De onwenselijke handel in natuurvergunningen door extern salderen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Uitstootrechten leveren boeren op papier miljarden euro’s op»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het verkrijgen van een natuurvergunning bij de overheid niet meer dan een paar honderd euro kost?
Indien een initiatiefnemer een project wil starten waarbij stikstof vrijkomt, dan heeft deze onder meer een natuurvergunning nodig. De vergunningaanvraag voor de Wet natuurbescherming (Wnb) dient ingediend te worden bij het betreffende bevoegd gezag, dat leges in rekening kan brengen voor het afhandelen van aanvragen c.q. het verstrekken van natuurvergunningen. De provincies hebben hiervoor legesverordeningen vastgesteld en gepubliceerd. De hoogte van de leges kan verschillen per provincie en ook per aanvraag/vergunning afhankelijk van de complexiteit ervan.
Naast deze legeskosten voor het verkrijgen van een vergunning kunnen er ook andere kosten samenhangen met de vergunningaanvraag. Bijvoorbeeld als de initiatiefnemer zijn project vergunbaar wil maken door de stikstofdepositie van zijn project te mitigeren middels intern- of extern salderen.
Kunt u bevestigen dat natuurvergunningen door de openstelling van extern salderen, ook met sectoren buiten de landbouw, een veelvoud van dat bedrag waard zijn geworden?
Wnb-vergunningen worden afgegeven voor het verrichten van een activiteit. Een vergunning, en de benodigde emissieruimte voor het verrichten van de activiteit die daarmee onlosmakelijk is verbonden, is niet apart overdraagbaar. Een dergelijke vergunning geeft geen recht op verhandelbare stikstofemissie. Dat er geen emissierechten bestaan, heeft de rechtbank in Den Haag vorig jaar bevestigd.2 Bij externe saldering laat een vergunninghouder diens toestemming (gedeeltelijk) intrekken of wijzigen en staat het hem als saldogever vrij om een vergoeding te vragen van de saldo-ontvanger. Omdat er geen emissierechten bestaan, is het niet mogelijk om een inschatting te maken van de waarde van stikstofruimte in afgegeven natuurvergunningen.
Kunt u bevestigen dat het totaal aan natuurvergunningen (ook wel «stikstofrechten» genoemd) op papier naar schatting € 8 miljard waard is? Zo nee, wat is de waarde naar uw schatting?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de overtuiging dat veehouderijen die met belastinggeld vrijwillig worden uitgekocht (de Saneringsregeling varkenshouderij, de Provinciale opkoopregeling piekbelasters en de Landelijke beëindigingsregeling) niet gecompenseerd dienen te worden voor de papieren waarde van de natuurvergunning? Kunt u bevestigen dat dit niet gebeurt?
Geen van de bedoelde regelingen voorziet in een vergoeding voor het intrekken dan wel aanpassen van een vergunning Wet natuurbescherming.
Deelt u het inzicht dat wanneer de veehouder de papieren waarde van de natuurvergunning wel vergoed krijgt, dit erop neerkomt dat de vervuiler beloond wordt, wat tegenstrijdig is aan het principe «de vervuiler betaalt»?
Bij extern salderen betaalt de vragende partij een vergoeding om zo via extern salderen de stikstofdeposities van zijn project te mitigeren: zodoende is nog steeds sprake van het principe «de vervuiler betaalt». De vergunde activiteit van de saldogever (de stoppende ondernemer) wordt beëindigd en de vergunning van de saldogever wordt aangepast of ingetrokken.
Kunt u bevestigen dat onderzoekers van de Universiteit Wageningen in een wetenschappelijke toets van de provinciale opkoopregeling stellen: «Het komt de doeltreffendheid ten goede als je de mogelijkheid van extern salderen niet openlaat» en daarmee adviseren natuurvergunningen te laten vervallen?2
Ja.
Deelt u de overtuiging dat bij de drie bovengenoemde uitkoopregelingen de natuurvergunningen en de productierechten ingenomen en doorgehaald dienen te worden (ook wanneer het totale aantal fosfaatrechten onder het fosfaatplafond daalt), omdat de milieubelasting anders niet structureel afneemt? Kunt u bevestigen dat dit gebeurt?
Voor de bedoelde regelingen is voorzien in het doorhalen van het productierecht en het laten intrekken of aanpassen van de omgevings- en natuurvergunningen, met het oog op een blijvend positief milieueffect. Een aanpassing van de vergunningen kan aan de orde zijn als betrokkene een andere economische activiteit wil gaan verrichten, mits binnen de kaders van de betreffende regelingen en onder de voorwaarde dat bevoegd gezag instemt met de voorgenomen economische activiteit.
Hoeveel veehouderijen beogen de drie genoemde regelingen uit te kopen, uitgesplitst naar varkenshouderijen, pluimveehouderijen, melkveehouderijen en vleesveehouderijen? Heeft u hier schattingen van gemaakt of streefwaardes voor gesteld?
Varkenshouders die op grond van de Srv een subsidiebeschikking hebben ontvangen hadden tot uiterlijk 1 april jongstleden om een definitief besluit te nemen over de beëindiging van hun varkenshouderijlocaties door een getekende modelovereenkomst in te sturen naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Zoals al eerder toegezegd zal ik uw Kamer in mei schriftelijk informeren over het aantal varkenshouders dat heeft aangegeven definitief hun varkenshouderijlocatie te beëindigen.
De Lbv zal opengesteld worden voor melkvee-, varkens- en pluimveehouderijen. Hoeveel veehouderijlocaties met de Lbv beëindigd zullen worden en de verdeling over de verschillende diercategorieën is op dit moment niet te voorspellen. Dit hangt onder andere af van de verdeling van het beschikbare budget over de drie veehouderijsectoren, het aantal subsidieaanvragen en het benodigde subsidiebedrag per veehouderijlocatie. In de toelichting bij de op te stellen subsidieregeling zal, op basis van de precieze invulling van de regeling en op basis van aannames over onder meer het aantal aanmeldingen en het gemiddelde subsidiebedrag per veehouderijlocatie, een inschatting gegeven worden van het effect van de maatregel.
Hoeveel veehouderijlocaties met de Provinciale opkoopregeling piekbelasters beëindigd worden is op dit moment nog niet te zeggen. De eerste tranche van deze regeling is nu in uitvoering. De tweede en derde tranche moeten nog van start gaan.
Wat is het gemiddelde bedrag dat varkenshouderijen, pluimveehouderijen, melkveehouderijen en vleesveehouderijen ontvangen bij deelname aan de bovenstaande uitkoopregelingen?
Het subsidiebedrag waarvoor varkenshouders op grond van de Srv in aanmerking komen is afhankelijk van bedrijfsspecifieke kenmerken als de oppervlakte van de stallen die uit productie worden genomen, de leeftijd van deze stallen, het aantal productierechten dat definitief wordt doorgehaald en de ligging van de varkenshouderijlocatie (de vergoeding voor productierechten verschilt tussen de concentratiegebieden Zuid en Oost). Precieze cijfers over het gemiddelde subsidiebedrag kunnen pas gegeven worden op het moment dat alle subsidies definitief zijn verstrekt. Op grond van voorlopige cijfers is de verwachting dat het gemiddelde subsidiebedrag per varkenshouderijlocatie uitkomt op circa € 950.000,–. Over het gemiddelde subsidiebedrag op grond van de Lbv en het gemiddelde aankoopbedrag in het kader van de maatregel Gerichte opkoop valt op dit moment nog geen prognose te geven.
Hoeveel minder varkens, kippen, koeien, geiten en kalkoenen zullen er (ongeveer) gehouden worden als gevolg van de bovenstaande uitkoopregelingen? Heeft u hier schattingen van gemaakt of streefwaardes voor gesteld?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 9 zal ik uw Kamer in mei informeren over het aantal varkenshouders dat heeft aangegeven definitief hun productielocatie te beëindigen. Ik zal uw Kamer dan tevens informeren over het aantal varkensrechten en het percentage van het totaal aantal varkensrechten dat daarmee definitief doorgehaald wordt.
Doel van de Lbv is het reduceren van de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige Natura2000 gebieden door het beëindigen van veehouderijlocaties (melkvee, varkens en pluimvee). Hiertoe kunnen veehouders een beëindigingssubsidie aanvragen. Eén van de vereisten die aan de subsidie verbonden zal zijn is het definitief door laten halen van productierechten. De krimp van het aantal productierechten en daarmee van het aantal dieren is een neveneffect van de Lbv. Er zijn geen streefwaardes aan dit neveneffect verbonden.
Kunt u bevestigen dat er momenteel meer aanbod dan vraag is op de «stikstofmarkt», onder andere omdat er veel aanbod is van boeren die om bedrijfseconomische redenen geheel of gedeeltelijk gaan stoppen of al gestopt zijn?3
Ik heb geen inzicht in het (totaal aan) vraag en aanbod van stikstofruimte. Indien extern salderen (met veehouderijbedrijven) is opengesteld door het bevoegd gezag, dan staat het partijen vrij om extern te salderen om hiermee stikstofruimte te verwerven voor het vergunbaar maken van eigen projecten. Vooralsnog worden aan de provincies vooral vragen om informatie gesteld en zijn er nog relatief weinig vergunningaanvragen met extern saldeertransacties. Concreet was er eind januari 2021 sprake van één definitief en zes ontwerpbesluiten door de provincie Limburg, 33 ontvangen vergunningaanvragen door de provincie Noord-Brabant, één definitief besluit en één besluit in voorbereiding door de provincie Zeeland, één ontvangen vergunningaanvraag in Flevoland en zeven ontvangen vergunningaanvragen in Friesland. Er zijn nog geen aanvragen met extern saldeertransacties ontvangen in de provincies Overijssel, Zuid-Holland en Groningen. De Minister van IenW als bevoegd gezag heeft nog geen (ontwerp)tracébesluiten op basis van extern salderen vastgesteld. Op mijn departement is momenteel één vergunningaanvraag ontvangen.
Deelt u het inzicht dat de grootschalige stikstofreductie die nodig is kosteneffectief bereikt kan worden wanneer de natuurvergunningen van deze stoppers vervallen, zoals ook andere vergunningen vervallen wanneer een bedrijf stopt? Hoeveel stikstofreductie zou hiermee jaarlijks bereikt kunnen worden?
Wanneer een bedrijf stopt, levert dit inderdaad stikstofreductie op. Een ondernemer die het bedrijf wil stoppen kan die stikstofreductie volledig ten goede laten komen aan de natuur. Hij kan ook de stikstofruimte in de natuurvergunning extern salderen, waarbij 30% wordt afgeroomd ten behoeve van de natuur. Er zijn geen berekeningen van de stikstofreductie die bereikt zou kunnen worden als stoppende ondernemers, die mogelijk hun ruimte extern willen salderen, dat niet langer kunnen doen. De stoppersbereidheid is, los van de beëindigingsregelingen, niet in cijfers uitgedrukt of onderzocht.
Deelt u de mening dat de markt in stikstofvervuiling die gecreëerd is door het openstellen van extern salderen zeer ongewenst is, omdat de «stikstofrechten» hierdoor slechts van eigenaar wisselen, maar de totale uitstoot nagenoeg gelijk blijft?
Het kabinet heeft reeds een structureel pakket van maatregelen aangekondigd om de staat van de natuur te verbeteren en stikstofreductie te bewerkstelligen. Het kabinet acht het van belang dat er ook, daar waar dit op verantwoorde wijze kan, ruimte voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen blijft. Salderingstechnieken zoals extern salderen hebben als doel om – onder voorwaarden – toestemmingverlening mogelijk te maken. Door het intrekken van 30% van de gerealiseerde capaciteit is er bij extern saldeertransacties sprake van een bijdrage aan het bespoedigen van een depositiedaling.
Het bericht 'Bij recycling van asfalt komt veel te veel kankerverwekkend benzeen vrij' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bij recycling van asfalt komt veel te veel kankerverwekkend benzeen vrij»?1
Ja.
Klopt het volgens u dat een deel van de 35 asfaltcentrales in Nederland al jaren structureel te veel van de kankerverwekkende stof benzeen uitstoot? Zo ja, hoe lang bent u hier al van op de hoogte?
Bij asfaltcentrales in de provincie Gelderland werd na metingen in 2017 bekend dat er emissies van benzeen plaatsvinden. Bij twee van de zes asfaltcentrales in Gelderland is gebleken dat de emissiegrenswaarden voor benzeen wordt overschreden. Het ministerie is begin 2018 op de hoogte gebracht van de situatie. Ik heb mij onlangs door bevoegd gezag laten informeren over de laatste stand van zaken. Inmiddels zijn bij meerdere asfaltcentrales metingen verricht naar benzeen. Op basis van door bevoegde gezagen verstrekte informatie kan ik u aangeven dat er 29 actieve asfaltcentrales zijn in Nederland. Van deze actieve asfaltcentrales is bekend dat 10 asfaltcentrales de emissiegrenswaarde voor benzeen overschrijden, 8 asfaltcentrales voldoen en over 11 asfaltcentrales zijn geen emissiegegevens van benzeen bekend. Voor de 11 asfaltcentrales waarvan geen gegevens over benzeenemissies bekend zijn, zijn de bevoegde gezagen in contact met de asfaltcentrales voor het meten van benzeen en treden indien nodig handhavend op. Het is van belang dat bevoegd gezag over emissiegegevens beschikt zodat duidelijk wordt of sprake is van een overschrijdingssituatie en op basis waarvan vervolgstappen kunnen worden bepaald door bevoegd gezag. Het handelen door bevoegde gezagen verschilt. Een aantal bevoegde gezagen geeft aan een handhavingstraject gestart te zijn.
Door de branche wordt onderzocht hoe de uitstoot van benzeen bij hergebruik van asfalt kan worden verminderd. Insteek van het onderzoek is te komen tot inzicht in wat voor maatregelen getroffen kunnen worden om emissies van benzeen te verminderen.
Kunt u bevestigen dat het al sinds 2017 bij overheden en industrie bekend is dat de norm voor benzeen (fors) overschreden wordt? Zo ja, waarom zijn er geen maatregelen genomen om de uitstoot terug te dringen? En waarom wordt er niet gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat «het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat erover nadenkt om de regelgeving aan te passen», wanneer een oplossing uitblijft? Zo ja, waarom? In hoeverre ziet u dit als oplossing, aangezien een grote hoeveelheid benzeen kankerverwekkend kan zijn? Zo nee, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat er gehandhaafd wordt?
Van belang is dat de uitstoot van de schadelijke stof benzeen voldoet aan de emissiegrenswaarde en geminimaliseerd wordt, om mens en milieu te beschermen. Door de branche wordt onderzocht hoe de uitstoot van benzeen bij hergebruik van asfalt kan worden verminderd, ik ga met de branche in gesprek over de voorgang van het onderzoek. Van het aanpassen van regelgeving is momenteel geen sprake, het streven is dat wordt voldaan aan de emissiegrenswaarde van 1 mg/Nm3. Op leefniveau, daar waar burgers kunnen worden blootgesteld aan emissies van benzeen, zijn geen overschrijdingen van de Europese immissiegrenswaarde geconstateerd.
De situatie heeft de volle aandacht van de betrokken bevoegde gezagen, die zich vanuit hun verantwoordelijkheid in vergunningverlening, toezicht en handhaving, op verschillende manieren inzetten om de overschrijdingsgevallen op te lossen. De inzet van bevoegd gezag varieert van het opvragen van emissiegegevens tot handhavend optreden. Ik blijf hierover in gesprek met de bevoegde gezagen en zal de bevoegde gezagen aanspreken op de toezichthoudende en handhavende taken.
Welke acties bent u van plan te gaan ondernemen om dit probleem op te lossen en in hoeverre is de in 2016 vastgestelde norm voor benzeenuitstoot nog actueel?
In 2020 heb ik mede in het kader van het Schone Lucht Akkoord onderzoek laten doen naar de actualisatie van de algemene eisen van het Activiteitenbesluit voor lucht (afdeling 2.3). Uit dit onderzoek2 is gebleken dat de emissiegrenswaarde voor de gas- of dampvormige ZZS, waartoe benzeen behoort, nog actueel is. Naast de geldende emissiegrenswaarde voor benzeen van 1 mg/Nm3 geldt ook voor ZZS de verplichting om de emissies terug te dringen.
De situatie heeft de volle aandacht van de betrokken bevoegde gezagen, zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 4 blijf ik hierover in gesprek met de bevoegde gezagen en zal ik de bevoegde gezagen aanspreken op de toezichthoudende en handhavende taken. Nadat het onderzoek naar de uitstoot van benzeen bij asfaltcentrales is afgerond zal ik de Kamer zoals eerder toegezegd3 informeren over de vervolgstappen die zullen worden genomen.
Het bericht ‘De computer mag de taxateur straks niet meer vervangen bij bepalen waarde woning’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen (ingezonden op 25 augustus 2020) over het bericht dat huizenbezitters honderden euro’s extra kwijt zijn aan taxaties?1
Ja.
Wat heeft u in de tussentijd gedaan om te voorkomen dat huizenbezitters honderden euro’s extra kwijt zijn aan taxaties?
In onze Kamerbrief van 11 februari jl. hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en ik uitgebreid stilgestaan bij de stappen die gezet zijn om de kwaliteit van woningtaxaties te verbeteren, onder andere door het verbeteren van het doorlopend toezicht op taxaties.2 In deze brief ben ik ook ingegaan op het feit dat het door de richtsnoeren van de Europese Bankenautoriteit (EBA) inzake de initiëring en monitoring van leningen per 30 juni a.s. voor bancaire hypotheekverstrekkers niet meer mogelijk is om enkel gebruik te maken van een modelmatige waardering bij het verstrekken van een hypothecair krediet. Een betrouwbare modelmatige waardering kan nu nog gebruikt worden voor het afsluiten van een hypothecaire lening tot 90 procent van de woningwaarde voor de aankoop van een woning, of voor het oversluiten of verhogen van een bestaande hypothecaire lening tot 90 procent van de woningwaarde.
De richtsnoeren laten wel ruimte voor een zogenaamde hybride taxatie. Dit betreft een taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt gecontroleerd. Op dit moment zijn de banken, taxateurs en modelleveranciers met elkaar in gesprek over het inrichten van een hybride taxatieproces. Ik vind dat positief, want het is in het belang van de consument dat er straks een goed hybride taxatieproduct beschikbaar is. Bij een hybride taxatie versterken taxateurs en modellen elkaar. Voor consumenten kan een hybride taxatie daardoor resulteren in een meer betrouwbare taxatie dan enkel een modelmatige waardering. Bovendien worden de risico’s op tekortkomingen in het risicomanagement van banken met hybride taxeren beperkt vanwege de hogere betrouwbaarheid van hybride taxaties ten opzichte van enkel modelmatige taxaties, wat een bijdrage levert aan de financiële stabiliteit. De Minister van BZK en ik hebben nauw contact met de sector over de ontwikkeling van het nieuwe hybride taxatieproces en kijken met hen waar we ondersteuning kunnen bieden.
Bent u bekend met het bericht «De computer mag de taxateur straks niet meer vervangen bij bepalen waarde woning» uit het Financieele Dagblad?2
Ja.
Wat zijn de verschillen in betrouwbaarheid tussen een computergegenereerde taxatie, een fysieke taxatie en een hybride taxatie? Welke onderzoeken wijzen dat uit?
Ik vind het belangrijk dat een taxatie kwalitatief goed en betrouwbaar is. Bij een onnauwkeurige taxatie kan het risico ontstaan dat kopers meer kunnen lenen dan verantwoord is. Ook kan een onjuiste waarde van de woning tekortkomingen creëren in het risicomanagement van kredietverstrekkers.
Een modelmatige waardering kan voor een deel van de woningvoorraad betrouwbaar worden afgegeven. Dit is bijvoorbeeld vaak het geval bij recent gebouwde en redelijke uniforme woningen. In andere gevallen, bijvoorbeeld door een slechte onderhoudsstaat van de woning of door het gebruik van onbetrouwbare referentiewoningen, bestaat het risico dat de waardering een onjuiste waarde geeft van de woning. Bij een fysieke taxatie kan de taxateur bijvoorbeeld de onderhoudsstaat van de woning, mogelijke funderingsproblematiek of de energetische kwaliteit van de woning beoordelen en meewegen in de waardebepaling, waardoor ook unieke en relatief oude woningen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld. Het risico op een onjuiste waardebepaling is echter voor elke afzonderlijke (modelmatige) waardering verschillend. Ik ben niet met bekend met onderzoeken waarin de betrouwbaarheid van fysieke en modelmatige taxaties met elkaar zijn vergeleken.
De hybride taxatie is nog in ontwikkeling. Daarom kunnen er nog geen harde uitspraken gedaan worden over de betrouwbaarheid hiervan. Wel is mijn verwachting dat een hybride taxatie de betrouwbaarheid van een modelwaarde kan vergroten. De afgegeven modelwaarde wordt bij een hybride taxatie namelijk nog door een taxateur gecontroleerd.
Welke EU-landen maken nu gebruik van een computergegenereerde taxatie en bij welke EU-landen gaat dit veranderen na invoering van de richtlijn van de Europese Bankautoriteit (EBA)?
