Het bericht ‘GGD en RIVM wijzen naar elkaar voor niet halen vaccinatiedoel’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «GGD en RIVM wijzen naar elkaar voor niet halen vaccinatiedoel»?1
Het RIVM, de GGD en VWS werken zeer nauw samen en hebben onderling intensief contact over de planning van het open zetten van afsprakenslots, het verzenden van uitnodigingen en de logistiek van de vaccins. Ieder vanuit zijn eigen rol. In mijn Kamerbrief2 van 31 maart jongstleden ben ik ingegaan op de redenen waarom eind maart niet alle beschikbare timeslots om te vaccineren zijn gevuld. Er werden toen kort achter elkaar verschillende doelgroepen uitgenodigd en het percentage mensen dat direct na ontvangst van de uitnodiging belde om een afspraak te maken lag aanzienlijk hoger dan bij eerdere uitnodigingsrondes). GGD GHOR Nederland heeft hiervan een analyse gemaakt. Op basis hiervan is een aantal aanpassingen doorgevoerd zodat het callcenter ook dergelijke piekmomenten aan kan. Het callcenter is inmiddels opgeschaald naar zo’n 7.500 medewerkers, in de komende weken zullen hier nog 2.000 medewerkers bijkomen. Ook zijn aanpassingen gedaan in CoronIT, zodat dit systeem ook grotere aantallen kan registreren en verwerken. Mensen worden nu ook zoveel mogelijk doorverwezen naar de website www.coronavaccinatie-afspraak.nl. We zien dat nu veel meer online afspraken worden gemaakt. Zo zijn in het afgelopen weekend door 200.000 mensen 400.000 afspraken (twee vaccinaties) gemaakt, 135.000 mensen (dus ongeveer 65%) hebben de afspraken digitaal gemaakt.
Hoe kan het dat er zoveel bovenarmen zijn waarin geprikt moet worden, er bijna een miljoen vaccins op voorraad zijn, maar de prikstraten leeg blijven?
Zie het antwoord van vraag 3.
Waarom wijst u nog steeds naar de voorraad van vaccins, terwijl er inmiddels een veel grotere voorraad is dan nodig?2
In de stand van zakenbrief van 23 maart jl. heb ik aangegeven dat het mijn insteek is dat vaccins zo kort mogelijk nadat ze beschikbaar komen ook daadwerkelijk worden ingezet. Ik heb in die brief toegelicht dat een kleine veiligheidsvoorraad moet worden aangehouden, om te zorgen dat bij tegenvallende levering niet direct gemaakte afspraken voor vaccinatie moeten worden afgezegd.
In figuur 1, 2 en 3 ziet u de stand van de beschikbare- en totale voorraad per vaccin tot 11 april. Voor BioNTech/Pfizer ziet u dat gedurende een week de binnengekomen levering wordt uitgereden tot de minimale veiligheidsvoorraad en dat vlak daarna weer een nieuwe levering beschikbaar komt.
Figuur 1
Bij Moderna is sprake van een stabiele, maar tweewekelijkse, levering. Vanwege de kleine omvang van de leveringen houden we hier nauwelijks een veiligheidsvoorraad aan. Met dit vaccin nemen we dus bewust wat meer risico met betrekking tot de beschikbaarheid bij tegenvallende leveringen. De combinatie van leveringen om de week aan de ene kant, en de prikinterval van vier weken aan de andere kant, maakt dat het Moderna-vaccin soms ogenschijnlijk langer dan nodig op voorraad ligt. Een voorbeeld daarvan deed zich voor in week 9 en 10. Oorzaak hiervan is bijvoorbeeld dat de daaropvolgende levering te laat is voor geplande tweede vaccinaties bij de uitvoerders.
Figuur 2
De leveringen van het AstraZeneca-vaccin zijn bijzonder onregelmatig in planning en omvang. Dat is ook terug te zien in het voorraadbeheer. Van 14 tot 18 maart is er vanwege de pauze uit voorzorg in zijn geheel niet geprikt met AstraZeneca. Bestaande voorraad kon door de prikpauze niet worden weg geprikt. Bovendien gold dat enkele dagen vóór de prikpauze een relatief grote levering AstraZeneca-vaccins was binnengekomen (216.480 doses, rekenend met 11 doses per flacon). Hoewel er een start was gemaakt om die nieuwe voorraad weg te prikken stagneerde dat door de prikpauze. Vlak voor de prikpauze is er ook een (kleinere) levering binnengekomen (95.040 doses) en de dag na de prikpauze nóg een levering (44.880 doses). Daarmee was door een samenloop van omstandigheden van de prikpauze en drie opeenvolgende leveringen daar omheen de voorraad AstraZeneca-vaccins flink opgelopen. Inmiddels heeft het RIVM deze voorraad weten terug te brengen en zal ook bij AstraZeneca de voorraad vlak voordat een nieuwe levering beschikbaar komt tot een minimum zakken.
Figuur 3
Tussen 14 en 18 maart is er een volledige prikpauze geweest met AstraZeneca. De voorraad is daardoor toen geblokkeerd en dus zie je dit in dit figuur op die dagen geen beschikbare voorraad.
Op het coronadashboard van de rijksoverheid zal vanaf deze week de voorraad getoond. Hier is te zien per vaccin wat de totale- en beschikbare voorraad is geweest per dag. Dit wordt wekelijkse geupdate.
Wat gaat u doen om de problemen bij callcenters op te lossen, aangezien mensen talloze keren bellen en elke keer een ander verhaal te horen krijgen?
Op 26 en 27 maart is het erg druk geweest in het callcenter en waren de wachttijden lang. Er werden kort achter elkaar verschillende doelgroepen uitgenodigd en het percentage mensen dat direct na ontvangst van de uitnodiging belde lag aanzienlijk hoger dan bij eerdere uitnodigingsrondes. De week daarna laat een heel ander beeld zien. De gemiddelde wachttijd bedroeg in deze week minder dan een minuut, met een enkele uitloop tot circa 20 minuten op piekmomenten.
De bezetting van het callcenter wordt continu verder geoptimaliseerd. Daarnaast wordt het gebruik van het webportaal gestimuleerd, onder andere door in uitnodigingsbrieven te vermelden dat mensen zich bij voorkeur via het online portaal moeten aanmelden. Zoals vermeld in mijn Kamerbrief van 31 maart, heb ik heb er vertrouwen in dat er een goede balans gevonden kan worden tussen het gebruik van het webportaal en het callcenter, zodat zoveel mogelijk mensen op een dag een afspraak kunnen maken. Mensen worden nu ook zoveel mogelijk doorverwezen naar de website www.coronavaccinatie-afspraak.nl. We zien dat nu veel meer online afspraken worden gemaakt. Zo zijn in het afgelopen weekend door 200.000 mensen 400.000 afspraken (twee vaccinaties) gemaakt, 135.000 (dus ongeveer 65%) heeft de afspraken digitaal gemaakt.
Het callcenter is inmiddels opgeschaald naar zo’n 7.500 medewerkers, in de komende weken zullen hier nog 2.000 medewerkers bijkomen. Ook zijn er aanpassingen gedaan in CoronIT, zodat dit systeem ook grotere aantallen kan registreren en verwerken.
Het uitnodigen door het RIVM wordt afgestemd op de aantallen beschikbare vaccins en wordt door het RIVM meer gelijkmatig uitgestuurd. In de uitnodigingen worden de mensen nu ook gestimuleerd om zich aan te melden via het online portaal, www.coronavaccinatie-afspraak.nl. Ook worden opties uitgewerkt waarbij leeftijdsgroepen, die nog geen uitnodiging hebben ontvangen maar als eerstvolgende aan de beurt zijn, de mogelijkheid krijgen alvast een afspraak te maken via het online portaal. Ook hierdoor wordt een spreiding in het aanmelden van mensen voor de vaccinatie gecreëerd.
Hoe groot is het tekort aan het Pfizer-vaccin waar de GGD Hollands Midden het over heeft in haar tweet?3
In de betreffende tweet ging het over de beschikbaarheid van het BioNTech/Pfizer-vaccin in het algemeen. Omdat de leveringsbetrouwbaarheid van dit vaccin voldoende groot is, worden afspraken ook verder vooruit in de tijd gepland. Daardoor kan het tot enkele weken na de uitnodiging en het inplannen van de afspraak duren voordat de vaccinatie plaats kan vinden. Wanneer vaccins in grotere aantallen beschikbaar zijn, is er voldoende capaciteit bij de GGD’en om deze binnen afzienbare tijd weg te prikken.
Gaan we met dit tempo nog uw doelstelling van juli halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Samen met de uitvoerende partijen wordt ervoor gezorgd dat de vaccinatieoperatie zo snel mogelijk voor alle groepen wordt voortgezet. Het blijft mijn streven om begin juli aan iedereen die dat wil een eerste vaccin aan te bieden. Tot aan de zomer worden grote leveringen van bijvoorbeeld Janssen en BioNTech/Pfizer verwacht, en de uitvoerende partijen zijn goed voorbereid op het zo snel mogelijk vaccineren van zoveel mogelijk mensen.
Zoals ik eerder heb aangegeven is het verdere verloop van de vaccinatieoperatie afhankelijk van de daadwerkelijke leveringen. GGD’en, huisartsen en ziekenhuizen staan klaar om 2,5 miljoen prikken per week te zetten.
Hoe gaat de vaccinatiecampagne er na de zomer uitzien? Worden bijvoorbeeld voorbereidingen getroffen worden voor een eventuele jaarlijkse prikcampagne tegen dit virus? Wie gaat te zijner tijd de prikken zetten?
We zitten nog midden in de pandemische fase waarin we zo snel mogelijk de bevolking een vaccinatie willen aanbieden. Tegelijk is het van belang om vooruit te kijken. De vaccinatiestrategie op de langere termijn kent echter grote onzekerheidsmarges. Zo is nog relatief onbekend wat de mate is waarin de samenleving immuniteit opbouwt na een doorgemaakte infectie of vaccinatie en wat de beschermingsduur van de vaccinaties is tegen de huidige of toekomstig circulerende virusvarianten. Zodra hier meer over bekend is, zal ik de Gezondheidsraad vragen te adviseren over de vaccinatiestrategie op de langere termijn. Ondertussen zal ik met de Gezondheidsraad en het RIVM overleggen welke vragen in dit verband beantwoord moeten worden; onder andere over de mogelijkheid dat COVID-19-vaccinaties via een structureel vaccinatieprogramma worden aangeboden en welke doelgroepen daarvoor in aanmerking komen. Deze kunnen dan, gefaseerd, worden beantwoord. De eventuele implementatie van een structureel of flexibel vaccinatie aanbod, en wie de vaccinaties zal gaan toedienen, zal op deze adviezen worden geënt.
Worden er draaiboeken voor – en afspraken over een eventuele jaarlijkse prikcampagne gemaakt? Wordt met de inkoop van materiaal en vaccins hier rekening mee gehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veel aandacht is de afgelopen maanden uitgegaan naar het beheersen van de pandemie en het aanbieden van een eerste vaccinatie aan de bevolking, maar tegelijkertijd kijken we vooruit naar de toekomst. De periode na de pandemische fase zal vooral worden bepaald door de mate van immuniteit onder de bevolking (ook tegen toekomstige virus varianten), vooral bij oudere en kwetsbare groepen. Er is echter op dit moment nog grote onzekerheid over de verdere ontwikkeling van het coronavirus en de effectiviteit van de huidige vaccins tegen toekomstige virus varianten. Momenteel worden contracten afgesloten voor leveringen van vaccins in 2022. Hierbij wordt voor zover mogelijk rekening gehouden met de inschattingen van experts over de toekomstige ontwikkelingen. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 6 zal VWS met het RIVM en de GR in overleg treden over een mogelijk structureel vaccinatieprogramma.
Worden er nog nieuwe contracten gesloten voor de inkoop van vaccins voor na de zomer en het jaar 2022? Met welke farmaceuten lopen nog onderhandelingen?
Ja, we sluiten momenteel ook contracten af voor leveringen in 2022. Deels kunt u deze (mogelijke) leveringen terugvinden in de leveringstabellen die we steeds opnemen in de voortgangsbrieven. Ook lopen er nog onderhandelingen met een aantal leveranciers waarmee de EU nog geen overeenkomst heeft.
Indien deze uiteindelijk gesloten worden, zal de levering daarvan ook pas plaatsvinden in Q4 en in 2022. Het beschikbaar komen van vaccins is afhankelijk van het succesvol doorlopen van alle klinische testfasen en de daaropvolgende beoordeling door de Europese medicijnautoriteit (EMA) en het College ter Beoordeling van geneesmiddelen (CBG), zoals ik ook in mijn Kamerbrief5 van 20 november jl.
Hoe gaat Nederland om met het feit dat steeds meer Europese landen hun eigen plan trekken voor de inkoop van vaccins?
Het is niet mijn beeld dat Europese landen steeds meer hun eigen plan trekken t.a.v. de aankoop van vaccins. Sterker, de in het antwoord op vraag 9 genoemde aankopen vinden plaats in gemeenschappelijkheid. Enkele lidstaten werken of denken momenteel na over het Sputnik vaccin.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Sancties voor racisme en discriminatie binnen de politie |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dit werd gezegd in de omstreden appgroep van Rotterdamse agenten» en het bericht «Korpsleiding gaat praten met agenten na onrust over «milde» aanpak racisme»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat racisme en discriminatie binnen de politie het draagvlak van de politie naar buiten toe aantasten en tot verdeeldheid of onbegrip kunnen leiden binnen de politieorganisatie als dit probleem niet goed wordt aangepakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Grondwet is voor elke Nederlander duidelijk. Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Dit geldt ook voor de politie. Alle politiemedewerkers verbinden zich daaraan via de beroepscode en de eed of de belofte die ze bij hun aanstelling afleggen.
De signalen vanuit de politie en vanuit de samenleving over discriminerend gedrag binnen de politie en de sancties die hierop volgen, zijn gehoord en worden opgevolgd door de politie. De korpsleiding zal het sanctiestelsel tegen het licht houden. De korpsleiding is hierover ook in gesprek met de politietop en het Netwerk Divers Vakmanschap. Samen met de korpschef zal ik over dit onderwerp ook nadere gesprekken voeren met onder andere het gezag en betrokkenen en organisaties die zich inzetten tegen racisme en discriminatie.
Deelt u de mening dat binnen en buiten de politieorganisatie geuit onbegrip over de laagte van straffen in geval van racisme binnen de politie een indicatie kan voor het feit dat die straffen te laag zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De oproep door politiemedewerkers en de samenleving om over de aanpak van discriminerend gedrag door politiemensen nader in gesprek te gaan is duidelijk gehoord. De politie zal hierover in gesprek gaan, met oog voor emoties en ontwikkelingen in de samenleving en rekening houdend met de mogelijkheden die hiervoor al beschikbaar zijn. Klachten en aangiften met betrekking tot de politie worden onderzocht door het OM en een onafhankelijke klachtencommissie. Zij beoordelen het gedrag en optreden van de politie. Het OM heeft eerder geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van strafrechtelijk verwijtbaar handelen. Wel blijkt uit het disciplinaire onderzoek dat door de politie is uitgevoerd dat sprake is van ernstig laakbaar handelen en van plichtsverzuim. Hiervoor zijn de betrokken medewerkers disciplinair gestraft. De onafhankelijke adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefeningen Ambtenaren (AGFA) adviseert over voorgenomen disciplinaire straffen en heeft hierover positief geadviseerd. Zie verder antwoord 2.
Deelt u de mening dat bij disciplinaire straffen voor racisme en discriminatie binnen de politie voorkomen moet worden dat de schijn ontstaat dat de politieorganisatie dergelijk wangedrag zelf te laag bestraft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ook bij de politie is racisme en discriminatie niet toegestaan, daarover zijn de wet en de beroepscode voor de politie helder. Deze casus toont aan dat een dialoog nodig is over de manier waarop de politie ongewenst gedrag corrigeert. Ik deel de mening dat een disciplinaire maatregel tot doel heeft om ongewenst gedrag te corrigeren en herhaling te voorkomen. Een disciplinaire maatregel moet altijd in de juiste verhouding staan tot het aangetroffen gedrag. Die verhouding tussen gedrag en reactie hierop zal besproken worden en geactualiseerd waar dat nodig is.
Wilt u bezien of het disciplinaire sanctiemodel van de politie aangescherpt dient te worden? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De korpschef heeft reeds aangegeven dat hij de dialoog zal aangaan over de manier waarop ongewenst gedrag m.b.t. discriminatie en racisme wordt gecorrigeerd. Daarbij zal aandacht zijn voor formele disciplinaire maatregelen maar ook voor leer- of bewustwordingstrajecten, al dan niet gekoppeld aan disciplinaire maatregelen. Belangrijk is immers dat een disciplinaire maatregel naast dat het een signaal afgeeft over de onwenselijkheid van het getoonde gedrag, zorgt voor een blijvende verandering van dat gedrag. De gesprekken die zijn genoemd in het antwoord op vraag 2 en 3 zullen hier een belangrijke bijdrage aan leveren.
Deelt u de mening dat een eigen tuchtrecht voor de politie kan bijdragen aan een onafhankelijke en transparante beoordeling van plichtsverzuim door politiemedewerkers, waaronder uitingen van racisme en discriminatie? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in 2019 een reactie gegeven op de vraag van Kamerlid Van Dam m.b.t. extern tuchtrecht voor de politie.3 De politie heeft reeds een systeem van intern tuchtrecht. Het nemen van disciplinaire maatregelen is een taak voor de werkgever. Reflectie daarop en transparantie daarover is sinds 1992 geborgd via de adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefeningen Ambtenaren (AGFA). Dit is een onafhankelijke commissie die voorgenomen disciplinaire maatregelen uitgebreid beoordeelt en dit oordeel ook publiceert. Op deze manier wordt de politieleiding op onafhankelijke en transparante wijze geholpen om het sanctiestelsel goed toe te passen en in gelijke gevallen ook gelijke maatregelen te treffen. Het – gedeeltelijk – weghalen van de verantwoordelijkheid om disciplinaire maatregelen te bepalen bij ongeoorloofd gedrag en deze extern neerleggen, draagt naar het oordeel van de politie niet bij aan een open, transparant klimaat waarin mensen zich durven uitspreken, elkaar aanspreken en waar de werkgever zijn verantwoordelijkheid neemt voor het gedrag van politiemedewerkers.
Het bericht ‘Alarmerende situatie: Braziliaanse virusvariant drie keer dodelijker voor twintigers' |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Alarmerende situatie: Braziliaanse virusvariant drie keer dodelijker voor twintigers»?1
De situatie in Brazilië was zeer zorgwekkend. Sinds begin maart is duidelijk dat het profiel van corona patiënten in Brazilië is veranderd (o.a. meer jongere patiënten). Er is nog geen exclusief causaal verband aangetoond met de «Manausvariant» (ook wel P.1-variant genoemd) van het virus. Onderzoek naar de leeftijd van COVID-19 patiënten in heel Brazilië, waarbij week 10 met week 1 is vergeleken, toont een sterke stijging van overlijden onder twintigers aan maar ook een sterke stijging onder andere leeftijdsgroepen. Nader onderzoek is nodig naar welke rol nieuwe varianten precies spelen. Het is van belang te melden dat in Brazilië meerdere factoren gelijktijdig spelen die van invloed kunnen zijn op veranderingen in het profiel van patiënten en op de ontwikkeling van het aantal Covid-19 besmettingen en overlijdens.
Hoe wijdverspreid is deze variant aanwezig in Nederland?
Het voorkomen van varianten in Nederland wordt bijgehouden op de website van het RIVM2, deze informatie wordt elke week, op dinsdag, geactualiseerd.
Het aandeel van de Braziliaanse variant daalt inmiddels.
Wat is uw reactie op de hogere besmettelijkheid van deze variant?
Hoewel het aandeel laag is, schat het RIVM op basis van de huidige kiemsurveillance gegevens in dat het reproductiegetal voor deze variant aanzienlijk hoger is dan de oude variant, en ook hoger ligt dan het reproductiegetal van de Britse variant. De onzekerheid over de exacte waarde van het reproductiegetal van P1 is echter nog groot.
Wat is uw reactie op de hogere sterfte (drie keer hoger onder twintigers) die deze variant veroorzaakt?
Alhoewel de sterfte die in dit onderzoek onder twintigers gemeten wordt met 0,13% nog steeds heel laag is, is dit een zorgelijke ontwikkeling.
Hoe verhoudt deze variant zich tot andere virusmutaties die aanwezig zijn in Nederland en wat zijn de prognoses voor de komende maanden?
Het aandeel van deze variant daalt inmiddels in Nederland. De verwachting is dat de deltavariant (voor het eerst aangetroffen in India) dominant zal worden.
Wat gaat u doen om deze variant zoveel mogelijk buiten de deur te houden? Moeten bijvoorbeeld nieuwe vliegverboden worden afgekondigd nu elders uitbraken ontstaan, zoals in Canada?2
Volgens de meest recente cijfers van het ECDC heeft Canada op dit moment een zeer lage incidentie. Daarom is Canada in Europees verband opgenomen op de veiligelandenlijst. Nederland volgt deze Europese risico-inschatting. Als er aanleiding is voor maatregelen voor reizigers uit Canada of andere landen, dan zal het RIVM daar gevraagd en ongevraagd over adviseren en zal het kabinet maatregelen nemen om import van het virus en zorgelijke virusvarianten te beperken. Daarbij is het streven, zeker ten aanzien van reizigers van buiten de EU, om deze maatregelen zoveel mogelijk in Europees verband te coördineren.
In hoeverre kan een gewijzigde strategie in de vaccinatiecampagne een rol spelen in het bestrijden van deze variant? Wordt hierover nagedacht?
Het voorkomen van deze variant in Nederland is niet zodanig dat daar op dit moment rekening mee gehouden moet worden in de vaccinatiecampagne. Vanzelfsprekend wordt de situatie goed in de gaten gehouden. De WHO heeft een procedure ingericht om te zorgen dat veranderingen in het virus die van belang zijn voor vaccins zo spoedig mogelijk bij de ontwikkeling van vaccins betrokken kan worden
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Dat is helaas niet gelukt.
De 200.000 dieren die vast zaten aan boord van transportschepen door de blokkade van het Suezkanaal |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat er zo’n 200.000 dieren vast zitten op transportschepen bij het Suezkanaal vanwege het containerschip «Ever Given» dat bijna een week lang de vaarroute blokkeerde, tot het afgelopen maandag werd losgemaakt? Zo nee, hoeveel dieren bevinden zich dan wel op de schepen die in de file liggen of lagen bij het Suezkanaal?1
De blokkade van het Suez-kanaal is maandagmiddag 29 maart opgelost, toen het containerschip «Ever Given» is vlot getrokken. Op zaterdag 3 april zijn de laatste schepen, die door deze blokkade niet verder konden, het Suez-kanaal gepasseerd. De blokkade trof meerdere veeschepen met dieren aan boord. Het is mij niet bekend hoeveel in totaal. Ik heb uitsluitend informatie over schepen uit Roemenië en Spanje.
De Roemeense autoriteiten meldden dat er elf veeschepen uit Roemenië betrokken waren, met in totaal 105.700 schapen en 1.600 runderen. Uit Spanje kwam het bericht dat er twee veeschepen uit Spanje betrokken waren. De aantallen dieren op deze twee schepen zijn mij niet bekend.
