemers hebben om daarmee alsnog hun levensloopaanspraak aan te wenden voor het door hen beoogde doel.
Waarom is besloten om alleen in 2013 en 2015 een fiscaal vriendelijke opnameregeling te faciliteren? Hoeveel mensen hebben hier gebruik van gemaakt?
Ik neem aan dat met deze vraag gedoeld wordt op de zogenoemde 80%-regelingen. De eerste 80%-regeling hield in dat bij volledige opname ineens van de levensloopaanspraak in 2013 van de waarde van de op 31 december 2011 opgebouwde aanspraken slechts 80% tot het loon voor de loonheffingen werd gerekend (en alleen voor het andere deel voor 100%). De tweede 80%-regeling hield in dat bij deelnemers met een volledige opname ineens van de aanspraak in 2015, de aanspraak die al bestond op 31 december 2013 slechts voor 80% tot het loon werd gerekend (en alleen het andere deel voor 100%). Deze regelingen waren bedoeld als stimulans om de aanspraak ineens te laten uitkeren en daartoe werd met de verlaging van de grondslag bewerkstelligd dat een eventueel progressienadeel vanwege de eenmalige opname werd weggenomen. In 2012 is hierover aangegeven dat toepassing van de 80%-regeling in andere gevallen niet nodig is, omdat de opnames verdeeld kunnen worden over verschillende jaren en mensen daarvoor voldoende tijd hebben, zodat zij een eventueel progressienadeel kunnen beperken.
De levensloopaanspraken zijn in 2013 met ongeveer circa 50% afgenomen, van € 4,8 miljard naar € 2,4 miljard. Voor de maatregel in 2015 werd een veel beperktere mate van gebruik verondersteld, namelijk circa 5% van de overgebleven levensloopaanspraken, maar het werkelijke gebruik is niet bekend. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft halverwege oktober 2020 het nog uitstaande tegoed voor de bankensector ingeschat op € 1,5 à € 2 miljard.
Welke invloed heeft de huidige, in 2012 onvoorziene, coronasituatie op de afhandeling van de levensloopregeling? Worden de gevolgen van corona meegewogen om alsnog alternatieven te bieden voor de huidige deelnemers van de regeling? Zo nee, waarom niet?
In 2012 is besloten dat het overgangsrecht voor de levensloopregeling voor een periode van tien jaar zou bestaan. Deelnemers hebben zodoende tien jaar lang kunnen anticiperen op afschaffing van de levensloopregeling. De huidige coronasituatie maakt dat niet anders.
Kunt u reageren op de volgende vragen die de leden van de fracties van de VVD naast de leden vande fracties van het CDA en D66 hebben gesteld tijdens de behandeling van het Belastingplan 2021:
Tijdens de behandeling van het Belastingplan hebbende leden van de fracties van de VVD en het CDA inderdaad gevraagd waarom het kabinet er niet voor heeft gekozen spaarders in de levensloopregeling de mogelijkheid te geven het saldo om te zetten naar het spaarverlof. Hoewel ik het verzoek om de openstaande aanspraken in de levensloopregeling mee te nemen in de uitbreiding rond verlofsparen begrijp, zijn er zoals aangegeven in mijn brief van 5 november 202014 inhoudelijke en budgettaire bezwaren tegen het omzetten van de levensloopaanspraak in een verlofaanspraak. Allereerst is er bij het besluit tot afschaffing van de levensloopregeling uitgebreid overgangsrecht getroffen waarmee de opgebouwde rechten van deelnemers in de regeling zoveel mogelijk zijn geëerbiedigd. Zie ook de inleiding en het antwoord op vraag 8. Hiernaast leidt de mogelijkheid tot omzetting van een deel van de nog uitstaande levensloopaanspraak van € 2 miljard, tot een lastenrelevante derving van € 460 miljoen aan loon- en inkomstenbelasting in 2021. In latere jaren wordt deze derving geleidelijk weer ingehaald, op € 5 miljoen progressievoordeel na. Door omzetting van de levensloopregeling naar verlofsparen wordt de aanspraak niet in één keer uitbetaald, maar jaarlijks in de vorm van verlof. Hierdoor zal een deel van de aanspraak jaarlijks tegen een lager tarief belast worden dan bij een eenmalige uitbetaling. Verder leidt deze mogelijkheid tot een te dekken derving van in totaal € 21 miljoen aan box 3-inkomsten. Ook zullen werkgevers bij het creëren van een dergelijke omzetting geconfronteerd worden met een toename van de werkgeverslasten. Ten slotte past het niet bij de doelstelling voor de uitbreiding van verlofsparen, die gericht is op vervroegd uittreden, om het mogelijk te maken de levensloopaanspraak, wat een meer generiek karakter heeft, om te zetten in een verlofaanspraak. De levensloopregeling was primair bedoeld om een voorziening in geld te sparen om betaald verlof op te kunnen nemen in het spitsuur van het leven van werknemers. Aanleiding voor de levensloopregeling was dat opleiding, werk, gezinsvorming en zorg veel variëren en minder voorspelbaar zijn dan in het verleden. Er zou daarom een toenemende behoefte bestaan aan mogelijkheden om werk en tijd voor andere doelen te combineren en meer over de levensloop te spreiden. De uitbreiding van het verlofsparen is primair bedoeld om vervroegd uittreden te faciliteren, al kan het verlof ook ingezet worden voor andere manieren om duurzame inzetbaarheid te stimuleren, zoals het nemen van een sabbatical of omscholing. Bij de mogelijkheid van het vervroegd uitreden wordt met name ook gedacht aan de situatie van werknemers die hun beroep als zwaar ervaren. Onregelmatig werk of het werken in ploegendiensten geeft een zwaardere belasting en kan daardoor tot een verminderde duurzame inzetbaarheid leiden. Via extra verlofopbouw kan dit worden gecompenseerd. Het past niet bij de doelstelling voor de uitbreiding van verlofsparen, die gericht is op vervroegd uittreden, waarbij vooral gedacht wordt aan de situatie van werknemers in zware beroepen, om het mogelijk te maken de levensloopaanspraak, wat een meer generiek karakter heeft, om te zetten in verlofsparen. Met betrekking tot box 3 wil ik nog het volgende opmerken. De structuur van de inkomstenbelasting is zo vormgegeven dat gegenereerd inkomen slechts eenmaal in één box kan worden belast. Vanaf het moment dat inkomen gegenereerd en belast is veranderd dit inkomen in vermogen en maakt het, voor zover op peildatum aangehouden, onderdeel uit van de rendementsgrondslag in box 3. Dit geldt voor maandelijks inkomen uit tegenwoordige of vroegere arbeid dat belast is in box 1 en vervolgens in privé – voor zover niet gespendeerd voor onder meer het levensonderhoud – wordt aangehouden als vermogen. Hetzelfde is van toepassing op inkomen uit een aanspraak in box 1 die in een keer wordt uitgekeerd en belast is in box 1, zoals een uitkering van de levensloopregeling. Zolang de aanspraak uit de levensloopregeling onderdeel uitmaakt van box 1 worden deelnemers niet belast in box 3. Het is inherent aan het bestaande belastingstelsel dat bij de uitkering van de levensloopregeling respectievelijk bij de vrijval van de opgebouwde aanspraak uit de levensloopregeling per ultimo 2021 in box 1 belasting is verschuldigd. Vervolgens vormt het vrijgekomen bedrag vermogen. Als dat vrijgekomen bedrag op peildatum nog wordt aangehouden als vermogen en niet is gespendeerd wordt dit onderdeel van de rendementsgrondslag in box 3 en wordt het inkomen daaruit op forfaitaire wijze bepaald en belast. In feite werden deelnemers in de levensloopregeling jarenlang vrijgesteld van de box 3-heffing, doordat zij gedurende die jaren vermogen hebben kunnen opbouwen zonder dat het vermogen onderdeel uitmaakte van de rendementsgrondslag in box 3. Ik kan aan de belastingheffing over het forfaitaire rendement uit het vermogen dat resulteert uit de levensloopregeling dan ook niets onrechtvaardigs zien.
Waarom is in 2012 besloten tot het blokkeren van de levensloopregeling voor nieuwe deelnemers en is tegelijkertijd aan de huidige deelnemers niet de kans geboden om, de levensloopregeling zoals bedoeld, zorgvuldig af te ronden tot aan het bereiken van de pensioenleeftijd? Wat houdt u tegen om de bestaande deelnemers in de levensloopregeling deze mogelijkheid alsnog te bieden of het mogelijk maken van het onderbrengen van het levenslooptegoed in een bestaande pensioenregeling (graag een uitgebreide toelichting)?
In de tweede nota van wijziging op het Belastingplan 201215 is toegelicht dat de overgangsregeling – binnen de grenzen van de uitvoerbaarheid – gericht is op de groep die door actief spaargedrag heeft aangetoond van de levensloopregeling gebruik te willen maken. In dat kader was inleg vanaf 2012 alleen mogelijk voor werknemers die op 31 december 2011 een saldo van € 3.000 of meer (inclusief rendement) hebben opgebouwd. Bij de vormgeving van het overgangsrecht zijn ook zorgvuldig de belangen meegewogen van deelnemers die de levensloopaanspraak gebruiken om vervroegd uit te kunnen treden. Zie hiervoor de inleiding en het antwoord op vraag 8.
De vraag is daarnaast of het mogelijk gemaakt kan worden om de opgebouwde levensloopaanspraak onder te brengen in een bestaande pensioenregeling. Sinds de invoering van de levensloopregeling was het reeds mogelijk om een levensloopaanspraak om te zetten in een pensioenregeling, mits het fiscale kader voor pensioenopbouw hier ruimte voor biedt, en de pensioenregeling dit toestaat. Na het vervallen van de levensloopregeling en het hierbij behorende overgangsrecht is deze mogelijkheid blijven bestaan.
