Het bericht dat (een gedeelte) van de Belgische overheid plat lag door een DDOS aanval |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Belgische overheden getroffen door grote cyberaanval»?1
Ja.
Hoe vaak is de Nederlandse overheid doelwit geweest van een cyberaanval, zoals een DDOS aanval?
Er is geen volledig beeld van het aantal aanvallen waarvan de Nederlandse overheid doelwit is geweest. In algemene zin is bekend dat Nederlandse instellingen, waaronder overheden, te kampen hebben met digitale aanvallen. Het jaarlijks gepubliceerde Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN) geeft inzicht in de digitale dreiging in Nederland, waaronder tegen de overheid, en de belangen die daardoor kunnen worden aangetast.2
De meest gestructureerde statistieken die beschikbaar zijn over DDoS-aanvallen zijn afkomstig van de Nationale Beheersorganisatie voor Internet Providers (NBIP). NBIP rapporteert jaarlijks over de DDoS-aanvallen die gemeten zijn door de Nationale DDoS Wasstraat (NaWas).3 Ik verwijs u voor meer informatie hierover door naar de beantwoording van eerdere Kamervragen over DDoS gericht aan de Staatssecretaris van EZK.4
Is Nederland voldoende weerbaar tegen cyberaanvallen, waaronder DDOS-aanvallen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, hoe verbeteren we de Nederlandse weerbaarheid tegen cyberaanvallen?
Het CSBN 2020 laat zien dat de weerbaarheid tegen digitale dreigingen nog niet overal op orde is.5 Cyberincidenten hebben de potentie om grote schade aan te richten en in uiterste gevallen maatschappelijke ontwrichting te veroorzaken.
De afgelopen jaren is daarom ingezet op het versterken van cybersecurity. De kabinetsbrede aanpak van cybersecurity is vastgelegd in de Nationale Cybersecurity Agenda (NCSA).6 De uitvoering daarvan wordt ondersteund met investeringen door het kabinet die oplopen tot 95 miljoen euro structureel. Om in te kunnen spelen op technologische en maatschappelijke ontwikkelingen, en actuele dreigingen en risico’s zijn de maatregelen uit de NCSA in de loop van de tijd verder uitgewerkt en versterkt. Dit is sinds de verschijning van de NCSA meerdere keren gebeurd.7, 8, 9, 10 De zeven ambities uit de NCSA blijven hierbij het uitgangspunt en over de voortgang op deze ambities wordt jaarlijks gerapporteerd aan uw Kamer. De NCSA is opgesteld onder leiding van en uitgevoerd onder coördinatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en met de vakdepartementen vanuit hun eigen specifieke beleidsverantwoordelijkheden. De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend bewindspersoon op het gebied van cybersecurity.
Over het niveau van de digitale weerbaarheid in Nederland en de maatregelen die in dat kader zijn genomen, verwijs ik graag naar het CSBN 2021 en de begeleidende beleidsbrief die de Minister van Justitie en Veiligheid op korte termijn aan uw Kamer zal aanbieden.
Specifiek voor de overheid geldt de Baseline Informatiebeveiliging Overheid
(BIO) sinds eind 2018 als basisnormenkader voor informatiebeveiliging waaraan alle overheden zich moeten houden.11 Door implementatie van de BIO hebben overheidsorganisaties de basisbeveiliging op orde. Dit levert een bijdrage aan de weerbaarheid tegen cyberaanvallen, bijvoorbeeld door het verplicht minimaal jaarlijks testen op feitelijke veiligheid. Een voorbeeld hiervan is het uitvoeren van penetratietesten. Een penetratietest is een beveiligingscontrole die gericht is op een deel van het systeem. Bij een penetratietest wordt gekeken of het mogelijk is om kwetsbaarheden en risico's ook daadwerkelijk te gebruiken om de beveiliging op deze systemen te omzeilen, in te breken of te doorbreken.
Is de Nederlandse overheid proactief op zoek naar kwetsbaarheden in de beveiliging? Zo nee, waarom niet?
Alle overheden hanteren de overheidsbrede BIO als basis voor de inrichting van hun digitale veiligheid. De baseline is erop gericht om de weerbaarheid van overheidsorganisaties ten aanzien van cyberdreigingen en incidenten te vergroten. Het proactief monitoren op kwetsbaarheden en waar nodig verhelpen van deze kwetsbaarheden is een van de relevante maatregelen daarbij. Zoals ik op 18 maart jl. aan uw Kamer heb gemeld in mijn voortgangsbrief over informatieveiligheid bij de overheid12, testen steeds meer overheden hun feitelijke veiligheid op verschillende manieren. Het overheidsbrede ondersteuningsprogramma BIO van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), dat overheden sinds 2019 helpt met de implementatie van de BIO, besteedt ook aandacht aan het belang van testen. Eveneens vinden er bij de overheid ook verschillende cyberoefeningen plaats, die kwetsbaarheden in de beveiliging kunnen aantonen. De Nederlandse overheid is dus inderdaad proactief op zoek naar kwetsbaarheden in de beveiliging.
Specifiek voor het Rijk is geïnventariseerd bij de departementen op welke wijze het geautomatiseerd zoeken naar kwetsbaarheden gestalte krijgt. Uit deze inventarisatie blijkt dat dit breed wordt toegepast. In het kader van kennisdeling heeft het Ministerie van BZK in samenwerking met een groep experts binnen de rijksoverheid en de departementen een handreiking opgesteld en vastgesteld voor het inrichten van een doorlopende kwetsbaarhedenscan bij rijksoverheidsorganisaties. Daarnaast worden er door departementen diverse middelen ingezet om proactief naar kwetsbaarheden te zoeken, waaronder penetratietesten en red teaming oefeningen, en voert de Auditdienst Rijk in opdracht van de departementen en het Ministerie van BZK onderzoeken uit naar de feitelijke veiligheid van systemen en netwerken.
Een belangrijk uitgangspunt is dat iedere private en publieke organisatie primair zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen digitale beveiliging.
De computercrisisteams (CSIRTS)13 van de overheden spelen een belangrijke rol om overheidsorganisaties te ondersteunen bij het voorkomen en verhelpen van digitale incidenten. Wel geldt voor organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid (en vitale aanbieders) dat het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) tot taak heeft om hen bijstand te verlenen om hun digitale weerbaarheid te waarborgen en te versterken. Daarnaast deelt het NCSC in algemene zin informatie over kwetsbaarheden en daarbij behorende beveiligingsadviezen op zijn website.
Is er een noodprotocol om de overheid te laten functioneren als de overheid te maken krijgt met een cyberaanval? Zo nee, vindt u het zinvol om een noodprotocol te ontwikkelen? Wilt u uw antwoord motiveren?
Alle overheden kennen herstel- en continuïteitsplannen voor wanneer er sprake is van digitale verstoring. Ook worden er diverse maatregelen getroffen om de continuïteit van de digitale overheid te kunnen waarborgen. Zo verplicht de BIO dat overheidsorganisaties hun informatiebeveiligingscontinuïteit plannen, implementeren, verifiëren, beoordelen en evalueren.14 Voor bedrijfskritische onderdelen in de bedrijfsvoering geldt de eis van herstel binnen een week. Op die manier voorzien overheden in de continuïteit van processen en systemen van de digitale overheid.
Voor situaties waarvan sprake is van maatschappelijke ontwrichting kan in het uiterste geval de nationale crisisstructuur in werking treden. Deze is door het kabinet vastgelegd in het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing en het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. Het Nationaal Crisisplan Digitaal (NCP-Digitaal) is een specifieke uitwerking voor de aanpak van een crisis veroorzaakt in het digitale domein.15
Ten slotte wordt er ook geoefend bij de overheid. Omdat de ketenafhankelijkheid een gegeven is op de digitale snelweg, wordt er jaarlijks sinds 2019 geoefend met gesimuleerde hackaanvallen op processen en systemen van de overheid. Deze jaarlijkse Overheidsbrede Cyberoefening16 wordt georganiseerd door het Ministerie van BZK. Met alle overheden wordt het oefenscenario zo realistisch mogelijk uitgewerkt waarbij een digitale verstoring merkbaar zichtbaar is bij meerdere overheidslagen. Juist door ketens heen, interbestuurlijk en met een brede doelgroep (van IT-professional tot aan de bestuurder van een overheidsorganisatie).
Heeft u contact gehad met uw Belgische ambtgenoot over de DDOS-aanval? Zo ja, wat is er besproken en wat heeft het gesprek opgeleverd?
Internationaal wordt op continue basis met partners op operationeel niveau zoveel als mogelijk informatie over dreigingen en incidenten uitgewisseld. Het NCSC heeft op dinsdag 4 mei en donderdag 6 mei jl. contact opgenomen met het Belgische Collectief Computer Security Incident Response Team (CSIRT), CERT-BE, voor het opvragen van technische details van de DDoS-aanval.
In EU-verband en bilateraal werkt Nederland overigens ook goed samen met België aan de versterking van cyberweerbaarheid. De Nederlandse ambassade in België heeft op dinsdag 4 mei jl. contact gehad met de Belgische federale overheid over de DDoS-aanval en de maatschappelijke impact hiervan. De ontvangen informatie is direct gedeeld met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV).
Welke lessen zijn er te leren aan de hand van de cyberaanvallen in België?
Digitale incidenten zijn niet gebonden aan landsgrenzen. Incidenten of dreiging daarvan in andere landen kunnen ook op organisaties in Nederland effect hebben. Internationale samenwerking is daarom van groot belang. Door snelle informatie-uitwisseling wordt bijvoorbeeld het NCSC in de gelegenheid gesteld organisaties binnen de doelgroep tijdig te waarschuwen en te informeren.
In Nederland wordt snelle informatie-uitwisseling over DDoS-aanvallen ook bevorderd door de Anti-DDoS-Coalitie.17 Dit is een samenwerkingsverband van publieke, private en wetenschappelijke partijen waarbinnen informatie en kennis over DDoS-aanvallen gedeeld kan worden om de weerbaarheid tegen aanvallen te verhogen.
In algemene zin tonen de cyberaanvallen in België wederom het belang van het op orde hebben van de digitale weerbaarheid aan.
Aanhoudende problemen met loden leidingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «gemeente Amsterdam wacht niet meer af en gaat zelf loden leidingen opsporen»?1
Ja.
Kunt u zich vinden in het standpunt van de gemeente Amsterdam dat het tempo van het opsporen en vervangen van loden leidingen veel te laag ligt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben blij met de actieve houding van de gemeente Amsterdam om het probleem van de loden leidingen aan te pakken. Dit helpt om eigenaren aan te sporen om hun loden leidingen te saneren. Het is immers aan eigenaren van panden om resterende loden leidingen op te sporen en te vervangen. Huurders kunnen zich daarvoor tot hun verhuurder wenden en indien nodig tot Huurcommissie of rechter. Gemeenten en Rijksvastgoedbedrijf saneren hun eigen bezit. De verhuurderskoepels hebben actie ondernomen richting hun leden.
Recent heb ik alle gemeenten gevraagd om, in navolging van het voorbeeld van Amsterdam, eigenaren en bewoners van panden van voor 1960 actief te benaderen met informatie over de mogelijkheid dat hun panden nog loden leidingen bevatten en hen op te roepen deze te controleren en, zo nodig, te saneren.
In de brief van 2 juli 2020 over acties lood in drinkwater is toegezegd dat de Kamer jaarlijks per gezamenlijke brief wordt gerapporteerd over de ontwikkelingen en de voortgang van saneringen. Ik verwacht u na de zomer in de voortgangsrapportage een eerste beeld te kunnen geven van het tempo van het opsporen en vervangen van loden leidingen en de verdere stand van zaken van de in de brief van 2 juli besproken acties.
Deelt u de mening dat verhuurders verplicht zouden moeten zijn om de aanwezigheid van loden leidingen te melden aan de huidige bewoners? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de brief van 2 juli vorig jaar heb aangegeven is mijn aanpak erop gericht dat eigenaren en bewoners zich (weer) bewust zijn van de mogelijke aanwezigheid van loden leidingen in panden van voor 1960. Dat voorkomt ook dat zij onbewust vervuild kraanwater drinken. Verhuurders zijn als eigenaren in de eerste plaats verantwoordelijk voor de controle van hun panden. Als zij weten dat er zich nog loden leidingen in het pand bevinden dienen zij hier uiteraard de huurder van op de hoogte te stellen.
De verhuurderskoepels hebben inmiddels actie ondernomen richting hun leden. Bij verhuurders is erop aangedrongen om zich actief op te stellen bij het opsporen en verwijderen van loden leidingen in hun panden en hiertoe ook zelf het initiatief nemen en niet wachten tot ze aangesproken worden door hun huurders. Ik verwacht u hier in de voortgangsrapportage nader over te kunnen informeren.
Wanneer huurders zelf loden leidingen in hun woningen ontdekken kunnen ze daar hun verhuurder op aanspreken.
Wanneer komt u met de resultaten van het onderzoek naar de mogelijkheid om de aanwezigheid van loden leidingen te vermelden in een huurcontract?
IVBN en Vastgoed Belang onderzoeken samen met de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ) de mogelijkheid om in het ROZ-model woonruimte bij huurcontracten van woningen gebouwd voor 1960 een bepaling op te nemen waarin de verhuurder verklaart wel of niet bekend te zijn of er loden leidingen aanwezig zijn en zo ja, welke maatregelen en op welke termijn de verhuurder heeft gepland om die te vervangen. Hiermee wordt gewaarborgd dat huurders bij aangaan van het contract worden geïnformeerd over de mogelijke aanwezigheid van lood. Ik kom hierop terug in de jaarlijkse voortgangsrapportage.
Deelt u de mening dat niet alleen in Amsterdam maar overal in Nederland de aanpak van loden leidingen veel te traag verloopt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Beseft u dat voornamelijk kinderen ernstig ziek kunnen worden door loden leidingen? Beseft u dat er serieuze mentale en fysieke problemen kunnen ontstaan? Waarom doet u daar zo weinig aan?
Water uit loden leidingen is vooral gevaarlijk voor de ontwikkeling van ongeborenen, baby’s en kinderen tot en met 7 jaar. Bij kinderen tot een jaar of 7 is er kans op hersenschade, bij volwassenen kunnen looddeeltjes tot hart- en nieraandoeningen leiden. Ik ben mij zeer bewust van deze risico’s en heb daarom in mijn brief van 2 juli 2020 een groot aantal lopende en geplande acties genoemd die moeten leiden tot het terugdringen hiervan.
Bent u bereid een uiterlijke datum te noemen waarop niemand in Nederland schade meer mag ondervinden van te hoge concentraties lood in water? Zo nee, waarom niet?
Nu al zou niemand meer schade mogen ondervinden van te hoge concentraties lood in drinkwater. Ik streef er dan ook naar dat niemand onbewust water uit loden leidingen drinkt.
Bent u bereid om alsnog een algeheel verbod op loden leidingen in te voeren?
Zoals in de brief van 2 juli 2020 aangegeven zal in de jaarlijkse rapportage over de ontwikkelingen en de voortgang van saneringen de voortgang van de maatregelen worden gevolgd. Mocht blijken dat er onvoldoende voortgang zit in de aanpak van het probleem met het thans beschikbare instrumentarium, dan zal ik zeker overwegen om alsnog een verbod op loden leidingen voor alle woningeigenaren in te stellen.
Ventilatie op scholen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Gaat u, nu de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft erkend1 dat aerosolen een rol spelen bij coronabesmettingen en onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam, Universiteit Twente en de Universiteit van Cambridge oproepen dat er meer rekening moet worden gehouden met aerosolen als besmettingsgevaar bij covid, uw beleid ten aanzien van ventilatie in scholen aanpassen? Zo ja, met welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van luchtkwaliteit in schoolgebouwen volg ik de adviezen van het RIVM. Van meet af aan is benadrukt dat goede luchtverversing in schoolgebouwen belangrijk is. Scholen en gemeenten zijn opgeroepen de geldende ventilatieadviezen op te volgen, en indien dit nog niet het geval is, ervoor te zorgen dat hun schoolgebouwen aan de geldende eisen (gaan) voldoen. Met de Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUViS-regeling) hebben scholen de afgelopen periode subsidie kunnen aanvragen voor het nemen van ventilatie-verbeter-maatregelen. Het subsidieplafond van de regeling is bijna bereikt. Ondertussen is een start gemaakt met de vormgeving van de resterende € 260 miljoen.
Hoe kan het dat in augustus 2020 een motie2 van de leden Asscher en Klaver is aangenomen om de ventilatiesystemen op scholen te verbeteren en schoolbesturen nu in april 2021 aangeven dat dit nog steeds niet is gelukt?3 Bent u het ermee eens dat het bizar is dat sommige kinderen de hele herfst- en winterperiode met open ramen les hebben moeten krijgen? Bent u het ermee eens dat dit geen acceptabele arbeidsomstandigheden zijn voor docenten?
In navolging van de motie van de leden Asscher en Klaver is het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie in Scholen (LCVS) ingesteld met de opdracht in kaart te brengen hoe de ventilatie in schoolgebouwen in het funderend onderwijs was. Naar aanleiding van de uitkomsten zijn scholen opgeroepen hun ventilatie – daar waar niet wordt voldaan aan de normen – acuut aan te pakken. Ruimte-OK heeft daarvoor een handzame Handreiking Optimaal ventileren in scholen opgesteld en biedt ondersteuning waar dat gevraagd wordt. Daarnaast is in januari 2021 de SUViS-regeling opengesteld om scholen tegemoet te komen in de kosten voor ventilatiemaatregelen. Er kunnen specifieke oorzaken zijn waardoor ramen voortdurend open zijn, daar heb ik geen specifiek beeld van.
Schoolbesturen hebben vanuit goed werkgeverschap de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige en prettige werkomgeving. Voor een goed binnenklimaat is het belangrijk te zorgen voor voldoende luchtverversing. Hoe en wanneer het verstandigst gelucht kan worden is handzaam beschreven in de Handreiking optimaal ventileren in scholen op www.lesopafstand.nl/ventilatie.
Hoeveel besturen hebben een aanvraag gedaan via de ventilatie subsidieregeling SUVIS (Specifieke uitkering ventilatie in scholen)? Hoeveel geld is er tot nu toe uitgekeerd aan scholen? In hoeveel schoolgebouwen is de ventilatie hiermee inmiddels daadwerkelijk aangepast? In hoeveel schoolgebouwen voldoet de ventilatie niet en is deze nog niet verbeterd? Is bij alle schoolgebouwen inmiddels in beeld of de ventilatie voldoet aan de regels?
Afgelopen week stond de teller op 865 aanvragen. Bij de SUViS-regeling zijn de gemeenten aanvrager. Dat betekent dat een gemeente voor één of meerdere schoolbesturen een aanvraag heeft ingediend. De regeling is op € 2 miljoen na uitgeput. Het toekennen van de subsidie betekent niet automatisch dat er meteen bij ontvangst van de subsidie maatregelen getroffen kunnen worden. De aard van de maatregelen verschillen per geval. In de uitvoering van de goedgekeurde projecten zijn de schoolbesturen vrij en qua tijdspanne hebben scholen nog tot uiterlijk 31 december 2023 de tijd om de maatregelen uit te voeren. Er wordt geen centraal overzicht bijgehouden. Naar aanleiding van het IBO Onderwijshuisvesting wordt verkend hoe een centraal beeld van de onderwijshuisvesting eruit kan zien. Ruimte-OK voert een verdiepend onderzoek uit naar de kwaliteit van luchtverversing en mogelijke noodzakelijke interventies alsmede daaraan verbonden kosten.