De lokale autoriteiten in Egypte hebben laten weten dat er na het oplossen van de blokkade voorrang is gegeven aan veeschepen, vanuit het oogpunt van de gezondheid en het welzijn van de dieren.
Klopt het dat er vanwege deze blokkade tenminste zestien schepen met levende dieren stil liggen of lagen en ernstige vertraging hebben opgelopen? Zo nee, om hoeveel schepen gaat het dan wel?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1. De exacte aantallen zijn mij niet bekend
Kunt u bevestigen dat elf van deze schepen in totaal maar liefst 130.000 schapen uit Roemenië vervoeren in de richting van de Perzische Golf?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
Klopt het dat in ieder geval twee van deze schepen al sinds 15 en 16 maart onderweg zijn?2
Uit de informatie vanuit Roemenië valt op te maken dat één van de schepen op 16 maart was vertrokken. Ik weet niet wanneer de twee Spaanse schepen zijn vertrokken en ben niet bekend met een veeschip dat op 15 maart is vertrokken.
Hoe lang zijn de overige schepen al onderweg en wat voor dieren zijn er aan boord van de overige schepen?
Uit de informatie uit Roemenië blijkt dat de elf veeschepen op de dag van het opheffen van de blokkade tussen de vijf en dertien dagen onderweg waren. Van de twee veeschepen uit Spanje is mij geen vertrekdatum bekend. Voor de aantallen dieren verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Waar komen deze dieren op de overige schepen vandaan en wat is de eindbestemming van deze schepen?
We kunnen vanuit Nederland geen gegevens inzien van exporten vanaf andere landen, behalve als Nederland een doorvoerland is. Van de elf schepen uit Roemenië waren er zeven op weg naar Saoedi Arabië en vier naar Jordanië. Van de twee veeschepen uit Spanje heb ik geen gegevens.
Is het mogelijk dat er ook Nederlandse dieren aan boord zijn van de vertraagde schepen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Er waren in ieder geval geen dieren aan boord van deze schepen die rechtstreeks vanuit Nederland zijn geëxporteerd. Het is mogelijk dat er alsnog dieren met een oorspronkelijk in Nederland aangebracht oormerk aan boord van de veeschepen waren, maar deze zijn dan eerder al naar een andere lidstaat verhandeld, alvorens ze naar het Midden Oosten werden geëxporteerd. Daar heb ik geen inzicht in.
Deelt u de mening dat langdurig transport onacceptabel leed veroorzaakt bij dieren, en hun welzijn en gezondheid schaadt?
Bij zowel lange transporten van dieren over de weg als dit soort lange transporten over zee zijn er risico’s voor het dierenwelzijn en de gezondheid van de dieren. Het borgen van dit soort risico’s is extra lastig buiten EU-grenzen, waar weinig inzicht is in de omstandigheden en er geen mogelijkheden zijn om in te grijpen bij calamiteiten. Ik pleit daarom in EU-verband voor het verbieden van lange transporten van dieren naar niet-EU landen, uitgezonderd het Verenigd Koninkrijk.
Kunt u bevestigen dat schepen die levende dieren vervoeren volgens Europese regelgeving verplicht zijn om 25 procent meer voer in te laden dan nodig is voor de geplande reis, voor het geval er vertraging ontstaat onderweg en ontvangt u ook signalen dat dit niet altijd, of zelfs vrijwel nooit gebeurt? Zo ja, wat doet u hier mee?
De EU-transportverordening3 schrijft voor dat veeschepen of schepen die zeecontainers vervoeren met als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten of varkens voor een transport van meer dan 24 uur vanaf het tijdstip van vertrek voldoende strooisel, voeder en water moeten meevoeren om het voor het voorgenomen transport minimumdagrantsoen aan voeder en water te dekken, plus 25%, dan wel, als dat een grotere hoeveelheid is, een extra voorraad strooisel, voeder en water voor drie dagen.
Het is mij niet bekend dat deze voorschriften niet altijd, of vrijwel nooit worden nageleefd. De autoriteiten van de haven van vertrek zijn verantwoordelijk voor de controle van deze voorschriften.
Hoe wordt er op toegezien dat dit extra voer daadwerkelijk wordt ingeladen en hoe ziet u hier op toe als het gaat om transport over zee van Nederlandse dieren die naar landen buiten de EU worden geëxporteerd?
Volgens de EU-transportverordening is de controle op voldoende voeder, water en strooisel onderdeel van de inspecties die de autoriteiten moeten uitvoeren in de haven voorafgaand aan vertrek naar landen buiten de EU. Omdat deze veeschepen vanuit andere landen dan Nederland vertrekken, heb ik hier geen zicht op. Er wordt geen informatie gedeeld met een verzendend land, zoals Nederland, als geconstateerd wordt dat er te weinig voer aan boord is.
Deelt u de zorgen dat de 200.000 dieren die nu vastzitten op de schepen bij het Suezkanaal – ook als deze extra noodvoorraad voer wel is ingeladen – niet genoeg eten en drinken meer hebben om in leven te blijven tot de eindbestemming is bereikt?
Ja, ik deel deze zorgen. De blokkade is gelukkig voorbij. Het is me niet bekend in hoeverre er een tekort aan voeder en water was, en of dit tot problemen heeft geleid. Het betrof zoals eerder aangegeven geen zendingen die direct uit Nederland komen. We zijn daarom geen belanghebbende en ontvangen geen informatie hierover.
Zijn er dierenartsen aan boord geweest van deze schepen? Zo nee, hoe wordt er zorg gedragen voor deze dieren nu ze al zo lang onderweg zijn?
Het is mij niet bekend of er dierenartsen aan boord zijn geweest. Voor de zorg voor de dieren is personeel aan boord van de schepen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze dieren te beschermen tegen nog verder extra lijden?
De veeschepen hebben inmiddels allemaal hun reis hervat. De Egyptische autoriteiten hebben voorrang gegeven aan de veeschepen en het lijkt me van belang dat ze zo spoedig mogelijk naar haven van bestemming doorvaren. Als er door de vertraging sprake is van tekorten van voer of water aan boord, zouden voorraden aan boord gebracht moeten worden. Ik heb hier echter geen zicht op.
Hoe gaat u zich inzetten om te voorkomen dat een dergelijke dierenwelzijnsramp op zee zich ooit nog weer kan voordoen?
Ik pleit zoals ik in antwoord op vraag 8 aangeef voor een EU-breed verbod op verre transporten van levend vee naar niet-EU landen, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk. Totdat dit gerealiseerd is, moet maximaal worden ingezet op de naleving van de huidige voorschriften uit de transportverordening om het welzijn te borgen. De auditdienst van de Europese Commissie heeft in 2020 een overzichtsrapport uitgebracht ten aanzien van audits over transporten van dieren over zee4. Portugal zet zich tijdens zijn EU-voorzitterschap in om de omstandigheden bij veetransporten over zee te verbeteren en geconstateerde tekortkomingen op te lossen. Daar waar mogelijk ondersteun ik deze inzet, waarbij ik wil opmerken dat de rol van Nederland erg gering is, omdat wij geen goedgekeurde veeschepen hebben, en geen havens waarvandaan deze veeboten vertrekken.
Kunt u bevestigen dat Europese lidstaten niet verplicht zijn om te rapporteren over de aantallen dieren die sterven tijdens transporten over zee? Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor een dergelijke rapportageplicht?
Inderdaad hoeven lidstaten dit niet bij te houden of te melden wanneer het gaat om transporten over zee, buiten EU-grenzen. Er geldt wel een verplichting voor vervoerders om problemen tijdens een transport, zoals sterfte van dieren, te vermelden in het journaal. Vervoerders moeten dit journaal aan de officiële dierenarts op de plaats van uitgang overhandigen, maar er zou ook een kopie van het journaal meegenomen moeten worden aan boord van de veeschepen, zodat de relevante informatie kan worden genoteerd en aan de autoriteiten van de plaats van verzending worden teruggekoppeld. Dit heeft Nederland, samen met Duitsland, onder de aandacht gebracht bij het Portugese EU-voorzitterschap om dit EU-breed op te pakken.
Heeft u wel zicht op het aantal Nederlandse dieren dat sterft tijdens transport over zee naar landen buiten de EU? Zo nee, waarom wilt u dit niet weten en voelt u zich hier wel verantwoordelijk voor? Zo ja, hoeveel dieren zijn er in de afgelopen vijf jaar gestorven tijdens transport over zee naar landen buiten de EU?
Ik voel me zeker verantwoordelijk voor de dieren die vanuit Nederland worden geëxporteerd. Ik heb om genoemde redenen in antwoord op vraag 15 geen inzicht in de sterfte onderweg tijdens een transport over zee en zet me in om dit wel inzichtelijk te krijgen via het journaal.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, uiterlijk binnen een week, beantwoorden?
Ik heb me ingespannen om uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De belaging van journalisten in Urk en Krimpen aan den IJssel |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Journalisten belaagd, de politie doet weinig»?1
Ja
Bent u het ermee eens dat dit geweld tegen journalisten onacceptabel is en een aantasting vormt van de persvrijheid?
Agressie, bedreiging en intimidatie tegen journalisten zijn onacceptabel. Het is niet uit te leggen dat deze mensen vanwege de aard van hun werk met fysiek geweld te maken krijgen. Wij hebben het eerder gezegd en zeggen het nu weer: blijf met je handen van journalisten af.
Hoe duidt u de situatie waarbij de politie in Urk geen directe actie heeft ondernomen tegen geweldplegers? Hoe strookt dit met uw toezegging in antwoord op schriftelijke vragen dat bij agressie en geweld tegen journalisten «de politie ter plaatse [zal] komen om op te treden tegen de agressie en het geweld»?2
De inzet van de politie ter plaatse was gericht op de-escalatie. Door dit optreden is de situatie beheersbaar gebleven. De risico-inschatting en de beslissing over de in te zetten politiecapaciteit en de handelwijze zijn een verantwoordelijkheid van de driehoek van burgemeester, openbaar ministerie en de politie.
In hoeverre heeft de politie bij de aanvallen op journalisten in Urk en Krimpen den IJssel gehandeld in lijn met het protocol «agressie en geweld tegen journalisten»? Klopt het dat het protocol vooral toeziet op opsporings- en vervolging afspraken? Ziet u naar aanleiding van deze gebeurtenissen aanleiding om ook concrete afspraken te maken over hoe de politie ter plekke dient te handelen bij geweld tegen journalisten?3
De politie zet zich in om journalisten zo veilig mogelijk hun werk te laten doen. De politie heeft gehandeld in lijn met het protocol PersVeilig. In dit protocol zijn inderdaad de afspraken opgenomen over het optreden van journalisten, werkgevers, de politie en het OM bij de opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen journalisten. Concrete afspraken over de handelwijze ter plekke zijn reeds gemaakt: in het Handelingskader Veilig werken door journalisten bij demonstraties, evenementen en in wijken staat vermeld wat journalisten en de politie kunnen doen opdat journalisten veilig kunnen werken.
Hoe staat het met de toezegging die u deed tijdens het vragenuur van 27 oktober 2020 over PersVeilig en het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» dat u «in een brief terugkom[t] op de vraag of dat nu allemaal daadwerkelijk naar behoren werkt»?4
Uw Kamer is per brief van 31 maart jl. geïnformeerd over de huidige toepassing van het protocol PersVeilig en de te nemen aanvullende maatregelen.5 In deze brief concludeer ik dat het functioneren van het protocol Persveilig naar verwachting is. Het belangrijkste aandachtspunt betreft het vergroten van de kennis en bewustwording van dit beleid binnen de politie, het OM en de beroepsgroep zelf. Echter ben ik mij er ook van bewust dat nieuwe werkwijzen tijd kosten om in te dalen in alle gelederen van de organisatie en die tijd ook gegund moet worden. Binnen de stuurgroep Persveilig, de politie en het OM is hier aandacht voor en zij houden een vinger aan de pols met betrekking tot de naleving van de afspraken uit het protocol Persveilig en sturen daar waar nodig bij. In de genoemde brief beschrijven wij ook dat aanvullende maatregelen zijn genomen met betrekking tot het versterken van de positie van freelance journalisten en dat samen met de politie bekeken wordt hoe een gelijkwaardig aanspreekpunt aan het Team Bedreigde Politici te realiseren is voor de zwaardere categorie bedreigde journalisten.
Als blijkt dat de huidige regelingen functioneren zoals beoogd, bent u dan nog steeds van mening dat «er misschien toch andere afspraken of dingen nodig zijn», zoals tevens door u gesteld in het vragenuur van 27 oktober 2020? Zo ja, om welke eventuele aanvullende afspraken of maatregelen gaat het dan?
Zie antwoord vraag 5.
De schijnoplossing van mestfabrieken voor het mestprobleem |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Flink meer mestfabrieken nodig, maar niemand wil ’m in z’n buurt»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de veehouderij in Nederland zo intensief is dat we dertig tot veertig procent van de geproduceerde mest niet op het land kwijt kunnen, waardoor we met een gigantisch overschot kampen?2
Het verwerken van mest, betekent het buiten de Nederlandse landbouw brengen van fosfaat. De Nederlandse veehouderij produceerde in 2020 151 miljoen kg fosfaat aan dierlijke mest. Er kan in Nederland ongeveer 133 miljoen kg fosfaat in de landbouw geplaatst worden. Het overschot is dus 18 miljoen kg fosfaat, procentueel ongeveer 15 procent. Dit overschot wordt grotendeels in Duitsland en Frankrijk afgezet, waar behoefte aan fosfaat is.
Kunt u bevestigen dat mestfabrieken een noodgreep zijn in een poging om dit mestoverschot weg te werken zonder het aantal gehouden dieren hiervoor te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Een mestverwerkingsinstallatie heeft als doel mest op te waarderen, door er hernieuwbare energie mee op te wekken, het product beter geschikt te maken voor plantenvoeding, makkelijker transporteerbaar te maken of de nutriënten om te zetten tot voor het milieu onschadelijke verbindingen. Mestverwerkingsinstallaties zijn dus niet per definitie verbonden met mestoverschot.
Kunt u bevestigen dat indien het toekomstige mestbeleid zo wordt vormgegeven als u schrijft in uw Kamerbrief «contouren toekomstig mestbeleid», er een flinke uitbreiding van het aantal mestfabrieken nodig zal zijn?3
Eén van de sporen in deze brief is erop gericht dat alle mest uit niet-grondgebonden veehouderij wordt verwerkt. Bij de nadere uitwerking van deze contouren zal ook gekeken dienen te worden welke capaciteit qua mestverwerking hiervoor nodig is.
Hoeveel meer mestverwerkingscapaciteit zal er in totaal nodig zijn om alle mest uit de intensieve veehouderij af te voeren, wanneer het aantal dieren dat in de veehouderij wordt gefokt en geslacht niet wordt verminderd?
De contouren van het toekomstige mestbeleid vergen nog veel uitwerking (Kamerstuk 33 037, ons kenmerk 21066300, 13 april). Zo zal de definitie van grondgebondenheid nog worden vastgesteld en hoe daarbinnen samenwerkingsovereenkomsten een rol spelen. Ook zal de definitie van mestverwerking nog nader worden uitgewerkt. Deze uitwerking is van invloed op de uiteindelijke benodigde mestverwerkingscapaciteit.
Kunt u bevestigen dat het in Noord-Brabant om een toename van ongeveer dertig procent zal gaan?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Een dergelijk percentage is sterk afhankelijk van genoemde aspecten in mijn antwoord op vraag 5. Daarnaast is het ook afhankelijk van de totale mestproductie in deze regio, die onder andere door de saneringsregeling varkenshouderij zal worden beperkt.
Deelt u het inzicht dat vrijwel elke nieuw geplande mestfabriek stuit op lokaal verzet van omwonenden vanwege stankoverlast, ontploffingsgevaar en gezondheidsklachten en dat mestfabrieken omgeven zijn met fraude en criminaliteit?4
Vergunningverlening aan mestverwerkingsinstallaties gaat vaak gepaard met bezwaar en beroep procedures, daar ben ik mij van bewust. Geuroverlast, risico's op gezondheidsklachten, maar ook extra verkeersbewegingen zijn vaak punten waar betrokkenen bezwaar op maken. De kenschets van fraude en criminaliteit rond mestverwerkingsinstallaties deel ik niet, maar ik zie fraude bij mestverwerking wel als een belangrijk aandachtspunt. Om fraude met mest tegen te gaan is in 2018 de versterkte handhavingsstrategie mest opgesteld (Kamerstuk 33 037, nr. 311). Door de bedrijven die zich inlaten met fraude vanuit handhaving gerichter aan te pakken, ontstaat hiermee een eerlijker speelveld voor de bedrijven die wel op een correcte manier via hun bedrijf mest verwerken. Daar zet ik mij dan ook voor in.
Zo nee, kunt u dan een voorbeeld geven van een gemeente die zich vrijwillig bij u heeft gemeld omdat het bereid is om nieuwe mestfabrieken binnen de gemeentegrenzen te laten bouwen?
Gemeenten hoeven zich niet bij mij te melden wanneer zij een mestverwerkingsinstallatie willen realiseren. Zij of de provincie zijn verantwoordelijk voor de vergunningverlening.
Kunt u bevestigen dat in Horst aan de Maas (Limburg) een mestverwerker staat waarvan de wethouder aangeeft dat het al jarenlang vier keer zoveel mest verwerkt als toegestaan in de vergunning?
Ik heb kennis genomen van de uitspraken van de wethouder met betrekking tot de mestverwerker in Horst aan de Maas. Deze uitspraken hebben betrekking op de productie die plaatsvindt bij deze mestverwerker in relatie tot de vergunning die daar geldt. Vergunningen voor mestverwerkers worden afgegeven door gemeenten of provincies. Daarmee is ook de controle of aan de voorwaarden van deze vergunningen wordt voldaan, aan het desbetreffende bevoegde gezag.
Hoe beoordeelt u het dat de verantwoordelijke gedeputeerde Burlet niet alleen weigert hierop te handhaven, maar het in overtreding zijnde bedrijf in de media zelfs verdedigt door te zeggen dat het «een goed initiatief» is?
Mestverwerkers zijn een belangrijke schakel om te komen tot het sluiten van kringlopen en hoogwaardige toepassing van nutriënten. Zoals hiervoor aangegeven is het aan het bevoegd gezag om de situatie bij dit bedrijf te beoordelen en waar nodig te handhaven.
Welke actie kunt u ondernemen ter ondersteuning van de verantwoordelijke wethouder, om deze gedeputeerde ertoe te bewegen te handhaven op deze illegale situatie en welke actie heeft u ondernomen?
Dit is een kwestie tussen gemeente Horst aan de Maas en provincie Limburg.
Kunt u bevestigen dat het energetisch rendement van (mono)mestvergisting 10% is en dus nauwelijks «groen gas» oplevert?5
Het klopt dat bij vergisten van mest veel minder biogas vrijkomt dan bij het vergisten van mais. Het is voor mij niet mogelijk het exacte percentage van 10% na te gaan, aangezien het van veel factoren afhankelijk is in de praktijk. Echter acht ik niet enkel het energetisch rendement van belang, maar is een bijkomend voordeel van (mono)mestvergisting dat de methaanuitstoot uit mest sterk wordt teruggebracht.
Kunt u bevestigen dat de energie die opgewekt wordt bij mono- of co-vergisting dikwijls gebruikt wordt voor de verdere verwerking van de overgebleven meststoffen (het digestaat) om het geschikt te maken voor de export, zoals Minister van 't Wout mede namens u heeft geantwoord op eerdere Kamervragen en waarom vindt u dit een nuttige toepassing van de opgewekte energie?6
Ja. Ik beschouw dit als een nuttige toepassing van de opgewekte energie omdat hierdoor de hoeveelheid aardgas die wordt ingezet om mest te verwerken wordt verminderd.
Deelt u het inzicht van oud-landbouwminister Veerman dat «het verkoopargument «groene energie» natuurlijk heel wat positiever [is], marketingtechnisch, om aan de man [...] en aan de politiek te brengen dan dat je zegt «we moeten van de mest af en we hebben wat gevonden»»?7
Ik ben van mening dat de opwekking van groene energie past in een circulaire economie. Verwerken van mest moet een stap in het verwaarden van deze reststroom zijn, zodat het milieu daarbij gebaat is.
Kunt u bevestigen dat de werkelijke bestaansreden van mestfabrieken niet het opwekken van energie is, maar het makkelijker en goedkoper maken van de mestexport, omdat het verwerkte digestaat lichter is om te vervoeren dan verse dierlijke mest?
Zoals in de antwoorden van de minister van Economische Zaken en Klimaat en mijzelf beschreven (Kamerstuk 2020/21 nr. 2190) bestaan er verschillende vormen van mestverwerking. Installaties hebben verschillende doelen en soms zit daar een energiecomponent in. In veel gevallen maakt deze energieopwekking een wezenlijk deel uit van de businesscase. Het doel van mestverwerking in Nederland is momenteel om deze producten buiten de Nederlandse landbouw te brengen. In het kader van de uitwerking van de contouren van het Nederlandse mestbeleid werk ik aan een nieuwe definitie voor mestverwerking, waarbij mestverwerking zich richt op het sluiten van kringlopen en het hoogwaardig toepassen van nutriënten uit mest.
Zo nee, waarom denkt u dat oud-landbouwminister Veerman dit verklaart? Zo ja, erkent u dan dat de opgewekte energie geen toegevoegde waarde heeft voor de samenleving (een «nuttige toepassing») en daarom niet subsidiabel zou moeten zijn onder de SDE++-subsidie en gaat u dit aanpassen?
Ik heb geen inzicht in de redenen achter de verklaringen van oud-landbouwminister Veerman.
Beaamt u dat het aantal dieren dat in Nederland wordt gefokt, gebruikt en gedood op korte termijn drastisch zal moeten verminderen in het licht van de urgente stikstof- en klimaatcrises? Zo nee, waarom niet?
Ik streef naar het sluiten van kringlopen en het verminderen van de emissies, daar is ook mijn LNV-visie «Waardevol en Verbonden» op gericht. Zowel vanuit het klimaatakkoord als voor de invulling van het realiseren van de doelen uit de stikstofwet zijn en worden maatregelen uitgewerkt die bij moeten dragen aan het realiseren van de doelen. Krimp van de veestapel kan een gevolg van deze maatregelen zijn.
Deelt u de mening dat het weggegooid geld is om nu in nieuwe mestfabrieken te investeren wanneer op de korte of middellange termijn de mestproductie drastisch af zal nemen?
Mestverwerking is een spoor dat zeker voor mest uit de intensieve veehouderij belangrijk zal blijven, ook bij afname van de mestproductie. Ook bij voldoende plaatsingsruimte kan het interessant blijven om mest te verwerken voor dit wordt toegepast. Dit kan eraan bijdragen om de kringloop verder te sluiten, emissies van stikstof en andere nutriënten te beperken en om nutriënten uit mest hoogwaardig toe te passen.
Deelt u het inzicht dat wanneer u het aantal dieren drastisch laat krimpen, er minder mest geproduceerd zal worden, waardoor alle mest weer op het land gebruikt kan worden, waarmee de mestkringloop gesloten wordt en mestfabrieken en export van mest overbodig zijn?
