Vissen in windpark nu al kansloos |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
In hoeverre klopt het dat u bepaalde vismethoden (waaronder staandwantvisserij en jigging) hebt uitgesloten voor experimentele visserij in windpark Borsele?1
Het klopt dat bepaalde vismethoden (waaronder staandwant en jigging) uitgesloten zijn van de in de Staatscourant gepubliceerde «Uitvraag voor experimenten met passieve visserij in windenergiegebied Borssele, kavel II» (Staatscourant 2021, 37376-n1).2
Bent u ervan op de hoogte dat Wageningen Marine Research (WMR) vorig jaar nog positief was over de toepassing van deze twee visserijmethoden in een windpark?
In de factsheet van WMR getiteld «Visserij in Windparken, een verkenning van de mogelijkheden» worden diverse vismethoden omschreven waaronder staandwantvisserij en jigging. WMR trekt geen conclusie («positief» of «negatief») per methode.
Kunt u aangeven op welke regelgeving het uitsluiten van deze twee visserijmethoden en bijvoorbeeld de visserij met fuiken gebaseerd is?
In het windenergiegebied (WEG) Borssele kavel II geldt een verbod zich te bevinden binnen de veiligheidszones. Dit verbod is vastgelegd in de «Bekendmaking houdende een verbod zich te bevinden binnen de veiligheidszones van windenergiegebied Borssele in de Noordzee» (BAS Borssele) in het kader van de Waterwet (Staatscourant 2021, 13511).3 Op dit toegangsverbod is een uitzondering gemaakt voor degenen die ten behoeve van experimenten met passieve visserij een ruimte toegewezen hebben gekregen om visserij uit te oefenen met grondbeug, korven of kubben, of handlijn omdat deze vormen vanuit veiligheids- en ecologisch perspectief mogelijk en wenselijk zijn.
Deelt u de mening dat bij «vissen met de wind» sprake is van een proefproject waarvan het doel is kennislacunes inzake technische en economische mogelijkheden en ecologische effecten in te vullen?
Ja.
Deelt u de mening dat het op voorhand uitsluiten van visserijmethodes waarvan de mogelijkheden en effecten op voorhand niet onomstotelijk vast staan, niet past in een proefproject dat als doel heeft wetenschappelijke kennis op te leveren?
Ik deel de mening dat het doel van «Vissen met de wind» is om (wetenschappelijke) kennis op te leveren en daarmee kennislacunes in te vullen inzake technische en economische mogelijkheden en ecologische effecten van passieve visserij in windenergiegebieden. Het is alleen niet toegestaan in windenergiegebieden te experimenteren met vistuigen waarvan niet is aangetoond dat deze veilig uitgevoerd kunnen worden en hiermee in het BAS kunnen worden opgenomen (zie ook antwoord op vraag 3). Daarnaast zijn niet alle door de visserijsector opgeworpen vistuigen ecologisch wenselijk in een windenergiegebied.
De kennis die «Vissen met de wind» beoogt op te halen kan echter ook opgedaan worden buiten een windenergiegebied. Een goed voorbeeld hiervan is het experiment dat wordt uitgevoerd in het Prinses Amaliawindpark (onder de naam Win-Wind). Tot op heden zijn er géén praktijktesten geweest binnen de veiligheidszone van dat windpark, maar wel meerdere praktijktesten buiten het windpark. Zonder actief te zijn in het windpark heeft dat project goede inzichten en wetenschappelijke kennis opgeleverd om veilig te kunnen vissen met passieve vistuigen in een windenergiegebied. Deze kennis heeft er onder andere toe geleid dat vissen met korven één van de mogelijkheden is om mee te experimenteren in WEG Borssele, kavel II. Een dergelijk experiment (rond nautische veiligheid en ecologische wenselijkheid) buiten een windpark zou ook voor de vistuigen staandwant en jigging een mogelijkheid kunnen zijn. Bij de verdere ontwikkeling van passieve visserij in toekomstige windenergiegebieden zouden deze vistechnieken mogelijk toe kunnen worden gestaan op basis van de experimenten van «Vissen met de wind». Ik sta open de visserij en onderzoekspartijen hierbij te ondersteunen, zoals dit nu ook gebeurt in het kader van Win-Wind.
Welke toekomst ziet u voor zich voor visserij, met name in relatie tot de hoeveelheid windparken die gerealiseerd worden?
De visserij heeft een lange traditie in Nederland en is belangrijk voor de voedselvoorziening en de werkgelegenheid in Nederlandse visserijgemeenschappen. Het is daarom van belang tot een sociaal-, economisch-, en ecologisch duurzame visserij te komen die naar aard en omvang past bij het veranderende ruimtegebruik op de Noordzee. Innovatie, sanering en efficiënt meervoudig ruimtegebruik zijn hierin belangrijke pijlers. Ik wil de vissers hierbij ondersteunen en doe dit onder andere met de uitvoering van de Kottervisie en de beschikbaar gestelde middelen uit het Noordzeeakkoord.
Erkent u dat de vissers weinig vertrouwen hebben in de overheid en dat de door u opgeworpen beperkingen in dit kansrijke project een pril vertrouwen geen goed doen?
Op basis van het verbod «zich in de veiligheidszone van een windpark te bevinden» is er geen mogelijkheid voor visserij in een windpark. Door de uitzondering in het BAS Borssele voor experimenten met passieve visserij, die veilig kunnen worden uitgevoerd in een windenergiegebied, maakt het kabinet deze passieve vistechnieken toch mogelijk in WEG Borssele. Er worden hierdoor beperkingen weggenomen in plaats van opgeworpen.
Deelt u de mening dat het een gemiste kans is als zich geen substantieel aantal vissers meldt voor experimentele visserij in windpark Borsele?
Ik nodig zo veel mogelijk vissers uit om zich aan te melden voor dit experiment waarvan de uitvraag d.d. 11 augustus 2021 gepubliceerd is in de Staatscourant. Mijn inzet blijft om – samen met vissers, onderzoekers en windparkexploitanten – medegebruik in windparken te stimuleren en passieve visserij een volwaardig onderdeel te laten zijn van de Nederlandse visserijsector.
Bent u bereid om met de provincie Zeeland en de visserijorganisaties in gesprek te gaan om de mogelijkheden te bezien om de criteria te verruimen?
De experimenteerruimte voor WEG Borssele kavel II wordt uitgegeven voor een periode van maximaal drie jaar. De geldende criteria voor dit experiment zijn opgenomen in de uitvraag die gepubliceerd is in de Staatscourant. Over de ervaringen en verbeterpunten ben en blijf ik graag in gesprek met de belanghebbenden, waaronder provincie Zeeland en de visserijorganisaties, om het voorgenomen beleidskader passieve visserij Wind op Zee te ontwikkelen. Ik streef ernaar dit beleidskader gereed te hebben voor de realisatie van WEG Hollandse Kust (Zuid) in 2023. Zoals opgenomen in de beantwoording van vraag 5 nodig ik de visserij en onderzoekspartijen graag uit situaties te simuleren waarin er testen buiten windenergiegebieden kunnen worden gedaan met de niet toegestane vistuigen binnen windenergiegebieden. Hierdoor bestaat de mogelijkheid in de toekomst veilige en ecologisch verantwoorde technieken toe te voegen aan het beleidskader.
De verslechterde situatie van vluchtelingen in Griekenland |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de twee uitspraken van de Raad van State van 28 juli 2021 over het terugsturen van vluchtelingen naar Griekenland?1 2
In de in uw vraag genoemde uitspraken overweegt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat uit de beschikbare informatie het beeld naar voren komt dat de Griekse autoriteiten, ondersteund door verschillende ngo's, weliswaar niet onverschillig staan tegenover de situatie van statushouders, maar dat zij in de praktijk vaak niet kunnen voorkomen dat statushouders in een situatie terecht komen waarin zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen. De Afdeling concludeert dat onvoldoende is gemotiveerd dat ten aanzien van Griekenland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de leefomstandigheden van statushouders bij terugkeer naar Griekenland niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid (materiële deprivatie) bereiken als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (het arrest Ibrahim). In mijn brief van 30 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de gevolgen van deze uitspraken voor vreemdelingen die in Nederland asiel aanvragen, maar al internationale bescherming hebben in Griekenland.
Waarom heeft u het zo ver laten komen dat de Raad van State uw beleid moet corrigeren?
De Afdeling constateert een motiveringsgebrek ten aanzien van het kunnen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eerder, met name in een uitspraak van 30 mei 2018, oordeelde de Afdeling dat de situatie in Griekenland voor statushouders moeilijk is, maar niet zo slecht dat zij niet naar dat land konden terugkeren.3 Door nieuwe ontwikkelingen komt de Afdeling nu, in de twee uitspraken van 28 juli 2021, tot een ander oordeel. Daarbij heeft zij actuele informatie en rapporten van verschillende partijen, waaronder ngo’s, over de situatie in Griekenland voor statushouders betrokken.
Uit die beschikbare informatie komt onder meer het beeld naar voren dat een verslechterde situatie voor statushouders in Griekenland is ontstaan door de Griekse wetswijziging van maart 2020. Die wetswijziging heeft tot gevolg dat de periode waarbinnen een statushouder de opvang voor asielzoekers moet verlaten en een zelfstandige woonruimte moet vinden, is teruggebracht van zes maanden naar één maand. De wetswijziging ging bovendien gepaard met een significante toename van het aantal positieve beslissingen op asielaanvragen, wat de druk op de beschikbare voorzieningen in Griekenland nog verder deed toenemen. De situatie van statushouders in Griekenland dient door mij nader te worden onderzocht en beoordeeld. Om een volledig en actueel beeld te krijgen van de situatie voor terugkerende statushouders naar Griekenland, zet ik in op een feitenonderzoek.
Hoe kan het dat u de Kamer heeft voorgehouden dat de situatie in Griekenland verbetert, terwijl de Raad van State het tegenovergestelde concludeert?
Uw Kamer is meermaals geïnformeerd over de situatie in Griekenland. Daarbij is met name ingegaan op de situatie van asielzoekers die is verbeterd. In het bijzonder voor wat betreft de opvang van asielzoekers en irreguliere migranten op de Griekse eilanden.4 Ten aanzien van de Griekse statushouders bent u onder meer op 1 februari jl. per brief geïnformeerd over de uitvoering van het Nederlandse terugkeerbeleid.5 Daarin beschreef ik dat de IND, en eventueel de rechter in beroep, destijds heeft geoordeeld dat terugkeer van statushouders naar Griekenland niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM. In deze beantwoording heb ik niet uitgeweid over de situatie van deze groep in Griekenland. Enkele maanden later – in mijn brief van 25 juni jl. – heb ik de integratie van statushouders genoemd als een punt van zorg.6
Wat onderneemt u in Europees verband om de situatie in Griekenland te verbeteren?
Over de inzet van het kabinet ten aanzien van de situatie van asielzoekers en irreguliere migranten in Griekenland, is uw Kamer uitvoerig geïnformeerd. Specifiek ten aanzien van de problematiek van secundaire migratie als gevolg van doorreizende statushouders vanuit Griekenland heb ik reeds samen met enkele andere lidstaten bij de Europese Commissie aangedrongen op het vinden van oplossingen voor deze groep.7 Onderdeel daarvan zou aanvullende integratiesteun kunnen zijn. Daarbij zal rekening moeten worden gehouden met de voorzieningen die de Griekse overheid ook aan eigen onderdanen biedt. Wat mij betreft is dat echter niet voldoende en biedt dat geen oplossing op de korte termijn. Samen met mijn collega’s zal ik dan ook blijven aandringen op aanvullende maatregelen. Hierover vindt overleg plaats met onze Europese partners. Het uitgangspunt is dat statushouders dezelfde rechten en toegang tot werk, onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en sociale voorzieningen moeten hebben als de onderdanen van een land waar zij die bescherming genieten.
Bent u bereid op korte termijn met uw ambtsgenoot in Griekenland in gesprek te gaan?
Kortheidshalve verwijs ik uw Kamer naar het verslag van mijn bezoek aan Griekenland. Over deze specifieke problematiek heb ik ook toen met mijn Griekse ambtsgenoot gesproken. Wij hebben afgesproken onze nauwe samenwerking en dialoog over de verschillende onderwerpen voort te zetten.8
Deelt u de mening dat de opvang van vluchtelingen een gedeelde Europese verantwoordelijkheid is en dat alle lidstaten hun eerlijke deel daarvan moeten opvangen?
Het kabinet is voorstander van een solidariteitsmechanisme dat een eerlijke verdeling van solidariteit en verantwoordelijkheid garandeert tussen Lidstaten, daaronder begrepen herplaatsing op basis van objectieve criteria. Hierop wordt ook ingezet bij de onderhandelingen over de Commissievoorstellen van 23 september 2020 op het gebied van asiel en migratie.
Beleggers op de woningmarkt |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Met dank aan Blackstone ging de huur in deze straat van 500 naar 2.500 euro, Zelf de expat vindt het duur»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van het Kadaster dat in de vier grote steden particuliere investeerders in de afgelopen tien jaar een kwart van de aangeboden woningen hebben gekocht en onderschrijft u voorts de conclusie van het Kadaster dat dit percentage, gemeten over heel Nederland, 15% is?2 3
Ik onderschrijf beide conclusies. Het gaat hier om het aandeel aankopen van particuliere investeerders4 in alle woningtransacties. Hier zitten naast woningen die gekocht zijn van eigenaar-bewoners ook woningen bij die zijn gekocht van andere eigenaren zoals beleggers en woningcorporaties. Als enkel gekeken wordt naar de aankopen van eigenaar-bewoners gaat het om circa 13 procent in de vier grote steden en circa 7 procent in heel Nederland.
Kunt u zich herinneren dat ik in 2017 vroeg om ingrijpen tegen de toename van het aantal beleggers op de woningmarkt en kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorganger toen over verdringing van potentiële koopstarters stelde dat «alleen in Amsterdam deze situatie zich lijkt voor te doen»?4
Ja.
Bent u ook van mening dat door deze opstelling van het kabinet er veel te lang gewacht is met het aanpakken van dit probleem en erkent u dat hierdoor de wooncrisis is vergroot?
Het is belangrijk dat er voldoende passende woonruimte is. Zo moeten er voor bijvoorbeeld starters en mensen met een middeninkomen voldoende betaalbare woningen beschikbaar zijn. Gezien het feit dat de vraag naar woningen groter is dan het aanbod, moeten er de komende jaren een groot aantal woningen worden bijgebouwd. Beleggers zijn hard nodig voor deze opgave. Zij zorgen voor kapitaal om nieuwe woningen te bouwen en hebben de afgelopen jaren gezorgd voor een belangrijke ontwikkeling van het middenhuursegment. Naast dat er voldoende woningen beschikbaar moeten zijn, moeten deze woningen ook betaalbaar zijn. Maatregelen die ten goede komen aan de betaalbaarheid beïnvloeden meestal de investeringsbereidheid van beleggers en daarmee de beschikbaarheid van woningen. Bij de keuze voor maatregelen heeft het kabinet een balans gezocht tussen het vergroten van het aanbod aan (middenhuur)woningen, het aanpakken van excessen en het verbeteren van kansen voor starters en middeninkomens. De betaalbaarheid voor onder meer starters en middeninkomens is de afgelopen tijd door stijgende koop- en huurprijzen meer onder druk gaan staan. Het kabinet heeft daarom gedurende haar regeerperiode meer maatregelen genomen die gericht zijn op het verbeteren van de betaalbaarheid. Zo heeft het kabinet onder meer de overdrachtsbelasting gedifferentieerd voor starters en beleggers, is de jaarlijkse huurprijsstijging in de sociale sector bevroren, is de jaarlijkse huurprijsstijging in de vrije sector voor drie jaar gemaximeerd op inflatie + 1 procent, kunnen gemeenten binnenkort een opkoopbescherming invoeren en heb ik een verhuurdervergunning in consultatie gebracht. Ik deel niet dat het kabinet te lang gewacht heeft met het nemen van deze maatregelen. Ik ben van mening dat het kabinet bij het nemen van maatregelen oog heeft gehad voor de combinatie van het verbeteren van de betaalbaarheid en het vergroten van het aanbod aan woningen.
Bent u ook van mening dat het massaal opkopen van woningen door beleggers om eraan te verdienen, een probleem is en geen oplossing en bent u het ermee eens dat huren die stijgen van 500 naar 2.500 euro zeer problematisch zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 4 heb benadrukt zijn beleggers nodig om het aanbod aan nieuwbouwwoningen te vergroten. Tegelijkertijd kan het aanbod aan huurwoningen ook vergroot worden doordat bestaande woningen worden omgezet naar huurwoningen. Dit hoeft niet altijd een probleem te zijn. Als de aangekochte woning bijvoorbeeld als middenhuurwoning wordt verhuurd, biedt dit kansen voor mensen met een middeninkomen. Tegelijkertijd kan de opkoop van koopwoningen door beleggers ook zorgen voor schaarste aan goedkope en middel-dure koopwoningen en kan het de leefbaarheid van de wijk aantasten, bijvoorbeeld wanneer zittende huurders snel muteren en geen binding hebben met de buurt. In deze gevallen kunnen gemeenten binnenkort gebiedsgericht een opkoopbescherming invoeren. Wanneer de opkoopbescherming is ingevoerd mogen nieuw aangekochte goedkope- en middel-dure koopwoningen niet zomaar meer verhuurd worden.
De Volkskrant schetst in haar artikel dat de door Blackstone overgekochte huurwoningen na mutatie zijn gestegen van 500 euro naar circa 1.700 tot 2.500 euro. Ik begrijp dat een dergelijke stijging fors is. Het kan zijn dat de woning bij het aangaan van het contract met de vorige huurder op basis van WWS-punten in het gereguleerde huursegment viel en daarom een lage huurprijs had. Over de tijd heen kan de woning door renovatie of een stijgende WOZ-waarde op basis van WWS-punten te liberaliseren zijn. Het is ook mogelijk dat de woning eerder al een hoger puntenaantal had en geliberaliseerd had kunnen worden verhuurd, maar dat de verhuurder de woning toch in het gereguleerde segment verhuurde. In beide gevallen kan de verhuurder na mutatie zelf de huurprijs bepalen, wat kan resulteren in een hogere huurprijs. Als de woning voor een lange tijd bewoond was door de vorige bewoner, kan het daardoor voorkomen dat het verschil in huurprijs groot is. Een (sterke) verhoging van de huurprijs bij mutatie is niet op voorhand in strijd met de wet.
In uw Kamer leeft momenteel de vraag of aanvangshuurprijzen in (het middensegment van) de vrije huursector niet ook gereguleerd moet worden. In het kader van de motie Van Eijs6 onderzoek ik wat de effecten zijn van verschillende reguleringsmogelijkheden voor de vrije sector. Hierbij kijk ik met het oog op motie Grinwis/Heerma7 naar varianten die met name middeninkomens op de huurmarkt meer bescherming én een grotere kans op betaalbare huurwoningen bieden. Ik heb reeds toegezegd uw Kamer voor Prinsjesdag hierover te willen informeren.
Hoeveel woningen zijn de afgelopen jaren specifiek door Blackstone gekocht en in welke gemeenten hebben zij bezit? Welke andere grote investeerders hebben de afgelopen jaren veel woningen opgekocht? Hoeveel investeerders/verhuurders hebben meer dan 100 woningen in bezit? Welk deel van de woningen die de afgelopen jaren zijn gekocht door beleggers zijn naar kleine beleggers gegaan?
In de periode tussen 1 april 2019 en nu heeft Blackstone een woningportefeuille van 1.778 woningen opgebouwd in de steden Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. De verdeling is als volgt:
Ik heb geen overkoepelend en volledig overzicht van welke grote investeerders de afgelopen jaren veel woningen hebben opgekocht.
De Volkskrant heeft in 2019 in kaart gebracht wie de grote verhuurders op de Nederlandse woningmarkt zijn8. Uit hun artikel blijkt dat 138 particulieren en 28 beleggers meer dan 100 woningen in bezit hebben. Ook bijna alle corporaties hebben meer dan 100 woningen in bezit. In 2019 ging het om 290 van de 294 corporaties.9
In 2020 hebben beleggers10 65.799 woningen aangekocht. Het gaat hier om zowel woningen die gekocht zijn van eigenaar-bewoners als woningen die zijn gekocht van andere eigenaren zoals beleggers en woningcorporaties. In de onderstaande tabel worden deze transacties uitgesplitst op basis van de omvang van de portefeuille van de belegger.
tot met 5 woningen
25.995
40%
6 tot 100 woningen
26.178
40%
meer dan 100 woningen
13.626
21%
Bron: eigen bewerking op basis van data Kadaster
door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal
Bent u alsnog bereid (wettelijk) te regelen dat ook zittende huurders in de vrije sector recht hebben op huurverlaging, zoals dat onder voorwaarden ook mogelijk is voor sociale huurders?