Ook in Noorwegen4 en Zweden5 is het mogelijk om gebruik te maken van een modelmatige waardering als onderdeel van een aanvraag van een hypothecair krediet. Het verschilt per land, en zelfs per kredietverstrekker, hoe en onder welke voorwaarden modeltaxaties kunnen worden ingezet. Deze verschillen zien bijvoorbeeld op de maximale hoogte van de hypotheeklening, type woning en betrouwbaarheid van de modelmatige waardering. Indien een modelmatige waardering, al dan niet gecontroleerd door een persoon, niet betrouwbaar genoeg wordt geacht, dan wordt een taxateur ingezet om de woning te waarderen op basis van een inspectie.
De EBA heeft op haar website een overzicht gepresenteerd waarin uiteen is gezet in hoeverre de autoriteiten in alle EU-landen de EBA richtsnoeren zullen toepassen in het toezicht.6 Uit dit overzicht blijkt dat de autoriteit in Noorwegen voornemens is de richtsnoeren per 30 juni a.s. toe te passen en de autoriteit in Zweden de richtsnoeren zal toepassen. Ik kan niet beoordelen in hoeverre de manier waarop banken in Noorwegen en Zweden gebruik maken van modelmatige waarderingen reeds compliant is met de EBA-richtsnoeren, of dat hier – net als in Nederland – nog processen voor te dienen worden aangepast.
Hoe gaan andere EU-landen de EBA-richtlijn invoeren? Kunt u daar een overzicht van geven?
De autoriteiten in alle EU-landen, behalve in Frankrijk7 en Slovenië8, zullen alle richtsnoeren toepassen in het toezicht of zijn voornemens dit te doen. Ook de Europese Centrale Bank (ECB), waar het prudentiële toezicht op systeemrelevante banken is belegd, is voornemens de richtsnoeren toe te passen, net als de EVA-landen IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.
Welke sectorpartijen zitten in de stuurgroep die moet bepalen aan welke regels de taxatie van de toekomst moet voldoen?
Het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs, banken, Nationale Hypotheek Garantie, brancheorganisaties van taxateurs en het Nederlands Woning Waarde Instituut zitten in de stuurgroep waarin het hybride taxatierapport wordt ontwikkeld. Daarnaast zijn modelleveranciers voor enkele overleggen uitgenodigd.
Wat is de precieze werkwijze van een hybride taxatie en/of desktoptaxatie?
Een hybride taxatie is een taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt gecontroleerd. Indien de modelmatige waardering voldoende betrouwbaar is en aan bepaalde criteria voldoet, kan deze controle van op afstand worden uitgevoerd. Een bezoek aan de woning is hierbij dus niet altijd noodzakelijk. De taxateur is verantwoordelijk voor de definitieve waardebepaling van de woning. Omdat de banken, taxateurs en modelleveranciers op dit moment met elkaar in gesprek zijn over de inrichting van het hybride taxatieproces, is het nog te vroeg om te kunnen zeggen hoe dit straks precies in zijn werk gaat.
Wat zijn de gevolgen van een taxatie volgens de EBA-richtlijn voor de duur van het hypotheekproces? Welke groepen hebben daar het meest last van?
Alvorens een kredietverstrekker een renteaanbod en later een definitieve offerte voor een hypotheek uitbrengt, moet de consument diverse documenten verzamelen en aanleveren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een werkgeversverklaring, een loonstrook en ook een taxatierapport. Dit taxatierapport kan worden aangevraagd terwijl de andere documenten nog worden verzameld. Deze fase duurt volgens Vereniging Eigen Huis nu gemiddeld 8 tot 28 werkdagen.9
Ik heb van de sector begrepen dat het hybride model naar verwachting een doorlooptijd heeft van maximaal een dag. Pas nadat de hybride taxatie is ontwikkeld wordt duidelijk hoe lang de doorlooptijd daadwerkelijk is. Gegeven het feit dat het voor de consument vaak al een week duurt om alle benodigde documenten voor een hypotheekaanvraag aan te leveren, hoeft de hybride taxatie naar verwachting niet te leiden tot een vertraging in het gehele aanvraagproces. Overigens zal een hybride taxatie veelal sneller aangeleverd kunnen worden dan een reguliere taxatie waarbij een taxateur een bezoek brengt aan de woning.
Deelt u de zorgen dat als gevolg van een eventueel langere duur van het hypotheekproces de kosten voor hypotheekverstrekkers en hypotheekaanvragers fors gaan stijgen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht niet dat een hybride taxatie zal leiden tot een langere duur van het hypotheekproces, met als gevolg hogere kosten voor de consument en kredietverstrekker. Wel zal het laten uitvoeren van een hybride taxatie voor de consument meer kosten met zich meebrengen dan bij het gebruik van enkel een modelmatige waardering. De exacte kosten zijn nog niet bekend en hangen samen met de definitieve inrichting van het hybride taxatieproces. Een hybride taxatie zal meer kosten dan een modelmatige waardering omdat tussenkomst van een taxateur noodzakelijk is, maar waarschijnlijk beduidend minder dan de kosten voor een fysieke taxatie, omdat de taxateur de woning niet altijd hoeft te bezichtigen. Ik vind het van belang dat partijen zich er voor inspannen om de kosten van een hybride taxatie beperkt te houden. Een hybride taxatie kan ook een betrouwbaar alternatief zijn voor een fysieke taxatie tegen lagere kosten en met een kortere doorlooptijd.
Deelt u de zorgen dat als gevolg van een eventueel langere duur van het hypotheekproces er mogelijk wachtrijen gaan ontstaan voor het aanvragen van een hypotheek? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht niet dat een hybride taxatie zal leiden tot een langere duur van het hypotheekproces, en ik voorzie daarom niet dat door de hybride taxaties er wachtrijen zullen ontstaan voor het aanvragen van een hypotheek. Van belang is dat de sector per 1 juli een kwalitatief goed hybride taxatieproces heeft ingericht. De Minister van BZK en ik hebben nauw contact met de sector over de ontwikkeling van het nieuwe hybride taxatieproces en kijken waar ondersteuning kan worden geboden.
Deelt u de mening dat u samen met De Nederlandsche bank (DNB) een uitzonderingspositie moet aanvragen in de EU voor computergegenereerde taxaties? Zo nee, waarom niet?
Met het oog op het invoeren van consistente, efficiënte en effectieve toezichtpraktijken binnen het Europees Systeem voor Financieel Toezicht (ESFS) en het verzekeren van de gemeenschappelijke, uniforme en consistente toepassing van het Unierecht, kunnen Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA’s) richtsnoeren of aanbevelingen vaststellen die zich richten tot nationale autoriteiten of financiële instellingen.10 Zij moeten zich tot het uiterste inspannen om aan de richtsnoeren of aanbevelingen te voldoen. Met de richtsnoeren inzake de initiëring en monitoring van leningen wordt door de EBA nadere duiding gegeven aan hoe bancaire kredietverstrekkers om moeten gaan met het waarderen van onroerende goederen ten behoeve van het bepalen van het kapitaalbeslagzoals voorgeschreven in de Europese verordening kapitaalvereisten11. Het doel van deze richtsnoeren is om een opbouw van niet-presterende leningen op de bankbalansen te voorkomen.
Voor de richtsnoeren geldt het «pas toe of leg uit» principe, waarbij nationale autoriteiten de ruimte hebben om gemotiveerd af te wijken van de richtsnoeren.Het prudentiële toezicht op systeemrelevante banken is belegd bij de ECB. De ECB zal de richtsnoeren toepassen in het toezicht. Ook DNB, toezichthouder op de minder significante of kleine banken in Nederland, zal de richtsnoeren toepassen in het toezicht.12 Het is aan DNB en de ECB als zelfstandige en onafhankelijke autoriteiten om te bepalen hoe zij de richtsnoeren zullen toepassen in het toezicht.
Deelt u de mening dat huizenbezitters niet onnodig op kosten moeten worden gejaagd?
Ja, ik deel de mening dat huizenbezitters niet onnodig op kosten moeten worden gejaagd. De richtsnoeren van EBA doen dit naar mijn mening ook niet. Een hybride taxatie is namelijk wel toegestaan. Bij een hybride taxatie versterken taxateurs en modellen elkaar. Dit kan voor consumenten resulteren in hogere kosten dan bij enkel het gebruik van een modelmatige waardering, maar wel tot een waardering met een hogere betrouwbaarheid. Tevens kan een hybride taxatie een betrouwbaar alternatief zijn voor een fysieke taxatie tegen lagere kosten en met een kortere doorlooptijd. Bovendien worden de risico’s op tekortkomingen in het risicomanagement van banken met hybride taxeren beperkt vanwege de hogere betrouwbaarheid van hybride taxaties ten opzichte van enkel modelmatige taxaties, wat een bijdrage levert aan de financiële stabiliteit.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het sluiten van de subsidieregeling energiebesparing eigen huis |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom heeft u gekozen voor het sluiten van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) voor Verenigingen van Eigenaren?1
In december 2020 zijn erg veel nieuwe aanvragen binnengekomen van VvE’s voor isolatiesubsidie via de SEEH. De aanvragen van de VvE’s overstijgen ruimschoots het beschikbare subsidieplafond van 12 miljoen euro tot en met 2022. Ik zal u in deze beantwoording aangeven hoe ik wil zorgen dat VvE’s hun verwachte subsidie toch kunnen ontvangen.
Ik heb de regeling voor VvE’s laten sluiten, zodat de budgettaire problematiek en de verwachtingen van VvE’s niet nog groter zouden worden.
De regeling voor individuele woningeigenaren was al gesloten op 1 januari 2021, omdat zij voortaan via de ISDE van EZK subsidie aanvragen voor isolatiemaatregelen.
Kunnen alle tot het sluiten van de regeling ingediende aanvragen in principe gehonoreerd worden?
Ja, in mijn recente brief over onder meer de SEEH heb ik aangegeven dat ik in totaal 70 miljoen euro wil inzetten aan budget op de BZK-begroting uit de SEEH (45 miljoen) en het Warmtefonds (25 miljoen) om te zorgen dat alle VvE’s en woningeigenaren die in 2020 een geldige aanvraag hebben ingediend, hun subsidie kunnen ontvangen.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit en de toegevoegde waarde van de genoemde subsidieregeling?
Ik beoordeel de effectiviteit en de toegevoegde waarde van de regeling voor VvE’s als groot: VvE’s zijn een doelgroep die echt een steun in de rug nodig heeft om tot verduurzaming over te gaan. Door de jaren heen is te zien dat VvE’s steeds vaker de stap naar verduurzaming zetten met behulp van de financiering van het Nationaal Warmtefonds en de subsidie uit de SEEH.
De tijdelijke verhoging van het subsidiepercentage heeft ook een groot effect gehad. Voor en tijdens de zomer 2020 kwam uit onderzoeken van de Verenging eigen huis, signalen uit de isolatiesector en onderzoek van het EIB naar voren dat de vraag in de isolatiesector en de bouwsector in het algemeen flink terugliep door de corona-crisis. Om dit tegen te gaan, zijn als onderdeel van het Doorbouwplan de subsidiebedragen in de SEEH, tijdelijk verhoogd van ongeveer 20% naar ongeveer 30% van de kosten. Ook de verruiming van de SEEH in september 2020, waardoor gemengde VvE’s met koop- en huurwoningen ook subsidie kunnen ontvangen voor het aandeel huurwoningen binnen de VvE, zal een stimulans zijn geweest.
De SEEH wordt in 2021 geëvalueerd, zodat de effectiviteit en toegevoegde waarde van de regeling nog beter in beeld komen.
Waarom heeft u, gelet op de kabinetsambitie om energie te besparen en CO2-emissie te reduceren, niet gekozen voor verhoging van het beperkte budget?
Sinds de start van de SEEH in 2016 was het jaarlijks beschikbare budget voor VvE’s steeds voldoende om alle aanvragen van VvE’s te betalen. Per jaar werd ongeveer 3 miljoen euro aan subsidie aangevraagd door VvE’s. Er leek geen noodzaak tot verhoging van het budget. Zoals gemeld heb ik er inmiddels voor gekozen om, gezien de grote overvraag vanuit VvE’s in 2020, het budget te verhogen. Met dit budget zullen eerst alle aanvragen uit 2020 van woningeigenaren en VvE’s worden voldaan. Met het restant zal de regeling voor VvE’s zo snel als mogelijk worden doorgezet.
Deelt u de mening dat het onverwachts sluiten van subsidieregelingen nog voor het verstrijken van de looptijd, zoals in het onderhavige geval, maar ook bij bijvoorbeeld de subsidieregeling voor nieuwe elektrische auto’s, afbreuk doet aan het verkrijgen van het noodzakelijke vertrouwen van burgers en consumenten in de energietransitie?
Het onverwachts sluiten van de SEEH voor VvE’s omdat het budget zeer snel op is gegaan door de vele aanvragen van VvE’s, kan in mijn ogen afbreuk doen aan het vertrouwen van VvE’s in de subsidieregeling. Tegelijk hoort dit bij onze begrotingssystematiek: als het beschikbare budget uitgeput is, kan geen subsidie meer worden verstrekt. Normaal gesproken worden aanvragen afgewezen als het subsidieplafond van een regeling bereikt is. Ik vind dat in dit geval echter niet wenselijk, omdat het gaat om beleidsmatig zeer wenselijke investeringen van VvE’s in verduurzaming. Ik heb mij daarom ingezet om zo snel mogelijk te zorgen voor voldoende budget voor alle aanvragen uit 2020, zowel van woningeigenaren als van VvE’s, en voor het weer openen van de SEEH voor VvE’s.
Overigens werkt de SEEH sinds de start in 2016 met een subsidieplafond en wordt de stand van de uitputting van de SEEH door RVO online doorgegeven. Op die manier was sinds de start in 2016 voor een VvE steeds goed in te schatten of er voldoende budget was. De grote toename in de aanvragen eind 2020, die voor de energietransitie zeer goed nieuws is, doorbrak de voorspelbaarheid van het budget.
Welk handelingsperspectief wilt u Verenigingen van Eigenaren de komende jaren bieden als het gaat om verduurzaming van het woningbezit?
Het is belangrijk dat VvE’s langjarig kunnen rekenen op ondersteuning bij het maken van verduurzamingsplannen en op de beschikbaarheid van financiering met lange looptijden, zoals het Nationaal Warmtefonds nu aanbiedt. Subsidie voor verduurzamingsmaatregelen biedt een extra prikkel om aan de slag te gaan. Het langjarig karakter van instrumenten is belangrijk omdat VvE’s lange besluitvormingsprocedures kennen.
In mijn periode als Minister heb ik het instrumentarium voor VvE’s uitgebreid en verbeterd: het Nationaal Warmtefonds biedt aantrekkelijke financiering met looptijden tot 30 jaar voor VvE’s, de SEEH biedt subsidie voor energie-advies, duurzame meerjaren onderhoudsplannen en procesondersteuning voor alle VvE’s, en voor de verduurzamingsmaatregelen zelf. Steeds meer VvE’s maken gebruik van deze mogelijkheden, zoals de aanvragen bij de SEEH uit 2020 laten zien. Belangrijk is ook de inzet van gemeenten en organisaties zoals VvE-Belang en de Vereniging Eigen Huis, die VvE’s informeren, activeren en helpen bij verduurzaming. Ik wijs bijvoorbeeld op het werk van de VvE-balie in Den Haag en VvE-010 in Rotterdam.
Bent u bereid het budget voor de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis te verhogen om de regeling opnieuw open te kunnen stellen?
Ja, ik stel 70 miljoen euro aan budget op de BZK begroting ter beschikking voor de SEEH. Het grootste deel hiervan is nodig om de subsidie voor de aanvragen uit 2020 te betalen. Het restant stel ik ter beschikking voor het weer openen van de SEEH voor VvE’s.
Het artikel 'Helpende hand voor rood-wit-blauw' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel 'Helpende hand voor rood-wit-blauw»?1
Ja.
Waarom staat de populariteit van Nederland als vlaggenstaat onder druk? Kan dat komen omdat sommige niet-gouvermentele organisaties (NGO’s), zoals Seawatch, onder Nederlandse vlag varen en gebruik maken van het scheepsregister als zijnde pleziervaartuigen, terwijl ze niet handelen als pleziervaartuig? Of komt dit bijvoorbeeld door acties van Greenpeace die schade aanrichten? Of zijn er andere reden, zoals fiscale of juridische? Kunt u dit toelichten?
De Nederlandse vlag staat bekend als een kwaliteitsvlag. Er zijn ons geen signalen bekend dat de populariteit van de Nederlandse vlag onder druk staat door het gebruik ervan door niet-gouvernementele organisaties zoals Sea Shepherd of Greenpeace. Meerdere factoren zijn van invloed op de populariteit van een vlag, waaronder fiscale en juridische zaken en de kwaliteit van dienstverlening van een register. Momenteel vindt een evaluatie plaats van de fiscale regelingen voor de zeevaart. Hierin komt ook het gelijke speelveld aan de orde. Deze zal, zoals aangegeven in antwoord op Kamervragen van de leden Agnes Mulder, Postma en Omtzigt2 naar verwachting voor de zomer worden afgerond en naar Uw Kamer worden gezonden.
Waarom groeide het aantal schepen onder Nederlandse vlag tussen 2006 en 2014 en daalt dat aantal nu licht? Wat vindt u van de positie van Nederland als 22e land met handelsschepen? Heeft u de ambitie die positie te verbeteren? Zo ja, hoe en welke plek wordt beoogd? Zo nee, waarom niet? Zou een top 10 positie in het verschiet liggen?
In de jaren 2006–2008 zijn door Nederlandse reders veel schepen besteld. Ook in de jaren na 2008 zijn deze nog aan de vloot toegevoegd als gevolg van langere levertijden en het zo lang mogelijk uitstellen van oplevering in verband met de financiële crisis in die periode. Een dergelijke toename van nieuwbouwschepen heeft zich daarna niet meer voorgedaan, hetgeen de primaire verklaring is voor de genoemde trendbreuk in de ontwikkeling van het aantal schepen onder Nederlandse vlag. De Nederlandse vloot bestaat vooral uit kleinere droge ladingschepen en een relatief groot aandeel gespecialiseerde schepen. De schaalvergroting in het segment containerschepen en olietankers, is in Nederland niet opgetreden, omdat relatief weinig van dit soort schepen onder Nederlandse vlag vaart. Het is zeker mijn ambitie om te blijven werken aan een substantiële Nederlandse vloot gelet ook op onze belangen als kust- en havenstaat, de bijdrage aan het maritieme cluster en de Nederlandse economie. De precieze positie op de ranglijst is minder relevant. Temeer daar de invloed op de ranglijst beïnvloed wordt door vele factoren die buiten de invloedsfeer van de Nederlandse overheid liggen, zoals het fiscale beleid, de arbeidsvoorwaarden en de kwaliteit van dienstverlening van het register in andere vlaggenstaten.
Op welke wijze is het voor de overheid lucratief om schepen onder Nederlandse vlag te laten varen? Hoe geldt dit voor de reders?
Schepen onder Nederlandse vlag betekent invloed op thema’s als veiligheid en verduurzaming van de zeevaart door beleidsontwikkeling en regelgeving in internationaal en nationaal verband en het levert een bijdrage aan de Nederlandse economie, werkgelegenheid en het maritieme cluster. Reders kiezen voor de Nederlandse vlag om diverse redenen. Een belangrijke reden is de historische band en het feit dat zij daarmee met een kwaliteitsvlag kunnen varen.
Waarom vlagt een gerenommeerde reder als MAERSK zijn schepen om van Nederlandse- naar de Liberiaanse vlag? Welke voordelen kennen zij die Nederland niet kent? Wat betekent dit voor de werkgelegenheid in de maritieme sector voor Nederland?
Maersk heeft de Nederlandse overheid daarover niet geïnformeerd. Uit het artikel spreekt dat het om bedrijfsbeleid gaat dat gericht is op het terugbrengen van het aantal vlaggen uit efficiency oogpunt. Maersk heeft daarbij gekozen voor één Europese vlag (de Deense «moeder» vlag, aangezien Maersk een Deens bedrijf is) en twee niet Europese vlaggen. Het is niet bekend waarom juist voor deze vlaggen is gekozen, maar veelal gaat het hier om economische of andersoortige bedrijfsoverwegingen. Het feit dat Maersk een aantal schepen omvlagt heeft niet direct grote negatieve gevolgen voor de bredere maritieme sector in Nederland.
Welke voordelen heeft Nederland te bieden als het gaat om speciale schepen of handelsschepen? Hoe kunnen we de toppositie terugpakken en zeeschepen en hun Nederlandse bemanning als kraamkamer zien voor onze maritieme natie?