Nee, zie het antwoord op de vorige vraag. Export van de producten uit mestverwerking is dan wellicht minder voor de hand liggend, maar in één interne Europese markt goed mogelijk.
Komt deze duurzame oplossingsrichting overeen met uw visie voor kringlooplandbouw? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wijzen de door u geschetste contouren voor het toekomstige mestbeleid in een geheel andere richting?
Mijn visie op kringlooplandbouw richt zich op het sluiten van kringlopen en verminderen van emissies, waar ook technische oplossingen voor kunnen worden ingezet. De contouren voor het toekomstig mestbeleid zijn een uitwerking van de visie op kringlooplandbouw. Daarbinnen zie ik, zoals al aangegeven, een rol voor mestverwerking.
Bent u bereid de door u geschetste contouren voor het toekomstige mestbeleid te herzien, zodat deze in lijn gebracht worden met de kringlooplandbouwvisie en u of uw opvolger voorbereid is om de mestproblematiek op de enige echt duurzame wijze aan te pakken, namelijk door vermindering van de productie? Zo nee, waarom niet?
Met mijn brief van 13 april jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 395) heb ik u geïnformeerd over de verdere uitwerking van de contouren voor het toekomstige mestbeleid. Daarmee geef ik verdere invulling aan mijn kringloopvisie en tracht ik toe te werken naar een eenvoudiger, beter handhaafbaar mestbeleid. De komende tijd zullen gesprekken over deze uitwerking verder plaatsvinden, uiteraard zal de Tweede Kamer hier nauw bij betrokken worden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, binnen de gestelde termijn?
Het is helaas niet gelukt deze vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Dubieuze investeringen van Nederlandse pensioenuitvoerders in Myanmar’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dubieuze investeringen van Nederlandse pensioenuitvoerders in Myanmar»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het zeer ongewenst is dat het regime in Myanmar wordt ondersteund met Nederlands pensioengeld?
Het kabinet adviseert bedrijven om geen zaken te doen met commerciële bedrijven en entiteiten die direct of indirect worden gecontroleerd door het leger van Myanmar (Tatmadaw). Dit advies geldt ook voor pensioenfondsen en hun investeringen in multinationale ondernemingen. Bedrijven dienen daarbij ook rekening te houden met het EU-sanctieregime ten aanzien van Myanmar, waaronder op 19 april jl. twee economische entiteiten en op 21 juni jl. drie economische entiteiten op de sanctielijst zijn geplaatst. Door de militaire coup van 1 februari 2021 zijn de risico's van zakendoen in Myanmar nog verder vergroot.
Met inachtneming van bovenstaand advies blijven pensioenfondsen nog altijd zelf verantwoordelijk voor hun beleggingskeuzes. Overigens dient een pensioenfonds in het beleggingsbeleid rekening te houden met de voorkeuren van de deelnemers. Voor de manieren waarop pensioenfondsen voorkeuren van deelnemers meewegen, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8.
Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen verantwoord is. Daarom heeft het kabinet samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB)-convenant Pensioenfondsen gesloten. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) in het beleid van pensioenfondsen en implementatie in de uitvoering. Binnen dit convenant prioriteert een pensioenfonds thema’s op basis van risico-inschatting voortkomende uit gepaste zorgvuldigheid (due diligence) en deelnemersraadpleging.
Bij het zakendoen in de regio van Myanmar is een grondige toepassing van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de eerdergenoemde OESO-richtlijnen en UNGP’s noodzakelijk om na te gaan of er activiteiten, en met wie, in Myanmar uitgevoerd worden. Dat vereist ook oplettendheid als men investeert in niet in Myanmar gevestigde buitenlandse ondernemingen, omdat ook zij in Myanmar actief kunnen zijn.
Kunt u zich erin vinden dat het voor veel pensioendeelnemers enorm wrang is om te zien dat hun geld wordt geïnvesteerd in bedrijven die ondemocratische en mensonterende doelen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het überhaupt mogelijk voor pensioenfondsen om in bedrijven te investeren in de regio van Myanmar en daarbij de bedrijven die gelieerd zijn aan de Myanmarese legertop te vermijden? Of betekent dit dat pensioenfondsen volledig moeten afzien van investeringen in deze bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de inspanningen van de pensioenfondsen om te voorkomen dat met Nederlands pensioengeld het buitenlands regime wordt ondersteund ernstig tekortschieten?
De overheid werkt productief samen met de pensioensector in het IMVB-convenant om het proces van gepaste zorgvuldigheid, conform OESO-richtlijnen, opgenomen te krijgen in het beleggingsbeleid en geïmplementeerd te laten worden in de beleggingspraktijk van de pensioenfondsen.
De in het IMVB-convenant opgenomen OESO-richtlijnen schrijven onder andere voor dat een pensioenfonds in eerste instantie zijn invloed aan moet wenden om risico’s voor mens en milieu te voorkomen en aan te pakken. Hierbij kunnen onder andere engagement activiteiten een rol spelen, dat wil zeggen, een dialoog met de onderneming over de geconstateerde risico’s en hoe deze aan te pakken. Als dit geen verbetering oplevert dan is desinvesteren en het beëindigen van de relatie, tussen pensioenfonds en het bedrijf waarin wordt belegd, een uiterste maatregel. Daarna is het immers niet langer mogelijk om het bedrijf en zijn gedrag in gunstige zin te beïnvloeden. Het is de verantwoordelijkheid van pensioenfondsen om rekenschap te geven over de uitkomsten van deze dialoog.
Een positief voorbeeld van engagement door Nederlandse pensioenfondsen vond plaats met betrekking tot het bedrijf Mylan. Toen bekend werd dat pensioenfondsen hier beleggingen in hadden, heeft uw Kamer hierover haar zorgen geuit. Mylan leverde middelen die in bepaalde gevallen in de Verenigde Staten gebruikt werden bij het uitvoeren van de doodstraf. Verschillende beleggers, waaronder de Nederlandse pensioenfondsen, hebben een dialoog gevoerd om Mylan te bewegen zijn distributiesysteem zodanig aan te passen dat gebruik voor de doodstraf wordt uitgesloten. Daarnaast waren er beleggers die hun investeringen in Mylan geheel of deels van de hand deden. Het resultaat van deze gezamenlijke beïnvloeding is dat Mylan nu niet langer doodstraf-medicatie levert aan de Amerikaanse overheid.
Het aangehaalde bericht in de Volkskrant van 30 maart j.l. geeft aan dat enkele pensioenfondsen investeren in ondernemingen buiten Myanmar, die zaken doen met bedrijven of entiteiten die onder controle staan van het leger van Myanmar. Als deze pensioenfondsen het eerdergenoemde kabinetsadvies, om geen zaken te doen met bedrijven die worden gecontroleerd door het leger van Myanmar, willen opvolgen en gepaste zorgvuldigheid willen toepassen, dan zou dat verdere inspanning van hen vergen. De betrokken pensioenfondsen hebben laten weten dat enkele bedrijven, waar aan wordt gerefereerd in het krantenbericht, zich inmiddels hebben terug getrokken uit Myanmar of daartoe stappen hebben ondernomen.
In het kader van het IMVB-convenant zijn de overheid en pensioenfondsen doorlopend met elkaar in gesprek over de gepleegde inspanningen op gepaste zorgvuldigheid. Het kabinet is bereid om de pensioenfondsen binnen dit verband ook specifiek te wijzen op het blijvende belang van het genoemde kabinetsadvies en de uitwerking er van.
Bent u bereid de pensioenuitvoerders hierop aan te spreken en hen ertoe aan te zetten zich terug te trekken uit financieringsstromen die het legerregime in Myanmar op enige manier zouden kunnen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat deze casus onderstreept dat democratisering van de pensioenfondsen, waardoor deelnemers inspraak krijgen in het beleggingsbeleid van pensioenfondsen, wenselijk is?
Het pensioenfondsbestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Deelnemers hebben inspraak in het collectieve beleggingsbeleid van pensioenfondsen. Bij een paritair bestuursmodel worden vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemerszijde, en pensioengerechtigden door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur. Daarnaast worden de vertegenwoordigers van de werknemers en de gepensioneerden in het verantwoordingsorgaan verkozen. Via deze vertegenwoordiging wordt de inspraak van deelnemers (werknemers en pensioengerechtigden) vormgegeven. Verder is het verantwoordingsorgaan bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleggingsbeleid en de bestuurskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Uit overleg met de Pensioenfederatie hierover blijkt dat in zijn algemeenheid pensioenfondsen in toenemende mate de individuele pensioenfondsdeelnemers actief betrekken bij de vormgeving van het collectieve beleggingsbeleid. Dit doen zij onder meer door het uitzetten van enquêtes naar beleggingsvoorkeuren.
Bij pensioenopbouw in een zogenaamde Wvp-regeling zijn er mogelijkheden voor deelnemers om meer direct invloed uit te oefenen op de manier waarop hun individuele pensioenvermogen belegd wordt. Het staat de werkgevers- en werknemers(vertegenwoordigers) vrij om te kiezen voor een Wvp-regeling. Bij dat type pensioenregelingen zijn er pensioenuitvoerders die individuele deelnemers, onder voorwaarden, de keuze bieden in welke beleggingscategorieën en/of -fondsen hun pensioenvermogen belegd wordt.
Op welke manier zou op korte termijn inspraak van deelnemers in het beleggingsbeleid van pensioenfondsen kunnen worden vormgegeven? Staat u ervoor open hiertoe stappen te ondernemen?
Zie antwoord vraag 7.
De problemen met het nieuwe energielabel |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Radar over het nieuwe energielabel?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de invoering van het nieuwe energielabel onzorgvuldig was en er forse problemen zijn ontstaan in wachtlijsten en oplopende kosten? Kun u op alle afzonderlijke kritiekpunten van de Vereniging Eigen Huis ingaan?
Aan de invoering van de nieuwe bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen, NTA 8800, en het nieuwe energielabel op 1 januari 2021 is een zorgvuldig proces voorafgegaan van meerdere jaren waarbij alle relevante marktpartijen betrokken zijn geweest en waar meerdere malen breed over is gecommuniceerd. Ik deel dan ook niet de mening van Vereniging Eigen Huis dat de invoering onzorgvuldig en te snel is geweest. Dat er knelpunten zijn, heb ik erkend en heb ik met uw Kamer besproken in het vragenuur van 2 februari jl.
Ondanks alle voorbereidingen en communicatie is het aantal vakbekwame adviseurs achtergebleven op de verwachting die er vanuit de sector in zomer van 2020 was. Ik heb de markt de afgelopen jaren zoveel als mogelijk duidelijkheid over de inwerkingtreding op 1 januari 2021 gegeven. Echter er werd veel onzekerheid in de markt ervaren omtrent de inwerkingtredingsdatum van het nieuwe energielabel door het politieke debat en onder meer het amendement over het digitaal aanvragen van het energielabel. Daarnaast hebben door de corona lockdown in de periode van 16 december 2020 tot 1 maart 2021 minder examens plaats gevonden dan eerder gepland. Daardoor is er – ondanks de eind 2020 ingevoerde overgangsregeling, die zag op de vakbekwaamheid voor energieadviseurs en het aanbieden van online thuisexaminering – nu een krapte aan adviseurs, wat we terugzien in hogere prijzen en langere doorlooptijden.
Om die reden heb ik begin februari extra maatregelen genomen. De overgangsregeling is uitgebreid, fysieke examens konden weer doorgang gaan vinden en de handhaving van de «advertentieplicht» is opgeschort.2 Dit laatste geeft de verkopende partij extra tijd om gedurende het verkoopproces het energielabel aan te vragen voor het moment van transactie. Ik heb begrepen dat dit de gewenste ruimte oplevert. Het blijft hierbij echter wel belangrijk dat de energieadviseur vroeg in het verkoopproces ingeschakeld wordt. Dit kan via www.centraalregistertechniek.nl/epadviseur of door gebruik te maken van vergelijkingsplatforms als www.woninglabel.nl en vanaf 1 mei a.s. www.energielabelvoormijnhuis.nl.
Waar was de aanname op gebaseerd dat er voldoende adviseurs beschikbaar waren?
In de zomer van 2020 was de verwachting van de sector dat er eind 2020 voldoende adviseurs beschikbaar zouden zijn, op basis van de groep voormalige adviseurs, nieuwe intreders en de capaciteit van opleiders en exameninstituten.3 In het antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht dat het aantal adviseurs achter is gebleven op de verwachting en waarom dit zo is.
In mijn brief van 20 april jongstleden zet ik uiteen dat door de vele registraties in 2020 de vraag naar energielabels sinds begin dit jaar nog niet op «normaal niveau» ligt (het aantal registraties van energieprestatieberekeningen dat te verwachten is op basis van cijfers uit voorgaande jaren, aantallen woningtransacties en nieuwbouwproductie). Per 1 april waren er in totaal 900 energieadviseurs beschikbaar en dit kunnen er potentieel meer dan 1.700 worden, op basis van het aantal mensen dat actief is om hun vakbekwaamheid te behalen. De opleidingsinstituten constateren daarnaast een toenemende interesse voor de opleiding tot energieadviseurs, dit is een positieve ontwikkeling. Hiermee zal het aantal adviseurs de komende tijd blijven toenemen en zal dit voldoende moeten zijn om de vraag aan te kunnen voldoen wanneer deze op «normaal niveau» komt te liggen.
Waar was de aanname op gebaseerd dat het nieuwe energielabel voor een gemiddelde rijtjeswoning 190 euro zou kosten? Welke precieze adviezen en berekeningen van welke datum liggen hieraan ten grondslag?
Om een indicatie te geven van de te verwachten kosten heb ik uw Kamer in 2020 geïnformeerd over de uitkomsten van het SIRA onderzoek (2019)4, in dit onderzoek worden de kosten voor een eengezinswoning geschat rond de 190 euro en voor een appartement rond de 100 euro. Het is aan de markt om de uiteindelijke prijs van het energielabel te bepalen. Dit is afhankelijk van verschillende factoren waaronder de reistijd, het type woning, beschikbare documenten over de woning en de tijd die een energieadviseur nodig heeft om alle kenmerken van de woning op te nemen.
Naast de genoemde factoren is marktwerking een ander belangrijk aspect voor de uiteindelijke prijs. Voor een goede concurrentie in de markt, moet er een goed evenwicht bestaan tussen vraag en aanbod. Ik verwacht dat de komende maanden vraag en aanbod meer in evenwicht zal komen. Bovendien zal ik in gesprek blijven met de markt om waar mogelijk de prijs te drukken.
Heeft de branchevereniging van energieadviseurs (FedEC) eerder kenbaar gemaakt dat de gemiddelde kosten voor een consument hoger zouden zijn dan de 190 euro? Op welke momenten is uw ministerie hierover geïnformeerd?
FedEC heeft mijn departement er altijd over geïnformeerd dat ze een gemiddelde prijs verwachtten van 190 euro. Woninglabel.nl heeft eind maart hun bevindingen met BZK gedeeld, hierbij gaat het om een gemeten gemiddelde van 256 euro in februari voor een energielabel voor consumenten/particulieren.
Aan uw Kamer heb ik een monitoringsstudie toegezegd om een goed beeld te krijgen van de prijzen van alle energielabels (naast particulier bezit ook bijv. corporaties, en naast woningbouw ook utiliteitsbouw) en de ontwikkeling daarvan, over de eindconclusies informeer ik uw Kamer in de tweede helft van 2021.
Herinnert u zich dat het goed opmeten van een woning een belangrijke reden voor u was om verplicht te stellen dat een gecertificeerde adviseur de metingen verricht? Wat vindt u ervan dat de gecertificeerde adviseurs meetgegevens van funda en van vergelijkbare woningen hergebruiken?
Het goed opmeten van de geometrie van een woning is belangrijk omdat een kleine afwijking al veel impact heeft op de resultaten van de energieprestatieberekening in kWh/m2 per jaar. Dit is het resultaat van onderzoek van DGMR en MetrixLab (2019), al bij een afwijking van 15% in het opmeten van de gebruiksoppervlakte wijkt 31% tot 56% van de energielabels één labelklasse af.
Voor een opname van een woning mag een energieadviseur gebruik maken van (bouw)tekeningen en gegevens van installaties, al dan niet verstrekt door de opdrachtgever. In de beoordelingsrichtlijn (BRL 9500-W) staat daarbij in 4.3.3 de verplichting opgenomen dat deze vooraf verzamelde gegevens ter plaatse gecontroleerd moeten worden. Dit is de verantwoordelijkheid van de energieadviseur.
Ik kan niet oordelen of de adviseurs uit de Radar uitzending het opnameprotocol hierin gevolgd hebben, dat zal blijken uit een extra controle audit die voor deze woningen wordt uitgevoerd door de certificerende instelling. Ik zal uw Kamer voor de zomer over de uitkomsten informeren.
Het kwaliteitsborgingssysteem zit zo in elkaar dat bij constatering van een kritieke afwijking (BRL 9500-W 7.2.6.2) de fout hersteld moet worden en het energieprestatie-rapport opnieuw wordt geregistreerd en daarmee een nieuw label wordt gegenereerd. Als gevolg van een dergelijke constatering vindt binnen drie maanden en in het opvolgende jaar een extra projectcontrole plaats, als blijkt dat er geen aangetoonde verbeteringen zijn dan zal een schorsingsprocedure in werking treden.
Waarom kan een gecertificeerde adviseur wel bestaande meetgegevens kopiëren en een particuliere woningeigenaar niet?
Er is geen sprake van het kopiëren van gegevens door een vakbekwaam adviseur, zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat ruim 80% van de door Radar ondervraagde mensen van mening is dat ze onnodig op kosten worden gejaagd?
In deze eerste maanden van de invoering van het nieuwe energielabel is de meerwaarde van het label en het belang voor verduurzaming in de gebouwde omgeving onderbelicht. Het nieuwe energielabel is een product met een grote toegevoegde waarde t.o.v. het voormalig vereenvoudigd energielabel (VEL). Voor het uitdrukken van het label in kWh/m2 per jaar komt een energieadviseur aan huis langs om de woning op te nemen. Hierdoor wordt nauwkeuriger bepaald hoe energiezuinig de woning is en wordt informatie verzameld over de isolatie en installaties van de woning. Al deze informatie is terug te zien op het afschrift van het nieuwe energielabel. Dit afschrift is dan ook uitgebreider en bevat daarnaast een indicatie van de energierekening en concrete verbetermogelijkheden voor verduurzaming. Hiermee draagt het nieuwe label zowel bij aan bewustwording als aan kennis over de verduurzamingsmogelijkheden. Ook zal de energieprestatie va de woning weergegeven op het label steeds vaker een rol gaan spelen bij financieringsmogelijkheden.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie Koerhuis/Terpstra om de boetes voor het ontbreken van een energielabel tot 1 juli op te schorten?2
Zie hiervoor mijn brief van 20 april 2021.
Wat is de stand van zaken van het aangenomen amendement Koerhuis/Terpstra om digitale energielabels mogelijk te maken?3
Aan het amendement wordt nu uitvoering gegeven. De marktconsultatie is gestart en zal inzicht geven in de mogelijkheden om het nieuwe energielabel digitaal aan te vragen, naast de variant waarbij een energieadviseur aan huis komt. In mijn brief van 20 april 2021 geef ik een korte update.
Wat vindt u ervan dat de verwachte kwaliteitsverbetering door gecertificeerde adviseurs niet wordt waargemaakt? Bent u bereid te experimenteren met het gebruik van metingen, zodat de betrouwbaarheid sterk verbetert maar ook de kosten beheersbaar blijven?
De kwaliteit moet goed geborgd zijn, zodat gebouweigenaren, huurders en kopers kunnen vertrouwen op de kwaliteit van het energielabel. Hetgeen ik in de uitzending van het televisieprogramma Radar heb gezien, vind ik zorgelijk. Ik ga de sector hier dan ook nauwlettend op volgen en heb tevens op basis van de uitzending al een aantal acties ondernomen, deze noem ik in mijn brief van 20 april 2021. Voor innovatieve werkwijzen om de energieprestatie van een gebouw te bepalen wacht ik de uitkomsten van de marktconsultatie af.
Welke stappen neemt u om de forse kostenstijging onder controle te krijgen? Kunt u hierbij met prioriteit een nieuw digitaal energielabel beschikbaar stellen?
Door de krapte aan energieadviseurs zie ik dat de kosten hoger liggen dan verwacht. Ik heb de verwachting en het vertrouwen dat met het stijgen van het aantal vakbekwame adviseurs de uitschieters in de prijzen en doorlooptijden zullen afnemen. Mijn prioriteit ligt daarom bij het op peil krijgen van het aantal adviseurs, ongeacht of deze adviseurs aan huis komen of op afstand zijn (afhankelijk van de uitkomst van de marktconsultatie).
De marktconsultatie voor het digitaal aanvragen van het nieuwe energielabel wordt parallel uitgevoerd. Ik zal uw Kamer vóór de zomer over de uitkomsten informeren.
Het bericht ‘Studenten in de stress door tijdelijk huurcontract’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Studenten in de stress door tijdelijk huurcontract»?1
Ja.
Wat is uw reactie op huurders, waaronder veel studenten, die zich zorgen maken over het feit dat ze (telkens) een tijdelijk huurcontract hebben? Deelt u de mening dat een kwalitatieve en betaalbare woning een essentiële voorwaarde is voor studenten om hun studie op een goede manier te kunnen volgen en afronden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat iedereen prettig, zorgeloos en betaalbaar kan wonen. Dat geldt voor studenten niet anders.
Er worden verschillende huurcontracten aangeboden aan studenten. Hierbij valt ook te denken aan contracten van aard naar korte duur waarbij de (internationale) studenten geen huur(prijs)bescherming en duidelijkheid over de duur van het verblijf genieten. Met de Wet doorstroming huurmarkt 2015 zijn naast contracten voor specifieke doelgroepen zoals grote gezinnen, promovendi en jongeren ook generieke tijdelijke contracten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen en maximaal 5 jaar voor onzelfstandige woningen (kamers) geïntroduceerd. De achterliggende reden hierbij was niet alleen de doorstroming en flexibiliteit te bevorderen maar ook om huurders, waaronder (internationale)studenten, een alternatief te bieden ten opzichte van de contracten naar aard van korte duur. Met deze tijdelijke contracten hebben huurders wel huurprijsbescherming, zowel op de aanvangshuurprijs als de huurverhogingen.
Ondanks dat ik van mening ben dat tijdelijke verhuur niet de norm mag worden, kan ik mij voorstellen dat er situaties zijn waarin dit een passende oplossing biedt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan spoedzoekers die direct een woning nodig hebben na een scheiding. Voor wat betreft de huisvesting van studenten in studentencomplexen of zogenoemde campuscomplexen ligt een huurcontract voor onbepaalde tijd niet in de rede. De woning moet immers weer vrijkomen voor een nieuwe student als de studie is beëindigd. Voor wat betreft het door verhuurders afsluiten van tijdelijke huurcontracten bij studenten, kom ik terug bij de antwoorden die zien op de evaluatie van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 (vraag 3, 4, 8 en 12).
Kunt u aangeven hoeveel procent (bij benadering) van de huurovereenkomsten op dit moment tijdelijk is en hoeveel procent een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd betreft? Kunt u dit per woningmarktregio uitsplitsen?