Herkent u de signalen die schoolbesturen geven over het niet functioneren van de subsidieregeling ventilatie? Zo ja, kunt u bevestigen dat er gemeenten zijn die niet kunnen voldoen aan de voorwaarde van 70% cofinanciering met betrekking tot de vernieuwing van ventilatiesystemen van scholen omdat zij hier niet voldoende middelen voor hebben? Wat gaat u hieraan doen? Zijn er ook andere manieren van cofinanciering mogelijk? Zijn scholen hiervan op de hoogte?
Er zijn signalen binnengekomen over de invulling van de cofinanciering. De 70% cofinanciering kan door de school óf de gemeenten óf door hen gezamenlijk ingevuld worden. Dat is ook terug te vinden op de website van RVO waar de aanvraag ingediend kan worden. Tot nu zijn in ieder geval 865 aanvragen voor de SUViS-regeling ontvangen. Over het vervolg van de SUViS-regeling is het gesprek met schoolbesturen, gemeenten, raden en VNG inmiddels gestart. Daarbij wordt rekening gehouden met voornoemde signalen en de vraag over de reikwijdte.
Klopt het dat het beschikbare budget van de SUVIS subsidieregeling inmiddels overschreden is? Zo ja, met hoeveel? Komen de aanvragen, die nog kunnen worden ingediend tot en met 30 juni 2021, nog wel in aanmerking voor een subsidie? Zo niet, wat gebeurt er met die aanvragen?
Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld. Op het moment dat het subsidieplafond is bereikt wordt de aanvraag afgewezen.
Is al meer duidelijk over wanneer en op welke manier de overige 260 miljoen euro van de toegezegde 360 miljoen euro voor het verbeteren van ventilatie beschikbaar komt? Wanneer denkt u hier duidelijkheid over te hebben? Is het vanwege de urgentie van het probleem en de inmiddels overtekende subsidieregeling een idee om dit geld eerder beschikbaar te stellen?
Zoals aangegeven zou met de invulling van de resterende € 260 miljoen gewacht worden op de aanbevelingen uit het IBO Onderwijshuisvesting. Dat is inmiddels uitgebracht en aan uw Kamer gestuurd. Over het vervolg van de SUViS-regeling is het gesprek met schoolbesturen, gemeenten, PO-Raad, VO-raad en VNG inmiddels gestart. Daarbij wordt rekening gehouden met eerdergenoemde signalen en de aanbevelingen uit het IBO Onderwijshuisvesting. De Commissie OCW heeft voorgesteld het IBO Onderwijshuisvesting niet-controversieel te verklaren.
Bent u het ermee eens dat alle kinderen en al het onderwijspersoneel een gezonde en veilige schoolomgeving verdienen en dat er haast gemaakt moet worden met het verbeteren van ventilatie op scholen? Bent u het tevens ermee eens dat de urgentie hiervoor alleen maar is toegenomen door de bevestiging van wetenschappers dat aerosolen een belangrijke rol spelen bij coronabesmettingen? Zo ja, wat gaat u concreet doen?
Ja. Ik blijf de adviezen van het RIVM ten aanzien van ventilatie in scholen volgen. Met het vormgeven en inrichten van het vervolg op de SUViS regeling alsmede de constructieve en voortvarende opstelling van scholen, gemeenten, PO-Raad, VO-raad en VNG zie ik het gevoel van urgentie bevestigd.
Bent u bereid om met de besturen een plan te maken zodat vóór de volgende herfst alle schoolgebouwen adequate ventilatiesystemen hebben?
Schoolbesturen en gemeenten laten zien dat er een gedeeld gevoel van urgentie is om de ventilatie in schoolgebouwen aan te pakken. Zij hebben voortvarend aanvragen voor de SUViS-regeling gedaan. Doel is het realiseren van adequate ventilatie in alle schoolgebouwen, dat zal gezien de opgave niet voor deze herfst gerealiseerd kunnen worden, ondanks alle inspanningen of een landelijk plan.
Wilt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het lage btw-tarief op sierteeltproducten |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat sierteeltproducten, zoals bloembollen, bloemen, planten en boomkwekerijproducten onder het lage btw-tarief van 9% vallen, in plaats van het algemene btw-tarief van 21%?1
Ja, deze goederen worden belast tegen een verlaagd btw-tarief.
Kunt u bevestigen dat deze verlaging in 1975 is doorgevoerd om «bloemen en planten betaalbaar te maken voor lage inkomensgroepen en om omzet en werkgelegenheid in de tuinbouw te stimuleren»?2
Ja, deze regeling is om deze redenen op initiatief van de Tweede Kamer ingesteld en geldt sinds 1 januari 1975.
Kunt u bevestigen dat lelies en tulpen (na aardappels) tot de meest intensief bespoten gewassen behoren en dat het gebruik van landbouwgif ook in de glassierteelt relatief hoog is?3
Uitgedrukt in de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen (kg werkzame stof) per hectare worden er in de genoemde teelten (bloembollen en -knollen, bloemen onder glas) relatief de meeste middelen gebruikt. Volgens de CBS-gegevens 2012 en 2016 is er over deze jaren voor deze gewassen sprake van een daling in kg actieve stof/ha. In het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 wordt hard gewerkt aan een voortzetting van deze lijn.
Kunt u bevestigen dat het areaal aan sierteeltgewassen de laatste decennia is toegenomen, waarmee ook het gemiddelde gebruik van landbouwgif per hectare in Nederland is toegenomen?
Nee dat kan ik niet bevestigen. Volgens de CBS-cijfers is het areaal sierteelt in Nederland gekrompen vanaf 2000 tot heden.
Kunt u bevestigen dat de werkgelegenheid in de sierteeltsector grotendeels wordt vervuld door arbeidsmigranten? Zo ja, kunt u erop reflecteren of dit de werkgelegenheid is die u wilt stimuleren?
Arbeidsmigranten spelen een belangrijke rol in de sierteeltsector. Door het vrij verkeer van werknemers en diensten staat het EU-burgers vrij om in Nederland in deze sector te komen werken. Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie en zijn essentieel voor de continuïteit in bepaalde sectoren.
Kunt u bevestigen dat LTO Nederland juist pleit voor meer robotisering om de afhankelijkheid van arbeid in de sierteelt te verminderen?4
Ja, in het door u aangehaalde artikel pleit LTO voor een tweede mechaniseringsslag en robotisering om de afhankelijkheid van arbeid te verminderen.
Deelt u het inzicht dat het niet te verdedigen is dat bloemen en planten door middel van een verlaagd btw-tarief wel betaalbaar gemaakt worden voor lage inkomensgroepen, maar andere luxeproducten niet?
Nee, dat inzicht deel ik niet. Volgens de btw-richtlijn is het Nederland toegestaan om een verlaagd btw-tarief toe te passen op bepaalde goederen en diensten waaronder bloemen en planten. Nederland heeft sierteeltproducten onder het verlaagde tarief gebracht. De door Nederland onder het verlaagd tarief vallende goederen betreffen niet uitsluitend goederen welke tot de primaire levensbehoeften gerekend kunnen worden. Ook boeken, kranten, tijdschriften, bioscoop-, circus-, dierentuin- en theaterbezoek vallen bijvoorbeeld onder het verlaagde btw-tarief.
Deelt u het inzicht dat het stimuleren van de omzet van de sierteeltsector de enige van de drie bovengenoemde redenen is die overblijft ter verdediging van het lage btw-tarief?
Nee, dat inzicht deel ik niet. De oorspronkelijk redenen voor het invoeren van een verlaagd btw-tarief gelden nog steeds. Uit het LEI-rapport Fiscale faciliteiten agrosector uit 2014 en het door onderzoeksbureau SEO uitgevoerde beleidsonderzoek agrobeleid uit 2019 volgt onder meer dat een btw-verhoging primair effect heeft op de consumentenbestedingen in Nederland. De consumentenbestedingen in sierteeltproducten zijn namelijk gevoelig voor veranderingen in de prijs, met name voor de lage inkomens.
Deelt u de mening dat deze vervuilende sector, die financieel goed presteert5 en ruimtelijk groeit, maar niet bijdraagt aan de voedselzekerheid, niet langer extra financieel gestimuleerd zou moeten worden?
Nee, die mening deel ik niet. Het kabinet acht de hierboven genoemde argumenten voor een verlaagd tarief nog steeds valide. Los daarvan is het kabinet van mening dat de milieudruk van de sierteelt sector verminderd moet worden en heeft daarvoor het nodige beleid ingezet. Ook de sector zelf is van mening dat haar milieubelasting moet verminderen. De cijfers van het CBS tonen een verlaging van het gebruik per hectare, zie ook antwoord op vraag 3.
Bent u voornemens om bij de begroting voor 2022 sierteeltproducten weer gewoon in het hoge btw-tarief te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de hiervoor genoemde redenen voor behoud van het verlaagd tarief op sierteeltproducten heeft het kabinet op dit moment geen voornemen om sierteeltproducten onder het algemeen tarief te plaatsen. Er zal in 2022 een brede evaluatie van het lage btw-tarief, inclusief sierteelt, plaatsvinden.
Het bericht ‘Lawaai vliegbasis nadert de (pijn)grens’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Lawaai vliegbasis nadert de (pijn)grens: Ik heb nooit echt zitten klagen, die 45 jaar dat ik hier woon. Nu wel» uit de Leeuwarder Courant van 6 mei 2021?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel aangehaalde onderzoek naar de laagfrequente geluidsoverlast van de F-35 Lightning II (verder afgekort als: F35) van drs. A. Tukkers?
Ja.
Deelt u de conclusie van dit onderzoek dat de F35 naast dat deze 20db luider is ook meer laagfrequentiegeluid produceert dan de F16 en dat de bestaande geluidsisolatie van woningen daartegen geen bescherming biedt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om bewoners te beschermen tegen geluidsoverlast van de F35? Zo nee, waarom niet?
De conclusie van dit onderzoek deel ik niet. In het genoemde onderzoek worden metingen aangehaald die op verschillende manieren zijn uitgevoerd en daarom niet met elkaar te vergelijken zijn. In het aangehaalde onderzoek wordt bijvoorbeeld verwezen naar de meting van het geluid van de F-35B, uitgevoerd buiten het toestel op de grond in de buurt van de motor. De meting van het geluid van de F-16 heeft plaatsgevonden vanuit een gesloten cockpit. Verder heeft de F-35B, anders dan de F-35A die Nederland heeft aangeschaft, een luik bovenop waardoor lucht van de extra «fan» stroomt bij de «Short Take Off» en «Vertical Landing». Het is niet bekend of de motor hierdoor meer geluid maakt, maar dit kan ook niet worden uitgesloten. Bovendien kent de F-35B een ander vliegprofiel en daarmee dus een ander geluidsprofiel.
Rondom de vliegbases Leeuwarden en Volkel is een geluidsmeetnet geplaatst dat het geluid van zowel de F-16 als F-35 meet als die starten, landen of overvliegen. In november 2020 schreef de auditcommissie geluidsmeetnet Leeuwarden in haar eerste verslag aan de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu (COVM) van de vliegbasis Leeuwarden o.a. dat het geluid van de F-35 meer laagfrequent is. Verder schreef de auditcommissie: «Gemiddeld was het verschil ten nadele van de F-35 bij deze contourmeetpunten rond de 10 dB(A). We hebben ook een beperkt aantal starts en landingen gezien met een veel kleiner verschil dan 10 dB(A). Harde conclusies zijn nu nog niet te trekken. Ook omdat het aantal vluchten met de F-35 nog beperkt is geweest».
Indertijd heeft de Tweede Kamer in de motie Eijsink (Kamerstuk 33 763, nr. 22) niet alleen om permanente geluidsmeetnetten rondom Leeuwarden en Volkel gevraagd, maar ook om een onderzoek «of de vereiste geluidsdemping wel gehaald wordt bij de hogere geluidsniveaus van de JSF en aan te geven welke mogelijkheden tot geluidwerende maatregelen er zijn dan wel welke maatregelen genomen gaan worden om de vereiste geluidsdemping te behouden dan wel te bewaren». In de stuurgroep geluidsmeetnetten, waarin Defensie en omwonenden van beide vliegbases overleggen onder leiding van de verantwoordelijke gedeputeerde uit Friesland is afgesproken dit deel van de motie Eijsink in behandeling te nemen als de F-35 eenmaal in Nederland is en voldoende meetgegevens beschikbaar zijn. Dat is inmiddels het geval. Daarmee staat dit onderwerp sinds kort op de agenda van de stuurgroep.
De stuurgroep gaat nu bepalen welk onderzoek nodig is om uitvoering te geven aan dit deel van de motie. Op basis daarvan zal moeten worden besloten of en zo ja, welke aanvullende maatregelen moeten worden genomen.
Herkent u het beeld dat in huizen waar al geluidsisolerend glas is aangebracht nog steeds geluidspieken van 80db te horen zijn? Zo ja, hoe wilt u dit gaan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is uiteengezet wordt onderzoek gedaan naar het geluid van de F-35 en de vereiste geluidsdemping van de bestaande isolatie. Ik kan nog niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek dat naar verwachting in de tweede helft van dit jaar wordt uitgevoerd.
Deelt u de constatering dat, afgaande op de specificaties van het gebruikte geluidsisolerend glas, de geluidsisolatie niet of nauwelijks effectief is tegen geluid met frequenties onder 500 Herz?
Zie het antwoord op vraag 4.
Heeft u onderzoek laten doen naar de mogelijke effecten van resonantie in het lichaam ontstaan door het laagfrequente geluid van de F35 op de gezondheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens om dergelijk onderzoek te laten uitvoeren?
Tot nu toe heeft het Ministerie van Defensie geen signalen ontvangen over gezondheidsklachten ten gevolge van laagfrequent geluid van overvliegende F-35’s. Ik heb op dit moment dan ook geen redenen om hiernaar onderzoek te laten doen. Op het moment dat er wel meerdere signalen komen, zal hier opnieuw naar gekeken worden.
Kunt u garanderen dat de F35 niet meer geluid zal produceren tijdens oefeningen dan de modellen nu laten zien? Zo nee, wat gaat u dan doen om de geluidsoverlast en geluidspieken bij bewoners te verminderen?
Zoals geantwoord op vraag 3 zijn de modellen uit het aangehaalde onderzoek niet representatief voor het geluid tijdens oefeningen. De in het aangehaalde onderzoek gebruikte F-35B wijkt af van de door Defensie aangeschafte F35A. In het noordelijke oefengebied wordt gemiddeld op 20.000 voet (circa 6 km) geoefend, dat geluid is zeker waarneembaar, maar beduidend minder dan die meting op de grond.
Defensie is rondom de vliegbases gehouden aan de geluidszonering die is vastgelegd in het luchthavenbesluit. Er wordt niet meer geluid geproduceerd dan vergund.
Op welke manier bent u van plan om bij oefeningen rekening te houden met de beschermde natuurgebieden die binnen het geluidsbereik van het oefengebied liggen?
In de Passende Beoordeling op Hoofdlijnen die is opgemaakt door Royal Haskoning DHV in opdracht van het programma Luchtruimherziening staat dat voor de militaire vliegtuigen die op 1 km hoogte of hoger vliegen er geen negatieve effecten op vogels en andere fauna zijn te verwachten. De uitbreiding van het noordelijk oefengebied kent een ondergrens van 2 km en leidt daarom niet tot negatieve effecten op vogels en andere fauna als gevolg van geluidsverstoring. De gemiddelde hoogte waarop de F-35 oefent is 20.000 voet (circa 6 km).
Voor de tijdelijke en in ruimte variërende oefengebieden voor incidenteel gebruik, wordt rekening gehouden met een aantal randvoorwaarden indien vliegoefeningen beneden de reguliere vlieghoogten plaatsvinden. Deze oefeningen zijn niet verstorend als ze niet plaatsvinden boven belangwekkende broedgebieden (waaronder kolonies) en buiten de broedtijd niet boven belangwekkende rustgebieden. Dit blijkt uit de voortoets die in opdracht van het Ministerie van Defensie is gemaakt door Bureau Meervelt in 2018 (https://www.rvo.nl/sites/default/files/2021/04/Voortoets-Militaire-vliegactiviteiten-in-Nederland-Fase-2-Hoofdrapport.pdf) om de effecten van militaire vliegactiviteiten te onderzoeken.
Kunt u garanderen dat de overlast door militaire oefeningen voor ecosystemen tot een minimum beperkt zal worden, zodat ecosystemen geen schade ondervinden? En op welke manier doet u dat?
Ja, Defensie heeft voor haar militaire oefengebieden een vergunning Wet Natuurbescherming aangevraagd. Deze procedure loopt nog, waardoor een deel van de activiteiten al is vergund en een deel nog in de aanvraagprocedure loopt. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken in mijn brief van 27 oktober 2020 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 15). Verder houdt Defensie zich aan de beperkingen die gelden voor het opereren bij beschermde natuurgebieden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid het aantal vluchten te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Rondom vliegbases ligt een geluidszonering die grenzen stelt aan het gebruik van die bases. Als toestellen meer geluid maken, is de geluidsruimte die die zonering biedt sneller opgebruikt. Overigens zijn er ook manieren om die geluidsruimte minder snel «vol te vliegen», zoals minder oefeningen met toestellen van elders en minder vliegtuigbewegingen in de avond en nacht. Daarnaast wordt ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt van simulatoren en geoefend in het buitenland om het aantal vliegbewegingen in Nederland te verminderen.
Welke vergunningen zijn allemaal betrokken bij de herindeling van het luchtruim om de F35 vluchten te laten uitvoeren? Kunt u hierbij een limitatieve opsomming geven en daarbij noteren wanneer deze vergund zijn?
Het uitvoeren van civiele en militaire vluchten (inclusief F-35) wordt gereguleerd in de luchthavenbesluiten en -regelingen. Daarin is, door middel van geluidsnormen, vastgelegd hoeveel vluchten er mogen worden uitgevoerd van die luchthavens (zie ook vraag 10).
De uitbreiding van het Noordelijk oefengebied betreft een gebied dat is gelegen boven de 2.000 meter (zie ontwerpVoorkeursbeslissing, paragraaf 2.1.1, blz 26). In het kader van geluid is hier geen expliciete wet- of regelgeving van toepassing die het aantal vliegbewegingen kan reguleren. Op lagere hoogte zijn er wel instrumenten zoals de Omgevingswet, luchthavenbesluiten en de Regeling beperking geluidhinder luchtvaart.
Aangezien de uitbreiding een wijziging in het luchtruim betreft, zal artikel 5.11 van de Wet luchtvaart van toepassing zijn. Bij dergelijke wijzigingen wordt het Werkproces Gezamenlijk Luchtruim- en Procedureontwerp; het 5.11 werkproces gevolgd. Onderdeel van dit werkproces is het stakeholdersproces aan de hand van de richtlijn participatie. Hierin krijgen belanghebbenden (zoals omwonenden) de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de gevolgen van een wijziging.
Het Programma Luchtruimherziening geeft in de volgende fase, de Planuitwerkingsfase, invulling aan de voorgeschreven consultatie en participatie in het wijzigingsproces luchtruim- en vliegprocedures (artikel 5.11). Een werkatelier (zie ontwerpVoorkeursbeslissing, paragraaf 5.3, blz. 63) in het noorden van Nederland zal inhoudelijk focus leggen op de uitbreiding van het noordelijk oefengebied. Daarbij worden stakeholders gericht uitgenodigd.