De Nederlandse vlag is een kwaliteitsvlag die wereldwijd goed bekend staat. Het biedt de reder flexibiliteit bij het bemannen van zijn schip binnen de regelgevende kaders en bij problemen in buitenlandse havens kan een beroep gedaan worden op de Nederlandse vlaggenstaat. Nederland kent kwalitatief hoogwaardige trainingen en opleidingen voor zeevarenden. Daarnaast zijn er voor Europese begrippen fiscaal gunstige regelingen voor de zeevaart van kracht. Zoals ook bij vraag 2 aangegeven, worden deze nu geëvalueerd. Daarnaast heb ik, zoals vermeld in mijn brief d.d. 26 november 2020, het principebesluit genomen over de meest passende organisatievorm voor het Nederlands scheepsregister met een focus op hoogwaardige kwaliteit van de dienstverlening3.
Welke stappen dienen gezet te worden om de publieke maritieme autoriteit (PMA) een feit te maken en welke speerpunten en bevoegdheden krijgt zij mee? Kunt u een overzicht van deze stappen inclusief bijbehorende termijnen geven? Komt met de vorming van een PMA een einde aan versnippering tussen instellingen en welke doelstellingen worden nagestreefd? Wat betekent dit voor reders en hun huidige vloot?
Zoals ik in mijn brief d.d. 26 november 20204 heb aangegeven zal de eerste helft van 2021 worden benut om het transitietraject richting de vorming van een maritieme autoriteit binnen het ministerie nader in beeld te brengen, inclusief de condities waaraan voldaan moet worden om deze autoriteit succesvol te kunnen laten functioneren. Op basis hiervan zal ik na de zomer een definitief besluit nemen. De speerpunten en bevoegdheden die deze maritieme autoriteit krijgt, worden met name gebaseerd op het Price Waterhouse Coopers rapport dat ik u bij deze brief meestuurde en zullen in het transitietraject nader bepaald worden. De bredere doelstelling is een scheepsregister dat onderscheidend is op het gebied van kwaliteit, klantbeleving en innovatie. Voor de reders en hun vloot betekent dit een scheepsregister met focus op kwalitatief hoogwaardige dienstverlening.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het ter dood veroordeelde Pakistaanse echtpaar Shafqat Emmanuel en Shagufta Kausar |
|
Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Kirsten van den Hul (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de behandeling van het hoger beroep van het echtpaar Shafqat en Shagufta keer op keer wordt uitgesteld?
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak in eerste aanleg dat het echtpaar ter dood veroordeeld is wegens blasfemie?
Nederland betreurt ten zeerste de terdoodveroordeling van het echtpaar. In diverse overleggen met uw Kamer heb ik mij krachtig uitgesproken tegen de doodstraf in het algemeen en tegen die straf op blasfemie in het bijzonder. Ieder doodvonnis is er één teveel – zelfs als die niet wordt voltrokken.
Welke mogelijkheden ziet u samen met uw collega-ministers in de EU om een herhaling van dit eerdere vonnis te voorkomen en het hoger beroep nu eindelijk op 15 februari doorgang te laten vinden? Bent u bereid alleen, maar bij voorkeur samen met andere collega-ministers in de EU, er bij de Pakistaanse overheid op aan te dringen dit echtpaar vrij te laten en zich in te spannen hen in veiligheid te brengen?
De zaak is momenteel onder de Pakistaanse rechter. Nederland en de EU interveniëren niet in de rechtsgang in andere landen. Nederland volgt deze rechtszaak desalniettemin al langere tijd en heeft zijn zorgen al diverse malen tegenover de Pakistaanse autoriteiten geuit. Op 4 februari jl. heeft de Nederlandse ambassade in Islamabad dit nogmaals in een gesprek met het Pakistaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gedaan. Ook in EU-verband wordt het proces nauwgezet gevolgd en is de zaak diverse malen opgebracht bij de Pakistaanse ministeries van Mensenrechten en Buitenlandse Zaken. Op Nederlands initiatief hebben de EU-ambassadeurs op 10 februari jl. in een gesprek met de Pakistaanse Minister van Justitie wederom hun zorgen aan de orde gesteld.
Bent u bereid om alles op alles te zetten om de blasfemiewetten in Pakistan aangepast te krijgen zodat ge- en misbruik van deze wetten voorkomen wordt, waar mogelijk ook in samenspraak met (internationale) organisaties?
Tijdens bilaterale en multilaterale contacten met de Pakistaanse regering, besteedt Nederland consequent aandacht aan de positie van religieuze minderheden en van degenen zonder religie en/of levensovertuiging in Pakistan. Hierbij worden de Nederlandse zorgen over het misbruik van blasfemiewetgeving regelmatig opgebracht. Op 16 december jl. heb ik nog met mijn Pakistaanse ambtsgenoot gesproken en mijn zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging en bescherming van religieuze minderheden in Pakistan overgebracht. Ook tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties op 8 december jl. heeft Nederland hiervoor aandacht gevraagd.
Bent u bereid om de rechtszaak te laten bijwonen door de Nederlandse vertegenwoordiger in Pakistan?
Nederland gaat in EU-verband na hoe de rechtszaak zo effectief mogelijk gevolgd kan worden.
Bent u bereid om er bij de Hoge vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de heer Borrell, op aan te dringen een gemeenschappelijke demarche uit te voeren over deze rechtszaak en te pleiten voor vrijlating?
In september 2020 heeft Nederland deelgenomen aan een demarche in EU-verband over deze rechtszaak. Op Nederlands initiatief is de rechtszaak op 10 februari jl. in EU-verband aan de orde gesteld bij de Pakistaanse Minister van Justitie. Nederland zal, zowel bilateraal als in EU-verband, aandacht blijven vragen voor deze rechtszaak.
Bent u bereid de advocaat van Shafqat en Shagufta, de heer Saif al Malook, wederom onderdak te schaffen en asiel te verlenen mocht deze opnieuw door doodsbedreigingen vanwege deze en andere rechtzaken moeten uitwijken naar het buitenland?
Het kabinet kan niet vooruitlopen op een eventueel asielverzoek van de heer Saif ul-Malook.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in ieder geval voor 12 februari 2021?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op “Build Back Better” |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u er zorg voor dragen dat alle documenten (waaronder in elk geval, doch niet uitsluitend, interne memo’s, notities, e-mails, aantekeningen, gespreksverslagen, notulen, etc.), die berusten bij de overheid, waarin de term «Build Back Better» wordt gebruikt of die daar betrekking op hebben, openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
U verzoekt mij om alle documenten die berusten bij de overheid waarin de term «Build Back Better» (BBB) wordt gebruikt of die daar betrekking op hebben, openbaar te maken. Ik wijs u allereerst op mijn brief van 3 maart 2021 waarin ik een toelichting geef op de oorsprong en definitie van «Build Back Better», zie Kamerstuk 33 625, nr. 327. Hieronder zal ik, per categorie documenten uit de periode van 1 januari 2020 t/m 4 februari 2021 waarover het Ministerie van Algemene Zaken beschikt, ingaan op uw vraag.
De term «Build Back Better» komt een aantal keer voor in brieven die aan uw Kamer zijn gestuurd en al openbaar zijn. Het gaat om de volgende brieven (volledigheidshalve vindt u deze in de bijlagen):1
Kamerbrief inzake beantwoording van de vragen van het TK-lid Krol inzake «Build Back Better», d.d. 3 maart 2021, Kamerstuk 33 625, nr. 327
Kamerbrief van de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het vierde Nederlandse Nationale Actieplan 1325 betreffende de implementatie van Resolutie 1325 van Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, d.d. 16 december 2020, Kamerstuk 34 952, nr. 190
Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken over Nederlandse Polaire Strategie 2021–2025 «Beslagen ten ijs» d.d. 18 december 2020, Kamerstuk 35 570 V, nr. 65
Kamerbrief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, bijlage Klimaatnota 2020 d.d. 30 oktober 2020, Kamerstuk 32 813, nr. 609
Kamerbrief van de Minister van Financiën inzake Nota over de toestand van ’s rijks financiën, d.d. 15 september 2020, Kamerstuk 35 570
Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Homogene Groep Internationale Samenwerking 2021 (HGIS-nota 2021), ontvangen 15 september 2020, Kamerstuk 35 571, nr. 1
Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2021, d.d. 15 september 2020, Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 2
Kamerbrief van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking inzake Inzet van het Koninkrijk der Nederlanden voor de 75e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, d.d. 14 september 2020, Kamerstuk 26 150, nr. 186
Kamerbrief van de Ministers voor Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking en van Economische Zaken en Klimaat inzake Internationale Klimaatafspraken d.d. 3 juli 2020, Kamerstuk 31 793, nr. 194
In de ministerraad zijn documenten geagendeerd geweest waarin de term «Build Back Better» voorkomt. Hieronder treft u een overzicht met de desbetreffende passages:
Ministerraad (MR) / Rijksministerraad (RMR)
Relevant document en passage
RMR, 9 oktober 2020
Herziene versie DG-conclusies voor de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de vergaderingen van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) en het Development Committee (DC) op 15 en 16 oktober
...
Vanwege de onzekerheid en uiteenlopende effecten van de crisis, lopen de herstelpaden tussen sectoren en tussen landen uiteen. Nederland heeft daarom bij de voorjaarsvergadering in april jl. erop ingezet dat de steunpakketten en -maatregelen zo worden vormgegeven dat landen sterker uit de crisis te komen, in lijn met het Building Back Better principe voor groen en inclusief economische herstel.
...
In de ministerraad staat wekelijks een overzicht met punten buitenlands beleid op de agenda. In dit overzicht wordt een aantal keer de term BBB gebruikt. Hieronder heb ik een overzicht opgenomen met de betreffende passages:
Datum ministerraad
Relevante passage
2 oktober 2020
5. Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN)
Deelname van het Koninkrijk aan de 75e (virtuele) AVVN zag er deze week als volg uit:
....
MP Aruba verzorgde op 30 september de keynote speech op het event van de Internationale Federatie van het Rode Kruis, gericht op «Building Back Better and Climate Adaptation»
...
12 juni 2020
2. Preventie, respons en mitigatie van COVID-19 in ontwikkelingslanden
...
Op 8 juni vond de Raad Buitenlandse Zaken/ Ontwikkelingssamenwerking plaats waar werd gesproken over de uitvoering van de EU wereldwijde COVID-19 respons. Het totale Team Europe pakket bestaande uit bijdragen van EU, EU-lidstaten en Europese instellingen, bedraagt inmiddels EUR 36 miljard. Minister Kaag benadrukte het belang van focus op Afrika en lage inkomenslanden en multilaterale samenwerking. Daarnaast hield ze een pleidooi voor versterking van sociale vangnetten en «Building Back Better»; we moeten ons richten op het herstel van inclusieve en duurzame economieën.
...
24 april 2020
2. Preventie, respons en mitigatie van COVID-19 in ontwikkelingslanden
...
In het licht van de Coronacrisis worden de grootste economische stimuleringspakketten voorbereid sinds de Overeenkomst van Parijs. Het komende half jaar ligt het accent van de klimaatdiplomatie internationaal op het bepleiten van groen economisch herstel onder het motto build back better. Zowel in multilateraal verband als in bilaterale contacten zet het kabinet in op duurzame en Parijs-conforme economische stimulering. Ook de EU kan hier een leidende rol spelen.
...
17 april 2020
2. Preventie, respons en mitigatie van COVID-19 in ontwikkelingslanden
...
Het blijft van belang dat Nederland blijft benadrukken dat een whole-of-community approach nodig is en er aandacht moet zijn voor de continuering van essentiële gezondheidszorg (inclusief routinematige vaccinatie van individuen) alsmede inzetten op «building back better». De Ebola-crisis liet immer hogere additionele sterftecijfers zien door andere gezondheidsproblemen dan door Ebola zelf.
...
In de CoCo zijn documenten besproken waarin de term «Build Back Better» voorkomt. Hieronder een overzicht met de desbetreffende passages:
CoCo
Relevant document en passage
6 oktober 2020
Conclusies van de CoCo, nr 41
...
Nederland pleit voor strategische betrokkenheid van de EU bij de regio waar het Koninkrijk deel van uitmaakt. Een regio die op veel vlakken gelijkgezind is en waarmee we op basis van gedeelde waarden gezamenlijk in multilateraal kader op kunnen trekken. De EU moet op een duurzame en inclusieve manier bijdragen aan Building Back Better na COVID-19; Nederland steunt daarbij de «green recovery» benadering van de Europese Commissie, inclusief samenwerking op het gebied van klimaat en milieu, en met aandacht voor de handelsrelaties.
...
De Coördinatie Commissie concludeerde dat Nederland zal pleiten voor strategische betrokkenheid van de EU bij Latijns-Amerika en de Cariben, waarbij de EU moet bijdragen aan Building Back Better na COVID-19 in lijn met de «green recovery» benadering van de Europese Commissie, en met aandacht voor de handelsrelaties.
...
22 september 2020
Conclusies van de CoCo, nr 41
...
...
In de ACC-19 is een document besproken waarin de term «Build Back Better» voorkomt. Hieronder een overzicht met de desbetreffende passage:
ACC-19
Relevant document en passage
9 juli 2020
Dashboard aanpak COVID-19
...
Verenigd Koninkrijk: Premier Johnson heeft een «New Deal» gepresenteerd ter waarde van 5 miljard pond. Het economisch herstelplan voorziet onder andere in investeringen in ziekenhuizen, infrastructuur, gevangenissen, rechtbanken, scholen en de retail-sector. «Build back better, build back greener, build back faster and to do that at the pace that this moment requires», aldus Johnson, die met de injectie een breuk forceert in overheidsbeleid na 10 jaar bezuinigingen en minimale staatsbemoeienis.
...
De term «Build Back Better» komt een aantal keer voor in voorbereidende notities (gespreksfiches) ten behoeve van gesprekken met vertegenwoordigers van andere landen.
Vertrouwelijkheid van gesprekken met internationale vertegenwoordigers, is cruciaal voor het goed functioneren van het internationale diplomatieke verkeer en het is niet in lijn daarmee dergelijke aantekeningen openbaar te maken. Om die reden treft u niet de complete notities aan, maar een overzicht van de desbetreffende passages waarin de term «BBB» voorkomt.
Datum
Internationale gesprekspartner en relevante passage
27 januari 2021
President Indonesië Joko Widodo
...
Dutch companies remain committed to Indonesian market, and really want to push through after State Visit, despite COVID-19. Last fall, NL had a virtual trade mission to ASEAN (IDN, MAL, VIET, THAI). Followed up on water, waste and agriculture. Sectors that are also crucial for «building back better» after the pandemic.
...
30 november 2020
Minister-President Vietnam Nguyen Phuc
...
Your Dutch partners are eager to help rethink international value chains as well as local investments in (public) infrastructure, to make them more crisis-proof and sustainable («building back better»).
20 november 2020
SG Verenigde Naties António Guterres
...
[Klimaat] Steun uitspreken Building Back Better &Greener. Dank voor bevestiging deelname aan Climate Adaptation Summit op 25 januari '21.
...
Building back better and greener from this crisis requires an integrated and coherent multilateral approach and a UN that is fit for purpose. The impact of UN-reforms have shown promising results during COVID. You and your team can count on our full support in the next steps.
...
SGVN heeft ook veel oog voor het belang van inclusief groen herstel (Building Back Better), omdat keuzes die op korte termijn gemaakt worden t.a.v. mondiale investeringen in economisch herstel in verregaande mate zullen bepalen of de Parijs doelen haalbaar zijn.
...
26 augustus 2020
Staatsraad en Minister van Buitenlandse Zaken WANG Yi
...
NL wil steunpakketten en -maatregelen die nu worden vormgegeven door de EU, multilaterale instellingen en andere partners beïnvloeden en eigen programmering en beleid gericht inzetten om sterker uit de crisis te komen (Building Back Better-agenda)
Nederland heeft op 25 januari jl. de Climate Adaptation Summit georganiseerd. Daarvoor zijn door mij vertegenwoordigers van diverse landen uitgenodigd. Zowel in de uitnodiging als in de bedankbrief komt de term «Build Back Better» voor. Omdat de tekst van de uitnodigingen en de bedankbrieven naar alle genodigden nagenoeg identiek is, volsta ik met het verstrekken van één afschrift van beide documenten.
Daarnaast heb ik enkele uitnodigingen ontvangen waarin de term «Build Back Better» voorkomt of waar in mijn reactie deze term wordt vermeld. Het gaat om de volgende documenten:
Uitnodiging van de president van Korea Moon Jae-in voor deelname aan de tweede P4G Summit over klimaatverandering op 30 en 31 mei 2021, brief van 26 november 2020
Videoboodschap voor de Renewable Energy Investors Meet and Expo (RE-INVEST) in India, opgenomen op 25 november 2020
Uitnodiging van de Minister-President van Bangladesh Seikh Hasina voor deelname aan de Climate Vulnerable Forum Leaders Event tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 7 oktober 2020, brief van 28 september 2020
Uitnodiging van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties António Guterres, de Minister-President van Canada Justin Trudeau en de Minister-President van Jamaica Andrew Holness voor deelname aan de (vervolg)bijeenkomst «Financing the 2030 agenda for Sustainable Development in de Era of COVID-19» op 28 september 2020, uitnodiging zonder datum
Uitnodiging van GLOBSEC voor deelname aan de GLOBSEC 2020 Bratislava Forum op 7 en 8 oktober 2020, brief van 6 juli 2020
Videoboodschap «Financing for Development in the Era of COVID-19 and Beyond» op 28 mei 2020 op uitnodiging van de de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties António Guterres, de Minister-President van Canada Justin Trudeau en de Minister-President van Jamaica Andrew Holness,
In de volgende documenten, die niet hierboven zijn genoemd, wordt ook de term «Build Back Better» vermeld.
Ideeën van de European Round Table for Industry (ERT) m.b.t. bijdrage aan Green Deal, brief van 4 december 2020
Bedankbrief aan Prof. Klaus Schwab (WEF) voor toesturen van het boek «COVID-19: The Great Reset», d.d. 26 november 2020
Persbericht m.b.t. 75e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties: digitale deelname Koning Willem-Alexander, Koningin Máxima en Minister-President Rutte, september 2020
Brief van UNICEF inzake aanbieding rapport Coronacrisis en kinderen en jongeren in Nederland, gedateerd 8 juni 2020
Zoals in de brief van 3 maart 2021 reeds is aangegeven staat het begrip BBB in internationale concept BBB al langer voor een gangbare benadering van een crisisrespons na een (natuur)ramp. Zo komt de term een aantal keer voor in stukken uit 2017 en 2018 inzake de wederopbouw van Sint Maarten veroorzaakt door de orkaan Irma. Er wordt vanuit gegaan dat uw verzoek juist ziet op het begrip BBB in de context van de COVID-19 pandemie. Om die reden heb ik deze stukken verder buiten beschouwing gelaten.
Instroom in de WIA van mensen met ME/CVS |
|
Steven van Weyenberg (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat mensen die overduidelijk in het geheel niet kunnen werken door Myalgische Encefalomyelitis/Chronisch Vermoeidheid Syndroom (ME/CVS) op dit moment niet worden aangemerkt als volledig arbeidsongeschikt?
Nee. UWV moet bij de WIA-claimbeoordeling vaststellen of en zo ja, in welke mate betrokkene verdienvermogen heeft, gegeven de door UWV vastgestelde arbeidsbeperkingen als gevolg van een achterliggende ziekte of gebrek. Dit geldt ook voor verzekerde werknemers met de ziekte ME/CVS met een aanvraag voor een WIA-claimbeoordeling. Als UWV vaststelt dat betrokkene verdienmogelijkheden heeft op een niveau lager dan 20% van zijn maatmaninkomen, dan is betrokkene volledig arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA.
Klopt het dat een aantal mensen die vanuit de ziektewet op dit moment de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) in stromen, niet opnieuw gezien worden door een verzekeringsarts? Klop het dat op basis van een beoordeling van meer dan een jaar geleden wordt gekeken naar het arbeidsvermogen, wat bepalend is voor de hoogte van de uitkering?
Nee, dat is niet juist. Voor elke Ziektewetgerechtigde geldt dat hij of zij de mogelijkheid heeft om bij einde WIA-wachttijd (twee jaar) een aanvraag voor een WIA-claimbeoordeling in te dienen bij UWV. UWV verricht vervolgens de WIA-claimbeoordeling op exact dezelfde wijze als voor verzekerden die tijdens de twee ziektejaren vielen onder de verplichte loondoorbetaling bij ziekte op grond van het Burgerlijk Wetboek. Bij de WIA-claimbeoordeling is altijd een verzekeringsarts betrokken voor het verrichten van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
Wordt er bij deze beoordeling ook informatie uitgevraagd bij de medisch specialist als deze wel de patiënt nog fysiek heeft gezien?
UWV betrekt alle informatie die men nodig acht voor het kunnen verrichten van het verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Als de benodigde informatie van de medisch specialist niet is meegestuurd en als de verzekeringsarts bij UWV van mening is dat deze informatie relevant is of kan zijn voor de beoordeling, dan heeft UWV de mogelijkheid om, met toestemming van de verzekerde, deze informatie bij de medisch specialist op te vragen. Dit conform de richtlijn «Beheer gegevens vallend onder het medisch beroepsgeheim van de verzekeringsarts» (2010).