Daarnaast is per 1 januari 2013 het vereiste vervallen dat de levensloopregeling slechts voor verlof opgenomen kan worden, waardoor de opgenomen levensloopaanspraak ook ingezet kan worden voor de opbouw van een lijfrente, mits er sprake is van een pensioentekort.
Welke andere mogelijkheden zijn er voor mensen voor het continueren van het pensioensparen met het opgebouwde levenslooptegoed die tot een oplossing kunnen leiden voor de 36.000 tot 45.000 deelnemers aan de levensloopregeling waarvan het sparen, voor het pensioen met het huidige beleid rond de levensloopregeling zowel financieel als planmatig doorkruist is?
Binnen de huidige wetgeving is het mogelijk om de levensloopaanspraak geruisloos om te zetten in pensioenaanspraken, voor zover er fiscale ruimte in de tweede pijler resteert. Ook is het mogelijk om een vrijgevallen levensloopaanspraak te benutten voor een vrijwillige oudedagsvoorziening in de derde pijler binnen de daarvoor geldende fiscale kaders.
Op welke manier is de relatief grote groep deelnemers in de levensloopregeling vanaf 2012 geïnformeerd over het stoppen van de levensloopregeling per 2022? Kunt u een uitgebreid overzicht geven van de verschillende momenten door de overheid en andere relevante partners?
Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag op het Belastingplan 202116 is er rond 2012 en 2013 door de Belastingdienst over de gevolgen van de afschaffing en de toepassing van overgangsrecht gecommuniceerd via reguliere communicatiekanalen en via intermediairs. Levensloopinstellingen hebben zelfstandig gecommuniceerd met hun rekeninghouders. Van verschillende levensloopinstellingen hebben wij begrepen dat zij de aanpassing in het overgangsrecht recent met hun rekeninghouders hebben gecommuniceerd. Naar ik begrijp zullen de levensloopinstellingen in aanloop naar het fictieve genietingsmoment op 1 november 2021 (nogmaals) in contact treden met hun rekeninghouders. De Belastingdienst heeft de aanpassing van het overgangsrecht wederom via de reguliere communicatiekanalen gecommuniceerd en heeft daarnaast een handreiking uitgebracht over opnamen van de levensloopaanspraak in de loonaangifte.
Kunt u zich voorstellen en deelt u de mening dat de communicatie rond het stopzetten van de levensloopregeling sinds 2012 (en daarmee de aandacht voor de eerder in vraag 4 genoemde gevolgen rond pensioenplanning, toeslagen en belastingheffing) onvoldoende is gebleken gezien de op dit moment nog bestaande grote groep van 36.000 tot 45.000 mensen met een levensloopregeling? Zo ja/nee, waarom wel/niet? Kunt u hier uitgebreid op reflecteren?
De communicatie ten aanzien van het beëindigen van de levensloopregeling en het overgangsrecht terzake, acht ik afdoende. Er is rond 2012 en 2013 door de Belastingdienst over de gevolgen van de afschaffing en de toepassing van overgangsrecht gecommuniceerd via reguliere communicatiekanalen en via intermediairs. Levensloopinstellingen hebben zelfstandig gecommuniceerd met hun rekeninghouders. Dit geldt ook voor de zogenaamde 80%-regelingen uit 2013 en 2015, waarbij slechts 80% van de aanspraak bij volledige opname in de heffing werd betrokken. Voor het in werking treden van deze fiscale (afkoop)regeling in 2013 bedroegen de nog uitstaande aanspraken circa € 4,8 miljard. In oktober 2020 schatte de NVB het nog uitstaande tegoed voor de bankensector in op € 1,5 à € 2 miljard. De NVB heeft aangegeven dat sinds oktober 2020 een groot aantal mensen hun openstaande levensloopaanspraak hebben opgenomen. Naar verwachting liggen deze bedragen daarom nu aanzienlijk lager.
Hoe is richting de deelnemers in de levensloopregeling gecommuniceerd dat de levensloopregeling twee maanden eerder wordt beëindigd (31 oktober in plaats van 31 december 2021) zoals is opgenomen in het Belastingplan 2021? Op welke manier hadden deze mensen kennis kunnen nemen van de eerdere beëindiging van twee maanden? Kunt u aangeven wat de (negatieve) gevolgen zijn voor deelnemers nu met het Belastingplan 2021 is besloten de levensloopregeling vanwege uitvoeringstechnische redenen twee maanden eerder te beëindigen?
De keuze om het fictieve genietingsmoment twee maanden naar voren te halen is met name gemaakt ten behoeve van de deelnemers in verband met de heffing in box 3. Hiermee wordt geborgd dat voor de berekening van de over 2022 verschuldigde belasting in box 3 niet hoeft te worden uitgegaan van de waarde van de levensloopaanspraak vóór loonheffing. Voor de belastingheffing in box 1 maakt het vervroegde fictieve genietingsmoment in principe geen verschil. Om dit voorstel uitvoerbaar te houden voor levensloopinstellingen, is ervoor gekozen hen de maanden november en december 2021 de gelegenheid te geven om de verschuldigde loonheffing te verhalen op de werknemer. Van verschillende levensloopinstellingen hebben wij begrepen dat zij de aanpassing in het overgangsrecht al reeds met hun rekeninghouders hebben gecommuniceerd. Naar ik begrijp zullen de levensloopinstellingen in aanloop naar het fictieve genietingsmoment op 1 november 2021 (nogmaals) in contact treden met hun rekeninghouders. De Belastingdienst heeft de aanpassing van het overgangsrecht wederom via de reguliere communicatiekanalen gecommuniceerd en heeft daarnaast een handreiking uitgebracht over opnamen van de levensloopaanspraak in de loonaangifte.
Klopt het dat het wijzigingsformulier voorlopige aanslag inkomstenbelasting niet voorziet in de mogelijkheid om de uitkering levensloopregeling mee te nemen in de voorheffing? Zo ja, hoe kan dit gezien de soms grote bedragen die in de levensloopregeling omgaan? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Een uitkering levensloopregeling kan worden opgenomen in een voorlopige aanslag inkomstenbelasting. De verwerking van de levensloopregeling in het wijzigingsformulier voor de voorlopige aanslag inkomstenbelasting verloopt als volgt. De belastingplichtige kan in het wijzigingsformulier de opname uit de levensloopvoorzieningen en de levensloopkorting invullen. De Belastingdienst berekent dan de vermoedelijk door de werkgever ingehouden loonheffing. Deze berekening wordt gemaakt door het reguliere schijventarief toe te passen. In gevallen waarin de inhoudingsplichtige het bijzondere tarief toepast op de opname uit de levensloopvoorziening kan de feitelijk ingehouden loonheffing afwijken van de berekende loonheffing bij de voorlopige aanslag. De belastingplichtige kan de berekende loonheffing dan niet aanpassen. Dit is inherent aan de systematiek van de voorlopige aanslagregeling. De voorlopige aanslagregeling is niet bedoeld om effecten die zich kunnen voorzien bij de gekozen systematiek bij inhouding van loonheffing te herstellen, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij toepassing van het bijzondere tarief bij de inhouding van loonheffing.
Er is bewust voor gekozen om de berekening van de vermoedelijk ingehouden loonheffing door de Belastingdienst te laten uitvoeren, en niet door de belastingplichtige te laten invullen, om te voorkomen dat bij het invullen van de vermoedelijk ingehouden loonheffing fouten worden gemaakt. In het verleden bleek namelijk dat hierbij fouten werden gemaakt. Dit konden onbedoelde fouten zijn, maar ook bewuste fouten met het oogmerk om een te hoge voorlopige teruggaaf te ontvangen.
Het effect van deze keuze voor deze systematiek in het voorlopige aanslagproces is dat in situaties waarbij de feitelijk ingehouden loonheffing afwijkt van de door de Belastingdienst bij de voorlopige aanslag gemaakte berekening, dit niet in de actualiteit maar bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting kan worden hersteld.
Herkent u de signalen dat deelnemers aan de levensloopregeling in de veronderstelling waren dat zij het levenslooptegoed konden overhevelen naar het pensioenfonds om hetzelfde doel, sparen voor het pensioen, te bereiken, maar hier recentelijk achterkwamen dat deze optie niet mogelijk is? Klopt het dat het overhevelen van het levenslooptegoed naar een pensioenregeling niet kan in verband met de ingewikkelde fiscale regelgeving rond pensioenopbouw en de mogelijke problemen rond de uitvoering? Zo ja, welke «ingewikkelde fiscale regelgeving» wordt hier bedoeld? Zijn mensen hierover vanaf het begin goed en adequaat over geïnformeerd? Zo nee, hoe kan dat en wat vindt u hiervan? Wat kunt u voor de mensen doen die zich nu voor een voldongen feit voelen worden gesteld en tegelijkertijd hun pensioenpot deels zien verdampen?
Ik ben niet bekend met signalen dat het omzetten van de levensloopaanspraak in een pensioenregeling niet mogelijk is in verband met ingewikkelde fiscale regelingen rond pensioenopbouw. Sinds de invoering van de levensloopregeling, is het mogelijk om de opgebouwde levensloopaanspraak om te zetten in een pensioenregeling. Een voorwaarde hierbij is dat er nog fiscale ruimte beschikbaar is om een pensioen op te bouwen. Voor iedere werknemer in Nederland geldt namelijk een uniform fiscaal pensioenkader.
Welke stappen tot een betere communicatie kunt u, naast de reeds toegezegde in de Kamerbrief «afwikkeling levensloopregeling»7, actief nog zetten om de gevolgen rond het in één keer opnemen van de levensloopregeling zoveel als mogelijk onder de aandacht te brengen? Hoe gaat u de mogelijke gevolgen communiceren als mensen door een eenmalige uitbetaling van het levenslooptegoed hun toeslagen kwijt zullen raken?