Hoe zijn de provinciale besturen, van de provincies in het oefengebied en aansluitende gebieden, betrokken bij de totstandkoming van de herindeling en vergroting van het militaire oefengebied in Noord Nederland?
Alle provincies zijn vanaf de start van het programma Luchtruimherziening in 2018 actief betrokken en geïnformeerd. Deze participatieaanpak is geïnspireerd op de Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)-aanpak en vastgelegd in de Startbeslissing van april 2019. Met de provincies Drenthe, Friesland en Groningen is ambtelijk en bestuurlijk contact. Er zijn technische briefings georganiseerd voor Statenleden en een informatiesessie voor de Friese gemeenten. Momenteel wordt samen met een zestal provincies verkend hoe de bestuurlijke samenwerking in de volgende fase van het programma, de planuitwerking, georganiseerd gaat worden. De resultaten van deze verkenning worden begin juli voorgelegd aan alle provincies en de uiteindelijke aanpak voor bestuurlijke samenwerking wordt opgenomen in de definitieve Voorkeursbeslissing.
Is bij de provinciale besturen duidelijk gemaakt dat ze met de nieuwe luchtindeling gevechtsvliegtuigen zouden krijgen die aanzienlijk meer (laagfrequentie)geluid maken? Zo niet waarom niet, en gaat u dit alsnog doen?
In de overleggen zoals benoemd in reactie op vraag 12, is besproken dat het bestaande militaire oefengebied in Noord-Nederland wordt uitgebreid, onder andere voor oefeningen met de F-35.
Hoe zijn burgers betrokken bij de totstandkoming van het vergrote militaire oefengebied in Noord-Nederland?
De participatieaanpak van het programma is gericht op drie groepen stakeholders: bestuurders (met name van provincies en gemeenten), civiele en militaire luchtruimgebruikers en maatschappelijke organisaties (zoals natuur- en belangenorganisaties en bewonersorganisaties). Voor deze groepen zijn er verschillende overlegstructuren opgezet. Ten behoeve van de informatievoorziening aan burgers is een website aangemaakt: www.luchtvaartindetoekomst.nl. Verder nemen burgers deel aan de provinciale kerngroepen, aan de omgevingsraden rondom de luchthavens en kunnen zij ontwerpdagen van het programma bijwonen. Ook in de volgende fase van het programma, de planuitwerking, worden stakeholders betrokken bij de onderdelen van het programma, waaronder de uitbreiding van het militaire oefengebied in Noord-Nederland.
Is aan burgers duidelijk gemaakt dat zij met de nieuwe indeling met gevechtsvliegtuigen te maken zouden krijgen die aanzienlijk meer (laagfrequentie)geluid maken? Zo nee, waarom niet? Gaat u dit alsnog doen?
In alle overleggen, zoals benoemd in reactie op vraag 14 en in alle publieksuitingen over het programma, is aangegeven dat het militaire oefengebied onder andere door de F-35 gebruikt zal worden voor oefeningen.
Klopt het dat het precieze verloop van het zuidelijke grensgebied van de uitgebreide TRA-10 nog niet bekend is, terwijl het totaaloppervlak en de noordelijke, westelijke en oostelijke grenzen wel bekend zijn? Zo ja, waarom is deze nog niet bekend?2
De noordelijke, westelijke en oostelijke grenzen van het bestaande militaire oefengebied blijven ongewijzigd. Alleen de zuidelijke grens komt in de plannen anders te liggen. Het is in deze fase van het programma nog niet duidelijk waar de grens precies komt te liggen. Dat is onder andere afhankelijk van de civiele verkeersstromen die van en naar Schiphol naar het noorden/noordoosten gaan. In de volgende fase van het programma, de planuitwerking, wordt dit verder uitgewerkt. Het totaaloppervlak is ook nog niet bekend. Wel is duidelijk dat Defensie in Nederland in totaal minder ruimte krijgt voor jachtvliegtuigen om te oefenen dan vóór de luchtruimherziening, met name door het verdwijnen van het oefengebied in het zuidoosten. Het beoogd gebruik van de toekomstige oefengebieden ligt in lijn met het huidige gebruik van de bestaande oefengebieden. De aantallen jachtvliegtuigen die straks gebruik maken van de oefengebieden liggen wel beduidend lager omdat er straks minder F-35’s zijn dan dat er nu F-16’s zijn.
Klopt het dat de zuidelijke begrenzing over de kop van Overijssel loopt?
Nee, dit klopt niet. Er is geen sprake van een uitbreiding van het bestaande militaire oefengebied tot boven de Kop van Overijssel. Waar die grens precies komt te liggen is afhankelijk van de benodigde ruimte voor civiele vluchten van en naar het noordoosten.
Is het de bedoeling om de toekomstige TRA-10 langs de lijn van de huidige zuidelijke begrenzing van de TMA-A en de zuidelijke begrenzing van TMA Eelde te laten lopen? Zo nee, hoe loopt deze dan wel?
Zie het antwoord op vraag 16. De precieze ligging van de toekomstige zuidelijke grens van het militaire oefengebied is nog niet bekend. Met de provincies en de luchthaven is reeds besproken dat de uitbreiding van het oefengebied geen beperkingen oplevert voor het huidige gebruik van de luchthaven Groningen Airport Eelde zoals bepaald in het sinds 2015 geldende Omzettingsbesluit.
Welke geluidsrapporten zijn er momenteel openbaar en hoeveel zijn er nog geclassificeerd?
Het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) heeft voor Defensie de afgelopen jaren drie rapporten over het vlieggeluid van de F-35 gemaakt, deze zijn onder de volgende titels gepubliceerd:
Sinds enkele jaren publiceert Defensie jaarlijks voor alle velden de rapportage van de geluidsbelasting over het afgelopen jaar. Het laatst verschenen rapport over de vliegbasis Leeuwarden heeft als titel «Geluidbelasting rondom Vliegbasis Leeuwarden in 2020» en is onder deze titel op internet te vinden.
Ten slotte zijn er nu drie geluidsmeetnetten operationeel: rondom Leeuwarden, Volkel en Gilze-Rijen. De resultaten van deze metingen zijn te raadplegen op: https://geluidsmeetnetvliegbases.noiselab.casper.aero/
De geluidstabel van de F-16 is openbaar, de geluidstabel van de F-35 is nog als geclassificeerd bestempeld door de Amerikaanse overheid. Daarnaast zijn, zoals vermeld in Hoofdstuk 6 (art.34) van het Besluit Militaire Luchthavens, de prestatiegegevens met bijbehorend motorvermogen van militaire luchtvaartuigen niet openbaar omdat dit iets zegt over de capaciteiten van de vliegtuigen.
Kunt u zich voorstellen dat voor bewoners het inspraakproces weinig transparant aanvoelt als veel geluidsrapporten als geclassificeerde informatie worden gezien door defensie? Zo ja, hoe bent u van plan om het inspraakproces transparanter en democratischer te maken? Zo nee, waarom niet?
Ondanks dat de geluidstabel van de F-35 nog geclassificeerd is, streeft Defensie naar zoveel mogelijk transparantie rondom het geluid van de F-35. De geluidsmeetnetten rondom Leeuwarden en Volkel zijn openbaar, net als een aantal rapporten van het NLR en Defensie. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 19. De auditcommissie geluidsmeetnet doet verslag van haar bevindingen aan de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu (COVM) van de vliegbasis Leeuwarden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. De rapporten en de geluidsmetingen hebben echter met name te maken met de geluidszonering rondom de vliegbases. Voor de oefengebieden die met de luchtruimherziening worden gewijzigd geldt geen geluidszonering. In het noordelijke oefengebied wordt gemiddeld op 20.000 voet (circa 6 km) geoefend, dat geluid is zeker hoorbaar, maar beduidend minder dan bij start en landing op de vliegbases.
Vanuit het Programma Luchtruimherziening wordt een actieve informatie en participatie nagestreefd, geïnspireerd op de MIRT-aanpak. In elke fase worden betrokken partijen en decentrale overheden zo goed mogelijk meegenomen in het ontwerpproces en de besluitvorming. Meer specifiek is dat toegelicht in de antwoorden op vraag 12 tot en met 15. Op woensdag 12 mei jl. is nog een openbare informatiebijeenkomst gehouden voor de leden van provinciale staten van Fryslân en voor vertegenwoordigers van gemeenten. Vanuit het Ministerie van Defensie is daarbij ook een toelichting gegeven over de plannen. Het Programma Luchtruimherziening beziet in overleg met de betrokken provincies hoe we verder invulling kunnen gaan geven aan de informatiebehoefte.
Het Programma Luchtruimherziening legt concept-programmabesluiten inclusief de onderbouwende documenten, ter inzage voor iedereen. In 2019 heeft de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage gelegen en in januari/februari 2021 heeft de concept-Voorkeursbeslissing ter inzage gelegen. Ter ondersteuning van de ter inzagelegging zijn verschillende informatiebijeenkomsten georganiseerd. De suggesties en opvattingen uit deze bijeenkomsten en uit de zienswijzen worden door de ministeries gebruikt om de kwaliteit van de besluiten verder aan te scherpen. In een reactienota wordt door de Ministeries van Infrastructuur & Waterstaat en Defensie gereageerd op alle ontvangen zienswijzen.
Kunt u nu meer duidelijkheid verschaffen over de omgevingsvergunningsaanvraag voor de vliegbasis en de inzet van MQ-9 Reaper drones?3 Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 16 februari 2021 (ah-tk-20202021-1730) aangegeven, zijn de vergunningsaanvragen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in behandeling bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Inspectie Leefbaarheid en Transport. Bij de Wnb aanvraag is alvast rekening gehouden met de inzet van de MQ-9 Reaper. In de aangevraagde omgevingsvergunning voor de vliegbasis is dit nog niet gedaan, omdat hiervoor meer aspecten beschouwd moeten worden dan stikstofdepositie en geluidsproductie, zoals bijvoorbeeld de wijze van inzet vanaf vliegbasis Leeuwarden. Als er voldoende zekerheid en duidelijkheid is over de overige aspecten met betrekking tot de inzet van de MQ-9 Reaper wordt bekeken of en hoe aanvullende toestemmingen worden aangevraagd.
Kunt u toelichten wat de geluidsspecificaties van de MQ-9 Reaper zijn en hoe deze zich verhouden tot de impact op bewoners, natuurgebieden en dieren in het oefengebied? Zo nee, verwacht u dat bewoners zich serieus genomen voelen in hun zorgen over de geluidsoverlast?
Op dit moment gebruikt het NLR een Cessna 310R (twee motorig) voor de MQ-9 berekeningen, dit type vliegtuig heeft een vergelijkbaar geluidsprofiel. Er is geen specifieke geluidstabel voorhanden van de MQ-9 Reaper, de Amerikaanse autoriteiten hebben deze niet gedeeld. De luchtmacht is in gesprek met het Italiaanse Ministerie van Defensie om te bezien of er geluidsmetingen kunnen worden uitgevoerd aan de Italiaanse MQ-9, zodat deze kunnen worden gebruikt. Voor verkenningsdoeleinden is het de bedoeling dat dit toestel nauwelijks hoorbaar is op de hoogte waarop het opereert.
Hoe vaak en op welke hoogte zullen de F35-gevechtsvliegtuigen die in Volkel gestationeerd zijn naar Leeuwarden vliegen?
Er vinden straks, zodra er F-35’s op Volkel zijn gestationeerd, geen dagelijkse vluchten naar vliegbasis Leeuwarden plaats. Wel wordt een groot deel van het trainingsprogramma in de oefengebieden boven de Noordzee en in het noorden van Nederland uitgevoerd. De transitvluchten naar het noordelijke oefengebied vinden voornamelijk plaats boven de 10.000 voet (circa 3 km). Omdat nog niet bekend is hoe de inrichting van het Nederlandse luchtruim er definitief uit gaat zien kan het aantal vluchten niet exact worden aangegeven.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het feit dat er gewoon reisbureaus zijn die zich specialiseren in leuke reizen naar Ethiopië terwijl nog steeds mensen uit dit land asiel aanvragen in Nederland |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Hart van Nederland van 5 mei 2021 waarin duidelijk wordt dat er reisbureaus zijn die reizen aanbieden naar Ethiopië?
Ik ben bekend met de uitzending.
Bent u het eens dat het te gek voor woorden is dat Ethiopiërs hier in Nederland asiel aanvragen terwijl het zo’n populaire vakantiebestemming is?
Asielaanvragen van personen uit Ethiopië worden beoordeeld aan de hand van het individuele asielrelaas en de mensenrechten- en geweldssituatie in het land zoals die op dat moment bekend is. De algemene veiligheidssituatie is daarbij een factor die wordt meegewogen. Een land, of een deel/delen van dat land, kan voor (Nederlandse) toeristen toegankelijk zijn, waarbij de algemene veiligheidssituatie niet in de weg staat aan het aanbieden van vakanties. Dit betekent echter niet dat personen afkomstig uit dat land per definitie geen risico lopen bij terugkeer en geen aanspraak kunnen maken op asielbescherming. Een persoon kan bijvoorbeeld een bepaald risicoprofiel hebben, zoals het behoren tot een bepaalde etnische groep of het zijn van politiek opposant en om die reden het doelwit zijn van geweld en/of vervolging. De situatie van een asielzoeker uit Ethiopië kan en moet daarom niet vergeleken worden met de situatie van een (Nederlandse) toerist. Overigens is het huidige reisadvies voor Ethiopië voor delen van het land rood (niet reizen) en voor delen oranje (alleen noodzakelijke reizen). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken meldt dat er een militair conflict is en er gewelddadige demonstraties kunnen voorkomen. Het is aan (Nederlandse) toeristen zelf om een afweging te maken in het al dan niet ondernemen van een reis naar dat land.
In februari 2021 is het algemene ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken verschenen over Ethiopië. Ik ben mij aan het beraden over de implicaties voor het landgebonden asielbeleid. Ik verwacht de Kamer daarover op korte termijn te informeren.
Bent u het voorts eens dat hieruit blijkt dat Ethiopië gewoon een veilig land is en dat alle in Nederland verblijvende asielzoekende Ethiopiërs terug naar huis kunnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u vertellen hoeveel van de Ethiopiërs die in Nederland asiel aanvragen, vakantie vieren in eigen land?
Nee, daarover zijn geen cijfers bekend. Ik heb echter geen signalen dat er momenteel op grote schaal Ethiopiërs in Nederland met een asielvergunning voor bepaalde tijd naar hun land van herkomst terugkeren.
Bent u bereid de grenzen te sluiten voor alle gelukszoekers uit Ethiopië? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik al eerder heb aangegeven2 is het kabinet van mening dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.
Het bericht ‘Dierenwelzijnsorganisatie wil verkoop van acht dolfijnen aan China tegenhouden’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dierenwelzijnsorganisatie wil verkoop van acht dolfijnen aan China tegenhouden»?1
Ja.
Op welke manier kan gegarandeerd worden dat het dierenwelzijn voor de dieren die naar Hainan Ocean Paradise verhuizen voldoende gewaarborgd wordt? Worden de omstandigheden van de opvanglocatie in het land van bestemming of de lokale regels voor het houden van dolfijnen in gevangenschap bijvoorbeeld gecontroleerd alvorens een vergunning wordt afgegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 8 van het lid Wassenberg.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze dieren worden verkocht aan een park waarbij hun welzijn mogelijk achteruit gaat om het welzijn van de resterende dieren te verbeteren?
Dierenwelzijn staat bij mij voorop. Dierentuindieren mogen enkel verhuizen wanneer het welzijn op de locatie van bestemming gewaarborgd is. Daarom is in Artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren vastgelegd dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting en verzorging. Ik zal erop toezien dat het Dolfinarium zich hieraan houdt.
Welke regels gelden er voor de vergunningverstrekking inzake een dier als een dolfijn aan landen buiten de EU?
Zie mijn antwoord op vraag 7 van het lid Wassenberg.
Welke diervriendelijkere alternatieven zijn er voor de verkoop aan het Chinese park Hainan Ocean Paradise? Is vrijlating in een afgesloten zee of volledige vrijlating bijvoorbeeld een optie? Zo nee, waarom niet?
Het is aan een dierentuin zelf om een geschikte locatie te vinden voor dierentuindieren die moeten verhuizen. Een dierentuin moet kunnen aantonen dat dierenwelzijn voldoende geborgd is bij de ontvangende partij. Hier zie ik op toe.
Welke rol zou de overheid kunnen spelen in het faciliteren van deze diervriendelijkere opties? Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met het Dolfinarium en terug te rapporteren aan de Kamer over alternatieve opties? Zo nee, waarom niet?
Er vinden op dit moment gesprekken plaats met het Dolfinarium naar aanleiding van de afspraken die ik met de dierentuin heb gemaakt ter bevordering van het dierenwelzijn. Deze afspraken heb ik op 27 augustus jl. met uw Kamer gedeeld als bijlage bij de Verzamelbrief Dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1212). In de gesprekken met het Dolfinarium is ook aandacht voor het welzijn van vertrekkende dieren. De situatie in de Chinese dierentuin wordt dan ook meegenomen in de gesprekken.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in elk geval voor de vergunningverlening voor de verkoop heeft plaatsgevonden?
Ja.
De ingewikkelde coronamaatregelen voor speeltuinen, stads- en kinderboerderijen |
|
Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het juist voor kinderen op dit moment extra belangrijk is om in de buitenlucht te kunnen spelen, sporten en bewegen, omdat kinderen momenteel minder bewegen door de coronapandemie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is te alle tijden belangrijk dat kinderen in de buitenlucht kunnen spelen en bewegen. Op advies van het OMT zijn daarom de maatschappelijk beheerde kleine buitenspeeltuinen begin maart weer geopend. Spelen speelt namelijk een belangrijke rol bij de gezonde ontwikkeling van kinderen.
Kunt u uitleggen waarom maatschappelijk beheerde speeltuinen inmiddels gelukkig weer enige tijd open zijn voor kinderen om te spelen, maar dat vergelijkbare speelplekken in de vorm van stads- en kinderboerderijen nog altijd gesloten zijn?
Begin maart zijn de maatschappelijk beheerde kleine speeltuinen geopend. Het betreft speeltuinen in de buitenlucht die zijn gericht op kinderen die in de directe omgeving wonen. Hiermee zijn deze speeltuinen gelijkgetrokken met de openbaar toegankelijke speeltuinen. Er is voor gekozen om niet alle activiteiten voor kinderen te heropenen om het aantal contact- en reismomenten nog zoveel mogelijk te beperken. Versoepeling kan immers enkel stap voor stap. Onder stap 2 van het openingsplan zijn de kinderboerderijen die hoofdzakelijk in de buitenlucht zijn gelegen weer geopend sinds 19 mei.
Waarom is de sluiting van stads- en kinderboerderijen epidemiologisch noodzakelijk, terwijl de sluiting van de beheerde speeltuinen dat schijnbaar niet is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor aangegeven is er niet voor gekozen om alle activiteiten voor kinderen meteen te heropenen om het aantal contact- en reismomenten nog zoveel mogelijk te beperken. Door het openen van de kleine buitenspeeltuinen kregen kinderen meer mogelijkheden om weer buiten te spelen in de eigen buurt. De epidemiologische situatie was echter op dat moment nog niet dusdanig dat alle buiten activiteiten voor kinderen weer geopend konden worden.
