Financiële hulp voor wildopvangcentra en de kosten die dierenambulances en vogelopvangcentra maken als gevolg van vogelgriepuitbraken. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat de Kamer u middels een motie heeft verzocht om in samenwerking met gemeenten, provincies en andere stakeholders een uniforme landelijke richtlijn te ontwikkelen voor vergoedingen aan lokale en regionale wildopvangcentra?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u geen landelijke richtlijn heeft ontwikkeld vanwege de grote variatie aan opvangcentra en hun financiële behoeften, en dat u in plaats daarvan gemeenten en provincies heeft aangemoedigd in gesprek te gaan met lokale wildopvangcentra over welke hulp zij nodig hebben?2
Ja.
Welke concrete resultaten zijn uit deze gesprekken gekomen?
Het is mij bekend dat enkele provincies vorig jaar steun hebben toegezegd aan de opvang en het vervoer van gewonde wilde dieren. De provincie Noord-Holland helpt opvangcentra voor wilde dieren door een adviseur in te zetten bij het opstellen van formats voor wettelijk verplichte protocollen en door de opvangcentra te ondersteunen in hun communicatie middels een subsidieregeling. Ook de provincie Utrecht ondersteunt opvangcentra en dierenambulances. De aanpak is gericht op professionalisering van de organisaties, met bijvoorbeeld cursussen (werven en vasthouden van vrijwilligers en fondsenwerving) voor medewerkers/vrijwilligers. Na het gebruik van de cursusmogelijkheid kunnen er vouchers worden aangevraagd voor bijvoorbeeld verbeteringen aan de dierenambulance of het dierenopvangcentrum. Ook de provincie Limburg heeft het afgelopen jaar dierenambulances en -opvangcentra financieel ondersteund waar het gaat om de opvang van wilde dieren.
Kunt u een overzicht geven van de provincies en gemeenten die wildopvangcentra financieel bijstaan en kunt u een overzicht geven van de provincies en gemeenten die dit tot nu toe hebben geweigerd?
Het ministerie beschikt niet over deze gegevens.
Wat doet u voor wildopvangcentra die tot nu toe nul op het rekest hebben gekregen van hun provincie of gemeente?
Zoals in de brief aan uw Kamer van 28 juni 2020 (Kamerstuk 33 576, nr. 196) wordt toegelicht werkt het ministerie, samen met de opvangcentra, de dierencoalitie en een aantal provincies aan een aantal acties met als insteek om een betere en duidelijke basis te bieden op grond waarvan de opvangcentra hun activiteiten kunnen uitvoeren. Het is de verwachting dat deze acties, die het lid Wassenberg in de vragen 6, 7 en 8 benoemt, zullen bijdragen aan de verbetering van opvang van wilde dieren en meer duidelijkheid zullen scheppen voor de opvangcentra.
Wanneer verwacht u de aanvulling op de zienswijze «Zorgplicht natuurlijk gewogen» over wildopvang van de Raad voor de Dieraangelegenheden naar de Kamer te kunnen sturen?3
De zienswijze van de RDA zal in het tweede kwartaal van 2021 gereed zijn en naar uw Kamer worden gestuurd.
Hoe ver bent u met de aanpassing van de Beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten en het bijbehorende Protocol?
Het ministerie heeft de wensen van de opvangcentra en gemeenten geïnventariseerd en is nu samen met een aantal gemeenten, opvangcentra en de dierencoalitie de beleidsregels vorm aan het geven. Dit vraagt om zorgvuldigheid en overleg met alle partijen, dat kost tijd. Het streven is om dit eind van dit jaar af te ronden.
Hoe ver zijn de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), de opvanglocaties en andere stakeholders met het voorstel voor het maken van een uitzondering voor opvangcentra voor het onder voorwaarden uitvoeren van enkele veterinaire handelingen?
Op 27 augustus is het genoemde voorstel door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ontvangen. Met de opvangcentra, de KNMvD, enkele dierenartsen op eigen titel en het ministerie is hier eind vorig jaar overleg over gevoerd. Momenteel wordt naar aanleiding van dit voorstel een verdiepingsslag gemaakt om de behoefte van de opvanglocaties met betrekking tot het uitvoeren van veterinaire handelingen nog scherper in beeld te krijgen. De KNMvD is momenteel bezig hiervoor een enquête uit te zetten onder opvanglocaties en dierenartsen. Dit biedt de mogelijkheid om een gewogen en onderbouwd besluit te nemen over de voor- en nadelen van een dergelijke uitzondering voor opvangcentra. Over de uitkomsten van deze enquête vindt naar verwachting in april overleg plaats.
Is het u bekend dat Vogelopvang de Fugelspits, samen met het Fryske Gea en terreinbeheerders, de afgelopen tijd alleen al in de regio Noordoost Friesland zo’n 7.000 met vogelgriep besmette vogels heeft opgevangen, uit hun lijden heeft verlost of dood uit de natuur heeft gehaald?
Ja.
Is het u bekend dat Vogelopvang de Fugelspits ondanks al deze extra werkzaamheden nog geen enkele gemeente bereid heeft gevonden financiële compensatie te bieden voor de door hen gemaakte kosten?
Dat is mij niet bekend.
Erkent u dat vogelopvangcentra door alle meldingen van met vogelgriep besmette vogels veel extra kosten moeten maken voor onder andere beschermingsmiddelen en dierenartskosten voor bijvoorbeeld euthanasie, maar hiervoor vaak niet worden gecompenseerd en daardoor volledig afhankelijk zijn van particuliere donoren?
Dat erken ik.
Vindt u dat rechtvaardig, gezien de belangrijke bijdrage die de opvangcentra leveren aan het welzijn van wilde vogels, maar ook aan het voorkomen van de verdere verspreiding van de vogelgriep?
Opvangcentra van wilde dieren voorzien in een maatschappelijke behoefte om voor gewonde of zieke dieren te zorgen. Het is heel vervelend dat zij door een dergelijke uitbraak extra kosten moeten maken. Op dit moment is het zo geregeld dat de financiering van de activiteiten van de opvangcentra lokaal moet worden geregeld. Desondanks ben ik voornemens een eenmalige subsidie toe te kennen om een deel van de kosten voor de zorg voor vogels met vogelgriep te vergoeden (zie ook het antwoord op vraag 13).
Het is een gegeven dat vogelgriep met wilde vogels naar Nederland komt en circuleert onder wilde vogels. Het weghalen van zieke wilde vogels door opvangcentra wordt niet gedaan in het kader van de bestrijding van aviaire influenza. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat zieke wilde vogels een grote rol spelen in de verspreiding van vogelgriep. Juist zieke vogels blijven op een bepaalde locatie en verplaatsen zich niet meer of minder. Opvangcentra hebben dan ook geen rol als het gaat over maatregelen die genomen worden in het kader van de preventie en bestrijding van vogelgriep.
Klopt het dat u heeft toegezegd 50% van de kosten die wildopvangcentra en dierenambulances hebben gemaakt vanwege de vogelgriep te vergoeden en is dit een eenmalig besluit of wordt dit een regeling met een structureel karakter? Geldt dit ook voor kosten die worden gemaakt vanwege andere aangifteplichtige ziekten, zoals pseudo-vogelpest, papegaaienziekte en botulisme?
Het klopt dat ik voornemens ben om een subsidie te verlenen aan dierenhulporganisaties. Deze voorgenomen subsidie is niet in het kader van preventie en bestrijding van aangifteplichtige ziekte, aangezien zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 heb aangegeven de activiteiten van de opvangcentra en dierenambulances in deze situatie niet gericht zijn op de preventie en bestrijding van vogelgriep.
Het zal gaan om een eenmalige subsidie, omdat de afgelopen periode door vogelgriep een uitzonderlijk hoeveelheid aantal zieke vogels werd gevonden. De dierenhulporganisaties hebben toen hogere kosten gemaakt voor de zorg voor de vogels met vogelgriep. Niet eerder werden er in een korte periode zoveel zieke wilde vogels gevonden. Daarnaast waren ook de kosten voor beschermingsmaterialen duurder, door de schaarste die ontstaan was door corona.
Het betreft een uitzonderlijke situatie die door de uitzonderlijke omstandigheden geen precedent vormt voor alle wilde dieren met een aangifteplichtige ziekte.
Waar verwacht u dat wildopvangcentra en dierenambulances het geld vandaan halen om de overige 50% van de kosten te financieren en bent u bereid de volledige kosten van vogelgriep gerelateerde activiteiten van de vogelopvangcentra te laten dekken door het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Gezien de uitzonderlijke situatie zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 13 heb ik besloten de organisaties tegemoet te komen in een deel van de kosten. Vooruitlopend op de zienswijze en mijn besluit over de zorgplicht voor wilde dieren heb ik hiertoe besloten. Op basis van het RDA-advies zullen Rijk, provincies en gemeenten zich beraden over het ontwikkelen van aanvullend beleid voor de toekomst.
Bent u bereid om te investeren in maatregelen die kunnen voorkomen dat het bij een volgende vogelgriepuitbraak opnieuw misgaat, zoals het opstellen van protocollen voor organisaties en beroepsgroepen die met in het wild levende dieren te maken hebben, duidelijke informatievoorziening voor gemeenten, provincies, waterschappen, politie en dierenhulporganisaties, en een duidelijk overzicht van taken en verantwoordelijkheden en een inbedding van deze structuren in de veiligheidsregio’s?
Iedere dierziekte-uitbraak is uniek. Bij de eerste uitbraak is het vaak nog niet duidelijk hoe het verloop van deze specifieke variant zal zijn en dat zal altijd in enige mate een aanpassing vragen. Zoals na elke dierziekte-uitbraak zal ik lering trekken uit het verloop van de crisis en waar nodig de processen aanpassen. Ik ben voornemens om ten aanzien van de grote hoeveelheid zieke wilde vogels met andere overheden, uitvoerende diensten en andere organisaties die met wilde dieren in contact komen te bespreken wat er nodig is mocht dit weer voorkomen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ja.
De bouwprojecten op Bonaire die koraalvernietiging/ecocide kunnen veroorzaken |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Verzet tegen nieuwe vrachthaven Bonaire, aanleg zou «ecocide» zijn» in de Volkskrant van 4 februari 2021 en «Beschermd koraal bij Bonaire in gevaar door plan nieuwe haven waar Nederland aan meebetaalt, natuurorganisaties slaan alarm» van EénVandaag van 17 februari 2021?1
Ja
Klopt het dat er momenteel op Bonaire twee bouwprojecten lopen: de tijdelijke laad- en losfaciliteit voor olie (hierna: de pier) bij Karpata in het Koning Willem Alexander Natuurreservaat en de vrachthaven bij Hato?
Nee. Bij de locatie Hato vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheden voor een vrachthaven. Van een bouwproject is momenteel geen sprake. Bij de locatie Karpata wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om een kleine permanente verladingspier te realiseren ten behoeve van een structurele oplossing van de brandstofproblematiek en daarmee voor de energievoorziening van het eiland. Van een bouwproject is op dit moment evenmin sprake.
Beaamt u dat zowel het koraal op locatie als het koraal elders door de projecten wordt aangetast, gezien de Raad voor Rechtshandhaving2 stelt dat «bouwprojecten … langs de kust van Bonaire negatieve gevolgen kunnen hebben voor het koraal in het Bonaire National Marine Park» welke tussen de Karpata en Hato is gelegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u, in afwachting van het onderzoek naar de wenselijkheid van een nieuwe haven, bereid om de bouwplannen tijdelijk te stoppen?
Er is momenteel geen sprake van bouwprojecten tussen Karpata en Hato.
Hoe garandeert u dat een nieuwe haven en pier niet tot ecocide (moedwillige vernietiging van koraal, natuur en habitat voor dieren, zoals zeeschildpadden) zal leiden? Kunt u dit uitsplitsen per bouwproject?
Infrastructurele initiatieven dienen te voldoen aan de uitgangspunten van ruimtelijke ordenings-, natuur-, en milieuwetgeving. Dit betekent dat plannen een proces moeten doorlopen waarin mogelijke voorkeurslocaties worden beoordeeld en definitieve bouwplannen pas mogelijk zijn nadat de aanvaardbaarheid hiervan getoetst is aan de kaders die gelden voor bouw-, milieu-, natuur-, en maritieme vergunningen. Deze procedures zijn openbaar, kennen bezwaar en beroepsmogelijkheden en een gang naar de bestuursrechter. Bovendien zullen niet alleen alle belangen bij de keuze van een besluit worden meegenomen, uiteraard zullen de belangen ook daarna meespelen bij de inpassing van het gekozen besluit.
Kunt u bevestigen dat op Bonaire dezelfde regels gelden als in Nederland voor het aanleggen van een containerhaven direct gelegen tegen een woongebied en vakantieresort? Beaamt u dat voor het bouwen van de containerhaven en de pier ontheffingen zullen moeten worden afgegeven voor wat betreft de Wet natuurbescherming en geluidsnormen en dergelijke? Zo nee, kunt u aangeven waarom er geen ontheffingen nodig zijn? Kunt u dit uitsplitsen per bouwtraject?
In Caribisch Nederland gelden in beginsel dezelfde toetsingskaders voor het realiseren van infrastructurele projecten als in Europees Nederland. Zie het antwoord op vraag 4. Daarnaast gelden er internationale verplichtingen op grond van verdragen en heb ik samen met mijn collega’s van LNV en BZK in 2020 een Natuur-, en Milieubeleidsplan (NMBP) vastgesteld (kst-33576-190). Het NMBP stelt, bijvoorbeeld ten aanzien van kustbebouwing, doelstellingen vast ter bescherming van het koraal. In dit opzicht zijn de regels anders dan in Europees Nederland.
Kunt u bevestigen dat de vergunningen voor beide bouwtrajecten voldoen aan de nodige voorwaarden, aangezien de Raad voor Rechtshandhaving3 stelt dat vergunningen niet altijd voldoen aan de nodige voorwaarden en dat het lastig is of zelfs onmogelijk om handhavend op te treden?
In de beleidsreactie op de aanbevelingen van het rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving (Kamerstuk 2924548) wordt een aantal concrete maatregelen genoemd naar aanleiding van het rapport. In september 2020 is overleg gevoerd met het bestuur van Bonaire en zijn afspraken gemaakt over aanvullende ondersteuning met betrekking tot vergunningverlening, toezicht en handhaving. De reeds bestaande prioriteit met betrekking tot het moderniseren van milieuregels wordt concreet vormgegeven met de beoogde inwerkingtreding in 2022 van het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB). De directies Ruimtelijke Ontwikkeling en Toezicht en Handhaving van het OLB worden momenteel ondersteund bij het verbeteren van benodigde interne processen vooruitlopend op de invoering van het IAB.
Opgemerkt wordt dat het Rijk verantwoordelijk is voor vergunningverlening, toezicht en handhaving als het gaat om milieu-, en maritieme thema’s bij de realisatie van grote brandstofopslagen in Caribisch Nederland op grond van het Besluit grote inrichtingen Milieubeheer en de Wet Maritiem Bes.
Wordt in het onderzoek naar de wenselijkheid van een nieuwe haven ook het feit betrokken dat de handhaving van natuur- en milieuwet- en regelgeving niet op orde is op Bonaire? Zo ja, hoe wordt dit betrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe wordt de financiering van de haven geregeld? Bent u van mening dat een investering van bepaalde partijen, bijvoorbeeld cruiserederijen, onwenselijk is? Waarom en van welke partijen zou u financieringen onwenselijk vinden? Zo niet, waarom niet?
In het Samenwerkingsconvenant Zeehavens Bonaire is opgenomen dat de kosten van de onderzoeken voor 60% voor rekening komen van het Ministerie van I&W en 40% voor het OLB. De kosten van een eventuele nieuw te bouwen haven vallen buiten de scope van het convenant. Er zijn hierover dan ook geen afspraken gemaakt.
De Stuurgroep Zeehavens Bonaire is daarnaast onder andere opgezet om onafhankelijke besluitvorming te waarborgen en om vanuit meerdere partijen advies, sturing en regie op proces en uitkomst te kunnen faciliteren. Bovendien zal aan eventuele financiële bijdragen van het Ministerie van I&W standaard als voorwaarde worden verbonden dat bij de financiering geen partijen betrokken worden die een direct of indirect belang bij het gebruik van de haven hebben en dat voor het finale financieringsvoorstel de instemming van de Minister vereist is. Ook zal de aanbesteding van een eventueel project volgens de geldende aanbestedingsregels moeten worden uitgevoerd.
Hoe voorkomt u dat partijen door middel van financiering ongewenste invloed op het havenbeleid kopen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt garanderen dat de personen die sturend/leidend zijn bij de te maken keuzes voor al dan niet een nieuwe vrachthaven géén persoonlijk gewin hebben bij deze keuzes? Zo ja, heeft u dit onderzocht? Zo nee, vindt u dit een acceptabele situatie?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat het havenbedrijf tot de vitale infrastructuur behoort? Waarom vindt u privatisering wenselijk, terwijl Bonaire voor de vracht volledig afhankelijk is van het havenbedrijf dat door privatisering in handen van derden komt? Hoe voorkomt u monopolievorming?
Ik ben van mening dat het havenbedrijf van vitaal belang is voor Bonaire. Privatisering van het havenbedrijf acht ik mede daarom niet wenselijk.
Het veiligheidsbeleid van de BES-zeehavens is geënt op het Rotterdamse havenmeester model waarbij de verantwoordelijkheden voor vlot en veilig scheepvaartverkeer bij de havenmeester zijn ondergebracht. Dit betekent dat de BES-havenbeheerders de veiligheid borgen en inzetten op het aantrekken van scheepvaartverkeer. Verzelfstandiging van het havenbeheer kan hierin een belangrijke rol spelen en IenW stimuleert de BES-eilanden dan ook de mogelijkheden hiertoe nader uit te werken. Privatisering is niet aan de orde bij eventuele verzelfstandiging, aangezien de aandelen van het havenbedrijf bij eventuele verzelfstandiging in handen blijven van de (lokale) overheid.
Kunt u garanderen dat een nieuwe haven producten goedkoper zal maken? Waarop baseert u dat?
Een mogelijk effect van een nieuwe haven zou goedkopere producten kunnen zijn, dit dient het OLB echter nog nader te laten onderzoeken in onder meer een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). Een toekomstbestendige haven is ook van groot belang voor de leveringszekerheid van producten. De voordelen hiervan zijn veel breder dan alleen het effect op prijsvorming. Het gaat om de zelfredzaamheid van het eiland: kunnen garanderen dat essentiële producten te allen tijde aanwezig zijn of snel geleverd kunnen worden.
De huidige haven ligt in het centrum van Kralendijk en kampt met een gebrek aan voldoende haventerrein. Dit veroorzaakt onder meer logistieke problemen, verkeersoverlast en vertraging. Dit is een groeiend probleem, vanwege de snel groeiende populatie op het eiland. Er zijn ook geen uitbreidingsmogelijkheden op deze locatie. De beoogde nieuwe haven(locatie) betreft een kleinschalige multi purpose haven voor de aanvoer van voor het eiland benodigde goederen en levensmiddelen. Met de aanleg van een nieuwe haven wordt het groeiende logistieke probleem bij de haven in Kralendijk ondervangen. Bovendien kan met een nieuwe haven het vrachtverkeer worden gescheiden van het cruiseverkeer, wat veiligere en vlottere scheepsafwikkeling bewerkstelligt. Een eventueel nieuwe haven biedt derhalve mogelijk meerdere voordelen.
Het is aan het Bestuurscollege van Bonaire om hierin een afweging te maken.
Klopt het dat een nieuwe vrachthaven nauwelijks prijsvoordeel voor de consumenten op Bonaire gaat bewerkstelligen (Ecorys rapport. d.d. 13-7-2017)? Zo ja, kan dit geld dan niet beter aan meer urgente problemen op Bonaire besteed worden, zoals duurzame energie? Zo nee, klopt dit rapport dan niet?4
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat aan de grondslag van de wens om een nieuwe haven te bouwen het faciliteren van extra cruisetoerisme staat? Kunt u de stukken overleggen?
De aanvaardbaarheid van nieuwe infrastructuur dient het Bestuurscollege van Bonaire in onder andere een MER procedure te beoordelen. In een MER zullen meerdere aspecten worden getoetst aan de wet- en regelgeving zoals die op Bonaire van toepassing is, waaronder de bescherming van het natuur. Verder dienen uiteraard ook de andere belangen, waaronder ecotoerisme, te worden onderzocht en meegewogen. Het Bestuurscollege heeft een visie vastgesteld betreffende de cruisevaart naar Bonaire. Daarin is vastgesteld dat de cruisevaart van groot belang is voor de econome van het eiland, maar dat de groei beperkt moet worden en dat men zich wil richten op het hogere segment van de cruisemarkt. Zoals uiteengezet in antwoord op uw vragen 12 en 13, biedt een eventueel nieuwe haven mogelijk meerdere voordelen. Eén van de mogelijke voordelen is de scheiding van vrachtverkeer en cruiseverkeer, wat mogelijk efficiënter en veiliger scheepsverkeer oplevert ongeacht de hoeveelheid cruisetoeristen.
Het is aan het Bestuurscollege van Bonaire om hierin een afweging te maken.
Klopt het dat zowel Bonaire als het kabinet ernaar streven om het aantal cruisetoeristen in te dammen en dat dit beleid schijnbaar tegenstrijdig is aan de grondslag om een nieuwe haven te bouwen? Zo nee, hoe verklaart u het dat de gouverneur van Bonaire dit wél in Trouw verkondigde?5 Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat een nieuwe haven niet gaat leiden tot meer cruisetoeristen?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u van mening dat het predicaat «Bonaire blue destination» misleidend is met de plannen voor de olie-inlaat pier in een beschermd natuurgebied bij Karpata, de mogelijke koraalvernietiging bij de vrachthaven bij Hato, de dreiging van nog meer cruiseschepen en bijvoorbeeld het niet of amper beperken van sedimentinstroming in zee? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u bevestigen dat ecotoerisme op Bonaire niet samengaat met een sterke toeristische groei, omdat meer toerisme meestal hand in hand gaat met meer vervuiling en minder ruimte voor natuur? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de negatieve impact van toerisme te onderzoeken vóórdat u plannen voor een nieuwe haven doorgang laat vinden?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat veruit het meeste afval op Bonaire nog steeds wordt gestort? Kan de afvalverwerking op Bonaire nog meer goederen aan? Hoe past een nieuwe vrachthaven, die een grotere toestroom van goederen naar het eiland mogelijk gaat maken, binnen het streven van het kabinet naar een circulaire economie op Bonaire?
Ja, dat klopt, het grootste deel van het totale afval op Bonaire wordt gestort. Het afvalbeheer op Bonaire heeft daarnaast te maken met een snelgroeiend aantal inwoners, bedrijven en bezoekers. Er wordt veel gebouwd, wat gevolgen heeft voor de stroom bouwafval, maar ook voor de volumes tuinafval die bij het bouwrijp maken van terreinen en onderhoud van tuinen vrijkomt. Met de groei nemen ook andere stromen afval toe. Er wordt al veel gescheiden ingezameld, ontvangen, tijdelijk opgeslagen en afgezet. Recent is een nieuw afvalscheidingscentrum mede met geld van IW tot stand gekomen, mede om een einde te maken aan illegale stort van afval.
De reststroom wordt op de enige landfill van het eiland, Afvalcentrum Lagun, gestort. De capaciteit van de landfill nadert echter haar grenzen. Binnen het lokale programma ¨Afvalbeheer op Maat » zullen voor 2023 fundamentele keuzes worden gemaakt hoe om te gaan met restafvalvolumes die na scheiding overblijven. Naast storten of verbranden wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de restafvalvolumes af te voeren van Bonaire naar verwerkers buiten BonaireEen nieuwe vrachthaven past mogelijk in een scenario waarin restafval via een goederenhaven wordt verscheept.
Klopt het dat de overheid van plan is een tijdelijke laad- en losfaciliteit voor olie in het Koning Willem Alexander Natuurreservaat te maken? Zo ja, hoe lang zou de pier moeten functioneren?
Er wordt geen tijdelijke pier voor stookolie aangelegd op Bonaire, maar gebruik gemaakt voor de noodvoorziening van de bestaande pier bij de luchthaven van Bonaire. Er wordt evenwel verkend op welke locatie een permanente pier voor stookolie moet worden gebouwd nabij de elektriciteitscentrale. Dit is noodzakelijk voor de brandstoftoevoer naar de te bouwen opslagfaciliteiten bij Karpata, door de nog op te richten beleidsdeelneming «Bonaire Brandstof Terminals». Hiertoe dienen eerst alle benodigde milieu- en omgevingsonderzoeken te hebben plaatsgevonden voordat een definitieve keuze voor een locatie van een dergelijke pier gemaakt kan worden en deze vervolgens gebouwd kan worden.
Zoals in de kabinetsbrief «Oprichting Bonaire Brandstof Terminals B.V» (Kamerstuk 35 632, nr. 1) van 9 november 2020 aangegeven, wordt vanwege de ontoereikendheid van de huidige opslagvoorzieningen de brandstoflevering voor de elektriciteitscentrale op dit moment via dieselleveringen in de vorm van een noodmaatregel geborgd. Bonaire is momenteel afhankelijk van de aanvoer van brandstof via de locatie Hato. Dit geldt als noodoplossing vanwege de uitval van Bopec, waarbij voorheen stookolie werd aangevoerd en opgeslagen ten behoeve van de elektriciteitscentrale. Brandstof wordt momenteel vanuit Curaçao aangevoerd en bij Terminal Hato opgeslagen. Het opslagvolume is hier niet toereikend, waardoor frequent heen en weer gevaren moet worden vanuit Curaçao. Eenmaal opgeslagen bij Hato wordt de brandstof vervolgens per tankauto drie of vier keer per dag door de bebouwde kom van Kralendijk van zuid naar noord Bonaire verreden.
