Het bericht 'Gedeputeerde over natuurregels op vaarroute naar Ameland: “Dweilen met de kraan open' |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Gedeputeerde over natuurregels op vaarroute naar Ameland: «Dweilen met de kraan open»»?1 Wat zegt het u dat rederij Wagenborg inmiddels is overgegaan tot eenrichtingsverkeer?
De vaargeulproblematiek van Ameland heeft de volle aandacht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Onlangs is het ministerie door Wagenborg Passagiersdiensten geïnformeerd dat Wagenborg bij waterstanden lager dan NAP – 1.40 m niet meer vaart tussen Holwerd en Ameland. De rederij heeft aangegeven dat zij zich genoodzaakt voelt om deze maatregel te nemen om de veiligheid te garanderen. Dat heeft te maken met de beperkingen van de vaargeul. De veiligheid van de passagiers en het personeel dient te allen tijde gegarandeerd te zijn. Ik heb dan ook begrip voor de beslissing van de rederij om niet te varen wanneer deze veiligheid naar haar oordeel in het geding is. Ik vind dit voor de bewoners en bezoekers van Ameland zeer vervelend, omdat zij afhankelijk zijn van de veerverbinding.
Rijkswaterstaat zoekt doorlopend naar optimalisaties van het vaargeulonderhoud.
Het is mij bekend dat het elkaar passeren niet op alle locaties in de vaargeul mogelijk is. Rijkswaterstaat informeert de reder zo goed mogelijk over de staat van de vaargeul door middel van peilkaarten zodat de reder een actueel beeld heeft. Ook zorgt Rijkswaterstaat, in overleg met de reder, ervoor dat de vaarwegmarkering op orde is.
Wat is de stand van zaken van het vervolgonderzoek Bereikbaarheid Ameland 2030? Is de stap naar kansrijke alternatieven inmiddels gezet en welke alternatieven zijn er nog over?2 Hoe weegt u hierin de bescherming van de natuurwaarden van de Waddenzee mee?
Het doel van het Vervolgonderzoek bereikbaarheid Ameland 2030 is een betrouwbare en duurzame verbinding naar Ameland voor de periode na 2030. In het Vervolgonderzoek worden twee uit eerder onderzoek3 overgebleven oplossingsrichtingen onderzocht en uitgewerkt:
Binnen deze twee oplossingsrichtingen zijn alternatieven ontwikkeld. De alternatieven bestaan uit verschillende elementen, bijvoorbeeld het aanpassen van de afmetingen van de vaargeul, het varen van een andere dienstregeling en verschillende scheepsconcepten. Komend voorjaar worden de effecten van deze alternatieven in beeld gebracht. Denk hierbij aan de effecten op de morfologische ontwikkeling van de Waddenzee, de ecologie en het verkeer. Daarna volgt op basis van deze effecten een beoordeling van de alternatieven, waaronder een beoordeling op het thema natuur. Aan de hand van deze beoordeling ontvang ik richting het einde van 2023 een advies.
Wanneer verwacht u een nieuwe, toekomstbestendige verbinding naar Ameland gerealiseerd te hebben? Kunt u het proces daartoe schetsen? Hoe kunt u dit proces versnellen?
Het streven is, conform de oorspronkelijke planning4, het Vervolgonderzoek bereikbaarheid Ameland 2030 dit jaar af te ronden. Op basis van de informatie uit het onderzoek kan ik naar verwachting eind 2023 een besluit nemen over een vervolg. Voor het vervolg zijn er verschillende mogelijkheden, als Aanleg, Vervanging en Renovatie of Beheer & Onderhoudsproject. Hoelang een dergelijk traject duurt is afhankelijk van de gekozen richting.
De transitie naar het duurzaam bereikbaar houden van de Waddeneilanden is een belangrijk onderdeel van de Agenda voor het Waddengebied 2050 en het Uitvoeringsprogramma Waddengebied. In het Bestuurlijk Overleg Wadden worden met de regio de activiteiten uit het Uitvoeringsprogramma besproken en bezie ik de samenhang met raakvlakdossiers.
Hoe spant u zich in om de bereikbaarheid van Ameland te garanderen, in afwachting van een definitieve oplossing voor de lange termijn?
Vanaf week 9 zet Rijkswaterstaat een extra baggerschip in op de vaargeul Holwerd-Ameland. Dit vergroot de baggercapaciteit. Het effect van deze extra inspanning wordt gemonitord. De verwachting is dat het eventuele resultaat na circa 2 maanden zichtbaar is. Daarna wordt een beslissing genomen over het vervolg. Sinds week 8 wordt de vaarwegmarkering (boeien) wekelijks (in plaats van elke 2 à 3 weken) verlegd, kort nadat de diepte en breedte van de vaargeul zijn gepeild. Op deze manier kan de vaargeul zo optimaal mogelijk worden benut.
Daarnaast gaan RWS en IenW, in samenwerking met LNV, na in hoeverre het binnen de huidige regelgeving mogelijk is om breder of dieper te baggeren dan de huidige dimensies van de vaargeul.
De rol van media bij de verspreiding van rechts-extremistische omvolkingstheorie |
|
Nilüfer Gündoğan (Gündoğan), Jan de Graaf (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het meest recente «dreigingsbeeld» van de Nationaal Coördinator Terrorisme bestrijding (NCTV), waaruit blijkt dat het accelerationisme de voornaamste rechts-extremistische geweldsdreiging vormt voor de nationale veiligheid?1
Ja, daar ben ik bekend mee. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid heeft in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 55, 56 en 57 gesteld dat de voornaamste rechts-terroristische gewelddreiging voortkomt uit het accelerationisme.
Bent u bekend met het feit dat de omvolkingstheorie een van de pijlers is van het accelerationisme en dat deze stroming propageert dat terroristisch geweld een legitiem middel is om het ideaal van een witte etnostaat te bereiken, aldus de NCTV?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Hoe reflecteert u op de onweersproken verspreiding van omvolkingstheorie door Ongehoord Nederland in de uitzendingen d.d. 5 mei 2022 en 15 december 2022, in het licht van de door de NCTV geïdentificeerde dreiging voor de nationale veiligheid die van die theorie uitgaat?
Zoals u kunt lezen in de beantwoording van de vragen vanuit uw Kamer die eerder over deze kwestie zijn ingezonden op 19 mei 20222, spreekt het voor zich dat het media-aanbod van publieke media-instellingen geen risico’s voor de nationale veiligheid met zich mee mag brengen. Daartoe is in artikel 2.88 van de Mediawet voorgeschreven dat publieke media-instellingen passende maatregelen nemen om te voorkomen dat hun media-aanbod aanzet tot haat tegen een groep personen of een lid van een groep of uitlokt tot het plegen van een terroristisch misdrijf. Zoals de Staatssecretaris van OCW heeft aangegeven kan er bij passende maatregelen bijvoorbeeld worden gedacht aan een gedragscode, al dan niet in combinatie met het instellen van een klachtenpunt.
Bent u bekend met het feit dat de regering op 29 juni 2022 heeft toegezegd om de NCTV een onderzoek te laten doen naar de risico’s voor de nationale veiligheid van het uitzenden van de omvolkingstheorie, en dat de resultaten van een dergelijk onderzoek tot op heden niet aan de Kamer zijn verstuurd?2
Zoals in de aanbiedingsbrief bij het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 57 is beschreven is met het verschijnen van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 57, opvolging gegeven aan het verzoek van het lid Sjoerdsma (D66) om nader in te gaan op de omvolkingstheorie4. Het is zorgelijk en zeer kwalijk als rechts-extremistisch gedachtengoed, zoals de omvolkingstheorie, breed verspreid wordt en het is onacceptabel als getracht wordt om een racistisch gedachtengoed te normaliseren.
In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 57 wordt uitgebreid aandacht besteed aan rechts-extremisme en rechts-terrorisme, en de ontwikkelingen omtrent de omvolkingstheorie. Samengevat wordt in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 57 gesteld dat de omvolkingstheorie ook in Nederland van de uithoeken van het internet naar meer mainstreamdiscussies is verplaatst en dit een zorgelijke ontwikkeling is. Het openlijk en kritiekloos bespreken van dergelijk xenofoob en deels racistisch gedachtegoed, en andere complottheorieën, draagt bij aan de sociale acceptatie. Uit onderzoek blijkt dat het herhaaldelijk uitdragen van dergelijk gedachtegoed in de media en op sociale media bijdraagt aan verdere normalisering ervan. Het risico voor de nationale veiligheid dat van de omvolkinsgtheorie uitgaat is dat deze voor individuen kan dienen als inspiratie voor extremistisch geweld of een aanslag in Nederland, zoals dit eerder is voorgekomen in Christchurch, Nieuw-Zeeland of recent in Buffalo in de Verenigde Staten.
Hierbij wil ik wel de kanttekening plaatsen dat tijdens het opstellen van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 57 de NCTV sterk beperkt is in de uitvoering van zijn taken omdat er geen gebruik gemaakt kan worden van online monitoring van open bronnen. Momenteel is er voor deze taken van de NCTV geen grondslag en is deze taak opgeschort waar het gaat om het bezien van online open bronnen zoals Twitter of Facebook. Inmiddels is de nota van wijziging aan de Raad van State voorgelegd voor advies. Daarna wordt de nota van wijziging aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit betekent dat er nu vanuit de NCTV geen direct zicht is op hoe er bijvoorbeeld door groepen rechts-extremisten online wordt gereageerd op uitingen in relatie tot de omvolkingstheorie naar aanleiding van de genoemde uitzendingen, en de NCTV niet in staat is voldoende te bezien wat dergelijke ontwikkelingen betekenen voor Nederland. Dit illustreert de gevolgen van het niet eigenstandig kunnen analyseren van online debatten en wat het betekent als deze mogelijkheid definitief zou wegvallen.
Kunt u er voor zorgen dat aan de toezegging van 29 juni 2022 op de kortst mogelijke termijn, maar in ieder geval binnen de beantwoordingstermijn van deze vragen, wordt voldaan, door de NCTV te laten onderzoeken wat de risico’s voor de nationale veiligheid zijn van het uitzenden van de omvolkingstheorie en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
De kwetsbare positie van ouderen in conflicten, waaronder de oorlog in Oekraïne |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Falling through the cracks: older people in conflict situations» van hulporganisatie Dorcas?1
Ja.
Deelt u de mening dat ouderen in conflictsituaties een kwetsbare doelgroep zijn, die extra aandacht verdient in de Nederlandse inzet op noodhulp?
Ja, zoals in het rapport van Dorcas beschreven, zijn ouderen in conflictsituaties extra kwetsbaar door vele factoren, die per situatie kunnen verschillen. Net als andere kwetsbare of moeilijk bereikbare groepen verdienen zij aandacht van humanitaire organisaties. Bescherming van, en hulp aan mensen die worden getroffen door een noodsituatie of conflict is de kerntaak van deze organisaties. Nederland stelt met ongeoormerkte, flexibele financiering humanitaire organisaties in staat om noodhulp te verstrekken op grond van humanitaire basisbeginselen en aan de hand van hun professionele inschatting en ervaring. Zoals toegelicht tijdens het Commissiedebat Noodhulp (14 april jl.) en in de Kamerbrief over steun aan (vrouwelijke) slachtoffers van oorlogsmisdaden in Oekraïne, voert Nederland een beleidsdialoog met humanitaire organisaties, zowel direct als in multilateraal verband. Hierbij bespreekt Nederland ook de belangen van kwetsbare groepen, zoals bijvoorbeeld sociaal-maatschappelijk geïsoleerde groepen. Nederland bevraagt de uitvoeringspartners over de manieren waarop zij deze groepen bereiken, betrekken en beschermen. Ook brengt Nederland specifieke noden ter sprake die soms over het hoofd worden gezien. Zo heeft Nederland er aan kunnen bijdragen dat in noodhulp vaker ook geestelijke en psychosociale zorg wordt meegenomen. Juist ook ouderen kunnen kampen met psychische noden, zoals in het rapport van Dorcas is beschreven.
In de Nederlandse aanpak is aandacht voor de specifieke behoeften van extra kwetsbare bevolkingsgroepen op deze manier verweven.
Deelt u de opvatting dat in een vergrijzende wereld passende (nood)hulp aan ouderen steeds belangrijker wordt?
Ja, in een veranderende wereld is het belangrijk om voortdurend in de gaten te houden of de manier waarop noodhulp wordt verstrekt nog adequaat, effectief en haalbaar is. De afgelopen jaren wordt steeds prominenter gewerkt aan manieren om getroffen gemeenschappen zelf zeggenschap te geven over de wijze waarop noodhulp wordt verstrekt. Zij weten het beste waar de meeste behoefte aan bestaat en welke ondersteuning hen in staat stelt hun leven zo goed als mogelijk weer op te pakken. Daarbij is het uiteraard van belang dat ook maatschappelijk geïsoleerde of minder mondige groepen mensen gehoord worden. Ook dat element wordt meegenomen in de ontwikkelingen van meer participatieve vormen van noodhulp en van een directere verantwoording over verstrekte noodhulp aan de getroffen bevolking zelf. Deze ontwikkelingen vinden onder meer plaats in het kader van de Grand Bargain, waarin alle soorten organisaties en overheden bijeenkomen die zijn betrokken bij het verstrekken van noodhulp, en waar Nederland actief aan deelneemt.
Hoe reflecteert u op de conclusie uit het rapport dat ouderen in noodhulp wereldwijd vaak zelfs gewoonweg vergeten worden? Deelt u de mening dat ouderen bij de verlening van noodhulp in veel gevallen een eigen aanpak nodig hebben?
De vrij stellige uitspraak in het rapport dat ouderen vaak helemaal vergeten worden bij het inventariseren van noden kan ik niet onderschrijven. Bij acute nieuwe crises is het wel zo dat eerste analyses van noden bijzonder snel en vaak onder moeilijke omstandigheden gemaakt moeten worden, waarbij in eerste instantie wordt gekeken naar de geconstateerde behoeften onder de getroffen bevolking in brede zin. Bij de uitwerking van de respons worden meer gegevens verzameld en plannen aangepast. En wordt nader aandacht besteed aan manieren om specifieke groepen mensen, zoals mensen met een lage mobiliteit of sociaal-maatschappelijk geïsoleerde groepen, te bereiken. Nederland is geen voorstander van een aparte aanpak, of aparte noodhulpprogramma’s voor specifieke doelgroepen, maar verlangt zoals eerder omschreven wel gerichte aandacht van humanitaire partners voor afzonderlijke groepen extra kwetsbare mensen.
Hoe worden de rechten van ouderen meegewogen in het Nederlandse beleid aangaande noodhulp en ontwikkelingssamenwerking? In hoeverre is er bijvoorbeeld sprake van maatwerk om de specifieke noden van ouderen te identificeren en beantwoorden? Kan de specifiek vereiste aandacht voor de positie van ouderen integraal onderdeel van het beleid worden? Kunt u aangeven hoe?
Nederland bespreekt in de beleidsdialoog met humanitaire partners en in internationale noodhulpfora gericht de belangen van extra kwetsbare en/of moeilijk te bereiken en te betrekken groepen mensen. Zie ook de antwoorden bij vragen 2 en 3.
Inclusie en verbetering van de positie van mensen in achtergestelde posities vormen belangrijke aandachtspunten in het Nederlandse beleid voor internationale samenwerking. Met het begrip «Leave No One Behind» als uitgangspunt, is daarbij uiteraard ook aandacht voor de positie van kwetsbare ouderen zonder hen als specifieke doelgroep te nemen. Vanuit de gedachte dat niemand buitengesloten dient te worden, is inclusie van alle groepen verankerd in het beleid.
Bent u bereid om via bestaande diplomatieke kanalen, zoals de VN, aandacht te vragen voor de kwetsbare positie van ouderen in Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals ook tijdens het Commissiedebat Noodhulp (14 april jl.) toegelicht, vraagt Nederland in uiteenlopende relevante fora aandacht voor mensen die extra getroffen zijn en extra risico lopen door de oorlog in Oekraïne. Daarbij zal, waar relevant, ook de specifieke kwetsbare positie van ouderen genoemd worden.
Bent u bereid u in te spannen dat in de onderzoeken naar mensenrechtenschendingen in Oekraïne voldoende aandacht is voor de kwetsbare positie van ouderen? Zo nee, waarom niet?
Bij onderzoek naar mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht worden geen groepen mensen uitgesloten waarvan rechten geschonden kunnen zijn. Nederland vraagt in uiteenlopend verband geregeld aandacht voor de positie en de rechten van geïsoleerde of extra kwetsbare bevolkingsgroepen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het stemmen voor mensen met een beperking |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Vindt u het ook belangrijk dat de 2,2 miljoen stemgerechtigde mensen met een beperking in Nederland hun stem kunnen laten horen bij verkiezingen?
Het kabinet vindt het van groot belang dat kiezers zoveel mogelijk zelfstandig kunnen stemmen in het stemlokaal. Dat belang volgt ook uit de preambule van het – tevens door Nederland geratificeerde – VN-verdrag Handicap, waarin staat dat mensen met een handicap onafhankelijk en autonoom moeten kunnen zijn; ook om hun eigen keuzes te maken.1 Het zelfstandig kunnen stemmen bij verkiezingen is daarvan een goede illustratie. Het is ook een belangrijk democratisch recht.
Bent u bekend met de signalen van het meldpunt Onbeperkt stemmen van het College voor de Rechten van de Mens en van Ieder(in), die een belangrijke inhoudelijke bijdrage levert aan de landelijke evaluatie en toegankelijkheid voor mensen met een beperking of chronische ziekte van de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen?1
Ja, ik ben bekend met het rapport van het meldpunt Onbeperkt stemmen gemeenteraadsverkiezingen 2022. Het bevat waardevolle inzichten. Dit rapport betrek ik bij de evaluatie van de gemeenteraadsverkiezingen 2022 die uw Kamer voor het einde van het reces toekomt.
Is het juist dat wanneer bij iemand in het identiteitsdocument staat «niet in staat tot tekenen», dat diegene dan niet de schriftelijke volmacht of machtiging via de stempas hoeft te ondertekenen om iemand anders zijn of haar stem te laten uitbrengen?
Dat is juist.