Kunt u duidelijkheid geven in welke fase van het openingsplan de stads- en kinderboerderijen weer open kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het denkbaar dat stads- en kinderboerderijen eerder open kunnen dan grotere doorstroomlocaties, omdat deze voorzieningen vaak in de wijk liggen en er daardoor minder reisbewegingen zijn die effect kunnen hebben op besmettingen en de druk op de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 19 mei zijn de kinderboerderijen die voornamelijk in de buitenlucht zijn gelegen reeds opengegaan. Zij maakten onderdeel uit van stap 2 van het openingsplan. De kinderboerderijen zijn tegelijkertijd met de andere dierenparken die voornamelijk in de buitenlucht zijn gelegen opengesteld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus? Zo neen, waarom niet?
Nee, er was onvoldoende tijd om deze vragen tijdig te beantwoorden.
Het bestaan van nudismewebsites die een toevluchtsoord voor pedoseksuelen zouden zijn |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bestaan van nudismewebsites met beelden van naakte kinderen die voor pedoseksuelen een ideaal toevluchtsoord zouden zijn? Klopt het dat veel van deze websites gehost staan in Nederland?1
Ik ben bekend met het bestaan van nudismewebsites en heb kennis genomen van het artikel in de Volkskrant en de uitzending van «Danny’s wereld» waarin aandacht wordt gevraagd voor het beschikbaar zijn van naaktfoto’s van kinderen op deze sites en het ongewenste gebruik dat van deze foto’s wordt gemaakt. Een aantal van deze websites worden in Nederland gehost.
Op welke wijze heeft men zich vergewist dat betrokkenen toestemming hebben gegeven voor het openbaar plaatsen van deze beelden?
Ik ben niet bekend met de wijze waarop men zich vergewist. Het is niet aan mij als Minister om aan private partijen te vragen hoe zij toestemming voor het plaatsen van bepaalde beelden verkrijgen.
Waar ligt de grens tussen «onschuldige» (legale) afbeeldingen van naakte kinderen en (illegale) kinderporno? Erkent u dat deze grens soms fragiel kan zijn, en dat op genoemde websites deze grens zeer nadrukkelijk wordt opgezocht? Kan er sprake zijn van een website voor nudisme en «nudistenfamiliekiekjes» als het op diezelfde website wemelt van de advertenties voor pornowebsites?
Om te kunnen spreken van kinderpornografisch materiaal dient sprake te zijn van een seksuele gedraging. Daarvan is in elk geval sprake als op de afbeelding seksueel misbruik van een kind te zien is of als er ontuchtige handelingen plaatsvinden. Kinderpornografisch is ook het zogenaamde poseermateriaal. Hierbij gaat het om minder expliciete gedragingen, zoals het (laten) aannemen van een seksualiserende houding, met daarbij eventueel seksualiserende en niet bij de leeftijd van het kind of de situatie passende kleding of voorwerpen, of een dusdanige houding waarbij de nadruk op geslachtsdelen/billen/borsten wordt gelegd.
Bij afbeeldingen die onder «nudisme» of «naturisme» worden geschaard is van seksueel misbruik, ontuchtige handelingen, poseren of bijkomende seksualiserende elementen geen sprake.
Alleen indien dergelijke afbeeldingen op een dusdanige wijze tot stand zijn gekomen dat de strekking ervan onmiskenbaar seksueel is geworden, blijkend uit het afgebeelde zelf, al dan niet in combinatie met de seksuele motivatie van de maker ervan, is sprake van een afbeelding als bedoeld in art 240b Sr.
Het gegeven dat de opnames heimelijk zijn gemaakt is daarvoor bijvoorbeeld een belangrijke aanwijzing, maar ook het inzoomen, het camerastandpunt of de omgeving waarin gefilmd is, spelen bij de beoordeling een rol. Kortom, per afbeelding dient te worden beoordeeld of deze wel of niet aan de criteria van artikel 240b Sr voldoet. De vraag of nudismewebsites samengaan met advertenties voor pornosites lijkt mij niet relevant. Waar het om gaat is dat het zonder toestemming online plaatsen van privacygevoelige informatie c.q. onrechtmatige content niet ongestraft blijft.
Klopt het dat deze websites strafrechtelijk niets te verwijten valt? Zo ja, vindt u dat terecht? Zo nee, of indien u dat niet terecht vindt, wat gaat u hier dan aan doen?
Sinds 2018 heb ik de strafrechtelijke aanpak van online seksueel misbruik van kinderen uitgebreid met preventieve en publiek-private acties om internet te schonen. Voor bedrijven die hier onvoldoende aan meewerken ben ik een wetgevingstraject gestart zodat in toekomst een autoriteit bestuursrechtelijke kan ingrijpen met dwangsommen en bestuurlijke boetes. Naaktfoto’s van kinderen voldoen echter niet automatisch aan de classificatie kinderporno en daarmee strafbaar materiaal. Gaat het om onrechtmatige content, dan betreft het vaak een privacyschending of in ieder geval het non-consensueel delen van informatie online. De Autoriteit Persoonsgegevens of het OM kan een onderzoek instellen. Desgewenst kunnen mensen een klacht indienen of een civiele vordering starten als zij ongewenst op een website staan afgebeeld. Ik realiseer mij dat een civiele procedure voor gedupeerden vaak een knelpunt is, vanwege de duur, onzekerheid en/of kosten. Daarom streeft het kabinet naar het oprichten van een laagdrempelige voorziening om onrechtmatige content te kunnen melden en te laten verwijderen.2 Dat geldt ook voor naaktfoto’s die zonder toestemming gepubliceerd zijn. Op dit moment is de beperkte aansprakelijkheid voor tussenpersonen onderwerp van gesprek binnen de Europese Unie. Nederland steunt daarbij de strategie van de Europese Commissie om de rol en verantwoordelijkheid van ondernemingen wiens diensten gebruikt worden voor verspreiding van illegale of onrechtmatige content te verduidelijken.
Wat kan gedaan worden tegen het bestaan, het hosten en het bezoeken van dit soort websites?
Zie antwoord vraag 4.
Misstanden bij een evangelische leef- en woongemeenschap in Overijssel |
|
Peter Kwint (SP), Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wilt u reageren op de misstanden bij de evangelische leef- en woongemeenschap «De Werkelijkheid Is Christus» (WIC) in Balkbrug, nadat bewoners alarm sloegen over de kwaliteit van zorg, vermeend misbruik van zorggeld en gebrekkige accommodatie?1, 2
Ja, ik ben bereid om te reageren op de door uw Kamer gestelde vragen over zorginstelling WIC in Balkbrug.
Uit contact met de gemeente Hardenberg en de GGD IJsselland blijkt dat diverse toezichthouders in de afgelopen jaren onderzoek hebben verricht en maatregelen hebben voorgesteld tot verbetering te komen.
De Wmo-toezichthouder, in dit geval de GGD IJsselland, heeft in 2019 in opdracht van de gemeente Hardenberg onderzoek verricht naar de kwaliteit van de door WIC geboden Wmo-ondersteuning. De Wmo-toezichthouder heeft geconstateerd dat zorgaanbieder WIC grotendeels niet voldeed aan de gestelde kwaliteitseisen zoals vastgesteld in het lokale beleid.
In het rapport van de Wmo-toezichthouder is een aantal verbetermaatregelen voorgesteld. Gelet op de lokale afspraken tussen de gemeente Hardenberg en de Wmo-toezichthouder is de gemeente verantwoordelijk voor het laten uitvoeren van deze verbetermaatregelen. Na contact tussen de gemeente en WIC heeft de aanbieder aangegeven de maatregelen te herkennen en bereid te zijn deze te implementeren.
De gemeente Hardenberg heeft de Wmo-toezichthouder eind 2020 verzocht een vervolgonderzoek uit te voeren. Hieruit is gebleken dat de aanbieder de voorgestelde verbetermaatregelen beperkt heeft doorgevoerd. Het vervolgonderzoek heeft geleid tot het stellen van de termijn van 1 juli 2021 om aan de gestelde voorwaarden te voldoen. Indien deze termijn niet wordt gehaald, zullen passende maatregelen worden getroffen door de gemeente Hardenberg.
Tot slot heeft Bouw en Wonen Toezicht van de gemeente Hardenberg in 2019 onderzoek gedaan naar de veiligheid, gezondheid en/of leefbaarheid van de zorginstelling. De conclusie van deze inspectie was dat het gebouw voldoet aan de voorschriften van het bouwbesluit. Wel zijn adviezen gegeven, zoals het periodiek controleren van de brandmelders.
Hoe is het mogelijk dat bewoners al jarenlang onder erbarmelijke omstandigheden wonen en dat pas wordt ingegrepen door de gemeente, de GGD en de sociale recherche nadat bewoners hun klachten kenbaar maakten? Wilt u nagaan waarom niet eerder onderzoek is gedaan naar deze instelling?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek dat de sociale recherche doet naar het mogelijk verduisteren van zorggeld door de leiding van de WIC?
De gemeente heeft de toezichthouder rechtmatigheid Wmo (ondergebracht bij de sociale recherche) opdracht gegeven een administratief vooronderzoek in te stellen. Uit het vooronderzoek zijn geen feiten naar voren gekomen die direct ingrijpen noodzakelijk maken. Gelet op een paar bevindingen waarbij eventuele onrechtmatigheid nader onderzocht moet worden, adviseert de toezichthouder om een opdracht te verstrekken voor een (meer verdiepend) rechtmatigheidsonderzoek Wmo.
De IGJ heeft contact met de gemeente Hardenberg en de Wmo-toezichthouder over het verloop van het proces. De IGJ verricht op dit moment geen onderzoek omdat het merendeel van de cliënten Wmo-cliënten zijn. In overleg met de Wmo-toezichthouder en de gemeente Hardenberg wordt bepaald of de IGJ nog onderzoek gaat verrichten. Ik ben bereid uw Kamer te informeren over de voortgang.
Vindt u het wenselijk dat deze leef- en woongemeenschap geen jaarcijfers publiceert, terwijl de bewoners wel zorg krijgen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet langdurige zorg (Wlz)?3 Is dit niet in strijd met de artikelen 15 en 16 van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) in samenhang met artikel 2.1, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit WTZi en de Regeling verslaggeving WTZi?
Op grond van de WTZi zijn alle Wlz-zorgaanbieders, met een Wtzi-toelating, die gecontracteerd zijn door een zorgkantoor verplicht om hun verantwoordingcijfers openbaar te maken. De WTZi geldt niet voor Wmo-aanbieders die zijn gecontracteerd door een gemeente. Voor hen geldt niet de eis van de WTZi-toelating en zij zijn niet verplicht de verantwoordingscijfers openbaar te maken.
Ook geldt de WTZi niet voor aanbieders die uitsluitend worden gefinancierd met een persoonsgebonden budget (pgb); deze aanbieders zijn op grond van de WTZi dus niet verplicht te beschikken over een toelating en zijn evenmin verplicht om de jaarlijkse verantwoordingscijfers openbaar te maken. Zorginstelling WIC is een aanbieder die wordt gefinancierd met een pgb. Met de komst van de Aangepaste Wet toetreding zorgaanbieders (A)Wtza komt daar verandering in en is het uitgangspunt dat alle op grond van de Zvw en Wlz gefinancierde zorginstellingen jaarlijks verantwoordingscijfers openbaar moeten maken, ook als zij worden gefinancierd uit een pgb.
Wat is precies uit het onderzoek gekomen waarbij gemeenteambtenaren en de brandweer gekeken hebben naar de gebrekkige huisvesting van de bewoners en de veiligheid daarvan? Wilt u dit nagaan?
Zie antwoord vraag 1.
Doet de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) momenteel onderzoek naar de WIC? Zo ja, wilt u de Kamer op de hoogte houden van de bevindingen van de inspectie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u de Kamer op de hoogte houden over de voortgang van alle maatregelen die genomen worden bij de WIC? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Noodkreet: tandarts gezocht voor Rotterdam, laat meer studenten toe’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de brandbrief over het grote tekort aan tandartsen in Zeeland en de regio Rotterdam? Wat vindt u hiervan?1
Ja, ik ben bekend met de brandbrief. Ik begrijp dat tandartsen eraan hechten dat zij kunnen worden opgevolgd, zodat de mondzorg ook na hun pensioen voor hun patiënten toegankelijk is.
Bent u bekend met de grote verschillen in beschikbaarheid van tandartsen, niet alleen in Zeeland en de regio Rotterdam, maar ook in andere regio’s, zoals website Volksgezondheid en zorg laat zien?2 Wat vindt u hiervan?
Het is bekend dat er verschillen zijn in de aantallen tandartsen in verschillende regio’s. Regionale verschillen in het bezoek zijn mij niet bekend. Om vast te kunnen stellen of er voldoende zorgverleners beschikbaar zijn, is het ook van belang te kijken naar de deeltijdfactor en naar de beschikbaarheid van andere mondzorgprofessionals, zoals de mondhygiënist. Het Capaciteitsorgaan zal in zijn volgende raming in 2022 ook de regionale spreiding van tandartsen en van tandartsbezoek in kaart brengen.
Wat vindt u van de grote verschillen in het bezoek van de tandarts, mondhygiënist en orthodontist in verschillende regio’s?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat het belangrijk is dat kinderen tot 18 jaar goede mondzorg krijgen, omdat dit de basis legt voor een toekomstig gebit?3
Ja, het is belangrijk dat kinderen een goede start kunnen maken en met een gezond gebit aan hun volwassen leven kunnen beginnen. In de brief van 3 februari 2020 over mondzorg voor jeugdigen4 wordt het beleid ter zake toegelicht.
Bent u bereid om een inventarisatie uit te voeren naar de achterstand in mondzorg onder kinderen, in het bijzonder voor de regio’s Zeeland, Rotterdam en West-Brabant? Zo nee, waarom niet?
Ik zet een structurele monitor op om de mondgezondheid landelijk te monitoren. De indicatorenset wordt opgesteld door het RIVM. Vervolgens wordt dit aanbesteed. Ik heb op dit moment geen signalen dat kinderen niet bij tandartspraktijken terecht kunnen als hun ouders ze willen inschrijven. Van de tandartspraktijken neemt op dit moment nog 87% nieuwe patiënten aan. Ongeveer de helft hiervan stelt wel eisen aan deze patiënten, zoals dat het een bekende is van een ingeschreven patiënt of dat de patiënt is doorverwezen door een collega. Voor meer informatie: Aannemen van nieuwe patiënten – Staat van de Mondzorg.
Bij de NZa en IGJ komen op dit moment ook nauwelijks meldingen van wachtlijsten of patiëntenstops binnen. Het Capaciteitsorgaan vangt wel zorgen op rondom rurale tekorten (Zuid-Limburg, Zeeland, Drenthe, Friesland). Dit betreft voornamelijk zorgen over de toekomst, zoals het niet beschikbaar hebben van praktijkopvolgers in de regio.
Kunt u een overzicht geven van de actuele stand van zaken met betrekking tot de instroom en kunt u aangegeven hoeveel extra geld nodig is om het advies van het Capaciteitsorgaan te realiseren?4
Er zijn momenteel 259 bekostigde opleidingsplaatsen voor tandartsen. Voor een uitbreiding met 100 opleidingsplaatsen zoals het Capaciteitsorgaan adviseert, is een structureel bedrag noodzakelijk van € 26,3 miljoen. Dit is niet beschikbaar op de OCW-begroting. Het Kabinet beziet wat op korte termijn de mogelijkheden zijn om het aantal opleidingsplaatsen uit te breiden.
Hoe beoordeelt u de constatering van de «Staat van de mondzorg» dat binnen tien jaar bijna een kwart van de tandartsen met pensioen gaat, terwijl er nu al een tekort is? Kunt u daarbij aangeven hoe de leeftijdsopbouw voor Zuidwest-Nederland is?5
In de Staat van de mondzorg wordt geconstateerd dat bijna een kwart van de tandartsen binnen 10 jaar met pensioen gaat. Dit kan bevestigd worden uit het aanbodonderzoek van het Capaciteitsorgaan uit 2019, waarin ruim 25% ouder dan 57 jaar is. Op grond van leeftijdsopbouw gaat dus iets meer dan een kwart binnen 10 jaar met pensioen. Ik denk dat het gebruikelijk is dat de werkende populatie in 40 jaar volledig vervangen wordt vervangen door een nieuwe generatie.
Bent u bereid om een inventarisatie uit te voeren naar de specifieke regionale omvang van het tekort aan tandartsen, in het bijzonder voor de regio Zeeland, Rotterdam en West-Brabant? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het Capaciteitsorgaan en het Erasmus MC, die veel kennis over deze regio hebben, daarbij te betrekken?
De raming eerstelijns mondzorg die het Capaciteitsorgaan in 2022 uit zal brengen zal ook een beeld geven van de regionale spreiding van tandartsen. Daarin wordt ook gevraagd naar de werksetting van de tandartsen, waaronder ook de centra bijzondere tandheelkunde.
Bent u bereid hierbij de verschillende beleidsmatige en financiële oplossingsrichtingen in kaart brengen? Zo nee, waarom niet?
Sectoren maken zelf analyses van de macrodoelmatigheid van hun sector en de opleidingsgebieden daarbinnen. De vraag of er aanleiding is om een nieuwe opleiding te starten ligt bij onderwijsinstellingen in dialoog met het werkveld. Zij kunnen het initiatief nemen om een nieuwe opleiding aan te vragen.
De procedure voor besluitvorming over nieuwe te bekostigen opleidingen is een vastgelegde procedure. De Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) brengt op basis van de regeling macrodoelmatigheid hoger onderwijs advies uit aan de Minister van OCW over de aanvraag voor een nieuwe opleiding. Het CDHO toetst de aanvraag op onder meer de arbeidsmarktbehoefte tegen de achtergrond van het bestaande aanbod. Tevens dient de opleiding geaccrediteerd te worden door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO).
Bent u bereid een inventarisatie uit te voeren naar de tekorten van tandartsen met specifieke aandachtsgebieden en patiëntengroepen (bijvoorbeeld mensen met een beperking en tandartsen gespecialiseerd in zenuwbehandelingen) die onder Bijzondere Tandheelkunde vallen, in het bijzonder voor de regio's Zeeland en Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken of tandartsen net als artsen veelal blijven werken in de regio waarin ze zijn opgeleid en te onderzoeken of Rotterdam ook een eigen tandartsopleiding moet krijgen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid deze vragen voor aanvang van het zomerreces 2021 te beantwoorden?
Ja.
De aanleg van een elektriciteitskabel door een kwetsbaar stuk van het Werelderfgoed Waddenzee |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Erfenis van Wiebes: ongerept Schier gaat op de schop» en «Voorkom aanleg stroomkabels door kwetsbaar Wad»?1 2
Ja.
Klopt het dat u heeft gekozen voor de aanlanding en aansluiting van een elektriciteitskabel voor wind op zee, het zogenaamde tracé Eemshaven West, welke dwars door Schiermonnikoog en dwars door een kwetsbaar stuk van het Werelderfgoed Waddenzee loopt? Zo nee, wanneer zult u de definitieve keuze maken, waar hangt dit van af en is er nog ruimte voor de Kamer om input te leveren?
Er is nog geen besluit voor een tracé genomen. In januari van dit jaar is het voorkeursalternatief bekend gemaakt voor het tracé dat windpark Ten noorden van de Waddeneilanden moet aansluiten op het hoofdspanningsnet. Dit is tracé Eemshaven west geworden. Deze keuze is gemaakt vanuit de integrale effectenanalyse (IEA) waar naast een eerste fase milieueffectrapportage ook de aspecten omgeving, kosten, techniek en toekomstvastheid onderdeel van uitmaakte. Op dit moment wordt er verder gewerkt aan de uitwerking en optimalisatie van het tracé. Hierbij wordt er gekeken naar de exacte route en de mogelijke aanlegtechnieken en de impact hiervan. Deze verdere uitwerking wordt getoetst in de tweede fase milieueffectrapportage, inclusief Passende Beoordeling.
