Het afschaffen van de dividendbelasting |
|
Mahir Alkaya , Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat het kabinet steun zoekt of heeft gezocht bij partijen in de Tweede Kamer voor het afschaffen van de dividendbelasting?1
Zondag 14 november 2021 is het kabinet geïnformeerd over het voorgenomen vertrek van het hoofdkantoor van Shell. Het voorstel tot vertrek betreft beursgevoelige informatie. Het is daarom niet toegestaan om dergelijke informatie vooraf vanuit het bedrijf met derden te delen. De leden van het kabinet zijn hierop geen uitzondering. Nadat de meest betrokken leden van het kabinet zondagmiddag over het vertrek zijn geïnformeerd, heeft er een gesprek met het bestuur van Shell plaatsgevonden. In dit gesprek heeft het kabinet aangegeven het voornemen te betreuren en is Shell gevraagd een toelichting te geven. Daarnaast hebben wij ook met een aantal Kamerfracties kort contact gehad om ook bij hen te peilen hoe zij aankijken tegen deze ingrijpende stap van Shell en tegen maatregelen die er eventueel zouden kunnen worden genomen. Zie tevens de toelichting van de Minister van Economische Zaken en Klimaat hieromtrent naar aanleiding van mondelinge vragen tijdens het vragenuur van dinsdag 16 november 2021.
Met welke vertegenwoordiger van het kabinet, of namens welke vertegenwoordiger van het kabinet, is hierover met een Kamerlid of vertegenwoordiger van een Kamerlid, gesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer de plannen voor het afschaffen van de dividendbelasting zijn opgesteld en door wie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wie met welke partijen contact heeft gezocht om opnieuw de afschaffing van de dividendbelasting te agenderen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer heeft u precies van Shell vernomen dat Shell Nederland mogelijk verlaat en is het afschaffen van de dividendbelasting in het desbetreffende gesprek aan de orde gekomen? Zo ja, wat is er precies besproken?
Zie antwoord vraag 1.
Is het afschaffen van de dividendbelasting reeds besproken aan de formatietafel? Zo ja, wanneer en op welke manier?
Voor vragen over de formatie kunt u terecht bij de informateur.
Hoeveel kost het afschaffen van de dividendbelasting momenteel?
Het afschaffen van de dividendbelasting betekent een budgettaire derving van circa € 2 miljard per jaar. Hierin is nog geen rekening gehouden met het mogelijke vertrek van Shell uit Nederland. De verwachting is dat het vertrek van Shell uit Nederland een aanzienlijke impact heeft op de dividendbelasting opbrengst.
Hoeveel banen kost het vertrek van het hoofdkantoor van Shell naar het Verenigd Koninkrijk?
Het directe effect van het vertrek van Shell op het aantal arbeidsplaatsen in Nederland is beperkt tot het vertrek van de topman en enkele overige leidinggevenden. De zorgen van het kabinet ten aanzien van het vertrek van Shell zien daarom ook niet op dit directe effect, maar op de mogelijke consequenties van het verlies van een besliscentrum voor toekomstige afwegingen jegens investeringen, innovatie en dus ook werkgelegenheid.
Kun u aangeven wat de urgentie is om dit nu op te pakken, zeker in relatie tot de andere onderwerpen waarbij de urgentie wordt verwezen naar de formatietafel?
Shell is een belangrijk bedrijf voor onze economie en voor de energietransitie waar we voor staan. Shell biedt niet alleen aan duizenden mensen in Nederland werkgelegenheid, maar het bedrijf is ook een van de grootste investeerders in onderzoek en ontwikkeling, specifiek in onderzoek en ontwikkeling op het belangrijke gebied van de energietransitie. Het is een grote investeerder in bijvoorbeeld de nieuwe waterstofeconomie en wind op zee, naast natuurlijk de traditionele rol die Shell speelde en speelt op het gebied van olie- en gaswinning en chemie.
Het is om deze redenen logisch dat het kabinet bij een ingrijpende beslissing van een dergelijk bedrijf de beweegredenen en mogelijke gevolgen voor de activiteiten in Nederland onderzoekt. Om die reden is het kabinet met de top van Shell in gesprek. Daarnaast hebben wij ook kort contact gehad met verschillende Kamerfracties om te horen hoe er wordt gedacht over het vertrek en de mogelijk te nemen maatregelen.
Bent u, nu er geen meerderheid lijkt te zijn voor het afschaffen van de dividendbelasting, bereid een belasting af te schaffen die wél veel schade aanricht, namelijk de verhuurderheffing?
In de ontwerpbegroting 2022 is een verlaging van de verhuurderheffing met € 180 miljoen per jaar opgenomen met ingang van 2022 als tegemoetkoming voor de effecten van huurbevriezing. Daarnaast stelt dit kabinet naar aanleiding van de motie-Hermans € 651 miljoen beschikbaar voor een structurele tariefsverlaging van de verhuurderheffing. Dit is verwerkt bij nota van wijziging. De totale verlaging in 2022 bedraagt derhalve € 831 miljoen (€ 180 miljoen plus € 651 miljoen).
Gezien de demissionaire status van het kabinet kunnen wij verder geen oordeel geven over een eventuele afschaffing van de heffing, dit is aan een volgend kabinet.
Acht u het niet beschamend om grote problemen zoals de wooncrisis, tekorten in de zorg, het toeslagenschandaal, kinderen die opgroeien in armoede en de Groningers die nog altijd wachten op herstel en genoegdoening te laten bestaan, maar wel meteen in actie te komen wanneer de topbestuurders met hun kantoor mogelijk van ons land naar het Verenigd Koninkrijk vertrekken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoeveel belasting Nederland is misgelopen vanwege het feit dat Shell in Nederland geen winstbelasting betaalt?
Er kan geen inzicht worden gegeven in de belastingpositie van een specifiek bedrijf vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht (artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Herinnert u zich nog dat de afschaffing van de dividendbelasting een slordige twee miljard kost die voor het overgrote deel bij een aantal buitenlandse beleggers terechtkomt? Zo ja, vindt u dit echt een zinnige besteding van belastinggeld?
Het klopt dat de netto opbrengst van de dividendbelasting hoofdzakelijk afkomstig is van buitenlandse aandeelhouders. Op dit moment is de afschaffing van dividendbelasting niet aan de orde.
De onveilige situatie in Georgië voor asielzoekers met een LHBTI-achtergrond |
|
Christine Teunissen (PvdD), Jasper van Dijk , Suzanne Kröger (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het asieldossier van mevrouw **1?
Ja.
Herinnert u zich de beantwoording van eerder gestelde schriftelijke vragen aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over het afblazen van een Pride optocht in Georgië na de bestorming van een kantoor voor Lesbiennes, Homoseksuelen, Biseksuelen, Transgenders en Interseksuelen (LHBTI) in Tbilisi2?
Ja.
Wat is uw inschatting van de huidige veiligheidssituatie voor LHBTI-ers in Georgië? Kunt u aangeven of nog steeds sprake is van het door het US State Department geconstateerde aanhoudende en systematische anti-LHBTI-geweld, onderdrukking, misbruik, intolerantie en discriminatie3?
Op 6 mei 2021 jl.4 informeerde ik uw Kamer over de uitkomst van de herbeoordeling van Georgië als veilig land van herkomst. Ik gaf aan de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst voort te zetten, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan, en opnieuw met verhoogde aandacht voor de mogelijkheid dat de situatie anders kan zijn voor LHBTI. De herbeoordeling is gebaseerd op informatie van verschillende bronnen, waaronder het US State Department. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat de situatie sinds deze laatste herbeoordeling wezenlijk is gewijzigd.
Hoe heeft het kabinet precies vormgegeven aan de toegezegde verhoogde aandacht voor de mogelijkheid dat Georgië voor LHBTI-ers niet als veilig land van herkomst moet worden beschouwd? Wat houdt deze verhoogde aandacht in de praktijk gedurende de behandeling en beoordeling van de asielaanvraag in? Welke juridische terminologie (vgl. bijvoorbeeld de in het landenbeleid vigerende aanduidingen voor kwetsbare minderheden e.d.) verbindt u zo beschouwd aan de situatie waarin de Georgische LHBTI-ers bevinden? Is deze verhoogde aandacht op dit moment nog voldoende ter bescherming van deze specifieke groep? Zo ja, waarom wel?
In algemene zin geldt dat elke asielaanvraag op individuele gronden wordt beoordeeld en dat daarbij rekening wordt gehouden met de specifieke positie en het individuele relaas van de asielzoeker. Zowel in de asielprocedure als in het beleid wordt expliciet verhoogde aandacht gevraagd voor de situatie van LHBTI-asielzoekers. Binnen de context van veilige landen van herkomst, betekent «verhoogde aandacht» dat de IND in die gevallen extra alert is op de mogelijkheid dat de aanwijzing van een veilig land van herkomst in het individuele geval niet kan worden tegengeworpen en een zaak daarom mogelijk niet in de versnelde procedure in spoor 2, maar in de standaard algemene (of verlengde) asielprocedure in spoor 4 behandeld dient te worden. Het is dan nog steeds aan betrokkene om aannemelijk te maken dat in zijn geval het land niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Aan de term «verhoogde aandacht» zijn geen verdere kwalificaties verbonden. Ik ben van mening dat het voorgaande voldoende waarborgen biedt om asielaanvragen van LHBTI uit Georgië op zorgvuldige wijze te beoordelen.
Bent u bereid, bijvoorbeeld in navolging van Duitsland, Georgië niet langer als veilig land van herkomst voor LHBTI-ers te beschouwen en deze groep asielbescherming te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In mijn antwoorden op vraag 3 en 4 heb ik toegelicht dat naar mijn mening het huidige beleid volstaat.
Bent u bereid de vreemdelingendetentie van mevrouw (zie vraag4 op te heffen en haar asielverzoek, in het licht bezien van de zorgelijke situatie van LHBTI-ers in Georgië, opnieuw te beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele zaken. Er is in algemene zin geen aanleiding om uitzettingen (van LHBTI) naar Georgië stop te zetten, zoals blijkt uit bovenstaande beantwoording van de vragen.
Bent u bereid in afwachting van de beantwoording van deze vragen af te zien van onomkeerbare beslissingen zoals daadwerkelijke uitzetting van deze mevrouw en voor mensen in vergelijkbare omstandigheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De noodopvang in Heumensoord |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u van de volgende artikelen ««Noodopvang Heumensoord volstrekt ongeschikt», roep op snelle sluiting» uit het NRC d.d. 10 november 20211, «Behelpen in de noodopvang: Het is koud, het stinkt en het is lawaaierig» uit het NRC d.d. 14 november 20212, en «Asielzoekers slapen weer op veldbedden en stoelen in Ter Apel, nog hele maand krapte» van RTL Nieuws d.d. 10 oktober 20213 omtrent het kamp Heumensoord, en de daarbij behorende kritiek van de Ombudsman en het College voor de Rechten van de Mens kennisgenomen?
Ja.
Hoe verklaart u dat er in vijf jaar geen verbeteringen hebben plaatsgevonden op basis van de kritiek die destijds geuit is?
Ik ben het met uw Kamer eens dat de tijdelijke noodopvang in Heumensoord niet optimaal is. Heumensoord wordt dan ook zo snel mogelijk afgeschaald. Ik deel de mening niet dat er in vijf jaar geen verbeteringen hebben plaatsgevonden.
De Nationale ombudsman en het College voor de Rechten van de Mens brachten in februari 2016 een rapport uit over de situatie van de toenmalige locatie Heumensoord. Belangrijkste conclusies uit dat rapport destijds waren dat door de inrichting en schaalgrootte van Heumensoord de privacy, gezondheid en veiligheid van de vreemdelingen onvoldoende geborgd was. De Nationale ombudsman en het College voor de Rechten van de Mens deden daarop de aanbeveling om in de toekomst een grootschalige locatie als Heumensoord niet opnieuw in te zetten. Tevens werden aanbevelingen gedaan met betrekking tot het verstrekken van leefgeld, het organiseren van ketenoverleg, toegankelijkheid van de zorg en de bekendheid en inrichting van de klachtenprocedure. Hoewel de inzet van Heumensoord helaas toch nodig is gebleken zijn alle aanbevelingen destijds en ook nu ter harte genomen en er zijn maatregelen getroffen met betrekking tot het verstrekken van leefgeld, het organiseren van een ketenoverleg, toegankelijkheid van de zorg en de bekendheid en inrichting van de klachtenprocedure en veiligheid.
Op 8 november jl. ontving ik een brief van de Nationale ombudsman en de voorzitter van het College voor de Rechten van de Mens over hun bevindingen tijdens hun bezoek aan Heumensoord op 29 oktober j.l. Op 15 november j.l. sprak ik met de Nationale ombudsman en de voorzitter van het College voor de Rechten van de Mens naar aanleiding van hun brief. In de brief constateren beiden onder andere een gebrek aan privacy en ongeschiktheid van de locatie tijdens de wintermaanden. Zij deden de aanbeveling om de bewoners niet langer dan 31 december 2021 op te vangen in Heumensoord en hen opvang van meer structurele aard te bieden. De locatie Heumensoord zal medio januari 2022 sluiten. In de maand december verhuizen reeds bewoners naar andere locaties.
Wat betreft de opvang op de locatie in Heumensoord vind ik het belangrijk om te benadrukken dat ondanks de uitdagende omstandigheden, alles in het werk wordt gesteld om de bewoners van deze locatie zo goed mogelijk op te vangen en te begeleiden. Daarbij worden de ervaringen uit 2015/2016 en de eerder genoemde aanbevelingen zo goed als mogelijk benut. Ik zie dan ook verschillende verbeteringen waaronder een kleinere schaalgrootte, kleinere units en het aanbrengen van deuren om units te kunnen afsluiten. Ter bevordering van de hygiëne zijn er continue schoonmaakroosters ingevoerd.
Verder zijn er verschillende manieren waarop bewoners hun zorgen of klachten kenbaar kunnen maken. Zo is er elke week een overleg tussen het COA en het bewonerscomité. Hier kunnen algemene zorgen en suggesties worden besproken. Daarnaast heeft het COA een vertrouwensfunctionaris en een aandachtsfunctionaris LHBTI aangesteld. Bewoners worden op allerlei manieren geïnformeerd over hoe zij hun zorgen en vragen kunnen bespreken.
Bewoners hebben toegang tot gezondheidszorg via GZA, GGD, GGZ en jeugdgezondheidszorg. Deze organisaties zijn op de locatie in Heumensoord aanwezig. Op de locatie vinden ook Corona vaccinaties en testen plaats. Via een «tandartsbus» hebben bewoners toegang tot de tandarts.
Belangrijke ketenpartners zijn op de locatie aanwezig. Zo hebben alle gesprekken met de IND plaatsgevonden op de locatie zelf en ook Vluchtelingenwerk Nederland is vanaf de opening van de locatie aanwezig.
Alle kinderen gaan naar school en samen met lokale partners worden verschillende activiteiten aangeboden aan de bewoners van Heumensoord. Zo is een taalmaatjes project waar ongeveer 60 vrijwilligers aan deelnemen. Voor hoger opgeleiden geeft de Universiteit Nijmegen Nederlandse lessen. Verder zijn er op de locatie verschillende activiteiten (schaken, fietslessen) en gaan ongeveer 160 kinderen naar de lokale voetbalclub.
De Nationale ombudsman en het College voor de rechten van de mens hebben hun waardering uitgesproken voor de medewerkers van het COA alsmede voor de medewerkers en vrijwilligers van andere instanties die betrokken zijn bij de opvang en begeleiding van de bewoners van Heumensoord.
Het COA ziet zich, in het licht van een bezetting die almaar toeneemt, genoodzaakt om asielzoekers op te vangen op noodopvanglocaties. Deze locaties hebben een lager, doch afdoende, kwaliteitsniveau, maar zijn minder geschikt voor langdurig verblijf. Deze situatie is zoals ik al aangaf niet optimaal, maar onder de huidige omstandigheden wel noodzakelijk om iedereen met een recht op opvang daarvan ook te kunnen voorzien. In de komende periode breidt het aantal noodopvanglocaties zich mogelijk verder uit, ook om de druk van andere locaties af te halen, zoals Ter Apel. Doel blijft evenwel om de noodopvanglocaties indien mogelijk zo snel mogelijk te sluiten. In de tussentijd wordt geprobeerd om waar mogelijk op alle locaties verbeteringen aan te brengen, ook in het licht van de wintermaanden en een eventueel langer verblijf.
Bent u zich bewust van de aard van de klachten, die de fysieke en mentale veiligheid van de asielzoekers betreffen, en de ernst van de gevolgen die te laat en ontoereikend ingrijpen met zich meebrengen?