Op dit moment wordt deze Wet doorstroming huurmarkt geëvalueerd om te bezien of de wet heeft bijgedragen aan de flexibilisering van de huurmarkt en daarmee een positief effect heeft gehad op de doorstroming en het beschikbaar komen van extra huurwoningen. Daarnaast wordt gekeken of doelgroepen profijt hebben gehad met de introductie van tijdelijke contracten en of er neveneffecten van de wet zijn te onderscheiden. Tot slot wordt onderzocht in welke mate er tijdelijke contracten in zijn algemeenheid worden afgesloten met daarbij een uitsplitsing naar schaarste en niet-schaarste gebieden.
Aangezien er destijds in de wet geen doelgroepencontract voor studenten is geïntroduceerd (er was al een mogelijkheid om campuscontracten af te sluiten voor studenten), wordt niet specifiek onderzocht hoeveel studenten met een tijdelijk contract wonen. Bij de evaluatie wordt wel gekeken of er generieke tijdelijke contracten voor studenten worden gebruikt en wordt gevraagd welke contractvorm voor studenten wenselijk zou zijn.
Eind volgende maand zal ik uw Kamer de uitkomsten van de evaluatie van de Wet doorstroming 2015 doen toekomen. Op basis van deze evaluatie zal vervolgens worden bezien of de doelstellingen van de wet zijn behaald en of de wet moet worden aangepast. Indien dit het geval is zal een nieuw kabinet u deze wetswijziging voorleggen.
Kunt u specifiek voor studentenkamers aangeven hoeveel procent (bij benadering) een tijdelijke huurovereenkomst betreft? Kunt u dit per studentenstad uitsplitsen?
Zie antwoord vraag 3.
Bij hoeveel procent van de meldingen/klachten bij (stedelijke) huurteams en bij de Huurcommissie gaat over zaken waarbij een tijdelijk huurcontract aan de orde is?
Een aantal huurteams wordt betrokken bij de genoemde evaluatie. Hierdoor moet duidelijk worden of en in welke mate er klachten zijn over het gebruik van tijdelijke huurcontracten. Aangezien de Huurcommissie mij heeft laten weten dat zij geen cijfers bijhouden of geschillen gaan over reguliere of tijdelijke huurcontracten heb ik naast een aantal huurteams ook de Woonbond betrokken in de evaluatie om een goed beeld te krijgen over eventueel oneigenlijk gebruik van tijdelijke contracten.
Kunt u in een tabel aangeven hoeveel studentenwoningen er de afgelopen tien jaar beschikbaar waren? Kunt u ook in een tabel aangeven hoeveel tekort er aan studentenwoningen was in de afgelopen tien jaar?
Aangezien ik Kences jaarlijks in de gelegenheid stel om de kennis over de situatie op de woningmarkt voor studenten op peil te houden, heb ik uw vragen zes en zeven aan hen voorgelegd. Kences heeft zich in hun antwoorden gebaseerd op de verschillende edities van de Landelijke monitor studentenhuisvesting waarin dit jaar voor het eerst een tekort aan wooneenheden is uitgedrukt in een getal. Volgens Kences is een studentenwoning als zodanig een lastig begrip: studenten wonen op kamers, in éénkamerwoningen en méér-kamerwoningen, waarbij we over het algemeen aanhouden dat de méér-kamerwoningen «gewone» woningen zijn. Dit zijn woningen die niet specifiek voor studenten zijn en ook niet altijd door studenten worden bewoond. Het aandeel studenten in een «gewone» woning is gestegen van 20% naar 25% in acht jaar tijd.
Kences geeft aan dat het aantal uitwonende studenten (inclusief internationale studenten) die wonen in een studiestad in de afgelopen acht jaar met 25% is toegenomen. Van 210.000 in 2012 naar 261.500 in 2020. Dit is een goede indicator voor de groei van het aantal studentenwoningen aangezien die studenten niet thuis wonen maar op zichzelf. Het tekort is in 2020 volgens Kences 22.000 wooneenheden2.
Kunt u in een tabel aangeven hoe de prijs van een gemiddelde studentenwoning zich de afgelopen tien jaar heeft ontwikkeld?
Gelet op de onduidelijke definitie van een studentenwoning en de verschuivingen binnen de woningmarkt in de afgelopen jaren (groter gebruik van één- en meer-kamerwoningen) is volgens Kences niet met een tabel aan te geven hoe de prijs van studentenwoningen zich heeft ontwikkeld. In de monitor studentenhuisvesting wordt wel de woonquote gevolgd. Van de vergelijkbare deelonderzoeken betaalbaarheid is hieronder een tabel opgenomen die is terug te vinden in de landelijke monitor studentenhuisvesting 20203.
Hoeveel extra huurwoningen zijn er door de Wet doorstroming huurmarkt (bij benadering) bij gekomen? Waar baseert u deze gegevens op?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat verhuurders nu al de mogelijkheid hebben om via zogenoemde campuscontracten een tijdelijke huurovereenkomst voor meerdere jaren kunnen aanbieden, maar dat zij hier, blijkens het onderzoek van onderzoeker Huisman, kennelijk weinig gebruik van maken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een actuele stand van zaken geven over de achterstanden bij de Huurcommissie? Kunt u ook de actuele stand van zaken van de gevolgen van covid-19 op het werk van de Huurcommissie geven?
Door de maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus heeft de Huurcommissie vorig jaar tijdelijk de zittingen en onderzoeken ter plaatse stil moeten leggen. Het werd daardoor moeilijk voor de Huurcommissie om zaken af te handelen. Daarom heeft de Huurcommissie zich erop gericht om zo veel mogelijk zaken voor te bereiden voor behandeling op zitting. Dit heeft ervoor gezorgd dat de werkvoorraad bij de Huurcommissie eind vorig jaar is opgelopen tot circa 10.500 zaken.
Deelt u de mening dat het juist ook voor mensen met een tijdelijke huurovereenkomst van groot belang is dat zij, wanneer ze een geschil aan de Huurcommissie willen voorleggen, op korte termijn een uitspraak kunnen verwachten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit concreet bewerkstelligen?
De Huurcommissie speelt voor huurders en verhuurders een belangrijke rol als onafhankelijke geschillenbeslechter. Het is van belang dat geschillen tijdig worden behandeld, zodat huurder en verhuurder weten waar zij aan toe zijn. Dat geldt ook voor huurders met een tijdelijk huurcontract. Om deze achterstanden weg te kunnen werken heeft de Huurcommissie afgelopen jaar, samen met mijn ministerie, het actieplan Aanpak achterstanden opgesteld4. In dit actieplan beschrijft de Huurcommissie de maatregelen die zij neemt om het werkproces waar mogelijk te versnellen, zoals het stroomlijnen van het intakeproces voor nieuwe verzoeken en het toepassen van schriftelijke uitspraken bij zaken waar geen twijfel over de uitkomst bestaat.
Ik zie erop toe dat de Huurcommissie door toepassing van het actieplan de achterstanden wegwerkt tot een reguliere werkvoorraad. In mei informeer ik uw Kamer met het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de werkzaamheden van de Huurcommissie in 2020. Daarnaast zal ik uw Kamer zoals eerder toegezegd vóór de zomer informeren over de voortgang van actieplan en het effect daarvan op de werkvoorraad van de Huurcommissie.
Wanneer kan de Kamer de evaluatie van de Wet doorstroming huurmarkt tegemoet zien? Bent u bereid om de Wet zo aan te passen dat ongewenste excessen – zoals onder andere beschreven in het genoemde artikel – worden tegen gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De antwoorden zijn zoveel als mogelijk separaat beantwoord. Om dubbelingen te voorkomen heb ik een aantal vragen geclusterd beantwoord.
Het bericht ‘Nederland liep kans op miljoenen Oxford-vaccins mis’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nederland liep kans op miljoenen Oxford-vaccins mis»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. En ik wil de context graag toelichten.
Ik herken mij niet in de titel van het bericht waaraan u refereert. Nederland is geen «Oxford» vaccins misgelopen. Het kabinet heeft ervoor gekozen om niet unilateraal, maar in samenwerking grote hoeveelheden van meerdere vaccins in te kopen, waaronder het Oxford-vaccin. Namelijk via Advanced Purchase Agreement (APA) via de Europese Commissie (EC). Dit betekent dat we upfront de farmaceuten waar een APA mee is afgesloten al zijn gaan financieren ten behoeve van een divers portfolio. Nederland heeft daarbij samen met Duitsland, Frankrijk en Italië het initiatief genomen tot The Inclusive Vaccine Alliance (TIVA). Dit samenwerkingsverband ontstond in mei 2020, met een officiële aftrap op 3 juni 2020 en richtte zich op het verwerven van genoeg vaccins voor alle EU-lidstaten. In mijn brief van 3 juni 2020 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd2. De door deze alliantie gevoerde gesprekken leidde op 13 juni 2020 tot afspraken met AstraZeneca over afname van het Oxford vaccin (300 mln dosis, met een meeroptie van 100 mln).
De inkoop van vaccins is daaropvolgend gezamenlijk vormgegeven met de Europese Commissie, en ook de andere EU-lidstaten, welke de door TIVA gemaakte afspraken heeft overgenomen. In mijn brief aan uw Kamer van 24 juni 2020 heb ik u daarover geïnformeerd3. Daarnaast zijn in de periode daarna ook met andere vaccin leveranciers inkoopafspraken gemaakt in EU verband, waarbij Nederland naar rato van het inwonertal een aandeel verkrijgt.
De gevolgde strategie heeft ertoe geleid dat het kabinet voor Nederland afspraken voor ruim 80 miljoen dosis van (kandidaat) COVID-19 vaccins heeft gemaakt. Er zijn verschillende vaccins ingekocht, zowel qua platformtechnologie als bij verschillende fabrikanten.
De samenwerking tussen AstraZeneca en de Oxford Universiteit omtrent het COVID-19 vaccin4 is op 30 april 2020 aangekondigd. AstraZeneca geeft in het persbericht aan dat zij verantwoordelijk zal zijn voor de ontwikkeling en wereldwijde productie en distributie van het vaccin. Het vaccin was in de periode voorafgaand aan de samenwerking ontwikkeld door het Jenner Institute en Oxford Vaccine Group, aan de Universiteit van Oxford.
Als laatste wil ik aangegeven dat Halix een Contract Manufactering Organisation (CMO) is. Een CMO is een bedrijf dat in opdracht van meestal een farmaceutisch bedrijf de werkzame stof maakt en/of de fill & finish verzorgt. Halix doet dit nu in opdracht van AstraZeneca. Halix maakt alleen de werkzame stof (drug substance). Dit is een van de vele stappen in de productieketen om te komen tot een vaccin dat geschikt is om door GGD, huisarts of ziekenhuis toe te dienen. Halix zelf maakt dus niet het vaccin-eindproduct.
Ik ben in de beantwoording van de Kamervragen die het Tweede Kamerlid Bergkamp (D66) over de vaccinproductie bij Halix en de relatie met de Nederlandse regering hier ook uitgebreid op ingegaan5.
Waarom is van deze feiten geen melding gedaan in de beantwoording op vragen van de leden Hijink en Van Gerven over het bericht «EU erkent: wel degelijk Nederlandse productie AstraZeneca-vaccin»?2
Het is mij niet duidelijk op welke feiten u doelt. Maar in de betreffende antwoorden op de door u genoemde vragen heb ik de context in het kort geschetst.
Hoe kan het dat het verzoek tot financiële steun kort na de gesprekken die de Rijksvoorlichtingsdienst in haar reactie noemt, niet meer nodig was?
Op 4 mei 2020 is door medewerkers van het Ministerie van VWS gesproken met Halix. In dit overleg is vastgesteld dat Halix, als CMO, zelf geen investeringsbehoefte had vanuit de Nederlandse regering. Dus een investering vanuit de Nederlandse overheid was in die zin niet nodig. Maar dat mogelijk het Oxford consortium nog wel openstond voor investeringen vanuit de Nederlandse overheid. Ter herinnering, het nieuws over de afspraken tussen AstraZeneca en de universiteit van Oxford, dat met haar kandidaat-vaccin net was gestart met de eerste testen op mensen, was toen een paar dagen oud. Halix heeft aangeboden Oxford te vragen om een concreet voorstel te doen. Dit voorstel is er niet gekomen. Contact met Halix op 28 mei 2020 bevestigde dat er geen voorstel meer zou komen vanuit Oxford.
Door de overeenkomst tussen universiteit van Oxford en AstraZeneca die eind april 2020 was afgesloten, was hier geen behoefte meer aan.
Zie verder tevens mijn beantwoording van vraag 1 over de opgestarte internationale samenwerking en gemaakte afspraken met AstraZeneca over levering van het Oxford vaccin.
Waarom heeft u het nagelaten om contact op te nemen met de Universiteit van Oxford, aangezien het verzoek daar vandaan kwam?
Er is gesproken met Halix en (in internationaal verband) met AstraZeneca over het Oxford vaccin. Er is verder geen concreet verzoek vanuit de Universiteit van Oxford aan de Nederlandse regering gedaan.
Klopt het dat Nederland over miljoenen vaccins meer had kunnen beschikken als deze investering wel was gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals ik ook in de vragen van lid Bergkamp heb beantwoord heeft de Nederlandse regering voor een andere strategie gekozen om vaccins beschikbaar te krijgen voor de Nederlandse bevolking. De gevolgde strategie heeft ertoe geleid dat het kabinet voor Nederland ruim 80 miljoen dosis van (kandidaat) COVID-19 vaccins heeft ingekocht. Er zijn verschillende vaccins ingekocht, zowel qua platformtechnologie als bij verschillende fabrikanten. Het Oxford-vaccin is één van de ingekochte vaccins.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, voorafgaand aan het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen van het coronavirus?
Dat is helaas niet gelukt. De eerdergenoemde Kamervragen zijn wel voor het debat van 15 april 2021 beantwoord.
De enorme ambities van Vermillion |
|
Sandra Beckerman |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Vermillion een winningsplan heeft ingediend bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat waarmee het 11,5 miljard kuub extra gas uit de grond wil halen onder Burgum? Wat is uw reactie op dit enorme volume?1
Ja, het klopt dat Vermilion een winningsplan heeft ingediend voor het winnen van gas uit de ondergrond onder het gebied waar Burgum ligt. In het winningsplan beschrijft Vermilion alle mogelijkheden die zij nog zien ten aanzien van gaswinning in het gebied. Dit is conform de wens van decentrale overheden die graag een overall beeld hebben van de mogelijke ontwikkelingen in hun gebied. Het winningsplan zit nog in de eerste fase van de procedure waarin ik advies vraag aan de wettelijk adviseurs. Pas daarna maak ik mijn afweging over deze aanvraag. Het ontwerpinstemmingsbesluit zal mijn reactie op het volume bevatten.
Bent u het met mij eens dat een dergelijk winningsplan niet past in een transitie naar duurzame energie? Welk gevolg zou dit hebben voor het behalen van het Klimaatakkoord? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat ben ik niet met u eens. In de transitie naar duurzame energie moet Nederland overstappen op duurzame energievormen. In de Nederlandse Klimaatwet is vastgelegd dat we in 2030 49% minder broeikasgassen moeten uitstoten ten opzichte van 1990 en in 2050 95% minder. Zolang er nog fossiele energie nodig is, geeft in Nederland geproduceerd gas van alle fossiele energiebronnen de minste CO2-uitstoot. In 2020 heeft Nederland nog ruim 39 miljard kubieke meter aardgas verbruikt. Dat komt overeen met meer dan 40% van het primaire energieverbruik. Aardgas is nu en in de komende decennia nog nodig voor de productie van elektriciteit, de levering van warmte aan de industrie, de gebouwde omgeving en de glastuinbouw en blijft noodzakelijk als grondstof. In de brief van mijn voorganger aan de Tweede Kamer van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over gaswinning uit de kleine velden en de energietransitie, legt het kabinet de prioriteit bij een zo snel mogelijke overgang naar duurzame energie maar benadrukt tevens het belang van de winning van aardgas. Mijn voorganger heeft dit laatstelijk herbevestigd in de brief aan de Tweede Kamer van 30 maart 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 486).
Wanneer neemt u het besluit over dit winningsplan? Op basis waarvan neemt u dit besluit? Welke afwegingen neemt u daarin mee?
Conform het zorgvuldigheidsbeginsel vergaar ik eerst alle relevante feiten en belangen om die vervolgens af te kunnen wegen in mijn besluit. Om die reden neem ik pas een besluit over dit winningsplan nadat ik alle wettelijke adviseurs in de gelegenheid heb gesteld om advies uit te brengen. Het ontwerpbesluit zal daarom nog minimaal twee maanden op zich laten wachten.
Een instemmingsbesluit op een winningsplan wordt genomen op grond van het toetsingskader zoals dat is opgenomen in artikel 36 van de Mijnbouwwet. De door mij te maken afwegingen zijn kortweg; veiligheid voor omwonenden, schade aan gebouwen of infrastructuur of de functionaliteit daarvan, planmatig gebruik van de ondergrond, en nadelige effecten voor natuur en milieu.
Bent u het met de gemeentes eens, dat deze plannen leiden tot verdere bodemdaling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komt er een fonds waaruit eventuele schade vergoed gaat worden?
Gaswinning leidt tot bodemdaling. De mate waarin en de effecten die dat heeft op het gebied zijn onderdeel van de afweging in het besluit tot instemming. Ik heb die afweging nog niet gemaakt.
In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat mijnbouwbedrijven risicoaansprakelijk zijn voor schade die ontstaat door bodemdaling als gevolg van mijnbouwactiviteiten. In het geval dat de schade pas aan het licht komt na sluiting van het mijnbouwwerk, is de laatste exploitant aansprakelijk. Bij een bedrijfsovername gaat de aansprakelijkheid over naar de rechtsopvolger. Voor de mogelijkheid om vorderingen in te stellen voor vergoeding van schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten is in het Burgerlijk Wetboek een verjaringstermijn opgenomen van 30 jaar na beëindiging van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Voor het geval dat de exploitant van het mijnbouwwerk of de rechtsopvolger betalingsproblemen heeft, failliet is verklaard of niet meer bestaat, heeft de rijksoverheid een Waarborgfonds Mijnbouwschade opgericht. Dit fonds is bedoeld als vangnet voor woningeigenaren die schade hebben door mijnbouw, maar dit niet meer op de exploitant van het mijnbouwwerk of de rechtsopvolger meer kunnen verhalen. Bij een verzoek tot schadevergoeding neemt de Minister van Economische Zaken en Klimaat een besluit op basis van een onafhankelijk advies van de Technische Commissie Bodembeweging.
Is er een plan hoe omwonenden met schade door de bodemdaling gecompenseerd gaan worden? Zo ja, wilt u dat delen met de Kamer? Zo nee, wanneer komt dat plan?
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 4 zijn mijnbouwondernemingen risicoaansprakelijk voor schade door bodemdaling als gevolg van gaswinning. Sinds 1 juli 2020 kunnen woningeigenaren en kleine bedrijven die mogelijk schade hebben door bodemdaling als gevolg van gaswinning dit melden bij de Commissie Mijnbouwschade. De Commissie Mijnbouwschade ontzorgt schademelders door onafhankelijk onderzoek te doen naar de omvang van de schade en of de schade veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg de mijnbouwactiviteit. De Commissie Mijnbouwschade neemt daarmee in feite de bewijslast over. Het advies van de Commissie Mijnbouwschade is bindend voor mijnbouwondernemingen, maar niet voor schademelders. Dit betekent dat het schademelders vrij staat om zich na een advies van de Commissie Mijnbouwschade met een vordering tot schadevergoeding tot de burgerlijk rechter te wenden.
Deelt u de mening dat wanneer deze plannen doorgaan, het bewijsvermoeden op zijn minst ook hier moet gaan gelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat mijnbouwschade op eenvoudige en laagdrempelige wijze kan worden verhaald en dat de afhandeling van schade als rechtvaardig en bevredigend wordt ervaren. Daarom heb ik een onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade ingesteld, die woningeigenaren en kleine bedrijven met mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning ontzorgt. Ik ben geen voorstander van het invoeren van een wettelijk bewijsvermoeden voor gaswinning uit kleine velden zoals de winning onder Burgum, omdat dit een vergaande maatregel is die diep ingrijpt op de gewone regels van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Voor het invoeren van een dergelijke vergaande maatregel is voldoende rechtvaardiging nodig. Voor Groningen is er sprake van voldoende rechtvaardiging vanwege het grote aantal soortgelijke meldingen van fysieke schade aan gebouwen en werken in korte tijd. Voor de rest van Nederland ontbreekt deze rechtvaardiging. Daarvoor verschilt het schadebeeld te veel van dat in Groningen.
Waarom zijn deze plannen tot nu toe niet openbaar geweest?
Conform de Mijnbouwwet en de destijds uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer, volg ik bij de voorbereiding van een besluit over instemming met een winningsplan de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Op grond van die wet leg ik de aanvraag met alle daarop betrekking hebbende stukken, zoals de ontvangen adviezen, ter inzage gelijktijdig met het ontwerpbesluit. Deze werkwijze draagt eraan bij dat ik als bevoegd gezag voor mijnbouwvergunningen, kan komen tot een zorgvuldige voorbereiding en besluitvorming waarin de feiten en belangen objectief gewogen kunnen worden.
Staat er in de plannen ook iets over fracking? Is u bekend of dit gaat plaatsvinden?
In het winningsplan beschrijft Vermilion alle mogelijkheden die zij nog zien ten aanzien van gaswinning in het gebied. Fracking is een van de beschreven mogelijk toe te passen technieken. Zoals in het voorgaande antwoorden beschreven, is hetgeen er wel of niet kan plaatsvinden onderdeel van de afweging in het besluit tot instemming. Ik heb die afweging nog niet gemaakt. Het is dan ook nog niet bekend of fracking zal gaan plaatsvinden.
Overigens hecht ik eraan te benadrukken dat het incidentele fracken als stimuleringstechniek al sinds de jaren ’50 wordt toegepast in Nederland. Er zijn sindsdien bijna 350 fracks gezet en uit onderzoek van Staatstoezicht op de Mijnen (2016) en TNO (2018) blijkt dat de techniek veilig wordt uitgevoerd en er geen gevolgen voor natuur en milieu bekend zijn.
Het bericht 'Zorgmedewerkers ervaren vaccinatiedruk' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgmedewerkers ervaren vaccinatiedruk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en de signalen die onder andere vakbonden afgeven?
We hebben intensief contact met zowel werkgevers- als werknemersorganisaties over het vaccinatieproces. De werkgeversorganisaties geven aan dat het vaccinatieproces voor zorgpersoneel zorgvuldig verloopt. In het proces is veel aandacht voor voorlichting en informatieverstrekking, waarbij het vrijwillige karakter van de vaccinatie wordt benadrukt. Vanuit de werknemersorganisaties hebben we echter wel enkele signalen ontvangen die erop wijzen dat werknemers de oproep om zich te laten vaccineren en de uitleg daarover als dwingend ervaren. Dit zijn zorgelijke signalen omdat er geen sprake mag zijn van dwang of drang richting werknemers om zich te laten vaccineren. Vaccinatie is en blijft vrijwillig.