Parallel daaraan wordt de komende maanden in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) onderzocht welke verbindingen er door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke mogelijkheden er hier nog voor zijn. Dit onderzoek wordt nadrukkelijk in samenwerking met regionale overheden en partijen in het Omgevingsberaad vormgegeven. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief, hiervoor wordt het Omgevingsberaad ook om een advies gevraagd en de Beheerautoriteit Waddenzee nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Het uiteindelijk vast te stellen voorkeursalternatief wordt vervolgens vastgelegd in een Ontwerp Inpassingsplan/Projectbesluit welke ter inzage wordt gelegd met het oog op formele inspraak.
Beaamt u dat er veel zorgen en weerstand zijn vanuit de regio en vanuit natuur- en milieuorganisaties over de mogelijke komst van het tracé Eemshaven West?
De afgelopen maanden heeft het project veel aandacht van uw Kamer, de natuur- en milieuorganisaties, het Omgevingsberaad, de Beheerautoriteit Waddenzee, de beheerders en de media gehad. En ik snap dat ook en ik deel de zorgen. In dit project komen de afspraken voor een duurzame energievoorziening samen met een zeer waardevol kwetsbaar Unesco Werelderfgoed natuurgebied dat we dienen te beschermen. De regio heeft ook behoefte aan inzicht in de totale opgave voor het Waddengebied, in ieder geval tot aan 2030. De komende maanden worden gebruikt om in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) te onderzoeken welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig zijn om de klimaatdoelstellingen te realiseren. In het verlengde daarvan wordt ook onderzocht of er ruimtelijke mogelijkheden zijn om tevens de verduurzamingsambities van Noord Nederland te accommoderen. Gelijktijdig wordt het voorkeursalternatief voor Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden (NOZ TNW) verder uit gewerkt zodat we beter inzicht hebben op het exacte tracé, de aanlegtechnieken en de impact van dit tracé. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief. Ook heb ik aangegeven dat er tot die tijd geen onomkeerbare stappen worden gezet.
Beaamt u dat het lokaal bestuur, zoals gedeputeerde staten Groningen, in eerste instantie de voorkeur gaf aan het tracé Eemshaven Oost, maar dat u het lokaal bestuur heeft overtuigd van de onmogelijkheid van dit tracé? Zo nee, waarom niet?
In het regioadvies van dertien regionale en lokale overheden van oktober 2020 is er door de regiopartijen een sterke wens uitgesproken om de windenergie te laten aanlanden in de Eemshaven. De regio geeft aan dat de provincie Groningen zich positioneert als dé energieprovincie van Nederland. In dat kader wil de provincie graag grote hoeveelheden groene stroom laten aanlanden ten gunste van de verduurzaming van industrie in de Eemshaven/Eemsdelta en als stimulans van de (groene) waterstofeconomie in de regio, aansluitend bij het Waterstofinvesteringsplan Noord-Nederland.
Van de drie onderzochte tracés naar Eemshaven valt het tracé Eemshaven midden af omdat het naar verwachting niet vergunbaar is op grond van de Wet natuurbescherming vanwege de grote impact op natuur en milieu door grote baggervolumes en vertroebeling. Daarmee blijft een keuze over tussen de tracés Eemshaven west en Eemshaven oost. De regio geeft aan dat Eemshaven oost het beste aansluit bij de regionale belangen vanwege maatschappelijk draagvlak en ruimtelijke inpassing en -kwaliteit. Eemshaven west wordt door de regio ter overweging meegegeven omdat uit de IEA afgeleid kan worden dat het tracé Eemshaven oost niet haalbaar lijkt vanwege technische complexiteit, minimale ruimte en twijfels over tijdige toestemming vanuit Duitsland. Wat ik tevens meeweeg is de bredere context van de energietransitie en de planning die daarbij hoort. De ambitie voor wind op zee reikt immers verder dan de Routekaart 2030 en in de toekomst zijn meer aanlandingen nodig, naar verwachting met gelijkstroomkabels of waterstofleidingen. De aanleg hiervan heeft naar verwachting meer impact op de natuur dan de wisselstroomverbinding van het NOZ TNW project op het west tracé, dat als voorkeursalternatief is aangewezen. Aangezien het tracé Eemshaven oost vanuit milieuaspecten bekeken hiervoor beter geschikt lijkt wil ik dit tracé graag beschikbaar houden voor volgende verbindingen. Dit wordt nader onderzocht in de Verkenning Aanlanding Wind op Zee (VAWOZ) ter voorbereiding op de vaststelling van een nieuwe wind op zee opgave.
Beaamt u dat u het tracé Eemshaven Oost achter wilt houden voor toekomstige aanlandingen en dat u dit niet heeft gecommuniceerd in het regioadvies, waardoor essentiële informatie niet (tijdig) is gedeeld met de regio? Zo nee, waarom niet?
Het regioadvies is opgesteld door de regionale overheden. Ik heb met hen in juni 2020 de integrale effectenanalyse (IEA) gedeeld waarin zowel milieu informatie is opgenomen als omgevingsaspecten, technische impact, kosten en toekomstvastheid. Zowel in de IEA als in een gezamenlijk met de regionale overheden uitgevoerde Joint Fact Finding (zomer 2020) naar de mogelijkheden voor een kabelcorridor is de informatie over toekomstige aanlandingen gedeeld. In zijn reactie op het regioadvies waarin het voorkeursalternatief is gepresenteerd op 14 januari heeft toenmalig Minister Wiebes de motivatie met de regio gedeeld. In deze brief aan de regiopartijen, welke op 9 april ook met u is gedeeld geef hij aan dat hij de tracékeuze in de bredere context van de energietransitie plaats. «De ambitie voor wind op zee reikt immers verder dan de routekaart 2030 en in de toekomst zijn meer aanlandingen nodig. Als ik nu dit tracé zou kiezen, dan is er daarna geen ruimte meer voor de aanlanding van toekomstige windparken op zee. Toekomstige windparken op zee zullen verder uit de kust liggen en grotere vermogens hebben. Aanlanding met één of meer gelijkstroomkabels of waterstofleidingen ligt dan voor de hand. Deze verbindingen worden met groter en zwaarder materieel aangelegd en hebben daardoor meer effect op de natuur dan een wisselstroomverbinding. Aangezien het tracé Eemshaven oost vanuit milieuaspecten bekeken hiervoor beter geschikt lijkt wil ik dit tracé graag beschikbaar houden voor volgende verbindingen van wind op zee die zoals gezegd tijdens aanleg een grotere impact zullen hebben op de natuur.»
Vindt u dat stakeholders voldoende zijn meegenomen en er maatschappelijk draagvlak bestaat voor het tracé Eemshaven West? Zo ja, waarom heeft u in uw proces tot het komen van deze keuze de nieuwe Waddengovernance: Beheerautoriteit Wadden en Omgevingsberaad Wadden niet betrokken?
Er loopt al ruim twee jaar een proces waarbij zowel met verschillende omgevingspartijen, regionale overheden als met individuele bewoners is gesproken. In een veelvoud aan werksessies, bewonersavonden en raadsavonden is in eerste instantie gesproken over welke tracés er onderzocht moeten worden. Dit heeft geresulteerd in negen onderzochte tracés waarvan er vier door de omgeving zijn ingebracht. Uiteindelijk hebben de dertien regionale overheden gezamenlijk een advies gegeven op basis van de Integrale Effecten Analyse, de milieueffectrapportage, de reactie van Rijkswaterstaat in zijn hoedanigheid als beheerder van de Waddenzee en het advies van de Commissie m.e.r. Deze zijn door de regionale overheden voorgelegd aan de eigen Raden en Staten. Het tracé Eemshaven West was in dit regioadvies nadrukkelijk een optie omdat ook de decentrale overheden de complexiteit van het oostelijk tracé herkennen.
De nieuwe Waddengovernancestructuur is tot stand gekomen parallel aan de voorbereiding van besluitvorming over een voorkeurstracé voor TNW. Verschillende individuele organisaties betrokken bij onder meer het Omgevingsberaad zijn vanaf het begin van het project betrokken geweest in verschillende bijeenkomsten. Het Omgevingsberaad bestaat sinds januari 2020 en de Beheerautoriteit Waddenzee is op 1 maart 2020 van start gegaan. Er is goed contact met het Omgevingsberaad over de keuze van een tracé en er zijn contacten met de Beheerautoriteit Waddenzee als onderdeel van de nieuwe governance over toekomstige kabels en over de studie naar innovatieve technieken om de Wadden te doorkruisen die in het kader van de VAWOZ wordt gedaan.
Ook zal het Omgevingsberaad om advies gevraagd worden en de Beheerautoriteit Waddenzee wordt nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Bent u bereid om alsnog een tracé te kiezen dat past bij de regionale voorkeur en minder schade aan de natuur zal opleveren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 18 mei jl. (Kamerstuk 35 092, nr. 27)3 heb ik aan u aangegeven dat er momenteel verder gewerkt wordt aan de uitwerking van het tracé Eemshaven west. Hierbij wordt er gekeken naar de exacte route, de mogelijke aanlegtechnieken en de impact hiervan. Deze verdere uitwerking wordt getoetst in de tweede fase milieueffectrapportage, inclusief Passende Beoordeling.
Parallel wordt komende maanden in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) onderzocht welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke ruimtelijke mogelijkheden er hier nog voor zijn. In het najaar bekijk ik of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben op het gekozen voorkeursalternatief. Hierbij weeg ik zowel de natuureffecten van de TNW kabel als de natuureffecten van toekomstige kabels. Zo kan er integraal een toekomstbestendige en verstandige keuze worden gemaakt met de minste schade voor de natuur. Voor deze keuze wordt het Omgevingsberaad om advies gevraagd en de Beheerautoriteit Waddenzee wordt nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Welke rol hebben en hadden uw collega’s, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de beslissing over de locatie voor de aanleg van een elektriciteitskabel in zee?
Samen met mijn collega van BZK ben ik verantwoordelijk voor de keuze van het voorkeursalternatief en de ruimtelijke besluiten die hierbij horen op grond van de Rijkscoördinatieregeling. De Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit betrek ik vanuit hun eigen rollen, verantwoordelijkheden en expertise bij deze besluitvorming. Daarnaast is Rijkswaterstaat door EZK – zoals te doen gebruikelijk – informeel geraadpleegd als beheerder van de Waddenzee en is daarnaast bevoegd gezag voor de Waterwet en de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken.
Klopt het dat het tracé Eemshaven Oost vanuit milieuaspecten, zoals ook blijkt uit de uitgevoerde Milieu Effect Rapportage, het meest optimale tracé is? Zo nee, waarom niet?
Alle tracés hebben op milieuaspecten negatieve effecten. Waarbij Eemshaven oost het kleinste aantal negatieve beoordelingen heeft van de alternatieven naar de Eemshaven, de tracés naar Burgum hebben minder milieueffecten en zijn goedkoper maar konden op onvoldoende draagvlak rekenen bij de regionale overheden. Hiermee kan niet direct worden gesteld, dat Eemshaven Oost het meest optimale tracé is naar de Eemshaven vanuit milieu optiek, omdat de aard en omvang van het effect en mitigeerbaarheid en mogelijkheden tot optimalisatie van het tracé van invloed zijn op de totale milieu impact. Uit de uitgevoerde milieueffectrapportage blijkt ook dat voor de route Eemshaven Oost er nog steeds sprake is van tijdelijke negatieve milieueffecten. En daar zit het dilemma. De keuze voor het voorkeurstracé is een integrale afweging waarbij ook toekomstvastheid, omgeving, kosten en techniek criteria zijn. In het kader van toekomstvastheid kijk ik verder dan alleen één project. In vraag vier heb ik verdere uitleg gegeven over waarom voor de project kiezen voor het west tracé per saldo zorgt voor minder impact op het milieu.
Waarom legt u de Agenda voor het Waddengebied 2050, die pas is getekend door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, naast u neer, door uw keuze voor het tracé Eemshaven West?
De Agenda voor het Waddengebied beschrijft de ontwikkelingen en opgaven waarvoor het gebied staat. In de Agenda wordt precies het dilemma beschreven waar ik ook voor sta. Noord-Nederland heeft de ambitie om koploper te zijn in de energietransitie. Tegelijkertijd speelt deze transitie zich af in en rond een kwetsbaar werelderfgoed Waddenzee waarbij natuur en het open landschap belangrijke kernwaarden zijn. Tevens behoort het kustgebied tot een van de beste landbouwgronden van Europa. Hierbij worden als opgaven genoemd het benutten van de kansen die de energietransitie met zich mee brengt voor behoud en versterking van de werkgelegenheid in het Waddengebied. En het op een zorgvuldige manier, met zo min mogelijk effect op de natuurwaarden, aanleggen van kabels en (buis)leidingen voor de energietransitie door de Waddenzee en in het Waddengebied. Dat is ook mijn ambitie.
Door met dit windpark aan te landen in de Eemshaven wordt er gehoor gegeven aan de energieambitie in Noord-Nederland en rekening gehouden met het uitgangspunt in de Agenda dat de aanleg van kabels en buisleidingen door de Waddenzee van de Noordzee naar het vaste land en naar de Waddeneilanden in beginsel dient aan te sluiten bij bestaande corridors (westzijde nabij Den Helder en oostzijde nabij de Eemshaven) Het VKA is zo gekozen dat de bestaande corridor optimaal kan worden gebruikt voor toekomstige verbindingen en de natuur effecten van meerdere kabels per saldo het kleinst zijn.
Beaamt u dat in milieueffectrapport (MER) fase 2 zal blijken of het voorkeursalternatief Eemshaven West zonder «significante natuurschade» door het Wad kan gaan? Wat wordt beschouwd als «significante natuurschade» en bij welke verwachte natuurschade kan het tracé geen doorgang vinden?
Op dit moment wordt in MER fase 2 het tracé nader uitgewerkt en onderzocht om significante effecten te kunnen beoordelen. Er is geen kwantitatieve normering om significantie te bepalen. De beoordeling van significantie vindt plaats door ecologen en wordt getoetst door LNV in de vergunningen procedure op basis van de Wet natuurbescherming.
Onderdeel van MER fase 2 is een Passende Beoordeling. Uit de Passende Beoordeling zal moeten blijken of er na mitigerende maatregelen nog sprake is van significante negatieve effecten. Het tracé heeft geen doorgang als er significante effecten zijn èn als er minder schadelijke alternatieven beschikbaar zijn of compensatie niet mogelijk blijkt.
Beaamt u dat het proces van de invulling van de randvoorwaarden momenteel gaande is?
Ja dit proces loopt nu in nauwe samenwerking met de betrokken decentrale overheden en de betrokken stakeholders.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de randvoorwaarden worden omgezet in harde garanties, waar niet van mag worden afgeweken? Kunt u toezeggen dat álle te nemen natuurmaatregelen stuk voor stuk bindend worden opgenomen in het inpassingsplan?
Naast de wettelijke natuurherstelmaatregelen heb ik met de decentrale overheden afgesproken dat er bij dit project een pakket aan «plus-maatregelen» komt. Dit zijn maatregelen waarmee we ons ten doel stellen om het gebied daar waar mogelijk binnen dit project te versterken op het gebied van landbouw, natuur en energietransitie. De maatregelen komen samen met de omgeving tot stand en zullen worden geborgd in het inpassingsplan of het bijbehorende landschapsplan.
Beaamt u dat de werkzaamheden voor de aanleg van de kabel gedurende minstens vier jaar een enorme aanslag zullen vormen op de flora en fauna van Schiermonnikoog en dat hiermee ook voor vier jaar de stilte en ongereptheid van het Nationaal Park Schiermonnikoog in gevaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt er aan de optimalisatie van het tracé en de aanlegtechnieken gewerkt. Afhankelijk van de gekozen techniek zullen de werkzaamheden op Schiermonnikoog variëren van grofweg enkele weken tot ongeveer vier. Tijdens de aanleg zal er gekeken worden of op werkterreinen bijvoorbeeld maatregelen getroffen kunnen worden om eventuele overlast voor de natuur te minimaliseren. Hierbij kunt u denken aan bijvoorbeeld speciale groene lampen, geluidsschermen en het vermijden van bijvoorbeeld het broedseizoen. De werkzaamheden van het totale project zullen naar verwachting vier jaar bedragen. Echter zal er niet op alle plekken gelijktijdig worden gewerkt.
Kunt u inzicht geven in de aard (maatregelen) en omvang (budget) van de compensatie die nodig zal zijn om schade aan de natuur te «repareren» bij uw keuze voor aanlanding van tracé Eemshaven West (dwars door Schiermonnikoog, door Werelderfgoed Waddenzee, door kwelders en door akkergronden)? Zo nee waarom niet?
Momenteel wordt het VKA-tracé geoptimaliseerd, op basis van het uiteindelijke tracé kan de (wettelijke) compensatie- en mitigatieopgave pas bepaald worden. Het is nu nog te vroeg in het proces om hier antwoord op te geven.
Wel is er al een Pilot met de Natuur- en Milieufederaties (NMF’s) van Fryslân en Groningen gestart toen er nog 9 tracés in onderzoek waren, dus voordat het voorkeurstracé bekend werd gemaakt. De NMF's hebben, samen met hun achterban, ideeën aangeleverd ten behoeve van de ecologische inpassing. Op basis hiervan is voor het voorkeurstracé Eemshaven west een selectie gemaakt. Deze selectie van ideeën worden in een werkgroep met natuur- en milieuorganisaties verder besproken en uitgewerkt. Voorbeelden hiervan zijn: het vergroten van bestaande oester- en mosselbanken en zeegrasvelden of extra herstelwerkzaamheden aan de kwelders. De uitkomst van de uitgewerkte ideeën zullen worden benut bij het verdere traject.
Naast de wettelijke compensatie in de vorm van natuurherstel heb ik aangeven dat er ook een pakket aan «plus»-maatregelen opgesteld kan worden om onder andere de natuur te versterken. Hier kunnen de voorgestelde ideeën uit de eerder genoemde Pilot voor bekeken worden, maar ook kunnen er nog nieuwe ideeën door de stakeholders aangedragen worden.
Klopt het dat het datacenter van Google gaat uitbreiden in de Eemshaven? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zijn er bijvoorbeeld al vergunningen aangevraagd of vergeven?
Ja dit klopt, de meest recente uitbreiding is vergund door de Provincie Groningen.
Kunt u aangeven hoeveel stroom, afkomstig van de windmolens in de Waddenzee, zal gaan naar het datacenter van Google en de mogelijke uitbreiding ervan?
Alle stroom van windpark Ten noorden van de Waddeneilanden komt terecht op het Nederlandse Hoogspanningsnet en zal zodoende generiek beschikbaar zijn voor zowel bedrijven als bewoners.
Hoeveel windstroom zal er naar de industrie in de Eemshaven gaan? Welke andere plannen liggen klaar voor de Eemshaven, zoals dat voor de bouw van een elektrolyser voor groene waterstof? Hoeveel groene windstroom zal hiervoor ingezet worden?