Deelt u de mening dat het niet juist worden beoordeeld op arbeidsvermogen veel stress kan veroorzaken bij mensen?
Dat kan ik mij voorstellen. Daarom is er een zorgvuldig proces waarin UWV uitvoering geeft aan zijn wettelijke taak om claimbeoordelingen te verrichten in lijn met alle voor dat doel opgestelde richtlijnen en standaarden. Daarnaast staat voor elke verzekerde de mogelijkheid open van bezwaar en beroep in die situaties waarin de verzekerde van mening is dat de beslissing onjuist en/of op onjuiste gronden is getroffen.
Ik realiseer mij dat een perceptie van een door UWV onjuist getroffen beslissing en/of het bewandelen van een bezwaar- en/of beroepstraject voor betrokkene stressvol kan zijn.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de motie-Raemakers c.s. die vraagt om ME/CVS-patiënten bij wie de aanvraag van een arbeidsongeschiktheidsuitkering is afgewezen, actief te informeren over hun mogelijkheden om zich opnieuw bij het UWV te laten beoordelen?1
De motie Raemakers stelt dat klanten met het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (ME/CVS) zich in bepaalde gevallen opnieuw bij UWV moeten kunnen melden voor een sociaal-medische beoordeling. Het betreft hier ME/CVS-patiënten bij wie de aanvraag van een arbeidsongeschiktheidsuitkering is afgewezen vanwege het feit dat zij geen cognitieve gedragstherapie (CGT) dan wel graded exercise therapie (GET) hadden gevolgd.
UWV voert op dit moment de motie Raemakers uit. Concreet betekent dit dat elke verzekerde die door een verzekeringsarts van UWV is beoordeeld voor een WIA-, Wajong-, WAZ- of WAO-uitkering vanwege ME/CVS, zich kan melden bij UWV aan de hand van een voor dat doel opgesteld formulier. Dat formulier is te vinden op de website van UWV.2 Een verzekerde met ME/CVS komt mogelijk in aanmerking voor een herbeoordeling indien de verzekeringsarts bij de vorige beoordeling heeft vastgesteld dat de verzekerde niet voldoende gedaan had aan zijn herstel, met de door de verzekeringsarts opgevoerde reden dat de verzekerde geen CGT of GET had gevolgd.
Kunt u aangeven hoe vaak mensen in bezwaar gaan tegen een beoordeling van een verzekeringsarts bij een WIA-aanvraag?
In 2020 zijn bijna 82.500 beslissingen genomen door UWV op een WIA-aanvraag of herbeoordeling en zijn 12.637 verzekerden in bezwaar gegaan tegen een beslissing van UWV op een WIA-beoordeling. Deze bezwaren richten zich tegen het besluit van UWV betreffende de uitkeringsclaim; de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de arbeidsdeskundige beoordeling maken hier onderdeel van uit.
Kunt u aangeven hoe vaak dat tot een andere uitkomst leidt en hoe vaak het bezwaar tot een beroepszaak leidt?
Van de hierboven genoemde 12.637 bezwaren hebben 3.577 zaken geleid tot een wijziging van een beslissing van UWV.
In 2020 hebben 2.083 verzekerden beroep aangetekend tegen een beslissing WIA-bezwaar. Gezien de termijnen voor het indienen van een beroepszaak (6 weken), kunnen deze aantallen niet exact gerelateerd worden aan de 12.637 bezwaarbeslissingen in 2020, maar geven ze een goede indicatie van de verhouding.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van bezwaar en beroep bij een WIA-beoordeling?
De gemiddelde doorlooptijd van een bezwaarzaak bij een WIA-beoordeling is 129 dagen.
Wat is het aandeel mensen per regio dat instroomt in de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en het aandeel mensen dat instroomt in de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 80–100 en WGA 35–80?
Onderstaand is een verdeling van de instroom WIA in 2019 naar provincie weergegeven3. De totale instroom bedroeg 45.810 mensen, waarvan 10.132 mensen een WGA 35–80 uitkering, 23.945 mensen een WGA 80–100 uitkering en 11.733 een IVA-uitkering kregen. Een uitsplitsing van de instroom naar WGA 35–80, WGA 80–100 en IVA per provincie of gemeente is op korte termijn niet voorhanden. Wel is in de Atlas SV (2019)4 een uitsplitsing van het lopende bestand naar gedeeltelijk arbeidsgeschikt (WGA 35–80) en volledig arbeidsongeschikt (WGA 80–100 en IVA) per gemeente terug te vinden.
In de tabel is de totale WIA-instroom per provincie weergegeven, het percentage van de totale instroom in de WIA per provincie en het percentage van de beroepsbevolking in een bepaalde provincie dat de WIA in is gestroomd in 2019. In de rij met het totaal is ook het gemiddelde instroompercentage van de beroepsbevolking in de WIA weergegeven voor Nederland.
Instroom WIA
% van instroom
% van beroepsbevolking
Groningen
1.506
3,3%
0,39%
Friesland
1.270
2,8%
0,31%
Drenthe
1.366
3,0%
0,45%
Overijssel
3.040
6,6%
0,41%
Gelderland
5.257
11,5%
0,40%
Utrecht
3.361
7,3%
0,38%
Noord-Holland
7.039
15,4%
0,37%
Zuid-Holland
8.621
18,8%
0,36%
Zeeland
962
2,1%
0,41%
Noord-Brabant
6.635
14,5%
0,40%
Limburg
3.940
8,6%
0,55%
Flevoland
1.208
2,6%
0,43%
Onbekend
1.605
3,5%
Totaal
45.810
0,41%
Als deze cijfers verschillen laten zien, hoe zou dat kunnen worden verklaard?
Het is niet eenvoudig om verschillen in instroompercentages te verklaren. Verschillen kunnen te maken hebben met een veelvoud aan redenen. Factoren die een rol kunnen spelen zijn demografische factoren (leeftijdsopbouw en geslacht), opleidingsniveau van de beroepsbevolking en de soorten arbeid die in een regio veel voorkomen (bijvoorbeeld kenniswerk of fysieke arbeid).
Onderwijs in het gevangeniswezen |
|
Niels van den Berge (GL), Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken over onderwijs in het gevangeniswezen? Klopt het dat u toen stelde dat er in de afgelopen jaren niet is bezuinigd op onderwijs in detentie, dat in het dagprogramma onveranderd twee uur standaard per week is ingeruimd voor onderwijs en dat daarmee aan internationale en Europese normen en afspraken wordt voldaan?1
Ja. Sinds 2015 is hierop niet bezuinigd. De Raad van Europa heeft de zogeheten European Prison Rules (EPR) opgesteld, met onder andere aanbevelingen over onderwijs in detentie.2 Ook de VN heeft aanbevelingen over detentie: de zogenaamde Mandela Rules, voorheen de Beijing Rules. Nederland voldoet hieraan. Onderwijs valt in het dagprogramma onder het aanbod «onderwijs/re-integratie/zingeving» (ORZ). Voor ORZ is in totaal 4 uur (in het basisprogramma) per week beschikbaar.
Bent u ook van mening dat onderwijs in detentie van groot belang is in het kader van de resocialisatie van gedetineerden?
Ja.
Hoe wordt detentieonderwijs momenteel vorm gegeven? Klopt het dat het huidige niveau is teruggebracht tot basiseducatie en dat creatieve en muzikale vorming zijn geschrapt? Zo ja, waarom? Klopt het dat het huidige onderwijs zich hoofdzakelijk richt op arbeidstoeleiding?
Het onderzoeken van het onderwijs- en arbeidsverleden is een vast onderdeel van de Inkomsten-, Screening- en Selectieprocedure. Met aanvullende tests wordt gekeken wat een gedetineerde kan én wil: een gedetineerde komt alleen in aanmerking voor onderwijs als hij voldoende gemotiveerd is. Gedurende detentie wordt hier steeds naar gekeken. Het motiveren van gedetineerden voor onderwijs- en re-integratieactiviteiten gebeurt in gesprekken met de mentor en de casemanager. Afspraken over scholing worden opgenomen in het detentie & re-integratieplan (D&R plan).
Elke gevangenis heeft hetzelfde onderwijsaanbod, met erkende diploma’s. Het aanbod van onderwijs in de penitentiaire inrichtingen (PI) bestaat uit basiseducatie (alfabetisering, taalonderwijs, rekenen en computervaardigheden), praktijkscholing (als onderdeel van arbeid) en zelfstudie. Daarnaast kunnen gedetineerden ook vervolg- en vakopleidingen volgen, zoals hout- en metaalbewerking, die onderdeel uitmaken van de penitentiaire arbeid. Sinds 2015 maken creatieve en muzikale vormgeving geen deel meer uit van het onderwijsaanbod, omdat het niet tot de basiseducatie behoort.
Klopt het dat gedetineerden in de praktijk moeten kiezen tussen onderwijs, re-integratie en zingeving? Hoeveel gedetineerden kiezen uiteindelijk voor het volgen van onderwijs, ten opzichte van de andere curriculumonderdelen re-integratie of zingeving?
Nee, dat klopt niet. De besteding van de uren hangt af van de doelen die in het D&R plan worden opgenomen. Er worden geen gegevens bijgehouden over de keus hoeveel uur wordt besteed aan onderwijs, re-integratie of zingeving.
Klopt het dat in penitentiaire inrichtingen op dit moment geen onderwijs wordt gegeven maar dat arbeid gewoon doordraait?
Nee, in alle PI’s is op dit moment aanbod van onderwijs, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Kunt u voorzien in een overzicht van de penitentiaire inrichtingen die over 2020 erin zijn geslaagd om de twee uur onderwijs per week aan te bieden? Klopt het dat veel penitentiaire inrichtingen kampen met een onderbezetting aan onderwijzend personeel? Zo ja, kunt u aangeven welke penitentiaire inrichtingen niet of onvoldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel in dienst hebben en welke gevolgen dat heeft voor het nakomen van de internationale normen waarvan u zegt dat daaraan wordt voldaan?
Er worden geen gegevens bijgehouden over hoeveel uur wordt besteed aan onderwijs, als onderdeel van de beschikbare 4 uur voor ORZ. Voor elke PI worden financiële middelen ten behoeve van de inzet van onderwijzend personeel en aanbod van onderwijs beschikbaar gesteld. Ik ken geen signalen van inrichtingen zonder of met onvoldoende gekwalificeerd onderwijzend personeel. Er wordt voldaan aan de internationale afspraken.
Klopt het dat voor onderwijs twee uur per week is ingeruimd in het dagprogramma, terwijl voor arbeid in detentie 20 uur per week is ingeboekt? Zo ja, wat vindt u van deze verhouding?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 is in het dagprogramma 4 uur per week opgenomen voor onderwijs, re-integratie en zingeving. Dit gebeurt doorgaans in twee blokken van twee uur. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om, op verzoek van de gedetineerde en met instemming van het multidisciplinair overleg (MDO), een aantal uur arbeid te vervangen voor onderwijs.
Ik acht de verhouding van het aantal uren arbeid en onderwijs passend binnen het basisprogramma.
Deelt u de mening dat het valt te betwijfelen dat de Nederlandse onderwijspraktijk voldoet aan internationale normen? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om ervoor te zorgen dat onderwijs in detentie serieus naar de internationale maatstaven wordt vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de mening niet. Nederland heeft de aanbevelingen over onderwijs in detentie uit de zogeheten European Prison Rules van de Raad van Europa overgenomen en geïmplementeerd in artikel 48 en 49 van de Penitentiaire Beginselenwet (Pwb). Het gaat onder meer om het zoveel mogelijk aan laten sluiten van onderwijs op de persoonlijke behoeften van gedetineerden, de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen (zoals een plek om te kunnen sporten en de beschikbaarheid van opleidingen specifiek gericht op het aanpakken van taalachterstanden).
Het artikel 'Tot 40% van leerlingen dreigt te zakken voor eindexamen' |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tot 40% van leerlingen dreigt te zakken voor eindexamen»?1
Ja.
Heeft u hetzelfde beeld als in dit artikel wordt geschetst dat op sommige scholen de leerachterstanden dusdanig zijn toegenomen dat 30 procent tot 40 procent van de leerlingen het eindexamen niet gaat halen?
Uit de gesprekken die ik voer met schoolleiders, examensecretarissen, docenten en leerlingen komen uiteenlopende beelden ten aanzien van leerachterstanden naar voren. Op sommige scholen verloopt de voorbereiding op het eindexamen zeer goed en liggen klassen soms zelfs voor de planning, op andere scholen heeft een belangrijk deel van de leerlingen een achterstand. Er is sprake van een gedifferentieerd beeld, dat goed te verklaren is door de verschillen in impact van corona op regio’s, scholen, klassen en individuele leerlingen.
Hoe beoordeelt u de inschatting uit het artikel, welke stelt dat enkel 72 procent van de havisten zal slagen voor het eindexamen?
Het genoemde percentage is het beeld dat sommige scholen op dit moment hebben op basis van een deel van de schoolexamenresultaten van hun eigen leerlingen. Het is lastig om hier generieke conclusies aan te verbinden. Ik heb overigens begrip voor de onderliggende zorg dat veel extra leerlingen zullen zakken. Maar het is goed denkbaar dat leerlingen zich, naar mate het eindexamen dichterbij komt, nog actiever gaan inspannen voor zowel de lessen als de examens. De afgelopen periode is er nog volop maatschappelijke discussie geweest over de doorgang van het centraal examen dit jaar, wat er toe kan hebben geleid dat leerlingen nog niet hun volledige inzet hebben getoond.
Hoeveel van de examenleerlingen hebben de afgelopen maanden daadwerkelijk fysiek onderwijs gehad? Hoeveel leerlingen waren dit voor en na de invoering van de afstandsregel?
Scholen zijn verplicht om examenleerlingen fysiek onderwijs aan te bieden, tenzij ze in overleg met de GGD gesloten zijn. De inspectie gaat met scholen het gesprek aan als er sprake is van meldingen dat er geen fysiek onderwijs wordt gegeven. Ik heb geen specifieke gegevens over hoeveel leerlingen er voor en na de invoering van de afstandsregel er fysiek onderwijs hebben gehad.
Bent u van mening dat het gebrek aan fysiek onderwijs van invloed is op de eindexamens? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Fysiek onderwijs is voor alle leerlingen belangrijk om zo veel mogelijk leeropbrengst te realiseren en dit geldt ook voor examenleerlingen. Door de herinvoering van de anderhalve meterregel is het voor scholen lastiger geworden om een volledig fysiek onderwijsprogramma aan te bieden aan examenleerlingen. De impact hiervan zal sterk verschillen per leerling omdat de omstandigheden waarin leerlingen thuis verkeren verschillen en sommige leerlingen ook beter in staat zijn dan anderen om zelfstandig en zonder de structuur van de klas om zich heen aan het werk te gaan.
Is het verantwoord om in deze situatie van beperkt fysiek onderwijs de centrale examens door te laten gaan, zoals voorgesteld in de brief over Besluit eindexamen voortgezet onderwijs 2021 van 16 december 2021?2
Met het besluit van 16 december en de aanvulling daarop die ik op 12 februari met uw Kamer heb gedeeld, acht ik het verantwoord dat de centrale examens dit jaar doorgaan.
Hoe gaat u de kansen versterken van de eindexamenleerlingen die door corona op achterstand zijn geraakt en zich niet optimaal hebben kunnen voorbereiden op het centraal examen?
Een goede voorbereiding van leerlingen op het eindexamen is zeer belangrijk. Daarom maken we extra middelen vrij voor scholen voor de vormgeving van (individuele) ondersteuning aan examenleerlingen die dat nodig hebben. Ook faciliteren we een online platform waarop bestaande uitleg van examenstof, recente examens en (interactieve) webinars komen. Dit platform is gratis toegankelijk voor alle examenleerlingen.
Welke acties gaat u op korte termijn nemen om examenleerlingen zo goed als mogelijk te begeleiden naar hun vervolgopleiding, op welke wijze is dit onderdeel van het nationaal programma voor onderwijs na corona?
In mijn antwoord op vraag zeven heb ik u toegelicht welke maatregelen ik neem om leerlingen extra te ondersteunen in de voorbereiding naar hun eindexamen en de stap naar de vervolgopleiding. Daarnaast wordt met het vervolgonderwijs gekeken wat er eventueel extra nodig is om toekomstige studenten een goede start bij hun vervolgstudie te geven. De eventuele uitwerking hiervan betrek ik in het nationaal programma.
Erkent u dat de D66-fractie al op 16 oktober 2020 heeft gevraagd om duidelijkheid rond de eindexamens en dat het uiterst ongewenst is dat er nog steeds geen duidelijkheid is voor leraren en examenleerlingen?
In mijn brief van 16 december heb ik de gewenste duidelijkheid geboden, namelijk dat de centrale examens in 2021 doorgaan. Wel heb ik in deze brief aangegeven dat het nodig is om de ontwikkelingen goed te blijven volgen en heb ik ook toegezegd om, indien nodig, na de voorjaarsvakantie met een herijking van het besluit te komen. In mijn brief van 12 februari heb ik u toegelicht dat ik het nog steeds wenselijk en mogelijk acht dat het centraal examen doorgaat in 2021, met een aantal aanvullende maatregelen.
Kunt u nader toelichten hoe het overleg met het veld verloopt, wie er aan tafel zitten, wat de voorkeuren zijn en hoe het krachtenveld eruit ziet?
Over de herijking van de examenmaatregelen heb ik breed overleg gevoerd met de belanghebbenden uit het vo, vso en het vervolgonderwijs. Het betreft de volgende partijen (in alfabetische volgorde): AOb; AVS; CNV; FvOv; LAKS; MBO Raad; NRTO; Ouders & Onderwijs; PO-Raad; Sectorraad Gespecialiseerd Onderwijs, Simea; SPV; VH; Vivis; VO-raad en VSNU. Net als in de maatschappelijke discussie lopen de meningen over de beste insteek ten aanzien van het eindexamen 2021 uiteen. Sommige partijen geven er de voorkeur aan dat er geen of veel minder centrale examens zijn in 2021. Andere partijen zijn juist voorstander van het door laten gaan van de centrale examens. Ik heb al deze ideeën en de onderliggende zorgen meegewogen in mijn besluitvorming.
Welke afweging houdt een besluit over de examens op dit moment tegen, gezien sinds het notaoverleg onderwijs en corona VIII van 25 januari 2021 de situatie ongewijzigd is, namelijk dat de Britse mutatie toeneemt en het voortgezet onderwijs voorlopig niet open kan?
Ik heb u op 12 februari geïnformeerd over de aanvulling op het besluit van 16 december 2020.
Deelt u de mening dat geen besluit rond examens nog vervelender is dan een besluit waar verdeeldheid over is, maar in ieder geval duidelijkheid biedt aan leraren en examenleerlingen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen uiterlijk 12 februari 2021 beantwoorden?
Ja.
De stelselmatige verkrachting van Oeigoerse vrouwen in Chinese kampen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Stelselmatige verkrachting Oeigoerse vrouwen in Chinese kampen»?1
Ja.
Welke actie heeft u genomen naar aanleiding van het nieuws over stelselmatige verkrachting en marteling van Oeigoeren in de heropvoedings- dan wel concentratiekampen in China?
Zoals bekend maakt het kabinet zich evenals uw Kamer ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang. De meest recente berichten over stelselmatige verkrachting van Oeigoerse vrouwen in China zijn uitermate schokkend. Het kabinet veroordeelt alle vormen van mensenrechtenschendingen en Nederland blijft zich, zowel bilateraal, via de EU als multilateraal inspannen om de mensenrechtensituatie in Xinjiang te adresseren. Nederland heeft deze kwestie meermaals bij de Chinese ambassadeur opgebracht. Op 11 maart jl. heeft Nederland in een gezamenlijke verklaring met 25 andere EU-lidstaten in de VN Mensenrechtenraad aandacht gevraagd voor gedwongen sterilisatie en seksueel geweld in Xinjiang. Naar aanleiding van de berichten heeft de Mensenrechtenambassadeur in navolging van de 46e bijeenkomst van de VN Mensenrechtenraad een verklaring geïnitieerd om speciaal aandacht te vragen voor de gruwelijke misdaden tegen Oeigoerse vrouwen in de kampen in Xinjiang. Deze gezamenlijke verklaring is op 22 maart 2021 gepubliceerd met de andere Europese Mensenrechtenambassadeurs van Duitsland, Frankrijk, Spanje, Zweden, Finland, Estland, Litouwen, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bereid deze nieuw onthulde afschuwelijke mensenrechtenschendingen, naast de al bekende, scherp te veroordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in gesprek te treden met de Chinese ambassadeur om deze ernstige mensenrechtenschendingen te bespreken? Zo ja, hoe informeert u de Kamer hierover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Geven deze nieuwe berichten over stelselmatige verkrachting en marteling van Oeigoeren aanleiding tot nader onderzoek, al dan niet in Europees verband?
Nederland dringt er bij elke zich voordoende gelegenheid op aan dat China vrije en ongehinderde toegang verleent aan onafhankelijke VN-onderzoekers, inclusief de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten. Deze nieuwe berichten bevestigen de noodzaak van een dergelijk onderzoek.