Gezien de onwenselijke situatie bij Hato wordt een alternatieve noodoplossing voorbereid waarbij gebruik gemaakt zal worden van de bestaande pier bij de luchthaven van Bonaire. Deze pier wordt beperkt aangepast zodat naast het bestaande transport van kerosine ook stookolie aangevoerd kan worden. De stookolie moet in tankauto’s worden verladen en daarom wordt op het terrein van de luchthaven een nieuwe verlaadplaats gerealiseerd.
Deze situatie met noodoplossingen is op de lange termijn onwenselijk vanuit veiligheidsoverwegingen. Daarom wordt een structurele oplossing voorgesteld. Die zal onder andere bestaan uit de bouw van genoemde nieuwe faciliteiten in de nabijheid van de energiecentrale bij Karpata ten behoeve van de elektriciteits- en drinkwatervoorziening en op de luchthaven voor de commerciële brandstoffen. Dit zal gebeuren onder verantwoordelijkheid van de nog op te richten beleidsdeelneming «Bonaire Brandstof Terminals».
In de beoogde eindsituatie zal de functie van Bopec zijn vervangen door de bouw van een kleine pier, een pijpleiding en opslagtank ten behoeve van elektriciteitsvoorziening voor de energiecentrale. De locatie van Hato zal voor opslag van brandstof in overleg met Curoil worden opgeheven en de functies zullen worden verplaatst naar het zuidelijk deel van de luchthaven. De bestaande opslag van kerosine op de luchthaven zal ook worden verplaatst naar het zuidelijk deel van het luchthaventerrein.
Het kabinet wil benadrukken dat het aanleggen van een nieuwe permanente pier bij Karpata en de verplaatsing van functies naar luchthaven zuid geen rem op de verduurzamingsontwikkelingen vormt. Feit is echter dat de bestaande brandstofinfrastructuur van Bonaire vervangen dient te worden. De tijdelijk verleende milieuvergunningen voor de opslag bij Hato en die bij de luchthaven verlopen dit jaar. Een verlenging wordt zoals in eerdere Kamerbrieven aangegeven enkel verleend als zicht is op een structurele oplossing, waarvan de eerste stap bestaat uit de oprichting van Bonaire Brandstof Terminals. Zonder deze vergunningen bestaat het ernstig risico dat de brandstoftoevoer wordt stilgelegd.
In dat scenario bestaat er een groot risico dat de elektriciteit langdurig uitvalt, de drinkwaterproductie langdurig stil komt te liggen en er geen wegverkeer meer mogelijk is. Dit met alle gevolgen van maatschappelijke ontwrichting van dien.
De noodoplossing bij Hato zal worden beëindigd zodra de faciliteit bij de luchthaven (verlaadplaats en beperkte aanpassingen bestaande pier) bij de luchthaven gereed zijn.
Is er onderzoek gedaan naar de wenselijkheid van een tijdelijke pier? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, waarop baseert u de wenselijkheid op?
Er is geen sprake van een tijdelijke pier. Zie mijn antwoord op vraag 19.
Onderschrijft u dat het aanleggen van een tijdelijke pier in een gebied waar het koraal vernietigd wordt, waarna het de komende 100 jaar niet terugkomt, niet wenselijk is? Zo ja, ben u bereid om te voorkomen dat deze pier er komt? Zo nee, wat is de reden om de pier toch te bouwen?
Er is geen sprake van de aanleg van een tijdelijke pier. Er zal worden onderzocht of er een permanente pier moet komen bij de elektriciteitscentrale. Dit is onderdeel van de te bouwen opslagfaciliteiten door de nog op te richten beleidsdeelneming. Zoals in mijn antwoord op vraag 19 beschreven zou specifiek een mogelijk te bouwen pier in het gebied bij de elektriciteitscentrale het dagelijks transport van brandstoffen met tankauto’s kunnen stoppen.
Beaamt u dat het aanleggen van een tijdelijke pier voor stookolie, een fossiele brandstof, niet past bij het behalen van de klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de Nederlandse overheid?
Er is voor de uitvoering van de noodvoorziening geen nieuwe pier aangelegd. De bestaande kerosine pier bij de luchthaven wordt beperkt aangepast. Deze aanpassing is volgens de bestaande procedures uitgevoerd en past hiermee binnen de strategische doelen (kustbebouwing) van het NMBP. Het kabinet wil benadrukken dat het aanleggen van een nieuwe permanente pier bij Karpata en de verplaatsing van functies naar luchthaven zuid geen rem op verduurzamingsontwikkelingen vormt.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de bouw van een tijdelijke laad- en losfaciliteit voor olie en het vergeven van vergunningen?
Zie mijn antwoord op vraag 19 over de tijdelijke oplossing. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een bestaande pier bij de luchthaven. De faciliteit is nog in aanbouw en zal naar verwachting in het voorjaar in gebruik genomen worden. Het is daarbij van belang dat alle benodigde vergunningen zijn verstrekt voordat deze in gebruik genomen kan worden. Op dit moment wordt met het Openbaar Lichaam Bonaire onderzocht of er nog een aanvraag moet worden ingediend voor een vergunning voor een mogelijk nog te bouwen opvangput bij de laad- en losfaciliteit om de voldoen aan eisen aan de ruimtelijke ordening. Zodra en laad- en losfaciliteit en bestaande pier bij de luchthaven uiteindelijk klaar zijn voor ingebruikname, dient er nog een vergunningsaanvraag ten behoeve van ingebruikname te worden ingediend bij het agentschap Rijkswaterstaat.
Kunt u aangeven of er al begonnen is met de bouw van de pier of wanneer er begonnen zal worden?
Er is niet begonnen met de bouw van een pier. Na de oprichting van de beleidsdeelneming zal onderzoek worden gedaan naar een mogelijk te bouwen pier. Zie antwoord bij vraag 19.
Klopt het dat Bonaire al maanden gebruik maakt van een tijdelijke oplossing met betrekking tot de aanvoer van olie? Zo ja, klopt het dan ook dat er momenteel geen noodsituatie is die oproept tot versneld vergeven van vergunningen en uitrollen van de pier? Zo nee, waarom niet?
Van een versneld uitrollen van vergunningen en nu spoedig te bouwen pier is geen sprake. Wel geldt er een noodsituatie, omdat het transport vanuit Curaçao naar Hato en vervolgens naar de energiecentrale kwetsbaar is en nu tijdelijk bij noodmaatregel onder een tijdelijke vergunning plaatsvindt. Dit is een onwenselijke situatie qua veiligheid. Dit noopt tot snelle oprichting van BBT en bouw van een nieuwe opslagvoorziening met bijbehorende infrastructuur.
Beaamt u dat de huidige (tijdelijke) oplossing tenminste 20 jaar mee kan gaan voor dezelfde kosten als de bouw van een tijdelijke laad- en losfaciliteit? Zo nee, waarom niet en kunt u uw berekening met de Kamer delen?
Op dit moment is de elektriciteitsproductie geborgd met dieselleveringen via de locatie Hato. Voor het kabinet is allereerst beschikbare en betaalbare elektriciteit voor de eindgebruiker op Bonaire van belang en dat dit op een veilige manier geregeld is. Een dergelijke berekening is daarom niet gemaakt. De locatie voor de alternatieve noodmaatregel bij de luchthaven is uit veiligheidsoverwegingen wenselijker dan de locatie bij Hato. Zowel de noodoplossing (opslag en transport vanuit Hato) als een alternatieve oplossing met de tijdelijke laad- en losfaciliteit bij de luchthaven kennen het nadeel dat transport van brandstof meerdere malen per week drie tot vier keer per dag middels tankauto door de bebouwde kom van Kralendijk en Rincon van zuid naar noord Bonaire moet plaatsvinden. Dit is voor een periode van 20 jaar onaanvaardbaar, echter op korte termijn noodzakelijk. Er gaan kosten gemoeid met de Bonaire Brandstof Terminal, de huidige situatie kan echter door veiligheidsoverwegingen niet voortduren. Daarnaast klopt het dat de alternatieve noodmaatregel met ingebruikname van de bestaande pier gebruik maakt van een goedkopere brandstof voor elektriciteitsproductie. Dit beoogt ook de kosten van elektriciteit voor de eindgebruiker op Bonaire te beperken. Energiekosten op Bonaire zijn namelijk relatief hoog in vergelijking met Europees Nederland. Daarbij kan dan ook het aantal vaarbewegingen tussen Curaçao en Bonaire worden beperkt omdat met de alternatieve noodmaatregelen gebruikt gemaakt wordt van drijvende opslag voor de pier bij de luchthaven.
Klopt het dat er momenteel gebruik wordt gemaakt van een duurdere brandstof met hoger rendement? Is het (mogelijk versneld) uitrollen van de pier gerelateerd aan het feit dat de huidige brandstof meer kost? Zo nee, waarom niet?
Ja, er wordt op dit moment gebruik gemaakt van een duurdere brandstof (diesel). Met ingebruikname van de bestaande pier bij de luchthaven kan gebruik gemaakt worden van een goedkopere brandstof (zware stookolie). Dit is niet de reden van het oprichten van de Bonaire Brandstof Terminal. Het behoud van de huidige noodvoorziening is uit veiligheidsoverwegingen onwenselijk. De vergunning ervoor zal niet verlengd worden als er geen zicht is op een structurele oplossing. Die structurele oplossing is het oprichten van de terminal.
Maakt de bouw van de pier onderdeel uit van de vitale infrastructuur die volgens het kabinet in handen moet komen van de 100% beleidsdeelneming Bonaire Brandstof Terminals B.V., die het kabinet wil oprichten? Zo ja, kunt u bevestigen dat de bouw van de pier nog niet kan beginnen, aangezien de Tweede Kamer zich erover heeft uitgesproken dat zij nog niet voldoende is geïnformeerd over de voorgenomen oprichting van de 100% beleidsdeelneming Bonaire Brandstof Terminals B.V.?
Nee, de aanpassingen van de tijdelijke faciliteit bij de luchthaven maken geen deel uit van de activiteiten van de beleidsdeelneming. Allereerst dienen de benodigde milieu- en omgevingsonderzoeken te hebben plaatsgevonden voordat een definitieve keuze voor een locatie van een nieuwe pier gemaakt kan worden en deze vervolgens gebouwd kan worden.
Met de brief van 9 november 2020 «Oprichting Bonaire Brandstof Terminals B.V.» (Kamerstuk 35 632, nr. 1) is de voorhangprocedure als bedoeld in de Comptabiliteitswet 2016 aangevangen en is uw Kamer geïnformeerd over de voorgenomen oprichting van de beleidsdeelneming Bonaire Brandstof Terminals B.V. («BBT»). Deze voorhangprocedure is op 11 februari 2021 geëindigd. Op uw verzoek is de oprichting van BBT niettemin aangehouden tot en met de procedurevergadering van de commissie van EZK op 13 april a.s. In afwachting daarvan heeft de Minister van EZK uw Kamer verzocht om eventuele extra of onbeantwoorde vragen per ommegaande te ontvangen om ze voor deze datum te kunnen beantwoorden. Er zijn geen vragen ontvangen. De urgentie van oprichting en de gevolgen van het uitblijven van oprichting van BBT voor o.a. de veiligheid van de bewoners van Bonaire zijn beschreven in de brieven aan uw Kamer van 28 januari jl. (Kamerstuk 35 632, nr. 1), 22 maart jl (Kamerstuk 35 632, nr. 3) en 1 april jl. en is ook in het antwoord op vraag 19 nogmaals uiteengezet. Niet alleen wordt gestreefd om de situatie met de noodoplossingen zo kort als mogelijk te laten voortduren; de oprichting van BBT is essentieel om de tijdelijke vergunningen voor de huidige opslagen te laten verlengen omdat voor een verlenging concreet zicht moet zijn op een structurele oplossing van de brandstofproblematiek. Als niet wordt opgericht dan is er geen grond om de vergunningen te verlengen en ontstaat een ernstige situatie met ingang van medio juni omdat voor de ILT een beginselplicht tot handhaving geldt. Het risico bestaat dat de leveringszekerheid van brandstof in gevaar komt met alle gevolgen van maatschappelijke ontwrichting van dien.
Kunt u bevestigen dat de laatste dagen van Bopec geteld zijn6? Wat is de kans dat Bopec failliet gaat? Kunt u op de dag dat u de beantwoording van de vragen aangaande de brandstof opslagterminal naar de Kamer stuurt, het antwoord op deze vraag updaten?
Bopec is op 18 maart 2021 door de rechtbank failliet verklaard.
Wordt bij een faillissement van Bopec de pachtovereenkomst van het perceel beëindigd? Zo nee, waarom niet?
De erfpacht overeenkomst tussen Bopec en het OLB loopt tot en met 2034. De voortzetting van de erfpachtovereenkomsten tussen de curator van Bopec en het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) in de huidige vorm is een aangelegenheid van het OLB en de curator. Hierover zijn voor zover bekend nog geen besluiten genomen.
Kunt u bevestigen dat de veiligheids- en milieurisico’s van de op- en overslagfaciliteiten van Bopec zo groot zijn dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft moeten ingrijpen om onder andere lekkage van de tanks te voorkomen?
De milieu en veiligheidsrisico’s zijn door optreden van de ILT/RWS momenteel onder controle. ILT/RWS hebben meermaals maatregelen genomen om overtredingen van de milieuvergunning te voorkomen dan wel te beëindigen.
Waarom mag Bopec blijven voortbestaan op Bonaire, terwijl de faciliteiten ver beneden de geldende standaarden zijn?
Bopec als rechtspersoon bestaat nog, maar het bedrijf heeft sinds kort geen commerciële activiteiten meer en is op 18 maart 2021 failliet verklaard. In juridische zin is er nog steeds sprake van een inrichting die olieproducten opslaat. Deze opslag is een activiteit die aan de eisen van de milieuvergunning dient te voldoen. Inmiddels is op last van de ILT alle nog op de locatie aanwezige olie verpompt naar twee in opdracht van de ILT gerepareerde en gekeurde opslagtanks op het terrein. De terminal wordt onder verantwoordelijkheid van de curator op dit moment beheerd door een beperkte, maar adequate bezetting.
Kunt u garanderen dat de bodem op het Bopec-terrein niet gesaneerd hoeft te worden? Zo nee, wie draait er voor deze mogelijke kosten op bij een faillissement van Bopec? Zo ja, heeft u hier onderzoeksrapporten van en kunt u deze met de Kamer delen?
Bopec is inmiddels failliet. De curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel van het bedrijf. Het OLB heeft de voorkeur uitgesproken voor een doorstart van de terminal. Omdat het antwoord op de vraag of saneringskosten aan de orde komen nauw verbonden is met de mogelijke toekomstige bestemming van het terrein kan deze vraag op dit moment nog niet worden beantwoord.
Klopt het dat de rioolwaterzuiveringsinstallatie op Bonaire nog steeds niet af is? Hoe wordt het afvalwater van Bonairiaanse huishoudens verwerkt? Klopt het dat het oppervlaktewater/regenwater nog structureel en veelvuldig de zee instroomt, dat het sediment meeneemt de zee in en dat dit zeer schadelijk is voor het koraal? Zo nee, waar baseert u dat op? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zijn deze problemen opgelost als de rioolwaterzuiveringsinstallatie op Bonaire klaar is? Wanneer verwacht u dat deze klaar is? Hoe zou u dit proces kunnen versnellen gezien de urgentie voor Bonairianen en het koraal? Bent u bereid versnellende maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Is het correct dat in de plannen voor de komende twee jaar, er maar twee straten van afwatering voorzien worden en dat het tien jaar gaat duren voor dat dit overal gedaan is? Zo ja, beaamt u dat afwatering een hogere prioriteit zou moeten hebben dan het faciliteren van cruisetoerisme met een nieuwe vrachthaven? Zo nee, waarom niet?
Beaamt u dat Nederland miljoenen uittrekt voor het beschermen van koraal, maar dat dit dweilen met de kraan open is, wanneer afwateringsproblemen en rioolwaterzuivering niet worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens dat dit soort zeer fundamentele problematiek zoals het niet hebben van een gedegen riolering of gebrekkige afvalverwerking de hoogste prioriteit moeten hebben, aangezien Bonaire dezelfde standaarden mag verwachten als Europees-Nederland? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Onderschrijft u de conclusie uit het rapport van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat uit 2017 «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland» dat Ocean Thermal Energy Conversion (OTEC) kan bijdragen aan volledige verduurzaming van de energievoorziening op Bonaire? Bent u bereid om de haalbaarheidsstudie naar OTEC, die al in 2017 aan de Kamer was aangekondigd, alsnog uit te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
In het antwoord op Kamervragen (kenmerk 2018Z02937) is op 12 juni 2018 geschreven dat er geen draagvlak bij het openbaar lichaam Bonaire voor OTEC op Bonaire bleek te zijn. Hierdoor is de in het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland» aangekondigde haalbaarheidsstudie niet uitgevoerd. Twee bedrijven die deze innovatieve technologie ontwikkelden hebben inmiddels hun activiteiten op het gebied van OTEC gestaakt. Bestuur en energiebedrijven op Bonaire geven de voorkeur aan verdere verduurzaming door middel van zon en wind.
Bent u bereid om bescherming van het koraal de hoogste prioriteit te geven, ook gezien de boodschap van Minister-President Rutte tijdens de Biodiversity Summit van vorig jaar, waarin hij stelt dat Nederland investeert in de bescherming van het koraal?7
Ik ben samen met mijn collega bewindspersonen van LNV en BZK bereid geweest om de bescherming van het koraal prioriteit te geven en heb hiertoe het Natuur-, en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 vastgesteld. Dit plan benoemt een aantal strategische doelen die gehaald moeten worden. Deze doelen worden momenteel uitgewerkt in lokale uitvoeringsagenda’s.
Bilaterale Belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belasting. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Wanneer bent u, samen met de Minister van Financien, voornemens om de planningsbrief 2021 naar de Kamer te sturen?
Tijdens het AO belastingontwijking van 11 februari jl. heb ik toegezegd uw Kamer een brief te sturen over de stand van zaken en planning met betrekking tot de onderhandeling van belastingverdragen. Ik verwacht deze brief in april aan uw Kamer te sturen.
Kunt u toezeggen om jaarlijks bij de planningsbrief een overzicht mee te sturen van de belastingverdragen waarin is opgenomen met welke landen in het lopende jaar een (nieuw/herzien/protocol wijziging) belastingverdrag is gesloten, met welke landen Nederland op dat moment onderhandelt en met welke landen Nederland voornemens is om het komende jaar de onderhandelingen te starten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten op welke manier u dit wilt vormgeven in overeenstemming met uw eerdere toezegging bij het algemeen overleg Belastingontwijking van 11 februari 2021?
Ja, in de brief die ik in april aan uw Kamer wil sturen zal ik in ieder geval ingaan op (i) de in het afgelopen jaar gevoerde onderhandelingen, (ii) de in het afgelopen jaar ondertekende belastingverdragen en wijzigingsprotocollen en de stand van de goedkeurings- en ratificatieprocedure met betrekking tot deze en andere reeds ondertekende belastingverdragen en (iii) het onderhandelplan voor het komende jaar. In het vervolg zal ik jaarlijks in het eerste kwartaal een dergelijke brief aan uw Kamer sturen, zodat u periodiek inzicht krijgt in de stand van zaken met betrekking tot de verdragsonderhandelingen.
In de aankomende brief zal ik, zoals toegezegd aan mevrouw Leijten, ook ingaan op het Nederlandse beleid met betrekking tot de maximale (bron)belastingtarieven in de belastingverdragen met ontwikkelingslanden.
Deelt u de mening dat informatie als de stand van zaken van de onderhandeling voor Nederlanders in het buitenland of mensen woonachtig in Nederland en belastingplichtig in een ander land uiterst relevant is en dat duidelijkheid over het tijdspad van het onderhandelingsproces hun ook de mogelijkheid geeft om hun zienswijze te delen over verbeterpunten ten aanzien van het «oude» verdrag? Zo nee, waarom niet?
Ja, het sluiten of aanpassen van belastingverdragen kan gevolgen hebben voor zowel burgers als bedrijven die over de landsgrenzen heen economisch actief zijn. Het is van belang dat belanghebbenden zicht hebben op welke onderhandelingen er (gaan) lopen, zodat zij de mogelijkheid hebben om informatie die relevant kan zijn voor die onderhandelingen te delen. In dat kader wordt jaarlijks al een nieuwsbericht gepubliceerd waarin wordt aangegeven welke onderhandelingen het ministerie dat jaar beoogt te starten of voort te zetten.1 In dit nieuwsbericht worden belanghebbenden expliciet uitgenodigd informatie of zienswijzen die mogelijk relevant zijn voor de aangekondigde onderhandelingen te delen met het ministerie, zodat het ministerie deze informatie vervolgens kan betrekken bij de onderhandelingen. Daarnaast heeft het ministerie regelmatig contact met NGO’s, het bedrijfsleven en andere belanghebbenden, waarbij signalen ten aanzien van de belastingverdragen kunnen worden gedeeld.
Kunt u bevestigen dat Nederland als richtlijn voor de onderhandeling tot het sluiten van een bilateraal belastingverdrag uitgaat van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid?
Ja. De Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 («NFV 2020») geeft de Nederlandse onderhandelingsinzet op hoofdlijnen weer en dient dus als richtlijn bij onderhandelingen over een bilateraal belastingverdrag. Ik merk daarbij wel op dat ieder land waarmee wordt onderhandeld een eigen verdragsbeleid kent. Dat verdragsbeleid zal in beginsel (op punten) afwijken van het Nederlandse verdragsbeleid. Het zal daarom in de praktijk lastig zijn om de volledige beleidsinzet uit de NFV 2020 te realiseren in een belastingverdrag. Om voor uw Kamer inzichtelijk te maken in welke mate de uitgangspunten van de NFV 2020 hun weerslag hebben gevonden in het desbetreffende nieuwe verdrag wordt een toetsschema met de standaardcriteria uit de NFV 2020 als vast onderdeel opgenomen in de toelichtende nota bij nieuwe verdragen.
Hoe wordt in de reeds lopende onderhandelingen waarborg gegeven aan de wijzigingen in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 ten opzichte van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011?
De NFV 2020 legt de uitgangspunten vast zoals Nederland die in de praktijk vaak al hanteerde. Zo geldt bijvoorbeeld dat de bepalingen tegen verdragsmisbruik die zijn ontwikkeld in het kader van het BEPS-project al deel uitmaakten van het Nederlandse verdragsbeleid.2 Veel uitgangspunten uit de NFV 2020 zijn dus ook bij de reeds lopende onderhandelingen onderdeel van de Nederlandse onderhandelingsinzet geweest. Op punten waarbij Nederland in lopende onderhandelingen initieel van een andere inzet is uitgegaan, zal worden bezien in hoeverre het mogelijk is om de uitgangspunten uit de NFV 2020 alsnog te realiseren.
Klopt het dat Nederland, door het fiscaal faciliteren van het pensioen via de socialezekerheidswetgeving, het te rechtvaardigen acht om af te wijken van de exclusieve woonstaatheffing voor particuliere pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen zoals in het OESO-modelverdrag staat opgenomen? Kunt u dit toelichten?
Ja, Nederland zet in op een uitsluitende bronstaatheffing voor pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen. De reden hiervoor is dat een pensioen tijdens het werkzame leven in Nederland fiscaal gefacilieerd wordt opgebouwd. Dat wil zeggen dat de pensioenpremies aftrekbaar zijn en de pensioenaanspraken onbelast. Om die reden wil Nederland het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen behouden. Daarnaast spelen budgettaire redenen en het voorkomen van dubbele niet-belasting een rol. Deze verdragsinzet geldt overigens ook voor lijfrente-uitkeringen.
Hoe wordt in het kader van het afwijken van het OESO-modelverdrag ten aanzien van de exclusieve woonstaatheffing voor particuliere pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen bij het sluiten van een belastingverdrag (wijziging dan wel nieuw) rekening gehouden met de reeds geldende manier van belastingafdracht?
Indien nog geen verdrag van toepassing is, past Nederland als bronstaat al een bronstaatheffing voor pensioenuitkeringen en socialezekerheidsuitkeringen toe. Indien het woonland het pensioen en/of de sociale zekerheidsuitkering ook belast, is sprake van dubbele belastingheffing. Een nieuw verdrag zal er dan in voorzien dat dubbele belastingheffing wordt voorkomen.
Indien sprake is van wijziging ten opzichte van de bestaande verdragssituatie, leidt dit mogelijk tot een gehele of gedeeltelijke verschuiving van de heffingsrechten van het woonland naar het bronland. Dit kan inkomenseffecten voor verschillende groepen belastingplichtigen met zich brengen. Om deze inkomensgevolgen te beperken en/of om de budgettaire effecten voor de verdragspartner te mitigeren, kan het onder omstandigheden wenselijk zijn om een overgangsregeling op te nemen in het verdrag. Een overgangsregeling zorgt ervoor dat de gevolgen van de nieuwe heffingsrechtverdeling geleidelijk of pas later intreden. Dit belang moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het budgettaire effect voor Nederland (de bronstaatheffing kan pas later volledig worden geëffectueerd), de uitvoeringsaspecten en administratieve lasten, omdat een overgangsregeling complex kan zijn voor de uitvoering. Of en in hoeverre een overgangsregeling wenselijk is, wordt op basis van deze afweging per geval beoordeeld.
Kunt u reflecteren op de stand van zaken van de onderhandelingen met Frankrijk over het belastingverdrag, de wijzigingen in het recentelijk gesloten belastingverdrag met Zwitserland en toelichten op welke punten het protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Polen afwijkt van het Nederlandse verdragsbeleid dan wel is gewijzigd ten opzichte van het huidige verdrag?
Op dit moment wordt er niet onderhandeld met Frankrijk. Bij initiële besprekingen over het herzien van het belastingverdrag bleken de Nederlandse en Franse wensen niet op elkaar aan te sluiten. Daarom is er daarna niet verder gesproken over aanpassing van het verdrag. Wel hebben Nederland en Frankrijk beide gekozen voor toepassing van het Multilaterale Instrument, waardoor per 2020 aanvullende antimisbruikbepalingen aan het belastingverdrag zijn toegevoegd.