Uit WoON2018 blijkt dat huurders in de vrije sector, een groter deel van hun inkomen kwijt zijn aan woonlasten ten opzichte van 2012. Op basis van EIB-onderzoek blijkt dat 40% procent van de huurders met een middeninkomen in de vrije huursector een zeer hoge woonquote heeft. In de andere sectoren liggen deze aandelen veel lager. In de koopsector gaat het om 20% van de middeninkomens, terwijl er in de gereguleerde huursector bijna geen middeninkomens zijn die een zeer hoge woonquote hebben11.
Er zijn diverse redenen wat maakt dat ik het toepassen van een eenmalige huurverlaging in de vrije sector niet passend acht. Bij het uitbreiden van de wet Eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen staat niet langer de kwaliteit van de woning centraal bij het bepalen van de huurprijs, maar het inkomen van de zittende huurder. Eenzelfde wijze van huurverlaging in de vrije sector zou een grote stelselwijziging behelzen. Daarbij komt dat het grootste deel van de vrijesectorwoningen verhuurd wordt door de particuliere verhuurders en beleggers, die anders dan woningcorporaties geen maatschappelijke taak hebben om huishoudens met een laag inkomen betaalbaar te huisvesten.
Hiernaast spelen ook andere uitvoeringsaspecten een rol. Circa 540.000 huurders huren een woning in de vrije sector. Naast woningcorporaties zijn er naar schatting 300.000 andere verhuurders actief in de gehele huursector12. Indien een huurder een afdwingbaar recht krijgt om de huur te verlagen is er sprake van een regulering van het eigendomsrecht van de verhuurder. Mogelijk zullen, om deze regulering gerechtvaardigd te laten zijn vanuit het oogpunt van proportionaliteit (fair balance), voor verhuurders aanvullende maatregelen nodig zijn. Woningcorporaties hebben een tegemoetkoming gekregen voor de eenmalige huurverlaging via een verlaging van de verhuurderheffing. Op dit moment zijn er geen instrumenten of bestaande processen waarop kan worden aangesloten om verhuurders, die niet belastingplichtig zijn voor de verhuurderheffing, gericht tegemoet te komen voor inkomensdervingen die zouden ontstaan door een huurverlaging. Er zullen daarom aanvullende middelen aangewend moeten worden om de uitvoering en handhaving in te regelen. Het grote aantal verhuurders in de particuliere sector toont aan dat het moeilijk is om een dergelijke maatregel in te voeren.
Bent u alsnog bereid het puntenstelsel ook van kracht te laten zijn voor de vrije sector zodat de huren gereguleerd worden en excessieve huren worden teruggedrongen en bent u voorts bereid de wettelijke huurstijging voor de sociale en vrije sector de komende jaren te bevriezen? Zo nee, bent u bereid de huurstijging te beperken tot een laag percentage? Zo ja, welk percentage?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 5 onderzoek ik momenteel wat de effecten zijn van verschillende reguleringsmogelijkheden voor de vrije sector. Ik schets in antwoord op vraag 4 ook de uitdaging waar we voor staan om meer woningen te creëren. Ik wil de resultaten van dit onderzoek afwachten.
De huren in de sociale sector zijn dit jaar bevroren naar aanleiding van de motie Beckerman13. Ik vind deze huurbevriezing voor dit jaar gerechtvaardigd gezien de onzekerheid die de coronacrisis, die langer voortduurde, met zich mee bracht. Ik zie geen aanleiding om de huren voor een langere te bevriezen, temeer omdat het effect van een eenmalige bevriezing jarenlang doorwerkt. Na de huurbevriezing van dit jaar, geldt volgend jaar, zoals aangekondigd, dat de maximale huurverhoging in de sociale sector wordt beperkt tot inflatie + 1 procentpunt14. Tevens heb ik, naar aanleiding van de initiatiefwet van de heer Nijboer, de jaarlijkse huurprijsstijging in de vrije sector al voor drie jaar gemaximeerd op inflatie + 1 procentpunt.
Kunt u voor de woningen die de afgelopen jaren zijn gekocht door beleggers aangeven welke huren hiervoor zijn gevraagd en kunt u hierbij aangeven wat de (gemiddelde) totale huurprijs is, de huur per m2 en wat de huur was voor de verkoop? Kunt u deze gegevens uitsplitsen per gemeente en woningmarktregio? Zou u, indien u niet beschikt over deze gegevens, hier onderzoek naar willen laten doen?
Ik zie geen mogelijkheden betrouwbaar in de door u gevraagde informatie te voorzien. De door u gevraagde informatie is niet beschikbaar. Voor de door u gevraagde uitsplitsing is niet voldoende data bekend over de gevraagde huurprijzen. Voor de gevraagde uitsplitsing is een gedetailleerd beeld nodig van de gevraagde huurprijzen en deze is niet beschikbaar. De mogelijkheid van bijvoorbeeld de jaarlijks door het CBS uitgevoerde jaarlijkse huurenquête is voor wat betreft deze beleggers gebaseerd op een steekproef en daarmee op een te kleinschalig bestand om op het gevraagde detailniveau antwoorden te geven.
Kunt u voor de woningen die de afgelopen jaren zijn gekocht door beleggers, aangeven hoe vaak ze met welk type huurcontract zijn verhuurd en kunt u aangeven hoe vaak er is gekozen voor een tijdelijk huurcontract? Kunt u aangeven hoe vaak er na afloop opzegging van een huurcontract bij een nieuw contract wordt gekozen voor een huurstijging? Hoe hoog zijn deze stijgingen? Zou u, indien u niet beschikt over deze gegevens, hier onderzoek naar willen laten doen?
Evenals voor de gevraagde informatie in vraag 9 zie ik geen mogelijkheden om betrouwbaar in de hier gevraagde informatie met betrekking tot het type huurcontract te voorzien. Van de woningen aangekocht door beleggers wordt niet bijgehouden wat het type huurcontract is dat wordt afgesloten. In het evaluatierapport van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 is bij benadering in de vorm van een grofmazige bandbreedte informatie gegeven over de omvang van het huidige gebruik van tijdelijke huurcontracten. Het is op basis van de beschikbare data volgens onderzoeksbureau Companen niet aan te tonen dat het vaker verhogen van de huren in de particuliere huursector direct verband houdt met de invoering van tijdelijke huurcontracten.
In algemene zin is wel bekend in welke mate er bij afsluiten van nieuwe contracten door verhuurders wordt gekozen voor een huurstijging. Zonder onderscheid naar soort contract of soort verhuurder was tussen juli 2020 en juli 2021 bij bewonerswisseling sprake van een huurstijging van 7,2%.
Bent u van mening dat het door u gekozen instrumentarium afdoende is om de problemen die nu door het opkopen van woningen door beleggers worden veroorzaakt te verhelpen? Zo ja, welke effecten verwacht u? Zo nee, welke extra maatregelen gaat u nemen?
Ik heb zowel maatregelen genomen die het voor beleggers minder aantrekkelijk maken om (koop)woningen op te kopen, waarmee ik de positie van starters ten opzichte van beleggers verbeter, als maatregelen die borgen dat huurders geen excessieve huurprijs(stijging) betalen.
Zo krijgen gemeenten met de opkoopbescherming de mogelijkheid om ervoor te kunnen zorgen dat in aangewezen gebieden goedkope en middeldure koopwoningen niet zomaar kunnen worden opgekocht voor de verhuur. Is per 1 januari de overdrachtsbelasting gedifferentieerd waardoor starters geen overdrachtsbelasting betalen en voor beleggers het tarief is verhoogd tot 8%. Ook heb ik een cap op de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel aangekondigd waardoor wordt voorkomen dat gereguleerde woningen door snel stijgende huizenprijzen sneller in het vrije huursegment terecht komen, terwijl ze daar langs andere maatstaven niet thuishoren. En is de jaarlijkse huurprijsstijging in de vrije sector voor drie jaar gemaximeerd op inflatie + 1 procent.
Een deel van de hierboven genoemde maatregelen moet nog in werking treden waardoor starters, middeninkomens en huurders de voordelen van een deel van de maatregelen nog moeten gaan ervaren. Vooralsnog ben ik niet voornemens om aanvullende maatregelen te nemen.
Deelt u de angst dat de opkoopbescherming die vanaf 1 januari van kracht wordt kan zorgen voor een «waterbedeffect», waarbij beleggers zich gaan verplaatsen naar wijken en gebieden waar de opkoopbescherming niet geldt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Binnen een gemeente kunnen er gebieden zijn waar er door de opkoop van goedkope en middeldure koopwoningen door beleggers problemen ontstaan, terwijl er in andere gebieden geen problemen hoeven te ontstaan en/of er juist behoefte is aan een groter huursegment. Gezien het feit dat de opkoopbescherming een ingrijpend instrument is, is het de bedoeling dat gemeenten de opkoopbescherming alleen daar invoeren waar dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van schaarste aan goedkope en middeldure koopwoningen of vanwege de leefbaarheid. Met deze gebiedsgerichte aanpak wordt voorkomen dat de opkoopbescherming ingevoerd wordt in delen van de gemeente waar dit niet noodzakelijk is. Het zou kunnen voorkomen dat beleggers zich verplaatsen van gebieden waar een opkoopbescherming is ingevoerd naar naastgelegen gebieden waar de opkoopbescherming niet is ingevoerd. Dit hoeft niet direct te leiden tot schaarste- of leefbaarheidsproblemen in die gebieden. Als dat onverhoopt wel het geval is kan de gemeente ook in die gebieden een opkoopbescherming invoeren.
Deelt u de analyse dat huurders die reeds in een door een belegger opgekochte woning wonen, niet of nauwelijks profijt hebben van de maatregelen die u nu neemt? Zo ja, wat gaat u voor hen doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 11 heb beschreven heb ik ook maatregelen genomen ten gunste van zittende huurders. Zo is de jaarlijkse huurprijsstijging in de vrije sector voor drie jaar gemaximeerd op inflatie + 1 procent. Daarnaast heb ik wettelijke belemmeringen weggehaald zodat huurders en verhuurders een tijdelijke huurkorting af kunnen spreken wanneer er sprake is van een tijdelijke inkomensdaling. Tevens heb ik de huren in de sociale sector voor één jaar bevroren. Ik houd de effecten van deze maatregelen in het oog. Vooralsnog ben ik niet voornemens om aanvullende maatregelen te nemen.
Bent u van mening dat huurders in de vrije sector nu voldoende rechten en bescherming hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zoals toegelicht in antwoord op vraag 11 en vraag 13 heb ik verschillende maatregelen genomen of aangekondigd ten gunste van huurders. Voor huurders in de vrije sector met een huurcontract voor onbepaalde tijd gelden daarnaast dezelfde opzeggingsgronden als voor huurders in de gereguleerde sector. Verder is het voor huurders in de vrije sector mogelijk om hun aanvangshuurprijs te laten toetsen door de Huurcommissie binnen zes maanden. Met de maximering van de huurverhogingen genieten huurders in de vrije sector de komende drie jaar bovendien een vorm van huurprijsbescherming, en is het ook mogelijk geworden om die huurverhoging te laten toetsen door de Huurcommissie. Verder kunnen huurders en verhuurders bij geschillen in de vrije sector advies vragen van de Huurcommissie, indien zij dit overeenkomen. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 15 waarin ik mijn voornemens schets op het gebied van gemeentelijk instrumentaria. Ik bied hiermee een breed palet aan instrumenten om huurders in de vrije sector te beschermen en ik zie vooralsnog geen aanleiding om dit verder uit te breiden.
Bent u van mening dat er nu voldoende mogelijkheden zijn, voor bijvoorbeeld gemeenten, om in te grijpen wanneer verhuurders zich niet aan wet- en regelgeving houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben vanuit verschillende wetten, zoals bijvoorbeeld de Woningwet en de Huisvestingswet, instrumentarium tot hun beschikking om op te treden tegen verhuurders die zich niet aan wet- en regelgeving houden. Over het algemeen is dit instrumentarium toereikend om een overtreding van wet- en regelgeving te adresseren en de overtreder ertoe te bewegen de overtreding ongedaan te maken. Evenwel zie ik in de praktijk dat gemeenten in aanvulling op het reeds bestaande instrumentarium behoefte hebben aan extra instrumenten om op te treden tegen verhuurders die blijvend malafide gedrag vertonen. Om deze reden heb ik momenteel het wetsvoorstel «goed verhuurderschap» in voorbereiding, dat ik bij brief aan uw Kamer heb aangekondigd en dat momenteel voorligt voor consultatie. Met dit voorstel krijgen gemeenten onder meer de bevoegdheid om een gebiedsgerichte verhuurdervergunning te introduceren. Hierdoor ontstaan meer mogelijkheden om op te treden tegen malafide verhuurders en kan in een uiterst geval een dergelijke verhuurder uit de sector geweerd worden door het intrekken van de vergunning.
Het bericht ‘De Nederlandse militairen zijn weg uit Afghanistan, maar hun tolken lopen nog gevaar’ |
|
Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Tunahan Kuzu (DENK), Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «De Nederlandse militairen zijn weg uit Afghanistan, maar hun tolken lopen nog gevaar»?1
Ja.
Wat is het exacte aantal Afghaanse tolken die voor de Nederlandse Defensie-missie in Afghanistan hebben gewerkt en die nog op toestemming wachten om naar Nederland te komen? Hoe verklaart u dat een maand na het vertrek van de Nederlandse troepen uit Afghanistan nog altijd tientallen tolken en hun gezinnen niet in Nederland in veiligheid zijn gebracht?
Om inzicht te geven in de stand van zaken met betrekking tot het proces van aanmelding tot aankomst in Nederland, treft u onderstaand de aantallen per 15 augustus 2021. Dit overzicht is een momentopname. Het kabinet onderneemt alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Totaal aantal ingediende aanvragen.
(a. Aanvragen binnen dit totaal die recent (na 1 juli jl.) zijn ingediend)
549
a. 216
Totaal aantal aanvragers aangekomen in Nederland.
111
Aanvragers die niet in aanmerking komen.
259
Aanvragers die niet reageren op herhaalde oproepen.
37
Aanvragers waarvan nog niet vaststaat of zij aan de vereisten voldoen. Deze aanvragers dienen nog (aanvullend) bewijs aan te leveren zodat beoordeling door Defensie mogelijk is, of bewijs dient nog beoordeeld te worden.
75
Aanvragers waarvan bevestigd is dat zij in aanmerking komen, maar nog geen of onvoldoende (identiteits)documenten hebben overlegd.
30
Aanvragers waarvan vaststaat dat zij aan de eisen voldoen: zij mogen naar Nederland komen.
37
(a. aanvragers binnen deze groep die zich buiten Afghanistan bevinden)
a. 4
Sinds 1 juni jl. zijn 43 tolken met hun gezinnen naar Nederland overgebracht.
Er zijn verschillende redenen te benoemen waarom nog niet alle tolken in veiligheid gebracht zijn. Dagelijks worden er nieuwe aanvragen ingediend, de aanvragen van deze personen worden in een hoog tempo beoordeeld. Na instemming om naar Nederland te mogen komen werden de aanvrager en zijn gezin meteen uitgenodigd op de ambassade om de reis naar Nederland te regelen. Een aanvrager en zijn gezin dienden echter wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de toenmalige Afghaanse autoriteiten eisten tot afgelopen vrijdag nog dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Ook luchtvaartmaatschappijen lieten geen personen reizen zonder paspoort. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt. Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich ervoor in om daar een oplossing voor te vinden.
Daarnaast dienen tolken zelf ook in te stemmen met de spoedige reis: persoonlijke afwegingen van de tolk en zijn gezin spelen hierbij een rol. Ook zijn er aanvragers die niet reageren op correspondentie en/of niet kwamen opdagen voor hun afspraak op de ambassade. Mogelijk zijn er ook tolken die voor Nederland en een ander land hebben gewerkt, die een aanvraag bij het andere land indienden. Tevens bleken meerdere tolken of hun gezinsleden COVID-19-positief te zijn getest op de dag voor hun vertrek naar Nederland, waardoor het overbrengen naar Nederland vertraagd was.
In de beoordeling van de aanvragen is de afgelopen maand een duidelijke trend waarneembaar: in toenemende mate worden aanvragen ingediend waarbij documenten bewerkt zijn en/of verklaringen niet op waarheid berusten. Het aantal tolken dat recent wordt geïdentificeerd als tolk die daadwerkelijk voor Nederland heeft gewerkt, is beperkter dan voorheen het geval was. Uitzondering op deze trend zijn de tolken die voor de politiemissie EUPOL in Afghanistan hebben gewerkt. Bij de «EUPOL-tolken» is juist een stijgende trend in het aantal aanvragen en in het aantal positieve identificaties waarneembaar.
Welke extra mogelijkheden gaat u benutten om te zorgen dat de tolken en hun gezinnen alsnog zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen komen?
In de brieven 2021D21304 d.d. 2 juni 2021 en 2021Z12242 d.d. 8 juli 2021, bent u geïnformeerd over de acties die de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Justitie en Veiligheid / IND reeds genomen hebben om het proces te versnellen. Sinds 8 juli jl. is er zowel bij de IND als bij de ambassade in Kabul en bij Defensie extra personele capaciteit toegevoegd ten behoeve van het beoordelen en overbrengen van tolken met hun gezin naar Nederland.
Vanwege de verslechterende veiligheidssituatie heeft het kabinet de afgelopen periode daarnaast alle mogelijke maatregelen genomen om het proces van het in veiligheid brengen van tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politie-missie in Afghanistan, lokale staf en hun kerngezinnen te versnellen en de procedures te versoepelen. Voor tolken is besloten de overige vereisten in de procedure te laten vervallen nadat door Defensie is bevestigd dat betrokkene inderdaad als tolk voor Nederland heeft gewerkt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 dienden de aanvrager en zijn gezin wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de toenmalige Afghaanse autoriteiten eisten dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt.
Met het toenemen van de crisissituatie is het steeds lastiger geworden voor tolken, lokale staf en hun gezinnen om de benodigde reisdocumenten te verkrijgen van de Afghaanse overheid. Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich ervoor in om daar een oplossing voor te vinden.
Is het bij u bekend dat de wachttijden bij paspoortaanvragen in Afghanistan significant zijn toegenomen, nu Afghanen vanwege de nijpende veiligheidssituatie en de dreiging van de taliban zich genoodzaakt zien het land te verlaten? Bent u zich ervan bewust dat dit ook speelt bij de Afghanen die in aanmerking komen voor de Nederlandse tolkenregeling? Zo nee, bent u bereid dit te achterhalen? Zo ja, deelt u de zorgen dat Afghaanse tolken en hun gezinnen, die in aanmerking komen voor de Nederlandse tolkenregeling, zodoende extra lang in onveiligheid moeten wachten op een Afghaans paspoort voor zichzelf en voor hun gezinnen?2
Tot afgelopen vrijdag duurde met name het verkrijgen van een e-tazkira lang (veelal ongeveer 2 maanden). Deze e-tazkira is nodig voor Afghanen om een paspoort aan te vragen. Het aanvragen van een paspoort duurde tot afgelopen vrijdag ongeveer twee weken. Het kabinet heeft in kaart gebracht voor welke aanvragers het ontbreken van documenten een probleem is en probeert voor die gevallen oplossingen te vinden. De ambassade in Kaboel begeleidde aanvragers die in aanmerking komen proactief door ze op de juiste stappen te wijzen, of aanvragers in uitzonderlijke gevallen met een vertrouwensadvocaat in contact te brengen. Daartoe was de ambassade in Kaboel ook in overleg met andere gelijkgezinde landen die tegen zelfde problemen aanlopen.
Na instemming om naar Nederland te mogen komen werden de aanvrager en zijn gezin meteen uitgenodigd op de ambassade om de reis naar Nederland te regelen. Een aanvrager en zijn gezin dienden echter wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de toenmalige Afghaanse autoriteiten eisten tot afgelopen vrijdag nog dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 2. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt, ook in de huidige onzekere situatie.
Bent u gezien deze zorg bereid om in lijn met de motie Piri c.s.3 reisvisa te verstrekken aan de resterende tolken en hun gezinnen die in aanmerking komen voor de tolkenregeling en die momenteel een Afghaans paspoort afwachten en waarbij wel de identiteit vaststaat door bijvoorbeeld een tazkera? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid om aan tolken en hun gezin, waarvan is ingestemd dat zij naar Nederland mogen komen, visa te verstrekken. We weten echter in de huidige onzekere situatie nog niet of deze ook geaccepteerd worden door de lokale autoriteiten. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt, ook in de huidige onzekere situatie.