De plannen van het Industriecluster Eemshaven zijn vastgelegd in de Cluster Energie Strategie (CES) van Noord Nederland. Er is een forse groei van duurzame elektriciteit (met name wind op zee) nodig om de elektrificatie en vergroening van de industrie (met behulp van groene waterstof) te kunnen faciliteren. De vraag naar (duurzame) elektriciteit zal volgens plannen van de provincie Groningen groeien van 408 MW in 2020, naar 7.125 MW in 2030.
Klopt het dat onder het tracé Eemshaven Oost mogelijk munitie-depots liggen, waar dan een elektriciteitskabel dwars doorheen moet?
Nee, voor zover bekend, ligt er in het tracé Eemshaven Oost geen munitiedepot. Wel bestaat er in de Waddenzee altijd een kans op de aanwezigheid van losse zeemijnen. In het oostelijke tracé is de kans op de aanwezigheid van die zeemijnen groter. Dit volgt uit onderzoeken van mer fase 1. Bij de overige alternatieve tracés is de kans op aanwezigheid van zeemijnen minder groot of niet aanwezig.
Biedt de aanleg van een kabel, in dit geval meerdere kabels via het oostelijke tracé dan niet juist niet een goede gelegenheid om deze depots samen met de Duitsers op te ruimen, om te voorkomen dat munitie verroest en mogelijk de natuur zal aantasten?
Oude depots in het Oostelijke tracé (Eems estuarium) zijn, voor zover bekend, inmiddels geruimd en dus niet meer aanwezig.
De afwijzing van een nieuw medicijn tegen taaislijmziekte. |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Er is nieuw medicijn, maar het kost 194.000 euro per jaar»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. De informatie is afkomstig uit het advies over Kaftrio dat het Zorginstituut op 29 april 2021 aan mij heeft uitgebracht2. De kosten van € 194.000 per patiënt per jaar zijn gebaseerd op de huidige openbare vraagprijzen van Kaftrio en Kalydeco. Kalydeco is een geneesmiddel van dezelfde fabrikant dat in vaste combinatie met Kaftrio gebruikt dient te worden.
Wanneer werd het medicijn Kaftrio tegen taaislijmziekte goedgekeurd voor de Europese markt en in welke landen wordt het inmiddels vergoed?
Kaftrio heeft op 21 augustus 2020 een handelsvergunning gekregen voor de Europese markt. In de onderstaande tabel staat welke landen Kaftrio vergoeden. De informatie in deze tabel komt uit het Pharmaceutical pricing and reimbursement information (PPRI) netwerk. Dit is een internationale organisatie van overheden die zich bezighoudt met de prijzen en vergoeding van geneesmiddelen, voornamelijk in Europa.
Onderstaande tabel geeft, voor zover bekend, informatie over vergoeding van Kaftrio in Europese landen. In het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Ierland en Oostenrijk heeft de overheid of hebben zorgverzekeraars vertrouwelijke afspraken gemaakt over de prijs die voor het geneesmiddel wordt betaald. In Griekenland is het geneesmiddel niet op de markt, maar wordt het middel per patiënt geïmporteerd en vergoed. Zowel in Denemarken als in Ierland heeft de overheid al vóór markttoelating van Kaftrio prijsafspraken gemaakt met de fabrikant over haar totaalaanbod van geneesmiddelen voor taaislijmziekte.
België
Nee
Beoordeling voor vergoeding gaande
Bulgarije
Nee
Niet op de markt
Cyprus
Nee
Denemarken
Ja
Op basis van een vertrouwelijke prijsovereenkomst
Duitsland
Ja
Griekenland
Ja
Niet op de markt, het middel wordt per patiënt geïmporteerd en vergoed
Hongarije
Nee
Fabrikant heeft geen vergoedingsaanvraag ingediend
Ierland
Ja
Op basis van een vertrouwelijke prijsovereenkomst
Kroatië
Nee
Fabrikant heeft geen vergoedingsaanvraag ingediend
Letland
Nee
Litouwen
Nee
Malta
Nee
Beoordeling voor vergoeding gaande
Oostenrijk
Ja
Portugal
Nee
Beoordeling voor vergoeding gaande
Slovenië
Nee
Niet op de markt
Spanje
Nee
Fabrikant heeft geen vergoedingsaanvraag ingediend
Tsjechië
Nee
Fabrikant heeft geen vergoedingsaanvraag ingediend
Verenigd Koninkrijk
Ja
Gedurende 4 jaar worden er gegevens verzameld over de behandeluitkomsten, die als basis dienen voor een definitieve beoordeling
Zweden
Nee
Beoordeling voor vergoeding gaande
Klopt het dat Kaftrio een veelbelovend middel is waar zo’n 1000 patiënten in Nederland baat bij kunnen hebben?
Het Zorginstituut schat dat er momenteel op basis van de huidige geregistreerde indicaties in Nederland maximaal 806 patiënten met taaislijmziekte in aanmerking komen voor behandeling met Kaftrio in vaste combinatie met Kalydeco. Het totaalaantal patiënten zal de komende twee jaren toenemen tot ongeveer 1300 op basis van verwachte indicatie-uitbreidingen voor Kaftrio.
Waarom wordt een patiënt in Nederland een goed werkend medicijn onthouden?
Het Zorginstituut oordeelt positief over de werking van Kaftrio in combinatie met Kalydeco in het eerste jaar van gebruik. Het Zorginstituut geeft tevens aan dat de kosteneffectiviteit zeer ongunstig is, en dat de vraagprijs een groot beslag legt op het totale Nederlandse zorgbudget. Hierdoor dreigt verdringing van andere zorg. De gevraagde prijs is onverklaarbaar hoog, vindt het Zorginstituut. Het Zorginstituut adviseert daarom om Kaftrio niet op te nemen in het basispakket, tenzij er wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, waaronder een prijsreductie en het maken van afspraken rond gepast gebruik van het middel.
Hoeveel mag een goed werkend medicijn volgens u kosten voordat u het toelaat tot het basispakket?
Dat verschilt per medicijn, het Zorginstituut adviseert mij hier zo nodig over. In dit geval oordeelt het Zorginstituut dat de kosteneffectiviteit van Kaftrio zeer ongunstig is. Dat betekent dat de extra kosten en effecten van Kaftrio niet in verhouding staan met de kosten en gezondheidswinst van de huidige standaardbehandeling. Ik zal met de fabrikant van Kaftrio in onderhandeling gaan over de prijs, zodat de extra kosten in verhouding komen te staan met de gezondheidsuitkomsten.
In de «Voortgangsbrief algemeen geneesmiddelenbeleid 2021»3 heb ik aangegeven dat we voor patiënten streven naar tijdige toegang tot effectieve geneesmiddelen tegen aanvaardbare kosten. Er is behoefte om als publieke sector, samen met Europese partners, op voorspelbare en consistente wijze te kunnen beoordelen of een prijs maatschappelijk aanvaardbaar is. Hiervoor is een concreet afwegingskader nodig. De uitwerking hiervan heeft mijn volle aandacht, als onderdeel van mijn beleid voor het toegankelijk maken van effectieve geneesmiddelen tegen aanvaardbare kosten.
Vindt u het acceptabel dat patiënten jaren moeten wachten op de uitkomst van onderhandelingen, terwijl ze ondertussen elke dag achteruit gaan?
Ik kan me goed voorstellen dat het voor patiënten onverdraaglijk is om te zien dat er een effectief geneesmiddel is voor hun ziekte, en dat de fabrikant een zodanig hoge prijs vraagt waardoor opname in het basispakket niet direct mogelijk is. Dergelijke hoge prijsstellingen belemmeren een duurzame toegang van nieuwe geneesmiddelen voor patiënten met taaislijmziekte, maar ook voor patiënten met andere aandoeningen. Vanwege hoge en vaak niet gemotiveerde prijzen van nieuwe geneesmiddelen ben ik genoodzaakt om te onderhandelen over de vergoedingsprijs. Zo maken we deze dure medicijnen betaalbaar en kunnen we het ons veroorloven om ze duurzaam toegankelijk te maken voor patiënten. Een overheidsinterventie met een beoordeling en een onderhandeling is helaas een noodzakelijk kwaad dat tijd kost en daarmee op de korte termijn op gespannen voet staat met het patiëntbelang. Dat steekt mij ook. Echter, ik ben van mening dat niet deze interventie maar de hoge prijzen van de fabrikanten een drempel vormen voor directe patiënttoegang. De fabrikant van Kaftrio is dus wat mij betreft medeverantwoordelijk voor de situatie dat patiënten moeten wachten op toegang tot het geneesmiddel. Ik wijs er ook op dat er niets de fabrikant in de weg staat om in de tussentijd het middel beschikbaar te stellen aan patiënten, zoals fabrikanten dat vaker doen. Ik ga met de fabrikant in gesprek over het tijdens de onderhandelingen ter beschikking stellen van Kaftrio aan patiënten.
Waarom zorgt u er niet voor dat, terwijl de prijsonderhandelingen lopen, dit medicijn al wel toegankelijk is voor patiënten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u ervoor zorgen (op welke manier dan ook) dat dit medicijn binnen zes maanden bij de patiënten terecht komt die er baat bij hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat medicijnen de samenleving ook veel opleveren omdat mensen mobieler blijven, minder pijn hebben, minder afhankelijk van anderen, ziekenhuisopnames worden voorkomen en mensen aan het werk kunnen blijven in plaats van dat ze thuiszitten met een uitkering?
Ja, ik deel de mening dat medicijnen, behalve voor patiënten, ook de maatschappij veel kunnen opleveren. Om mij hierover te informeren kijkt het Zorginstituut bij alle geneesmiddelen met een kostenprognose van meer dan 10 miljoen euro per jaar systematisch naar de verhouding tussen baten en kosten. Om deze zogenoemde kosteneffectiviteit te kunnen vaststellen, past het Zorginstituut gevalideerde methoden toe. Onder de baten van een geneesmiddel vallen ook maatschappelijke gevolgen en opbrengsten van de behandeling. Dat is dus breder dan alleen het therapeutische effect en de verbetering van de kwaliteit van leven voor individuele patiënten. Ook bij Kaftrio heeft het Zorginstituut deze analyse uitgevoerd en verwerkt in het advies. Het Zorginstituut concludeerde overigens dat de kosteneffectiviteit van Kaftrio op basis van de huidige vraagprijs zeer ongunstig is.
Bent u bereid, om behalve naar de kosten van een medicijn te kijken, ook eens de baten te laten uitrekenen?
Zie antwoord vraag 9.
Politiegeweld tegen demonstranten in Colombia. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de protesten in Colombia tegen de rechtse regering van president Iván Duque?
Ja.
Wat is uw mening over de inzet van buitensporig politiegeweld tegen demonstranten door de Colombiaanse regering?1 2
Nederland deelt de zorgen over het excessieve geweld dat is gebruikt door politie-eenheden tijdens de recente protesten. Het kabinet sluit zich dan ook aan bij de verklaringen zoals gepubliceerd door EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell en de VN. Zowel het recht van de Colombiaanse bevolking om vreedzaam te demonstreren en samen te komen als de vrijheid van meningsuiting dienen gerespecteerd te worden. Dit staat in contrast met het excessief gebruik van geweld door politie-eenheden dat verschillende keren is vastgesteld in de afgelopen weken.
Deelt u de mening dat het recht op vreedzaam demonstreren, waar ook ter wereld, moet worden gewaarborgd, en dat door het bestrijden van demonstranten met buitensporig politiegeweld mensenrechten onder druk staan?
Ja. Zoals Hoge Vertegenwoordiger Borrell tot uitdrukking bracht in zijn verklaring van 6 mei jl. dient het recht op vreedzaam demonstreren te worden gerespecteerd en niet met geweld te worden onderdrukt. Nederland moedigt dan ook het initiatief van de Colombiaanse regering aan tot het openen van een vreedzame dialoog met alle betrokken partijen.
Bent u op de hoogte van het bericht dat mensenrechtenactivisten die het optreden van de autoriteiten in het gebied in de gaten houden, lastig gevallen zouden worden?3 Wat is uw mening hierover?
Het is zorgelijk dat het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR) aangeeft dat mensenrechtenactivisten en getuigen van politiegeweld zich onder druk gezet voelen om geweldplegingen niet te rapporteren.
Kunt u signalen dat in verschillende steden tijdens de protesten de elektriciteit en het internet zijn afgesloten bevestigen of ontkrachten?4
Het lijkt waarschijnlijk dat het internet in Cali enkele uren uit de lucht is geweest tijdens de protesten, maar dit is niet definitief bevestigd. Van elektriciteitsafsluitingen lijkt geen sprake te zijn geweest.
In het geval dat deze signalen waar blijken: bent u bekend met de oorzaak dan wel reden van het afsluiten van elektriciteit en internet aldaar?
Internetafsluiting kan thans niet definitief worden bevestigd, noch eventuele oorzaken.
Sluit u zich aan bij de zorgen die door de Verenigde Naties zijn geuit5 over het geweld tegen demonstranten?
Het kabinet deelt de zorgen die door de Verenigde Naties zijn geuit. Het is van belang dat het geweld tegen demonstranten wordt onderzocht en dat verantwoordelijken voor schendingen van mensenrechten worden bestraft.
Bent u bereid om er bij de Colombiaanse regering op aan te dringen dit politiegeweld tegen demonstranten te staken? Zo ja, met welke middelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt op dit moment bij aan intensief overleg tussen de internationale gemeenschap, de Colombiaanse overheid en belangenorganisaties. Bij deze initiatieven staan de noodzaak om het geweld terug te dringen en het aandringen op onderzoek en dialoog tussen alle betrokken partijen centraal.
Zo neemt Nederland samen met andere EU-lidstaten deel aan gesprekken met betrokken partijen als de Colombiaanse Ombudsman, Officier van Justitie en Inspector General. Het laatstgenoemde gesprek tussen de internationale gemeenschap en de Inspector General werd door Nederland in samenwerking met Canada en de OHCHR gefaciliteerd. Ook neemt de Nederlandse ambassadeur samen met collega ambassadeurs op uitnodiging van het Colombiaanse Congres deel aan reizen naar verschillende plekken in Colombia om gezamenlijk te luisteren naar de zorgen en visies van de betrokken partijen, van bestuurders tot ondernemers, religieuze vertegenwoordigers, jongeren, mensenrechtenverdedigers en demonstranten. Zo bracht hij onlangs in dit kader een bezoek aan Cali, het epicentrum van de protesten.
Verder zal Nederland, via de ambassade in Bogotá en de EU, de Colombiaanse instituties belast met het onderzoek naar excessief geweld blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid en de uitkomsten van dit onderzoek op de voet volgen.
Het bericht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het afgelopen jaar bijna 50.000 vreemdelingen de Nederlandse nationaliteit heeft gegeven |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de IND bijna 50.000 Nederlandse paspoorten heeft weggeven aan vreemdelingen, waarvan Syriërs die hier in 2015 naartoe zijn gekomen de grootste groep vormen?1
Ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Bent u het eens dat deze Syriërs allang weer naar huis hadden moeten terugkeren om hun eigen land weer op te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het debat van 19 mei jl. heb ik uitgebreid met uw Kamer over dit vraagstuk van gedachten gewisseld. Zoals ook bij dat debat aangegeven, wordt de vraag of de situatie in Syrië veilig genoeg is om naar het land terug te keren door mij beoordeeld op basis van feiten uit objectieve bronnen over de situatie aldaar, waaronder de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uit het meest recente algemeen ambtsbericht blijkt dat de veiligheidssituatie in Syrië niet substantieel is verbeterd. De algehele veiligheidssituatie en mensenrechtenschendingen die gepleegd worden door het Syrische regime en andere partijen, bleken onverkort zorgwekkend.
Zo ja, bent u dan bereid het voorbeeld van de Deense regering te volgen, te stellen dat Syrië weer veilig genoeg is om naar terug te keren en te beginnen met het uitzetten van Syriërs naar hun thuisland?
Voor het huidige landgebonden asielbeleid voor Syrië geldt het uitgangspunt dat mensen uit Syrië die vanuit het buitenland terugkeren, bij of na inreis een reëel risico lopen op ernstige schade. Terugkeer naar Syrië vindt dan ook niet plaats op initiatief van de Nederlandse overheid. Indien een Syrische migrant toch de wens heeft om terug te keren naar Syrië – om welke reden dan ook – kan de DT&V hierin ondersteunen, bijvoorbeeld middels het boeken van een vlucht.
De situatie in Syrië blijf ik nauwgezet volgen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heb ik gevraagd een nieuw algemeen ambtsbericht over de situatie in Syrië op te stellen. Dit ambtsbericht wordt voor aanstaande zomer verwacht. Aan de hand van de feiten in dat ambtsbericht zal ik beoordelen of het asielbeleid voor Syrië aanpassingen behoeft. Bij de beoordeling van landenbeleid wordt het beleid van de ons omringende lidstaten betrokken. Het Nederlandse asielbeleid voor Syrië is momenteel in lijn met het beleid dat door het merendeel van de andere EU-lidstaten wordt gevoerd. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren of er aanleiding bestaat het asielbeleid ten aanzien van Syrië te wijzigen.
Bent u het voorts eens dat het culturele zelfmoord is om zoveel vreemdelingen de Nederlandse nationaliteit cadeau te geven als zij zelf een cultuur aanhangen die haaks staat op de onze? Zo nee, waarom niet?
Nee, Voor verkrijging van het Nederlanderschap gelden stringente voorwaarden.
Bent u bereid waar dat nu mogelijk is, bijvoorbeeld in verband met een dubbele nationaliteit, de gegeven Nederlandse nationaliteit weer in te trekken en alsnog over te gaan tot uitzetting?
Het Europees verdrag inzake nationaliteit, waarbij Nederland is aangesloten, staat het intrekken van de nationaliteit om de in uw vragen bedoelde redenen niet toe.
Bent u bereid waar dat nu niet mogelijk is, met concrete wetgeving te komen om het intrekken van de gegeven Nederlandse nationaliteit wel mogelijk te maken zodat kan worden overgegaan tot uitzetting?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat Nederland voor de Nederlanders is en dat we onze eigen bevolking op deze wijze aan het vervangen zijn en alles wat we hebben opgebouwd in dit land verkwanselen?
Het asielbeleid in Nederland is gestoeld op de regels en rechten die neergelegd zijn in het Vluchtelingenverdrag en het Europese Verdrag van de Rechten voor de mens. Het beleid is erop gericht bescherming te bieden aan allen die geweld of vervolging ontvluchten. Van toegelaten asielzoekers wordt verwacht dat zij meewerken aan hun integratie in Nederland.
Het bericht 'Van Hoogezand tot Siddeburen: iedereen wil 's nachts een stil windpark' |
|
Agnes Mulder (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving?1 Wat vindt u van deze berichtgeving?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving en met de problematiek. De voorschriften ten aanzien van geluid zijn opgenomen in de omgevingsvergunningen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het handhaven daarvan. Het is daarom aan de betreffende gemeenten om vast te stellen of er sprake is van overschrijding van de geluidsnormen en aan de hand van hun bevindingen te besluiten over eventuele stappen.
De situatie bij windpark N33 is zeer vervelend voor omwonenden. Echter is dit wel een heel specifieke situatie die niet maatgevend is voor alle windparken. Naar ik heb begrepen, is de gemeente Midden-Groningen in goed overleg met de exploitanten om te bezien waar de geconstateerde bromtoon precies door wordt veroorzaakt en welke maatregelen mogelijk zijn om de door de omwonenden ervaren geluidsoverlast te verminderen.
