De slechte situatie voor asielzoekers in Griekenland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Amnesty International over de slechte leefomstandigheden van asielzoekers en vluchtelingen in Griekenland?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit rapport?
In het rapport schrijft Amnesty International onder meer dat asielzoekers in Griekenland met moeite een asielaanvraag kunnen indienen en er een tekort aan geschikte opvangplaatsen is. Vreemdelingen zonder geldige verblijfsdocumenten lopen het risico in slechte omstandigheden voor langere tijd te worden gedetineerd. Bovendien neemt het racistische geweld in Griekenland toe, volgens Amnesty International. De omstandigheden, zoals beschreven in het rapport, baren mij zorgen en ik acht het van belang de reactie van de Griekse regering op het rapport te vernemen.
Is het waar dat ook kinderen zonder begeleiders in een detentiecentrum worden geplaatst en dat zij ook op straat worden gezet?
In het rapport wordt inderdaad de mogelijkheid genoemd dat minderjarigen geen opvang wordt geboden of in een detentiecentrum worden geplaatst. De Griekse regering heeft vooralsnog niet officieel gereageerd op het rapport. Ik wil inhoudelijk pas ingaan op het rapport na deze reactie.
De Griekse overheid heeft overigens wel aangegeven dat zij van plan is om semi-gesloten centra op te zetten voor minderjarigen, zodat hun veiligheid kan worden gegarandeerd. De operationele aspecten van deze centra zullen grotendeels worden uitbesteed aan gespecialiseerde niet-gouvernementele organisaties (NGO’s). Bovendien is er een project samen met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) opgezet voor minderjarigen van 14–16 jaar, die in een bepaalde wijk van Athene (Pedio Areos) het slachtoffer worden van mensensmokkelaars/handelaars.
Nederland is verder voornemens een IOM-project gericht op alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) te ondersteunen. Onderdeel van dit project is de Griekse autoriteiten beter toe te rusten om amv´s op te vangen, de asielprocedure te laten doorlopen en degene die niet in aanmerking komen voor bescherming te bewegen mee te werken aan terugkeer naar het land van herkomst.
Bent u bereid de Griekse regering hierop aan te spreken en met zoveel mogelijk andere lidstaten Griekenland voor te houden dat deze praktijken onmenselijk en strijdig zijn met het Europese asielacquis, zoals dat voor de lidstaten geldt?
Zoals aangegeven vind ik het van belang de reactie van de Griekse regering op het rapport te vernemen. Los daarvan oefent Nederland in bilaterale contacten en op EU-niveau druk uit op de Griekse regering om de zorgelijke situatie van asielzoekers en andere vreemdelingen te verbeteren.
Hoe kan het dat deze, door Amnesty naar voren gebrachte, zorgelijke bevindingen nog steeds plaatsvinden, terwijl Griekenland al twee jaar bezig is met het actieplan om de asielprocedure en de asielopvang op orde te brengen? Is de conclusie gerechtvaardigd dat het actieplan onvoldoende verbeteringen tot stand heeft gebracht?
Het in augustus 2010 door de Griekse autoriteiten gepresenteerde actieplan had een doorlooptijd van drie jaar. Hoewel het plan van 2010 duidelijke verbeteringen laat zien, zijn er, zoals ook beschreven door Amnesty International, nog gebreken in het Griekse asielsysteem, die verdere verbeteringen vereisen. Mede tengevolge van de financiële crisis hebben de Griekse autoriteiten moeten constateren dat de voorziene planning van drie jaar niet realistisch is. Hierom hebben zij besloten het actieplan te herzien. Het herziene plan zal medio januari 2013 worden gepresenteerd. De Griekse autoriteiten hebben aan de Commissie toegezegd dat zij in dit herziene actieplan zullen weergeven welke acties uit het oorspronkelijke actieplan zijn uitgevoerd, wat de stand van zaken op dit moment is en welke acties de komende tijd nog uitgevoerd moeten gaan worden. Griekenland heeft met de Commissie afgesproken dat dit herziene actieplan wordt voorzien van concrete doelen en deliverables, inclusief duidelijke uitgangspunten en deadlines.
Ik hecht eraan te melden dat, hoewel de situatie nog steeds zorgelijk is, de huidige Griekse regering veel inspanningen richt op het verbeteren van de situatie. Er is grote vooruitgang geboekt bij het verbeteren van de grensbewaking, waardoor steeds minder illegale immigranten de Griekse grens kunnen oversteken. Ook is vooruitgang te melden op het gebied van het terugkeerbeleid en het wegwerken van achterstanden bij de behandeling van asielverzoeken, het opzetten van een nieuwe asieldienst en het bouwen van nieuwe opvangcentra. Deze geboekte vooruitgang is nog lang niet voldoende, maar het toont wel degelijk de wil van de huidige regering de problemen aan te pakken.
Zijn er in Europees verband extra instrumenten beschikbaar om Griekenland te helpen met het zo snel mogelijk op orde krijgen van de asielprocedure, de opvang en de detentiecentra?
De lidstaten van de Europese Unie – ook Nederland –, de Europese Commissie en internationale organisaties zoals UNHCR en IOM hebben tot nu toe veelvuldige ondersteuning verleend bij de hervorming van het Griekse asielsysteem. Nederland zal deze ondersteuning – met name door het sturen van grenswachten, tolken en experts naar Griekenland – ook in de toekomst blijven geven. In onder andere de JBZ-Raad zal Nederland nadrukkelijk op een intensivering van de ondersteuning voor Griekenland door de Europese Commissie en het Europese ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) aandringen. Hierbij is het van belang dat de daarvoor beschikbare EU-solidariteitsfondsen effectief en volledig worden aangewend. Nederland zal bovendien aandringen op een effectieve politieke begeleiding van het doorvoeren van het Griekse actieplan door de Griekse minister van Burgerbescherming en de Europese Commissie.
Een belangrijke ontwikkeling is dat er in de Raad overeenstemming is gevonden over het voorstel van de Commissie om voor lidstaten die gebruik maken van de financiële steunmaatregelen (waaronder Griekenland) tijdelijk het EU-cofinancieringspercentage te verhogen voor de huidige solidariteitsfondsen op het terrein van asiel en migratie. De Griekse autoriteiten zijn niet altijd goed in staat gebruik te maken van de solidariteitsfondsen die hen ter beschikking staan, omdat zij het verplichte nationale cofinancieringsdeel niet kunnen opbrengen. Afgesproken is nu dat deze lidstaten zelf een kleiner deel hoeven bij te dragen om in aanmerking te komen voor financiering van projecten vanuit de solidariteitsfondsen. Het maximumbedrag dat uit deze fondsen beschikbaar is, wordt hiermee niet verhoogd. Er wordt niet meer geld beschikbaar gemaakt voor deze landen, het wordt deze landen slechts tijdelijk eenvoudiger gemaakt om deze fondsen aan te wenden voor projecten in het kader van asiel, migratie en grensbewaking.
Op welke termijn verwacht u dat Nederland, op grond van de Dublinverordening, weer asielzoekers naar Griekenland kan terugsturen? Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat Griekenland zijn verplichtingen op grond van de Dublinverordening al zo lang niet nakomt, en naar moet worden gevreesd binnen afzienbare termijn ook niet zal nakomen? Welke acties kunnen en moeten hierop worden ondernomen?
Ik onderschrijf het belang dat Griekenland zo snel als mogelijk weer aan zijn (Dublin-) verplichtingen voldoet. Ik ga er vanuit dat op basis van het herziene actieplan, dat naar verwachting medio januari 2013 door Griekenland wordt gepresenteerd, er meer duidelijkheid zal komen over de inspanningen die nog nodig zijn om de hervormingen tot stand te brengen. Dit zal ook meer zicht geven op de termijn waarin Griekenland de hervormingen ingevoerd denkt te hebben.
Het niet stopzetten van bijstandsuitkering bij voortvluchtige criminelen |
|
Enneüs Heerma (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Criminelen krijgen vaak gewoon uitkering»?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending van RTL Nieuws op 23 december 2012 over veroordeelde criminelen die een bijstandsuitkering ontvangen.
Deelt u de mening dat de bijstandsuitkering van voortvluchtige veroordeelden direct moet worden stopgezet, conform de wet?
Ja.
Is het waar dat 80 gemeenten zich nog niet hebben aangesloten op het «signaal voortvluchtige veroordeelden» van het Inlichtingenbureau?
Gemeenten zijn niet verplicht om gebruik te maken van de maandelijkse rapportage van het Inlichtingenbureau. Gemeenten kunnen er ook voor kiezen deze samenloopsignalen op ad-hoc-vraag af te nemen van het Inlichtingenbureau. De gemeenten die de maandelijkse rapportage niet automatisch ontvangen zijn door het Inlichtingenbureau hierover benaderd. Zij hebben desgevraagd aangegeven de maandelijkse rapportage alsnog af te nemen. Een viertal gemeenten zal de signalen op ad-hoc basis blijven afnemen vanwege hun werkproces en hun systemen.
Is het waar dat het aantal voortvluchtige veroordeelden, dat een uitkering ontvangt, dit jaar is gestegen ten opzichte van 2011?
Sinds 1 januari 2011 is in de wet vastgelegd dat mensen hun sociale zekerheidsrechten verliezen als zij zich onttrekken aan een aan hen opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. In de wet is voorzien in een overgangstermijn van 6 maanden. Dat betekent dat lopende uitkeringen vanaf 1 juli 2011 in geval van samenloop beëindigd kunnen worden. Uit gegevens van het Inlichtingenbureau is gebleken dat in het aanloopjaar 2011 er sprake was van 472 samenloopsignalen en in 2012 van 766 samenloopsignalen.
In welke gemeenten is het aantal voortvluchtige veroordeelden, dat een uitkering ontvangt, dit jaar gestegen ten opzichte van 2011?
Deze gegevens zijn mij niet bekend.
Bent u voornemens om gemeenten daadwerkelijk te verplichten om deel te nemen aan het «signaal voortvluchtige veroordeelden» ? Zo nee, waarom niet en zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen?
Verplichting is niet aan de orde. Alle gemeenten nemen deel aan het signaal voortvluchtige veroordeelden. Ik heb met de Verzamelbrief SZW van 21 december 2012 gemeenten erop gewezen dat de maandelijkse rapportage van het Inlichtingenbureau een efficiënt hulpmiddel is gebleken. Daarbij heb ik het belang benadrukt van een goed en efficiënt gebruik van de samenloopsignalen van het Inlichtingenbureau. Ik heb gemeenten erop gewezen dat zij verantwoordelijk zijn voor een correcte uitvoering van de wet en daartoe alle beschikbare gegevens dienen te gebruiken.
Deelt u de mening dat ten onrechte verkregen bijstandsuitkeringen van voortvluchtige veroordeelden alsnog moeten worden teruggevorderd? Zo ja, kunt u toelichten of, en zo ja op welke wijze, dit gebeurt?
Met de inwerkingtreding per 1 januari 2013 van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving zijn gemeenten verplicht om de uitkering die als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte is verstrekt, terug te vorderen (dit geldt voor vorderingen die vanaf 2013 zijn ontstaan. Voor 2013 was het terugvorderen een bevoegdheid van gemeenten).
Het bericht dat twee Brabantse ziekenhuizen een fusie melden bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Brabantse ziekenhuizen melden fusie bij Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Wat zijn de uitkomsten van de onderzoeken naar de mogelijke concentratie van afdelingen en de voorwaarden waaraan daarbij moet worden voldaan , waarnaar u in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Kooiman (SP) verwijst2, en kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?
Aanleiding voor de concentratie is volgens de raden van bestuur van de betreffende ziekenhuizen het advies «Een goed begin» van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte geweest. Door de bevallingen te concentreren op één locatie zijn de ziekenhuizen in staat om 24 uur per dag een deskundig team paraat te hebben in een setting die is uitgerust om deze specifieke zorg te verlenen. Al sinds vorig jaar hebben de ziekenhuizen en verloskundigen in de regio afspraken gemaakt om tot één verloskundig samenwerkingsverband (VSV) te komen. Concentratie is volgens de besturen nodig om aan de kwaliteitseisen te voldoen.
Voor mij is in het bijzonder van belang of de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten is geborgd. Het RIVM heeft in 2011 onderzocht welke ziekenhuizen gevoelig zijn voor de 45-minutennorm. Hieruit blijkt dat het Lievensberg ziekenhuis in Bergen op Zoom gevoelig is voor de 45 minutennorm en het Sint Fransiscus ziekenhuis niet. Op verzoek van de ziekenhuizen heeft Kiwa Prismant aanvullend onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid. Deze onderzoeken leidden tot de conclusie dat de locatie Lievensberg het meest gunstig voor concentratie is. De specifieke onderzoeken heb ik niet laten uitvoeren en kan ik u dus niet doen toekomen.
Wat is de uitkomst van beide onderzoeken wat betreft de bereikbaarheid van acute verloskunde in de desbetreffende regio en kunnen ook deze uitkomsten worden gedeeld met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de redenen om de klinische verloskunde en zuigelingenzorg niet vervroegd te concentreren?