Deelt u daarnaast de mening dat, gezien de veiligheidssituatie in Afghanistan de Nederlandse overheid, net als met de tolken die actief waren voor de Nederlandse missie in Afghanistan, de zware verantwoordelijkheid heeft om voormalig lokale tolken die de Nederlandse inzet binnen de politietrainingsmissie EUPOL mogelijk hebben gemaakt in veiligheid te brengen in Nederland? Komen deze tolken en hun gezinnen in aanmerking voor de Nederlandse tolkenregeling? Zo nee, waarom niet?
Ja, tolken die kunnen aantonen dat zij hebben gewerkt voor Nederlandse functionarissen binnen de EUPOL-missie in Afghanistan, kunnen een aanvraag indienen om met hun directe gezinsleden overgebracht te worden naar Nederland. Een viertal van deze tolken is ook al in Nederland.
Wat zijn de exacte voorwaarden voor lokale medewerkers, die bijdroegen aan EUPOL, om in aanmerking te komen voor de Nederlandse tolkenregeling? Verschillen deze voorwaarden voor de tolken die bijdroegen aan de Nederlandse defensie-missie in Afghanistan?
Een aanvrager dient aan te tonen dat hij als tolk voor een Nederlandse functionaris binnen de EUPOL-missie in Afghanistan heeft gewerkt. Een aanvraag wordt, net als bij internationale militaire missies, individueel beoordeeld. De voorwaarden om in aanmerking te komen om overgebracht te worden naar Nederland worden uitgelegd in het antwoord op vraag 11.
Heeft u een inventarisatie gemaakt van hoeveel Afghanen voor het Nederlands contingent binnen EUPOL hebben gewerkt? Zo ja, wilt u die delen? Zo nee, bent u bereid om dit zo snel mogelijk te doen? Hoeveel voormalig lokale medewerkers van EUPOL zijn reeds naar Nederland en naar andere Europese landen gebracht?
Op dit moment zijn er 61 aanvragen van Afghanen die hebben aangegeven voor EUPOL te hebben gewerkt. Deze aanvragen worden ruimhartig bezien. Elke dossier wordt individueel beoordeeld of de aanvrager in aanmerking komt om te worden overgebracht naar Nederland. Er zijn inmiddels 7 personen met hun gezin, die voor EUPOL hebben gewerkt en aan de vereisten voldoen, naar Nederland overgekomen.
Heeft u overleg gehad met uw collega’s van andere Europese landen, die actief waren binnen EUPOL, om zo nodig afspraken te maken over de verdeling van voormalig lokale EUPOL-medewerkers onder de deelnemende landen? Zo nee, bent u op korte termijn bereid om dit te doen zodat het principe «no man left behind» ook geldt voor deze medewerkers? Zo ja, wat houden deze afspraken in en zijn deze volgens u voldoende en duidelijk genoeg om ervoor te zorgen dat alle lokale EUPOL-medewerkers en hun gezinnen die gevaar lopen op de kortst mogelijke termijn in Nederland of elders in Europa in veiligheid worden gebracht?
Over de behandeling van aanvragen van EUPOL-tolken heeft in Brussel overleg plaatsgevonden tussen de deelnemende landen aan de EUPOL-missie. Dit heeft nog niet tot concrete afspraken geleid. Om geen tijd te verliezen worden aanvragen van EUPOL-tolken die voor Nederland hebben gewerkt door Nederland in behandeling genomen en zijn al meerdere EUPOL-tolken, met hun gezin, in Nederland aangekomen.
Bent u er daarnaast op de hoogte van dat Nederland, ondanks dat in de EASO-richtlijnen bewakers en tolken beiden als «top priority target» voor de Taliban worden genoemd, een uitzonderingspositie inneemt door lokale bewakers die doorgaans in zichtbare posities voor de Nederlandse missie hebben gewerkt uit te sluiten van visa-programma's?4
Aanvragen van Afghaanse personen, die werkzaamheden hebben verricht in het kader van een militaire missie in Afghanistan, worden altijd individueel beoordeeld. Elk coalitieland hanteert hierbij eigen richtlijnen en maakt eigen afwegingen. Dit geldt ook voor Nederland. In het antwoord op vraag 12 wordt nader ingegaan op deze afweging.
Hoeveel Afghaanse bewakers hebben in totaal voor de Nederlandse missie in Afghanistan gewerkt? Klopt het dat enkelen van deze groep reeds een asielaanvraag hebben ingediend, maar niet in aanmerking zouden komen voor de Nederlandse regeling omdat zij niet voor een «…substantial amount of time in a high profile position» hebben gewerkt? Bent u alsnog bereid om deze aanvragen, en eventueel toekomstige aanvragen van andere bewakers, in behandeling te nemen? Welke definitie van «substantial amount of time» en «high profile position» hanteert u? Zou u deze definities openbaar willen maken?
Het is onbekend hoeveel bewakers er voor Nederland hebben gewerkt, of werkzaam zijn geweest op multinationale militaire locaties, in het kader van een internationale militaire missie in Afghanistan. Er is geen database aangelegd met de gegevens van de betreffende bewakers.
Het kabinet maakt een onderscheid tussen Afghaanse tolken en andere Afghaanse lokale medewerkers. Tolken werkten vaak persoonlijk voor Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen en werden door militairen of politiefunctionarissen meegenomen bij ontmoetingen of patrouilles, waar zij door toedoen van militairen of politiefunctionarissen extra zichtbaar werden en vereenzelvigd met de missie. Een tolk was vaak persoonlijk «gekoppeld» aan Nederlandse functionarissen tijdens deze werkzaamheden. Daarnaast kreeg een tolk, door de gesprekken tussen Nederlandse militairen of politiefunctionarissen en lokale vertegenwoordigers, vaak kennis van gevoelige informatie, hetgeen een extra risico voor de tolk met zich mee kan brengen. De combinatie van deze factoren leidt tot de speciale positie die tolken innemen: zij zijn extra kwetsbaar juist doordat zij heel zichtbaar voor Nederland hebben gewerkt. Bij een aanvraag van een tolk om naar Nederland overgebracht te worden volstaat het aantonen dat de aanvrager als tolk voor Nederland of een Nederlandse functionaris heeft gewerkt.
Bij andere Afghaanse lokale medewerkers die een verzoek indienen om naar Nederland overgebracht te worden vindt een individuele beoordeling plaats. Een medewerker moet kunnen aantonen dat hij/zij een substantiële periode voor Nederland (of een Nederlandse functionaris) heeft gewerkt in het kader van een internationale militaire (of politie-)missie. Als richtlijn wordt een periode van tenminste 3 maanden gehanteerd. Een medewerker moet tevens kunnen aantonen dat hij/zij nu bedreigd is vanwege die werkzaamheden. Daarnaast wordt de aard van de werkzaamheden beoordeeld. Deze dienen zodanig te zijn dat een medewerker regelmatig actief door Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen in posities is gebracht, waar hij/zij werd extra zichtbaar en vereenzelvigd met de missie. Het kabinet heeft vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan aangegeven deze aanvragen ruimhartig te bezien.
Deelt u de mening dat, aangezien er in de afrekeningen van de Taliban geen onderscheid wordt gemaakt tussen Afghaanse tolken en lokale bewakers, ook de bewakers en hun gezinnen in aanmerking moeten komen voor de Nederlandse regeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u in lijn met de motie Piri c.s.5 alle mogelijkheden benutten om ervoor te zorgen dat ook de bewakers en hun gezinnen die voor de Nederlandse missie hebben gewerkt naar Nederland worden gehaald?
Een aanvraag van een Afghaanse medewerker wordt individueel beoordeeld. Bij de beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen tolken en andere medewerkers, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 11. Er is tot nu toe een klein aantal aanvragen van niet-tolken gehonoreerd die na individuele beoordeling voldeden aan de criteria benoemd in het antwoord op vraag 11.
De beoordeling van niet-tolken, waaronder beveiligers, is complex: het is onbekend hoeveel beveiligers, logistiek medewerkers en andere personen voor Nederland hebben gewerkt, of werkzaam zijn geweest op multinationale militaire locaties, in het kader van een internationale militaire missie in Afghanistan. Veelal werden deze mensen ingehuurd via een lokaal bedrijf (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 529). Tevens is de achtergrond van niet-tolken vaak onbekend: het overbrengen van personen naar Nederland van wie de achtergrond niet bekend of verifieerbaar is, kan een veiligheidsrisico voor de Nederlandse maatschappij opleveren. Het kabinet heeft vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan aangegeven deze aanvragen ruimhartig te bezien.
Bent u bereid iedere vraag afzonderlijk en, gezien de alsmaar verslechterende veiligheidssituatie in Afghanistan, op de kortst mogelijke termijn en uiterlijk voor 30 augustus te beantwoorden?
Ja.
De berechting in Nederland van verdachten van in het buitenland gepleegde strafbare feiten |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat een Spaanse onderzoeksrechter in de zaak van de dood van de mishandelde Carlo Heuvelman, opdracht heeft gegeven het onderzoek over te dragen aan het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM)?1
Ja
In hoeverre zijn dergelijke beslissingen van buitenlandse rechters openbaar en vindt u dat zulke beslissingen openbaar zouden moeten zijn?
Het is mij niet bekend dat deze beslissingen openbaar zijn. Ook in Nederland is dat niet gebruikelijk. Gelet op de individuele strafrechtelijke aard van een dergelijke beslissing en het belang van geheimhouding van een onderzoek ben ik van mening dat openbaarheid niet noodzakelijk is. Het is aan buitenlandse autoriteiten om eenzelfde afweging te maken.
Welke rol heeft het OM volgens u, bij strafbare feiten die door Nederlanders in andere landen worden gepleegd?
Het is in eerste instantie aan de staat waar de feiten zich hebben afgespeeld om te bepalen of zij rechtsmacht willen en kunnen uitoefenen, of een eventueel verzoek om overdracht te doen. Of het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een rol voor zichzelf ziet weggelegd om zelf een onderzoek te starten zal per individuele zaak verschillen en is aan het OM ter beoordeling.
Welke criteria gelden volgens u, of welke criteria zouden toegepast moeten worden, bij het overnemen door Nederland van een strafrechtelijk onderzoek naar strafbare feiten gepleegd door Nederlanders in het buitenland?
Deze criteria zijn onder meer vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering, meer specifiek in het vijfde boek, titel 3, tweede afdeling. Indien het verzoek gebaseerd is op een verdrag, dienen ook de in dit verdrag genoemde criteria in acht te worden genomen. Het Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging is hiervan een voorbeeld, in artikel 8 van dit verdrag zijn de betreffende criteria opgenomen.
In zijn algemeenheid kunnen criteria als nationaliteit of woonplaats van de verdachte en de mogelijkheid tot bewijsvergaring een rol spelen bij de overweging of de overdracht van een strafrechtelijk onderzoek mogelijk is.
In hoeverre acht u het gewenst dat Nederlandse verdachten voor dit soort gewelddadige strafbare feiten die in het buitenland zijn gepleegd, toch in Nederland berecht worden?
Dat dient per individueel geval door het OM beoordeeld te worden, al dan niet op basis van een verzoek tot overdracht, of op grond van de zelfstandige rechtsmacht van het OM.
Kunt u, gelet op de grote maatschappelijke onrust, ondubbelzinnig bevestigen dat het OM op geen enkele wijze richting de Spaanse autoriteiten heeft aangestuurd op berechting van de verdachten in Nederland? Zo nee, in hoeverre acht u het wenselijk dat het OM een dergelijke positie inneemt?
Het OM heeft aan mij bevestigd dat het niet heeft aangestuurd op berechting van de verdachten in Nederland.
Deelt u de mening dat het tegen ieder rechtsgevoel ingaat dat de verdachten, bijna twee weken na de fatale mishandeling, voorlopig nog op vrije voeten zijn? Zo ja/nee,waarom?
Uw vraag ziet op een individuele zaak. Hierover kan ik mij niet uitlaten. Het is aan het OM om onderzoek te doen en om eventueel over te gaan tot aanhoudingen.
Zoals inmiddels kenbaar is gemaakt door het OM zijn diverse verdachten aangehouden en in voorlopige hechtenis genomen.
De verkoop van zelfmoordpoeder |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven, nu het bekend is geworden dat een man uit Eindhoven zogenoemd zelfmoordpoeder heeft verkocht aan mogelijk honderden mensen, van wie mogelijk zeker zes mensen zijn overleden, waarom er niets is ondernomen tegen de verkoop van dodelijk poeder op Marktplaats, daar waar dit middel drie jaar geleden al voor slechts 20 euro te koop was, terwijl u in september 2018 al beloofde de verkoop van dergelijke stoffen zoveel mogelijk te zullen beperken?1
Ik vind het onwenselijk dat zogenoemd zelfmoordpoeder in omloop is en dat mensen in anonimiteit en zonder begeleiding van een arts of andere professional de fatale stap van zelfdoding kunnen zetten.
Ik deel niet uw mening dat sinds september 2018 niks meer is vernomen om de verkoop van dergelijke stoffen tegen te gaan. Op 26 juni 2019 is de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» door VWS samen met 113 Zelfmoordpreventie, Raad Nederlandse Detailhandel, Thuiswinkel.org2, het Verbond van Handelaren in Chemische Stoffen en de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie ondertekend. De code bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.3 De deelnemers aan de code zijn de afgelopen jaren enkele keren bij elkaar geweest. Daarbij is niet gebleken dat naast de al bekende stoffen, andere stoffen op grote schaal gebruikt worden. Tegelijkertijd is er internationaal gesondeerd of in andere landen veel bekend is over het gebruik van deze stoffen. Deelnemers van de code beschouwen het nog steeds als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor suïcide te voorkomen.
Het Ministerie van VWS zal via een extra overleg met de deelnemers aan de code bezien of de afspraken die in de code zijn vastgelegd naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen rondom de beschikbaarheid van het zelfdodingsmiddel moeten worden aangepast.
Hoe kijkt u terug op uw besluit uit 2018, na een gesprek met nabestaanden, om niet tot een vergunning- of ontheffingsplicht voor twee zelfmoordmiddelen te komen, omdat u de namen van de middelen niet in de wettekst wilde noemen. Bent u bereid om dit besluit te heroverwegen?2
Het leven verdient onze bescherming en daarom wil het kabinet gebruik van stoffen voor suïcide, waar mogelijk, voorkomen. Zoals ik al eerder heb aangegeven is wetenschappelijk aangetoond dat het verhogen van de drempel voor het verkrijgen van dergelijke stoffen, een preventief effect heeft.6 Om deze reden heeft het kabinet op 3 september 2018 maatregelen getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide te reguleren. De inzet van maatregelen is gericht op het opwerpen van een drempel voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren.7
Naar aanleiding van een verkenning is er bewust niet gekozen voor juridische maatregelen. Bestaande wetgeving biedt geen grond om de verkoop van bekende stoffen aan particulieren te reguleren. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van dergelijke stoffen voor suïcide te beperken (bijvoorbeeld particuliere verkoop), vragen dus om nieuwe wetgeving. Nadere beschouwing laat echter zien dat nieuwe wetgeving weleens contraproductief zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcide door deze stoffen. Dit heeft de volgende redenen:8 juridische maatregelen geven bekendheid aan stoffen,9 een uitputtende lijst met stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide en daarom via wetgeving worden gereguleerd, is niet mogelijk,10 regulering van de verkoop aan particulieren is disproportioneel, omdat dit gevolgen heeft voor de wel wenselijke bestaande toepassingen,11 het vraagt grote handhavingsinspanningen, inclusief een verregaande documentatieplicht,12 met een wetgevingstraject is het lastiger om ook in de toekomst snel beperkingen te realiseren voor het geval later van andere stoffen het beeld ontstaat dat deze gebruikt kunnen worden voor suïcide.13 Aangezien bovenstaande redenen nog steeds van toepassing zijn, lijkt nieuwe wetgeving nog steeds contraproductief te zijn voor het voorkomen van suïcides door deze stoffen en blijf ik inzetten op de huidige maatregelen om suïcides door dergelijke stoffen te voorkomen.
Bent u het ermee eens dat het een onwenselijke situatie is dat pas tot vervolging kan worden overgegaan wanneer er niet alleen een zelfdodingsmiddel is verkocht, maar daarna ook een zelfdoding heeft plaatsgevonden?
Strafrechtelijk uitgangspunt is dat het verlenen van hulp bij de gedraging van een ander alleen strafbaar is als het handelen van die ander een strafbaar feit oplevert. Een (poging tot) zelfdoding is niet strafbaar. In dat licht bezien voorziet de huidige strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding in artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht al in ruime strafrechtelijke aansprakelijkheid. Het bereik van deze aansprakelijkheid wordt beperkt door het vereiste dat die hulp door een zelf verkozen levensbeëindiging is gevolgd. Het laten vervallen van dit vereiste zou – toegespitst op de vraag – meebrengen dat in de kern de enkele verkoop van een zelfdodingsmiddel strafbaar wordt. Op de wenselijkheid van strafbaarstelling daarvan wordt in het antwoord op vraag 4 ingegaan.
Bent u alsnog bereid om de wet aan te passen, zodat er een verbod komt op de immorele verkoop van dodelijke poeders die zelfdoding faciliteren, omdat naar verluidt minimaal zes doden het op zijn minst de moeite waard maakt om de praktische bezwaren niet op voorhand als argument aan te voeren om daarvan af te zien?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het aanzienlijke verschil dat er ligt tussen de duur van een gevangenisstraf voor hulp bij zelfdoding (3 jaar) in vergelijking tot de gevangenisstraf die staat voor poging tot doodslag (10 jaar) of poging tot moord (20 jaar)?
Strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding en (poging tot) doodslag en (poging tot) moord heeft tot doel het menselijk leven te beschermen. Tegelijk verschilt hulp bij zelfdoding wezenlijk van de twee andere levensdelicten. In het geval van hulp bij zelfdoding gaat het erom of de betrokkene het door zijn handelen voor de ander mogelijk of gemakkelijk heeft gemaakt om zichzelf te doden, terwijl daarnaast de zelfdoding heeft plaatsgevonden.14 De strekking van deze strafbaarstelling is begunstiging van zelfdoding te voorkomen. Bij hulp bij zelfdoding heeft degene die is overleden, zichzelf van het leven beroofd en dus zijn eigen dood veroorzaakt. Doodslag daarentegen is het opzettelijk doden van een ander mens. Doodslag met voorbedachte raad is moord. Doodslag en moord zijn ernstigere levensdelicten omdat ze worden gezien als een aanslag tegen een persoon. Hiermee onderscheiden ook de pogingsvarianten van deze levensdelicten zich wezenlijk van hulp bij zelfdoding. Bij poging tot doodslag heeft de betrokkene (de dader) immers uitvoering gegeven aan zijn voornemen om eigenhandig een ander (het slachtoffer) buiten diens wil van het leven te beroven. Bij poging tot moord is daarbovenop sprake van voorbedachte raad. Dat verschillende karakter rechtvaardigt naar mijn oordeel het verschil in strafbedreiging tussen hulp bij zelfdoding enerzijds en (poging tot) doodslag en (poging tot) moord anderzijds.
Acht u «hulp bij zelfdoding» een reële beoordeling van het opsturen van middelen met als doel iemand van het leven te beroven, overwegende dat iemand veroordeeld zou worden voor poging tot doodslag of poging tot moord na het verzenden van een taart met rattengif met als doel iemand te laten sterven?
Het verschil tussen de situaties die u schetst is dat degene die een taart met rattengif ontvangt, er daarbij in zijn algemeenheid redelijkerwijs niet vanuit zal hoeven te gaan dat deze rattengif bevat en dus evenmin dat consumptie daarvan tot zijn (onverkozen) levenseinde zal leiden. Dat is anders bij degene die zijn leven wil beëindigen en om die reden bewust een zelfmoordpoeder inneemt. Dat onderscheid rechtvaardigt dat degene die het zelfmoordpoeder verstrekt aan iemand die zichzelf wil doden, niet onder de strafbaarstelling van moord valt, maar onder de bijzondere strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding.
Erkent u dat het mogelijke averechtse effect van een verbod op de verkoop van zelfmoordpoeders in geen verhouding staat tot de vrije verkoop daarvan aan mogelijk honderden mensen, wat waarschijnlijk tot de dood van al zeker zes mensen heeft geleid?