Ik onderschrijf het belang van goede communicatie. Daarom ben ik in overleg gegaan met levensloopinstellingen. Voor deze instellingen geldt dat zij een zorgplicht hebben naar hun cliënten. De bij dit onderwerp betrokken instellingen hebben aangegeven dat zij in lijn met deze zorgplicht deelnemers van de levensloopregeling erop zullen wijzen dat het eindigen van de levensloopregeling gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld voor toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen. Veel instellingen hebben dit inmiddels aan hun deelnemers gecommuniceerd en veel deelnemers hebben naar aanleiding van deze berichtgeving al actie ondernomen. De Belastingdienst communiceert over de aanpassingen in het overgangsrecht van de levensloopregeling via de reguliere communicatiekanalen. De Belastingdienst wijst expliciet op mogelijke effecten op inkomensafhankelijke regelingen door een verandering in verzamelinkomen. Overigens merk ik nog op dat al reeds bij de behandeling van het Belastingplan 201318 is aangegeven dat opname uit de levensloopregeling tot verhoging van het verzamelinkomen leidt en daarmee gevolgen kan hebben voor de eventuele toeslagen die de deelnemers ontvangen. En dat dit zeker in situaties waarin de levensloopaanspraak ineens wordt opgenomen een punt van aandacht is.
Het transparantiebeleid van ontwikkelingsbank FMO en door FMO gefinancierde misstanden in de Democratische Republiek Congo |
|
Lammert van Raan (PvdD), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken stappen uit plantages Congo zonder landroof op te lossen»1 en het rapport «Finance as Agro-Colonialism» gepubliceerd door elf ngo's, waaronder Milieudefensie?2
Ja.
Heeft u contact gehad met FMO over het rapport en zo ja, wat was de reactie van FMO?
Mijn medewerkers hebben contact gehad met FMO over het rapport. FMO maakt zich zorgen over de lokale situatie bij de plantages van Plantations et Huileries du Congo (PHC) – met name in en rondom de Lokutu plantage – en begrijpt goed dat er aandacht voor is vanuit het maatschappelijk middenveld. FMO zet zich sinds haar investering in 2015 in voor verbeteringen in de milieu en sociale standaarden op de PHC plantages en is in contact met verschillende NGO’s over de situatie aldaar.
Welk deel van de in totaal 150 miljoen dollar aan leningen die Feronia-PHC sinds 2013 heeft ontvangen van Europese ontwikkelingsbanken is verstrekt door FMO?
FMO heeft een lening van USD 16,5 miljoen aan PHC verstrekt. PHC is het Congolese bedrijf dat tot voor kort het bezit was van Feronia Inc.
Klopt het dat FMO en de ontwikkelingsbanken BIO, DEG en EAIF zich in mei 2020 bereid toonden om 80% van de uitstaande leningen aan Feronia-PHC af te schrijven? Kunt u verduidelijken welk bedrag de ontwikkelingsbanken precies bereid waren af te schrijven en wat daarbinnen het aandeel van FMO was? Kunt u delen wat de overwegingen waren om in te stemmen met deze afschrijving? Kunt u bevestigen dat deze afschrijving plaatsvond of zal plaatsvinden?
Van FMO heb ik begrepen dat PHC zich al lange tijd in financieel zwaar weer bevindt, waardoor er onvoldoende geld is om de benodigde verbeteringen ten aanzien van milieu en sociale standaarden door te voeren. FMO en de andere ontwikkelingsbanken hechten veel waarde aan deze verbeteringen. Het verbeteren van deze standaarden was een belangrijke reden voor FMO om in 2015 te investeren in PHC.
FMO geeft aan dat mede naar aanleiding van het zorgwekkende Human Rights Watch rapport (dat eind 2019 is uitgekomen) een nieuw Environmental and Social Action Plan (ESAP) is afgesproken tussen de ontwikkelingsbanken en PHC in januari van dit jaar. Een samenvatting van dit ESAP is te vinden op de PHC website3; het ESAP adresseert de belangrijkste zorgen uit het rapport en gaat in op implementatie en bijbehorende deadlines. Het ESAP is het resultaat van harde eisen die de ontwikkelingsbanken hebben gesteld en kan daarmee eveneens gezien worden als een overzicht van de verbeteringen die volgens de ontwikkelingsbanken moesten plaatsvinden.
Om de lokale omstandigheden en de financiële situatie van PHC te verbeteren, hebben FMO en de Duitse (DEG) en Belgische (BIO) ontwikkelingsbanken afgesproken met PHC dat maximaal 80% van de door hun verstrekte leningen afgeschreven zal worden onder de voorwaarde dat bepaalde mijlpalen binnen het ESAP behaald zijn (max. USD 32,5 miljoen afschrijving). Wat betreft FMO gaat het om een bedrag van maximaal USD 13,2 miljoen. In het afgesproken proces wordt steeds een deel van de lening afgeschreven bij het behalen van een specifieke mijlpaal. Op dit moment hebben nog geen afschrijvingen op de lening plaatsgevonden.
De financiële situatie van PHC was begin 2020 zo slecht dat een faillissement dreigde voor zowel PHC als Feronia. Aandeelhouder KKM was bereid extra geld te investeren om PHC te redden, mits het meerderheidsaandeelhouder zou worden. Dit is gebeurd en de aandelenstructuur via de Canadese holding Feronia Inc is door middel van een faillissementsprocedure beëindigd. Tegelijkertijd zijn er onderhandelingen gestart over het herstructureren van de schulden en dit proces is bijna afgerond.
Bij deze herstructurering hebben sommige crediteuren er voor gekozen om hun leningen volledig en zonder aanvullende voorwaarden af te schrijven. FMO heeft daar niet voor gekozen en besloten om een deel van hun lening af te schrijven onder de voorwaarde dat specifieke ESAP-mijlpalen behaald worden. Door invloed te houden op het bedrijf en betrokken te blijven bij PHC, blijft FMO zich inspannen om de omstandigheden voor de lokale bevolking te verbeteren.
Klopt het dat na het faillissement van Feronia Inc. het teruggeven van de concessierechten aan lokale gemeenschappen niet aan de orde is geweest? Heeft FMO hier op enig moment voor gepleit? Zo nee, waarom niet?
Van FMO heb ik begrepen dat de grond waar de PHC plantages zich op bevinden eigendom is van de Congolese overheid. Het is daarmee niet mogelijk om vanuit PHC of FMO concessierechten voor deze grond aan een andere partij te verstrekken, zoals een organisatie die de lokale gemeenschap vertegenwoordigt. De eerder vermelde herstructurering van PHC was gericht op Feronia Inc., het Canadese moederbedrijf van PHC dat is opgeheven als onderdeel van de herstructurering. De bedrijfsactiviteiten van PHC in DR Congo zijn gedurende dit proces onverminderd voortgezet. De bestaande concessieafspraak tussen de overheid van DR Congo en PHC, over de landrechten, is daarom in de herstructureringsgesprekken geen onderwerp van gesprek geweest en daarmee ongewijzigd gebleven.
Heeft Feronia-PHC voldaan aan de voorwaarden die door de Europese ontwikkelingsbanken werden gesteld aan het afschrijven van de lening, namelijk een herziening van het Environmental & Social Action Plan (ESAP)? Welke herziening moest er volgens de ontwikkelingsbanken plaatsvinden en hoe is dit door Feronia-PHC geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van 22 november 20193 stelde dat er bij constatering van te lage lonen een verbetertraject richting een leefbaar loon en tijdige uitbetaling wordt opgenomen in een actieplan? Klopt de bewering uit het ngo-rapport dat werknemers op de plantages nog steeds minder dan het minimumloon verdienen? Is FMO een verbetertraject gestart nadat eerder bleek dat werknemers van Feronia-PHC minder dan een leefbaar loon verdienen en hun loon te laat uitbetaald krijgen? Zo ja, wat waren de resultaten van dit verbetertraject en hoe wordt gecontroleerd of werknemers nu daadwerkelijk minstens het minimumloon verdienen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik herinner mij deze beantwoording.
Van FMO heb ik begrepen dat PHC minstens het wettelijk minimumloon betaalt aan zowel vaste als tijdelijke werknemers. Dit staat ook in het ESAP afgesproken met de ontwikkelingsbanken. Naleving hiervan wordt gecontroleerd door onafhankelijke adviseurs waarbij salarisstroken worden gecontroleerd en interviews worden gehouden met werknemers.
Ook is een afspraak tussen de ontwikkelingsbanken en PHC gemaakt dat de lonen zich dienen te ontwikkelen richting een leefbaar loon. Dit is een belangrijk streven van FMO, maar op korte termijn lijkt een verhoging naar een leefbaar loon niet haalbaar omdat PHC al lange tijd verliesmakend is en de financiële situatie precair is. De ontwikkeling richting een leefbaar loon is gekoppeld aan specifieke financiële waarden die signaleren dat de loonsverhoging mogelijk is. Met een combinatie van productiviteitsverbeteringen en hogere palmolieprijzen kan de financiële positie van PHC verbeteren en wordt verhoging van de lonen mogelijk met als uiteindelijk doel een leefbaar loon.
Daarnaast heeft PHC volgens FMO sinds de verstrekking van de lening van de ontwikkelingsbanken een verbetertraject ingesteld ten aanzien van tijdige uitbetaling van de lonen. PHC rapporteert elk kwartaal aan FMO over hoe de salarisbetalingen lopen. FMO wordt geïnformeerd op het moment dat een uitbetaling vertraagd is, ook over de maatregelen die zijn genomen om een te late betaling te verhelpen.
De naleving van het ESAP wordt minstens jaarlijks gecontroleerd door een onafhankelijke adviseur en – indien mogelijk – een medewerker van een van de ontwikkelingsbanken. Het laatste monitoring report is in december 2020 opgeleverd. Bij een dergelijke controle controleert de onafhankelijk adviseur ook of werknemers tijdig en minstens het geldende minimumloon betaald krijgen.
Herinnert u zich dat u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van 20 november 20194 stelde dat wanneer onderzoek naar landrechten tekortschiet er beroep kan worden gedaan op het onafhankelijke klachtenmechanisme van FMO en de Duitse en Franse ontwikkelingsbanken?