Betekent dat ook dat iemand die niet zelf kan stemmen, en ook niet in staat is tot tekenen, zijn of haar stem toch kan laten horen via iemand die heel dicht bij hem of haar staat, omdat diegene voor deze persoon een stem kan uitbrengen?
Een kiesgerechtigde die niet in staat is een handtekening te zetten kan toch bij volmacht stemmen als in zijn of haar identiteitsbewijs de clausule «Niet in staat tot ondertekening»3 voorkomt. De volmacht kan zowel onderhands als op schriftelijke aanvraag worden verleend. Bij een volmacht op schriftelijke aanvraag zal het aanvraagformulier (model L 8. Verzoek om bij volmacht te stemmen) niet zijn ondertekend door de volmachtgever. Dit is ook niet noodzakelijk voor het doen van een rechtsgeldige aanvraag.4 De burgemeester kan in dat geval controleren of betrokkene inderdaad buiten staat is tot ondertekening, door na te gaan of deze clausule ook is geplaatst in zijn of haar identiteitsbewijs. Is dat het geval, dan kan de aanvraag worden ingewilligd. Bij een onderhands verleende volmacht is het aan het stembureau om de controle uit te voeren. Ontbreekt de handtekening van de volmachtgever, dan moet in diens identiteitsbewijs de clausule staan dat hij of zij geen handtekening kan plaatsen. Als de gevolmachtigde een kopie kan tonen van het identiteitsbewijs van de volmachtgever waaruit dit inderdaad blijkt, dan kan de volmacht worden uitgeoefend.
Bent u bekend met verhalen van mensen die een negatieve ervaring hadden tijdens het stemmen, omdat in het stembureau discussie ontstond over de manier waarop gestemd kon worden door iemand met een verstandelijke of een visuele beperking?
Ja, dergelijke verhalen zijn mij ter ore gekomen. Helaas komen dergelijke gebeurtenissen wel eens voor.
Erkent u dat de regels met betrekking tot het stemmen door iemand met een verstandelijke of visuele beperking en geboden ondersteuning, niet altijd duidelijk zijn?
De regels zijn naar mijn oordeel duidelijk en worden ook actief onder de aandacht gebracht van stembureauleden in de stembureau-instructie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna ook: BZK) en in de verplichte trainingen die gemeenten geven aan hun stembureauleden. Maar het is mij bekend dat het inderdaad wel eens voorkomt dat er stembureauleden zijn die de regels niet goed kennen en/of goed toepassen. Ik zet mij er voor in hier aandacht voor te houden, zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is dat stembureau-medewerkers goed op de hoogte zijn van de bestaande regels, zodat het stemproces voor iedereen goed verloopt?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Wat kunt u concreet doen om ervoor te zorgen dat leden van stemlokalen, maar ook ouders en mensen van deze doelgroep zelf nog beter op de hoogte zijn van de regels over hulp bij het stemmen en het stemmen via volmacht?
Kiezers die vanwege hun lichamelijke gesteldheid niet zelfstandig kunnen stemmen, kunnen zich laten bijstaan in het stemhokje (artikel J 28 van de Kieswet). Kiezers met alleen een verstandelijke beperking kunnen op dit moment geen hulp krijgen in het stemhokje. Wel kunnen zij uiteraard buiten het stemhokje alle gewenste uitleg krijgen. Deze regels worden actief onder de aandacht gebracht van stembureauleden in de stembureau-instructie van het Ministerie van BZK en in de verplichte trainingen die gemeenten geven aan hun stembureauleden. Ook stel ik bij elke verkiezing via de toolkit verkiezingen (www.verkiezingentoolkit.nl) aan gemeenten een poster ter beschikking voor in het stemlokaal. De poster bevat duidelijke symbolen en korte teksten, onder meer over de mogelijkheid van het vragen om hulp bij het stemmen wanneer de kiezer vanwege zijn lichamelijke gesteldheid die hulp nodig heeft, en over de mogelijkheid te vragen naar een vergrootglas. Verder stelt het ministerie aan gemeenten en via de website van de rijksoverheid informatie beschikbaar voor kiezers over hoe stemmen werkt, wat er geregeld is in het stemlokaal voor kiezers met een beperking en over de regels voor hulp bij stemmen aan kiezers die vanwege hun lichamelijke gesteldheid die hulp nodig hebben. In aanloop naar de volgende verkiezingen zal ik gemeenten vragen om in hun instructies aan de stembureauleden extra aandacht te besteden aan de regels op dit punt en zal ik bovengenoemde communicatiemiddelen extra onder de aandacht brengen bij gemeenten en belangenorganisaties.
Hoe staat het met de tijdelijke experimentenwet assistentie bij het stemmen en kan deze op korte termijn naar de Kamer gestuurd worden zodat deze voor de verkiezingen van de provinciale staten in 2023 in werking kan treden?
Het wetsvoorstel voor de Tijdelijke experimentenwet bijstand in het stemhokje wordt op dit moment voorbereid voor aanbieding aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Daartoe vinden na de zomer nog gesprekken plaats met verschillende partijen die in de consultatie op het wetsvoorstel hebben gereageerd, waaronder belangenorganisaties. Uw Kamer wordt over de uitkomst daarvan voor het einde van het jaar geïnformeerd. Zorgvuldigheid en het tegemoetkomen aan de verschillende belangen en waarborgen van het verkiezingsproces acht ik belangrijk. Invoering vóór de verkiezingen van de provinciale staten in maart 2023 is niet meer haalbaar.
Bent u bereid om in bovengenoemd wetsvoorstel voor kiezers met een verstandelijke beperking de mogelijkheid op te nemen om hen zelf te laten kiezen of zij assistentie in het stemhokje krijgen van een stembureaulid of van een bekende? Met andere woorden, om beide opties mogelijk te maken, net zoals kiezers met een lichamelijke beperking dat nu ook al zelf kunnen aanwijzen?
Over deze afweging ben ik nog met verschillende partijen in gesprek. Zie ook het antwoord op vraag 9. Ik wil met deze wet experimenten mogelijk maken waarbij eenieder die aangeeft hulp nodig te hebben, om bijstand in het stemhokje kan vragen. Immers, niet alleen kiezers met een verstandelijke beperking kunnen die bijstand nodig hebben, maar ook kiezers die laaggeletterd zijn en andere kiezers die niet (meer) goed in staat zijn om zonder hulp aan de stemming deel te nemen. Dat vergt echter een zorgvuldige vormgeving, zodat geen onnodige risico’s in het kiesproces worden geïntroduceerd, zoals situaties waarbij de mogelijkheid van bijstand oneigenlijk wordt aangewend om een andere kiezer te dwingen tot een bepaalde stemkeuze. En anderzijds zodat de kiezers die van deze wet gebruik willen maken, daadwerkelijk worden geholpen. In de versie van het wetsvoorstel die in consultatie is gegaan staat het voornemen om de bijstand in het stemhokje tijdens de experimenten te laten uitvoeren door een stembureaulid dat daartoe speciaal is getraind. Verschillende maatschappelijke organisaties hebben echter gewezen op het belang van hulp door een vertrouwd iemand naar eigen keuze. De achtergrond daarvan begrijp ik, maar in het wetsvoorstel zal ook recht moeten worden gedaan aan andere waarborgen in het kiesproces, zoals stemvrijheid/het tegengaan van dwang en drang. Ook de Kiesraad wijst daarop. Naar aanleiding van de gesprekken die na de zomer nog zullen plaatsvinden, zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over de uitkomst op welke wijze het wetsvoorstel de bijstand in het stemhokje gaat regelen.
Wat zijn de regels voor mensen die niet zelfstandig kunnen aangeven op wie zij willen stemmen, maar wel de stemgerechtigde leeftijd hebben bereikt en op welke wijze geldt voor hen het stemrecht en welke rol kunnen bijvoorbeeld ouders spelen in de uitoefening hiervan?
Essentieel bij verkiezingen is dat de kiezer zijn of haar wil met betrekking tot zijn of haar kiesrecht zelfstandig moet kunnen bepalen, en deze ook zelfstandig tot uitdrukking moet kunnen brengen. Wie dat niet kan, kan helaas niet stemmen, ook niet per volmacht. Immers, in dat geval is niet kenbaar hoe de volmachtstem zou moeten worden uitgebracht, ook voor ouders of eventuele andere naaste familieleden niet. Daar komt bij dat een volmachtstem uitsluitend kan worden uitgebracht op initiatief van de volmachtgever.
Het bericht ‘Gebrekkig spooronderhoud leidde tot ontspoorde trein bij Groningen’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gebrekkig spooronderhoud leidde tot ontspoorde trein bij Groningen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Gebrekkig spooronderhoud leidde tot ontspoorde trein bij Groningen».
Deelt u de visie van ProRail dat één van de oorzaken van het ongeluk het uitstellen van onderhoudswerkzaamheden is?
Ja, in het rapport van ProRail concludeert zij dat één van de oorzaken het niet tijdig uitvoeren van onderhoud door de aannemer in 2012 en 2016 is waarmee de levensduur van het betrokken spoorgedeelte zou zijn verlengd. ProRail concludeert niet dat de vervanging niet uitgesteld had mogen worden, maar wel dat het inspectieregime van de aannemer en het toetsingsregime van ProRail ontoereikend zijn geweest. Voor de instandhouding van het spoor tot de uitgestelde vervanging heeft ProRail te veel vertrouwd op het proces van de aannemer voor onderhoud en inspecties. De aannemer had onder andere in 2020 een integrale inspectie moeten uitvoeren.
Zijn er meer locaties bekend waar al meer dan 10 jaar geen uitgebreide beoordeling van het spoor is gedaan?
Nee, op dit moment zijn bij ProRail geen gebieden bekend waar al meer dan 10 jaar geen beoordeling van het spoor is gedaan. Deze beoordeling bestaat uit verschillende onderdelen. ProRail is verantwoordelijk voor het beheren van de infra van het spoor. Het gaat om ca. 7.000 km spoor, ca. 6300 wissels, ca. 2400 overwegen en ca 11.600 seinen. Om hier een goede uitvoering aan te geven heeft ProRail contracten met onderhoudsaannemers die bepaalde gebieden onderhouden op basis van prestatieafspraken, zogeheten Prestatie Gericht Onderhoud (hierna PGO). De PGO-aannemer is verplicht een risicoanalyse uit te voeren en in combinatie met de specifieke eisen die gelden voor de spoorinfrastructuur wordt er een inspectie- en onderhoudsplan opgesteld. De PGO-aannemer is hierbij verplicht om minimaal eenmaal per jaar aan te tonen dat de spoorinfrastructuur voldoet aan de vastgestelde eisen conform het PGO-contract (de beoordeling van de infra). ProRail heeft als opdrachtgever de verplichting om de uitgevoerde onderhoudsactiviteiten en inspectieresultaten «steekproefsgewijs» te verifiëren en valideren, en om actie te ondernemen bij eventuele afwijkingen of als de risico’s niet voldoende zijn beheerst. Verder maakt ProRail gebruik van meettreinen waarmee zij de staat van het spoor in beeld brengt en waarvan zij de data ter beschikking stelt aan PGO-aannemers als extra input voor hun inspectie- en onderhoudsplannen.
Klopt het dat meettreinen, treinen die de actuele stand van het spoor meten, de rails in Groningen sinds 2008 niet meer hebben onderzocht?
Ja, de sporen waarop deze ontsporing in Groningen heeft plaatsgevonden waren sinds 2008 niet meer door een meettrein gemeten. Dat had te maken met de «permanente» opstelling van treinen op dit spoor, waardoor een meting door een meettrein niet mogelijk was. De overige doorgaande sporen zijn wel gemeten door een meettrein. In dit geval had een fysieke inspectie moeten plaatsvinden van de sporen die ontoegankelijk waren voor een meettrein om de risico’s te kunnen inschatten en eventuele maatregelen te nemen, maar dat is niet op tijd gebeurd.
Wat is de gebruikelijke frequentie waarop meettreinen het spoor inspecteren?
De inspectiefrequentie door een meettrein is afgestemd op de snelheid waarmee op de rails wordt gereden en de belasting van het spoor en/of wissels. Er zijn sporen die slechts één keer per jaar worden gemeten. Er zijn ook sporen die meer frequent, tot vier keer per jaar, worden gemeten. De inspectiefrequentie voor de spoorgeometrie is weergegeven op de kaart onder het antwoord van vraag 7, die afkomstig is van ProRail en tevens is te vinden op de website van ProRail2.
Zijn er meer spoortracés waar langer dan 10 jaar geen meettrein overheen gereden heeft?
Ja, als het gaat om de inzet van meettreinen maakt ProRail een weloverwogen keuze waar wel (en met welke frequentie) en waar niet gemeten wordt met een meettrein, en waar in dat geval een fysieke inspectie toereikend is. Redenen waarom niet met de meettrein wordt gemeten zijn onder andere de lage snelheid (< 40 km/uur), de geringe mate van gebruik (gepasseerd jaarlijkse tonnage), logistieke redenen («permanent» opgestelde treinen) of technische redenen (de lengte van het spoor is te kort om te kunnen meten).
Bent u bereid de Kamer een overzicht te verschaffen van spoortracés waar langer dan 10 jaar geen meettrein overheen heeft gereden?
Ja, op onderstaande kaart, die tevens te vinden is op de website van ProRail2, is te zien op welke sporen de meettrein niet rijdt.
Waar en hoe vaak meet de (geometrie) meettrein in 2022
Is het u bekend dat ProRail aangeeft dat zij als het gaat om de instandhouding van het spoor, te veel vertrouwt op «het proces van de aannemer en inspecties»? Deelt u die mening? Zo ja, bent u van plan dit proces anders in te richten?
Ja, op pagina 9 van haar rapport schrijft ProRail: «Voor het – tot de vervanging – in standhouden van het spoor vertrouwt ProRail te veel op het proces van de aannemer voor onderhoud en inspecties.» Het rapport van ProRail gelezen hebbende, deel ik die mening. Het is nu aan ProRail om haar processen tegen het licht te houden en waar nodig en mogelijk procesverbeteringen door te voeren. Dit doet zij in een programma dat is gericht op de aantoonbaarheid van de veilige berijdbaarheid van het spoor. ProRail legt momenteel de laatste hand aan een herijking van het programmaplan. Het is van groot belang dat ProRail hier zorgvuldig opvolging aan geeft, omdat het gaat om de veiligheid van de spoorgebruikers en ik van ProRail verwacht dat zij goed zicht heeft op de staat van het spoor. De ILT houdt daarom toezicht op de voortgang van de uitvoering van het programmaplan door ProRail. Ook is met ProRail afgesproken dat zij mij, als verlener van de beheerconcessie aan ProRail, over de uitvoering van het programma informeert via de jaarverantwoording.
Ik vertrouw erop de vragen hiermee voldoende te hebben beantwoord.
Het bericht ‘Sociaal ondernemen groeit (te) langzaam naar volwassenheid’. |
|
Suzanne Kröger (GL), Jan de Graaf (CDA), Romke de Jong (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sociaal ondernemen groeit (te) langzaam naar volwassenheid»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst, dat er aan aandacht voor sociale ondernemingen geen gebrek is, maar dat het macro-economisch «nog niet bijster veel» voorstelt?
Een erg goed zicht op de bijdrage van maatschappelijke ondernemingen2 aan de economie in Nederland ontbreekt, mede vanwege uiteenlopende definities. In vergelijking met andere landen in Europa lijkt die bijdrage in Nederland relatief beperkt te zijn, mede verband houdend met de door de Europese Commissie en Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling gehanteerde begrip «sociale economie», waartoe vertaald naar de Nederlandse situatie een goed deel van het maatschappelijk middenveld (waaronder scholen, verzorgings- en verpleeghuizen en woningcorporaties) kan worden gerekend.
Overigens merk ik daarbij op dat het economisch aandeel van Nederlandse maatschappelijke ondernemingen zich niet tot Nederland beperkt. Een deel van de deze ondernemingen richt zich op de waardeketen en daarmee samenhangend op betere prijzen voor producenten in ontwikkelingslanden.
Herkent u de geluiden dat financiering moeilijk is aan te trekken, omdat het bij sociale ondernemingen vaak gaat om nieuwe, onbekende verdienmodellen maar juist ook omdat bij een sociale onderneming die winst maakt wordt getwijfeld of die wel werkelijk sociaal is?
Uit de Social Enterprise Monitor 2020–2021 blijkt dat maar een klein deel van de maatschappelijke ondernemingen (4%) niet succesvol is na haar financieringsaanvraag in het verkrijgen van de financiering. Dit is relatief laag vergeleken met de constatering uit de meest recente financieringsmonitor dat 23% van het mkb niet succesvol is in het verkrijgen van de financiering na de aanvraag.
De meeste maatschappelijke ondernemingen maken gebruik van een mix van financieringsvormen (waaronder emissie van aandelen, kredietfinanciering, crowd funding, publieke financiering, social impact bonds, etcetera). Ook kunnen ze gebruik maken van financieringsinstrumenten als de BMKB-regeling en via Stichting Qredits Microfinanciering. Voor advies bij het vinden van financiering kunnen maatschappelijk ondernemers terecht bij de Kamer van Koophandel.3
In Nederland zijn er diverse private fondsen die zich richten op de financiering van maatschappelijke ondernemingen. Grofweg zijn er twee type investeringsfondsen: «impact venture»-fondsen en «venture philanthropy»-fondsen. Beide type fondsen zijn goed bekend met de verdienmodellen van maatschappelijke ondernemingen. In geval van onzekerheid over het verdienmodel van een onderneming, bijvoorbeeld vanwege de onderbouwing hiervan, zijn laatstgenoemde fondsen doorgaans bereid wat meer risico te nemen dan de eerstgenoemde fondsen. Naast deze private investeringsfondsen zijn er ook publiek-private investeringsfondsen. In het FD-artikel wordt hiervan een voorbeeld gegeven: het Brabant Outcomes Fund.
Het maken van winst vormt voor genoemde fondsen en andere investeerders zoals maatschappelijk geëngageerde business angels geen enkel beletsel zolang het realiseren van maatschappelijke impact maar voorop staat.
Deelt u de mening dat het versterken van (lokale) sociale ondernemingen gemeenten kan helpen te voldoen aan vergaande duurzame en sociale doelen, maar dat lokale overheden maar mondjesmaat de weg weten?