Niemand zou in anonimiteit en zonder begeleiding van een arts of andere professional de fatale stap van zelfdoding moeten kunnen zetten. Ik deel de conclusie in de vraagstelling echter niet. Een verbod met een dergelijk beperkte reikwijdte is lastig te handhaven. Een volledig verbod, dus ook voor professionele toepassingen, vind ik niet proportioneel en het is onwaarschijnlijk dat dit Europees stand zal houden. Ook moet niet vergeten worden dat er verwante stoffen zijn met een vergelijkbare toxiciteit waarvoor ook geen formeel verbod geldt. Geen enkele maatregel lijkt alle suïcides door inname van dergelijke stoffen te voorkomen. Ondanks recente berichtgeving blijf ik van mening dat de meest effectieve route de huidige is, waarbij handelspartijen zelf in de gaten houden aan wie zij deze producten verkopen.
Wel zal, zoals ook in antwoord op vraag 1 aangegeven, het Ministerie van VWS een extra overleg met de deelnemers van de code initiëren om te bezien of de afspraken die in de code zijn vastgelegd naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen rondom beschikbaarheid van het zelfdodingsmiddel moeten worden aangepast.
Wat doet u met signalen dat Alex S. actief betrokken lijkt te zijn bij instellingen als de Australische Voluntary Euthanasia Party, bij Philip Nitschke, oprichter en directeur van de pro-euthanasiegroep Exit International, en bij de Coöperatie Laatste Wil (CLW), de organisatie die de mogelijkheden van het «zelfmoordpoeder» onthulde?4
In het belang van het lopende strafrechtelijke onderzoek kunnen wij hierover geen mededelingen doen.
Wat doet u met cijfers van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC), waaruit blijkt dat jongvolwassenen met psychische problemen de weg naar de CLW weten te vinden?
Artsen kunnen het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) consulteren bij misbruik van chemische stoffen voor een suïcidepoging. Het NVIC registreert vervolgens deze cijfers. Aanvullende informatie over de achtergrond van de slachtoffers wordt niet bijgehouden en ik kan dus ook geen uitspraken doen over mogelijk psychische problemen bij deze jongvolwassenen.
Uiteraard vind ik het onwenselijk dat mensen die zich in een kwetsbare periode van hun leven bevinden zonder medische interventie zelf hun leven beëindigen met een zelfdodingsmiddel. Zoals eerder bij antwoord op de vragen 2 en 4 aangegeven, is wetenschappelijk aangetoond dat het verhogen van de drempel voor het verkrijgen van dergelijke stoffen, een preventief effect heeft. Om deze reden werpt het kabinet dan ook een drempel op voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren.
Het opwerpen van drempels voorkomt echter niet dat mensen worstelen met suïcidale gedachten. Van groot belang is het realiseren van openheid en doorbreken van het taboe op spreken over suïcidaliteit. Wanneer mensen open kunnen zijn over hun suïcidale gedachten kunnen zij (tijdig) steun en hulp inroepen en/of ervaren en mogelijk een ander handelingsperspectief zien. Dit kabinet zet daarom stevig in op suïcidepreventie. Ik heb u over de inzet op het terrein van suïcidepreventie met de brief van 8 juli geïnformeerd.16 Onderdeel van de inzet is de derde Landelijke agenda suïcidepreventie die een looptijd van vijf jaar kent en die ik uw Kamer op 29 oktober 2020 aangeboden heb.17 De uitvoering van deze agenda bevat concrete doelstellingen en activiteiten voor meerdere jaren en vergt inzet van organisaties/partners zowel binnen als buiten de zorg.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat de CLW niet langer als officieuze spil kan functioneren van illegale activiteiten, zoals handelen en dealen in zelfmoordpoeders, die officieel buiten de organisatie om plaatsvinden?
Zoals aangegeven in eerdere antwoorden op vragen van het lid Van der Staaij (SGP) is er aangifte gedaan tegen de Coöperatie Laatste Wil wegens hulp bij zelfdoding. Over het strafrechtelijk onderzoek dat door de officier van justitie van het parket Den Haag is gestart kunnen wij echter in het belang van het onderzoek verder geen mededelingen doen.18
Houdt u actief zicht op online fora waarop zelfdoding wordt verheerlijkt en zelfmoordpoeders worden aangeraden en bent u, indien u geen of onvoldoende zicht heeft op wat zich op deze fora afspeelt, bereid het toezicht aan te scherpen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 kunnen wij in het belang van het lopende strafrechtelijke onderzoek hierover geen mededelingen doen.
Heeft u zicht op personen zoals Alex S. die tot het netwerk van CLW kunnen worden gerekend en die zich op online fora bezighouden met het propageren en het faciliteren van zelfdoding?
Zie antwoord vraag 11.
De aanhoudende incidenten op de bussen in en rondom Ter Apel |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de aanhoudende incidenten op de bussen in en rondom Ter Apel?1
Ik vind het bijzonder vervelend dat, ondanks de inzet van de pendelbus en overige maatregelen, nog steeds overlast wordt ervaren op de buslijn 73 Ter Apel-Emmen. Wel wil ik meegeven dat het aantal incidenten op deze buslijn in vergelijking met 2017 en 2018 fors is gedaald (van gemiddeld 50 naar 5 per week), maar elk incident is er natuurlijk één teveel.
Welke stappen zijn er gezet naar aanleiding van uw recente bezoek aan Ter Apel?
Om de zorgen van de chauffeurs zoveel mogelijk weg te nemen, is besloten de reeds ingezette maatregelen, zoals de inzet van de ketenmariniers, de Top-X aanpak te continueren en om de pendelbus voor dit jaar weer volledig (vier blokken) te laten rijden. De gemeente Westerwolde heeft hiervoor al, vanwege de unieke positie van de aanmeldlocatie, een financiële bijdrage ontvangen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Voor eventuele extra kosten heeft de provincie Drenthe aangegeven eveneens een bijdrage te willen leveren. Verder is naar aanleiding van de constatering dat de onderlinge communicatie voor verbetering vatbaar is, besloten hier meer op te investeren, onder meer door de chauffeurs te betrekken bij de diverse overlegvormen. Daarnaast heeft de gemeente Westerwolde toegezegd boa’s toezicht te laten houden rond de bushalte van 73 in Ter Apel, dit ter aanvulling van de handhavers die gemeente Emmen reeds langere tijd in het stationsgebied inzet. Bovendien continueert het COA, via de beveiligers van Trigion, de begeleiding bij het instappen bij de pendelbus.
Heeft u tijdens uw bezoek ook met buschauffeurs gesproken? Zo ja, wat is daar uitgekomen?
Tijdens mijn bezoek heb ik met vier chauffeurs werkzaam op de lijn 73 tussen Emmen en Ter Apel als afvaardiging van Qbuzz gesproken. Zie verder mijn antwoord op vraag twee.
Wat gaat u doen met de aanbevelingen in de brief die u kreeg van de buschauffeurs?
De prioriteiten van de chauffeurs zien op zaken ten aanzien van sociale veiligheid. De werkgever is hiervoor het eerste aanspreekpunt. Ten aanzien van het verzoek om de pendelbus in te blijven zetten, zijn inmiddels nieuwe afspraken gemaakt waardoor de pendelbus dit jaar volledig wordt ingezet. Zie ook antwoord vraag twee.
Bent u nog altijd van mening dat het lokale gezag voldoende doet om de incidenten een halt toe te roepen?
Ja. Ik ben met name blij met de toezegging van de gemeenten Emmen en Westerwolde om te voorzien in extra toezicht bij het in- en uitstappen in het stationsgebied van Emmen en de halte van buslijn 73 in Ter Apel. Ook de provincie, de politie en het COA zetten zich in om overlast zoveel mogelijk te voorkomen en/of aan te pakken. Daarvoor is het van belang dat alle partijen goed met elkaar samenwerken. In deze samenwerking heeft een ieder een eigen rol, verantwoordelijkheid en bevoegdheid.
Bent u inmiddels bereid om zelf in te grijpen, nu lokale maatregelen uitblijven? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in uw constatering dat lokale maatregelen uitblijven. Daarom zie ik geen noodzaak om in te grijpen. Dit neemt niet weg dat ik continu met alle betrokken partijen bekijk hoe wij de integrale aanpak van overlast kunnen optimaliseren.
Wat onderneemt u om op korte termijn tot veilige buslijnen te komen? Bent u bereid over te gaan op standaardbeveiliging op de bussen, permanente beveiliging bij de in- en uitstap in Ter Apel en permanente beveiliging op station Emmen?
Zoals reeds aangegeven hebben verschillende partijen hun rol en bevoegdheid in de aanpak van overlast. De beslissing over beveiliging in de bus noch het plaatsen van beveiliging op een station vallen niet onder mijn bevoegdheid. Gelet op het feit dat een gedeelte van de overlast is terug te voeren op asielzoekers en omdat een lokale aanpak om maatwerk vraagt, heb ik besloten om gemeenten te ondersteunen met de inzet van lokale maatregelen. Dit doe ik door één miljoen beschikbaar te stellen, middels een specifieke uitkering.2 Deze specifieke uitkering kan voor 1 oktober 2021 door gemeenten worden aangevraagd en kan gebruikt worden om lokale maatregelen uit te voeren ten behoeve van de aanpak van overlast veroorzaakt door asielzoekers buiten de (COA)opvanglocatie.
De klachtenrapportage 2021 van JOB |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de klachtenrapportage medio 2021 van de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB)?1
Ja.
Herkent u de klacht dat instellingen lijken in te zetten op het onnodig voortzetten van digitaal onderwijs na de zomer? Bent u bereid om nog voor aanvang van het nieuwe cursusjaar, mede op basis van informatie van de JOB, instellingen aan te spreken op het belang van zoveel mogelijk fysiek onderwijs?
Op 18 juni jongstleden heb ik de instellingen in een brief gevraagd zich voor te bereiden op een scenario waarin de anderhalvemeterafstandsnorm wordt losgelaten en benoemd dat het kabinet medio augustus zou besluiten of dat daadwerkelijk kan.2 Op 13 augustus jl. heeft het kabinet besloten dat de anderhalvemeterafstandsnorm in het mbo en ho per maandag 30 augustus ook daadwerkelijk wordt opgeheven. Hierover is uw kamer op 13 augustus geïnformeerd.3 Ik ben hierover verheugd en ga ervan uit dat instellingen nu ook zullen inzetten op volledig of zoveel mogelijk fysiek onderwijs. Om veilig de anderhalvemeterafstandsnorm los te kunnen laten vraag ik instellingen in mijn brief van 13 augustus wel om maatregelen te nemen.4 Naast de reeds bekende hygiënemaatregelen, looproutes en goede ventilatie, is een aantal andere maatregelen van belang: het continueren van het vrijwillige preventieve zelftestbeleid, het dragen van mondneusmaskers wanneer men zich tussen de onderwijsactiviteiten verplaatst, en een maximale groepsgrootte van 75 studenten per zelfstandige ruimte waar onderwijsactiviteiten plaatsvinden. Hiermee wordt het na een lange periode weer mogelijk om meer fysiek onderwijs te organiseren.
Bent u ook van mening dat instellingen zich vooral moeten voorbereiden op het scenario dat het onderwijs na de zomer zonder afstandsregels doorgang kan vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de klacht dat studenten nog steeds plots en onterecht worden uitgeschreven? Hoe kan het dat het traject om de rechtsbescherming van studenten te verbeteren nog steeds tot dergelijke situaties leidt?
Ik ben bekend met de signalen uit de monitor over uitschrijvingen. Ik vind het niet wenselijk als een uitschrijving voor studenten onverwacht komt. Op dit moment wordt in de onderwijsovereenkomst geregeld onder welke voorwaarden de overeenkomst kan worden ontbonden. De studentenraad heeft een instemmingsrecht op het beleid omtrent schorsing en verwijdering.5 Ten aanzien van studenten die leer- of kwalificatieplichtig zijn, heeft de instelling een zorgplicht die inhoudt dat gezocht moet worden naar een andere onderwijsinstelling alvorens de student definitief kan worden verwijderd.6 Verwijdering van studenten die nog geen startkwalificatie hebben moet worden meegedeeld aan de gemeente, zodat de gemeente ondersteuning kan bieden aan de jongere.
In de Wet educatie- en beroepsonderwijs (Web) zijn over schorsing en verwijdering slechts in beperkte mate voorschriften opgenomen. Ik ben daarom voornemens de regels rond verwijdering te verduidelijken door middel van het wetsvoorstel Versterken rechtsbescherming mbo studenten, dat uw Kamer vorig jaar heeft ontvangen. Om de rechtspositie van de mbo-student te versterken wordt een aantal waarborgen voor een zorgvuldige schorsings- en verwijderingsprocedure in de WEB opgenomen.7
Treedt de inspectie handhavend op indien zich situaties voordoen waarin het uitschrijvingsbeleid strijdig is met de wet en worden de signalen uit deze rapportage gebruikt om zulke situaties aan te pakken? Vindt u ook dat de inspectie herstelacties voor individuele studenten kan opdragen om te voorkomen dat studenten gedupeerd worden door onrechtmatig beleid van de instelling?
De inspectie ziet in haar toezicht uiteraard ook toe op het in- en uitschrijfbeleid van instellingen. Voor het mbo maken zij daarbij ook gebruik van de signalen uit de JOB klachtenrapportage. Daarnaast is er periodiek overleg met JOB en de MBO Raad waarin de diverse signalen worden besproken. De inspectie spreekt zich niet uit over individuele situaties van studenten. Daarvoor zijn beroeps -en bezwaar commissies waarbij eerder genoemd wetsvoorstel er op gericht is deze procedures voor studenten te verhelderen en meer bescherming te bieden.
De mishandeling van een veertienjarig meisje |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Familie van mishandelde Frédérique (14): «Ongekend verdrietige aanval, maar overrompeld door warme reacties»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de mishandeling van het genoemde meisje afschuwelijk en onbegrijpelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, welke kwalificaties zou u aan deze mishandeling willen geven?
Het is onacceptabel dat niet iedereen overal zichzelf kan zijn. Met het kabinet blijven we streven naar een Nederland waarin iedereen gelijk wordt behandeld en zich veilig kan voelen. Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om seksuele gerichtheid, ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht of welke grond dan ook. Het zijn zaken met vaak grote gevolgen voor het slachtoffer, die ook de samenleving als geheel raken.
In het belang van het lopende strafrechtelijke onderzoek in deze casus kan ik daar verder geen uitspraken over doen. Het is aan het Openbaar Ministerie en (waar deze betrokken wordt) de rechtspraak om op basis van het onderzoek te beoordelen of sprake is van strafbare feiten en hoe deze gekwalificeerd moeten worden.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als u vanwege uw functie in de publiciteit duidelijk kenbaar zou maken wat u van deze misdaad vindt? Zo ja, heeft u dat al gedaan of gaat u dat nog doen? Zo nee, waarom niet?
Met het kabinet zetten wij ons met een overheids-brede aanpak in voor het tegengaan van discriminatie. Voor discriminatie, op welke grond dan ook, is geen plaats in onze samenleving. Deze boodschap dragen wij ook uit. Ik zie geen aanleiding om dit nu extra te benadrukken.
Deelt u de mening dat het ook goed zou zijn als u het slachtoffer en haar familie zou laten weten dat u achter hen staat en dat u benadrukt dat het van belang is dat de daders worden opgespoord? Zo ja, heeft u dat al gedaan of gaat u dat nog doen? Zo nee, waarom niet?
Bij het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw mening over het invoeren van een verhoogd strafmaximum voor een strafbaar feit dat met een discriminatoir oogmerk is begaan?
In dit verband breng ik graag het initiatiefwetsvoorstel van de leden Buitenweg (GL) en Segers (CU) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van het discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond onder de aandacht2. Eerder heb ik naar aanleiding van rechtsvergelijkend onderzoek al aangegeven dat de introductie van een discriminatoir oogmerk als algemene wettelijke strafverzwaringsgrond naar mijn oordeel belangrijke voordelen oplevert3. Daarmee wordt een duidelijke norm gesteld die uitdrukking geeft aan de maatschappelijke afkeuring van discriminatoir handelen. Wettelijke verankering kan ook bevorderen dat de officier van justitie bij zijn strafeis en de rechter bij de strafoplegging zich rekenschap geven van het discriminatoir motief en dat de afweging die daaromtrent is gemaakt in elke strafzaak zichtbaar is. Met het invoeren van een wettelijke regeling op dit punt zou Nederland een stap zetten die al is of zal worden gezet in enkele ons omringende landen.
Het bericht ‘Fietspad ‘wordt gevaarlijk’ door nieuwe elektrische voertuigen’ |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reacties van Veilig Verkeer Nederland (VVN) en de Fietsersbond in De Telegraaf van vandaag op uw plannen omtrent het toelaten van allerlei hippe lichte elektrische voertuigen (LEV’s)?
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?1
Ja, zij hebben deze zorgen ook geuit tijdens het consultatietraject met stakeholders bij de totstandkoming van het nieuwe nationaal toelatingskader voor Lichte Elektrische Voertuigen (LEV-kader).
Snapt u de zorgen die bij deze organisaties leven over de veiligheid van «traditionele» fietsers door de explosieve toename van snelle en vaak amper hoorbare LEV’s op fietspaden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen dat uw besluit onze fietspaden vooral voor kwetsbare traditionele fietsers, zoals kinderen en ouderen, onveilig maakt? Zo nee, waar baseert u dit op? Zo ja, vanwaar dan toch uw besluit?
Bij de uitwerking van het LEV-kader is de verkeersveiligheid voorop gesteld en goed gekeken naar maatregelen die verkeersveiligheidsrisico’s kunnen beperken, zoals de wijze van toelating en de gebruikseisen. Het LEV-kader heeft als doel dat LEVs die zijn toegelaten technisch veilig zijn en veilig gebruikt kunnen worden binnen het bestaande verkeer. Het LEV-kader gaat niet alleen over nieuwe voertuigen, maar ook over bestaande voertuigen zoals e-bakfietsen. Het kader biedt spelregels welke voertuigen met welke massa, afmetingen en snelheid op welke plaats op de weg horen. Als uitgangspunt in het LEV-kader wordt gehanteerd dat LEVs (max. 25 km/uur, maximale breedte van 1,0 meter) gebruik maken van het fietspad. Er worden specifieke eisen aan het vermogen en de versnelling van LEVs gesteld waarbij het uitgangspunt is: zoveel mogelijk gelijkenis met een fiets. Hierdoor ontstaat een homogener snelheidsbeeld op het fietspad en dat draagt bij aan de verkeersveiligheid.
Kunt u concreet aangeven (en dus niet volstaan met de reactie dat de Fietsersbond als stakeholder is «geïnterviewd» voor het rapport over het LEV-kader van DTV Consultants dat u onlangs naar de Kamer stuurde) in hoeverre aan de voorkant is gesproken met belangengroepen als VVN en de Fietsersbond, maar ook bijvoorbeeld seniorenorganisaties, over de wenselijkheid van uw plannen en de gevolgen voor de veiligheid op fietspaden?
In het najaar van 2019 is gestart met de ontwikkeling van het LEV-kader. Hiervoor zijn diverse onderzoeken en intensieve consultatietrajecten met een brede groep stakeholders uitgevoerd. In het voorjaar van 2020 is o.a. een online consultatie uitgevoerd, waar meer dan 60 organisaties voor waren uitgenodigd (waaronder seniorenorganisaties, zoals ANBO), die door uiteindelijk 47 stakeholders is ingevuld2. Verder zijn gedurende 2020 en 2021 diverse bijeenkomsten georganiseerd waar stakeholders hun kennis, expertise en standpunten konden inbrengen. Specifiek voor de plaats op de weg van LEVs is in het najaar van 2020 een vervolgtraject gestart met verdiepende sessies, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd bij het versturen van de outline van het LEV-kader3. Daarnaast heeft gedurende de uitwerking van het nieuwe toelatingskader periodiek (circa drie keer per jaar) een directeurenoverleg plaatsgevonden. VVN en de Fietsersbond namen deel aan het directeurenoverleg, maar o.a. ook de ANWB, SWOV, de VNG en de RDW.
Heeft u naar aanleiding hiervan concrete stappen gezet? Zo ja, welke en waarom hebben deze blijkens het bericht van vandaag de zorgen van de betrokken organisaties allerminst weggenomen? Zo nee, waarom niet?
Mede op basis van diverse onderzoeken en input van diverse stakeholders is het nieuwe LEV-kader opgesteld dat op 13 juli jongstleden met uw Kamer is gedeeld.4 Er wordt nog nader onderzoek gedaan naar de mogelijkheden en eventuele noodzaak voor lokaal maatwerk ten aanzien van de plaats op de weg. Zoals gemeld in de Kamerbrief over het LEV-kader streef ik er naar begin volgend jaar de uitkomsten van dat onderzoek met uw Kamer te delen.