Bent u tevens bereid de Chinese ambassadeur te vragen om een toelichting over welke verschillen van «nationale condities» hij sprak die een andere benadering van mensenrechten rechtvaardigen en dus stelselmatige verkrachting vergoelijken?2
De genoemde uitspraken zijn gedaan door de voorganger van de huidige Chinese ambassadeur. Tijdens haar gesprek op 1 maart jl. met de huidige Chinese ambassadeur heeft de Mensenrechtenambassadeur uitvoerig gesproken over mensenrechten. Tijdens het gesprek zijn de Nederlandse zorgen overgebracht, maar ook de wens om op korte termijn weer een mensenrechtendialoog te organiseren, zodat deze belangrijke onderwerpen in detail besproken kunnen blijven worden. Na het opleggen van sancties op 22 maart door de EU tegen vier personen en een entiteit verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in Xinjiang, heeft China zoals bekend de bilaterale mensenrechtendialoog met Nederland opgeschort, evenals die met Duitsland en de EU.
Heeft u de door u in het notaoverleg van 8 december 2020 over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) toegezegde persoonlijke gesprekken met bedrijven gehad? Met welke bedrijven heeft u gesproken? Heeft u daarbij gesproken over de mensenrechtensituatie van de Oeigoeren in het algemeen en de structurele verkrachtingen specifiek? Wat is de uitkomst van deze gesprekken?
Er zijn de afgelopen periode diverse gesprekken gevoerd over de mensenrechtensituatie van de Oeigoeren en de IMVO-risico’s die zijn verbonden aan zakendoen in Xinjiang. Op 12 januari jl. heeft Minister Kaag gesproken met de voorzitter van VNO-NCW om de specifieke risico’s van zakendoen in Xinjiang te bespreken en te zorgen dat informatie proactief gedeeld wordt met de achterban van VNO-NCW. Gezien de zorgwekkende berichtgeving en de aanmoediging van uw Kamer heeft Minister Kaag ook in dit gesprek het kabinetsstandpunt medegedeeld dat bedrijven, conform de OESO-richtlijnen, af moeten wegen of zij hun zakelijke relaties met Xinjiang moeten beëindigen.
Er is afgesproken dat VNO-NCW in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een sessie over de IMVO-risico’s rondom zakendoen in China gaat organiseren voor Nederlandse bedrijven. De situatie in Xinjiang zal daarbij aan de orde komen, waarbij ook gewezen zal worden op de meest recente berichtgeving over de mensenrechtenschendingen tegen Oeigoeren in China, waaronder die over verkrachtingen.
Op 18 november jl. organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een dialoogsessie met Nederlandse bedrijven uit het textielconvenant over ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in Xinjiang. Verder heeft Minister Kaag op 23 december 2020 over dit onderwerp gesproken met de CEO van Tommy Hilfiger Nederland.
Ook vond op 29 januari jl. op ambtelijk niveau een gesprek plaats met twee brancheorganisaties uit de textielsector over de risico’s voor bedrijven om betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen wanneer zij zakendoen in Xinjiang en welke ondersteuning het diplomatieke postennetwerk bedrijven kunnen bieden bij het inzichtelijk maken van deze risico’s. In al deze gesprekken is het onderwerp mensenrechtenschendingen tegen Oeigoeren expliciet aan de orde gekomen. IMVO-risico’s en ketenverantwoordelijkheid bij het ondernemen in China in het algemeen en in Xinjiang in het bijzonder zullen ook worden besproken tijdens een gesprek met vertegenwoordigers van de Nederlandse kappersbranche begin maart naar aanleiding van de berichtgeving in verschillende Nederlandse media dat Nederlandse pruiken mogelijk haar van Oeigoerse gevangenen in strafkampen bevatten.
Welke extra maatregelen gaat u treffen om beter in kaart te brengen welke bedrijven er profiteren van Oeigoerse dwangarbeid, naast het blijven wijzen op de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf en het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het kabinet heeft geen overzicht van bedrijven die via hun toeleveringsketen zijn gelinkt aan de situatie in Xinjiang. Het kabinet is wel in gesprek met bedrijven over IMVO in China, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 7. Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Zodoende zet het kabinet ook in op een brede due diligence verplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Het is een verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om hun waardeketens in kaart te brengen en hierop gepaste zorgvuldigheid toe te passen, zoals de OESO Richtlijnen omschrijven.
Welke gevolgen hebben de berichten over deze gruwelijke mensenrechtenschendingen voor de Nederlandse en Europese handelsbetrekkingen met China? Bent u bereid dit in Europees verband aan de orde te brengen, inclusief de mogelijkheid over te gaan tot sancties?
Zoals ook eerder aangegeven maakt het kabinet zich ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in China en Xinjiang. De berichtgeving over stelselmatige verkrachtingen en Oeigoerse dwangarbeid is zeer verontrustend. De Nederlandse economische relatie met China is zeer breed en veel Nederlandse bedrijven en sectoren hebben niets te maken met de problematiek in Xinjiang. In contacten met de Chinese autoriteiten is de problematiek in Xinjiang expliciet onderwerp van gesprek. Zo heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de Nederlandse zorgen over de situatie van de Oeigoeren in Xinjiang geuit tijdens de Joint Economic Committee met China op 16 december jl. Ook in Europees en multilateraal verband spreekt het kabinet China aan op de kwestie. Er is een dialoog met het bedrijfsleven om de problematiek in Xinjiang en de gevolgen voor hun bedrijfsvoering te bespreken en het belang van due diligence en ketentransparantie te benadrukken. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven organiseren het Ministerie van Buitenlandse Zaken en VNO-NCW een sessie over de IMVO-risico’s rondom zakendoen in China voor Nederlandse bedrijven, waarbij de situatie in Xinjiang expliciet aan de orde komt. Conform de motie Van den Nieuwenhuijzen c.s. (21 501-20, nr. 1591) onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken momenteel de mogelijkheden om dit gesprek met bedrijven ook in Europees verband te voeren.
De Raad Buitenlandse Zaken heeft op 22 maart 2021 een pakket listings aangenomen in het kader van de EU-mensenrechtensanctieregime waarin vier personen en een entiteit verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in Xinjiang sancties zijn opgelegd, conform de moties Sjoerdsma c.s. (21 501-20, nr. 1596), Ploumen (35 570 V, nr. 43) en Kuzu (35 570 V, nr. 53).
Aanwijzing ex artikel 34, eerste lid, Wet publieke gezondheid |
|
Vera Bergkamp (D66), Antje Diertens (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom heeft u op 25 januari 2021 het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) aangewezen als locatie waar Covid-19-patiënten gedwongen kunnen worden geïsoleerd? Klopt het dat het gaat om de locatie Beatrixoord in Haren? Waarom is deze aanwijzing niet eerder gedaan? Wat was voor u de reden die keuze nu te maken? Waarom is de keuze gevallen op het UMCG? Hoeveel patiënten kan het UMCG maximaal opnemen?
Op basis van artikel 31 van de Wet publieke gezondheid (Wpg) kan door de voorzitter van de veiligheidsregio een beschikking tot verplichte isolatie worden opgelegd aan een persoon waarvan vermoed wordt of is vastgesteld besmet te zijn met een A-ziekte en die niet mee wil werken aan isolatie, in een daarvoor aangewezen (deel van een) ziekenhuis. In artikel 34 Wpg is bepaald dat isolatie plaatsvindt in een gesloten deel van een ziekenhuis dat is aangewezen door de Minister. Voor covid-19 was nog geen ziekenhuis aangewezen. In overleg met het UMCG en RIVM is gekozen voor de locatie Beatrixoord, omdat deze locatie ook al is aangewezen als locatie bij een verplichte isolatie bij tuberculose patiënten. Mijn besluit tot het aanwijzen van het UMCG had eerder plaats moeten vinden, maar is ten onrechte blijven liggen. Met dit besluit wordt alsnog de formele situatie geregeld dat er een ziekenhuis is aangewezen op het moment dat een voorzitter van de veiligheidsregio een verplichte isolatie beschikking oplegt. Met het UMCG is besproken dat het om maximaal vijf patiënten zal gaan.
Hoe vaak is er door de voorzitters van de veiligheidsregio’s tot nu toe gebruik gemaakt van artikel 31 van de Wet publieke gezondheid (Wpg) om een Covid-19 patiënt te isoleren? Hoe vaak is door de officier van justitie een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de isolatie gedaan? Hoe heeft de rechter daarover beschikt?
Dergelijke cijfers worden niet centraal geregistreerd. Uit navraag via het Veiligheidsberaad is gebleken dat er door twee regio’s in totaal zes keer een beroep is gedaan op art. 31 van de Wet publieke gezondheid. In vijf gevallen is de beschikking tot isolatie de dag volgend op de beschikking, weer opgeheven. Door het Openbaar Ministerie is er, voor zover bekend, éénmaal een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de isolatie ingediend bij de rechtbank. Dit verzoek is afgewezen door de rechter, hetgeen ook door de Officier van Justitie werd verzocht.
In zijn algemeenheid wil ik opmerken dat het niet aan mij is als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om in te gaan op individuele gevallen.
Verwacht u dat er in de (nabije) toekomst vaker van deze bevoegdheid gebruik gemaakt zal worden? Zo ja, waarom en wat is uw inschatting over de frequentie waarop van deze maatregel gebruik zal worden gemaakt?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio om te besluiten of hij gebruik zal maken van deze bevoegdheid. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over de inzet van deze bevoegdheid door de voorzitters van de veiligheidsregio’s. In algemene zin kan ik opmerken dat er voldaan moet worden aan strikte voorwaarden, voordat kan worden overgegaan tot het opleggen van een beschikking tot isolatieverplichting in een ziekenhuis. In artikel 31 Wpg is bepaald dat er sprake moet zijn van ernstig gevaar voor de volksgezondheid door verspreiding van de infectieziekte. Ten tweede kan dit gevaar niet op een andere wijze effectief worden afgewend en tot slot moet de betrokkene niet tot vrijwillige opneming ter isolatie bereid zijn. Voordat een voorzitter een beschikking kan opleggen, zal de GGD positief over de isolatie moeten adviseren. Tevens moet overleg plaatsvinden met het RIVM en het UMCG. De beschikking zal vervolgens ook aan de Officier van Justitie moeten worden voorgelegd en door de rechter moeten worden bekrachtigd.
Hoe verhoudt gedwongen isolatie onder de Wet politiegegevens (Wpg) zich tot de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten?
Ik ga er vanuit dat de verwijzing naar de Wet politiegegevens een verschrijving is en de Wet publieke gezondheid wordt bedoeld. Artikel 31 Wpg geeft de voorzitter van de veiligheidsregio een bevoegdheid om iemand in isolatie op te laten nemen als iemand is geïnfecteerd met een A-infectieziekte. De burgemeester heeft een vergelijkbare bevoegdheid bij een B-ziekte. Het doel is om te voorkomen dat de infectie zich verspreidt.
De Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten is gericht op de toepassing van dwang in de zorg bij specifieke doelgroepen: mensen met een psychogeriatrische aandoening/een verstandelijke beperking en onvrijwillige zorg bij mensen met een psychische stoornis (met gedrag dat ernstig nadeel (gevaar) veroorzaakt voor henzelf of voor anderen). Doel van deze wetten is om hun rechten te beschermen en onnodige dwang te voorkomen.
Het doel van de wetten en daarmee ook de omstandigheden waaronder de bevoegdheid kan worden toegepast zijn verschillend.
Brengt de gedwongen isolatie extra werk met zich mee voor het medisch personeel in het UMCG? Zo ja, zijn zij hierop voorbereid? Is er genoeg capaciteit in het ziekenhuis om deze extra werklast te kunnen dragen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze extra taak niet ten koste gaat van de reguliere zorg die het ziekenhuis levert?
Met het UMCG zijn afspraken gemaakt over het voorbereiden van het zorgpersoneel op behandeling van covid-patiënten in gedwongen isolatie. De benodigde extra capaciteit die nodig is voor de behandeling van deze patiënten brengt geen extra werk met zich mee maar is beperkt aangezien maximaal vijf patiënten gedwongen kunnen worden opgenomen.
Hoe gaat de gedwongen isolatie worden gehandhaafd? Zal deze taak bij de politie komen te liggen? Is er genoeg capaciteit voor het handhaven van gedwongen isolatie?
In algemene zin kan ik opmerken dat de gedwongen opname van deze personen plaatsvindt op de gesloten afdeling van het Beatrixoord. Ingevolge de huidige Wpg kan overtreding van de verplichte isolatie slechts strafrechtelijk worden gehandhaafd, waarover de Officier van Justitie beslist. Het opleggen van deze maatregel is overigens met veel waarborgen omgeven en wordt terughoudend toegepast binnen de bestaande handhavingscapaciteit.
Hoe vaak is door voorzitters van de veiligheidsregio’s gebruik gemaakt van de maatregel van quarantaine als bedoeld in artikel 35 van de Wpg? Hoe vaak is door de officier van justitie een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de quarantaine gedaan? Hoe heeft de rechter daarover beschikt?
Uit navraag via het Veiligheidsberaad is gebleken dat door geen enkele regio gebruik is gemaakt van art. 35 van de Wet publieke gezondheid. Tevens zijn er voor zover bekend door het Openbaar Ministerie geen verzoeken tot machtiging tot voortzetting van de quarantaine gedaan.
In zijn algemeenheid wil ik opmerken dat het niet aan mij is als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om in te gaan op individuele gevallen.
Herinnert u zich uw brief van 20 januari 2021, waarin u twee opties uiteenzette over een aangepaste quarantaineregeling?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot deze uitwerking? Op welke wijze voorziet u bij de uitwerking van optie 1 (algemene quarantaineplicht) in individuele rechtsbescherming? Op welke wijze geeft u bij de uitwerking van optie 2 (quarantaineplicht bij beschikking) invulling aan de rechtsbescherming? Hoe waarborgt u dat een eventueel bezwaar en/of beroep niet eerst wordt behandeld, nadat de quarantainetijd al is verstreken?
In de bedoelde brief aan de Tweede Kamer zijn twee opties genoemd, de algemene quarantaineplicht en de quarantaineplicht bij beschikking. Omdat de algemene quarantaineplicht een redelijk zwaar middel is nu veel personen zich houden aan de maatregelen, is besloten om eerst de individuele quarantaineplicht (optie2, als meest proportioneel, voor positief geteste personen uit te werken. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 3 februari jl. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 23 februari jl. is nu eerst een quarantaineplicht voor reizigers uit hoog risicolanden aangekondigd. Er wordt momenteel een spoedwetvoorstel voorbereid om de quarantaineverplichting voor reizigers uit hoog risicogebieden mogelijk te maken. We verwachten de Tweede Kamer in de volgende brief meer in detail te kunnen informeren over dit traject en kunnen u dan ook informeren hoe invulling zal worden gegeven aan de rechtsbescherming.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Daar heb ik mij voor ingezet, maar dit is helaas niet gelukt.
Sociale ondernemingen die niet alle coronasteun ontvangen |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sociale onderneming De Oude Keuken tussen wal en schip met coronasteun»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat sociale ondernemingen, zoals De Oude Keuken, een enorm belangrijke rol en functie hebben in de samenleving, bijvoorbeeld bij het aan het werk helpen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt?
Sociale of maatschappelijke ondernemingen kunnen een belangrijke rol spelen bij het aanpakken van maatschappelijke vraagstukken op het terrein van bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, maar ook op andere terreinen zoals energie en klimaat, zorg en onderwijs. In beginsel kunnen alle ondernemingen een bijdrage hieraan leveren, maar vanwege hun focus op maatschappelijke impact nemen sociale ondernemingen hierbij een bijzondere positie in2.
Maakt u zich ook grote zorgen, gezien sociale ondernemingen vaak weinig buffers hebben, dat er door deze coronacrisis veel sociale ondernemingen op omvallen staan?
De coronacrisis hakt er bij iedereen in en dat is voelbaar in alle sectoren, bij werkenden, burgers en bij alle ondernemingen waaronder de sociale ondernemingen. Het kabinet spant zich daarom in om zo goed als kan baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het kabinet zet zich hier vanaf de start van de crisis voor in door middel van de omvangrijke steun- en herstelpakketten, waaronder de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), de Tegemoetkoming in de Vaste Lasten (TVL) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Het generieke steun- en herstelpakket ademt mee en leidt daarmee automatisch tot meer steun voor ondernemers die langer dicht moeten.
Bent u van mening dat het hebben van een «verkeerde» SBI-code, hetgeen het geval is bij De Oude Keuken en bij andere sociale ondernemingen met een horecafunctie, er niet toe mag leiden dat zij geen aanspraak kunnen maken op alle noodzakelijke overheidssteun, zoals de Eenmalige opslag Horeca Voorraad en Aanpassingen (HVA)?
Vanaf het vierde kwartaal 2020 kunnen alle sectoren gebruik maken van de TVL (met uitzondering van de financiële instellingen) ongeacht de SBI-code. Dat geldt dus ook voor sociale ondernemingen zoals De Oude Keuken. De TVL-tegemoetkoming wordt berekend met behulp van de SBI-code waarmee per sector het vastelastenpercentage kan worden vastgesteld. Een onderneming kan TVL alleen op basis van de SBI-code van de hoofdactiviteit aanvragen. De TVL-subsidie wordt op basis van het hele omzetverlies berekend, inclusief het omzetverlies van de nevenactiviteit3.
De opslag HVA is gericht op bedrijven met een hoofdactiviteit SBI-code 56 eet- en drinkgelegenheden en geldt dus niet voor andere ondernemingen met ook een horecafunctie.4 Indien een onderneming kan aantonen dat bij de activiteiten waarmee de onderneming op 15 maart 2020 was ingeschreven in het handelsregister een andere SBI-code voor hoofdactiviteit passend zou zijn, dan kan deze onderneming daar binnen de gestelde termijnen beroep op doen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Om voor de HVA in aanmerking te komen moet dit dus om de hoofdactiviteit met SBI-code 56 eet- en drinkgelegenheid gaan.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat sociale ondernemingen met een verkeerde SBI-code toch de hoognodige overheidssteun krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, omdat de problemen bij sociale ondernemingen breder spelen dan alleen een verkeerde SBI-code, in overleg met Social Enterprise Nederland extra steun aan sociale ondernemingen te bieden zodat zij deze coronacrisis doorkomen?
In de brief van 21 januari jl. heeft het kabinet het economische steun- en herstelpakket vanaf Q1 2021 fors uitgebreid.5 Het kabinet heeft blijvend oog voor de impact van de crisis en de beperkende maatregelen. De afgelopen maanden is er vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat veelvuldig contact geweest met het bedrijfsleven en verschillende branche- en belangenorganisaties, waaronder met Social Enterprise Nederland. Deze gesprekken zet het kabinet de komende tijd voort.
Het bericht ‘Vrees voor Chinese spionage via douanescanners in haven Rotterdam’ |
|
Helma Lodders (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrees voor Chinese spionage via douanescanners in haven Rotterdam»?1
Ja.
Klopt het dat bij de Nederlandse douane in de Rotterdamse haven, op vliegvelden en bij distributiecentra scanners worden gebruikt van het Chinese bedrijf Nuctech voor het controleren van goederen? Zo ja, voor welke taken worden deze scanners precies ingezet? Worden alle scanners als «standalone» gebruikt? Zo nee, hoeveel niet?
De Nederlandse Douane (hierna: de Douane) zet in de Rotterdamse haven, op de vliegvelden en bij distributiecentra scanners in, waaronder scanners van Nuctech. De scanners worden ingezet voor controle van goederen die de EU binnenkomen en uitgaan in o.a. containers, reizigersbagage, post- en koerierspakketten. Met de X-Ray scans wordt een scanbeeld gemaakt van de inhoud van containers. In de Rotterdamse haven zijn zeven grote ladingscanners geïnstalleerd, waaronder vier van Nuctech. Deze scanners zijn door middel van een gesloten glasvezel netwerk verbonden met het douanekantoor Maasvlakte. Alle overige scanners in gebruik bij de Douane worden «standalone» gebruikt.
Op welke Nederlandse vliegvelden en bij welke Nederlandse distributiecentra wordt gebruik gemaakt van Nuctech scanners? Zijn er nog andere Nederlandse instellingen/sectoren waar gebruik wordt gemaakt van Nuctech scanners? Zo ja, welke?
Nuctech maakt scanners voor uiteenlopende doeleinden. De overheid houdt geen totaaloverzicht bij van scanapparatuur die wordt gebruikt door de instellingen en sectoren.
Specifiek voor de Douane geldt dat de Douane Nuctech scanners inzet op de luchthavens Schiphol en Maastricht Aachen Airport voor vracht en reizigersbagage. Op Rotterdam The Hague Airport zet de Douane de scanners in voor reizigersbagage. Tevens zet de Douane scanners van Nuctech in bij distributiecentra, zoals de postsorteercentra.
Is er een risico- en veiligheidsanalyse vooraf gegaan aan het besluit om de scanners van Nuctech aan te schaffen in onze mainports? Zo ja, is hierbij advies ingewonnen van (digitale) veiligheidsexperts over bijvoorbeeld het inbouwen van achterdeurtjes en het hanteren van een mogelijkekill switch? Zo nee, waarom niet?