Per 1 januari 2021 is een protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Zwitserland van toepassing geworden.3 Met dit wijzigingsprotocol is het in 2010 gesloten belastingverdrag op een aantal onderdelen gewijzigd en is in hoofdzaak bereikt dat het verdrag in lijn is gebracht met de zogenoemde minimumstandaard die is ontwikkeld in het OESO/G20-project «Addressing Base Erosion & Profit Shifting» («BEPS-project»). Voorts is de verdragstoepassing ten aanzien van pensioenfondsen en van instellingen voor collectieve belegging verduidelijkt en is de verdeling van heffingsrechten over pensioenen en dergelijke uitkeringen herzien. Daarnaast zijn enkele technische wijzigingen opgenomen. Voor een uitgebreide toelichting op deze wijzigingen verwijs ik naar de toelichtende nota bij dit wijzigingsprotocol.4
Op 29 oktober 2020 hebben Nederland en Polen een protocol tot wijziging van het belastingverdrag uit 2002 ondertekend.5 Dit wijzigingsprotocol is voorgelegd aan de Raad van State ter advisering en wordt aansluitend aan uw Kamer voorgelegd ter goedkeuring. De inzet van Nederland bij de verdragsonderhandelingen was gebaseerd op het verdragsbeleid zoals neergelegd in de NFV 2011, waarbij echter ook rekening is gehouden met de relevante ontwikkelingen sinds de publicatie van de NFV 2011. Zo zijn de aanbevelingen uit het BEPS-project en het MLI door Nederland direct tot het Nederlandse verdragsbeleid gerekend. Met het wijzigingsprotocol wordt in hoofdzaak bereikt dat het belastingverdrag met Polen in lijn wordt gebracht met de minimumstandaard van het BEPS-project. Daarnaast wordt het verdrag met Polen op een aantal punten geactualiseerd, in aansluiting bij het OESO-modelverdrag volgens de tekstversie van 2017, en wordt de heffingsrechtverdeling op enkele punten herzien. Dit laatste betreft met name de voordelen behaald bij de vervreemding van aandelen in zogenoemde «onroerendezaaklichamen» en pensioenuitkeringen. Uiteraard zal ik uw Kamer in het kader van de aanstaande goedkeuringsprocedure over dit wijzigingsprotocol een toelichtende nota sturen, waarin uitgebreider en per onderdeel wordt ingegaan op de verschillende wijzigingen en de verhouding tot het verdragsbeleid.
Hoe wordt bij een mogelijke herziening van de afspraak tussen Nederland en Frankrijk dat Nederland geen bronbelasting over in Nederland opgebouwde pensioenen heft, terwijl volgens de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 Nederland hier wel op inzet bij de onderhandeling over een nieuw belastingverdrag rekening gehouden met in Frankrijk woonachtige Nederlanders? Kunt u toezeggen dat dit niet leidt tot een dubbele belastingheffing? Kunt u toelichten of dit leidt tot een hogere belastingafdracht in zijn totaliteit als zowel aan Nederland als aan Frankrijk over (een deel van) het opgebouwde pensioen belasting betaald moet worden? Hoe wordt rekenschap gegeven van de verschillende aftrekposten? Hoe worden de administratieve lasten zoveel als mogelijk beperkt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 aangaf, wordt er op dit moment niet onderhandeld met Frankrijk. Mocht er in de toekomst weer met Frankrijk worden onderhandeld over het belastingverdrag, dan zal Nederland conform de NFV 2020 een bronstaatheffing voor pensioenen voorstellen. Zowel wanneer een eventueel herzien verdrag zou voorzien in een bronstaatheffing als wanneer dat verdrag zou voorzien in een woonstaatheffing, wijst het belastingverdrag het heffingsrecht in beginsel toe aan één van beide landen en wordt dubbele belastingheffing over een pensioenuitkering voorkomen.
Het maken van nieuwe afspraken over de verdeling van heffingsrechten tussen landen kan voor belastingplichtigen leiden tot inkomensgevolgen. Belastingplichtigen kunnen bij een nieuwe verdeling van heffingsrechten immers te maken krijgen met een ander belastingstelsel dan eerder het geval was. De vraag of en in hoeverre inkomensgevolgen optreden (mede) als gevolg van een gewijzigd belastingverdrag is per individueel geval afhankelijk van verschillende factoren. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de persoonlijke situatie van een belastingplichtige, waaronder de hoogte van het (overige) inkomen, de belastingheffing in het andere land en de wijzigingen in fiscale wetgeving waar belastingplichtigen na het sluiten van het belastingverdrag mee te maken krijgen. Zoals ik aangaf in antwoord op vraag 7, kan worden overwogen om overgangsrecht overeen te komen waardoor de gevolgen van een nieuwe heffingsverdeling geleidelijk of pas later intreden.
Klopt het dat door het herziene belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland in Nederland opgebouwde pensioenen van Nederlanders woonachtig in Zwitserland vanaf 1 januari 2021 door Nederland mogen worden belast (maximaal 15% van het brutobedrag over periodieke pensioen- socialezekerheidsuitkeringen en volledig belasting over eenmalige uitkeringen)? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Ja. Met het wijzigingsprotocol is het oorspronkelijke pensioenartikel (artikel 18) in het belastingverdrag met Zwitserland vervangen door een geheel nieuw artikel 18. Het nieuwe artikel 18 van het Verdrag is op 1 januari 2021 van toepassing geworden. Op grond van het nieuwe artikel 18, eerste lid, van het Verdrag mag de bronstaat heffen over onder andere pensioenen en lijfrenten, alsmede socialezekerheidsuitkeringen. Het heffingsrecht van de bronstaat is beperkt tot maximaal 15% over het brutobedrag van de pensioenen en lijfrenten alsmede socialezekerheidsuitkeringen indien het reguliere, periodieke uitkeringen betreft. Dit betekent dat in Nederland opgebouwde pensioenen6 van inwoners van Zwitserland vanaf 1 januari 2021 door Nederland mogen worden belast tot maximaal 15% van het brutobedrag van de betaling, indien het gaat om reguliere, periodieke uitkeringen.
In geval van een eenmalige uitkering, zoals bij afkoop van pensioenaanspraken het geval kan zijn, is het heffingsrecht van de bronstaat niet beperkt tot 15% van het brutobedrag. In dat geval mag de bronstaat de uitkering dus volledig belasten.
Kunt u toelichten op welke manier deze wijziging in het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland tot stand is gekomen? Waarom is besloten tot het maximale percentage van 15%? Welke nadere afspraken zijn gemaakt over het «maximum» percentage met Zwitserland om mogelijke dubbele belastingheffing te voorkomen? Betekent dit dat Nederland 15% belasting mag heffen over het brutobedrag aan bijvoorbeeld pensioenuitkering en dat Zwitserland ook nog over een deel belasting mag heffen? Wat betekent dit voor de totale belastingafdracht van in Zwitserland woonachtige Nederlanders? Wat betekent de wijziging per 1 januari 2021 voor de afdracht in vergelijking met voorgaande jaren, zowel in belastingpercentage als in de procedure? Kunnen gepensioneerde Nederlanders evengoed nog gebruik maken van verschillende aftrekposten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel? Hoe worden de administratieve lasten zoveel als mogelijk beperkt?
Overeenkomstig het Nederlandse verdragsbeleid heeft Nederland tijdens de onderhandelingen met Zwitserland over een nieuw pensioenartikel voorgesteld de bronstaat een volledig heffingsrecht toe te kennen. Zwitserland kon met een dergelijk generiek heffingsrecht voor de bronstaat echter niet instemmen. Het huidige artikel in het Verdrag is derhalve het resultaat van een compromis tussen Nederland en Zwitserland.7
Zoals in mijn antwoord op vraag 10 is vermeld, mag de bronstaat op grond van het gewijzigde Verdrag een pensioenuitkering belasten. Zwitserland mag een uit Nederland afkomstig pensioen dat wordt genoten door een inwoner van dat land in de belastingheffing betrekken, maar dient daarbij wel te voorzien in voorkoming van dubbele belasting voor de in Nederland geheven belasting. In de nieuwe voorkomingsbepaling in het Verdrag (het huidige artikel 22, vijfde lid, onderdeel c) is opgenomen dat bij uit Nederland afkomstige periodieke pensioenen, waarover Nederland tot 15% belasting mag heffen, Zwitserland (op verzoek) een partiële vrijstelling toepast van 1/3 van het nettobedrag van het desbetreffende inkomensbestanddeel. Welke gevolgen deze wijzigingen voor individuele belastingplichtigen in Zwitserland hebben, valt in zijn algemeenheid niet te zeggen. Dit zal mede afhangen van het Zwitserse kanton waar iemand woont, zijn of haar persoonlijke situatie en in hoeverre aanspraak kan worden gemaakt op eventuele aftrekposten. Verder beschik ik niet over gegevens van de totale belastingafdracht van Nederlanders die in Zwitserland wonen. Gegevens over de inkomsten van en belastingafdracht door in het buitenland wonende Nederlanders zijn voor de Nederlandse belastingheffing in beginsel niet relevant.
Inwoners van Zwitserland met een pensioen uit Nederland dienen aangifte te doen in Zwitserland en Nederland. In beginsel vindt de bronstaatheffing van maximaal 15% over het brutopensioen dat afkomstig is uit Nederland en dat wordt betaald aan een inwoner van Zwitserland plaats door middel van inhouding en afdracht door de inhoudingsplichtige voor de loonbelasting, of in samenhang met de aanslagregeling in de inkomstenbelasting indien voor de loonbelasting geen rekening is gehouden met de beperking tot 15%. In Zwitserland zal de belastingplichtige een beroep moeten doen op de bovengenoemde partiële vrijstelling.
Herinnert u zich dat er tijdens het algemeen overleg Belastingontwijking op 11 februari 2021 reeds kort is gesproken over artikel 17 in het OESO-modelverdrag; het artikel dat regelt welk land belasting mag heffen over het inkomen van sporters en artiesten?
Ja.
Wanneer verwacht u de Kamer te kunnen informeren over de toegezegde mogelijke oplossingen rond artikel 17 (artikel 17 schrijft voor dat in principe het werkland mag heffen over het inkomen van sporters en artiesten, daar waar Nederland vanwege de administratieve gevolgen en het risico op dubbele belasting graag ziet dat het woonland belasting heft over het inkomen van sporters en artiesten) en de rapportage over de uitwerking van het artikel in (de komende) bilaterale belastingverdragen?
In de NFV 2020 staat beschreven wat bij verdragsonderhandelingen de Nederlandse inzet is met betrekking tot de heffing over het inkomen van sporters en artiesten. In mijn brief aan uw Kamer van 21 januari jl.8 heb ik deze inzet nader toegelicht en aangegeven welke problematiek Nederland met deze inzet beoogt op te lossen. In het algemeen overleg van 11 februari 2021 kwam de verdragspositie van sporters en artiesten opnieuw ter sprake en werd een aantal van de hierna volgende vragen gesteld. Ik heb toen toegezegd om hier schriftelijk op terug te komen. Dat doe ik door middel van de onderstaande beantwoording. Over de realisatie van de Nederlandse inzet op dit punt zal ik uw Kamer informeren in de toelichtende nota die bij ieder verdrag en wijzigingsprotocol aan uw Kamer wordt gestuurd.
Kunt u toezeggen dat u in bilaterale belastingverdragsonderhandelingen altijd eerst probeert om artikel 17 over de belastingheffing voor sporters en artiesten te schrappen alvorens in te zetten op de inperkingen rond artikel 17 zoals genoemd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020? Zo nee, waarom niet? Bent u ervan op de hoogte dat Denemarken en Ierland bijvoorbeeld ook geen bronheffing kennen voor buitenlandse sporters en artiesten, dat België en Frankrijk in hun bilaterale belastingverdrag geen artikel 17 hebben en dat ontwikkelingslanden ook geen waarde hechten aan artikel 17?
De problematiek voor sporters en artiesten ontstaat doordat het internationaal gebruikelijk is dat belastingheffing bij deze groep plaatsvindt in het land van optreden. De gevolgen van belastingheffing in het land van optreden zijn veel administratieve lasten en vaak ook een hoge belastingdruk. Nederland is geen voorstander van dit uitgangspunt, maar vrijwel alle andere landen hechten hieraan. Nederland is een van de weinige landen die zich (in internationaal verband) de afgelopen jaren ervoor hebben ingespannen dat sporters en artiesten alleen worden belast in het woonland. Allereerst door vanaf 2007 in veruit de meeste gevallen buitenlandse sporters en artiesten niet meer in de Nederlandse belastingheffing te betrekken, zoals bijvoorbeeld ook Denemarken en Ierland buitenlandse sporters en artiesten niet in de belastingheffing betrekken. Ten tweede door sinds de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 te streven naar het achterwege laten van een afzonderlijk sporters- en artiestenartikel in belastingverdragen.
De afgelopen jaren is in de onderhandelingen met verschillende landen gepoogd om een afzonderlijk sporters- en artiestenartikel in belastingverdragen achterwege te laten. Hiermee zou in veruit de meeste gevallen worden voorkomen dat sporters en artiesten in het land van optreden worden belast en daarmee zouden de daarmee gepaard gaande problemen zich niet voordoen. Voor vrijwel alle landen waarmee hierover is gesproken inclusief ontwikkelingslanden bleek dit een brug te ver, omdat die landen sterk hechten aan belastingheffing in het land van optreden. Het is daarom niet zinvol gebleken om het huidige beleid te continueren en is het wenselijk om op een andere wijze zoveel mogelijk vorm te geven aan het uitgangspunt van het Nederlandse beleid (kort gezegd: woonstaatheffing). Dit zal naar verwachting voor de sporters en artiesten die (ook) in het buitenland optreden een beter resultaat opleveren. In de NFV 2020 is daarom als uitgangspunt opgenomen om voortaan een afzonderlijk sporters- en artiestenartikel op te nemen met zoveel mogelijk uitzonderingen.
Daarbij geldt dat Nederland voor iedere onderhandelingsronde onderzoekt hoe de nationale wet van de (toekomstige) verdragspartner in elkaar zit en wat de verdragspartner in verdragen met andere landen heeft afgesproken. Als uit dit onderzoek blijkt dat de (toekomstige) verdragspartner ook geen bronstaatheffing kent op het inkomen van buitenlandse sporters en artiesten, of als blijkt dat dit land als verdragsbeleid heeft om geen artikel voor sporters en artiesten op te nemen, zal Nederland eerst voorstellen om geen artikel voor sporters en artiesten op te nemen. In de praktijk zal dit echter om een zeer beperkt aantal (toekomstige) verdragspartners gaan.
Wanneer gaat Nederland de bronstaatheffing voor buitenlandse sporters en artiesten herintroduceren aangezien u nu van mening bent dat het in de meeste gevallen niet opportuun is om artikel 17 uit de belastingverdragen te houden? Hoe tracht u hierbij rekening te houden met landen als Denemarken en Ierland die geen bronheffing hebben voor buitenlandse sporters en artiesten?
Het (her)introduceren van een belastingplicht voor buitenlandse sporters en artiesten die in Nederland optreden, zou de Nederlandse onderhandelingspositie in bilaterale verdragsonderhandelingen kunnen verbeteren en daarmee bijdragen aan een beter onderhandelingsresultaat voor de Nederlandse sporters en artiesten die in het buitenland actief zijn. Voor andere belanghebbenden kan zo’n herintroductie echter negatieve gevolgen hebben, bijvoorbeeld voor de Nederlandse organisatoren van evenementen. Ik wil daarom benadrukken dat eerst zal worden onderzocht of het (her)introduceren van een Nederlandse belastingplicht wenselijk is. Alle belangen zullen in dit proces zorgvuldig worden gewogen. Het onderzoek staat voor de middellange termijn gepland.
Kunt u een toelichting geven op de drie optionele maatregelen die Nederland wil nastreven om de reikwijdte van de bronheffing door invoering van artikel 17 zoveel mogelijk te beperken? Kunt u per optionele maatregel concreet ingaan op onderstaande opmerkingen:
Tegen voornoemde achtergrond opgenomen in de beantwoording op vraag 14 zal onder meer ingezet worden op een drempelbedrag in de sporters- en artiestenbepaling. Een drempelbedrag is een goede generieke maatregel die een grote groep sporters en artiesten uitsluit van de bronstaatheffing. Indien het drempelbedrag niet wordt overschreden, zullen Nederlandse sporters en artiesten namelijk (uiteindelijk) uitsluitend in het woonland belast worden. Als gevolg daarvan blijft de mogelijke dubbele belastingheffing die gepaard gaat met een bronstaatheffing achterwege. In het OESO-commentaar wordt voor de hoogte van een dergelijke drempel aangesloten bij 15.000 «IMF drawing rights» per belastingplichtige per jaar. Dit is het equivalent van thans circa € 18.000. Dit is een realistisch uitgangspunt. Daarbij zal Nederland waar mogelijk inzetten op een hoger bedrag ook omdat dit de effectiviteit van de drempel vergroot. Om praktische redenen zal de drempel (doorgaans) pas achteraf kunnen worden toegepast door (de belastingdiensten van) verdragspartners.
Voorts zet Nederland zich ervoor in dat inkomsten van sporters en artiesten van wie het optreden grotendeels (voor meer dan 50%) gefinancierd wordt uit publieke middelen uitsluitend ter belastingheffing aan de woonstaat zijn toegewezen. Het OESO-commentaar benoemt een mogelijke bepaling op grond waarvan een uitzondering op de bronstaatheffing geldt voor activiteiten die helemaal of grotendeels worden gefinancierd met publieke middelen. De 50%-grens die wordt voorgesteld in de NFV 2020 («grotendeels»-criterium) sluit hierbij aan. Voor het vaststellen of wordt voldaan aan de 50%-grens is doorslaggevend in welke mate de activiteiten van de sporter of artiest worden gefinancierd uit publieke middelen. Uit de aangifte van sporters en artiesten volgt momenteel niet uit welke middelen zij betaald worden. De Belastingdienst beschikt daardoor niet over cijfers ten aanzien van de financiering van activiteiten van sporters en artiesten uit publieke middelen. Bijgevolg heeft de Belastingdienst ook geen zicht op de gevolgen indien het percentage wordt verlaagd. Desalniettemin ben ik bereid om in te zetten op een lager percentage indien hier in een specifieke verdragsrelatie voldoende aanleiding voor is. Daar kan bijvoorbeeld aanleiding toe blijken als belanghebbenden zich hierover bij mijn ministerie melden.
Verder staat Nederland toe dat sporters en artiesten buitenlandse (bron)belasting met Nederlandse belasting kunnen verrekenen om dubbele belastingheffing te voorkomen. Om verschillende redenen is het echter niet altijd mogelijk om de volledige buitenlandse belastingheffing te verrekenen met de Nederlandse belastingheffing. Zo vindt de verrekening van buitenlandse (bron)belasting in het woonland in het algemeen, ook in Nederland, plaats op basis van, kort gezegd, het (netto)inkomen dat in de belastingheffing wordt betrokken, oftewel op basis van het inkomen nádat kostenaftrek heeft plaatsgevonden. Echter, in het buitenland wordt vaak geen kostenaftrek toegestaan waardoor de belastingdruk aanzienlijk hoger kan uitvallen dan de Nederlandse belastingdruk. Hierdoor is volledige verrekening van buitenlandse (bron)belasting niet altijd mogelijk. Nederland zet daarom in op de mogelijkheid dat de sporter of artiest op diens verzoek ook in het land van optreden op nettobasis wordt belast. Nederlandse sporters en artiesten kunnen dan in Nederland in het algemeen de in het land van optreden geheven belasting eenvoudiger verrekenen.
Voor de volledigheid merk ik op dat in beginsel de mogelijkheid bestaat om niet verrekende buitenlandse (bron)belasting voort te wentelen naar de toekomst, zodat onder omstandigheden in een later belastingjaar alsnog tot verrekening kan worden overgegaan. Aanvullende eenzijdige maatregelen die voorzien in meer mogelijkheden om buitenlandse belastingen in Nederland te verrekenen, zullen er effectief toe leiden dat de buitenlandse belasting van sporters en artiesten wordt betaald met Nederlands belastinggeld. Dit is internationaal zeer ongebruikelijk en onwenselijk. Ik ben bekend met de genoemde conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft echter nog geen uitspraak gedaan. Het staat de Hoge Raad vrij om de conclusie van de Advocaat-Generaal te volgen maar ook om tot een ander oordeel te komen. Het is daarom niet opportuun om nu al te reageren op de onderhavige (nog lopende) zaak. Ik wacht de uitspraak van de Hoge Raad af.
Het bericht dat studenten in Nederland China vrezen. |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studenten in Nederland vrezen China: Sommigen durven hun mond niet open te doen»1 en «Zorgen om banden RUG en China: hoogleraar mag imago China niet beschadigen»?2
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de academische vrijheid in Nederland nooit ter discussie mag staan? Herinnert u zich de schriftelijke vragen van 17 april 2019 in hoeverre het aanstellen van een hoogleraar bij de RUG met Confucius-middelen diens onafhankelijkheid aantast, waarop u op 11 juni 2019 aangaf dat er geen reden tot zorg was?3
Ja.
Bent u bekend met de passage in het contract tussen een Groningse hoogleraar en het Confuciusinstituut waarin het de Groningse hoogleraar wordt verboden het imago van China zware schade toebrengen? Zo ja, wat vindt u hiervan? Wat vindt u van de mening van het universiteitsbestuur in Groningen dat de overeenkomst «de academische vrijheid niet onder druk zet»?
Over de constructie rond de leerstoel heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd, o.a. in antwoord op vragen van de leden Rog en Van der Molen van 4 februari 2019.
De in de vraag genoemde bepaling is te vinden in de -door NOS openbaar gemaakte- overeenkomst tussen de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en Confucius Institute Headquarters (Hanban) over het instellen van een leerstoel Chinese Taal en Cultuur bij de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen (bepaling 2.4, p. 3). Deze overeenkomst bevat enkele ontbindende bepalingen, waaronder de bepaling met betrekking tot ernstige schendingen van Chinese wet- en regelgeving en het ernstig schaden van het imago van China. Als zo’n situatie zich voordoet, behoudt Hanban zich het recht voor de overeenkomst te beëindigen. Dat houdt in dat Hanban niet langer meebetaalt aan de leerstoel. Het laat de arbeidsovereenkomst tussen de Rijksuniversiteit Groningen en de hoogleraar in kwestie onverlet.
In algemene zin is het zo dat het aan de instellingen is om overeenkomsten met derde partijen, binnenlands en buitenlands, te sluiten. Dat valt binnen hun wettelijk verankerde institutionele autonomie. Daarbij dienen zij academische grondbeginselen, zoals de eveneens wettelijk verankerde academische vrijheid, goed te borgen.
Een bepaling zoals de hier genoemde, zou indirect kunnen leiden tot een (gevoelde/ervaren) druk bij de betrokkenen om geen dingen te doen die de cofinanciering in gevaar kunnen brengen en kan daarmee resulteren in vormen van (zelf)censuur. Dat is onwenselijk. De RUG geeft desgevraagd aan dat de overeenkomst met Hanban over de leerstoel in 2016 in werking is getreden voor een periode van 5 jaar en dat dit jaar dus moet worden besloten over de verlenging ervan. Bij het gesprek dat mijn ministerie met de RUG voerde, liet de RUG weten de overeenkomst met Hanban met betrekking tot de leerstoel niet te willen verlengen. Daarmee zal die overeenkomst nog dit jaar komen te vervallen.
Hoe verhoudt het contractueel verbieden van een hoogleraar om het imago van China te beschadigen zich ten opzichte van de gedragscode wetenschappelijke integriteit? Welke consequenties zijn er verbonden aan het schenden van de gedragscode wetenschappelijk integriteit door een Nederlandse onderwijsinstelling?
Zoals gezegd, gaat het om een ontbindende bepaling in de overeenkomst tussen de RUG en Hanban over het instellen van een leerstoel. Deze overeenkomst staat los van het arbeidscontract dat de Rijksuniversiteit Groningen heeft met de hoogleraar die deze leerstoel vervult.
De Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit beschrijft onder meer de zorgplichten van de instellingen. Zo dient de instelling te zorgen voor een werkomgeving waarbinnen goede onderzoekspraktijken worden bevorderd en gewaarborgd. Ook is het aan de instelling om ervoor te zorgen dat onderzoekers kunnen werken in een veilige, inclusieve en open omgeving. In het gesprek dat mijn ministerie met de RUG heeft gevoerd, is daar aandacht voor gevraagd.
Onafhankelijkheid is een belangrijk principe uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Dit principe houdt in dat een onderzoeker zich niet laat leiden door buiten-wetenschappelijke overwegingen, zoals overwegingen van politieke aard. Onafhankelijkheid is in elk geval vereist bij de opzet en uitvoering van en rapportage over het onderzoek; bij de keuze van het onderzoeksobject en van de onderzoeksvraag is onafhankelijkheid niet altijd nodig. Een instellingsbestuur zal bij een vermoeden van niet-naleving van deze normen voor goede onderzoekspraktijken de mogelijke schending moeten onderzoeken. Bij schending zal het instellingsbestuur moeten bezien of het mogelijk en wenselijk is een sanctie op te leggen.
De gedragscode is van en voor de kennissector en deze is als zodanig niet juridisch bindend. Wel is het een ijkpunt binnen de sector voor wat wel en niet geoorloofd is.
Hoe is het ondanks meerdere waarschuwingen vanuit de veiligheidsdiensten, onderzoeksinstituten zoals Clingendael, en de Tweede Kamer over de gevaren van het Confuciusinstituut nu toch mogelijk dat veel studenten en medewerkers van de RUG zich geïntimideerd voelen door China en zij niet meer openlijk hun mening over China durven te geven?