De inzet van de asielketen is om asielzoekers zo snel mogelijk uitsluitsel te geven op hun asielaanvraag. De inzet van het COA en stichting NIDOS in het bijzonder is om asielzoekers in afwachting daarvan adequate opvang en begeleiding te bieden. Daarbij heb ik er voor gezorgd dat de toegang tot de medische zorg – ook in de noodopvang – geborgd is zodat personen met fysieke of mentale klachten op een laagdrempelige manier toegang kunnen krijgen tot de zorg. Voor het overige verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat op Europees niveau eisen gesteld worden aan de asielprocedure, waarin Nederland nu zwaar tekortschiet?
Het Europese asielsysteem stelt eisen aan de asielprocedure, en minimale eisen aan de (kwaliteit van) de opvang van asielzoekers. Nederland biedt in beginsel opvang met een hoger kwaliteitsniveau dan in de Opvangrichtlijn is vastgelegd. Ik herken mij dan ook niet in het beeld dat Nederland zwaar en structureel tekort schiet. Wel is het zo dat de gebruikelijke kwaliteit van de opvang onder druk staat door het tekort aan reguliere opvangplekken en de daarmee samenhangende noodzakelijke inzet van noodopvang. Ook het tekort aan personeel bij het COA speelt hierbij een rol. Toch wordt, met de grootst mogelijke inzet, getracht het standaard kwaliteitsniveau aan te bieden op alle opvanglocaties. De mogelijkheid om de reguliere opvang en bijbehorende begeleiding te bieden, hangt een-op-een samen met het vinden van meer reguliere locaties en daarmee de bereidheid van gemeenten om reguliere locaties aan te bieden. Daarnaast is het zo dat de Europese Opvangrichtlijn onder bepaalde omstandigheden de mogelijkheid biedt om afwijkende voorzieningen te bieden indien de beschikbare huisvestingscapaciteit tijdelijk uitgeput is.
Waaruit blijkt nog uw competentie voor uw functie, na de lange reeks ernstige tekortkomingen en de schade die asielzoekers dientengevolge lijden?
De afgelopen jaren heb ik mij naar eer en geweten ingezet voor het complexe beleidsdomein dat migratie is. Er zijn geen makkelijke oplossingen, zo blijkt onder meer uit de weerbarstige zoektocht naar opvanglocaties. Overigens staat mijn inzet om in de uitvoering van onder meer het gezinsherenigingskader tot een juiste interpretatie van de geldende richtlijnen te komen los van mijn inzet om tot voldoende en kwalitatief goede opvang te komen.
Kunt u uitleggen waardoor u structureel tekort blijft schieten in het nakomen van de minimale eisen die gesteld worden aan bijvoorbeeld de hoeveelheid opvanglocaties en de kwaliteit van deze opvanglocaties, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van voldoende bedden, badkamers en voorzieningen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen waarom u wel de mogelijkheid heeft gezien een wijziging door te voeren die gezinshereniging voor minderjarigen in de weg zou staan? Kunt u uitleggen hoe het komt dat daar tijd voor werd gemaakt die ook besteed kon worden aan het verzorgen van voldoende en toereikende opvang?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat vanuit het College voor de Rechten van de Mens ook meerdere klachten binnenkomen over het COA: «het gehele systeem van asiel in Nederland wordt, met de problematiek in kwestie, een broedplaats voor trauma en kan daardoor leiden tot vertraagde inburgering, langdurige psychologische schade. Dit kan het herstel en het onderdeel worden van de samenleving voor asielzoekers bemoeilijken»?4 Heeft u een verklaring voor dit meervoudige falen van het systeem?5
Zie antwoord vraag 2.
Welke procedures lopen momenteel om de problematiek op te lossen, en binnen welk tijdsbestek kan dit gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een procedure, of zicht op een procedure, om psychische zorg te bieden aan de nieuwkomers, en zo nee, waarom niet?
Asielzoekers hebben gedurende de periode in de COA-opvang toegang tot de benodigde zorg en zij worden hierover op verschillende momenten geïnformeerd. Dat geldt ook voor psychische zorg. Naast dat er op elke centrum een gezondheidscentrum voor de zorg voor asielzoekers (GZA) aanwezig is heeft de asielzoeker dezelfde toegang tot zorg als de Nederlandse burger. Daarnaast is in de asielopvang op vrijwel elk asielzoekerscentrum een zogeheten GGZ- Praktijkondersteuner Huisarts aanwezig. Deze POH-GGZ werkt onder de verantwoordelijkheid van de huisarts en is een laagdrempelige ingang voor personen met psychische problematiek. Ook heeft het COA geïnvesteerd in preventie via het programma BAMBOO. Asielzoekers kunnen in alle azc’s een BAMBOO-training volgen. In de training leren zij de eigen veerkracht versterken, stress en psychische klachten (h)erkennen, en hoe zij eventueel hulp kunnen zoeken bij een professional. Er zijn BAMBOO-trainingen voor volwassenen, jongeren en kinderen. De huisarts – die op alle centra aanwezig is – heeft een cruciale rol. Die signaleert, behandelt of verwijst mensen naar de generalistische basis-GGZ of de gespecialiseerde GGZ. De specialistische GGZ richt zich op mensen met ernstige of complexe psychische problemen. Voor kinderen en jongeren in de opvanglocaties worden door onder andere de Vrolijkheid en TeamUp activiteiten uitgevoerd die zich richten op het psychosociale welzijn van deze kinderen en jongeren. De huidige corona maatregelen hebben uiteraard een impact op het aanbieden van deze (groeps)trainingen.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, begrijpt u dat de langdurige impact van trauma en psychische problematiek de Staat meer geld kost, dan wanneer passende ondersteuning geboden wordt zodat mensen de kans krijgen een leven op te bouwen in een nieuw land?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 is er aandacht voor de psychische problematiek bij asielzoekers. Dit is juist ook vanuit de gedachte dat zij hierdoor beter in staat zijn om hun toekomst hier in Nederland beter vorm te geven.
Het bericht 'Ook 200 belastingadviseurs bestempeld als fraudeur: onterecht volgens Achmed, die nu dak- en werkloos is' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het EenVandaag-bericht van 29 oktober 2021 «Ook 200 belastingadviseurs bestempeld als fraudeur: onterecht volgens Achmed, die nu dak- en werkloos is»?1
Ja
Hoeveel belastingadviseurs zijn er middels de onderzoeken van het CAF in beeld gebracht?
Bij de start van het Combiteam Aanpak Facilitators (hierna: CAF) in september 2013 waren er diverse casussen in beeld waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. Deze casussen zijn door het CAF beoordeeld en waar nodig verder onderzocht. In de periode van 2014 tot 3 juli 2020 heeft het CAF in totaal 218 casussen opgevoerd waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. Het onderhanden werk van het CAF is per 3 juli 2020 opgeschort.
Welke rol speelden belastingadviseurs in de onderzoeken die gedaan zijn door het CAF?
Het CAF is in september 2013 ingericht met als doel het detecteren, analyseren en stoppen van fraude door «facilitators». In de hiervoor genoemde 218 casussen stonden belastingadviseurs als «facilitator» van mogelijke fraude centraal in de onderzoeken van het CAF.
Op basis van welke specifieke criteria kwamen de belastingadviseurs in beeld bij het CAF?
Het CAF richtte zich op facilitators waarvan het vermoeden bestond dat zij massaal onjuiste aanvragen en/of verzoeken indienden ten behoeve van hun cliënten van een bepaalde financiële omvang. Het CAF ontving signalen over facilitators en ging die signalen vervolgens onderzoeken.
Wat was de werkwijze van het CAF op het moment dat de belastingadviseurs in beeld kwamen bij het CAF? Op welke wijze zijn de dossiers rondom de belastingadviseurs intern overgedragen nadat het CAF is opgeheven?
Zoals ik in mijn brief van 25 januari 2022 aan uw Kamer heb aangegeven, acht ik het wenselijk dat er volledige duidelijkheid komt over de onderzoeken en werkwijze van CAF. Eerder heeft mijn ambtsvoorganger aan het lid Omtzigt een onderzoek toegezegd. Ik heb besloten dit onderzoek door een externe partij te laten uitvoeren. De eerdere toezegging om uw Kamer in januari te informeren, is niet gelukt omdat de uitvoering van het onderzoek eerst moet worden aanbesteed. Via de kwartaalrapportage HVB zal ik uw Kamer informeren over de opzet en planning van het externe onderzoek.
Klopt het – zoals in het artikel wordt beweerd – dat aftrekposten die hoger dan gemiddeld waren ervoor hebben gezorgd dat de belastingadviseurs als fraudeurs werden bestempeld? Zo ja, acht u hoger dan gemiddelde aftrekposten als een voldoende criterium voor het stempel fraudeur? Zo nee, op basis van welke specifieke criteria worden belastingadviseurs tot fraudeurs bestempeld?
Indien bij een belastingadviseur werd geconstateerd, dat in de aangiften van zijn/haar cliënten, de opgevoerde aftrekposten in zeer ruime mate uitstegen boven het landelijk gemiddelde, kon dit in combinatie met andere signalen aanleiding zijn om een onderzoek in te stellen. Er werd dan onderzocht of deze belastingadviseur de aangiften die hij/zij voor de cliënten indiende (on)juist of (on)volledig heeft ingevuld. Als uit onderzoek bleek dat sprake was van onjuiste en/of onvolledige ingevulde aangiften van een bepaalde financiële omvang dan werd door het CAF contact gezocht met de contactambtenaar. Deze trad vervolgens in overleg met de FIOD en het Openbaar Ministerie (OM) om te bezien of de belastingadviseur die de aangiften heeft ingediend, strafrechtelijk vervolgd moest worden door het OM. Een besluit tot vervolging vraagt een serieuze weging en is enkel aan de orde als er volgens het strafrecht sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Of een belastingadviseur de wet opzettelijk heeft overtreden werd door middel van een gerechtelijke procedure door de rechter vastgesteld. Deze werkwijze volgt uit de afspraken die zijn vastgelegd in het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van Douane en Toeslagen (AAFD).
Klopt het – zoals in het artikel wordt beweerd – dat de bewijsstukken en bonnen van de verdachte belastingadviseurs in meerdere gevallen niet te vinden of afgekeurd werden? Zo ja, op basis van welke overwegingen is ervoor gekozen om strafzaken en navorderingen voort te zetten?
Conform artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingaan op individuele gevallen. De Belastingdienst gaat zorgvuldig om met bewijstukken en bonnen die de Belastingdienst ontvangt van belastingplichtigen en/of hun belastingadviseurs op grond waarvan zij aannemelijk willen maken dat de ingediende aangifte juist is. Deze bonnen en bewijsstukken zijn van belang voor onderzoek en oordeelsvorming over mogelijk misbruik. In het geval er geen bewijsstukken (bij voorbeeld bonnen) worden aangeleverd ontbreekt een onderbouwing van de aftrekpost en dat kan ertoe leiden dat de aftrekpost niet wordt geaccepteerd. In het geval sprake is van veelvuldige en omvangrijke onrechtmatige opvoering van aftrekposten kan worden overgegaan tot navordering of een strafrechtelijke vervolging.
Zoals gezegd zal ik een extern onderzoek laten uitvoeren. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik uw Kamer nader informeren.
Vindt u de beslaglegging op het geld van de belastingadviseur, en daarmee diepgaande impact op zijn leven, op basis van de verdenking tot fraude proportioneel? Zo ja, volgens welke wet was de beslaglegging mogelijk?
Conform artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat indien een belastingaanslag niet binnen de wettelijke termijn wordt betaald deze invorderbaar is. De Belastingdienst kan dan dwanginvordering toepassen, waaronder het leggen van beslag op een bankrekening of contant geld. Hiervoor moet wel een dwangbevel zijn betekend voor de betreffende aanslag.
Als de Belastingdienst aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van een belastingschuldige zullen worden verduisterd, dan is een belastingaanslag terstond invorderbaar. In dat geval kan dwanginvordering worden toegepast terstond na het opleggen van die belastingaanslag. De Belastingdienst zal zorgvuldig moeten afwegen of dit in dat geval het juiste middel is.
De mogelijkheid om dwanginvordering, al dan niet versneld, toe te passen ontleent de Belastingdienst aan de Invorderingswet 1990. Beslag leggen op een bankrekening of contant geld kan de Belastingdienst doen op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Zijn er door het CAF als fraudeur bestempelde belastingadviseurs en diens klanten die zich gemeld hebben bij de hersteloperatie? Zo nee, is er op dit moment een beeld van hoeveel belastingadviseurs en cliënten van hen door het CAF als fraudeurs zijn bestempeld? Zo nee, zou u dit in kaart willen brengen?
In mijn brief van 25 januari 2022 en in de beantwoording van bovenstaande vragen heb ik aangegeven, dat ik het wenselijk acht dat er volledige duidelijkheid komt over de onderzoeken en werkwijze van CAF. Ik laat het door mijn voorganger aan het lid Omtzigt toegezegde onderzoek naar het CAF extern uitvoeren.
Ik heb geen beeld van het aantal belastingadviseurs en hun klanten die zich gemeld hebben bij de hersteloperatie. Wel is bekend dat inmiddels bijna 52.000 ouders zich gemeld hebben als gedupeerden voor de kinderopvangtoeslag. Een deel hiervan kan klant van een belastingadviseur zijn geweest en niet uit te sluiten is dat ook belastingadviseurs zich als gedupeerden gemeld hebben. Ouders waarvan is vastgesteld dat ze gedupeerd zijn, zullen compensatie ontvangen, een excuusbrief krijgen en een verklaring geen fraudeur. Er is geen aparte herstelregeling voor belastingadviseurs.
Biedt de huidige opzet van de hersteloperatie ruimte voor het compenseren van belastingadviseurs en hun cliënten die mogelijk onterecht tot fraudeurs zijn bestempeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis van welke afwegingen worden de belastingadviseurs en hun cliënten mogelijk wel of niet gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 9.
De jachtakte van prinses Amalia voor het beheer van het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Amalia: Ik ben geboren binnen een leven en dat heb ik geaccepteerd»?1
Ja, dit bericht is me bekend.
Is het waar dat prinses Amalia haar jachtakte heeft behaald? Zo nee, is ze voornemens haar jachtakte te halen?
Nee. Prinses Amalia heeft niet een jachtakte, maar een jachtdiploma gehaald. De jachtakte kan vanaf de 18de verjaardag worden aangevraagd wanneer men aan de vereisten voldoet (artikel 3.28 Wnb). Eén van deze vereisten is het hebben behaald van het wettelijk erkende jachtexamen. Het is mij niet bekend of prinses Amalia ook voornemens is een jachtakte aan te vragen wanneer zij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Is het juist dat de jachtakte niet behaald kan worden voorafgaand aan de 18e verjaardag? Zo ja, is er voor prinses Amalia een uitzondering gemaakt, indien ze haar jachtakte heeft behaald? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt. Prinses Amalia heeft het jachtdiploma gehaald, niet de jachtakte. De minimumleeftijd voor het behalen van de wettelijk erkende jachtexamens is 16 jaar.
Indien voor de prinses een uitzondering is gemaakt op de geldende wettelijke voorwaarden, op welke uitzonderingsgronden is dit besluit dan gebaseerd?
Er is geen uitzondering gemaakt.
Is het waar dat prinses Amalia van mening is dat een bezitter van een jachtakte meer weet van de natuur dan een boswachter? Zo nee, op welke wijze heeft ze zich dan uitgelaten over dit onderwerp?2
Zij is geen bezitter van een jachtakte, maar van een jachtdiploma. Het behalen van het jachtdiploma is een intensief proces, waarna men geacht wordt een uitgebreide kennis te hebben van de diersoorten die bejaagd, bestreden en/of beheerd mogen worden en de leefomgeving van deze diersoorten. Met de uitspraak dat men dan meer weet dan een boswachter wordt in spreektaal tot uitdrukking gebracht dat het examen geen sinecure is.
Kunt u aangeven hoe lang de opleiding tot boswachter duurt en wat de opleidingseisen zijn, inclusief vooropleiding?
De opleidingseisen voor boswachters zijn MBO niveau 3 Bos- en Natuurbeheer of MBO niveau 4 Bos- en Natuurbeheer. Beide vooropleidingen duren drie jaar. Eenmaal in dienst als boswachter wordt de vooropleiding permanent aangevuld met diverse vaktrainingen, afhankelijk van de werkzaamheden. Te denken valt aan trainingen op het gebied van beheer, ecologie of omgaan met vrijwilligers.
Kunt u aangeven wat de opleidingsduur van een jachtakte in de regel is en hoe lang in het geval van prinses Amalia? Zijn er vooropleidingseisen?
Er is geen vastgestelde opleidingsduur voor het behalen van het jachtexamen. De kandidaten voor het jachtexamen volgen de cursus Jacht en Faunabeheer ter voorbereiding op het wettelijk erkende examen, dat wordt afgenomen door de Stichting Jachtexamens. De exameneisen zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming (art 3.28), het Besluit natuurbescherming (art 3.18 art 3.9–3.11) en de Regeling natuurbescherming (art 3.9–3.11). Er zijn geen verplichte vooropleidingseisen.