Met het wetsvoorstel voor de maatschappelijke BV (BVm) dat momenteel in voorbereiding is, beoogt het kabinet het voor lokale en provinciale overheden makkelijker te maken de door een BVm gedreven onderneming als een maatschappelijke onderneming te herkennen.
Lokale en provinciale overheden kunnen zich voor advies over maatschappelijk verantwoord inkopen wenden tot PIANOo.4 Dit expertisecentrum biedt op dit vlak hulp aan aanbestedende diensten en hoe zij in contact kunnen komen met maatschappelijke ondernemingen. Zo heeft het expertisecentrum een zakboek en routekaart ontwikkeld die helpen de twee verschillende werelden van de beleidsmakers en maatschappelijke ondernemers, dichter bij elkaar te brengen.
Het maatschappelijk ondernemerschap kan meer vleugels krijgen indien gemeenten en provincies maatschappelijk verantwoord inkopen en bereid zijn in zee te gaan met maatschappelijke ondernemingen, ook als deze voor hun diensten of producten een iets hogere prijs in rekening brengen.
Dat gemeenten, provincies en maatschappelijke ondernemingen elkaar kunnen versterken bij het voldoen aan vergaande duurzame en sociale doelen wordt in de City Deal Impact Ondernemen ten volle onderkend. Zo richt de City Deal zich op de versterking van het impact ecosysteem, door netwerkvorming te stimuleren, verdienmodellen op maatschappelijke opgaven te ontwerpen, in te zetten op doorgroei en opschaling van maatschappelijke ondernemingen en door financieringsstromen voor deze ondernemingen toegankelijker te maken.
Welke manieren ziet u om lokale en provinciale overheden te stimuleren om te kiezen voor sociale ondernemingen, bijvoorbeeld in inkoop- en aanbestedingsbeleid, maar ook door het doen van impactinvesteringen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met specifieke drempels die sociaal ondernemers ervaren bij opschaling van hun onderneming? Ziet u noodzaak of toegevoegde waarde om in het start- en scale-upbeleid specifiek aandacht te besteden aan sociale ondernemingen?
Belangrijk kenmerk van een maatschappelijke onderneming is dat het verdienmodel van de onderneming niet op zichzelf staat maar een middel is voor het realiseren van maatschappelijke impact. Maatschappelijke impact staat dus voorop. Dit betekent dat investeerders in de regel genoegen moeten nemen met een lager financieel rendement op hun investeringen dan gebruikelijk. Maatschappelijke ondernemingen in de scale-upfase kunnen problemen ondervinden als zij voor hun verdere groei zijn aangewezen op reguliere investeerders.
De Europese Commissie heeft in het Actieplan Sociale Economie aangekondigd in 2022 nieuwe financiële producten te zullen ontwikkelen in het kader van het InvestEU programma, dit met het oog op het stimuleren van private financiering naar de behoeften van maatschappelijke ondernemingen in alle fases van hun ontwikkeling. Daarbij zal een rol zijn weggelegd voor InvestNL als uitvoeringspartner van InvestEU.
Bent u bekend met het in bredere zin ontbreken van herkenning en erkenning van sociale ondernemingen, zowel in wetgeving als in beleid?
Al lange tijd vragen maatschappelijke ondernemers om herkenning en erkenning voor wat zij doen. Dit speelt niet in Nederland maar ook in het buitenland. Aan deze vraag komt het kabinet tegemoet door een wettelijke regeling te treffen waardoor Nederland op dit punt niet langer een witte vlek zal zijn op de Europese kaart. In voorbereiding is een wetsvoorstel voor de maatschappelijke BV (BVm). Eind dit jaar, mogelijk begin 2023 zal het wetsvoorstel in consultatie worden gegeven. Dit betekent dat niet eerder dan in de loop van 2023 het wetsvoorstel voor behandeling naar de Kamer zal kunnen worden gestuurd.
De BVm beoogt een heldere en eenduidige rechtsstructuur te bieden die het voor investeerders en opdrachtgevers makkelijker maakt de door de BVm gedreven onderneming te herkennen als een maatschappelijke onderneming. Nu is dit voor de investeerders en opdrachtgevers vaak een opgave omdat de ondernemingen die claimen een maatschappelijke onderneming te zijn, dit op uiteenlopende wijze hebben geborgd door middel van bijvoorbeeld combinaties van entiteiten, uiteenlopende regelingen in statuten, eventuele contracten met stakeholders en/of door middel van een of meer van de mogelijkheden van certificering (o.a. pso-ladder, B corp en Code Sociaal Ondernemen).
Herkent u het beeld dat geschetst wordt dat Nederland een «witte vlek» is op de Europese kaart van sociaal ondernemen, omdat het ten opzichte van andere Europese landen ontbreekt aan een wettelijk kader?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de invoering van de besloten vennootschap met maatschappelijk doel (BVm) tegemoet kan komen aan de schroom bij opdrachtgevers en investeerders om meer met sociale ondernemingen zaken te doen, maar ook tegemoet kan komen aan dat ontbreken van herkenning en erkenning? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer bent u van plan om de wet die de invoering van de BVm mogelijk maakt naar de Tweede Kamer te sturen? Bent u bereid om dit nog in 2022 te doen?
Zie antwoord vraag 7.
Het Unicef-rapport 'Places and Spaces. Environments and Childrens Well-Being' |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Places and Spaces. Environments and Children’s Well-Being»1 van UNICEF? Wat is uw reactie op het feit dat ook welvarende landen, waaronder Nederland, er veelal niet in slagen om kinderen een gezonde leefomgeving te bieden om in op te groeien?
Ja.
Inwoners van Nederland vertrouwen erop dat hun leefomgeving in orde is: gezond, schoon en veilig. Ondanks alle gezamenlijke inspanningen is die gezonde, schone, veilige leefomgeving er nog niet overal. In het rapport van UNICEF lees ik dat geen enkel land consistent goed of slecht scoort op de verschillende variabelen van het onderzoek. Om die reden zou ik de situatie in Nederland niet zeer zorgelijk willen noemen, al zijn er zeker aandachtspunten waar Nederland een been bij wil trekken.
Zoals tijdens het hoofdlijnendebat op 17 februari jl. aangekondigd, werk ik daarom aan het Nationaal MilieuProgramma (NMP). Met het NMP pakt het Kabinet de regie voor de lange termijn op het gezonder, schoner en veiliger maken van de leefomgeving vanuit een integrale benadering: een transitie naar een duurzame en circulaire economie en een brede welvaart voor iedereen. Ik stuur de Tweede Kamer hierover binnenkort een brief.
Wat is uw reactie op het feit dat Nederland volgens de onderzoekers vooral slecht scoort op het vlak van blootstelling aan pesticiden en geluidsoverlast van bijvoorbeeld wegverkeer en vliegtuigen en de 27ste plaats krijgt voor de impact van ons land op grensoverschrijdende omgevingsinvloeden, zoals de uitstoot van CO2, en het beleid en de uitgaven om die impact te verkleinen?
Het waarborgen van de volksgezondheid – waaronder de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen – is voor het kabinet belangrijk. Om blootstelling te voorkomen en te verminderen worden dan ook maatregelen getroffen. Deze licht ik hieronder toe.
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is uitsluitend toegestaan als het middel is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) na een wetenschappelijke risicobeoordeling en waaruit blijkt dat het gebruik veilig is voor mens dier en milieu. Daarnaast is er voortdurend aandacht om de wetenschappelijke toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen te actualiseren met de laatste stand van de wetenschap. Ook vindt het kabinet het belangrijk om de eventuele langetermijngevolgen in kaart te laten brengen door het RIVM. Het RIVM onderzoekt op dit moment de praktische haalbaarheid van de verschillende mogelijkheden2.
Het kabinet zet bovendien in op het intensiveren en stimuleren van de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en het terugdringen van emissies naar het milieu tot nagenoeg tot nul. Om deze doelen te bereiken zijn in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 tientallen acties in uitvoering. Het gevolg hiervan is dat de behoefte en het gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt. Hierbij is nog van belang dat de Europese Commissie recent voorstellen heeft gepubliceerd om het gebruik van pesticiden tegen 2030 te halveren. Uw Kamer zal hierover spoedig worden geïnformeerd met behulp van een BNC-fiche.
Blootstelling van kinderen aan gewasbeschermingsmiddelen kan ook op terreinen buiten de landbouw plaatsvinden, bijvoorbeeld als die middelen worden gebruikt voor onkruidbestrijding in winkelstraten. Om blootstelling te voorkomen, is daarom in 2017 het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw verboden. Het Gerechtshof Den Haag heeft het verbod onverbindend verklaard, maar uw Kamer behandelt op dit moment een wetsvoorstel dat mede is bedoeld om het gebruiksverbod buiten de landbouw te herstellen.
Het is mij bekend dat in veel huishoudens in Nederland, inclusief die met kinderen, geluidsoverlast wordt ervaren. Nederland is een dichtbevolkt land waar wonen, mobiliteit en andere activiteiten vaak intensief samenkomen. Uit een landelijke monitor van het RIVM in 20193 blijkt dat ongeveer 10% van de Nederlandse bevolking (van 16 jaar en ouder) ernstige hinder door geluid van wegverkeer ervaart, ongeveer 9% ernstige hinder door burengeluid en ongeveer 6% ernstige hinder door vliegtuiggeluid. Andere veel voorkomende bronnen zijn bouwactiviteiten (6%), recreatie (4%), railverkeer (2%) en industrie (2%). De geluidgegevens in het UNICEF-rapport zijn van hetzelfde jaar en betreffen een vraag naar overlast door geluid van buren of geluid afkomstig van de straat. Omdat het hier gaat om zelf gerapporteerde geluidsoverlast is niet goed te zeggen hoe dit zich verhoudt tot de werkelijke geluidniveaus en in welke mate dit leidt tot stress, slechtere schoolprestaties en risico’s op hartziekten. Wel is bekend dat dergelijke effecten kunnen optreden, wat nog eens onderstreept is door een advies van de WHO uit 20184. Het RIVM heeft berekend dat in Nederland naar schatting 750 mensen per jaar een hartziekte krijgen ten gevolge van wegverkeersgeluid5. Daarom vind ik het belangrijk om te kijken hoe het huidige geluidbeleid versterkt kan worden door het, meer dan nu het geval is, te richten op vermindering van de negatieve effecten van geluid, inclusief die op kinderen.
Het UNICEF-rapport kijkt met grensoverschrijdende omgevingsinvloeden onder andere naar het gebruik van grondstoffen en de hoeveelheid afval en e-waste. Met het circulaire economiebeleid zet het kabinet in om de effecten van het grondstoffengebruik weer binnen de planetaire grenzen terug te brengen. Zoals de Integrale Circulaire Economierapportage van het Planbureau voor de Leefomgeving in 2021 ook heeft laten zien, gaat het gebruik van grondstoffen nog niet de goede kant op met alle negatieve effecten tot gevolg waaronder de consumptie gebaseerde CO2-uitstoot. Dit vraagt een intensivering van de inzet. Zoals aangekondigd in het beleidsprogramma van IenW zal invulling hiervan zijn beslag gaan krijgen in het Nationaal Programma Circulaire Economie dat eind dit jaar naar uw Kamer gestuurd zal worden.
Wat e-waste (afgedankte elektrische en elektronische apparaten) betreft scoren welvarende landen, waaronder Nederland, hoger dan het mondiale gemiddelde. In het circulaire economiebeleid zijn elektrische apparaten dan ook een prioritaire productgroep binnen de Transitieagenda Consumptiegoederen. Daarin werken producenten en andere spelers in de keten aan een nationale aanpak die moet leiden tot minder e-waste door betere producten, langer gebruik- en meer hergebruik van onderdelen en materialen. Het afvalbeheer van e-waste is opgedragen aan de producenten van elektrische- en elektronische apparaten via het instrument uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Producenten zijn verplicht hun afgedankte apparaten in te zamelen en correct te verwerken. In Nederland hebben de producenten daartoe de producentenorganisatie Stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland) opgericht die zich ten doel heeft gesteld de e-waste sector meer circulair te maken6 en daarmee de negatieve milieu effecten van e-waste te verkleinen.
Tenslotte aangaande de export van e-waste. Veelal bestaat e-waste uit een mengsel van ingezamelde apparaten en onderdelen, waarin bovendien gevaarlijke componenten zitten zoals batterijen, zware metalen en vlamvertragers (in plastic). Export van dergelijk afval naar niet-OESO-landen is verboden.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de bevindingen uit het bovengenoemde rapport van UNICEF?
Het kabinet zet zich volop in om een gezonde, schone, en veilige leefomgeving voor iedereen in Nederland te bieden. In de antwoorden op vragen 4, 5, 6, 8, 9 en 10 van de GroenLinks Kamerleden ga ik verder in op de specifieke stappen die dit kabinet neemt om dit te realiseren.
Hieronder zet ik de acties per beleidsterrein op een rij.
Wat betreft luchtkwaliteit: Ik zie de gezondheidseffecten van luchtvervuiling in Nederland, in het algemeen, maar zeker ook bij kinderen, als een belangrijke motivatie om met veel ambitie en inzet te werken aan het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. Met het Schone Lucht Akkoord werkt de rijksoverheid, met provincies en gemeenten, aanvullend op internationaal beleid, aan maatregelen om de lucht in Nederland sneller schoner te maken. Ook in internationaal verband werkt het Rijk aan ambitieus beleid voor schone lucht, bijvoorbeeld via het verlagen van emissies van voertuigen en industrie en het aanscherpen van normen bij de herziening van de Europese Luchtkwaliteitsrichtlijnen. Inzet daarbij is om ook in Europa de gezondheidswinst leidend te maken en stapsgewijs toe te werken naar de WHO-advieswaarden.
Het Rijk, de provincies en de deelnemende gemeenten hebben zich bestuurlijk gecommitteerd aan de afspraken in het Schone Lucht Akkoord en rapporteren jaarlijks over de voortgang van de implementatie van de maatregelen. Deelname aan het Schone Lucht Akkoord is dus wel vrijwillig, maar niet vrijblijvend.
Voor het Schone Lucht Akkoord is 50 miljoen beschikbaar gesteld. Hiermee wordt in de uitvoering van het Akkoord zoals beschreven in de uitvoeringsagenda 2020–2023 voorzien.
Wat betreft het verwarmen van woningen: Het kabinet komt mensen met een minimuminkomen tot 120% van het sociaal minimum tegemoet met een energietoeslag van eenmalig € 1.300,–. De inzet is het gebruik van de eenmalige energietoeslag te maximaliseren. Organisaties, die in contact staan met huishoudens met een laag inkomen, hebben een toolkit ontvangen om hun achterban te attenderen op de eenmalige energietoeslag. Ook gemeenten zetten informatiecampagnes op, organiseren inloopspreekuren in de wijk en benaderen andere partijen (bijvoorbeeld ouderenorganisaties) om de energietoeslag meer bekendheid te geven. De informatievoorziening van de Nederlandse Schuldhulp Route/Geldfit is hierbij ook belangrijk.
Daarnaast heeft het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 de energiebelasting verlaagd. Een huishouden met gemiddeld energieverbruik ontvangt door deze maatregelen in de energiebelasting een tegemoetkoming van ruim 400 euro. Ook heeft het kabinet 368,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor gemeenten om kwetsbare huishoudens – in huur- en koopwoningen – te ondersteunen bij het nemen van kleine en grote verduurzamingsmaatregelen. De middelen kunnen voor een breed scala aan maatregelen worden ingezet, als ze er maar op gericht zijn de energierekening te verlagen of het energiegebruik in de woning te verminderen.
Wat betreft de blootstelling aan lood: Om kinderen beter te beschermen tegen loodvergiftiging worden verschillende maatregelen getroffen om resterende loden leidingen in gebouwen van voor 1960 te laten verwijderen en is het kabinet voornemens om locaties voor kinderopvang en primair onderwijs aan te wijzen als prioritaire locaties in het kader van de Drinkwaterwet. Voor huurwoningen en de genoemde prioritaire locaties wordt een verbod op loden leidingen voor bestaande bouw in het Bouwbesluit opgenomen. Daarnaast is de maximaal toegelaten afgifte van lood door keukenapparatuur van metaal, met een factor 10 verlaagd. Al deze maatregelen en bestaande maatregelen, zoals maximale loodgehalten in voedingsmiddelen, speelgoed en elektronische apparaten, kunnen kinderen en volwassenen tegen een te hoge blootstelling aan lood beschermen. Doordat lood eeuwenlang gebruikt is, zal het echter altijd als achtergrondverontreiniging aanwezig blijven. Het is daardoor helaas niet mogelijk om de blootstelling naar nul terug te brengen.
Wat betreft de blootstelling aan pesticiden: Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is uitsluitend toegestaan als het middel is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) na een wetenschappelijke risicobeoordeling en waaruit blijkt dat het gebruik veilig is voor mens dier en milieu. Daarnaast is er voortdurend aandacht om de wetenschappelijke toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen te actualiseren met de laatste stand van de wetenschap. Ook vindt het kabinet het belangrijk om de eventuele langetermijngevolgen in kaart te laten brengen door het RIVM. Het RIVM onderzoekt op dit moment de praktische haalbaarheid van de verschillende mogelijkheden7.
Het kabinet zet bovendien in op het intensiveren en stimuleren van de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en het terugdringen van emissies naar het milieu tot nagenoeg tot nul. Om deze doelen te bereiken zijn in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 tientallen acties in uitvoering. Het gevolg hiervan is dat de behoefte en het gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt. Hierbij is nog van belang dat de Europese Commissie recent voorstellen heeft gepubliceerd om het gebruik van pesticiden tegen 2030 te halveren.
Blootstelling van kinderen aan gewasbeschermingsmiddelen kan ook op terreinen buiten de landbouw plaatsvinden, bijvoorbeeld als die middelen worden gebruikt voor onkruidbestrijding in winkelstraten. Om blootstelling te voorkomen, is daarom in 2017 het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw verboden. Het Gerechtshof Den Haag heeft het verbod onverbindend verklaard, maar uw Kamer behandelt binnenkort een wetsvoorstel dat mede is bedoeld om het gebruiksverbod te herstellen.