Vanwege de bescherming van de volksgezondheid en de mogelijkheid de samenleving weer te openen, achten wij het van groot collectief belang om deelname aan het vaccinatieprogramma te stimuleren, maar het moet een vrije keuze blijven voor mensen om zich te laten vaccineren, dat is een grondrecht (artikel 8 EVRM). Het kabinet kiest daarom voor beleidsinterventies die de keuze voor vaccinatie kunnen beïnvloeden, maar de keuzevrijheid van mensen niet beperken. Dit conform het advies van de Gezondheidsraad van 4 februari 2021 «Ethische en juridische afwegingen COVID-19-vaccinatie».
Is er nader inzicht te geven in de omvang van deze signalen, zowel in de zorg als eventueel in andere sectoren over (ervaren) vaccinatiedruk richting personeel vanuit directie of op de werkvloer onder collega’s?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee mag er geen sprake zijn van vaccinatiedwang of -drang. We hebben de werknemersorganisaties gevraagd om nader inzicht te geven in deze signalen. Daaruit bleek dat er inderdaad enkele meldingen zijn binnengekomen bij de vakbonden van zorgmedewerkers die vaccinatiedwang of -drang vanuit hun werkgever en/of collega’s ervaren. De vakbonden hebben ons laten weten dat het in de afgelopen vier weken om circa 20 meldingen ging. Vanwege de vertrouwelijkheid van de meldingen kunnen zij geen nadere info verschaffen over deze meldingen.
Daarnaast is bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nagegaan of zij meldingen hebben ontvangen. De ISZW laat weten dat er geen meldingen binnengekomen zijn over vaccinatiedwang of -drang. De ISZW heeft op grond van de Arbeidsomstandighedenwet ook geen grondslag om hierop te handhaven. Er worden namelijk geen bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet overtreden als er sprake is van (ervaren) vaccinatiedwang of -drang. Bij de IGJ is een enkel signaal binnengekomen waarin sprake was van een indirecte vorm van vaccinatiedrang. De IGJ heeft vanuit haar taakstelling geen aanleiding gezien om dit signaal verder in behandeling te nemen en is hier ook geen logisch aanspreekpunt voor.
Deelt u de mening dat er op geen enkele wijze sprake kan zijn van dwang of drang ter zake vaccinatie?
Zie het antwoord op vraag twee.
Wat wordt er gedaan aan informatievoorziening en voorlichting richting (zorg)personeel ter zake vaccinatie (enerzijds inzake de werking van het vaccin en anderszijds inzake de eigen afweging van een werknemer)?
We hebben intensief contact met zowel werkgevers- als werknemersorganisaties over de voortgang van het vaccinatieproces. Tijdens deze gesprekken is benadrukt dat vaccinatie vrijwillig is en dat er geen sprake kan zijn van dwang of drang richting werknemers.
Vanuit de overheid wordt ook aangestuurd op het voorkomen van drang bij de vaccinatiecampagne. In de huidige vaccinatiecampagne wordt vooral gebruik gemaakt van milde vormen van gedragsbeïnvloeding die de keuzevrijheid van mensen niet beperken. Er wordt met name gebruik gemaakt van overreding en advisering om deelname aan het COVID-19-vaccinatieprogramma te stimuleren, door het belang van vaccineren te benadrukken. Overreding gaat over het met redelijke argumenten overtuigen van mensen om zich te laten vaccineren, zoals het geven van technische informatie over de werking van de vaccins en het gericht tegengaan van desinformatie. Advisering gaat over het in staat stellen van mensen om een geïnformeerde keuze te maken, zoals betrouwbare en wetenschappelijk onderbouwde informatie over de ontwikkeling van vaccins. In de publiekcommunicatie rondom vaccinatie wordt daarom vooral ingezet op het geven van transparante, toegankelijke en begrijpelijke informatie over de beschikbare vaccins, zodat iedereen een geïnformeerde keuze kan maken.
Wordt er actie ondernomen om vaccinatiedwang of -drang op de werkvloer te voorkomen c.q. tegen te gaan? Zo ja, welke actie?
Vaccinatie is en blijft vrijwillig. Deze vrijwilligheid wordt ook benoemd in onze gesprekken met de sociale partners en in de communicatiemiddelen die de overheid rondom de vaccinatie beschikbaar stelt. Vaccineren raakt immers het grondrecht van burgers op onaantastbaarheid van het lichaam en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. En als iemand om religieuze redenen niet gevaccineerd wil worden, kan ook de vrijheid van godsdienst worden geraakt. Deze grondrechten zijn vastgelegd in het EVRM en de Nederlandse Grondwet.
Als een werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Ook de arbodienst of de bedrijfsarts kan worden geraadpleegd. Het is belangrijk dat de werkgever weet welke bezwaren een werknemer eventueel heeft tegen vaccinatie. Als het om medische gegevens gaat, kan de werknemer deze met de bedrijfsarts bespreken. Dan kan gezamenlijk worden bekeken of mogelijk besmettingsgevaar van collega’s en/of patiënten/cliënten anders dan door vaccinatie kan worden weggenomen, bijvoorbeeld door het (blijven) dragen van beschermingsmiddelen, het (tijdelijk) vervullen van andere werkzaamheden of anderszins.
Op basis van het goed werkgeverschap en goed werknemerschap, zoals neergelegd in artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek, mag van de werkgever en de werknemer worden verwacht dat zij in onderling overleg streven naar een passende oplossing. In het uiterste geval heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om naar de rechter te stappen als binnen de arbeidsrelatie geen overeenstemming bereikt kan worden over de door de werknemer (ervaren) vaccinatiedwang of -drang en de wens van de werkgever om besmettingsgevaar op de werkvloer zoveel mogelijk tegen te gaan.
Bent u bereid dit aan de orde te stellen in overleg met vakbonden en met name in overleg met werkgeversorganisaties?
Ja, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 hebben we tijdens onze gesprekken met zowel werkgevers- als werknemersorganisaties nadrukkelijk aandacht voor de vrijwilligheid van vaccinaties en hebben we ook deze signalen besproken. We zullen de vrijwilligheid ook in de toekomst blijven benadrukken.
De voorgenomen maar nooit uitgevoerde fusie tussen Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en ZonMW |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich mijn vragen uit 2018 over de voorgenomen maar nooit uitgevoerde fusie tussen NWO en ZonMW?1
Ja.
Bent u van mening dat met het wisselen van het voorzitterschap van NWO per 1 april 2021 de transitieperiode naar «het nieuwe NWO» afgesloten is?
In de evaluatie NWO2 wordt beschreven dat de Raad van Bestuur er goed in geslaagd is om de transitieplannen op adequate wijze in de organisatie door te voeren. Daarnaast concludeert de commissie dat de transitie nog niet helemaal voltooid is. Onder leiding van de Raad van Bestuur van NWO wordt gewerkt aan de (door)ontwikkeling van de NWO-organisatie.
Is er, gezien het feit dat de nieuwe voorzitter afkomstig is uit het domein van de Medische Wetenschappen (MW), enig zicht op het opnieuw ter hand nemen van de in de NWO-reorganisatie destijds zo bepleite fusie tussen NWO en ZonMW?
Nee, de huidige wijze van samenwerking voldoet. In de evaluatie van NWO wordt geconcludeerd dat het niet voor de hand ligt om op korte termijn nieuwe pogingen te ondernemen tot fuseren. De huidige samenwerkingsovereenkomst tussen NWO en ZonMw wordt door beide partijen als werkbaar en productief ervaren. Ook wij zien dat de samenwerking tussen NWO en ZonMw op grond van deze overeenkomst de afgelopen jaren sterk is verbeterd.
Bent u nog steeds van mening dat de taken van NWO en Zon te zeer van elkaar verschillen om deze in één wet te verenigen?
Ja. Bij de transitie van NWO was de oorspronkelijke doelstelling om tot een fusie te komen. De inbedding van ZonMw in NWO zou zijn beslag krijgen met het intrekken van de wet op Zon en de wijziging van de wet op de NWO. Gedurende het transitieproces zijn wij echter tot de conclusie gekomen dat een wetswijziging niet het juiste instrument is om deze doelstelling te realiseren. De taken en werkwijzen van NWO en Zon en de invulling van het opdrachtgeverschap door OCW en VWS verschillen te zeer van elkaar om in één wet te verenigen.
Op welke wijze bent u van plan om dan wél sturing te geven aan een meer formele inbedding van Zon in NWO? Welke stappen kunnen in de komende kabinetsperiode gezet worden om te komen tot een «ever closer union»?
Ik zie geen reden om te komen tot een formele inbedding, zie ook antwoord 3 en 4. De huidige samenwerking verloopt naar wederzijdse tevredenheid. Ook de evaluatiecommissie NWO constateert dat de huidige samenwerkingsovereenkomst tussen NWO en ZonMw als productief wordt ervaren en de samenwerking is verbeterd.
Ik ondersteun wel de conclusies van de evaluatiecommissie NWO dat er nog meer synergievoordelen behaald kunnen worden door de samenwerking in de toekomst verder te versterken. De commissie pleit ervoor extra aandacht te geven aan interdisciplinaire samenwerkingen. Daarbij kunnen NWO en ZonMw elkaars ervaringen hiermee benutten, bijvoorbeeld bij het verder ontwikkelen van instrumenten en beoordelingsprocedures die passen bij een multidisciplinaire benadering voor de hele kennisketen, en bij het beoordelen van maatschappelijke impact.
De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie en het bericht 'Koolmees: geen aparte steunregeling voor sekswerkers' |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Koolmees: geen aparte steunregeling voor sekswerkers»?1
Ja.
In hoeverre kunnen mensen in de prostitutie die tussen wal en schil vielen nu een beroep op de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) doen? Kunt u hierbij ook specifiek ingaan op mensen die werken middels opting-in?
Er zijn een aantal regelingen waar ook sekswerkers mogelijk aanspraak op kunnen maken als zij aan de voorwaarden voldoen. Sekswerkers die als zelfstandig ondernemer werken kunnen in aanmerking komen voor de Tozo, als hun huishoudinkomen onder het sociaal minimum is gevallen, zij ingeschreven staan bij de KvK en ze rechtmatig in Nederland verblijven.
Sekswerkers die in dienstverband werken met een arbeidscontract komen mogelijk in aanmerking voor de WW. Hun werkgever zou ook mogelijkde NOW kunnen aanvragen. Voor andere sekswerkers, zoals sekswerkers die onder de opting-in regeling vallen, of sekswerkers uit andere EU-landen die niet als zzp’er werken en ook geen werknemer zijn, bestaat de mogelijkheid om een bijstandsuitkering aan te vragen als zij aan de voorwaarden voor algemene bijstand voldoen.
Daarnaast is er nu de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK). TONK is bedoeld voor huishoudens die door de Coronamaatregelen te maken hebben met een forse inkomensteruggang en daardoor de noodzakelijke (woon)kosten niet meer kunnen betalen. TONK is geen inkomensregeling, maar kan naast eventuele aanspraken op andere regelingen voorzien in een tegemoetkoming van deze noodzakelijke (woon)kosten. De precieze uitwerking van de voorwaarden van TONK en de hoogte van de vergoeding worden lokaal bepaald, Het kabinet heeft gemeenten verzocht de TONK ruimhartig toe te passen.
Mensen in de prostitutie kunnen, afhankelijk van de persoonlijke situatie en de lokale uitwerking, gebruik maken van de TONK.
Hoe staat het met de uitvoering van de TONK? Heeft u ook de signalen gehoord dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten voor mensen uit de prostitutie die steun op basis van de TONK willen aanvragen? Dat in een aantal gemeenten mensen in de prostitutie wel een beroep kunnen doen op de TONK, zoals in Deventer, maar in een aantal gemeenten dit ook niet mogelijk is?
Er zijn verschillen tussen gemeenten in de uitvoering van TONK. Dat is inherent aan de keuze om, omwille van een snelle invoering, TONK te positioneren binnen het kader van de bijzondere bijstand. Hierdoor is lokale beleidsvrijheid ten aanzien van de wijze waarop naar inkomen en eventueel vermogen gekeken wordt en de hoogte van de vergoedingen die worden toegekend.
Mensen in de prostitutie die voldoen aan de regels kunnen in aanmerking komen voor TONK. Zie ook het antwoord op vraag 2. De aard van de werkzaamheden kan daarbij geen reden zijn om een TONK-aanvraag af te wijzen. Hier zijn mij ook geen signalen van bekend.
Bent u het ermee eens dat het niet zo kan zijn dat een gemeente mensen in de prostitutie afwijst wanneer zij zich beroepen op de TONK?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzicht verschaffen in deze verschillen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid gemeenten er nogmaals op te wijzen dat de specifieke doelgroep van mensen in de prostitutie een beroep zouden moeten kunnen doen op de TONK?
De Minister van SZW is doorlopend in gesprek met gemeenten over de voortgang en uitvoering van TONK. Het daadwerkelijk bereiken van de mensen die het nodig hebben, waaronder ook mensen in de prostitutie, is daarbij één van de aandachtspunten.
Wanneer kan de Kamer de afdoening van de motie van de leden Bruins en Van der Graaf over maatwerk voor mensen die de prostitutie verlaten tegemoet zien waarin is verzocht in gesprek te gaan met VNG, Divosa en Valente om een werkwijze te ontwikkelen voor en kennisdeling tussen (centrum)gemeenten over maatwerk voor huisvesting, begeleiding, inkomen en arbeidsmarkttoeleiding voor mensen die noodgedwongen of vrijwillig de prostitutie verlaten?2
Naar aanleiding van de motie van de leden Bruins en Van der Graaf is een onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden nog dit voorjaar met een beleidsreactie aangeboden aan uw Kamer.
Kunt u tot slot inzicht geven in de voortgang van de implementatie van de lessen die uit de pilot slachtofferschap zijn voortgekomen, waar de Kamer bij brief van 1 juli 2020 over is geïnformeerd?3
In de brief van 18 november 2020 bent u geïnformeerd over de voortgang van het programma Samen tegen mensenhandel4. In de bijlage van deze brief, getiteld «Programmaresultaten Samen tegen mensenhandel», is een overzicht opgenomen van de stand van zaken van alle projecten en trajecten die in het kader van het programma zijn ondernomen. Hierin is ook opgenomen op welke wijze de lessen uit de pilot geïmplementeerd worden bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven en de IND (pagina 11). Er zijn geen actuele ontwikkelingen op dit vlak te melden.
Het bericht dat een op de vier belastingbetalers meer betaalt dan nodig is |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een op de vier belastingbetalers meer betaalt dan nodig is?1
Ja, dit bericht is bij mij bekend.
Klopt het dat de Belastingdienst garandeert dat iedereen die vóór 8 april 2021 aangifte doet meestal vóór 1 juli 2021 een definitieve aanslag ontvangt?
Dit klopt deels. De garantieregeling houdt in dat iedereen die vóór 8 april 2021 zijn aangifte indient vóór 1 juli 2021 een bericht ontvangt. Dit kan een definitieve aanslag zijn, maar in sommige gevallen kan ook sprake zijn van een voorlopige aanslag of een brief, waarin wordt aangegeven welke nadere informatie de Belastingdienst nodig heeft om de aanslag op te leggen. De garantieregeling rond de aangiftecampagne houdt normaal gesproken in dat iemand die vóór 1 april aangifte doet een bericht krijgt vóór 1 juli. Maar omwille van de problemen die belastingplichtigen hebben kunnen ondervinden tijdens de eerste week van de aangiftecampagne, is ervoor gekozen om de termijn voor de garantieregeling dit jaar met een week te verlengen, tot 8 april 2021.
Klopt het dat belastingplichtigen alleen bij het doen van aangifte inkomstenbelasting de mogelijkheid hebben om hun inkomen toe te delen tussen hun fiscale partner en zichzelf en dat zes weken na ontvangst van hun definitieve aanslag daarna deze keuze vaststaat?
Ja, dit klopt. Indien sprake is van fiscaal partnerschap gedurende het gehele jaar of men heeft gekozen voor fiscaal partnerschap gedurende het gehele jaar, kunnen de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen en de als voorheffing in aanmerking te nemen geheven dividendbelasting tussen fiscale partners worden verdeeld.
De verdeling tussen fiscale partners kan gewijzigd worden, tot het moment dat beide aanslagen onherroepelijk vaststaan. Onherroepelijk wil zeggen, dat er geen bezwaar, beroep of cassatie meer mogelijk is tegen de aanslag. Dit is zes weken na dagtekening van de aanslag of uitspraak. Zolang de aanslag van een van de fiscale partners nog niet onherroepelijk vaststaat, kan de verdeling dus nog worden gewijzigd.
Kunt u een opsomming geven van alle inkomensbestanddelen en aftrekposten die door belastingplichtigen vrij kunnen worden toebedeeld tussen fiscale partners in de inkomstenbelasting bij het doen van aangifte?
De belastingplichtige die gedurende het gehele kalenderjaar dezelfde fiscale partner heeft, of wanneer gekozen wordt voor fiscaal partnerschap gedurende het gehele jaar, kan samen met diens fiscale partner een onderling overeengekomen verdeling toepassen per gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen (box 3) en de als voorheffing in aanmerking te nemen geheven dividendbelasting.
Als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel wordt aangemerkt:
Is bij u bekend hoeveel belastingplichtigen jaarlijks hun inkomen niet optimaal toedelen aan zichzelf en hun fiscale partner waardoor de belastingdruk hoger is dan noodzakelijk?
Nee, dit is niet bekend. Het is voor de Belastingdienst niet mogelijk om te onderzoeken in welke individuele situaties sprake is van een optimale toedeling, mede gelet op de redenen die in het antwoord op vraag 7 worden uitgewerkt. Wel maakt het aangifteprogramma voor fiscale partners inzichtelijk wat de gevolgen voor de hoogte van de belastingaanslag zijn bij een gekozen toedeling.
Herkent u het beeld dat door de Bond van Belastingbetalers2 en in het hiervoor genoemde artikel wordt genoemd van het aantal belastingplichtigen dat onbewust te veel belasting afdraagt?
Nee, dit herken ik niet. Het bericht is niet gebaseerd op gegevens van de Belastingdienst. De Belastingdienst spant zich in om belastingplichtigen te helpen bij het indienen van een juiste aangifte, waarbij nadrukkelijk wordt gewezen op de mogelijkheden om optimaal gebruik te maken van faciliteiten waarop de belastingplichtige recht heeft. In het bericht wordt gedoeld op de mogelijkheid bepaalde inkomensbestanddelen optimaal te verdelen tussen fiscale partners, waardoor de belastingdruk voor de partners samen zo laag mogelijk is.
Het is mij niet bekend in hoeveel gevallen van deze optimale toerekening geen gebruik wordt gemaakt en evenmin wat daar dan de reden voor is.
Zie voor een verdere inhoudelijke verdieping de antwoorden bij vraag 5 en 7.
Wat zouden redenen kunnen zijn voor belastingplichtigen om af te wijken van toedeling die de belastingdruk zo laag mogelijk houdt?
In veel gevallen zullen fiscale partners kiezen voor een verdeling waarbij de belastingdruk zo laag mogelijk is. Het aangifteprogramma helpt hierbij door inzichtelijk te maken wat de gekozen verdeling voor gevolgen heeft voor de belastingaanslag. Fiscale partners kunnen er echter ook voor kiezen om op een andere wijze te verdelen. Dit kan het geval zijn als fiscale partners de financiële zaken gescheiden houden en ieder individueel aangifte doet van het door hemzelf genoten inkomen of door hemzelf gemaakte kosten. De tussen fiscale partners gemaakte financiële afspraken vormen dan de grondslag voor een gemaakte keuze met betrekking tot de toedeling. Hiervan kan sprake zijn ingeval fiscale partners een gescheiden financiële situatie hanteren in een relatie.
Daarnaast kan de gemaakte verdeling invloed hebben op Toeslagen of andere inkomensafhankelijke regelingen. Deze doorwerking kan een argument voor fiscale partners zijn om een verdeling te kiezen die fiscaal niet de meest gunstige is.
Voor de Belastingdienst zijn de beweegredenen voor de verdeling van fiscale partners niet relevant, in die zin: zij hebben immers de mogelijkheid naar eigen wens te verdelen. Wel is van belang dat de verdeling tussen fiscale partners voor 100% wordt toegepast. Hierop wordt door de Belastingdienst gecontroleerd.
Wat is de reden van het niet meer kunnen aanpassen van de inkomenstoedeling na zes weken na ontvangst van hun definitieve aanslag?
Fiscale faciliteiten, zoals de toedeling bij fiscale partners, zijn van invloed op de vaststelling van de materiële belastingschuld. Bij het opleggen van de aanslag wordt de materiële belastingschuld geformaliseerd en kunnen belastingplichtigen hiertegen in bezwaar/beroep komen.
In de wet is expliciet opgenomen dat de herziening van de toedeling bij partners enkel mogelijk is tot het moment dat de aanslag van beiden onherroepelijk vaststaat.
Waarom is het mogelijk om voor andere posten tot vijf jaar terug iets aan te passen en waarom is dit niet mogelijk voor de inkomenstoedeling tussen fiscale partners?
De begrenzing van deze keuzetermijn wordt noodzakelijk geacht voor de uitvoerbaarheid van de regeling. Iedere aanpassing in de verdeling heeft gevolgen voor de aanslagen van beide fiscale partners.
Bovendien kan dit ook een doorwerking hebben naar Toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen. Om deze reden is bij de totstandkoming van de regeling gekozen voor een begrenzing in de termijn waarbinnen aanpassing mogelijk is. Deze begrenzing is opgenomen in de wet.
De verwijzing naar de periode van vijf jaar ziet op de bevoegdheid van de inspecteur om een navorderingsaanslag op te leggen of een ambtshalve vermindering van de aanslag toe te passen. Het gaat hier om gevallen van een onjuiste belastingaanslag. Een andere verdeling tussen partners valt hier niet onder.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de aangiftetermijn voor 2021 is verlopen?
Nee, dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Restaurants dicht door corona maar toch 500 Aziatische koks uit het buitenland gehaald’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het Algemeen Dagblad van afgelopen weekend?1
Ja.
Hoeveel gecombineerde vergunningen voor toelating en verblijf (GVVA) werden er in 2019 verleend en aan hoeveel ondernemingen? En hoeveel in 2020?
Onderstaande tabel2 bevat het aantal ingewilligde gvva aanvragen in 2019 en 20203. Dit betreft alle ingewilligde gvva aanvragen, inclusief de gvva aanvragen die ingewilligd zijn ten behoeve van de Aziatische Horeca. De cijfers zijn afgerond op tientallen.
De cijfers zijn onderverdeeld in eerste verlening, verlenging, wijziging beperking4 en de bezwaarprocedure5.
2.600
1.450
1.710
1.540
50
60
70
70
4.420
3.110
Bron Metis 2021
De onderneming waarbij een vreemdeling arbeid wil komen verrichten en waarvoor er aan de vreemdeling een gvva wordt verleend, betreft de referent. In 2019 werd er afgerond ten behoeve van 2.170 referenten een gvva-aanvraag ingewilligd. In 2020 werd er afgerond ten behoeve van 1.730 referenten een gvva-aanvraag ingewilligd6.
Voor de gvva-aanvragen die ingewilligd werden ten behoeve van de Aziatische Horeca, werd er in 2019 afgerond ten behoeve van 1.500 referenten een gvva-aanvraag ingewilligd en in 2020 afgerond ten behoeve van 1.160 referenten7.