De ziekenhuizen geven mij aan dat in de afgelopen maanden verdere planvorming heeft plaatsgevonden voor de bouw van een gezamenlijk moeder-kind centrum voor de klinische verloskunde en zuigelingenzorg. In dezelfde periode is ook de melding bij de NMa voor een algehele concentratie van de twee ziekenhuizen verder uitgewerkt en per december 2012 ingediend bij de NMa. Omdat de ziekenhuizen onzeker waren over de vraag of concentratie van klinische verloskunde en zuigelingenzorg voorafgaand aan een algehele fusie volgens de NMa zou zijn toegestaan, is besloten concentratie hiervan uit te stellen totdat een uitspraak van de NMa is verkregen.
Bent u met de leden van de SP-fractie van mening dat beter helemaal afgezien kan worden van concentratie?
Soms is concentratie van zorg nodig omwille van de kwaliteit van de zorgverlening. Dat betekent overigens niet dat daar altijd een fusie voor nodig is. Fusies kunnen leiden tot beperking van de keuzevrijheid van de patiënt. Het is aan de NMa om over de mededingingsrechtelijke aspecten een oordeel te vellen.
Welke financiële gevolgen heeft de voorgenomen fusie van Brabantse ziekenhuizen, gelet op het antwoord op schriftelijke vragen van de leden Kooiman en Van Gerven (beiden SP) dat de financiële positie van beide ziekenhuizen solide is?3
Beide besturen geven aan dat zij verwachten dat door de fusie de solide financiële positie van de ziekenhuizen wordt bestendigd en mogelijk verbeterd.
Kunt u nog steeds garanderen dat de poliklinische spreekuren gehandhaafd blijven op beide locaties, zoals eerder door u vermeld in antwoord op schriftelijke vragen? Zo nee, waarom niet?3
Het is niet aan mij om te beslissen welke functie waar wordt aangeboden. Ik sta wel voor de borging van de 45-minuten norm bij de acute zorg. De ziekenhuizen geven zelf aan dat alleen de klinische bevallingen worden geconcentreerd in het Lievensberg ziekenhuis en dat alle overige zorg voor en na de bevalling gewoon op beide locaties zal worden blijven aangeboden.
Kunt u garanderen dat de acute zorg en de intensive care niet worden geconcentreerd in Bergen op Zoom en dat beide ziekenhuislocaties blijven beschikken over een spoedeisende hulp/operatiekamer/intensive care (SEH/OK/IC)-functie? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 7. De ziekenhuizen geven zelf aan dat deze zorg op beide locaties zal worden blijven aangeboden zolang kan worden voldaan aan vigerende richtlijnen en kwaliteitseisen.
Wat is het oordeel van het College Perinatale Zorg (CPZ) en het Regionale Overleg Acute Zorg (ROAZ) over het voornemen tot fusie van de ziekenhuizen?
Voor het CPZ is concentratie niet een doel op zich, maar staat goede zorg voor moeder en kind centraal. De wijze waarop de bestuurders van de ziekenhuizen en de specialisten in samenspraak met de eerstelijns professionals kiezen voor optimalisering van de inzet van mensen en middelen is aan henzelf.
Het regionale samenwerkingsverband geboortezorg in Roosendaal/Bergen op Zoom is volgens het CPZ een van de best practices als het gaat om de vernieuwende aanpak van de geboortezorg in de regio. Alle betrokkenen in deze regio zijn al jaren in goede samenwerking bezig de aanbevelingen van het Stuurgroepadvies en daarmee de uitgangspunten van het CPZ uit te voeren. Er wordt in beide ziekenhuizen gewerkt volgens een door alle partijen vastgesteld zorgpad: daarmee weet elke zwangere en elke professional waar men op welk tijdstip aan toe is. Die beleidslijn is in beide ziekenhuizen hetzelfde. Voor het geval er behoefte of noodzaak is voor klinische zorg en acute zorg van moeder en kind wordt aan de landelijke 45 minutennorm voldaan. De afspraken over de zogenaamde parallelle acties zijn geïmplementeerd in het samenwerkingsverband.
Het ROAZ heeft in de vergadering van 22 november 2012 de plannen besproken. Die bespreking is naar verluid positief verlopen. Er volgt nog een officieel advies van het ROAZ.
Hoe is het mogelijk dat u keer op keer stelt «geen fan van fusies» te zijn, maar dat fusies telkens niet worden tegengehouden?
Zie ook mijn eerdere antwoorden. In aanvulling hierop het volgende. Met het wetsvoorstel waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt faciliteer en stimuleer ik bestuurders met een fusievoornemen om hun plannen goed te doordenken. Zo kunnen slecht doordachte fusies naar mijn mening beter worden voorkomen. Tevens wordt met dit wetsvoorstel de betrokkenheid van cliënten en personeel extra kracht bij gezet door dit onderdeel te laten zijn van het procedurele gedeelte van de toets door de NZa. Bestuurders van ziekenhuizen zijn en blijven eindverantwoordelijk met betrekking tot de keuze om wel of niet te gaan fuseren en de NMa toetst een en ander aan de Mededingingswet. Het is van groot belang om rollen en verantwoordelijkheden in deze niet door elkaar te halen.
Waarom wordt, in het kader van het wetsvoorstel om te komen tot een fusietoets in de zorg, niet geanticipeerd op de fusietoets en worden besluiten van de NMa over het al dan niet fuseren op pauze gezet in afwachting van de besluitvorming van de Kamer?
De NMa-toets betreft een mededingingstoets en heeft een andere invalshoek dan de aanscherping van de regels uit het wetsvoorstel dat in uw Kamer ligt. Daarbij is het, totdat het wetsvoorstel van kracht is, uitsluitend aan de NMa om fusies al dan niet tegen te houden. De NMa volgt bij de beoordeling van concentraties de Mededingingswet en de daarin vastgelegde procedure. Een pauze maakt daar geen onderdeel van uit. Ik kan ook geen pauze afkondigen, daar heb ik simpelweg de bevoegdheden niet voor.
Bent u bereid om met de NMa de afspraak te maken om geen fusies meer te accorderen tot de Kamer zich heeft uitgesproken over de fusietoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Nee. Ondernemingen, zoals ziekenhuizen, hebben de vrijheid en bevoegdheid om zelfstandig te beslissen om wel of niet te willen fuseren. Totdat het wetsvoorstel om te komen tot een fusietoets in de zorg in werking is getreden, is alleen de NMa bevoegd om deze fusies te beoordelen en dient zij dat op grond van haar wettelijke taken ook te doen. Het is van groot belang om rollen en verantwoordelijkheden in het oog te houden.
Het bericht dat de Nza zeer zwakke onderzoeksmethodes gebruikt |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht van de ledenorganisatie en dienstverlener voor zorgprofessionals (VvAA) en de Vereniging van Orthodontisten (VvO) dat zij de onderzoeksmethoden van de NZa hebben laten beoordelen door Prof. Dr. R.D. Gill van de Universiteit van Leiden?1
Ja.
Wat vindt u van het oordeel van deze hoogleraar over de betrouwbaarheid en validiteit van de onderzoeksmethoden van de NZa, in het bijzonder het onderzoek over de orthodontietarieven? Vindt u dat u, gezien het oordeel van deze hoogleraar, de onderzoeksgegevens van de NZa voortaan zonder meer kunt gebruiken?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de opvattingen van prof. dr. R.D. Gill. De NZa heeft ten aanzien van de orthodontietarieven uitgebreide en zorgvuldige onderzoeken (laten) verricht(en). In 2010/ 2011 heeft de NZa een gegevensonderzoek gedaan onder alle orthodontisten, hetgeen heeft geleid tot het Rapport «praktijkkosten,-opbrengsten en productie van orthodontisten 2006 en 2008», Conquaestor/ Significant, april 2010. Op basis hiervan heeft de NZa besloten de orthodontietarieven, met uitzondering van de tarieven voor de complexe orthodontie, te verlagen. Met het oog op de invoering van functionele tarieven, waarbij voor orthodontisten en tandartsen die orthodontische zorg leveren dezelfde tarieven gelden, zijn door of in opdracht van de NZa nog drie onderzoeken uitgevoerd. Ten eerste betreft dit een kwantitatief onderzoek waarbij kosten en omzetgegevens van tandartspraktijken die orthodontische zorg leveren door Onderzoeksbureau Significant zijn geanalyseerd met het oog op financiële- en toegankelijkheidseffecten. Dit heeft geleid tot twee rapporten: «Scenario analyse orthodontie d.d. 12 januari 2011» en «Analyse orthodontie d.d. 12 april 2011». In de tweede plaats betreft dit een kwalitatief onderzoek, waarbij Onderzoeksbureau RMI op basis van interviews met 21 experts, de effecten van de voorgenomen veranderingen in de orthodontietarieven voor tandartsen en orthodontisten heeft verzameld. Dit heeft geresulteerd in het rapport «Gevoeligheidsanalyse orthodontiemarkt d.d. 29 oktober 2010». Tot slot heeft de NZa in februari 2012 een derde onderzoek «Toegankelijkheidsonderzoek orthodontie» uitgebracht, waarbij de effecten op de toegankelijkheid van orthodontische zorg na invoering van functionele tarieven zijn beschreven.
De kritiek van prof. dr. R.D. Gill betreft uitsluitend het kwantitatieve onderzoek. Ondanks dat hij aangeeft dat dit onderzoek over het «algemeen vrij professioneel is uitgevoerd» en naar zijn mening «behoorlijk betrouwbare antwoorden op de vragen» geeft, zijn de conclusies volgens hem «op zijn best vrij irrelevant en op zijn slechts uiterst misleidend». Anders dan prof. Gill lijkt te suggereren, heeft de NZa de Significant rapportages niet gebruikt om de gevolgen voor (het aanbod van) complexe orthodontische behandelingen die worden geleverd door orthodontisten in kaart te brengen. Het oordeel van prof. Gill op dit punt zegt dan ook niets over de kwaliteit van het onderzoek dat de NZa heeft laten uitvoeren. Ik zie, mede in het licht van het geheel aan onderzoeken, in de kritiek van prof. Gill dan ook geen aanleiding om de gegevens van de NZa voortaan niet meer te gebruiken.
Op welke gegevens kan de Kamer zich eigenlijk nog baseren, nu die van de NZa niet zonder meer bruikbaar blijken te zijn vanwege gebrekkig en te «dun» onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken gaat u met de NZa maken om in de toekomst te garanderen dat de besluitvorming over bijvoorbeeld de tarieven in de zorg gebaseerd kan worden op deugdelijk onderzoek?
Gelet op het antwoord op de vragen 2 en 3 ben ik van mening dat nadere afspraken met de NZa op dit punt niet nodig zijn.
Het bericht dat mensen een bezoek aan de huisarts mijden vanwege een hoger eigen risico |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Nivel, waaruit blijkt dat Nederlanders de huisarts ten onrechte minder bezoeken door de verhoging van het eigen risico?1
Deze uitkomst van de vraagstelling aan het Consumentenpanel Gezondheidszorg van het NIVEL is niet erg verrassend want die wijkt niet af van eerdere uitkomsten, onder meer bij de evaluaties van de no-claimteruggaveregeling (oktober 2007) en van het verplicht eigen risico (mei 2011). Ook bij die evaluaties gaf een deel van de respondenten aan dat zij minder naar de huisarts gingen, ondanks dat de no-claimteruggaveregeling respectievelijk het verplicht eigen risico niet van toepassing was resp. is op huisartsenzorg.
Vindt u het wenselijk dan mensen noodzakelijke zorg mijden uit angst voor hoge zorgkosten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Tot nu toe is niet gebleken dat het verplicht eigen risico ertoe leidt dat verzekerden afzien van noodzakelijke zorg. In de evaluatie van het verplicht eigen risico kon op basis van de beschikbare data niet worden aangetoond dat het eigen risico een negatief effect had op de gezondheid van verzekerden. Ook uit het Consumentenpanel Gezondheidszorg waarover bedoeld factsheet van het NIVEL gaat, blijkt niet of mensen die aangaven vanwege het eigen risico minder zorg te hebben gebruikt, hebben afgezien van niet-noodzakelijke of noodzakelijke zorg. Overigens staat daarin evenmin vermeld dat mensen die aangaven vanwege het eigen risico minder zorg te gebruiken, hebben gemeld dat daardoor hun gezondheidstoestand achteruit zou zijn gegaan.
Wat is uw reactie op de uitkomst dat twee derde van de Nederlanders de verhoging van het eigen risico geen oplossing vindt om de zorg betaalbaar te houden? Wilt u uw antwoord toelichten?
De verhoging van het eigen risico heeft vooral tot doel dat de zorgkosten voor een kleiner deel voor rekening van de verzekering komen en dat de gebruikers van zorg zelf een groter deel van de zorgkosten betalen. De gebruiker betaalt maximaal € 350 extra in vergelijking met iemand die nooit gebruik maakt van de zorg. Daarvoor staat voor hem alle zorg die nodig is ter beschikking, ongeacht de kosten.
Het kabinet gaat een aantal maatregelen nemen om de betaalbaarheid van de zorg te bevorderen. De verhoging van het eigen risico, die is overgenomen uit het Begrotingsakkoord 2013, is daar een onderdeel van.