Wat betreft de blootstelling aan vocht- en schimmelproblemen: Vocht- en schimmel horen niet in een huis. Het Kabinet is het volstrekt eens met de noodzaak om vocht en schimmel aan te pakken. Het wegnemen en voorkomen van vocht en schimmel vraagt om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders, als op bewoners zelf. De huidige aanpak is laagdrempelig, mede in het belang van mogelijk minder assertieve huurders. De brede aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Met IPO, Aedes, Woonbond en de VNG worden nationale prestatieafspraken gemaakt waarin het onderhoud en kwaliteit van de woningen nadrukkelijk een plek krijgen. Deze extra middelen komen beschikbaar omdat de verhuurdersheffing wordt afgeschaft.
In de Volkshuisvestelijke prioriteiten 2021 – 2025 is de aanpak van vocht en schimmel expliciet opgenomen als onderdeel van de kwaliteitsverbetering en verduurzaming van corporatiewoningen. Daarmee is gewaarborgd dat de aanpak onderdeel is van de prioriteiten die landelijk opgepakt moeten worden. Woningcorporaties zijn verplicht om de volkshuisvestelijke prioriteiten in hun bod op het gemeentelijk woonbeleid te betrekken.
Met de VNG is afgesproken dat gemeenten worden gewezen op het belang van de aanpak en het maken van prestatieafspraken over dit onderwerp met corporaties en huurdersorganisaties. RIGO heeft op verzoek van het Ministerie van BZK een rapport opgesteld om lokale partijen hierbij te helpen en hiertoe aan te sporen8.
TNO heeft samen met GGD-Amsterdam en Abf Research handreikingen opgesteld voor de aanpak van vocht en schimmel door huiseigenaren, verhuurders en huurders9. Aedes, Vastgoed Belang, de Woonbond en enkele Amsterdamse woningcorporaties hebben hierbij geparticipeerd.
Aedes heeft de handreikingen uit het TNO-onderzoek meegenomen in een nieuw programma van eisen voor ventilatie en bij de renovatie van woningen. De middelen voor het Volkshuisvestingsfonds zijn onder meer beschikbaar gesteld voor renovatie van woningen met vocht- en schimmelproblemen. In totaal worden er 20.000 woningen gerenoveerd.
Met Aedes zijn afspraken gemaakt om de komende vijf jaar € 100 mln. per jaar extra te investeren in onderhoud en verbetering, met specifieke focus op schimmelproblematiek als gevolg van gebrekkige kwaliteit van de woning, brandveiligheid en loden leidingen.
Op de woningmarktwebsite van het Ministerie van BZK is een omvangrijk dossier opgenomen over de aanpak10. In infographics wordt ingegaan op zaken als ventileren en technische aspecten waarmee bij de bouw of verbouwing rekening moet worden gehouden om vocht- en schimmelvorming te voorkomen. Hiermee is de informatievoorziening fors verbeterd.
Op welke manier wordt de kwaliteit van de gezondheid van de leefomgeving voor kinderen gemonitord? Gebeurt dit op een integrale manier? Zo nee, bent u bereid om voor een integrale monitoring van de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen te zorgen?
Er is geen specifieke monitor voor de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen, maar de gezondheid van kinderen en de kwaliteit van de leefomgeving worden in Nederland uitgebreid gemonitord.
De gezondheid van kinderen in Nederland wordt gemonitord door de gemeenten op basis van de Wet publieke gezondheid. Zo hebben gemeenten de taak om te zorgen voor het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking (Wpg, artikel 2) en specifiek het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren (Wpg, artikel 5). De gemeenten werken daarbij samen met GGD’en en jeugdgezondheidsorganisaties, die regelmatig kinderen en hun ouders/verzorgers zien om eventuele gezondheidsproblemen vroeg op het spoor te kunnen komen. Ook hebben gemeenten op basis van artikel 2 van de Wpg een wettelijke taak om medisch milieukundige zorg te bevorderen, waarbij GGD’en onderzoek doen en adviseren over de relatie tussen de leefomgeving en de gezondheid van de bevolking. De GGD’en werken daarvoor onder andere samen in een landelijke werkgroep voor het thema kind, milieu en gezondheid.
De omgevingsfactoren die in het rapport van UNICEF zijn opgenomen, zijn bekende omgevingsfactoren waar in Nederland ook op wordt gemonitord, zowel op lokaal als op landelijk niveau.
Het beleid voor de kwaliteit van de leefomgeving is in Nederland integraal gericht op kinderen en volwassenen, al kunnen daar soms specifieke maatregelen in worden opgenomen die gericht zijn op de bescherming van kinderen, zoals in het geval van lood in drinkwater (zie vraag 8 van de Kamervragen van GroenLinks). Om die reden is het kabinet geen voorstander van een aanvullende specifieke integrale monitoring van de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen.
Op welke manier kunnen cumulatieve effecten van bijvoorbeeld verschillende geluidsbronnen of soorten bestrijdingsmiddelen op de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen beter worden meegenomen in de afweging en vergunning van nieuwe emissiebronnen?
Cumulatieve effecten van verschillende geluidsbronnen worden al meegenomen bij planontwikkeling, zoals bij de reconstructie van een weg of bij nieuwe woningbouw. Bij de cumulatie wordt rekening gehouden met verschillen in hinderlijkheid tussen geluidsbronnen. Er zijn geen normen voor dit gecumuleerde geluid, wel moet het bevoegd gezag de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid beoordelen in de afweging of een verhoogde geluidbelasting toelaatbaar is.
Verordening (EG) 1107/2009 regelt dat werkzame stoffen alleen worden goedgekeurd en gewasbeschermingsmiddelen alleen worden toegelaten als er geen onacceptabele risico’s zijn voor mens, dier en milieu. Dit moet blijken uit een wetenschappelijke risicobeoordeling op basis van Europees geharmoniseerde richtsnoeren. Artikel 4 van deze verordening schrijft voor dat met cumulatieve effecten rekening moet worden gehouden, zodra wetenschappelijk aanvaarde methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn. Er is nu echter geen richtsnoer om de risico’s voor cumulatieve effecten op het milieu te beoordelen. Ik vind het belangrijk, dat er hiervoor zo spoedig mogelijk een richtsnoer komt. Daarom brengt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dit punt actief onder de aandacht van de Europese Commissie.
De Europese goedkeuringsprocedure voorziet in het beoordelen van de risico’s voor het ongeboren kind, (jonge) kinderen en neurologische aandoeningen. In de normen voor deze beoordeling zijn veiligheidsmarges ingebouwd, zodat rekening gehouden wordt met kwetsbare groepen zoals kinderen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en ik hebben uw Kamer toegezegd om te verkennen of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden tot de mogelijkheden behoort. Gezien de complexiteit van het vraagstuk is de afgelopen maanden nagegaan hoe deze pilot het best kan worden uitgevoerd. Inmiddels is het RIVM gevraagd om op basis van bestaande datasets een eerste aanzet tot zo’n methodiek op te stellen, welke dan – in pilotvorm – getoetst zal worden, mede op basis van metingen, in een aantal nog nader te bepalen gebieden. Begin 2023 kan ik uw Kamer over de eerste uitkomsten informeren.
Hoe geeft u, in het licht van dit rapport, verder opvolging aan de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad «Rights of the child: realizing the rights of the child through a healthy environment»2, welke aangenomen is tijdens het lidmaatschap van Nederland aan de VN-Mensenrechtenraad, en erop toeziet dat staten maatregelen treffen om de rechten van kinderen én toekomstige generaties te beschermen tegen de nadelige effecten van schade aan het milieu?
Het kabinet vindt het belangrijk dat kinderrechten in Nederland worden nageleefd en bevorderd. Volgens UNICEF behoren Nederlandse kinderen tot de gelukkigste kinderen in de wereld12. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat er uitdagingen zijn als het gaat om de naleving van kinderrechten in Nederland. Niet alle kinderen in Nederland krijgen overal dezelfde kansen op een gezond en veilig leven. Ook het VN-Kinderrechtencomité vraagt in de eerder dit jaar verschenen Concluding Observations voor Nederland onder andere aandacht voor de leefomgeving van kinderen. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer op 7 juli jl. geïnformeerd over de opvolging van de Concluding Observations13.
Een van de speerpunten van UNICEF en het VN-Kinderrechtencomité is een betere participatie van jongeren en kinderen bij beleidsontwikkeling. Bij de vormgeving van het Nationaal MilieuProgramma (NMP) krijg ik gevraagd en ongevraagd adviezen van de Jongeren Milieu Raad (JMR). De JMR probeert daarbij breed de mening van jongeren in Nederland te betrekken, zodat zij een duidelijke stem krijgen in de totstandkoming van het NMP en de toekomst van het milieubeleid. Hierbij bekijkt de JMR of ze via een participatietool makkelijk een brede groep jongeren kan bereiken. Ik informeer u binnenkort over de ambities van het NMP.
De RegioExpres en de verbinding Arnhem-Doetinchem-Winterswijk. |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Overwegen op de schop om komst Achterhoekse sneltrein mogelijk te maken; wachten is op Rijk»1?
Ja, ik ben bekend met dat bericht.
Deelt u de mening dat bereikbaarheid van en goede verbindingen onderling van groot belang zijn voor leefbaarheid, vestigingsklimaat en gemeenschappen in de regio?
Ja, ik deel deze mening. Reizigers in het hele land staan voor mij centraal. Zoals ook al in de ontwikkelagenda van toekomstbeeld OV 2040 benoemd, is het OV in en tussen regio's onmisbaar voor leefbaarheid, economie en recreatie. Het vergoot ontplooiingskansen en toegang tot de arbeidsmarkt en het OV kan er voor
zorgen dat voorzieningen voor iedereen bereikbaar zijn.
Hoe beoordeelt u de door Goudappel opgestelde maatschappelijke kosten-batenanalyse naar de invoering van de RegioExpres?
De MKBA analyse – die in opdracht van de regio is uitgevoerd – geeft inzicht in de totale kosten en opbrengsten en laat een score zien van 0,73: tegen elke euro maatschappelijke kosten staat 0,73 euro aan maatschappelijk baten. In algemene zin geldt voor OV projecten dat vaker sprake is van een MKBA score <1. Dat betekent niet dat het daarmee geen goed project is. Ik zie dat RegioExpres voor reizigers in de regio een waardevolle bijdrage kan leveren aan het verkorten van reistijden, het vergroten van capaciteit en het verbeteren van het reiscomfort. Daarnaast biedt de RegioExpres een duurzame ontsluiting voor ca. 3000 nieuw te bouwen woningen in het gebied. De komende periode – in aanloop naar het BO MIRT van het najaar 2022 – zal ik gebruiken om deze score goed te begrijpen en te beoordelen.
Is het nog steeds de verwachting dat de trajecten Arnhem-Winterswijk en Arnhem-Doetinchem in 2040 in de absolute top staan als het gaat om verwachte hinder voor reizigers als gevolg van drukte in treinen?
De Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA, 2021) is het is uitgangspunt voor capaciteitsknelpunten op het Nederlandse spoornetwerk. Hierin wordt geconstateerd dat in zowel het WLO-hoog-scenario als het WLO-laag-scenario mensen moeten staan tussen Arnhem en Duiven door gebrek aan capaciteit2. In de IMA wordt aan dit capaciteitsknelpunt geen nadere prioritering of rangschikking gegeven. Wat dat betreft herken ik niet dat dit traject in «de absolute top» staat.
In hoeverre neemt deze hinder voor reizigers af wanneer het spoor tussen Didam en Doetinchem De Huet wordt verdubbeld?
Een spoorverdubbeling tussen Didam en Doetinchem De Huet maakt het mogelijk om de RegioExpres te gaan rijden: 1 x p/u een extra trein naast het bestaande aanbod. Deze trein fungeert tussen Arnhem en Doetinchem als sneltrein en gaat vanaf Doetinchem verder als stoptrein naar Winterswijk. Door deze capaciteitsuitbreiding zullen reizigers meer comfort ervaren door een hogere kans op een zitplaats: vanwege de kortere reistijd zullen veel reizigers overstappen van de huidige sprinter naar de RegioExpres. Overigens is het wel de verwachting dat de verbeterde verbinding zorgt voor extra (nieuwe) reizigers en worden daarnaast extra reizigers verwacht door nieuwe woningbouwlocaties ten oosten van Arnhem en in de Achterhoek.
Wat is de status van de beloofde gesprekken2 met de regio over de RegioExpres, in aanloop naar het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO MIRT)?
Rijk en regio zijn met elkaar in gesprek over de RegioExpres. Daarnaast heb ik zelf een bezoek gebracht aan de RegioExpres in februari van dit jaar. Ook in het BO MIRT van het najaar 2022 zal de RegioExpres besproken worden.
Welke mogelijkheden ziet u voor een vervolgstap binnen de spelregels van het MIRT?
Door de beperkte financiële mogelijkheden binnen het Mobiliteitsfonds zijn scherpe keuzes noodzakelijk. Er zijn in Nederland veel ambities die helaas niet allemaal (in deze kabinetsperiode) waargemaakt kunnen worden. De mogelijkheden voor een vervolgstap van de RegioExpres wil ik dan ook integraal af kunnen wegen. Het BO MIRT van dit najaar biedt daar een eerste moment voor. Daar kan en wil ik nu niet op vooruitlopen.
Friese treinreizigers. |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Fries treinreiziger moet na misser ProRail de komende 2,5 jaar maar hopen dat hij overstap in Zwolle haalt»1?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Klopt het dat ProRail de deadline voor aanpassingen aan het spoor bij Wolvega en Akkrum verzet heeft van 1 april 2022 naar het vierde kwartaal van 2024, maar liefst 2,5 jaar later?
Ja, volgens ProRail is dat inderdaad de planning voor de werkzaamheden.
Kunt u een inschatting geven hoeveel reizigers per week de overstap in Zwolle zullen missen tot de werkzaamheden zijn afgerond?
NS en ProRail hebben vorig jaar ingeschat dat gemiddeld 4x per dag de volledige openingsduur van de HRMK-spoorbrug nodig zal zijn voor het doorlaten van (hogere) schepen, als gevolg waarvan enkele treinen direct of indirect (doordat zij vertraging oplopen door de vertraagde trein voor hen) zouden worden geraakt.
De inschatting was dat in 50% van de gevallen de overstap ondanks de vertraging kan worden gehaald. Afhankelijk van welke treinen worden geraakt, was de inschatting dat dit circa 30 (meest rustige treinen) tot 400 reizigers (drukste treinen) per gemiddelde werkweek betreft (situatie voor corona) die de overstap missen.
Tot nu toe zijn er nog geen aansluitingen gemist als gevolg van brugopeningen, doordat de brugopeningen in de periode april-mei 2022 korter waren dan de openingstijden zoals opgenomen in de dienstregeling en de punctualiteit van de sprinter erg hoog is. Zoals ook opgenomen in de eerdere beantwoording van vragen over dit onderwerp2, zal ProRail de hinder voor reizigers blijven monitoren en waar nodig in overleg treden met de provincie en NS.
Bent u ermee bekend dat ProRail aangeeft dat er onverwacht veel rekenwerk, tekeningen en certificeringen nodig zijn, waardoor er sprake is van een gigantische vertraging? Bent u van mening dat de voorbereidingen voor de spooraanpassingen bij Wolvega en Akkrum met extra inspanningen te versnellen zijn?
Zoals aangegeven in mijn eerdere beantwoording van vragen over dit onderwerp, doet ProRail haar uiterste best om de definitieve oplossing zo snel als mogelijk te realiseren en zal zij de mogelijkheden hiertoe nog voor de zomer met de provincie bespreken. Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt in de contacten met provincie en ProRail de voortgang besproken.
Wat heeft u gedaan om tot een snelle oplossing te komen nadat ProRail heeft medegedeeld dat zij zich heeft misrekend bij de toezegging om het spoor te verbeteren?
Het is aan de expertise van ProRail om met een snelle oplossing te komen. ProRail heeft mij verzekerd dat zij haar uiterste best doet om de definitieve oplossing zo snel als mogelijk te realiseren. Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt in de contacten met provincie en ProRail de voortgang besproken.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om de werkzaamheden te versnellen?
Het is aan de expertise van ProRail om de snelle oplossing te komen. ProRail heeft mij verzekerd dat zij haar uiterste best om de definitieve oplossing zo snel als mogelijk te realiseren.
Deelt u de analyse van de provincie Fryslân dat de enige duurzame, robuuste en toekomstvaste oplossing voor deze problemen de aanleg van een spooraquaduct is ter vervanging van de HRMK-spoorbrug?
Zoals ook benoemd in de reactiebrief aan de provincie en gemeente Leeuwarden van eind vorig jaar3 en mijn eerder beantwoording van vragen over dit onderwerp, verkeert de spoorbrug over het Van Harinxmakanaal volgens ProRail, als spoorbeheerder en kennisexpert op het gebied van (spoorse) kunstwerken, nog in goede conditie en is er geen aanleiding om uit te gaan van een eerder einde van haar theoretische levensduur van 2051, mits deze uiteraard zoals gebruikelijk onderhouden en waar nodig op onderdelen vervangen wordt. Op welke wijze de spoorbrug na het einde van haar levensduur vervangen wordt en of dat dan met een spooraquaduct zal zijn, is iets om te zijner tijd goed naar te kijken met inachtneming van de dan geldende omstandigheden. Overigens is bij de bouw van de brug afgesproken dat de provincie Friesland aan de lat staat voor die vervangingskosten.
Verspreiden van een extreemrechtse omvolkingstheorie bij de omroep Ongehoord Nederland |
|
Stephan van Baarle (DENK), Habtamu de Hoop (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pim van Strien (VVD), Nilüfer Gündoğan (Volt), Jan de Graaf (CDA), Lisa Westerveld (GL), Christine Teunissen (PvdD), Hanneke van der Werf (D66), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Vlaamse politicus Filip Dewinter in aflevering 23 van Ongehoord Nieuws, uitgezonden op 10 mei 2022, de omvolkingstheorie heeft gepropageerd en dat hij daarbij niet werd tegengesproken of kritisch werd bevraagd door de presentatoren van het programma?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Schutter New York liet zich leiden door omvolkingstheorie, levensgevaarlijk als politici er elementen uit overnemen» uit de Morgen van 16 mei 2022?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat terrorist Anders Breivik (Oslo, 2011) deze omvolkingstheorie gebruikte als rechtvaardiging voor zijn terreurdaden?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat terrorist Brenton Harrison Tarrant (Christchurch, 2019) deze omvolkingstheorie gebruikte als rechtvaardiging voor zijn terreurdaden?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de AIVD, herhaaldelijk maar ook recent in haar jaarverslag, waarschuwt voor de groei van extreemrechtse groeperingen in Nederland en dat zij deze omvolkingstheorie aanhangen2?