Ja.
Kunt u bevestigen dat lokale gemeenschappen in november 2018 een klacht indienden via het gezamenlijke klachtenmechanisme? Klopt het dat twee jaar na de start van de klachtenprocedure de bemiddeling nog niet is begonnen? Zo ja, waarom niet?
Van FMO heb ik begrepen dat eind 2018 vertegenwoordigers van de lokale gemeenschappen inderdaad gebruik hebben gemaakt van het onafhankelijke klachtenmechanisme dat is opgezet door FMO, DEG en de Franse ontwikkelingsbank Proparco. Omdat DEG de leidende ontwikkelingsbank is in het consortium van ontwikkelingsbanken dat in PHC heeft geïnvesteerd, wordt op dit moment de klacht beschouwd als een klacht aan het adres van DEG.6 In het kader van deze klacht heeft het expertpanel van het klachtenmechanisme in november 2018 en augustus 2019 de indieners bezocht en met leden van de lokale gemeenschap gesproken.
De indieners en PHC hebben vervolgens gezamenlijk gekozen voor een bemiddelingsproces onder begeleiding van het expertpanel van het klachtenmechanisme. Via FMO heb ik van het expertpanel begrepen dat het panel sinds de keuze voor het bemiddelingsproces niet heeft kunnen afreizen naar Congo vanwege reisbeperkingen naar aanleiding van de COVID-19-pandemie. Zodra de reisrestricties opgeheven zijn zal het panel afreizen en kan het bemiddelingsproces daadwerkelijk beginnen.
Wat gebeurt er als de klachtenprocedure niet naar tevredenheid wordt afgerond voordat de ontwikkelingsbanken definitief geen belangen of financiering meer hebben in Feronia-PHC?
Het is belangrijk om te benadrukken dat onder de huidige klachtenprocedure gekozen is voor een bemiddelingsprocedure. Zowel de lokale gemeenschap als PHC hebben vrijwillig gekozen om gezamenlijk – onder begeleiding van het expert panel van het klachtenmechanisme als neutrale partij – tot een oplossing te komen.
Het klachtenmechanisme fungeert hierbij niet als scheidsrechter of als alternatief voor het lokale rechtssysteem. Van FMO heb ik begrepen dat het klachtenmechanisme voornemens is om het bemiddelingsproces door te zetten, ook indien er geen financiele relatie meer zou bestaan tussen de ontwikkelingsbanken en PHC. Of een bemiddelingsproces afgerond kan worden hangt af van de bereidheid hiertoe van de beide betrokken partijen.
Kunt u toelichten hoe de toekenning, in 2019, van een financiering ter waarde van 250.000 euro aan Feronia met het oog op capaciteitsopbouw heeft bijgedragen aan de klachtenprocedure van de ontwikkelingsbanken? Om welk type financiering ging het? Maakt deze financiering deel uit van het afgeschreven bedrag? Stelt FMO eenzelfde hoeveelheid financiering beschikbaar aan de lokale gemeenschappen, die in hun klacht expliciet vragen om financiële en technische ondersteuning tijdens de procedure?
Van FMO heb ik begrepen dat het bedrag is ingezet voor een capaciteitsopbouwprogramma met als doel het PHC management en PHC werknemers (zoals plantagebewakers) te ondersteunen bij het opbouwen van een goede relatie met lokale gemeenschappen, naast het verbeteren van enkele specifieke milieu en sociale standaarden (onder andere IMVO monitoring en verbetering werknemer klachtenmechanisme). Dit bedrag is verschaft als toelage om bovenstaande doelen te bereiken en staat los van de klachtenprocedure.
Het bedrag is geen onderdeel van de FMO lening die bij het behalen van bepaalde mijlpalen uit het ESAP gedeeltelijk afgeschreven wordt.
Via FMO heb ik van het expertpanel begrepen dat lokale gemeenschappen (als onderdeel van het bemiddelingsproces) toegang hebben tot financiële ondersteuning vanuit het klachtenmechanisme wanneer dit nodig is voor het succesvol afronden van het bemiddelingsproces. Via FMO heb ik begrepen dat de lokale gemeenschappen tot op heden geen verzoek hebben ingediend bij het panel.
Welke stappen neemt u om een goede uitvoering van het klachtenmechanisme te borgen?
Het klachtenmechanisme is opgezet door FMO, DEG en Proparco en opereert onafhankelijk van deze partijen. De ontwikkelingsbanken leveren wel operationele en financiële ondersteuning.
Het kabinet toetst onder andere door middel van evaluaties of het IMVO-beleid van FMO voldoet aan de hierover gemaakte afspraken en of FMO’s IMVO beleid vooruitstrevend is, in de zin van dat FMO’s beleid normatief is (zoals afgesproken). In de recente evaluatie van FMO concludeert de evaluator dat het opzetten van een onafhankelijk klachtenmechanisme vooruitstrevend is; een dergelijk mechanisme ontbreekt bij veel andere ontwikkelingsbanken. Het klachtenmechanisme pakt klachten professioneel en serieus op, ondanks dat het relatief nieuw is. De evaluator concludeert echter ook dat de bekendheid en toegankelijkheid van het klachtenmechanisme verbeterd dienen te worden. Daarnaast is er ruimte voor verbetering bij het opvolgen van aanbevelingen en het documenteren en monitoren van de voortgang ervan.
De resultaten van deze evaluatie zijn onderdeel van de strategische dialoog tussen het kabinet en FMO. Het kabinet ziet er op toe dat FMO de bevindingen en aanbevelingen uit de evaluatie adresseert.
Bent u bereid om alsnog maatregelen te treffen om de inheemse bevolking hun landrechten terug te helpen verkrijgen?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 heb ik begrepen van FMO dat het land waar de PHC plantages zich op bevinden in eigendom van de Congolese overheid is.
FMO is een staatsdeelneming die op afstand van de Staat opereert en verantwoordelijk is voor haar eigen beleid en strategie. Als beleidsverantwoordelijk ministerie ziet het Ministerie van Buitenlandse Zaken toe op de maatschappelijke missie van FMO en dat het IMVO beleid van FMO vooruitstrevend is. Een belangrijk onderdeel van het IMVO beleid van FMO is het uitgebreide due diligence onderzoek dat FMO verricht voorafgaand aan een investering. Landrechten maken onderdeel uit van een dergelijk onderzoek.
In het geval van PHC had de Duitse ontwikkelingsbank DEG het voortouw bij het verrichten van hetdue diligence onderzoek. DEG heeft de resultaten van het onderzoek gedeeld met de andere ontwikkelingsbanken, waaronder FMO. FMO stelt dat bij de start het due diligence onderzoek van DEG voldoende juridische waarborgen bood, ook ten aanzien van landrechten, om deel te nemen aan het project. Tijdens de verschillende stappen in het investeringsproces heeft FMO nader onderzoek gedaan naar de geldigheid van de concessieovereenkomsten.
Het kabinet onderstreept het belang van goede en duidelijke landrechten, vreedzame en eerlijke oplossingen voor landconflicten en de bescherming van lokale gemeenschappen tegen landroof. Het kabinet heeft vertrouwen in FMO’s beleid rondom landrechten dat na een publieke consultatieronde is vastgesteld7 en in de wil van FMO om landrechtenschendingen te voorkomen. Hierbij is het belangrijk dat FMO naast het doen van goed due diligence onderzoek voorgaand aan de investering, ook heel alert is en blijft tijdens een investering op landrechtenkwesties en hier constructief mee om gaat. Het is daarom belangrijk dat in het nieuwe ESAP afspraken gemaakt zijn tussen de ontwikkelingsbanken en PHC over het adresseren van aan landrechten gerelateerde kwesties en dat PHC en de lokale gemeenschappen hebben ingestemd met een bemiddelingsproces onder leiding van het onafhankelijke klachtenmechanisme over dit onderwerp.
Kunt u een overzicht geven van de stappen die u heeft ondernomen ten aanzien van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO sinds FMO in 2019 onder vuur kwam te liggen vanwege de financiering van Feronia?
Ik interpreteer bovenstaande vraag als hoe de ministeries om zijn gegaan met de berichtgeving van eind 2019 – specifiek in Trouw op 15 oktober en daaraan gerelateerde berichtgeving – en het kritische Human Rights Watch Rapport over de zorgelijke omstandigheden bij de Feronia-PHC palmolieplantages van 25 november jl.
Als onderdeel van de reguliere dialoog tussen de overheid en FMO spreken medewerkers van zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken als het Ministerie van Financiën structureel met FMO, ook over incidenten en mogelijke misstanden bij FMO investeringen. Zo nodig, vragen de medewerkers FMO tijdens deze gesprekken om additionele informatie, bijvoorbeeld over de maatregelen die FMO neemt, de lessen die te trekken zijn uit een situatie en de mate waarin FMO’s beleid en de implementatie ervan toereikend is gebleken in een situatie of aanpassing behoeft. Wanneer verbeteringen nodig zijn, spreekt het kabinet FMO hierop aan. Gezien het aantal zorgelijke incidenten op het grondgebied van de PHC plantages, is PHC een terugkerend onderwerp van deze gesprekken.
Na publicatie van het Trouw artikel dat zich grotendeels op Feronia-PHC richtte, is FMO gevraagd om de informatie uit het artikel te verifiëren dan wel te ontkrachten. Ook heeft de Nederlandse ambassade in Kinshasa op basis van lokale informatie en gesprekken met andere betrokken ambassades zo goed mogelijk geprobeerd de informatie uit het artikel te verifiëren. Gezien de afstand tussen Kinshasa en de PHC plantages is het verifiëren van informatie ter plekke ook voor de ambassade erg moeilijk.
Desondanks zijn een aantal FMO medewerkers en een medewerker van de Nederlandse ambassade in augustus 2019 afgereisd naar de Lokutu plantage om de situatie te bekijken. Uit dit onderzoek kwam opnieuw het beeld van een problematische en fragiele situatie naar voren.