Vindt u niet dat het fietspad overvol raakt? Zo nee, waar ligt voor u de grens?
Ik ben mij bewust van de grote verschillen met betrekking tot de drukte op het fietspad in Nederland. In de grote steden is het bijvoorbeeld op sommige fietspaden erg druk, terwijl de situatie op het platteland er soms heel anders uitziet. Mede door het toenemende fietsgebruik in de afgelopen jaren is drukte op het fietspad meer en meer in de maatschappelijke belangstelling komen te staan. Naast de toename van het aantal fietsers zijn er diverse andere factoren, zoals het gedrag van de gebruikers op het fietspad en de capaciteit van de fietsinfrastructuur, die bijdragen aan de drukte op het fietspad. Naast veiligheid op het fietspad is ook de veiligheid van de voetganger van belang. Deze dient niet in het gedrang te komen door LEVs. LEVs zijn dan ook niet toegestaan op voetpaden en in voetgangersgebieden. Dit maakt het een gezamenlijke opgave van Rijk, medeoverheden en maatschappelijke organisaties. Ik neem daarom drukte op het fietspad en mogelijke oplossingen voor de LEVs expliciet mee in het overleg met deze partijen over het eerdergenoemde onderzoek (zie ook het antwoord op vraag 6).
De berichten ‘Kamervragen over nachtelijke HAP sluiting in Oostburg?' en 'Koester al het jonge bloed’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten Kamervragen over nachtelijke HAP sluiting in Oostburg? (Omroep Zeeland1) en Koester al het jonge bloed (PZC2)?
Het gebruik van beeldbellen in een consult kan op verschillende manieren van meerwaarde zijn voor zowel de zorgverlener als de patiënt. Het is aan de zorgverlener zelf om te bepalen of de inzet van een beeldbelconsult wenselijk is.
Wat vindt u van de pilot nachtelijke sluiting die de huisartsen willen uitvoeren eind 2021?
Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren is ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen in de regio in samenwerking met de zorgverzekeraar. Het is aan hen om hier samen in goed overleg uit te komen.
Van Nucleuszorg (de coöperatie van alle huisartsen in Zeeuws-Vlaanderen) heb ik begrepen dat zij hebben verkend hoe de acute huisartsenzorg in Zeeuws-Vlaanderen zo kan worden georganiseerd dat de continuïteit en kwaliteit het meest gewaarborgd is in de toekomst. Hierbij spelen aspecten zoals de hoge dienstendruk en het huisartsentekort in Zeeland een rol. Een oplossing die Nucleuszorg in een pilot gaat onderzoeken is het sluiten van de huisartsenpost (HAP) in Oostburg voor consulten tussen 24:00 uur en 08:00 uur. De HAP blijft in die nachtelijke uren telefonisch bereikbaar en voor een consult kan de patiënt naar de HAP in Terneuzen. Indien nodig kan de huisarts ook een visite afleggen bij de patiënt thuis, ongeacht waar de patiënt in Zeeuws-Vlaanderen woont.
Wat vindt u ervan dat de reisafstand van plaatsen als Sluis, Aardenburg en Cadzand naar Terneuzen niet voldoet aan de veldnorm (minimaal 90% van de inwoners van het werkgebied van de HAP kan binnen 30 minuten per auto de HAP bereiken)?
Ik vind het belangrijk dat acute zorg toegankelijk is. De directie van Nucleuszorg heeft mij laten weten dat de pilot twee belangrijke uitgangspunten heeft: er blijft voldaan worden aan de veldnorm en eventuele andere risico’s moeten beheersbaar zijn. Hiertoe is een grondige risicoanalyse gemaakt en berekend dat 92% van de inwoners van het werkgebied van HAP binnen 30 minuten per auto de HAP kan bereiken. Er wordt dus nog steeds voldaan aan de veldnorm die aangeeft dat minimaal 90% van de inwoners van het werkgebied van de HAP binnen 30 minuten per auto de HAP kan bereiken.
Kunt u andere regio’s aangeven waarbij voor grote groepen inwoners de veldnorm niet wordt gehaald?
Van de inwoners van Nederland kan 99,9% binnen de veldnorm van 30 minuten op de dichtstbijzijnde huisartsenpost zijn. Ongeveer 25.700 mensen moeten langer dan 30 minuten reizen naar een HAP (dit is inclusief de Waddeneilanden). In sommige delen van Nederland (de Waddeneilanden en in het Zuidwesten van Friesland) organiseren huisartsen zelf de ANW-diensten en is er geen sprake van een centrale HAP.
Kunt aangeven hoeveel, welke en wanneer HAP-zorg cq spoedzorg er nu door Knokke wordt verricht (dit moet bekend zijn omdat verzekeraars de factuur betalen)?
Ik beschik niet over deze informatie. Uit de declaratiegegevens is dit ook niet te destilleren. Daarnaast zou ik ook deze bedrijfsvertrouwelijke informatie van de zorgaanbieder in Knokke niet openbaar maken.
Kunt u bevestigen dat zorgverleners in België geen toegang mogen hebben tot zorgsystemen in Nederland, niet vallen onder Wkkgz en Inspectie IGJ niet bevoegd is?
Het klopt dat buitenlandse zorgverleners niet zondermeer toegang hebben tot zorgsystemen. Echter, als er sprake is van een behandelrelatie is het mogelijk om toegang te krijgen tot (een samenvatting van) de patiëntgegevens. Hierover dienen dan wel aanvullende afspraken gemaakt te worden tussen de zorgverleners in België en Nederland, zodat de patiëntgegevens veilig en betrouwbaar uitgewisseld kunnen worden binnen de Europees geldende richtlijnen.
Indien de uitvoering van de zorg plaatsvindt in het buitenland, is de toezichthouder in het desbetreffende land verantwoordelijk voor toezicht op de zorg in dat land. De IGJ kan geen toezicht houden in het buitenland of onderzoek doen en kan daar dus ook niet handhavend optreden. Alleen de toezichthouder in het betreffende land mag dit. De IGJ houdt wel toezicht op de in Nederland op grond van de WTZi toegelaten zorginstellingen die tevens een vestiging in het buitenland hebben.
Als een buitenlandse zorgaanbieder in Nederland zorg gaat aanbieden, moet deze voldoen aan de Nederlandse wetgeving. Dus als het een zorgaanbieder betreft die zorg aanbiedt als bedoeld in de Wkkgz, moet aan alle toepasselijke wetgeving worden voldaan en valt de aanbieder dus onder het toezicht van de IGJ.
Zorgverleners die met een buitenlands diploma in Nederland willen werken, kunnen dat alleen als het diploma van gelijkwaardige inhoud en niveau is als een diploma dat in Nederland is behaald. Om dit te bepalen moet het diploma erkend worden. Hiervoor gelden verschillende procedures, welke afhangen van het land waarin het diploma is behaald, de nationaliteit en het beroep.
Kunt u aangeven waarom blijkbaar alleen een arts mag schouwen en bijvoorbeeld geen verpleegkundig specialist? Waardoor wordt dat bepaald?
Bij overlijden moet er altijd een lijkschouwing plaatsvinden. Het doel hiervan is om te onderzoeken of een verklaring van overlijden kan worden afgegeven. Een verklaring van overlijden kan worden afgegeven door een behandelend arts of door een gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts). Dit is vastgelegd in Artikel 3 van de Wet op de lijkbezorging (Wlb).
De wet maakt verschil tussen natuurlijke en niet-natuurlijke dood, waarbij de arts alleen een verklaring van overlijden mag afgeven als hij ervan overtuigd is dat de patiënt door een natuurlijke oorzaak is overleden. De behandelend arts is in eerste instantie verantwoordelijk voor de lijkschouw omdat deze op grond van zijn/haar professionele inzicht en zijn/haar kennis van de persoonlijke omstandigheden van de overledene kan inschatten of er sprake is van een natuurlijke dood. Indien er twijfel is, moet de arts de gemeentelijke lijkschouwer inschakelen. Indien ook de gemeentelijk lijkschouwer geen overtuiging van natuurlijk overlijden heeft, brengt die verslag uit aan de officier van justitie. Voor lijkschouw bij het overlijden van een minderjarige moet de behandelend arts altijd eerst overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts) voordat hij een verklaring van overlijden afgeeft.
De Ministeries van BZK, J&V en VWS vinden de kwaliteit van een goede lijkschouw van groot belang. Uit de Taskforce Lijkschouw 2018, is gebleken dat de kwaliteit van zowel de lijkschouw door de behandelend arts als de lijkschouw door de gemeentelijk lijkschouwer verbetering behoeft. De ministeries hebben sindsdien gezamenlijk een aantal acties uitgezet ten behoeve van de professionalisering van het beroep en de keten van lijkschouw. Onderdeel daarvan is het verkennen in hoeverre taakherschikking mogelijkheden biedt bij de uitvoering van de lijkschouw in de zin van de Wlb. Het gaat hierbij specifiek om de rol die de verpleegkundig specialist (VS) en physician assistant (PA), bij het uitvoeren van de lijkschouw in de langdurige zorg zouden kunnen aannemen. Bij de verkenning zal inzicht worden verkregen in kwaliteitsaspecten, lastenverlichting, tijds- en/of kostenbesparing bij de mogelijkheid tot het verruimen van lijkschouwen door de PA/VS. De verkenning start dit najaar.
Via ZonMw is binnen het programma Forensische Geneeskunde (looptijd 2020–2025), een programmalijn kwaliteitsbevordering en richtlijnontwikkeling opgezet. Binnen deze programmalijn is specifiek aandacht voor het thema Taakherschikking, mede door te onderzoeken of andere beroepsgroepen, waaronder bijvoorbeeld verpleegkundig specialisten, bij kunnen dragen aan de schouw.
Kunt u aangegeven hoeveel uur landelijk gemiddeld een huisarts Avond/Nacht/weekend (A/N/W) werkt?
Het totaal aantal actieve ANW-uren van huisartsen (uitgevoerd door praktijkhouders en waarnemers) lag in 2019 op 1,57 miljoen uur. Dit komt neer op gemiddeld 189 uur per normpraktijk. De normpraktijk is het aantal ingeschreven patiënten per fulltime werkende huisarts-eigenaar (praktijkhouder). Het is een landelijk gemiddelde dat de NZa via het kostenonderzoek berekent. Sinds 2018 telt een normpraktijk 2095 patiënten.
Kunt u aangeven wat de grootte is van de huisartsenpraktijken in Zeeland, in Zeeuws-Vlaanderen en hoe dat is in de rest van Nederland?
In Nederland zijn er gemiddeld 3.317 patiënten ingeschreven per praktijk, wat neerkomt op 2.095 patiënten per fte huisarts-eigenaar (praktijkhouder). De NZa is momenteel toe aan het werken naar een nieuw kostenonderzoek.
De precieze cijfers over de grootte van de huisartsenpraktijken in Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen zijn op deze schaal niet bekend.
Kunt u aangeven hoe de verhouding huisarts/waarnemer is en hoe dat is in de rest van Nederland?
De personeels-samenstelling is per praktijk verschillend. Gemiddeld genomen werkt een vaste waarnemer (gewogen) 0,20 fte en een incidenteel waarnemer 0,11 fte (gewogen) per praktijk. Een huisarts in dienst van een huisarts (Hidha) werkt 0,20 fte (gewogen). Daarnaast zijn huisartsen in opleiding (Haio) gemiddeld 0,04 fte werkzaam.
De precieze cijfers over de grootte van de huisartsenpraktijken in Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen zijn op deze schaal niet bekend.
Deelt u de mening dat beeldbellen mogelijk moet zijn voordat de pilot van start kan gaan?
Kunt u bevestigen dat door de investering in de apotheek-robot er meer medicijn afgiftes zijn in de A/N/W-uren? Zo ja, hoeveel procent meer?
De apotheek in kwestie geeft aan dat er sinds de plaatsing veel gebruik van de apotheek-robot wordt gemaakt, maar kan dit niet verder specificeren.
Wat betekent de pilot nachtelijke sluiting HAP volgens u voor het gebruik van de apotheek-robot? Wordt dit minder?
Het gebruik van de apotheek-robot is afhankelijk van het voorschrijven van medicatie door de huisarts. Als patiënten uit Oostburg en omstreken zich melden bij de HAP in Terneuzen kunnen zij nog steeds gebruik maken van de apotheek-robot in Oostburg, aangezien de werking van de apotheek-robot niet afhankelijk is van de HAP in Oostburg.
Hoe het gebruik van de apotheek-robot zal zijn gedurende de pilot is pas met zekerheid te zeggen als dit in een later stadium geëvalueerd zal worden.
Wat vindt u ervan dat er in de nacht geen taxi’s rijden in Zeeuws-Vlaanderen?
Ik heb van Nucleuszorg vernomen dat er in deze pilot rekening is gehouden met het feit dat er ’s nachts geen taxi’s rijden in Zeeuws-Vlaanderen. Er is een visite-auto beschikbaar voor de huisarts als het bezoek medisch noodzakelijk is.
Deelt u de mening dat huisartsen in opleiding vaak blijven werken in de regio waar ze zijn opgeleid?
Jonge huisartsen werken in het begin van hun loopbaan inderdaad veelal in de regio waar zij hun opleiding hebben gevolgd.
Deelt u de mening dat er niet alleen voldoende huisartsen opgeleid moeten worden maar dat er ook een goede verspreiding over het land moet zijn?
Ja.
Kunt u aangegeven wat de inhoudelijk motivatie is dat huisartsen in opleiding pas na succesvol afronden eerste opleidingsjaar van locatie mogen ruilen en niet bij de start van de opleiding?
De plaatsingsprocedure is zo ingericht dat alle sollicitanten op zijn of haar hoogste voorkeur worden geplaatst. Ruilen meteen na de plaatsing is daarom dan niet aan de orde. Het kan zijn dat de sociale of persoonlijke omstandigheden van een aios veranderen, waardoor hij of zij mogelijk wil ruilen. Na afronding van het eerste jaar is dat wel mogelijk.
Kunt u aangeven welke studiefinanciering c.q. tegemoetkoming huisartsen in opleiding krijgen als ze twee keer buiten de boot zijn gevallen en na drie jaar weer opnieuw mogen solliciteren, maar begrijpelijk intussen een andere studie zijn gestart?
Een dergelijke tegemoetkoming is mij niet bekend. Indien een sollicitant uitgeloot wordt kan hij of zij als basisarts werken. Indien de sollicitant een andere medische vervolgopleiding is gaan volgen kan in het kader van die opleiding wordt bekeken wat daar de mogelijkheden zijn.
Kunt u aangeven waarom de hoofden van huisartsenopleiding allen verbonden zijn aan een academisch ziekenhuis https://www.huisartsopleiding.nl/over-de-organisatie/bestuur-en-organisatie/? Wat zijn de voorwaarden om huisartsen-opleidingsinstituut te worden en hoe wordt bestuur daarvan gekozen?
Het College Geneeskundige Specialismen is verantwoordelijk voor de opleidingsregelgeving. Zij bepaalt aan welke voorwaarden moet worden voldaan om bijvoorbeeld te kunnen worden aangemerkt als opleidingsinstituut. Zie hiervoor het Kaderbesluit CGS.
Het inperken van het demonstratierecht voor de ingang van de nieuwe Tweede Kamer |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Demonstreren voor ingang nieuwe Tweede Kamer kan niet»?1
Ja.
Bent u van mening dat artikel 9 van de Grondwet, te weten het demonstratierecht, van belang is?
Het demonstratierecht is een fundamenteel grondrecht. Het is van wezenlijk belang dat de overheid dit recht beschermt en respecteert.
Hoe waardeert u artikel 9 van de Grondwet dat erin voorziet dat mensen in de samenleving hun zorgen, onvrede of wensen, kenbaar kunnen maken aan de volksvertegenwoordigers?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate is bij het kabinetsbesluit over de vijf en een half jaar durende verhuizing van de Tweede Kamer rekening gehouden met het recht op demonstratie en is het presidium van de Tweede Kamer daarin geconsulteerd, of heeft het presidium van de Tweede Kamer hierin proactief een rol vervuld?
Verhuizingen kunnen de mogelijkheden om te demonstreren veranderen, omdat elke plek weer anders is. Dat geldt ook voor de nieuwe tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer aan de Bezuidenhoutseweg 67. In het besluitvormingsproces over de tijdelijke huisvesting, waarbij ook het presidium van de Tweede Kamer als gebruiker van de tijdelijke huisvesting betrokken was, is gekeken naar de mogelijkheden om in de nabijheid van het nieuwe gebouw te demonstreren. Zo is het definitief ontwerp van de tijdelijke huisvesting in maart 2019 goedgekeurd door het presidium. In het ontwerp is meegenomen dat in de betrekkelijke nabijheid van het gebouw kleine en grote demonstraties mogelijk zijn.
Ten overvloede wijs ik erop dat het wettelijk kader voor demonstraties primair wordt gevormd door de Grondwet en de Wet openbare manifestaties (Wom) en dat het uitsluitend aan het lokale gezag – de burgemeester – is om binnen dit wettelijke kader demonstraties te faciliteren en te bepalen hoeveel ruimte er is om te demonstreren op bepaalde plekken. Het kabinet en het presidium van de Tweede Kamer komen ter zake geen bevoegdheden toe.
Klopt het dat de gemeente Den Haag in mei 2021 een geactualiseerd demonstratiebeleid heeft uitgevaardigd en in hoeverre wordt hierin het recht op demonstreren, in de internationale stad van recht en vrede, beperkt ten opzichte van de vorige versie?
Ik verwijs naar de antwoorden van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag van 31 augustus 2021 op schriftelijke vragen van het raadslid de heer De Mos. Daarin is onder meer vermeld dat het demonstratiebeleid eerder dit jaar is geactualiseerd door de burgemeester van Den Haag. De burgemeester is in dezen het bevoegd gezag. In de brief aan de commissie Bestuur (RIS308654) is te lezen welke wijzigingen dit beleid kent ten opzichte van het eerdere beleid uit 2017. De gemeente Den Haag heeft in die brief onder meer vermeld dat de kern van het demonstratierecht ongewijzigd blijft en dat de gemeente Den Haag een ruimhartig demonstratiebeleid behoudt, dat gericht is op mogelijk maken en niet op beperken. In het geactualiseerde demonstratiebeleid van de gemeente Den Haag zijn onder andere de mogelijkheden aangegeven om te demonstreren bij de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer aan de Bezuidenhoutseweg 67. Zoals het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag in zijn hiervoor genoemde antwoorden heeft aangegeven, spant de burgemeester van de gemeente Den Haag zich tot het uiterste in om demonstraties bij de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer, net als elders in de stad, binnen de mogelijkheden maximaal te faciliteren.
Of en op welke manier heeft het presidium van de Tweede Kamer, en op welke momenten sinds het verhuisbesluit in 2015, een bijdrage geleverd om het demonstratierecht tot zijn recht te laten komen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat – conform de geactualiseerde versie van het demonstratiebeleid- alleen gedemonstreerd kan worden aan twee drukke autowegen, en niet vóór het parlement? Zo ja, hoe maakt u dat tot een veilige demonstratiezone?
Het in goede banen leiden van demonstraties in de gemeente Den Haag is een bevoegdheid van de burgemeester van die gemeente. Ik heb ter zake geen bevoegdheden of verantwoordelijkheden. Zoals ook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag in zijn eerdergenoemde antwoorden van 31 augustus 2021 heeft aangegeven, is de fysieke buitenruimte voor het parlement aan de Bezuidenhoutseweg 67 beperkt, mede vanwege de aanwijzing van het (zeer drukke) Anna van Buerenplein als veiligheidsrisicogebied. Dit kan betekenen dat onder omstandigheden zal moeten worden gekeken naar andere mogelijkheden om in de (betrekkelijke) nabijheid van deze locatie op een veilige manier te demonstreren. Elke demonstratie wordt door het lokale gezag op zichzelf beoordeeld. In overleg met de organisatie zal door het lokale gezag worden bezien op welke locatie de betreffende demonstratie zo veilig mogelijk kan plaatsvinden, met de door de organisatie gewenste aantal deelnemers. Hierbij zal het lokale gezag steeds de feiten en omstandigheden van het moment betrekken.
In hoeverre zijn het kabinet en de Tweede Kamer betrokken geweest bij de actualisatie van het demonstratiebeleid?
Het demonstratieplan van de gemeente Den Haag betreft gemeentelijk beleid. Het kabinet, de Tweede Kamer en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties komen ter zake geen verantwoordelijkheden of bevoegdheden toe.