Vindt u het verantwoord dat mensen afzien van noodzakelijke zorg, wat kan leiden tot verergering van de aandoening, omdat ziekten op een later stadium worden ontdekt en dat mensen beroep moeten doen op (duurdere) zorg in ziekenhuizen, die eerder had kunnen plaatsvinden in de huisartspraktijk? Bent u bereid maatregelen te treffen om te zorgen dat mensen geen onverantwoorde risico’s lopen door de verhoging van het eigen risico? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe reageert u op de uitkomst dat juist mensen met een laag inkomen en/of een slechte(re) gezondheid aangeven een bezoek aan de huisarts uit te stellen? Is dit uw idee van het verkleinen van de sociaal economische gezondheidsverschillen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Dat verzekerden aangeven dat zij een bezoek aan de huisarts gaan uitstellen, is in lijn met de in het antwoord op vraag 1 genoemde evaluaties en is daarom geen onverwachte uitkomst. Ik merk wel op dat er een verschil is tussen wat mensen zeggen te gaan doen en wat zij daadwerkelijk gaan doen als zij echt zorg nodig hebben. In dit verband is van belang dat uit de evaluatie van het eigen risico niet is gebleken dat verzekerden afzien van noodzakelijke zorg, noch dat op basis van de beschikbare data blijkt dat het eigen risico heeft geleid tot een aantoonbaar negatief effect op de gezondheid.
Tevens wijs ik er op dat de verhoging van het eigen risico per 2013 voor het grootste deel wordt gecompenseerd via de zorgtoeslag, zodat verzekerden met een laag inkomen hiervan per saldo nauwelijks financieel nadeel zullen ondervinden. De in de vraag gelegde relatie met de sociaal-economische gezondheidsverschillen acht ik daarom niet aanwezig.
In 2012 gaf 9% van de mensen aan minder zorg te gebruiken, door het verplichte eigen risico; bent u bereid te onderzoeken of dit percentage stijgt vanaf 2013 en wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Gezien de in het antwoord op vraag 2 vermelde uitkomsten van de evaluatie van het verplicht eigen risico zie ik geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren.
Bent u er trots op dat er nog steeds grote gezondheidsverschillen zijn tussen mensen met hoge en lage inkomens? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze verschillen kleiner worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet wil de gezondheidsverschillen in Nederland terugbrengen en is zich er daarbij van bewust dat simpele oplossingen niet werken. In de schriftelijke beantwoording op 5 december jl. van vragen die de Kamer had gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting 2013 van mijn ministerie, heb ik in hoofdlijnen de maatregelen uiteengezet die het kabinet wil nemen om de gezondheidsverschillen terug te dringen. Kortheidshalve verwijs ik naar die antwoorden.
Erkent u dat het verkleinen van het basispakket, zoals de aangekondigde 1,5 miljard euro bezuiniging, vooral mensen met lage inkomens en/of een slechte(re) gezondheid treft? Welke groei van de sociaal economische gezondheidsverschillen vindt u acceptabel?
De aangekondigde verkleining van het basispakket geldt voor alle Zvw-verzekerden. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar groepen verzekerden, bijvoorbeeld naar laag inkomen of een slechte(re) gezondheid.
Uitbuiting van medewerkers in champignonkwekerijen |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Keuringsdienst van Waarde onderzoekt champignons» over de waarheid achter de vermeende uitbuiting van medewerkers en georganiseerde criminaliteit in de champignonkwekerij?1
Ja.
Wat zijn de oorzaken en werkwijzen achter de Polen-constructies, waardoor mensen niet conform de Nederlandse wet- en regelgeving worden behandeld en betaald?
Poolse werknemers kunnen op grond van het vrije werknemersverkeer dat binnen de EU geldt, in Nederland werken. Voor werknemers van buiten de EU of uit Bulgarije en Roemenië is een tewerkstellingsvergunning nodig om in Nederland te mogen werken. Zij hebben dezelfde rechten en plichten als Nederlandse werknemers.
Helaas kiest een aantal werkgevers er bewust voor om economisch voordeel te behalen door de Nederlandse wet- en regelgeving niet na te leven, zoals de Wet op het minimumloon en minimum vakantiebijslag, de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidstijdenwet en fiscale wetgeving. Het betreft vaak arbeidsintensieve markten waarbij sprake is van kleine winstmarges en waar sprake is van grote concurrentie.
Deze werkgevers maken misbruik van het feit dat het loonniveau in de Midden- en Oost-Europese landen aanzienlijk lager ligt dan het Nederlandse niveau. Werknemers uit die landen zijn vaak bereid genoegen te nemen met arbeidsvoorwaarden die onder de Nederlandse wettelijke normen liggen. Dit kan in sommige situaties ook leiden tot arbeidsuitbuiting waarbij er sprake is van onderbetaling, slechte arbeidsomstandigheden en slechte woonomstandigheden.
Voor werknemers van buiten de EU of uit Bulgarije en Roemenië geldt daarnaast dat op grond van het vrij verkeer van diensten in de EU een dienstverlener die in een andere EU-lidstaat is gevestigd (bijvoorbeeld Polen), geen tewerkstellingsvergunning nodig heeft als hij zijn werknemers van buiten de EU tijdelijk diensten in Nederland laat verrichten, bijvoorbeeld oogstwerkzaamheden. Dit kan leiden tot misbruik waarbij Nederlandse werkgevers hun arbeidskrachten uit Bulgarije, Roemenië en van buiten de EU onder het mom van dienstverlening via een stroman (uitzendbureau/intermediar/ondernemer) uit een andere EU-lidstaat inhuren, om zo de tewerkstellingsplicht te omzeilen. In zijn brief van 27 februari 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 544, nr. 373) heeft mijn ambtsvoorganger deze problematiek rond (schijn)constructies in de land- en tuinbouw (waaronder de champignonsector) uitgebreid beschreven. In die brief is ook ingegaan op de maatregelen om dit probleem aan te pakken.
Waardoor komt het dat de Inspectie SZW grote moeite heeft om handhavend op te treden ondanks de sterke inzet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven gaat het om werkgevers die moedwillig de wet overtreden. Deze werkgevers voeren ondeugdelijke of valse administraties, of werken met stukloon waardoor het lastig is om te bewijzen dat er sprake is van betalingen onder het minimumloon. Als niet direct uit de administratie kan worden afgeleid dat er sprake is van overtreding van de arbeidswetgeving, wordt getracht het bewijs rond te krijgen via verklaringen van werknemers. Werknemers zijn echter niet altijd bereid om verklaringen af te leggen, omdat zij bang zijn dan hun werk te verliezen. Ook worden werknemers vaak pas na afloop van een gewerkte periode uitbetaald, waardoor zij de uitbetaling van het loon in gevaar brengen als zij belastende verklaringen afleggen.
Het betreft vaak tijdrovende onderzoeken vanwege de grote complexiteit van de (internationale) constructies. Deze vergen een grote capaciteit en kennen een lange doorlooptijd. Ondanks dat dit lastig is, zet de Inspectie SZW sterk in op handhaving, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk. Afgelopen jaren zijn grootschalige complexe onderzoeken opgestart gericht op hoog-risico bedrijven, waarvan er een aantal nog lopen. Die interventies hebben ook geleid tot het opleggen van zware sancties. Zo zijn er recentelijk bijvoorbeeld verschillende boeterapporten Wet arbeid vreemdelingen opgemaakt tegen twee bedrijven waarbij respectievelijk 75 en 43 Bulgaren waren aangetroffen en waarbij in het tweede bedrijf ook sprake was van een overtreding van de Wet Minimumloon. De Belastingdienst, die ook in het op de champignonsector gerichte Interventieteam participeert verwacht voor enkele miljoenen euro’s aan navorderingen op te leggen en er zijn diverse processen verbaal opgemaakt tegen bedrijven in verband met valsheid in geschrifte en belemmering van een strafrechtelijk onderzoek bij een bedrijf gericht op mensenhandel en uitbuiting.
Welke aanpak staat u voor om deze constructies en misstanden aan te pakken?
Misstanden zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector zelf. Het is noodzakelijk dat de sector zelf de nodige stappen zet om deze problematiek aan te pakken. Een keurmerk kan dit ondersteunen. Daarnaast is er een rol weggelegd voor de overheid als het gaat om handhaving van wet- en regelgeving. Het is van belang met deze sector afspraken te maken over een gezamenlijke inzet om het probleem effectief aan te pakken. Om die reden zal ik op korte termijn met de supermarkten in gesprek gaan om te kijken op welke manier we gezamenlijk aan deze misstanden een eind kunnen maken.
De Inspectie SZW is sinds 2007 actief in de champignonsector, waarbij in het Interventieteam Champignon wordt samengewerkt met de Belastingdienst, UWV, Politie en RCF (Regionaal Coördinatiecentrum Fraudebestrijding). Dit interventieteam zal zijn activiteiten de komende tijd intensief voortzetten. Daarnaast wordt, in samenwerking met het Openbaar ministerie, de komende periode ook meer ingezet op de mogelijkheid van strafrechtelijk onderzoek. De opsporingsdienst van de Inspectie SZW en de FIOD zullen ingezet worden daar waar het gaat om arbeidsuitbuiting, valsheid in geschrifte of andere commune delicten. Hoog-risico bedrijven worden het komende jaar met een mix van handhavingsmiddelen intensief onder de loep genomen.
Naast handhaving heeft mijn voorganger maatregelen aangekondigd om schijnconstructies rondom dienstverlening tegen te gaan. Werkgevers moeten tegenwoordig 2 dagen van tevoren het UWV notificeren als er sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening. Daarnaast zal het aantal schriftelijke bewijsstukken dat een werkgever in zijn bezit moet hebben worden uitgebreid waardoor er beter gecontroleerd kan worden.
Kent u het keurmerk Fair Produce voor de paddenstoelensector?
Ja.
Bent u bereid om retailorganisaties aan te spreken op hun verantwoordelijkheid in de keten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat kunt u doen om retailorganisaties ervan te overtuigen dat zij zich niet kunnen verschuilen achter het argument dat één en ander – ondanks het keurmerk – niet hun verantwoordelijkheid is, maar uitsluitend die van de overheid?
Veel Nederlandse retailorganisaties onderschrijven de noodzaak van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarom ben ik er van overtuigd dat wij tot afspraken kunnen komen om de misstanden in de champignonsector uit te bannen. Daar komt bij dat de retailorganisaties een belang hebben bij een level playing field, zonder oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Daarom verwacht ik dat ook de retailorganisaties willen meewerken aan het tot stand brengen van een gezonde sector.
Op welke wijze kunt u de Stichting Fair Produce Nederland helpen om ook na 1 januari 2013 haar activiteiten voort te zetten op weg naar financiële onafhankelijkheid?
Fair Produce is een stichting waarin de hele sector is vertegenwoordigd, niet alleen de producenten, maar ook de handelaren en afnemers. Dit initiatief tot zelfregulering juich ik toe. Ter ondersteuning van deze stichting ben ik dan ook bereid gesprekken aan te gaan met alle deelnemers in de keten om de misstanden in de champignonsector terug te dringen.
Het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten waarin u stelt dat u een oplossing heeft zodat de Amerikaanse autoriteiten in geen geval toegang hebben tot de gegevens?1
Ja.
Kunt u aantonen, nu u in uw brief het gebruik van de extraterritorialiteit van de Amerikaanse wet «theoretisch» noemt, dat de Amerikaanse autoriteiten nog nooit op basis van de Patriot Act bij Morpho, of andere bedrijven op Nederlands grondgebied hebben opgevraagd?
In de brief van 4 juni 20122 is gesteld dat de Patriot Act in zijn toepassing extraterritoriale werking heeft. Dat is dus niet theoretisch. Echter, en dat is ook gesteld, betekent die extraterritoriale werking niet dat elke onderneming die niet in de Verenigde Staten is gevestigd, onderworpen is aan de jurisdictie van de Verenigde Staten. Daarvoor moet sprake zijn van de omstandigheden die in de hiervoor aangehaalde brief zijn beschreven.
Morpho BV (verder Morpho genoemd) heeft mij verzekerd dat er geen gegevens door de Amerikaanse autoriteiten zijn opgevraagd en ik heb geen aanwijzing om te denken dat die informatie onjuist zou zijn. Over vragen van de Amerikaanse autoriteiten bij andere bedrijven kan ik geen uitspraken doen.
Op welke wijze voorkomt de onderhandelde oplossing dat de autoriteiten van de Verenigde Staten toegang zouden kunnen krijgen tot de gegevens van Morpho? De Amerikaanse wet blijft toch onverkort van kracht, ongeacht wie er bij Morpho werken of in het bestuur zitten?
Het is juist dat de Amerikaanse wet niet buiten werking is gesteld met de afspraken die met Morpho zijn gemaakt. De betreffende Amerikaanse wetgeving en de werking daarvan bestaan nog steeds. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gesteld betekent dit niet dat de Amerikaanse wetgeving, met de daarbij behorende extraterritorialiteit, zomaar aan Amerikaanse autoriteiten de bevoegdheid geeft tot het vorderen van gegevens die bij Morpho aanwezig zijn. De gemaakte afspraken met Morpho voorzien op een naar mijn mening proportionele wijze in het beheersen van de situatie die zich in theorie zou kunnen voordoen en waarin de Amerikaanse autoriteiten zouden kunnen nagaan of vanwege personele verbindingen tussen bestuurders of commissarissen van een in Amerika gevestigd Safran-bedrijf en het in Nederland gevestigde Morpho, een bevoegdheid bestaat om gegevens bij Morpho te vorderen.