Ja, dat wil zeggen, de AIVD schrijft in haar jaarverslag in deze context niet over de groei van extreemrechtse maar over rechts-extremistische groeperingen. Extreemrechts zijn personen en groeperingen die zich op de uiterste flank van het rechtse politieke spectrum begeven. Rechts-extremisme zijn personen en groeperingen die (heimelijke) gewelddadige en niet-gewelddadige acties verrichten vanuit een van de denkbeelden: vreemdelingenhaat, haat jegens vreemde (cultuur)elementen, ultranationalisme.
In haar jaarverslag staat dat rechts-extremistische groepen in 2021 meer aanhang hebben gekregen en proberen om hun wereldbeeld normaal te laten lijken voor een groter publiek. Verschillende rechts-extremistische groepen delen, ondanks hun verschillen, een wereldbeeld waarin de blanke bevolking van (onder meer) Nederland structureel wordt benadeeld, en zelfs in het voortbestaan wordt bedreigd door «omvolking» of genocide. Omvolkingstheorieën maken volgens de AIVD al langere tijd deel uit van het rechts-extremistische landschap in Nederland en daarbuiten.
Daarnaast is er volgens de AIVD meer verwevenheid ontstaan tussen anti-overheidsextremisten en rechts-extremistische aanhangers. Zoals DTN 56 beschrijft, sluit het beeld van een linkse elite die de Nederlandse traditie, cultuur, ras en taal niet zou beschermen goed aan bij het anti-overheidsnarratief van een onderdrukkende overheid (bijvoorbeeld in tijden van coronamaatregelen).3
Welke risico’s zijn er voor de Nederlandse maatschappij als de publieke omroep (onweersproken) omvolkingstheoriën uitzendt?
Het risico voor de nationale veiligheid van omvolkingstheorieën is hier onder vraag 7 toegelicht. Het spreekt voor zich dat het media-aanbod van publieke media-instellingen geen dergelijke risico’s met zich mee kan brengen. Daartoe is in artikel 2.88 van de Mediawet voorgeschreven dat publieke media-instellingen passende maatregelen nemen om te voorkomen dat hun media-aanbod aanzet tot haat tegen een groep personen of een lid van een groep of uitlokt tot het plegen van een terroristisch misdrijf. Bij passende maatregelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een gedragscode, al dan niet in combinatie met het instellen van een klachtenpunt.
Bent u bereid om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid te vragen om een uiteenzetting te geven van de risico’s van het uitzenden van omvolkingstheorieën op de publieke omroep voor de nationale veiligheid?
Ja. Ik ben bereid om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid te vragen om deze risico’s voor de nationale veiligheid toe te lichten.
Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat op dit moment de NCTV sterk beperkt is in de uitvoering van zijn analysetaken omdat er geen gebruik gemaakt kan worden van online monitoring van open bronnen. De grondslag voor de analysetaken van de NCTV (de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid) is momenteel nog in behandeling bij uw Kamer. In afwachting daarvan zijn deze taken opgeschort waar het gaat om het bezien van online open bronnen zoals Twitter of Facebook. Dit betekent dat er nu vanuit de NCTV geen direct zicht is op hoe er bijvoorbeeld door groepen rechts-extremisten online wordt gereageerd en de NCTV niet in staat is voldoende te bezien wat dergelijke ontwikkelingen betekenen voor Nederland. Dit illustreert de gevolgen van het niet eigenstandig kunnen analyseren van online debatten en wat het betekent als deze mogelijkheid definitief zou wegvallen.
In het algemeen kan wel gesteld worden dat omvolkingstheorieën een terugkerend thema zijn binnen het rechts-extremisme en rechtspopulisme. Het risico voor de nationale veiligheid dat van deze theorieën uitgaat is dat deze voor individuen kunnen dienen als inspiratie voor extremistisch geweld of een aanslag in Nederland, zoals dit eerder is voorgekomen in Christchurch, Nieuw Zeeland of recent in Buffalo in de Verenigde Staten.
Hoe verhoudt het feit dat Ongehoord Nederland onweersproken ruimte biedt aan deze extreemrechtse omvolkingstheorieen zich tot de voorwaarde (gesteld door de NPO, het Commissariaat voor de Media en de Raad van Cultuur) dat Ongehoord Nederland zich aan de journalistieke code van de NPO behoort te houden?
Het is aan de NPO Ombudsman om te beoordelen of Ongehoord Nederland zich aan de journalistieke code van de NPO heeft gehouden. De NPO Ombudsman heeft op 7 juni jl. een onderzoek gepubliceerd naar aanleiding van het totaal aan binnengekomen klachten over het schenden van deze code door ON!4
De ombudsman heeft geconcludeerd dat klagers terecht hebben gewezen het schenden van de journalistieke code op het punt van betrouwbaarheid en waarheidsgetrouwheid door het (passief en actief) bijdragen aan verspreiding van aantoonbaar onjuiste informatie. Ook werd volgens de Ombudsman onjuiste informatie niet gecorrigeerd en werden meningen onvoldoende gescheiden van feitelijke informatie. De ombudsman concludeerde tevens dat niet alles waar over geklaagd is, klopte. Zo is het uitdragen van standpunten niet verboden, hoeven ledenomroepen op basis van de Mediawet niet onpartijdig te zijn en kon veronderstelde afhankelijkheid of belangenvermenging niet worden onderbouwd.
Het is in eerste instantie aan de NPO om zich te beraden op mogelijke consequenties voor Ongehoord Nederland naar aanleiding van de bevindingen van de Ombudsman. De NPO heeft op 15 juni 2022 laten weten dat de NPO voornemens is een sanctie op te leggen aan Ongehoord Nederland. Ongehoord Nederland kan een zienswijze geven op dit voorgenomen besluit.
Hoe verhoudt het feit dat Ongehoord Nederland onweersproken ruimte biedt aan deze extreemrechtse omvolkingstheorieën zich tot de publieke mediaopdracht?
Het Commissariaat voor de Media is als toezichthouder belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet. Het Commissariaat houdt onder andere toezicht op artikel 2.1, waarin de publieke media-opdracht is beschreven. Het Commissariaat beslist als onafhankelijk toezichthouder zelf of en wanneer een onderzoek naar mogelijke overtreding wordt gestart. Daarnaast kunnen belanghebbenden die menen dat de Mediawet wordt overtreden, een handhavingsverzoek indienen bij het Commissariaat. Het is derhalve niet aan mij om te beoordelen of Ongehoord Nederland in overeenstemming met de publieke media-opdracht heeft gehandeld.
In hoeverre voldoet deze uitzending aan het redactiestatuut van Ongehoord Nederland? Rijmt de werkwijze van deze, en andere uitzendingen van de desbetreffende omroep, met de hoge journalistieke normen, zoals dit verplicht is gesteld in artikel 2.1, lid 2 en in artikel 2.88 van de Mediawet?
Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de naleving van de Mediawet, waaronder artikel 2.1, lid 2 en artikel 2.88. Het is aan het Commissariaat om de uitzending van Ongehoord Nieuws te beoordelen in het licht van de eisen die de Mediawet aan omroepen stelt. Het Commissariaat beslist als onafhankelijk toezichthouder zelf of en wanneer een onderzoek naar mogelijke overtreding wordt gestart. Daarnaast kunnen belanghebbenden die menen dat de Mediawet wordt overtreden, een handhavingsverzoek indienen bij het Commissariaat. Het Commissariaat kan bij overtreding van de Mediawet een sanctie opleggen. Als het Commissariaat tweemaal een sanctie oplegt, kan dit een grond zijn om de erkenning in te trekken.
Bent u het ermee eens dat voor de verspreiding en het onweersproken propageren van deze gevaarlijke theorieën geen ruimte mag bestaan op de Nederlandse publieke omroep, laat staan gesubsidieerd door Nederlands belastinggeld? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de antwoorden op vraag 8, 9 en 10 aangaf, is het in eerste instantie niet aan mij om de uitzending van Ongehoord Nieuws te beoordelen. Dat is in eerste instantie aan het Commissariaat, die kan beoordelen of een omroep zich houdt aan de Mediawet, en de NPO die een sanctie kan opleggen indien een omroep zich niet houdt aan de bindende besluiten van de NPO.
Pas indien het Commissariaat of de NPO tweemaal een sanctie hebben opgelegd aan een omroep, kan dat een grondslag bieden om de erkenning van een omroep in te trekken. Het intrekken van een erkenning kan ook indien uit twee opvolgende evaluaties door de visitatiecommissie die door de NPO wordt ingesteld, blijkt dat een omroep onvoldoende aan de algemene publieke media-opdracht óf indien de raad van bestuur van de NPO van mening is dat een omroep onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerken binnen het bestel.
Uiteraard geldt voor iedere omroep dat het media-aanbod niet in strijd mag zijn met het strafrecht. Indien het aanbod discriminerend is, oproept tot haat of geweld of aanzet tot een terroristisch misdrijf, kan daar aangifte van worden gedaan. De rechter beoordeelt of het media-aanbod in strijd is met de wet.
Ik verwijs naar verder het antwoord op vraag 6.
Welke stappen zult u zetten om te voorkomen dat nogmaals dergelijke gevaarlijke omvolkingstheorieën onweersproken op de publieke omroep worden getoond?
Het is nu in eerste instantie aan de NPO om zich te beraden op mogelijke consequenties voor Ongehoord Nederland naar aanleiding van de bevindingen van de Ombudsman. De NPO heeft op 15 juni 2022 laten weten dat de NPO voornemens is een sanctie op te leggen aan Ongehoord Nederland. Ongehoord Nederland kan een zienswijze geven op dit voorgenomen besluit. Ook het Commissariaat kan onderzoeken hoe de uitzending zich verhoudt tot de Mediawet.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en met de grootst mogelijke spoed beantwoorden?
Ja.
Een lijst van 6000 mensen die het regime van de Russische president Poetin steunen, gepubliceerd door de gevangen oppositiepoliticus Navalny |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er door medestanders van Navalny een lijst is opgesteld van mensen die direct te linken zijn aan Poetin, maar toch niet onder het bereik van de sancties vallen?1
Ja.
Hoe waardeert u de stelling dat een groep van 6.000 mensen die in relatie staan tot de president Poetin, buiten de scope van de sancties vallen? Kunt u deze stelling bevestigen?
Voor het plaatsen van personen op de Europese sanctielijsten dient te worden voldaan aan de listingcriteria van het desbetreffende sanctieregime. Voor het sanctieregime betreffende ondermijningen of bedreigingen van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne gaat het onder andere om het materieel of financieel bijdragen aan dergelijke acties en het materieel of financieel steun verlenen aan, of profijt trekken van, de regering van de Russische Federatie. Nederland is binnen de EU op doorlopende basis in gesprek over het toevoegen van personen en entiteiten aan deze sanctielijst, is voorstander van listings indien deze aansluiten bij de listingcriteria en bijdragen aan de doelstellingen van het bredere beleid waar sancties onderdeel van uitmaken: de prijs voor de invasie zo hoog mogelijk te maken en de capaciteiten van Rusland tot oorlogvoering in te perken. Verschillende groepen personen op deze lijst, zoals alle leden van de Russische Veiligheidsraad, de Doema en de Federatieraad, zijn om deze redenen reeds geplaatst op de EU-sanctielijst. Nederland is in gesprek met partners zowel binnen als buiten de EU over het toevoegen van namen aan de sanctielijst, waarbij ook gekeken wordt naar suggesties aangedragen door derde partijen, inclusief deze lijst.
Bent u bereid het sanctiepakket zo uit te breiden dat deze groep wel onder het bereik van de sancties valt? Waarom wel of niet? En, zo ja, hoe wilt u dit doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om samen met andere landen op te trekken en andere landen zo nodig aan te sporen actie te ondernemen om deze mensen onder het bereik van de sancties te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Noodconcessie voor Arnhem-Nijmegen/Veluwe Zuid’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Noodconcessie voor Arnhem-Nijmegen/Veluwe Zuid»?1
Ja.
Kent u de betreffende concessies in Gelderland? Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ik ben bekend met de concessie voor Arnhem-Nijmegen/Veluwe Zuid. De provincie Gelderland is de verantwoordelijke concessieverlener. Gezien de omstandigheden heb ik begrip voor de keuze om de aanbestedingsprocedure tijdelijk uit te stellen door middel van een noodconcessie. Ik waardeer dat de provincie zich hard maakt voor behoud van het huidige dienstregelingsniveau.
De provincies en vervoerregio’s VRA en MRDH krijgen jaarlijks een financiële bijdrage van het Rijk waarmee zij hun uitgaven voor het openbaar vervoer bekostigen. De provincies ontvangen dit vanuit het Provinciefonds, de vervoerregio’s VRA en MRDH via een Brede Doeluitkering (BDU) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het is waarschijnlijk dat de wereldwijde inflatie en prijsstijgingen van energie en brandstof ook van invloed zijn op het OV. Vanwege dergelijke fluctuaties in het prijspeil worden de bijdragen van het provinciefonds en de BDU dan ook jaarlijks geïndexeerd. Op deze manier worden kostenstijgingen gecompenseerd.
Naast de bijdrage van het Rijk wordt het stedelijk en regionaal openbaar vervoer ook gefinancierd uit reizigersinkomsten. Deze zijn afhankelijk van het aantal reizigers en van de tarieven die zij betalen. De tarieven worden jaarlijks geïndexeerd waardoor inflatie zich kan vertalen in hogere tarieven. In 2020, 2021 en 2022 daalde door corona het aantal reizigers aanzienlijk. Om die weggevallen reizigersinkomsten te compenseren heeft het Rijk de tijdelijke Beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) regeling opgezet. Met deze regeling is het voorzieningenniveau de afgelopen twee jaar op peil gehouden. De Kamer en de OV-sector zijn op 14 april geïnformeerd over het kabinetsbesluit om de BVOV te verlengen tot het einde van 20222. Met het doortrekken van de BVOV wordt zekerheid geboden voor de sector en voor de reiziger beschikbaar en veilig (regionaal) OV gegarandeerd.
Herkent u het beeld dat de kosten voor het uitbaten van openbaar vervoer stevig zijn gestegen en dat die kosten voorlopig nog niet gaan dalen? Zo ja, wat kunt u zeggen over de oorzaken van de gestegen kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er volgens u op dit moment of op korte termijn meer provincies die de kostenstijgingen niet kunnen dragen, zonder te bezuinigen op het netwerk?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een overzicht te verstrekken van aflopende concessies (en dus nieuw te verstrekken) betreffende regionaal trein- en busvervoer?
Begin 2022 hebben de verantwoordelijke vervoersautoriteiten de regionale aanbestedingskalender geherstructureerd als gevolg van de pandemie. De vervoersautoriteiten hebben een evenwichtige verdeling van aanbestedingen opgesteld. De aanbestedingskalender inclusief de aflopende concessies is op de website van DOVA raadpleegbaar3.
Bent u ook van mening dat een goed openbaarvervoernetwerk van essentieel belang is om de landelijke duurzaamheidsdoelstellingen te behalen?
Ja, het is van groot belang dat het OV – naast de primaire functie om door mobiliteit te voorzien in bereikbaarheid – de noodzakelijke bijdrage kan leveren aan onze duurzaamheidsdoelstellingen. Vanwege het maatschappelijke belang van OV kunnen vervoerders voor heel 2022 gebruik maken van de BVOV en dankzij de regeling het aanbod op peil houden. Zo worden de dienstregelingen voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk gemaakt als op dit moment.
Bent u het met mij eens dat openbaar vervoer (ov) een nutsvoorziening is en verschraling van ov niet gewenst is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de stelling dat investeren in ov belangrijk is om Nederland bereikbaar en toegankelijk te houden, zodat vervoersarmoede wordt voorkomen?
Ik ben het met u eens dat investeringen in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het OV belangrijk zijn. In de afgelopen twee jaar heeft de rijksoverheid dan ook aanzienlijk geïnvesteerd in het openbaar vervoer. Om grootschalige afschaling te voorkomen en het voorzieningenniveau op peil te houden ontvingen vervoerders een beschikbaarheidsvergoeding (BVOV) van het Rijk. Met de recente verlenging van de BVOV garandeert het kabinet de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Nederland.
Verder verwacht ik medio dit jaar de resultaten van het PBL onderzoek naar vervoersarmoede met uw Kamer te kunnen delen, zoals reeds is toegezegd n.a.v. de motie van Baarle4 die verzoekt tot een breed onderzoek naar vervoersarmoede op basis van een CBS indicator. Het betreft een onderzoek van het PBL, gebruikmakend van CBS-data.
Hoe denkt u dat het Rijk de provincies kan ondersteunen om het ov betaalbaar en toegankelijk te houden?
Het kabinet helpt vervoerders met de BVOV door de onzekere periode in 2022 heen. Voor 2023 gaat het KiM nu uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Het KiM zal deze prognose in juni actualiseren. Uw Kamer wordt te zijner tijd over de actualisatie geïnformeerd, conform het verzoek van de commissie Infrastructuur en Waterstaat5. Ik blijf uiteraard de ontwikkelingen monitoren en blijf in gesprek met de OV-sector. Dit is in lijn met de brieven van 25 februari en 1 april 2022 over de beëindiging van het coronasteunpakket, en het verkennen en uitwerken van gerichte, sectorale instrumenten zodat in het geval van een ernstige doorbraakvariant, een effectief instrumentarium voorhanden is6.
Naast het verlengen van de BVOV tot eind 2022 zet ik mij samen met de sector in Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB)-verband in voor de (versnelde) terugkeer van reizigers. Door middel van verschillende afspraken en maatregelen spannen de NOVB-partners zich in voor een aantrekkelijk alternatief voor modaliteiten zoals de auto.