Ik kan geen uitspaak doen over individuele examens.
Deelt u de mening dat het diffamerend is in de richting van boswachters als een jachtaktehouder met een staatsrechtelijke voorbeeldfunctie beweert dat jachtaktehouders meer van de natuur weten dan boswachters? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het behalen van het jachtdiploma is een intensief proces, waarna men geacht wordt een uitgebreide kennis te hebben van de ecologie. Met de uitspraak dat men dan meer weet dan een boswachter wordt in spreektaal tot uitdrukking gebracht dat het examen geen sinecure is.
Klopt het dat prinses Amalia haar jachtakte heeft behaald omdat de Koning heeft aangegeven dit van belang te vinden, omdat prinses Amalia «later het Kroondomein» zal overnemen? Zo ja, klopt het dat het beheer van het Kroondomein niet direct in handen van de Koning ligt, noch van prinses Amalia zal komen? Zo ja, deelt u het inzicht dat prinses Amalia voor het aansturen van het beheer van het Kroondomein geen jachtakte nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee, prinses Amalia heeft niet een jachtakte, maar het jachtdiploma gehaald. In het boek wordt inderdaad gesteld dat de Koning heeft gezegd het van belang te vinden dat de kroonprinses zich voorbereidt op het op termijn overnemen van het Kroondomein. De verantwoordelijkheid voor het beheer van het Kroondomein is aan de Kroondrager, die dit in de dagelijkse praktijk aan de rentmeester van Kroondomein het Loo toevertrouwt. Voor het aansturen van het beheer van het Kroondomein is een jachtakte niet noodzakelijk. Het oordeel of een jachtakte om andere redenen noodzakelijk of wenselijk is, is aan de Kroondrager en de kroonprinses.
Is er enig verband tussen de voorgenomen aanvraag tot subsidie voor het Kroondomein en de opmerking van prinses Amalia dat ze haar jachtakte is gaan halen op verzoek van de Koning en het feit dat ze op termijn «het Kroondomein zal gaan overnemen» en «niet zomaar een beetje kan gaan jagen»? Zo nee, ziet u een verband tussen het behalen van een jachtakte door de kroonprinses en beheer van het Kroondomein? Zo ja, welk?
Nee, er is geen verband tussen de subsidieaanvraag en de jachtakte en evenmin tussen de jachtakte en het beheer van het Kroondomein. Voor het beheer van het Kroondomein is het bezit van een jachtakte geen wettelijk vereiste. Het oordeel of een jachtakte om andere redenen noodzakelijk of wenselijk is, is aan de Kroondrager en de kroonprinses.
Kunt u deze vraag één voor één beantwoorden voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja.
Energieleverancier Enstroga dat omvalt door de hoge gasprijs |
|
Joris Thijssen (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ook energieleverancier Enstroga valt om door hoge gasprijs»?1
Vindt u het ook zorgwekkend dat er opnieuw een energieleverancier omvalt, waardoor tientallen huishoudens met stijgende energieprijzen te maken krijgen?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer huishoudens te maken krijgen met faillissement van hun energieleverancier, zowel wat betreft de onzekerheid die hen dit geeft ten aanzien van de energielevering als ten aanzien van de onzekerheid over eventuele financiële gevolgen. De uitzonderlijke situatie op de gasmarkt met de hoge prijzen levert onzekerheid op omdat huishoudens en ondernemers zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen. Het kabinet erkent deze zorgen en heeft daarom besloten om dit jaar, eenmalig, de energiebelastingen aan te passen om een lastenverlichting te realiseren. Dit helpt afnemers wiens leverancier is weggevallen en nu hogere prijzen moeten gaan betalen op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening.
Ik heb in de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) uiteengezet waarom een gerichte aanpak van compensatie vanwege de grote verschillen in de gevolgen voor specifieke huishoudens op korte termijn niet mogelijk was. Dat geldt niet alleen in het geval van Welkom Energie, maar ook in het geval van Enstroga.
Ook in het geval van Enstroga zou individuele compensatie zeer ingewikkeld zijn en veel tijd kosten, met als gevolg dat ook de klanten van Enstroga maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet gekozen voor de generieke en snelle ingreep op de energierekening door het verlagen van de belastingen voor iedereen.
De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in. De energieleveranciers hebben aangeboden deze verlaging al te verwerken in de voorschotten van de resterende maanden van dit jaar. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, ook niet voor de klanten die gedwongen moeten overstappen wegens faillissement van Enstroga, maar het is wel een substantiële compensatie.
Verder heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Voor informatie over het aangaan en opzeggen van contracten kunnen consumenten terecht bij ACM Consuwijzer. Met de recente verhoging van de energieprijzen ziet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de informatiebehoefte van consumenten veranderen. Daarom geeft de ACM onder andere via het loket van ACM ConsuWijzer meer voorlichting over leveringszekerheid en de rechten die consumenten hebben bij het aangaan en opzeggen van hun contract, ook in geval hun leverancier is weggevallen vanwege een faillissement. Verder geldt wettelijk geregeld is dat, ingeval de ACM de leveringsvergunning van een energieleverancier intrekt, bijvoorbeeld wegens faillissement, de consument niet zonder stroom of gas komt te zitten.
Bent u het eens dat deze mensen geholpen dienen te worden? Welke steun kunt u bieden aan de getroffen consumenten en bedrijven voor wie er geen energieleverancier meer is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent bereid om in samenspraak met andere energiebedrijven deze consumenten en bedrijven te helpen met het vinden van een gelijkwaardig alternatief of in ieder geval er voor te zorgen dat consumenten gecompenseerd worden vanwege de hogere flexibelere tarieven die zij nu moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook dat de gehele sector zou moeten bijdragen, net zoals bijvoorbeeld het waarborgfonds in de reisbranche, om consumenten te beschermen?
Een waarborgfonds heeft voordelen en nadelen. Het belangrijkste voordeel van een waarborgfonds is dat consumenten zekerheid hebben dat zij voorschotten terugkrijgen die zij aan hun energieleveranciers hebben betaald die failliet gaan. Naast dit voordeel zie ik ook de volgende risico’s en bezwaren.
Allereerst de hoge kosten. Het fonds moet van grote omvang zijn als het alle financiële gevolgen van huishoudens bij het omvallen van ook grote leveranciers zou moeten dekken. De vraag is dan ook door wie dit fonds financieel gevuld zou moeten worden. Indien het fonds wordt gefinancierd door de sector, is het onvermijdelijk dat die kosten uiteindelijk worden neergelegd bij de huishoudens en de energierekening nog verder zal stijgen. Een garantie is niet gratis.
Ten tweede kan er risicoverplaatsing optreden. Als het fonds alleen door de sector wordt gefinancierd, draagt de gehele sector het financiële risico van commerciële partijen die risicovol gedrag vertonen op de markt. Hierdoor worden betrouwbare energieleveranciers als het ware «beboet» voor faillissementen van energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen dan wel hebben vertoond. Dit kan er toe leiden dat energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen, risicovol gedrag blijven vertonen, omdat zij zelf de negatieve gevolgen niet zullen ondervinden.
Aan een waarborgfonds kleven dus niet alleen voordelen, maar ook de nodige risico’s en negatieve gevolgen voor consumenten en de sector. Niettemin vind ik het van belang dat het kabinet blijft zoeken naar mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Bij deze zoektocht neem ik de vraag mee of er een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een fonds mogelijk is. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om zo’n waarborgfonds met de sector te bespreken en hen aan te sporen zo’n waarborgfonds te realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er bij u meer energieleveranciers bekend die op dit moment op omvallen staan vanwege de hoge gasprijs?
De ACM kan vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid van gegevens geen informatie verstrekken of er meer energieleveranciers in de acute financiële problemen verkeren. Wanneer zij daadwerkelijk over moet gaan tot intrekking van de vergunning van een leverancier, neemt zij hiertoe een besluit dat zij openbaar maakt. Het meest recente intrekkingsbesluit dateert van 2 december jl., en betreft het intrekken van de vergunning van energieleverancier Kleinverbruik Energie der Nederlanden (KEN; bekend onder de handelsnaam Anode Energie.2 Op 8 december jl. is de vergunning ingetrokken van SEPA met circa 20.000 klanten.
Bent u bereid de gehele sector door te lichten om zo te voorkomen dat nog meer energieleveranciers gaan omvallen?
De ACM is toezichthouder voor gedragingen van marktpartijen en maakt zich onder meer sterk voor een goed werkende energiemarkt voor consumenten en bedrijven. De ACM let erop of alle marktdeelnemers zich houden aan de regels voor concurrentie en marktwerking. Bij haar toezichtsrol controleert de ACM of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, en kijkt daarbij een jaar vooruit. Deze rol oefent zij uit als zelfstandig bestuursorgaan waarmee de onafhankelijkheid wettelijk geborgd is. Ik kan dan ook geen opdracht geven aan de ACM om de op de energiemarkt betrokken partijen «door te lichten». Het is aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder onderzoek te doen naar het functioneren van de energiemarkt en de gedragingen van energieleveranciers in dat verband. Wel werk ik, zoals ik heb aangegeven in de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) aan een aangescherpt wettelijk kader voor het toezicht door de ACM en scherpere eisen aan energieleveranciers. Dit is opgenomen in het voorstel voor een nieuwe Energiewet, welk wetsvoorstel momenteel voorligt bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en zal na advisering door de Raad van State in 2022 naar uw Kamer worden gestuurd.
In aanvulling hierop nog het volgende. Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave voor alle leveranciers en voor het systeem van Nederland. We zien dat meerdere energieleveranciers failliet zijn gegaan en dat dit grote nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de markt ben ik in gesprek met ACM en leveranciers om te kijken of het wettelijk kader voor toezicht van ACM robuust genoeg is. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik wil onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hier nadere eisen aan te stellen en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Daarbij moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, Ik zal dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat consumenten beschermd worden en zij niet opnieuw de dupe worden dat nog meer energiebedrijven gaan omvallen?
De energiebedrijven zijn in Nederland actief op een vrije markt, waarin zij onderling met elkaar concurreren. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toetreding- en uittreding van energiebedrijven, waarbij de uittreding onder meer kan worden veroorzaakt door een faillissement. Bij het opstellen van de nieuwe Energiewet is gekeken op welke wijze strengere eisen gesteld kunnen worden aan leveranciers en op welke wijze het handhavingsinstrumentarium kan worden uitgebreid. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het (financiële) toezicht op en eisen aan energieleveranciers worden verscherpt. Bij de uitwerking van de aangescherpte eisen en toezichtmogelijkheden zoals beschreven in vraag 7, is het belang van consumentenbescherming primair. De aangescherpte eisen zorgen ervoor dat consumenten worden beleverd door leveranciers die aan strengere eisen zijn onderworpen en die ook gedurende de looptijd van de leveringsvergunning aan meer verplichtingen moeten voldoen. Hiermee wordt de consument beter beschermd.
Naar aanleiding van de faillissementen dit jaar en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten, vind ik het belangrijk om nader te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen, zoals aangekondigd bij het antwoord op vraag 8. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren.
Kunt u aangeven wanneer u antwoord geeft op de door ons eerder gestelde vragen over energiebedrijf loost klanten vanwege hoge gasprijs?2
De beantwoording is op 25 november 2021 aan de Kamer gezonden.4
Het artikel ‘Injectie van afvalwater in Rossum wordt over twee weken hervat’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Injectie van afvalwater in Rossum wordt over twee weken hervat»?1
Ja, dit bericht ken ik.
Wanneer is de metalen injectieput Rossum 7 voor het laatst in zijn geheel geïnspecteerd?
NAM heeft aangegeven dat zij begin november 2021 de put ROW-07 heeft onderzocht. Men is nu de gegevens aan het analyseren. Zodra dit gereed is zal NAM de gegevens delen met SodM.
De injectieputten in Twente, inclusief put ROW-7, worden op verschillende manieren door het jaar heen geïnspecteerd. De vereiste inspecties, de frequenties en onderzoeken zijn vastgelegd in het document «Waterinjectie Management Plan 2018»2. Deze activiteiten worden uitgevoerd door NAM en de resultaten worden ter beoordeling voorgelegd aan SodM. In tabel 2 van het «Waterinjectie Management Plan 2018» worden de vereiste inspecties en onderzoeken genoemd.
In de technische evaluatie die NAM conform de vergunningen elke zes jaar moet uitvoeren, worden de verschillende putmetingen samengevat en met elkaar vergeleken. In 2020 heeft NAM deze evaluatie uitgevoerd voor de putten TUB-07, TUB-10, ROW-07 en ROW-09. Het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft dit rapport op volledigheid en inhoud getoetst en heeft geconcludeerd dat NAM alle in de vergunning genoemde inspectie- en testprogramma’s volgens plan heeft uitgevoerd. SodM ondersteunt ook de conclusie van NAM dat de uitgevoerde metingen geen aanleiding geven om te twijfelen aan de integriteit van deze putten. SodM heeft haar beoordeling3 gepubliceerd.
Had deze put wel in gebruik genomen mogen worden als gevolg van het ontoegankelijk zijn van de put voor onderzoeksapparatuur?
De aanname dat put ROW-7 ontoegankelijk was voor onderzoeksapparatuur is niet juist. De binnenbuis van put ROW-07 is enkel te smal voor het gebruikelijke instrument waarmee het onderste gedeelte van de put (ter hoogte van het reservoir) normaliter wordt onderzocht. Om deze reden heeft SodM er destijds mee ingestemd om dit op een alternatieve wijze te onderzoeken aan de hand van elektromagnetische metingen. Het hiervoor benodigde instrument past wel in de put. NAM heeft de onderzoeken uitgevoerd zoals afgesproken en SodM ziet hierop toe.
Is het gebruikelijk dat het cementen omhulsel na aanleg nooit wordt geïnspecteerd? Zo nee, hoe heeft dat bij Rossum 7 kunnen gebeuren? Welke lessen worden hieruit geleerd?
Zoals aangegeven in mijn brief van 20 augustus 20214 is de cementatie van put ROW-07 bij aanleg in 1976/1977 gecontroleerd en voldeed op dat moment aan de gestelde eisen. De resultaten daarvan zijn te vinden op het Nederlandse Olie- en Gasportaal5. Onderzoek naar de cementering is geen onderdeel van de reguliere putinspecties6 van de waterinjectieputten in Twente. Dergelijke inspecties worden alleen uitgevoerd als daar aanleiding toe is of als de put bijvoorbeeld voor werkzaamheden van de binnenbuis is ontdaan.
Als gevolg van de gebeurtenissen rond put ROW-2 heeft de toezichthouder NAM gevraagd om de injectie in put ROW-7 te stoppen en de putintegriteit ter hoogte van het reservoir nader te onderzoeken. De injectie in put ROW-07 mag pas weer worden opgestart nadat deze extra metingen zijn uitgevoerd en SodM het onderzoek en het aanvullend onderzoek naar de toedracht van het de scheur in de buitenbuis van ROW-02 heeft beoordeeld en ook vastgesteld dat de put veilig in gebruik kan worden genomen. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken zal SodM beoordelen in hoeverre onderzoeken en frequentie daarvan naar de toekomst toe zullen moeten worden aangepast.
Is overwogen de injectie van vervuild water in Rossum 7 stil te leggen tijdens de ingrijpende putwerkzaamheden begin dit jaar aan de naastgelegen put Rossum 2, waarvan al voor de werkzaamheden bekend was dat deze vervormingen, vernauwingen en beschadigingen vertoonde?
Tijdens de in december 2019 gestarte werkzaamheden op de locatie ROW-02 werd er geen water geïnjecteerd in de putten ROW-02 en ROW-07. De werkzaamheden betroffen het vervangen van de bovengrondse leidingen waarmee het injectiewater wordt aangevoerd. NAM heeft in deze periode verschillende putinspecties uitgevoerd op basis waarvan het vermoeden is ontstaan dat de binnenbuis van put ROW-02 niet meer integer was. NAM heeft dit aan SodM gemeld en heeft daarna besloten om de voorbereidingen voor de reparatie van put ROW-02 te starten. Omdat er voor ROW-07 geen aanleiding was om te twijfelen aan de integriteit van de binnen- en of de buitenbuis, is de waterinjectie in put ROW-07 in september 2020 weer opgestart.
Tijdens de voorbereidende werkzaamheden voor het vervangen van de binnenbuis van put ROW-02, bleek niet de binnenbuis, maar de buitenbuis haar integriteit verloren te hebben. Dit heeft NAM in februari 2021 direct gemeld aan SodM. Na het eerste onderzoek (mei 2021) van NAM naar de oorzaak en mogelijke implicaties van deze beschadiging was SodM niet overtuigd dat de injectie in ROW-07 niet beïnvloed zou kunnen zijn door dit incident. SodM heeft NAM daarom uit voorzorg opgedragen om de injectie in ROW-07 stil te leggen en de integriteit van de put te onderzoeken.