Op 16, 17 en 25 oktober 2019 zijn Kamervragen gesteld naar aanleiding van bovenstaand artikel. Voor de beantwoording van deze vragen is informatie opgevraagd bij FMO.
Voorafgaand aan de publicatie van het Human Rights Watch rapport op 25 november 2019 hebben zowel FMO als de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën meegewerkt aan de publicatie, door het schriftelijk beantwoorden van vragen van Human Rights Watch. Ook is een BZ medewerker aanwezig geweest bij een bespreking van het rapport tussen FMO en Human Rights Watch.
In december 2019 is tijdens het halfjaarlijkse beleidsoverleg met de Raad van Bestuur van FMO op ambtelijk niveau gesproken over bovenstaande publicaties en gerelateerde Kamervragen. Tijdens dit overleg is ook gesproken over de IMVO aspecten van FMO’s beoordeling van projecten voorafgaand aan een investering en de monitoring daarvan tijdens een investering, ook in een situatie waarin FMO niet de leidende ontwikkelingsbank in een consortium is.
Zoals aan uw Kamer toegezegd tijdens de BHOS Begrotingsbehandeling in 2019, zijn bovenstaande situatie en FMO’s IMVO standaarden in algemene zin besproken door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met het bestuur van FMO (oktober 2020). In dit gesprek is onder andere het belang van gedegen vooronderzoek, monitoring en het betrekken van lokale stakeholders benadrukt door het kabinet. In dit gesprek heeft FMO enkele recente verbeteringen – zoals verbeterde grondoorzaakanalyses bij incidenten – toegelicht.
In de opvolging van dit gesprek heeft FMO onder meer aandacht besteed aan het verder verbeteren van de dialoog met NGO’s. Als onderdeel van de
strategische dialoog tussen de staat en FMO is gesproken over het doorvoeren van specifieke verbeteringen in het IMVO beleid van FMO, zoals actualisatie van de geldende IMVO standaarden en onderzoek naar mogelijkheden om lokale stakeholders eerder en beter te betrekken bij investeringen, via bijvoorbeeld lokale partners van het Nederlandse postennet.
In 2020 is FMO geëvalueerd door een onafhankelijke partij. Een belangrijk onderdeel van de evaluatie betrof (de toepassing van) het IMVO beleid van FMO. Het evaluatierapport en de reactie van het kabinet op de bevindingen en aanbevelingen wordt u parallel toegezonden.
Bent u bereid om de resultaten van hetdue diligence-onderzoek dat door de Duitse ontwikkelingsbank is uitgevoerd en ter beschikking is gesteld van FMO voordat de investering in Feronia-PHC plaatsvond te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over genoemd onderzoek. Dit onderzoek bevat bedrijfsvertrouwelijke informatie en om juridische redenen kan FMO dit document niet delen of openbaar maken.
Op welke manieren zou op nationaal niveau wettelijke verankering van de zorgplicht die financiële instellingen hebben ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen bijdragen aan het voorkomen dat de brede welvaart wordt aangetast door bijvoorbeeld mensenrechtenschendingen en milieuschade?
De algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners is reeds wettelijk verankerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft, artikel 4:24a). Volgens deze wet zijn financiële dienstverleners verplicht om op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument of begunstigde in acht te nemen. Als onder toezicht staande instelling is FMO ook gehouden aan de zorgplicht die in de Wft is opgenomen.
De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) voeren het toezicht op de financiële sector uit. De AFM ziet als onafhankelijk toezichthouder specifiek toe op gedragstoezicht. Onderdeel van toezicht is de zorgvuldige behandeling van cliënten. Bij evidente misstanden die het vertrouwen in de financiële dienstverlener of in de financiële markten kunnen schaden, is de AFM bevoegd om een aanwijzing te geven om binnen een redelijke termijn een bepaalde gedragslijn te volgen. Hiermee is de zorgplicht die FMO heeft wettelijk verankerd.
Het kabinet verwacht verder van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder Nederlandse financiële instellingen, dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen (due diligence), in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinatonale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit houdt in dat zij (potentiële) risico’s voor mens en milieu in kaart brengen, voorkomen en aanpakken en hierover transparant zijn.
In de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) concludeert het kabinet dat het huidige IMVO beleid aangescherpt dient te worden. Het kabinet zet in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO richtlijnen verder te bevorderen. Voor meer informatie zie het genoemde kamerstuk.
Deelt u de mening dat de financiering, door FMO, van Feronia en andere projecten waarbij ernstige misstanden gedocumenteerd werden, de noodzaak illustreert van een wettelijke verankering op nationaal niveau van deze zorgplicht, zodat de naleving van deze plicht door een onafhankelijke toezichthouder gehandhaafd kan worden?
Zie het antwoord op vraag 16.
Klopt het dat Feronia-PHC 2.100 kilometer aan operationele wegen, 3.000 huizen voor werknemers, 95 scholen, 4 ziekenhuizen, 17 dispensaria en 6 gezondheidscentra opknapte, zoals op de website van FMO wordt beweerd? Kunt u de coördinaten van deze locaties aanleveren zodat deze informatie geverifieerd kan worden?
FMO heeft aan mij laten weten dat deze informatie uit het Sustainability Rapport 2017 van PHC’s toenmalige meerderheidsaandeelhouder Feronia komt8. Aangezien Feronia destijds aan de Canadese beurs genoteerd stond, is deze informatie geverifieerd volgens de in Canada geldende standaarden. FMO geeft aan dat deze informatie mogelijk verouderd is en dat bij het eerstvolgende monitoringbezoek van de onafhankelijke adviseur deze persoon steekproefsgewijs bovenstaande informatie zal verifiëren.
FMO heeft geen beschikking over de exacte coördinaten van deze (sociale) infrastructuur. Wanneer partijen uit bijvoorbeeld het maatschappelijk middenveld bovenstaande informatie willen verifiëren, kunnen zij contact opnemen met FMO om te kijken hoe dit zo goed mogelijk gefaciliteerd kan worden.
Klopt het dat FMO en de andere betrokken ontwikkelingsbanken de lokale gemeenschappen niet geconsulteerd hebben vooraleer het bedrijf over te dragen aan een private investeerder? Zo nee, hoe en wanneer zijn de gemeenschappen geconsulteerd?
Er is geen sprake van dat PHC is overgedragen aan een private investeerder. Van FMO heb ik begrepen dat er een (juridische) herstructurering heeft plaatsgevonden, die zich voornamelijk richtte op het Canadese moederbedrijf van PHC: Feronia Inc. Als onderdeel van deze herstructurering is een bestaande minderheidsaandeelhouder (KKM) als gevolg van een broodnodige kapitaalinjectie de meerderheidsaandeelhouder van PHC geworden, waarmee een direct faillissement van PHC is voorkomen. Deze herstructurering is onder andere bekend gemaakt op de website van de Britse ontwikkelingsbank CDC (die hiermee tevens crediteur is geworden in plaats van aandeelhouder) en de FMO website.9 Van FMO heb ik begrepen dat lokale gemeenschappen niet zijn geconsulteerd over deze herstructurering, omdat de bedrijfsactiviteiten van PHC in DR Congo onverminderd zijn voortgezet gedurende dit proces en lokaal geen veranderingen hebben plaatsgevonden. In algemene zin zetten FMO en de Britse ontwikkelingsbank CDC zich in voor lokale consultatie van lokale gemeenschappen door midden van technische assistentie aan PHC ten aanzien van dit onderwerp.
Welke vervolgstappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat FMO de veronderstelde begunstigden van ontwikkelingsprocessen waaraan FMO bijdraagt, betrekt en laat meebeslissen over wat voor financiering en projecten kunnen bijdragen aan een verbetering van hun levenssituatie?
Om de positieve impact voor lokale gemeenschappen te vergroten en de risico’s op negatieve consequenties te mitigeren, dienen de lokale gemeenschappen tijdig geïnformeerd en betrokken te worden bij de projecten die FMO financiert. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt primair bij FMO’s klanten, maar FMO heeft zelf ook een verantwoordelijkheid.
FMO doet een uitgebreide due diligence (een vooronderzoek met betrekking tot gepaste zorgvuldigheid) bij investeringen met een hoog (milieu en sociaal) risicoprofiel. Deze due diligence dient negatieve impact op mens en milieu zoveel mogelijk te voorkomen. Hierbij wordt gekeken of de risico’s van een voorgenomen investering goed in kaart zijn gebracht, of ze aanvaardbaar zijn en of een klant in staat is om de mitigerende maatregelen te implementeren.
Daarnaast voert FMO (zelf of via een consultant) gesprekken met de lokale gemeenschap en andere belanghebbenden van directe investeringen met hoge (sociale en milieu) risico’s, om te monitoren of ze (i) goed zijn geïnformeerd door de klant van FMO, (ii) hun standpunten hebben kunnen delen met de klant en (iii) of het project hun steun geniet.
Als de due diligence uitwijst dat (i) een project brede steun van genoemde lokale belanghebbenden geniet en (ii) de potentiële negatieve gevolgen van een project naar verwachting goed worden gemanaged, kan FMO financiering verschaffen. Indien nodig stelt FMO voorafgaand aan de financiering een actieplan op met haar klanten dat onderdeel wordt van de contractuele verplichtingen tussen FMO en een klant. Voordat overgegaan wordt tot financiering, publiceert FMO basisinformatie over haar (voorgenomen) investeringen op haar website. Met deze informatie worden het (internationale) maatschappelijke middenveld en andere belanghebbenden op de hoogte gesteld en kunnen deze partijen relevante informatie over de investering met FMO delen.