Wat gaat u concreet doen om te voorkomen dat het regionale ov-aanbod dusdanig verschraalt of duur wordt dat dit geen alternatief meer is voor andere modaliteiten zoals de auto?
Zie antwoord vraag 9.
Herkent u de behoefte van provincies dat er meer grip nodig is op de geprivatiseerde markt waarin échte concurrentie ontbreekt?
Gedurende de pandemie benadrukte de OV-sector het belang van het terugkeren naar de pré-corona situatie. In deze oorspronkelijke situatie wordt de markt door middel van concurrentie geprikkeld tot klantgerichtheid en een op vraag afgestemd aanbod. Door de pandemie en de coronasteun zijn deze markeffecten tijdelijk gedempt. Nu de samenleving weer is heropend, is er een sterke wens om terug te keren naar de oorspronkelijke situatie. Ik zal de gewenste terugkeer naar de oorspronkelijke situatie met de sector (blijven) bespreken.
Wat kunt u en gaat u doen om meer grip te krijgen op de geprivatiseerde markt, zodat voorkomen wordt dat kosten onverwacht stijgen en er een stabieler aanbod komt voor het geboden budget?
Zie antwoord vraag 11.
Herkent u de verwachting van regionale overheden dat het aflopen van de financiële ondersteuning in 2023 tot 20 á 30% minder ov kan leiden?
Ik ken de verwachtingen van de regionale overheden en ben daarover met de sector in gesprek. Voor 2023 gaat het KiM uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Volgens diezelfde prognose zullen reizigersaantallen inderdaad vanaf 2025 weer op het niveau van 2019 zijn. Dit vraagt om maatwerk waarbij concessieverleners er op moeten toezien dat basisprincipes zoals beschikbaarheid en veiligheid van het OV niet in het geding komen. Net als in de situatie voor de pandemie.
In juni volgt een nieuwe prognose van het KiM. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer te zijner tijd informeren over deze de actualisatie. Daarnaast blijf ik de (reizigers)ontwikkelingen goed monitoren en blijf daarover in gesprek met de OV-sector in het Nationaal OV-Beraad (NOVB).
Klopt het dat de opbrengsten uit kaartverkoop pas in 2025 weer op het oude niveau zitten?
Zie antwoord vraag 13.
Wat verwacht u van regionale overheden die tussen 2023 en 2025 minder opbrengsten uit kaartverkoop in het ov tegemoetzien?
Zie antwoord vraag 13.
Wat betekent een verschraald ov-netwerk volgens u voor de toegankelijkheid van het ov voor mensen met een beperking?
Samen met de sector zet ik mij in voor goed en toegankelijk OV voor iedereen. Met de verlenging van de BVOV wordt het openbaar vervoer in heel 2022 op peil gehouden en komt de toegankelijkheid van het OV voor mensen met een beperking niet onder druk te staan. Bij een beperktere reisvraag kan er op regionaal niveau in sommige gevallen gekozen worden voor alternatieven zoals flexvervoer met kleinschaliger materieel. Regionaal openbaar vervoer vraagt net als pré-corona om maatwerk en goed overleg tussen de verantwoordelijke decentrale overheid en haar vervoerder(s). Aanpassingen in het aanbod worden door de decentrale overheid afgestemd met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. De invulling van goed en toegankelijk OV verschilt per regio, waarbij de provinciale staten toezien op de nadere invulling.
Verder streef ik samen met de OV-sector naar een volledig toegankelijk openbaar vervoer in 20407. Een belangrijke stap daartoe is een bestuursakkoord toegankelijkheid OV waar ik samen met vertegenwoordigers van mensen met een beperking, decentrale overheden en vervoerders op dit moment aan werk. Ik streef naar afronding van dit akkoord vóór de zomer, zoals de motie van de leden Van der Graaf en De Hoop vraagt8.
Hoe gaat u provincies ondersteunen bij het mobiel houden van mensen met een beperking?
Zie antwoord vraag 16.
Het collegegeldtarief voor Oekraïense studenten. |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat onderwijsinstellingen zelf het instellingscollegegeldtarief kunnen verlagen naar het wettelijk collegegeldtarief?
Dit klopt. Het instellingsbestuur stelt de hoogte van het instellingscollegegeld vast. Het bedrag moet ten minste het volledig wettelijk collegegeld bedragen.
Deelt u de mening dat verlagen van het collegegeldtarief een goede manier kan zijn om Oekraïense en ook Russische studenten in Nederland zo goed mogelijk op te vangen?
Verlagen van het collegegeldtarief is één van de opties om de al aanwezige Oekraïense, Russische en Belarussische studenten in Nederland op te vangen.
Vooralsnog hebben de instellingen gekozen voor het bieden van maatwerk. Er wordt daarmee gekeken naar de individuele behoeften van de student. Deze variëren van financiële zorgen tot psychosociale klachten. De financiële ondersteuning vindt bijvoorbeeld plaats in de vorm van een (renteloze) lening en/of gift of het tijdelijk opschorten van inning van het instellingscollegegeld. Daarnaast zetten de instellingen zich in voor extra studentbegeleiding. Denk aan extra inzet van een studentpsycholoog of studieadviseur. Zoals ik in mijn brief d.d. 4 maart jl. (Kamerstuk 31 288, nr. 946) aan de instellingen heb toegezegd, is er € 1 miljoen beschikbaar gesteld om bij te dragen aan de activiteiten gericht op ondersteuning van deze groep studenten. In april is er nog een extra bedrag van € 2,3 miljoen beschikbaar gesteld.
Zijn er al onderwijsinstellingen die dit doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om onderwijsinstellingen op te roepen het collegegeldtarief te verlagen?
Oekraïense ontheemden die vallen onder de werking van de Richtlijn tijdelijke bescherming worden door gemeenten ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Ministerie van Justitie en Veiligheid introduceert een nieuwe verblijfstitelcode (code 46) die Oekraïners en derdelanders met verblijf in Oekraïne krijgen na inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Deze verblijfstitelcode wordt naar verwachting medio mei geïmplementeerd. Zowel binnen het departement als interdepartementaal wordt onderzocht wat de precieze rechten worden van deze nieuwe verblijfsstatus, zoals bijvoorbeeld instellingscollegegeld of wettelijk collegegeld. Hier wordt Uw Kamer zo spoedig mogelijk over geïnformeerd.
Is het ter beschikking gestelde bedrag van € 1 miljoen ook bedoeld voor een verlaging van het collegegeldtarief? Denkt u dat dit bedrag voldoende is voor zowel activiteiten als verlaging? Hoe gaat u dat monitoren en wat bent u bereid te doen indien het onvoldoende is?
Zoals gezegd, is er € 1 miljoen beschikbaar gesteld om bij te dragen aan de activiteiten gericht op ondersteuning van studenten. Instellingen verlenen noodsteun aan studenten zodat zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien.1 Voor wat betreft het wetenschappelijk personeel blijkt uit navraag bij de kennisinstellingen dat de groep die ondersteuning behoeft (vooralsnog) beperkt is. Momenteel verkennen de kennisinstellingen de mogelijkheden om gevluchte wetenschappers op te vangen door het bieden van een gastvrijheidsaanstelling bij een geschikte instelling.
Specifiek om studenten uit Oekraïne die hier dit studiejaar al studeren, in staat te stellen hun studie te vervolgen, stelt het kabinet geld beschikbaar voor financiële ondersteuning, vanuit de onderwijsinstellingen, vooralsnog voor de periode maart tot en met mei. Voor het hoger onderwijs gaat het om een bedrag van (maximaal) € 2,3 miljoen en voor het mbo om € 0,2 miljoen.
Ik voer overleg met onderwijs- en onderzoeksinstellingen over de actuele situatie en heb daarbij aandacht voor de financiën.
Wanneer bent u van plan de Kamer te informeren over welke concrete stappen u van plan bent te zetten om studenten en onderzoekers zo goed mogelijk op te vangen?
Het is aan de instelling om de nodige voorzieningen te treffen voor de ondersteuning van de ingeschreven studenten. Het kabinet beraadt zich op de noodzakelijke kosten die voortvloeien uit deze crisis. De informatie die ik in deze antwoorden heb meegedeeld betreft de laatste stand van zaken rondom de opvang van studenten en onderzoekers. Als er nieuwe informatie hierover is zal ik die uiteraard met u delen.
De situatie aan de grens met Oekraïne |
|
Mirjam Bikker (CU), Kati Piri (PvdA), Jan de Graaf (CDA), Don Ceder (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u onze zorgen over de toenemende geluiden van mensenhandel van Oekraïense vluchtelingen en de specifieke zorgen van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR) over het welzijn van alleenstaande kinderen?1
Het kabinet deelt in algemene zin de zorgen van UNHCR over signalen van mensenhandelaren in Europa die misbruik maken van kwetsbare personen, inclusief alleenstaande kinderen die uit Oekraïne vluchten. Wat betreft de positie van alleenstaande kinderen verwijst het kabinet u naar de beantwoording van vraag 2, 3 en 4. In antwoord op vraag 6 wordt in gegaan op de situatie in Nederland.
Onderschrijft u de oproep van de UNHCR om alleenstaande en alleenreizende kinderen te identificeren, registreren en een veilige plek te bieden om te voorkomen dat zij ten prooi vallen aan geweld, misbruik of uitbuiting?
Het kabinet deelt de opvatting van UNHCR om mensenhandel- en smokkel zoveel mogelijk te voorkomen. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben deze zorgen ook aan de orde gesteld tijdens gesprekken met de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Grandi en Directeur-Generaal Vitorino van International Organisation for Migration (IOM) in resp. maart en mei jl. Daarnaast heeft de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens het Commissiedebat Noodhulp op 14 april jl. toegezegd te verkennen hoe Nederland kan bijdragen aan betere bescherming en het bereiken van kwetsbare groepen. De Kamer wordt hier nog schriftelijk over geïnformeerd. In dat kader onderschrijft het kabinet het belang van een zo goed mogelijke identificatie, registratie en opvang van alle personen die uit Oekraïne vluchten op dit moment, en met name van kinderen vanwege hun kwetsbaarheid.
Bent u bereid te komen tot spoedoverleg in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-raad) en met Eurocommissaris Johansson over het voorkomen van mensenhandel bij de grensovergangen met Oekraïne en in te zetten op toezicht aan de grenzen op het voorkomen van mensenhandel, de bescherming van alleenstaande en alleenreizende minderjarigen, het creëren van bewustwording onder vluchtelingen (in het bijzonder vrouwen en kinderen) van de risico’s op mensenhandel en het beschermen van vluchtelingen tegen mensenhandel?
Tijdens de JBZ-raad van 3 en 4 maart jl. heeft het kabinet aandacht gevraagd voor betrokkenheid van Europese autoriteiten bij het tegengaan van mensenhandel en -smokkel, en voor het belang daar actief interventies op te plegen. Het kabinet zal dit blijven aankaarten in Europese contacten. Tijdens de JBZ-raad van 28 maart jl. heeft de Commissie een 10 puntenplan Oekraïne gepresenteerd waarin de aanpak van mensenhandel ook een onderdeel is.2 Op 9 maart en 1 april jl. heeft de Anti-Trafficking Coördinator van de Europese Commissie ad hoc vergaderingen georganiseerd, waar Nederland actief aan deelnam. Hier is informatie uitgewisseld over de situatie in Europa, met name in de grenslidstaten en de buurlanden van Oekraïne.
Op 11 mei jl. heeft de Europese Anti-Trafficking Coordinator, in samenspraak met de Europese Lidstaten, een «Anti-Trafficking Plan Ukraine» gepresenteerd om die aanpak vast te leggen3.
EuropOL monitort de situatie nauwlettend. Daarbij is in het bijzonder aandacht voor kwetsbare groepen. De gevolgen van het uitbreken van de oorlog voor georganiseerde criminaliteit zijn momenteel nog niet exact duidelijk. Het kabinet zet dan ook, juist op Europees niveau, in op ontwikkelen van een gemeenschappelijk beeld – zodat ook effectieve gezamenlijke interventies kunnen worden gepleegd.
Tevens is er contact tussen de lidstaten via het operationele samenwerkingsverband in het kader van de bestrijding van mensenhandel, European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats – Trafficking of human beings (EMPACT-THB). Onder coördinatie van Spanje wordt ingezet op versterken van de gemeenschappelijke informatiepositie, uitwisseling van ervaringen, preventie en bewustwording. Nederland is als eindverantwoordelijke van EMPACT-THB nauw betrokken. Europol, Eurojust en Frontex ondersteunen dit initiatief. Daarnaast vindt er afstemming plaats tussen EMPACT-THB en het Nationaal Rapporteurs Netwerk van de Europese Commissie en de lidstaten waar het onderwerp mensenhandel beleidsmatig op de agenda staat en waaruit het eerder genoemde Anti-Trafficking Plan is voortgekomen. Ook is Moldavië betrokken bij de gezamenlijke aanpak van mensenhandel via EMPACT-THB. Zij kunnen ook informatie delen met Europol.
Bent u tevens bereid om aan te dringen op Europese coördinatie om vluchtelingen uit Oekraïne, voornamelijk kinderen en vrouwen, te beschermen tegen mensenhandel en de EU-grenslanden en Moldavië daarin te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid tot spoedoverleg met de EU-Coördinator mensenhandel om te komen tot concrete acties aan de grenzen om vluchtelingen te beschermen tegen mensenhandelaren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke verdere mogelijkheden ziet u om zich in te spannen om te voorkomen dat vluchtelingen slachtoffer worden van mensenhandelaren? Op welke wijze is ook in Nederland bij opsporingsinstanties en hulpverlening oog voor mogelijk slachtofferschap, in het bijzonder in branches waar seksuele uitbuiting en/of arbeidsuitbuiting vaker voorkomt?
Het kabinet is in voortdurend overleg met overheidspartijen en NGO’s binnen het domein mensenhandel. Het Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensenhandel (EMM) stelt een terugkerend nationaal (met aandacht voor de Europese situatie) Strategisch Intelligence Beeld op als het gaat om mensenhandel en mensensmokkel omtrent ontheemden vanuit Oekraïne. Het EMM is een samenwerking tussen de Politie, de Koninklijke Marechaussee, de Nederlandse Arbeidsinspectie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en het Openbaar Ministerie. Zoals vermeld in het beeld van het EMM (d.d. 26 april 2022) zijn er op dit moment enkele tientallen incidenten geregistreerd waarbij sprake is van verdachte gedragingen. Deze registraties hebben onder meer betrekking op aangetroffen Oekraïense sekswerkers en personen die Oekraïense ontheemden benaderen op stations, in opvangcentra of op sociale media.
Dit heeft vooralsnog tot één opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting geleid. Daarnaast is er een aantal van die concrete meldingen bij CoMensha binnengekomen van ontheemden uit Oekraïne die mogelijk slachtoffer zijn geworden van mensenhandel. CoMensha biedt de nodige ondersteuning aan deze personen.
De organisaties betrokken bij de opvang zijn eveneens alert op signalen van mensenhandel- en smokkel. Zo wordt in de Handreiking Gemeentelijke Opvang Oekraïners en de handreiking particuliere opvang Oekraïners hier aandacht aan besteed en zet het kabinet tevens in op bewustwording van ontheemden zelf middels informatiebrochures. Deze informatiebrochure wordt gedeeld in verschillende relevante overlegstructuren, maar ook met relevante ketenpartners zoals Veilig Thuis en de VNG. Ook tijdens de reis met de trein en bij aankomst in Nederland worden de ontheemden door middel van flyers over risico’s op uitbuiting geïnformeerd. Op de servicepunten van bepaalde NS-stations krijgen zij van de medewerkers van het Rode Kruis de flyer van CoMensha in het Oekraïens.
De situatie aan de grens met Oekraïne |
|
Jan de Graaf (CDA), Kati Piri (PvdA), Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat de situatie in Oekraïne vanwege de enorme toestroom van vluchtelingen tot lange wachttijden aan de grenzen van Oekraïne en onder andere Polen en Hongarije leidt en dat dit voor kwetsbaren die lang moeten wachten in de kou, leidt tot schrijnende situaties? Wat is uw inschatting van de situatie aan de grensposten? Op welke manier worden landen die grenzen aan Oekraïne ondersteund om de procedure-capaciteit te ondersteunen en zo de wachttijden te verkleinen? Weet u of deze landen al een aanvraag hebben ingediend bij Europese agentschappen als de European Union Agency for Asylum (EUAA) of Frontex om hen te hulp te schieten? Zo ja, bent u bereid deze agentschappen ook met personele ondersteuning bij te staan, mocht dit nodig zijn? Zo nee bent u bereid deze behoefte te polsen bij de buurlanden in het belang van het verlagen van de wachttijden aan de grens?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over de wachttijden aan de grensovergangen en acht lange wachttijden onwenselijk, zeker ook vanwege de humanitaire consequenties. Ook vindt het kabinet het van belang dat grenscontroles doorgang vinden, inclusief veiligheidscontroles en screening. Europese lidstaten, bevestigd door Frontex, geven aan dat de capaciteit ten behoeve van grensmanagement aan de grensovergangen aan Europese zijde op dit moment toereikend is.
De Europese Agentschappen Frontex en het EU Asielagentschap (EUAA) staan paraat om lidstaten die grenzen aan Oekraïne te ondersteunen, waar zij aangeven dat nodig te hebben. Frontex biedt ondersteuning in de vorm van het inzetten van officieren. Het EUAA kan ondersteuning bieden in het asielproces, opvang en implementatie van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Frontex ondersteunt, op dit moment, op hun verzoek, Roemenië, Slowakije, Polen en Estland aan de grens, waarbij de meeste officieren in Roemenië worden ingezet. Daarnaast heeft Roemenië een operationeel hulpverzoek ingediend bij het EUAA. Het kabinet heeft, bij monde van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, aangegeven open te staan voor verzoeken die via Frontex of het EUAA worden gedaan. Frontex heeft een verzoek ingediend bij Nederland ten behoeve van ondersteuning in Estland als gevolg van de migratie-situatie rondom Oekraïne. Nederland is voornemens hier positief op te reageren.