De huidige Europese en daarop gebaseerde Nederlandse regels met betrekking tot gegevensbescherming zijn als kader meegenomen in het overleg dat met Morpho heeft plaatsgevonden. Voor wat betreft toekomstige regels met betrekking tot gegevens-bescherming ziet het kabinet, zoals eerder medegedeeld (BNC-fiche Algemene Verordening Gegevensbescherming, TK 2011–2012, 22 112, nr. 1372, p. 7), overigens de voorstellen over grensoverschrijdend gegevensverkeer al als een stap vooruit. De vraag is echter of de kwestie van conflicterende jurisdicties sluitend wordt opgelost. Het kabinet zal zich in dit licht in de onderhandelingen inzetten voor een zoveel mogelijk sluitende regeling.
Bent u van mening dat de gekozen oplossing voldoet aan de Nederlandse en Europese regels met betrekking tot gegevensbescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de oplossing laten toetsen door het College Bescherming Persoonsgegevens?
Neen.
Bent u, indien de situatie zich voordoet, bereid met andere bedrijven te onderhandelen over een oplossing? Zo ja, is het haalbaar om met talloze bedrijven in dezelfde situatie te onderhandelen over een oplossing?
Ik ben van mening dat, als dat nodig is, de minister die voor de betreffende opdracht cq contract verantwoordelijk is moet bezien of het nodig is met een bedrijf te overleggen cq te onderhandelen.
Kunt u verzekeren dat ook in de toekomst Amerikaanse autoriteiten, of autoriteiten uit andere landen, geen gebruik zullen maken van extraterritoriale wetgeving om toegang te krijgen tot persoonlijke gegevens die zijn opgeslagen op Nederlands grondgebied?
Die garantie kan ik niet geven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken voorzien op woensdag 16 januari 2013?
Ja.
De ontwikkelingen bij het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) en het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het ontslag van de directeur van het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) door de Raad van Toezicht in relatie tot de kamerdebatten, die de afgelopen dagen hebben plaatsgevonden, waarbij unaniem door de Kamer en door u is uitgesproken dat de-escalatie van het conflict inzake de fusie met het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) wenselijk is?
Het ontslag van de directeur van het IKZ is een interne aangelegenheid, ik ga daar niet over. De-escalatie van het conflict vind ik nog steeds noodzakelijk. Om die reden heeft er op het departement een gesprek plaatsgevonden met de door het personeel voorgedragen en inmiddels benoemde bestuurder van het IKZ.
Is het waar dat één van de leden van de Raad van Toezicht tot interim-bestuurder is benoemd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in relatie tot de vigerende Zorgbrede Governancecode?
Op 21 december 2012 is de bestuurder van het IKZ ontslagen. De Raad van Toezicht meldt mij dat omdat niet direct in de vacature kon worden voorzien, in afwachting van de benoeming van een interim-bestuurder, een lid van de Raad van Toezicht tijdelijk tot gedelegeerd bestuurder is benoemd. Na het kerstreces zijn gesprekken gevoerd met kandidaten voor de functie van interim- bestuurder en begin januari is de door de personeelsvertegenwoordiging voorgedragen kandidaat benoemd. Hierop is de gedelegeerd bestuurder afgetreden. De benoeming betreft de heer W. van der Ham. Hij is geen lid geweest van de Raad van Toezicht van het IKZ.
Als blijkt dat bestuurders of leden van de Raad van Toezicht kennis hebben van het overtreden van de Zorgbrede Governancecode voor toezichthouders in de zorg, welke sancties zijn er dan, en welke inspanningen getroost u zich in dat geval om ervoor te zorgen dat deze code geen «dode code» is?
Zie het antwoord op vraag 2. De Governancecommissie van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg buigt zich over mogelijke schendingen van de Zorgbrede Governancecode. Belanghebbenden kunnen zich in specifieke casussen tot de Governancecommissie wenden. De betrokken brancheverenigingen kunnen naar aanleiding van de uitspraak van de Governancecommissie sancties opleggen bij overtredingen van de Zorgbrede Governancecode. In het uiterste geval kan de zorgaanbieder het lidmaatschap van de brancheorganisatie worden ontnomen.
In hoeverre handelt de Raad van Toezicht van het IKZ in strijd met de Zorgbrede Governancecode en in strijd met de statuten van het IKZ? Indien dit het geval is, op welke punten? Indien dit niet het geval is, waaruit blijkt dat dit niet zo is?
Het is aan de Governancecommissie Gezondheidszorg om te beoordelen of al dan niet in strijd is gehandeld met de Zorgbrede Governancecode. Volgens mijn informatie is deze vraag inmiddels aan deze commissie voorgelegd.
Is het waar dat het IKNL op 20 december 2012 de door de heer E. voorgelegde letter of intent heeft getekend? Zo ja, wat is de waarde daarvan sinds u zich op 19 december 2012 hiervan distantieerde en met de IKZ-medewerkers, inclusief de Raad van Bestuur is afgesproken dat over de fusievoorwaarden en de borging van de expertise en de regionale verankering van het IKZ nog verder gesproken gaat worden?1
De letter of intent is op 28 januari 2013 door beide partijen ondertekend. Hierbij is ook afgesproken dat er voor de periode 2014–2018 een gezamenlijk meerjarenbeleidsplan wordt gemaakt. Ik heb mij op 19 december niet gedistantieerd van het ondertekenen van de letter of intent, wel heb ik aangegeven dat ik bereid was in januari een de-escalerend gesprek te voeren waarbij gesproken zou worden over de subsidievoorwaarden voor 2013 en de borging van de expertise van het IKZ. In januari heeft een gesprek op mijn departement plaatsgevonden met de door het personeel naar voren geschoven bestuurder, de heer Van der Ham die aangaf ook namens het personeel te spreken. De personeelsvertegenwoordiging heeft mij per brief van 7 februari laten weten geen behoefte te hebben aan een gesprek met een de-escalerend karakter, maar wel graag met mij in gesprek te gaan over de toekomst van de kankerzorg in Nederland en de rol van integrale kankercentra hierbij. Uiteraard zal ik graag zo’n gesprek voeren.
Wordt de directeur van het IKNL ook ontslagen zoals «bemiddelaar» E. heeft bepleit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Net zomin als ik over het ontslag van de directeur van het IKZ ga, ga ik over een mogelijk ontslag van de directeur van het IKNL. Volgens mijn informatie is de leiding van de fusieorganisatie ook een onderwerp in de letter of intent.
Is de heer E. de beoogde directeur voor beide organisaties in de toekomst?
Ik ga als minister van VWS niet over de benoeming van de directeur van deze organisatie(s), noch nu noch in de toekomst. Voor uw informatie wil ik er wel aan toevoegen dat er geen sprake van is dat dhr. E. in beeld was, is of wilde zijn voor deze functie.
Wat is de inhoud en de stand van zaken van het nieuwe wetsvoorstel (wetsvoorstel overtreding governancecode) om het mogelijk te maken om niet-functionerende Raden van Toezicht uit hun functie te ontheffen?
Ik heb geen wetsvoorstel overtreding governancecode in voorbereiding. Wel ben ik aan het onderzoeken of aanvullende maatregelen op het gebied van governance wenselijk zijn. U ontvangt hierover in het voorjaar een brief. Overigens heb ik in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg2 al de mogelijkheid gecreëerd om toezichthouders die hun taak verwaarlozen via de rechter te ontslaan.
Denkt u dat het langer aanblijven van de heer H. als bestuurder van het IKNL, in weerwil van de door het IKNL reeds getekende letter of intent het de-escalerende gesprek op uw ministerie gaat bemoeilijken?
Op mijn departement heeft op 23 januari het bedoelde gesprek plaatsgevonden met de door het personeel voorgedragen en inmiddels benoemde bestuurder van het IKZ. Het gesprek is in goede verstandhouding verlopen en werd niet bemoeilijkt.
Helpt het de toenadering tussen IKZ en IKNL als de heer H. benoemd wordt tot interimmanager van het IKZ of van de hele organisatie? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De heer Van der Ham is benoemd als interim--bestuurder van het IKZ. De Raden van Toezicht van IKZ en IKNL, respectievelijk de Raad van toezicht van de gefuseerde organisatie, gaat over de benoeming van de directeur de nieuwe organisatie.
Hoe verhoudt zich de financiële situatie bij het IKNL tot die van het IKZ? Is deze slechter dan bij het IKZ?
Voor zover mij bekend is de financiële situatie van zowel het IKNL als het IKZ toereikend.
Hoe beoordeelt u de volgende analyse van de heer Chavannes over de ontwikkelingen bij het IKZ: «De VVD heeft nu lokaal en landelijk op zo veel plaatsen de macht dat ze in staat is haar wil op te leggen met complete minachting voor echte deskundigheid. Voorbeeld van gisteren: het ontslag van de alom geprezen bestuurder van het Integraal Kankercentrum Zuid in Eindhoven. Haar enige fout was dat ze niet klakkeloos meewerkte aan het door minister Schippers, haar ambtenaren en twee, niet wegens deskundigheid, erbij betrokken VVD-burgemeesters doorgedramde samengaan met het Integraal Kankercentrum Nederland. Dat IKNL is een management- en IT-droom waar geld zoek is, en niet-artsen iets medisch willen uitvinden dat al bestaat. Het IKZ is een fijnmazig netwerk van medische beroepsbeoefenaars dat een Europese reputatie heeft op het gebied van zorgvuldig registreren van kankerbehandelingen en het snel zichtbaar maken van de beste methodes. Dat moet kapot vanwege de dwangdroom van landelijke unificatie.» Herkent u zich in deze analyse? Zo nee, wat is dan uw oordeel over de analyse?2
Voor zover ik van mening zou zijn dat in bovenstaande sprake is van een analyse, herken ik mij er niet in. Mijn oordeel is dat de heer Chavannes zich voor zijn column gebaseerd moet hebben op onvolledige en (deels) onjuiste informatie.
Het bericht dat de gemeente Smallingerland in januari 2013 begint met noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Sietse Fritsma (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omstreden noodopvang Drachten begint in januari»?1
Hoe is het mogelijk dat u in de beantwoording van onze eerdere vragen over dit onderwerp op 13 december 2012 heeft gesteld dat niet duidelijk is of en op welke wijze de gemeente Smallingerland noodopvang gaat verlenen, terwijl uit het bovengenoemde bericht blijkt dat één en ander reeds geconcretiseerd is en dat deze gemeente al per 1 januari 2013 met de opvang gaat beginnen? Heeft u hieromtrent daadwerkelijk navraag bij deze gemeente gedaan? Zo ja, heeft de gemeente Smallingerland u hierover onjuist of onvolledig geïnformeerd? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Deelt u de mening dat de gemeente Smallingerland met dit besluit de in 2007 gemaakte afspraak dat geen noodopvang meer zal worden geboden aan uitgeprocedeerde asielzoekers keihard aan haar laars lapt en dat dit onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de uitvoering van dit concrete voornemen van de gemeente Smallingerland tegen te houden? Bent u bereid om de Nederlandse gemeenten voor eens en altijd duidelijk te maken dat dergelijke schaamteloze ondermijning van het vreemdelingenbeleid en van gemaakte afspraken niet wordt getolereerd?
Bent u bereid om aan de gemeente Smallingerland duidelijk te maken dat het geld dat gemeenten krijgen voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning bedoeld is voor zorg, niet voor verblijf van mensen die niet eens in Nederland mogen zijn en dat ook huurhuizen bedoeld zijn voor mensen die verblijfsrecht in Nederland hebben?
Bent u tevens bereid om het deels met belastinggeld gefinancierde Vluchtelingenwerk Nederland duidelijk te maken dat medewerking aan deze plannen van de gemeente Smallingerland niet zal worden geaccepteerd? Zo nee, waarom niet?
De onzekerheid ten aanzien van wijkverpleegkundigen in de Zichtbare Schakel |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wijkzusters Den Bosch gestopt met hun werk?» over wijkverpleegkundigen van de Zichtbare Schakel die stoppen vanwege onduidelijkheid over de financiering?1
Wij hebben kennisgenomen van het bericht.
Deelt u de mening dat het positieve aspect van de Zichtbare Schakel is dat er meer ruimte is voor vroegsignalering en coördinatie, waardoor niet alleen de zorg verbetert, maar ook kosten bespaard worden?
Ja, wij delen de mening dat door de samenwerking tussen gemeenten en zorgverleners binnen de Zichtbare schakel-projecten een integrale aanpak gerealiseerd wordt.
In hoeverre sluit de opzet van de Zichtbare Schakel aan bij de plannen in het regeerakkoord voor het inzetten van meer wijkverpleegkundigen, om betere zorg dichtbij te kunnen leveren?
Wij nemen bij het verder uitwerken van de plannen uit het Regeerakkoord de ervaringen die zijn opgedaan in het project Zichtbare schakel mee. Deze ervaringen zijn belangrijk om tot een goed beleid te komen om de intensivering van wijkverpleegkundigen te realiseren.