Uit de berichtgeving maak ik op dat er door studenten van de RUG een petitie is opgesteld die ervoor pleit de samenwerking met het Confucius Instituut te beëindigen. Daarnaast wordt er in de berichtgeving gewezen op een breder probleem dat (Chinese) studenten en onderzoekers in Nederland zich soms belemmerd voelen zich uit te spreken over bepaalde onderwerpen, uit angst voor repercussies voor hun carrière en/of veiligheid na terugkomst in China.
In algemene zin wordt in het recent door AIVD, MIVD en NCTV uitgebrachte Dreigingsbeeld Statelijke Actoren ook benoemd dat wetenschap en kennisinstellingen worden beschouwd als doelwit van statelijke actoren o.a. ter beïnvloeding van meningen en publicaties.
In de Kamerbrieven over kennisveiligheid en over de samenwerking met China4 heb ik beschreven welke stappen het kabinet wil zetten om ervoor te zorgen dat de universiteit een veilige omgeving is en blijft. In de uitvoering van die maatregelen neem ik bovengenoemde signalen mee, evenals in het gesprek dat mijn ministerie met de RUG heeft gevoerd.
Deelt u de mening dat uit de berichtgeving blijkt dat de academische vrijheid bij het Confuciusinstituut Groningen zwaar is aantast en dat dit ontoelaatbaar is? Kunt u in uw antwoord het KNAW-rapport betrekken waarin de betekenis en grenzen van academische vrijheid zijn uitgewerkt?4
Voor de RUG geldt dat zij als instelling de academische vrijheid dient te borgen, zoals bepaald in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Daaronder vallen ook afspraken die in de randvoorwaardelijke sfeer liggen, maar kunnen leiden tot zelfcensuur. Wanneer een hoogleraar aan de RUG beïnvloed zou worden door welk gremium dan ook en daardoor bijvoorbeeld niet in staat zou zijn om vrij onderwijs te geven aan de RUG, dan is de RUG de aan te spreken partij («normadressaat») en niet het Confucius Instituut.
Wanneer wel of niet de academische vrijheid is geschonden, is niet altijd even duidelijk. Dit blijkt ook uit het KNAW-rapport, waarin de KNAW een voorzet heeft gegeven voor verdere verkenningen en discussie. Het rapport geeft als voorbeeld van verder te onderzoeken casuïstiek, wetenschappelijke samenwerking met onvrije landen.
Ik acht het daarom prematuur om direct een oordeel te vellen over of er wel of niet sprake is van «zware aantasting van de academische vrijheid». Ik ben met de RUG in gesprek over de relatie met het Confucius Instituut Groningen.
Vindt u dat de RUG maatregelen moeten nemen? Zo ja, welke maatregelen?
De RUG dient, net als de andere instellingen voor hoger onderwijs die vallen onder de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), de academische vrijheid in acht te nemen. Het is aan de instellingen om dit te garanderen. Ik ben met de RUG in gesprek om te kijken of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn.
Bent u bereid om naar aanleiding van de verontrustende berichtgeving de Inspectie van het Onderwijs, vanwege hun taak om de naleving van de wet te controleren, opdracht te geven om te onderzoeken in hoeverre bij de RUG en het Confuciusinstituut Groningen artikel 1.6, «Aan de instellingen voor hoger onderwijs wordt de academische vrijheid in acht genomen», wordt nageleefd? Bent u bereid om in dit onderzoek ook het Confuciusinstituut Maastricht mee te nemen?
De Inspectie van het Onderwijs kan zelf op basis van signalen, waaronder berichten in de media, besluiten een onderzoek in te stellen. De inspectie heeft mij geïnformeerd dat zij naar aanleiding van dit signaal reeds contact heeft opgenomen met de RUG.
Welke andere maatregelen bent u van plan te nemen om de academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting bij het Confuciusinstituut Groningen te herstellen? Bent u deze keer wel bereid de Rijksuniversiteit Groningen op te roepen het samenwerkingsverband met het Confuciusinstituut te verbreken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het Instituut Clingendael beveelt in het onderzoek naar China’s invloed op onderwijs in Nederland op basis van hun bevindingen aan de transparantie van de Confucius Instituten te bevorderen en eventueel los te koppelen van Nederlandse kennisinstellingen. Zoals aangekondigd in mijn Chinabrief6 ben ik met de betreffende kennisinstellingen aan het bekijken op welke manier vervolg kan worden gegeven aan deze aanbevelingen.
Herinnert u zich de aanbeveling van de RVO met betrekking tot de tien risicovolle Memoranda of Understanding (MoU’s) van Nederlandse universiteiten met Chinese partijen?5 Deelt u de mening dat deze 10 risicovolle MoU’s spoedig bekeken en beoordeelt moeten worden? Hoe staat het met de oprichting van de onafhankelijke adviescommissie die Nederlandse samenwerkingen met buitenlandse kennisinstellingeninhoudelijk moet gaan toetsen op de mate van risico en het toetsingskader dat hier aan ten grondslag ligt? Hoe ver reikt de invloed van deze onafhankelijke adviescommissie en wat gebeurt er als een kennisinstelling een advies om een MoU te ontbinden naast zich neer legt?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over samenwerking met China8, wordt er gewerkt aan een landenneutraal toetsingskader om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Het kabinet gaat op de risicovakgebieden bezien welke elementen van samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse partners een risico vormen.
Ik heb tevens toegezegd de RVO-aanbeveling om een onafhankelijke adviescommissie een rol te laten spelen, mee te zullen nemen bij de uitwerking van het toetsingskader. Daarbij heb ik ook aangegeven dat ik alle Nederlandse kennisinstellingen vraag om bestaande samenwerkingsovereenkomsten tegen het licht te houden en te onderzoeken of de fundamentele waarden hierin voldoende geborgd zijn.
Zoals toegezegd in de Kamerbrief kennisveiligheid wordt uw Kamer eind dit jaar opnieuw geïnformeerd over de voortgang bij de uitwerking van de verschillende maatregelen.
Bent u bekend met en in het bezit van de lijst van verboden onderwerpen die de Chinese regering heeft opgesteld voor Chinese academici in het buitenland en gecontracteerde partners? Wat vindt u van deze lijst en kunt u deze lijst, indien in uw bezit, zo spoedig mogelijk delen met de Kamer?
Nee, daar ben ik niet mee bekend. In algemene zin kan ik zeggen dat het niet strookt met de opvatting van het kabinet over academische vrijheid om als de overheid te treden in de onderwerpskeuze van onderzoekers en studenten.
Bent u bereid om naar aanleiding van de berichtgeving en het recente rapport van de veiligheidsdiensten over grootschalige Chinese spionage op Nederlandse onderwijsinstellingen een onderzoek in te stellen naar «the Association of Chinese Students and Scholars in the Netherlands» om in kaart te brengen welke rol deze organisatie speelt bij het verklikken van studenten en bij de Chinese economische spionageactiviteiten op Nederlandse kennisinstellingen?6 7
U verwijst naar het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren dat recent door AIVD, MIVD en NCTV is uitgebracht. Op pagina 24 van het rapport wordt het volgende benoemd: «[Kennisinstellingen] vormen niet alleen doelwit van spionageactiviteiten, maar ook van legale (academische) samenwerkingsverbanden die in uiterste gevallen kunnen leiden tot ongewenste kennisoverdracht. Legale samenwerking kan in uiterste gevallen leiden tot ongewenste overdracht van kennis en technologie en tot ongewenste afhankelijkheden. Het kan ook een opstap betekenen naar illegale praktijken binnen de vitale infrastructuur of andere belangen die raken aan de nationale veiligheid.»
De Chinese Students and Scholars Association (CSSA) is een wereldwijd netwerk van Chinese studentenverenigingen. De Nederlandse tak, de ACSSNL, heeft 16 afdelingen. Instituut Clingendael heeft bij het onderzoek naar Chinese invloed op onderwijs in Nederland ook de rol van de ACSSNL onderzocht. De onderzoekers vonden geen aanwijzingen dat ACSSSNL actief initiatieven neemt tot politieke beïnvloeding.
Ik wil er daarbij op wijzen dat de vrijheid van vereniging in Nederland een grondwettelijk recht is (artikel 8 Grondwet). Daarbij dient de Nederlandse wet- en regelgeving uiteraard te worden gerespecteerd. Ik zie op dit moment geen aanleiding om specifiek onderzoek te doen naar overtreding van Nederlandse wet- en regelging door de ACSSNL.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, graag binnen de reguliere termijn?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord, vanwege afstemming heeft de beantwoording iets langer geduurd.
De artikelen 'CBR neemt weer motorexamens af' en 'CBR moet 600.000 examens inhalen' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «CBR neemt weer motorexamens af»1 en «CBR moet 600.000 examens inhalen»?2
Ja.
Klopt het dat er circa 610.000 examens ingehaald moeten worden?
Ja. Dat is het totaal aantal examens dat het CBR verwacht te zijn «misgelopen» door de twee lockdowns en die zij op enig moment verwachten in te moeten halen. Dat spreidt zich uit door de tijd omdat mensen ook geen rijlessen hebben kunnen volgen. Overigens is dit de inschatting tot en met 2 maart. Inmiddels is duidelijk dat praktijkexamens wel weer kunnen. Theorie-examens kunnen echter nog niet plaatsvinden. Dat betekent dat dit aantal verder zal stijgen.
Hoe verhoudt de 20 weken wachttijd als gevolg van corona zich tot een reguliere termijn? Wat was de normale termijn voordat de problemen bij het CBR ontstonden?
De KPI voor de reserveringstermijn voor een praktijkexamen B is < 7 weken, voor een herexamen B < 5 weken en voor een theorie-examen B < 4 weken. Voorafgaand aan de eerste lockdown voldeed het CBR al meerdere jaren aan deze kpi’s en waren er geen overschrijdingen. Kortom, deze overschrijdingen zijn volledig toe te schrijven aan het noodgedwongen stilleggen van de dienstverlening.
Welk aandeel hebben praktijkexamens voor de motor en brommer in het totaal aan praktijkexamens?
In totaal moeten circa 610.000 examens ingehaald worden. Bijna de helft daarvan (293.000) betreft praktijkexamens. Daarbinnen gaat het om circa 43.000 examens voor brommer en motor (AM, AVB en AVD).
Wat is de reden om deze praktijkexamens spoedig te hervatten? Klopt het dat bij deze examens de coronaregels beter in acht kunnen worden genomen dan bij rijexamens in een auto het geval is?
Elke dag dat het CBR niet kan examineren lopen de achterstanden verder op. Bij de rijexamens voor brommer en motor betreft het geen contactberoep, zoals dat bij het praktijkexamen in een voertuig wel het geval is. Het examineren met brommer en motor kan eenvoudiger op een verantwoorde en veilige wijze plaatsvinden omdat dit in de buitenlucht plaatsvindt en er ruim voldoende afstand gehouden kan worden. Er is een uitvoerig hygiëneprotocol dat het CBR hanteert bij de examenafname.
Krijgt de Kamer uw opinie over de door de directeur van het CBR in het artikel van het NRC geopperde maatregelen te horen in de Kamerbrief die u in maart naar de Kamer stuurt? Kunnen deze maatregelen dan direct van kracht worden? Welke maatregelen zijn verder nog denkbaar om de achterstand sneller in te lopen? Deelt u de zorg dat achterstanden nooit goed zijn en mensen hierdoor minder, of later dan gepland, mobiel kunnen zijn en dat hierdoor de kansen voor mensen om bepaalde bestemmingen of werkplekken te bereiken beperkt worden?
In zijn algemeenheid is het inderdaad zo dat oplopende reserveringstermijnen niet goed zijn. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is duidelijk dat deze oplopende termijnen het gevolg zijn van het noodgedwongen stopzetten van de dienstverlening. Het is daarom goed dat het CBR deze problemen signaleert, deelt en maatregelen voorstelt deze op te lossen. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 16 februari heb geschreven, ben ik op dit moment in overleg met het CBR over hun voorstellen.
Wanneer een plan is vastgesteld, zal ik de Kamer hierover informeren. Het lijkt me goed dat dan over de definitieve maatregelen met uw Kamer te spreken in plaats van nu in te gaan op de voor- en nadelen van (concept)maatregelen waarvan nu nog niet duidelijk is of ze in het definitieve plan staan en waarvan de details nu niet duidelijk zijn.
De termijn waarop maatregelen van kracht worden is gekoppeld aan het moment waarop de dienstverlening van het CBR weer deels of volledig kan worden opgestart. Inmiddels is duidelijk dat praktijkexamens weer kunnen plaatsvinden vanaf 3 maart. Het is hierbij goed te beseffen dat de eerste periode (inmiddels circa 3 maanden) wordt gebruikt om de uitgestelde examens die sinds 15 december geen doorgang hebben kunnen vinden in te halen. Pas daarna zullen «nieuwe» kandidaten examen kunnen doen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Opleidingsplekken voor huisartsen, physican assistants en verpleegkundig specialisten |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de website «Volksgezondheidenzorg.info»?1
Ja.
Deelt u de conclusie die op die website wordt getrokken dat de komende jaren veel huisartsen met pensioenen gaan en dat de bereikbaarheid nu al zeer verschilt per regio?
Ja. Het Capaciteitsorgaan verwacht dat over 10 jaar 22,5% van de huidige huisartsen met pensioen is gegaan. Het gaat om circa 3.000 mannen en bijna 1.250 vrouwen, die nu 55 jaar of ouder zijn.
Deelt u onze mening dat een huisarts als eerstelijns zorg in alle regio's goed bereikbaar moet zijn?
Ja, een huisarts moet in alle regio’s goed bereikbaar zijn. Daarom wordt er volop ingezet om tekorten in bepaalde regio’s te voorkomen.
Deelt u onze mening dat physician assistants (PA's) ook uitstekend in de huisartsenpraktijk ingezet kunnen worden?
Ja, dat geeft het rapport «De verpleegkundig specialist en physician assistant in de huisartsenzorg» van het Radboud UMC aan, dat de Minister van Medische Zorg aan u op 21 september 20202 ter informatie heeft toegezonden.
Uit de brief van 24 december 2020 met uw reactie op het Capaciteitsplan 2021–2024 blijkt dat zowel het aantal huisartsen, als het aantal physician assistants, als het aantal verpleegkundig specialisten dat opgeleid gaat worden, lager ligt dan in het advies van het Capaciteitsorgaan; kunt u aangeven wat dat betekent voor de komende vijf jaar met betrekking tot het totaal aantal huisartsen, physician assistants en verpleegkundig specialisten?2
Teneinde de stijging in aantallen opleidingsplaatsen voor huisartsen te kunnen realiseren, zijn er naast beschikbare kandidaten ook meer opleiders en praktijkopleiders (opleidingsinstellingen) nodig. Volgens Huisartsen Opleiding Nederland (HON) zijn er nu nog onvoldoende opleiders voorhanden om het aantal beschikbare opleidingsplaatsen te kunnen realiseren. Zowel HON als de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) zetten zich in om meer opleiders te werven.
De instroom in de hbo master opleidingen voor physician assistants (PA) en verpleegkundig specialist (VS) is de laatste 6 jaar flink gegroeid.
In de komende 5 jaar zullen extra physician assistants en verpleegkundig specialisten afstuderen. Daarmee zal het totaal aantal PA en VS toenemen, zij het in een trager tempo dan het Capaciteitsorgaan adviseert. Dit geldt ook voor het totaal aantal huisartsen.
Kunt u aangeven wanneer u de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen over opleidingsplaatsen voor huisartsen naar de Kamer stuurt?3
Deze zijn op 19 februari 2021 naar de Kamer verstuurd5.
Klopt het dat de kosten van de opleiding van physician assistants en verpleegkundig specialisten door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) gefinancierd worden, en de kosten voor het salaris door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)? Kunt u aangeven welke bedragen gedurende de studie worden betaald vanuit welke begroting?
Vanuit de begroting van OCW wordt een bedrag van € 59.000, verdeeld over 3 jaar, beschikbaar gesteld per student aan de opleiding hbo Master Physician Assistant. Vanuit de begroting van OCW wordt een bedrag van € 42.000, verdeeld over 2 jaar, beschikbaar gesteld per student aan de opleiding hbo Master Advanced Nursing Practice. Deze bedragen worden toegevoegd aan de lumpsum van de betreffende hogeschool. Hogescholen hebben bestedingsvrijheid en kunnen zodoende besluiten om meer of minder middelen aan deze opleidingen te besteden.
VWS vergoedt voor deze opleidingen € 1.875,- per student per maand voor maximaal de duur van de opleiding aan de werkgever als tegemoetkoming in de salariskosten. VWS vergoedt per op te leiden PA in totaal maximaal € 56.250 en per VS € 45.000.
Specifiek voor de GGZ richting is er naast bovengenoemde opleiding ook een vervolgopleiding tot verpleegkundig specialist ggz die drie jaar duurt en bekostigd wordt door VWS. Deze opleiding wordt kostendekkend aangeboden en de Nederlandse Zorgautoriteit vergoedt via de beschikbaarheidsbijdrage een bedrag tussen de € 71.800 en € 86.000 per fte per jaar (inclusief salariskosten) afhankelijk van het aantal opleidingen aan de opleidende zorginstelling (schaalvoordelen).
Hoeveel extra budget is nodig om wel conform het Capaciteitsplan voldoende huisartsen, physician assistants en verpleegkundig specialisten op te leiden? Kunt u dit uitsplitsen naar de Ministeries van OCW en van VWS?
Om het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan voor de opleiding tot huisarts op te kunnen volgen is structureel € 22,6 miljoen aan extra budget benodigd bij VWS in de beschikbaarheidsbijdrage. Hierbij geldt wel dat er eerst sprake moet zijn van voldoende opleiders en geschikte kandidaten alvorens ook daadwerkelijk het voorkeursadvies kan worden opgevolgd.
Bij de opleiding VS-GGZ geldt dat het benodigde extra budget gelijk verdeeld wordt over de 2-jarige hbo-master opleiding Advanced Nursing Practice (MANP) (bekostigd door OCW) en de 3-jarige vervolgopleiding VS-GGZ (bekostigd door VWS). Dit betekent dat de instroom in de 3-jarige vervolgopleiding VS GGZ met 12 plaatsen omhoog moet, hetgeen betekent dat jaarlijks structureel afgerond € 2,8 miljoen aan extra budget benodigd is bij VWS in de beschikbaarheidbijdrage. De instroom in de 2-jarige hbo-master opleiding MANP in de richting GGZ wordt dan eveneens met 12 plaatsen opgehoogd. Het opvolgen van het voorkeuradvies van het Capaciteitsorgaan voor de 2-jarige MANP- (AGZ en GGZ richtingen) en 3-jarige Master Physician Assistant-opleidingen zou leiden tot een ophoging van de instroom PA en VS met in totaal 111 plaatsen. Om dit te realiseren is structureel aanvullend budget nodig op de begroting van OCW van in totaal € 5,2 miljoen. Op de begroting van VWS is hiervoor nog eens structureel afgerond € 5,4 miljoen aan aanvullend budget benodigd. Op dit moment zijn geen middelen beschikbaar op de begroting van OCW en VWS om dit te bekostigen.
Eventuele voornemens het demonstratierecht te beperken |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat er voornemens zijn extra voorwaarden te stellen aan demonstraties?
Is het waar dat het hierbij zou gaan om beperkingen aan het aantal deelnemers?
Is het waar dat het hierbij zou gaan om het werken met tijdslots?
Is het waar dat gemeenten hierover al wel informatie hebben ontvangen maar de Kamer niet?
Kunt u deze vragen voor 26 februari 2021 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Bent u bekend met de artikelen «Nieuw onderzoek «probleemkanaal» Almelo-De Haandrik: «Provincie was grip van begin af aan kwijt»1 en «Provincie: rapport naar probleemkanaal Almelo-De Haandrik geeft geen nieuwe inzichten»?2
Ja.
Hoe verklaart u dat uit het onderzoek van onderzoeksbureau Deltares wordt geconcludeerd dat in veel gevallen niet met zekerheid is vast te stellen dat de schade aan de woningen ook daadwerkelijk veroorzaakt is door werkzaamheden aan het kanaal, terwijl het onderzoek van Stefan van Baars concludeert dat er grote fouten zijn gemaakt bij de verdieping van het kanaal en dat hierdoor wel schade aan de woningen is veroorzaakt?
Het kanaal Almelo-De Haandrik is een provinciale vaarweg waar de provincie het vaarwegbeheer uitvoert. Het is niet aan het Rijk om onderzoeken te beoordelen die provinciale projecten aangaan. Om die reden ben ik niet bekend met de inhoud van het onderzoek van Deltares noch met het onderzoek van Stefan van Baars.
Ziet u ook dat cruciale informatie zoals trillingsgegevens mist en dat daarom moeilijk conclusies worden getrokken? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten wat de stappen zijn rondom schadevergoeding naar aanleiding van de onderzoeken van Deltares en Van Baars?
Het is aan de provincie en de overige betrokken partijen om te bepalen of en welke stappen noodzakelijk worden geacht.
Welk onderzoek wordt er momenteel verricht om de problematiek veroorzaakt door de verdieping van het kanaal in beeld te brengen? Wordt hierbij ook gekeken naar verzakkingen van de wegen?
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten wie er verantwoordelijk is voor de financiering van schade door het verdiepen van het kanaal Almelo-De Haandrik? Wat is de rol van het Rijk hierin, gezien de rijksbijdrage aan het project?
Mijn ministerie heeft geen rijksbijdrage verstrekt aan het provinciale project verdieping kanaal Almelo-De Haandrik. Wel heeft IenW in 2009 in het kader van de Tijdelijke regeling Quick Wins Binnenvaart subsidie verstrekt aan de gemeente Hardenberg om de kades in de binnenhaven van Hardenberg te versterken. Het rijk heeft hier dus geen rol.
Bent u het eens met de stelling dat het door de decentralisatie steeds moeilijker wordt om te bezien wie er verantwoordelijk is voor de problematiek? Kunt u dit toelichten?
Nee. De provincie heeft de verantwoordelijkheid om de nodige stappen te nemen.
Bent u het eens met de stelling dat de betrokkenen zo snel mogelijk moeten worden geïnformeerd en zekerheid moeten krijgen over de situatie? Kunt u dit toelichten?
In algemene zin ben ik het met u eens dat betrokkenen in een dergelijke situatie goed geïnformeerd moeten worden. Over deze specifieke casus kan ik geen nadere uitspraken doen, omdat ik hierin geen betrokkenheid heb.
Welke manieren heeft u om de kwaliteit van de participatie te verbeteren en het tempo in de afhandeling van de schade te vergroten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord op vraag 4.
Het artikel ‘Milieuramp in de Berkel: Friesland Campina vervuilde, het waterschap betaalde’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Milieuramp in de Berkel: Friesland Campina vervuilde, het waterschap betaalde»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Waterschap Rijn en IJssel ruim twee derde van de kosten van de schade van ernstige vervuiling door FrieslandCampina heeft betaald, ondanks dat het waterschap er zelf geen schuld aan had? Bent u het eens dat dat de kostenverdeling in het nadeel van het waterschap opmerkelijk is?
Het waterschap heeft de autonome bevoegdheid om zelf een afweging te maken over de kostenverdeling. Waterschap Rijn en IJssel heeft inderdaad twee derde van de kosten betaald. Als eigenaar van de persleiding en het afvalwater ligt de verantwoordelijkheid voor de persleidingbreuk primair bij het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor de beheerkosten van de persleiding en de risico’s die daarbij horen.
Bent u het ermee eens dat volgens het uitgangspunt «de vervuiler betaalt» in het milieurecht FrieslandCampina het grootste deel van de schade had moeten betalen? Kunt u dit toelichten?
TNO heeft in opdracht van betrokken partijen (waterschap, Friesland Campina en de aannemer) een onafhankelijk onderzoek gedaan naar de oorzaak van de persleidingbreuk. Op basis van de resultaten van het onderzoek heeft TNO geconcludeerd dat de lekkage drie mogelijke oorzaken kan hebben of een combinatie van deze drie oorzaken. De mogelijke oorzaken die zijn aangewezen zijn aan alle partijen (deels) toe te rekenen. Daarmee kan niet één vervuiler worden aangewezen.
Wat vindt u van het beeld dat ontstaat dat het waterschap een groot aandeel heeft betaald omdat FrieslandCampina «een belangrijke en gewaardeerde partner» is en het waterschap «belang heeft bij een goede verstandhouding»? Wat is uw mening over dergelijke belangenverstrengeling?
Van het Waterschap Rijn en IJssel heb ik begrepen dat de verstandhouding geen rol heeft gespeeld. Het waterschap is de verantwoordelijk eigenaar van de persleiding en bijbehorende risico’s.
In hoeverre denkt u dat de agrarische belangen in het waterschap, onder andere vertegenwoordigd middels geborgde zetels, een rol hebben gespeeld bij de beslissing om FrieslandCampina te ontzien in deze kosten?
In vervolg op mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 heb ik geen aanleiding te denken dat agrarische belangen in het bijzonder een rol hebben gespeeld. Het waterschap is hier als eigenaar opgetreden.
Deelt u de opvatting dat het afschaffen van de geborgde zetels in waterschapsbesturen de kans op dergelijke belangenverstrengeling zal verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ieder bestuur dient in zijn optreden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te hanteren.
Bent u bekend met de uitspraak van het Internationaal Strafhof (ICC) waarbij de Pre-Trial Chamberbij meerderheid heeft geoordeeld dat het Hof bevoegd is misdaden in de Gaza-strook, de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem te onderzoeken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak?
Het Internationaal Strafhof is onafhankelijk. Het kabinet heeft vertrouwen in de professionaliteit van het Hof en de aanklager. Nederland bemoeit zich dan ook niet inhoudelijk met onderzoeken of uitspraken van het Internationaal Strafhof.
Bent u van mening dat deze beslissing noodzakelijk volgt uit het internationaal recht, of dat hier sprake is van vermenging met politieke stellingname inzake het Israëlisch-Palestijnse conflict?