De Douane besteedt structureel – onafhankelijk welke leverancier scan apparatuur levert – aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens. Scan-apparatuur wordt door de Douane aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van de Aanbestedingswet. In een aanbesteding wordt getoetst of op een inschrijver de wettelijke uitsluitingsgronden uit de Aanbestedingswet van toepassing zijn.
Daarnaast maakt de Douane bij nieuwe aanbestedingen gebruik van het instrumentarium om risico’s voor de nationale veiligheid bij inkoop en aanbesteding te adresseren. Dit instrumentarium is eind 2018 ontwikkeld ter ondersteuning van het ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s verscherpt inkoop- en aanbestedingsbeleid voor de rijksoverheid. Bij de aanbesteding van de Nuctech scanners is het instrumentarium niet toegepast, omdat de quickscan op dat moment nog niet geïmplementeerd was. Bij toekomstige scan- en detectie aanbestedingen wordt het instrumentarium wel toegepast. Een nadere toelichting op dit beleid en instrumentarium wordt gegeven bij de beantwoording van vraag 5.
Tevens laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. De opdracht voor dit onderzoek is in september geïnitieerd nadat de Douane signalen ontving over de Nuctech scanners en het onderzoek zal in maart starten. Het doel van het onderzoek is om inzicht te verschaffen in het niveau van de informatiebeveiliging van de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting. Ook wil de Douane geïnformeerd worden over mogelijke risico’s en advies over eventuele mitigerende maatregelen. Verwacht wordt dat de resultaten van het onderzoek in de zomer beschikbaar zijn. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen.
Hoe beoordeelt u het grootschalige Nederlandse gebruik van Nuctech scanners in onze mainports met het oog op de constatering van onze inlichtingendiensten dat China een «offensief cyberprogramma heeft tegen Nederlandse belangen" en dat het daarom «onwenselijk is voor de uitwisseling van gevoelige informatie/of vitale processen afhankelijk te zijn van IT-producten of diensten uit een land als China»?2
Zoals in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3 beschreven, is een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren. Wel bestaat het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen.
Risico’s voor de nationale veiligheid kunnen met name ontstaan wanneer deze technologie de Nederlandse vitale infrastructuur raakt, of wanneer deze technologie raakt aan gevoelige kennis en informatie. Een aanvullend risico kan ontstaan als er betrokkenheid is van leveranciers uit bepaalde landen die via nationale wet- en regelgeving gedwongen kunnen worden tot medewerking aan inlichtingenactiviteiten. De risico’s voor de nationale veiligheid worden verder vergroot als het landen betreft die een offensief cyberprogramma voeren tegen de Nederlandse belangen en wanneer (technische) mogelijkheden om risico’s te adresseren niet voorhanden zijn.
Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen, waarover uw Kamer op 3 februari j.l. de laatste stand van zaken heeft ontvangen4. Bij elke casus moet worden bezien hoe risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.
Met betrekking tot het door uw Kamer genoemde vraagstuk is specifiek het overheidsbeleid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten relevant. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Dit ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s verscherpt inkoop en aanbestedingsbeleid is eind 2018 geïmplementeerd voor de rijksoverheid.
Ter ondersteuning van dit beleid is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen. De Douane past dit instrumentarium toe bij nieuwe aanbestedingen.
Hoe beoordeelt u het besluit van Litouwen, Canada en de Verenigde Staten om de Nuctech scanners te weren vanwege het risico op spionage en misbruik van data door de Chinese overheid? Hoe beoordeelt u de constatering van de Amerikaanse Senaat dat Nuctech indirect is verbonden met het Chinese leger? Hoe beschouwt u bovenstaande in het licht van het Nederlandse gebruik van de Nuctech scanners en bijbehorende veiligheidsrisico’s voor Nederland en in hoeverre bent u van mening dat aanschaf van Nuctech scanners nadere overweging verdient?
Het kabinet heeft aandacht voor ontwikkelingen in technologieën en kwetsbaarheden daarin. Ook de internationale (beleids)ontwikkelingen worden door het kabinet gevolgd.
Nederland maakt altijd een eigenstandige afweging. De Nederlandse overheid beziet de risico’s die verbonden zijn aan producten en bedrijven op een zorgvuldige «case by case» basis.
Bij de beoordeling van risico’s ten aanzien van spionage, beïnvloeding of sabotage door statelijke actoren of andere partijen bij (digitale) producten hanteert het kabinet de overwegingen die zowel bij c20005 als bij de veiligheid van de telecomnetwerken6 zijn gebruikt:
Deze overwegingen worden meegenomen is het in ons antwoord op vraag 4 genoemde aanvullende onderzoek, dat in samenspraak met andere relevante overheidspartijen wordt uitgevoerd.
In algemene zin kan worden gesteld dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel via staatsbedrijven als private bedrijven, en dat er sprake is van nauwe verwevenheid tussen civiele en militaire sectoren in China. Dit wordt ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans»7. Over het kennisniveau van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
Deelt u de mening dat het uit veiligheidsoogpunt zeer onwenselijk is dat een Chinees staatsgecontroleerd bedrijf nauw is betrokken bij strategische plekken in onze grensbewaking? Zo ja, bent u bereid om preventieve maatregelen te nemen die risico’s op Chinese spionage beperken? Bent u bereid hiervoor onderzoek te laten doen naar het Nederlands gebruik van Nuctech scanners? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 5 omschreven, bestaat het risico dat met technologische toeleveringen digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen.
Risico’s voor de nationale veiligheid kunnen met name ontstaan wanneer deze technologie de Nederlandse vitale infrastructuur raakt, of wanneer deze technologie raakt aan gevoelige kennis en informatie. Een aanvullend risico kan ontstaan als er betrokkenheid is van leveranciers uit bepaalde landen die via nationale wet- en regelgeving gedwongen kunnen worden tot medewerking aan inlichtingenactiviteiten. De risico’s voor de nationale veiligheid worden verder vergroot als het landen betreft die een offensief cyberprogramma voeren tegen de Nederlandse belangen en wanneer (technische) mogelijkheden om risico’s te adresseren niet voorhanden zijn.
Bij elke casus moet worden bezien hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.
Zoals ook vermeld bij de beantwoording van vraag 4, laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. De opdracht voor dit onderzoek is in september geïnitieerd nadat de Douane signalen ontving over de Nuctech scanners. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen.
De schuldbekentenis van de Rabobank |
|
Laura Bromet (GL), Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van de uitzending van Zembla van 28 januari 2021?
Ja.
Wat is, in aanvulling op uw eerdere uiteenzetting over de feitelijke werking van de aanpak van leningen in de agrarische sector1, uw reactie op de schuldbekentenis van de Rabobank in de in vraag 1 genoemde uitzending?
Ik heb kennisgenomen van de reactie van de directeur duurzaamheid van de Rabobank in de uitzending, waarin wordt aangegeven dat de bank medeverantwoordelijkheid voelt voor hoe het systeem nu is en voor de problemen die daaruit voortkomen. Ik roep de Rabobank, en ook de andere financiële instellingen die actief zijn in de agrosector, op om hun rol in de financiering van de omschakeling naar een duurzamere landbouw nadrukkelijk op zich te nemen, en die verder uit te bouwen.
In hoeverre vindt u dat financiële instellingen die veel landbouwfinancieringen hebben daadwerkelijk medeverantwoordelijk zijn voor de huidige problemen met betrekking tot verduurzaming in de landbouw?
Financiële instellingen hebben, net als alle andere partijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex, een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en realiseren van een structurele omslag naar een meer volhoudbaar landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich daaraan onttrekken.
Deelt u de mening dat financiële instellingen die niet-duurzame schaalvergroting in de landbouw hebben gefinancierd, hun klanten onvoldoende hebben geïnformeerd over de bijbehorende transitierisico’s? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven deel ik uw mening dat alle partijen in het Nederlandse agrocomplex, inclusief de financiële instellingen, een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. In algemeenheid is het kabinet van mening dat financiële instellingen rekening dienen te houden met voorzienbare risico’s bij het verstrekken van financiering ook aan landbouwondernemingen. Tot deze risico’s behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieugerelateerde risico’s en transitierisico’s. Die kunnen immers gevolgen hebben voor klant en instelling zelf. Omdat het inzicht in en het meewegen van deze risico’s relatief nieuw is, zijn de gevolgen door onzekerheid omgeven. Dit komt onder andere door de nog beperkte beschikbaarheid van data. Door deze onzekerheid kan het zijn dat de risico-inschatting gedurende de tijd verandert.
In het rapport «Biodiversiteit en de financiële sector: een kruisbestuiving?» beveelt De Nederlandsche Bank (DNB) financiële instellingen dan ook aan om fysieke, transitie- en reputatierisico’s als gevolg van biodiversiteitsverlies beter in kaart te brengen en te analyseren hoe deze leiden tot financiële risico’s en hoe deze risico’s bijdragen aan het totale risicoprofiel.
Het kabinet vind het daarom een goede ontwikkeling dat in prudentiële en transparantieraamwerken van financiële instellingen steeds meer aandacht komt voor bredere duurzaamheidsrisico’s. De Minister van Financiën blijft zich er samen met DNB voor inzetten dat duurzaamheidsrisico’s verder in het Europees toezicht op financiële instellingen worden geïntegreerd.
Los van deze risico’s dient de financiële sector ook hun rol te nemen in de transitie naar een duurzame economie. Dat kan onder meer door samen met klanten te bezien hoe zij hun bedrijfsmodel toekomstbestendig kunnen vormgeven. Dat draagt er tevens aan bij dat klanten en financiële instellingen weerbaarder zijn tegen veranderingen in onze economie.
Bent u in algemene zin van mening dat financiële instellingen die hun klanten onvoldoende informeren over fysieke en transitierisico’s tekortschieten in hun zorgplicht? Wat zijn daar de implicaties van?
Het is vaste rechtspraak dat banken een zorgplicht hebben die volgt uit de bijzondere functie die financiële instellingen in het maatschappelijk verkeer vervullen. Een bank dient, afhankelijk van de omstandigheden van een concreet geval, te beoordelen hoe invulling moet worden gegeven aan de zorgplicht. Of aan de zorgplicht in een individueel geval is voldaan is ter beoordeling aan de burgerlijke rechter. In algemene zin geldt dat financiële ondernemingen rekening moeten houden met voorzienbare risico’s bij hun dienstverlening. Dit kunnen ook transitierisico’s betreffen.
Vindt u dat financiële instellingen die proactief niet-duurzame systemen financieren verzaken hun verantwoordelijkheid voor de samenleving te nemen, zoals wel geboden wordt via de bankierseed? Wat zijn hiervan de implicaties?
In het algemeen vind ik dat alle bedrijven in de landbouwketen een verantwoordelijkheid hebben in de duurzame transitie en hierin niet mogen verzaken. Ook de financiële sector dient hierin een belangrijke rol te spelen, zoals in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» en in de verkenning naar de markt voor duurzame financiering van de Minister van Financiën is beschreven (Kamerstuk 35 446, nr. 3).
Ik zie op dat vlak verschillende ontwikkelingen. Zo stel ik vast dat veel Nederlandse financiële instellingen zich achter het Klimaatakkoord hebben geschaard. Zij hebben zich gecommitteerd aan het financieren van projecten, het meten van hun klimaatimpact en het opstellen van actieplannen om deze klimaatimpact in lijn met de doelen van het akkoord van Parijs te brengen. Ook op het vlak van biodiversiteit zijn er ontwikkelingen. Zo heeft een groep van financiële instellingen, waaronder veertien uit Nederland, in december de Finance for Biodiversity Pledge ondertekend. Ook zijn er ontwikkelingen in de sector op het gebied van biodiversity accounting, waarbij voor alle leningen en investeringen de impact op en afhankelijkheid van biodiversiteit in kaart wordt gebracht.
Vindt u dat financiers medeverantwoordelijk zijn voor de geleden schade op het moment dat agrarische ondernemers een boete krijgen voor een teveel aan uitgestoten stikstof? Kunt u dit toelichten?
Overtredingen van de normen van de Wet natuurbescherming, die betrekking hebben op stikstofuitstoot, kunnen enkel worden gesanctioneerd met een strafrechtelijke boete. Bij overtreding van de gebruiksnorm stikstof in de meststoffenwet, door het gebruik van teveel mest op het land, kan tevens een bestuurlijke boete opgelegd worden. Als een stikstofnorm op een zodanige manier overtreden wordt dat beboeting dient te volgen is het aan het betrokken gezag om de verantwoordelijke te beboeten. Dit is een belangrijk sluitstuk van de handhaving. Maar wat ik veel wezenlijker vind is de gezamenlijke rol van financier en agrariër om te komen tot een verantwoorde bedrijfsfinanciering zodat ondernemers de omschakeling naar een duurzamer bedrijfsmodel kunnen maken.
Bent u bereid om, in aanvulling op initiatieven om de financiële sector daadwerkelijk te verduurzamen, andere financiële instellingen op te roepen om ook hun verantwoordelijkheid te erkennen voor het mede mogelijk maken van niet duurzame systemen, in de voedselketen of in bijvoorbeeld de fossiele energiesector? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Financiën en de Minister van LNV zijn continu in overleg met de financiële sector over verduurzaming en duurzame financiering. Ten aanzien van de mondiale en nationale klimaatambities, is de financiële sector binnen het Klimaatakkoord een ambitieus commitment aangegaan. De Minister van Financiën heeft uw Kamer recent per brief2 over de voortgang geïnformeerd. Zoals in deze brief is aangegeven is als onderdeel van dit commitment een Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) opgericht. In de CFSK nemen deelnemers van financiële instellingen en ambtenaren van de ministeries van Financiën en EZK deel. Binnen de CFSK wordt continu gesproken over hoe de sector invulling kan geven aan haar ambities, en waar mogelijk meer gedaan kan worden. Zoals eerder gezegd, roep ik de financiële instellingen op hun rol in de financiering van de omschakeling naar een duurzamere landbouw nadrukkelijk op zich te nemen.
Heeft u in het afgelopen jaar op enig moment met de president van DNB gesproken over transitierisico’s in de Nederlandse landbouw in brede zin, onder andere in het licht van het deze zomer verschenen onderzoek van DNB en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?2 Kunt u dit toelichten?
De ministeries van Financiën, EZK en LNV zijn in continu overleg met DNB over hoe transitierisico’s in de financiële sector kunnen worden aangepakt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het Platform voor Duurzame Financiering onder DNB, waarin samen met financiële instellingen verschillende duurzaamheidsinitiatieven worden opgezet en ondersteund. Het Ministerie van LNV neemt bijvoorbeeld actief deel aan de werkgroep biodiversiteit. Daarnaast vinden met grote regelmaat ambtelijke overleggen plaats over de verduurzaming van de financiële sector. Daar wordt bijvoorbeeld bezien hoe duurzaamheidsrisico’s beter kunnen worden meegenomen in het kapitaaleisenraamwerk, bijvoorbeeld in de vorm van de inrichting van risicomodellen.
Wat is uw reactie op de zorgen van boeren die willen verduurzamen en over willen stappen naar kringlooplandbouw maar hierin niet gedegen worden gefaciliteerd door hun financier?
Zoals de uitzending van Zembla ook schetst, is het voor de ondernemer nog niet altijd gemakkelijk om deze omschakeling financieel rond te krijgen, ook niet bij de bank. In mijn recente brieven over de ondernemerschapsagenda3 en agrofinanciering4 schreef ik dat we hier nog voor een uitdaging staan
Ondernemers die willen verduurzamen en een gezond bedrijfsplan met continuïteitsperspectief hebben moeten in staat worden gesteld de benodigde investeringen te kunnen financieren. Ik vind het zorgelijk wanneer er bedrijven zijn die hun financiering ondanks veel inspanning niet via hun bank geregeld krijgen, maar via andere financiering wel rendabel geëxploiteerd blijken te kunnen worden. Ik roep financiële instellingen op hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek te voorkomen.
Ik heb de Sociaal-Economische Raad (SER) daarnaast gevraagd een verkenning uit te voeren naar aanleiding van de aangenomen motie Bisschop (Kamerstuk 35 600, nr. 43). De motie vraagt om afspraken te maken met het oog op een langjarig economisch en ecologisch duurzaam toekomstperspectief voor de landbouwsector. De mogelijkheid voor boeren om te investeren in een toekomstgericht bedrijfsmodel is een van de onderwerpen uit deze motie. Ik heb de SER dan ook verzocht de financiële instellingen in deze verkenning te betrekken.
Heeft u zicht op de oorzaken van het probleem dat agrarische ondernemers met duurzame en dierenwelzijnsambities hier door hun financier te weinig in gefaciliteerd worden? Kunt u dit toelichten?
In het rapport van FI-compass5 over de financiering van de landbouwsector, waarvan ik 22 december een appreciatie naar uw Kamer heb gestuurd, wordt aangegeven dat vernieuwing/verduurzaming één van de specifieke situaties is waar de financieringsvraag/-behoefte in Nederland moeilijker ingevuld kan worden. De bredere oorzaak die hieraan ten grondslag ligt is dat een grote omschakeling met veel onzekerheden en risico’s omgeven is. Naast de onzekerheid of de meestal hogere kostprijs zich uitbetaalt in een hogere opbrengstprijs, moet de agrarische ondernemer ook rekening houden met aanloopverliezen die hij door de lage rendementen veelal niet zonder liquiditeitsproblemen op kan vangen. Financiering van vernieuwende omschakelingen is daarmee een te nemen horde. Het aangekondigde Investeringsfonds binnen het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw6 is specifiek gericht op het risicokapitaal dat deze ondernemers nodig hebben en waarin de markt nog onvoldoende kan voorzien.
Bent u van mening dat de huidige overheidsinstrumenten agrarische ondernemers die willen verduurzamen, zoals geïnterviewd in Zembla, maximaal ondersteunen om deze stap te maken? Welke ruimte ziet u op dit punt?
In 2020 heb ik Wageningen Economic Research (WEcR) opdracht gegeven om onderzoek te doen naar het financieringslandschap van de land- en tuinbouw7, hierover heb ik uw Kamer in de brief van 22 december jl. geïnformeerd.
Zoals het rapport van WEcR ook schetst, bestaan er op dit moment zowel op nationaal als provinciaal niveau diverse overheidsinstrumenten om ondernemers te ondersteunen die willen verduurzamen. Tegelijkertijd ligt hier nog een opgave. De transitie naar duurzame landbouw vergt vaak aanpassingen, waarvoor soms hoge investeringen nodig zijn (met extra afschrijvingen van eerdere investeringen). Tevens kan ook een tijdelijke «dip in de kasstroom» van het bedrijf ontstaan ondanks een sterke eigen vermogenspositie.
Om te voorkomen dat dit een belemmering wordt voor agrarische ondernemers, geeft het rapport aan dat een financiële publieke ondersteuning door de overheid overwogen kan worden. Zeker ook omdat banken de financiering van omschakeling in de land- en tuinbouw vaak nog als onzeker/risicovol zien.
Met de verschillende onderdelen uit het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw wil ik deze belemmeringen wegnemen. Zo zullen de achtergestelde leningen van het Investeringsfonds banken meer zekerheid bieden waardoor het voor hen aantrekkelijker wordt om toch investeringen in verduurzaming die ze aanvankelijk in een (te) hoog risicoprofiel classificeren, te (mede) financieren. Met de Werkkapitaalregeling wordt het mogelijk tijdelijke financiële dips tijdens de omschakelperiode te overbruggen. Uiteraard blijf ik ook bezien wat er in de toekomst nodig zal zijn.
Bent u bereid additionele overheidsinstrumenten in te zetten om de knelpunten voor de financiering van de verduurzaming van de landbouw weg te nemen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 11 en 12 aangegeven ontwikkel ik onder het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw een samenhangend pakket van instrumenten om agrarische ondernemers die om willen schakelen naar een duurzamer bedrijfsmodel, financieel te ondersteunen. Het Investeringsfonds binnen het Omschakelprogramma is specifiek gericht op het risicokapitaal dat deze ondernemers nodig hebben voor de omschakeling en waarin de markt niet wil of kan voorzien.
Het Nationaal Groenfonds zal starten met een eerste pilot van het Investeringsfonds van € 10 mln. Met deze eerste landsbrede pilot wil ik ervaring opdoen met toetsingscriteria en het sturen op doelen. Ook wil ik toetsen of het fonds aan de verwachtingen voldoet en de gewenste omschakeling op gang brengt, alvorens een definitief investeringsfonds in te richten. De pilot van het Investeringsfonds wordt naar verwachting later dit voorjaar opengesteld.
Tegelijkertijd zullen we hier niet alleen als overheid maar ook als keten, financiers, ondernemers en consumenten gezamenlijk stappen in moeten zetten om de verduurzaming van de landbouw verder voort te stuwen.
Kunt u voorgaande vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn konden worden beantwoord.