Kunt u een reactie geven op signalen die ik ontvang van wijkverpleegkundigen dat sommige gemeenten slechts de helft van het daarvoor bestemde budget aan projecten van de Zichtbare Schakel besteden? Ontvangt u deze signalen ook? Vindt u het wenselijk dat projecten van de Zichtbare Schakel niet worden voortgezet? Welke vrijheden hebben gemeenten om het budget te verdelen? Waaraan wordt de rest van het budget besteed? Welke controle is er op de besteding van het budget?
In de tijd dat ZonMw begon met het programma (2009), waren nog niet alle projecten zover om direct van start te gaan. Veel projecten zijn pas in 2010 (of zelfs in 2011) gestart. Dit betekent dat de jaarlijkse financiering voor deze projecten in die periode ruimer was, omdat er in de voorgaande jaren nog geen gebruik van de middelen was gemaakt. De structurele middelen (ad € 10 miljoen) zijn echter evenredig over de projecten/gemeenten verdeeld.
Wij hebben navraag gedaan bij de projectleiders van de projecten Zichtbare schakel waarover wij hadden vernomen dat ze stopgezet zouden worden. Wij hebben van hen vernomen dat de desbetreffende projecten niet worden stopgezet en dat de gemeenten de middelen zoals in het gemeentefonds vermeld voor de verdere voortgang gebruiken. De gemeenten hebben geen vrijheden om de middelen die bestemd zijn voor de voortzetting van de Zichtbare schakel-projecten in te zetten voor andere zaken. Gemeenten zijn hierover geïnformeerd bij het uitkomen van de juni-circulaire 2012. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat gemeenten de middelen voor andere projecten inzetten. Er zal vanuit ZonMw een monitor worden opgezet waarbij de gemeenten gevraagd zal worden in hoeverre en op welke wijze zij de middelen hebben besteed aan de projecten. Ook zullen de projecten zelf hierover worden bevraagd. Over de precieze uitwerking worden nog afspraken gemaakt.
Wat is de stand van zaken van de evaluatie van de Zichtbare Schakel? Wordt er alleen inhoudelijk onderzoek uitgevoerd, of wordt er ook onderzocht hoe bestemde budgetten worden besteed? Voor hoeveel gemeenten geldt dat het budget niet geheel is besteed aan Zichtbare Schakel-projecten? Kunt u de Kamer een lijst doen toekomen van gemeenten die het budget (deels) anders besteed hebben? Hoeveel van het voor dit project bestemde geld is niet daadwerkelijk besteed aan Zichtbare Schakel-projecten? Wat is uw mening hierover?
Het staat nog niet vast hoe de monitor uitgevoerd zal worden. De gesprekken hierover worden nog met betreffende partijen gevoerd. Er zal in ieder geval gevraagd worden naar de inzet van het bestede bedrag.
Op uw vragen over het niet besteden van de middelen door gemeenten aan Zichtbare schakel projecten kunnen wij – gegeven de antwoorden op voorgaande vragen – geen antwoord geven. Wij hebben bij diverse gelegenheden aangegeven dat het belangrijk is dat projecten melden als zij problemen met de gemeente ondervinden met betrekking tot de voortgang van het Zichtbare schakel project.
Hoeveel thuisorganisaties en gemeenten zetten de manier van werken van de Zichtbare Schakel – die volgens eerste onderzoeken kostenbesparend is – voort na het wegvallen van de projectfinanciering? Hoeveel vallen terug in de oude manier van werken? Voor hoeveel wijkverpleegkundigen is dit een reden om niet meer te blijven werken? Wat is uw reactie daarop?
Zoals wij in de voorgaande antwoorden hebben aangegeven, worden de projecten waarover geruchten bestonden dat ze zouden stoppen of dat de middelen aan andere zaken worden besteed, voortgezet. Wij willen benadrukken dat gemeenten en zorgaanbieders ook zelf een verantwoordelijkheid hebben om te kijken op welke manier het werk van de wijkverpleegkundige voortgezet kan worden en op welke manier men elkaar dan nodig heeft. Dit betekent bijvoorbeeld dat de gemeente zelf ook kan investeren in de voortzetting van projecten, door bijvoorbeeld afspraken te maken met zorgverzekeraars. De € 10 miljoen per jaar die nu gebruikt wordt voor het financieren van de projecten hoeft niet het maximumbedrag te zijn. Het is dus aan de creativiteit en inventiviteit van gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders om in hun stad/wijk te kijken wat er nodig is en hoe dit met elkaar gerealiseerd kan worden.
Het bericht 'Psycho’s op vrije voeten' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Psycho’s op vrije voeten»1?
Ja.
Is het waar dat tbs-ers van de longstay worden overgeplaatst naar reguliere afdelingen waar zij weer gaan werken aan hun terugkeer in de samenleving met alle gevolgen, zoals verlof, van dien?
Al sinds de start van de longstay, die is ingesteld in 1999, kunnen tbs-gestelden worden teruggeplaatst naar een behandelafdeling in een forensisch psychiatrisch centrum (fpc) wanneer er nieuwe behandelperspectieven zijn. Er kan perspectief op verbetering bestaan vanwege nieuwe medicatie, of door een nieuw ontwikkelde behandelmethode. Het recidiverisico kan in de loop der tijd zijn afgenomen. In deze gevallen worden betrokkenen teruggeplaatst naar de reguliere tbs-afdelingen zodat de door de rechter opgelegde behandeling hervat kan worden.
Klopt het dat het ook psychopaten betreft terwijl het Pieter Baan Centrum heeft aangegeven dat er nu pas een onderzoek komt naar de vraag of behandeling effect heeft op het geweten van psychopaten? Zo ja, vindt u dat u verantwoord bezig bent?
De invulling van de tbs-behandeling is in alle gevallen maatwerk, zo ook bij patiënten met een psychopathische stoornis. Er zijn tbs-gestelden bij wie de behandeling niet leidt tot een vermindering van het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau. Zij kunnen niet terugkeren in de samenleving, maar zijn in het belang van de maatschappelijke veiligheid langdurig, soms levenslang, aangewezen op forensische zorg. Longstay-gestelden kunnen alleen teruggeplaatst worden naar een behandelafdeling in een fpc wanneer er nieuwe behandelperspectieven zijn. Zijn die er niet, dan is terugplaatsing niet aan de orde en blijft de tbs-gestelde op de longstay-afdeling.
Hoe beoordeelt u het dat, wanneer patiënten eenmaal op een normale afdeling zitten, ze ontspannen raken? Deelt u de mening dat dit calculerend gedrag is? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het beeld niet dat personen die worden overgeplaatst naar een reguliere tbs-afdeling «ontspannen raken». Ik wijs erop dat op een reguliere tbs-afdeling juist een inspanning van betrokkene wordt gevraagd ten behoeve van zijn/haar resocialisatie.
Is het waar dat een woordvoerder van het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft gezegd dat ook andere factoren een rol spelen zoals verbeterde behandelmethoden en nieuwe medicatie zoals libido remmende middelen? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met de onwil om op vragen in te gaan om libido remmende middelen te verplichten?
In de behandeling van tbs-gestelden met een seksuele stoornis kunnen libidoremmende middelen een rol spelen. Het gebruik ervan is echter altijd onderdeel van een bredere behandeling die bijvoorbeeld ook psychotherapie, trainingen en andere medicatie kan omvatten. Het voorschrijven van de medicatie is voorbehouden aan medisch specialisten die daartoe bevoegd en bekwaam zijn. Libidoremmende medicatie is namelijk niet in iedere situatie of bij alle typen zedendelinquenten effectief en heeft daarnaast vaak ernstige lichamelijke bijwerkingen. Verschillende medische richtlijnen, zowel nationaal als internationaal, gelden als leidraad voor de behandeling. Zie ook de brief van 2 oktober 2012 van de Minister van Veiligheid en Justitie over de voortgang aanpak kinderpornografie (TK 2012–2013, 31 015, nr. 81).
Indien libido remmende middelen zo goed werken dat de meest gevaarlijke tbs-ers weer op vrije voeten kunnen komen, bent u dan bereid om dit te verplichten en deze «patiënten» dan gewoon in de gevangenis te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat denkt u dat het effect is van hetgeen blijkt uit de Recidive monitor TBS (1974–2008, FS 2011–6) en het Recidivebericht 1997–2007, namelijk dat verschillende soorten recidive onder tbs’ers afnemen, waarvan onderzoekers denken dat de oorzaak hiervan waarschijnlijk komt door de druk die op het tbs-systeem is komen te staan, waardoor rechters en behandelaars tussen 1974 en 2008 voorzichtiger zijn geworden met het in vrijheid stellen van uitbehandelde tbs’ers en werden alléén patiënten met een gunstige prognose in vrijheid gesteld?
In Factsheet 2011–6 betreffende recidive TBS 1974–2008 geeft het WODC aan dat na de scherpe daling in de jaren ’80 en ’90 en de lichte toename rond de eeuwwisseling, de strafrechtelijke recidive onder ex-tbs-gestelden de laatste jaren weer licht lijkt te zijn afgenomen. Het WODC noemt als verklaring dat «het zou kunnen dat rechters en behandelaars, in reactie op de druk die vanuit de samenleving en de politiek op het tbs-systeem wordt uitgeoefend, in de loop der jaren steeds voorzichtiger zijn geworden om «uitbehandelde» terbeschikkinggestelden in vrijheid te stellen. Met andere woorden, alleen de patiënten met een relatief gunstige prognose werden in vrijheid gesteld, met als gevolg dat de recidivecijfers in de sector zijn gedaald. Een zekere verklaring is dit niet, maar ze kan op dit moment niet worden uitgesloten.» Volgens het WODC zijn voor het achterhalen van de betekenis van de cijfers die in de factsheet zijn gepresenteerd meer gegevens nodig, en is reeds een eerste stap gezet om uitstroominformatie in verband te kunnen brengen met informatie over stoornissen van de patiënten en de behandeling die daarop is gevolgd. Ik zie de resultaten hiervan met belangstelling tegemoet.
Klopt de schatting dat de helft van de 185 longstayers uiteindelijk in aanmerking komt voor proefverlof en zelfstandig wonen? Zo ja, deelt u de mening dat de veiligheid van de samenleving veel belangrijker is dan het belang van een gevaarlijke gek op terugkeer in de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Sinds december 2010 wordt het beleid ten aanzien van de driejaarlijkse herbeoordelingen van tbs-gestelden in de longstay uitgevoerd. Dit wordt gedaan door de Landelijke adviescommissie plaatsing longstay forensische zorg (Lap). De Lap is een onafhankelijke commissie die (sinds 2003) de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie adviseert over de eventuele plaatsing van tbs-gestelden op een longstay-afdeling, de voortzetting van de longstay-plaatsing of de opheffing ervan. Wanneer er sprake is van een verbeterde mogelijkheid tot behandeling en het beveiligingsniveau laag is, kunnen longstay-gestelden over worden geplaatst naar een andere voorziening waar voldoende zorg en beveiliging kan worden geboden, zodat zij daar kunnen werken aan hun resocialisatie. Dit kunnen behandelafdelingen in een fpc zijn of GGz-instellingen waar plaatsen zijn gecreëerd voor tbs-patiënten met een chronische zorgbehoefte, en waar kan worden voorzien in het vereiste niveau van beveiliging. Ik verwijs in dit kader tevens naar het beleidskader Longstay forensische zorg dat bij brief van 3 februari 2009 aan de Tweede Kamer is verzonden (TK 2008–2009, 29 452, nr. 98).
Op basis van de recent uitgevoerde driejaarlijkse herbeoordelingen is de verwachting dat het aantal longstay-gestelden afneemt met ongeveer 30%. Een deel van de 30% kan worden overgeplaatst naar een behandelafdeling van een fpc. Het andere deel kan, al dan niet op termijn, naar de reguliere GGz worden overgeplaatst. Het spreekt voor zich dat de maatschappelijke veiligheid voorop blijft staan. Daarom wordt in het behandelplan uitgebreid aandacht besteed aan de wijze waarop het risicomanagement en het toezicht op deze patiënten wordt geregeld.
Overigens worden het Beleidskader longstay en de verlofregeling voor longstay-gestelden op dit moment geëvalueerd door advies- en onderzoeksbureau Significant, in opdracht van het WODC. De resultaten hiervan zullen in de tweede helft van dit jaar naar de Tweede Kamer worden verzonden.
Wat gaat u doen om per direct te bewerkstelligen dat de samenleving niet zal worden gebruikt als proeftuin met alle gevaren die daarbij horen en deze patiënten gewoon op de longstay blijven of in de gevangenis worden gezet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat de gemeente Hoorn de kosten die zijn gemaakt na een oproep tot een Project-X feest niet kan verhalen op de oproeper |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opruier Project X Hoorn gaat vrijuit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat schade altijd zoveel mogelijk op de dader moet worden verhaald?
Ja, met dien verstande dat dit niet geldt voor het verhaal van kosten die de overheid maakt ter zake van activiteiten die tot de kerntaak van de overheid moeten worden gerekend.