De recente FMO evaluatie concludeert dat FMO een toonaangevende ontwikkelingsbank is op het gebied van IMVO en dat FMO vooruitstrevend is als het gaat om het ontwikkelen van beleid voor de toepassing van mensenrechten bij investeringen. Als verbeterpunt geeft de evaluatie aan dat FMO haar due diligence op de raadpleging van lokale belanghebbenden door (potentiële) klanten verder kan uitbreiden en systematiseren. Ik ga na hoe FMO opvolging geeft aan dit verbeterpunt. Daarnaast heb ik van FMO begrepen dat zij met NGO’s in gesprek is over dit verbeterpunt en de rol die NGO’s spelen bij het betrekken van lokale belanghebbenden.
In het FMO evaluatierapport en de reactie van het kabinet in de aanbiedingsbrief vindt u meer informatie over de bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het IMVO beleid van FMO, de reactie van het kabinet en de vervolgstappen.
Bent u bekend met het bericht «Transparantie ontwikkelingsbank FMO schiet tekort" verschenen op 11 februari jl. in Trouw?5
Ja.
Bent u bekend met het in het bericht aangehaalde rapport van hetInternational Accountability Project en de Foundation for the Development of Sustainable Policies en de gezamenlijk brief daarover aan FMO van 28 verschillende organisaties?6
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport en de brief?
Het transparantiebeleid van FMO (waar het rapport en de brief zich op richten) is gericht op het informeren van het internationaal actieve maatschappelijk middenveld voorafgaande aan een investering. NGO’s worden hierdoor in staat gesteld om relevante informatie (uit hun netwerk) over de investeringen met FMO te delen, waardoor FMO noodzakelijke verbeteringen kan doorvoeren. Het beleid is dus niet primair bedoeld voor het betrekken van lokale belanghebbenden, maar draagt daar wel aan bij. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20, betrekt FMO deze belanghebbenden bij de due diligence (die plaatsvindt voorafgaande aan een investering en aan publicatie op de FMO-website). Wanneer zich problemen voordoen bij een project, betrekt FMO tevens signalen van lokale belanghebbenden bij het monitoren en controleren of de klant voldoet aan zijn verplichtingen conform het (milieu en sociaal) actieplan richting lokale belanghebbenden.
Transparantie omtrent voorgenomen investeringen kan FMO helpen om negatieve effecten te voorkomen en voordelen voor de lokale bevolking te vergroten. Het maatschappelijk middenveld wordt door transparantie immers in staat gesteld om relevante informatie met FMO te delen. Het rapport komt met verschillende aanbevelingen om de transparantiepraktijk te verbeteren, bijvoorbeeld door consistentere informatie te verschaffen over voorgenomen investeringen met hoge (milieu en sociale) risico’s. We verwachten van FMO dat zij een lerende organisatie is en de adviezen gebruikt om haar beleid en de implementatie ervan aan te scherpen. Ik begrijp van FMO dat zij hiertoe in gesprek is met de opstellers van het rapport.
Hoe kan het dat in slechts een kwart van de gevallen potentiële negatieve gevolgen van een investering van FMO bekend werden gemaakt? Deelt u de mening dat dit percentage te laag is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te veranderen?
Het is mij niet duidelijk hoe het percentage van 25% tot stand is gekomen, waardoor ik hier geen appreciatie van kan geven. Wel begrijp ik van FMO dat de deelneming normaliter informatie verschaft over negatieve milieu en sociale effecten bij hoog risico klanten en niet bij klanten met een lager risico (gezien de beperkte verwachte effecten).
In het rapport komt naar voren dat FMO niet in alle gevallen consistent is geweest bij het delen van deze informatie. Zo is niet alle relevante informatie met betrekking tot investeringen met hoge (milieu en sociale) risico’s openbaar gemaakt (zie ook het antwoord op vraag 23). FMO heeft aan mij toegezegd de informatievoorziening voorafgaand aan een investering verder te verbeteren. FMO zal op de website consistent het risicoprofiel van investeringen vermelden en bij hoog-risico investeringen een indicatie van milieu en sociale risico’s publiceren.
FMO gaat met de opstellers van het rapport in gesprek ter verheldering van het gestelde percentage en om verdere lessen te trekken uit het rapport.
Hoe beziet u de verantwoordelijkheid van FMO om lokale gemeenschappen die geraakt worden door investeringen van FMO op eerlijke en tijdige wijze te betrekken en te informeren? Deelt u de mening dat die verantwoordelijkheid niet alleen bij de klanten van FMO, maar ook bij FMO zelf ligt?
Zie het antwoord op vraag 20.
Op welke wijze kan FMO aantonen dat kennisdeling, consultatie en het openbaar maken van belangrijke projectinformatie, waarvoor de verantwoordelijkheid volgens FMO vooral bij de klant ligt, ook daadwerkelijk gebeurt?
FMO publiceert geen projectgegevens over consultatie van het maatschappelijk middenveld in verband met de vertrouwelijkheid van klantinformatie. In het FMO jaarverslag is wel in een geanonimiseerde lijst opgenomen hoeveel klanten onvoldoende presteren met betrekking tot milieu en sociale risico’s en hoe FMO hiermee omgaat. Ik heb van FMO begrepen dat dit 53 klanten betreft die op een of meerdere aspecten onvoldoende presenteren. De totstandkoming van het jaarverslag is onderdeel van de accountantscontrole. FMO baseert de genoemde informatie onder meer op een systeem waarmee klanten met een hoog (milieu en sociaal) risicoprofiel worden gevolgd (onder andere) op hun vorderingen ten aanzien van kennisdeling met en consultatie van de lokale gemeenschap. In dit volgsysteem wordt ook verslag gedaan van een jaarlijkse voortgangsbezoek aan de klant, waarbij wordt gemonitord in hoeverre de klant zich aan gemaakte afspraken houdt. De evaluator heeft aangegeven hoe FMO deze monitoring kan versterken, onder andere door het beter betrekken van lokale belanghebbenden (zie het evaluatierapport en de reactie van het kabinet op de bevindingen).
Bent u bereid om met FMO in gesprek te gaan gericht op een snelle verbetering van de publieke toegankelijkheid van sociale- en milieueffecten van voorgenomen investeringen door FMO? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt uw inzet voor dat gesprek?
Het gesprek over verbetering van de publieke toegankelijkheid van effecten van voorgenomen investeringen wordt gevoerd. De Staat toetst als aandeelhouder of FMO zich houdt aan de afspraken tussen de Staat en FMO zoals die zijn vastgelegd in de statuten, de Overeenkomst tussen de Staat en FMO en de criterianota (een bijlage bij de Overeenkomst, waarin onder andere aanvullende afspraken staan met betrekking tot IMVO).
Zoals in het antwoord op vraag 14 aangegeven, heb ik in oktober 2020 met FMO gesproken over IMVO en staat dit op de agenda van de beleidsdialoog met FMO. Daarbij is er zowel aandacht voor voldoende transparantie met betrekking tot individuele projecten als tot het klachtenmechanisme.
FMO heeft in de beleidsdialoog toegezegd de informatievoorziening voorafgaand aan een investering verder te verbeteren. FMO zal op de website consistent het risicoprofiel van investeringen vermelden en bij hoog-risico investeringen een indicatie van milieu en sociale risico’s publiceren. Ook geeft FMO aan dat in het onderzoek voorafgaand aan een investering beter meegenomen zal worden hoe een (potentiële) klant lokale belanghebbenden van informatie voorziet en raadpleegt.
Ik zal erop toezien dat hier zo snel als mogelijk opvolging aan wordt gegeven en blijf in voortdurend gesprek met FMO over verdere verbetering van de informatievoorziening.
Bent u bereid om tijdens dit gesprek ook het belang van het adresseren en wegnemen van extra barrières voor groepen in gemarginaliseerde posities, zoals inheemse groepen en vrouwen, te benadrukken?
Ja. In de genoemde beleidsdialoog (zie het antwoord op vraag 27) worden de barrières voor groepen in gemarginaliseerde posities benadrukt. Het is voor het kabinet van belang dat zij direct of indirect baat hebben bij de investeringen en dat negatieve effecten op deze groepen worden voorkomen.
Kunt u toelichten hoe de Kamer geacht wordt gedegen controle te kunnen uitoefenen op de investeringen van FMO als de informatie die FMO verschaft onvolledig is?
De Kamer kan het kabinet aanspreken op haar beleidsverantwoordelijke taak en op haar taak als aandeelhouder van FMO (zie ook het antwoord op vraag 13). Indien de informatievoorziening vanuit FMO ontoereikend is om deze taken te kunnen vervullen, dan zal het kabinet FMO daarop aanspreken en de desbetreffende informatie opvragen. Momenteel ervaren de departementen de informatievoorziening door FMO als toereikend.
Daarnaast kan de Kamer publieke informatie inzien met betrekking tot FMO’s investeringen, zie daarvoor het FMO-jaarverslag en de projectinformatie op de FMO-website. Zoals in het antwoord op vraag 27 is aangegeven, vindt er een reguliere beleidsdialoog met FMO plaats over onder meer het verbeteren van het transparantiebeleid, waaronder de informatievoorziening bij projecten met hoge (milieu en sociale) risico’s.
Herinnert u zich uw beantwoording eerdere schriftelijke vragen van 20 november 20197 op de vraag of u een lijst van bedrijven die gefinancierd worden door FMO en zich schuldig hebben gemaakt aan landroof met de Kamer kan delen, waarin u verwees naar de website van FMO? Bent u, nu gebleken is dat in slechts een kwart van de gevallen bekend wordt gemaakt welke potentiële negatieve gevolgen een investering van FMO kan hebben voor mens een milieu, wel bereid om de Kamer deze lijst toe te sturen?
Ik herinner mij de eerdere beantwoording op de Kamervragen van 20 november 2019.
Zoals in het antwoord op vraag 24 is aangegeven, is het mij niet duidelijk hoe het percentage van 25 procent tot stand is gekomen en publiceert FMO normaliter voor investeringen met een hoog risicoprofiel welk type negatieve gevolgen voor mens en milieu van toepassing zijn. Afgezien van dit percentage onderstreept het kabinet het belang van volledige informatievoorziening, voldoende aandacht voor potentiële negatieve gevolgen en betrokkenheid van lokale gemeenschappen.