De antwoorden op de vragen over het bericht 'Schonere diesel tanken kan sinds kort ook in Roden' |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de antwoorden op de Kamervragen over het bericht «Schonere diesel tanken kan sinds kort ook in Roden»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat de vragenstellers teleurgesteld zijn in de antwoorden die louter een feitelijke weergave zijn en geen antwoord geven op de vragen over alternatieve duurzame brandstoffen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het vervelend om te horen dat de vraagstellers teleurgesteld zijn. De antwoorden waaraan u refereert schetsen de werking waarmee Nederland alle hernieuwbare energie, dus ook alternatieve hernieuwbare brandstoffen zoals HVO, op dit moment ondersteunt.
Zou u vanwege de constatering die deze leden uit de antwoorden maken, dat u geen voorbeelden kent van bedrijven die omgeschakeld zijn op HVO100, kunnen verklaren waarom u daar niet van op de hoogte bent?
HVO100 is recent op bredere schaal in de markt geïntroduceerd. Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen rond en de inzet van HVO in wegtransport maar niet bekend met individuele bedrijven die zijn omgeschakeld naar HVO100. Ik ondersteun de transitie naar verdere CO2 reductie binnen de inzet van hernieuwbare brandstoffen samen met de sector. Met de implementatie van de Richtlijn hernieuwbare energie (RED II) is mijn ministerie met de markt voor hernieuwbare energie in gesprek, van aanbieders van HVO(100), ethanol tot hernieuwbare waterstof.
Wanneer gaat u kennisnemen van deze voorbeelden en in gesprek met deze ondernemers die door het huidige beleid en de fiscale behandeling onnodige hoge kosten moeten maken om te verduurzamen, zeker in een tijd waarin bijvoorbeeld ondernemers het in de recreatiesector toch al zwaar hebben door corona? Wanneer wordt de kamer geïnformeerd over de uitkomsten van deze gesprekken?
Ik spreek regelmatig partijen uit de markt en sta altijd open om het gesprek aan te gaan met partijen die overstappen op hernieuwbare brandstoffen. Vanuit I&W is de Brandstoffentafel opgericht om de ontwikkeling van duurzame brandstoffen te bevorderen, en aan te sluiten bij ontwikkelingen in het buitenland en de kansen op groene groei te pakken. De tafel is een publiek-privaat initiatief met deelname van bedrijven, kennisinstellingen, NGOs en de overheid. Daarnaast organiseren mijn ministerie en de NEa verschillende sessies voor de sector in het kader van de RED II implementatie; door deze implementatie worden de door de VVD-fractie genoemde brandstoffen gestimuleerd. Ook via de nieuwsbrief van de NEa wordt de markt regelmatig op de hoogte gehouden.
De Nederlandse systematiek om de RED II te realiseren, de jaarverplichting, stuurt binnen de beleidskaders op een kostenefficiënte invulling van de verplichting tot een toenemend aandeel hernieuwbare energie in vervoer. Dit mechanisme borgt dat ondernemers niet voor onnodig hoge kosten komen te staan. De mate waarin dit beleid stimulerend gaat werken voor HVO100 en bioLNG is met name afhankelijk van de nadere invulling in het Besluit energie vervoer voor de kalenderjaren 2022 tot en met 2030. Het Besluit zal ik nog voor
de zomer aan de Kamer sturen.
Zou u kunnen uitleggen waarom u alleen vasthoudt aan stimulering van nul emissie auto’s en het gebruik van brandstoffen met een forse emissiereductie, zoals HVO100 en bioLNG, financieel zeer onaantrekkelijk maakt voor ondernemers die geen financiële ruimte hebben om over te gaan tot elektrische auto’s maar wel een bijdrage wil leveren aan verduurzaming? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de Kamervragen over het bericht «Schonere diesel tanken kan sinds kort ook in Roden2, zet ik met de implementatie van de RED II, conform het Klimaatakkoord, in op een toenemend aandeel hernieuwbare energie. Afgezien van een aantal begrenzingen op bepaalde grondstoffen zijn de brandstofleveranciers vrij in de keuze met welke energievorm zij aan deze verplichting voldoen, mits deze aan de duurzaamheidseisen uit de richtlijn voldoen.
Ik zet voor personenvervoer in op zero emissie. Voor zwaar wegtransport zet ik voor de transitieperiode in op een toename van het aandeel hernieuwbare brandstoffen via de RED II implementatie. Ook voor zwaar wegtransport is het uiteindelijke doel zero emissie maar in de transitiefase zullen juist brandstoffen als HVO en bioLNG onder deze verplichting opgeschaald en ingezet worden. HVO en bioLNG worden namelijk als dieselvervangers ingezet voor zware vervoerssectoren waar nog geen alternatieven voorhanden zijn. Deze brandstoffen concurreren daarom momenteel niet met de inzet op elektrische auto’s. De brandstoffen passen in het brede plaatje om vervoer te verduurzamen. Ondernemers die omschakelen naar hernieuwbare brandstoffen dragen hierdoor bij aan onze doestelling.
Kunt u bevestigen dat het doel van uw beleid is om de automobilist te dwingen om zo snel mogelijk over te stappen op zero-emissie auto’s, die op korte termijn voor veel sectoren niet toepasbaar zijn of onevenredige kosten met zich meebrengen, terwijl de transitie naar HVO100 en BioLNG juist via deze sectoren voor snellere verduurzaming zorgt? Zo nee, waarom niet?
De Visie Duurzame Energiedragers in mobiliteit en het Duurzaamheidskader hebben sectoren geïdentificeerd met langere transitiepaden naar zero emissie zoals zwaar wegtransport, luchtvaart en zeevaart waarbij transitiebrandstoffen zoals HVO(100) en bioLNG moeten bijdragen. Voor personenvervoer zijn momenteel al alternatieven in de markt en zet ik in op zero emissie. De inzet op zero emissie voor personenvervoer geeft meer ruimte voor de toepassing van HVO en bioLNG in de zwaar wegtransport, luchtvaart en zeevaart.
Deelt u de mening dat u met uw huidige beleid kansen laat liggen en daarmee de verduurzaming op achterstand zet? Kunt u een uitgebreide reflectie geven waarom u niet overgaat tot het stimuleren van alternatieven die naast de zero-emissieauto’s een stevige bijdrage kunnen leveren aan de reductiedelingen?
Voor het personenvervoer zijn er al alternatieven op de markt. Voor de sectoren waar nog geen alternatieven beschikbaar zijn, zoals zwaar wegtransport zet ik in op een toenemend aandeel hernieuwbare brandstoffen. Door de ophoging van de jaarverplichting moeten brandstofleveranciers meer hernieuwbare brandstoffen gaan inzetten in vervoer. Ik reken daarbij op de inzet van transitiebrandstoffen zoals HVO(100) en bioLNG. Doordat het personenvervoer elektrificeert zullen de hernieuwbare brandstoffen met name in zwaar wegtransport ingezet moeten worden richting 2030. De kaders voor deze hernieuwbare brandstoffen zijn uiteengezet in het Klimaatakkoord.
HVO100 en bioLNG zijn brandstoffen die nog in ontwikkeling zijn. De productiecapaciteit moet nog opgeschaald worden. De verwachting is dat de verdere opschaling zich de komende jaren zal voltrekken door de verhoogde nationale jaarverplichting, gebaseerd op de toenemende Europese inzet vanuit de Richtlijn hernieuwbare energie. Ook stimuleer ik met 200 mln euro de inzet van onder meer bioLNG met de openstelling van de SDE++ voor geavanceerde hernieuwbare brandstoffen.
Zo meldde de gemeente Harlingen onlangs dat er in de haven een bioLNG installatie komt, waarbij rederij Doeksen heeft aangegeven bioLNG in de toekomst te willen inzetten in hun nieuwste passagiersschepen. HVO is ook inzetbaar in de scheepvaart en de conversietechnologie is vergelijkbaar met hetgeen benodigd is voor de inzet van biokerosine in de luchtvaart; dit is in lijn met de voorwaarden uit het duurzaamheidskader. Ik ben me er dus zeer van bewust dat deze brandstoffen een stevige bijdrage leveren aan de reductiedoelstellingen.
Wat gaat u doen om de vraag naar HVO100 en bioLNG te vergroten nu u op de hoogte bent van de voordelen van deze brandstoffen voor de verduurzaming? Welke mogelijkheden ziet u om de stijgende vraag te versnellen?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 7 zal de vraag naar deze brandstoffen stijgen met de ophoging van de jaarverplichting. De RED II implementatie is een belangrijke stap, maar in verschillende trajecten kijk ik waar ik binnen de kaders van het Klimaatakkoord en de RED II implementatie het proces kan versnellen. Hiervoor zullen gesprekken met de ondernemers en de verschillende platforms en brancheorganisaties gevoerd gaan worden.
Momenteel worden er op een aantal vlakken gekeken hoe bepaalde hernieuwbare brandstoffen verder ondersteund kunnen worden. Ten eerste is bioLNG opgenomen als route in de SDE++ voor geavanceerde hernieuwbare brandstoffen. Naast de jaarverplichting zal er dus extra stimulans komen vanuit de SDE++ om bioLNG te ontwikkelen. Ten tweede wordt er ook in het traject vrachtwagenheffing gekeken hoe brandstoffen zoals HVO100 en LNG binnen de jaarverplichting versneld gestimuleerd kunnen worden voor zwaar wegvervoer. Voor de voortgang verwijs ik naar de laatste kamerbrief van de vrachtwagenheffing3.
Ziet u naast de stijgende vraag nog andere mogelijkheden om de prijs van HVO100 aantrekkelijker te maken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
In welke mate zal voor HVO100 een verzoek om teruggaaf van accijns slagen? Hoe vaak is een dergelijk verzoek voor HVO100 gehonoreerd in de afgelopen jaren? Hoe gaat u de mogelijkheid van teruggaaf van accijns effectief communiceren naar relevante partijen? Hoe zit dit voor bioLNG?
De slagingskans is afhankelijk van het feit of voldaan is aan de voorwaarden.
De teruggaafregeling beoogt compensatie te bieden voor de lagere energie-inhoud van biobrandstoffen en hernieuwbare brandstoffen in vergelijking met de traditionele fossiele brandstoffen. Voor biobrandstoffen of hernieuwbare brandstoffen geldt dat op verzoek een teruggaaf kan worden verleend, mits aan de voorwaarden in de Wet op de accijns is voldaan. Enkele van die voorwaarden zijn dat teruggaaf slechts wordt verleend indien de biobrandstof of hernieuwbare brandstof een lagere energie-inhoud heeft dan de gelijkwaardige fossiele brandstof en indien 10 procent of meer van de in de motorbrandstof aanwezige energie afkomstig is van de biobrandstof of hernieuwbare brandstof.
De teruggaaf van accijns bedraagt een percentage van het accijnstarief van de gelijkwaardige motorbrandstof. Dit percentage is gelijk aan het verschil in energie-inhoud van de biobrandstof of hernieuwbare brandstof en die van de gelijkwaardige motorbrandstof, uitgedrukt als percentage van de energie-inhoud van de gelijkwaardige motorbrandstof. Voor de vaststelling van de energie-inhoud per volume van de biobrandstof of hernieuwbare brandstof en die van de gelijkwaardige motorbrandstof wordt voor zover mogelijk uitgegaan van hetgeen hiertoe is opgenomen in bijlage III van de Richtlijn hernieuwbare energie. In die bijlage is de energie-inhoud van de meeste op dit moment bekende biobrandstoffen opgenomen alsmede die van benzine en diesel.
Of HVO100 of bioLNG voldoen aan de voorwaarden, dient uit een eventuele teruggaafaanvraag te blijken. Indien de energie-inhoud vergelijkbaar is met de fossiele variant, komen zij niet in aanmerking voor een teruggaaf van accijns. Indien de energie-inhoud lager is dan die van de fossiele variant en aan de andere voorwaarden is voldaan, kan mogelijk sprake zijn van een gedeeltelijke teruggaaf van accijns.
Sinds de invoering van deze teruggaafregeling wordt op de website van de rijksoverheid en van de Douane reeds aangegeven dat, onder voorwaarden, een teruggaaf van accijns mogelijk is voor biobrandstoffen en hernieuwbare brandstoffen.
Welke mogelijkheden ziet u naast de stijgende jaarverplichting om het gebruik van HVO100 en bioLNG aantrekkelijk te maken?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u een overzicht geven van mogelijke maatregelen die het gebruik van HVO100 en bioLNG kunnen stimuleren, zoals bepaalde vormen van subsidie en/of fiscale prikkels (graag inclusief financiële consequenties)?
Zie het antwoord op vraag 8.
Zijn er naast de afspraak uit het Klimaatakkoord om bij de stijgende verplichting niet meer voedsel- en voedergewassen (zoals plantaardige oliën) in te zetten dan het niveau van 2020, nog andere belemmeringen voor de omzetting van de in oorsprong restproducten zoals plantaardige oliën en restafval? Zo ja, welke?
De RED II introduceert een limiet op Annex IXb-grondstoffen (zoals gebruikt frituurvet). Deze limiet stelt vast dat deze grondstoffen maximaal op 1,7% (3,4% inclusief dubbeltelling) mogen bijdragen aan de transportverplichting uit de Richtlijn. In het Besluit energie vervoer wordt deze limiet bezien voor de Nederlandse context.
Hoe gaat u mogelijke logistieke problemen bij de grootschalige distributie van HVO100 en bioLNG voorkomen? In welke mate voert u gesprekken met de relevante producenten en pomphouders? Zijn er belemmeringen om grootschalige productie en distributie van HVO100 en bioLNG te versnellen? Zo ja, welke?
De huidige HVO-productie is nog in de opschalingsfase. Een aantal producenten heeft aangegeven HVO productie te willen initiëren binnen Nederland. Uiteraard stimuleren we deze ontwikkelingen om de verdere opschaling van HVO te versnellen. HVO kan ingezet worden in de bestaande infrastructuur (pomp, brandstoffen en motoren), waar voor LNG geldt dat er infrastructuur opgezet moet worden. Wat betreft bioLNG heeft Nederland de afgelopen jaren de LNG markt ondersteund om LNG infrastructuur op te zetten (trucks en vulpunten), waaronder de laatste 2 jaar een subsidieregeling via IenW. Verder ben ik voornemens om de inzet van biogas binnen de jaarverplichting via het gasnet te laten lopen. Momenteel is dit niet mogelijk voor bioLNG. De aanpassing zal onderdeel zijn van de Regeling energie vervoer. Dit zal de opschaling van bioLNG in Nederland verder ondersteunen.
Wat zijn de verschillen tussen HVO100 en bioLNG? Kunnen beide op afzienbare termijn brandstoffen grootschalig geproduceerd en gedistribueerd worden?
HVO100 staat voor 100% Hydrotreated Vegetable Oils. HVO is een hoogwaardige hernieuwbare dieselvervanger. In principe kunnen de meeste dieselvoertuigen op HVO rijden, omdat deze voldoet aan de dieselnorm. BioLNG staat voor Liquified Natural Gas gemaakt uit biogrondstoffen. BioLNG is weliswaar een dieselvervanger, maar kan niet in een dieselvoertuig, hiervoor is een andere motor en andere tankinfrastructuur nodig. BioLNG is compact en is daardoor goed in te zetten voor de lange afstand (zwaar wegtransport, scheepvaart). Vanuit dit perspectief lijkt HVO makkelijker op te schalen dan bioLNG. Echter de grondstoffen voor beide brandstoffen zijn veelal complementair en zorgen voor een verbreding van de grondstoffenbasis. Beide brandstoffen zijn nodig om de opschalende ambities te realiseren.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Fysiotherapie |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Substitutie van zorg. Fysio- en oefentherapie op de juiste plek»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat zorg die goedkoper, effectief en minder invasief is een plek in het basispakket moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is geen reden om zorg die voldoet aan de pakketcriteria (naast effectiviteit en kosteneffectiviteit zijn dat ook noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid) uit te sluiten van vergoeding uit het basispakket.
Deelt u de mening dat het essentieel is om substitutie van zorg op gang te brengen van de tweede naar de eerste lijn, van het dure ziekenhuis naar de fysiotherapeut, en deze zorg ook wordt vergoed vanuit het basispakket? Zo nee, welke financiële prikkels zijn er volgens u om meer substitutie van zorg te bewerkstelligen?
Ja, substitutie van zorg kan kosteneffectief zijn, mits de zorg in de eerste lijn aantoonbaar effectief is. Als dat het geval is, ben ik ook van mening dat het essentieel is om de zorg uit het basispakket te vergoeden zodat substitutie van zorg tussen eerste lijn en tweede lijn op gang gebracht kan worden. Bij bijvoorbeeld etalagebenen is aangetoond dat fysio- en oefentherapie duurdere vormen van zorg kan substitueren. Bij deze aandoening wordt fysio- en oefentherapie daarom ook vanaf de eerste behandeling uit het basispakket vergoed.
Wat kunt u doen en waartoe bent u bereid om onderzoeken naar de kosteneffectiviteit van fysio- en oefentherapie te stimuleren?
De fysio- en oefentherapie, en paramedische zorg in bredere zin, kan een belangrijke rol spelen bij de beweging naar de juiste zorg op de juiste plek. Dit is ook de basis onder de bestuurlijke afspraken paramedische zorg (2019–2022).
Via de bestuurlijke afspraken wordt de positie van de paramedische zorg versterkt. Binnen de afspraken is € 15 miljoen euro beschikbaar om te werken aan onder andere (effectiviteit)onderzoek, richtlijnontwikkeling en verbetering van kwaliteit, via een ZonMw-programma (€ 10 miljoen). Binnen het ZonMw-programma wordt onderzoek naar (kosten)effectiviteit gestimuleerd. Daarnaast is ook het rapport van «Substitutie van zorg. Fysio- en oefentherapie op de juiste plek» van Ecorys tot stand gekomen met middelen uit de bestuurlijke afspraken.
Ook het overgangstraject systeemadvies fysio- en oefentherapie dat uitgevoerd wordt door het Zorginstituut richt zich op de vraag of fysio- en oefentherapie (kosten)effectief is. Dit traject is bedoeld om te kunnen beoordelen of een open aanspraak voor de fysiotherapie in de toekomst tot de mogelijkheden behoort. Uit dit traject is reeds gebleken dat fysio- en oefentherapie bij artrose aan heup en knie, COPD en etalagebenen voldoet aan de pakketcriteria. Om deze reden is deze zorg reeds vanaf de eerste zitting opgenomen in het basispakket. Uit onderzoek van het Zorginstituut blijkt dat de pakketopname van fysio- en oefentherapie bij etalagebenen in de praktijk ook daadwerkelijk leidt tot substitutie-effecten.
Kunt u uiteenzetten waarom de onderzoekers van dit rapport bij een aantal vormen van fysio- en oefentherapie tot de conclusie komen dat deze kosteneffectief zijn, maar het Zorginstituut Nederland (ZIN) niet? Wat beoordeelt het ZIN anders?
In 2016 heeft Zorginstituut Nederland een systeemadvies uitgebracht waarin een toekomstvisie is geschetst voor de fysio- en oefentherapie van een gesloten naar een open systeem binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw). Volgens de Zvw kan alleen zorg toegelaten worden tot het basispakket als deze bewezen effectief is en voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk.
Om de haalbaarheid te onderzoeken voor een open aanspraak zijn in 2016–2018 voor drie indicatiegebieden (claudicatio intermittens/perifeer arterieel vaatlijden, artrose van knie of heup en COPD (chronic obstructive pulmonary disease) pakketadviezen uitgebracht om deze zorg toe te laten tot de basisverzekering. Echter voor andere aandoeningen (reumatoïde artritis, spondylitis ankylopoëtica, lumbale discus hernia, aspecifieke lage rugklachten) was het niet mogelijk om in duidingsprojecten vast te stellen of fysio- of oefentherapie effectief is conform het wettelijke beoordelingskader, dat voor alle zorg geldt.
Het recente onderzoek van Ecorys is in opdracht van de beroepsgroepen in de fysio- en oefentherapie uitgevoerd en is gefinancierd door het Ministerie van VWS in het kader van de bestuurlijke afspraken paramedische zorg. De onderzoekers beschrijven hierin voor een lijst van (chronische) aandoeningen in welke mate er (enig) bewijs voor effectiviteit van fysio- en oefentherapie beschikbaar is. Uit het rapport van Ecorys blijkt dat er weinig wetenschappelijk onderzoek beschikbaar is naar kosteneffectiviteit (slechts bij vijf aandoeningen zijn er aanwijzingen voor kosteneffectiviteit van fysio- en oefentherapie). Gebrek aan geschikte data of beperkte inzage in (alternatieve) zorgkosten speelt volgens de onderzoekers daarbij mogelijk een rol.
De manier waarop Ecorys het bestaande onderzoek heeft beoordeeld wijkt in een aantal opzichten af van de manier waarop het Zorginstituut dat doet. Zo heeft Ecorys gekeken naar wetenschappelijk significante effecten van interventies, terwijl het Zorginstituut naar klinisch relevante effecten kijkt. Als een gevonden verschil in effect tussen twee interventies statistisch gezien significant is, betekent dit niet dat het verschil ook klinisch relevant is. Alleen bij klinisch relevante verschillen tussen twee interventies is het aangewezen om een wijziging in het behandelbeleid aan te brengen, omdat slechts dan een voor de patiënt wezenlijke verbetering is te verwachten. Het Zorginstituut heeft geconstateerd dat voor een groot aantal indicaties de gevonden positieve effecten niet de klinische relevantiegrens zouden overschrijden.