Is het waar dat de gemeente Hoorn juridisch advies heeft ingewonnen en dat daaruit volgde dat de gemeente kansloos zou zijn in een schadevergoedingsprocedure?
Ik beschik inderdaad over dit advies. Daaruit blijkt niet dat een eventuele gerechtelijke procedure kansloos zou zijn. De kans van slagen wordt in deze zaak geschat op minder dan 35%.
Is het waar dat de gemeente Hoorn dit advies heeft voorgelegd aan uw ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ministerie in reactie daarop inderdaad aan de gemeente Hoorn gemeld dat het de rechtszaak toch beter kan doorzetten teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent het verhalen van schade in dit soort gevallen?
Ja, en wel omdat de burgemeester van Hoorn mij heeft opgeroepen om «deze juridische lacune recht te zetten». Het is echter prematuur om over een juridische lacune te spreken, zolang de rechter zich hier niet over heeft uitgelaten, en de vraag of er – in de woorden van de burgemeester van Hoorn – sprake is van een juridische lacune, kan alleen beantwoord worden door een zaak als deze aan de rechter voor te leggen. Te bedenken valt daarbij dat er reeds civiele procedures gevoerd zijn waarbij met succes de kosten van politie-inzet zijn verhaald. Zie bijvoorbeeld gerechtshof Amsterdam 26 juli 2011, LJN BR3958 en rechtbank Groningen 5 december 2012, LJN BY6881. Het betrof in beide gevallen ook onrechtmatige gedragingen die tot een politie-inzet hebben geleid.
Welke lacune in de wet, waarop het verschil in inzicht tussen de juridisch adviseurs en het ministerie berust, betreft het precies?
Er is geen sprake van een lacune in de wet, noch van een verschil van inzicht met de juridisch adviseurs van de gemeente Hoorn. In het advies wordt gewezen op de door de Hoge Raad ontwikkelde doorkruisingsleer, die er in geval van het kostenverhaal als gevolg van politieoptreden meebrengt dat als er niet een nadrukkelijke wettelijke grondslag is die dat verhaal mogelijk maakt, dat een aanwijzing is dat kostenverhaal via het civiele recht niet mogelijk is. Een dergelijke wettelijke grondslag ontbreekt voor de hier aan de orde zijnde kosten.
Met het oog daarop wordt in het advies de kans op succes voor het verhaal van de kosten door de gemeente Hoorn op minder dan 35% geschat. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 5 heb opgemerkt heeft de rechter zich hierover nog niet uitgelaten en is er pas duidelijkheid te verkrijgen als een zaak als deze aan de rechter wordt voorgelegd.
Bent u bereid om de correspondentie met de gemeente Hoorn door te geleiden naar de Kamer, inclusief het juridische advies en de weging daarvan door uw ministerie?
Een aan mij gerichte brief van de burgemeester van Hoorn en het advies treft u bijgaand aan. De afwegingen die ik ter zake heb gemaakt, treft u in deze beantwoording aan.2
Deelt u de mening dat het verhalen van de schade in dit soort gevallen vergemakkelijkt dient te worden en dat dit een afschrikwekkend effect kan hebben voor toekomstige mogelijk opruiende oproepen?
De inzet van de politie vond in dit geval aanleiding in een oproep tot een «Project X-feest». Te bedenken valt dat de inzet van de politie in heel veel gevallen aanleiding vindt in andere al of niet onrechtmatige gedragingen. Denk bijvoorbeeld aan de inzet van de politie naar aanleiding van verkeersovertredingen, familie- en burenruzies, vechtpartijen etc. De vraag of het verhaal van de kosten van politie-inzet vergemakkelijkt moet kunnen worden, heeft derhalve een veel breder bereik dan alleen de oproep van een «Project X-feest». Die vraag is bij verschillende gelegenheden nadrukkelijk aan de orde geweest. De opvatting was toen steeds dat verhaal van dergelijke kosten niet mogelijk zou moeten zijn omdat het hier gaat om activiteiten die tot de kerntaak van de overheid moeten worden gerekend. Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 1999/2000, 26 345, nr. 40, p. 3. Als uitgangspunt ben ik nog steeds van mening dat om die reden de kosten van handhaving van de openbare orde en veiligheid en de kosten van opsporing door de overheid worden gedragen. In bijzondere gevallen meen ik evenwel dat een uitzondering op dit uitgangspunt gerechtvaardigd is. De door de Hoge Raad ontwikkelde doorkruisingsleer staat ook uitzonderingen toe op dit uitgangspunt en – zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven – er worden in de rechtspraak ook uitzonderingen aangenomen.
Het stopzetten van de vervoersregeling voor gehandicapte teamsporters |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het Fonds Gehandicaptensport wegens ontoereikende middelen genoodzaakt is per 31 december 2012 met de uitvoering en het beheer van de vervoersregeling voor gehandicapte teamsporters?
Ja.
Bent u zich bewust van de gevolgen en de impact wanneer dit vervoer komt te vervallen, namelijk het per direct genoodzaakt zijn te stoppen met de sportbeoefening?
Ja.
Deelt u de mening dat deze sporters hun sport moeten kunnen blijven beoefenen, en dit niet onmogelijk moet worden gemaakt door ontoereikend en ontoegankelijk vervoer?
Ja. Één van de speerpunten van het sportbeleid is dat het voor alle mensen makkelijk moet zijn om te kunnen sporten. Ook in het regeerakkoord staat dat sport van groot maatschappelijk belang is en dat het kabinet wil dat er meer mensen kunnen sporten en bewegen in hun eigen omgeving. Vervoer is daarbij een belangrijke randvoorwaarde.
Deelt u voorts de mening dat sporten voor mensen met een handicap ook een belangrijk onderdeel is van participatie in een inclusieve samenleving?
Ja. Sport is niet alleen leuk om te doen, het is ook gezond, het verlegt de grenzen en het zorgt ervoor dat mensen met een beperking beter participeren en integreren in de samenleving.
Bent u bereid, net als in oktober 2008, in overleg met Gehandicaptensport Nederland te gaan om tot een structurele oplossing te komen, opdat deze sporters hun sport kunnen blijven beoefenen?
Samen met betrokken partijen ben ik in overleg om de mogelijkheden te onderzoeken om tot een structurele oplossing te komen voor de vervoersregeling. Uiterlijk 15 maart 2013 zal ik u hier nader over informeren.
De ontslagen bij sociale werkplaatsen Emco en Wedeka |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het ontslag van tientallen werknemers van de sociale werkplaatsen Emco en Wedeka, vanwege de verminderde rijksbijdrage?1
Het gaat bij beide bedrijven om het niet verlengen van tijdelijke contracten. Het niet verlengen van tijdelijke contracten bij Emco en Wedeka betreft een beleidskeuze van de gemeenten. Een Wsw-dienstbetrekking is een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Een gemeente is niet verplicht om personen met een Wsw-indicatie een vaste dienstbetrekking aan te bieden of tijdelijke contracten om te zetten in een vast dienstverband.
Gemeenten zijn bij het aanbieden van tijdelijke contracten gehouden aan het respecteren van «de ketenbepaling». Indien oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de ketenbepaling, kan een Wsw-werknemer zich richten tot de rechter. Deze zal in een individueel geval uitspraak doen of de ketenbepaling juist is toegepast.
De Wsw is een gedecentraliseerde regeling, waarbij het Rijk middelen verstrekt voor het realiseren van een taakstellend aantal Wsw-plekken. Uit navraag blijkt dat de taakstelling door de betrokken gemeenten wordt gerealiseerd. Gemeenten worden uiteindelijk afgerekend op het realiseren van de taakstelling. Gemeenten kunnen zelf besluiten om meer plekken te realiseren dan de taakstelling. In de Tweede Kamer is ondermeer hierover informatie uitgewisseld, zoals in een dertig leden debat op 3 oktober 2012.
Sw-bedrijven streven ernaar budgetten zo goed mogelijk te besteden. Tijdelijke contracten worden gehanteerd om fluctuaties in het werkaanbod op te vangen en de taakstelling te realiseren. Net als in het bedrijfsleven wordt gewerkt met vaste en tijdelijke contracten.
Het is niet ongebruikelijk dat tijdelijke contracten niet worden verlengd. Uit de Wsw-statistiek blijkt dat in de afgelopen jaren circa 20% van de mensen uitstromen uit de Wsw, dit doen in verband met het niet verlengen van tijdelijke contracten. Als een tijdelijk contract niet wordt verlengd, keert de betrokkene terug op de wachtlijst. Op het moment dat een Wsw-plek vrijkomt wordt deze beschikbaar gesteld aan degene bovenaan de wachtlijst.
Acht u het wenselijk dat werknemers van sociale werkplaatsen worden ontslagen, omdat er na drie jaar een contract voor onbepaalde tijd moet worden verstrekt, maar sociale werkplaatsen tegelijkertijd alleen nog werknemers op tijdelijke basis willen aannemen? Waarom acht u dat wel of niet wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat in Nederland de wachtlijst voor de sociale werkplaats wordt misbruikt als draaideur voor personen met een beperking om hen geen vast contract te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over de situatie waarin werknemers met een beperking vanwege het regeringsbeleid geen enkele zekerheid krijgen op een vaste baan en een vast inkomen?
Voor mensen die nu al met een Wsw-indicatie werkzaam zijn in de Sw-sector verandert er als gevolg van het regeerakkoord niets. Zij houden dezelfde rechten en plichten. Als de Participatiewet van kracht wordt, dan wordt de Wsw afgesloten voor nieuwe werknemers. Het kabinet geeft gemeenten binnen de wettelijke kaders de ruimte om zelf beschut werk als een voorziening te organiseren voor mensen die enkel onder beschutte omstandigheden kunnen werken.
Het kabinet wil bevorderen dat mensen zoveel mogelijk in reguliere banen bij reguliere werkgevers aan de slag gaan. Reguliere werkgevers moeten hun deuren wijder open zetten voor mensen met een beperking. Daarom komt dit kabinet met een quotum. Gemeenten beschikken over een breed scala aan instrumenten om werkgevers en mensen met een arbeidsbeperking te ondersteunen.
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u tevens naar de inhoud van de contourenbrief inzake de Participatiewet, die ik op 21 december 2012 aan de Kamer heb gezonden.
Welke maatregelen gaat u nemen om ook personen met een beperking zekerheid op een vast inkomen en werk te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is er terecht gekomen van de belofte van PvdA-leider Diederik Samsom op het Malieveld op 22 maart 2012 dat hij «in ieder geval ging zorgen dat jullie (werknemers sociale werkplaatsen) je werk houden»?2
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er meer sociale werkplaatsen in Nederland, die van plan zijn om vanwege het ontbreken of verminderen van rijkssubsidie contracten van SW-geïndiceerden op korte termijn te beëindigen en deze mensen naar huis te sturen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Het kan niet worden uitgesloten dat tijdelijke contracten door gemeenten of sociale werkplaatsen niet worden verlengd.
Deelt u de mening dat vanwege de forse bezuinigingen van bijna 2 miljard euro op de sociale werkplaatsen, de bijstand en de jonggehandicapten, het aantal ontslagen in de sociale werkplaatsen en de wachtlijsten zullen groeien en deze bezuinigingen per direct van tafel moeten? Zo nee, vindt u het sociaal om te bezuinigen op personen met een beperking, die toch al geen of weinig perspectief hebben op een reguliere baan?
De regelingen aan de onderkant zijn niet afgestemd, werken tegen elkaar in en leiden te vaak tot inactiviteit in plaats van participatie. Eén regeling is beter en goedkoper. Het niet doorvoeren van de verbeteringen en de besparingen die mogelijk zijn, is een luxe die we ons niet kunnen en niet moeten willen veroorloven. Omdat de solidariteit met de meest kwetsbaren vereist dat we onze sociale zekerheid richten op hen die het meest ondersteuning nodig hebben. En omdat ons land zijn huishoudboekje op orde moet krijgen om straks sterker uit de crisis te komen.
Het kabinet maakt daarbij rechtvaardige keuzes. Voor de vereiste banen wordt een quotum uitgewerkt. Ten opzichte van de Wet werken naar vermogen is in de Participatiewet sprake van een duidelijke verzachting van de efficiencykorting. Deze wordt verspreid over zes jaar (in plaats van over drie jaar) en gaat een jaar later in. Gemeenten en sw-bedrijven krijgen daarmee aanzienlijk meer tijd voor de hervorming van de uitvoering van de Wsw.
Zie ook het antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Kunt u de ontslagen werknemers bij Emco en Wedeka aan een baan helpen?
Dit betreft een verantwoordelijkheid van de gemeenten, die daarvoor de instrumenten hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat in Oost-Groningen bijna vier keer zoveel personen werkzaam zijn in de sociale werkplaatsen dan in andere provincies? Zo ja, kunt u bevestigen dat het voorgestelde quotum zoals voorgesteld in het regeerakkoord in Oost-Groningen ook bijna vier keer zoveel werkplekken in het vrije bedrijf zal gaan opleveren? Zo nee, waarom niet?3 4
Ik ben op de hoogte van de afwijkende situatie in Oost-Groningen. Het voorgestelde quotum, waarvan de uitwerking nog plaatsvindt, is afhankelijk van de grootte van de werkgevers en zal dus niet per definitie bijna 4 keer zoveel werkplekken in het vrije bedrijf opleveren. Overigens maak ik u erop attent dat er in Oost-Groningen meer dan het landelijk gemiddelde aan Wsw’ers werken bij reguliere werkgevers.