In het jaarverslag van FMO kunt u lezen hoeveel klanten van FMO onvoldoende presteren op het naleven van milieu en sociale standaarden. Ik heb van FMO begrepen dat dit 53 klanten betreft die op een of meerdere onderdelen onvoldoende presenteren. De lijst in het jaarverslag is geanonimiseerd om de vertrouwelijkheid van klantinformatie te borgen. Daarnaast publiceert het onafhankelijk klachtenmechanisme (ICM) van FMO alle ontvankelijk verklaarde klachten op de website, inclusief alle rapportages van het onafhankelijke panel dat deze klanten onderzoekt. FMO informeert het ministerie regelmatig over problemen binnen de portefeuille, inclusief voorbeelden waarbij landrechten worden betwist. Er is echter geen lijst beschikbaar van bedrijven die zich schuldig hebben gemaakt aan onrechtmatige landonteigening. Dit is een gevolg van het feit dat FMO zich voor een dergelijke classificatie moet beroepen op een (lokale) gerechtelijke uitspraak; deze uitspraken zijn veelal niet voorhanden.
Bent u, nu gebleken is dat FMO niet voldoende transparant is, bereid een inventarisatie uit te voeren van alle projecten waar FMO bij betrokken is en die potentiële negatieve gevolgen zouden kunnen hebben voor mens, dier, milieu, klimaat en biodiversiteit en de projecten waarvan FMO verzuimt alle negatieve gevolgen te belichten daarbij te betrekken? Kunt u deze inventarisatie met de Kamer delen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20 en 25 is FMO in 2020 geëvalueerd door een onafhankelijke evaluator, waarbij extra aandacht is geschonken aan IMVO. In deze evaluatie zijn onder meer dertig verschillende FMO investeringen geanalyseerd. Op basis van zijn bevindingen concludeert de evaluator dat FMO onder de ontwikkelingsbanken als leidend gezien kan worden op het gebied van IMVO. Wel adviseert de evaluator om de inspanningen gericht op het verbeteren van de transparantie door te zetten, waaronder de openbaarheid van relevante informatie over (aanstaande) FMO investeringen, zoals ook benoemd in de beantwoording op vraag 20. Mede naar aanleiding van dit advies heeft FMO aan het kabinet toegezegd de informatievoorziening voorafgaand aan een investering verder te verbeteren (voor meer informatie, zie het evaluatierapport en de reactie van het kabinet in de aanbiedingsbrief). De toezegging van FMO in combinatie met de bevindingen van de evaluatie geeft geen aanleiding om individuele projecten verder te evalueren.
Indien het antwoord op vraag 31 en 32 nee is, hoe gaat u er dan voor zorgen dat FMO het maatschappelijk vermogen op verantwoorde wijze beheert, iets waarvan u in de beantwoording van eerdere vragen van het lid van Raan over het nieuwe investeringsbeleid van FMO aangaf dat de staat daarop toeziet als aandeelhouder?8
Als beleidsverantwoordelijk departement ziet het Ministerie van Buitenlandse Zaken toe op de maatschappelijke missie van FMO en op de wijze waarop FMO invulling geeft aan deze missie. Mijn medewerkers voeren hiertoe regelmatig overleg met FMO, bijvoorbeeld via het beleidsoverleg tussen FMO, het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In het geval van de staatsfondsen – die FMO namens het kabinet beheert ten behoeve van specifieke ontwikkelingsdoelstellingen – is de dialoog zeer intensief. Het ministerie speelt geen rol bij individuele investeringsbeslissingen, maar kan wel het gesprek aangaan over het algemene investerings- en IMVO-beleid en toetst of FMO zich houdt aan de gemaakte afspraken die zijn vastgesteld in de documenten die worden benoemd in de beantwoording op vraag 27. Mijn medewerkers en de medewerkers van het Ministerie van Financiën zijn daarbij onder andere in gesprek met FMO over de herziening van de criterianota. De nieuwe versie van deze nota wordt met de Tweede Kamer gedeeld zodra dit herzieningstraject is afgerond.
De raad van bestuur van FMO stelt aan de hand van de kaders (uit de statuten, de Overeenkomst en de criterianota) de (investerings-)strategie op. De Minister van Financiën (als aandeelhouder) en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (als beleidsverantwoordelijke Minister) worden geconsulteerd voordat de strategie wordt vastgesteld door de raad van commissarissen. FMO ontwikkelt dit jaar de strategie tot 2030 en consulteert tijdens dit traject de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken. Beide ministeries toetsen daarbij of de strategie past binnen de gestelde kaders.
Welke stappen gaat u nemen om de transparantie en informatievoorziening van FMO te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 29.
Waarom zijn de resultaten van de reguliere evaluatie van FMO over de periode 2013–2018, die naar verwachting in het tweede kwartaal van 2020 zouden worden opgeleverd, nog niet met de Kamer gedeeld? Wanneer denkt u deze naar de Kamer te kunnen sturen? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat FMO sinds 2012 niet meer aan reguliere evaluatie onderhevig is geweest?
Parallel aan de beantwoording van deze Kamervragen worden het evaluatierapport plus een aanbiedingsbrief met hierin een samenvatting van het rapport en een reactie van het kabinet op de bevindingen rondom IMVO aan uw Kamer verstuurd. De evaluatie heeft vertraging opgelopen als gevolg van de COVID-19 pandemie, waardoor bijvoorbeeld de onderzoeksmethodes gewijzigd moesten worden als gevolg van reisrestricties. Ook andere evaluaties hebben om dezelfde reden vertraging opgelopen, zoals gemeld in de Kamerbrief inzake uitstel oplevering beleidsdoorlichting BHOS art.114
De vorige evaluatie van FMO is opgeleverd in 2014 en richtte zich op de periode 2008–2012. Naast de evaluaties van FMO worden ook de verschillende fondsen die FMO namens de overheid beheert periodiek geëvalueerd.
Deelt u de mening dat de consultatie van het (lokaal) maatschappelijk middenveld een belangrijk onderdeel moet uitmaken van de evaluatie van het informatiebeleid van FMO? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat dit ook echt het geval is?9
Ja. De consultatie van het (lokaal) maatschappelijk middenveld is een belangrijk onderdeel geweest van de FMO evaluatie. Voor meer informatie over de aanbevelingen van de evaluator en de reactie van het kabinet, zie het evaluatierapport en de reactie van het kabinet in de aanbiedingsbrief.
Kunt u zich herinneren dat de Minister van Financiën tijdens het algemeen overleg Staatsdeelnemingen op 3 februari 2021 zei: «Als er nou problemen ontstaan bij een specifiek project, dan spreekt het kabinet wel met de raad van bestuur over de vraag of het algemene investeringsbeleid en het mvo-beleid van FMO nog toereikend zijn. Dat doe ik dan in nauwe afstemming met de Minister voor BuHa-OS»?
Ja, dit kan ik mij herinneren.
Vormen de misstanden waar FMO bij betrokken is en het gebrek aan transparantie voor u aanleiding om een gesprek aan te gaan met de raad van bestuur over de vraag of het algemene investeringsbeleid en het mvo-beleid van FMO nog toereikend zijn? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de plannen?
Zoals onder andere aangegeven in het antwoord op vraag 34 heeft er onlangs een evaluatie plaatsgevonden, waarin IMVO-beleid een centrale rol had. De evaluator concludeert hierin dat het IVMO-beleid van FMO vooruitstrevend is en voldoet aan de hierover gemaakte afspraken. Tegelijkertijd ziet de evaluator ook ruimte voor verbeteringen. Het kabinet ziet FMO als een lerende organisatie die op basis van geleerde lessen verbeteringen in haar beleid doorvoert, bijvoorbeeld als het gaat om de raadpleging van lokale belanghebbenden bij de due diligence. Er vindt een voortdurende beleidsdialoog plaats met FMO over het IMVO beleid, zoals toegelicht in de beantwoording op vraag 32. In deze dialoog is er specifieke aandacht voor de adviezen van de evaluator. Voor meer informatie over het IMVO beleid, inclusief de mogelijke verbeterpunten, zie het evaluatierapport en de reactie van het kabinet in de aanbiedingsbrief.
Kunt u verklaren waarom FMO ondanks het gebrek aan transparantie relatief hoog scoort op de Transparantiebenchmark in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2019? Kunt u nog garanderen dat de Transparantiebenchmark een betrouwbaar beeld geeft? Vormt het gebrek aan transparantie bij FMO voor u reden om de ranking te herzien?
De Transparantiebenchmark is een onderzoek naar de transparantie van MVO verslaglegging onder de circa 500 grootste bedrijven in Nederland. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat laat dit tweejaarlijks uitvoeren.
De criteria voor de Transparantiebenchmark16 hebben betrekking op een breed scala aan transparantieaspecten. Voorbeelden zijn transparantie met betrekking tot het bedrijfsmodel, strategie en resultaten. Daarnaast wordt ook gekeken naar de verslaggevingscriteria die een bedrijf hanteert, de betrouwbaarheid en volledigheid hiervan, en de wijze waarop stakeholderbetrokkenheid is vormgegeven.
FMO heeft in de Transparantiebenchmark (2019) een score van 75,8 behaald. Dit is ruim boven het gemiddelde van financiële instellingen (42,8), maar laat ook zien dat er ruimte is voor verbetering. FMO loopt voor op andere Europese bilaterale ontwikkelingsbanken als het aankomt op openbaarheid van informatie, onder andere door een samenvatting van een voorgenomen project te publiceren voordat een contract wordt gesloten en door de ex-post rapportage in het jaarverslag op ESG-onderwerpen. Dit wordt bevestigd door de recente FMO evaluatie, waarin naar voren komt dat FMO ten opzichte van andere DFI’s een voortrekkersrol heeft op het gebied van economische en sociale onderwerpen (E&S issues). Tegelijkertijd toont de evaluatie aan dat er verbeterpunten zijn ten aanzien van due diligence, zoals ook toegelicht in de beantwoording van eerdere vragen. Ik zie geen aanleiding om de betrouwbaarheid van de Transparantiebenchmark ter discussie te stellen.