Waren de economische belangen in deze afweging leidend om Rossum 7 in gebruik te houden? Zo nee, waarom is niet meegenomen in de afweging om de oliewinning te verminderen?
NAM beschikt over vergunningen voor de oliewinning en de waterinjectie. Bij het verlenen van de vergunningen is geoordeeld dat deze activiteiten veilig kunnen worden uitgevoerd, zolang dit wordt gedaan conform de in de vergunning gestelde voorwaarden. In dat kader kan NAM besluiten om een put in bedrijf te houden of juist te sluiten. Dit geldt ook voor het op- dan wel afschalen van de olieproductie in Schoonebeek. Zolang NAM binnen de in de vergunning gestelde voorwaarden opereert, betreft het een eigen afweging. SodM is bevoegd om een put te sluiten als er met betrekking tot veiligheid en of het milieu daartoe redenen zijn. SodM kijkt daarbij niet naar economische belangen. Zie het antwoord op vraag 5 waarom put ROW-07 in eerste instantie in gebruik kon blijven.
In de week van 29 november 2021 zal NAM de oliewinning en de waterinjectie weer opstarten. Deze lagen enkele weken stil vanwege regulier onderhoud. SodM heeft instemming7 verleend om de hiervoor benodigde transportleidingen voor het productiewater weer in gebruik te nemen. Voor de waterinjectie zal put ROW-07 nog niet worden ingezet.
Hoe wordt er, sinds het verscherpt toezicht door het Staatstoezicht op de Mijnen, toezicht gehouden op het uitvoeren van de metingen aan de horizontale en verticale leidingen, en het verwerken van de resultaten naar conclusies en hoe verschilt dat in vergelijking met het normale toezicht door het Staatstoezicht op de Mijnen?
Verscherpt toezicht betekent ook dat er meer aandacht wordt besteed aan bewoners in de directe omgeving van de installaties. SodM treedt hiertoe in overleg met de direct omwonenden van de waterinjectie, zodat zij hun vragen en zorgen op een laagdrempelige wijze kunnen delen. De toezichthouder publiceert op haar website8 de bevindingen en de uitkomsten van de verschillende inspecties.
Alle activiteiten van NAM rondom de injectie van water afkomstig van de oliewinning in Schoonebeek staan sinds 21 juni 2021 onder verscherpt toezicht. SodM houdt intensief toezicht op het tijdig realiseren van de vereiste verbeteringen, volgt de vereiste onderzoeken nauwgezet en toetst ook de voortgang ervan. SodM beoordeelt ook de opzet van specifieke onderzoeken en kan NAM opdragen om dit aan te passen. Ook beoordeelt de toezichthouder de uitkomsten van de onderzoeken en kan onafhankelijke experts vragen om de resultaten te beoordelen. Tot slot voert SodM extra en ook onverwachte inspecties uit. Pas als SodM ervan overtuigd is dat NAM de risico’s van waterinjectie in de diepe ondergrond afdoende beheerst, zal het verscherpt toezicht worden beëindigd.
Welke uitkomsten van het putonderzoek zijn er nodig om de injectie in Rossum 7 te hervatten? Wat was er bij de toezichthouder en de Nederlandse Aardolie Maatschappij bekend over de kwaliteit van deze put? Kunt u hiervan een beknopt overzicht geven?
Zoals aangeven in de brief van SodM aan NAM van 21 juni 20219 zal de stillegging van put ROW-07 ten minste duren totdat:
NAM brengt op dit moment de staat van put ROW-07 in Kaart en zal deze gegevens aan SodM geven. De toezichthouder zal daarna deze gegevens beoordelen en haar conclusies bekend maken. Op dit moment kan SodM hierop niet vooruitlopen.
Wordt het zojuist uitgevoerde putonderzoek onderzoek herhaald wanneer er twijfels zijn bij het nu uitgevoerde onderzoek door de Nederlandse Aardolie Maatschappij?
Op dit moment is NAM nog bezig met het onderzoek naar het incident bij put ROW-02. Conform de Mijnbouwwet is de vergunninghouder verantwoordelijk voor het uitvoeren van onderzoeken die nodig zijn om de activiteit te laten plaatsvinden, of om aan de toezichthouder te laten zien dat dit veilig gebeurt. De mijnbouwondernemingen besteden dit onderzoek normaliter uit aan onderzoeksbureaus die hierin gespecialiseerd zijn.
SodM beoordeelt als onafhankelijk toezichthouder de onderzoeken. SodM heeft daar voldoende expertise voor in huis, maar kan ook gebruik maken van internationale wetenschappelijke expertise. Tevens bestaat de mogelijkheid om de onderzoeken te laten reviewen door een derde partij.
Als de resultaten van metingen of onderzoeken niet overtuigend of mogelijk multi-interpretabel zijn, dan zal SodM de onderneming verplichten om de meting te herhalen, of een andere methode toe te passen. Pas als SodM overtuigd is van de uitkomsten van onderzoeken, krijgen ondernemingen toestemming om verdere activiteiten te ontplooien.
Bent u bereid het onderzoek naar afvalwaterput Schoonebeek 447 openbaar te maken wanneer dat gereed is?
SodM is op dit moment bezig met de beoordeling van dit onderzoek. SodM is voornemens om de beoordeling daarna openbaar te maken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Groningen op 29 november 2021?
Ik heb uw Kamer per brief op 25 november 2021 geïnformeerd dat dit helaas niet mogelijk was.
Het bericht ‘Ook energieleverancier Enstroga valt om door hoge gasprijs’ |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat de afgelopen maand meerdere energiemaatschappijen failliet zijn gegaan? Kunt u inventariseren bij de energiemaatschappijen hoeveel klanten hierdoor worden geraakt en daarnaast wat dit (financieel) voor hen betekent?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Uit navraag bij ACM is gebleken dat bij de drie faillissementen in oktober en november2 het om circa 91.100 klanten gaat. Op 2 december jl. is de vergunning ingetrokken van energieleverancier Kleinverbruik Energie der Nederlanden (KEN; bekend onder de handelsnaam Anode Energie), daarbij gaat het om circa 14.000 klanten3. Op 8 december jl. is de vergunning ingetrokken van SEPA met circa 20.000 klanten.
Het is op voorhand moeilijk om te bepalen wat de financiële impact is voor de klanten van energieleveranciers die failliet zijn gegaan. Deze impact wordt namelijk bepaald door de individuele situatie, zoals tarieven, voorwaarden en verbruik.
Waar kunnen de klanten van de omgevallen energiemaatschappij terecht? Op welke manier worden zij door de overheid geholpen en beschermd?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen.
Consumenten worden beschermd om ervoor te zorgen dat ze niet zonder gas of elektriciteit komen te zitten. Deze bescherming van consumenten als hun leverancier omvalt, is wettelijk geborgd via de Besluiten leveringszekerheid.
De klanten van de failliete energieleverancier Enstroga zijn na intrekking van de leveringsvergunning door ACM verdeeld over de andere energieleveranciers en kregen een nieuw contract van de leverancier waar ze zijn ingedeeld. Door de gestegen prijzen kan het zijn dat de nieuwe klanten te maken hebben gekregen met hoge(re) voorschotbedragen. In de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) heb ik uiteengezet waarom de precieze omvang van de hogere kosten voor de consumenten van een failliete energieleverancier verschilt per individuele klant en waarom deze niet algemeen vast te stellen is.
De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet recent heeft aangekondigd, helpt de gedupeerden van Enstroga Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in, de energieleveranciers hebben toegezegd deze verlaging al door te berekenen in de voorschotten die deze nieuwe klanten betalen. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, ook niet voor de klanten van Enstroga, maar het is wel een substantiële compensatie.
Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Gedupeerden kunnen terecht bij ACM Consuwijzer voor onafhankelijke informatie over de rechten van consumenten. Met de recente verhoging van de energieprijzen ziet ACM de informatiebehoefte van consumenten veranderen. Daarom geeft de zij onder andere via het loket van ACM ConsuWijzer meer voorlichting over leveringszekerheid en de rechten die consumenten hebben bij het wegvallen van hun leverancier, en het aangaan en opzeggen van hun (nieuwe) contract.
Wat doet het kabinet om de klanten die moeten overstappen naar een andere energieleverancier bij te staan in het krijgen van een redelijk contract? Hoe waarborgt het kabinet dit?
Een energiecontract is een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de afnemer en de energieleverancier. Dit betekent dat een energieleverancier een aanbod doet en de afnemer dit aanbod kan aanvaarden. De regels van het Burgerlijk Wetboek zijn hierop van toepassing. Het kabinet is geen contractspartij.
Wél geldt op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet dat de energieleverancier redelijke voorwaarden en tarieven dient te hanteren.4 Daarnaast worden consumenten op grond van het Burgerlijk Wetboek beschermd tegen onredelijk bezwarende bedingen. Dit betekent dat energieleveranciers géén algemene voorwaarden mogen hanteren die in strijd zijn met de wet.5
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, geeft ACM onder andere via het loket van ACM ConsuWijzer meer voorlichting over leveringszekerheid en de rechten die consumenten hebben bij het wegvallen van hun leverancier, en het aangaan en opzeggen van hun (nieuwe) contract.
Bent u op de hoogte van het feit dat voor veel consumenten de energiemarkt op slot zit en dat zij nu met hoge variabele tarieven te maken krijgen? Daarbij hebben consumenten vaak geen keuze. Hoe apprecieert u deze situatie?
In voorgaande jaren leidde de vrije leverancierskeuze tot een groot aanbod en scherpe tarieven. Onder de huidige marktomstandigheden is sprake van minder aanbod en leiden de hoge inkoopprijzen waarmee energieleveranciers worden geconfronteerd tot hogere tarieven voor consumenten. Consumenten hebben nu dan wel minder keuze en worden geconfronteerd met hogere marktconforme tarieven, maar kunnen nog steeds overstappen naar een andere leverancier. Energieleveranciers zijn wettelijk verplicht tenminste het modelcontract aan te bieden. Als leveranciers zich niet houden aan deze verplichting, treedt ACM hiertegen op, zo blijkt ook uit een recent bericht van ACM.6 Energieleveranciers zijn vrij in hun keuze om naast het modelcontract ook andere contracten aan te bieden.
De Autoriteit Consument en Markt geeft aan dat er geen onredelijke winsten worden gemaakt worden door energieleveranciers. Blijft u hier scherp op waken? Zo ja, hoe?
ACM toetst elk tarief van iedere energieleverancier op redelijkheid. De ACM kijkt hierbij naar de inkoopkosten die energieleveranciers maken en de brutomarge die zij vragen. Indien uit de eerste beoordeling van ACM blijkt dat een tarief mogelijk onredelijk is, dan vraagt ACM extra informatie op bij een leverancier. De leverancier wordt middels deze vragen in staat gesteld om de hoogte van zijn tarief toe te lichten. Indien na aanvullende beoordelingen het tarief als onredelijk wordt aangemerkt, kan ACM in een uiterst geval een maximum tarief opleggen.
Er zijn generieke maatregelen genomen om de forse kostenstijging af te dempen. De complexiteit maakt maatwerk lastig. Waar kunnen huishoudens terecht indien ze door extreme prijsstijgingen in de knel komen? Is daar op gemeentelijk of landelijk niveau rekening mee gehouden?
Ten algemene geldt dat huishoudens hun energieleverancier kunnen vragen om een betalingsregeling. Zolang een betalingsregeling geldt en/of een huishouden betrokken is bij een traject van schuldhulpverlening, kan energie niet worden afgesloten.
De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet recent heeft aangekondigd, is inderdaad een generieke maatregel. Het helpt huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in. De energieleveranciers hebben aangeboden deze verlaging al te verwerken in de voorschotten van de resterende maanden van dit jaar. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, maar het is wel een substantiële compensatie.
Indien het kabinet er voor zou kiezen om iedere klant van Enstroga extra te compenseren, dat roept dat tevens de vraag op of niet alle huishoudens in Nederland een individuele, op maat gesneden compensatie zouden moeten kunnen krijgen. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen, omdat een dergelijke maatvoering – in ieder geval op korte termijn – niet uitvoerbaar is. Als dergelijke maatwerk uitvoerbaar zou zijn, zou het maanden of jaren kosten voor consumenten deze compensatie zouden ontvangen. De energierekening stijgt voor de meeste consumenten deze winter en een dergelijke individuele compensatie laat zou komen. Gezien de urgentie van de situatie heeft het kabinet erop ingezet om snel een generieke verlaging van de energierekening te realiseren. Individuele compensatie is zeer ingewikkeld en zou veel tijd kosten met als gevolg dat de consumenten lang zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet voor de generieke ingreep op de energierekening gekozen door verlagen van de belastingen voor iedereen.
Daarnaast doet het kabinet nog meer voor kwetsbare huishoudens. Het kabinet heeft 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272).
Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Belemmeringen die spelen bij opkoopregelingen in het kader van de stikstofaanpak |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Is het juist dat bij het vanuit de rijksoverheid beschikbare budget voor aankoop van agrarische bedrijven middels de provinciale opkoopregeling de beperkingen gelden van een 2-mol grens en het zogenoemde beroepsverbod?
Voor het aankopen van veehouderijvestigingen met de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden (Staatscourant nr. 57568, 3 november 2020), ook wel genoemd de maatregel gerichte opkoop, komen inderdaad alleen vestigingen in aanmerking met een stikstofdepositie van ten minste 2 mol stikstof per hectare per jaar. Gelet op de doelstelling om met de aankopen een maximale verbetering voor stikstofgevoelige natuurgebieden te bewerkstelligen, alsmede om een aantal nevendoelen te realiseren, ligt het in de rede de beschikbare middelen zo in te zetten dat de gerealiseerde reductie aan stikstofdepositie zo groot mogelijk is. Met deze drempelwaarde wordt bewerkstelligd dat alleen de veehouderijvestigingen met een relatief hoge stikstofdepositie in aanmerking komen voor aankoop.
Een andere voorwaarde voor deelname is dat de provincie in het kader van de aankoop met de veehouder overeenkomt dat deze niet elders in Nederland een veehouderij vestigt of overneemt. Deze zogenaamde «stoppersverklaring» is nodig om te borgen dat de ondernemer niet elders als veehouder doorgaat en daar nieuwe stikstofemissies en andere milieubelastende stoffen ontstaan. Dat ondergraaft de beleidsinspanningen om de stikstofuitstoot omlaag te brengen en zou tevens het effect van de aankopen verkleinen. De borging dat de ondernemer ook echt gaat stoppen is tevens van belang om de stikstofopbrengst van de aankoop te kunnen registreren en in te zetten voor verbetering van de natuur en maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw, infrastructuur en het legaliseren van PAS-melders.
Klopt het dat deze beperkingen er in de provincie Zuid-Holland voor zorgen dat het beschikbare budget vanuit het Rijk van 6 miljoen euro niet besteed zal worden, omdat boeren die nabij kwetsbare natuur gevestigd zijn niet de boeren zijn die mogelijk willen stoppen met hun bedrijf en de boeren die wel willen stoppen zich op andere locaties bevinden en tevens niet voldoende uitstoten om in aanmerking te komen voor de opkoopregeling?
Provincies zijn momenteel bezig met de uitvoering van de regeling. Op basis van de periodieke voortgangsrapportages die door de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) worden opgesteld en op basis van navraag bij de provincie Zuid-Holland is inderdaad de verwachting dat de middelen die aan de provincie Zuid-Holland ter beschikking zijn gesteld maar voor een deel besteed zullen worden. De provincie Zuid-Holland heeft de boeren die in aanmerking komen voor de regeling gericht benaderd en daaruit blijkt dat er geen tot weinig interesse is om te stoppen. De reden is dat de uit overwegingen van doelmatig besteden van overheidsmiddelen de regeling zich richt op piekbelasters.
Bent u bekend met het feit dat de boeren die zich in Zuid-Holland nabij kwetsbare natuur bevinden veelal boeren zijn die door willen met hun bedrijf, maar wel open staan voor verplaatsing of voor een andere soort bedrijfsvoering?
Ja, ik ben bekend met dergelijke wensen van boeren.
Klopt het dat de opkoopregelingen die de provincies voorhanden hebben momenteel niet voorzien in dergelijke oplossingen en dat verplaatsing van boerenbedrijven naar een andere locatie dan in de nabijheid van kwetsbare natuur daardoor niet van de grond komt?
Het is juist dat de huidige MGO daarin niet voorziet. Momenteel wordt, op basis van de periodieke voortgangsrapportages en een tussentijdse evaluatie van de 1e tranche van de MGO, de invulling van de 2e tranche voorbereid. In lijn met de door de Kamer aangenomen motie van de leden De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45) wordt daarbij verkend op welke wijze het verplaatsen van een bedrijf mogelijk gemaakt kan worden onder de voorwaarde dat een bestaand bedrijf met dierrechten wordt overgenomen en dat er substantiële emissiereductie plaatsvindt.
Deelt u de constatering dat de beschikbare financiering vanuit het Rijk momenteel niet gericht is op maatwerk en daarmee niet aansluit bij de gewenste gebiedsgerichte aanpak? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze constatering niet. De maatregel gerichte opkoop wordt uitgevoerd door provincies. Daar is bewust voor gekozen. Het zijn de provincies die het gebied kennen en hun boeren kennen. Het zijn de provincies die de opgave in kaart brengen en in een gebiedsproces keuzes maken. Opkoop is daarbij een van de opties om als instrument in te zetten. Uit de periodieke voortgangrapportages en uit mijn gesprekken met de provincies blijkt wel dat een aantal voorwaarden van de regeling de speelruimte in de praktijk beperkt. De lessen die we daaruit trekken en de ervaringen die momenteel worden opgedaan met de uitvoering van de 1e tranche worden meegenomen in de vormgeving van de vervolgtranches. Dit is mede de reden geweest de regeling in tranches op te delen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om te komen tot beleid dat meer gericht is op een integrale gebiedsgerichte aanpak en dat daarbij ook opkoopregelingen nodig zijn die passen bij een dergelijke aanpak en daar de ruimte voor geven?
Ja, deze mening deel ik. Met de structurele aanpak stikstof is daar inmiddels de basis voor gelegd.
Tegelijkertijd onderkent het kabinet de urgentie dat er aanvullende stappen nodig zijn. Naast de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, staat Nederland ook voor een aantal andere belangrijke opgaven, bijvoorbeeld op het gebied van de klimaat (klimaatakkoord) en waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water). De inzet en bijbehorende maatregelen hiervoor, zoals bijvoorbeeld opkoopregelingen, hangen daarbij nauw met elkaar samen. Het is aan een nieuw kabinet om de koers voor een versterking van de aanpak te bepalen.
Welke mogelijkheden ziet u tot het verruimen van de mogelijkheden tot aankoop of verplaatsing van deze boerenbedrijven? Hoe zou een dergelijk breed inzetbare regeling met ruimte voor maatwerk die maatregelen als verplaatsen, extensiveren, innoveren en herstructureren van bedrijfsvoeringen in zicht brengt er volgens u uit moeten zien?
Zoals aangegeven bij vraag 4 verken ik met de MGO-2 hoe verplaatsing/bedrijfsovername onder voorwaarden mogelijk te maken is. Ik beschouw belangrijke noodzakelijke ontwikkelingen als verplaatsen, innoveren, extensiveren en het aanpassen van bedrijven voor kringlooplandbouw niet als onderdeel van één regeling; dat maakt de uitvoering van een dergelijke regeling zeer complex. Opkoop is één van de instrumenten in een breder palet aan instrumentarium. Het verder doorontwikkelingen van diverse instrumenten in een brede gebiedsgerichte aanpak is aan een nieuw kabinet.
Bent u bereid om met de provincie Zuid-Holland in overleg te treden om samen met de betrokken partijen in de regio een dergelijk breed inzetbare regeling te onderzoeken aan de hand van een concreet gebiedsgericht project in deze provincie, waarbij wordt gekeken welke mogelijkheden de provincie en de betrokken regio hebben om te komen tot ruimte voor maatwerk?
Ja, daartoe ben ik bereid. Het uitwerken van de vervolgaanpak stikstof doe ik in nauw overleg met de provincies. De wet stikstofreductie en natuurverbetering schrijft voor dat provincies uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de wet met gebiedsplannen komen waarin maatregelen zijn opgenomen ten behoeve van het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitats. Deze gebiedsplannen, en ook een concrete casus, lenen zich er goed voor om samen met de betrokken partijen in de regio tot een samenhangende aanpak te komen en te onderzoeken op welke manier de diverse maatregelen in samenhang ingezet kunnen worden. Intussen werk ik aan de MGO-2 in overleg met de provincies.
Het besluit van Israël om zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terroristisch aan te merken |
|
Kati Piri (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
de Th. Bruijn , Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van een Israëlische veiligheidsfunctionaris, dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terreurorganisaties heeft aangemerkt «om hun fondsenwerving te belemmeren»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat deze classificaties (mede) tot doel hebben om internationale donoren te intimideren en hen te bewegen hun financiering voor deze organisaties te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet erkent dat het Israëlische besluit verstrekkende gevolgen heeft voor de ngo’s in kwestie. Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst is een zeer ingrijpend besluit dat enkel op zwaarwegende gronden genomen zou moeten worden. De zes organisaties in kwestie vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse maatschappelijk middenveld. Nederland neemt de kwestie zeer serieus, en zal de situatie nauwgezet en in samenspraak met gelijkgestemde landen blijven volgen.
Deelt u de mening van Michelle Bachelet2, de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, dat de classificaties berusten op «extreem vage of niet-onderbouwde gronden» en dat «antiterrorismewetgeving niet mag worden toegepast op legitiem mensenrechten- en humanitair werk»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil niet vooruitlopen op de betrouwbaarheid van de informatie op basis waarvan het Israëlische besluit rond de zes ngo’s is genomen. Deze informatie is niet openbaar. Nederland heeft in bilaterale contacten en via de EU opgeroepen deze informatie te delen, ook met de betrokken ngo’s. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland, via de daarvoor geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen.
Heeft u, gezien uw eerdere uitspraak: «gezien de ernst van de beschuldiging en de mogelijke gevolgen als iemand of een organisatie beschuldigd wordt van steun aan terrorisme, hecht het ministerie groot belang aan onderbouwing van een eventuele beschuldiging met bewijs dat inzichtelijk is voor de beschuldigde en zijn of haar advocaten en getoetst wordt door een rechter3», enig concreet en betrouwbaar bewijs ontvangen voor de aantijging dat de zes geclassificeerde NGOs «een netwerk vormen van organisaties die undercover op internationaal niveau actief zijn namens het PFLP» en dat zij fungeren als «centrale inkomstenbron» voor het PFLP?4
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de formele reden die de Israëlische autoriteiten aanvoeren voor de classificatie van de gerenommeerde Palestijnse mensenrechtenorganisatie Al-Haq, te weten dat Al-Haq «namens het PFLP betrokken is bij het in internationaal verband bevorderen van stappen tegen Israël»?5
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u geen publieke stellingname na de classificaties afgegeven, waarin zorgen over deze ontwikkeling worden geuit, zoals andere Europese landen dat wel hebben gedaan?
Ja, daar heeft het kabinet kennis van genomen. Het kabinet heeft in mondelinge (begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken) en schriftelijke correspondentie met de Kamer (zie bijvoorbeeld antwoorden op de Kamervragen van de leden Klink en Van der Lee d.d. 17 november 2021, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 739 en nr. 737) een duidelijk standpunt ingenomen, waarin te kennen werd gegeven dat Nederland graag inzage wil van Israël in de informatie die ten grondslag heeft gelegen aan het besluit om de ngo’s op een terrorismelijst te plaatsen. Hierin werd tevens het belang onderstreept van het maatschappelijk middenveld in zowel de Palestijnse gebieden als Israël, gezien de belangrijke rol die zij spelen bij het levensvatbaar houden van de twee-statenoplossing.
Heeft u kennis genomen van de stellingname van Anniken Huitfeldt, de Noorse Minister van Buitenlandse Zaken: «Als er onvoldoende documentatie is om de aantijgingen te staven, zullen wij vragen dat de beslissing wordt teruggedraaid»?6 Deelt u dit standpunt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn de classificaties, uitgevaardigd door het Israëlische Ministerie van Defensie, voor u aanleiding zijn om kritisch te reflecteren op de Nederlands-Israëlische defensiesamenwerking, waarvoor Nederland, zes dagen voor de classificaties, een nieuwe overeenkomst met Israël heeft gesloten?7 Zo nee, waarom niet?
De classificaties zijn geen aanleiding om de defensiesamenwerking met Israël te herzien. De Nederlandse defensiesamenwerking met Israël vindt plaats op basis van staand kabinetsbeleid. Deze samenwerking draagt bij aan de versterking en innovatie van de Nederlandse krijgsmacht. Activiteiten zijn vooral gericht op kennisuitwisseling, waarbij er ook gebruik gemaakt kan worden van elkaars trainings- en oefenfaciliteiten.
Het strafproces tegen een Nederlander voor zijn hulp aan vluchtelingen op Lesbos |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht1 dat een 73-jarige Nederlander aanstaande donderdag voor de Griekse strafrechter terecht staat omdat hij vijf jaar geleden mensen heeft gered van de verdrinkingsdood en vanwege zijn humanitaire hulpverlening aan vluchtelingen op Lesbos? Zo ja, wat vindt u van dit bericht en wat vindt u van deze aanklacht? Deelt u de mening dat hier eerder sprake is van lovenswaardige menslievendheid dan van strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Het bericht is mij bekend. Hoewel ik met het kabinet de plicht om mensenlevens in nood op zee te redden onderschrijf, kan ik geen verder oordeel geven over deze zaak omdat mij niet alle details bekend zijn. Bovendien past het mij niet om een individuele zaak die onder een rechter is te becommentariëren. In algemene zin kan ik wel aangeven het spanningsveld te herkennen tussen humanitair handelen en het mogelijk begaan van strafbare feiten. Ook in Nederland kan daar sprake van zijn, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, deze controversiële strafprocedure namens Nederland onder de aandacht van de Griekse autoriteiten is gebracht?
Deze strafprocedure is niet door Nederland onder de aandacht van de Griekse autoriteiten gebracht. Nederland kan en wil zich niet in de rechtsgang van een ander land mengen, net zoals Nederland verwacht dat andere landen dat niet doen in onze rechtsgang.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, de verdachte consulaire bijstand heeft ontvangen? Wat heeft u bijvoorbeeld ondernomen om in dit geval het recht op een eerlijk strafproces te operationaliseren?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in het kader van consulaire bijstand in contact met betrokkene, maar er is op dit moment geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat het strafproces in deze EU-lidstaat voor de onafhankelijke rechter niet correct zal verlopen. Aan betrokkene is een lijst gegeven van advocaten die hem juridisch kunnen vertegenwoordigen. Nederland kan en wil zich niet in de rechtsgang van een ander land mengen en verleent geen juridische bijstand.2
Klopt het dat wat de verdachte ten laste wordt gelegd naar Europees recht helemaal niet strafbaar mag worden gesteld, aangezien richtlijn 2002/90 alleen de strafbaarstelling regelt van hulp aan mensen zonder verblijfsdocumenten wanneer sprake is van financieel gewin? Klopt het bovendien dat de Europese Commissie in haar richtsnoeren van september 2020 heeft bepaald dat het faciliteren van illegale binnenkomst niet strafbaar mag worden gesteld als er sprake is van internationale verplichtingen of humanitaire hulp? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de Griekse autoriteiten via Europese kanalen aan te spreken op deze gang van zaken om, voor zover dat mogelijk is, deze strafzaak en in elk geval daadwerkelijke strafoplegging te voorkomen?
Richtlijn 2002/90/EG verplicht de lidstaten passende sancties te nemen tegen het verlenen van hulp bij illegale immigratie.3 Deze verplichting geldt niet enkel ten aanzien van personen die uit winstbejag derdelanders opzettelijk behulpzaam zijn, maar ook ten aanzien van eenieder die een derdelander opzettelijk helpt om de EU in strijd met het recht binnen te komen of er door te reizen (zie artikel 1, lid 1, onder a, en b).
Op 23 september 2020 heeft de Commissie richtsnoeren uitgebracht over o.a. de uitleg van artikel 1 van Richtlijn 2020/90/EG.4 In deze richtsnoeren stelt de Commissie dat wettelijk voorgeschreven humanitaire bijstand niet strafbaar mag worden gesteld en dat per geval moet worden beoordeeld of een handeling valt onder het begrip humanitaire bijstand. Dit onderschrijft het kabinet, zoals zij ook uiteen heeft gezet in het BNC-fiche over deze richtsnoeren.5
Het kabinet is het echter niet eens met de uitleg van de Commissie dat met name de strafbaarstelling van met inachtneming van het toepasselijke rechtskader door ngo’s of andere niet-overheidsactoren uitgevoerde opsporings- en reddingsoperaties op zee (SAR acties) een inbreuk op het internationaal recht vormt en derhalve niet is toegestaan op grond van het EU-recht. Behulpzaamheid bij illegale immigratie kan bestaan uit het verschaffen van een middel, zoals het organiseren en realiseren van transport.
Het kabinet onderstreept dat het tegengaan van het verlies van levens op de Middellandse Zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven. Daarbij is het echter wel zaak dat de activiteiten van schepen met ideële doelstellingen, die al dan niet op basis van humanitaire gronden in de SAR zones van derde landen stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet bijdragen aan het in stand houden van de criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten.6
In dit kader acht het kabinet voorts van belang dat deze aanbeveling juridisch niet bindend is en lidstaten dus niet gebonden zijn aan deze uitleg van de Commissie (zie artikel 288 VWEU).
Bent u bereid om deze vragen zo snel mogelijk, liefst vóór aanvang van de bedoelde strafzitting, te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen zijn op 16 november ingezonden. Op 18 november stond een eerste zitting van het proces gepland van de rechtbank van Mytilini. De rechtbank heeft de zaak naar het Strafhof van Beroep van Mytilini verwezen omdat het van mening was dat het niet bevoegd was om over de zaak te oordelen. Het is nog niet bekend wanneer het Strafhof de zaak zal behandelen.
Mondkapjeszwendel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Lek in onderzoek mondkapjesdeal Van Lienden: «Anoniem persoon heeft boekje»»1, «Advocaat Plasman doet aangifte tegen Van Lienden»2 en «Gerrit van de Burg over aangifte Van Lienden: wij gaan hem serieus bekijken»3?
Ja.
Deelt u de mening dat het verschaffen van opheldering over de verdwenen 28 miljoen euro belastinggeld als gevolg van de mondkapjesdeal met Van Lienden c.s. veel te lang duurt? Deelt u daarbij de mening dat dit een slecht signaal is naar de hardwerkende belastingbetaler?
Net als uw Kamer wil ik op de kortst mogelijke termijn helderheid krijgen over de uitkomsten van het onderzoek. In mijn brieven op 15 september jl.4 en 25 oktober jl.5 heb ik aangegeven dat ik het ten zeerste betreur dat de eerdergenoemde opleverdata uit de brief van 18 juni jl.6 niet haalbaar blijken. Daarbij heb ik u in de brief van 25 oktober jl. geïnformeerd dat als de resultaten van het eerste deel van het onderzoek – de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) / Relief Goods Alliance B.V. (RGA) – nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn, ik uiterlijk aan het einde van dat kwartaal met u de stand van zaken van dat moment deel. Het is uiteraard het streven om in dat tijdvak de resultaten van het eerste deelonderzoek te hebben. Dit rapport zal dan spoedig met uw Kamer worden gedeeld.
Waarom loopt het onderzoek naar de mondkapjeszwendel zoveel vertraging op? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
In mijn brieven van 15 september jl., 25 oktober jl. en in beantwoording van Kamervragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 3 november jl.7 heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Het gaat hier om elementen zoals het eigenaarschap van de data van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) en de overdracht van de data naar het onderzoeksbureau die zorgvuldig dient te geschieden en te voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving). Partijen die gevraagd worden data over te dragen, dienen deze te toetsen aan de privacywetgeving op onder meer de proportionaliteit en de subsidiariteit, voordat de data kunnen worden gedeeld. Het gaat dus om een complex datalandschap met een omvangrijke hoeveelheid data. In mijn brief van 25 oktober jl. gaf ik ter illustratie aan dat bijvoorbeeld de data die het onderzoeksbureau van het Ministerie van VWS gaat betrekken een aanzienlijk aantal mailboxen, netwerkschijven, datasystemen en chatberichten betreft. Bij het filteren van deze data gaat het om miljoenen documenten om tot een voor het onderzoek relevante dataset te komen.
Het Ministerie van VWS kan als verwerkersverantwoordelijke data van het LCH delen met het onderzoeksbureau. Hiermee wordt een deel van de eerdergenoemde complexiteit aangaande de data van het LCH opgelost. Naast het complexe datalandschap is het onderzoeksbureau afhankelijk van de planning en bereidwilligheid van betrokkenen bij het onderzoek. Zo kost een zorgvuldig proces van hoor- en wederhoor – dat essentieel is bij een feitenonderzoek als deze – ook tijd.
Hoeveel vertraging gaat het lek in het onderzoek naar de mondkapjesdeal Van Lienden opleveren? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
In mijn brief van 24 november jl.8 heb ik toegelicht dat het onderzoek door het onderzoeksbureau gecontinueerd kan worden vanwege de toezeggingen die het onderzoeksbureau heeft gedaan over een zorgvuldige afhandeling van het incident en het vervolg van het onderzoek. Ik vertrouw erop dat hiermee voldoende waarborgen zijn gesteld om het onderzoek te vervolgen. Naar verwachting van het onderzoeksbureau is het incident niet van invloed op de verwachte opleverdata van de onderzoeksresultaten zoals genoemd in mijn brief van 25 oktober jl.
Bent u bekend met het feit dat de voorzitter van het College van procureurs-generaal over de aangifte Van Lienden heeft gesteld: «wij gaan hem serieus bekijken»? Bent u eveneens bekend met het feit dat u over de aangifte heeft gesteld te snappen dat dat gebeurt, want er zijn heel veel mensen die «borrelen van woede, van frustratie»? Heeft u, met inachtneming van de vorige twee vragen de bereidheid het Openbaar Ministerie (OM) te (laten) verzoeken een onderzoek te starten naar de mondkapjeszwendel? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de voorzitter van het College van procureurs-generaal over de aangifte Van Lienden. Daarnaast begrijp ik de maatschappelijke verontwaardiging over deze overeenkomst met RGA heel goed. Het is belangrijk dat de feiten naar voren komen. Daarom laat ik onafhankelijk onderzoek doen naar de overeenkomst met RGA.
De voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft in het genoemde interview aangegeven elke aangifte serieus te nemen en de aangifte van de heer Plasman – als deze aangifte binnen is – goed te bekijken. Zoals de voorzitter van het College van procureurs-generaal tevens heeft gesteld in het genoemde interview, stelt het Openbaar Ministerie (OM) eerst een onderzoek in om de vraag te beantwoorden of een strafbaar feit bewezen kan worden. Het is niet aan mij om een extra verzoek in te dienen voor een onderzoek, nu het OM heeft aangegeven de aangifte serieus te bekijken.
Wat vindt u als aandeelhouder van het feit dat luchtvaartmaatschappij KLM ten onrechte is aangevoerd als partner van de Hulptroepen Alliantie en dat naam en logo zijn misbruikt bij misleidende informatie? Welke stappen gaat u als aandeelhouder tegen deze misleiding ondernemen? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
De stichting Hulptroepen Alliantie (HA) is verantwoordelijk voor de informatie die zij gebruikt in haar uitingen. Indien er sprake is van onterecht gebruik van bepaalde informatie dan is het aan een betreffende partij zelf – in dit geval luchtvaartmaatschappij KLM (KLM) – om stappen te ondernemen richting HA en niet aan de aandeelhouders – in dit geval de Staat als aandeelhouder van KLM.
De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de zorg dat de aangekondigde sluitingsmaatregel vanaf 18 uur voor onder meer de seksindustrie, forse gevolgen zal hebben voor het inkomen van mensen die werken in de prostitutiesector, aangezien zij een groot deel van hun inkomsten na 18 uur verdienen terwijl de kosten van bijvoorbeeld raamhuur gelijk blijven? Deelt u tevens de zorg dat het gevolg hiervan kan zijn dat, net als in eerdere fases, mensen zich genoodzaakt zien buiten deze tijden in onveilige situaties (bijvoorbeeld illegaal) door te werken?
Ik deel de zorg over de effecten van de recente coronamaatregelen voor de verschillende sectoren en beroepen, waaronder ook voor sekswerkers. Zeker als sekswerkers zich mogelijk uit financiële nood genoodzaakt voelen door te werken met risico’s voor zowel hun eigen veiligheid en gezondheid als de volksgezondheid. Uiteraard zal ik alert blijven op signalen van gemeenten en hulporganisaties die in direct contact staan met de sekswerkers. Het kabinet werkt ook aan een steunpakket voor de getroffen sectoren.
Deelt u de mening dat, net als in eerdere fases, door de hoge besmettingscijfers en de onmogelijkheid van voorzorgsmaatregelen als mondkapjes en het houden van afstand, het voorstelbaar is dat er mensen in de prostitutie zijn die vanwege dit risico niet besluiten te werken?
Ik begrijp dat sekswerkers het niet prettig vinden om te werken vanwege de hoge besmettingscijfers. Desalniettemin heb ik eerder van vele sekswerkers begrepen dat er vaak wel voorzorgsmaatregelen worden genomen zoals het dragen van mondkapjes om het risico op besmetting te verkleinen. Voorts zijn er standaard hygiëneregels die sekswerkers en exploitanten in de werkomgeving dienen na te leven. Het is uiteindelijk aan de sekswerker zelf om het risico af te wegen en te besluiten wel of niet te werken.
Herinnert u zich de motie-Bikker c.s. die de regering verzocht steunmaatregelen toegankelijk te houden wanneer mensen in de prostitutie vanwege de coronacrisis niet of minder werken?1
Ja, zoals in de brief van 27 mei 2021 over de steun- en herstelmaatregelen in het derde kwartaal naar aanleiding van deze motie is aangegeven, zijn deze maatregelen ook beschikbaar gesteld voor sekswerkers als zij aan de voorwaarden voldeden.
Bent u bereid en kunt u toezeggen de aangekondigde steunmaatregelen op korte termijn ruimhartig toegankelijk te maken voor mensen in de prostitutie, zodat zij zich niet gedwongen voelen in onveilige situaties te werken? Zo nee, waarom niet?
Het aanvullende pakket waartoe het kabinet heeft besloten ondersteunt ondernemers die als gevolg van de extra maatregelen met omzetverlies worden geconfronteerd. Het kabinet heeft daarom besloten de toegang tot de VLN-regeling te verbreden en ruimhartig op te zetten. Voor zelfstandigen die hun inkomen onder het sociaal minimum zien zakken is er inkomensondersteuning via het reguliere vangnet (Besluit bijstand zelfstandigen) beschikbaar. Ook sekswerkers kunnen – indien zij aan de voorwaarden voldoen – van deze regeling gebruik maken.
Verder houdt het kabinet samen met de VNG, Divosa en gemeenten vinger aan de pols of er aanvullende maatregelen of middelen nodig zijn om deze beperkte lockdown te overbruggen voor mensen die te maken krijgen met een plotseling terugval in inkomsten.
Kunt u daarbij tevens garanderen dat doelgroepen die bij eerdere steunpakketten tussen wal en schip vielen, waaronder sekswerkers die werkten via opting in, tevens gelijkwaardige steun ontvangen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van dinsdag aanstaande?
Ja.
Het artikel ‘Veerdienst Saba/Statia gestrand door blunderende ministeries’ |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veerdienst Saba/Statia gestrand door blunderende ministeries»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de veerdienst niet op de geplande datum van start is kunnen gaan omdat de Douane en/of de Koninklijke Marechaussee de benodigde personele inzet niet, onvoldoende en/of te laat hebben voorbereid?
In de zomer van 2021 is de aanbestedingsprocedure gestart voor de veerdienst, waarbij 1 november 2021 in eerste instantie als streefdatum is gesteld voor de start van de veerdienst. Door verlenging van de aanbestedingstermijn op verzoek van de deelnemende partijen moest de streefdatum van de start echter worden bijgesteld naar 14 november 2021. Bovendien hadden de openbare lichamen meer tijd nodig om enkele ontbrekende veiligheidscertificaten te regelen.
Het definitieve vaarschema kon daarnaast pas na de aanbestedingsprocedure worden opgesteld. De Koninklijke Marechaussee (hierna KMar) en de Douane Caribisch Nederland zijn op 7 oktober 2021 geïnformeerd over het vaarschema en dat kon daarom pas op dat moment met hen worden besproken. De veerdienst is inmiddels in goed overleg tussen alle betrokken partijen per 1 december 2021 van start gegaan conform het voorgenomen vaarschema.
Heeft er tussen de betrokken ministeries ter voorbereiding op de start van de veerdienst afstemming plaatsgevonden en waaruit bestond deze?
Ja, vanaf begin 2021 hebben de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken en Klimaat onderling, alsook met de openbare lichamen van Saba en Sint Eustatius gesproken over de uitvoering van het project en de implementatie van de nieuwe veerdienst. De projectgroep veerdienst Saba/Sint Eustatius, bestaand uit vertegenwoordigers van de openbare lichamen Saba en Sint Eustatius en ingehuurde externe experts, is verantwoordelijk voor de uitvoering van het project en heeft betrokkenen op de hoogte gehouden van de voortgang van het project. De leden van de projectgroep veerdienst Saba/Sint Eustatius hebben in april 2021 contact gehad met de Ministeries van Defensie en Financiën over het voornemen voor de nog in te stellen veerdienstverbinding op de bovenwindse eilanden. Na succesvolle afronding van de aanbestedingsprocedure kon het definitieve vaarschema worden opgesteld en zijn ook de Ministeries van Defensie en Financiën in oktober 2021 betrokken ter afstemming over het vaarschema vanuit hun taken voor het grenstoezicht.
Hoe heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties invulling gegeven aan zijn rol als coördinerend ministerie?
De aanbesteding is uitgevoerd door de openbare lichamen van Saba en Sint Eustatius. Eind oktober ontving het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de eerste signalen van vertraging van de beoogde startdatum van 14 november 2021. Vanuit de coördinerende rol heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overleg geïnitieerd met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat om dit op te lossen en is de waarnemend Rijksvertegenwoordiger/directeur RCN betrokken in het gesprek over de uitvoering lokaal.
Hoe verklaart u dat er vanuit de Rijksdienst Caribisch Nederland, waarin de betrokken diensten zijn vertegenwoordigend, niet eerder actie is ondernomen? Wat is de rol van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger in deze geweest?
Er was niet eerder aanleiding om actie te ondernemen. Na het opstellen van het definitieve vaarschema door de projectgroep veerdienst Saba/Sint Eustatius in oktober 2021 werd duidelijk dat de verdere voorbereiding niet voor 1 november 2021 kon worden afgerond. De waarnemend Rijksvertegenwoordiger heeft, zodra de problemen gesignaleerd werden en hier de mogelijkheid voor was, overleg gevoerd met het hoofd operaties van de KMar en de directeur van Douane Caribisch Nederland om de analyse scherp te krijgen en aldus bijgedragen aan de gezamenlijke oplossing.
Deelt u de mening dat de door de diensten gedane suggestie de vaartijden aan te passen aan de werktijden van de diensten geen oplossing biedt en de door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat beschikbaar gestelde twee miljoen euro alleen doel treft als sprake is van een betaalbaar alternatief voor de hoge vliegtarieven door een zogeheten dagrandservice te realiseren?
Het is van essentieel belang dat Caribisch Nederland goed bereikbaar is en dat reisschema´s ten behoeve van intereilandelijk vervoer worden gehanteerd die het beste werken voor de lokale bevolking en het toerisme goed bedienen. Dat is nu niet het geval; ticketprijzen voor lucht- en zeevervoer zijn hoog en de frequentie van verbindingen beperkt. Inwoners zijn voor werk, zorg, onderwijs en inkopen echter afhankelijk van vervoer naar naastgelegen eilanden. Daarnaast heeft de lokale economie baat bij eilanden die goed bereikt kunnen worden, zowel voor import van goederen als voor het toerisme.
Om de bereikbaarheid van Saba en Sint Eustatius te verbeteren dienen zowel de verbinding via de lucht als over zee gewaarborgd te worden. Vervoer via de lucht en via de zee vullen elkaar aan, maar zondermeer kan niet worden gesteld dat zeevervoer een alternatief is voor luchtvervoer. Dat komt omdat de reistijd van vervoer per veerboot substantieel langer is dan de reistijd van vervoer per vliegtuig. Wanneer inwoners vanwege onderwijs of een medisch bezoek naar Sint Maarten moeten reizen, heeft zo’n langere reistijd gevolgen voor het leven op Saba en Sint Eustatius. Daarnaast kan een overtocht met de veerdienst mogelijk niet altijd plaatsvinden vanwege slechte weeromstandigheden. Ik deel de zorgen van uw Kamer omtrent de hoge ticketprijzen voor luchtvervoer dan ook.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om de veerdienst alsnog per 1 december of zo mogelijk eerder van start te laten gaan en welke stappen gaat u daarvoor ondernemen?
De veerdienst is inmiddels in goed overleg met alle partijen per 1 december 2021 van start gegaan conform het voorgenomen vaarschema.
Kunt u, gezien de urgentie, deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De toepassing van de opkoopbescherming bij het ‘flippen’ van woningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het fenomeen «flippen» waarbij een huis wordt opgekocht, verbouwd of gerenoveerd en vervolgens wordt verkocht voor een vaak veel hogere prijs zoals de voorbeelden in Diepenveen uitwijzen?1
Ja.
In hoeverre beoordeelt u deze praktijk als onwenselijk als op deze manier relatief betaalbare woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken?
Ik vind het onwenselijk wanneer een opgekochte woning enkel wordt aangehouden met als doel om deze op later moment voor een fors hogere prijs door te verkopen. Wanneer de woning tussendoor ook wordt opgeknapt vind ik dit niet per definitie nadelig. Als de woning bijvoorbeeld voor de doorverkoop vergaand wordt gerenoveerd en verduurzaamd kan dit bijdragen aan een toekomstbestendigere woningvoorraad. Daarbij kan de nieuwe koper de woning snel en gemakkelijk betrekken. Ook is het maken van winst niet altijd het doel van de doorverkoop. De doorverkoop kan ook worden veroorzaakt doordat de woning door bijvoorbeeld samenwonen, scheiden of gezinsuitbreiding niet meer voldoet aan de woonwensen.
Heeft u cijfers over hoeveel woningen op deze manier tijdelijk aan de woningvoorraad worden onttrokken? Kunt u daarbij ook aangeven wat de gemiddelde prijsstijging is na het opkopen en renoveren van een woning?
Het Kadaster heeft recent onderzoek2 gedaan naar in hoeverre aangekochte woningen in de periode van januari 1993 tot juni 2021 weer snel worden doorverkocht, en welke winsten hiermee worden gehaald. Het Kadaster definieert winst hier als het verschil tussen de aankoop- en de verkoopprijs. De transactiekosten en eventuele renovatiekosten zijn buiten beschouwing gelaten. In hun onderzoek maakt het Kadaster onderscheid tussen woningen die binnen één, twee of vijf jaar na aankoop weer zijn doorverkocht. Gedurende de periode van januari 1993 tot juni 2021 zijn 90.000 woningen binnen één jaar weer verkocht, 230.000 woningen binnen twee jaar en 855.000 woningen binnen vijf jaar. De winst die gemaakt wordt bij verkoop stijgt de laatste jaren voor alle categorieën. In 2021 was de winst het hoogst: deze liep op tot bijna 58.000 euro bij verkoop na één jaar (aankoop in 2020), ruim 65.000 euro bij verkoop na twee jaar (aankoop in 2019) en bijna 95.000 euro bij verkoop na vijf (aankoop in 2016). Het is niet bekend hoeveel deze verkopers uiteindelijk overgehouden hebben aan de verkoop, omdat de transactiekosten en eventuele renovatiekosten niet zijn meegenomen. Ik heb ook geen inzicht in hoeveel er gemiddeld geïnvesteerd (renovatie, verduurzaming etc.) wordt in een woning die op korte termijn weer wordt doorverkocht.
Deelt u de mening dat het flippen van woningen het evenwicht in een buurt of wijk ook kan aantasten? Snapt u dat mensen op deze manier niet meer in hun eigen dorp of buurt dreigen te kunnen blijven wonen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Als de woning bijvoorbeeld voor de doorverkoop vergaand wordt gerenoveerd en verduurzaamd kan dit bijdragen aan een toekomstbestendigere woningvoorraad en de leefbaarheid van de wijk verbeten. Tegelijkertijd is het niet wenselijk wanneer een opgekochte woning enkel wordt aangehouden met als doel om deze op later moment voor een fors hogere prijs door te verkopen. Het kabinet heeft per 1 januari 2021 de overdrachtsbelasting voor beleggers verhoogd naar 8%. Dit remt met name beleggers met een kort beleggingsperspectief, zoals beleggers die woningen opkopen om op korte termijn weer door te verkopen.
Waarom is de regeling: «De opkoopbescherming, ook wel zelfbewoningsplicht, is ingevoerd om buurten te beschermen tegen «onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor bepaalde groepen omdat zij hierdoor onvoldoende kans maken op een betaalbare koopwoning»2 niet van toepassing op het flippen van woningen?
Het doel van de opkoopbescherming is om ervoor te zorgen dat goedkope en middeldure koopwoningen na verkoop beschikbaar blijven als koopwoningen in buurten waarin er schaarste is aan deze woningen of wanneer de leefbaarheid in de betreffende buurt wordt aangetast door de opkoop van deze woningen voor de verhuur. Dit sluit aan bij de problematiek die gemeenten ervaren. De opkoopbescherming is dus specifiek gericht op het tegengaan van schaarste en/of leefbaarheidsproblemen die voortkomen uit de opkoop voor verhuur.
Het verbieden van het snel doorverkopen van een woning is een aanvullende beperking van het eigendomsrecht. Dit kan alleen als hier goede redenen voor zijn. Het op korte termijn doorverkopen van een woning gebeurt niet altijd met als doel om winst te maken. De verkoop kan ook worden veroorzaakt doordat de woning door bijvoorbeeld samenwonen, scheiden of gezinsuitbreiding niet meer voldoet aan de woonwensen. Tevens geldt dat als woningen vergaand worden gerenoveerd en verduurzaamd dit kan bijdragen aan een toekomstbestendigere woningvoorraad. Het kabinet heeft reeds de overdrachtsbelasting verhoogd waardoor het kort aanhouden van een beleggingswoning aanzienlijk minder aantrekkelijk wordt. Ik vind dat het kabinet hiermee een passende prikkel heeft ingebouwd. Op basis van de huidige gegevens zie ik geen aanleiding voor een algeheel verbod.
Bent u bereid de opkoopbescherming die per 1 januari van kracht wordt uit te breiden? Waarom geldt deze wel voor de verhuur maar niet voor beleggers en speculanten die met koophuizen flink willen verdienen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de betaalbaarheid van wonen voor steeds meer mensen onder druk komt te staan omdat beleggers en speculanten hun kans grijpen? Wat doet u om het artikel in de Grondwet dat wonen een zorg van de overheid is waar te maken? . Bent u bereid in te grijpen en te zorgen dat woningen weer zijn om in te wonen, niet om geld mee te verdienen?
De vraag naar woningen is sterk toegenomen, terwijl er de afgelopen jaren onvoldoende woningen aan de voorraad zijn toegevoegd om aan deze vraag te kunnen voldoen. In de huidige krappe markt is het belangrijk dat er snel meer en betaalbare woningen worden gebouwd. Met de woningbouwimpuls en de woondeals zet ik in op vergroten van het aanbod aan betaalbare woningen. Een belangrijk resultaat is dat van de eerste tranche van de woningbouwimpuls maar liefst 60 procent is gegaan naar betaalbare woningen voor het middensegment, het gaat hierbij om 32.500 betaalbare woningen van de in totaal 51.000 woningen. Ook het kapitaal en initiatief van beleggers spelen een belangrijke rol bij het vergroten van het woningaanbod. Tegelijkertijd ontstaan er door de huidige krapte ook excessen op de woningmarkt. Zo zijn er speculanten die gebruik maken van deze krapte waardoor het voor diverse groepen, zoals starters en mensen met een middeninkomen, lastig is om een passende woning te vinden.
De afgelopen periode heb ik reeds op diverse manieren ingegrepen op de markt om de betaalbaarheid van het wonen te vergroten en speculatie tegen te gaan. Bij het nemen van deze maatregelen is het doel geweest om de betaalbaarheid van woningen voor mensen met een middeninkomen en starters te verbeteren en excessen op de woningmarkt aan te pakken.
Zo heeft het kabinet met de differentiatie van de overdrachtsbelasting de positie van starters verbeterd ten opzichte van beleggers. Door deze differentiatie betalen starters4 per 1 januari 2021 geen overdrachtsbelasting en is het tarief voor beleggers verhoogd tot 8%. Ook heeft het kabinet het initiatiefvoorstel van het lid Nijboer (PvdA) om de jaarlijkse huurstijgingen in de vrije sector te maximeren, gesteund. Door dit wetsvoorstel zijn per 1 mei 2021 de jaarlijkse huurverhoging voor een periode van drie jaar tot maximaal inflatie + 1 procentpunt beperkt. Daarnaast kunnen gemeenten per 1 januari 2022 een opkoopbescherming invoeren om ervoor te zorgen dat betaalbare koopwoningen niet kunnen worden opgekocht voor ongewenste vormen van verhuur in gebieden waar betaalbare koopwoningen schaars zijn of waar de leefbaarheid van door de opkoop voor verhuur in het geding komt. Hierdoor blijven er meer koopwoningen beschikbaar voor andere woningzoekenden, zoals starters en mensen met een middeninkomen. Tevens wordt de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel beperkt tot maximaal 33% van het totaalaantal punten. Door het aandeel van de WOZ in het woningwaarderingsstelsel te beperken wordt voorkomen dat gereguleerde woningen door snel stijgende huizenprijzen sneller in het vrije huursegment terecht komen, terwijl ze daar langs andere maatstaven niet thuishoren.
Kunt u zich vinden in het standpunt dat het flippen van woningen niet onbeperkt mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De verwachte groei van de geitenhouderij in Noord-Brabant |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat de provincie Noord-Brabant in haar «Brabants beleidskader landbouw en voedsel 2030» stelt dat, ondanks de ingestelde geitenstop, het aantal geiten in die provincie naar verwachting met 29 procent zal toenemen in 2030 en daarna nog verder zal groeien door autonome ontwikkelingen, ofwel door het geld dat in deze sector kan worden verdiend?1 2
In het «Brabants beleidskader landbouw en voedsel en de bijlage hierbij (Plan MER)» wordt de verwachting uitgesproken dat het aantal geiten zal toenemen, voor zover de bestaande stallen daartoe mogelijkheden bieden. Het betreft dus latente vergunningsruimte. Vanwege het moratorium in Noord-Brabant is nieuwvestiging of het uitbreiden van bestaande stallen niet mogelijk, ook als de houder nog ruimte heeft voor extra dieren op zijn milieuvergunning.
Wat is in andere provincies de verwachting met betrekking tot eventuele groei van de geitenhouderij de komende jaren?
De afgelopen jaren hebben diverse provincies waar relatief veel geiten worden gehouden (Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Utrecht, Overijssel, Flevoland, Zuid-Holland en Noord-Holland) vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreidingen en/of nieuwvestiging van geitenhouderijen tijdelijk tegen te gaan. De bevoegdheid hiervoor ligt bij de provincies. Het kabinet heeft eerder aangegeven dit door de provincies ingezette beleid te ondersteunen (Kamerstuk 28 973, nr. 237, 24 april 2020 en Kamerstuk 28 286, nr. 1230, 24 november 20213). Sinds het invoeren van beperkende maatregelen op provincie-niveau is de toename van het aantal geiten afgevlakt. Het aantal melkgeiten is nog licht toegenomen op basis van vergunningen, die voor het moratorium werd ingesteld, waren afgegeven.
Herinnert u zich dat omwonenden binnen een straal van twee kilometer van een geitenhouderij (in totaal 1,7 miljoen Nederlanders) 40 tot 60 procent meer risico lopen om longontstekingen te krijgen en dat het RIVM stelt dat deze longontstekingen mogelijk worden veroorzaakt door een (nieuwe) zoönose, een van dier op mens overdraagbare ziekte?3 4
De resultaten van het onderzoek «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» (VGO), in opdracht van de Ministeries LNV en VWS zijn mij bekend. De Kamer is telkens geïnformeerd bij publicatie van rapporten over dit onderzoek (Kamerstuk 28 286, nr. 1230, 24 november 2021).6, 7, 8, 9 Het is nog steeds onduidelijk waardoor het verhoogde risico op longontstekingen wordt veroorzaakt. De hypothesen hierover lopen uiteen; het kan bijvoorbeeld komen door een specifieke ziekteverwekker die van dieren afkomstig is (zoönose) of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen, die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak. Het onderzoeksprogramma VGO-III moet inzicht geven in de oorzaak van dit verhoogde risico.
Herinnert u zich dat een GGD-toxicoloog afgelopen mei nog waarschuwde dat het medisch onaanvaardbaar is om geitenstops op te heffen?5
Het bericht waar u naar verwijst heb ik gezien. Vooralsnog handhaven de provincies de geitenstop, met uitzondering van Friesland waar deze in 2019 is opgeheven, maar het aantal geitenbedrijven is daar relatief klein. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 2 december jl. toegezegd een appèl te doen op de vier provincies waar nu geen moratorium is ingesteld.
Erkent u dat de verwachte groei van bijna 30 procent van het aantal geiten in Noord-Brabant betekent dat een groot aantal mensen te maken zal krijgen met extra gezondheidsrisico’s, ongeacht de vraag of de risico’s worden veroorzaakt door een specifieke ziekteverwekker die van dieren afkomstig is (zoönose) of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak?6
De oorzaak van het verhoogde risico op longontsteking bij omwonenden van geitenhouderijen is nog niet vastgesteld; daar wordt momenteel onderzoek naar gedaan (zie ook antwoord 3). Het is dus nog de vraag of een groter aantal geiten een hoger risico met zich meebrengt. In Brabant zal het aantal mensen dat dichtbij een geitenhouderij woont niet toenemen, omdat er geen nieuwe stallen worden gebouwd vanwege het geldende moratorium. Het aantal geiten kan alleen in bestaande stallen beperkt toenemen op basis van de ruimte in bestaande vergunningen. Gemeenten vragen bovendien volgens de Brabantse Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 een GGD-advies in het geval van de ontwikkeling van een geitenhouderij, wanneer er binnen een straal van 2 kilometer woon- en verblijfsruimten van derden bevinden.
Wat denkt u, als degene die politiek verantwoordelijk is op het moment dat er een nieuwe voor de mens gevaarlijke infectieziekte (zoönose) ontstaat in de Nederlandse veehouderij, bij het lezen van dit provinciale beleidskader?
Ik neem deze verantwoordelijkheid zeer serieus. Staand beleid is erop gericht een nieuwe uitbraak van een zoönose te voorkomen en dit beleid wordt, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 6 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1357) nog verder versterkt. Daarvoor verkennen we parallel aan de analyse die de expertgroep zoönosen (Commissie Bekedam) heeft uitgevoerd,12 hoe de inzet in Europees en mondiaal verband kan worden geïntensiveerd en zetten we in op extra onderzoek.
Het ontwerpbeleidskader Landbouw en Voedsel van de provincie Brabant heeft aandacht voor een meer duurzame aanpak van landbouw en zoekt een balans tussen economische en ecologische waarden. Voor de veehouderij stelt het beleidskader dat de provincie Brabant met betrekking tot de veehouderij erop gericht is te voldoen aan wettelijke eisen (van Rijk en EU) omtrent emissies en daardoor op weg is naar een emissieloze veehouderij. Voor een aantal emissies hanteert de provincie al eigen, verdergaande beleidsregels, verordeningen of toetsingskaders (bijv. op gebied van leefomgeving en gezondheid). Ik ondersteun deze zienswijze en aanpak.
We kunnen op dit moment met betrekking tot de geitenhouderij geen landelijke maatregelen nemen of wettelijke eisen te stellen, zolang niet vaststaat wat de oorzaak is van toegenomen kans op longontsteking in de buurt van geitenhouderijen en hoe dit derhalve kan worden bestreden. De provincies bepalen nu zelf welke maatregelen kunnen worden ingezet op het gebied van uitbreiding. In Brabant geldt sinds 2017 een stop op nieuwvestiging en uitbreiding van geitenbedrijven. Op de bestaande bedrijven kan het aantal geiten nog wel beperkt uitbreiden, mits een toename van het aantal dieren mogelijk is op basis van de milieuvergunning én past binnen de bestaande stal(len). Incidenteel kan er nog uitbreiding plaatsvinden op basis van eerder afgegeven vergunningen (zie ook antwoord 2 en antwoord 5).
Heeft u gezien dat de gemeente De Ronde Venen een uitbreiding van een geitenbedrijf wil tegenhouden vanwege de risico’s voor de volksgezondheid, maar dat de Raad van State in opdracht van de betreffende geitenhouder gaat onderzoeken of gemeenten vanuit het voorzorgsbeginsel mogen optreden tegen uitbreidingen?7
Ik heb het bericht waar u naar verwijst gezien. In de provincie Utrecht geldt sinds 2018 een geitenstop op vestiging en/of uitbreiding. De Raad van State zal hierover binnen enkele maanden uitspraak doen. Eerder dit jaar speelde een vergelijkbare zaak in Rottum (Groningen), de uitspraak van de Raad van State was «Gemeenten mogen op grond van het voorzorgsbeginsel de uitbreiding van geitenhouderijen in principe verbieden».14
Deelt u de mening dat gemeenten hun inwoners moeten kunnen beschermen tegen gezondheidsrisico’s? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Uiteraard moeten gemeenten hun inwoners kunnen beschermen tegen gezondheidsrisico’s. De gemeente is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma en heeft een rol in gezondheidsbevordering en preventie bij kwetsbare groepen in de gemeente.
Op het terrein van veehouderij en gezondheid is een handreiking ontwikkeld voor gemeenten, provincies, omgevingsdiensten en GGD’en in gebieden met (intensieve) veehouderij. Deze «Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden»15 van het Ministerie van IenW is bedoeld om het bevoegd gezag te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden. Het bevoegd gezag kan in gevallen waarin er mogelijk een verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat, advies vragen aan de GGD.
Erkent u dat deze situatie heeft kunnen ontstaan doordat er nog altijd geen landelijke maatregelen zijn genomen tegen de groei van de geitenhouderij, waardoor het aantal melkgeiten in Nederland sinds 2000 is vervijfvoudigd? Zo nee, kunt u dit toelichten?8
In 2021 telde Nederland 482 duizend melkgeiten, ruim 1 procent meer dan het jaar daarvoor. Het aantal melkgeiten in Noord-Brabant en Gelderland (de provincies met de meeste melkgeiten) bleef tot en met 2020 toenemen, in 2021 was deze jarenlange stijging afgevlakt. Over het algemeen is een afvlakking van de groei van de melkgeitensector zichtbaar in provincies waar beperkende maatregelen zijn ingevoerd.
Het totale aantal geiten (dus ook niet-melkgeiten) is sinds 2000 toegenomen van 178.570 tot 643.190 in 2021, een toename met een factor 3,6. Het aantal geitenbedrijven (inclusief hobbyhouders) is in de periode van 20 jaar afgenomen van 3800 tot 3190.17 In 2020 waren 565 melkgeitenbedrijven geregistreerd bij RVO.18
Erkent u dat het feit dat u het nog altijd aan provincies overlaat om al dan niet maatregelen zoals een geitenstop in te stellen en deze desgewenst ook weer op te heffen, betekent dat mensen voor hun gezondheid in deze afhankelijk zijn van de goede wil, daadkracht en rechte rug van provinciebestuurders? Erkent u dat zelfs dat niet voldoende is, gezien de verdere (verwachte) groei van het aantal melkgeiten, ook in provincies met een geitenstop?
Het instellen, opheffen of verlengen van een dergelijk moratorium is een bevoegdheid van de provincie. Het kabinet heeft eerder aangegeven de provinciale maatregelen te ondersteunen (Kamerstuk 28 973, nr. 237, 24 april 2020 en Kamerstuk 28 286, nr. 1230, 24 november 202119) en heeft via een opdrachtgeversoverleg voor het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO-III) regelmatig contact met de onderzoekers, betrokken provincies en de geitensector. Het kabinet heeft opdracht gegeven voor vervolgonderzoeken naar de oorzaak van dit verhoogde risico, om uiteindelijk gerichte en effectieve risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen.
Wat gaat u doen om de inwoners van Noord-Brabant en ook van andere provincies te beschermen tegen de gezondheidsrisico’s uit de groeiende geitenhouderij?
De reeds uitgevoerde onderzoeken binnen het totale VGO-programma benadrukken het belang van inzicht in de mogelijke oorzaken van het verhoogde risico op een longontsteking voor mensen die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. Wanneer er inzicht is in de oorzaak van dit verband, kan worden gekeken naar gerichte maatregelen die het risico op een longontsteking voor omwonenden verkleinen. Het kabinet laat daarom grootschalig onderzoek uitvoeren naar de oorzaak van dit verband. De onderzoeken hebben tot nu toe helaas geen aanknopingspunten opgeleverd voor een mogelijke oorzaak. In de Kamerbrief van 9 maart jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 241) is aangegeven dat de planning van deze vervolgonderzoeken vertraging heeft opgelopen wegens de COVID-19 crisis. Het totale VGO-III programma wordt naar verwachting eind 2024 afgerond.
De afgelopen jaren hebben diverse provincies vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreiding en/of nieuwvestiging van geitenhouderijen tijdelijk tegen te gaan. Dit betreffen maatregelen op het gebied van ruimtelijke ordening. De bevoegdheid voor het instellen van dergelijke maatregelen ligt bij provincies (zie mijn antwoord op vraag 8).
Het kabinet ondersteunt de maatregelen die provincies vanuit het voorzorgsprincipe hebben ingesteld. Zoals aangegeven is het onduidelijk waardoor de extra longontstekingen worden veroorzaakt. Dit kan bijvoorbeeld doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak, of door zoönosen, specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn.
De Minister van LNV en ik zullen uw Kamer – in vervolg op onze eerdere brief van 6 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1357) met aanbieding van het rapport Bekedam – voor de kerst met een voortgangsbrief informeren over de versterking van het zoönosenbeleid. Zoals in de brief van 6 juli aangegeven, hecht het kabinet er waarde aan om deze periode te benutten voor gesprekken met belanghebbenden, zoals veehouders, natuurorganisaties, zorgpartijen en kennisinstellingen over dit rapport. Zo kunnen de voorbereidingen worden getroffen voor een meerjarig actieplan zoönosen in 2022 ter versterking van het bestaande zoönosenbeleid. De definitieve besluitvorming over een meerjarig actieplan zoönosen is aan een nieuw kabinet.
Kunt u deze vragen één voor één en voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoorden, zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Hierbij ontvangt u mijn antwoorden.
De aangenomen motie-Van Haga c.s. over het wegnemen van obstakels voor het isoleren van monumenten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de aangenomen motie-Van Haga c.s. over het wegnemen van obstakels voor het isoleren van monumenten?1
Ja.
Hoe bent u van plan te onderzoeken hoe obstakels voor het isoleren van monumenten kunnen worden weggenomen?
De afgelopen jaren is al veel gedaan om eigenaren van monumenten te ondersteunen bij het nemen van verduurzamingsmaatregelen, waaronder ook isoleren. Zo heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de gids
Samen met mijn collega Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal ik de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed vragen een overzicht te maken van het aanbod van beschikbare informatie en kennis met betrekking tot het isoleren van monumenten. Ook de Stichting ERM, de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM) en de VNG zullen hierbij worden betrokken. In dit onderzoek zal zowel naar knelpunten als naar mogelijke oplossingsrichtingen gekeken worden.
Hoe bent u van plan te onderzoeken in hoeverre hiervoor een landelijke richtlijn kan worden ingesteld?
Als onderdeel van het bovengenoemde onderzoek, zal ik de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ook vragen mij te adviseren over de vraag of, en zo ja hoe een landelijke richtlijn ondersteunend kan zijn voor eigenaren die hun monument willen isoleren.
Op welke termijn valt er een update over de resultaten te verwachten?
Ik verwacht uw Kamer voor de zomer van 2022 mijn bevindingen te zullen sturen.
Een corona-uitbraak in een gevangenis en de vaccinatie van gevangenen |
|
Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het NOS bericht «Corona-uitbraak in gevangenis Zaanstad: honderden gevangenen in lockdown»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het hier een cluster van coronabesmettingen betreft en of er clusters van besmettingen zijn in gevangenissen? Zo ja, hoeveel? Bent u het ermee eens dat deze clusters van besmettingen gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid als geheel?
Om de gevolgen voor de volksgezondheid zo klein mogelijk te houden, wordt na een geconstateerde besmetting het bron- en contactonderzoek protocol gevolgd van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Dit protocol is samen met het RIVM opgesteld. Er is sprake van een uitbraak als er op een afdeling meer dan één besmetting is vastgesteld. Bij een uitbraak worden alle gedetineerden van de betreffende afdeling in quarantaine geplaatst. Daarnaast worden zoveel mogelijk gedetineerden en medewerkers van deze afdeling getest. Verdere verspreiding van het coronavirus wordt daarmee voorkomen.
Ten tijde van het nieuwsbericht waren in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad 32 gedetineerden positief getest (peilmoment 3 november). Deze gedetineerden waren op 12 november weer hersteld. Omdat er meerdere uitbraken waren, zaten er in totaal 243 gedetineerden in quarantaine.
DJI doet er alles aan om de kans op besmetting met het coronavirus zo klein mogelijk te houden. Desondanks komen besmettingen voor. Voor het actuele beeld verwijs ik u naar de website van DJI. Op de website wordt wekelijks het aantal besmettingen en gedetineerden die in quarantaine zijn geplaatst gedeeld.
Wat is uw reactie op de schatting van de gevangenisdirecteur dat ongeveer 30% van de gevangenen in het Justitieel Complex is gevaccineerd?
De exacte vaccinatiegraad onder gedetineerden is niet bekend, omdat gedetineerden niet verplicht zijn om de vaccinatiestatus door te geven en gedetineerden continu in- en uitstromen.
Komt deze schatting overeen met schattingen van het aantal vaccinaties in andere justitiële inrichtingen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarop is deze schatting gebaseerd?
De gevangenisdirecteur heeft zijn inschatting gebaseerd op zijn ervaring met de vaccinatiebereidheid van gedetineerden ten tijde van de vaccinatiecampagne binnen DJI (medio januari 2021–juli 2021). Tijdens deze campagne heeft DJI conform de Rijksvaccinatiestrategie gedetineerden (en een deel van de medewerkers) kunnen vaccineren.
Als deze schatting klopt, kunt u uitleggen waarom dat aantal zo laag is?
Zie antwoord op vraag 3 en 5.
Wat doet u eraan om dit aantal te verhogen? Zou betere voorlichting kunnen helpen?
DJI stimuleert het vaccineren van gedetineerden. Zo worden gedetineerden bij binnenkomst actief (in verschillende talen) geïnformeerd over de mogelijkheden omtrent vaccinatie. Alle gedetineerden wordt één (of meerdere) vaccinatie(s) aangeboden. Aangezien besmettingen vooral plaatsvinden door mensen die in en uit een inrichting gaan, blijft DJI daarnaast ook streven naar een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad onder medewerkers.
Kunt u aangeven welke maatregelen nu gelden in penitentiaire inrichtingen (PI's) en wat de verwachting is voor de komende maanden, aangezien u in uw brief van 18 juni 2021 stelt dat DJI vanaf 4 september 2021 in afstemming met het RIVM zou beoordelen of het verantwoord is de laatste coronamaatregelen in inrichtingen op te heffen?2
Na de zomer leek de coronasituatie aanvankelijk sterk verbeterd en zijn landelijk versoepelingen ingevoerd. DJI is echter terughoudend geweest met het invoeren van versoepelingen aangezien besmettingen binnen een inrichting grote impact hebben. Het dringend advies om waar mogelijk 1,5 meter afstand te houden is binnen de DJI gehandhaafd. Dit betekent dat de impact van de nieuwe landelijke maatregelen, zoals bekendgemaakt op 12 november jl., voor de inrichtingen beperkt is.
De thans geldende maatregelen worden toegelicht in de bijlage bij de brief «Coronamaatregelen Dienst Justitiële Inrichtingen» die op vrijdag 18 november jl. aan uw Kamer is verstuurd.3
Hoe verhouden de richtlijnen van het RIVM en de maatregelen in maatschappij zich ten opzichte van de maatregelen in gevangenissen? Zijn deze vergelijkbaar?
DJI volgt de richtlijnen van het RIVM. De maatregelen in de vrije maatschappij worden door vertaald naar de inrichtingen. Voor de getroffen maatregelen heeft DJI advies ingewonnen bij het RIVM. Voor DJI zijn deze adviezen leidend.
Het bericht dat een gezin € 300 per maand moet betalen voor de essentiële medicatie van hun dochter |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de brief van ouders over het feit dat zorgverzekeraar CZ uit coulance vooralsnog Midodrine vergoedt, maar zij € 300 per maand dreigen te moeten gaan betalen voor het middel waar hun dochter enorm van afhankelijk is?1
Ik vind het verdrietig om te horen dat deze ouders mogelijk hoge kosten moeten maken. Ik vind het voor hen dan ook fijn dat de zorgverzekeraar hierin vooralsnog coulant is. Het is in Nederland echter zo dat geneesmiddelen die niet bewezen effectief zijn niet vergoed worden (zie mijn antwoord op vraag 2).
Wat is de reden dat dit middel niet is opgenomen in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS), terwijl er niet voor alle patiënten een alternatief voor is dat wel vergoed wordt?
Ik begrijp van het Zorginstituut dat het in 2003 geadviseerd heeft om midodrine niet op te nemen in het GVS, omdat er destijds onvoldoende bewijs was voor de toegevoegde waarde van dit geneesmiddel. Niet lang daarna heeft de fabrikant een herbeoordeling aangevraagd. Dat verzoek heeft het Zorginstituut afgewezen, omdat er geen nieuwe gepubliceerde onderzoeksgegevens beschikbaar waren, op basis waarvan het Zorginstituut een ander advies zou kunnen geven.
Is het juist dat dit middel wel in Duitsland wordt vergoed? Zo ja, wat is de reden dat dit middel in Duitsland wel vergoed wordt?
Het al dan niet vergoeden van geneesmiddelen en onder welke voorwaarden, is een nationale aangelegenheid. Ik heb geen kennis van de Duitse afwegingen voor de vergoeding van individuele geneesmiddelen. Voor Nederland zijn de criteria relevant zoals die door het Zorginstituut worden gehanteerd.
Bent u het bereid om het Zorginstituut Nederland om een advies te vragen over mogelijke opname van Midodrine in het GVS?
Het is aan de fabrikant om een verzoek in te dienen voor een herbeoordeling door het Zorginstituut. Hiervoor zijn nieuwe gepubliceerde wetenschappelijke gegevens nodig die de effectiviteit van het geneesmiddel aantonen.
Hoeveel patiënten in Nederland gebruiken Midodrine?
Uit gegevens van Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) blijkt dat bijna 300 patiënten midodrine buiten het ziekenhuis gebruikten in 2020.
Voor hoeveel van deze patiënten is er geen alternatief middel beschikbaar?
Dat is mij niet bekend.
Welk perspectief kunt u op de korte termijn bieden aan de patiënten die afhankelijk zijn van Midodrine?
Op korte termijn kan ik helaas geen vergoeding garanderen. Hiervoor heb ik een advies van het Zorginstituut nodig. Het beschikbaar zijn van nieuwe wetenschappelijke inzichten over de effectiviteit van midodrine is hierbij noodzakelijk. Ik zal contact opnemen met de fabrikant om te vragen of het indienen van een vergoedingsdossier haalbaar is. Pas na een positief advies van het Zorginstituut kan ik overgaan tot opname van midodrine in het verzekerde pakket.
Het bericht 'Veerdienst Saba/Statia gestrand door blunderende ministeries' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Veerdienst Saba/Statia gestrand door blunderende ministeries»?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving?
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de veerdienst Saba/Statia/Sint Maarten?
Het kabinet heeft op 24 oktober 2020 ingestemd met het voorstel van de openbare lichamen van Saba en Sint Eustatius voor een pilotproject veerdienst voor de duur van twee jaar2. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft hiervoor eind 2020 € 2 miljoen beschikbaar gesteld aan het openbaar lichaam Saba. Hierbij is overeengekomen dat het project door de openbare lichamen van Saba en Sint Eustatius wordt uitgevoerd en een deel van de middelen wordt ingezet voor inhuur van externe expertise. Het project is in de zomer van 2021 lokaal aanbesteed door de lokale projectgroep veerdienst Saba/Sint Eustatius. De projectgroep veerdienst Saba/Sint Eustatius bestaat uit vertegenwoordigers van de openbare lichamen Saba en Sint Eustatius en ingehuurde externe experts.
In de zomer van 2021 is de aanbestedingsprocedure gestart voor de veerdienst, waarbij 1 november 2021 in eerste instantie als streefdatum is gesteld voor de start van de veerdienst. Door verlenging van de aanbestedingstermijn op verzoek van de deelnemende partijen moest de streefdatum van de start echter worden bijgesteld naar 14 november 2021. Bovendien hadden de openbare lichamen meer tijd nodig om enkele ontbrekende veiligheidscertificaten te regelen. Het definitieve vaarschema kon daarnaast pas na de aanbestedingsprocedure worden opgesteld. De Koninklijke Marechaussee (hierna KMar) en de Douane Caribisch Nederland zijn op 7 oktober geïnformeerd over het vaarschema en dat kon daarom pas op dat moment met hen worden besproken. De veerdienst is inmiddels in goed overleg tussen alle betrokken partijen per 1 december 2021 van start gegaan conform het voorgenomen vaarschema.
Klopt het dat de veerdienst op 1 november jl. zou beginnen, maar dat dit niet is gelukt? Zo ja, wat is daarvoor de reden, wat is daarvan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre klopt het dat de Douane en de Koninklijke Marechaussee niet voorbereid waren? Hoe kan het dat niet alle instanties en ministeries gereed waren op 1 november 2021? In hoeverre klopt het dat er buiten de reguliere werktijden onvoldoende personeel is om goederen en personen te controleren?
De Regeling toelating en uitzetting BES (RTU BES) stelt vast dat de grensdoorlaatposten van de zeehavens op Saba en Sint Eustatius zijn geopend van 7:00 uur tot 19:00 uur. Bredere openingstijden zouden vragen om additioneel personeel, een aangepaste planning en een aanpassing van de RTU BES. Tussen Saba en Sint Eustatius mag overigens vrij gereisd worden net zoals dat in Europees Nederland tussen gemeenten en provincies het geval is. De KMar- en douanecontroles worden op Saba uitgevoerd, wat de mogelijkheid biedt om een vaarschema te hanteren binnen de openingstijden van de grensdoorlaatposten. De Douane Caribisch Nederland kent daarnaast de mogelijkheid om ook op St. Eustatius goederencontroles uit te voeren.
De KMar en de Douane Caribisch Nederland zijn op 7 oktober 2021 geïnformeerd over het vaarschema. Vervolgens is er overleg met de KMar en de Douane Caribisch Nederland geweest over het vaarschema en de benodigde bezetting van de grensdoorlaatposten. In die periode werd ook duidelijk dat enkele veiligheidscertificaten ontbraken. Mede omdat de openbare lichamen in augustus hebben besloten de aanbestedingstermijn op verzoek van de deelnemende partijen met twee weken te verlengen, bleek de beoogde start op 1 november 2021 niet haalbaar. De veerdienst is inmiddels op 1 december 2021 gestart.
Hoe kan het dat de ministeries blijkbaar onvoldoende hebben samengewerkt om de veerdienst per 1 november jl. te kunnen starten?
Vanaf begin 2021 hebben de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken en Klimaat onderling, alsook met de openbare lichamen van Saba en Sint Eustatius gesproken over de uitvoering van het project en de implementatie van de nieuwe veerdienst. De projectgroep veerdienst Saba/Sint Eustatius, bestaand uit vertegenwoordigers van de openbare lichamen Saba en Sint Eustatius en ingehuurde externe experts, is verantwoordelijk voor de uitvoering van het project en heeft betrokkenen op de hoogte gehouden van de voortgang van het project. Het definitieve vaarschema kon echter pas worden opgesteld nadat via de aanbestedingsprocedure een voorkeursrederij was geselecteerd. Na succesvolle afronding van de aanbestedingsprocedure heeft in de tweede helft van oktober 2021 overleg plaatsgevonden met de Ministeries van Defensie en Financiën over het vaarschema vanwege hun taken voor het grenstoezicht.
Na signalen van de projectgroep veerdienst Saba/Sint Eustatius over vertraging van het project hebben de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken en Klimaat, Defensie en Financiën overleg gevoerd met afgevaardigden van de openbare lichamen Saba en Sint Eustatius om de veerdienst zo snel mogelijk van start te laten gaan, met als resultaat dat de veerdienst vanaf 1 december 2021 vaart.
Deelt u de mening dat de veerdienst een betaalbaar alternatief zou moeten bieden voor het intereilandelijk vervoer en de dure vliegtarieven?
Het is van essentieel belang dat Caribisch Nederland goed bereikbaar is en dat reisschema´s ten behoeve van intereilandelijk vervoer worden gehanteerd die het beste werken voor de lokale bevolking en het toerisme goed bedienen. Dat is nu niet het geval; ticketprijzen voor lucht- en zeevervoer zijn hoog en de frequentie van verbindingen beperkt. Inwoners zijn voor werk, zorg, onderwijs en inkopen echter afhankelijk van vervoer naar naastgelegen eilanden. Daarnaast heeft de lokale economie baat bij eilanden die goed bereikt kunnen worden, zowel voor import van goederen als voor het toerisme.
Om de bereikbaarheid van Saba en Sint Eustatius te verbeteren dienen zowel de verbinding via de lucht als over zee gewaarborgd te worden. Vervoer via de lucht en via de zee vullen elkaar aan, maar zondermeer kan niet worden gesteld dat zeevervoer een alternatief is voor luchtvervoer. Dat komt omdat de reistijd van vervoer per veerboot substantieel langer is dan de reistijd van vervoer per vliegtuig. Wanneer inwoners vanwege onderwijs of een medisch bezoek naar Sint Maarten moeten reizen, heeft zo’n langere reistijd gevolgen voor het leven op Saba en Sint Eustatius. Daarnaast kan een overtocht met de veerdienst mogelijk niet altijd plaatsvinden vanwege slechte weeromstandigheden. Ik deel de zorgen van uw Kamer omtrent de hoge ticketprijzen voor luchtvervoer dan ook.
Welke problemen zijn er nog die moeten worden opgelost voor een snelle start van de veerdienst en hoe gaan deze opgelost worden?
De veerdienst is inmiddels in goed overleg met alle partijen per 1 december 2021 van start gegaan conform het voorgenomen vaarschema.
Wanneer kan de veerdienst dan alsnog van start gaan?
Zie antwoord vraag 7.