In hoeverre de door Ecorys gevonden effecten voldoende zijn voor een duidingstraject laat ik ter beoordeling aan het Zorginstituut. Het onderzoek laat zien dat er mogelijk nog enkele «kansrijke interventies» zijn waarnaar voldoende (kwalitatief goed) onderzoek is gedaan. Het Zorginstituut is altijd bereid om te onderzoeken of nieuwe studies aanleiding geven tot een nieuwe duiding van de effectiviteit.
In het voorjaar van 2021 ontvang ik een voortgangsbrief van het Zorginstituut met betrekking tot het overgangstraject systeemadvies fysio- en oefentherapie. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om het ZIN opnieuw om advies te vragen over de vormen van fysio- en oefentherapie die volgens de onderzoekers kosteneffectief zijn?
Zie antwoord vraag 5.
De nadelige gevolgen voor Groninger en Friese gemeenten van de herverdeling van het gemeentefonds |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groninger gemeenten boos over nieuwe verdeling gemeentefonds»?1
Is het waar dat uit de voorgenomen herijking van het Gemeentefonds op Groningen-stad na alle Groninger gemeenten en veel Friese gemeenten minder geld uit dat fonds gaan krijgen? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Deelt u de mening dat, als vrijwel alle gemeenten in een provincie door de herijking van het Gemeentefonds minder gaan krijgen, er dan geen sprake kan zijn van een eerlijke verdeling? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u ook de mening dat, met een structurele verlaging van de uitkering uit het Gemeentefonds, de getroffen gemeenten niet langer in staat zullen zijn om hun taken naar behoren uit te voeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Beseft u dat veel gemeenten financieel in de touwen hangen? Beseft u dat zwembaden dreigen te sluiten, het voortbestaan van dorpshuizen wordt bedreigd en dat voorzieningen onder druk staan? Waarom maakt u deze problemen nog groter?
Hoe gaat u de bewoners van een gemeente zoals Oldambt, die al door krimp wordt bedreigd, uitleggen dat hun gemeente ook nog eens 130 euro per inwoner per jaar minder zou gaan krijgen, of de bewoners van Stadskanaal waar de gemeente al moeite heeft het hoofd financieel boven water te houden?
Waarom laat u, als u nu al kunt zien dat de herverdeling van het Gemeentefonds voor gemeenten in Groningen en Friesland oneerlijk uitpakt, de oplossing van het probleem aan een nieuw kabinet over?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat na de herijking van het Gemeentefonds er wel sprake zal zijn van een eerlijke verdeling?
Eerdere antwoorden over burgerdoden in Uruzgan |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (VVD) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over een artikel in dagblad Trouw waarin een veteraan onthult mogelijk verantwoordelijk te zijn voor burgerdoden in Uruzgan, Afghanistan, medio 2007?1
Ja.
Kunt u, aangezien u deze zaak uiterst serieus neemt, een uitputtend overzicht geven van al uw handelingen naar aanleiding van het verhaal van de veteraan?
Naar aanleiding van het gemelde incident, zijn direct de interne rapportages bezien die op punten gelijkenissen vertonen met de wapeninzet die in het artikel is beschreven. Ook is contact opgenomen met het Openbaar Ministerie. Op basis van de informatie uit het artikel alleen, kon echter geen wapeninzet uit het voorjaar van 2007 in Afghanistan een-op-een worden gekoppeld aan het artikel in Trouw. Na overleg met het OM is daarom door het Ministerie van Defensie contact opgenomen met de veteraan om meer informatie over het gemelde voorval te verkrijgen. Dit gesprek vond plaats op 24 december 2020. Op basis van aanvullende informatie die uit het gesprek naar voren is gekomen, is er een interne rapportage gevonden die overeenkomsten heeft met het gemelde voorval van de veteraan. Deze rapportage is in januari 2021 verstrekt aan het OM.
Zoals aan uw Kamer is gemeld, is het OM op 23 december 2020 een feitenonderzoek gestart (Kamerstuk 27 925, nr. 763). Om te voorkomen dat een eventueel eigen onderzoek van het Ministerie van Defensie het onderzoek van het OM belemmert, kies ik er voor om de afronding van dit feitenonderzoek af te wachten, voordat ik een besluit neem om een eigen onderzoek te starten. Zodra ik een besluit heb genomen, zal ik u daarover uiteraard informeren conform de nieuwe procedure.2 Het is en blijft overigens aan het OM zelf om nader te communiceren over (de uitkomst van) het feitenonderzoek.
Hoe verklaart u dat het door de veteraan gemelde incident, in ieder geval vooralsnog, niet terug te vinden is in de archieven? Wat zegt dit over de volledigheid van deze archieven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel rapportages heeft u in de archieven aangetroffen in de periode waarin u heeft gezocht? Kunnen deze met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Na het gesprek met de veteraan is een interne rapportage gevonden die overeenkomsten heeft met het gemelde voorval. Deze rapportage is aan het OM verstrekt ten behoeve van het onderzoek. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, kies ik er voor om de afronding van het feitenonderzoek van het OM af te wachten, ook wat betreft verstrekking van rapportages aan uw Kamer.
Kunt u aangeven of elk gebruik van geweld in Afghanistan ook inhoudelijk, dus niet enkel protocollair, door de Koninklijke Marechaussee dan wel het openbaar ministerie is onderzocht? Welke procedures golden hier?
De procedure ten behoeve van het uitoefenen van toezicht op de rechtmatigheid van het geweldgebruik is vastgelegd in de aanwijzing van het College van procureurs-generaal inzake de handelwijze bij geweldsaanwending door militairen (Stc. 2006, nr. 233, p. 11). Ieder geweldgebruik wordt door een daartoe aangewezen commandant schriftelijk gerapporteerd middels een After Action Report (AAR). Dit rapport maakt deel uit van de operationele informatievoorziening aan de Commandant der Strijdkrachten en dient onder meer als basis voor de juridische verantwoording van het geweldgebruik. De rapporterende commandant is verantwoordelijk voor een juist en volledig schriftelijk feitenrapport van elke geweldsaanwending die heeft plaatsgevonden. Het AAR bevat als vast onderdeel een beoordeling van de commandant over de rechtmatigheid van het geweldgebruik. Indien de commandant van oordeel is dat een hem of haar ter kennis gekomen gedraging onder de gegeven omstandigheden een strafbaar feit betreft, zoals bedoeld in artikel 78 Wet militair tuchtrecht (Wmt), is hij (daarnaast) wettelijk verplicht hiervan aangifte te doen. Elk AAR wordt tevens ter beschikking gesteld aan de Koninklijke Marechaussee (KMar), die in het uitzendgebied wettelijk is belast met de uitvoering van de militaire politietaak. De KMar stelt over dezelfde geweldsaanwending een rapport op en stuurt dat samen met het rapport van de commandant door naar het Openbaar Ministerie in Arnhem. Dit stelt het Openbaar Ministerie in staat om in een vroegtijdig stadium te bepalen of er behoefte bestaat aan aanvullende informatie dan wel of de informatie in het rapport aanleiding geeft om een nader feitenonderzoek of opsporingsonderzoek in te stellen.
Kunt u in detail toelichten waarom u staande houdt dat in de periode van 2006 tot 2010 in Uruzgan geweld nooit onrechtmatig is toegepast? Is elke inzet van geweld, ongeacht de aard ervan, steevast ook inhoudelijk onderzocht op rechtmatigheid? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het geweldgebruik in Afghanistan heeft het Openbaar Ministerie in de feitelijke toedracht van een geweldsaanwending of in de ernst van de gevolgen van een geweldsaanwending een beperkt aantal keer aanleiding gezien om een feitenonderzoek uit te voeren. Ik verwijs u in dit verband naar de Kamerbrief van 29 april 2011 (Eerste Kamer 2010–2011, 31 487 (R1862), H, p. 5). Er was in die gevallen nog geen sprake van een verdenking van een strafbaar feit, maar wel behoefte aan meer gedetailleerde informatie om een goed beeld te verkrijgen van de relevante feiten en omstandigheden rondom de geweldsaanwending. Deze onderzoeken hebben niet alsnog geleid tot een strafrechtelijk onderzoek. Zoals tevens in voornoemde Kamerbrief staat vermeld, is in één geval, na aangifte door de commandant, een strafrechtelijk onderzoek naar geweldstoepassing in Afghanistan uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is de zaak destijds geseponeerd. Het blijft echter altijd mogelijk dat zich in een later stadium nieuwe informatie over een wapeninzet aandient, die aanleiding geeft tot een hernieuwde toets van de rechtmatigheid.
Zo bleek bij de inventarisatie naar Nederlandse betrokkenheid bij de geconstateerde misstanden onder Australische speciale eenheden dat er bij het OM momenteel nog één feitenonderzoek loopt uit de Uruzgan-periode. Het betreft hier de wapeninzet van twee Nederlandse gevechtshelikopters ter ondersteuning van Australische speciale eenheden op 11 juni 2009. In 2018 had het OM gemeld dat er geen onderzoek meer liep naar deze inzet. Op grond van nieuwe informatie heeft het OM echter besloten om een aanvullend feitenonderzoek in te stellen, dat momenteel nog niet is afgerond.
Ik maak hierbij meteen van de gelegenheid gebruik om u te informeren over de stand van zaken van de inventarisatie naar Nederlandse betrokkenheid bij de geconstateerde misstanden onder Australische speciale eenheden, waar uw Kamer eerder over is geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nrs. 1111 en 1112). Uit de inventarisatie zijn geen aanwijzingen van betrokkenheid van Nederlandse militairen bij de misstanden van de Australische speciale eenheden naar voren gekomen. In welke mate Nederlandse militairen geluiden hebben bereikt van de Australische misstanden is niet uit de inventarisatie op te maken.
De melding door een Nederlandse militair over Australische misstanden, waar uw Kamer ook eerder over is geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nrs. 1111 en 1112), wordt nog onderzocht.
Kunt u nu wel antwoord geven op vraag 6 t/m 10 in de eerdere vragensessie over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Het is op dit moment niet mogelijk om deze vragen te beantwoorden. Het OM voert momenteel een onderzoek uit en heeft met het Ministerie van Defensie afgesproken dat Defensie geen getuigen en/of potentiele verdachten spreekt en dat Defensie informatie aan het OM verstrekt die van belang is voor het onderzoek. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Kunt u, bij benadering, aangeven bij hoeveel incidenten in Uruzgan inhoudelijk onderzoek is gedaan naar de rechtmatigheid? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Is de andere veteraan, die getuige is geweest van het door de veteraan in Trouw onthulde incident en het grotendeels heeft bevestigd, inmiddels gehoord? Zo nee, waarom niet? Zijn andere getuigen van het incident inmiddels gehoord? Zo nee, waarom niet?
De getuigen zijn door de KMar onder gezag en aansturing van het OM gehoord. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het feitenonderzoek dat het Openbaar Ministerie inmiddels is gestart?
Het feitenonderzoek wordt onder leiding van het Openbaar Ministerie door de Koninklijke Marechaussee uitgevoerd. Het Openbaar Ministerie doet geen mededelingen over lopende onderzoeken.
Waarom kunt u niet preciezer aangeven hoeveel burgerdoden er zijn gevallen (mede) door optreden van Nederland in de periode 2006–2010 in Uruzgan?
Kunt u alsnog een volledige lijst van incidentmeldingen met (mogelijke) burgerdoden vrijgeven zoals eerder, in 2009, deels al eens is gedaan?2 Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Defensie zal een zoekslag maken naar incidentmeldingen over (het vermoeden van) burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet van de periode september 2009 tot het einde van de inzet in Uruzgan in 2010. Als uit deze zoekslag aanvullende meldingen over het vermoeden van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet naar voren komen, wordt de vrijgegeven lijst uit 2009 aangevuld en met de Kamer gedeeld.
Werden de slachtoffers van het Nederlandse optreden in Uruzgan op systematische wijze bijgehouden? Zo ja, hoe gebeurde dit? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Defensie hield geen systematische registratie bij van het aantal slachtoffers ten gevolge van Nederlands optreden, omdat dit vanwege de situatie ter plekke niet doenlijk was.
Zijn steevast «battle damage assessments» uitgevoerd na inzet van geweld? Is het waar dat een TigerShark drone (of wellicht een ander vliegtuig) beschikbaar was voor «battle damage assessments»? Is die drone gebruikt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn rapporten van de vluchten gemaakt? Hoeveel rapporten zijn opgesteld?
Zie antwoord 11 voor de vraag over BDA’s. De Tigershark was geen inzetmiddel van Nederlandse eenheden in het missiegebied, maar stond ter beschikking van een coalitiepartner. Naast de beperkte beschikbaarheid van de Tigershark, heeft dit systeem een beperkte actieradius, waardoor deze op veel operaties niet kon worden ingezet. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Satellietgegevens landbouwgrond |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u toelichten welke gegevens een boer moet aanleveren aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zodat eventuele subsidies kunnen worden vastgesteld en de juiste controles kunnen worden gedaan omtrent landbouwgronden?
Voor het aanvragen van GLB-subsidie (rechtstreekse betalingen) geeft de boer alle landbouwpercelen op die hij op de peildatum 15 mei van het aanvraagjaar in gebruik heeft. Dit doet hij met de Gecombineerde Opgave. Per perceel geeft hij aan welk gewas er wordt geteeld, de gebruikstitel van het perceel, of hij op het perceel betalingsrechten gaat verzilveren, of hij het perceel inzet voor de vergroening (ecologisch aandachtsgebied) en of er sprake is van de inzaai van vanggewassen.
Klopt het dat alle boeren in Nederland in de maand mei deze gegevens moeten aanleveren bij de RVO, wanneer worden de controles uitgevoerd en op welk moment krijgen de boeren uitslag van de metingen en uitsluitsel of de juiste gegevens zijn aangeleverd?
Ja, dat klopt. De Gecombineerde Opgave is de opgave waarmee gegevens ten behoeve van de landbouwtelling, de mestwetgeving en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) worden ingediend. Het indienen van deze opgave is mogelijk vanaf 1 maart en de aanvraagperiode sluit op 15 mei. Tijdens het online doen van de opgave vinden controles plaats, zoals op de geregistreerde grenzen van een perceel en of een perceel niet dubbel wordt opgegeven. Bij een mogelijke foute opgave krijgt de aanvrager een waarschuwing en heeft hij direct de mogelijkheid om aanpassingen/herstel door te voeren.
Na ontvangst van de opgave door RVO.nl starten administratieve controles en controles ter plaatse. Wanneer RVO.nl informatie nodig heeft van de aanvrager, ontvangt die daarvan bericht.
RVO.nl stuurt vanaf 1 december van het aanvraagjaar de beschikking op de ingediende aanvraag, waarin eventuele geconstateerde afwijkingen staan vermeld.
Is het mogelijk dat bijna een jaar na dato een aangifte nog steeds niet is gecontroleerd?
De aanvraag voor GLB inkomenssteun (basisbetaling, vergroening, extra betaling jonge landbouwers en de graasdierpremie) wordt betaald, nadat alle controles zijn afgerond. De GLB-inkomenssteun mag RVO.nl vanaf 1 december van het aanvraagjaar aan de landbouwers overmaken. Ruim 95% van de aanvragen is gecontroleerd, beschikt en uitbetaald in december.
Vrijwel alle aanvragen zijn op uiterlijk 30 juni in het jaar volgend op de aanvraag gecontroleerd en betaald, conform Europese regelgeving. In een incidenteel geval is het om specifieke redenen niet mogelijk om de aanvraag te beschikken, zoals bijvoorbeeld een lopende beroepszaak.
Kunt u toelichten welke functie satellieten hebben bij het controleren van de opgegeven oppervlakte en op welke manier wordt bepaald wat voor perceel het betreft?
Data van satellieten met een hoge ruimtelijke resolutie van 50 cm worden gebruikt als onderdeel van het meten van de opgegeven landbouwpercelen. De Europese Commissie beschouwt 50 cm als de laagste resolutie die mag worden gebruikt voor het meten van perceelsoppervlakten. Voor het controleren van de oppervlakte worden standaard (veel scherpere) luchtfoto’s gebruikt en in sommige gevallen worden oppervlakten met GPS-apparatuur op de grond gemeten.
Op basis van de satellietdata wordt zo mogelijk het gewas en het landbouwkundig gebruik van het perceel vastgesteld. Indien dit op basis van de satellietdata en/of luchtfoto’s niet mogelijk is, vindt dit plaats met een controle ter plaatse.
Op welke wijze herkennen satellieten landbouwgrond en op welke manier wordt natuurinclusieve landbouw herkend?
Zie het antwoord op vraag 4.
Voor wat betreft natuurinclusieve landbouw: natuurinclusieve landbouw als zodanig kan niet door satellieten worden herkend.
Is het mogelijk dat landbouwgrond die natuurinclusief wordt gebruikt door satellieten niet als zodanig geclassificeerd wordt? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is het mogelijk dat door de aanwezigheid van een boom in een weiland landbouwgrond niet meer als zodanig geclassificeerd wordt? Zo ja, op welke manier wordt een boer dan gestimuleerd om toch bomen te laten staan op zijn grond?
Een boom in een weiland is geen reden om de grond niet meer als landbouwgrond te classificeren. Er mogen bomen tot het aantal van 50 per ha staan om nog als landbouwgrond te worden geclassificeerd, voor zover landbouwactiviteiten kunnen worden verricht. De oppervlakte die deze bomen innemen, wordt ook niet van de subsidiabele landbouwgrond afgetrokken.
Alleen in geval dat sprake is van een cluster van bomen of struiken, waarbij de bomen zo dicht op elkaar staan dat het eenvoudigweg niet meer mogelijk is er met landbouwmachines tussen door te gaan, met een omvang die groter is dan 50 m2, wordt dit niet beschouwd als subsidiabele landbouwgrond.
Kunt u reflecteren op de methode van het classificeren van landbouwgrond door de RVO en op welke manier de RVO omgaat met landbouwgrond welke wordt ontzien door de boer voor natuur bijvoorbeeld vanwege een dassenburcht waardoor een gedeelte van de landbouwgrond niet goed wordt begraasd en verwildert?
De EU verplicht de lidstaten om landbouwgrond in een perceelsregister vast te leggen. De grond in uw voorbeeld mag geen onderdeel zijn van de in het perceelsregister vastgelegde landbouwgrond, omdat het niet landbouwkundig gebruikt wordt.
Binnen de regeling «Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer» binnen het GLB zijn wel mogelijkheden om beheersactiviteiten en inkomensverlies ten behoeve van het behoud of de inrichting van leefgebieden te vergoeden.
Is het mogelijk dat een boer de satellietbeelden kan krijgen als basis voor zijn opgave, net zoals de belastingdienst in bepaalde gevallen ook al gegevens vooraf invult?
De boer heeft de beschikking over een recente luchtfoto, als basis voor zijn opgave. Daarnaast worden de perceelsgrenzen getoond. Naast deze informatie worden ook andere beschikbare gegevens vooraf ingevuld in de opgave. De boer kan onvolkomenheden in zijn opgave zien en aanpassen.
Bent u het ermee eens dat natuurinclusieve landbouw gestimuleerd moet worden en dat boeren niet onevenredig «gestraft» dienen te worden wanneer natuuronderdelen deel uit maken van hun landbouwgrond? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik ben het met het lid de Groot eens dat natuurinclusieve landbouw een belangrijke bijdrage kan leveren aan meerdere doelen in het agrarisch gebied, waaronder niet in de laatste plaats landschap en biodiversiteitsherstel. Daarvoor kijk ik ook naar manieren om het toepassen van natuurinclusieve principes te stimuleren en eventuele belemmeringen weg te nemen.
Met het oog op het nieuwe GLB heb ik me tot nu toe ingezet voor voldoende nationale ruimte in de definities van «landbouwgrond» en «subsidiabele hectare» om de gewenste transitie van de Nederlandse landbouw ook met het GLB goed te kunnen ondersteunen. In de lopende triloogonderhandelingen zal ik me daarop blijven inzetten. Een voorbeeld hiervan is om natte teelten subsidiabel te maken in het nieuwe GLB, zodat in veenweidegebieden meer natuurinclusief kan worden geteeld. Een ander concreet voorbeeld is om de landschapselementen onder de subsidiabele landbouwgrond te brengen, zodat er een positieve prikkel ontstaat om landschapselementen te behouden en beheren. In de Raadspositie van het GLB is ook opgenomen dat landbouwgrond, die niet langer subsidiabel is vanwege maatregelen op het gebied van klimaat en leefomgeving, subsidiabel blijft.
In het bredere kringloopbeleid zet ik daarnaast in op het zoveel mogelijk integreren van natuurinclusieve principes ten behoeve van een duurzame, volhoudbare en natuurvriendelijke landbouw.