Bent u bekend met het gegeven dat de Dutch Relief Alliance (DRA) inmiddels 2.5 miljoen euro heeft vrijgemaakt van het bestaande DRA-budget voor hulp in Oekraïne? Bent u bereid om, gezien het gegeven dat de nood veel groter wordt nu er meer dan 1 miljoen vluchtelingen al de grens zijn overgestoken, het DRA-budget eenmalig te verhogen om aan de extra noden van deze Oekraïense vluchtelingen ook in de buurlanden, te voldoen? Is het u bekend dat de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR een oproep heeft gedaan aan landen om in totaal 1,7 miljard dollar vrij te maken om de juiste bescherming te kunnen bieden aan vluchtelingen binnen Oekraïne en de opvang van vluchtelingen buiten Oekraïne? Bent u bereid om een additioneel bedrag vrij te maken om een grotere bijdrage te leveren aan dit fonds?
Ja, het kabinet is bekend met het gegeven dat de DRA inmiddels 2.5 miljoen heeft vrijgemaakt om een joint respons te beginnen in Oekraïne. Zoals de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uw Kamer meedeelde in haar brief over de humanitaire inspanningen voor Oekraïne en buurlanden1 is door haar tijdens de actie van Giro 555 is een additionele bijdrage van 15 miljoen euro bekendgemaakt. Dit is bedoeld voor de organisaties die bij Giro 555 betrokken zijn – o.a. leden van de DRA – die zullen zorgen dat het geld terechtkomt bij de mensen die dit het hardst nodig hebben, inclusief vluchtelingen in de buurlanden.
Tevens is het kabinet bekend met de oproep van de VN om in totaal 1,7 miljard dollar vrij te maken voor de slachtoffers van de oorlog in Oekraïne. In reactie op deze oproep is meteen een additioneel bedrag van 20 miljoen beschikbaar gesteld om de VN te ondersteunen in het verlenen van levensreddende hulp in Oekraïne.
Deze bedragen komen bovenop de meerjarige en flexibele bijdragen van Nederland aan de VN, het Rode Kruis en andere humanitaire hulporganisaties. Daarmee worden deze organisaties in staat gesteld snel en flexibel te reageren op de ontwikkelingen van de crisis. Ook hierover informeerde de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uw Kamer in eerdergenoemde brief. Het kabinet blijft de ontwikkelingen van de humanitaire crisis nauwgezet volgen.
Is het u bekend dat er op maandag 7 maart een landelijke actie van Giro 555 is? Bent u van plan net als bij sommige voorgaande inzamelingsacties dit bedrag te verdubbelen? Zo nee, bent u alsnog bereid dit te doen?
Zoals hierboven vermeld, heeft het kabinet een extra bedrag van 15 miljoen beschikbaar gesteld om de Giro 555 actie te ondersteunen.
Bent u het ermee eens dat, aangezien enkele grensgebieden van Oekraïne, zoals in Hongarije en Roemenië, tot de armste regio’s van Europa horen, er voor de fatsoenlijke opvang van vluchtelingen een groot te kort is aan voldoende opvangplekken?1 Op welke manier worden deze landen en regio’s bijgestaan om dit op korte termijn voor elkaar te krijgen? Bent u bereid in samenwerking met de Europese Commissie deze landen of internationale organisaties ter plekke financieel bij te staan om hier een bijdrage aan te leveren?
Het kabinet is het met deze leden eens dat Europa eensgezind moet zijn over de opvang van mensen die het conflict in Oekraïne ontvluchten en de buurlanden van Oekraïne waar nodig moet ondersteunen bij de opvang van vluchtelingen. Daar zet het kabinet zich dan ook voor in. Waar tot voor kort de opvangcapaciteiten in omringende landen voldoende leek, ontvangt het kabinet inmiddels signalen dat deze zijn grenzen begint te bereiken. Hierover wordt in verschillende Europese gremia actief gesproken.
Binnen de EU bestaan meerdere manieren om ondersteuning te coördineren ten behoeve van de getroffen lidstaten, zoals geschetst in het antwoord op vraag 1. Aanvullend steunt het kabinet het Europese noodhulpcoördinatie mechanisme (UCPM) waar omringende landen Moldavië, Slowakije en Polen momenteel steun van ontvangen. Het kabinet ondersteunt deze lidstaten zo via het UCPM. Aanvullend heeft het kabinet een half miljoen euro vrij gemaakt om Moldavië te ondersteunen.
Bent u bekend met de in de media verschenen verschillende berichten over discriminatie bij de verschillende grensposten?2 Wat vindt u van het gegeven dat uit eigen observaties blijkt dat dit ook plaatsvindt aan de Oekraïens-Hongaarse grens, waarbij met name Oekraïens-Hongaarse Roma – die een Hongaars paspoort hebben maar geen verblijfplaats – zeer kwetsbaar zijn? Is er tijdens de gesprekken over de Tijdelijke Beschermingsrichtlijn over deze ongelijke behandeling gesproken? Op welke manier zorgt deze richtlijn ervoor dat in de grenslanden alle groepen gelijkwaardig worden behandeld en dezelfde rechten hebben? Hoe gaat u hier op toezien?
De berichten over discriminatie aan de grens zijn het kabinet bekend. De situatie aan de grenzen van Oekraïne is diffuus en dat maakt het moeilijk om de berichtgeving te verifiëren, dergelijke berichtgeven is echter zorgelijk. Bij verificatie van de berichtgeving zijn er op grond van de beschikbare informatie geen aanwijzingen gevonden dat er sprake is van discriminatie aan de EU zijde van de grens. Het kabinet meent echter dat er nooit sprake mag zijn van discriminatie, racisme of welke selectie dan ook op basis van nationaliteit of huidskleur. Zeker niet wanneer mensen op de vlucht zijn voor geweld zoals bij de ontheemden van Oekraïne het geval is.
Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet. De autoriteiten van buurlanden die vluchtelingen ontvangen, waaronder Polen en Hongarije, bevestigen dat alle mensen op de vlucht voor de oorlog in Oekraïne worden doorgelaten. De ambassades in de buurlanden hebben geen signalen ontvangen dat vluchtelingen structureel door grensautoriteiten worden geweerd op grond van nationaliteit of huidskleur. Ditzelfde geldt voor minderheden, zoals de Roma. Dit laat onverlet dat de kwetsbare positie van minderheden continue aandacht behoeft.
Zijn de signalen dat er ook criminelen actief zijn als mensenhandelaren aan de grensposten bij u bekend?3 Bent u bereid om met betrokken grenslanden en ervaren NGO’s tot een plan te komen om vluchtelingen bescherming tegen hen te bieden? En bent u tegelijkertijd bereid om samen met andere landen zelf vervoer te regelen, zodat vluchtelingen veilig kunnen afreizen naar andere landen? Zo ja, op welke manier?
Het kabinet is bekend met de signalen. EuropOL monitort gezamenlijk met de desbetreffende grenslanden deze signalen nauwlettend. Zij hebben daarbij in het bijzonder aandacht voor kwetsbare groepen. De gevolgen voor de georganiseerde criminaliteit, waaronder mensenhandel, zijn nog niet exact duidelijk. Deze moeten in Europees verband en in onderlinge samenhang in kaart worden gebracht. Het departement verkent samen met het Openbaar Ministerie, Politie en andere partners nationaal en in Europees verband hoe tot dit beeld te komen, zodat vervolgens de meeste effectieve gezamenlijke interventies kunnen worden vastgesteld en ingezet.
In alle grenslanden (Polen, Slowakije, Hongarije en Roemenië) en vele andere Europese Lidstaten (o.a. Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië, Frankrijk en België) is het gebruik van treinen van het openbaar vervoer gratis voor vluchtelingen uit Oekraïne. Ook in Nederland kan dit. Hierdoor kan er veilig door de EU gereisd worden.
De kwartaalrapportage OV Ombudsman van het vierde kwartaal van 2021 en het bericht 'Gps-proef moet eind maken aan meervoudig in- en uitchecken in ov' |
|
Jan de Graaf (CDA), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u het eens met de OV Ombudsman dat de reparatie van liften en roltrappen de absolute prioriteit moet krijgen in het toegankelijk houden van stations?1
Ik deel de mening van de OV Ombudsman dat de reparatie van liften en roltrappen prioriteit moet hebben in het toegankelijk houden van stations.
Kunt u aangeven hoeveel stations in het afgelopen jaar langdurig onbereikbaar zijn geweest voor bijvoorbeeld mensen in een rolstoel als gevolg van defecte liften of roltrappen? Hoe zit dat met buslijnen waar uitschuifplanken ontbreken of defect zijn?
Het afgelopen jaar (2021) waren er enkele tientallen liften en roltrappen die langer defect zijn geweest. Aan de defecten hebben verschillende redenen ten grondslag gelegen. Gedacht kan worden aan onderhoud, maar ook schade naar aanleiding van baldadigheid. Op dit moment is er sprake van vier liften die door verschillende redenen niet functioneren. Gelukkig is het overgrote deel van de liften en roltrappen beschikbaar en wordt gewerkt aan het vergroten van de reparatiesnelheid. Met onder andere gemeentes en bouwaannemers werkt ProRail aan verbeteringen in de beschikbaarheid van liften en roltrappen. Zo worden alle liften voorzien van een monitoringssysteem. Hierdoor worden storingen sneller gedetecteerd, waardoor sneller aan een oplossing kan worden gewerkt. Ook kunnen door dit monitoringssysteem reizigers beter geïnformeerd worden over de beschikbaarheid van de liften.
Voor buslijnen is de aanwezigheid van uitschuifplanken een verplichting die volgt uit het Besluit toegankelijkheid OV. Er zijn daarom in beginsel geen voertuigen die niet beschikken over uitschuifplanken. Het functioneren van uitschuifplanken wordt bij de regelmatige onderhoudsbeurten gecontroleerd, waardoor er tevens in de regel geen sprake is van langdurig disfunctioneren van uitschuifplanken.
Maken afspraken met gemeenten, ProRail en vervoerders over de maximale tijd waarbinnen een reparatie moet worden uitgevoerd onderdeel uit van het bestuursakkoord toegankelijkheid ov? Zo nee, bent u bereid hierover afspraken te maken en op te nemen in het akkoord?
Ik zal dit bespreken met ProRail en indien mogelijk meenemen in het nog af te sluiten bestuursakkoord.
Bent u bereid om in die gevallen waar de maximale tijd niet haalbaar blijkt, bijvoorbeeld als gevolg van een langdurige levertijd van ontbrekende onderdelen, afspraken te maken over tijdige en duidelijke communicatie naar passagiers over de duur van het effect en alternatieve reisopties?
Hierover zijn al afspraken gemaakt tussen ProRail en NS. De kern van deze afspraak is dat NS deze reizigers helpt hun reis te voltooien. In geval van een lift die langer dan 4 uur in storing is of waar gepland onderhoud aan wordt uitgevoerd, wordt verder een gele sticker op de lift geplakt waarop staat aangegeven dat en waarom de lift niet gebruikt kan worden. Op de sticker staat ook een telefoonnummer. Via dit telefoonnummer krijgt de reiziger contact met de NS Servicedesk die advies geeft over een reisalternatief en/of voor vervangend taxivervoer zorgt. De taxikosten komen voor rekening van ProRail. Het aanbieden van alternatief vervoer zal de reparatie niet bespoedigen, maar helpt wel om de overlast voor de reiziger, die voor het maken van zijn toegankelijke reis afhankelijk is van de lift, te beperken. Op dit moment wordt ook de mogelijkheid ontwikkeld om via de NS-app actuele informatie over defecten ten aanzien van liften en roltrappen te delen met reizigers.
Bent u het eens dat het aanbieden van alternatief vervoer per taxi door ProRail, zoals voorgesteld door de OV Ombudsman, kan bijdragen aan het bespoedigen van reparatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken of dit tot standaard kan worden gemaakt in situaties waarin een station (langdurig) onbereikbaar is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het inderdaad niet mogelijk is op één ov-chipkaart zowel een abonnement als op saldo reizen aan te bieden?
Een abonnement Reizen op Rekening gaat op de huidige OV-chipkaart niet samen met een abonnement op saldoreizen. Ik zal dit toelichten. Er zijn twee betaalwijzen in het OV, Reizen op Saldo en Reizen op Rekening.
Met een OV-chipkaart, zowel een anonieme als een persoonlijke, kun je bij alle OV-bedrijven in Nederland op saldo reizen. De ritprijs met het OV wordt na in- en uitchecken direct verrekend met het vooraf opgeladen saldo op de OV-chipkaart.
Reizen op Rekening is een betaalwijze waarmee de reiziger achteraf betaalt voor de gemaakte reizen. Met Reizen op Rekening wordt er geen saldo van de OV-chipkaart afgeschreven maar de reiziger checkt in en uit en betaalt achteraf (in de regel maandelijks) via een factuur voor de gemaakte reiskosten. Dit kan alleen met een persoonlijke OV-chipkaart en pas nadat de reiziger bij een vervoerder een account heeft gemaakt en een factuurrelatie is aangegaan.
Dat er op één OV-chipkaart niet gelijktijdig abonnementen met twee typen betaalwijzen (Reizen op Rekening en Reizen op Saldo) kunnen staan, heeft te maken met de volgorde waarin de kaartlezer een keuze moet maken. Bij het inchecken met de OV-chipkaart moet de kaartlezer in een fractie van een seconde een keuze maken welke betaalwijze, abonnement of regulier tarief, gekozen moet worden. Om die keuze te kunnen maken is er een prioritering afgesproken in de volgorde waarop de kaartlezer moet kiezen. In deze prioritering staat Reizen op Rekening bovenaan en worden eventuele regionale abonnementen op saldo niet meer bekeken.
Regionale abonnementen op saldoreizen kunnen (nog) niet in combinatie met Reizen op Rekening abonnementen gebruikt worden. In die gevallen is op dit moment de beste oplossing om een extra OV-chipkaart aan te schaffen. In de toekomstige situatie wordt het via het programma OV-betalen technisch mogelijk gemaakt om met de opvolger van de huidige OV-chipkaart wel Reizen op Rekening en Reizen op Saldo op één kaart te combineren. De praktische mogelijkheden voor de reiziger, dus welke combinaties van betaalopties straks mogelijk zijn, moeten nog bepaald gaan worden.
In hoeverre biedt de landelijke proef voor inchecken via gps hier een toekomstige oplossing voor?
De proef met treinreizen met gps dient een ander doel, namelijk enkelvoudig in- en uitchecken in de treinketen. De proef heeft geen directe link met de situatie zoals beschreven onder vraag 7 en levert daarvoor ook geen specifieke bijdrage tot oplossing.
De proef met treinreizen met gps maakt onderdeel uit van het werkprogramma OV-betalen van vervoerders en Translink. Dit innovatieve programma, onder auspiciën van het Nationaal OV Beraad (NOVB), heeft tot doel nieuwe betaalwijzen in het OV in te voeren onder de paraplunaam OVpay. Een van de verschillen met de huidige situatie is dat abonnementen niet langer op de OV-chipkaart staan, maar in de backoffice van het betaalsysteem. Doordat straks de abonnementen niet langer op de OV-chipkaart zelf staan zullen situaties, zoals in vraag 7 vermeld, niet meer voorkomen. Planning is dat medio dit jaar de betaalapparatuur in het gehele OV gereed is voor de nieuwe betaalwijzen, in eerste instantie voor het in- en uitchecken met de betaalpas en creditcard. Daarna volgen de landelijke invoering van kortingsabonnementen en de nieuwe OV-chipkaart.
Gebruiksgemak en betrouwbaarheid van het OV betaalsysteem zijn randvoorwaardelijk. Pas als het nieuwe systeem zich bewezen heeft kan de techniek achter de huidige OV-chipkaart stopgezet worden. Dit zal goed gecommuniceerd en gefaciliteerd worden zodat de reizigers die dan nog op de OV-chipkaart reizen eenvoudig kunnen overstappen naar de nieuwe betaalwijzen. Zoals eerder gecommuniceerd is de planning dat de huidige OV-chipkaart tot eind 2023 gebruikt kan worden.
Bent u bereid om deze problematiek verder te betrekken bij de ontwikkeling van de ov-chipkaart, reizen met gps en andere betaalmethoden?
In de gewenste ontwikkeling wordt door het programma OV-betalen voorzien. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Welke stappen onderneemt u in de tussentijd om het reizen op rekening naast het reizen op saldo met één ov-chipkaart te vereenvoudigen?
Het genoemde probleem wordt opgelost zodra de abonnementen naar de backoffice worden verplaatst. Zie ook mijn antwoord op vraag 8. Tot die tijd is het niet doelmatig om stappen te ondernemen voor investeringen in het huidige betaalsysteem gezien de verwachte levensduur.
Toegankelijkheid in het openbaar vervoer (ov) |
|
Lisa van Ginneken (D66), Jan de Graaf (CDA), Habtamu de Hoop (PvdA), Bouchallikh , Harry van der Molen (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u de met algemene stemmen aangenomen motie van het lid Van der Graaf c.s. over een bestuursakkoord over de toegankelijkheid sluiten?1
Ja.
Klopt het dat het Bestuursakkoord toegankelijkheid openbaar vervoer, ondanks de beloofde «stevige inspanning» voor een akkoord in het voorjaar 20212, nog steeds niet is gesloten?
Ja. Zoals mijn voorganger in zijn reactie op het schriftelijk overleg Spoor3, spoorveiligheid, ERTMS en internationaal spoor van d.d. 12 januari jl. heeft aangegeven, verlopen de gesprekken over het Bestuursakkoord toegankelijkheid OV in een constructieve sfeer, maar was het vanwege de demissionaire status van het kabinet niet mogelijk om tot afronding van een akkoord te komen.
Wat zijn momenteel de grootste knelpunten waardoor het bestuursakkoord nog niet gereed is? En wat is er volgens u nodig om deze knelpunten op te lossen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is de vertraging bij het afsluiten van een bestuursakkoord met name veroorzaakt doordat er tijdens de demissionaire periode van het vorige kabinet geen akkoord kon worden gesloten. Een bestuursakkoord toegankelijkheid heeft immers juridische en financiële consequenties voor de betrokken partijen, waaronder de rijksoverheid. Ik vind het daarnaast wenselijk dat de maatregelen tot stand komen via een zorgvuldig proces. Om deze reden loop ik – zo lang de gesprekken nog gaande zijn – niet vooruit op de uitkomst op specifieke onderdelen van het bestuursakkoord.
Bent u bereid het bestuursakkoord voor 1 mei te presenteren?
Via de gewijzigde motie van de leden De Hoop en Van der Graaf4 heeft uw Kamer inmiddels verzocht om het akkoord af te ronden voor de zomer. Ik zeg uw Kamer toe dat ik mij zal inspannen om het bestuursakkoord vóór de zomer af te ronden en aan uw Kamer toe te zenden. Het kunnen komen tot een presentatie van het bestuursakkoord vóór de zomer vereist uiteraard ook bestuurlijk commitment bij de andere betrokken partijen zoals provincies en vervoerders. Ik hecht daarbij ook sterk aan de betrokkenheid van de doelgroep zelf; mensen die een beperking ervaren bij het gebruik van het openbaar vervoer.
Wat is de laatste stand van zaken betreffende de bestuurlijke afspraken over reisassistentie voor mensen met een lichamelijke en visuele beperking op decentrale lijnen? En wat betekenen die afspraken voor de voorgenomen sluitingen van serviceloketten op stations (zoals Tilburg)?
De beschikbaarheid van reisassistentie en toiletten in regionale treinen is onderdeel van de nog lopende gesprekken over het Bestuursakkoord toegankelijkheid OV. Ik vind het belangrijk om een zorgvuldig proces met alle betrokken partijen (NS, ProRail, regionale vervoerders, decentrale overheden en belangenorganisaties) te doorlopen. Daarom wil ik nu niet vooruitlopen op de concrete inhoud van het bestuursakkoord.
Voor wat betreft de sluiting van servicebalies geldt dat dit het gevolg is van de aanpassing van het serviceaanbod door NS. Deze wijziging volgt naar aanleiding van de wens van NS om de inzet van het personeel beter te laten aansluiten op de veranderende behoefte van de reiziger, die steeds meer digitaal zaken doet en steeds minder aan de balie om begeleiding vraagt. Uw Kamer is, mede namens de Minister van Financiën, eerder geïnformeerd over de sluiting van servicebalies door NS. Daarbij is toegelicht dat de sluiting van servicebalies geen effect heeft op de kwaliteit van de reisassistentie.5
Wat is de laatste stand van zaken betreffende de bestuurlijke afspraken over toiletten in treinstellen van regionale vervoerders?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat een aanpassing van het Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer nodig is om de toegankelijkheid in het openbaar vervoer te vergroten?
Op dit moment richt ik mij op het maken van afspraken in een bestuursakkoord. Een deel van de maatregelen uit een bestuursakkoord kan na het sluiten van een bestuursakkoord in het Besluit toegankelijkheid OV worden opgenomen als extra basiseis, in aanvulling op de bestaande basiseisen die al zijn neergelegd in het genoemde besluit en de Europese verordeningen. Op het moment dat een bestuursakkoord wordt afgesloten zal ik uw Kamer informeren over de wenselijke wijzigingen in het Besluit toegankelijkheid OV.
Als belangrijke voorwaarden voor een toegankelijk ov, zoals reisassistentie en toiletten, niet geregeld worden in het bestuursakkoord, bent u dan bereid dit alsnog af te dwingen via het Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer?
Zie mijn antwoorden op de vragen 4, 5, 6 en 7.
Bent u bereid om voor de zomer met aanpassingen te komen aan wet- en regelgeving, aanvullend aan het bestuursakkoord?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 richt ik mij nu eerst op het sluiten van een bestuursakkoord. Voor zover de afspraken uit een bestuursakkoord aanpassingen in wet- en regelgeving vereisen, zal ik daarvoor met voorstellen voor wijziging van de regelgeving komen. Aangezien wijzigingen van wet- en regelgeving een langere doorlooptijd hebben, kunnen de wijzigingen zelf niet tegelijkertijd met het bestuursakkoord worden doorgevoerd. Wel zal ik daarbij aangeven in hoeverre dergelijke wijzigingen wenselijk zijn.
Kent u het nieuwsbericht «Stadsbus verdwijnt ’s avonds in Gouda en Alphen: dit is het alternatief (en het is nog sneller ook)» (AD, 16-12-21)?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat normaal toegankelijke lijnbussen regelmatig worden vervangen door buurtbusconcepten, kleine busjes die vaak niet toegankelijk zijn voor mensen in een rolstoel?
Standaard lijnbussen vormen de basis voor het reguliere stads- en streekvervoer, naast de regionale trein, tram en metro. In regionale concessies, beheerd door de decentrale OV-autoriteiten, wordt vastgelegd op welke verbindingen er regulier openbaar vervoer geboden moet worden en/of gewenst is. Wanneer er onvoldoende vraag is naar een verbinding, leidt de inzet van een standaard lijnbus, tot een minder effectieve inzet van OV-capaciteit. Meer flexibele diensten met kleinschalig materieel kunnen in die gevallen recht doen aan een beperkte vraag naar vervoer.6 De buurtbus is een specifiek concept dat veelal is benoemd in het programma van eisen van decentrale OV-concessies. Het gaat hierbij in principe om vrijwillige chauffeurs die een vaste route met dienstregeling rijden op plaatsen waar geen reguliere OV-verbinding (mogelijk) is. De dienst is ontstaan uit lokale behoeftes. Naar de toegankelijkheid van buurtbussen voor reizigers met een beperking wordt momenteel onderzoek gedaan in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (zie het antwoord op vraag 15).
Bent u het eens met de stelling dat dit in het kader van het VN-verdrag Handicap onacceptabel is omdat dit een achteruitgang in toegankelijkheid betreft?
Hoe de toegankelijkheid van het specifieke concept buurtbus in Nederland is en uit welke aspecten die toegankelijkheid bestaat wordt momenteel onderzocht (zie het antwoord op vraag 15). Zoals ook blijkt uit «de Staat van het regionaal OV 2020»7 is er een grote variatie aan flexibele (OV-)concepten waar regionale en lokale overheden mee experimenteren. De impact daarvan op de toegankelijkheid voor reizigers met een beperking is niet op voorhand vast te stellen.
Bent u zich ervan bewust dat er voor mensen die gebruik maken van een rolstoel vaak een taxisysteem wordt uitgerold?
Ik ben mij ervan bewust dat in bepaalde gevallen flexibele vormen van vervoer worden ingezet om aan de vraag naar vervoer van rolstoelgebruikers te voldoen. Rolstoelgebruikers kunnen in bepaalde gevallen met buurbussen reizen. In andere gevallen wordt door gemeenten gekozen voor taxivervoer met de benodigde expertise en opleiding om dergelijk gespecialiseerd vervoer aan te kunnen bieden.
Bent u het eens met de stelling dat een taxisysteem, waarbij (ruim) van tevoren moet worden gereserveerd, niet gelijkwaardig is aan een toegankelijke bus voorziening en daarom ook niet acceptabel is?
Bij een vergelijking van beide vervoerssoorten valt op dat de functie en aard van de twee vormen van vervoer anders is. Waar lijnbussen en buurtbussen een halte-tot-halte dienstverlening verlenen, is er bij taxivervoer sprake van een deur-tot-deur dienstverlening. De verschillen in functie en aard maken naar mijn mening dat deze vormen van vervoer zowel een acceptabel alternatief voor als een aanvulling op elkaar kunnen zijn.
Klopt het dat het ministerie momenteel een onderzoek laat uitvoeren naar de toegankelijkheid van de buurtbus?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat laat momenteel een onderzoek uitvoeren om in kaart te brengen welke buurtbusconcepten er in Nederland zijn, welke barrières er zijn voor reizigers met een rolstoel en welke mogelijkheden er zijn om die op te lossen. Bij het onderzoek worden verschillende stakeholders betrokken zoals (belangenbehartigers van) mensen met een beperking, OV-autoriteiten, gemeenten, buurtbusverenigingen en concessiehouders. De verwachting is dat het onderzoek in november 2022 afgerond zal worden. De resultaten zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Vindt u het ook onwenselijk dat er gedurende het (door IenW ingestelde) onderzoek naar de toegankelijkheid van de buurtbus, er andere ontoegankelijke buurtbussen en gelijkaardige ov-concepten worden geïntroduceerd?
De buurtbus is een initiatief dat een rol speelt op trajecten die zich niet lenen voor de inzet van lijnbussen. Daarmee is de buurtbus een lokaal aanbod dat beantwoordt aan een vraag naar vervoer op routes met weinig vervoervraag. In de regel zijn het vrijwilligers die zich inspannen om de exploitatie van een buurtbus mogelijk te maken. Dit neemt niet weg dat ik samen met decentrale overheden en vervoerders in gesprek zal blijven om gezamenlijk te zoeken naar oplossingen om ook deze vormen van flexibel vervoer toegankelijker te maken voor reizigers met een beperking.
Het bericht 'Polish coalition dynamics complicate rule-of-law talks, says EU’s justice chief' |
|
Christine Teunissen (PvdD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tunahan Kuzu (DENK), Kati Piri (PvdA), Corinne Ellemeet (GL), Jasper van Dijk , Laurens Dassen (Volt), Agnes Mulder (CDA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Polish coalition dynamics complicate rule-of-law talks, says EU’s justice chief?»1
Ja.
Klopt het dat het rechtsstaatmechanisme hoogstwaarschijnlijk niet ingezet gaat worden voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen op 3 april 2022?
De MFK-rechtsstaatverordening is van toepassing sinds 1 januari 2021. Tijdens de Europese Raad van 10-11 december 2020 heeft de Commissie verklaard te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende brief met kabinetsappreciatie. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
De Commissie is haar onderzoekende werk evenwel gestart per 1 januari 2021. De Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat zullen worden betrokken bij de eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening. De Commissie heeft verzekerd dat geen enkele schending van de beginselen van de rechtsstaat door de Commissie terzijde zal worden geschoven. Ook stuurde de Commissie op 18 november 2021 informatieverzoeken aan Polen en Hongarije op grond van artikel 6(4) van de MFK-rechtsstaatverordening.
Na de vaststelling van de richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie wel vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Er is geen indicatie dat de Commissie hiermee zal wachten tot na de Hongaarse parlementsverkiezingen op 3 april 2022.
De procedure om tot maatregelen te komen is, zoals Eurocommissaris Reynders in zijn interview in Politico aangeeft, met diverse waarborgen omkleed. De procedure zal naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen. Ook wanneer de Commissie daags na de uitspraak van het EU Hof van Justitie de eerste stap in deze procedure zet, en de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening een schriftelijke kennisgeving toestuurt met de redenen waarop zij haar vaststelling baseert, is het daarom niet mogelijk om de procedure af te ronden en eventuele maatregelen vast te stellen voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen van 3 april 2022.
Deelt u de zorg dat dit betekent dat de Hongaarse premier Viktor Orban met Europees cohesiegeld allerlei verkiezingsbeloftes kan gaan doen?
De projecten die in Hongarije met EU-cohesiemiddelen worden gefinancierd, worden geselecteerd aan de hand van vooraf vastgestelde programma’s met investeringsprioriteiten. Deze programma’s worden goed- of afgekeurd door de Commissie en dienen te voldoen aan de vereisten uit de fondsspecifieke verordeningen en aan de vereisten uit de «Algemene Bepalingen Verordening» (Common Provision Regulation (CPR)). Het is daarnaast aan de Commissie om de implementatie van het Cohesiebeleid te monitoren en controleren op rechtmatige en doelmatige besteding, in samenwerking met de Europese Rekenkamer en, in het geval van fraude, het Europees bureau voor fraudebestrijding OLAF.
Deelt u de mening dat de Europese Raad deze onwenselijke vertraging had kunnen voorkomen, door het rechtsstaatmechanisme niet voor het in gebruik te nemen door het Europese Hof te laten toetsen?
Polen en Hongarije hebben op grond van artikel 263 VWEU bij het EU Hof van Justitie een beroep tot nietigverklaring ingediend tegen de MFK-rechtsstaatverordening.
Tijdens de Europese Raad d.d. 10-11 december 2020 nam de Europese Raad onder meer conclusies aan over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 en het Herstelinstrument (Next Generation EU). De Commissie heeft tijdens deze Europese Raad aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
Deze ER-conclusies waren nodig voor Hongarije en Polen om te kunnen instemmen met het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het Eigenmiddelenbesluit (EMB). Zie hiervoor ook de toelichtende brief over deze ER-conclusies.2
Wat betekent dit voor de Poolse verkiezingen die in 2023 op de planning staan? Gaat de Europese Commissie ook wachten tot die geweest zijn voor ze dit mechanisme gaan activeren?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, is Commissie is haar onderzoekende werk gestart per 1 januari 2021.
Na de vaststelling van richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie.
Het kabinet deelt het gevoel van urgentie. Dit laat onverlet dat de Europese Raad in december 2020 conclusies heeft vastgesteld, die mede door Nederland zijn onderschreven. Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten. Tijdens de recente gesprekken tussen de Minister-President en Commissievoorzitter Von der Leyen en tussen de Minister-President en Eurocommissaris Reynders heeft de Minister-President deze boodschap van urgentie opnieuw overgebracht.
Deelt u de mening dat het rechtstaatmechanisme moet worden ingezet ongeacht of het een verkiezingsjaar is in een desbetreffende lidstaat waar de rechtsstaat wordt aangetast?
Ja.
Kunt u reflecteren op waarom het rechtsstaatmechanisme nog niet is ingezet? Kunt u daarbij specifiek reflecteren op de houding van de Europese Raad ten opzichte van dit mechanisme en de eigen rol daarin?
Tijdens de Europese Raad van 10-11 december 2020 heeft de Commissie aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende brief met kabinetsappreciatie. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
Deze ER-conclusies waren voldoende voor Hongarije en Polen om te kunnen instemmen met het MFK en het EMB. Zie hiervoor ook de toelichtende brieven over deze ER-conclusies.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is de Commissie haar onderzoekende werk gestart per 1 januari 2021. De Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat zullen worden betrokken bij de eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening.
Het kabinet deelt het gevoel van urgentie. Dit laat onverlet dat de Europese Raad op 11 december 2020 conclusies heeft vastgesteld, die mede door Nederland zijn onderschreven. Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten.
Kunt u ook aangeven hoe het staat met de uitvoering van motie Sjoerdsma c.s.2 over het activeren van het rechtsstaatmechanisme en het stopzetten van Europees geld richting Polen? Heeft Nederland de Europese Commissie verzocht mogelijkheden te onderzoeken hoe fondsen in afwachting van de uitspraak van het Hof aangehouden kunnen worden? Zo ja, wat is daar de voortgang van? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de motie-Sjoerdsma4 benoemde Nederland tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober 2021 de maatregelen die gepast zouden zijn, zoals het starten van een inbreukprocedure tegen Polen. Ook benoemde Nederland dat voorbereidingen voor het opleggen van maatregelen onder de MFK-rechtsstaatverordening zo snel mogelijk getroffen moeten worden, zodat zodra het Europese Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan over de rechtmatigheid van deze verordening deze geactiveerd kan worden. Daarnaast riep Nederland de Commissie op om de publicatie van het concept-uitvoeringsbesluit (Council Implementing Decision(CID)) over het Poolse herstelplan onder de huidige omstandigheden nog niet voor te leggen aan de Raad, en te onderzoeken of de andere financiële instrumenten die de Europese Commissie reeds tot haar beschikking heeft, kunnen worden ingezet. Ook noemde Nederland het belangrijk dat de lidstaten zelf eveneens handelen, waarbij verwezen werd naar het voortzetten van de artikel-7 VEU procedure. Ten slotte benadrukte Nederland het belang van het blijven voeren van de dialoog met Polen.5
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, heeft de Minister-President tijdens de recente gesprekken met Commissievoorzitter Von der Leyen en met Eurocommissaris Reynders deze boodschappen opnieuw overgebracht.
De concept-uitvoeringsbesluiten met de beoordeling van de Poolse en Hongaarse herstelplannen zijn nog altijd niet aan de Raad voorgelegd. Aangezien de Commissie alleen maximaal 13% voorfinanciering financiert bij herstelplannen die uiterlijk op 31 december 2021 zijn goedgekeurd door de Raad, is deze inmiddels komen te vervallen, en worden EU-middelen uit het Herstelfonds (Recovery and Resilience Facility (RRF)) pas verstrekt aan Polen en Hongarije bij «bevredigende verwezenlijking» van de noodzakelijke hervormingen en investeringen zoals geformuleerd in de doelen en mijlpalen. Het is op dit moment onduidelijk wanneer de Commissie de concept-uitvoeringsbesluiten met de beoordeling van deze herstelplannen zal publiceren. Op dit moment is Commissie in onderhandeling met Polen en Hongarije om tot wijzigingen van de herstelplannen te komen.
Verder is de Commissie op 22 december 2021 een inbreukprocedure gestart tegen Polen wegens ernstige zorgen met betrekking tot het Poolse Grondwettelijk Tribunaal (PCT). Ook is de Commissie gestart met het verrekenen van dwangsommen opgelegd aan Polen.
De Commissie wacht met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen. De Commissie heeft verklaard die uitspraak in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
Welke stappen gaat u zetten om zo snel mogelijk het rechtsstaatmechanisme alsnog te activeren? Het liefst voor de verkiezingen in Hongarije op 3 april? Bent u bereid om nogmaals in de Europese Raad te pleiten voor het activeren van het rechtsstaatmechanisme? Gaat Nederland zo snel mogelijk contact opnemen met de Europese Commissie om te laten weten dat dit wat Nederland betreft onacceptabel is?
Na de vaststelling van de richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie wel vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie.
De procedure om tot maatregelen te komen is met diverse waarborgen omkleed. De procedure zal naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen. Ook wanneer de Commissie daags na de uitspraak van het EU Hof van Justitie de eerste stap in deze procedure zet, en de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(1) een schriftelijke kennisgeving toestuurt met de redenen waarop zij haar vaststelling baseert, is het daarom niet mogelijk om de procedure af te ronden en eventuele maatregelen vast te stellen voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen van 3 april 2022.
Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten. Tijdens de recente gesprekken tussen de Minister-President en Commissievoorzitter Von der Leyen en tussen de Minister-President en Eurocommissaris Reynders heeft de Minister-President deze boodschap van urgentie opnieuw overgebracht.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.