De aanklager van het Strafhof had eerder om een uitspraak van de rechters gevraagd over de territoriale jurisdictie van het Hof over de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, en Gaza, nadat zij haar vooronderzoek naar de situatie in de Palestijnse Gebieden had afgerond en had vastgesteld dat aan alle voorwaarden werd voldaan om een officieel onderzoek te starten. De rechters onderstrepen in de uitspraak dat zij niet bevoegd zijn om te beslissen over vragen rond statelijkheid waaraan de internationale gemeenschap gebonden wordt, of dat zij kunnen oordelen over grenskwesties. Het oordeel ziet enkel op de territoriale rechtsmacht van het Strafhof, waarbij de Kamer van Vooronderzoek aangeeft dat bij de Palestijnse toetreding tot het Statuut van Rome alle regels zijn gevolgd en dat de Palestijnse Gebieden daarmee dezelfde rechten hebben als andere verdragspartijen. Op basis van die informatie is er wat het kabinet betreft geen sprake van een politieke stellingname.
Hoe beoordeelt u het minderheidsstandpunt van de voorzitter van dePre-Trial Chamber, die stelt dat er in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof geen basis te vinden is voor deze beslissing? Waar is het verschil in opvatting tussen de leden van deze Kamer volgens u op gebaseerd?2
Anders dan in de Nederlandse rechtspraak is het bij internationale hoven en tribunalen gebruikelijk dat de bij een zaak betrokken rechters, indien zij dit wensen, hun eigen standpunt toelichten in een «separate opinion». Hierin kunnen zij aangeven of zij het al dan niet eens zijn met de redenering die de meerderheid van de betreffende kamer volgt dan wel de conclusies die zij hieruit trekt. In de huidige uitspraak heeft de voorzitter van de Kamer van vooronderzoek een «partly dissenting opinion» opgesteld waarin hij uiteenzet op welke gronden hij de meerderheid deels niet kan volgen. Dit heeft geen gevolgen voor de rechtskracht van de uitspraak die door de meerderheid van de Kamer is vastgesteld. Overigens betwist de betreffende rechter niet dat het Internationaal Strafhof in beginsel rechtsmacht heeft ten aanzien van bepaalde internationale misdrijven die in de Palestijnse gebieden zijn gepleegd. Zijn «dissent» heeft betrekking op de precieze geografische afbakening van de gebieden waarin het Strafhof rechtsmacht kan uitoefenen.
Wat vindt u van de kritiek die landen als Canada en Duitsland op de beslissing van het ICC hebben geleverd? Bent u het eens met de Canadese en Duitse regering dat het ICC geen jurisdictie heeft in deze kwestie?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan dit standpunt aan het ICC over te brengen?
De Kamer van Vooronderzoek heeft besloten dat het Strafhof rechtsmacht heeft ten aanzien van mogelijke internationale misdrijven die in de Palestijnse gebieden zijn gepleegd. Nederland is van mening dat dit een zaak van het Hof is. Zoals gezegd zijn het Strafhof, diens rechters en de aanklager onafhankelijk. Het kabinet heeft vertrouwen in de professionaliteit van het Hof en de aanklager. Nederland bemoeit zich niet inhoudelijk met onderzoeken of uitspraken van het Internationaal Strafhof, en het kabinet zal dan ook niet ingaan op standpunten van andere landen in deze kwestie.
Ongevraagde voorlopige aanslagen. |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Belastingdienst ongevraagd voorlopige aanslagen over het jaar 2021 naar belastingplichtigen heeft gestuurd?
Ja, ik ben bekend met dit feit.
Om hoeveel ongevraagde voorlopige aanslagen gaat het?
Van 4 januari tot uiterlijk 29 januari 2021 hebben bijna 1,3 miljoen belastingplichtigen op initiatief van de Belastingdienst een ongevraagde positieve (door de belastingplichtige te betalen) voorlopige aanslag ontvangen.
Hoe verhoudt het aantal ongevraagde voorlopige aanslagen over 2021 zich tot het aantal ongevraagde voorlopige aanslagen in eerdere jaren?
Het volgende overzicht geeft een weergave van de totale populatie ongevraagde positieve voorlopige aanslagen over de jaren 2019 tot en met 2021.
Jaar
Totaal aantal ongevraagde positieve voorlopige aanslagen
2019
1.464.000
2020
1.438.000
2021
1.299.000
Aantal opgelegde voorlopige aanslagen
Dit jaar (voorlopige aanslag 2021) zijn er bijna 1,3 miljoen te betalen voorlopige aanslagen opgelegd. Dat zijn er iets minder dan voorgaande jaren omdat er een wijziging in de selectie is doorgevoerd waardoor deze is verbeterd.
Hoe en waarom is besloten tot het versturen van deze (extra) ongevraagde voorlopige aanslagen?
Het opleggen van ongevraagde voorlopige aanslagen vindt al vele jaren plaats. Vanaf eind jaren 80 van de vorige eeuw is gestart met het automatiseren van dit destijds nog handmatige proces. Doel is de belastingheffing zo goed mogelijk aan te laten aansluiten bij het moment waarop de te belasten inkomsten ook worden genoten. Daarom is er het systeem van voorheffingen, zoals inhouding van loonheffing op loon en uitkeringen, en dat van voorlopige aanslagen, in gevallen waarin geen sprake is van inhouding van voorheffingen of de voorheffingen niet juist berekend kunnen worden. De belasting wordt dan betaald op het moment waarop het inkomen wordt verdiend. Dit geeft duidelijkheid aan belastingplichtigen (‘Hoeveel houd ik netto over?’) en voorkomt ook onverwachte aanslagen achteraf.
Bij (onverwachte) aanslagen achteraf, een jaar nadat het inkomen is genoten en soms langer dan een jaar, bestaat het risico dat de belastingplichtige onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschuldigde belasting op het eerder genoten inkomen. Hierdoor kunnen betalingsproblemen ontstaan. Dit speelt vooral als de inkomenspositie van de belastingplichtige op dat moment veranderd is. In dat geval sluit de belastingheffing niet (meer) aan bij de inkomsten van dat moment. De Belastingdienst beoogt om zoveel als mogelijk in de actualiteit belasting te heffen, in het belang van de belastingplichtige. Voor het voorlopige aanslagen-proces betekent dit dat er voortdurend wordt gestreefd naar verbeteringen in het voorlopige aanslagenproces. Door voorlopige aanslagen gerichter op te leggen en daarmee aan te sluiten bij de actuele situatie van belastingplichtigen vindt belastingheffing meer in de actualiteit plaats. Met een voorlopige aanslag bieden we mensen de gelegenheid om gespreid (maandelijks) te betalen, om zo een te betalen bedrag in één keer te voorkomen, wat mogelijk met belastingrente gepaard gaat. Het is echter ook mogelijk om in één keer betalen, als men dat wil.
De Belastingdienst beschikt over steeds meer gegevens en mogelijkheden om dit heffen in de actualiteit voor burgers mogelijk te maken. Voorlopige aanslagen kunnen steeds gerichter en kwalitatief beter worden opgelegd. Een belangrijk signaal om voor de eerste keer een voorlopige aanslag op te leggen is de situatie waarin een belastingplichtige voor de eerste keer een relatief hoge definitieve aanslag heeft gekregen. Deze belastingplichtige krijgt dan een voorlopige aanslag.
Welke voor- en nadelen hebben deze ongevraagde voorlopige aanslagen voor belastingplichtigen?
De te betalen voorlopige aanslag leidt ertoe dat de belastingplichtige in de actualiteit, op het moment dat hij de inkomsten geniet, in meerdere termijnen de aanslag kan betalen. Door de systematiek van de voorlopige aanslag mag deze in maandelijkse termijnen worden betaald. Dit kan een voordeel voor de belastingplichtige zijn.
Ik begrijp echter dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij de termijnen niet overeenkomen met het moment waarop de belastingplichtige de inkomsten geniet, bijvoorbeeld omdat het merendeel van de inkomsten in een bepaalde periode van het jaar wordt genoten.
Ik vind het belangrijk dat daarop ingespeeld kan worden. Voor belastingplichtigen die met een te betalen voorlopige aanslag worden geconfronteerd kan de situatie ontstaan dat zij binnen enkele maanden zowel een voorlopige aanslag over het actuele belastingjaar als de definitieve aanslag over het voorgaande belastingjaar ontvangen. In dergelijke gevallen kan de voorlopige aanslag tot liquiditeitsproblemen leiden bij de belastingplichtigen. De belastingplichtige kan dan met de Belastingdienst een betalingsregeling afspreken.
Omdat de definitieve aanslag steeds meer overeenkomt met de voorlopige aanslag, zal bovenstaand probleem zich vooral voordoen bij de eerste keer dat een belastingplichtige een voorlopige aanslag krijgt. In die situaties waarbij de belastingplichtige voor het eerst wordt geconfronteerd met een voorlopige aanslag kan ik me voorstellen dat het voor sommige mensen een vervelende gebeurtenis is als zij geconfronteerd worden met een voorlopige aanslag.
De voorlopige aanslag kan ook tot een teruggaaf leiden. Dit is bijvoorbeeld het geval als de geschatte ingehouden loonheffing hoger is dan de geschatte verschuldigde inkomstenbelasting. Een voorlopige aanslag met een terug te geven bedrag wordt alleen opgelegd wanneer de belastingplichtige hierom op enig moment heeft verzocht. Doet belastingplichtige dit verzoek niet, dan krijgt hij het totale bedrag uitgekeerd op basis van de definitieve aanslag. Wanneer een belastingplichtige een verzoek om een voorlopige teruggaaf heeft gedaan, wordt jaarlijks geautomatiseerd een voorlopige aanslag opgelegd op basis van de bij de Belastingdienst bekende gegevens.
Klopt het dat belastingplichtigen tenminste voor 1 maart (een deel van) de voorlopige aanslag moeten betalen?
Ja, dat klopt. De te betalen voorlopige aanslagen worden in het algemeen in januari van het belastingjaar opgelegd. De belastingplichtige kan ervoor kiezen om deze in maximaal 11 termijnen te betalen of het gehele bedrag van de aanslag in één keer te betalen. De eerste termijn, of indien de belastingplichtige daarvoor kiest het gehele bedrag van de aanslag, dient vóór 1 maart van het belastingjaar betaald te worden.
Herkent u dat de samenloop tussen het betalen van eerdere aanslagen en de ongevraagde voorlopige aanslag over 2021 tot problemen kan leiden voor belastingplichtigen, bijvoorbeeld omdat ze op deze korte termijn niet kunnen voldoen aan beide belastingaanslagen?
Ja, ik herken deze samenloop ingeval de belastingplichtige voor de eerste keer een te betalen voorlopige aanslag ontvangt. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5. Het is natuurlijk bijzonder vervelend als belastingplichtigen hierdoor in de problemen komen. In dat geval kunnen zij de Belastingdienst vragen om uitstel van betaling.
Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel van betaling kan de Belastingdienst verder rekening houden met alle relevante omstandigheden. Ieder verzoek wordt daarom ook zorgvuldig beoordeeld.
Herkent u dat belastingplichtigen de (ongevraagde) voorlopige aanslag dan niet als dienstverlening ervaren, maar juist als extra last?
Ja, dit is mij bekend. Ik ben echter van mening dat de voorlopige aanslag mogelijke betalingsproblemen kan voorkomen ten opzichte van de situatie als het bedrag bij de definitieve aanslag een kalenderjaar later in één keer betaald moet worden. In die zin – het opleggen van een voorlopige aanslag in combinatie met de mogelijkheid om over 11 maanden te betalen – is het dienstverlenend richting belastingplichtigen.
Ik wil kijken hoe de communicatie rond de voorlopige aanslag verder verbeterd kan worden omdat ik me realiseer dat vooral wanneer belastingplichtigen deze voor de eerste keer ontvangen dit vragen oproept. Dit signaal neem ik ter harte en neem ik mee in de voorbereiding van de communicatie campagne voorlopige aanslag 2022.
In hoeverre en hoe ver van tevoren worden belastingplichtigen op de hoogte gesteld dat zij een ongevraagde voorlopige aanslag zullen ontvangen, zodat zij waar mogelijk ook rekening kunnen houden met een dubbele belastingaanslag?
De belastingplichtige ontvangt de voorlopige aanslag in januari van het belastingjaar. De eerste termijn moet vóór 1 maart worden betaald. Zoals bij vraag 8 is aangegeven wordt bekeken hoe de communicatie op dit vlak verbeterd kan worden.
Welke mogelijkheden hebben belastingplichtigen om, bijvoorbeeld als de samenloop van de definitieve aanslag van 2020 en voorlopige aanslag voor 2021 tot problemen leidt, de voorlopige aanslag later te voldoen en bijvoorbeeld te kiezen voor het voldoen als de definitieve aanslag over 2021 bekend is?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Vindt u deze mogelijkheden voldoende ruim of bent u voornemens om belastingplichtigen die moeite hebben met het voldoen van eerdere aanslagen en de ongevraagde voorlopige aanslagen verder tegemoet te komen?
Ik vind de mogelijkheden zoals beschreven bij vraag 7 voldoende ruim. De Belastingdienst zal in het belastingjaar waarin dit probleem zich eenmalig voordoet in overleg met de belastingplichtige tot een oplossing komen waarmee wordt bereikt dat de aanslagen door de belastingplichtige kunnen worden betaald. Het belastingjaar daaropvolgend lopen de voorlopige aanslagen synchroon met de genoten inkomsten en doet zich dit probleem niet meer voor.
Kunt u, gezien de betalingstermijn voor de ongevraagde voorlopige aanslag, deze vragen uiterlijk 25 februari 2021 beantwoorden?
De beantwoording heeft tot mijn spijt langer geduurd.
Het naleven van de Europese privacyregels van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bij (uitvoerings)instanties |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het het bericht «440.000 euro boete voor OLVG vanwege onvoldoende beveiliging medische dossiers»?1
Ja.
Bent u bekend met de nog niet beantwoorde schriftelijke vragen van het lid Verhoeven over het niet naleven van de wet en het grootschalig onrechtmatig verzamelen van persoonsgegevens door overheidsinstanties zoals de Belastingdienst, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), de politie, Defensie, de Inlichtingendiensten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?2
Deze vragen zijn bij brief van 9 april 2021, met kenmerk 2021Z00730, beantwoord.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voert diverse wettelijke taken uit. Voor de uitvoering van deze taken is het noodzakelijk om persoonsgegevens van met name onderwijsdeelnemers, inburgeraars en burgers met een uitstaande studielening te verwerken. De bescherming van die persoonsgegevens staat voor DUO buiten kijf. Met de opdrachtgevende beleidsdepartementen werkt DUO voortdurend samen om te zorgen dat de uitvoering van privacywet- en regelgeving wordt nageleefd. Eind 2016 is DUO gestart met een project om de organisatie per 25 mei 2018 in control te laten zijn ten aanzien van de AVG. Het project is eind 2018 afgerond en de resultaten zijn geïmplementeerd in de dagelijkse uitvoering. DUO is ten aanzien van de privacywetgeving in control op basis van een risicogerichte aanpak en weet wat er gebeuren moet om aan de regels te voldoen. Naleving van de AVG vraagt voortdurend aandacht en inspanning van zowel de eigen organisatie als de opdrachtgevende departementen. Een voorbeeld hiervan is de aanpassing van de wetgeving omtrent het register onderwijsdeelnemers.3
DUO verricht deze inspanning ook door de processen in de uitvoering regelmatig te herijken op basis van interne en externe signalen. DUO werkt daarbij constructief samen met externe toezichthouders zoals de Autoriteit Persoonsgegevens, de Algemene Rekenkamer en de Audit Dienst Rijk. Daarnaast heeft DUO de afgelopen jaren geïnvesteerd in mensen en middelen om de continue aandacht voor en de ontwikkeling van compliancy aan wet- en regelgeving te borgen. DUO heeft daartoe een privacyorganisatie ingericht en heeft invulling gegeven aan vereisten van de AVG zoals het in dienst hebben van een functionaris gegevensbescherming als interne toezichthouder, het bijhouden van een verwerkingsregister, het melden van datalekken, een Data Protection Impact Assessmentproces en het waarborgen van de rechten van betrokkenen.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) handelt overeenkomstig de beginselen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn formeel vastgelegd in het privacybeleid en in privacyprocessen. Het CBR heeft een functionaris gegevensbescherming die adviseert over en toezicht houdt op de toepassing en naleving van de AVG. Deze functionaris rapporteert rechtstreeks aan de directie. Daarnaast wordt de organisatie ondersteund door een privacyofficer en vijf informatiemanagers die adviseren over en uitvoering geven aan de processen rondom privacy.
In het privacystatement informeert het CBR de betrokkene over de gegevensverwerking. Een betrokkene kan een beroep doen op het recht van inzage, vernietiging en rectificatie. Verzoeken worden centraal afgehandeld en de betrokkene ontvangt een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. De verwerkingen zijn opgenomen in een register van verwerking. Om de compleetheid en actualiteit van het register te borgen zijn de benodigde processen ingericht. Het CBR heeft op alle verwerkingen die mogelijk een hoog privacyrisico opleveren voor de betrokkene een Data Protection Impact Assessment (DPIA) uitgevoerd. Om te borgen dat voor nieuwe verwerkingen die mogelijk een hoog privacyrisico opleveren een DPIA wordt uitgevoerd, zijn processen ingericht. Ook als de verwerking minder risicovol is, wordt deze getoetst aan de beginselen uit de AVG.
De privacyrisico’s worden opgenomen in een risicoregister en over de opvolging van maatregelen wordt periodiek aan de directie gerapporteerd. Ook bewustwording onder medewerkers heeft de continue aandacht. Door middel van e-learning, training en gerichte bewustwordingscampagnes wordt de aandacht voor de privacybescherming van klanten onder medewerkers levend gehouden.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie de Sociale Verzekeringsbank (SVB) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De SVB heeft binnen haar organisatie een privacystelsel met privacyofficers, een functionaris gegevensbescherming (FG) en privacybeleid ingesteld. Twee processen zijn nog in ontwikkeling en dit is aan uw Kamer gemeld in de stand van de uitvoering van juli 2018. Het betreft: 1) het «pseudonimiseren van testdata» en 2) «het bewaren en vernietigen van persoonsgegevens in data van applicaties en in ongestructureerde data». Het voorgaande heeft onder meer te maken met de implementatie van een nieuw Document Management Systeem en met de overgang van testfase naar het in productie nemen van vernietigingsfunctionaliteiten in de systemen van de primaire processen van de SVB.
De SVB voert op verzoek van het Ministerie van SZW enkele verwerkingen in het kader van dienstverlening uit op basis van de verwerkingsgrondslag toestemming. De SVB waarborgt in deze gevallen dat de toestemming kan worden beschouwd als een vrije, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige wilsuiting. Daar waar twijfel kan ontstaan of de grondslag toestemming voldoende is, zal voor de SVB een wettelijke grondslag gecreëerd worden.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Stichting Inlichtingenbureau persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het Inlichtingenbureau verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Translink persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Translink verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De reiziger wordt via het privacystatement geïnformeerd over welke gegevens worden opgeslagen en kunnen worden gedeeld met andere partijen. Conform de eisen van de AVG heeft Translink het privacystatement gepubliceerd op zijn website.
Translink heeft privacyfunctionarissen aangesteld die toezicht houden op de naleving van de AVG in de organisatie. Er is een verwerkingsregister opgesteld met daarin benoemd de verwerking van gegevens waar Translink verantwoordelijk voor is. Tevens is een protocol voor het melden van datalekken. Nieuwe ontwikkelingen waarbij persoonsgegevens worden verwerkt, worden onderworpen aan een Data Protection Impact Assessment. Het privacybeleid wordt daarnaast jaarlijks besproken met de directie.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Rijksdienst Wegverkeer (RDW) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Dienst Wegverkeer (RDW) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Er is binnen de RDW een goed functionerende privacyorganisatie ingericht, bestaande uit een team van privacyprofessionals, waaronder een functionaris gegevensbescherming. Samen dragen zij er zorg voor dat zorgvuldig wordt omgegaan met persoonsgegevens. Vast element in de werkwijze van de RDW is het periodiek onderwerpen van verwerkingen aan privacyquickscans en Data Protection Impact Assessments om ervoor te zorgen dat de AVG wordt nageleefd. Er is in de organisatie structureel aandacht voor privacy en transparantie. De rechten van burgers op inzage van eigen gegevens wordt gewaarborgd en gefaciliteerd door bijvoorbeeld het vergemakkelijken van het inzagerecht middels een burgerportaal.
De RDW laat jaarlijks een onderzoek uitvoeren door een onafhankelijke externe organisatie om vast te stellen of de RDW (nog steeds) voldoet aan de wettelijke privacyregelgeving. Deze externe organisatie heeft recent voor het Basiskentekenregister (BKR), het Centrale Rijbewijzen en Bromfietscertificatenregister (CRB) en het Nationaal Parkeer Register (NPR) geoordeeld dat de RDW opnieuw het keurmerk «Privacy-audit-proof» zal worden verstrekt.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Hiertoe heeft de IND de normen uit de AVG geïmplementeerd met een Privacy Compliance Programma (PCP). Resultaat van dit PCP is een ingericht Privacy Compliance Raamwerk om de normen uit de AVG structureel en in overeenstemming met de governance in de bedrijfsvoering van de IND te borgen. Daarbij is het voldoen aan de AVG, net zoals het voldoen aan veel andere verordeningen en wetten, een doorlopend proces waar de IND iedere dag mee bezig is. De IND is zich ervan bewust dat door de combinatie van reikwijdte van dit proces en menselijk handelen zich continu risico’s kunnen voordoen. De IND stelt echter alles in het werk om de risico’s daarop te beheersen, onder meer door daar via het Raamwerk zicht op te houden en adequate maatregelen te nemen.
Om ook binnen het primaire processysteem van de IND, INDiGO, te voldoen aan de eisen gesteld door de AVG, is een programma Toegang gestart. Dit programma is eind 2021 afgerond, waarna ook alle technische maatregelen zijn afgerond.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Voor de uitvoering van onze wettelijke taken en overeengekomen doelen verzamelt de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) persoonsgegevens van in- en externe medewerkers, justitiabelen, bezoekers en personen die bijvoorbeeld incidentele werkzaamheden verrichten in de gebouwen van de DJI. De persoonsgegevens, behoudens die van justitiabelen, worden verzameld en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Persoonsgegevens van justitiabelen worden verwerkt conform de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Het borgen van privacy in een organisatie is een continu, cyclisch proces van signaleren, acteren en evalueren. Een organisatie is in control als deze wijze van privacyborging structureel is ingebed in een organisatie. Dat is ook wat de AVG van organisaties vraagt. Bij DJI is dat het geval. DJI is in control ten aanzien van de AVG en de andere vigerende privacywetten, omdat DJI risico's en tekortkomingen monitort en opneemt in een zogenaamde privacyroadmap. Met deze roadmap worden de relevante acties ten aanzien van privacy geprioriteerd en krijgen ze de juiste opvolging in de organisatie. In dat verband zijn bij DJI in de afgelopen jaren zo’n 670 Data Protection Impact Assessments verricht op bestaande en op nieuwe verwerkingen, waarbij vervolgens wordt bezien of en welke beheersmaatregelen getroffen moeten worden. Door middel van het ingerichte privacymanagementsysteem borgt DJI de continuïteit van het in control zijn. Privacyrisico's en -bedreigingen zullen er altijd zijn en in die zin is DJI nooit «klaar» met de AVG of andere privacywetgeving, maar de risico's en de bedreigingen worden door de gehanteerde werkwijze op structurele wijze beheerst en passend gemitigeerd. Op die wijze wordt voldaan aan de vigerende privacywetgeving.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De RvIG verzamelt en verwerkt persoonsgegevens voor verschillende doeleinden waarvoor de juridische grondslag is verankerd in de Wet basisregistratie personen, de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, de Paspoortwet, de Wet basisadministratie persoonsgegevens BES en de AVG zelf.
Privacy is binnen de RvIG structureel geborgd middels een continue proces van implementatie, monitoring, evaluatie en bijsturing, Voor alle processen en/of systemen en applicaties zijn Data Protection Impact Assessments uitgevoerd als onderdeel van het risicomanagementproces. Dit proces is eveneens cyclisch ingericht.
Het incident dat aanleiding vormt voor de vraag gaat over informatiebeveiligingsbeleid. De RvIG volgt de verplichtingen die daarover vanuit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid en de AVG worden gesteld.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Raad voor de Kinderbescherming persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft wettelijke taken en doelen en daartoe worden persoonsgegevens verwerkt. Het betreft persoonsgegevens van cliënten, informanten en medewerkers. De RvdK verzamelt en verwerkt deze gegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening privacygegevens (AVG).
De AVG vraagt om structurele borging van privacy in de organisatie. Dat is een continu proces van implementeren, monitoren, evalueren en bijsturen om compliant te zijn. In april 2021 is het beveiligd e-mailen (via Zivver) geïntroduceerd. Door de RvdK wordt een Data Protection Impact Assessments gedaan bij veranderingen in een werkproces, samenwerkingsverband of verandering van ICT-systeem waarbij persoonsgegevens verwerkt worden. Hiermee heeft de RvdK inzicht in de stand van zaken en de te nemen beheersmaatregelen en sluit hij waar nodig nieuwe verwerkingsovereenkomsten af.
Beheersmaatregelen zijn in een risicomatrix opgenomen en de opvolging daarvan wordt gemonitord in een interne stuurgroep Beveiliging, Integriteit en Privacy. Deze werkwijze zorgt ervoor dat privacyrisico’s in beeld zijn, en de juiste maatregelen getroffen en opgevolgd worden om aan de AVG te blijven voldoen.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Reclassering Nederland persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Reclassering Nederland verzamelt en verwerkt voor de uitvoering van haar taken persoonsgegevens van haar cliënten, medewerkers en van de personen met wie zij samenwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening privacyregels (AVG). Dit doet zij onder meer door het opstellen van Data Protection Impact Assessments (DPIA’s). Daar waar verbeteringen nodig blijken, worden deze opgepakt, zoals een herziening van het gegevensbeschermingsbeleid. Reclassering Nederland heeft hierbij te maken met een complexe uitvoeringspraktijk.