Hoe vaak werd in 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 een werkvergunning afgegeven voor een kok in de Aziatische horeca?
Onderstaande tabel bevat het aantal ingewilligde gvva-aanvragen in 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 ten behoeve van de regeling Aziatische Horeca8. De cijfers zijn afgerond op tientallen.
Er zijn maar beperkt cijfers beschikbaar over 2016. Dit komt omdat de aanvragen betreffende de Aziatische Horeca pas sinds oktober 2016 apart geregistreerd worden bij de IND.
De cijfers zijn onderverdeeld in eerste verleningen, verlengingen, wijziging beperking9 en de bezwaarprocedure10.
90
940
1180
1570
730
250
860
490
1400
1200
<10
<10
<10
10
<10
<10
90
50
60
30
350
1900
1730
3040
1960
Bron Metis 2021
Hoe vaak werd in diezelfde jaren een werkvergunning ingetrokken, omdat niet langer aan de voorwaarden, waaronder betaald werk, werd voldaan?
Onderstaande tabel bevat het totaal aantal ingetrokken gvva’s ten behoeve van de Aziatische Horeca vanaf 2017 tot en met 2020. De cijfers zijn afgerond op tientallen.
De cijfers zien op intrekkingen van zowel eerste verleningen als verlengingen op grond van de regeling Aziatische Horeca.
2017
10
2018
90
2019
160
2020
210
Bron Metis Adhoc 2021
Er kunnen helaas geen cijfers worden geleverd die uitgesplitst zijn naar de reden van intrekking. Dit wordt namelijk niet apart geregistreerd in het systeem, waardoor deze informatie ook niet geautomatiseerd uit het systeem kan worden gehaald.
Zoals eerder ook aangegeven, worden aanvragen betreffende de Aziatische Horeca pas sinds eind 2016 apart geregistreerd bij de IND. In de loop van de jaren zijn er dus steeds meer vergunningen inclusief verlengingen apart (als «aanvraag Aziatische Horeca») in het systeem geregistreerd. De jaren 2017 en 2018 geven daarom nog geen volledig beeld van het aantal intrekkingen van vergunningen die verleend zijn op grond van de regeling. Vergunningen die verleend zijn voordat de Aziatische horeca als aparte categorie geregistreerd werd en vervolgens in 2017 of 2018 ingetrokken zijn, ontbreken namelijk in de cijfers.
Herinnert u zich de arbeidsmarktprognose 2021 van UWV, waarin een fors banenverlies in de horeca wordt verwacht? Welke signalen heeft u dat de Aziatische horecasector afwijkt van het algemene beeld en welke gevolgen heeft dit voor de verwachte werkgelegenheid in deze deelsector?2
Ik ben bekend met de arbeidsmarktprognose 2021. Hierin is opgenomen dat de horeca bij uitstek een sector is die hard geraakt wordt door de maatregelen in het kader van de coronacrisis. De sector is geconfronteerd met tijdelijke sluitingen en beperkingen rond het aantal toegestane gasten. Zo is te lezen dat het aantal banen in de horeca tussen 2019 en 2021 naar verwachting afneemt met 59.000.
Uit de arbeidsmarktprognose blijkt echter ook dat restaurants vaak open zijn gebleven voor afhalen en bezorgen en dat het de verwachting is dat in 2021 het aantal gewerkte uren in de sector weer toe zal nemen als de contactbeperkende maatregelen geleidelijk opgeheven worden. Verder blijkt uit het rapport «Minst kansrijke beroepen»12 van UWV dat arbeidsplaatsen van koks vaker behouden zijn gebleven dan ander horecapersoneel. Dit kan komen doordat een groot aantal restaurants is opengebleven voor afhaal en bezorging, koks vaker een vast contract hebben dan bijvoorbeeld medewerkers in de bediening en ondernemers hebben geanticipeerd op de heropening van de horeca.
Voor de Aziatische horeca geldt daarnaast dat de specifieke functie-eisen voor koks – die zien op taal en cultuur – het extra lastig maken om vacatures te vervullen. Dit is ook de reden waarom, mede op verzoek van de Tweede Kamer, sinds oktober 2019 voor deze sector een structurele regeling geldt die het mogelijk maakt om koks op niveau 4 tot en met 6 uit het buitenland te werven.
Heeft u overwogen bij de eerste en of de tweede lockdown, toen alle restaurants werden gesloten, om de GVVA op te schorten en geen buitenlandse koks meer toe te laten? Zo ja, hoe heeft u dit bij de horeca bekendgemaakt? Zo nee, waarom niet?
De kern van de structurele regeling voor de Aziatische horecasector is dat Aziatische restaurants het aantal gespecialiseerde koks uit het buitenland mogen halen dat nodig is voor hun restaurant. Een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid wordt na advies van het UWV door de IND verstrekt indien aan de voorwaarden van de regeling wordt voldaan.
Er is recent gemonitord of de situatie op de arbeidsmarkt aanleiding geeft om de regeling aan te passen. Uit de monitoring blijkt dat het aantal werkzoekenden koks sinds 2019 is toegenomen. De verwachting is dat deze toename van het aantal werkzoekenden een gevolg is van de coronacrisis en daarom van tijdelijke aard is. Zo gauw de contactbeperkende maatregelen opgeheven worden, zal het aantal gewerkte uren in de horeca naar verwachting weer toenemen. Daarnaast geldt voor de Aziatische horeca dat de specifieke functie-eisen voor koks – die zien op taal en cultuur – het extra lastig maken om vacatures te vervullen.
Gelet hierop geeft de situatie op de arbeidsmarkt ten gevolge van corona geen aanleiding om het verlenen van gecombineerde vergunningen voor verblijf en arbeid op grond van de regeling voor de Aziatische horecasector op te schorten.
De in het artikel gesignaleerde misstanden hebben, zoals aangekondigd in mijn brief van heden aan de Tweede Kamer, echter wel geleid tot het voornemen om over te gaan tot het laten vervallen van de regeling voor nieuwe gevallen. Naast de signalen in de artikelen signaleren ook de Nederlandse vertegenwoordigingen in China, die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, en de Immigration Liaison Officers (ILO) van de IND in China dat in bepaalde zaken aanvragers grote sommen geld hebben betaald aan tussenpersonen. De berichtgeving van Investico dat in vacatureteksten ten behoeve van dit verblijfsdoel arbeidsomstandigheden worden omschreven die niet zijn toegestaan binnen de Nederlandse arbeidswetten is door de Nederlandse vertegenwoordiging in China gecontroleerd. Zij bevestigen dat dergelijke vacatureteksten op een Chinese website zijn gevonden. Daarnaast zijn er signalen van de Nederlandse vertegenwoordigingen en ILO’s in China dat de koks die naar Nederland komen niet altijd gekwalificeerd zijn doordat er gebruik wordt gemaakt van valse, vervalste of ten onrechte afgegeven koksboekjes. Wanneer er dergelijke signalen naar voren komen, zijn er door de Nederlandse vertegenwoordigingen in China verzoeken tot heroverweging ingediend bij de IND. In de gevallen waarin deze signalen hard konden worden gemaakt zijn de gvva’s ingetrokken.
Hoewel niet vast staat dat bovenstaande signalen duiden op feitelijk grootschalig misbruik van de regeling, zijn de signalen dermate ernstig dat het kabinet, in overleg met de Kamer, snel wil ingrijpen om misbruik van de regeling te voorkomen. De signalen zouden namelijk kunnen duiden op mensenhandel.
De voorgenomen wijziging zal inhouden dat het, terwijl wordt onderzocht of de regeling in aangescherpte vorm kan herleven of definitief komt te vervallen, niet meer mogelijk is voor koks die niet reeds op grond van deze regeling rechtmatig in Nederland verblijven, om een geslaagd beroep te doen op de regeling. In het kader van dit onderzoek zal ook gesproken worden met de sectorvertegenwoordigers. Het blijft voor werkgevers wel mogelijk voor koks die reeds in Nederland zijn om hun verblijfsvergunning op grond van de regeling te verlengen. Voor werkgevers die een kok in dienst willen nemen die niet reeds op grond van de bijzondere regeling in Nederland verblijft, blijft bovendien de mogelijkheid bestaan om op grond van de algemene regels voor tewerkstelling van derdelanders zoals vastgelegd in de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een aanvraag in te dienen.
Wat is de huidige status van de GVVA? Bent u bereid deze op te schorten tot een moment dat de restaurants weer op het niveau van pre-corona zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel Aziatische koks verblijven er momenteel in Nederland? Hoeveel van hen hebben een nog geldige verblijfs- en werkvergunning? Is bekend hoeveel van hen ongedocumenteerd zijn en waar zij zich bevinden? Wat doet UWV of doen gemeenten om deze groep in beeld te hebben?
Op 1 januari 2021 waren er afgerond 3.690 personen met een vergunning voor de regeling Aziatische Horeca in het systeem van de IND bekend met een geldige verblijfstitel.
Het is onbekend hoeveel ongedocumenteerde koks er in Nederland zijn en waar zij zich bevinden. Er is geen systeem of instantie die dit registreert. Ook UWV en gemeenten zijn niet verantwoordelijk om deze groep in beeld te hebben.
Herkent u de signalen dat koks hoge borgsommen betalen aan hun werkgever? Hoe vaak is de afgelopen vijf jaar een maatregel opgelegd voor de overtreding van arbeidswetgeving in de Aziatische horecasector?
De hoofdregel is dat werkgever in het contract geen bedingen mag opnemen die de werkgever het recht geven bepaalde bedragen in te houden op het loon. Dergelijke bedingen zijn op grond van de wet nietig. Het Burgerlijk Wetboek wet somt limitatief enkele uitzonderingen op wanneer een dergelijk beding wel is toegestaan. Een borg die dient ter volmaking van het contract is echter een beding dat niet is toegestaan. Als er dergelijke bepalingen zijn opgenomen in de arbeidsovereenkomst die wordt overgelegd bij de aanvraag voor een werkvergunning, is dit voor UWV reden om negatief te adviseren en voor de IND om de aanvraag af te wijzen.
Bij inspecties om de naleving van de arbeidswetten te controleren, krijgen inspecteurs weleens signalen dat er sprake is van betalingen aan de werkgever of bemiddelingskosten in het land van herkomst, waarbij bedragen tussen de 3.500 en 10.000 euro werden genoemd. Over de omvang van dit fenomeen is geen betrouwbare, representatieve informatie beschikbaar. Als iemand gedwongen wordt om een deel van zijn geld af te staan, dan kan er sprake zijn van afpersing of diefstal, wat strafbare feiten zijn waarvoor een strafrechtelijk traject kan worden ingezet. Bovendien kan gedwongen (terug)betaling ook een mogelijk signaal zijn van arbeidsuitbuiting, wat eveneens strafrechtelijk kan worden onderzocht. Mocht een van beide leiden tot vervolging dan kan de werknemer vergoeding van de geleden schade vorderen in de strafrechtelijke procedure.
De afgelopen vijf jaar zijn er ruim 300 sancties opgelegd voor overtredingen van de arbeidswetgeving in de Aziatische horecasector. Het gaat met name om overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen het overtredingen betreft ten aanzien van personeel dat op grond van de regeling voor de Aziatische horeca naar Nederland is gekomen. De Inspectie SZW is bezig met de voorbereidingen van een inspectieproject dat specifiek gericht is op het tegengaan van misbruik van de regeling Aziatische horeca, waarbij ze nauw samenwerkt met IND en UWV. De eerste inspecties in het kader van dit project vinden naar verwachting voor de zomer plaats. Daarnaast blijft de Inspectie SZW zoals altijd inspecties uitvoeren naar aanleiding van meldingen uit deze sector over overtredingen van de arbeidswetten en indien er signalen zijn van arbeidsuitbuiting.
Hoeveel van de vergunningen voor Aziatische koks worden verlengd na twee jaar? Is bij u bekend hoeveel van de koks van wie de vergunning verlopen is of die al drie maanden geen betaald werk hebben, terugkeren naar hun thuisland?
Zie het antwoord op vraag 3. In de tabel is ook het aantal verlengingen opgenomen over 2016 tot en met 2020.
Of de verlenging heeft plaatsgevonden nadat eerst de maximale geldigheidsduur van twee jaar van de voorgaande gvva is benut, is niet geautomatiseerd uit het systeem te halen. Het is namelijk ook mogelijk dat de verlenging al eerder is aangevraagd, nog voordat de geldigheidsduur van de voorgaande vergunning afliep.
Zoals bij antwoord 8 aangegeven is een vreemdeling niet langer rechtmatig in Nederland indien de verblijfsvergunning van een vreemdeling verloopt. De vreemdeling is dan gehouden om Nederland te verlaten. Als vreemdelingen zonder geldige verblijfsvergunning worden aangetroffen, onderzoekt de politie de ware identiteit en nationaliteit van die persoon en stelt deze – indien mogelijk – vast. Vreemdelingen die illegaal hier worden aangetroffen moeten Nederland verlaten en terugkeren naar hun land van herkomst. Er wordt echter niet bijgehouden hoeveel vreemdelingen die niet (langer) in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning terugkeren naar het land van herkomst.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat vergunningen worden verleend aan immigranten terwijl er momenteel geen passend werk is voor deze mensen, waardoor ze hierheen worden gehaald om vervolgens zonder werk en in armoede te geraken?
Ik vind het van groot belang dat arbeidsmigranten bij aankomst in Nederland goed opgevangen worden door hun werkgever. Dat een kok er in Nederland achter komt dat er geen werk is, is natuurlijk zeer onwenselijk. Het is uiteraard ook niet de bedoeling dat er een beroep op de regeling wordt gedaan zonder dat er sprake is van een arbeidsplaats. Zoals hierboven uiteengezet is het doel van de regeling dat gespecialiseerde koks uit het buitenland mogen komen als dat nodig is. Een gvva wordt door de IND verstrekt indien aan de voorwaarden van de regeling wordt voldaan.
De werkgever moet de beschikbaarheid van een arbeidsplaats drie weken voor het doen van de aanvraag melden bij UWV. Bij de aanvraag wordt een door de werkgever ondertekende arbeidsovereenkomst overgelegd. Door de relevante vragen te beantwoorden en de aanvraag te ondertekenen, bevestigt de werkgever dat hij een kok nodig heeft. Mocht door omstandigheden toch blijken dat de kok niet meer nodig is, dan is het aan de werkgever om de aanvraag in te trekken. Indien de vreemdeling reeds in Nederland is, is de werkgever verplicht om door te geven dat er geen gebruik wordt gemaakt van de gvva. In dat geval zal de gvva door IND worden ingetrokken. Zolang de gvva niet is ingetrokken, is de werkgever gehouden het loon dat op de vergunning staat vermeld te betalen aan de kok, ook als er niet wordt gewerkt.
De signalen uit het onderzoek van Investico en van de Nederlandse vertegenwoordigingen en ILO’s in China inzake oneigenlijk gebruik en misbruik van de toelatingsregeling voor Aziatische koks vind ik erg zorgwekkend. Zoals ook bij de vragen 6 en 7 aangegeven hebben deze signalen ertoe geleid dat de regeling zal vervallen voor koks die niet reeds in Nederland aanwezig zijn op grond van deze regeling. Ik ben voornemens om te onderzoeken of de regeling in aangescherpte vorm zou kunnen herleven voor nieuwe gevallen, of definitief komt te vervallen. Daarbij zal ik ook kijken hoe voorkomen kan worden dat koks naar Nederland worden gehaald zonder dat er sprake is van een arbeidsplaats. Ik zal hier ook over in gesprek gaan met de sectorvertegenwoordigers.
Er zijn geen signalen dat door corona in andere sectoren gevallen zijn waarbij er geen werk is voor de vreemdeling waaraan een gvva is verleend. Gelet hierop acht ik het niet noodzakelijk om ook in andere sectoren maatregelen te nemen.
Zijn er andere groepen (arbeids)migranten voor wie een vergelijkbare situatie geldt, namelijk een werkvergunning terwijl er door corona helemaal geen passend werk is? Kunt u deze in kaart brengen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om op korte termijn maatregelen te nemen die voorkomen dat arbeidsmigranten van buiten de Europese Unie naar Nederland komen terwijl er geen passend werk voor ze is? Kunt u de Kamer daarover in april informeren?
Zie antwoord vraag 11.
Signalen van ondernemers m.b.t. de derden- en accountantsverklaring bij de vaststelling van de NOW-regeling |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Herkent u de signalen van ondernemers (in het midden- en kleinbedrijf) die nogal schrikken van de hoge administratieve en financiële lasten die op hen af komen om de diverse verplichte derden- of accountantsverklaringen op te leveren ten behoeve van de vaststelling van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)? Herkent u deze dan ook in een artikel in het FD van 29 maart «Kleine BV’s zien NOW-steun verdampen bij verplichte accountantscontrole»?1
Ja, deze signalen herken ik.
Hoeveel bedrijven moeten een accountantsverklaring overleggen? Herkent u de signalen uit de sector dat het om een fors groter aantal bedrijven gaat dan verwacht? Herkent u ook dat de controles zelf veel complexer blijken dan voorzien en dat deze complexiteit ondernemers nog onzekerder maakt over hun recht op steun en de afwikkeling daarvan?
Het is op dit moment niet exact te zeggen hoeveel bedrijven een accountantsverklaring moeten overleggen. Bedrijven hebben bij een voorschot vanaf € 100.000 of bij een definitieve subsidie vanaf € 125.000 een accountantsverklaring nodig. Pas na de sluiting van het vaststellingsloket is een totaalaantal bedrijven (per NOW-periode) te geven. Wel kunnen we op basis van de verstrekte voorschotbedragen een inschatting geven:
NOW I
(bron: UWV, Register NOW I, versie 3)
NOW II
(bron: UWV, Register NOW II, versie 1)
Dit brengt ons tot het beeld dat er minimaal 12.530 voor de NOW I en 7.543 voor de NOW II aanvragen voorzien moeten worden van een accountantsverklaring. Let wel, in deze cijfers is geen rekening gehouden met concerns. Het percentage dat dus daadwerkelijk een derdenverklaring/accountantsverklaring nodig heeft kan dus enigszins afwijken omdat dit cijfers zijn op basis van enkelvoudige aanvragen (loonheffingennummers).
Bij de vaststelling van de grensbedragen voor een derden- of accountantsverklaring is de inschatting gemaakt dat ongeveer 10% van de NOW1-aanvragers een accountantsverklaring zal moeten overleggen. Dat komt voor de NOW1 neer op zo’n 13.800 bedrijven. Ik heb nog geen signalen ontvangen dat significant meer bedrijven een accountantsverklaring zullen moeten overleggen dan voorheen was ingeschat. De bovenstaande cijfers onderschrijven dit.
Ik ga graag wat uitgebreider in de vraag over de complexiteit van de accountantscontroles. Er is namelijk geen sprake van één accountsverklaring die voor alle bedrijven boven de genoemde grenzen geldt: kleinere ondernemers kunnen een accountantsonderzoek regelen dat past bij de grootte van hun organisatie. Op deze wijze staan de accountantskosten zo goed mogelijk in verhouding tot de hoogte van de subsidie.
Bij de totstandkoming van deze controles heb ik bewust en zorgvuldig gekozen voor een vorm van differentiatie die aansluit bij de grootte van de onderneming en de hoogte van de subsidie. Dit ter beperking van de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Kijkend naar het grensbedrag van € 100.000/€ 125.000 is er een groot verschil tussen de bedrijven die boven dit bedrag uitkomen. Van kappers en bakkers met een tiental werknemers en enkele vestigingen tot beursgenoteerde ondernemingen met honderden werknemers. Als ik voor beide ondernemingen dezelfde zwaarte voor het accountantsonderzoek eis, ben ik voor de kleinere ondernemingen veel te streng, terwijl ik van zeer grote ondernemingen met hoge subsidiebedragen meer zou mogen verwachten. Juist daarom heb ik een zorgvuldig en gedifferentieerd controlestelstel opgesteld.
Bij subsidiebedragen tot € 375.000 volstaat bij ondernemingen die niet controleplichtig zijn voor de jaarrekening daarom een samenstellingsverklaring (een zgn. aan assurance verwante opdracht). Bij een samenstellingsverklaring levert de onderneming de financiële gegevens aan en stelt de accountant het financiële overzicht samen, maar verstrekt hierbij geen zekerheid omtrent de gegevens in de aanvraag tot vaststelling. De accountant verricht hierbij wel aanvullende werkzaamheden om de door SZW geïdentificeerde specifieke risico’s van de NOW te adresseren. Deze aanvullende werkzaamheden zijn nader uitgewerkt in het accountantsprotocol bij de NOW.
Vanaf € 375.000 subsidie wordt bij niet voor de jaarrekening controleplichtige ondernemingen een accountantsproduct verlangd waarbij de accountant een beperkte mate van zekerheid (assurance) afgeeft. Dit geldt ook voor ondernemingen die wel controleplichtig zijn maar een definitief subsidiebedrag van minder dan € 375.000 ontvangen. Dit bedrag is driemaal het bedrag waarvoor regulier op grond van het Uniform subsidiekader een accountantscontrole wordt voorgeschreven. Gezien de hoogte van het subsidiebedrag is een intensiever onderzoek hier gerechtvaardigd.
Organisaties die sowieso al controleplichtig waren én die meer dan € 375.000 subsidie ontvangen dienen, gezien de grootte van de onderneming en de hoogte van het subsidiebedrag, extra zorgvuldigheid te betrachten in hun administratieve processen en interne procedures. Zeker omdat zij reeds regulier door de accountant worden gecontroleerd voor hun jaarrekening. Daarom wordt van hen een assurance-rapport met een redelijke mate van zekerheid verlangd. Dit betreft een onderzoek met dezelfde mate van zekerheid als een reguliere jaarrekeningcontrole, toegespitst op een controle op de NOW-subsidie. Wij schatten in dat deze categorie 3 tot 4% van de totale aanvragers betreft (circa 5.000 aanvragers).
Tenslotte zijn er nog bedrijven (werkmaatschappijen) die een aanvraag hebben ingediend op basis van artikel 6a van de regeling (NOW1). Hoewel deze bedrijven onderdeel zijn van een concern, kunnen zij op basis van hun eigen omzetdaling een aanvraag doen. Dit is het geval wanneer een concern zelf geen omzetdaling van minimaal 20% heeft. Bij een aanvraag op werkmaatschappijniveau wordt dus het solidariteitsbeginsel dat bij aanvang van de NOW leidend was (en is) expliciet losgelaten. Deze mogelijkheid is onder andere op verzoek van de Tweede Kamer aan de NOW-regeling toegevoegd. Wel zijn er in dit geval extra risico’s als het gaat om omzetverschuiving/-verplaatsing, waarvoor aanvullende voorwaarden worden gesteld. Gezien de aanvullende risico’s samenhangend met de aanvullende voorwaarden wordt van deze organisaties altijd een assurance-rapport met een redelijke mate van zekerheid verlangd.2 Een bedrijf dat een aanvraag doet op werkmaatschappijniveau zal dus uitgebreider gecontroleerd worden door een accountant, ook al is zijn NOW-subsidie relatief laag. In het nieuwsbericht waar het lid Tielen naar verwijst lijkt het te gaan om een aanvraag op niveau van een werkmaatschappij en zal hier dus altijd een assurance-rapport met redelijke mate van zekerheid worden verlangd.