Het aftuigen van buurtbewoners door Marokkaanse leerlingen |
|
Joram van Klaveren (PVV), Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Amsterdams Huygens College weigert hulp politie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat politiehulp nooit geweigerd zou mogen worden door onderwijsorganisaties, die kampen met een geweldsprobleem?
Onderwijsinstellingen die kampen met een geweldsprobleem moeten de maatregelen nemen die zij noodzakelijk achten. Afhankelijk van de situatie kan dat een verzoek zijn aan de politie voor hulp. Indien de situatie daarom vraagt is het uiteindelijk aan de burgemeester om te bepalen of de openbare orde en veiligheid gevaar loopt. De uiteindelijke inzet van politie is afhankelijk van deze beoordeling.
Na een gesprek tussen het Huygens College, de politie en de gemeente is besloten om een permanent veiligheidsteam op te richten. Dat team bestaat onder andere uit een agent, een leerplichtambtenaar en een veiligheidscoördinator van de school.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om het schoolbestuur dat politiehulp weigert na geweld door hun leerlingen zo spoedig mogelijk te laten opstappen?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag twee. Aangezien er inmiddels overeenstemming is bereikt tussen de onderwijsinstelling en de gemeente heeft het schoolbestuur invulling gegeven aan haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de eigen leerlingen en het herstel van de relatie met de buurt.
Kunt u toelichten waarom Marokkaanse meisjes steeds vaker verdachte zijn van crimineel gedrag, in sommige gemeenten inmiddels zelfs vaker dan autochtone mannen?
Er zijn mij geen cijfers bekend die de stelling ondersteunen dat Marokkaanse meisjes steeds vaker verdachte zijn van crimineel gedrag. Uit het Jaarrapport Integratie 2012 blijkt dat het aantal verdachte vrouwen van Marokkaanse herkomst rond de 1,6% ligt en dat dit percentage sinds 2006 stabiel is. Ook uit de monitor Marokkaanse Nederlanders 2012 (Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 31 268 nr. 59) met gegevens van 21 gemeenten komt geen stijging van het percentage verdachte meisjes naar voren.
Deelt u de mening dat het Marokkanenprobleem structureel het beste is op te lossen door keiharde straffen en waar mogelijk denaturalisatie en uitzetting van het tuig? Zo nee, waarom niet?
Wanneer sprake is van het begaan van strafbare feiten dan is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
Tekort aan opvangplekken voor dakloze gezinnen |
|
Loes Ypma (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Een auto als huis» dat op de website van Defence for Children gepubliceerd is?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit artikel in het licht van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (artikel 27), waarin is afgesproken dat kinderen recht hebben op adequate huisvesting?
Ik deel de mening dat kinderen niet in de opvang horen, maar in hun vertrouwde thuissituatie. Allereerst zijn ouders hiervoor verantwoordelijk. Wanneer gezinnen toch hun woning verliezen en zij nergens anders terecht kunnen, zijn centrumgemeenten verantwoordelijk voor de opvang. Een beperkte inventarisatie onder centrumgemeenten laat zien dat in vrijwel alle centrumgemeenten gezinnen met kinderen worden opgevangen. De manier waarop dit is georganiseerd, verschilt echter per gemeente. Soms is er een uitgebreid aanbod, zoals gezinskamers in de 24-uursopvang, begeleid wonen en semiambulante opvang, waarbij gezinnen tijdelijk in een woning in een wijk verblijven. Andere gemeenten maken (alleen) gebruik van gezinsunits in de reguliere opvang. Er zijn ook centrumgemeenten die geen speciale plaatsen hebben voor gezinnen. Vaak wordt dan wel gestreefd naar snelle doorstroming naar bijvoorbeeld een zogenoemde tweedefasewoning. Daarnaast worden gezinnen soms tijdelijk ondergebracht in vakantiehuisjes of hostels. Uit deze inventarisatie blijkt dus dat gezinnen op een gevarieerde manier worden ondergebracht. Wanneer er al dan niet sprake is van adequate huisvesting, kan ik moeilijk beoordelen; dat hangt af van de omstandigheden van de diverse aangeboden plaatsen. Wanneer een gezin door (noodgedwongen) weigering van een opvanginstelling op straat komt, is dit natuurlijk een onwenselijke situatie.
Om meer zicht op de problematiek te krijgen, heb ik het Trimbos-instituut gevraagd om bij de Monitor Stedelijk Kompas 2012 aandacht te besteden aan gezinnen in de opvang. Daarnaast heb ik aan Federatie Opvang gevraagd in kaart te brengen om wat voor soort gezinnen het gaat. Ik zal de uitkomsten daarvan benutten bij een overleg met de minister voor Wonen en Rijksdienst, de VNG en Aedes, de vereniging van woningcorporaties, om te bezien op welke wijze we kunnen voorkomen dat groepen mensen zonder OGGz-problematiek een beroep doen op de maatschappelijke opvang.
Bent u op de hoogte van het feit dat er veel te weinig plekken zijn voor gezinnen met kinderen die op straat komen te staan vanwege schulden en huurachterstanden? Bent u tevens op de hoogte van het feit dat er steeds meer gezinnen vanwege schuldenproblematiek op straat komen te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat instellingen in de maatschappelijke opvang steeds meer dakloos geraakte gezinnen moeten weigeren, omdat de instelling vol is? Waar komen deze gezinnen terecht? Deelt u de mening dat het niet toelaatbaar is dat deze gezinnen op straat komen te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u een overzicht hoeveel gezinnen op straat zijn komen te staan de afgelopen 5 jaar, en hoeveel mensen op een wachtlijst voor een opvangplek staan?
Nee.
Bij de VNG en bij de Federatie Opvang, de koepelorganisatie van de instellingen voor maatschappelijke opvang, is niet bekend hoeveel gezinnen de afgelopen vijf jaar dakloos zijn geraakt en hoeveel er op een wachtlijst staan. Ook bij Defence for Children bestaat een dergelijk overzicht niet.
Ik wil – zoals gezegd bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 meer inzicht krijgen in de problematiek via de Monitor Stedelijk Kompas 2012.
Wat vindt u van het feit dat, als gezinnen wel in opvangplekken terecht kunnen komen, in sommige gevallen de vader niet bij zijn vrouw en kinderen mag verblijven? Wat vindt u van het feit dat in sommige gevallen jongens ouder dan zes jaar niet bij de rest van het gezin mogen wonen, en het gezin dus de opvangplek moet verlaten? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het in beginsel onwenselijk wanneer een man niet bij zijn vrouw en kinderen kan verblijven. Ook is het onwenselijk als een gezin de opvang moet verlaten omdat er een jongen van zes jaar of ouder bij is, wanneer dat betekent dat dat gezin dan geen onderdak meer heeft.
Wat vindt u van het feit dat gezinnen met kinderen in de opvang terecht komen tussen mensen met een psychiatrische problematiek of een drank- en drugsverslaving? Deelt u de mening dat dit een ongeschikte plek voor (jonge) kinderen is? Zo nee, waarom niet?
Uit de hierboven beschreven opbrengst van de inventarisatie blijkt dat mogelijk slechts een kleine minderheid van de gezinnen (kort) wordt opgevangen tussen mensen met psychiatrische problematiek en/of drank- en drugsverslaving. Daar waar dit wel gebeurt, vind ik dat onwenselijk.
Wat vindt u van het feit dat gezinnen soms alleen ’s-nachts terecht kunnen in de opvang, en dat kinderen dus geen plek hebben overdag om huiswerk te maken, te spelen na school of tot rust te komen? Deelt u de mening dat het belang van het kind vooropgesteld moet worden? Zo nee waarom niet?
Het belang van het kind dient altijd voorop te staan. Daarom zou ik het onwenselijk vinden als het zo zou zijn dat kinderen overdag geen vaste plek hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat het voor gezinnen ontzettend moeilijk is om door te stromen vanuit opvangplekken naar reguliere huisvesting? Hoeveel gezinnen wachten momenteel in een opvanghuis op een reguliere sociale woonvoorziening?
Zoals bekend, is de woningmarkt voor sociale huurwoningen soms krap. Dit verschilt overigens sterk per regio. De Federatie Opvang bevestigt dat doorstroom inderdaad problematisch kan zijn. Het is onbekend hoeveel gezinnen in een opvanginstelling wachten op reguliere sociale woningen. Aedes, de koepelorganisatie voor woningcorporaties, meldt dat er in het land diverse samenwerkingsverbanden zijn tussen woningcorporaties en instellingen voor maatschappelijke opvang, waar afspraken zijn gemaakt over doorstroom naar reguliere huisvesting.
Kunt u samen met gemeenten een plan van aanpak opstellen om voldoende geschikte opvangplekken voor gezinnen te realiseren? Kunt u daar de Kamer voor 1 april 2013 over informeren?
Liever dan het realiseren van extra opvangcapaciteit door gemeenten wil ik inzetten op preventie. Voornemens voor een separaat plan van aanpak heb ik niet, ik geef er de voorkeur aan mijn reeds ingezette (brede) beleid ten aanzien van maatschappelijke opvang, zoals ook beschreven in mijn voortgangsbrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012 – 2013, 29 325, nr. 61), voort te zetten. Onderdeel daarvan is dat ik gemeenten zal attenderen op de mogelijkheid afspraken te maken over het inschakelen van de hulpverlening bij eerste signalen van huurachterstand en bij de VNG zal nagaan in hoeverre er bij gemeenten behoefte bestaat aan eventuele ondersteuning op dit thema. Over de voortgang van mijn beleid zal ik u voor de zomer informeren.
Het bericht 'Binnenkort geen timmerman meer te vinden’ |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Binnenkort geen timmerman meer te vinden»?1
Ja.
Kunt u nader verklaren hoe het komt dat er steeds minder technieklessen worden gegeven in het voortgezet onderwijs, zoals in het artikel wordt gemeld?
Ik beschik niet over de precieze gegevens over het aantal uren dat scholen in het voortgezet onderwijs besteden aan techniek. De reden daarvoor is dat in het voortgezet onderwijs alleen het minimum aantal uren onderwijstijd wettelijk is geregeld. Het aantal uren dat scholen besteden per kerndoel en eindterm is niet vastgelegd. Scholen hebben vrijheid in het programmeren van de lessen, zowel in uren als in de vormgeving van diverse vakken. Het onderwijs van aan techniek gerelateerde kerndoelen kan dan ook op verschillende manieren worden vormgegeven. Dit gebeurt niet altijd in een vak genaamd techniek.
In het bestuursakkoord voortgezet onderwijs 2012–2015 heeft het kabinet overigens ingezet op het bevorderen van de aandacht voor techniek. Voor 2015 gelden de volgende streefdoelen: in het voortgezet onderwijs kiest 55% van de havo/vwo leerlingen voor een natuurprofiel, 30% van de vmbo-leerlingen kiest voor de technisch beroepsgerichte leerweg en tenminste 40% van de leerlingen in de vmbo gemengde- en theoretische leerweg (gl/tl) kiest voor de vakken natuurkunde en scheikunde. Bovendien wordt voor het vergroten van de aandacht voor techniek in het voortgezet onderwijs, maar ook in het primair onderwijs jaarlijks via de prestatiebox een bedrag beschikbaar gesteld. Scholen kunnen dit bedrag naar eigen inzicht inzetten voor het stimuleren van de interesse van scholieren in techniek.
Via het stimuleringsprogramma van het Platform Bèta Techniek (PBT) worden jaarlijks middelen beschikbaar gesteld voor aandacht voor techniek in het primair en voortgezet onderwijs. De activiteiten van dit programma zijn gericht op het bevorderen van excellentie, bèta, wetenschap en techniek in het onderwijs en van professionalisering van docenten in het onderwijs. Onder andere door het bedrijfsleven meer te betrekken bij het onderwijs en door onderzoek op scholen te stimuleren.
In het regeerakkoord, tenslotte, is opgenomen dat er incidenteel € 100 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor (begeleiding) van bètaleraren en jonge academische leraren. Met deze impuls zetten we in op de kwalitatieve verbetering en vergroting van het aanbod van academische leraren en bètaleraren. Over de hoofdlijn van maatregelen op basis van deze extra middelen hebben de minister en ik u onlangs geïnformeerd (Kamerstukken 2012–2013, 27 923 nr. 147). Zie verder ook mijn antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt de conclusie van de Vedotech2 zich tot het feit dat er 80 000 banen in de technische sector bij zullen komen in 2016?
De technische sector is belangrijk voor de Nederlandse economie. Samenwerking tussen scholen en bedrijven vergroot de kwaliteit van het techniekonderwijs en stimuleert scholieren en studenten om na hun opleiding ook daadwerkelijk in de technische sector aan het werk te gaan. Daarom wordt in het voorjaar van 2013 een Techniekpact gesloten. Doel van dit Techniekpact is het versterken van de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt in de technieksector en het vergroten van de aantrekkingskracht van de technische sector voor werknemers.