Reclassering Nederland vindt gegevensbescherming van haar cliënten van uitermate groot belang. In de uitvoering van haar taken voor een veiliger Nederland binnen de strafrechtketen wordt in toenemende mate een beroep op de reclassering gedaan om persoonsgegevens van haar cliënten met andere instanties te delen, al dan niet in samenwerkingsverbanden zoals in de Zorg- en Veiligheidshuizen. Er is wetgeving in voorbereiding die recht doet aan de bijzondere rol van Reclassering Nederland in de strafrechtketen en waardoor persoonsgegevens van cliënten niet meer onder werkingssfeer van de AVG zullen vallen, maar onder de werkingssfeer van de Europese Richtlijn gegevensbescherming politie en justitie.
Een belangrijke factor in de gegevensbescherming is het menselijk handelen. Reclassering Nederland heeft de afgelopen jaren daarom naast het treffen van technische en organisatorische maatregelen, onder meer geïnvesteerd in bewustwording en training van haar medewerkers.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Centraal Administratie Kantoor (CAK) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens grotendeels conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening privacyregels (AVG). De juiste toepassing van de AVG is ingebed in de bedrijfsvoering. Het CAK beschikt over een actueel register van verwerkingen, een PIA-register, een werkende datalekprocedure en verwerkingsovereenkomsten met leveranciers. Het CAK heeft verder organisatorische maatregelen getroffen, zoals de aanstelling van een (onafhankelijke) functionaris gegevensbescherming als interne toezichthouder, de aanstelling van een coördinerend Privacy Officer en de inrichting van een privacygilde. Op het gebied van accesmanagement (toegang tot data) voldoet het CAK nog niet volledig aan de AVG en kunnen verbeteringen worden doorgevoerd. Logging en monitoring zijn momenteel nog niet ingericht. De invulling van genoemde onderwerpen staat voor 2021 geagendeerd.
Kunt u toelichten of het openbaar ministerie (OM) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het openbaar ministerie (OM) verwerkt voor de uitvoering van zijn wettelijke taken een grote hoeveelheid gegevens. Het OM heeft daarbij naast de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) te maken met de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Binnen het OM zijn verscheidene processen en procedures ingericht waarmee uitvoering wordt gegeven aan de vereisten van deze privacywetgeving en om hierin inzicht te verkrijgen en behouden. Zo worden door het OM Data Privacy Impact Assessments (DPIA’s) uitgevoerd, waarmee vooraf risico’s van een gegevensverwerking in kaart zijn gebracht om risico’s in de systemen te mitigeren, en zijn organisatorische en technische vereisten opgesteld ten behoeve van de gegevensbescherming. Hier is bij het ontwerp uitgegaan van privacy by design en default, en deze uitgangspunten zijn vervolgens geïmplementeerd in de onderliggende ICT-systemen. Hoewel reeds een groot aantal veranderingen in werking is gesteld en er nieuwe processen en handvatten zijn ontwikkeld, is het een omvangrijke opgave om volledig inzicht te verkrijgen en te behouden. Het OM zet zich ervoor in dat daar continue aandacht voor blijft bestaan. Met name de grote hoeveelheid (gevoelige) gegevens die verwerkt wordt binnen het OM en die inherent is aan het primaire proces van de strafrechtspleging (en de andere toebedeelde wettelijke taken), maakt dat dit een voortdurend proces is.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van toepassing op een klein deel van de verwerkingen, waarvoor het CJIB ook niet altijd zelf verwerkingsverantwoordelijk is. Alleen voor de bedrijfsvoeringsprocessen en de verwerkingen in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften is het CJIB zelf verantwoordelijk. Voor de overige verwerkingen treedt het CJIB slechts op als verwerker.
De verzameling en verwerking waarvoor het CJIB zelf verwerkingsverantwoordelijk is, geschiedt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG. De grootste uitdaging op het gebied van privacy is het in kaart brengen en houden van de risico’s die verwerkingen met zich meebrengen. Op dit onderwerp is het CJIB in control doordat er doorlopend Data Privacy Impact Assessments (DPIA’s) worden uitgevoerd, zowel op nieuwe verwerkingen als op reeds bestaande verwerkingen. In het kader van nieuwe verwerkingen kent het CJIB een Privacy by Design proces. Dit is een bestaand proces dat ook onderhavig is aan doorontwikkeling op basis van geleerde lessen. De DPIA’s op bestaande verwerkingen zijn uitgevoerd en worden periodiek herijkt om de actuele risico’s in kaart te houden.
Voor de verwerkingen waarvoor het CJIB als verwerker is aan te merken, heeft het CJIB te voldoen aan de eisen die de verwerkingsverantwoordelijke stelt. Het CJIB voldoet aan de opdrachten die door de verwerkingsverantwoordelijke worden gegeven. Deze opdrachten moeten conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG worden gegeven.
Kunt u toelichten of de (uitvoerings)instantie Fiscale Opsporingsdienst (FIOD) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De werkzaamheden van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) als bijzondere opsporingsdienst vallen in beginsel onder de werking van de Wet politiegegevens. Slechts enkele werkzaamheden vallen onder de werking van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
De FIOD verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG. Afgezien van verwerking vanwege een gerechtvaardigd belang (bijvoorbeeld in het kader van de bedrijfsvoering of in hoedanigheid als werkgever) gebeurt dat ter ondersteuning van de wettelijke taken van de Belastingdienst zoals het registreren van aanmeldingen van strafrechtelijke signalen, het verwerken van signalen van grensoverschrijdende btw-fraude, het verwerken van gegevens omtrent mogelijke integriteitsschendingen en de informatievoorziening ten behoeve van toezicht en opsporing.
De verwerkingen die binnen samenwerkingsverbanden worden uitgevoerd en die onder gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid plaatsvinden staan (nog) niet opgenomen in het AVG-register van de FIOD. Dit wordt op korte termijn aangepast.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Waternet persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens door Waternet en het toezien of deze organisatie voldoet aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) behoort niet tot de systeemverantwoordelijkheid of ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in het kader van de Wet beveiliging netwerk en informatiesystemen (Wbni), de Drinkwaterwet of de Waterwet.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie het Kadaster persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het Kadaster verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het is een onderwerp dat continu de aandacht van het Kadaster heeft. De privacyorganisatie binnen het Kadaster bestaat naast de functionaris gegevensbescherming en privacyofficers ook uit AVG-ambassadeurs. Door de toenemende mate van het kennis- en bewustzijnsniveau onder de medewerkers van het Kadaster worden datalekken snel herkend en gemeld. Verzoeken van betrokkenen met betrekking tot hun rechten op grond van de AVG worden door de juridische afdeling behandeld.
De Data Protection Impact Assessments (DPIA’s), die in 2018 en 2019 op grond van artikel 35 AVG verplicht zijn opgesteld, zijn in 2020 en 2021 opnieuw uitgevoerd voor het Kadaster. Daarnaast worden alle nieuwe en huidige diensten/processen en systemen met persoonsgegevens verwerkingen binnen het Kadaster, standaard voorzien van een Quick scan DPIA en indien nodig een uitgebreide DPIA. Hierdoor kan tijdig Privacy by Design en Default worden toegepast en worden de persoonsgegevensverwerkingen beoordeeld op het in lijn zijn met de beginselen van de AVG.
De gegevens van de Quick scan DPIA en uitgebreide DPIA worden automatisch overgenomen in het Register van Verwerkingen zodat bij wijzigingen het Register wordt geactualiseerd. Alle risico’s die in de DPIA’s zijn geconstateerd worden opgenomen in het risicomanagementproces en zijn onderdeel van de rapportage- en monitoringcyclus.
Bij het verstrekken van persoonsgegevens aan derden wordt naast de relevante wetgeving, het verstrekkingsbeleid van het Kadaster gevolgd. Per aanvraag wordt getoetst of voldaan wordt aan de beginselen van de AVG, zoals grondslag, doelbinding en dataminimalisatie.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Raad voor Rechtsbijstand persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Raad voor Rechtsbijstand (RvR) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Zo verwerkt en verzamelt de RvR persoonsgegevens in het kader van de wettelijke taken die de RvR opgedragen heeft gekregen. De RvR houdt zich ook aan alle overige relevante wet- en regelgeving op het gebied van gegevensbescherming. De RvR werkt vanuit de visie «hart voor de burger», hetgeen naadloos aansluit bij de doelstelling van de AVG waarin de bescherming van de rechten van betrokkenen centraal staat.
In 2019 is bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid gemeld dat de RvR het AVG-implementatietraject heeft afgerond en compliant is aan de AVG. Via de reguliere P&C-cyclus rapporteert de RvR het ministerie onder meer over de stand van zaken met betrekking tot de AVG. Meerdere onafhankelijke oordelen (extern door accountancy audit en intern door het jaarverslag van de functionaris gegevensbescherming) ondersteunen het beeld van het compliant zijn.
Omdat er continu ontwikkelingen zijn die privacyaspecten hebben, zijn er altijd verbeter- en ontwikkelmogelijkheden. Bij de RvR zijn de belangrijkste ontwikkelingen in het kader van de AVG met name gelegen op het gebied van gegevensuitwisselingen en het actueel houden van afspraken met ketenpartners, de ontwikkelingen met betrekking tot het snel veranderende digitale landschap en de beoogde veranderingen in het rechtsbijstandsstelsel.
Kunt u toelichten of De Nederlandsche Bank (DNB) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Nederlandse Bank (DNB) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De verwerking van persoonsgegevens door DNB geschiedt dan ook met grote zorgvuldigheid. Dat betekent onder meer dat DNB niet meer persoonsgegevens verwerkt dan nodig voor het gestelde doel. Ook beveiligt DNB persoonsgegevens goed. Daartoe treft DNB fysieke maatregelen (bijvoorbeeld door documenten op te slaan in afgesloten kasten), logische maatregelen (bijvoorbeeld door de toegang tot persoonsgegevens te beperken), technische maatregelen (bijvoorbeeld versleuteling) en procedurele maatregelen (bijvoorbeeld door bewustwordingsprogramma’s voor medewerkers over zorgvuldige omgang met informatie).
DNB heeft daarnaast een functionaris gegevensbescherming aangesteld van wie de verantwoordelijkheden en bevoegdheden als onafhankelijke interne privacytoezichthouder in een statuut zijn vastgelegd en die eenmaal per kwartaal verslag uitbrengt aan de directie. Ook heeft DNB een privacybeleid gedocumenteerde processen voor het behandelen van datalekken en beantwoorden van onder andere inzageverzoeken. Tevens wordt er een register bijgehouden van de verwerkingsactiviteiten die onder de verantwoordelijkheid van DNB plaatsvinden.
Kunt u toelichten of de (uitvoerings)instantie Kamer van Koophandel (KvK) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Kamer van Koophandel (KVK) beheert het handelsregister en is ten aanzien van de verwerkingen van persoonsgegevens ten behoeve van dit register verwerkingsverantwoordelijke.
De registratie, openbaarheid en verstrekking van gegevens zijn primair geregeld in de Handelsregisterwet en het Handelsregisterbesluit. Het beleid ten aanzien van registratie, openbaarheid en verstrekking van gegevens is om te beginnen een kwestie voor de nationale wetgever, maar wordt daarnaast sterk beïnvloed door Europese regelgeving zoals de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) maar ook door de Digitaliseringsrichtlijn, de Witwasrichtlijn en de Richtlijn inzake hergebruik van overheidsinformatie. De Europese regelgeving bevat steeds meer verplichtingen omtrent openbaarheid en ontsluiting van gegevens. De KVK wordt zodoende als uitvoeringsorganisatie geraakt door een veelheid aan regelgeving gerelateerd aan de diverse doelen die worden gediend met de in het Handelsregister geregistreerde gegevens en de verschillende belangen die worden gediend met beschikbaarheid of juist afscherming daarvan.
Voor de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens valt de KVK onder het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). KVK behandelt de persoonsgegevens die zij verwerkt met grote zorgvuldigheid en neemt daarbij de beginselen van de AVG in acht. Eind 2019 heeft de AP aangegeven een positieve indruk te hebben van het door KVK ingezette proces om de privacy van ingeschrevenen van het Handelsregister te waarborgen. Uw Kamer is destijds geïnformeerd over de uitkomsten van dit traject4 dat heeft geleid tot de sindsdien gevolgde bestendige werkwijze.
Kunt u toelichten of de Koninklijke Marechaussee persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Koninklijke Marechaussee verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of de Wet Politiegegevens (Wpg). Welk wettelijk kader gevolgd dient te worden, is afhankelijk van de uit te voeren taak. Wanneer bij gegevensverwerkingen mogelijk sprake is van een hoog privacyrisico voor betrokkenen, voert de Koninklijke Marechaussee daarop Data Protection Impact Assessments (DPIA’s) uit. Dat laatste blijft een doorlopend proces.
Kunt u toelichten of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
In de uitvoeringstoets Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van 15 september 2017 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aangegeven nog niet direct en volledig te kunnen voldoen aan de AVG bij invoering op 25 mei 2018. Dit is aan uw Kamer gemeld in de stand van de uitvoering van juli 2018. Vorig jaar is aan uw Kamer gemeld dat het systeem SONAR niet aan de AVG voldoet en vervangen moet worden. Het UWV werkt hard om aan de AVG te voldoen. De aanpassing en vervanging van systemen die niet privacy by design en privacy by default zijn, vergt echter de nodige tijd. Inzet op aanpassing van ICT-systemen volgens AVG-richtlijnen zal daarbij in samenhang moeten worden gezien met het implementeren van andere noodzakelijke maatregelen gericht op stabiliteit, continuïteit, vernieuwing en de implementatie van nieuwe of veranderde wet- en regelgeving.
Het UWV voert op verzoek van het Ministerie van SZW enkele verstrekkingen in het kader van dienstverlening uit op basis van de verwerkingsgrondslag toestemming. Deze toestemming moet volledig vrijelijk gegeven kunnen worden. Door de (gepercipieerde) machtsverhouding tussen overheid en burger is het gebruik van toestemming twijfelachtig en soms zelfs ontoereikend. Uw Kamer is hierover geïnformeerd via de Stand van de Uitvoering van juni 2020. Zodoende zal voor deze gevallen een wettelijke grondslag gecreëerd worden. In het belang van de continuïteit van de dienstverlening aan cliënten van het UWV zal het UWV de verstrekkingen op grond van toestemming blijven uitvoeren totdat een wettelijke grondslag gecreëerd is.
Kunt u toelichten of woningcorporaties persoonsgegevens verzamelen en verwerken conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoen deze organisaties nog niet?
Woningcorporaties zijn zelfstandige, private organisaties die in het kader van hun wettelijke taken op grond van de Woningwet en ter uitvoering van huurovereenkomsten persoonsgegevens verwerken. Indien woningcorporaties persoonsgegevens verwerken of doen verwerken zijn zij als zelfstandige organisatie verwerkingsverantwoordelijke op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), zodat zij zelf moeten voldoen aan de normen die volgen uit de AVG en de UAVG. De Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties houdt daarop geen toezicht, omdat het gaat om private organisaties. Dit toezicht is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u toelichten of zorginstellingen persoonsgegevens verzamelen en verwerken conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoen deze organisaties nog niet?
Zorginstellingen zijn zelfstandig verwerkingsverantwoordelijk in de zin van de Algemene wet gegevensbescherming (AVG). Dit betekent dat het de verantwoordelijkheid van de zorginstelling is om ervoor te zorgen dat de verwerking van persoonsgegevens voldoet aan de AVG. De Autoriteit Persoonsgegevens is belast met het toezicht op de naleving van de privacywetgeving door de zorginstellingen.
Kunt u toelichten of zorgverzekeraars persoonsgegevens verzamelen en verwerken conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoen deze organisaties nog niet?
Zorgverzekeraars zijn zelfstandig verwerkingsverantwoordelijk in de zin van de Algemene wet persoonsgegevens (AVG). Dit betekent dat het de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar is om ervoor te zorgen dat de verwerking van persoonsgegevens voldoet aan de privacywetgeving. De Autoriteit persoonsgegevens is belast met het toezicht op de naleving van de privacywetgeving door zorgverzekeraars.
Bent u het ermee eens dat de «Wet Gegevensverwerking Samenwerkingsverbanden» (WGS) tot doel heeft dat in de toekomst grote hoeveelheden persoonsgegevens worden verzameld en gedeeld tussen en met een groot aantal instanties in een viertal samenwerkingsverbanden (het Financieel Expertise Centrum (FEC), infobox voor Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV), de Regionaal Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en de ZVH’s), en dat dus alle betrokken organisaties vóór een eventuele inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (WGS) eerst moeten voldoen aan de privacyregels van de AVG omdat één zwakke schakel de hele keten in gevaar brengt? Zo nee, waarom niet?
Elke gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden onder de WGS moet voldoen aan de AVG. De waarborgen van de AVG, zoals rechtmatigheid, behoorlijkheid, transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking, integriteit en vertrouwelijkheid, zijn onverkort van toepassing. In aanvulling daarop bevat de WGS specifieke bepalingen (met name 1.8 e.v.) over waarborgen. Op grond hiervan kunnen bij AMvB nadere voorwaarden en beperkingen worden gesteld aan verwerkingen van gegevens. Bij die AMvB zullen aspecten als kwaliteit en betrouwbaarheid van de gegevens een plek krijgen. Overigens zijn onder het wetsvoorstel de deelnemers aan een samenwerkingsverband gezamenlijk verwerkingsverantwoordelijk, zodat elke deelnemer op grond van artikel 82 AVG aansprakelijkheid draagt wanneer een verwerking inbreuk zou maken op de AVG.
Het gebruik van bouwpuin vervuild met plastic voor wandelpaden |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Staatsbosbeheer stort met plastic vervuild bouwpuin in natuurgebieden»?1
Ja.
Hoeveel ton recyclingsgranulaat wordt er jaarlijks in Nederlandse natuur- of bospaden verwerkt en hoeveel ton plastic, ijzerdraad, rubber, gips of andere vormen van verontreiniging bevat dit?
Op landelijk niveau bestaat hierin geen inzicht. Op het toepassen van recyclinggranulaat als bouwstof rust geen meldingsplicht.
Kunt u garanderen dat er geen schadelijke stoffen, zoals asbest of lood, in het bouwmateriaal (recyclingsgranulaat) zitten?
Een producent dient middels een NL-SBS certificaat aan te tonen dat wordt voldaan aan de gestelde milieueisen uit de Bodemregelgeving. Hier zijn ook normen voor asbest en lood opgenomen. De wijze van systeemtoezicht is beschreven in de inleiding.
Kunt u bevestigen dat het storten (in de natuur) van vermalen bouwafval met daarin plastic en andere soorten verontreiniging geen onderdeel is van de circulaire economie?
In een circulaire economie willen we materialen zo lang mogelijk in de materiaalkringloop houden. Daar is het beleid ook op gericht. Kunststof materialen worden zo hoogwaardig mogelijk hergebruikt. De verontreinigingen met plastic in recyclinggranulaat is inherent aanwezig in het bouw- en sloopafval. Denk bijvoorbeeld aan ingefreesde leidingen. Dit is niet vooraf te scheiden en hoogwaardig te verwerken. Verwerkende bedrijven maken deze stroom na vermalen zo schoon mogelijk, zodat het recyclinggranulaat aan de gestelde normen voldoet. Recyclinggranulaat omvat 30% van de totale jaarlijkse Nederlandse afvalstroom en kent meerdere toepassingsgebieden waarbij het granulaat vaak is afgedekt, in- of opgesloten. De belangrijkste toepassing is funderingsmateriaal onder wegen waarmee primaire grondstoffen worden uitgespaard. Ik wil daarbij wel kijken of ik voor recyclinggranulaat de verontreinigingen met plastic beter kan reguleren. Hier kom ik eind van het jaar op terug.
Wat is de stand van zaken en de mogelijke uitkomst van het onderzoek naar microplastics in de natuur en bosgebieden?
Er is mij geen onderzoek bekend naar microplastics in natuur- en bosgebieden. Wel laat ik het RIVM onderzoek doen naar microplastics in de bodem. De bevindingen van dit onderzoek verwacht ik in het eerste kwartaal van 2022.
Deelt u de mening dat elke vorm van plasticvervuiling in de natuur voorkomen moet worden?
Ja, waar mogelijk moet plasticvervuiling zoveel mogelijk voorkomen worden.
Daar zet het kabinet vol op in, bijvoorbeeld door het verbod op gratis plastic tasjes, de implementatie van de Single Use Plastics richtlijn en het invoeren van statiegeld op kleine flesjes en blikjes.
Onderschrijft u dat het maken van strengere afspraken met aannemers, zoals Staatsbosbeheer voorstelt, niet de gewenste route is, omdat vervuilende stoffen dan nog steeds in ons leefmilieu komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om het gebruik van recyclingsgranulaat met vervuilende stoffen voor paden in natuurgebieden en open landschappen te verbieden?2
Voor recyclinggranulaat ga ik onderzoeken of ik de verontreinigingen met plastic beter kan reguleren. Omdat hier enige tijd overheen zal gaan en er nu juist door Staatsbosbeheer initiatieven worden ontplooid om met andere partijen in de keten in gesprek te gaan om de haalbaarheid van alternatieven voor menggranulaat te onderzoeken, wil ik dat initiatief ondersteunen en bezien of we met deze partijen tot afspraken kunnen komen.
Beaamt u dat de overheid en andere terreinbeheerders, zoals waterschappen, gemeentes, provincies en natuurbeschermingsorganisaties een voorbeeldfunctie hebben om (zwerf)afval en de verspreiding van microplastics te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken welke lokale en natuurvriendelijke materialen ingezet kunnen worden voor natuurpaden?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Zorg om banden RUG en China: hoogleraar mag imago China niet beschadigen’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om banden RUG en China: hoogleraar mag imago China niet beschadigen»?1
Ja
Klopt het dat een hoogleraar «Chinese taal en Cultuur» aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) contractueel verboden wordt om het «imago van China te beschadigen»? Zo ja, wat houdt dat precies in?
Nee, dat klopt niet helemaal. De bepaling is te vinden in de -door NOS openbaar gemaakte- overeenkomst tussen de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en Confucius Institute Headquarters (Hanban) over het instellen van een leerstoel Chinese Taal en Cultuur bij de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze overeenkomst bevat enkele ontbindende bepalingen, waaronder de bepaling met betrekking tot ernstige schendingen van Chinese wet- en regelgeving en het ernstig schaden van het imago van China. Als zo’n situatie zich voordoet, behoudt Hanban zich het recht voor de overeenkomst te beëindigen. Dat houdt in dat Hanban niet langer meebetaalt aan de leerstoel. Het laat de arbeidsovereenkomst tussen de Rijksuniversiteit Groningen en de hoogleraar in kwestie onverlet.
Klopt het eveneens dat de hoogleraar in dienst is bij de RUG, maar dat zijn salaris voor de helft betaald wordt door het Groningen Confucius Instituut?
Ja, het klopt dat de hoogleraar in dienst is bij de RUG. Zijn salaris wordt anders dan de vraag suggereert volledig door de RUG betaald. De RUG ontving, op grond van de hiervoor genoemde overeenkomst met de Hanban, gedurende vijf jaar een bijdrage van de Hanban voor de kosten samenhangend met de leerstoel Chinese Taal en Cultuur bij de Letterenfaculteit. De RUG geeft desgevraagd aan dat de overeenkomst met Hanban over de leerstoel in 2016 in werking is getreden voor een periode van 5 jaar en dat dit jaar dus moet worden besloten over de verlenging ervan. Bij het gesprek dat mijn ministerie met de RUG voerde, liet de RUG weten de overeenkomst met Hanban niet te willen verlengen. Daarmee zal de overeenkomst met betrekking tot de leerstoel nog dit jaar komen te vervallen.
Klopt het dat al sinds 2014 deze voorwaarden in het contract golden? Sinds wanneer was u hiervan op de hoogte? Wat heeft u gedaan toen u hiervan op de hoogte werd gesteld?
Blijkens de door NOS openbaar gemaakte overeenkomst tussen de RUG en Hanban gelden de voorwaarden al sinds 2014. Over de constructie rond deze leerstoel heb ik uw Kamer geïnformeerd, o.a. in antwoord op vragen van de leden Rog en Van der Molen van 4 februari 2019.
Het onderzoek van Clingendael, resulterend in het rapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland», was voor mij aanleiding om, in lijn met de aanbevelingen uit dat rapport, het gesprek aan te gaan met de betrokken instellingen in Groningen en Maastricht. Dat heb ik uw Kamer gemeld in de Kamerbrief over de samenwerking met China.2
Bent u van mening dat de academische vrijheid door dit soort overeenkomsten onder druk komt te staan? Zo ja, wat gaat u hier actief tegen doen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is het zo dat het aan de instellingen is om overeenkomsten met derde partijen, binnenlands en buitenlands, te sluiten. Dat valt binnen hun wettelijk verankerde autonomie. Daarbij dienen zij academische grondbeginselen, zoals de eveneens wettelijk verankerde academische vrijheid, goed te borgen.
Laat ik vooropstellen dat met academische vrijheid nooit gemarchandeerd mag worden. Instellingen hebben de wettelijke taak om de academische vrijheid van onderzoekers, docenten en studenten te borgen. Dat omvat alle aspecten van het onderwijs en onderzoek en vraagt dus ook de nodige zorgvuldigheid bij het aangaan van contracten.
Het onderwerp heeft mijn volle aandacht. Onlangs is de ronde gesprekken met de universiteiten afgerond over het belang van kennisveiligheid en het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht en ongewenste beïnvloeding. Deze gesprekken hadden mede tot doel het bewustzijn bij instellingen te verhogen en te spreken over mogelijke handelingsperspectieven.