Hoeveel aanvragen tot vaststelling van de NOW1 zijn tot op heden binnengekomen? Bij hoeveel daarvan was sprake van de plicht voor een derden- of accountantsverklaring? Is aan deze plicht in alle gevallen meteen voldaan?
Tot en met 19 mei jl. zijn 52.483 aanvragen tot vaststelling NOW I binnengekomen.
Er zijn 2.5453 accountantsverklaringen (4,8% van totaal) ingediend. In 27 gevallen zou op basis van hoogte voorschot/verwachte subsidie een accountantsverklaring verwacht worden, maar heeft de werkgever er actief voor gekozen dit niet te doen (met volledige terugbetaling als gevolg).
Er zijn 9.750 derdenverklaringen ingediend (18,6% van totaal). In 41 gevallen zou op basis van hoogte voorschot/verwachte subsidie een derdenverklaring verwacht worden, maar heeft de werkgever er actief voor gekozen dit niet te doen (met volledige terugbetaling als gevolg).
Wanneer er wel een verklaring wordt meegestuurd maar dit niet de juiste verklaring is, krijgt de werkgever de kans om dit te herstellen. Het Ministerie van SZW, specifiek de directie Uitvoering van Beleid (UVB), controleert de ontvangen derdenverklaringen en accountantsverklaringen. Alle werkgevers waar bevindingen zijn naar aanleiding van de controle door UVB, krijgen dit teruggekoppeld en krijgen dus de mogelijkheid om de geconstateerde tekortkoming(en) te herstellen.
Geldt de verplichte derdenverklaring ook als blijkt dat, bijvoorbeeld door een eigen berekening, de tegemoetkoming waar een werkgever recht op heeft kleiner blijkt te zijn dan 20.000 euro? Hoe vaak komt een dergelijke situatie in de nu bekende praktijk voor?
Ja, voor de bepaling van de benodigde verklaring is zowel het voorschotbedrag als het definitieve bedrag van belang. Want alleen het voorschot ligt vast bij de berekening van de definitieve berekening. Op basis van alle verwerkte aanvragen (dit aantal is minder dan de 52.483 in totaal ontvangen aanvragen) is te stellen dat:
Heeft u overwogen om in gevallen als vermeld bij vraag 4, de plicht tot een derdenverklaring te laten vallen? Zo ja, wat is de reden dat die overweging is verworpen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te overwegen?
Ik heb de afgelopen weken een verkenning, o.a. in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA), uitgevoerd om te kijken hoe we de administratieve lasten met betrekking tot de controle van de NOW voor werkgevers (en accountants) kunnen verlichten. Op 31 mei jl. heb ik de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek tot verlichting van de administratieve lasten geïnformeerd.
In deze verkenning heb ik ook gekeken naar de plicht om een derdenverklaring te verstrekken op basis van het voorschotbedrag. Uiteindelijk heb ik besloten om deze verplichting in stand te houden. Enerzijds omdat het voorschotbedrag houvast biedt aan een aanvrager om te bepalen welke verklaring benodigd is en anderzijds omdat ik heb besloten om vanaf de NOW3 de grens voor wanneer een derdenverklaring benodigd is te verhogen naar € 40.000 (voor zowel voorschot als definitief subsidiebedrag). Hierover leest u meer bij het antwoord op vraag 6. Door de verhoging is er überhaupt minder vaak een derdenverklaring benodigd.
Zijn ondernemers en bedrijfseigenaren verplicht om bij de vaststelling voor elke NOW-aanvraag afzonderlijk een derden- of accountantsverklaring te overleggen? Klopt het dat dit betekent dat ondernemers die nu al gedurende meer dan een jaar een significante omzetdaling hebben, vijf afzonderlijke accountantsverklaringen moeten overleggen? Deelt u de mening dat dit niet alleen een grote administratieve, maar ook een grote financiële last oplevert?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb geschetst, zijn we tot een zorgvuldig controleproces gekomen. Controle op de voorwaarden en verplichtingen alsmede op de rechtmatigheid van de ontvangen subsidie acht ik zeer wenselijk. Het gaat hier immers om grote bedragen belastinggeld en een niet toereikend onderbouwing van de besteding hiervan ondermijnt het draagvlak voor de NOW. En hoewel naar verwachting slechts 10% van de organisaties een accountantsverklaring nodig heeft voor de NOW1, hebben deze bedrijven wel ongeveer 68% van het totale voorschotbedrag van de NOW1 ontvangen. Dat komt neer op ongeveer € 6,7 miljard.
Daarbij is bij elke NOW-periode inderdaad een afzonderlijke afrekening en afhankelijk van de hoogte van het subsidiebedrag een afzonderlijke verklaring nodig. Ook omdat er per periode M&O-risico’s aanwezig zijn waarop een controle gewenst is. Een afzonderlijke afrekening per periode is dus gewenst omdat per NOW-periode de voorwaarden en verplichtingen gecontroleerd dienen te worden. Een van de verlichtingen die ik vanaf de NOW3 doorvoer is dat de controle voor de NOW3 en NOW4, wanneer er gebruik wordt gemaakt van meerdere tranches, voor de accountant als één opdracht, en dus één controle, gezien mag worden. Er blijft dan wel een afzonderlijke verklaring per tranche nodig, maar de controle kan worden samengevoegd. Een voorzichtige inschatting is dat deze verlichting, wanneer er gebruik wordt gemaakt van alle vier de tranches, een besparing van circa 15% op de totale kosten van een accountantsverklaring kan betekenen.
Graag merk ik hierbij wel op dat niet alle werkzaamheden per controle opnieuw uitgevoerd hoeven te worden. Sommige werkzaamheden hoeven slechts bij de eerste controle uitgevoerd te worden of er kan gebruik gemaakt worden van de werkzaamheden die uitgevoerd worden in het kader van de jaarrekeningcontrole 2019 en 2020/2021 (en vice versa). De resultaten van de eerste werkzaamheden kunnen door een accountant vervolgens bij een volgende controle als referentie worden gebruikt. Mijn verwachting is dat, wanneer een bedrijf van meerdere NOW-periodes gebruik maakt, uit de controle op de NOW-1 het meeste werk vloeit en dat vanuit het lerend vermogen, het repeterende karakter van bepaalde controles en het samenvoegen/hergebruik van werkzaamheden bij de daaropvolgende controles de werkzaamheden, zowel op proces als op inhoud, al beperkter zijn.
Het merendeel van de bedrijven krijgt echter niet te maken met dergelijke administratieve lasten. Bedrijven die een voorschot hebben ontvangen van onder de € 20.000 en waarvan de definitieve subsidie niet hoger is dan € 25.000 hoeven geen derden- of accountantsverklaring mee te sturen. De verwachting is dat ongeveer 60% van alle aanvragers van de NOW1 en -2 om deze reden geen verklaring nodig heeft bij hun vaststelling. Zoals bij het antwoord op vraag 5 reeds aangegeven heb ik recent besloten om deze grens naar € 40.000 (voor zowel voorschot als definitief subsidiebedrag) te verhogen. De inschatting is dat hierdoor ongeveer 80% van de aanvragers geen aanvullende verklaring meer nodig hebben. Ophoging van de grenzen betekent wel dat er minder controle door een deskundige derde plaats zal gaan vinden en dus een mogelijk risico dat er meer onrechtmatige subsidies zullen worden verstrekt. Dit ondervangen we deels door op de aangeleverde definitieve aanvragen de bestaande controle door SZW te intensiveren. Alle aanvragen die niet voorzien zijn van een accountantsverklaring worden namelijk nu al door middel van een uitgebreide data-analyse beoordeeld door Uitvoering van Beleid (UVB, onderdeel van SZW) en risicogericht vindt nader onderzoek plaats en worden aanvullende stukken opgevraagd bij de werkgever.
Zijn ondernemers en bedrijfseigenaren verplicht om voor elk afzonderlijk bedrijf of werkmaatschappij binnen een concern of holding een derden- of accountantsverklaring te vragen, of is het mogelijk en toegestaan om één verklaring te overleggen?
De NOW wordt op loonheffingennummer aangevraagd en dient ook per loonheffingennummer afgerekend te worden. Als per concern/groep meerdere werkmaatschappijen/entiteiten een aanvraag hebben gedaan zullen zij per aanvraag een verklaring mee moeten sturen. Dit betekent echter niet dat dit afzonderlijke accountantsopdrachten en -producten hoeven te zijn. Veel werkzaamheden zullen bij een concern of groep gecombineerd kunnen worden.
Herkent u de signalen dat het voor ondernemers steeds moeilijker is om een accountant te vinden die binnen een bepaalde tijd het benodigde werk kan doen, ook omdat naast de NOW-verklaringen er ook druk staat op de oplevering van de jaarstukken in verband met de belastinguitstel? Zo ja, in hoeverre neemt u deze signalen mee in het bepalen van de regelgeving?
Ja, ik herken deze signalen. De NBA heeft mij begin dit jaar verzocht om het vaststellingsloket voor de NOW1 langer open te stellen. Ik heb met dit verzoek ingestemd en bedrijven hebben nu tot 31 oktober 2021 de tijd om hun definitieve aanvraag in te dienen.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is de administratieve en financiële lasten met betrekking tot de derden- en accountantsverklaringen te verlichten, bijvoorbeeld door het sterk vereenvoudigen van de benodigde verklaringen of het samenvoegen van verklaringen?
Ja, zoals ik bij het antwoord op vraag 5 en 6 heb gemeld heb ik de afgelopen weken een verkenning uitgevoerd om te kijken hoe we de administratieve lasten met betrekking tot de controle van de NOW voor werkgevers kunnen verlichten. Op 31 mei jl. heb ik de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd en de zes verlichtingen uiteengezet waarmee we de administratieve lasten voor werkgevers aanzienlijk verlichten.
Het bericht ‘Hij heeft me gewoon opgelicht’. |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hij heeft me gewoon opgelicht» over uitbuiting in de Aziatische horeca?1
Ja.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is doorgegaan met het afgeven van vergunningen tijdens de coronacrisis en de sluiting van de horeca, dus toen er geen werk was?
Op grond van de structurele regeling voor de Aziatische horecasector, die mede op verzoek van de Tweede Kamer tot stand is gekomen, kunnen Aziatische restaurants gespecialiseerde koks uit het buitenland halen indien dit nodig is. Een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva) wordt door de IND verstrekt indien aan de voorwaarden van de regeling wordt voldaan. De coronacrisis heeft niet geleid tot aanpassing van de voorwaarden om van de regeling gebruik te kunnen maken. Eén van de voorwaarden is dat de vacature ten minste drie weken voor het indienen van de aanvraag voor een gvva bij het UWV wordt gemeld. Bij de aanvraag van de gvva moet de werkgever de reden voor het openstellen van de vacature aangeven en verklaren dat de kok nodig is voor een goede bedrijfsvoering. Het is uiteraard niet de bedoeling dat er een beroep op de regeling wordt gedaan zonder dat er sprake is van een arbeidsplaats.
In algemene zin blijkt inderdaad dat corona grote effecten heeft gehad op de horeca. Maar uit onderzoek van UWV (minst kansrijke beroepen2) blijkt wel dat de arbeidsplaatsen voor koks vaker behouden zijn gebleven dan die voor ander horecapersoneel. Dat kan komen doordat een groot aantal restaurants is opengebleven voor bezorging, waardoor koks nog steeds nodig waren in de restaurants. Daarnaast hebben koks vaker een vast contract dan bijvoorbeeld medewerkers in de bediening, waardoor zij minder snel hun werk verliezen.
Hoe kan de situatie ontstaan dat pas in Nederland iemand erachter komt dat er geen werk is?
Ik vind het van groot belang dat arbeidsmigranten bij aankomst in Nederland goed opgevangen worden door hun werkgever. Dat een werkgever een kok naar Nederland haalt en de kok er vervolgens na aankomst achter komt dat er geen werk is, is natuurlijk onacceptabel.
Zoals hierboven aangegeven, moet de werkgever de beschikbaarheid van een arbeidsplaats drie weken voor het doen van de aanvraag melden bij UWV. Bij de aanvraag wordt een door de werkgever ondertekende conceptarbeidsovereenkomst overgelegd. Door de relevante vragen te beantwoorden en de aanvraag te ondertekenen, bevestigt de werkgever dat hij een kok nodig heeft. Mocht door omstandigheden toch blijken dat de kok niet meer nodig is, dan is het aan de werkgever om de aanvraag in te trekken. Indien de vreemdeling reeds in Nederland is, is de werkgever verplicht om door te geven dat er geen gebruik wordt gemaakt van de gvva. In dat geval zal de gvva door de IND worden ingetrokken. Zolang de gvva niet is ingetrokken, is de werkgever gehouden het loon dat op de vergunning staat vermeld te betalen aan de kok, ook als er niet wordt gewerkt.
Klopt het dat er gebruik mag worden gemaakt van een tussenpersoon om een werkvisum aan te vragen?
Ik hecht veel waarde aan de naleving van de Nederlandse arbeidswetten. De werkgever is verplicht zich te houden aan deze wetten en is verantwoordelijk voor de omstandigheden van de vreemdelingen die hij naar Nederland haalt. Dit is niet anders als de werving en selectie of de aanvraag namens hem door een tussenpersoon is gedaan.
Er zijn geen regels die verbieden dat een tussenpersoon wordt ingeschakeld voor het bij elkaar brengen van vraag en aanbod of voor het, namens de werkgever en de vreemdeling, indienen van een aanvraag. Het is echter de werkgever, al dan niet via een gemachtigde, die een aanvraag voor een gvva bij de IND indient en ondertekent. Bij de aanvraag moet de conceptarbeidsovereenkomst worden overgelegd die is ondertekend door de werkgever. Een gvva wordt geweigerd indien in de conceptarbeidsovereenkomst afspraken zijn gemaakt die in strijd zijn met de Nederlandse arbeidswetten. Op de wijze van werving in het land van herkomst heeft de Nederlandse overheid helaas weinig zicht.
Klopt het dat de werkgever wel altijd degene is die de vergunning moet ondertekenen en degene is die het contract afsluit?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de werkgever dus uiteindelijk altijd verantwoordelijk is voor de omstandigheden van iemand die naar Nederland is gekomen? Klopt het dat een tussenpersoon daar geen rol in heeft, zoals in het artikel wordt beschreven?
Zie antwoord vraag 4.
Gelden er normen voor deze tussenpersonen, zoals bijvoorbeeld een maximumprijs die voor deze bemiddeling gevraagd mag worden?
In de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) is inderdaad bepaald dat een uitzendbureau geen tegenprestatie mag bedingen van de arbeidskracht. Onder het bereik van dezelfde wet valt ook de dienstverlening waarbij de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht wordt beoogd. In de Waadi wordt dit omschreven als arbeidsbemiddeling. Voor zover er sprake is van arbeidsbemiddeling mag de arbeidsbemiddelaar op grond van de Waadi geen tegenprestatie bedingen van de werkzoekende voor de verleende arbeidsbemiddeling (artikel 3 Waadi). Indien de Waadi van toepassing is geldt derhalve dat enkel met de werkgever een tegenprestatie bedongen kan worden voor de verleende arbeidsbemiddeling. Hiervoor geldt geen maximumprijs.
De Waadi is niet van toepassing buiten Nederland. Indien een Nederlandse werkgever een tussenpersoon buiten Nederland een opdracht geeft die onder arbeidsbemiddeling zoals gedefinieerd in de Waadi valt, is de werkgever gehouden aan de regels op grond van de Waadi. Aangezien niet alle benodigde feiten en omstandigheden bekend zijn om te kunnen beoordelen of en zo ja, wat er tussen de Nederlandse werkgever en de tussenpersoon respectievelijk werkende afgesproken wordt en de dienstverlening in Azië plaatsvindt, kan niet beoordeeld worden of het verbod op tegenprestatie uit de Waadi van toepassing is.
Is het net zoals bij een uitzendbureau dat de vergoeding voor het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van arbeid (als de tussenpersonen dat al doen) doorgerekend zouden moeten worden aan de werkgever?
Zie antwoord vraag 7.
Als dat nog niet het geval is, zou dat een oplossing kunnen bieden om situaties waarbij iemand al met een grote schuld begint, te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de uitbreiding voor de gecombineerde vergunningen verblijf en arbeid (GVVA) voor Aziatische koks alleen geldt vanaf niveau 4?
De regeling is bedoeld voor noodzakelijke gekwalificeerde koks op het functieniveau 4 (specialiteiten kok), 5 (souschef) en 6 (chef-kok) in specialistische restaurants waar overwegend land-specifiek Aziatisch voedsel wordt bereid uit één of meer van de volgende keukens: Chinees, Indiaas, Indonesisch, Japans, Koreaans, Maleis, Thais, Tibetaans en Vietnamees. In de aanvraag moet worden onderbouwd waarom een kok op dit niveau noodzakelijk is.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de werkzaamheden ook op dat niveau zijn? Geldt hierbij ook een minimuminkomensgrens?
Wanneer de Inspectie SZW bij de werkgever een controle uitvoert op naleving van de arbeidswetten, wordt onder meer gekeken of gewerkt wordt in overeenstemming met de voorwaarden waaronder de gvva is verstrekt.
Bij de aanvraag moet door de werkgever worden onderbouwd dat de vreemdeling over de benodigde kwalificaties beschikt en moet hij verklaren dat hij een kok nodig heeft op niveau 4, 5 of 6. Om dit aan te tonen kan naast gewaarmerkte diploma’s ook een certificaat worden overgelegd waarmee de kwalificaties worden aangetoond. Uit het certificaat moet blijken dat de kok de taken zoals beschreven binnen de functie beheerst. Ook moet de werkgever bij de aanvraag verklaren dat hij heeft geverifieerd dat de kok over de benodigde kwalificaties beschikt. Indien er wordt getwijfeld aan de waarde van het diploma of certificaat kan het UWV de werkgever verzoeken te laten verifiëren wat de waarde is van het document en dat het gaat om een gekwalificeerde kok. De werkgever is verplicht een marktconform loon te betalen voor de koks. Daarnaast wordt de gvva alleen verleend als de werkgever heeft ingestemd met de voorschriften waaronder het betalen van het cao-loon inclusief de (half)jaarlijkse verhogingen.
Hoe kan het dat er vergunningen worden afgegeven voor vacatures waarbij de omschrijving is «Sobere leefwijze, kan ontberingen verdragen en hard werken» of «Goed uithoudingsvermogen», «werk van vijftig uur per week, vier vrije dagen per maand, dertienhonderd euro per maand»?
Ik realiseer mij de ernst van de beelden die dergelijke vacatureteksten schetsen. Iedereen in Nederland heeft recht op eerlijk, gezond en veilig werk en het is ontoelaatbaar dat arbeidsmigranten, vanwege hun kwetsbare positie, worden uitgebuit of anderszins worden benadeeld door hun werkgever. De werkgever dient zich te houden aan de wet- en regelgeving die geldt in Nederland.
De vacatureteksten waar in de artikelen op wordt gewezen zien op werving in het land van herkomst. Op de wijze van werving in het land van herkomst is helaas weinig zicht door de Nederlandse overheid. Wel is er zicht op de vacature zoals die in Nederland bij het UWV wordt gemeld. Bij de vacaturemelding bij UWV worden standaardvragen gesteld o.a. over de arbeidsvoorwaarden en het loon. Indien de vacaturemelding daar aanleiding voor geeft, wordt de werkgever erop gewezen dat deze niet in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving. Bij de beoordeling van de aanvraag voor een gvva wordt door UWV vervolgens zorgvuldig gekeken naar de concept-arbeidsovereenkomst die is afgesloten met de werkgever in Nederland. Indien de arbeidsovereenkomst voorwaarden vermeldt die in strijd zijn met de arbeidswetten, zoals de Arbeidstijdenwet, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of de Arbeidsomstandighedenwet, en het geldende cao-loon is dit een grond om de aanvraag te weigeren. Met een vacature en/of arbeidsovereenkomst waarin omschrijvingen staan zoals in uw vraag aangehaald, zal een vergunning niet verleend worden.
De Inspectie SZW houdt toezicht op naleving van de arbeidswetten door de werkgever in Nederland en beoordeelt bij een controle of de feiten en omstandigheden in overeenstemming zijn met wet- en regelgeving. In geval van overtreding worden er (bestuursrechtelijke) sancties opgelegd. Signalen van arbeidsuitbuiting worden bovendien beoordeeld door de directie Opsporing van de Inspectie SZW, waarna een strafrechtelijk onderzoek onder gezag van het Openbaar Ministerie kan volgen.
Hoe kan de situatie ontstaan dat het restaurant gesloten is, er wel noodsteun wordt ontvangen, een arbeidsmigrant lange uren moet maken en onder minimumloon verdient?
Ik hecht er veel waarde aan te benadrukken werkgevers zich te allen tijde, dus ook in tijden van de coronacrisis, dienen te houden aan geldende wet- en regelgeving. De Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidstijdenwet, Wet arbeid vreemdelingen en Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag stellen duidelijke regels.
Het kabinet acht het van belang dat bedrijven, indien nodig, een beroep kunnen doen op een tegemoetkoming in de loonkosten om het structurele omzetverlies in tijden van coronacrisis tegen te gaan. Dit geldt ook voor de horeca die vele tegenslagen heeft moeten verduren in het afgelopen jaar. Het doel van de NOW is het behoud van werkgelegenheid. Indien er een ernstig vermoeden is van misbruik en oneigenlijk gebruik van de NOW heeft UWV de mogelijkheid om een aanvraag NOW te weigeren, de voorschotbetaling op te schorten, het voorschot (gedeeltelijk) terug te vorderen, de subsidievaststelling in te trekken of te wijzigen.
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor goede, eerlijke, gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en -voorwaarden, conform wet- en regelgeving. Signalen van overtreding van de arbeidswetten of (vermoedens van) arbeidsuitbuiting kunnen zowel telefonisch als via de website, ook anoniem, worden gemeld aan de Inspectie SZW. Voor arbeidsmigranten uit derdelanden geldt dat de werkgever gehouden is het loon te betalen zoals dat vermeld staat op de gvva. Wanneer de Inspectie SZW constateert dat niet aan de voorwaarden voor de vergunning wordt voldaan, kan de werkgever worden beboet voor een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen.
Verder is in de regeling opgenomen dat de sector zelf dient bij te dragen aan het verbeteren van het imago van de sector. Zo is opgenomen dat de sector onder meer moet inzetten op verbetering van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, waardoor de sector aantrekkelijk wordt voor werkzoekenden, zittende werknemers, stagiairs en leerlingen aan MBO-opleidingen tot Aziatische kok. Zo wordt de sector aantrekkelijker om in te stromen dan wel door te stromen, en wordt de uitstroom van personeel beperkt. Ook in dit licht zijn de signalen van misstanden die naar voren komen in het onderzoek van Investico erg zorgwekkend. Hierover zal ik dan ook in gesprek gaan met de sectorvertegenwoordigers.
Wat zijn de mogelijkheden om het gedwongen terugbetalen van (een deel van) het loon aan te pakken?