Welke inbreng is vanuit het Ministerie van Binnenlands Zaken, als dienaar van de Grondwet, aangereikt bij de actualisatie van het demonstratieplan van de gemeente Den Haag?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat wanneer Den Haag, de stad van vrede en recht, het grondrecht om te demonstreren beperkt voor de bevolking vanwege de verbouwing van het Binnenhof, waarvan het kabinet instemming heeft gegeven, dit een slecht voorbeeld is voor veel landen die wij de maat nemen op het gebied van mensenrechten?
De burgemeester van de gemeente Den Haag spant zich in om het demonstratierecht in de nabijheid van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer binnen de mogelijkheden maximaal te faciliteren. Zie ook de antwoorden van het college van burgemeester en wethouders van 31 augustus 2021 en het antwoord op vraag 7.
In hoeverre deelt u de zorgen dat wanneer Nederland zelf democratische grondrechten niet waarborgt, dit tot erosie van mensenrechten kan leiden?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om een passend alternatief scenario te ontwikkelen voor zowel het realiseren van (kleinschalige) demonstraties als het ontvangen van delegaties voor het Kamergebouw? Zo, ja wilt u dit doen in samenspraak met de gemeente Den Haag, het presidium van de Tweede Kamer en actoren in de samenleving die aandacht vragen van het parlement?
Zoals aangegeven is het lokale gezag verantwoordelijk voor de besluitvorming rondom demonstraties. Bewindspersonen en de Tweede Kamer spelen hierbij geen rol.
Het lokale gezag zal elke kennisgeving van een demonstratie op zichzelf beoordelen. In overleg met de organisatie zal worden gekeken op welke locatie de betreffende demonstratie zo veilig mogelijk kan plaatsvinden, met het door de organisatie gewenste aantal deelnemers. Als gevolg van de beperkte fysieke buitenruimte bij de Bezuidenhoutseweg 67 kan dit betekenen dat er in de (betrekkelijke) nabijheid van deze locatie gekeken moet worden naar een geschikte alternatieve locatie.
Vindt u ook dat bij uitstek op de Tweede Kamer de verplichting rust om het recht op demonstratie alsmede het ontvangen van delegaties te faciliteren en mogelijk te maken?
Het faciliteren van demonstraties is een lokale verantwoordelijkheid. Zie ook het antwoord op de vragen 7, 10 en 11.
De lopende bestelling van Scania vrachtwagens door Defensie en het doorwadingsvermogen van deze voertuigen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de massale ondersteuning door boeren en hun voertuigen, bij de evacuaties van mens, dier en spullen, tijdens de recentelijke overstromingen in Limburg?1
Ja. Verschillende partijen hebben tijdens de enorme wateroverlast in juli jl. in Limburg geholpen bij het evacueren van inwoners, waaronder boeren, de (decentrale) overheid, veiligheidsorganisaties en hulpverleningsorganisaties.
Deelt u de visie dat, vanwege de kans op overstromingen, het van groot belang is dat een aanzienlijk deel van de vrachtwagens waarover de krijgsmacht beschikt inzetbaar zijn bij watersnoodrampe en dat deze daarvoor een zo groot mogelijk doorwadingsvermogen moeten hebben, omdat ze anders geen mensen en dieren kunnen evacueren bij een watersnood?
Ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal, is één van drie hoofdtaken van Defensie.2 Defensie ondersteunt de civiele autoriteiten waar mogelijk, afgestemd op de behoefte, met de eigen capaciteiten en de in de organisatie beschikbare middelen. Het is daarom van belang dat een deel van de eigen capaciteiten en middelen waarover Defensie beschikt, inzetbaar is voor ondersteuning van civiele autoriteiten bij rampenbestrijding, zoals overstromingen. Zo heeft Defensie tijdens de enorme wateroverlast in juli jl. in Limburg niet alleen geholpen bij het evacueren van inwoners, maar ook bij het vullen en plaatsen van zandzakken en het begaanbaar maken van wegen. Verder hielp Defensie de brandweer een gat in een dijk te dichten, plaatsten militairen een noodbrug en droeg Defensie bij aan veiligheid door politietaken uit te voeren.
Defensie heeft binnen het programma Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW) met het deelproject Voertuigen 50kN, 100kN, 150kN ruim 2.800 Scania Gryphus vrachtwagens besteld voor operationele inzet in het kader van de eerste en tweede hoofdtaak en dus niet voor de ondersteuning van civiele autoriteiten. U bent over dit project onder andere op 9 juni 2017 geïnformeerd (Kamerstuk 27 830, nr. 201)3 en u wordt over de voortgang van dit project geïnformeerd via het Defensieprojectenoverzicht. Met het programma DVOW wordt het operationele wielvoertuigenpark voor de verschillende hoofdtaken gemoderniseerd. Een deel van de Scania Gryphus voertuigen is bedoeld voor bijvoorbeeld vervoer van personeel of goederen tijdens (militaire) inzet. Een ander deel van de voertuigen is bedoeld om in combinatie met de container tijdens (militaire) inzet als werkplaats of kantoor te fungeren, voor bijvoorbeeld commandovoering.
De ruim 2.800 bestelde Scania Gryphus vrachtwagens sluiten aan bij de operationele behoefte van de krijgsmacht en voldoen aan de gestelde eisen over het waadvermogen. Circa 2.685 voertuigen hebben een waadvermogen van 75 centimeter. Circa 115 voertuigen hebben een waadvermogen van 150 centimeter met name vanwege hun specifieke rol bij amfibische operaties. Deze laatste voertuigen kunnen daardoor vanuit een landingsvaartuig het strand oprijden. Afhankelijk van de behoefte, beschikbare middelen en factoren zoals waterhoogte en -stroming, kunnen de Scania Gryphus vrachtwagens met waadvermogen van 75 en 150 centimeter ook ingezet worden voor de evacuatie van mensen en dieren in het kader van de derde hoofdtaak. Vanaf een bepaalde waterhoogte en -stroming, zullen andere middelen dan de vrachtwagens waarover de krijgsmacht beschikt moeten worden ingezet voor dergelijke evacuaties. Wij kijken altijd naar het te bereiken effect.
Kunt u uitleggen waarom er voor de krijgsmacht 2473 Scania Gryphus vrachtwagens zijn besteld, met het geringe doorwadingsvermogen van slechts 75 centimeter, en maar 73 Scania's met het voor watersnoodreddingsoperaties minimaal noodzakelijke doorwadingsvermogen van 150 centimeter?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of er met het huidige materieel een grootschalige evacuatie kan plaatsvinden bij watersnood en hoeveel mensen er binnen welk tijdsbestek potentieel geëvacueerd kunnen worden?
De vraag of er met het huidige materieel een grootschalige evacuatie kan plaatsvinden en hoeveel mensen er binnen welk tijdsbestek potentieel geëvacueerd kunnen worden kan niet eenduidig worden beantwoord. De invulling van de militaire bijstand of steunverlening in het openbaar belang, waaronder evacuatie, wordt afgestemd op de behoefte en is onder meer afhankelijk van de omstandigheden en van de in de organisatie aanwezige en beschikbare middelen en capaciteit. Zoals de recente inzet in Limburg nog maar eens heeft aangetoond, beschikt Defensie over een breed palet aan middelen voor operationele inzet, die op verzoek van civiele autoriteiten ingezet kunnen worden voor de ondersteuning bij calamiteiten. Deze middelen, waaronder vrachtwagens, kunnen ook gebruikt worden voor grootschalige evacuatie bij watersnood.
Bent u bereid om het nog jarenlang lopende Scania-order op dit essentiële punt aan te passen, zodat de krijgsmacht beter kan voldoen aan haar derde hoofdtaak: het ondersteunen met humanitaire hulp bij rampen?
Nee, Defensie krijgt met de Scania Gryphus uit het deelproject Voertuigen 50kN, 100kN, 150kN voertuigen die passen binnen het nieuwe wielvoertuigenbestand van lichte, middelzware en zware type vrachtauto’s, waarmee Defensie goed op haar taken is toegerust. Met de uitrol van de Scania Gryphus maakt Defensie een grote stap voorwaarts door de invoering van moderne wielvoertuigen die de basismobiliteit vormen van nagenoeg alle eenheden door de veel grotere terreinvaardigheid en het toegenomen motor- en draagvermogen.
Het bericht ‘hartenkreet van boeren: ‘Alsjeblieft, pak het jacobskruiskruid aan!’ |
|
Peter Valstar (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hartenkreet van boeren: «Alsjeblieft, pak het jacobskruiskruid aan!»?1
Ja.
Klopt het dat consumptie van het giftige, in hooi voorkomende, jacobskruiskruid voor veedieren en paarden dodelijk kan zijn?
Ja, Jacobskruiskruid produceert zogenaamde pyrrolizidine alkaloïden (PA’s), net als een groot aantal andere inheemse plantensoorten. PA’s zijn niet direct giftig, maar worden omgezet in giftige pyrrolen in de lever. PA’s zitten in de hele plant, met de hoogste concentratie in de bloemen. In het veld wordt Jacobskruiskruid niet gegeten door grazende dieren vanwege de bittere smaak. In gekuild gras en hooi verliest het de bittere smaak waardoor dieren het toch kunnen binnenkrijgen. Pyrrolen tasten de lever aan, zowel door het eten van veel planten in korte tijd (acute vergiftiging) als door het eten van kleinere hoeveelheden gedurende een langere periode (chronische vergiftiging). Een hoeveelheid vanaf 3% (koeien) tot 7% (paarden) van het lichaamsgewicht aan jacobskruiskruid leidt tot leverfalen en kan zelfs tot de dood leiden. Schapen en geiten zijn 10 tot 15 keer minder vatbaar voor de giftigheid van Jacobskruiskruid omdat bacteriën het gif in de maag afbreken.
Herkent u de uitspraak van een woordvoerder van uw ministerie uit 2004 over het jacobskruiskruid: «Over anderhalf tot twee jaar zijn alle problemen opgelost door de sterke toename van de sint-jacobsvlinder. Deze vlinder eet de bladeren van jacobskruiskruid, zodat er minder planten overblijven. Op die manier ontstaat een natuurlijk evenwicht»?2
Ik ben niet op de hoogte van deze uitspraak uit 2004. Het klopt niet dat een toename van de vlinder ervoor kan zorgen dat er minder planten overblijven. Sinds 2004 is geen sprake van een grote verandering.
Bent u het ermee eens dat de problemen met het jacobskruiskruid alleen maar groter zijn geworden in plaats van opgelost?
Er is weinig bekend over het daadwerkelijk aantal dieren dat ziek is geworden of is overleden als gevolg van vergiftiging door het jacobskruiskruid. Volgens de Rijksuniversiteit Utrecht komt vergiftiging van paarden door jacobskruiskruid weinig voor en zijn er slechts weinig bevestigde gevallen. Waarschijnlijk gaat het om enkele tientallen paarden per jaar die ziek worden of dood gaan door het eten van jacobskruiskruid. Bij Royal GD (de Gezondheidsdienst voor Dieren) zijn de laatste drie jaar geen gevallen bekend van ziekte of sterfte bij rundvee door jacobskruiskruid.
Klopt het dat er sprake is van een explosieve groei van het jacobskruiskruid? Zo nee, waarom niet en/of bent u bereid dit te onderzoeken?
Het jacobskruiskruid is een algemene soort die in heel Nederland voorkomt. Het Basisrapport voor Rode Lijst vaatplanten 2012 dat in 2015 is gepubliceerd3, laat zien dat de verspreiding van de soort is toegenomen sinds 1950. Meetgegevens van FLORON laten zien dat er de afgelopen tien jaar geen sprake meer is van een toename4. Wetenschappers vermoeden dat de massale bloei en toename van dit jaar te maken heeft met de droge zomers van de afgelopen jaren. Hierdoor zijn meer open plekken ontstaan in bermen, waar een pionierssoort als jacobskruiskruid gebruik van maakt5. Ook kan het zijn dat de soort, door veranderd maaibeheer ten gunste van de biodiversiteit, vaker bloeiend wordt waargenomen. De toename van de soort wordt volgens wetenschappers verklaard door een combinatie van verschillende factoren. Hoewel jacobskruiskruid vroeger wel is ingezaaid in bermmengsels, heeft de soort zich voornamelijk op eigen kracht verspreid,.
Herkent u de signalen dat willekeur in provincies en gemeenten heerst met betrekking tot de aanpak van het jacobskruiskruid?3 4
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 aangeef is het jacobskruiskruid wijdverspreid in Nederland. De plant verspreidt zich vooral via (schrale) wegbermen, waardoor er een belangrijke verantwoordelijkheid ligt bij de weg(berm)beheerders. Dit zijn Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten. Verschillen in aanpak zijn daardoor onvermijdelijk. Dit hoeft geen probleem te vormen omdat lokaal maatwerk juist wenselijk is. Niet op alle plekken vormt de verspreiding van het jacobskruiskruid immers een risico en niet overal is daarom bestrijding van het jacobskruiskruid gewenst, ook gezien de waarde van de soort voor de biodiversiteit. Provincies, verantwoordelijk voor het natuurbeleid, propageren dan ook maatwerk ten aanzien van het jacobskruiskruid, zowel vanuit hun verantwoordelijkheid voor de bermen van de eigen provinciale wegen als meer ten algemene richting andere weg(berm)beheerders.
Bent u het ermee eens dat het probleem van het jacobskruiskruid inmiddels gemeenten, provincies en waterschappen overstijgt?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in overleg met de sector, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO), beleid op te stellen voor de aanpak van het jacobskruiskruid? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 aangeef gaat het waarschijnlijk om een klein aantal dieren per jaar. Dat betreur ik, maar dit vormt geen aanleiding om hier beleid voor op te stellen.
Ik ben van mening dat dit lokaal kan worden opgelost in goed overleg met de beheerders van aangrenzende terreinen. Het is vooral van belang dat hooiland vrij wordt gehouden van de plant. Exemplaren in een weide waar paarden of rundvee grazen kunnen geen kwaad zolang er voldoende ander voedsel beschikbaar is. Het creëren van een bufferstrook van 50 meter, waar de plant niet voorkomt of in ieder geval niet tot bloeien komt, is al genoeg om ervoor te zorgen dat de plant zich niet naar een nabijgelegen weiland zal verspreiden. Er is voldoende informatie te vinden om de plant op adequate wijze te beheersen en de verspreiding te beperken.
Welke landen hebben een verdelgingsplicht voor het jacobskruiskruid?
Ik heb geen overzicht van landen met een verdelgingsplicht voor het jacobskruiskruid. Wel is mij bekend dat de soort in Australië, Nieuw Zeeland en Noord Amerika, waar de soort door mensen is geïntroduceerd, wordt bestreden als exoot.
In het Verenigd Koninkrijk is in 2011 een gedragscode afgesproken om verdere verspreiding van het jacobskruiskruid te voorkomen, deze gedragscode is niet bedoeld om de soort uit te roeien.
Bent u bereid te onderzoeken of een verdelgingsplicht en/of algeheel verbod op het jacobskruiskruid ook hier mogelijk is? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Jacobskruiskruid is een inheemse soort die van nature in Nederland thuishoort en zeer waardevol is voor de Nederlandse biodiversiteit. Zoals ik heb aangegeven bij vraag 4 gaat het waarschijnlijk om een klein aantal dieren per jaar. Een verdelgingsplicht is niet gewenst. Er zijn meer dan 150 Nederlandse soorten insecten bekend die de plant gebruiken als voedselplant, waaronder meerdere Rode Lijst-soorten. Naast de functie als voedselleverancier is jacobskruiskruid ook voor meer dan 30 soorten de plant die wordt gebruikt voor de voortplanting (waardplant).
Over het bericht 'Dijk gaat schuiven, weilanden in Reeuwijk onder water' |
|
Peter Valstar (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Dijkdoorbraak zet weilanden in Reeuwijk onder water, rivierkreeft zou niet de boosdoener zijn»?1
Ja.
Volgens lokale boeren is de dijkverzakking te wijten aan de Amerikaanse rivierkreeft. Bent u het met hen eens? Zo nee, waarom niet?
Het is volgens de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap van Rijnland, op dit moment niet duidelijk wat de oorzaak is van deze dijkverzakking. Het onderzoek naar de oorzaak is gestart. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat dit in belangrijke mate te wijten is aan graafactiviteiten van rivierkreeften, maar meer definitieve conclusies hierover zullen moeten komen uit het onderzoek. Dit beeld wordt ook bevestigd in een samenvattend onderzoeksrapport van de STOWA2.
Wat vindt u ervan dat desbetreffende boeren verschillende malen bij het waterschap hebben aangegeven dat de kreeften de dijken ondergraven, maar het waterschap niet thuis geeft?
Waterbeheerders doen al geruime tijd onderzoek naar de verspreiding van uitheemse rivierkreeften, mogelijke effecten en handelingsperspectief. Zo is er al in 2013 onderzoek gedaan naar graafactiviteiten door rode Amerikaanse rivierkreeften. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4 en 5. Bij het onderzoek dat het Hoogheemraadschap van Rijnland nu is gestart, zie het antwoord op vraag 2, worden de grondeigenaren/agrariërs betrokken. Zo kan de kennis die zij hebben worden meegenomen in de analyse.
Welke acties worden door de waterschappen ondernomen om verdere expansie van deze invasieve soort tegen te gaan?
Waterbeheerders hebben over de afgelopen 10 jaar verschillende onderzoeken gedaan naar voorkomen en impact van de uitheemse rivierkreeft en hebben de verspreiding van de diverse soorten in beeld gebracht3. In 2019 is geconcludeerd4: «Eliminatie van uitheemse rivierkreeften in de open Nederlandse watersystemen is in de praktijk niet realiseerbaar. Visserij (bijv. via beroepsvisserij of muskusrattenbestrijding) is één van de meest genoemde vormen van beheersing... Het succes van de methode valt of staat bij de intensiteit en continuïteit, maar lijkt in Nederland op landschapsschaal op zichzelf niet afdoende als middel om rivierkreeften naar een wenselijk niveau te verlagen... Een verkeerde opzet van de bevissing kan de groei en omvang van een kreeftenpopulatie zelfs (tijdelijk) stimuleren doordat selectief grote (dominante) kreeften worden weggevangen...». Een geschikte aanpak van de uitheemse rivierkreeften is dus nog niet voor handen. Wel lopen er verschillende onderzoeken naar de impact van rivierkreeften en hun mogelijke bestrijding/beheersing, met als doel om tot een werkbaar handelingsperspectief te komen.
Bij het tegengaan van verdere expansie van invasieve rivierkreeften zijn verschillende partijen betrokken en in het veld lopen verschillende pilots en projecten. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft in het vroege voorjaar van 2021 een bestuurlijk overleg gestart om samen met alle betrokken partijen tot een strategie rondom uitheemse rivierkreeften te komen. Dit gezamenlijke programma brengt in beeld welk onderzoek nog nodig is, welke beheersmaatregelen mogelijk zijn, hoe dit dan in te vullen en hoe indien nodig de regelgeving hierop in te richten. Zo is inmiddels gezamenlijk onderzoek gestart naar de ontwikkeling van een selectief vangmiddel in het geval dit onderdeel wordt van het handelingsperspectief. De Ministeries van LNV en Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de waterschappen werken in het programma samen met provincies, gemeenten en de visserij-, landbouw en natuursector.
Welke preventieve maatregelen worden genomen om deze en andere invasieve soorten in dijklichamen in een vroegtijdig stadium te lokaliseren en te bestrijden?
In het algemeen is de belangrijkste preventieve maatregel het voorkómen dat (nieuwe) invasieve uitheemse soorten onze wateren bereiken of zich verder verspreiden. De waterschappen inspecteren in het voorjaar jaarlijks de toestand van de dijklichamen, waarna het eventueel benodigde herstel plaatsvindt. Het bestrijden van de invasieve uitheemse muskus- en beverratten is een wettelijke taak van de waterschappen met als doel om de dieren terug te dringen tot aan de landsgrens. De hoogheemraadschappen van Rijnland en Delfland hebben al in 2013 onderzoek laten doen naar graafactiviteiten door rode Amerikaanse rivierkreeft in gebieden met hoge dichtheden uitheemse rivierkreeften.5 Voor de monitoring op de aanwezigheid van rivierkreeften en diverse lopende activiteiten, zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het artikel «Vissers geschokt: ruim 12.000 rivierkreeften gevangen in vijver»?2
Ja.
Bent u net als de vissers geschrokken van het enorme aantal aangetroffen rivierkreeften in het kleine gebied?