Om veel jongeren tijdig te interesseren voor een werkzame toekomst waarin technologie of techniek een rol spelen, is het belangrijk dat ze hier tijdig en structureel mee kennis maken. Dat begint al in het basisonderwijs. Ik vind het dan ook belangrijk dat ook in het primair onderwijs de aandacht voor techniek wordt gestimuleerd.
Het stimuleringsprogramma van het Platform Bèta Techniek (PBT) heeft vorig jaar Techkidz opgestart waarbij basisscholen samenwerken met bedrijven. Ook is een TalentenKaart ontwikkeld waarmee de cognitieve talenten van jonge kinderen in beeld worden gebracht. De Talentenkaart biedt een handreiking voor wetenschap- en techniekactiviteiten waarmee deze talenten verder ontwikkeld kunnen worden. De oorspronkelijke nieuwsgierigheid in de school wordt, samen met universiteiten en hogescholen verder tot ontwikkeling gebracht. Ook de wetenschaps-knooppunten en science centra hebben een breed aanbod voor de basisscholen ontwikkeld. Daarnaast is in 2012 een groot aantal projecten ondersteund, gericht op lokale samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven en andere organisaties ter bevordering van wetenschap en techniek. Het PBT vervult hierbij een belangrijke rol.
Wat is het gevolg van de vastgestelde daling van het aantal lesuren techniekonderwijs voor het Techniekpact 2020 en de versterkte focus op techniekonderwijs in het middelbaar beroepsonderwijs, zoals vastgelegd in het regeerakkoord?
Het onderzoek van Vedotech is gebaseerd op de respons van slechts 115 leraren. Hierbij is geen rekening gehouden met representativiteit. Desalniettemin neem ik het signaal serieus en zal ik dit betrekken in mijn analyse van de problematiek en bij de afspraken die worden gemaakt in het kader van het Techniekpact.
Deelt u de opvatting dat het wenselijk is om actief in te zetten op het verhogen van het aantal lesuren techniek in het voorgezet onderwijs, door actief jongeren te stimuleren om voor het vak techniek te kiezen? Zo ja, hoe wilt u dit realiseren?
Zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Het Nederlandse goud |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Waarom ligt het Nederlandse goud, afgezien van historische redenen, slechts voor 11% in Nederland opgeslagen en voor 89% in het buitenland?
Graag verwijs ik naar mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Merkies van 23 november jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 800). De Nederlandsche Bank (DNB) voert een locatiebeleid waarbinnen het goud op vier verschillende locaties wordt bewaard. DNB stelt dat de spreiding over meerdere locaties zowel de veiligheid van de opslag als de beschikbaarheid van de goudvoorraad vergroot. Omdat de goudvoorraad vooral dient als ultieme reserve, zal er naar verwachting alleen aansprak op gedaan worden in extreme crisissituaties, bijvoorbeeld wanneer liquiditeit nodig is om aan de financiële verplichtingen te voldoen. Op een dergelijk moment is het opportuun om dicht bij grote financiële centra te zitten. Op die manier kan de voorraad in crisissituaties onverwijld worden ingezet in zijn functies als ultieme reserve, bijvoorbeeld als onderpand. Ook vanuit een veiligheidsoptiek is spreiding van het goud opportuun om het risico dat onvoorziene omstandigheden (bijvoorbeeld natuurrampen) voor de goudvoorraad zouden kunnen vormen zoveel mogelijk te beperken.
In hoeverre zijn de eerder door u genoemde argumenten van veiligheid van de opslag en de opportuniteit om dicht bij de grote financiële centra te zitten nog steeds valide en actueel?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze argumenten eens kritisch onder de loep te nemen? In hoeverre vergroot de spreiding over meerdere locaties bijvoorbeeld daadwerkelijk de veiligheid en de beschikbaarheid van de goudvoorraad? In hoeverre is die opportuniteit bij grote financiële centra daadwerkelijk relevant, te meer daar de afgelopen jaren vrijwel niet gehandeld is in het goud?
DNB neemt in haar rol als onafhankelijke monetaire autoriteit beslissingen ten aanzien van de Nederlandse goudvoorraad. DNB evalueert periodiek of het locatiebeleid aanpassing behoeft, met inachtneming van aspecten als veiligheid en beschikbaarheid van de goudvoorraad. Het feit dat er de afgelopen jaren nauwelijks in het goud gehandeld is, is voor het locatiebeleid niet van wezenlijk belang, aangezien het goud in crisissituaties onverwijld moet kunnen worden ingezet.
Aan welke rapportageregels moet precies worden voldaan door de Nederlandsche Bank (DNB) bij de vaststelling van de omvang van de goudvoorraad in het jaarverslag? In hoeverre wordt uit het jaarverslag van DNB voldoende duidelijk of er sprake is van goudswaps dan wel van andere transacties?
DNB hanteert de voor de Europese Centrale Bank (ECB) en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) geldende modellen en grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling van de goudvoorraad. Indien transacties (inclusief goudswaps) zich zouden voordoen, zullen deze zichtbaar worden gemaakt in de jaarrekening van DNB in de «Toelichting op de balans» onder de kop «Goud en goudvorderingen». De waarderingsregels en de spreiding over locaties staan los van elkaar.
In hoeverre kan aan de hand van deze waarderingsregels de feitelijke locatie van het goud goed worden afgeleid? Wat voor beleidsregels liggen hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van plan om DNB te vragen het goud op afzienbare termijn weer (grotendeels) terug te brengen naar Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangaf heeft DNB laten weten dat het goud is ondergebracht bij centrale banken met een «uitstekende staat van dienst». Aan deze centrale banken wordt gevraagd om jaarlijks hun interne auditdienst een overzicht te laten samenstellen waarin de hoeveelheid van het Nederlands goud nauwkeurig wordt omschreven. DNB heeft in de afgelopen decennia diverse malen goud verkocht en verplaatst, waarbij de afgifte altijd probleemloos is verlopen. Er bestaat geen twijfel over de hoeveelheid of de kwaliteit van het opgeslagen goud. Voorts ben ik op de hoogte van recente berichtgeving van de Bundesbank om een deel van haar buitenlandse goudvoorraad geleidelijk terug naar eigen land te halen. Het Duitse goud dat in Parijs wordt bewaard zal teruggehaald worden omdat het met een gemeenschappelijke munt niet meer relevant wordt geacht om goud elders binnen de eurozone op te slaan. DNB daarentegen heeft momenteel binnen de eurozone reeds geen goud opgeslagen op locaties buiten Nederland. Tevens zal de Bundesbank een deel van het goud dat is opgeslagen in New York repatriëren. Ondanks dat de Bundesbank kiest om relatief minder van de eigen goudvoorraad bij de Fed te blijven bewaren dan DNB doet, wijs ik erop dat de Bundesbank–op vergelijkbare wijze als DNB–een locatiebeleid blijft voeren waarbij het goud verspreid ligt op verschillende locaties die zich dicht bij grote financiële markten bevinden. Het is aan DNB om aan de hand van haar eigen locatiebeleid te bepalen hoeveel Nederlands goud in New York en elders wordt ondergebracht. Ik zie daarom ook in de berichtgeving van de Bundesbank geen aanleiding om DNB te vragen repatriëring of de wijze van controle van de buitenlandse goudvoorraad te heroverwegen.
Bent u van plan om DNB (net als bij de Bundesbank is gebeurd) te vragen zelf de goudvoorraad te controleren, zoals door u werd gesuggereerd in het antwoord op mijn vorige vragen?1 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de hoofdlijnen van het risicobeleid dat DNB hanteert ten aanzien van de goudvoorraad, zowel wat betreft de waardering van de goudvoorraad als wat betreft de locatie?
Goud heeft een uitzonderlijke positie binnen de beleggingen van DNB. Die ontleent het aan zijn eigenschappen als waardevast vertrouwensanker in crisissituaties. De ervaring van DNB leert dat in situaties waarin financiële activa fors in waarde dalen, het publiek en de markten vertrouwen blijven houden in goud.
De waardering van de goudvoorraad vindt door DNB op marktwaarde plaats. De hoofdlijnen van het risicobeleid van DNB ten aanzien van de locatie heb ik in de antwoorden op vraag 1 en 2 uiteengezet.
Wat zijn precies de diversificatievoordelen waarover in het jaarverslag van DNB wordt gesproken?2 Hoe verhoudt de risico/rendementsverhouding van goud zich tot de risico/rendementsverhouding van de andere beleggingscategorieën zoals de euro- en dollarportefeuille?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre wordt door DNB overwogen om goud te verkopen mede gelet op de relatief hoge goudprijs van het moment? Wat gebeurt er met de eventuele winsten van verkocht goud?
In hoeverre is het wenselijk dat DNB een goudvoorraad heeft van € 24 mld., terwijl goud in het monetaire beleid vrijwel geen rol meer speelt?3
Wat is volgens u de wijze waarop de uiteindelijke eigenaar van de omvangrijke Nederlandse goudvoorraad, namelijk de belastingbetaler, het meest kan profiteren van deze omvangrijke goudvoorraad? In hoeverre komt deze wenselijke situatie overeen met de huidige situatie?
De financiële tekorten bij het Openbaar Ministerie |
|
Jan de Wit (SP), Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten over de werkdruk bij het Openbaar Ministerie (OM), zoals in Breda?1 In hoeverre klopt het bericht dat strafzaken in Breda te laat of helemaal niet worden behandeld, verdachten langer vast blijven zitten dan nodig en officieren van justitie vaak onbereikbaar zijn?
Ja. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de situatie in Breda maatgevend afwijkt van andere parketten.
Wat is uw reactie op de opmerking van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, die het een bijna onmogelijke opgave noemt om met 40 beschikbare officieren van justitie het werk moet doen in een gebied van Zeeland tot voorbij Tilburg en dat ze moeten «rennen van zitting naar zitting en van vergadering naar vergadering»?
Zoals u bekend heeft dit kabinet zich ten doel gesteld de overheidsfinanciën op orde te brengen. Ook mijn departement zal hieraan een bijdrage moeten leveren. Wij spraken hierover al tijdens de begrotingsbehandeling. Alle onderdelen van Veiligheid en Justitie worden, in meer of mindere mate, geraakt door deze opgave. Momenteel bezie ik mogelijkheden om uitvoering te geven aan de uit het regeerakkoord voortvloeiende bezuinigingen. Ik acht het niet dienstig daarop vooruit te lopen. Op grond van besprekingen met de betrokken partijen zal ik besluiten over de invulling van de bezuinigingen op de strafrechtsketen, inclusief die bij het OM. Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling eind november 2012 heb aangegeven, zal ik uw Kamer voor de voorjaarsnota nader informeren over de wijze waarop een en ander zijn beslag zal krijgen.
Welke gevolgen heeft deze werkdruk naar uw mening voor de kwaliteit van het werk?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw algehele beeld van de werkdruk bij het OM op deze en op andere locaties? Is er op meer locaties sprake van een (te) hoge werkdruk met alle gevolgen van dien?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er op dit moment plannen worden gemaakt om fors te bezuinigen op het OM? Is het waar dat er scenario’s circuleren waarbij er tot wel 23 procent van het budget af gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen zouden dergelijke drastische bezuinigingen kunnen hebben? Wordt ook overwogen bepaalde bevoegdheden, die tot nu toe voorbehouden zijn aan officieren van justitie, toe te kennen aan hulpofficieren? Zo ja, welke? Wordt bijvoorbeeld ook overwogen om strafzaken eerder in de strafrechtsketen te seponeren, minder zaken in behandeling te nemen of andere prioriteiten te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt deze beslissing over de bezuinigingen op het OM verder genomen en op welke wijze wordt de Kamer hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Onderzoek naar Q-koorts in Herpen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de oprichting van een stichting inzake Q-koorts die een bedrag van tien miljoen euro ter beschikking zal stellen voor onder andere onderzoeksdoeleinden?
Ik verwijs naar mijn brief van 21 december 2012 (Tweede Kamer 2012–2013, 28 286 nr. 610).
Bent u van plan positief te reageren op bijgevoegd verzoek tot populatieonderzoek betreffende Q-koorts in Herpen, opgesteld onder supervisie van de provinciale gezondheidsautoriteiten, mede ook om te voorkomen dat onderzoeksgegevens van de afgelopen jaren verloren gaan? Kunt u hier op zo kort mogelijke termijn over besluiten?1
Het onderzoeksvoorstel is één van de voorstellen rond onderzoek naar chronische Q-koorts. Het RIVM brengt op dit moment de verschillende onderzoeken in kaart. De experts hebben mij geadviseerd dat het screenen van de algemene bevolking op chronische Q-koortsinfectie in alle gebieden waar zich Q-koorts heeft voorgedaan niet zinvol is, maar dat een kleinschalig en gericht onderzoek, zoals door de GGD Hart voor Brabant voorgesteld in Herpen, meer inzicht zou kunnen geven. Omdat de stichting inzake Q-koorts nog in oprichting is en er een breed gedragen wens is om snel met dit onderzoek te starten, zal ik dit als een incidenteel project financieren, onder voorwaarden dat het voorstel voldoet aan de (ethische) normen die bij dit soort bevolkingsonderzoeken horen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.