Deelt u de mening dat publiekecountry-by-country (cbc)-rapportage FMO inzicht kan gegeven in de mate waarin een klant zich schuldig maakt aan belastingontwijking?
Voor multinationale ondernemingen met een omzet vanaf EUR 750 miljoen is een niet-openbare country-by-country (cbc)-rapportage die gebruikt wordt door belastingdiensten reeds verplicht. Er ligt momenteel een EU-richtlijnvoorstel in de triloog met het Europees Parlement om publieke cbc-rapportage voor alle bedrijven met een wereldwijde omzet vanaf EUR 750 miljoen te verplichten. Het kabinet is hier voorstander van.
Een cbc-rapportage kan FMO helpen om inzicht te krijgen in de mate waarin een klant zich eventueel schuldig maakt aan belastingontwijking. FMO verlangt reeds cbc-rapportages indien de klant wettelijk verplicht is een cbc-rapportage te maken. Het aantal klanten van FMO met een omzet boven de EUR 750 miljoen is echter beperkt. Cbc-rapportage heeft, gegeven het klantenbestand, dan ook geen grote toegevoegde waarde.
Ik heb van FMO begrepen dat de cbc-rapportage niet het enige middel voor FMO is om belastingontwijking tegen te gaan. FMO vraag in relevante omstandigheden ook om verplichte transfer-pricing-documentatie als instrument om meer transparantie af te dwingen. Indien deze documentatie niet aanwezig is, zal FMO het project alleen aangaan onder de voorwaarde dat de klant een deskundige adviseur aanneemt om de juiste transfer-pricing-documentatie op te stellen.
Bent u bereid om u in te zetten voor publieke cbc -rapportage als voorwaarde om in aanmerking te komen voor financiering door FMO? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 39. Cbc-rapportages leveren niet in alle gevallen voldoende inzicht op. Daarom is het goed dat FMO het instrument van transfer-pricing-documentatie hanteert en opereert in lijn met FMO’s position statement on responsible tax.
Klopt het dat Invest International gebruik zal maken van het transparantiebeleid van FMO?
Invest International zal haar eigen transparantiebeleid ontwikkelen en zich daarbij baseren op het transparantiebeleid van FMO, rekening houdend met haar eigen doelgroep en doelstelling.
Hoe wil u ervoor zorgen dat Invest International niet te maken zal krijgen met dezelfde tekortkomingen in het transparantiebeleid?
Invest International zal de ervaringen bij FMO meenemen in het ontwikkelen van haar eigen transparantiebeleid. Dit transparantiebeleid zal ook een van de relevante onderwerpen zijn voor bespreking tijdens het periodieke beleidsoverleg tussen Invest International, FMO, het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De challenge ‘Gezocht: Ontwikkel een tool waarbij het beantwoorden van Kamervragen verbeterd en versneld wordt’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de challenge «Gezocht: Ontwikkel een tool waarbij het beantwoorden van Kamervragen verbeterd en versneld wordt»?1
Ja.
is het waar dat het bedoelde project gericht is op de digitale ondersteuning bij beantwoording van Kamervragen?
Ja, het gaat hierbij om een project in het kader van de Startup in Residence-challenge waarbij gezocht wordt naar de ontwikkeling van een hulptool voor de beantwoording van Kamervragen.
Kunt u deze constatering «De reeds bestaande zoekmachines helpen, maar het doorzoeken hiervan neemt nog steeds veel tijd in beslag: er zijn heel veel (niet secuur genoeg gefilterde) resultaten, bestanden moeten integraal gedownload en vervolgens handmatig doorzocht worden.» nader toelichten?
Er zijn veel openbare bronnen voor gestelde en eerder beantwoorde Kamervragen. Zo staan op www.officielebekendmakingen.nl alle verstuurde Kamerbrieven, Kamervragen, commissieverslagen etc. Over sommige onderwerpen worden veel Kamervragen gesteld en daarom ben ik altijd op zoek naar manieren om de beantwoording van Kamervragen beter en sneller te doen. Het doorzoeken van de beschikbare informatie (ongeveer 3 miljoen documenten) neemt veel tijd in beslag. Het zou een verbeterslag betekenen als het terugvinden van benodigde informatie gerichter, beter en ook sneller kan. Dat komt ook de consistentie en daarmee de kwaliteit van de beantwoording ten goede.
Deelt u de mening dat het bedoelde project een vorm van symptoombestrijding is? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. De insteek van dit project is om met de beschikbare informatietechnologie de beantwoording van Kamervragen te verbeteren. De ICT-middelen kunnen ervoor zorgen dat informatie simpelweg sneller toegankelijk wordt. Dat leidt naar verwachting tot een betere beantwoording van de Kamervragen.
Hebt u over het geconstateerde probleem in de informatievoorziening aan het parlement overleg gevoerd met het parlement zelf? Zo ja, wanneer en bij welke gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om te onderstrepen dat het idee voor deze hulptool niet voortkomt uit een concreet geconstateerd probleem in de informatievoorziening aan het parlement door het departement: dit project komt voort uit de ambitie om de beantwoording van Kamervragen sneller en beter te doen met behulp van ICT middelen. Met name als er op een onderwerp regelmatig Kamervragen worden gesteld, is het van belang voor de consistentie en volledigheid van de beantwoording om ook de eerdere beantwoording te kunnen terugzoeken. Dit was mede de aanleiding om een project via Startup in Residence in te zetten. Dit hulpmiddel kan daarmee mogelijk behulpzaam zijn bij de informatieverstrekking aan het parlement. Over dit specifieke hulpmiddel is niet gesproken met het parlement.
Duidt de zin «Idealiter zou de tool reeds beantwoorde Kamervragen, begrotingsvragen en Kamerbrieven «scannen» en hieruit een nieuwe set Kamervragen beantwoorden met behulp van reeds met de Kamer gedeelde informatie.» op het begin van een nieuwe informatiebubbel of gescripte antwoorden (vgl. chatbots)?
Nee. Er is geen sprake van een chatbot. Bij chatbots is er over het algemeen sprake van geautomatiseerde antwoorden en algoritmes die zelflerend zijn. Voor de beantwoording van de Kamervragen wordt een voorstel gedaan door een medewerker van het departement aan de bewindspersoon die verantwoordelijk is voor de beantwoording van de Kamervragen. De hulptool beoogt de reeds beschikbare informatie beter en sneller toegankelijk te maken voor medewerkers. Ik wijs er voor de volledigheid op dat de hulptool thans wordt onderzocht en zich in de pre-pilotfase bevindt. Bij de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om reeds verstuurde Kamerstukken te betrekken. Dit wordt momenteel handmatig gedaan. De hulptool beoogt dit proces te vereenvoudigen en daarmee mogelijk tijd besparen.
Deelt u de mening dat de oorzaak van het probleem ook zou kunnen zijn, dat de transparantie of de proactieve informatievoorziening van het ministerie te wensen overlaat, waardoor Kamerleden steeds vragen moet stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het departement hanteert een actieve en transparante informatievoorziening naar de Tweede Kamer. Dit mag de Kamer ook te allen tijde van een bewindspersoon verwachten. De inspanningen van de bewindspersoon zijn hier ook op gericht en de bewindspersoon kan hiertoe ook ter verantwoording worden geroepen door het parlement.
Deelt u de mening dat de oorzaak van het probleem ook zou kunnen zijn, dat ambtenaren sneller rouleren en daardoor minder inhoudelijk en institutioneel geheugen hebben? Zo nee, waarom niet?
De huidige informatievoorziening is complex en er is sprake van een veelvoud aan openbare bronnen. Dat betekent dat het vaak een tijdrovend proces is om de diverse bronnen te ontsluiten en te bestuderen. Deze hulptool beoogt uitsluitend de beantwoording van Kamervragen te vereenvoudigen en openbare informatie beter toegankelijk te maken voor medewerkers, zodat wijzigende omstandigheden, zoals bijvoorbeeld roulatie van medewerkers, de kwaliteit van de beantwoording zo min mogelijk beïnvloedt.
Deelt u de mening dat alle gebruikers van parlementaire informatie er baat bij zouden hebben als dit door middel van digitale ondersteuning beter ontsloten en gestructureerd zou worden? Zo ja, op welke wijze draagt u daaraan bij?
Op de website www.officielebekendmakingen.nl worden de parlementaire publicaties alsmede het Staatsblad, de Staatscourant en het Tractatenblad gepubliceerd. De beide Kamers van de Staten-Generaal zijn verantwoordelijk voor de inhoud en structurering van de Kamerstukken. De andere publicaties vallen onder de verantwoordelijkheid van resp. de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken. De samenwerking bij de publicatie komt voort uit de overtuiging dat de toegankelijkheid van de betrokken informatie wordt gediend met het op één plaats en in onderling verband ontsluiten van wet- en regelgeving en de parlementaire geschiedenis hiervan. De productie van de publicaties is daartoe in een gezamenlijke raamovereenkomst opgedragen aan één marktpartij waarbij elke opdrachtgever binnen de Staat via een deelovereenkomst de details van de eigen publicatie bepaalt. De opdrachtgevers maken gezamenlijke afspraken over de standaards die bij de publicaties worden gehanteerd teneinde een samenhangende publicatie mogelijk te maken.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beheert de website www.officielebekendmakingen.nl in overleg met de andere betrokkenen. In verband met het binnen afzienbare tijd aflopen van de genoemde overeenkomst zal op korte termijn overleg worden gevoerd over de vervanging hiervan. Hierbij zal ook de vraag aan de orde komen of verbeteringen in structurering van de documenten wenselijk en mogelijk zijn.