Op grond van de monitoring van rivierkreeften is bekend dat deze lokaal grote dichtheden kunnen bereiken.
Staat u nog steeds achter uw antwoord op schriftelijke vragen van de leden Weverling en Dijkstra dat «het aan de regionale partijen [is] om te bepalen over verder onderzoek zinvol is»?3
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft het Ministerie van LNV een bestuurlijk overleg gestart om gezamenlijk met alle betrokken partijen tot een strategie rondom uitheemse rivierkreeften te komen. Hierin komen onderzoek en mogelijke beheersmaatregelen aan de orde, alsmede de vraag hoe dit dan in te vullen en hoe de regelgeving hierop in te richten als dat nodig blijkt. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het inmiddels gerechtvaardigd is om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van de Amerikaanse rivierkreeft, de gevolgen voor de veiligheid achter de dijken en bestrijding van deze invasieve soort? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie hiervoor het antwoord op de vragen 4 en 5.
Bent u het ermee eens dat de aanwezigheid van de Amerikaanse rivierkreeft niet langer door alleen beroepsvissers dient te worden bestreden maar dat dit ook mogelijk moet worden voor vrijwilligers en derden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is het niet duidelijk of bevissen van uitheemse rivierkreeften leidt tot duurzaam minder kreeften en vooral tot minder schade aan oevers en ecosystemen. Daar wordt momenteel aanvullend onderzoek naar gedaan. Er zijn strikte voorwaarden aan het vangen en vervoeren van kreeften om te voorkomen dat de soorten zich sneller en verder verspreiden. Tevens zijn er strikte voorwaarden met betrekking tot het gebruik van vangtuigen om stroperij en ecologische schade door bijvangst van vissen en amfibieën te voorkomen. In dit licht lijkt het niet verstandig om uitheemse rivierkreeften door «vrijwilligers en derden» te laten bevissen.
Kunt u de vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Follow the Money over Nordstream 2 en Werkgroep Energie |
|
Kati Piri (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Follow the Money over de werkzaamheden van de zogeheten Werkgroep Energie, waarin vertegenwoordigers van de Nederlandse en Russische staat en bedrijven als Shell en Gazprom vergaderden over o.a. de energietransitie, importsubstitutie en tal van aardgasgerelateerde zaken?1
Ja.
Is het juist dat deze werkgroep, drie jaar nadat MH17 en de Russische annexatie van de Krim aanleiding waren geweest voor het opschorten ervan, weer actief werd op verzoek van de Russische viceminister van Energie, Kirill Molodstov? Waarom beweerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken in maart 2021 dan dat het initiatief van Nederlandse zijde kwam?
Zowel Nederland als Rusland waren voorstander van het hervatten van de technische energiewerkgroep op ambtelijk niveau. Hierover is verschillende keren contact geweest, inclusief via een brief van de voormalige Russische viceminister van Energie, de heer Molodtsov (in Rusland zitten viceministers niet in het kabinet en daarmee zijn zij een logische gesprekspartner op hoogambtelijk niveau). Nederland heeft uiteindelijk het initiatief genomen om de werkgroep in 2018 te organiseren in Den Haag.
Deze energiewerkgroep is één van de technische werkgroepen onder de Nederlands-Russische Gemengde Economische Commissie (GEC), waarin op ambtelijk niveau met Rusland een dialoog wordt gevoerd. Andere werkgroepen onder deze GEC zijn gericht op innovatie, landbouw, gezondheidszorg en transport. De GEC zelf vindt plaats op ministerieel niveau. Nederland is één van de weinige EU-lidstaten, die ook soortgelijke fora kennen, die dit sinds 2013 niet heeft hervat op politiek niveau.
Waarom is er in een brief gedateerd op 8 februari 2018 bij monde van de Directeur-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen op aangedrongen dat «De besprekingen [in de Werkgroep Energie] ... zo concreet mogelijk moeten zijn» en stelde hij voor: «de gemaakte afspraken vast te leggen in een protocol»?
Zoals uiteengezet in de Ruslandbrief2 van het kabinet, staat het kabinet een beleid voor waarin druk en dialoog worden gecombineerd. Daarbij wordt tevens ingezet op het openhouden van de communicatiekanalen met Rusland en het zoeken naar mogelijkheden voor functionele samenwerking op basis van gemeenschappelijke belangen, zoals ten aanzien van de bilaterale economische betrekkingen en de energierelatie. Met de energiewerkgroep wil de Nederlandse overheid de bilaterale energierelatie met Rusland ook op overheidsniveau onderhouden en daarbij vooral inzetten op meer kennisuitwisseling en samenwerking op het gebied van de energietransitie. De door u geciteerde passage uit genoemde brief dient in dit licht te worden bezien. Dit blijkt ook uit het voor uw Kamer bijgevoegde protocol van de energiewerkgroep van 2018, waarin staat dat beide zijden de mogelijkheden willen onderzoeken voor kennisuitwisseling op het gebied van de energietransitie, namelijk energieopslag, energie efficiëntie en waste-to-energy. Er was (en is) geen sprake van afspraken over specifieke energieprojecten, zoals Nord Stream 2.
Hoe kan het dat de Minister-President in een debat met de Kamer afgelopen maart, nadat hij dit tijdens een pauze «nog even expliciet had gecheckt», toch verklaard heeft dat er in de Werkgroep Energie «gewoon gepraat wordt over diverse energieprojecten», maar dat daar «geen afspraken over gemaakt worden»?2
Zoals de Minister-President uw Kamer informeerde in een debat op 24 maart jl.4 en ook staat in het overzicht van de besprekingen in de energiewerkgroep in 2018 en 20205, dat uw Kamer toeging op 6 april jl. in reactie op de motie van Van Ojik c.s.6, zijn er geen afspraken gemaakt over specifieke energieprojecten, zoals Nord Stream 2. Een aantal deelnemers aan de energiewerkgroep gaf informatie over hun betrokkenheid bij specifieke energieprojecten, zoals Nord Stream 2. Vanuit de Nederlandse overheid is niet ingegaan op specifieke energieprojecten, zoals ook blijkt uit de in het kader van de WOB-verzoeken van Follow the Money gedeelde spreekpunten voor de Nederlandse ambtenaren die deelnamen aan de energiewerkgroep7.
Welke afspraken zijn er sinds de herstart allemaal gemaakt in de Werkgroep Energie? Welke formele status hebben deze afspraken?
Beide zijden hebben tijdens de energiewerkgroepen in 2018 en 2020 afgesproken om mogelijkheden voor kennisuitwisseling op het gebied van de energietransitie te onderzoeken, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3. Deze intentie van beide zijden kan worden gezien als een afspraak. Overigens is hieraan vooralsnog geen nadere invulling gegeven; de inhoud van het voor uw Kamer bijgevoegde protocol heeft ook geen formele status. Verder is er geen sprake van afspraken.
Hebben of hadden sommige van de gemaakte afspraken direct of indirect betrekking op de aanleg, gewenste status of het toekomstig gebruik van de Nord Stream 2 aardgaspijplijn?
Nee. Er zijn door de Nederlandse overheid geen afspraken gemaakt die direct of indirect betrekking hebben op Nord Stream 2. Dit blijkt ook uit de weergave van de besprekingen die uw Kamer is toegegaan en uit het bijgevoegde protocol van de energiewerkgroep.
In hoeverre staan één of meerdere van de gemaakte afspraken op gespannen voet met de formele sanctiepakketten die Nederland en de EU in de afgelopen jaren jegens Rusland hebben ingesteld?
Er is geen sprake van afspraken die op enigerlei wijze op gespannen voet staan met de formele sanctiepakketten jegens Rusland die de afgelopen jaren in EU-verband zijn ingesteld. Daarnaast is over deze sanctiepakketten door de Nederlandse overheid niet gesproken met de Russische overheid.
Is er – en zo ja door wie – een protocol voor (afspraken uit) de Werkgroep Energie opgesteld, en is daaraan ook ministeriële goedkeuring verleend?
Het protocol over de energiewerkgroep in 2018, opgesteld door ambtenaren van beide zijden, is als bijlage8 toegevoegd. Er is geen ministeriële goedkeuring aan dit protocol verleend. Van de energiewerkgroep in 2020 is geen protocol opgesteld. Aangezien deze werkgroep plaatsvond in Moskou, was het aan de Russische zijde om hiervan een conceptversie op te stellen, maar dat is vooralsnog niet gebeurd.
Bent u bereid om het volledige protocol, dat kennelijk wordt aangeduid als «PROTOCOL NL-RF ENERGY WORKING GROUP 2018», alsnog openbaar te maken en in ieder geval zo spoedig mogelijk met de Tweede Kamer te delen?
Ja, dit treft u als bijlage9 aan.
Zijn er nog meer protocollen opgesteld, ook over het besloten overleg waarbij alleen vertegenwoordigers van beide overheden bij waren en zo ja, bent u bereid deze ook met de Tweede Kamer te delen?
Er hebben sinds 2018 twee energiewerkgroepen plaatsgevonden. Daarbij hebben er geen besloten overleggen plaatsgevonden; alle sessies stonden open voor alle deelnemers vanuit overheden, bedrijven en kenniscentra (beide keren betrof het in totaal circa 40 deelnemers). Zoals blijkt uit een document dat is gedeeld in het kader van de WOB-verzoeken van Follow the Money, is aanvankelijk gesuggereerd om ook een besloten sessie voor overheidsfunctionarissen te organiseren, maar hiervan is uiteindelijk afgezien. Alleen van de energiewerkgroep van 2018 is een protocol opgesteld. Van andere protocollen over beide energiewerkgroepen, of anderszins documenten of mondelinge afspraken met de Russische overheid, is geen sprake.
Deelt u de mening dat de bevindingen uit de door Follow the Money gestartte WOB-procedure op zijn minst de schijn wekken dat u het dictum van de motie van Ojik c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1649) – «verzoekt de regering inzicht te geven in de uitkomsten van de bilaterale besprekingen met Rusland in de Werkgroep Energie» – niet juist en/of volledig heeft uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Van het onjuist informeren van de Kamer is geen sprake; het overzicht van de besprekingen, dat uw Kamer eerder ontving10, geeft een goede weergave van de besprekingen.
Wordt het niet eens tijd dat u erkent dat de Nord Stream 2 pijplijn (a) veel meer is dan een «louter commercieel» project, (b) tevens een geo-politiek instrument behelst voor de Russische overheid, (c) raakt aan een direct financieel belang van mede-investeerder Shell in het project; én (d) raakt aan de ambitie van Nederland om de komende decennia de «gasrotonde» van Europa te blijven?
Zoals bekend, heeft het kabinet een neutrale positie over Nord Stream 2 en ziet het deze gaspijpleiding als een commercieel project, waarbij het zich rekenschap geeft van de geopolitieke aspecten.
Is het u bekend dat de Verenigde Staten en Duitsland vorige week een «overeenkomst» hebben bereikt over Noord Stream 2?3
Ja.
Wat is de exacte inhoud en status van deze «overeenkomst»? Hoe verhoudt dit zich eigenlijk tot de formele Europese besluitvorming over de vraag of de Nord Stream 2 onder de concurrentieregels van de geliberaliseerde Europese gasmarkt dient te vallen?
De Verenigde Staten en Duitsland hebben op 21 juli jl. een gezamenlijke verklaring12 doen uitgaan, waarin alle onderdelen van dit bilaterale akkoord over Nord Stream 2 worden benoemd. Voor de exacte inhoud van het akkoord verwijzen wij dan ook naar deze verklaring.
In het akkoord onderstreept de Duitse regering nog eens dat zij zich zal houden aan, zowel de letter als de geest van, het derde energiepakket met betrekking tot Nord Stream 2 onder Duitse jurisdictie om ontbundeling en toegang voor derden te waarborgen.
Zoals eerder toegelicht aan uw Kamer, wordt de EU-gasrichtlijn strikt toegepast op Nord Stream 2 en is er op het moment geen reden om te verwachten dat hier verandering in komt. Op 25 augustus jl. heeft het regionale Gerechtshof in Düsseldorf geoordeeld dat Nord Stream 2 AG (de eigenaar van de pijpleiding) niet in aanmerking komt voor een «afwijking» van bepalingen uit deze richtlijn en daarmee is het desbetreffende besluit van de Duitse energietoezichthouder in stand gebleven. Nord Stream 2 AG kan tegen dit oordeel nog in beroep gaan bij het Duitse Hooggerechtshof.
Hoe geloofwaardig is het volgens u dat de VS en Duitsland zeggen «vastberaden te zijn om Rusland ter verantwoording te roepen voor zijn agressie en kwaadwillende activiteiten door sancties op te leggen als Rusland de gaspijplijn «misbruikt» om politieke druk uit te oefenen»?
Het is positief dat de VS en Duitsland een akkoord hebben bereikt. Dit akkoord draagt onder meer bij aan trans-Atlantische samenwerking t.o.v. Rusland. Voor een effectief Ruslandbeleid is het van belang om Rusland gezamenlijk aan te spreken en gezamenlijk maatregelen te nemen, indien internationale normen met voeten worden getreden. Het akkoord bevat de Duitse toezegging om nationale maatregelen te nemen en ook aan te dringen op EU-maatregelen (inclusief sancties), gericht op onder meer de Russische energie-export, indien Rusland energie als wapen tegen Oekraïne zou inzetten, of anderszins nieuwe agressieve stappen zou zetten tegen Oekraïne.
Deelt u de mening dat «voorkomen beter is dan genezen» en dat het niet voltooien van de Nord Stream 2 een veel effectievere manier zou zijn geweest om dit geo-politieke instrument uit handen van de Russische staat en president Putin te houden?
Zoals in de brief aan uw Kamer over strategische afhankelijkheden in het energie-domein is aangegeven, maakt het voor de afhankelijkheid van Russisch gas in de EU geen groot verschil of Russisch gas via het Oekraïense pijpleidingnetwerk of een andere route naar de EU komt, maar wel voor de grote Oekraïense inkomsten uit de gastransit.13 Daarom is het zeer positief dat het tussen de VS en Duitsland gesloten akkoord het belang onderstreept om de huidige overeenkomst over de doorvoer van Russisch gas door Oekraïne, die eind 2024 afloopt, te verlengen tot eind 2034. Duitsland heeft hiervoor een speciaal gezant benoemd. Het kabinet heeft richting uw Kamer het belang van de continuering van die gasdoorvoer, ook na 2024, vaak benadrukt14, omdat op die manier de nadelige gevolgen van Nord Stream 2 voor Oekraïne voor zover mogelijk kunnen worden gemitigeerd. Daarbij is het goed te noemen dat het akkoord veel extra (project)steun aankondigt voor de Oekraïense energieveiligheid en energietransitie, inclusief een nieuw Groen Fonds met een omvang van minimaal USD 1 miljard.
Wat betreft de geopolitieke dimensie van het energiedossier is relevant dat de Europese gasimport-afhankelijkheid de komende jaren verder zal toenemen door afnemende gaswinning in Noordwest-Europa, met name in Nederland. Om de leveringszekerheid te waarborgen, zullen gasbedrijven meer aardgas moeten importeren, en daarbij lijkt Rusland de meest voor de hand liggende leverancier vanwege het ruime gasaanbod. Het is eveneens van belang dat de gasleveringszekerheid in vooral de Oost-Europese EU-lidstaten is toegenomen in de afgelopen jaren dankzij (nieuwe) LNG-terminals, die inmiddels kunnen voorzien in ruim 40% van de Europese gasimport, en een beter functionerende interne gasmarkt, inclusief meer mogelijkheden voor reverse flows (het binnen de EU transporteren van gas van west naar oost, en ook naar Oekraïne, dat de afgelopen jaren dan ook geen gas direct uit Rusland heeft geïmporteerd voor eigen gebruik). Ten slotte is het goed om te benadrukken dat de energietransitie, een essentieel onderdeel van ons energiebeleid, er aan bijdraagt dat de EU op termijn minder afhankelijk wordt van niet-Europese energieleveranciers.
Deelt u de mening dat ook deze nieuwe Amerikaanse-Duitse overeenkomst aantoont dat de Nord Stream 2 geen louter commerciële activiteit is?
Het kabinet ziet gaspijpleidingen zoals Nord Stream 2 als commerciële projecten, waarbij het kabinet zich in het geval van Nord Stream 2 daarbij rekenschap geeft van de geopolitieke aspecten.
Bent u bereid iedere vraag afzonderlijk en allemaal vóór uiterlijk maandag 6 september te beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord, maar beantwoording voor 6 september bleek helaas niet mogelijk.
Het opkopen van vakantieparken |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat in Nederland een trend gaande is van «verroompotisering» van vakantieparken en campings waarbij (sta-)caravans, huisjes en chalets moeten wijken voor (duurdere) huisjes/resorts? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet bevestigen of er sprake is van bovengenoemde trend, omdat deze data niet voorhanden zijn. Wel is mij bekend dat ondernemers meebewegen met de vraag van consumenten, die aan verandering onderhevig is.
Krijgt u ook uit het hele land signalen van eigenaren van (sta-)caravans, huisjes en chalets die te horen hebben gekregen dat hun huurcontract niet zal worden verlengd?
Het is ons bekend dat er eigenaren van (sta-)caravans, huisjes en chalets zijn waarvan de huurovereenkomst niet wordt verlengd.
Krijgt u ook uit het hele land signalen dat mensen, die recent hebben geïnvesteerd, vooraf niet geïnformeerd zijn over de op handen zijnde verkoop van het park, waardoor hun investering in rook opgaat?
Het is mij bekend dat er eigenaren zijn van (sta-)caravans, huisjes en chalets waarvan het park tegen hun wil verkocht wordt. Verkoop van het park dient altijd te geschieden volgens de vigerende wet- en regelgeving.
Herkent u het beeld dat buitenlandse investeerders campings en vakantieparken kopen? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen en hoeveel campings en vakantieparken zijn de afgelopen jaren verkocht en hoeveel aan buitenlandse partijen? Bij hoeveel parken is sprake van transformatie?
Het is mij en mijn collega van EZK bekend dat buitenlandse partijen op de markt verschijnen. In een open economie staat het buitenlandse investeerders vrij om campings en vakantieparken te kopen. Het is bij branchevereniging HISWA-RCERON onbekend om hoeveel campings en vakantieparken dit gaat en bij hoeveel parken er precies sprake is van revitalisering.
Ziet u er een gevaar in dat wanneer buitenlandse investeerders geen interesse meer hebben in een Nederlandse camping of vakantiepark ze de markt weer verlaten en ziet u er een gevaar in dat transformatie juist kan zorgen voor meer leegstand?
Gezien de grote vraag naar recreatiewoningen, zoals door NVM omschreven in «De Nederlandse Markt voor Recreatiewoningen – 2020»1 zie ik weinig reden tot zorg over leegstand van recreatiewoningen.
Ziet u er een gevaar in dat er «eenheidsworst» ontstaat waarbij langs de kust en in andere gebieden overal dezelfde soorten parken staan en bent u van mening dat diversiteit en lokale verankering van campings en vakantieparken meerwaarde heeft?
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de diversiteit in het aanbod van vakantieverblijven. De eigenaar van een vakantiepark is in beginsel vrij om het park te moderniseren of andere aanpassingen te doen, zolang dit in overeenstemming is met lokale regelgeving als het bestemmingsplan en mits de betrokken decentrale overheden de voor de aanpassingen vereiste toestemmingen, zoals bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of het kappen van bomen, hebben verleend.
Deelt u de angst dat het opkopen en transformeren zal leiden tot hogere prijzen en ziet u de zorgen van Nederlandse vakantiegangers die straks hun vakantie niet meer kunnen betalen?
Een eigenaar van een vakantiepark kan besluiten om, binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan daartoe biedt, het vakantiepark op te knappen en bepaalde prijzen te verhogen, voor zover de bestaande contracten met recreanten daaraan niet in de weg staan. Ik heb onvoldoende gegevens om te kunnen beoordelen in hoeverre dat ertoe leidt dat het voor Nederlandse vakantiegangers niet langer mogelijk is om hun vakantie op een dergelijk vakantiepark te betalen.
Bent u bekend met het rapport «De gevolgen van verkoop en modernisering van vakantieparken en campings» gemaakt door recreanten zelf en herkent u het in dit rapport geschetste beeld?1
Ik kan niet beoordelen of het in het rapport geschetste beeld correct is. Wel kan ik opmerken dat partijen zich bij overname, revitalisering en transformatie te houden hebben aan de geldende wet- en regelgeving.