Klopt het dat de partijen in gemeente Midden-Groningen unaniem aandringen op het 's nachts stilzetten van windmolens op windpark N33 in verband met geluidsoverlast die omwonenden uit hun slaap houdt? In hoeverre staat de Minister daar voor open?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het huidige beleid voor inwoners die nu overlast ervaren van het geluid van windmolens? Zo ja, in hoeverre worden er maatregelen getroffen om dit op te kunnen lossen? Zo nee, is de Minister bereid dit verder te onderzoeken?
Exploitanten van windparken dienen zich altijd te houden aan de geldende regelgeving voor geluid, namelijk de norm van 47 dB Lden, met een aanvullende normering voor de nacht van 41 dB Lnight. In het geval van twijfel of de jaargemiddelde geluidbelasting binnen deze normen valt, kan in de praktijk worden gecontroleerd of een windturbine voldoet aan het geaccrediteerde geluidproductieniveau dat dient als basis voor de berekening. De normen zijn gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten en op dit moment is er geen wetenschappelijke aanleiding om de normen te herzien. Het RIVM houdt de bestaande kennis over gezondheid en windturbines up-to-date. Indien nieuwe wetenschappelijke inzichten aanleiding geven tot het herzien van de norm, dan zal hier naar worden gekeken. Overigens zijn de normen voor windturbinegeluid in lijn met de uitgangspunten van de WHO-richtlijnen voor omgevingsgeluid en vergelijkbaar met normen voor bijvoorbeeld het weg-, rail- en luchtverkeer, in die zin dat de norm voor windturbinegeluid uitgaat van 9% ernstig gehinderden, waar het maximum vanuit de WHO 10% ernstig gehinderden is.
De ernstige geluidhinder boven dit criterium wordt door de geluidsnorm over langere tijd beperkt, maar dit betekent niet dat omwonenden op bepaalde momenten geen (ernstige) hinder kunnen ervaren. Het is daarom belangrijk om ook te kijken welke maatregelen er genomen kunnen worden om de hinder op piekmomenten te beperken.
Zo vind ik het belangrijk dat omwonenden die overlast ervaren in gesprek kunnen gaan met de exploitant. Op deze manier wordt het meer inzichtelijk op welke momenten er overlast wordt ervaren en wat hier aan gedaan kan worden. Er zijn verschillende opties om de geluidsproductie van een windturbine te verminderen in geval van geluidsoverlast. Dit kan door de windturbine in een lagere «noise-mode» te zetten, waardoor deze minder snel draait en minder geluid produceert. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik in op het voor langere tijd stilzetten van de windturbines.
Tegelijkertijd vinden er op dit gebied innovaties plaats waardoor het geluid bij nieuwere windturbines met een hoger vermogen niet toeneemt ten opzichte van oudere windturbines. Zo kunnen nieuwe wieken worden voorzien van «uilenveren», die ervoor zorgen dat er minder geluid wordt geproduceerd. Dit maakt dat een grotere windturbine dus niet per sé meer geluid maakt dan een kleinere windturbine.
Naast het beperken van de ervaren hinder, vind ik het ten slotte van belang dat er aanvullend onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke gezondheidseffecten van windturbines in Nederland. Het RIVM verkent momenteel hoe dit onderzoek het beste kan worden vormgegeven. Naar verwachting is deze verkenning eind 2021 beschikbaar en dan zal ik, in samenspraak met alle betrokken partijen, de benodigde vervolgstappen zetten.
De Regionale Energiestrategie (RES) 1.0 zal ook zorgen voor een verdere uitrol van wind op land; in hoeverre wordt er daarbij rekening gehouden met mogelijke geluidsoverlast voor nabij omwonenden en daarbij dus met de locatie van de plaatsing van windmolens?
In de Regionale Energiestrategieën worden zoekgebieden aangewezen voor windenergie en zonne-energie. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging tussen ruimte, systeemefficiëntie en bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak. Deze afweging zal in iedere regio anders zijn. Bij de uiteindelijke totstandkoming van windmolenprojecten binnen deze zoekgebieden wordt altijd getoetst of aan de landelijke normen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid kan worden voldaan. Het staat een RES-regio of een gemeente echter vrij om zelf rekening te houden met een grotere (minimale) afstand als dit gewenst is.
Het draagvlak voor wind op land staat onder druk, een goede oplossing voor de ervaren geluidsoverlast lijkt de leden wenselijk bij de ontwikkeling van windparken; welke oplossingen ziet de Minister? In hoeverre zouden bepaalde restricties op type molens kunnen bijdragen aan het reduceren van de ervaren overlast volgens de Minister? Zijn de afstandsnormen volgens het RIVM tussen windmolens en bebouwde omgeving nog steeds voldoende? Zou nachtelijke stopzetting een oplossing kunnen bieden? Ziet het ministerie andere oplossingen?
Zie antwoord vraag 3.
Als er voor gekozen wordt om de windmolens van 22:00 tot 06:00 uur stil te zetten, verandert dit dan iets aan de business case voor wind op land? In hoeverre worden andere duurzame energiebronnen daardoor aantrekkelijker? Welke effecten verwacht u op de hoeveelheid elektriciteit die een windpark opwekt en uiteindelijk ook voor hoeveel capaciteit er nodig is qua aantallen windmolens op land als ze ‘s nachts niet draaien?
Deze vraag laat goed het dilemma zien dat komt kijken bij de inpassing van windenergie. Enerzijds is het zo dat er normen gelden die een bepaald beschermingsniveau garanderen. Voor de nacht bestaat een geluidsnorm van gemiddeld 41 dB (aanvullend op de norm van 47 dB overdag). Ondanks deze norm kunnen er direct omwonenden op bepaalde momenten overlast ervaren. Het zo veel mogelijk beperken van overlast is gewenst en kan op verschillende manieren.
Het meest effectief beperken van geluidshinder is om de windturbines ’s nachts helemaal stil te zetten, maar dit heeft verstrekkende gevolgen. Het stilzetten van windmolens gedurende de genoemde nachtelijk periode heeft namelijk grote invloed op de businesscase van een windpark. Dit zou immers betekenen dat gedurende één derde deel van een etmaal de windmolens stilstaan en daarmee ook dat er minder duurzame elektriciteit wordt opgewekt en dus verminderde inkomsten voor de exploitant. Het kostenreductiepad, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord om ervoor te zorgen dat vanaf 2026 wind en zon op land zonder SDE-subsidie tot stand kunnen komen, zou daarmee fors naar achteren schuiven. Bovendien worden andere energiebronnen hiermee niet direct aantrekkelijker, vanwege de hogere kosten, maar ook vanwege een goede balans op het hoogspanningsnetwerk, waarvoor windenergie nodig is. Hoeveel extra windturbines er nodig zijn om aan de stroombehoefte en klimaatdoelen te voldoen als alle turbines ’s nachts stilgezet zouden worden, kan ik niet exact zeggen omdat dit afhangt van de locatie en het vermogen van turbines, maar een redelijke schatting is dat we één derde meer opgesteld vermogen nodig zouden hebben om te compenseren voor de stilstand. Ook deze windturbines zouden dan op land ingepast moeten worden, waarbij mogelijk andere mensen weer hinder van ervaren. Als alternatief voor het stilzetten van windturbines gedurende de nacht ben ik daarom in gesprek met de sector over opties om hinder, ook gedurende de nacht, te beperken.
Het bericht dat het Zorginstituut Nederland adviseert om een nieuw medicijn tegen taaislijmziekte niet op te nemen in het basispakket vanwege de te hoge prijs van farmaceut Vertex |
|
Attje Kuiken (PvdA), Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat het Zorginstituut Nederland adviseert om een nieuw medicijn tegen taaislijmziekte niet toe te laten tot het basispakket vanwege de te hoge prijs die farmaceut Vertex vraagt?1
Ja. Ik wil daarbij wel opmerken dat het Zorginstituut mij heeft geadviseerd om het geneesmiddel niet op te nemen in het basispakket tenzij er wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, waaronder een prijsreductie en het maken van gepast gebruik afspraken.
Kunt u een overzicht geven van de wijze waarop andere landen nu omgaan met het medicijn Kaftrio?
In het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken, Ierland en Oostenrijk wordt Kaftrio vergoed en zijn er vertrouwelijke afspraken gemaakt over de prijs die voor het geneesmiddel wordt betaald.
Ik heb inmiddels een aantal keer met mijn Beneluxa-partners onderhandeld over geneesmiddelenprijzen, er lopen ook nieuwe trajecten. In 2017 heeft mijn voorganger samen met België onderhandeld over de prijs van de voorloper van Kaftrio, Orkambi, een geneesmiddel van dezelfde leverancier. Deze gezamenlijke onderhandelingen konden destijds niet succesvol worden afgerond. Nederland heeft kort daarna (eind 2017) alsnog een akkoord bereikt over Orkambi. Hoewel er veelvuldig contact met Europese landen is over Kaftrio en de andere geneesmiddelen van Vertex acht ik het niet opportuun om gezamenlijk op te trekken in een onderhandeling over Kaftrio. Dit heeft enerzijds te maken met de grote verschillen die er zijn tussen landen: In België is nog geen advies uitgebracht over de vergoeding van Kaftrio, terwijl er in andere landen, zoals Ierland en Denemarken, ten tijde van de onderhandelingen over Orkambi al is voorzien in afspraken voor Kaftrio voorafgaand aan een Europese goedkeuring. Anderzijds is gezamenlijk onderhandelen complex omdat de reeds gemaakte afspraken over Orkambi en Symkevi vertrouwelijk zijn.
Hoe kunt en wilt u gaan samenwerken met andere Europese landen in de onderhandeling met Vertex om tot een lagere medicijnprijs te komen, zoals het Zorginstituut adviseert?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het medicijn Kaftrio bestaat uit een combinatie van drie bestanddelen die al in andere medicijnen van farmaceut Vertex tegen taaislijmziekte zitten (Symkevi, Orkambi en Kalydeco)? Zo ja, bent u voornemens nieuwe prijsafspraken te maken over al deze zogeheten CFTR-modulatoren, zoals ook het Zorginstituut adviseert?
Kaftrio bevat de bestanddelen elexacaftor, tezacaftor en ivacaftor. Symkevi bevat de bestanddelen tezacaftor en ivacaftor, Orkambi bevat lumacaftor en ivacaftor en Kalydeco bevat ivacaftor. Kaftrio bevat dus een nieuw bestanddeel (elexacaftor) dat niet in de andere drie medicijnen aanwezig is.
In dit stadium kan ik nog niet zeggen of er nieuwe prijsafspraken voor de reeds beschikbare CFTR modulatoren gemaakt zullen worden.
Deelt u de stelling van het Zorginstituut dat Kaftrio een doorontwikkelde variant is van het middel Symkevi en veel van de ontwikkel- en onderzoekskosten dus al gemaakt zijn? Zo ja, hoe zwaar weegt u dit mee in de onderhandelingen?
Het is mogelijk dat een deel van de onderzoekskosten van Kaftrio reeds gemaakt zijn voor de ontwikkeling van de reeds beschikbare geneesmiddelen van de fabrikant. Ik zal hier in mijn onderhandelingen met de fabrikant naar vragen.
Deelt u de mening dat veel duidelijker moet zijn welke prijs nationaal en internationaal voor medicijnen betaald wordt en hoe deze prijs gerechtvaardigd is? Op welke wijze wilt u de komende jaren meer transparantie van medicijnfabrikanten afdwingen?
Ik vind het ook belangrijk dat er meer inzicht komt in de prijzen die in andere landen worden betaald. Nederland was de afgelopen jaren koploper in de discussie over een Europese farmaceutische agenda. Nederland agendeert al jaren het belang van prijstransparantie en het delen van kennis en expertise om tot gezamenlijke pakketbeoordelingen te komen.
Voor de landen in het Beneluxa Initiatief (België, Nederland, Luxemburg, Oostenrijk en Ierland) is grotere transparantie een belangrijke factor in het waarborgen van toegang tot en betaalbaarheid van geneesmiddelen. Het onderwerp staat inmiddels op de agenda van het Beneluxa Initiatief en de deelnemende landen verwelkomen bredere, internationale samenwerking op dit vlak.
Daarnaast is inzicht nodig in de opbouw en rechtvaardiging van prijzen van geneesmiddelen om het vergoeden van geneesmiddelen uit collectieve middelen te kunnen verantwoorden en om steeds weer een afweging te kunnen maken over de aanvaardbaarheid van prijzen van individuele geneesmiddelen. Daarom vraag ik aan fabrikanten waarmee ik onderhandel om de vraagprijs nader te onderbouwen. Dit heeft in de afgelopen jaren meer inzicht opgeleverd, maar nog lang niet voldoende. Het gaat dan niet alleen om inzicht in investeringen in onderzoek, maar ook om inzicht in de kapitaalkosten. Met het lopende onderzoek naar het financiële ecosysteem van geneesmiddelenontwikkeling, wil ik meer inzicht krijgen in de financiële transacties rondom innovatieve geneesmiddelenontwikkeling die de prijs uiteindelijk mede bepalen2.
Hoe staat het met de voornemens om vaker in Europees verband te onderhandelen en zo een vuist tegen grote farmaceuten te kunnen maken? Welke concrete acties heeft u daartoe ondernomen en gaat u nog ondernemen?
Welke wettelijke en beleidsmatige instrumenten ziet u nog als opties om exorbitante prijzen van medicijnen aan banden te leggen, te meer nu er steeds meer nieuwe dure medicijnen op de markt komen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de «Voortgangsbrief algemeen geneesmiddelenbeleid 2021» waarin ik uiteen heb gezet welke maatregelen ik de afgelopen periode heb genomen om de prijzen en uitgaven aan (dure) geneesmiddelen te beheersen en welke uitdagingen er nog voor ons liggen3.
Het recente door ABDTOPConsult geschreven rapport ‘Stikstofruimte voor de toekomst’. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
Waarom heeft ABDTOPconsult niet direct verwezen naar de studies in de literatuurlijst van het onderzoek «Stikstofruimte voor de toekomst, waarin ABDTOPConsult aangeeft dat op basis van wetenschappelijke studies een reductie van 70% van de stikstofdeposities nodig is voor bepaalde gebieden?1
De onderbouwing van de conclusies en aanbevelingen van de verkenning «Stikstofruimte voor de toekomst» is gebaseerd op bestaande onderzoeken en rapportages van gerenommeerde onderzoeksbureaus zoals PBL, TNO, Alterra, WUR, RIVM, CBS, maar ook op basis van onder meer het Adviescollege Stikstofproblematiek en diverse rapporten van de Europese Commissie. Deze kunt u paginagewijs terugvinden in het rapport. De conclusie dat een reductie van 50–70% van de stikstofemissies nodig is volgt uit de berekeningen waarbij steeds de referentie vermeld staat.
Deelt u de mening dat er in rapporten transparant verwezen moet worden naar geraadpleegde wetenschappelijk studies, zeker als daaraan dergelijke verregaande conclusies worden verbonden?
Ik hecht belang aan degelijke wetenschappelijke onderbouwing en transparante verwijzing daarvan.
Klopt het dat de studie waarop ABDTOPConsult de vergaande conclusies van 70% stikstofreductie baseert, een studie is van het Wereld Natuur Fonds, in samenwerking met Natuurmonumenten?
Nee. ABDTOPConsult heeft laten weten dat deze conclusie is gebaseerd op de berekeningen van het RIVM, waaruit blijkt dat zeer hoge reductiepercentages nodig zijn om ernstige overbelasting door stikstof te verminderen. ABDTOPConsult heeft wel kennis gehad van onderdelen van een concept van het rapport van het Wereld Natuur Fonds, en heeft geconstateerd dat de bevindingen die daar genoemd worden hiermee overeenkomen.
Indien het antwoord op vraag 3 bevestigend is, wordt het rapport van ABDTOPConsult hierdoor niet in een activistisch, NGO-gerelateerd daglicht geplaatst, in plaats van dat het een onafhankelijk rapport is, afkomstig van onafhankelijke adviseurs? Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid van de genoemde rapporten en studies?
Zie het antwoord op vraag 1 en 3. Het staat partijen zoals het Wereld Natuurfonds en Natuurmonumenten, maar ook andere partijen vrij om zelf het initiatief te nemen onderzoeken te (laten) uitvoeren. Het rapport «Stikstofruimte voor de toekomst» is onafhankelijk uitgevoerd met navolgbare bronverwijzingen en conclusies.
Worden er vaker dergelijke beleidsconclusies getrokken op basis van studies van het Wereld Natuur Fonds?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, hecht ik eraan dat (beleids)conclusies in rapporten transparant worden onderbouwd. De keuze voor geraadpleegde bronnen en het trekken van conclusies is aan de auteurs van dergelijke rapporten, in het geval van «Stikstofruimte voor de toekomst», aan de onafhankelijk voorzitter.
Het bericht dat Duitsland haar broeikasgasreductiedoelen gaat aanscherpen. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Germany to hike 2030 CO2 emissions reduction target to 65%»?1
Ja.
Klopt het dat Duitsland haar broeikasgasreductiedoel voor 2030 gaat ophogen naar 65 procent ten opzichte van 1990? Zo nee, hoe zit het dan?
Het klopt dat Duitsland recent nieuwe klimaatdoelen heeft aangekondigd, met als doel om in 2045 klimaatneutraal te zijn. Hiervoor zijn ook tussendoelen geformuleerd met een reductie van 65 procent in 2030 en 88 procent in 2040 ten opzichte van 1990.
Klopt het dat Duitsland een broeikasgasreductiedoel voor 2040 gaat instellen van 88 procent ten opzichte van 1990? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Duitsland in 2045 «klimaatneutraal» wil zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Gelden deze Duitse doelen voor alle broeikasgassen, of enkel voor CO2?
De doelen gelden voor alle broeikasgassen die Duitsland uitstoot, waaronder CO2 maar ook andere belangrijke broeikasgassen zoals methaan en lachgas.
Gelden deze Duitse doelen voor alle sectoren? Zo nee, welke uitzonderingen maakt Duitsland?
De recent door Duitsland aangekondigde verscherpingen zijn nu nog beschreven op hoofdlijnen. Deze zullen komende maanden voor de verschillende sectoren uitgewerkt worden. Zo heeft het Duitse Bondsministerie voor Milieu, Natuurbescherming en Nucleaire Veiligheid aangekondigd dat er in ieder geval aanvullende maatregelen verwacht worden op het vlak van energie, verkeer, industrie, gebouwde omgeving en landbouw.2
Worden deze Duitse doelen juridisch bindend?
Ja.3
Klopt het dat Duitsland met het ophogen van haar broeikasgasreductiedoelen reageert op de uitspraak van het Duitse Constitutioneel Hof over de Duitse Klimaatwet die deels ongrondwettelijk bleek te zijn? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, kunt u toelichten wat de onderbouwing is van Duitsland bij de keuze om de uitspraak van het Constitutioneel Hof over de Duitse Klimaatwet op deze wijze in te vullen?