Het vergroten van het bewustzijn is een van de maatregelen die het kabinet neemt om de kennisveiligheid verder te vergroten, zoals ik in mijn Kamerbrief over kennisveiligheid3 heb aangegeven. Het maken van bestuurlijke afspraken met de instellingen om kennisveiligheid te borgen is ook een van de aangekondigde maatregelen. Het beschermen van academische vrijheid en het tegengaan van ongewenste beïnvloeding zijn daar een onderdeel van.
In de tussentijd blijf ik met instellingen in gesprek, zo ook met de RUG. Een bepaling zoals de in het betreffende contract genoemde, zou indirect kunnen leiden tot een (gevoelde/ervaren) druk bij de betrokkenen om geen dingen te doen die de cofinanciering in gevaar kunnen brengen en kan daarmee resulteren in vormen van (zelf)censuur. Dat is onwenselijk. Deze boodschap is overgebracht bij het gesprek dat mijn ministerie met de RUG heeft gevoerd. Zoals hierboven aangegeven, zal de RUG afzien van verlenging van de overeenkomst met betrekking tot de leerstoel.
In hoeverre komt uw wens, uit uw Kamerbrief over samenwerking met China op het gebied van onderwijs en wetenschap, dat «de vrijheid van meningsuiting een fundamenteel onderdeel van de Nederlandse samenleving en daarmee ook van het Nederlandse onderwijs- en onderzoekssysteem»2, overeen met de constatering dat een hoogleraar in dienst bij een Nederlandse universiteit het contractueel verboden wordt om «het imago van China» te beschadigen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Waarom bent u pas bereid om in gesprek te gaan met de Rijksuniversiteit Groningen nadat deze overeenkomst in het nieuws is gebracht door NOS, aangezien de RUG heeft verklaard dat u allang op de hoogte was van deze casus?3
Het gesprek met de RUG over het Confucius Instituut stond al gepland voordat de NOS de genoemde overeenkomst in het nieuws bracht, conform de toezegging uit de Kamerbrief over de samenwerking met China.6
Klopt de constatering van Rob de Wijk, hoogleraar internationale relaties en veiligheid aan de Universiteit Leiden, dat dit soort overeenkomsten niet sporen met academische vrijheid? En dat wat het Confucius Instituut doet is onder het mom van taal en cultuuronderwijs de officiële visie van de Chinese Communistische partij uitdragen? Zo ja, op welke manier gaat u dit op korte termijn beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 5. In het Clingendaelrapport geven de onderzoekers aan dat er «geen aanwijzingen zijn dat er politieke beïnvloeding plaatsvindt via de Confucius Instituten tijdens lessen in het hoger onderwijs in Nederland of via de door het Confucius Instituut Groningen gesponsorde Leerstoel aan de RUG.»7 Het Clingendaelrapport geeft wel aan dat «niettemin een voortdurende alertheid op en actieve preventie van politieke beïnvloeding door Confucius Instituten wenselijk is.» De onderzoekers bevelen op basis van hun bevindingen aan de transparantie van de Confucius Instituten te bevorderen en eventueel los te koppelen van de Nederlandse kennisinstellingen. Zoals aangekondigd in mijn Chinabrief, bekijk ik met de betreffende kennisinstellingen op welke manier vervolg kan worden gegeven aan deze aanbevelingen, waarbij ik de optie van het loskoppelen nadrukkelijk zal meenemen.
In algemene zin wordt in het recent door AIVD, MIVD en NCTV uitgebrachte Dreigingsbeeld Statelijke Actoren ook benoemd dat wetenschap en kennisinstellingen worden beschouwd als doelwit van statelijke actoren ter beïnvloeding van meningen en publicaties.
Deelt u de mening dat buitenlandse beïnvloeding binnen onze hoger onderwijsinstellingen te allen tijden moet worden tegengegaan? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dat in deze casus zo snel als mogelijk een halt toe te roepen?
Ja, ik deel de mening dat ongewenste beïnvloeding zoals ik die beschreven heb in mijn Kamerbrief over kennisveiligheid, moet worden tegengegaan. De stappen die ik daartoe ga zetten heb ik in de Kamerbrief toegelicht. Daarnaast ben ik met de RUG in gesprek over de relatie met het Confucius Instituut Groningen, zoals ik dat heb aangekondigd in de Kamerbrief over samenwerking met China.8
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren benoemt overigens dat er ook legitieme beïnvloedingsactiviteiten bestaan, zoals public affairs activiteiten van buitenlandse ambassades in Nederland. Vaak is er echter sprake van een grijs gebied waarin landen meer doen dan het aantrekken of overhalen van partners. Alleen de beïnvloeding die onwenselijk en/of illegaal is moet in die zin worden tegengegaan.9
De Puppy Express |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de website «Puppy-Express.nl», waarbij consumenten een (ras)puppy kunnen laten thuisbezorgen?1
Ja. De «Puppy-Express.nl» is een campagne geweest van House of Animals om aandacht te vragen voor verkoopmethoden waarbij de hond gezien wordt als een levend product en om kopers te wijzen op de risico’s voor het dier.
Vindt u het wenselijk dat het wettelijk mogelijk is om gezelschapsdieren, zonder dat koper de verkoper en het gezelschapsdier in levenden lijve heeft gezien, aan te schaffen?
De mogelijkheid van het kopen van een hond zonder de verkoper en het gezelschapsdier in levenden lijve te hebben gezien, hoeft als zodanig niet problematisch te zijn. Ook wanneer de koper de verkoper en de hond niet heeft gezien, kan de hond onder de juiste omstandigheden zijn gehouden en kan de hond fysiek en mentaal gezond zijn. Daartegenover staat dat als de koper de verkoper en de hond wel heeft gezien, het nog steeds zo kan zijn dat de hond niet onder de juiste omstandigheden wordt gehouden en de hond fysiek en mentaal juist niet gezond is. In beide gevallen kunnen de dieren door slechte huisvesting en verzorging ziek zijn en door onjuiste socialisatie de rest van hun leven last hebben van mentale problemen zoals angsten of agressiviteit.
Het is daarom in alle gevallen van belang dat mensen zich goed oriënteren alvorens ze een hond aanschaffen. Er is voldoende informatie te vinden over waar op gelet moet worden bij de aanschaf van een hond. Deze informatie is te vinden op onder andere de websites van de Dierenbescherming, het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) en de Hondenbescherming.
Bent u het ermee eens dat een hond een levend wezen is met een intrinsieke waarde, en niet een soort pizza die je aan huis bestelt als je een keer trek hebt en vindt u dat de verkoopmethode van «Puppy-Express.nl» recht doet aan de intrinsieke waarde van het dier?
Ik beschouw een hond, net als alle andere dieren, als een levend wezen met een intrinsieke waarde. In artikel 1.3, eerste lid, van de Wet dieren is de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren vastgelegd.
Het houden van een hond brengt verplichtingen met zich mee, waardoor de aankoop van een hond door potentiële kopers zorgvuldig overwogen moet worden. Elke verkoopmethode waarbij geen rekening wordt gehouden met deze intrinsieke waarde en met de fysieke en mentale gezondheid van het dier, keur ik af.
Ziet u risico's voor het welzijn van de dieren bij deze verkoopmethode? Zo ja, welke?
Aan het houden en aanbieden van honden zonder rekening te houden met de intrinsieke waarde van de dieren kleven risico’s op het ontstaan van ernstige fysieke en mentale gezondheidsproblemen voor het dier op zowel de korte maar ook zeker op de lange termijn. De dieren kunnen allerlei ziektes met zich mee dragen. Daarnaast kunnen de dieren door onjuiste socialisatie de rest van hun leven last hebben van mentale problemen zoals angsten of agressiviteit.
Bent u het ermee eens dat een van de risico’s van deze verkoopmethode het vaststellen van de leeftijd van de koper is, die minimaal zestien jaar oud moet zijn? Zo ja, hoe kunnen deze risico’s worden gemitigeerd?
Nee, aan deze verkoopmethode kleven niet meer risico’s met betrekking tot het vaststellen van de leeftijd van de koper dan bij andere verkoopmethoden. De verkopende partij zal ook bij een andere verkoopmethode zich te allen tijde moeten vergewissen dat de koper ouder is dan 16 jaar. Het risico van deze verkoopmethode is daarbij niet zozeer gelegen in het niet kunnen vaststellen van de leeftijd van de koper, maar in het risico op aantasting van de fysieke en mentale gezondheid van de hond doordat de houder niet geschikt is om de hond te houden.
Op welke manier vinden controles plaats bij deze verkoopmethode op het voldoende regelen van de informatievoorziening over de gezondheidsstatus en verzorging van het dier?
Ook bij dit soort verkoopmethoden zal de toezichthouder tijdens inspecties nagaan of de verkoper voldoet aan de geldende wet- en regelgeving zoals het Besluit houders van dieren. Daaronder valt dus ook dat de verkoper moet kunnen aantonen aan de inspecteur dat alle relevante informatie verstrekt wordt met betrekking tot de gezondheidsstatus en verzorging van het gezelschapsdier.
Op welke manier vinden controles plaats bij deze verkoopmethode op het in orde zijn van de herkomst en huisvesting van de verkochte dieren?
Ook bij dit soort verkoopmethoden zal de toezichthouder tijdens inspecties, veelal naar aanleiding van meldingen, nagaan of de verkoper voldoet aan de geldende wet- en regelgeving zoals het Besluit houders van dieren. Hier vallen ook inspecties onder van de locatie waar de dieren gehouden worden. Tijdens deze controles wordt ook gekeken naar de herkomst (door middel van controles in de databanken van Traces (het Europese handelscontrole en expertsysteem) en het identificatie en registratiesysteem van honden) en naar de huisvesting van de dieren.
Zijn deze controles voor deze specifieke website reeds uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Er zijn 40 meldingen binnengekomen over de website «Puppy-Express.nl».
Lopende de beoordeling van de meldingen en onderzoek naar de website bleek dat dit een campagne was van House of Animals gericht op bewustwording van potentiële kopers. Er zijn geen dieren daadwerkelijk verhandeld.
Klopt het dat bij «Puppy-Express.nl» de informatie over het bedrijf, zoals de contactgegevens (naam, adres en telefoonnummer), het KvK- en btw-nummer, informatie over de bestelling, de betaling, de verzending, het retourneren en de garantie niet voldoende weergegeven zijn voordat overgegaan wordt tot het sluiten van de koop?
Ja, dat klopt.
Is hierover door controlerende instanties reeds een waarschuwing uitgegeven? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat lopende de beoordeling bleek dat de website een onderdeel van een campagne was. Er zijn geen dieren daadwerkelijk verhandeld
Kent u meerdere voorbeelden van websites zoals «Puppy-Express.nl»? Zo ja, hoeveel van dit soort websites staan er in Nederland geregistreerd of zijn actief en hoeveel van deze bedrijven zijn gestart sinds de start van de coronacrisis?
Nee, er zijn geen andere bezorgwebsites bekend zoals de Puppy-Express.nl. Er zijn wel handelaren bekend die vanwege de coronacrisis via hun website, of websites als Marktplaats, puppy’s aanbieden die vervolgens aan huis kunnen worden bezorgd.
Deelt u de zorg dat er sinds de start van de coronacrisis een ongekend hoge vraag naar huisdieren is en dat een deel daarvan mogelijk impulsaankopen betreft, waardoor er straks meer dieren in het asiel belanden? Zo ja, hebt u stappen ondernomen of bent u bereid stappen te ondernemen om bij te dragen aan de bewustwording dat een huisdier een intrinsieke waarde heeft en niet zomaar gekocht of teruggebracht kan worden?
Ik deel de zorg dat een aantal kopers een hond heeft aangeschaft uit een impuls zonder zich daarbij zich te realiseren dat de aanschaf van een hond ook een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Goede zorg voor huisdieren is belangrijk voor de intrinsieke waarde van het dier.
De NVWA is op verschillende platformen actief om de bewustwording rondom het aanschaffen van een hond te vergroten. Via de NVWA-website, social media (Twitter, LinkedIn, Facebook en Instagram), en via medewerking aan een reportage door NOSstories, is de NVWA actief in berichtgeving over de aanschaf van een hond en waarop gelet dient te worden. Ook op de website van de Dierenbescherming, het LICG en de Hondenbescherming is de nodige informatie te vinden.
Ik ben ook aan het onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren, mede ter uitvoering van uw motie (Kamerstuk 28 286, nr. 1009). Als dit is afgerond, wordt uw Kamer hierover bericht
Klopt het dat sinds de uitbraak van de coronacrisis een grote toename zichtbaar is van de illegale puppyhandel, waardoor veel ongezonde dieren worden verhandeld en klopt het dat een groot aantal van deze aankopen via Marktplaats geschiedt? Indien dit klopt, heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de inspanningen op Marktplaats uitgebreid? Zo nee, waarom niet en worden er andere stappen gezet om deze zorgelijke trend aan te pakken?2
In het jaar 2020 is een groter aantal importen geregistreerd in de centrale database van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) dan de voorgaande jaren. In de jaren 2017, 2018 en 2019 is er een continue stijging te zien, toen zijn er respectievelijk 28.554, 30.279 en 31.022 honden geïmporteerd, terwijl dit in 2020 ongeveer 39.393 honden betrof. De RVO database betreft een dynamisch register.
Internettoezicht op handel van honden en katten op Marktplaats is gestart in 2020. In navolging van mijn toezegging tijdens het AO van 29 september 2020 kan ik u informeren dat de NVWA met Marktplaats afspraken heeft gemaakt. Marktplaats wijst kopers er actief op waarop ze moeten letten bij de aanschaf van een hond. Daarnaast informeert Marktplaats ook verkopers op de geldende verplichtingen tijdens het plaatsen van een advertentie. Op deze wijze wordt er vooral preventief opgetreden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De verlenging van de jachtakte |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de afdelingen Korpscheftaken van de politie onlangs brieven hebben gestuurd aan jachtaktehouders over de verlening van de jachtakte?
Ja.
Klopt het dat in deze brieven staat dat, bij het ophalen van de nieuwe jachtakte, óók de leges voor het jaar 2020/2021 moeten worden voldaan? Is het niet zo dat afgelopen jaar alle aktes, verloven en erkenningen ambtshalve (standaard) met een jaar verlengd zijn? Waar dienen de leges voor als de politie feitelijk geen werkzaamheden heeft hoeven te verrichten om de verleningen te realiseren?
Ja, ik ben hiermee bekend. Hierbij moet gezegd worden dat de in die brief voorgestane werkwijze is gewijzigd. In eerste instantie had mijn departement de korpschef toegestaan zijn werkproces anders in te richten (van twee contactmomenten zowel bij het indienen van document als bij het ophalen van de akte, naar een contactmoment) gezien de contactbeperkende maatregelen vanwege het coronavirus. In de tussentijd is mijn inzicht hieromtrent veranderd en heb ik de korpschef toegestaan de aktes automatisch te verlengen tot 1 juli 2021. Dit is ook gecorrespondeerd met de KNJV. Voor 1 juli 2021 moet de korpschef het gehele proces hebben doorlopen zodat op uiterlijk 1 juli sprake is van een verlenging. Ik vind het van belang met uw Kamer te delen dat de publiekscontacten bij de teams korpscheftaken zijn opgestart vanaf het moment dat publiekscontact op afspraak weer mogelijk is (3 maart 2021). De korpschef heeft er vertrouwen in dat hij voor 1 juli 2021 vrijwel voor de gehele populatie het proces doorlopen heeft.
Feitelijk zijn de jagers gevraagd de jachtakten in te sturen zodat die administratief voorbereid konden worden en werkt de korpschef deze vóór 1 april zoveel mogelijk af binnen de mogelijkheden van bezetting en aanbod en met in achtneming van het contact met de aanvragers. De aanvragen die uit de termijn dreigen te lopen worden voorzien van een tijdelijk verlengingsbesluit wat maximaal geldig is tot 1 juli. Deze aanvragen worden dan alsnog inhoudelijk afgehandeld conform afspraak en de ontstane achterstand wordt ingelopen voor 1 juli. Dit verschilt van de werkwijze van vorig jaar, toen ik de korpschef heb toegestaan tot nader orde alle verloven en aktes te verlengen. De politie heeft dit jaar de jagers verzocht om – vanwege het administratief verwerken en voorbereiden van de verlengingen – de jachtaktes toe te sturen. Hiermee kon de politie zaken gereed maken zodat bij afschaling van de lockdown zo snel als mogelijk tot uitreiking overgegaan kan worden.
Overigens is het niet zo dat de politie feitelijk geen werkzaamheden meer verricht om de verlengingen te realiseren. Zij bekijken alsnog het WM-32 formulier, doen antecedentenonderzoek en screenen de aanvrager zoals zij gewoonlijk ook doen. Daarnaast wordt de administratie bijgewerkt en de registratie van de verlengde aktes verwerkt in het geautomatiseerde systeem. Voor de goede orde merk ik hierbij op dat de legeskosten die de politie ontvangt ook zien op de dekking van de structurele kosten die de politie maakt.
Waarom is een jaar gewacht met het innen van de leges voor het jaar 2020/2021?
Met de instructie van de Minister is vanwege het belang om het wapenbezit legaal te houden gewerkt aan een standaard besluit wat aan alle belanghebbenden is toegestuurd.
De politie is daarna aan de slag gegaan met de inrichting van het proces voor wanneer de balies weer open mochten. Vanwege de onduidelijkheid over wanneer dit weer mogelijk zou zijn is ervoor gekozen om te wachten met het innen van de leges. De politie heeft intern de mogelijkheid onderzocht om door middel van facturatie de leges te laten betalen, maar vanwege uitvoeringsproblemen is hiervan afgezien. Aanpassen van de financiële processen en werkwijzen zou extra tijd gaan kosten. Uiteindelijk is ervoor gekozen om de leges in één keer te innen om zo de inningskosten zo laag mogelijk te houden. Belanghebbende zijn hierover in het toegestuurde verlengingsbesluit geïnformeerd. Zoals al in het antwoord bij vraag 2 vermeld heeft de politie intern wel de werkzaamheden verricht die van haar verwacht worden.
Kunt u uitleggen waarom jagers de thans geldende jachtakte, inclusief de te overleggen bescheiden, moeten sturen aan de politie, zoals dat in de brief beschreven staat? Wat is de reden hiervoor? Deelt u de opvatting dat het per post versturen van dergelijke waardevolle bescheiden risico’s met zich meebrengt? Moeten jagers in de tussentijd zonder geldige akte het veld in om te jagen? Of wordt het hun algeheel verboden om te jagen? Is dat wenselijk?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft de politie dit jaar voor deze werkwijze gekozen om zaken te kunnen voorbereiden. Het opsturen van bescheiden was ingesteld om het aantal contactmomenten te beperken, wat conform de Rijksbrede maatregelen is om het coronavirus zoveel mogelijk te beperken. Jagers konden er ook voor kiezen om de bescheiden in een enveloppe bij het bureau in een brievenbus te doen. Ik deel uw opvatting dat het opsturen risico’s met zich mee kon brengen, maar hierbij is de afweging gemaakt tussen het risico van opsturen of in de brievenbus deponeren ten opzichte van het risico van het contactmoment. Om begrijpelijke redenen heeft de veiligheid van de aanvrager geprevaleerd. Met de brancheorganisaties is afgestemd over het feit dat jagers – voor zover dat past binnen de coronamaatregelen – gewoon kunnen voldoen aan de verplichtingen zoals schadebestrijding en dat zij een kopie van de bestaande akte in het veld bij zich kunnen hebben. Ook heeft de politie met de landelijke organisatie van de Regionale Uitvoerings Diensten(RUD’s) afspraken gemaakt om tijdelijk een overgelegde kopie te accepteren bij eventuele controles. Dit zodat de er zo min mogelijk beperkingen waren voor de jagers. Er is dus geenszins sprake van een verbod voor jagers om te jagen. Aanvragers die niet voor 1 april afgehandeld kunnen worden, ontvangen een tijdelijk verlengingsbesluit dat geldig is tot maximaal 1 juli.
Kunt u zich voorstellen dat onder jagers het opsturen van aktes in combinatie met het alsnog moeten betalen van leges ervaren wordt als een vorm van «harde incasso»? Kunt u zich voorstellen dat met name de volgende zin uit de brief zeer onvriendelijk overkomt: «Als u de leges voor het jaar 2020/2021 nog niet heeft voldaan, moet u deze alsnog voldoen bij het ophalen van uw jachtakte, dus dan betaalt u twee maal de leges«?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2 hoeven de jagers hun bescheiden niet meer op te sturen. Los daarvan is het zo dat voor een akte leges gelden. Dat deze betaald moeten worden kan mijns inziens niet als een verrassing komen.
Krijgen de jagers hun jachtakte ook geretourneerd als zij niet de leges over het jaar 2020/2021 wensen te betalen?
Het betalen van leges is een wettelijk vereiste voor de afgifte van de jachtakte. Indien jagers de leges niet wensen te betalen dan zal de akte niet geretourneerd worden. Zoals aangegeven, heeft de politie bepaalde uitvoeringshandelingen wel verricht en zijn de leges bovendien ook ter dekking van de structurele kosten die de politie maakt.
Is het zo dat deze brieven over de verlenging van de akte uitsluitend aan jachtaktehouders verspreid zijn? Is het de verwachting dat óók sportschutters, verzamelaars en erkenninghouders nog met de leges voor het jaar 2020/2021 worden geconfronteerd? Zo ja, op welke termijn?
De brieven zijn aan alle jagers, sportschutters en erkenninghouders gestuurd omdat voor al deze vergunninghouders de vergelijkbare wettelijke voorwaarden gelden waaronder het indienen van aanvragen in persoon etc. Ook zij zijn daarbij geïnformeerd dat nader bericht zou volgen over de afhandeling waarover ik bij het antwoord op vraag 2 en 3 uitvoerig toelichting heb gegeven.
Bent u bereid de leges voor het jaar 2020/2021 niet te incasseren aangezien reeds ambtshalve besloten is alle aktes en erkenningen met een jaar te verlengen en bovendien de meeste verenigingen het grootste gedeelte van het jaar dicht bleven? Zo nee, waarom niet?
Ambtshalve verlengen betekent niet dat de veiligheidswaarborgen niet worden uitgevoerd. Zoals uitgelegd bij het antwoord op vraag 2 en 3 zijn intern de werkzaamheden wel uitgevoerd en zijn de leges ook bedoeld voor de dekking van de structurele kosten. De afgifte van de jachtakte is voorwaardelijk aan de betaling van de leges hiervoor. De jagers hebben daarbij de dienst genoten en konden beschikken over hun bevoegdheid om te jagen. Dit wijkt niet af van de normale gang van zaken.
Hoe is op dit moment de dienstverlening van de afdelingen Korpscheftaken ingericht? Klopt het dat nieuwe wapens nog steeds niet worden bijgeschreven? Bent u zich bewust van het feit dat dit tot aanzienlijke financiële problemen bij de wapenhandel (de erkenningshouders) leidt omdat wapens niet afgeleverd kunnen worden en dus ook niet betaald worden? Welke mogelijkheden ziet u om hier op korte termijn verandering in te brengen?
Tijdens het afgelopen jaar is ook gekeken naar de mogelijkheden om in de belangen van de wapenhandel te voorzien. Met inachtneming van de RIVM-voorschriften is daar waar mogelijk gewerkt aan het kunnen bijschrijven van wapens. De dienstverlening is weer opgepakt waarbij gewerkt wordt met in achtneming van de coronamaatregelen. Nieuwe wapens kunnen worden bijgeschreven. Het kan echter voor komen dat er kleine verschillen zijn van dienstverlening per team. Dit heeft te maken met het werkaanbod en de beschikbare capaciteit en mogelijkheden per team. De brancheorganisaties zijn hierover geïnformeerd.
Op 18 mei 2020 zijn de brancheorganisaties geïnformeerd dat vanaf 25 mei zou worden gestart met de hervatting van de publiekscontacten binnen de mogelijkheden die er zijn.
Op 19 mei 2020 heb ik de brancheorganisatie van de wapenhandel een brief gestuurd waarin ik aan heb gegeven dat de politie een herstart heeft gemaakt met publiekscontacten en waarin ik heb aangegeven dat de ondernemers via de site van de rijksoverheid een verzoek zouden kunnen indienen voor een tegemoetkoming zoals deze voor zovelen ondernemers ter beschikking was gesteld.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
De achterstanden bij het CBR voor rijexamens |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Achterstand CBR naar 600.000 examens: «Desnoods na twee keer zakken langer wachten op herexamen»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke onconventionele maatregelen het CBR desnoods wil nemen om de enorme achterstand van 600.000 rijexamens te lijf te gaan?
Zoals ik in voornoemde Kamerbrief heb laten weten, waren alle reserveringsmaatregelen van het CBR voorafgaande aan de lockdowns al geruime tijd binnen de KPI. Door de twee lockdowns zijn de reserveringstermijnen opgelopen. Het CBR heeft een Taskforce Examenafname ingesteld. Deze Taskforce bekijkt alle mogelijke maatregelen om de ontstane reserveringstermijnen na de lockdown weer binnen de KPI te brengen.
In de brief van 16 februari 2021 is aangegeven dat het ministerie uiteraard meedenkt met het CBR over dit plan. Tevens heb ik hierin geschreven dat, zodra er een plan gereed is, de Kamer hierover wordt geïnformeerd. Aangezien dit plan er nog niet is, kan op de mogelijke maatregelen nog niet worden ingegaan. Het CBR heeft inmiddels wel besloten om de praktijkexamens voor het rijbewijs A en AM weer op te starten. Vanaf 22 februari kan men dus het praktijkexamen afleggen voor deze typen rijbewijs. Daarnaast is inmiddels ook duidelijk geworden dat per 3 maart kan worden gestart met de overige praktijkexamens.
Kunt u aangeven wat de directeur van het CBR bedoelt met «dreigt vaak zakkende kandidaten met een sanctie»?
Het CBR heeft aangegeven zowel te zoeken naar manieren om meer examens af te nemen als naar manieren om de instroom te beperken. Welke mogelijke maatregelen dit moeten bewerkstelligen, is nu nog niet bekend. Het CBR inventariseert de verschillende opties en voert ook de dialoog hierover met de branche en met jongeren. De oproep van de directeur van het CBR is om goed voorbereid naar het examen te komen. Minder herexamens betekent dat meer capaciteit beschikbaar is voor het afnemen van examens. Daar is iedereen bij gebaat, zowel rijscholen, de kandidaten als het CBR.
Bent u het eens met de stelling dat mensen die door de lockdown geen rijles hebben kunnen volgen en nu opeens op mogen voor hun examen, misschien zelf het idee hebben dat ze er nu niet klaar voor zijn?
Ja, dat ziet het CBR ook. Rijscholen kunnen daarom kosteloos examens annuleren of schuiven met gereserveerde examens die gepland staan vlak na de herstart. Het is uiteindelijk aan kandidaat en rijinstructeur om te beoordelen of iemand klaar is voor het examen.
Bent u het eens met de stelling dat het hooghouden van het slagingspercentage ervoor zorgt dat er minder examens hoeven worden afgenomen en er dus ook een kleinere wachtrij komt? Bent u het ermee eens dat het goed kunnen plannen van het rij-examen daarbij helpt?
Ja. Daarom kijkt het CBR ook nadrukkelijk naar maatregelen die dit kunnen bevorderen en voert zij hierover de dialoog met de branche.
Bent u bereid de regels voor ruilen en wijzigen aan te passen op zo’n manier dat rijscholen zo veel mogelijk de kandidaat op kunnen laten gaan voor het rij-examen als deze er klaar voor is?
Dat is precies de wijze waarop het CBR omgaat met de examens die gepland staan vlak na de herstart. Rijscholen krijgen maximale flexibiliteit om examens te annuleren, te verplaatsen of te ruilen met andere kandidaten waarvoor zij een examen hebben gereserveerd. Op deze manier wordt erop gestuurd dat er alleen kandidaten naar het examen komen die er ook daadwerkelijk klaar voor zijn.
Hoe kijkt u ertegenaan om de eerste drie weken na de lockdown de examens een uitgestelde status te geven om zo te voorkomen dat kandidaten die niet op niveau zijn examen komen doen?
Alleen de examens die geen doorgang hebben kunnen vinden tijdens de lockdown krijgen de status uitgesteld. Voor de examens die gepland staan na de herstart geldt dat rijscholen tot en met 2 april maximale flexibiliteit hebben om examens te annuleren, te verplaatsen of te ruilen met andere kandidaten waarvoor zij een examen hebben gereserveerd. Het CBR stimuleert kandidaten en rijscholen om alleen een examen af te nemen als de kandidaat daar ook echt klaar voor is.
Bent u het ermee eens dat het raadzaam is naast extra examinatoren ook extra medewerkers in te zetten om rijscholen te woord te staan en planners en ICT-capaciteit in te zetten, zodat de planning geoptimaliseerd kan worden?
Ik heb het CBR eerder al gevraagd hier oog voor te hebben bij het uitwerken van het plan van aanpak.
Bent u bereid om naar de Kamer een planning te sturen van de maatregelen die genomen zijn en worden genomen om deze planning zo goed mogelijk te laten verlopen? Kunt u daarin aangeven welke uitdagingen met het reserveringssysteem worden verwacht en wat de oplossingen hiervoor zijn?
Het CBR heeft met de lessen van de vorige lockdown dit keer een andere strategie gehanteerd voor het herplannen van examens. Tijdens de eerste lockdown werden alle gereserveerde examens geannuleerd en kreeg iedereen direct na de herstart de mogelijkheid een nieuw examen te reserveren. Dit keer krijgt de kandidaat de dag nadat hij of zij examen zou doen de mogelijkheid een uitgesteld examen te reserveren in de periode tot 1 juni (afhankelijk van de datum van de volledige beëindiging lockdown). Deze periode is volledig gereserveerd voor uitstelexamens. Voor nieuwe kandidaten staat het reserveringssysteem gewoon open voor de periode na 1 juni.
Kunt u aangeven hoeveel extra mensen nodig zijn op het gebied van planning, ICT en examinatoren?
Het CBR verwacht vooral extra capaciteit nodig te hebben aan examinatoren. De werving voor 100 extra examinatoren is inmiddels opgestart. Verder zal voor de gehele set aan maatregelen bezien worden wat nodig is aan extra capaciteit.
Kunt u het aantal uitgestelde rij-examens alsmede de wachttijd voor het aanvragen van een examen opnemen in de maandelijkse CBR-rapportage?
Ik heb het CBR gevraagd om mij periodiek te informeren over de reserveringstermijnen van de examens. Ik zal dit ook delen met de Kamer.
Kunt u deze vragen binnen één week beantwoorden?
Ik heb getracht zo spoedig mogelijk de antwoorden met u te delen.
De zorgen bij Wajongers |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgen bij Wajongers: ondanks belofte er toch op achteruit»?1
Ja.
Hoeveel mensen gaan er ook met het garantiebedrag op achteruit? Hoeveel gevallen hiervan zijn er nu bij u bekend?
We hebben de regels voor de Wajong veranderd om de Wajong te vereenvoudigen en ervoor te zorgen dat Wajongers beter mee kunnen doen in de maatschappij. Om ervoor te zorgen dat Wajongers er niet op achteruitgaan ten opzichte van hun situatie voor het ingaan van de wet is het garantiebedrag ingesteld. Ik kan me voorstellen dat het frustrerend is als je er dan toch op achteruitgaat door wat voor reden dan ook.
De signalen van achteruitgang zijn bij ons bekend. Mogelijk is een deel te verklaren omdat de uitkering van januari 2021 met december 2020 vergeleken wordt. Samen met de Kamer en belangenvertegenwoordigers is gekozen om voor de berekening van het garantiebedrag uit te gaan van het gemiddelde inkomen over een representatieve periode in het voorafgaande jaar. Hiervoor is uiteindelijk de periode december 2019 tot en met november 2020 gekozen. Er zullen in een representatieve periode altijd momenten zijn waarop de uitkering van een Wajonger tijdelijk hoger of lager is door een wisselend inkomen. Door een gemiddeld inkomen toe te passen, benader je de gemiddelde uitkering over deze periode. Het kan voorkomen dat de uitkering in december 2020 hoger is dan de berekening van het garantiebedrag terwijl het garantiebedrag wel goed de gemiddelde uitkering in het voorafgaande jaar representeert. Daarnaast kunnen er verschillende andere redenen zijn waarom iemand een lagere uitkering krijgt in januari en dit heeft niet altijd te maken met het ingaan van de nieuwe wet.
Een mogelijke oorzaak van achteruitgang blijft ook dat het garantiebedrag niet werkt zoals het bedoeld is. Ik neem de signalen die we ontvangen over achteruitgang serieus. Daarom voer ik nu met UWV met urgentie een analyse uit naar de redenen waarom Wajongers er op achteruitgaan. Als blijkt dat Wajongers er door de nieuwe wet op achteruitgaan en het garantiebedrag dit niet verhelpt waar het dit wel had moeten doen, ga ik op zoek naar een oplossing. Ik informeer u over de uitkomsten zodra deze analyse is afgerond.
Waarom is niet eerder onderzocht hoe het garantiebedrag zou uitpakken? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het idee van het garantiebedrag was dat Wajongers er niet op achteruit zouden gaan door de wetswijziging?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk om in te bouwen dat Wajongers zelf een referentieperiode kunnen kiezen of dat zij bijvoorbeeld uit twee mogelijke periodes kunnen kiezen? Zijn er andere mogelijkheden om meer maatwerk te kunnen bieden, zodat Wajongers er niet op achteruit gaan?
Bij wisselende inkomsten is het niet mogelijk om de Wajonger zelf een referentieperiode te laten kiezen. Een zelf gekozen referentieperiode representeert niet goed de uitkering waar iemand voorafgaand aan het ingaan van de wet recht op heeft. Daarnaast is het technisch niet uitvoerbaar. Het garantiebedrag werkt voor het overgrote deel van de Wajongers zoals het bedoeld is. Voor de Wajongers waar het garantiebedrag niet werkt zoals het bedoeld is, ga ik op zoek naar een passende oplossing.
Wanneer weten alle Wajongers wat hun garantiebedrag wordt? Kunt u garanderen dat dit op korte termijn is?
Voor ZZP’ers en Wajongers die nog besluiten over te stappen naar de Wajong2010 kan UWV het garantiebedrag niet op korte termijn vaststellen. Andere Wajongers krijgen op korte termijn bericht.
Er is voor gekozen om het garantiebedrag van ZZP’ers te baseren op het inkomen in 2021, en niet 2020 zoals bij de andere Wajongers.2 Het gevolg hiervan is dat het garantiebedrag voor ZZP’ers pas op zijn vroegst in 2022 vastgesteld kan worden.
Bij het verlengen van de aanvraagtermijn voor een overstap heeft UWV, in overleg met SZW, aangegeven dat zij nieuwe aanvragen in de tweede helft van 2021 oppakt. In de periode daarvoor gebruikt UWV uitvoeringscapaciteit voor de implementatie van de Vereenvoudiging Wajong en de berekening van het garantiebedrag voor een specifieke groep waar de Eerste Kamer aandacht voor heeft gevraagd.3
Het bericht ‘De quota worden duur betaald’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «De quota worden duur betaald»?1
Ja.
Klopt het dat premier Rutte op 21 juni 2017 dreigde de vrijhandelsverdragen tussen de Europese Unie en de Faeröer eilanden te beïnvloeden als de nieuwe visserijwet werd ingevoerd?
Nee, de Minister-President heeft tijdens het gesprek met Minister-President Johannesen van de Faeröer eilanden aangegeven dat het wetsvoorstel, indien aangenomen, van negatieve invloed zou zijn op de Nederlandse economie en heeft daarom verzocht om het voorstel te herzien. MP heeft daarbij de optie genoemd dit op Europees niveau te bespreken.
Indien dit klopt, kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om de premier contact op te laten nemen met de regering van de Faeröer en niet de ministers van Visserij of Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord onder vraag 2. De Minister-President heeft tijdens een gesprek met Eerste Kamerlid en adviseur uit de visserijsector, de heer Van Kesteren, toegezegd contact op te zullen nemen met zijn Faeröerse counterpart. Tijdens het gesprek met Minister-President Johannesen heeft hij aangegeven dat het wetsvoorstel, indien aangenomen, van negatieve invloed zou zijn op de Nederlandse economie. Er is vervolgens voor gekozen om de toenmalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Ploumen niet ook met haar counterpart te laten bellen omdat de Nederlandse zorgen rondom dit wetsvoorstel, na het telefoongesprek van de Minister-President, reeds bekend waren.
Kunt u de verslagen van het contact tussen de Nederlandse regering en de Faeröer over deze kwestie openbaar maken?
Niet van ieder gesprek met de autoriteiten van de Faeröer eilanden is een verslag opgemaakt. Daar waar wel een verslag is opgemaakt, wordt dit niet openbaar gemaakt vanwege de mogelijk nadelige gevolgen voor de bilaterale betrekkingen.
Kunt u toelichten waarom Nederland hier besloot om op eigen houtje contact op te nemen met de regering van de Faeröer en niet op Europees niveau, terwijl het om een Europees vrijhandelsverdrag gaat en ging?
Nederland heeft het Faeröer wetsvoorstel ook op Europees niveau opgebracht. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hebben daartoe contact gelegd met de Europese Commissie. De Europese Commissie is vervolgens autonoom in het al dan niet agenderen en de kwestie is niet geagendeerd voor de jaarlijkse onderhandelingen over de visserijquota of via het tweejaarlijks Joint Comittee waar het EU-Faeröer vrijhandelsakkoord wordt besproken.
Klopt het dat het hierbij in feite maar om de visserijbelangen van één bedrijf ging? Kunt u toelichten waarom deze belangen zo belangrijk waren dat er dit dreigement aan te pas moest komen?
Nee, meerdere Europese visserijondernemingen hebben belangen in de Faeröerse visserij. Voor Nederland had deze aanstaande wijziging in beleid inderdaad met name gevolgen voor een grote speler in de visserijsector. De Nederlandse reserveringen bij het wetsvoorstel, waarbij buitenlandse eigenaren verplicht werden om binnen vier jaar afstand te doen van hun aandelen in Faeröerse visserijbedrijven binnen, zijn in algemene zin bij de Faeröerse overheid opgebracht.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is voor Nederland om zich op een dergelijke wijze te mengen met de democratische processen in een derde land, enkel omdat dit ten goede komt van een enkel Nederlands bedrijf? Zo ja, kunt u toelichten waarom u er dan toch voor heeft gekozen om u op een dergelijke manier in de lokale democratie te mengen?
Zie antwoord onder vraag 6. Meerdere Europese visserijondernemingen hebben belangen in de Faeröerse visserij. De Nederlandse regering heeft onder andere als taak het opkomen voor Nederlandse (economische) belangen in het buitenland. Deze nieuw voorgestelde wetgeving zou mogelijk verregaande negatieve gevolgen hebben voor de Nederlandse visserijsector. De gedane interventies zijn vanuit dat perspectief ondernomen. Tijdens de bilaterale contacten is kenbaar gemaakt dat Nederland zich bewust is van de autonomie van Faeröer op dit gebied en deze respecteert.
Heeft de Nederlandse regering inzake deze kwestie contact gezocht met Denemarken, aangezien deze verantwoordelijkheid draagt voor buitenlandse aangelegenheden en voor de rechtsprekende macht op de eilanden?
Ja, er is ook contact gezocht met Denemarken over deze kwestie, o.a. via de Nederlandse ambassade in Kopenhagen.
Klopt het dat het Nederlandse quotumbezit in de Faeröer eilanden problemen oplevert voor lokale vissers? Kunt u reflecteren op de vraag of dat wenselijk is voor de lokale economie op deze eilanden? Kunt u bovendien reflecteren op de vraag wat dit doet met de banden tussen beide landen en het sentiment dat op de eilanden wordt gevoeld jegens Nederland? Is dit sentiment wenselijk volgens u?
Het is ingewikkeld voor mij om een oordeel te vellen over Nederlands quotumbezit in Faeröer. Ik begrijp dat deze kwestie gevoelig ligt, onder andere vanwege het feit dat de visserijsector op Faeröer een belangrijke sector is. Belangrijk is natuurlijk dat de autonomie van een land wordt gerespecteerd. Maar we moeten de rechten van belanghebbenden niet uit het oog verliezen. Vanwege de wederzijdse interdependentie van Nederland en Faeröer op het vlak van visserij zijn Nederland en Faeröer op elkaar aangewezen. Het is daarbij derhalve belangrijk dat de bilaterale relatie tussen beide landen goed blijft. Mocht visserij een wissel trekken op deze relatie dan is dat een punt van aandacht.
Acht u het wenselijk dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiger (bedrijfs)belangen heeft die aanleiding zijn tot directe interventies in het wetgevingsproces van het land waar hij wordt geacht Nederland te vertegenwoordigen?
U doelt hierbij naar ik aanneem op het ambt van Honorair Consul. Honoraire Consuls zijn onbezoldigde ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij vervullen hun ambt als nevenfunctie en dragen onder andere zorg voor de promotie van economische relaties. Door hun grondige kennis van de lokale omstandigheden en hun brede netwerken vormen zij een belangrijk onderdeel van het postennet. In Faeröer is de visserij de belangrijkste economische sector. Hier zijn ook economische belangen van Nederland mee gemoeid. Bij de aanstelling van de Honoraire Consul was bekend dat hij als zakenman in de visserijsector actief was. Er is toen de afweging gemaakt dat zijn positie en netwerk zeer relevant waren voor de behartiging van de economische belangen van Nederland in Faeröer. Het zijn uitsluitend die belangen, die aanleiding hebben gegeven voor het handelen van de Nederlandse regering in het onderhavige geval.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
Plannen voor legalisering door provincies van twee illegale megastallen van varkensindustrieel Straathof |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het u bekend dat op dit moment twee provincies, te weten Noord-Brabant en Flevoland, twee illegaal in bedrijf zijnde megastallen met in totaal circa 35.000 varkens van de beruchte varkensindustrieel Straathof (Sebava B.V.) aan het legaliseren zijn, door de ontbrekende vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) alsnog te verlenen?1 2 3 4
Ik weet dat er bij de provincie Noord-Brabant van deze ondernemer een aanvraag in behandeling is voor een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Er is op 5 januari jl. een bewilligend ontwerpbesluit door het bevoegd gezag gepubliceerd. Het bedrijf in Flevoland heeft een melding gedaan onder de werking van het PAS. Op legalisering van deze situatie is uitzicht in het kader van de vergunningverlening aan de zogenoemde PAS-melders, waar provincies en Rijk samen aan werken (Kamerstuk 35 334, nr. 25).
Hoe beoordeelt u deze legalisering van de varkenshouderijen in de gemeenten Someren (Noord-Brabant) en Noordoostpolder (Flevoland), in het licht van de regelingen die door u zijn opgetuigd om (varkens)bedrijven juist op te kopen om de stikstofcrisis, maar ook stank van varkenshouderijen aan te pakken?5 6
Een veehouder die door wil gaan en die niet deelneemt aan een regeling voor de beëindiging of opkoop van veehouderij, en zijn bedrijf aan wil passen of uitbreiden, kan dat binnen de geldende juridische kaders doen. Ten aanzien van PAS-melders hebben Rijk en bevoegd gezagen geoordeeld dat ze een verantwoordelijkheid hebben om in een Wnb-vergunning te voorzien.
De regelingen voor de beëindiging of opkoop van veehouderijen werken op basis van vrijwilligheid, de keuze om hieraan deel te nemen is aan de betrokken veehouder. Als een veehouder deelneemt aan een dergelijke regeling dan is hij of zij gebonden aan de subsidievoorwaarden van de betreffende regeling. De subsidieregeling sanering varkenshouderijen, die gericht is op het terugdringen van geurhinder, is inmiddels gesloten voor deelname.
Is het juridisch mogelijk dat varkenshouder Straathof zich -na mogelijke legalisering- voor deze twee locaties inschrijft voor een beëindigingsregeling?
Voorzien is in een Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) die openstaat voor subsidieaanvragen door melkvee-, pluimvee- en varkenshouders in heel Nederland. Iedere aanvraag zal daarbij getoetst worden op de subsidievoorwaarden.
Kunt u uiteenzetten waar de provincies de benodigde stikstofruimte vandaan gaan halen voor deze twee legaliseringen, van respectievelijk circa 15.000 varkens in Flevoland en 20.000 in Noord-Brabant?
Als er bij een aanvraag voor een Wnb-vergunning mitigerende maatregelen genomen moeten worden om negatieve effecten op Natura 2000-gebieden te voorkomen moet de aanvrager deze in principe zelf verzorgen. Ten aanzien van PAS-melders hebben Rijk en bevoegde gezagen geoordeeld dat zij een verantwoordelijkheid hebben om de betrokken activiteiten te vergunnen. Voor zover er mitigerende maatregelen nodig zijn om PAS-melders een vergunning te kunnen verstrekken komt de ruimte daarvoor uit bronmaatregelen die door het Rijk uitgevoerd of bekostigd worden.
Erkent u dat het legaliseren van deze twee megastallen met ruimte voor in totaal 35.000 varkens betekent dat op andere plekken flinke extra maatregelen moeten worden genomen om stikstofuitstoot te reduceren?
Allereerst moet bepaald worden of er mitigerende maatregelen nodig zijn om een vergunning te verstrekken. De nog te mitigeren stikstofdepositie van een activiteit op stikstofgevoelige habitat in een Natura 2000-gebied hangt af van een groot aantal factoren, zoals onder andere het aantal dieren, het gebruikte staltype en de afstand tot het Natura 2000-gebied.
Er zijn hier emissiebeperkende stalsystemen gebruikt en er is afstand tot het meest nabije Natura 2000-gebied. Voor zover ik nu kan overzien is hier geen sprake van piekbelasters.
Deelt u, in het licht van de stikstofcrisis, de mening dat het, naast het uitkopen van veehouderijen, (kosten)efficiënter is om illegale veehouderijen als overheid niet te legaliseren? Zo ja, bent u bereid het beleid hierop aan te passen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Door de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 viel de juridische basis weg onder het doen van meldingen op basis van het PAS. Daardoor ontbreekt het de melders sinds die tijd aan de toestemming voor hun activiteit, voor zover het gaat om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Omdat deze ondernemers binnen de bestaande juridische kaders hebben gehandeld, is al snel na de uitspraak besloten dat de overheid als verantwoordelijke voor het PAS zou zorgen voor een nieuwe juridische toestemming voor de betrokken activiteiten. Hier werken mijn ministerie en de provincies momenteel aan. Verder kan een ondernemer natuurlijk zelf een vergunning aanvragen, op basis van de bestaande juridische kaders.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het onverteerbaar vinden dat de industriële varkenshouder Straathof, die in Duitsland een beroepsverbod opgelegd heeft gekregen vanwege ernstige dierenmishandeling en die ook in Nederland herhaaldelijk ernstige dierenwelzijnsovertredingen heeft begaan, milieuvergunningen heeft overtreden en significant meer dieren heeft gehouden dan volgens vergunningen was toegestaan, van de Nederlandse centrale en decentrale overheden alle medewerking lijkt te krijgen om zijn imperium in Nederland verder uit te breiden? Zo ja, hoe legt u dit uit? . Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bedrijven van de omstreden varkenshouder Straathof gecontroleerd in de afgelopen vijf jaar, waren deze controles onaangekondigd en wat waren hierbij de bevindingen en welke maatregelen zijn hierbij opgelegd?
Een beroepsverbod dat een ondernemer in een ander land is opgelegd, kan op zichzelf geen grond zijn voor het weigeren van een Wnb-vergunning die door deze ondernemer is aangevraagd of voor het behandelen van een PAS-melding. Evenmin kan het gestelde onbehoorlijke gedrag van de ondernemer jegens dieren in de beoordeling van de aanvraag van een Wnb-vergunning worden betrokken, aangezien dit aspect niet valt binnen het toetsingskader voor de beoordeling van deze aanvragen.
Het is aan het bevoegd gezag om, binnen de kaders van het toepasselijke recht, de Wnb-vergunning al dan niet af te geven. De procedure van aanvraag en afgifte van een Wnb-vergunning is omkleed met de waarborgen die de Algemene wet bestuursrecht biedt, onder meer wat betreft de bekendmaking van het besluit en de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Een houder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen. Indien er sprake is van overtredingen zal de overheid optreden door middel van bestuursrechtelijke handhaving, gericht op herstel, of strafrechtelijke handhaving.
Zijn de naar schatting 400.000 biggen per jaar die worden gefokt en geboren bij de verschillende bedrijven van Straathof in Nederland bestemd voor de export of voor de Nederlandse markt?
In eerder beantwoorde vragen van uw Kamer over deze varkenshouder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2490) is inzicht gegeven in het aantal NVWA-inspecties van Nederlandse vestigingen van deze houder, en de opgelegde sancties naar aanleiding van deze inspecties. In deze antwoorden is aangegeven dat de NVWA in de periode 2007–2018 de Nederlandse vestigingen van deze eigenaar 22 keer heeft gecontroleerd. In enkele gevallen was sprake van ernstige overtredingen, soms met ernstig verminderd dierenwelzijn tot gevolg. Tegen de geconstateerde overtredingen is bestuursrechtelijk en strafrechtelijk opgetreden. Bij her-controles bleken de geconstateerde tekortkomingen te zijn hersteld en was er geen sprake meer van overtredingen.
De laatste keer dat de NVWA een inspectie op het onderwerp dierenwelzijn bij een bedrijf van deze varkenshouder heeft uitgevoerd was in 2020. Hierbij is één overtreding geconstateerd. Daarvoor is een rapport van bevinding opgemaakt. Op basis van een rapport van bevinding kan de NVWA een bestuurlijke boete opleggen.
Is het mogelijk dat deze biggen worden «afgemest» bij varkenshouderijen van Straathof in Hongarije?
Iedere varkenshouder heeft een vrije keuze over de manier waarop deze zijn varkens afzet. Daarbij heeft deze ook de mogelijkheid om de dieren naar het buitenland te transporteren. Een houder hoeft niet van te voren te bepalen of dieren in Nederland blijven of in een ander land. Het staat de varkenshouder vrij om hier per geval zijn eigen keuzes in te maken.
Het vervoer van varkens naar andere lidstaten moet voldoen aan de Europese regels voor diergezondheid en dierenwelzijn. Veehouders geven in het kader van die regels informatie over de transportbewegingen van hun dieren door aan de NVWA en RVO.nl. Gegevens over de bestemming van varkens van specifieke varkenshouderijen zijn bedrijfsgegevens waarover ik geen mededeling kan doen aan uw Kamer.
Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze u het legaliseren van de twee illegale varkensbedrijven van Straathof (Sebava) door de provincies Noord-Brabant en Flevoland tegen kunt houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat zijn ondernemerskeuzes en iedere varkenshouderij heeft de mogelijkheid om dieren naar andere landen te transporteren. Deze ondernemer heeft dus ook de mogelijkheid om zijn biggen naar andere locaties in het buitenland te vervoeren, zolang wordt voldaan aan de regels uit de Europese transportverordening. Voor lange transporten gelden in de transportverordening aanvullende regels. Een export wordt alleen door de NVWA gecertificeerd indien aan alle voorwaarden (relevante handels-, diergezondheids- en dierenwelzijnsvoorwaarden) wordt voldaan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ik ben van mening dat vergunningaanvragen en de behandeling van PAS-melder binnen de geldende juridische kaders en bestuurlijke afspraken behandeld moeten worden. Bij de behandeling van PAS-meldingen maakt onder andere een verificatie van de gedane melding deel uit van de procedure. Ik heb geen aanwijzingen dat dit in deze gevallen niet gebeurt.