Allereerst besef ik dat de desbetreffende koks die naar Nederland komen in een kwetsbare positie kunnen verkeren en vaak niet weten wat hun rechten zijn. Werkgevers zijn verantwoordelijk om arbeidsmigranten bij aankomst in Nederland goed op te vangen en dienen zich te houden aan de arbeidswetgeving. Op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) is het in beginsel niet toegestaan om bedragen in te houden op of te verrekenen met het minimumloon van een werknemer. Voor kosten voor gecertificeerde huisvesting en een zorgverzekering geldt onder voorwaarden een uitzondering op dat verbod. Daarnaast moet het wettelijk minimumloon waar een werknemer recht op heeft giraal worden betaald. Het doel van deze verplichtingen is te waarborgen dat werknemers de vrije beschikking hebben over het voor de betreffende werknemer geldende wettelijk minimumloon. Als de Inspectie SZW constateert dat een werkgever de WML overtreedt, legt zij sancties op. Als er bijvoorbeeld wordt vastgesteld dat hierdoor sprake is van onderbetaling aan de werknemer, dan bestaat voor de werkgever een nabetalingsverplichting. Indien de werkgever daar geen gehoor aan geeft kan hem een last onder dwangsom worden opgelegd.
Als iemand gedwongen wordt om een deel van zijn geld af te staan, dan kan er sprake zijn van afpersing of diefstal, wat strafbare feiten zijn waarvoor een strafrechtelijk traject kan worden ingezet. Bovendien kan gedwongen (terug)betaling ook een mogelijk signaal zijn van arbeidsuitbuiting, wat eveneens strafrechtelijk kan worden onderzocht. Mocht een van beide leiden tot vervolging dan kan de werknemer vergoeding van de geleden schade vorderen in de strafrechtelijke procedure.
Klopt het dat een werkgever niet anderhalve maand loon in mag houden als borg of een boetebeding kan opnemen om iemand te dwingen de contractperiode vol te maken?
De vraag of een werknemer een contractperiode moet volmaken of deze tussentijds kan opzeggen, hangt af van de afspraken die de werkgever en werknemer daarover maken. Voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geldt dat deze in principe niet tussentijds kan worden opgezegd door de werkgever of door de werknemer. Dat is alleen anders wanneer de mogelijkheid om tussentijds op te zeggen voor zowel de werkgever als de werknemer schriftelijk in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Is dat zo, dan kan de werknemer de arbeidsovereenkomst tussentijds opzeggen conform de geldende opzegbepalingen. Is de opzegmogelijkheid niet bedongen, dan zijn de werkgever en werknemer beiden volgens de hoofdregel gebonden aan de volledige contractduur. Wanneer de werknemer in dat geval toch tussentijds de arbeidsovereenkomst opzegt, is de werknemer een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd aan de werkgever. Deze schadevergoeding is veelal gelijk aan het loon over de resterende duur van de arbeidsovereenkomst. Deze vergoeding kan eventueel gematigd worden door de kantonrechter.
Het is de werkgever niet toegestaan om, alvast vooruitlopend op de mogelijk voortijdige opzegging van de werknemer, een financiële zekerheid te eisen door een borg in te houden op het loon. Dat geldt zeker niet als dat zou betekenen dat de werknemer gedurende anderhalve maand minder dan het minimumloon of in zijn geheel geen loon zou ontvangen. Bedingen die de werkgever het recht geven bepaalde bedragen in te houden op het loon zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek nietig, al geeft de wet hierop limitatief enkele uitzonderingen. Een borg die dient ter volmaking van het contract, valt daar echter niet onder. Als de werkgever een boete wil opleggen aan de werknemer die de arbeidsovereenkomst tussentijds opzegt, dan moet die mogelijkheid schriftelijk in de arbeidsovereenkomst zijn opgenomen. Of een dergelijk boetebeding rechtsgeldig is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en zal door de rechter moeten worden beoordeeld. Daarbij speelt onder meer een rol of het beding voldoet aan de formele wettelijke eisen. De wet bepaalt bovendien dat de werkgever niet voor hetzelfde feit een boete kan opleggen en daarnaast ook nog een schadevergoeding kan eisen.
Bent u bereid met de brancheorganisatie voor Aziatische horeca, Vereniging Chinese-Aziatische Horeca Ondernemers (VCHO), in gesprek te gaan om te komen tot een sterkere invulling van de afspraak in het convenant om misbruikt en uitbuiting aan te pakken?
De signalen uit het onderzoek van Investico inzake misbruik van de toelatingsregeling voor Aziatische koks zijn erg zorgwekkend. Daarnaast signaleren de Nederlandse vertegenwoordigingen in China, die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, en de Immigration Liaison Officers van de IND in China dat in bepaalde zaken aanvragers grote sommen geld hebben betaald aan tussenpersonen. De berichtgeving van Investico dat in vacatureteksten ten behoeve van dit verblijfsdoel arbeidsomstandigheden worden omschreven die niet zijn toegestaan binnen de Nederlandse arbeidswetten is door de Nederlandse vertegenwoordiging in China gecontroleerd. Zij bevestigen dat dergelijke vacatureteksten op een Chinese website zijn gevonden. Verder zijn er signalen van de Nederlandse vertegenwoordigingen in China dat de koks die naar Nederland komen niet altijd gekwalificeerd zijn doordat er gebruik wordt gemaakt van valse, vervalste of ten onrechte afgegeven koksboekjes. Bovenstaande signalen zouden indicaties kunnen zijn van mensenhandel. Wanneer er dergelijke signalen naar voren komen zijn er door de Nederlandse vertegenwoordigingen in China verzoeken tot heroverweging ingediend bij de IND. In de gevallen waarin deze signalen hard konden worden gemaakt, zijn de gvva’s ingetrokken.
Hoewel niet vast staat dat deze signalen duiden op feitelijk grootschalig misbruik van de regeling, zijn de signalen dermate ernstig dat het kabinet, zoals aangekondigd in mijn brief van heden aan de Kamer, het voornemen heeft om de regeling voor de Aziatische horeca te laten vervallen voor koks met een nationaliteit van buiten de Europese Unie bij een eerste aanvraag. De voorgenomen wijziging zal inhouden dat het, terwijl wordt onderzocht of de regeling in aangescherpte vorm kan herleven of definitief komt te vervallen, niet meer mogelijk is voor koks die niet reeds op grond van deze regeling rechtmatig in Nederland verblijven, om een geslaagd beroep te doen op de regeling. In het kader van dit onderzoek zal ook gesproken worden met de sectorvertegenwoordigers.
Het bericht dat 11.000 vergunninghouders in de tweede helft van dit jaar een woning moeten krijgen |
|
Alexander Kops (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Nederland een woningtekort heeft van zo’n 300.000 woningen en het daardoor voor de gewone Nederlander haast onmogelijk is een geschikte woning te vinden?1
Ja. Ik vind het belangrijk dat iedereen die in Nederland verblijft een geschikte woning kan vinden. Op dit moment staat de woningmarkt onder druk. Daarom heb ik verschillende maatregelen genomen om het woningtekort te verkleinen, waaronder het (wederom) beschikbaar stellen van 50 miljoen euro voor 2021 als stimulans voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waaronder vergunninghouders.
Hoe haalt u het in uw hoofd om 11.000 gelukszoekers binnen een half jaar een woning te geven terwijl Nederlanders vaak jaren moet wachten op geschikte woonruimte?2
Het kabinet kiest ervoor, en is daar ingevolge internationale en Europese wet- en regelgeving ook toe gehouden, om asielbescherming te bieden aan hen die daar recht op hebben. De verwachting is dat in de komende maanden (april t/m september 2021) 11.000 asielzoekers voor een asielvergunning in aanmerking komen.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid stelt halfjaarlijks de taakstelling vast voor de huisvesting van vergunninghouders door gemeenten, aan de hand van het verwachte aantal verblijfsvergunningen dat door de IND wordt verstrekt. De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Veelal wordt op basis van prestatieafspraken met woningcorporaties gezocht naar een woning passend bij de gezinssituatie. Dit is echter niet verplicht. Gemeenten kunnen ook op andere manieren in huisvesting voorzien voor deze vergunninghouders.
Meer dan de wijze waarop de woningen worden verdeeld, is vooral het beschikbare woningaanbod van doorslaggevend belang voor de wachttijd voor sociale huurwoningen. Het aanjagen van de woningbouwproductie in gespannen regio’s en het beter benutten van de bestaande voorraad, is dan ook van groot belang om de kansen van alle woningzoekenden te vergroten.
Bent u het eens dat deze voorkeursbehandeling van gelukszoekers een klap in het gezicht is van al die Nederlanders die geen woning kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er wordt in Nederland geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Iedereen in Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld, een uitgangspunt dat in de Grondwet is verankerd. Van voorkeursbehandeling van vergunninghouders en/of discriminatie van andere groepen woningzoekenden is geen sprake. Zoals gezegd is alle inzet erop gericht om de kansen van woningzoekenden te vergroten.
Specifiek ten aanzien van vergunninghouders geldt dat tijdige huisvesting niet alleen in het belang van deze vergunninghouders is, maar ook van de Nederlandse samenleving: snelle huisvesting laat vergunninghouders sneller participeren in en bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Bovendien worden door een snelle doorstroom naar huisvesting de maatschappelijke impact en financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers beperkt.
Deelt u de mening dat het op stel en sprong regelen van woningen voor deze gelukszoekers pure discriminatie is van de gewone Nederlander? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze 11.000 gelukszoekers geen woning toe te wijzen, maar een enkeltje thuisland zodat deze woningen vrij blijven voor Nederlandse woningzoekers en de grenzen te sluiten voor nieuwe gelukszoekers? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet kiest ervoor, en is daar ingevolge internationale en Europese wet- en regelgeving ook toe gehouden, om asielbescherming te bieden aan hen die daar recht op hebben. Terugkeer is voor hen niet aan de orde. Zoals u bekend vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.
Het duperen van bijstandontvangers met schulden |
|
Jasper van Dijk , Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ruim 10.000 ontvangers bijstand de dupe van fout bij gemeenten»?1
Ik betreur het dat mensen zijn geconfronteerd met een te lage beslagvrije voet, vooral omdat het gaat om mensen die veelal al in een financieel kwetsbare positie verkeren. Zoals ik in de brief aan uw Kamer van 1 juni jl. heb aangegeven, is het onwenselijk dat mensen hinder ondervinden van de knelpunten die gepaard gaan met de implementatie van de vereenvoudigde beslagvrije voet.2 Het gaat daarbij ook over het knelpunt rond verrekenen van toeslagen en het lager uitvallen van de beslagvrije voet in sommige gevallen waarbij sprake was van een salarisuitbetaling per vier weken in plaats van per maand, zoals ook in voornoemde brief aan uw Kamer is gemeld.
Een dergelijke omvangrijke operatie als de implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet kan niet zonder knelpunten worden uitgevoerd. Zoals bekend gaat het hier om een intensieve samenwerking tussen het UWV, SVB, CJIB, Belastingdienst, LBIO, alle gemeenten, waterschappen en lokale belastingsamenwerkingen én meer dan 700 gerechtsdeurwaarders. Daarnaast kent de nieuwe keten voor derdenbeslag een nauwe verwevenheid met de loonaangifteketen in verband met het gebruik van de Polisadministratie. Alle betrokken organisaties werken bijzonder hard om de ontstane knelpunten zo snel mogelijk op te lossen, met zo weinig mogelijk hinder voor mensen die het betreft. Ik doe een oproep aan organisaties die vanuit hun professie nauw betrokken zijn bij deze materie, zoals de LOSR, om knelpunten die zij tegenkomen te melden.
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet zou regelen dat deurwaarders hun schuldenaren nooit met een te laag inkomen achterlaten, hoe kon dit zo verkeerd gaan?
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is een duidelijke verbetering ten opzichte van de oude regelgeving. De nieuwe systematiek is eenvoudiger voor de burger en zorgt dat er geen gevallen meer zijn waarbij de beslagvrije voet wordt «gehalveerd» omdat mensen geen gegevens aanleveren aan de beslagleggende partij. Waar voorheen in 75% van de gevallen de beslagvrije voet aanzienlijk lager werd vastgesteld dan de bedoeling was, wordt onder de nieuwe wet aan iedereen een robuuste beslagvrije voet geboden op basis van gegevens die bij elke beslagleggende partij bekend en gelijk zijn.
Zoals ik in mijn antwoord op de eerste vraag heb geschetst, kent een implementatietraject van deze omvang altijd opstartproblemen. Mijn inzet is erop gericht om deze tot een minimum te beperken. Waar deze toch optreden, is het zaak om deze snel te identificeren en vervolgens op te lossen. De betrokken partijen en het ketenbureau van het Ministerie van SZW werken hier hard aan.
Hoeveel mensen zijn gedupeerd?
Bij naar schatting 10.000 tot 15.000 beslagleggingen op bijstandsuitkeringen is een te lage beslagvrije voet vastgesteld.
Geven de ruim 200 gemeentes die de mist in gingen, de vakantietoeslag inmiddels wel door aan de polisadministratie van het UWV?
Voor de berekening van de beslagvrije voet wordt onder andere gebruikgemaakt van gegevens uit de Polisadministratie van het UWV. Er is gebleken dat ruim 200 gemeenten de vakantietoeslag van bijstandsgerechtigden niet maandelijks maar in een ander ritme, doorgaans jaarlijks, doorgeven aan de Polisadministratie. Binnen de systematiek van de loonaangifteketen is dit toegestaan. Daarom benadruk ik dat er geen sprake is van een fout van de betreffende gemeenten. De gemeenten die de vakantietoeslag in een ander ritme doorgeven, mogen dat dan ook blijven doen. De rekenmodules waarmee de beslagvrije voet wordt berekend, gaan ervanuit dat inkomensverstrekkers de vakantietoeslag maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie. De beslagvrije voet bedraagt bij inkomens rond het bijstandsniveau 95% van het inkomen inclusief vakantietoeslag. Wanneer de vakantietoeslag niet elke maand aan de Polisadministratie wordt doorgegeven, komt uit de rekenmodules voor de beslagvrije voet een te lage beslagvrije voet (95% van het inkomen exclusief vakantiegeld). Gemeenten die de vakantietoeslag niet maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie verhogen de beslagvrije voet voorlopig handmatig tot 95% van het inkomen. Deze werkwijze is tijdelijk. Voor de uitwerking van de structurele oplossing zullen de rekenmodules aangepast worden.
Speelt dit probleem ook bij andere uitkeringsverstrekkers of bij werkgevers?
Op dit moment wordt door het ketenbureau bekeken welke inkomensverstrekkers op eenzelfde wijze de vakantietoeslag doorgeven als de in vraag 4 genoemde gemeenten. Deze informatie wordt gebruikt bij het vinden van een structurele oplossing teneinde gelijksoortige problemen te voorkomen in de toekomst.
Is er zicht op in hoeverre deurwaarders daadwerkelijk het te veel geïnde geld terugstorten naar de gedupeerden?
De Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft alle gerechtsdeurwaarders verzocht om de te veel ingehouden inkomsten door te storten naar de mensen zelf bij wie te veel inkomsten zijn ingehouden. Als de gerechtsdeurwaarder geen rekeningnummer heeft van de betrokkene, zal de gerechtsdeurwaarder het geld terugstorten naar de gemeente die dit op haar beurt direct doorstort naar de betreffende persoon. Dat kan zolang dit geld nog op de derdengeldrekening van de gerechtsdeurwaarder staat. Wanneer de gerechtsdeurwaarder het ingehouden bedrag al heeft doorgestort naar de schuldeiser, moet een oplossing op maat worden gezocht. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een schuldeiser die het te veel ingehouden bedrag zelf terugstort aan de schuldenaar of dat er afspraken worden gemaakt zodat er de navolgende maanden minder op het inkomen wordt ingehouden. Exacte aantallen hieromtrent zijn helaas niet te noemen. Tot nu toe ontvangt de KBvG geen signalen waaruit blijkt dat er geen gehoor wordt gegeven aan de oproep. Indien de KBvG in individuele gevallen verneemt dat herstel uitblijft, zal hieromtrent contact worden opgenomen met het betreffende kantoor. Gerechtsdeurwaarders zijn onderworpen aan een uitgebreid stelsel van toezicht. Als hiertoe aanleiding is, kunnen er vanuit het toezicht maatregelen worden genomen.
Bent u bereid te inventariseren welke gerechtsdeurwaarders de beslagvrije voet niet respecteren, niet meer deel te laten nemen aan aanbestedingen?
Elke beslagleggende partij dient bij beslag op periodieke inkomsten de beslagvrije voet te respecteren. Dit geldt ook voor gerechtsdeurwaarders. Zij leggen deze beslagen in hun hoedanigheid van openbaar ambtenaar. Zij zijn hiertoe bij wet aangewezen. Bij de uitvoering van hun wettelijke taken en ook voor wat betreft het in acht nemen van de beslagvrije voet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan toezicht.
Bij aanbestedingstrajecten wordt niet specifiek de eis gesteld dat een gerechtsdeurwaarder zich moeten houden aan de beslagvrije voet. Het meer algemene uitgangspunt dat gerechtsdeurwaarders zich moeten houden aan geldende wet- en regelgeving – waaronder die inzake de beslagvrije voet – is hiervan uiteraard wel onderdeel. Wanneer hieraan niet wordt voldaan, kan de opdrachtgever in overleg treden met de desbetreffende gerechtsdeurwaarder om zorg te dragen dat alsnog wordt voldaan aan de verplichtingen.
Wat is de volgorde van invorderen en het hanteren van de beslagvrije voet als de gemeente nog een verrekening heeft van leenbijstand?
In geval de gemeente een vordering heeft van terug te vorderen leenbijstand, is deze vordering preferent, net als andere terugvorderingen binnen het sociale zekerheidsdomein. Een dergelijke terugvordering gaat voor op concurrente vorderingen, zoals consumptieve kredieten, telefonie of van webwinkels. Bij het terugvorderen van de leenbijstand dient de gemeente de beslagvrije voet in acht te nemen.
Gaat u regelen dat alle gedupeerden hun geld terugkrijgen en of niet meer hoeven af te dragen de komende maanden om de schade in te lopen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden: «Ze hadden kunnen weten dat ze te veel ontvangen. Wanneer je vervolgens dit «blind» doorstort naar de schuldeiser, dan heb je ook een verantwoordelijkheid om dit proactief terug te halen. De deurwaarder kan ervoor zorgen dat er de komende maanden geen afdracht plaatsvindt om de schade in te lopen.»?
De KBvG heeft haar leden verzocht om de mensen die het betreft actief op te zoeken, direct de beslagvrije voet aan te passen en indien mogelijk het te veel ingehouden bedrag terug te storten. Als de gerechtsdeurwaarder het bedrag al heeft doorgestort aan de schuldeiser wordt naar een oplossing op maat gezocht (zie hierover nader het antwoord op vraag 6).
Hoe verklaart u dat de «checks» bij de deurwaarders op een te lage beslagvrije voet kennelijk niet hebben gewerkt en dat zij voor deze mensen niet hebben voldaan aan de zorgplicht om de schuldenaren met genoeg leefgeld achter te laten? Hoe gaat u zorgen dat dit in de toekomst beter gaat?
Het knelpunt is snel aan het licht gekomen door intensieve samenwerking tussen gerechtsdeurwaarders en gemeenten. Het ketenbureau en de ketenpartijen blijven nauw samenwerken om de processen en systemen continu te monitoren en optimaliseren, zodat eventuele knelpunten zo snel mogelijk aan het licht komen en kunnen worden opgelost. Gerechtsdeurwaarders en andere beslagleggende partijen stellen de beslagvrije voet vast op basis van gegevens uit de Polisadministratie en de BRP. Zoals ook tijdens de behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet met uw Kamer is gewisseld, bestaat er een kans dat de beslagvrije voet op basis van deze gegevens niet correct is. Het is daarom belangrijk dat de burger of betrokken hulpverlener de gebruikte gegevens controleert. De burger heeft uiteindelijk als enige de beschikking over alle actuele gegevens om de beslagvrije voet correct te kunnen berekenen. Dit laat uiteraard onverlet dat alle beslagleggende partijen, waaronder de gerechtsdeurwaarders, zich moeten inspannen om de beslagvrije voet zo precies mogelijk te berekenen.
Bent u bereid om de tijdelijke oplossing die nu gevonden is permanent te maken door gemeenten vijf procent van het totaal inkomen te laten afdragen?
Op dit moment onderzoek ik of deze optie als permante oplossing kan dienen.
Kunnen er nog meer fouten zitten in de berekening van de beslagvrije voet? Zo ja, hoe komen deze aan het licht?
Een implementatietraject van deze aard en omvang gaat gepaard met knelpunten. Ik benadruk dat de ketenpartijen – gerechtsdeurwaarders, gemeenten, waterschappen, UWV, de SVB, de Belastingdienst, het CJIB en het LBIO – en het ketenbureau alles in het werk stellen om deze in voorkomende gevallen zo snel mogelijk te identificeren en op te lossen. Daarbij benadruk ik het belang van de eerdergenoemde controlerende functie van de burger of diens hulpverlener (zie hierover het antwoord op vraag 11). Eventuele misrekeningen of onjuiste dan wel verouderde gegevens moeten zo snel mogelijk worden doorgegeven aan de beslagleggende partij, zodat zij de beslagvrije voet kan herzien.
Bent u bereid te onderzoeken welke problemen er zijn met de berekening van de nieuwe beslagvrije voet en dit met de Kamer te delen?
De toenmalig Staatssecretaris van SZW heeft uw Kamer bij brief van 8 december 2020 medegedeeld dat het Ministerie van SZW en de ketenpartijen intensief contact onderhouden om samen een vinger aan de pols te houden.3 Dat zal ook de komende tijd zo blijven. Recentelijk heb ik uw Kamer een voortgangsbrief gestuurd met daarin onder meer de knelpunten die zich hebben voorgedaan in de eerste maanden na inwerkingtreding van de wet.4 Ik zal uw Kamer regelmatig op de te hoogte houden van de voortgang.
Waar kunnen mensen zich melden als zij vermoeden dat de beslagvrije voet verkeerd wordt berekend?
Mensen die vermoeden dat de beslagvrije voet verkeerd is berekend kunnen dit controleren via de rekentool op het online burgerportaal (www.uwbeslagvrijevoet.nl). Als zij concluderen dat een verkeerde beslagvrije voet is berekend of als zij twijfelen over de berekende beslagvrije voet, kunnen zij zich melden bij de beslagleggende partij. Als er meerdere beslagen op een inkomstenbron zijn gelegd, beantwoordt de coördinerende deurwaarder vragen over de beslagvrije voet. De gegevens van de beslagleggende partij staan op de brief die mensen ontvangen als er beslag op hun inkomen is gelegd (zgn. modelmededeling).
Gaat u een leidende rol op zich nemen om te zorgen dat problemen centraal gemeld worden en dat gecontroleerd wordt dat problemen structureel naar behoren worden opgelost?
Ja. Het Ministerie van SZW heeft het ketenbureau voor de keten voor derdenbeslag opgericht. Het ketenbureau heeft onder meer tot taak het registeren en delen van knelpunten en heeft een coördinerende rol bij het oplossen daarvan. Op deze manier wordt geborgd dat de verschillende ketenpartijen oplossingen uniform implementeren.
Wilt u deze vragen, gezien de prangende problematiek, met spoed beantwoorden?
De beantwoording van de vragen is zo spoedig als mogelijk opgesteld. Dit vergde meer tijd dan gebruikelijk in verband met interdepartementale en externe afstemming.