De Duitse overheid reageert met haar herziene klimaatwet inderdaad op de uitspraak van het Constitutioneel Hof. Belangrijk element in de uitspraak was dat de klimaatwet in strijd was met de Grondwet, aangezien doeltreffende maatregelen voor de periode na 2030 ontbreken en dit de toekomstige vrijheid van de veelal jonge aanklagers zou inperken. De rechter stelt in de uitspraak dat de Duitse regering, in haar rol als wetgever, met de invoering van de klimaatwet in 2019 niet heeft voldaan aan haar grondwettelijke plicht om de klagers te beschermen tegen de risico's van de klimaatverandering en niet heeft voldaan aan de uit artikel 20 van de Grondwet voortvloeiende verplichting om klimaatmaatregelen te nemen. De bepalingen schuiven onomkeerbaar belangrijke emissiereductielasten door naar de periode na 2030. Citaat uit het oordeel van het Hof: «De grondwettelijke klimaatdoelstelling die uit artikel 20a GG (Grundgesetz) voortvloeit, is overeenkomstig de doelstelling van Parijs nader omschreven als het beperken van de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd tot ruim onder de 2°C en bij voorkeur tot 1,5°C boven het pre-industriële niveau. Om dit doel te bereiken, zullen de reducties die na 2030 nog nodig zijn, met steeds grotere snelheid en urgentie moeten worden gerealiseerd. Deze toekomstige verplichtingen tot emissiereductie hebben gevolgen voor vrijwel elke vorm van vrijheid, omdat vrijwel alle aspecten van het menselijk leven nog steeds gepaard gaan met de uitstoot van broeikasgassen en dus potentieel worden bedreigd door drastische beperkingen na 2030. Daarom had de wetgever voorzorgsmaatregelen moeten nemen om deze zware lasten te verzachten en zo de door de grondrechten gewaarborgde vrijheid te vrijwaren. De wettelijke bepalingen over de aanpassing van het reductietraject voor broeikasgasemissies vanaf 2031 zijn niet toereikend om de noodzakelijke overgang naar klimaatneutraliteit tijdig te bewerkstelligen. De wetgever moet uiterlijk op 31 december 2022 bepalingen vaststellen waarin gedetailleerder wordt aangegeven hoe de reductiedoelstellingen voor broeikasgasemissies voor de perioden na 2030 moeten worden aangepast.»
De Duitse regering heeft als eerste antwoord daarop de Duitse klimaatwet aangepast en zal de komende tijd met aanvullende maatregelen komen om die nieuwe doelen daadwerkelijk in te vullen.
Erkent u dat Duitsland een stuk sneller reageert op deze uitspraak dan Nederland destijds deed op de verschillende uitspraken in de Urgenda-zaak? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse kabinet reageerde destijds ook kort na de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, door aan te geven uitvoering te zullen geven aan het vonnis. In de jaren erna heeft het kabinet diverse malen maatregelen aangekondigd die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het vonnis. Duitsland heeft in reactie op het vonnis de doelstelling voor 2030 en 2050 opgehoogd, en heeft aangekondigd dat zij de bijbehorende maatregelen komende tijd verder gaan uitwerken. De vergelijking van reactie-termijnen gaat daarom niet helemaal op.
Kunt u dit verschil in reactiesnelheid verklaren?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op de aangescherpte Duitse broeikasgasreductiedoelen?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren veelvuldig ingezet voor ambitieus Europees klimaatbeleid, onder meer via de Europese klimaatkopgroep. Het is een positieve ontwikkeling als landen ambitie tonen om zich daar ook voor in te zetten.
Kunt u aangeven welke Europese landen inmiddels broeikasgasreductiedoelen hebben ingesteld die, als gevolg van een hoger ambitieniveau, afwijken van de doelen die zijn vastgelegd in de Europese Klimaatwet? Kunt u hierbij de relevante bijzonderheden benoemen omtrent afbakening, uitzonderingsgronden en juridische afdwingbaarheid?
Een aantal landen heeft al aangeven eerder klimaatneutraal te zijn dan 2050, zoals in de EU is afgesproken. Zweden wil net zoals Duitsland in 20454 klimaatneutraal zijn, Oostenrijk in 20405 en Finland in 2035.6 Ook hebben bovenstaande landen vaak aanvullende tussendoelen voor de periode vóór 2050, zoals Zweden, of worden deze tussendoelen nog vormgegeven, zoals bijvoorbeeld het geval in Oostenrijk en Finland. Deze doelen moeten daarbij wel nog met beleidsmaatregelen worden ingevuld.
Daarnaast zullen alle Europese lidstaten in de toekomst ook hun nationale doel voor 2030 moeten aanpassen, op basis van de aangescherpte Europese regelgeving die voorschrijft dat in de EU ten minste 55% netto emissiereductie moet worden behaald in 2030. Dit geldt in ieder geval voor de Effort Sharing Regulation (nationaal doel voor de sectoren landbouw, gebouwde omgeving, mobiliteit en kleine industrie), waarvoor de Europese Commissie in juli met een aangepast voorstel komt. Tevens moeten alle EU-lidstaten opereren in lijn met het overeengekomen doel van klimaatneutraliteit voor 2050 in de Europese klimaatwet.
Kunt u aangeven welke Europese landen op dit moment – net zoals Duitsland – bezig zijn met concrete aanscherpingen van hun broeikasgasreductiedoelen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het nog steeds uw ambitie om van Nederland een internationale klimaatkoploper te maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de afgelopen jaren forse stappen gezet op nationaal klimaatbeleid. Met het sluiten van het Klimaatakkoord en het vaststellen van een emissiedoel van 49% in 2030 behoorde Nederland tot de koplopers in Europa – en het heeft nationaal beleid ingezet dat op veel punten verder gaat dan Europa op dit moment van ons vraagt. Nu Europa haar doelstellingen voor 2030 heeft aangepast, zal dit ook consequenties hebben voor het nationale klimaatbeleid en het Klimaatakkoord. De vraag op welke wijze we deze opgave doorvertalen en wat de Nederlandse ambitie wordt richting 2030 en 2050 nu Europa ook extra stappen heeft gezet, is aan een volgend kabinet. Om het volgende kabinet hierop voor te bereiden heeft eerder dit jaar een studiegroep opties in kaart gebracht om nationaal invulling te geven aan de opgehoogde Europese doelstelling (Kamerstuk 32 813, nr. 664).
Bent u bereid om de Nederlandse broeikasgasreductiedoelen nader aan te scherpen, minstens in lijn met de huidige Europese klimaatkoplopers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Erkent u dat Nederland de uitstoot van broeikasgassen zo snel mogelijk, zo veel mogelijk moet terugdringen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland nemen we onze verantwoordelijkheid om klimaatverandering zoveel als mogelijk tegen te gaan en zo ons land leefbaar te houden voor de toekomstige generaties: zowel als het gaat om mitigatie als adaptatie, op een manier die behapbaar en betaalbaar is voor alle Nederlanders. Daarbij heeft Nederland zich een ambitieus reductiedoel opgelegd van 49% in 2030, dat ook in de Nederlandse klimaatwet is opgenomen en waar we via het Klimaatakkoord uitvoering aan geven. Het klimaat is er niet bij gebaat dat rigoureuze maatregelen worden getroffen, als dit leidt tot zeer hoge kosten en koolstoflekkage door wegtrekkende bedrijven. Daarom is het ook belangrijk om in internationaal verband samen op te trekken. Nederland heeft in aanvulling op het eigen reductiedoel in Europees verband succesvol gepleit voor het in lijn brengen van de Europese klimaatdoelen met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de aanbevelingen van het IPCC. Daarom is het kabinet ook blij met de ophoging van het Europese 2030-doel naar ten minste 55% ten opzichte van 1990. Het kabinet kijkt uit naar het wetgevend pakket dat de Commissie in juli 2021 zal presenteren, om deze verhoogde ambities te realiseren. Dat pakket zullen we onder andere beoordelen aan de hand van de wijze waarop dit aansluit op het Klimaatakkoord.
Het bericht dat mensen buitengesloten worden door de digitale wereld |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat mensen die niet digitaal vaardig zijn ook mee moeten kunnen doen in onze samenleving? Vindt u dat op dit moment voldoende gewaarborgd?1
Ik deel uw mening volledig dat in onze samenleving ook mensen die minder digitaal vaardig zijn mee moeten kunnen doen. Daarom heeft het Ministerie van BZK in 2018 het programma Digitale Inclusie opgezet en hierover de beleidsbrief «Digitale inclusie; iedereen moet kunnen meedoen» naar de Tweede Kamer gestuurd.2 Vanuit dit dossier investeren we al veel in bijvoorbeeld hulp bij online overheidsdiensten en het verbeteren van digitale vaardigheden. De laatste stand van zaken kunt u lezen in de voortgangsbrief uit 2020.3 Van belang is dat we dit ook in de toekomst blijven doen.
Op 1 juli 2019 hebben we het eerste Informatiepunt Digitale Overheid geopend in de bibliotheek in Venlo samen met de Koninklijke Bibliotheek en de Manifestgroep (het samenwerkingsverband van een aantal uitvoeringspartijen zoals de Belastingdienst, UWV, SVB). Op 24 juni jl. heb ik samen met de Nationale ombudsman het 200ste Informatiepunt geopend. Bij de Informatiepunten kunnen niet-digitaal vaardige mensen hulp krijgen bij online overheidsdienstverlening. Ook worden mensen doorgeleid naar cursussen digitale vaardigheden of begeleid naar maatschappelijke hulpverleners bij complexere problemen zoals schulden.
Tegelijkertijd willen we de burger zelfredzamer maken door het verbeteren van digitale vaardigheden met het programma Tel mee met Taal (2020–2024). Doelstellingen zijn het vergroten van het bereik van de doelgroep, het meten van effect en het vergroten van de kwaliteit van het cursusaanbod. Via subsidieregelingen stimuleren we de ontwikkeling van digitale vaardigheden op de werkvloer en het voorkomen van gebrek aan vaardigheden via de gezinsaanpak. We maken de burger zo digitaal zelfredzamer in alle facetten van het dagelijkse leven.
Het Ministerie van BZK, VodafoneZiggo en de Number 5 Foundation hebben in 2018 de Alliantie Digitaal Samenleven opgericht. Meer dan 30 publieke en private partijen zetten zich in voor een inclusieve digitale samenleving. De Alliantie stimuleert dat zoveel mogelijk mensen toegang hebben tot digitale apparaten, goed werkend internet en passende hulp. Vanuit de Alliantie en NL Digital is vorig jaar het initiatief Allemaal Digitaal gestart. Met het uitreiken van de inmiddels 10.000 digitale apparaten helpen we mensen om mee te doen in de digitale samenleving.
Hoeveel mensen zijn volgens u niet digitaal vaardig? Klopt het dat dit ongeveer om 4 miljoen mensen gaat? Hoeveel huishoudens hebben geen internet?2
Circa 4 miljoen burgers van 16 jaar en ouder zijn niet digitaal vaardig (genoeg) om zelfstandig zaken met de overheid te doen.5 Circa 2,5 miljoen burgers boven de 16 jaar zijn laaggeletterd en zullen in de toekomst blijvende ondersteuning nodig hebben om digitaal zaken te doen met de overheid.6 Volgens Eurostat-onderzoek uit 2019 heeft 79% van de Nederlanders tussen van 16–75 jaar digitale basisvaardigheden. Dat ligt ruim boven het EU-gemiddelde van 58%.7 Tussen leeftijdsgroepen en opleidingsniveaus bestaan echter grote verschillen. Naast aandacht voor ouderen is het nodig dat lager opgeleiden hun vaardigheden verbeteren. Voor het Eurostat-onderzoek wordt daarnaast gebruik gemaakt van zelfrapportage. Mensen worden gevraagd welke digitale taken zij hebben uitgevoerd. De aanname is dat wie aangeeft een bepaalde activiteit uitgevoerd te hebben (zoals het versturen van een e-mail), ook bezit over de juiste vaardigheden. Niet zeker is of mensen de taak ook op een succesvolle en veilige manier hebben uitgevoerd. Hier zit dus een risico op zelfoverschatting of -onderschatting in. Tot slot moet onderscheid worden gemaakt tussen basisvaardigheden en andere digitale vaardigheden zoals het zaken doen met de overheid. Afhankelijk van de definitie van digitale vaardigheden, is de groep niet digitaal vaardige mensen groter of kleiner.
In CBS-onderzoek uit 2019 geeft 74,1 procent van de Nederlanders van 12 jaar en ouder aan, een smartphone met internet te hebben. Maar met alleen een smartphone kunnen mensen lang niet alle digitale handelingen goed verrichten. Een cursus op afstand volgen of online solliciteren en een brief schrijven is lastig op een smartphone. In datzelfde onderzoek geeft 3 procent van de ondervraagden aan thuis geen internet te hebben. Dat zijn ongeveer 453.000 mensen. Mensen zonder internetverbinding thuis gaven aan geen interesse te hebben in het internet, gebrek aan kennis of vaardigheden te hebben, bezorgd te zijn over privacy en veiligheid of de benodigde apparatuur te duur te vinden. In 2014 had nog 7 procent thuis geen internet.8
Onder de 453.000 mensen waren zo’n 4000 gezinnen met kinderen van 5–12 jaar. Tijdens de eerste Covid-19 lockdown was deze groep uitgesloten van digitaal contact, waaronder onderwijs op afstand. Een belangrijke kanttekening is dat de CBS-vragenlijst via internet wordt verstuurd. Bij mensen die hier niet op reageren probeert het CBS telefonisch contact te krijgen. Online en telefonische vragenlijsten bereiken veel mensen in kwetsbare situaties echter niet. Door kennisuitwisseling met (lokale) maatschappelijke organisaties en de uitvoering van divers kwalitatief onderzoek, lijkt nader kwantitatief onderzoek noodzakelijk. In 2020 heeft de Alliantie een eerste wetenschapstafel georganiseerd over het thema digitale inclusie. Wetenschappers uit diverse disciplines van onder andere de Universiteit van Twente, Rijksuniversiteit Groningen en de Vrije Universiteit wisselden inzichten uit voor onderzoek op digitale inclusie. Met hen gaan we verder bespreken welk nader onderzoek nog nodig is.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Futselaar en Van Raak, dat er altijd laagdrempelig menselijk contact mogelijk moet zijn met overheidsinstanties?3
Om er voor te zorgen dat er altijd laagdrempelig, menselijk contact mogelijk is met de overheid, wordt in het wetsvoorstel Modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer, dat bij de Tweede Kamer in behandeling is, een wijziging van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgesteld.10 De behoeften van burgers en bedrijven staan centraal. De overheid heeft daarmee een verantwoordelijkheid om hulp te geven in het contact met de overheid. Daarom voorziet het wetsvoorstel in een algemene zorgplicht voor de overheid om passende ondersteuning te bieden bij communicatie met de overheid. Met de Informatiepunten Digitale Overheid geven we voor een deel al invulling aan de verplichting tot passende ondersteuning. Zie ook het antwoord op vraag 1. Daarnaast blijft in de Awb het uitgangspunt dat burgers de keuze hebben tussen elektronisch bestuurlijk verkeer of de traditionele schriftelijke vorm van contact met de overheid.
Met het programma «Vermindering regeldruk burgers» werken BZK, gemeenten en uitvoeringsorganisaties samen aan Prettig contact met de overheid. Verder organiseren Stichting Lezen en Schrijven en stichting ABC in samenwerking met de Direct Duidelijk Brigade inspiratiesessies Begrijpelijke overheidscommunicatie. Ambtenaren maken in deze sessies kennis met ervaringsdeskundigen (digitale) laaggeletterdheid en de beperkingen die zij ondervinden bij (digitale) overheidsdienstverlening. Daarnaast leren ambtenaren hoe zij ervaringsdeskundigen kunnen inzetten om de begrijpelijkheid van teksten te verbeteren voor een toegankelijke overheid.
Bent u bereid met instanties zoals banken, ziektekostenverzekeraars en woningcorporaties in gesprek te gaan zodat ook zij ervoor zorgen dat er altijd laagdrempelig menselijk contact mogelijk is voor mensen die niet digitaal vaardig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over dit gesprek?
Het Ministerie van BZK vindt het belangrijk dat alle sectoren meewerken aan een digitaal inclusieve samenleving. We hebben daarom samen met VodafoneZiggo en de Number Five Foundation de Alliantie Digitaal Samenleven opgezet om intensief andere sectoren te betrekken en met hen samen te werken. In de Alliantie zitten ook partijen zoals de ING Bank, Zorgverzekeraars Nederland, onderwijsinstellingen en Stichting Lezen en Schrijven. De Alliantie zet activiteiten en campagnes op. Daarmee agendeert de Alliantie ook het belang van de goede balans tussen on- en offline menselijk contact. Bijvoorbeeld met de campagne #Echtcontact werd aandacht gevraagd voor niet-digitaal contact met mensen. Zie ook het antwoord op de vragen 1 en 2 over de actie #Allemaaldigitaal.
In uw Kamervragen verwees u naar het artikel in Max Magazine «Buitengesloten door de digitale wereld». Daarin is onderzocht dat ondanks de toename in digitaal gebruik tijdens Corona, met name onder ouderen, de urgentie voor offline ondersteuning blijft. Vanuit de Alliantie zien we dat dit ook wordt onderschreven door onder andere banken (via de Betaalvereniging Nederland), verzekeraars en vervoersbedrijven. Zij hebben regelmatig klanten die niet digitaal vaardig genoeg zijn om gebruik te maken van online dienstverlening. Ook zijn er klanten die basisvragen stellen over digitale apparaten en toepassingen. Deels ligt de verantwoordelijkheid voor de noodzakelijke ondersteuning bij de organisaties zelf en deels ligt die bij het Rijk en gemeenten. Het Rijk en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma Tel mee met Taal (zie ook het antwoord op vraag 1) of het ter beschikking stellen van de Digihulplijn en de Informatiepunten (zie antwoord op vraag 1, 3 en 5).
Banken, zorgverzekeraars en corporaties zijn uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de eigen dienstverlening. We zien dat banken en zorgverzekeraars vaak zelf al heel goed ingericht zijn op laagdrempelig menselijk contact. Met de meeste zorgverzekeraars kan men ook telefonisch contact opnemen en er zijn zorgkantoren waar mensen langs kunnen met een vraag.
Ook woningcorporaties doen het nodige om de dienstverlening in te richten voor minder digitaal vaardige mensen. Onder de groep sociale huurders is de groep minder/niet digitaal vaardige mensen meer dan gemiddeld vertegenwoordigd. Woonstichting Eigen Haard heeft recent een onderzoek uitgevoerd naar de digitale vaardigheden bij haar huurders. Uit het onderzoek onder 55.000 huishoudens bleek dat minimaal 50% niet digitaal zelfredzaam is. Bijna alle corporaties houden rekening met de digitale vaardigheden van hun huurders. Dit doen zij onder meer door brieven te sturen en door telefonisch of via de servicebalie bereikbaar te zijn voor vragen of verzoeken. Verder richten corporaties wijksteunpunten in zodat huurders in de buurt in contact kunnen komen met hun corporatie.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de vrijwilligers van de digihulplijn om te kijken waar de grootste knelpunten zitten zodat deze opgelost kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van dit gesprek?
Ja, dit gesprek heb ik bij de lancering van de DigiHulplijn gevoerd in juni 2020. Uiteraard monitoren wij knelpunten en problemen van mensen voortdurend op basis van de ervaringen van deze vrijwilligers. De DigiHulplijn is een gezamenlijk initiatief van maatschappelijke organisaties (Nationaal Ouderenfonds, SeniorWeb en de Koninklijke Bibliotheek), private partijen (VodafoneZiggo en ContactCare) en de Alliantie. Getrainde, ervaren vrijwilligers helpen mensen met hun digi-vraag. De vrijwilligers geven een persoonlijk advies door direct met een oplossing te komen, maar ook door te verwijzen naar passende hulp in de eigen omgeving.
De betrokken organisaties geloven sterk in de meerwaarde van de landelijke DigiHulplijn, maar zij zien ook een aantal uitdagingen:
