De ophokplicht van vrije uitloop kippen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom in heel Nederland nog sprake is van een ophokplicht terwijl deze in buurlanden is opgeheven en in sommige delen van Nederland de hele winter geen enkele besmetting is vastgesteld?
De ophokplicht wordt ingesteld als het risico van besmetting van pluimveebedrijven vanuit onder andere wilde vogels is verhoogd. De kans op besmetting neemt toe als er wilde vogels zijn aangetroffen die besmet zijn met hoogpathogene vogelgriep van de types H5 of H7. Besmette wilde vogels zijn gedurende de afgelopen maanden in diverse regio’s in Nederland gevonden. De ophokplicht is bedoeld om de kans op een besmetting van een bedrijf met een uitloop te verkleinen.
Een groot deel van Nederland is een delta en is daarmee aantrekkelijk voor watervogels (trek- of standvogels). Deze biotoop is anders dan die van onze buurlanden en daarnaast zijn er in Nederland ook veel pluimveebedrijven. Elke lidstaat maakt zijn eigen afweging bij het al dan niet opleggen en intrekken van een ophokplicht en ik baseer mijn beleid mede op de risicobeoordeling van de deskundigengroep dierziekten.
Ik heb, mede op basis van de beoordeling van de deskundigengroep dierziekten, per regio bekeken of ik de ophokplicht kon opheffen. Daarover heb ik uw Kamer op 18 en 29 juni geïnformeerd. Inmiddels hebben de deskundigen het risico voor heel Nederland naar beneden bijgesteld en heb ik op 6 juli de ophokplicht in heel Nederland opgeheven.
In hoeverre is het mogelijk om kippen weer naar buiten te laten in het hele land of delen van het land? Bijvoorbeeld overal waar in de afgelopen twee weken en een bepaalde straal – zeg 25km – geen besmetting is vastgesteld?
Ik heb geregeld de deskundigengroep dierziekten geconsulteerd en de vondsten van besmette wilde vogels gemonitord. In een aantal regio’s heb ik in juni de ophokplicht opgeheven, mede op basis van de vondsten van besmette wilde vogels. Ik heb toen aangegeven de weken daarna te bekijken of en waar dat nog meer kan. Op 6 juli heb ik ook in de rest van Nederland de ophokplicht en afschermplicht opgeheven.
Bent u bereid om net als in Engeland veel meer regionaal te kijken en naar kenmerken van het landschap die invloed hebben op de hoogte van het risico zoals de aanwezigheid van watervogels in plaats van in het hele land kippen op te hokken?
Wanneer dat mogelijk is, zoals ik 19 en 29 juni heb gedaan, differentieer ik mijn beleid regionaal. Daarbij neem ik in mijn afweging mee wat de kansen op besmettingen van pluimvee zijn, de pluimveedichtheid in een gebied en de vondsten van met HPAI besmette wilde vogels. Daarbij vraag ik ook een risicobeoordeling van de deskundigengroep dierziekten. De deskundigen hebben aangegeven enige verschillen te zien in besmettingskansen tussen regio’s. Mede op basis daarvan heb ik de ophokplicht in eerst in vijf regio’s en op 29 juni in nog twee andere regio’s opgeheven. Mijn beleid is dus al gericht op een mogelijk regionale aanpak. De ophokplicht heb ik op 6 juli voor heel Nederland opgeheven.
In hoeverre is het mogelijk om de ophokplicht ook per diersoort in te stellen, bijvoorbeeld legkippen niet en hoog risicosoorten zoals eenden of kalkoenen wel?
Kippen, eenden en kalkoenen zijn gevoelig voor besmetting met hoogpathogene vogelgriep, zeker wanneer ze ook deels buiten lopen. Eenden en kalkoenen worden in het algemeen niet buiten gehuisvest. De buitenuitloop wordt voornamelijk gebruikt bij legpluimvee. Buiten lopende kippen lopen een groter risico, omdat de kans om met wilde vogels en hun met virus gecontamineerde uitwerpselen in contact te komen daarmee toeneemt. Om die kans te verkleinen stel ik dan ook een ophok- en afschermplicht in en leg ik eisen op aan de pluimveehouders om hygiënemaatregelen in acht te nemen. Een ophokplicht voor alleen eenden en kalkoenen draagt daarom mijns inziens niet bij aan verlagen van de kans op besmetting. Ik zie daarom geen reden mijn huidige beleidslijn aan te passen.
Bent u ermee bekend dat pluimveehouders van vrije uitloopkippen nu veel geld kwijt zijn omdat zij hun eieren niet als vrije uitloop kunnen verkopen en daar bijvoorbeeld andere verpakkingen voor aan moeten schaffen? Wat vindt u hier van?
Ik realiseer me de gevolgen voor de legpluimveesector goed. De eieren kunnen niet meer als vrije uitloopeieren worden verhandeld, hetgeen leidt tot verlies van inkomen. De gevolgschade door de langdurige ophokplicht komt inderdaad ten laste van de individuele houder.
In hoeverre is het voor pluimveehouders van vrije uitloopkippen mogelijk deze ook als zodanig te verkopen met daarbij een vermelding van de wettelijke ophokplicht door bijvoorbeeld een briefje in het doosje of een extra etiket?
Als de ophokplicht langer duurt dan 16 weken, kunnen houders van uitloopkippen de eieren niet verkopen als vrije-uitloopeieren, maar alleen als scharreleieren. Dat is vastgelegd in Europese regelgeving. Als deze pluimveehouders de eieren nog wel de verpakking voor vrije-uitloopeieren willen blijven gebruiken, dan moeten alle aanduidingen voor vrije-uitloop worden afgedekt en moet duidelijk op de verpakking worden vermeld dat het scharreleieren betreft. Op het schap kan de consument wel worden geïnformeerd dat er vanwege de ophokplicht tijdelijk geen vrije-uitloopeieren beschikbaar zijn.
Met het opheffen van de ophokplicht in de vijf regio’s, afgelopen zaterdag, mogen de houders van vrije-uitloopbedrijven in deze regio’s hun eieren weer verkopen als vrije-uitloopeieren, dus in de gebruikelijke doosjes. De afwaardering van vrije-uitloopeieren tot scharrelei blijft bestaan voor de regio’s waar de ophokplicht voortduurt.
Op welke andere manieren kunt u pluimveehouders van vrije uitloopkippen helpen? In hoeverre bent u bereid deze methoden in te zetten?
Het staande Nederlandse beleid is dat geen compensatie wordt gegeven in deze gevallen. Dit is het geval, omdat de bedrijfseconomische gevolgen van overheidsmaatregelen die zijn gericht op preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten («gevolgschade») tot het normale bedrijfsrisico behoren en dus door de houder zelf gedragen horen te worden.
Weet u dat de wetgeving rondom ophokplicht zeer nadelig uitpakt voor het dierenwelzijn van kippen van kleinschalige houders, zoals kipcaravans? Bent u bereid om de wet hieraan aan te passen en daarmee beter aan te laten sluiten op een kleinschalige kringlooplandbouw?
Ik heb welzijn van pluimvee hoog in het vaandel en dit is ook een van de redenen om de ophokplicht in delen van Nederland op te heffen. Kleinschalige bedrijven zijn echter niet gevrijwaard van besmetting. Ik acht het daarom niet verantwoord om kleinschalige houderijen uit te zonderen van de ophok- en afschermplicht, gezien de besmettingskansen.
Bent u bereid zich in Europees verband in te zetten zodat vaccinatie van dieren in de veehouderij mogelijk wordt om wilde vogels te beschermen en grootschalige ruimingen en nieuwe pandemieën te voorkomen?
Ja. Dat traject om de mogelijkheden van vaccinatie van pluimvee te onderzoeken loopt, ook Europees.
Is het mogelijk om op korte termijn een pilot op te zetten voor houders die kunnen aantonen dat hun eieren niet de grens over gaan – zoals kleine mobiele stallen – om te starten met vaccineren?
Zolang er geen effectieve vaccins zijn tegen de circulerende AI-stammen is een pilot niet opportuun. Als dat wel aan de orde is, dan kan vaccinatie onder voorwaarden worden toegestaan.
Bent u het eens met de stelling dat 100 miljoen kippen die in een klein land te dicht op elkaar zitten grote risico’s met zich mee brengen? Zo nee, waarom niet?
De kans op besmetting en verspreiding van dierziekten zoals vogelgriep is afhankelijk van veel factoren. Onder andere bedrijfsdichtheid, locatie, pluimveedichtheid, het huisvestingssysteem, het niveau van biosecurity en het management spelen een belangrijke rol. Alhoewel de nu circulerende HPAI-virussen niet of nauwelijks mensen kunnen besmetten, bestaan er met name in Azië ook HPAI-virussen die wel zoönotisch zijn, en daarmee gevaarlijk voor mensen. Het kabinet heeft met het oog op het verder verminderen van de risico’s van het ontstaan en de verspreiding van zoönosen, een expertgroep onder leiding van de heer Bekedam gevraagd hierover te adviseren. Het rapport is opgeleverd en is op 6 juli jl. aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 25 295, nr. 1357).
Wilt u inzetten op het inperken van de pluimveestapel, uiteraard op een boervriendelijke manier zodat de boer financieel wordt ondersteund in de overgang? Zo nee, waarom niet?
Ik laat beleidskeuzes hierin over aan een nieuw kabinet.
Lokale bezuinigingen op de sportinfrastructuur |
|
Michiel van Nispen , Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de gemeente Haarlemmermeer fors wil bezuinigen op haar sportinfrastructuur?1 Kunt u laten uitzoeken wat de beweegredenen zijn van het College van B&W van Haarlemmermeer om zo hard te bezuinigen op haar sportinfrastructuur?
Wat is uw reactie op de constatering dat een besparing op de gemeentelijke begroting op sport ertoe kan leiden dat de hele sportstimulering van de kaart wordt geveegd, omdat daardoor ook de co-financiering wegvalt, alsmede de maatschappelijke rendementen (de social return on investment) die stimulering van sport en bewegen met zich meebrengt? Met andere woorden, bent u het eens dat door een gemeentelijke bezuiniging van 1 miljoen euro er eigenlijk meer dan 4 miljoen euro verdwijnt aan sportinvesteringen en opbrengsten?
Wat vindt u van dergelijke bezuinigingsplannen? Deelt u de mening dat dit niet slechts als een lokale kwestie kan worden gezien, maar dat dit haast alle mooie woorden, plannen, beloftes en ambities raakt die de laatste jaren in kamerdebatten zijn uitgesproken?
Zijn er andere gemeenten die al dan niet concrete plannen hebben om zo fors te bezuinigen op de sportinfrastructuur? Zo ja, welke gemeenten zijn dit? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat juist in de tijd dat sport en bewegen extra belangrijk is vanwege de coronapandemie en de afgenomen gezondheid van mensen, er voorgesteld wordt om te bezuinigen op sport en bewegen?
Welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat gemeenten al dan niet noodgedwongen besluiten te bezuinigen op de sportinfrastructuur, terwijl het juist nu extra noodzakelijk is om te blijven investeren in sport en bewegen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Hoe gaat u op korte en lange termijn gemeenten voldoende ondersteunen, zodat de sportinfrastructuur op lokaal niveau overeind kan blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Sportbeleid dat op maandag 21 juni 2021 gepland staat? Zo neen, waarom niet?
Het artikel ‘Stikstofstrijder Johan Vollenbroek: provincie moet boeren zonder vergunning aanpakken’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stikstofstrijder Johan Vollenbroek: provincie moet boeren zonder vergunning aanpakken»?1
Ja.
Erkent u dat vanuit de landbouwsector de nodige waarschuwingen zijn geweest over de mogelijke gevolgen van het op de lange baan schuiven van de legalisering van de zogenaamde PAS-melders en interimmers?
De legalisering van de PAS-melders is nooit op de lange baan geschoven. Door de complexiteit van de opgave is enige tijd noodzakelijk om de legalisering op een verantwoorde manier te kunnen aanpakken. Inmiddels is de eerste PAS-melder door het bevoegd gezag geïnformeerd dat de activiteit op basis van intern salderen legaal is. De landbouwsector heeft inderdaad aangegeven de betreffende situaties graag snel gelegaliseerd te hebben. Daar hebben we dezelfde ambitie.
Wat betreft de interim-mers die eerder van een bevoegd gezag bericht hebben ontvangen dat een natuurvergunning niet nodig zou zijn, treed ik in overleg met provincies over de interim-mers om te bezien welke mogelijkheden er zijn om deze groep alsnog van toestemming te voorzien. Als uitgangspunt blijft gelden dat het de verantwoordelijkheid is van degene die de activiteit uitvoert om toestemming aan te vragen.
Wat gaat u doen om de PAS-melders en interimmers op korte termijn te helpen met het legaliseren van hun niet vergunde situatie die is ontstaan door het volgen van de toen geldende wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat dit een bedreiging is voor het voortbestaan van deze familiebedrijven?
Het niet hebben van een rechtmatige vergunning kan tot problematische situaties leiden. Daarom heb ik direct na de PAS-uitspraak aangegeven er alles aan te doen om de PAS-meldingen zo spoedig als mogelijk en waar nodig van een vergunning te voorzien. Tegelijkertijd heb ik aangegeven dat er geen actieve handhaving plaats zal vinden door de bevoegde gezagen. Bij uitspraak van 18 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag het verzoek van MOB om handhavend op te treden tegen een PAS-melder afgewezen, omdat handhaving onevenredig zou zijn. Ik heb er vertrouwen in dat het voortbestaan van de familiebedrijven niet in het geding is.
Het verbreken van de wapenstilstand door Israël. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Israël voert eerste luchtaanval sinds wapenstilstand uit op Gazastrook»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het verbreken van de wapenstilstand door Israël?
De situatie in en rond Gaza is zorgelijk en blijft bijzonder fragiel. Het kabinet onderstreept in bilaterale contacten het belang om terughoudendheid te betrachten, zodat de volatiliteit in de regio niet verder wordt vergroot. Tegelijkertijd heeft Israël het recht zichzelf te verdedigen tegen aanvallen vanuit Gaza binnen de grenzen die het internationaal recht daaraan stelt, inclusief de voorwaarde van proportionaliteit. Het kabinet beschikt over onvoldoende operationele informatie die vereist is voor de beoordeling van geweldgebruik door de partijen bij dit conflict, waarbij Nederland niet zelf is betrokken.
Acht u het bewezen dat er vanaf de Gazastrook «brandballonnen» zijn opgelaten, zoals Israël beweert? Indien ja, op welke informatie baseert u zich?
Het kabinet heeft geen reden om te twijfelen aan de berichtgeving van verschillende internationale mediaoutlets die, mede onder verwijzing naar informatie van de Israëlische autoriteiten, meldden dat er op 15 en 16 juni jl. circa 30 branden zijn ontstaan nabij de grens tussen Israël en de Gazastrook. De media stellen dat het grootste deel van deze branden zou zijn ontstaan door «brandballonnen», die in Gaza zouden zijn opgelaten in reactie op de aangekondigde «Vlaggenmars» van Israëlische groeperingen door Jeruzalem op 15 juni jl. Het is niet met zekerheid te stellen wie deze «brandballonnen» heeft opgelaten, maar het is aannemelijk dat deze actie ofwel door Hamas is uitgevoerd, dan wel ten minste door Hamas is toegestaan. Hamas ontkent betrokkenheid niet.
Is het duidelijk wie de afzender van deze vermoedelijk verstuurde brandballonnen zou zijn? Is dit een partij in de totstandkoming van de wapenstilstand?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u de luchtaanval van Israël en daarmee het verbreken van de wapenstilstand een proportionele actie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van het verbreken van de wapenstilstand? En hoe ziet u de toekomst voor deëscalatie en vrede in Palestina op korte termijn?
De opleving van geweld laat zien hoe kwetsbaar het bestand is. Op dit moment kan humanitaire hulp Gaza in en heeft Israël een aantal andere stappen gezet om de spanningen te verminderen, zoals verruimen van de limiet waarbinnen gevist mag worden, toestaan van verkoop van landbouwproducten uit Gaza op de Westelijke Jordaanoever en de invoer van materialen voor bedrijven. Over wat nodig is voor een duurzamere oplossing worden indirecte onderhandelingen gevoerd tussen Israël en Hamas, met behulp van Egypte. De eisen die partijen stellen voor een duurzamere oplossing liggen nog ver uit elkaar. Nederland zet zich internationaal en in EU-verband in voor een brede inzet, met alle betrokken partijen, inclusief de Palestijnse Autoriteit, Israël, Egypte, andere Arabische landen en vertegenwoordigers van de bevolking in Gaza voor de wederopbouw van Gaza, waarbij ook gekeken moet worden naar het vergroten van het sociaaleconomisch perspectief voor Gaza. Deze inzet kan mede dienen als opmaat naar duurzame vrede, economische samenwerking en grotere veiligheid in de hele regio op de lange termijn.
Welke middelen is Nederland bereid in te zetten om bij te dragen aan het voorkomen van verdere escalatie? Erkent u dat Israël hierin de voornaamste rol heeft als het land met het grootste en best bewapende leger, alsook gegeven het feit dat Israël het land is waarvan de aanhoudende stroom van agressies, in de vorm van misdaden tegen de menselijkheid en annexatiepolitiek, afkomstig is?
Het kabinet verwacht van alle partijen dat zij hun verplichtingen onder internationaal recht nakomen. Voor een beschrijving van inzet van het kabinet voor het bestendigen van het staakt-het-vuren wordt verwezen naar brief van 16 juni jl., met kenmerk 23432–481/2021D21827.
Welke extra verantwoordelijkheden in het kader van de internationale vrede en mensenrechten dicht u Nederland toe in de bestrijding van koloniale politiek, provocaties en agressie door Israël ten opzichte van uw eerdere antwoorden tijdens de debatten over Israël in mei?
Voor wat betreft de inzet van het kabinet verwijs ik u naar de Kamerbrieven van 17 mei (met kenmerk 2021Z07817) en 16 juni jl. (met kenmerk 2021D21827). Het kabinet ziet op dit moment geen extra verantwoordelijkheden weggelegd voor Nederland.
Bent u bereid noodhulp in te zetten voor burgers in Gaza die worden getroffen door het verbreken van de wapenstilstand? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft reeds besloten om over te gaan tot een additionele bijdrage van EUR 4 miljoen voor de humanitaire VN-respons, via het door UNRWA uitgegeven noodappeal. Daarnaast ondersteunt Nederland de medische noodhulp van de Palestijnse Rode Halve Maan met een bijdrage van EUR 350.000 via het Nederlandse Rode Kruis. De recente beschietingen hebben niet geleid tot een extra verzoek om noodhulp.
In het licht van eerder gedane uitspraken door de demissionaire Minister-President over het recht op zelfverdediging van Israël, hoe beoordeelt u nu deze uitspraken?
Het kabinetsstandpunt zoals verwoord door de Minister-President op 16 mei jl.,2 is ongewijzigd: Israël heeft het recht zichzelf te verdedigen, maar moet juist als een sterk land ook diens verantwoordelijkheid nemen, en handelen binnen de grenzen van het internationaal recht.
Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 5.
Militair vastgoed |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Defensie in de huidige situatie maar 60–65% van de financiering heeft voor de huidige vastgoedportefeuille?
Ja. Op 16 april jl. is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar het Defensievastgoed (Kamerstuk 34 919, nr. 77) met uw Kamer gedeeld. Het IBO concludeert dat de vastgoedportefeuille ingrijpend moet worden teruggebracht om de bestaande disbalans tussen het beschikbare budget en de staat van de huidige vastgoedportefeuille te herstellen. Het IBO heeft berekend dat hiervoor een reductie van 35 tot 40 procent van (kosten van) de portefeuille nodig is. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Ik heb in de aanbiedingsbrief van het IBO, in mijn recente Kamerbrief van 24 juni jl. (Kamerstuk 34 919, nr. 79) en in het Wetgevingsoverleg van 29 juni jl. aangegeven dat Defensie eind 2020 is gestart met een interne verkenning naar handelingsopties naar aanleiding van de aanbevelingen van het IBO.
De omvang van de problematiek van de vastgoedportefeuille is niet nieuw voor Defensie. De bestaande achterstanden zijn in de afgelopen decennia opgebouwd. Door de genoemde disbalans dreigt de situatie de komende jaren verder te verslechteren. Zonder maatregelen om het tij te keren stijgen de jaarlijkse exploitatielasten van ons vastgoed in de aankomende vijftien jaar, omdat het vastgoed verder veroudert. Noodzakelijk onderhoud zal dan ten koste gaan van budget voor personeel, materieel, munitie en IT. Bovendien kunnen er in die situatie geen noodzakelijke stappen worden gezet voor de verduurzaming en vervanging van de portefeuille, waardoor gebouwen niet aan de wettelijke vereisten voldoen en mogelijk moeten worden gesloten. Dat er een aanzienlijke interventie nodig is om de portefeuille op lange termijn weer gezond te krijgen is onder meer aan uw Kamer gemeld in de Kamerbrief over het Strategisch Vastgoedplan van 4 juli 2019 (33 763, nr. 151) en in daarop volgende vastgoedbrieven.
Klopt het dat u de mogelijkheid onderzoekt om de Defensie vastgoedportfeuille met circa 40% te reduceren?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Commandant Landstrijdkrachten (CDS) en de Secretaris-Generaal (SG) de Commandant Landstrijdkrachten (CLAS) hebben gevraagd om aan te geven hoe de CLAS-vastgoedportefeuille conform deze reductieambitie kan worden gereduceerd? Zo ja, hebt u hiertoe opdracht gegeven? Wat was de visie van de CDS? Kunt u zijn reactie aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds in antwoord op vragen 1 en 2 is gesteld, wordt momenteel naar aanleiding van het IBO een interne verkenning uitgevoerd. Alle zeven defensieonderdelen zijn hierbij nauw betrokken, aangezien dit een Defensiebrede, integrale verkenning is. Met de verkenning wordt in afwachting van een nieuw kabinet alvast alles in gereedheid gebracht voor besluitvorming. Dit is van belang omdat de situatie vanwege de oplopende exploitatiekosten van het Defensievastgoed dermate urgent is, dat niet ingrijpen geen optie meer is. Het is aan een volgend kabinet om hier een besluit over te nemen en hierover vervolgens de Kamer te informeren.
Hebben de CDS en SG dezelfde vraag voorgelegd aan de andere commandanten? Zo ja, hebt u hiertoe opdracht gegeven? Wat was de visie van de andere commandanten? Kunt u hun reactie ook aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat één van de overwegingen van de sluiting van Defensie objecten het terugdringen van stikstof- en CO2-uitstoot is?
Besluitvorming over de aanbevelingen van het IBO is aan een nieuw kabinet. Zonder vooruit te lopen op deze besluitvorming heb ik al wel aangegeven in mijn recente brief van 24 juni jl. dat in de huidige interne verkenning de operationele gereedstelling en inzet een belangrijk uitgangspunt is. Daarnaast heb ik aangegeven dat met het concentreren, verduurzamen en vernieuwen van haar vastgoedportefeuille Defensie met haar grondposities ruimte kan bieden voor ander maatschappelijk ruimtegebruik, bijvoorbeeld voor woningbouw, duurzame energieopwekking of natuurontwikkeling ten behoeve van stikstofruimte. Bij de inventarisatie hiervan trekt Defensie op met het Ministerie van Binnenlandse Zaken, zodat in samenwerking met provincies en gemeenten een integrale uitwerking per regio met de andere maatschappelijke opgaven mogelijk is.
Klopt het dat de landmacht overweegt militaire complexen beschikbaar te stellen voor «duurzame energieopwekkingsinstallaties»?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat Defensieterreinen moeten worden vrijgesteld van reguliere bouw- en milieuvergunningsprocedures? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat Defensie haar grondwettelijke taken moet kunnen uitvoeren en daarbij voldoende ruimte moet hebben om te oefenen en trainen. Bij de wijze waarop dit gebeurt moet Defensie aan de wet- en regelgeving voldoen, zo ook bij bouw- en milieuvergunningsprocedures. De waarborgen die hierbij horen geven zekerheid en duidelijkheid aan alle betrokkenen.
Het mét subsidie huisvesten van grote statushoudersgezinnen |
|
Alexander Kops (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Hoogeveen zich heeft aangemeld voor de «financiële impuls» van het Rijk om – mét subsidie – grote statushoudersgezinnen te huisvesten?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat het te absurd voor woorden is dat de gemeente voor het huisvesten van een groot statushoudersgezin (+8 personen) maar liefst € 32.500 kan ontvangen (voor het verbouwen van de woning)?
Nee, die conclusie deel ik niet. Momenteel verblijven er meer dan 10.000 vergunninghouders in de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Door krapte op de woningmarkt lukt het gemeenten niet om hen binnen de afgesproken maximale streefduur van veertien weken na vergunningverlening een woning toe te wijzen. In het bijzonder voor grote gezinnen speelt ook dat de reguliere woningmarkt onvoldoende voorziet in passende woningen. De regeling «financiële impuls» stelt gemeenten in staat om onder meer kleine verbouwingen te realiseren (zoals het splitsen van kamers) om zo passende woonruimte gereed te maken. Hierdoor kunnen «grote gezinnen vergunninghouders» een start maken met hun integratie en participatie en neemt tevens de druk op de capaciteit van het COA af. Gemeenten die een financiële bijdrage ontvangen worden gevolgd om te bezien of de budgetten voor de opvang van vergunninghouders in de toekomst efficiënter ingezet kunnen worden en kunnen bijdragen aan permanente huisvestingsoplossingen.
Hoeveel andere gemeenten hebben zich voor de regeling «Financiële impuls versnelde huisvesting grote gezinnen vergunninghouders»2 aangemeld, en om hoeveel statushouders(gezinnen) gaat het hier?
In totaal hebben zich 30 gemeenten aangemeld voor deelname aan de regeling. 24 gemeenten nemen deel aan de regeling ten behoeve van de huisvesting van 31 grote gezinnen vergunninghouders. Het betreft gezinnen van ten minste acht personen die in de opvang van het COA verblijven.
Deelt u de mening dat het te schaamteloos voor woorden is dat deze gelukzoekers, die nog nooit één cent belasting hebben betaald, met voorrang én met subsidie worden gehuisvest en dat dit ten koste gaat van de hardwerkende Nederlandse woningzoekenden? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het gaat hier om personen waarvan is vastgesteld dat zij recht hebben op bescherming in Nederland. Daarbij komt dat vergunninghouders sinds 1 juli 2017 niet langer tot de groep behoren die generiek voorrang krijgt bij huisvesting; gemeenten bepalen dit zelf in een huisvestingsverordening. Om die reden kan dan ook niet worden gesproken over het met voorrang behandelen van specifiek de grote gezinnen ten opzichte van andere vergunninghouders en Nederlandse woningzoekenden. Zoals ik in het antwoord op de tweede vraag heb beschreven, is de doorstroom van vergunninghouders uit de COA-opvang naar gemeenten langer dan de afgesproken maximale streeftermijn van veertien weken. Deze termijn is voor grote gezinnen vergunninghouders (van acht personen of meer) opgelopen tot 33 weken. De verlengde duur van de opvang van deze doelgroep is kostbaar, houdt schaarse bedden bezet en zorgt er bovenal voor dat vergunninghouders niet kunnen starten met integratie en participatie. De financiële impuls is er op gericht gemeenten te ondersteunen bij het huisvesten van grote gezinnen vergunninghouders om zo de opvang in COA-locaties te kunnen beëindigen.
Deelt u de mening dat met deze «financiële impuls» het signaal wordt afgegeven dat als statushouders veel kinderen krijgen, zij vervolgens in de watten worden gelegd met een mooi, groot huis? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De financiële impuls is er specifiek op gericht om het Nederlandse ontoereikende woonaanbod beter te laten aansluiten op de woonbehoefte van grote gezinnen vergunninghouders. Er wordt geen mooier of groter huis aangeboden, maar slechts een huis dat geschikt is (gemaakt) voor een groot huishouden. Omdat de huidige woningmarkt hier onvoldoende in voorziet, stagneert de uitstroom uit de opvanglocaties van het COA en verblijven grote gezinnen vergunninghouders (die reeds bestaan uit acht personen of meer na vergunningverlening) langer dan gebruikelijk in de opvang van het COA. De regeling moet ervoor zorgen dat ten minste de helft van deze grote gezinnen gehuisvest wordt en de gemiddelde doorstroomtijd alsook de druk op de capaciteit van het COA afneemt.
Deelt u de mening dat dit zal leiden tot een ongekende explosie van het aantal kinderen onder gelukzoekers, waardoor Nederlanders nóg sneller een minderheid in eigen land zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid hieraan per direct een einde te maken en deze grote statushoudersgezinnen, evenals alle andere statushouders, zelf een huis in het land van herkomst te laten zoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Nederland is gecommitteerd aan het nakomen van verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen en Europese wet- en regelgeving, al dan niet geïmplementeerd in onze nationale wet- en regelgeving, inzake het verlenen van asiel en bescherming. Ik ben niet van plan daarvan af te wijken. Daarnaast is met medeoverheden afgesproken dat er naast de regeling «financiële impuls» in de volle breedte wordt gewerkt aan het ondersteunen van gemeenten bij het huisvesten van (Nederlandse) woningzoekenden. Zo stelt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 50 miljoen euro ter beschikking voor het huisvesten van aandachtsgroepen, waaronder vergunninghouders. Ik ben eveneens niet van plan van deze afspraken af te zien.
Bent u ertoe bereid de «Financiële impuls versnelde huisvesting grote gezinnen vergunninghouders» onmiddellijk stop te zetten en dit geld in te zetten voor de huisvesting van de Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De voortgang van de CAO-onderhandelingen |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de status is van de beloofde herziening van het loongebouw, dat in 2020 af had moeten zijn? Bent u al begonnen aan het ontwikkelen van het nieuwe loongebouw? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoever bent u?
In de afgelopen jaren zijn grote stappen gezet in de modernisering van de arbeidsvoorwaarden van Defensie. Het afgesloten arbeidsvoorwaarden-akkoord 2018–2020 bevatte voor alle Defensiemedewerkers zichtbare maatregelen. Zo is naast de loonsverhoging van ruim 6% ook een verbetering in diverse toelagen doorgevoerd. Verder is geïnvesteerd in een toekomstbestendig pensioenstelsel voor militairen, waarbij we zijn overgegaan van een eindloon- naar een middelloonregeling. Daarbij hebben we de stijging van de werknemersbijdrage in de pensioenpremie, die de lagere rangen moeten betalen voor een beter pensioen, structureel gecompenseerd en hebben we de officieren, voor wie de overgang zou leiden tot een lagere pensioenopbouw in toekomstige jaren, door middel van een overgangsregeling gecompenseerd. De uitwerking van de gemaakte arbeidsvoorwaardenafspraak om gefaseerd een bij de tijd passend bezoldigingssysteem te ontwikkelen, is een belangrijke volgende stap. Daarop vooruitlopend is als eerste stap in de herziening van het loongebouw de Tijdelijke Toelagen Loongebouw (TTL) geïntroduceerd, waarmee aan ca. 85% van alle militairen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2019 een tijdelijk extra bedrag per maand wordt uitgekeerd.
Het loongebouw is een bijzonder complex onderwerp, waardoor de afgesproken datum van 1 juli 2020 niet realistisch is gebleken en sociale partners geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over dit onderwerp. Eind december 2020 zijn daarnaast de onderhandelingen aan bijna alle overlegtafels geschort vanwege de discussie over de arbeidsvoorwaardenruimte.
Onderwerpen die nog besproken dienen te worden zijn bijvoorbeeld de grondslagen van een nieuw bezoldigingssysteem, waaronder de vraag of er sprake moet zijn van rang- of functiebezoldiging, of een combinatie van beide. Maar bovenal ligt aan de basis van het loongebouw de functiewaardering, dat gebaseerd moet zijn op een solide en inzichtelijk systeem. Daarvoor is een paritaire commissie ingesteld (zie de brief van 16 februari jl. over de ontwikkelingen op personeelsgebied, Kamerstuk 35570-x-84). De basisbezoldiging en het stelsel van toelagen moeten vervolgens in samenhang worden beschouwd. Zodra vaststaat wat behoort tot de basisbezoldiging, kunnen sociale partners beoordelen welke elementen in aanmerking komen voor beloning via een toelagenstelsel. De uitwerking van een vereenvoudigd stelsel van toelagen vormt dan het sluitstuk van deze herziening. Ook moeten het bezoldigingssysteem en het model van toelagen naadloos aansluiten bij het nieuwe personeelsmodel, waarover ik op 28 mei jl. de Kamer heb geïnformeerd met mijn brief over de HR-Transitie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 91), om zo te komen tot een toekomstbestendige oplossing. Dit vraagt om een fasegewijze ontwikkeling en zorgvuldige (stapsgewijze) implementatie.
Desondanks zijn er wel stappen gemaakt. Zoals ik eerder heb aangegeven, hebben sociale partners een paritaire commissie voor functiewaardering ingesteld die antwoord moest geven op de vraag of het huidige of een ander functiewaarderingssysteem recht doet aan de operationele kenmerken van de militair. Onlangs heeft de commissie haar rapportage gericht aan sociale partners uitgebracht. Binnen het daartoe aangewezen overleg zullen sociale partners de bespreking van dit rapport ter hand nemen.
In mijn brief van 28 mei jl. over de HR-Transitie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 91) heb ik de Kamer uitgebreider geïnformeerd over de uitgangspunten van Defensie van de afgesproken herziening van de bezoldiging. Intussen hebben dit jaar voorts gesprekken plaatsgevonden met militairen over hun beloningsbeleving en ideeën over de invulling van de herziening van het bezoldigingssysteem.
Wanneer kunnen militairen uiterlijk het nieuwe loongebouw verwachten?
Sociale partners zijn vorig jaar niet tot overeenstemming gekomen over de afgesproken herziening. Om voortgang te kunnen maken is het nodig dat sociale partners het gesprek over dit onderwerp hervatten. In dat verband ben ik verheugd dat we op 5 juli jl. het gesprek over de arbeidsvoorwaarden hebben hervat. We hopen dat we hiermee ook het gesprek over de herziening van het bezoldigingssysteem, inclusief het loongebouw en het vereenvoudigen van het toelagenstelsel weer te kunnen opstarten.
Kunt u uitleggen waarom het niet is gelukt om het loongebouw te herzien voor de beloofde datum in 2020?
Zie antwoord op vraag 1.
Bent u bereid in te gaan op de eis van de Defensievakbonden van minimaal 2% extra arbeidsvoorwaardenruimte? Zo ja, wanneer kunnen militairen dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren hebben we al een aantal mooie stappen gezet om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Zo is met het arbeidsvoorwaardenakkoord 2018–2020 flink geïnvesteerd in onder meer het verbeteren van diverse toelagen, het pensioen en de invoering van de TTL. De doorslaggevende factor voor de arbeidsvoorwaardenruimte is de jaarlijkse bijdrage van het kabinet voor de bekostiging van de arbeidsvoorwaarden in de collectieve sector en de overeenstemming over de bestemming hiervan met de centrales. Het kabinet streeft daarbij naar een loonontwikkeling die de marktsector zoveel mogelijk volgt. Daarnaast vind ik het belangrijk om in brede zin te investeren in het personeel van Defensie. Dit is breder dan de arbeidsvoorwaarden. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Wat bedoelt u met de stagnerende loonontwikkeling in de marktsector, die u aanwijst als reden om geen loonsverhoging bij Defensie door te voeren, zoals u schrijft in haar brief aan de vakbonden op 24 maart 2021? Welke marktsector bedoelt u precies?
Zoals ik bij vraag 4 heb benoemd, is de beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte leidend, die volgens het zogenaamde referentiemodel wordt vastgesteld. Daarnaast leidde de coronacrisis in 2021 tot een nieuwe werkelijkheid, waarin voor sommige sectoren economische onzekerheden bestonden en een stagnerende loonontwikkeling in de marktsector in het algemeen werd voorzien. Als de lonen in de marktsector beperkt stijgen, dan heeft dit ook invloed op de loonruimte die overheidssectoren beschikbaar hebben. Het uitgangspunt is dat een loonsverhoging bij Defensie en andere sectoren binnen de rijksoverheid, zoals bijvoorbeeld de Politie, is gekoppeld aan de gemiddelde loonsverhoging van de gehele markt.
Waarom kiest u ervoor de arbeidsvoorwaarden van militairen te spiegelen aan «de markt»?
Het is kabinetsbeleid dat de middelen die het kabinet beschikbaar stelt, bedoeld zijn om de marktconforme loonontwikkeling te kunnen volgen als overheidswerkgever. Dus niet het loon, maar de loonontwikkeling wordt aan de gemiddelde loonontwikkeling in de markt gespiegeld.
Arbeidsvoorwaarden behelzen echter meer dan het loon alleen. Defensie kent een breed scala aan arbeidsvoorwaarden, waarin in de afgelopen jaren substantieel is geïnvesteerd. Niet alleen de verhoging van een aantal toelagen, de invoering van de TTL en de pensioencompensatie, maar ook maatregelen in het kader van bijvoorbeeld opleidingsmogelijkheden door middel van een opleidingsaanspraak zijn daar voorbeelden van.
Deelt u de mening dat de krijgsmacht wezenlijk anders is dan een private organisatie, laat staan een marktpartij? Zo nee, waarom niet?
De krijgsmacht is geen private organisatie, maar maakt onderdeel uit van de publieke sector. Tegelijkertijd staat de publieke sector noch de krijgsmacht op zichzelf. Defensie kent wel als separate sector specifieke (werk) omstandigheden, waarmee in de vorm van maatwerk rekening wordt gehouden. De krijgsmacht heeft namelijk een grondwettelijke taak die de militair daarmee een bijzondere positie geeft.
Deelt u de mening dat dat de krijgsmacht het belangrijkste deel van de overheid is en daarom altijd op orde moet zijn? Deelt u voorts de mening dat de overheid een morele verplichting heeft richting militairen – die bereid zijn hun leven op het spel te zetten voor ons land – om goede arbeidsvoorwaarden te realiseren? Zo nee, waarom niet?
De krijgsmacht heeft een bijzondere taak binnen het Koninkrijk en daarbuiten. De urgentie om op orde te zijn en goede arbeidsvoorwaarden te realiseren staat buiten kijf. Daarvoor zijn sociale partners gezamenlijk verantwoordelijk. Dat maakt dat we breed investeren in ons personeel; zowel in arbeidsvoorwaarden als in andere zaken die verbetering voor ons personeel bieden.
Zoals ik eerder heb aangegeven, gaat investeren in personeel daarnaast niet alleen om salaris, maar juist ook om investeren in een aantal randvoorwaarden, zoals gezondheidszorg en opleidingsmogelijkheden. We hebben daarnaast ervoor gekozen om de afgelopen jaren te investeren in de zogenoemde vierkante meter van de medewerker, zoals het verstrekken van de WIFI op de legering, maar ook de invoering van een breed keuzeconcept voor gevechtslaarzen en nieuwe gevechtskleding (interim- kleding en DOKS). We hebben de afgelopen jaren op al deze onderwerpen stappen gezet, maar ook hier zijn verdere investeringen de komende jaren noodzakelijk.
Het ontbreken van wetgeving tegen hittestress bij diertransporten |
|
Sandra Beckerman |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat dierenorganisaties wetgeving nodig achten om hittestress bij dieren te voorkomen en het toezicht daarop te kunnen verbeteren?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik ben hiervan op de hoogte. In de recente Kamerbrief2 over de stand van zaken met betrekking tot dierenwelzijnsonderwerpen gerelateerd aan hitte heb ik aangegeven dat ik bezig ben met het maken van een plan van aanpak over hittestress bij landbouwhuisdieren. Bij de totstandkoming van dit plan worden verschillende partijen betrokken, waaronder ook dierenwelzijnsorganisaties. Hun insteek voor specifieke wetgeving gericht op het voorkomen van hittestress en de verbetering van de handhaving daarop wordt hierin meegenomen. Verder werkt mijn ministerie op basis van de recent aangenomen moties van lid Vestering uit hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het wettelijk vastleggen van een maximale wachttijd van vijftien minuten bij het slachthuis (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11) en aan het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).
Bent u bereid de vrijblijvendheid voor de sector aan te pakken en de wet hierop aan te passen zodat adequate handhaving mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert op basis van wet- en regelgeving en handhaaft als er sprake is van onnodig lijden door transport en hoge temperaturen. Het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen3 is door de jaren heen steeds verder doorontwikkeld. De onderliggende sectorprotocollen en afspraken met de NVWA over mogelijk aangepaste keuringstijden bij exporten en slachterijen werpen vruchten af. Daarnaast kan de NVWA ondanks dat het Nationaal Plan geen wettelijke basis kent in rapporten van bevindingen wel, ter ondersteuning van handhaving in geval van een wettelijke overtreding, refereren aan maatregelen die zijn opgenomen in het Nationaal Plan.
In Europees verband zet ik me in voor concretisering van dierenwelzijnswetgeving, zoals mijn inzet voor duidelijkere risico-mitigerende maatregelen voor diervervoer bij extreem warme omstandigheden en duidelijkere temperatuurgrenzen voor vervoer van specifieke diersoorten/-categorieën. De Europese Commissie heeft in de Farm2Fork-strategie aangekondigd de EU-regelgeving op het gebied van dierenwelzijn te gaan evalueren en herzien. Daartoe heeft de Europese Commissie de Europese Food Safety Authority (EFSA) gevraagd om onderzoeken uit te voeren en worden stakeholders, inclusief de EU-lidstaten, geconsulteerd. De uitkomst van dit onderzoek wordt eind 2022 verwacht. Waarschijnlijk zal de Europese Commissie in het laatste kwartaal van 2023 een voorstel doen voor de herziening van de EU-regelgeving op het gebied van dierenwelzijn, waaronder ook de transportverordening4. Mijn ministerie volgt dit proces nauw en levert in de aanloop naar de voorstellen, die eind 2023 verwacht worden, actief inbreng om de EU-dierenwelzijnsregelgeving te verbeteren. Waarbij ook expliciet aandacht wordt besteed aan extreme temperaturen.
Kunt u een volledig overzicht geven van de wettelijke en niet-wettelijke maatregelen die voor het jaar 2021 gelden voor diertransporten in de veesector bij temperaturen boven de 25 graden?
De belangrijkste wettelijke bepaling met betrekking tot diertransport bij hoge temperaturen is artikel 3 van de Transportverordening. Op grond daarvan is het verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent. Vervoer van dieren onder warme weersomstandigheden kan leiden tot hittestress en lijden en daarmee tot overtreding van dit verbod. Ter nadere invulling van deze bepaling heb ik 2 juli 2020 de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen vastgesteld, die bepaalt dat in ieder geval sprake is van een overtreding van voornoemd artikel 3 indien dieren worden vervoerd bij een buitentemperatuur van 35 graden of meer. Omdat het uiteindelijk om de omstandigheden voor de dieren in het transportmiddel gaat, geldt die beleidsregel alleen voor wagens die niet zijn voorzien van een actief koelsysteem. Het voorgaande neemt niet weg dat ook bij buitentemperaturen onder de 35 graden onnodig lijden als gevolg van hittestress kan optreden bij dieren die worden vervoerd. Daarnaast wordt er, zoals bij vraag 1 ook is aangegeven, gewerkt aan hoe er uitvoering kan worden gegeven aan de recent aangenomen motie van lid Vestering over het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).
De NVWA voert, zoals beschreven in het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen, vanaf 27 graden in De Bilt extra controles uit en treedt handhavend op als er sprake is van hittestress en lijden van dieren door het vervoer onder warme omstandigheden, en daarmee van overtreding van artikel 3 van de Transportverordening. Niet-wettelijke maatregelen zijn voor diertransport vastgelegd in het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen. De NVWA staat daarnaast sinds 2 juli 2020 geen export toe voor transporten met een transporttijd langer dan 8 uur als de voorspelde temperatuur onderweg boven de 30 graden uitkomt (met uitzondering van actief gekoelde wagens).
Hoe worden deze regels vanuit u en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gecommuniceerd met de veehouderij en veevervoer sectoren?
Jaarlijks wordt er vóór en ná de zomer een bijeenkomst georganiseerd waarbij brancheorganisaties aanwezig zijn. Daar worden de wetgeving, de maatregelen en afspraken uit het Nationaal Plan veevervoer bij extreme temperaturen (en de daaraan verbonden sectorale protocollen) besproken. Het Nationaal Plan, met links naar alle werkvoorschriften en sectorale protocollen, staat ook op de NVWA-website. Voorafgaand aan dagen waarop volgens de temperatuur-voorspelling van het KNMI het Nationaal Plan in werking treedt stuurt de NVWA alle betrokkenen een attentiemail. Nieuwe en bestaande wetgeving worden eveneens besproken in een periodiek overleg dat de NVWA heeft met vertegenwoordigers van de transportsector. Daarnaast wordt, in operationele handhavingsoverleggen met de verschillende sectorpartijen (runderen, paarden, schapen en geiten) de handhavingslijn voor dieren in de wei tijdens hitte toegelicht.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de pluimveesector ook een transportverbod (inclusief vangen en laden) op gaat nemen in haar sectorprotocol, waarvan u in beantwoording op eerdere Kamervragen aangaf dat dat een kwalijke tekortkoming was?2
Het protocol pluimveetransport bij hoge/lage omgevingstemperaturen van de pluimveesector, wat is vastgesteld door stichting Avined, is geen onderdeel van het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en is daarom ook niet afgestemd met de NVWA. Tegelijk betekent dit niet dat de pluimveesector hiermee onder de vingerende wet en regelgeving uitkomt. Integendeel, uit de Transportverordening volgt dat het vangen en laden onderdeel is van vervoer, en dat dit dus onder het toepassingsgebied van de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen valt. Ook voor de pluimveesector geldt dat er geen transport mag plaatsvinden bij temperaturen boven de 35 graden, als het vervoermiddel geen actieve koeling heeft.Het is de verantwoordelijkheid van ketenpartijen om dierenwelzijn te borgen en om aan de geldende wetgeving en regels te voldoen. De NVWA biedt de mogelijkheid om, waar mogelijk, de slachttijden aan te passen op dagen van hoge temperaturen, maar de oplossing is niet aan de toezichthouder. De sector moet zich bezinnen om structurele oplossingen te realiseren om welzijnsproblemen in de zomer te voorkomen.
Welke oplossingen zijn er volgens u te bedenken om te voorkomen dat het stilleggen van transporten van pluimvee bij hoge temperaturen niet tot gevolg heeft dat er welzijnsproblemen in de stallen ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NVWA biedt de mogelijkheid om slachttijden aan te passen (vervroegen en/of op zaterdag slachten met 1 shift). Met Nederlandse slachterijen is afgesproken dat vanaf een verwachte buitentemperatuur van 33 graden de mogelijkheid door de NVWA wordt geboden om eerder te slachten (voor pluimveeslachthuizen 2 uur eerder ten opzichte van hun oorspronkelijke tijd met als vroegste tijdstip 2:00 uur) met diensten van maximaal 7 uur en indien nodig op zaterdag. Daarnaast wordt bezien of er «vooruit gewerkt» kan worden; oftewel, bij verwachte hoge temperaturen de dagen ervoor langere slachtdagen toestaan. De NVWA zet zich maximaal in binnen de huidige Cao-afspraken. Door op koelere momenten van de dag te slachten wordt er geprobeerd hittestress zoveel mogelijk te voorkomen en de doorgang van het cyclische proces zo min mogelijk vertraging te laten oplopen.
De oplossing kan echter niet uitsluitend bij aanpassingen van de toezichthouder worden gelegd. De sector moet zich aan de wet- en regelgeving houden en hierop wordt gehandhaafd door de NVWA. Daarnaast is het aan de sector om zich te bezinnen om structurele oplossingen te realiseren om welzijnsproblemen in de zomer te voorkomen. Dat is ook onderdeel van het plan van aanpak hittestress bij landbouwhuisdieren6, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd en waarin ik dit specifieke punt ook heb geadresseerd.
Onderschrijft u de constatering van de universitair docent van de Universiteit Utrecht, dat nog veel onderzoek nodig is naar hittestress bij dieren? Zo ja, bent u bereid dit te doen en op welke termijn?
Ik onderschrijf het belang van wetenschappelijk onderzoek naar hittestress bij dieren. In relatie tot diertransport zijn hierop een aantal ontwikkelingen. Ten aanzien van hittestress van landbouwhuisdieren heeft mijn ministerie het European Reference Centre for Animal Welfare (EURCAW) gevraagd om kennis (wetenschappelijk en best practice) over klimaatsveranderingen in relatie tot dierenwelzijn en de handhaving daarvan toegankelijk te maken voor de lidstaten.
Daarnaast vindt onderzoek plaats met als doel hittestress bij dieren tijdens transport te voorkomen. Momenteel wordt er een privaat publiek samenwerkingsonderzoek «toekomstbestendig diertransport» uitgevoerd naar toepassingen van technologische dierenwelzijnsindicatoren tijdens transporten. Metingen van temperatuur en luchtvochtigheid wordt ook meegenomen in dit onderzoek, dat tot 2023 loopt. Ik heb vorige zomer in aanvulling hierop ook onderzoek laten uitvoeren naar de relatie tussen de buitentemperatuur en de interne temperatuur in de veewagens, bij de dieren, voor verschillende type veewagens, en voor verschillende diersoorten. Dit was een kleinschalig onderzoek en het is nu nog te vroeg om conclusies te trekken, maar de opgedane informatie is erg nuttig voor toekomstige ontwerpen van veewagens. Met grote waarschijnlijkheid kan dit onderzoek worden verlengd, zodat er ook deze zomer metingen tijdens diertransporten verricht kunnen worden. Er is veel internationale interesse voor de uitkomsten, ook in het kader van de aanstaande herziening van de Europese transportverordening.
Kunt u de Kamer op korte termijn informeren over de bevindingen van de NVWA die extra controles heeft aangekondigd tijdens de huidige hitteperiode?3
In de periode van maandag 14 juni tot en met vrijdag 18 juni 2021 zijn 10 inspecties uitgevoerd bij veehouders naar aanleiding van een melding over dieren in de wei in het kader van de weersomstandigheden (hitte). Bij 3 inspecties zijn overtredingen aangetroffen, de dieren waren onvoldoende beschermd tegen de slechte weeromstandigheden (hitte). De NVWA heeft in deze gevallen waarschuwend opgetreden. Daarnaast zijn er tijdens de hierboven genoemde hitteperiode 112 inspecties uitgevoerd op het vervoer van dieren. Eén vervoerder heeft een schriftelijke waarschuwing gekregen. Deze waarschuwing had betrekking op technisch voorschrift van een vervoermiddel.
Hoeveel FTE is er bij de NVWA beschikbaar om deze controles uit voeren? Welke invloed heeft dat op toezicht en handhaving elders?
Het toezicht op hittestress bij dieren in stallen en weiden, tijdens vervoer en bij slachterijen is onderdeel van het reguliere takenpakket van de NVWA. In de zomer wordt tijdens een hitteperiode de nadruk van de inspectiewerkzaamheden binnen het domein dierenwelzijn bij primaire bedrijven gelegd op inspecties naar aanleiding van meldingen in het kader van hittestress. Deze specifieke inzet wordt niet vastgelegd in fte’s. Voor het uitvoeren van inspecties op diervervoer zijn in de hitteperiode van 14 juni tot en met vrijdag 18 juni 2021 gemiddeld 10 inspecteurs en 4 dierenartsen per dag ingezet. Tijdens een hitteperiode krijgen deze inspecties voor een aantal inspecteurs prioriteit, wat betekent dat er door hen op deze dagen geen andere werkzaamheden worden uitgevoerd. De NVWA kijkt ook naar mogelijke symptomen van hittestress bij de aanvoer van dieren op de slachterijen en houdt bij de beoordeling van exportaanvragen rekening met de temperatuurvoorspellingen tijdens de route. Ook biedt de NVWA de mogelijkheid om certificerings- en keuringstijden te verschuiven in hitteperiodes, om de aanvoer op de warme uren van de dag zoveel mogelijk te vermijden (zie vraag 6). Deze inzet wordt niet specifiek gemeten in FTE.
Welke middelen zijn er nodig voor de NVWA om bij dierenwelzijn goed te kunnen toezien en handhaven?
Op 16 oktober 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de balans tussen taken en middelen van de NVWA8. Hieruit volgde dat met de momenteel beschikbare middelen de maatschappelijke opdracht van de NVWA de meeste taken niet naar verwachting of conform eis kan worden uitgevoerd. Dierenwelzijn viel ook hieronder. Het toezicht van de NVWA op dierenwelzijn richt zich op diverse schakels in de keten, de primaire bedrijven, het transport en het doden van dieren. Uit het onderzoek blijkt dat de grootste ontoereikende toezichtcapaciteit zich voordoet bij toezicht op doden, onderbrengen, opdrijven en bedwelmen van dieren, toezicht op transport, toezicht op paarden en pluimvee-, fokvee-, melkveemarkten en op het afhandelen van meldingen, vragen en incidenten.
In lijn met mijn eerdere reacties over de capaciteit van de NVWA9 wil ik nogmaals benadrukken dat extra capaciteit, nog los van de schaarse in het aanbod van gespecialiseerd personeel (specifiek het tekort aan dierenartsen), niet in alle gevallen een oplossing biedt. Het capaciteitsprobleem kan ook ondervangen worden door te kijken naar de manier waarop bepaalde zaken georganiseerd zijn. Mochten verder extra middelen nodig zijn, naast de middelen die vorig jaar beschikbaar zijn gekomen voor de Versterking Vleesketen, om de risico’s te mitigeren dan zal een nieuw kabinet daar besluiten over moeten nemen.
De kleinschalige detentievoorziening De Compagnie in Krimpen a/d IJssel |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU), Hilde Palland (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat u in 2018 De Compagnie, een afdeling van de PI Krimpen heeft bezocht en u daarna op Twitter positief hierover heeft uitgelaten, namelijk dat «men in Krimpen goed heeft begrepen dat het leren van een vak en werk de kans verkleint dat gedetineerden weer de fout in gaan als ze vrijkomen»?
Ja.
Klopt het dat u recent bij een bijeenkomst in de Balie op 10 mei 2021 heeft gezegd dat De Compagnie een prachtig mooi project is? Kunt u dit nader toelichten?
Dat klopt. Op een aparte afdeling van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel, De Compagnie, is het leef- en werkklimaat zo ingericht dat het gedetineerden stimuleert om, eenmaal uit de gevangenis, een betaalde baan te hebben. Vrijwilligers van Gevangenenzorg Nederland (GN) ondersteunen de gedetineerden bij het vinden hiervan. De Compagnie is een mooi project, omdat met de juiste hulp en begeleiding de kans op een baan en de zelfredzaamheid van (ex-)gedetineerden worden vergroot.
Klopt het dat er een evaluatie of impactanalyse is waaruit blijkt dat de recidive na verblijf in deze inrichting lager is en dat er maatschappelijke meerwaarde is, ook financieel gezien? Deelt u de mening dat dit waardevol is, kunt u dit toelichten?
De Compagnie is een pilot en gestart in 2016. In 2019 is een analyse uitgevoerd waarbij is gekeken naar de maatschappelijke en financiële impact. Betrokkenen gaven aan dat specifieke elementen van De Compagnie een positieve bijdrage levert aan arbeidsintegratie, door middel van selectie, motivatie en arbeidstoeleiding. Daarbij is met inzet van de vrijwilligers gewerkt aan herstel van relaties, verbetering van het leefklimaat en een prettig werkklimaat op de afdeling. Naast deze kwalitatieve analyse is een indicatieve berekening gemaakt van de baten op arbeidsintegratie en recidivevermindering. Op basis van deze berekening uitten de onderzoekers de verwachting dat de werkwijze van De Compagnie ook financieel waardevol kan zijn. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het geen volwaardige maatschappelijke kosten-batenanalyse is, omdat er is gewerkt met aannames en schattingen. De eerste cijfers van recidive lijken lager te liggen onder deelnemers van De Compagnie in verhouding tot vergelijkbare groepen. Kanttekening is dat het bij deelnemers van De Compagnie om geselecteerde deelnemers gaat en dat ten tijde van het onderzoek een deel van de groep nog maar korte tijd uit detentie was.
De lessen die De Compagnie heeft opgehaald en de werkwijze die is ontwikkeld zie ik als zeer waardevol. De belangrijkste werkzame elementen, zoals de toepassing van selectie, motivatie en arbeidstoeleiding, liggen ten grondslag aan het concept van de Beperkt Beveiligde Afdelingen (BBA), zoals ontwikkeld met de wet Straffen en Beschermen (SenB).
Klopt het dat in uw Kamerbrief over «Recht doen, kansen bieden» staat dat het WODC een proces- en planevaluatie uitvoert naar kleinschalige detentievoorzieningen, zoals De Compagnie in Krimpen a/d IJssel, Huis van Herstel in Almelo en de Kleinschalige voorziening Middelburg?1
Dat klopt. Het onderzoek evalueert de projectplannen en processen van meerdere kleinschalige detentievoorzieningen. Het onderzoek behelst geen effectevaluatie, maar kan als voorbereiding hiertoe dienen. Het rapport wordt na de zomer verwacht.
Hoe verhoudt dit alles zich tot het bericht dat gedetineerden en personeel vorige week al geïnformeerd zijn over het sluiten van deze afdeling? Klopt dit?
De Compagnie is opgezet als een pilot. Dit betekent dat het een tijdelijk leertraject is. Dit is vanaf de start bij alle betrokkenen bekend. Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), GN en mijn ministerie zijn momenteel in gesprek over hoe er vervolg kan worden gegeven aan De Compagnie.
Kunt u inzage geven in de wijze van financiering van De Compagnie sinds de start in 2016 tot en met het lopende jaar, wat zijn hiervan de totale kosten geweest?
De Compagnie wordt door drie organisaties gefinancierd: GN, DJI en sinds 2019 vanuit het budget van Koers en Kansen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
GN heeft het project in 2016 en 2017 met eigen financiering uitgevoerd. De bijdrage van GN in 2018, 2019 en 2020 bedroeg in totaal € 299.510,–. Het is de verwachting dat GN ook in 2021 een bijdrage zal leveren.
De PI Krimpen aan den IJssel zet 28 detentieplaatsen in met alle daarbij behorende begeleiding en kosten zoals gebruikelijk bij een reguliere gevangenisafdeling in een PI. Ook levert DJI een bijdrage door het gebruik van de afdeling te beperken tot eenpersoonscelgebruik, gelet op de doelgroep en werkwijze. Aanvullend is in 2018 door DJI een eenmalige projectbijdrage aan GN geleverd van € 300.000. Deze bijdrage is daarna overgenomen door het programma Koers en Kansen. Vanuit het programma Koers en Kansen is in 2019 en 2020 in totaal € 670.000,– als bijdrage toegekend aan het project. Voor 2021 is een verzoek in behandeling van opnieuw € 335.000,–.
Klopt het dat DJI voornemens zou zijn de werkwijze van de Compagnie landelijk uit te rollen en/of te willen implementeren in andere inrichtingen? Kunt u ingaan op de wijze waarop dit zou moeten plaatsvinden en of hierover al afstemming is gezocht met andere vestigingsdirecteuren in het gevangeniswezen? Hoe kijken zij naar dit voornemen?
De Compagnie is een kleinschalig project voor 28 gedetineerden (met een gesloten regime). Ik zou graag zien dat meer gedetineerden op een soortgelijke manier kunnen werken aan hun re-integratie in de maatschappij. Ik ben daarom van mening dat (verdere) toepassing van de werkzame elementen van De Compagnie behulpzaam kan zijn bij het door ontwikkelen van het landelijke concept van de BBA. Op 31 mei 2021 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden met GN, DJI en mijn ministerie. GN heeft aangegeven hier graag over te willen meedenken. Binnenkort vindt hier een verdiepende sessie over plaats. Ook de vestigingsdirecteuren zijn betrokkenen bij dit proces.
Waar mogelijk worden ook voor de reguliere (gevangenis)afdeling vrijwilligers ingezet, aansluitend op het Detentie & Re-integratie (D&R)-proces. Bekeken zal worden hoe het opgebouwde netwerk van De Compagnie kan worden benut, bijvoorbeeld door BBA’s hier gebruik van te laten maken. Specifiek voor de PI Krimpen aan den IJssel geldt dat deze PI een GVM-hoog locatie is (een PI waar gedetineerden met een hoog vlucht- en/of maatschappelijk risico geplaatst worden). De plaatsing van risicovolle gedetineerden en de gebouwelijke situatie in Krimpen aan den IJssel maakt dat deze PI niet geschikt is als BBA-locatie. Een BBA kent namelijk een open regime waar gedetineerden in de laatste fase van hun detentie buiten de muren aan het werk kunnen.
Bent u bekend met de brief van de Commissie van Toezicht van PI Krimpen a/d IJssel van 13 juni 2021 waarin u dringend wordt verzocht uw besluit rondom beëindiging van de pilot van De Compagnie te heroverwegen? Wat is hierop uw reactie?
Ja. Mijn reactie is overeenkomstig met de beantwoording van deze vragen. In de bijlage2 vindt u een afschrift van mijn reactie aan de Commissie van Toezicht.
Is het besluit over het sluiten van De Compagnie nu wel of niet officieel al genomen? Zo ja, op grond van welke gegevens en informatie?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 vindt er momenteel een gesprek plaats over hoe vervolg kan worden gegeven aan De Compagnie. Doel is om de werkzame elementen van De Compagnie op een duurzame wijze in het BBA-concept te implementeren. Ik zal uw Kamer hierover na het zomerreces informeren. Er zullen voor die tijd geen onomkeerbare stappen worden gezet.
Bent u bereid te garanderen dat er geen stappen worden gezet om goed lopende voorzieningen zoals De Compagnie te sluiten, en zeker niet voordat hier eerst uitdrukkelijk met de Kamer over is gedebatteerd en er een goed onderbouwd voorstel ligt over de toekomst van deze en andere kleinschalige detentievoorzieningen?
Zie antwoord vraag 9.
Hittestress bij dieren |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brandbrief van Eyes on Animals en de Dierenbescherming waarin zij duidelijk maken dat geen van de aanbevelingen die deze organisaties deden in het rapport «Op de bres tegen hittestress» volledig of voldoende zijn opgevolgd?1
Ik heb kennis genomen van de brandbrief van Eyes on Animals en de Dierenbescherming. De afgelopen jaren zijn er door mijn ministerie en de sector verschillende stappen gezet ter vermindering van hittestress bij dieren. Hierbij is er ook aandacht geweest voor de aanbevelingen die zijn gedaan door Eyes on Animals en de Dierenbescherming.
Kunt u per aanbeveling uiteenzetten waarom deze niet volledig zijn opgevolgd?
In de recente Kamerbrief over de stand van zaken met betrekking tot dierenwelzijnsonderwerpen gerelateerd aan hitte2 heb ik aangegeven dat ik bezig ben met het maken van een plan van aanpak over hittestress bij landbouwhuisdieren. Bij de totstandkoming van dit plan worden verschillende partijen betrokken, waaronder ook dierenwelzijnsorganisaties. De input van Eyes on Animals en de Dierenbescherming zijn en worden hierin ook meegenomen. Verder werkt mijn ministerie op basis van de recent aangenomen moties van lid Vestering uit hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het wettelijk vastleggen van een maximale wachttijd van vijftien minuten bij het slachthuis (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11) en aan het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).
Erkent u dat de vrijblijvende afspraken uit het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en de verschillende sectorprotocollen nog altijd niet voorkomen dat dieren ernstig lijden onder hittestress en zelfs sterven? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen is door de jaren heen steeds verder doorontwikkeld en vormt een platform om problemen rondom hitteperiodes te bespreken en aan te pakken. De NVWA controleert op basis van wet- en regelgeving en handhaaft als er sprake is van onnodig lijden door transport en hoge temperaturen. Ook kan de NVWA in rapporten van bevindingen refereren aan maatregelen die zijn opgenomen in het Nationaal Plan ter ondersteuning van een wettelijke overtreding. Ondanks dat kan het voorkomen dat dieren lijden onder hittestress. De ketenpartijen in de sector moeten zich blijven inspannen om dit te voorkomen.
Op welke termijn gaat u over tot het wettelijk vastleggen van maatregelen tegen hittestress, zoals ten aanzien van de beladingsgraad en het koelen van wagens tijdens warme en tropische warme dagen, aangezien de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit niet kan handhaven op de vrijwillige afspraken uit het Nationaal plan?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoorden op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat u vorig jaar, na de derde zeer warme zomer op een rij met een hittegolf van dertien aaneengesloten dagen, aankondigde dat het Nationaal plan veetransport bij extreme temperaturen zou worden bijgestuurd? Waarom is dit nog niet gebeurd?
De uitvoering en bijsturing van de sectorprotocollen onder het Nationaal plan veetransport bij extreme temperaturen zijn een verantwoordelijkheid van de betrokken sectoren. Het Nationaal plan veetransport is na de zomer van 2020 geëvalueerd en in april van dit jaar met de sector besproken. Er is een oproep gedaan om de sectorprotocollen aan te passen, waaronder het overnemen van de aanbevelingen in het rapport van Buro over hittestress bij varkens en pluimvee. Er zijn echter nadien door de sector geen wijzigingen doorgevoerd in de sectorprotocollen.
Momenteel wordt gewerkt aan een plan van aanpak gericht op hittestress bij landbouwhuisdieren. Hierin komen acties te staan om hittestress op zowel het primaire bedrijf, tijdens transport als in de slachterijen verder te verbeteren. Zowel de aanbevelingen genoemd in de evaluatie als de actiepunten zoals vastgesteld in het plan van aanpak zullen onverminderd onder de aandacht van de sector worden gebracht bij de halfjaarlijkse evaluatie van het plan.
Hoe ver bent u met het uitwerken van een wettelijke meldplicht bij sterfte als gevolg van hitte?
Zoals ik uw Kamer per brief3 heb aangegeven wordt er, om meer zicht te krijgen op sterfte als gevolg van de uitval van kunstmatige ventilatie, aangesloten bij een lopend initiatief tussen de NVWA en Rendac. Momenteel vindt er overleg plaats tussen de NVWA en Rendac over de mogelijkheden voor een gegevensleveringsovereenkomst, onder andere over het gebruik van kadavercijfers voor het monitoren van sterfte. Als deze overeenkomst haalbaar blijkt en tot stand komt, dan zou de NVWA beter zicht kunnen krijgen op bedrijven met een opvallend hoge uitval, ook tijdens hitteperiodes.
Wanneer en op welke wijze heeft u de sector duidelijk gemaakt dat het vervroegd afvoeren naar de slacht en onthouden van voedsel, maatregelen die vorig jaar waren opgenomen in het hitteplan van de varkenssector, geen diervriendelijke maatregelen zijn tegen hittestress, zoals uitgesproken door de Kamer met de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 35 470 XIV, nr. 9)?
Mijn ministerie heeft hierover geen contact gehad met de sector, aangezien de genoemde maatregelen vorig jaar niet in het hitteplan van de varkenssector zijn opgenomen.
Op grond van (artikel 1.7) Besluit houders van dieren dient een houder er onder andere voor te zorgen dat een dier een toereikende hoeveelheid voer krijgt toegediend. Wageningen UR heeft in samenwerking met de varkenssector (POV) in 2020 een bedrijfsspecifiek hitteprotocol voor de varkenshouderij en een brochure met tips om hittestress bij varkens te voorkomen, opgesteld5. In dit hitteprotocol en de brochure zijn een aantal samenhangende maatregelen en adviezen opgenomen die kunnen bijdragen aan voorkomen en vermindering van hittestress. Het vervroegd afvoeren naar de slacht en het geheel onthouden van voedsel zijn niet als maatregel opgenomen in deze documenten. Wel is beperking van de voergift als maatregel opgenomen. Om hittestress te voorkomen, zullen dieren als het warm is uit zichzelf in het algemeen minder voer opnemen. In de brochure is als advies opgenomen om uit oogpunt van dierenwelzijn de voergift niet te beperken bij vleesvarkens en biggen die gelijktijdig worden gevoerd via een voertrog, omdat dan dieren die lager in rangorde staan te weinig voer kunnen krijgen. Daarbij kan dit leiden tot onrust onder de dieren en mogelijk bijtgedrag veroorzaken.
Bent u bereid om de maximale temperatuur waarbij dieren op transport mogen worden gezet, nu 35 graden, flink te verlagen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zet me in Europees verband in voor duidelijkere temperatuurgrenzen voor vervoer van specifieke diersoorten en diercategorieën. Daarnaast wordt, op basis van de recent aangenomen motie van lid Vestering (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10), door mijn ministerie verder uitgewerkt hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden.
Bent u bereid om preventief te zorgen voor een lagere stalbezetting om hittestress te voorkomen? Zo nee, waarom niet en erkent u dat u door het achterwege laten van preventieve regels de dieren in de Nederlandse veehouderij welbewust extra risico laat lopen op hittestress?
De toegestane bezetting is voor een aantal diersoorten vastgelegd in Europese en/of nationale regelgeving. Ten aanzien van het klimaat in de stal dient elke veehouder zich te houden aan de algemene bepalingen die hierover zijn opgenomen in het Besluit houders van dieren en zijn gebaseerd op Europese regelgeving (Richtlijn 98/58/EG). Zo mag onder andere de temperatuur in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier. Het is de verantwoordelijkheid van de veehouder dit in acht te nemen en bijvoorbeeld de ventilatie aan te passen. Daarnaast wil ik benadrukken dat ik in de recente Kamerbrief over dierenwelzijn en hitte6 heb aangegeven dat er structurele aanpassingen nodig zijn van de sector om welzijnsproblemen in de zomer zoveel mogelijk te voorkomen. Waarbij ik specifiek heb aangegeven dat er met name oplossingen nodig zijn die het totaal aantal dieren dat, gedurende (mogelijk) hete periodes bij het slachthuis aangeboden wordt, beperkt.
Gaat u nu wel de slachtsnelheid verlagen, waar de Kamer door middel van een motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1111) vorig jaar voor de zomer toch al toe opriep, zodat er minder dieren hoeven te worden aangevoerd en dieren niet langer in veel te hete vrachtwagens voor het slachthuis in de wacht staan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1131 en nr. 1199) is er geen juridische grond om slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid per direct structureel te verlagen. Ik laat dan ook onderzoeken hoe de invloed van slachtsnelheid op risicofactoren voor dierenwelzijn en controle op voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht, is. Het onderzoek zou kunnen bijdragen aan een juridische onderbouwing om in bepaalde gevallen de slachtsnelheid structureel te verlagen. In afwachting van de uitkomsten van het onderzoek en teneinde voor de tussentijd aan de NVWA een kader te geven voor de beoordeling van aanvragen tot verhoging van de slachtsnelheid, heb ik de Inspecteur-generaal van de NVWA de aanwijzing gegeven om geen verhogingen van de slachtsnelheid toe te staan (Kamerstuk 28 286, nr. 1201). Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
Erkent u dat het opnemen van een vrijblijvende suggestie voor beperking van de wachttijd bij het slachthuis in het sectorprotocol van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV), geen enkele daadwerkelijke bescherming biedt aan dieren? Bent u bereid om zelf een maximum te stellen aan de tijd die dieren moeten wachten bij en in het slachthuis? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie werkt op basis van de recent aangenomen moties van lid Vestering uit hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het wettelijk vastleggen van een maximale wachttijd van vijftien minuten bij het slachthuis (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11).
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, uiterlijk vóór de volgende reeks zomerse dagen beantwoorden?
Ik heb me ingespannen deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De uitruil van geluidsruimte tussen kleine en grote luchtvaart op Groningen Airport Eelde. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er geen bezwaar en beroep mogelijk is tegen de omzettingsregeling van Groningen Airport Eelde, omdat de omzettingsregeling een één-op-één omzetting van de gebruiksbepalingen van het aanwijzingsbesluit betreft waaruit geen nieuwe rechtsgevolgen voortvloeien? Zo nee, hoe zit dit dan?1
De Omzettingsregeling luchthaven Eelde is gebaseerd op artikel X van de Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (hierna: RBML).2 Artikel X van de RBML is opgenomen in artikel 1 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), ook wel de «negatieve lijst» genoemd. Er is met de omzettingsregeling geen sprake geweest van verandering van activiteiten of een ingreep op de luchthaven ten opzichte van de situatie met het aanwijzingsbesluit dat door de omzettingsregeling is vervangen. Door in de omzetting uit te gaan van het invoerscenario waarmee de geluidszone van het aanwijzingsbesluit is bepaald, is de maximale geluidsruimte van de luchthaven niet veranderd. Ook is er geen sprake geweest van wijzigingen van de start- of landingsbanen van de luchthaven. Tenslotte zijn de ruimtelijke beperkingen voor de omgeving van de luchthaven gelijk gebleven, omdat de geluidszones in de aanwijzing zijn omgezet in beperkingengebieden met dezelfde beperkingen als de situatie bij het aanwijzingsbesluit.
Gezien het feit dat de omzettingsregeling daarmee een één op één omzetting van de gebruiksbepalingen van het aanwijzingsbesluit betrof waaruit geen nieuwe rechtsgevolgen voortvloeiden is in de wet RBML bepaald dat tegen de omzettingsregeling geen mogelijkheid van een bezwaarschriftprocedure of een beroep op de bestuursrechter openstaat. Tegen het aanwijzingsbesluit, dat één op één is omgezet in de omzettingsregeling, heeft wel de mogelijkheid tot bezwaar en beroep opengestaan. Ook tegen het nieuw vast te stellen luchthavenbesluit voor Groningen Airport Eelde (GAE) staat de mogelijkheid van beroep open.
Is er toetsing geweest door onafhankelijke deskundigen op de stelling dat de omzettingsregeling een één-op-één omzetting betrof zonder nieuwe rechtsgevolgen? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd?
Nee, dit is niet gebeurd. Wel is het wetsvoorstel RBML integraal getoetst. Het «Meldpunt voorgenomen regelgeving» heeft de milieueffecten van het wetsvoorstel en het overgangsrecht bekeken. Daarnaast heeft het milieu en Natuurplanbureau (MNP) een ex ante evaluatie op het wetsvoorstel uitgevoerd. Het MNP heeft onder andere geconcludeerd dat het nieuwe stelsel meer mogelijkheden biedt om geluidsoverlast en risico’s te beheersen dan het toenmalige stelsel. Tot slot is het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State voorgelegd.
Klopt het dat de omzettingsregeling op de negatieve lijst van de Algemene wet bestuursrecht is geplaatst, op basis van artikel IV van de Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML), en dat dit RBML-artikel is vervallen per 25 april 2013? Wat betekent dit voor de mogelijkheden om in beroep te gaan?
Met de inwerkingtreding van artikel IV van de RBML in 2009 is de negatieve lijst van de Awb gewijzigd en zijn de omzettingsregelingen (artikel X RBML) op deze lijst geplaatst. Op dat moment had artikel IV zijn werking gedaan en was «uitgewerkt». Artikel IV kon daarom vervallen en dat is met de Wet tot wijziging van de Crisis- en herstelwet gedaan. De omzettingsregelingen staan dus sinds 2009 op de negatieve lijst en dat is nog steeds het geval.
Bent u bereid om de omzettingsregeling uit de negatieve lijst van de Algemene wet bestuursrecht te halen, zodat alsnog bezwaar en beroep mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe zie ik geen aanleiding. De overwegingen om geen beroep open te stellen tegen de omzettingsregeling zijn nog steeds valide. Het zou ook niet tot gevolg hebben dat beroep mogelijk wordt aangezien de omzettingsregelingen al jaren geleden zijn vastgesteld en de termijn voor het instellen van bezwaar en beroep bij de bestuursrechter volgens de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb zes weken na bekendmaking van het besluit bedraagt. De omzettingsregeling zal worden opgevolgd door een luchthavenbesluit. Voor het nog vast te stellen luchthavenbesluit voor GAE staat de mogelijkheid van beroep wel open.
Kunt u bevestigen dat in de omzettingsregeling het normenstelsel voor de geluidsruimte anders is dan in het aanwijzingsbesluit, aangezien er in het aanwijzingsbesluit onderscheid werd gemaakt tussen de kleine en grote luchtvaart bij de geluidshandhaving (Bkl- en Ke-zones) en er in de omzettingsregeling geen sprake meer is van afzonderlijke geluidshandhaving voor grote en kleine luchtvaart (Lden-grenswaarden in handhavingspunten)? Zo nee, hoe zit dit dan?2
Ja, het is correct dat met de in 2009 in werking getreden wet RBML een nieuwe geluidssystematiek in werking is getreden. De nieuwe geluidsnormering is voortgekomen uit de binnen de Europese Unie bestaande wens diverse vormen van geluid (o.a. door luchtverkeer) meer uniform te berekenen en te kunnen vergelijken. Binnen de Europese Unie is geconstateerd dat de verschillende lidstaten voor de aanpak van diverse geluidbronnen een afwijkende aanpak hadden en bij vliegtuiggeluid verschillende dosismaten worden gebruikt om de geluidbelasting rond luchthavens te meten respectievelijk te berekenen. In Europees verband is daarom in de Richtlijn inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai4een uniforme dosismaat voor geluid vastgesteld voor de geluidbelasting van luchtvaart, industrie en weg- en spoorwegverkeer. Met de Wet RBML is gekozen om bij deze Europese ontwikkeling aan te sluiten. Om die reden is in het Besluit burgerluchthavens het gebruik van de Europese dosismaat Lden voor al het geluid van startende en landende vliegtuigen rond alle burgerluchthavens voorgeschreven. Deze dosismaat heeft de specifieke Nederlandse geluidsmaten Kosteneenheid (Ke) voor de grote luchtvaart en de maat geluidsbelasting kleine luchtvaart (Bkl) die apart voor de kleine luchtvaart is ontwikkeld vervangen,
In de omzettingsregeling zijn de geluidszones gebaseerd op Ke en Bkl vervangen door een aantal handhavingspunten met grenswaarden voor geluid in Lden. Deze grenswaarden zijn berekend volgens het rekenvoorschrift voor de berekening van de Lden-geluidsbelasting uit de Regeling burgerluchthavens. Wel zijn de 35 Ke en de 47 Bkl-geluidszone uit het aanwijzingsbesluit in de omzettingsregeling gehandhaafd als ruimtelijk beperkingengebied.
Kunt u uitsluiten dat het niet precies een één-op-één omzetting betreft, aangezien het normenstelsel van het aanwijzingsbesluit en de omzettingsregeling niet hetzelfde zijn? Zo ja, hoe zijn de twee verschillende normenstelsels precies hetzelfde, met precies dezelfde geluidshinder, onder dezelfde omstandigheden?
Met de Wet RBML is expliciet gekozen voor een nieuw geluidstelsel. Voor verdere duiding van de één op één omzetting en verschillen tussen de geluidstelsels verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 1 en 5.
Kunt u aangeven hoe de verdeling (in percentages) is van de geluidsruimte zoals die bij de omzetting is berekend voor de kleine luchtvaart (voormalig Bkl) en de grote luchtvaart (voormalig Ke), waarbij voor de grote luchtvaart een onderverdeling wordt gemaakt tussen helikopterbewegingen van maatschappelijk belang en overige grote luchtvaart?
In het aanwijzingsbesluit is uitgegaan van een invoerset met in totaal 69.100 vliegtuigbewegingen. Hiervan is ca. 85 procent klein verkeer, ca. 13 procent groot verkeer en iets meer dan 2 procent helikopterverkeer. Van deze laatste wordt in het aanwijzingsbesluit ca. 0.4 procent gekwalificeerd als «spoed». In de omzettingsregeling is deze invoerset als geheel gebruikt om de grenswaarden in de handhavingspunten (in Lden) te bepalen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 betekent dit dat de beschikbare geluidsruimte bij de omzetting niet is veranderd. In de praktijk kan de realisatie van het verkeer op de luchthaven afwijken van het invoerscenario dat is gebruikt bij het vaststellen van de omzettingsregeling. Het uitgangspunt van de handhavingssystematiek blijft in alle gevallen dat de totale geluidbelasting volgend uit de realisatie de grenswaarden in de handhavingspunten niet mag overschrijden. Omdat de geluidsbelasting van het groot verkeer over het algemeen hoger is dan van klein of helikopter verkeer is er binnen de omzettingsregeling ruimte om in plaats van groot verkeer meer klein verkeer af te wikkelen. Andersom (meer groot verkeer in plaats van klein verkeer) is deze ruimte beperkt.
Kunt u bevestigen dat deze percentages volledig uitwisselbaar zijn, zolang de percentages opgeteld onder de 100% blijven? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat het normenstelsel in de omzettingsregeling dus «uitruil» van de geluidsruimte mogelijk maakt tussen kleine en grote luchtvaart, zodat een niet uitgevoerde vakantievlucht bijvoorbeeld kan worden ingeruild voor een veelvoud aan lesvluchten? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is er met RBML één uniforme dosismaat voor geluid, de Lden, geïntroduceerd die de geluidsmaten Ke en Bkl voor respectievelijk het grote en het kleine luchtverkeer heeft vervangen. Er heeft geen wijziging plaatsgevonden in de geluidsruimte voor het vliegverkeer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 kan het vliegverkeer op de luchthaven in de praktijk afwijken van het invoerscenario dat is gebruikt bij het vaststellen van de omzettingsregeling.
Kunt u bevestigen dat, omdat het normenstelsel voor de geluidsruimte onder de omzettingsregeling anders is dan onder het aanwijzingsbesluit, er onder de omzettingsregeling meer geluidshinder mogelijk kan zijn dan onder het aanwijzingsbesluit? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitsluiten dat er gebieden zijn rondom Groningen Airport Eelde waar, als gevolg van bovengenoemde uitruil, omwonenden te maken krijgen met meer vliegtuiggeluid dan er maximaal mogelijk was onder het aanwijzingsbesluit? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom het toch een één-op-één omzetting wordt genoemd?
Voor het principe van de één op één omzetting verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 1, 5 en 6. De totale geluidruimte is met de vaststelling van de omzettingsregeling hetzelfde gebleven. Lokaal kan er een verschuiving in de geluidsbelasting optreden gezien de systematiek die met grenswaarden in handhavingspunten in Lden anders is dan met geluidzones in Ke en Bkl.
Bent u van mening dat het samenvoegen van de geluidsruimte van kleine en grote luchtvaart tot één eenheid, de Lden, een juiste schatting mogelijk maakt van het aantal omwonenden dat hinder ondervindt van het geluid van kleine vliegtuigen, met name lesvliegtuigen?
Ja. Zoals reeds aangegeven is de geluidruimte voor het vliegverkeer gezamenlijk hetzelfde gebleven. Om hinder onder omwonenden te voorkomen, zijn in de Omzettingsregeling luchthaven Eelde bovendien beperkingen gesteld aan het gebruik van de luchthaven via onder andere de openingstijden, een verbod op het uitvoeren van circuitvluchten met straalvliegtuigen en een begrenzing van het militair verkeer en worden beperkingen gesteld aan de ruimtelijke ontwikkeling binnen de beperkingengebieden. Deze beperkingen zijn rechtstreeks overgenomen uit het aanwijzingsbesluit.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 moet er voor Eelde een luchthavenbesluit worden vastgesteld. In aanloop naar het luchthavenbesluit vind ik het van belang dat de luchthaven samen met belanghebbenden in de regio de gewenste ontwikkeling van de luchthaven gaat verkennen. In dit traject kunnen bijvoorbeeld ook verdere hinderbeperkende maatregelen met betrekking tot lesvluchten worden verkend. Ook kan worden bezien of het wenselijk is om in het luchthavenbesluit aanvullende operationele maatregelen ten aanzien van dit specifieke verkeer vast te leggen.
Kunt u uitsluiten dat de uitruil van geluidsruimte kan leiden tot meer stikstofuitstoot? Zo ja, hoe wordt dat geborgd? Zo nee, hoe wordt dat gecompenseerd?
De vluchten die plaatsvinden vanaf Groningen Airport Eelde vallen binnen de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming die door de provincies Groningen en Drenthe is verleend aan de luchthaven. De effecten van de vluchten op onder andere de stikstofdepositie zijn beoordeeld bij de verlening van de vergunning. Het huidige aantal vluchten op Eelde ligt substantieel lager dan de vergunde situatie.
Op welke manier voorzien de huidige vergunning(-en), indien de uitruil van geluidsruimte leidt tot meer stikstofuitstoot, in het toestaan van die stikstofuitstoot of zijn nieuwe vergunningen nodig?
Zie antwoord vraag 13.
Een lading onderschepte munitie op vliegveld Beek |
|
Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat zijn de precieze feiten met betrekking tot de door de douane onderschepte munitie op vliegveld Beek, eind mei?1 Op welke dag had dit plaats?
Op zondag 10 januari 2021 heeft de Douane een zending munitie tegengehouden op Maastricht Aachen Airport. De zending voldeed niet aan Nederlandse vergunningverplichtingen uit de Wet wapens en munitie (Wwm) en het Besluit strategische goederen (Bsg). De Wwm is van toepassing omdat hier sprake is van binnenbrengen van munitie op Nederlands grondgebied (consentplichtig). Het Bsg is van toepassing omdat deze munitie valt onder het begrip militaire goederen waarvoor bij doorvoer door Nederland een vergunning is vereist.
Vanwege het ontbreken van een geldig consent (vergunningplicht in het kader van de Wwm) is in overleg met het OM besloten tot beslaglegging op de zending.
Klopt het dat het om 5.000 kilo gaat? Zo nee, om hoeveel gaat het dan?
De zending munitie bestaat uit 500.000 patronen en heeft een opgegeven netto gewicht van 5.800 kilo.
Om welk(e) soort(en) munitie gaat het hierbij?
Het gaat om 500.000 stuks 9X19mm parabellum 115 GR FMJ patronen.
Klopt het dat vliegveld Beek de vertrekluchthaven was? Zo nee, wat was dan de vertrekhaven?
De oorspronkelijk gekozen plaats van vertrek was Brussel, vliegveld Zaventem. Door logistieke problemen – het beoogde vliegtuig was overbeladen – is de zending op initiatief van de betrokken bedrijven vervoerd naar vliegveld Maastricht Aachen Airport met de bedoeling de zending vandaar te laten vertrekken. Bij deze last minute logistieke omlegging zijn de wettelijke verplichtingen (Wwm en Bsg) die in Nederland gelden bij het vervoeren van deze munitie naar Nederlands grondgebied door die bedrijven niet in acht genomen.
Waar zou de munitie heen worden gestuurd? Wat was de eindbestemming?
De munitie zou vanuit België naar eindbestemming Brunei worden vervoerd conform een door de Belgische autoriteiten afgeven exportvergunning.
Is voor de partij munitie een wapenexportvergunning aangevraagd? Zo ja, wanneer en door wie?
De zending werd bij aankomst op vliegveld Maastricht Aachen Airport vergezeld van een door de Belgische autoriteiten afgegeven uitvoervergunning. Die vergunning is echter niet geldig in Nederland; bij een vertrek van deze zending vanaf vliegveld Maastricht Aachen Airport (Nederland) naar de eindbestemming zou een Nederlandse vergunning op basis van het Bsg moeten worden aangevraagd. De bedrijven hebben besloten daarvan af te zien. Zij hebben in Nederland een consent op basis van de Wwm aangevraagd voor het terugsturen van de zending naar België.
Is een wapenexportvergunning verleend? Zo ja, op basis van welke criteria?
In Nederland is geen wapenexportvergunning in de zin van het Bsg aangevraagd (zie het antwoord op vraag 6), maar een consent om de zending terug te vervoeren naar België. Naar aanleiding van die aanvraag heeft het OM besloten het strafrechtelijke beslag op de zending op te heffen en is het consent door de Nederlandse autoriteiten afgegeven op 15 juni 2021. De goederen zijn medio juni 2021 onder begeleiding van dat consent (terug)vervoerd naar de Belgische producent.
Is er een strafrechtelijk onderzoek ingesteld door het Openbaar Ministerie (OM)?
Zoals u weet, doet de Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken (tegen bepaalde personen) lopen. Ook doet de Minister van Justitie en Veiligheid geen inhoudelijke uitspraken over eventuele lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Zijn er mensen verdacht van strafbare feiten die verband houden met het aanbieden van deze partij?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft het OM hierover contact met buitenlandse instanties? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 8.
Om hoeveel personen gaat het daarbij?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn dat mensen met de Nederlandse nationaliteit? Zo nee, om welke nationaliteit gaat het dan?
Zie antwoord vraag 8.
Afschalen van bron- en contact onderzoek bij GGD GHOR |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Deskundigen waarschuwen: opleving corona dreigt»?1 Wat is uw reactie?
Ja, ik ken het artikel. Ik ben het eens met het bericht dat we voorzichtig moeten omgaan met het afschalen van de BCO capaciteit in verband met nieuwe varianten van het coronavirus.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van André Rouvoet, voorzitter GGD GHOR dat GGD'en om die reden de testcapaciteit en bron- en contactonderzoek (BCO) de komende zomermaanden nog niet zullen afschalen en dat dit op zijn vroegst aan het eind van het derde kwartaal gebeurt? Vindt u dat een goede beslissing?
In het position paper dat voor het rondetafelgesprek op 14 juni 2021 openbaar is geworden, heeft de heer Rouvoet aangegeven dat er voor BCO wordt gewerkt aan een flexibel capaciteitsmodel dat kan meebewegen met het aantal besmettingen. In het rondetafelgesprek gaf de heer Rouvoet het belang aan om de capaciteit voor BCO de komende tijd niet snel af te schalen omdat de GGD'en in staat willen blijven om het gevraagde aantal van 4.400 volledige BCO’s per dag uit te kunnen voeren. Ik heb met GGD GHOR Nederland en de GGD'en afspraken gemaakt over deze 4.400 reguliere BCO's. Het aantal fte dat daarvoor moet worden ingeschakeld is aan de GGD'en en is onder andere afhankelijk van de efficiency waarmee het BCO kan worden uitgevoerd en aan de eisen die op basis van OMT-adviezen aan het BCO worden gesteld. Het aantal fte kan dus variëren. Mijn focus ligt op het resultaat en dus op de aantallen BCO, niet op het aantal fte dat de GGD'en en GGD GHOR Nederland daarvoor inzetten.
Ik vind het verstandig – ook vanuit het perspectief van een doelmatige besteding van overheidsgelden – dat de GGD'en en GGD GHOR Nederland de beschikbare capaciteit meer in lijn brengen met de nu gevraagde BCO-capaciteit. Ik vraag van de GGD'en en GGD GHOR Nederland dat zij in staat zijn om – wanneer dat als gevolg van het aantal besmettingen nodig is – per dag 4.400 regulier BCO’s uit te voeren. En heel belangrijk: zodra het nodig is dicht op de bron te zitten en alert te reageren op uitbraken van het virus en deze in te dammen. Ik heb de GGD'en en GGD GHOR Nederland gevraagd daarbij ook het meest recente advies van het OMT over het BCO te betrekken. Ik maak met de GGD’en en GGD GHOR Nederland afspraken over hoe het BCO eruit komt te zien in Q4. GGD GHOR Nederland zijn op dit moment in gesprek met het RIVM en de LCT om het BCO-op maat vorm te geven, wat in het 116e en 117e advies van het OMT aan de orde kwam. Op dit moment wordt er gemikt om het BCO-op maat in oktober te publiceren en in te laten gaan.
Tot slot, door de grote toename in testvraag is het goed om vooralsnog de huidige capaciteit bij de GGD-en te behouden. Dat gebeurt ook op dit moment en we zien dat de testcapaciteit bij GGD-en de testvraag nog aankan. Het is verstandig om deze capaciteit nog even te laten staan, ook met het oog op de vakantieperiode, wat normaal gesproken een periode is waarin mensen op vakantie gaan en veel sociale activiteiten ondernemen.
Klopt het dat het aantal BCO-medewerkers bij de GGD Fryslân wordt afgeschaald? Zo ja, hoe rijmt u dat met deze uitspraken van de heer Rouvoet?
De Veiligheidsregio Friesland kende tot 7 juli 2021 een laag aantal besmettingen en dus een laag aantal BCO. Bij de GGD Fryslân zijn vanwege natuurlijk verloop (nieuwe baan, terug naar oude baan) medewerkers vertrokken die niet direct zijn vervangen. Dit is te begrijpen omdat er niet voldoende werk was. GGD Fryslân voldoet nog steeds aan haar landelijke capaciteitstarget. Toen het aantal besmettingen opliep, heeft de GGD Fryslân het aantal medewerkers uitgebreid om te doen wat nodig is.
Klopt het dat Yource Nijmegen vanaf 18 juni wordt afgeschaald naar nul en dat aflopende contracten van werknemers op Payroll contracten vanaf 1 juli niet meer worden verlengd? Zo ja, hoe rijmt u dat met deze uitspraken van de heer Rouvoet?
Yource Nijmegen ondersteunt GGD Brabant Zuid-Oost met extra capaciteit. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de capaciteit op verzoek van die GGD teruggebracht zou worden naar nagenoeg nul. Daarna heeft die GGD het besluit aangepast en verzocht om toch een deel van de capaciteit beschikbaar te blijven houden.
Klopt het dat de landelijke schil uitzendbureau’s als Yource en Webhelp, zijn afgeschaald met 20%? Zo ja, hoe rijmt u dat met deze uitspraken van de heer Rouvoet?
Zie de antwoorden over de GGD'en Fryslân en Brabant Zuid-Oost) op vraag 3 en 4.
Kunt u een overzicht geven van de aantallen BCO-medewerkers per GGD per 1 mei en daarbij aangeven welke aantallen in dienst blijven tot einde derde kwartaal, en waar en met hoeveel medewerkers wordt afgeschaald?
Per 1 juni (gegevens per 1 mei zijn niet beschikbaar) waren bij de GGD'en in totaal circa 3.500 fte werkzaam voor BCO. Bij de zogenaamde landelijke schil circa 4.400 fte. Er is geen opdracht gegeven om af te schalen. Mede op basis van het meest recente OMT-advies over BCO gaan de GGD'en en GGD GHOR Nederland bezien hoe zij de beschikbare BCO-capaciteit in lijn kunnen brengen met in de toekomst te verwachten aantallen besmettingen.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers in dienst van de GGD of via uitzendbureaus als BCO-medewerker werkten op 1 mei en welke wijzigingen in de contracten per wanneer zullen ingaan?
Zie het antwoord op vraag 6. Voor de landelijke schil zijn er nu contracten met 5 partijen. De Alarmcentrales Eurocross Assistance en ANWB hebben in overleg met GGD GHOR Nederland in goed overleg besloten per 1 juli 2021 met hun BCO-werk te stoppen. Per 1 augustus 2021 zal dat ook het geval zijn voor Majorel. Ook het Rode Kruis zal de aankomende periode haar BCO-werkzaamheden afbouwen. De gesprekken over de nieuwe contracten lopen op dit moment. Naar verwachting zullen met een kleiner aantal partijen dan nu contracten worden gesloten. Dit zal de efficiency van het BCO ten goede komen én GGD GHOR Nederland in staat stellen flexibel mee te bewegen met de vraag naar BCO's.
Kunt u deze vragen vóór het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
Nee dat is niet gelukt.
Het bericht ‘Nederlandse militairen oefenen zonder vergunningen op voormalige plantage in Curaçao’. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse militairen oefenen zonder vergunningen op voormalige plantage in Curaçao»?1
Ja.
Was Defensie zich bij het begin van de bouw van het kamp Dovale en de daarop volgende schietoefeningen bewust van de benodigde «aanlegvergunning»? Zo ja, waarom zijn de bouw en de schietoefeningen zonder beschikking over deze vergunning toch doorgezet?
De oefen-, schiet- en bivakactiviteiten zoals die door Defensie sinds 1991 worden uitgeoefend op Wacawa zijn op basis van bestaand gebruik en afspraken die zijn gemaakt met de (privé) grondeigenaren en staan niet ter discussie. Dit betekent dat activiteiten (oefenen, bivak en schieten) die vóór het bekrachtigen van het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao 1995 op Wacawa plaatsvonden onder bestaande rechten vallen.
In tegenstelling tot oefen-, schiet- en bivakactiviteiten is voor bouwactiviteiten van Defensie wel een zogenoemde aanlegvergunning benodigd, maar het belang hiervan is onvoldoende ingezien. Naar aanleiding van plannen om twee overkappingen te bouwen is in 2016 aan natuurorganisatie Carmabi opdracht gegeven om een inventariserend natuurwaardenonderzoek te doen. Het resulterend rapport «Wacao militair oefen- en schietterrein: survey van natuurwaarden» is in 2018 opgeleverd. Deze overkappingen zijn nooit gerealiseerd.
Wel is in 2019 het oefendorp Dovale zonder aanlegvergunning gebouwd. CZMCARIB, de lokale defensieorganisatie, achtte het indertijd niet noodzakelijk de benodigde aanlegvergunning aan te vragen omdat de bouw werd uitgevoerd in het kader van een oefening en de constructie (containers) van semipermanente aard is.
De voorbereidingen voor de aanlegvergunningsaanvraag van de bivaklocaties, waarbij alsnog oefendorp Dovale is meegenomen, zijn pas in 2020 gestart met een natuurwaardenonderzoek door de natuurbeschermingsorganisatie Carmabi, dat in oktober 2020 is opgeleverd («Inventarisatie Natuur: Ontwikkelingslocaties & Verbindingswegen van oefen- en schietterrein Wacawa» 2).
In maart 2021 is de aanvraag voor de aanlegvergunning voor oefenkamp Dovale en de eerste bivaklocatie (A) officieel en volledig ingediend bij de Curaçaose overheid.
Vanwege het operationeel belang voor de betrokken eenheden om oefeningen op deze locatie te kunnen uitvoeren en de kleinschaligheid van de bouwconstructies is vooruitlopend op het aanvragen van de aanlegvergunning bivaklocatie A in 2020 reeds aangelegd op de ontwikkellocatie zoals beschreven in de aanbeveling van Carmabi in bovengenoemd rapport.
Hoe kan het dat er zo lang is gewacht met de aanvraag van de benodigde vergunning, zelfs nadat uit onderzoek door natuurbeschermingsorganisatie Carmabi bleek dat deze nodig is?
Zie antwoord vraag 2.
Was Defensie zich bewust van het gevaar, dat de oefeningen op Wacawa vormde, voor de bedreigde dier- en plantensoorten in het gebied en de veiligheid omtrent het schieten met scherp? Zo ja, waarom werd besloten deze gevaren alsnog te negeren en de oefeningen zonder vergunning uit te voeren?
Defensie onderkent het belang van de natuurwaarden van het gebied. In 2016 heeft natuurorganisatie Carmabi opdracht gekregen een inventariserend natuurwaardenonderzoek te doen. Zoals reeds in antwoord op vragen 2, 3 en 6 is gesteld vinden oefen, schiet- en bivakactiviteiten door Defensie sinds 1991 plaats op basis van bestaand gebruik en afspraken die zijn gemaakt met de (privé) grondeigenaren.
Eind 2021 start Carmabi met een vervolg natuuronderzoek. Met de uitkomsten van dit rapport wordt gekeken hoe de oefen-, schiet- en bivakactiviteiten op basis van het bestaand gebruik mogelijk ook publiekrechtelijk verankerd kunnen worden.
Waarom kwam Defensie liever tot een «werkbare oplossing» met Carmabi dan dat Defensie zich daadwerkelijk inzette om natuurinclusief te bouwen en flora en fauna intact te laten?
Zoals aangegeven in vraag 2, 3 en 6, heeft het bouwen van bivaklocatie A in 2020 plaats gevonden op de ontwikkellocatie zoals beschreven in de aanbeveling van Carmabi in het rapport uit 2020.
Was u voor de publicatie van dit bericht op de hoogte van het illegaal uitvoeren van werkzaamheden en schietoefeningen op Wacawa? Zo ja, waarom hebt u deze werkzaamheden en schietoefeningen niet tot een halt geroepen?
Zie antwoord vraag 2.
Vinden er momenteel nog steeds oefeningen plaats op Wacawa zonder vergunning? Bent u van mening dat deze oefeningen stilgelegd moeten worden totdat er een vergunning is verleend? Zo nee, waarom niet?
Ja, er vinden momenteel nog steeds oefeningen plaats op Wacawa door Defensie op basis van bestaand gebruik, zoals ook in vraag 2, 3 en 6 is aangegeven. Het oefenen in het gebied zorgt voor gereedstelling van onze mensen en is noodzakelijk voor de uitvoering van de wettelijke taak van Defensie om het Koninkrijk te beschermen.
De aanlegvergunning die in maart 2021 is aangevraagd, gaat niet over de oefenactiviteiten maar over de (al voltooide) bouw van oefendorp Dovale en bivaklocatie A. De aanvraag van de aanlegvergunning voor de opgeschorte bouw van bivaklocatie B is in voorbereiding en zal later dit jaar via het Rijksvastgoedbedrijf worden ingediend bij het land.
Heeft u of uw ministerie contact gehad met de overheid van Curaçao? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst, welke afspraken zijn hierover gemaakt en wat is de taak van Curaçao in deze kwestie?
Ja. De overheid van Curaçao is bevoegd gezag inzake de aangevraagde aanlegvergunning voor het oefendorp Dovale en beide bivaklocaties. Afgesproken is dat de aanvraag aanlegvergunning voor Bivaklocatie B direct zal worden ingediend zodra alle benodigde documentatie beschikbaar is (de getekende aanvraag aanlegvergunning met de relevante onderzoeken en overzichts- en bouwtekeningen).
Bent u op de hoogte van het incident waarbij een Antilliaanse vissersboot is geraakt door mitrailleurkogels? Welke maatregelen zijn genomen om de bevolking te beschermen tegen oefeningen van Defensie, die plaats vinden zonder de juiste vergunningen?
Ja, dit betrof een incident in 2007. In navolging op het incident zijn maatregelen genomen ten behoeve van het verbeteren van de veiligheid waarbij voorschriften zijn herzien en vastgelegd en regels zijn opgesteld met betrekking tot de naleving. Er is tevens een informatiesysteem ontwikkeld waar informatie extern te vinden is over de planning van de oefeningen. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met de lokale vissers om hen te informeren. De grondeigenaar die beheertaken heeft voor het gebied, plaatst tijdig waarschuwingsvlaggen en vissers worden door Defensie een maand van te voren onder andere via internet en social media geïnformeerd.
Ten aanzien van de oefen-, schiet- en bivakactiviteiten zie het antwoord op vragen 2, 3 en 6.
De luchtspiegeling van een luchtbrug. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de luchtbrug met KLM waarmee Sywert van Lienden (haar welbekend van de mondkapjesdeals) schermde, een keiharde leugen betreft?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Waarom heeft u de door contractspartner van de overheid Van Lienden geëtaleerde luchtspiegeling in stand gehouden, in de wetenschap dat de luchtbrug van KLM voor coronahulpmiddelen exclusief was bedoeld voor de overheid?
Hoe het Ministerie van VWS de claim dat de KLM als partner betrokken was bij de alliantie van Van Lienden en partners heeft beoordeeld en behandeld is deel van het onderzoek dat de forensisch accountant Deloitte uitvoert naar deze casus. Ik heb u over dit onderzoek bericht bij brief van 18 juni 2021.2
Het essay van Pieter Hasekamp (CPB) in het FD over het in de ban doen van bitcoin. |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel van directeur Pieter Hasekamp van het Centraal Planbureau (CPB) om de bitcoin in de ban te doen?1
Ja.
Wat vindt u van de vorm en de inhoud van dit opmerkelijke statement van het CPB? Is dit wenselijk naar uw mening?
Het CPB is als planbureau inhoudelijk onafhankelijk. Het reguliere werk van het CPB bestaat uit economische onderzoeken, ramingen en andere analyses, maar het CPB is vrij om ook via andere vormen en kanalen te communiceren, inclusief via een essay of – zoals in dit geval – via een opiniestuk. Ik vind dit zeer nuttige bijdragen, die de gedachtevorming en beleidsdiscussie verrijken. Dat de directeur van het CPB zich in een opiniestuk uitlaat over een ontwikkeling op de financiële markten vind ik dus geen enkel probleem.
Mocht het al wenselijk zijn, op welke manier zou het volgens u mogelijk zijn om de bitcoin in de ban te doen in een enkel land als Nederland? Deelt u de mening dat dit veel handhavingscapaciteit zou vereisen, en eigenlijk praktisch onmogelijk zou zijn?
Begin 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mogelijke regulering van crypto’s naar aanleiding van een advies dat ik had gevraagd aan toezichthouders AFM en DNB over een regelgevend kader voor crypto’s.2 Een van de uitgangspunten die ik daarbij hanteerde is dat het digitale en daarmee grensoverschrijdende karakter van cryptovaluta vraagt om een aanpak op Europees niveau. Nationale regels kunnen eenvoudig worden ontweken en lastig worden gehandhaafd. Dit uitgangspunt is nog steeds van toepassing. Voor een enigszins werkend verbod op lidstaatniveau zijn zeer vergaande en onorthodoxe maatregelen nodig, zoals het niet toegankelijk laten zijn van bepaalde websites. Bovendien kost dit veel handhavingscapaciteit. Een verbod zou alleen op internationaal en in ieder geval Europees niveau effectief kunnen zijn. Een algeheel verbod zou tegenwicht kunnen bieden aan nadelen van crypto’s, zoals het gebrek aan transparantie over risico’s voor mensen die crypto’s kopen en het hoge energieverbruik. Tegelijkertijd zou een algeheel verbod de kansen die crypto’s bieden, bijvoorbeeld in de vorm van gebruik van de onderliggende technologie, ook onmogelijk maken. In Europees verband is gekozen voor regulering van crypto’s in de verordening voor Markten in Crypto Assets omdat de risico’s voor consumenten, marktmisbruik en qua stabiliteit door toezicht gemitigeerd kunnen worden. Ook de uitvoering van deze richtlijn zal handhavingscapaciteit vragen.
Vanuit welke hoedanigheid spreekt Pieter Hasekamp en vindt u dat dit een goede manier is voor de CPB-directeur om deze mening over dit onderwerp te ventileren? Hoort dit bij zijn rol?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is het CPB inhoudelijk onafhankelijk, en dat geldt ook voor de manier waarop de directeur of medewerkers van het CPB zich uiten in het publieke debat.
Wat is uw mening over dit essay in het licht van de recente ontwikkelingen binnen de EU om cryptomunten EU-breed te reguleren (de Markets in Crypto-assets-verordening – MiCA)?
Er zitten verschillende aspecten in het artikel die ik deel. Crypto’s voldoen slecht aan de criteria voor geld zoals het functioneren als ruilmiddel, oppotmiddel en rekeneenheid. Ook heb ik, net als toezichthouders AFM en DNB, herhaaldelijk mijn zorgen uitgesproken over mensen die kiezen voor het handelen in crypto’s, zonder zich bewust te zijn van de inherente risico’s. De zorgen van de heer Hasekamp deel ik dus ook. Tegelijkertijd bieden de stappen die nu in Europees verband worden gezet om crypto’s te reguleren, zoals genoemd bij het antwoord op vraag 3, mij voldoende comfort om, ook in Europees verband, niet in te zetten op een verbod.
Deelt u de mening van het CPB dat de bitcoin slecht geld is, en zo ja, waarom dan precies? Geldt dit volgens u voor alle cryptovaluta?
DNB heeft in het advies uit 2019 al aangegeven crypto’s niet als geld te zien omdat crypto’s niet in voldoende mate de functies van ruilmiddel, oppotmiddel en rekeneenheid vervullen, vanwege het zeer volatiele karakter van crypto’s. Ik deel deze analyse. De productie van crypto’s gaat bovendien gepaard met een aanzienlijk gebruik van energie. Het huidige geschatte energieverbruik van het Bitcoin-netwerk alleen al is vergelijkbaar met dat van een land als België of Finland.3 Dat gaat nog voorbij aan het energieverbruik van alle andere cryptovaluta. Een dergelijke energieconsumptie legt extra druk op het behalen van de internationale klimaatdoelen. Daarnaast zijn er aan crypto’s risico’s verbonden die onder andere samenhangen met de anonimiteit van de transacties, zoals crimineel gebruik en witwassen. Uit de nationale risicoanalyse witwassen uit 2019 blijkt dat witwassen via crypto’s wordt gezien als een groot witwasrisico.4 Nadat deze risicoanalyse is uitgevoerd is in Nederland de wijziging van de Europese vierde anti-witwasrichtlijn geïmplementeerd (op 21 mei 2020) waardoor er toezicht is geïntroduceerd en het witwasrisico beter gemitigeerd kan worden. Tot slot zorgt de aankomende Europese regelgeving ervoor dat er sprake is van toezicht op aanbieders van crypto’s en dat er regels zijn voor consumentenbescherming. Dit beperkt de risico’s maar neemt deze niet volledig weg. De koers van crypto’s blijft zeer volatiel.
Het bericht ‘Rijk belemmert gemeenten in armoedebeleid’ |
|
René Peters (CDA), Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Vindt u het aan te raden voor mensen met een laag inkomen om een spaarpotje op te bouwen als financiële buffer?1
Ja.
Hoeveel financiële buffer raadt u minima aan, voor alleenstaanden danwel samenwonenden?
Een algemene norm is op dit vlak niet te stellen. De hoogte van een buffer is afhankelijk van iemands financiële risico’s in samenhang bezien met zijn financiële mogelijkheden.
Richt u uw beleid erop in om mensen aan te moedigen die betreffende financiële buffer aan te houden?
Het kabinet wil voorkomen dat mensen in de schulden komen en dat indien sprake is van problematische schulden zij geholpen worden om er weer zo spoedig mogelijk uit te komen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 11 maart jl.2
Een mogelijke wijze waarop het aanhouden van een financiële buffer kan worden gestimuleerd is door in een regeling te bepalen dat iemand om in aanmerking te komen voor de regeling een deel van zijn tegoeden (zijn vermogen) niet hoeft aan te spreken. Verschillende regelingen (de Participatiewet, de Toeslagen, de Regeling rond kwijtschelding van belastingen) kennen zo’n eigen vermogensnormen. Die normen zijn afgestemd op het doel van de desbetreffende regelgeving. Bij de bepaling van die norm worden verschillende belangen meegenomen. Een daarvan is de wenselijkheid dat de betrokkene wordt gestimuleerd een financiële buffer aan te houden. Andere belangen die kunnen spelen zijn het voorkomen van een armoedeval (werk moet lonen) en een evenredige verdeling van de belastingdruk.
Bij welk bedrag aan financiële buffer krijgen alleenstaanden danwel samenwonenden geen vrijstelling meer van lokale belastingen? Op welke manier zorgt u ervoor dat informatie over de hoogte hiervan makkelijk vindbaar is?
De normbedragen die gemeenten en waterschappen hanteren bij de geautomatiseerde kwijtscheldingstoets voor burgers is € 1.675 voor een alleenstaande en € 2.200 voor samenwonenden.3 De exacte vermogensnorm (binnen een beperkte marge) hangt af van de keuzes van de lokale overheden, zoals het hanteren van 90% of 100% van de bijstandsnorm als kosten van bestaan.
Die informatie is te vinden op de websites van de individuele gemeenten. Er is geen landelijk overzicht beschikbaar, omdat er binnen een beperkte marge beleidsvrijheid is bij gemeenten en waterschappen. Daarnaast heeft het NIBUD de website «bereken uw recht»4 waarop burgers eenvoudig kunnen nagaan op welke verschillende tegemoetkomingen ze recht hebben. Voor de aangesloten gemeenten op deze website kan de burger hier tevens nagaan of hij recht heeft op kwijtschelding van de lokale heffingen.
Wat is uw reactie op het Centraal Planbureau (CPB)-rapport «Sturen naar vermogen; de vermogensopbouw bezien vanuit de levensloop» en de kritiek daarop in het artikel?
Het vraagstuk is complexer dan de beschouwing van het CPB. Zoals in de mede namens mij verzonden brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 juni 20215 beschreven, zijn er veel elementen die hierbij een rol spelen, zoals de aard van de regeling, het principe dat werken moet lonen en de effecten op de belastingdruk voor andere belastingplichtigen. Vanwege die complexiteit en zijn demissionaire status laat het kabinet de besluitvorming hierover over aan een volgend kabinet.
Wat is uw reactie op de oproep van de Oecumenische Janskerkgemeente aan gemeenten tot burgerlijke ongehoorzaamheid, door mensen met een hoger spaarpotje dan de norm wel kwijtschelding van gemeentelijke belasting te geven?
Het kabinet verwacht dat gemeenten zich aan de wet houden. Een verhoging van de vermogensnorm heeft niet alleen een effect op de financiële buffer van degenen die voor kwijtschelding in aanmerking komen, maar ook effect op de vraag of aan het werk gaan al dan niet lonend is (risico van de armoedeval) en de belastingdruk voor andere belastingplichtigen. Dit strookt niet met het karakter van de kwijtscheldingsregeling. Het is niet aan gemeenten om zelfstandig deze aspecten te wegen en te bepalen welke wetten en regels voor hun wel of niet gelden.
Wat is de juridische positie van een dergelijke gemeente in deze? Wilt u de genoemde, niet geëffectueerde wet uit 2010 betrekken in uw juridische beschouwing?
Niet alleen burgers en bedrijven, maar ook overheden, zoals gemeenten dienen zich aan de wet te houden. Zoals beschreven in mijn reactie op een verslag van een schriftelijk overleg6 is het een bewuste keuze geweest van het toenmalige kabinet om na inwerkingtreding van de door u bedoelde wet7 niet de vermogensnorm te verhogen in de nadere regels, vanwege het effect op de armoedeval. Dit is door toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgelegd in de brief van 2 maart 20128.
Welke mogelijkheden heeft u om het normbedrag voor vermogen bij kwijtschelding gemeentelijke belasting aan te passen?
Op basis van artikel 255 van de Gemeentewet kan het kabinet afwijkende regels maken voor de wijze waarop de gemeenteraad het vermogen in aanmerking neemt, waardoor er in ruimere mate kwijtschelding kan worden verleend.
Bent u bereid om het normbedrag voor vermogen substantieel te verhogen, bijvoorbeeld door het gelijk te trekken met de normbedragen hiervoor in de bijstand?
Het kabinet heeft de breed aangenomen motie op dit vlak nog niet uitgevoerd, omdat het huidige demissionaire kabinet het niet opportuun acht om hier nu over te beslissen, gezien de vele elementen die een rol spelen, zoals de aard van de regeling, het principe dat werken moet lonen en de effecten op de belastingdruk voor andere belastingplichtigen.
Zoals aangegeven in de mede namens mij door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan u aangeboden brief van 21 juni 20219 is bijstand in de eerste plaats bedoeld als een vangnet om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien. Lokale belastingen worden door eenieder betaald voor het gebruik of het profijt hebben van overheidsvoorzieningen. Gelijkstelling van de vermogensnormen is daarom niet direct logisch. Bovendien zijn de huidige vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand op verschillende uitgangspunten gebaseerd. Dat maakt het ingewikkeld om de vermogensnormen dichter bij elkaar te brengen. Verder geldt in meer algemene zin dat:
De mogelijke uitbreiding van het aantal jeugdgevangenissen. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe verhouden de prognoses over bezetting van justitiële jeugdinrichtingen zich tot steeds vaker opgelegde gevangenisstraffen voor jeugdigen?
De capaciteitsbehoefte voor de Justitiële ketens, waaronder justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s), wordt geraamd met het Prognose Model Justitiële ketens (PMJ). Dit model liet jarenlang een daling in de capaciteitsbehoefte van JJI’s zien met een uiteindelijke stabilisatie in de PMJ-raming van 2019 van ongeveer 400 plekken, terwijl er 753 plekken beschikbaar waren.1 In de PMJ ten behoeve van de begroting 2021 was voor het eerst een stijging zichtbaar. Deze stijging zet zich door in de meest recente PMJ Prognose.2 De PMJ is een model dat de capaciteitsbehoefte voorspelt, maar bevat geen nadere verklaring van een toe- of afname. Wel is in de recente monitor Jeugdcriminaliteit tegelijkertijd zichtbaar dat de omvang van jeugdcriminaliteit stabiel is, maar dat er een stijging is in ernstige geweldsdelicten.3 Als deze delicten zwaarder worden bestraft, verblijft een jongere langer in een JJI en vraagt dit meer capaciteit van DJI. De trends in de jeugdcriminaliteit blijf ik continue onderzoeken. Uiteraard deel ik de bevindingen met uw Kamer.
Op basis van welke doorslaggevende argumenten is in het programma Vrijheidsbeneming op Maat besloten om twee justitiële jeugdinrichtingen te sluiten als onderdeel van een nieuwe werkwijze?
Na afronding van het beleidstraject Verkenning Invulling Vrijheidsbeneming Justitiële Jeugd (VIVJJ), heb ik uw Kamer in mijn brief van 28 juni 2019 aangegeven dat ik wil investeren in een duurzaam stelsel van vrijheidsbeneming met meer maatwerk door gerichte screening en differentiatie in beveiligingsniveau en zorgintensiteit.4 Dit heeft geresulteerd in het programma Vrijheidsbeneming op Maat (VOM).
Tot 2019 kende het stelsel één type instelling voor alle justitiële jongeren. De diversiteit van de doelgroep nam echter toe, mede gelet op de invoering van het adolescentenstrafrecht, net als de groep jongeren die een combinatie van verschillende ernstige problemen ondervond; meer psychische problemen, verstandelijke beperking, verslaving, school- en leerproblemen. Met de bijkomende verschillen in verblijfsduur, maakte dit dat er behoefte was, en is, aan meer variatie in zorgaanbod en beveiliging.
Daarbij was er jarenlang de trend dat het aantal jongeren dat in aanraking kwam met het strafrecht een daling vertoonde. De keerzijde hiervan was dat het leidde tot overcapaciteit bij de JJI’s. Het in stand houden van deze overcapaciteit ging gepaard met hoge kosten. Daar kwam bij dat de bezetting volgens de PMJ-ramingen toen ook de komende jaren verder zou afnemen. Dit was voor mij een belangrijke reden om de overcapaciteit af te bouwen, waarbij rekening is gehouden met de onzekerheidsmarges van de PMJ-ramingen. De financiële middelen die dit heeft opgeleverd maakt het mogelijk om te investeren in meer maatwerk op zowel lokaal als landelijk niveau.
Om deze stelselwijziging te bereiken, is het programma VOM gestart. Bij de verkenning is de keten rondom de jeugdige maar ook de wetenschap betrokken om tot een toekomstbestendige visie te komen. Een van de uitgangspunten van VOM is een flexibeler omgang met vraag en aanbod. Met het programma VOM worden de uitgangspunten tot en met 2024 verder uitgewerkt en in praktijk gebracht. We blijven kijken naar de ontwikkelingen in de zwaarte van straffen en vergrijpen van jongeren en nemen dit mee in de toekomstplannen voor VOM, zodat DJI hierop voorbereid is en de veiligheid en begeleiding niet in het geding komen.
Is bij de beslissing om de justitiële jeugdinrichtingen te sluiten ook meegewogen dat het minimaal een jaar kost om een leegstaande justitiële jeugdinrichting weer in gebruik te nemen om onder andere personeel aan te trekken, teams samen te stellen en onderwijs te organiseren? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ja. Om tot een verantwoorde afbouw te komen, is niet alleen naar gekeken naar de behoefte aan capaciteit volgens de PMJ-ramingen, maar is extra (buffer)capaciteit aangehouden om te kunnen anticiperen op een eventuele toename van het aantal benodigde plaatsen in de toekomst. Aangezien het in gebruik nemen van buffercapaciteit tijd kost is er ook extra reguliere capaciteit aangehouden om in een grotere behoefte dan de PMJ-raming te voorzien.
Hoe beoordeelt u de toename van zware jeugdcriminaliteit in relatie tot de capaciteit bij justitiële jeugdinrichtingen?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 23 juni 2021 over de ontwikkelingen en aanpak van Jeugdcriminaliteit verblijven jongeren langer in jeugdinrichtingen door zware delicten.6 Dit geeft druk op de capaciteit. De ontwikkelingen in de zwaarte van vergrijpen van jongeren en bijbehorende straffen hebben mijn blijvende aandacht.
Op welke wijze zou een toekomstbestendige visie op justitiële jeugdinrichtingen volgens u tot stand moeten komen?
Zie antwoord vraag 2.
Maken reeds gesloten penitentiaire inrichtingen, zoals bijvoorbeeld Almere, kans om als justitiële jeugdinrichting heropend te worden? Zo ja of zo nee, waarom?
Ik heb recent aangegeven, onder andere in het 2-minutendebat 6 juli j.l., dat ik aan het onderzoeken ben op welke wijze de oplopende capaciteitsbehoefte het beste kan worden opgelost binnen de DJI. In de loop van deze week zijn deze oplossingsrichtingen meer concreet geworden waarbij is gezocht naar geschikte locaties om op korte termijn gebruik van te kunnen maken. Als voorwaarde heb ik gesteld dat een locatie moet voldoen aan de eisen die worden gesteld aan een reguliere JJI. Daarom zijn de volgende voorwaarden gesteld:
Op basis van voorgenoemde vereisten heb ik de DJI verzocht een plan uit te werken en een locatie te zoeken en geschikt te maken. Deze week is de PI Zuid-Oost, locatie Ter Peel op basis van de gestelde eisen als meest geschikt naar voren gekomen. Daarbij zou capaciteit van het gevangeniswezen beschikbaar kunnen worden vrijgemaakt voor jeugd. Ik heb de DJI gevraagd deze oplossing voor de oplopende capaciteitsbehoefte de komende zomer verder uit te werken en voorbereiden.
Ik hecht er aan dat de Inspectie zich kan vinden in de geboden oplossing. Daarom heb ik de Inspectie verzocht de uitwerking van de plannen te toetsen. Ik vind het belangrijk dat de Inspectie de wijze waarop de tijdelijke dependance van de Rijks JJI wordt ingericht en zal gaan functioneren onderschrijft. Na het reces stuur ik uw Kamer een brief met daarin de verdere uitwerking van mijn voornemen voor de tijdelijke Rijks JJI.
Op welke wijze wordt er voor gezorgd dat de werkdruk en de veiligheid van de medewerkers in justitiële jeugdinrichtingen gewaarborgd blijft? Kunt u daarbij ook ingaan hoe zich dit verhoudt tot de fluctuatie van opening en sluiting van nieuwe locaties?
De veiligheid in een JJI staat altijd voorop en daarom zorgt DJI voor genoeg personeel op een groep. Binnen de JJI’s en kleinschalige voorzieningen justitiële jeugd (KVJJ’s) is er sprake van een maximale groepsgrootte en wordt er per jeugdige gekeken welke behandeling het best past. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 maart jl. aan uw Kamer is het programma «nieuw personeel» ingericht om actief personeel te werven bij DJI.7 Er werd en wordt blijvend geworven voor kwalitatief goed personeel. Daarnaast investeert DJI in goede inwerking van nieuwe medewerkers. Sinds kort wordt aan alle nieuwe medewerkers een basisopleiding aangeboden. Personeel wordt zo sneller en effectiever ingewerkt, wat bijdraagt aan meer veiligheid op de groepen.
Met de gesloten JJI’s was DJI in gesprek om het mogelijk te maken dat kwalitatief hoogwaardig personeel beschikbaar bleef voor de KVJJ’s.
Op welke wijze kunt u de mogelijke uitbreiding van de benodigde plekken in justitiële jeugdinrichtingen realiseren alvorens de maximale capaciteit bereikt is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ) te herijken om te voorkomen dat in de toekomst te snel wordt overgegaan tot het sluiten van justitiële jeugdinrichtingen waardoor later een jaar later een groot capaciteitsgebrek kan ontstaan? Zo ja of zo nee, waarom?
Aan uw Kamer is gemeld dat voor de lange termijn een uitgebreid traject is gestart om de mogelijkheden voor het verbeteren van de ramingen te onderzoeken.8 De eerste fase is door een extern onderzoeksbureau onder verantwoordelijkheid van het WODC afgerond en bestaat uit een inventarisatie van de behoefte aan ramingsinformatie onder de betrokken organisaties en onderdelen van JenV. De conclusie is dat het instrument PMJ in technisch opzicht naar behoren functioneert. Gebruikers zien wel mogelijkheden om het instrument organisatorisch beter in te bedden en inhoudelijk verder te ontwikkelen. Op basis van de uitkomsten van deze inventarisatie wordt de vervolgfase momenteel vorm gegeven. Los hiervan worden de data en de verbanden in het econometrische model ieder jaar geactualiseerd, naast de verfijningen of uitbreidingen aan het model, zoals aangegeven bij de aanbieding van de meest recente PMJ-ramingen aan de Tweede Kamer op 17 juni jl.9
Het bericht 'Strenge wet dupeert asielkinderen' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Strenge wet dupeert asielkinderen»?1
Ja.
Hoeveel procedures op grond van de afsluitingsregeling voor langdurig verblijvende kinderen lopen momenteel nog? In welke fase van afhandeling bevinden deze zaken zich?
In totaal zijn 1.100 kinderen en 1.090 daarbij behorende volwassenen in eerste aanleg (her)beoordeeld op grond van de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen (ARLVK).2 De IND heeft in 2019 op alle aanvragen in eerste aanleg beslist. Er lopen echter nog wel bezwaar- en beroepsprocedures tegen de ARLVK beslissingen.
Herbeoordeling
235
214
28
26
1
504
Aanvraag
334
288
411
483
92
78
1.686
Onder overige afdoeningen wordt verstaan een intrekking door de vreemdeling van de aanvraag, buitenbehandelingstelling van de aanvraag omdat geen leges zijn betaald of overlijden van de vreemdeling.
Peildatum 3 december 2019.
Hoeveel aanvragen op grond van de afsluitingsregeling zijn afgewezen? Welke gronden gaven hiervoor de doorslag?
Van de 2190 personen voor wie in eerste aanleg een aanvraag is (her)beoordeeld zijn er in totaal 1071 (569 kinderen en 502 volwassenen) personen die een inwilliging hebben ontvangen en 948 personen (439 kinderen en 509 volwassenen) van wie de aanvraag is afgewezen. Verder zijn er 171 overige afdoeningen. Zie ook tabel 1 bij vraag 2.
De 948 afgewezen aanvragen zijn afgeleid van de afwijzingen van 312 hoofdpersonen.3 Binnen de Afsluitingsregeling is er namelijk sprake van een hoofdpersoon en diens eventuele gezinsleden. Een afwijzingsgrond of een contra-indicatie voor één van de gezinsleden leidt er in beginsel toe dat deze afwijzingsgrond aan het hele gezin en dus ook aan de hoofdpersoon wordt tegengeworpen. In de tabel hieronder wordt per criterium waarop is afgewezen aangegeven op hoeveel hoofdpersonen die afwijzingsgrond van toepassing was.
Criterium waarop is afgewezen
Afgewezen hoofdpersonen aantal
Geen asielaanvraag ingediend dan wel de asielaanvraag is minder dan 5 jaar voor het 18e levensjaar ingediend
118
De vreemdeling heeft niet tenminste vijf jaar na de asielaanvraag in Nederland verbleven
89
De vreemdeling was langer dan de toegestane periode uit beeld van de rijksoverheid en voldeed niet aan het beschikbaarheidscriterium
43
De vreemdeling voldoet niet aan het leeftijdsvereiste
19
De vreemdeling is al houder van een verblijfsvergunning
15
Er is sprake van gevaar voor de openbare orde
12
Er is sprake van identiteitsfraude
7
De vreemdeling verbleef op de peildatum niet in Nederland
5
De vreemdeling is niet beschikbaar geweest in het kader van vertrek
2
De vreemdeling heeft de Europese Unie aantoonbaar verlaten
1
De vreemdeling is onderdaan van een lidstaat van de EU/EER
1
Klopt het dat 43 kinderen zijn afgewezen op grond van het beschikbaarheidscriterium?
Er zijn 43 aanvragen van hoofdpersonen afgewezen op basis van het criterium dat de vreemdeling langer dan de toegestane periode uit beeld was van de rijksoverheid en niet voldeed aan het beschikbaarheidscriterium. Hiernaast zijn er twee aanvragen van hoofdpersonen afgewezen omdat zij niet beschikbaar zijn geweest in het kader van vertrek. Zie ook tabel 2 bij vraag 3.
Klopt het dat het beschikbaarheidscriterium wordt ingevuld als zijnde dat het kind niet alleen in beeld moet zijn geweest van de (decentrale) overheid, maar ook van Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en/of de vreemdelingenpolitie? Zo ja, kunt u toelichten in hoeverre het beschikbaarheidscriterium in de praktijk verschilt van het meewerkcriterium?
De beleidsregels omtrent de ARLVK zijn neergelegd in paragraaf B9/6 van de Vreemdelingencirculaire. Hierin is opgenomen dat er geen vergunning verleend zal worden indien er sprake is van één van de contra-indicaties. Eén van de contra-indicaties is dat de hoofdpersoon of een gezinslid niet beschikbaar is geweest in het kader van vertrek (contra-indicatie e). Er wordt verder toegelicht dat de vreemdeling in ieder geval beschikbaar voor vertrek wordt geacht te zijn geweest indien de daadwerkelijke verblijfplaats bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM. De daadwerkelijke verblijfplaats is in ieder geval bekend als de vreemdeling verbleef in een opvanglocatie van het COA (hieronder vallen ook de gezinslocaties en de vrijheidsbeperkende locatie) of onder toezicht van Nidos stond.
Kortom, er werd voor wat betreft deze contra-indicatie niet getoetst of het kind in beeld is geweest van de (decentrale) overheid, maar of de daadwerkelijke verblijfplaats bekend was bij de IND DT&V, COA of AVIM. Hier is bewust voor gekozen omdat deze organisaties de taak hebben toezicht op vreemdelingen te houden. De taken van andere (decentrale) overheidsorganisaties zien niet op vreemdelingentoezicht, ook al kunnen zij bij de uitvoering van hun taken wel met vreemdelingen te maken krijgen.
Onder de Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende kinderen (DRLVK) was het meewerkcriterium van toepassing. Hierbij werd er getoetst of de vreemdeling daadwerkelijk in voldoende mate meewerkte aan het bewerkstelligen van vertrek. De vreemdeling moest zelfstandig en actief aan vertrek (mee)werken en het vertrek van de vreemdeling moest om redenen gelegen buiten zijn of haar invloedssfeer niet mogelijk zijn. Bij de ARLVK is het meewerkcriterium gewijzigd naar het beschikbaarheidscriterium. Er werd onder de ARLVK dan ook niet meer getoetst of de vreemdeling voldoende meewerkte aan het bewerkstelligen van vertrek, maar in plaats daarvan slechts of de vreemdeling beschikbaar is geweest in het kader van vertrek. Dat wil zeggen: er werd getoetst of de daadwerkelijke verblijfsplaats van de vreemdeling bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, zodat één van deze instanties de vreemdeling op zijn verblijfsplaats had kunnen benaderen om bijvoorbeeld een meldplicht op te leggen, dan wel een vertrekgesprek te voeren. Dit is het voornaamste verschil tussen het beschikbaarheidscriterium en het meewerkcriterium.
Hiernaast gold zowel in de DRLVK als in de ARLVK het buiten beeld-criterium; in de ARLVK neergelegd in voorwaarde c onder paragraaf B9/6.5 van de Vreemdelingencirculaire. Een vreemdeling wordt geacht te hebben voldaan aan voorwaarde c van de Regeling en in beeld te zijn geweest, als de vreemdeling zich niet langer dan drie maanden heeft onttrokken aan de in de voorwaarde c genoemde instanties, zijnde de IND, DT&V, COA of AVIM of, in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos. Binnen de ARLVK is voorwaarde c niet tegengeworpen indien de vreemdeling tijdens de buiten beeld-periode wél beschikbaar was voor vertrek. Met andere woorden, indien bij toetsing aan de ARLVK bleek dat de vreemdeling zich langer dan drie maanden heeft onttrokken aan de in voorwaarde c genoemde instanties, maar de daadwerkelijke verblijfplaats wél bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, werd voorwaarde c niet tegengeworpen.
Was het niet uw intentie coulant om te gaan met kinderen die niet in beeld waren bij de asielketen, maar wel bij gemeenten?
Uw Kamer is per brief van 29 januari 2019 geïnformeerd over een nieuwe balans in het regeerakkoord met betrekking tot enkele onderwerpen op het terrein van asiel en migratie.4 Het beëindigen van de DRLVK en het inrichten van de ARLVK maakte hier deel van uit. De intentie hierbij was om het meewerkcriterium niet langer te hanteren maar in plaats daarvan te toetsen of de vreemdeling beschikbaar is geweest voor vertrekgesprekken en de meldplicht. Dit beschikbaarheidscriterium is opgenomen om een balans te treffen in de verantwoordelijkheid voor het langdurig verblijf van de vreemdeling. Alle overige voorwaarden en contra-indicaties van de DRLVK bleven ongewijzigd. Uw Kamer is over de voorwaarden van de Afsluitingsregeling geïnformeerd per brief van 15 februari 2019.5 De organisaties IND, DT&V, COA en AVIM zijn belast met het vreemdelingentoezicht, zoals ook al blijkt uit de onder vraag 5 genoemde voorwaarde c die ook al van toepassing was in de Overgangsregeling en Definitieve Regeling. De intentie was niet om dit te wijzigen.
Erkent u dat wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat uitzetting van kinderen nadat zij langer dan vijf jaar zijn opgegroeid in Nederland onherroepelijk tot ontwikkelingsschade leidt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft u dit meegewogen in het al dan niet toepassen van coulance jegens kinderen die enkel in beeld waren van gemeenten?
Ik ben op de hoogte van onderzoek dat concludeert dat het gedwongen vertrek van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland hebben verbleven schadelijk is voor hun ontwikkeling. Hierbij is ook opgemerkt dat de ernst van de schade die kinderen wordt toegebracht onder andere afhangt van de conditie en de omstandigheden waarin het kind verkeert, de conditie van de ouders en hun opvoedingsmogelijkheden, het aantal cultuurwisselingen dat het kind heeft meegemaakt en het perspectief op ontwikkeling voor het kind in het land van herkomst.
In mijn antwoord op schriftelijke vragen van de leden Ceder en Koekkoek6 heb ik intussen aangegeven dat het ontstaan van een ontwikkelingsdreiging bij een kind niet één op één aan gedwongen vertrek na een bepaalde verblijfsduur in Nederland is verbonden. Of er sprake is van een ontwikkelingsdreiging zal, naast de duur van de onzekerheid over het perspectief, mede afhangen van de kwetsbaarheden van de kinderen en de ouders. Hier valt te denken aan de voorgeschiedenis van het kind en de ouders, het aantal ingrijpende gebeurtenissen en de veerkracht van de kinderen en de ouders om met deze gebeurtenissen om te gaan en te verwerken. Het is vanzelfsprekend van groot belang dat een kind zo snel als mogelijk duidelijkheid wordt geboden. Zoals uw Kamer bekend zet de IND zich in om de achterstanden op te lossen zodat tijdig duidelijkheid wordt geboden. Tegelijkertijd kan ook onder andere het indienen van nieuwe verblijfsaanvragen maken dat een kind langduriger in Nederland kan verblijven.
In het beleidskader van de ARLVK is een eventuele ontwikkelingsschade of ontwikkelingsdreiging en het al dan niet in beeld zijn bij gemeenten niet opgenomen. Indien iemand niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van de ARLVK wordt aanvullend getoetst of de verblijfsweigering in strijd is met artikel 8 EVRM. Bij de toetsing aan artikel 8 EVRM worden alle aangevoerde omstandigheden meegenomen in de belangenafweging. Ook een ontwikkelingsdreiging kan hiervan deel uitmaken. Een ontwikkelingsdreiging of ontwikkelingsschade leidt echter niet direct tot een vergunning op grond van artikel 8 EVRM. In de uiteindelijke belangenafweging worden de belangen van de vreemdeling gewogen tegen de belangen van de Staat. Dit leidt tot een beslissing over of er al dan niet sprake zal zijn van een schending van artikel 8 EVRM en dus tot het al dan niet afgeven van een verblijfsvergunning.
Zijn de komende periode uitzettingen gepland door DT&V van kinderen die zijn afgewezen voor de afsluitingsregeling? Zo ja, om hoeveel kinderen gaat het?
Uit de administratie van DT&V blijkt, dat er op het moment van uitvraag (medio juni 2021) voor wat betreft kinderen die zijn afgewezen voor de Afsluitingsregeling geen gedwongen vertrek is gepland. Ook zijn er op het moment van uitvraag geen kinderen die zijn afgewezen voor de Afsluitingsregeling in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van gedwongen vertrek.
Er kan echter niet worden uitgesloten dat dit binnen een kort tijdsbestek kan veranderen. De DT&V is met diverse vertrekplichtige gezinnen in gesprek om hen te bewegen tot zelfstandig vertrek. Wanneer het gezin hier geen gehoor aan geeft, dan zal DT&V het gedwongen vertrek realiseren daar waar dit mogelijk is.
Het bericht 'Loekasjenko neemt wraak en zet sluis naar Europa open voor vluchtelingen' |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Loekasjenko neemt wraak en zet sluis naar Europa open voor vluchtelingen» uit het Algemeen Dagblad van 13-06-2021?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving. Vooropgesteld zij dat het kabinet elke poging van derde landen om migranten voor politieke doeleinden te gebruiken, veroordeelt en verwerpt.
Het klopt dat de irreguliere migratie van Belarus naar Litouwen in 2021 plots sterk is toegenomen en de regering van Litouwen hierom op 2 juli jl. de noodtoestand heeft uitgeroepen. Uit informatie van Litouwse autoriteiten en de Europese Commissie blijkt dat in de eerste helft van 2021 (tot 7 juli 2021) 1376 personen een poging hebben gedaan irregulier de grens tussen Belarus en Litouwen over te steken. Van 28 juni tot 4 juli betrof dit 608 aankomsten, bijna vier keer meer dan de week ervoor (157 aankomsten). Gedurende heel 2020 betrof dit 74 personen in totaal. In 2019 werden slechts 37 pogingen tot irreguliere aankomsten genoteerd. De meeste personen die irregulier de grens probeerden over te steken zijn staatsburgers van Irak, op afstand gevolgd door burgers uit Iran, Syrië en Belarus.
De Litouwse autoriteiten geven aan dat de toename van migranten via deze ongebruikelijke route verband heeft met de politieke crisis in Belarus. Gezien de uitspraken van het Belarussische regime op dit punt, acht het kabinet dit aannemelijk. Het regime heeft eind mei gedreigd niet langer «drugs en migranten» voor de EU tegen te houden. Begin juli stelde het Belarussische bewind bij monde van Loekasjenko, in reactie op het sanctiepakket dat de EU afkondigde vanwege de aanhoudende mensenrechtenschendingen in Belarus, wederom dat het niet langer irreguliere migranten zal tegenhouden.
Kunt u reageren op de berichtgeving in het artikel? Klopt het dat de Litouwse regering stelt dat zij nu al drie keer zoveel vluchtelingen vanuit Belarus binnen heeft gekregen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het doorlaten van vluchtelingen inderdaad een wraakactie is van de Wit-Russische president naar aanleiding van geleverde kritiek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Wit-Russische grensbewakers betrokken zijn bij deze mensensmokkel? Is dit strafbaar?
Het kabinet heeft kennisgenomen van openbare berichtgeving waarin wordt gesuggereerd dat een Belarussisch staatsbedrijf pakketreizen vanuit Bagdad of Istanbul naar Minsk aanbiedt en van daaruit naar de Litouwse grens.
Een vergelijking met het aantal vluchten in het pre-COVID jaar 2019 laat een duidelijke toename van vluchten uit Irak en Turkije naar Minsk zien. Zo vonden van 1 tot 19 juni 2021 jl. 63 vluchten plaats van Istanboel naar Minsk, twee keer zo veel als in dezelfde periode in 2019. In dezelfde periode in 2021 (1 tot 19 juni) vertrokken 9 vluchten van Bagdad naar Minsk, vergeleken met slechts 4 in dezelfde periode in 2019.
In de Europese Unie is wetgeving van kracht over de definitie en preventie van mensensmokkel.2 Daaruit volgt dat iedere lidstaat passende sancties neemt tegen eenieder die een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat, opzettelijk helpt om het grondgebied van een lidstaat binnen te komen of zich daarover te verplaatsen op een wijze die in strijd is met de wetgeving van die staat met betrekking tot de binnenkomst of doorreis van vreemdelingen.
Belarus en Litouwen zijn voorts beiden ondertekenaar van het Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht, tot aanvulling van het Verdrag van de VN tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad.3
Kunt u aangeven hoe de 680 kilometer lange grens tussen Litouwen en Belarus over het algemeen bewaakt wordt? Is er sprake van adequate grensbewaking van de Europese buitengrens aldaar? Ondersteunt Frontex bij de grensbewaking daar?
In reactie op de sterke stijging van irreguliere aankomsten heeft Litouwen direct het grensbeheer versterkt en de inzet van grenswachten aangepast om de grenscontrole op de meest kwetsbare delen te verzekeren. Ook wordt momenteel meer videobewaking geïnstalleerd. Litouwen zal na eerdere terughoudendheid nu ook het leger inzetten voor de uitvoering van grensbewakingstaken. Door de Litouwse premier Šimonytė is benadrukt dat inzet van wapens daarbij niet aan de orde is. Daarnaast heeft hij aangekondigd dat Litouwen begint met het opzetten van een fysieke afscheiding langs de grens met Belarus.
Litouwen heeft de EU om politieke, operationele en financiële steun verzocht. Ook heeft Litouwen het verzoek uitgesproken dat de EU met Irak en Turkije spreekt over het stoppen van vluchten waarmee migranten naar Belarus vliegen. Voorzitter van de Europese Raad Michel zei tijdens zijn bezoek aan Litouwen op 6 juli jl toe hierover in de week van 12 juli met de Minister-President van Irak te zullen spreken.
Frontex heeft een zogeheten dringende operationele reactie goedgekeurd om de Litouwse grenscontrolecapaciteit aan hun grens met Belarus te ondersteunen. Op 17-18 juni jl. heeft er een veldbezoek plaatsgevonden om de behoefte in kaart te brengen en overeenstemming te bereiken over de precieze operationele steun, met als doel om op 1 juli 2021 van start te gaan. Inmiddels zijn medewerkers van Frontex gearriveerd. Op 10 juli jl. is tevens door Litouwen het verzoek gedaan voor een zogeheten rapid border intervention. De Nederlandse bijdrage daaraan wordt momenteel geïnventariseerd. Ook EASO is van 29 juni tot 2 juli jl. op veldbezoek geweest voor een zogeheten joint needs assesment en zal concrete operationele steun voorstellen. Verder is de Europese Commissie in contact met de Litouwse autoriteiten over assistentie op technisch niveau.
Hoe is de situatie in het vluchtelingenkamp in Litouwen? Hoe zijn de omstandigheden daar?
De bestaande faciliteiten hebben vanwege de plotselinge en grote toestroom bijna hun maximale capaciteit bereikt en de Litouwse autoriteiten onderzoeken momenteel verdere mogelijkheden voor opvang. Er is daarom een tijdelijk kamp gebouwd op het terrein van het vreemdelingenregistratiecentrum in Pabradé, in het oosten van Litouwen. Het biedt additioneel plaats aan 350 personen en is inmiddels operationeel. De gesloten opvang draait al op volle capaciteit en de autoriteiten zijn begonnen met het opvangen van migranten in een kamp met militaire tenten. Diverse gemeenten in Litouwen zijn opgeroepen om accommodaties voor opvang beschikbaar te stellen.
Litouwen geeft zelf aan dat de migrantencentra (in Pabradé en Rukla) voldoen aan EU-normen.
De meerderheid van de irreguliere migranten vraagt asiel aan. Migranten doorlopen in Litouwen normaliter een asielgrensprocedure, waarbij de behandeling van niet-ontvankelijke of versnelde zaken in 28 dagen wordt afgedaan. Aanvragers in deze procedure krijgen geen toegang tot het grondgebied, kunnen zich niet vrij bewegen en wachten op de beslissing over asiel bij de grensfaciliteiten. Dit geldt niet voor kwetsbare groepen zoals families en kinderen. Als de procedure niet binnen 28 dagen wordt afgerond krijgt de vreemdeling toegang tot het grondgebied van Litouwen en wordt hij zonder bewegingsbeperking gehuisvest.
Door de landelijke noodsituatie vanwege de grote toestroom van migranten wordt de grensprocedure nu niet volledig toegepast. De asielzoekers die aan de grensdoorlaatposten asiel aanvragen en van wie de aanvraag onder de niet-ontvankelijkheids- of versnelde procedure valt, ondergaan echter wel de grensprocedure.
Vanwege de noodsituatie loopt Litouwen inmiddels enkele weken achter met het behandelen van asielaanvragen. Litouwen laat weten dat tot nu toe geen van de personen die via Belarus Litouwen zijn ingereisd een vluchtelingenstatus heeft gekregen.
Heeft Litouwen hier reeds aandacht voor gevraagd op Europees niveau? Zo ja, hebben zij ook om bijstand gevraagd?
Zie antwoord vraag 5.
Wat bent u voornemens aan deze situatie te doen? Wordt hier binnenkort in een Europees gremium over gesproken?
Het kabinet heeft al sinds de protesten volgend op de frauduleuze presidentsverkiezingen van augustus 2020 grote zorgen over de zeer grootschalige repressie waaraan het regime van Loekasjenko oppositieleden, activisten, leden van het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke journalisten onderwerpt. In reactie op deze voortdurende repressie heeft de EU reeds vier pakketten gerichte sancties aangenomen tegen personen en entiteiten in Belarus die hiervoor verantwoordelijk zijn. Bovendien zijn in juni ook sectorale economische sancties ingesteld die de financiële belangen van het regime raken. De EU heeft steeds gezegd dat verdere sancties zullen volgen als de repressie doorgaat. Het kabinet pleit in EU-verband voor de snelle voorbereiding van een volgend pakket sancties om de druk op het regime te verhogen. De EU heeft steeds gezegd dat deze verdere sancties zullen volgen als de repressie doorgaat. Het kabinet pleit in EU-verband voor de snelle voorbereiding van een volgend pakket sancties om de druk op het regime te verhogen, conform motie Brekelmans (Motie 21 501-02, nr. 2385).
Zoals hierboven beschreven deelt het kabinet uw zorgen ten aanzien van het gebruik van migranten voor politieke doeleinden door derde landen, en volgt de situatie in Litouwen nauwlettend.
In de Raadsconclusies van de Europese Raad van 24 en 25 juni jl. veroordeelt en verwerpt de Europese Raad elke poging van derde landen om migranten voor politieke doeleinden te gebruiken. Tijdens de Europese Raad is ook ingestemd met een nieuwe set sancties tegen Belarus.
Op de Raad Buitenlandse Zaken van 12 juli jl., waar de kwestie op verzoek van Litouwen geagendeerd stond onder Current affairs, heeft het kabinet solidariteit geuit met Litouwen vis-à-vis Belarus en het belang benadrukt van gesprekken met transit- en herkomstlanden. Ook heeft het kabinet hier aangegeven open te staan voor werk aan een vijfde sanctiepakket.
Zoals hierboven toegelicht wordt Litouwen door Frontex, EASO en de Commissie ondersteund. Het kabinet wenst Litouwen in EU-verband te blijven steunen. De plotselinge migratiestroom volgt op sancties die de EU eerder oplegde aan Belarus. Het kabinet wenst dan ook, naast de nodige operationele steun voor Litouwen, ook passende, politieke oplossingen te onderzoeken in Europees verband. Zo is het van groot belang dat de EU in gesprek treedt met de derde landen waaruit de vluchten opereren.
Bent u bereid bij andere EU-landen te peilen of er draagvlak is Loekasjenko hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen apart van elkaar en tijdig beantwoorden?
Waar overlap bestond zijn vragen ten behoeve van de leesbaarheid samengevoegd. De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.