Herkent u dat voor de verkoop en transformatie van parken soms beloftes worden gedaan aan recreanten, zoals «niemand hoeft weg», die achteraf niet worden nagekomen en herkent u dat ook aan gemeenten soms beloften worden gedaan door (nieuwe) eigenaren van parken die niet altijd worden nagekomen waarna soms een lange juridische strijd volgt? Herkent u dat parken na verkoop en herstructurering soms veel leegstand kennen of worden verhuurd aan arbeidsmigranten?
Ik ben mij ervan bewust dat verkoop en revitalisering van parken voor eigenaren en bewoners grote gevolgen kan hebben. Partijen hebben zich bij overname, revitalisering en transformatie te houden aan de geldende wet- en regelgeving.
Hebben gemeenten voldoende mogelijkheden om ongewenste ontwikkelingen tegen te houden en zijn zij voldoende op de hoogte van de problemen die in andere gemeenten ontstaan door verkoop en modernisering? Hebben gemeenten voldoende mogelijkheden om recreanten te beschermen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen? Zo ja, welke instrumenten kunnen gemeenten inzetten?
De Actie-agenda Vakantieparken 2018–2020 heeft een stevig netwerk tot stand gebracht tussen gemeenten, provincies en andere partners, waarbinnen kennis wordt uitgewisseld over de uiteenlopende vormen van problematiek die zich kunnen voordoen met betrekking tot vakantieparken. Daarnaast werk ik samen met mijn collega´s in het kabinet om de problematiek gerelateerd aan economische vitaliteit, veiligheid en kwetsbare mensen op vakantieparken het hoofd te bieden.
Ook onder de Actie-agenda Vakantieparken 2020–2021 blijft kennisdeling een belangrijke doelstelling en worden handvatten geboden om uitdagingen onderling te bespreken en aan te pakken. Daarnaast vindt ook buiten de Actie-agenda overleg en kennisuitwisseling plaats tussen decentrale overheden.
Via het omgevingsbeleid en ruimtelijk instrumentarium bepalen gemeenten welke ontwikkelingen zij toelaten en welke niet, vanuit het perspectief van de goede ruimtelijke ordening. Hierop kunnen zij bijvoorbeeld sturen via het bestemmingsplan of door al dan niet een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan te verlenen. Is een gemeente zelf eigenaar van het vakantiepark, dan brengt dit aanvullende verantwoordelijkheden en bevoegdheden met zich. In dat geval heeft de gemeente namelijk ook privaatrechtelijke instrumenten tot haar beschikking. Besluit zij bijvoorbeeld om over te gaan tot verkoop aan of exploitatie door een private partij, dan kan zij ervoor kiezen om voorwaarden omtrent de belangen van recreanten te stellen in de aanbestedingsprocedure of de erfpacht- of exploitatieovereenkomst.
Herkent u het beeld dat een deel van de Nederlandse campings en vakantieparken -zoals Recreatieoord Hoek van Holland- erfgoedwaarde hebben en bent u van mening dat deze beschermd dient te worden? Zo ja, hoe?
Campings en vakantieparken zijn deel van onze materiële en immateriële cultuur en kunnen dus ook erfgoedwaarde hebben. In het geval van het Recreatieoord Hoek van Holland heeft de gemeente Rotterdam inmiddels door een extern bureau een cultuurhistorische verkenning laten opstellen. Dit rapport bevat ook een waardering van de ter plaatse aanwezige immateriële en materiële waarden (de laatste op de aspecten cultuurhistorie, architectuur historie, stedenbouw en landschap).
In het algemeen geldt dat gemeenten als eerste aan zet zijn bij het beschermen van cultureel erfgoed dat deel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Zij doen dit door bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden. De meeste gemeenten kennen bovendien de mogelijkheid om gemeentelijke monumenten aan te wijzen.
Op nationaal niveau heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de mogelijkheid om (gebouwde of aangelegde) monumenten aan te wijzen als rijksmonument. Het Rijk is echter zeer terughoudend bij de aanwijzing van rijksmonumenten, zoals vastgelegd in de Beleidsregel aanwijzing rijksmonumenten en wijziging rijksmonumentenregister Erfgoedwet. De aanwijzing van monumenten of archeologische monumenten als rijksmonument geschiedt bij voorkeur niet op incidentele basis, maar op grond van een aanwijzingsprogramma of verbeterprogramma.
Herkent u dat de huurbescherming van huurders op vakantieparken ontzettend zwak is? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet? Kunt u de rechten en bescherming die huurders op campings en vakantieparken hebben uiteen zetten?
De precieze rechten van huurders op vakantieparken zijn afhankelijk van het huurcontract dat zij zijn aangegaan. Wanneer zij een stuk grond op een vakantiepark huren, waarop zij een eigen chalet of caravan plaatsen om in te recreëren, is geen sprake van de huur(prijs)bescherming die de wet toekent ingeval van de huur van woonruimte. Dat is ook niet wenselijk, alleen al omdat het hier recreatieve huur betreft, en geen bewoning. Ik ben daarom niet van voornemens om de huur(prijs)bescherming in dergelijke gevallen van toepassing te laten zijn. Huurders op vakantieparken worden in hun rechten beschermd op grond van het algemene contractenrecht. Dit volgt uit wetgeving en uit het specifieke contract dat de huurders zijn aangegaan.
Welke mogelijkheden hebben huurders om in verzet te komen tegen de verkoop van een camping of vakantiepark?
Op grond van het eigendomsrecht staat het de eigenaar van een camping of vakantiepark in principe vrij om deze te verkopen. Wanneer het huurcontract van huurders hierdoor wordt geraakt, bijvoorbeeld omdat de eigenaar de huur wil verhogen of het contract wil opzeggen, kunnen huurders de rechten uitoefenen die zij op grond van de wet of het huurcontract hebben. Indien een huurder van mening is dat de verhuurder in strijd met de wet of het huurcontract het contract opzegt, kan dat door de rechter worden beoordeeld.
Bent u van mening dat het eigendomsrecht van recreanten die de grond huren nu voldoende geborgd is en krijgt u ook signalen dat recreanten soms vele duizenden euro’s schade lijden?
Het eigendomsrecht van recreanten die de grond huren heeft betrekking op het chalet of de caravan die daarop staat. Dit recht wordt te allen tijde geborgd door de wet.
Bent u bereid de wet- en regelgeving te herzien zodat huurders bij verkoop meer rechten hebben en bent u bereid te bezien of huurders die langer op een park huren een langere opzegtermijn krijgen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 12, zie ik geen aanleiding om het huur(prijzen)recht voor woonruimte op recreatiewoningen van toepassing te maken. Ook zie ik momenteel geen aanleiding om na te streven dat het algemene contractenrecht op dit punt wordt aangepast.
De artikelen ‘Inzet UHR-screening kan jaarlijks 1.800 psychoses voorkomen’ en ‘The Clinical High Risk for Psychosis (CHR-P) Model Is Flawed’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u de artikelen Inzet UHR-screening kan jaarlijks 1.800 psychoses voorkomen en The Clinical High Risk for Psychosis (CHR-P) Model Is Flawed1?
Ja.
Kunt u aangeven hoe deze nieuwe zorgstandaard tot stand is gekomen?
De zorgstandaard Psychose is geen nieuwe zorgstandaard. De zorgstandaard is in oktober 2017 geautoriseerd door de ggz-sector en daarna gepubliceerd. In de ggz-sector is het gebruikelijk dat er onder procesregie van Alliantie kwaliteit in de GGZ (Akwa ggz) wordt gewerkt aan zorgstandaarden. Ook bij de zorgstandaard Psychose was dat het geval. Gedurende dat proces is er door organisaties van zorgverleners, zorgaanbieders, cliënten, naasten en zorgverzekeraars beschreven wat zij zien als noodzakelijk goede zorg bij psychose en hoe ze dat doelmatig organiseren. Na autorisatie door de betrokken partijen is de zorgstandaard psychose gepubliceerd op www.ggzstandaarden.nl De patiënteninformatie uit deze zorgstandaard staat op www.thuisarts.nl
Kunt u aangeven waarom de Ultra High Risk (UHR)-screening met leeftijdsgrenzen werkt en alleen wordt toegepast op14–35-jarigen? Wat zijn de gevolgen voor een 36-jarige?
Vroeg onderkennen van eerste tekenen van een aandoening betekent een grotere kans op tijdige, adequate behandeling en een gunstiger beloop. Nog mooier is als hulpverleners op grond van duidelijke risicofactoren preventieve behandeling kunnen aanbieden. In de adolescentie en vroege volwassenheid treedt een eerste psychose het vaakst op. Voor de ultrahoog risicogroep wordt daarom een leeftijd van 14–35 jaar aangehouden. Daarnaast zijn er in Nederland zogenaamde vroegdetectie en vroegeinterventie teams actief. Deze teams bieden ook zorg aan mensen van 36 jaar en ouder met een verhoogd risico op een psychose.
Wat zijn de hogere kosten aan het begin en hoe hoog zijn de opbrengsten na blijkbaar 18 maanden?
UHR-screening vraagt om een investering op het gebied van screening en behandeling. Op beide gebieden is er sprake van een investering van uren en een investering in het opleiden van behandelaren. Uit Nederlands onderzoek blijkt dat cognitieve gedragstherapie (CGT) voor de ultrahoog risicogroep naast de reguliere behandeling kostenbesparend is bij zowel 18 als 48 maanden. De besparing is € 4.798,– per patiënt per jaar met betrekking tot gezondheidszorgkosten en € 5.134,– per patiënt per jaar met betrekking tot arbeidsproductiviteit.2 3 De totale jaarlijkse besparing ten gevolge van UHR-screening wordt geschat op 4,2 miljoen euro.4 Er zijn daarnaast meerdere andere studies gedaan naar de kostenbesparing en de kosteneffectiviteit van CGT bij de ultrahoog risicogroep. Alle studies hebben met elkaar gemeen dat CGT bij de ultrahoog risicogroep kosteneffectief is en kosten bespaart.
Welke positieve effecten zijn er bekend en worden ook onderschreven door andere zorgverleners? Dus onderschrijft bijvoorbeeld de gemeente dat er minder zorguitgaven zijn?
De geschatte bredere baten van het voorkomen van een psychose vormen naar verwachting een ondergrens voor de werkelijke maatschappelijke opbrengsten, omdat een deel van de baten immaterieel is. Dan gaat het bijvoorbeeld om sociale contacten en netwerken die mensen behouden via school, studie en werk en het levensgeluk en zelfrespect dat dit oplevert. Onderbreking of vertraging van het normale verloop van het ontwikkelingsproces door een psychose bedreigt dit proces en kan grote gevolgen hebben voor individuele ontwikkeling en maatschappelijke ontplooiing. Het voorkomen van psychoses leidt voor gemeenten tot minder uitgaven door besparingen op bijvoorbeeld uitkeringen en ondersteuning.5Onderzoek laat ook zien dat patiënten die behandeld zijn voor hun UHR-status na vier jaar vaker een betaalde baan hebben dan patiënten die hiervoor niet behandeld werden.6
Wat zijn de negatieve effecten als deze screening niet adequaat wordt ingezet?
Screening helpt zorgaanbieders bij het vroegtijdig signaleren van risico’s op psychotische stoornissen. Een derde van de mensen uit de ultrahoog risicogroep krijgt uiteindelijk een psychotische stoornis, bijna altijd binnen 3 jaar. Andere mensen uit de ultrahoog risicogroep zullen nooit een psychotische stoornis krijgen, maar hebben meestal wel andere psychische aandoeningen. Door signalen bij risicogroepen vroeg te onderkennen en te behandelen ontwikkelen minder mensen daadwerkelijk een eerste psychose. Omdat een eerste psychose meestal bij jongvolwassenen optreedt, voorkomt dit veel (en langdurig) lijden en maatschappelijke uitval. Het risico op een eerste psychose neemt toe naarmate jongeren tegelijk meerdere risicofactoren hebben. Behalve als voorspeller
van psychotische stoornissen blijkt de UHR-status steeds meer ook te voorspellen voor een ongunstiger beloop van andere psychische aandoeningen en voor slechter functioneren op langere termijn.
De zorg bij de ultrahoog risicogroep is daardoor breder inzetbaar dan alleen als preventie bij psychotische stoornissen in de specialistische ggz.7
Wat vindt u van het artikel The Clinical High Risk for Psychosis (CHR-P) Model Is Flawed dat aangeeft dat de methode helemaal niet zo effectief is?
In het artikel wordt geconcludeerd dat screenen in de gehele bevolking weinig zinvol is, want het zou grote groepen mensen in beeld brengen die nooit daadwerkelijk psychotisch zullen worden. In Nederland wordt daarom met een zelfrapportagelijst gescreend bij alle 14 tot 35-jarigen die hulp zoeken binnen de specialistische ggz om mensen met een UHR-profiel actief op te sporen. Buiten de specialistische ggz kan screening worden verricht als de behandelaar bij de patiënt een vermoeden heeft op UHR. De auteurs van het artikel zetten zich dus niet af tegen screenen onder de UHR-groep. De onderzoekers menen dat het opsporen van voorspellende biomarkers onder grote groepen mensen die nooit psychotisch zullen worden weinig oplevert. In Nederland is dit overigens ook niet gebruikelijk.
Wie bepaalt of deze screening-methode wordt ingezet?
Het is aan zorgverleners en zorgaanbieders om zorg van goede kwaliteit en van goed niveau te verlenen waarbij zorgverleners en zorgaanbieders handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard, zoals de hier relevante zorgstandaard Psychose. Zorgaanbieders kunnen hierover financiële afspraken maken met zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht daar waar het gaat om Zvw-verzekerde zorg.
Wie betaalt voor de screening? Deelt u de mening dat het inzetten van onbewezen effectieve screening op kosten van de belastingbetaler niet alleen duur is maar mogelijk ook schadelijk? Dat hier geldt: baat het niet maar schaden doet het wel?
Deze zorg wordt, mits ingezet in lijn met de zorgstandaard Psychose, vergoed vanuit de basisverzekering. Als algemene regel hierbij is dat alleen zorg die effectief is, onderdeel is van het basispakket. De bewijsvoering is gebaseerd op wetenschappelijke literatuur die ten grondslag ligt aan de beschrijving van zorg in de zorgstandaard. Dit geldt ook voor de zorgstandaard psychose.
Onvoldoende schadevergoeding Almelo - De Haandrik kanaal |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de schadevergoeding die gedupeerden ontvangen voor schade aan hun huis na werkzaamheden aan het kanaal in Almelo, die onvoldoende blijkt? Wat is daarop uw reactie?1
Ja, dit bericht is mij bekend. Maar omdat het Rijk geen zeggenschap heeft over dit kanaal, kan ik geen inhoudelijk oordeel geven over de situatie.
Erkent u dat de schadevergoedingen te laag zijn? Erkent u dat hiermee duurzaam herstel niet mogelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vragen 1, 3 en 4.
Erkent u dat gedupeerden wel in bezwaar kunnen tegen te lage schadevergoedingen maar dat dat gedupeerden veelal zelf geld kost?
De provincie heeft de schaderegeling vastgesteld en de voorwaarden waaronder schade kan worden vergoed. Het is aan betrokken partijen samen om te bepalen welke schade is geleden, en welke schadevergoeding redelijk is. Ik ben inhoudelijk niet betrokken bij de situatie omtrent het kanaal Almelo-De Haandrik en kan daarom geen oordeel geven over de hoogte van de toegekende schadevergoedingen.
Wat is uw oordeel over het indelen van gedupeerden in verschillende groepen waarvoor verschillende voorwaarden voor de schadeloosstelling gelden? Bent u van mening dat er een gelijkwaardige schadeafhandeling voor iedereen moet zijn, zodat er geen onuitlegbare verschillen ontstaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat gedupeerden langs het kanaal Almelo-de Haandrik al erg lang wachten? Herkent u dat lang moeten wachten op een (falende) overheid voor stress en gezondheidsschade kan zorgen?
Ik betreur het te lezen dat de bewoners de situatie als stressvol ervaren en hoop dat er snel een oplossing gevonden wordt tussen de betrokken partijen.
Kent u het bericht uit Tubantia over de zorgen van gemeente Twenterand over de mentale gezondheid van de inwoners?2 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Zie antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat in de zaak «Almelo-de Haandrik» sterke parallellen ontstaan met ander door de overheid aangericht onrecht zoals de toeslagenaffaire en de ramp in Groningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit antwoord toelichten?
De situatie aan het kanaal Almelo-De Haandrik is een regionale aangelegenheid. De bestuurlijke verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het provinciebestuur. Omdat er zoals gezegd nog bezwaar en beroep mogelijk is in deze zaak, is hier het beeld nog niet definitief. De Toeslagenaffaire en de gevolgen van de aardgaswinning zijn nationale aangelegenheden. Parallellen tussen genoemde zaken zijn tot het beeld definitief is (nog) niet te trekken.
Herkent u dat er patronen zijn in het handelen van de overheid wanneer er door diezelfde overheid schade ontstaat? Herkent u dat in Almelo-de Haandrik, net als bij de eerdere affaires, bewoners eerst gewantrouwd worden en hun klachten niet serieus genomen worden? Herkent u dat gedupeerden vaak lang moeten wachten op (series) onderzoeken die de overheid laat doen? Herkent u dat, ook nadat de overheid schuld heeft erkend, de strijd voor gedupeerden niet voorbij is? Erkent u dat in de verschillende affaires, gedupeerden steeds in verschillende groepen worden ingedeeld waardoor verschillen ontstaan? Erkent u dat in de verschillende affaires schaderegelingen vaak in eerste instantie onvoldoende zijn? Bent u tevens van mening dat we steeds opnieuw zien dat het gedupeerden moeilijk wordt gemaakt in bezwaar en beroep te gaan tegen te lage schadeloosstellingen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Staat u nog achter de reactie die u gaf op het rapport over de toeslagenaffaire: «om herhaling te voorkomen en het vertrouwen in de overheid te herstellen moet er veel veranderen»?
Ja.
Bent u met ons van mening dat ook wanneer de overheid op kleinere schaal inwoners schade toebrengt en ook wanneer dit door een andere overheid gebeurt, de beloftes gedaan door het kabinet na de toeslagenaffaire moeten gelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid met gedupeerden en het provinciebestuur in gesprek te gaan? Wat wilt u doen om te komen tot een rechtvaardige schadeloosstelling voor alle gedupeerden rondom het kanaal Almelo-de Haandrik? Welke bijdrage wilt u leveren voor het oplossen van de genoemde problemen en het herstel van vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de provincie en de betrokken partijen om de desbetreffende bestuursrechtelijke procedures te volgen conform de AWB. Pas daarna zal duidelijk zijn of de schades naar tevredenheid zijn afgehandeld en of er nog aanvullende actie gewenst is. Ik zie daarin derhalve vooralsnog geen rol voor mijzelf weggelegd.
Sociale rechten van personeel in Nederlandse Defensiewinkels in Duitsland |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het TVAL II-contract dat wordt gesloten met personeel van de Dutch Army Shop (DAS, winkels ten behoeve Nederlandse militairen en hun gezinnen) in Duitsland bedoeld was voor Duitse werknemers?
Nee, het TVAL-II-contract is bestemd voor werknemers van de in de Bondsrepubliek Duitsland gestationeerde internationale strijdkrachten.
Klopt het tevens dat Duitse burgers geen toegang hadden tot deze winkels,die alleen bedoeld waren voor militairen in Duitsland gelegerde NAVO-landen (dus ook Duitse militairen) en hun gezinnen? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
Ja, dat klopt. Gebaseerd op vigerende NAVO-verdragen (onder meer de NAVO SOFA uit 1951 en de Aanvullende Overeenkomst uit 1959) hadden Nederlandse NAVO-statusgerechtigden en afgeleide NAVO-statusgerechtigden in Duitsland alsmede rechthebbenden van in Duitsland gelegerde NAVO-lidstaten die partij zijn bij voornoemde Aanvullende Overeenkomst (te weten België, Canada, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika), militairen en hun gezinsleden, toegang tot de DAS-winkels in Duitsland. Duitse burgers en militairen hadden geen toegang tot deze winkels.
Klopt het tevens dat het TVAL II-contract door Defensie ook gebruikt wordt voor Nederlandse vrouwen die veelal partner zijn van in Duitsland gelegerde Nederlandse militairen? Kunt u aangeven om hoeveel mensen het gaat?
Het TVAL-contract is door Defensie gebruikt voor het inhuren van lokale werknemers voor ondersteunende werkzaamheden bij de Nederlandse defensie-eenheden in de Bondsrepubliek Duitsland, waaronder de DAS-winkels. Dit kunnen ook aldaar woonachtige partners van Nederlandse militairen zijn geweest. Deze inhuurkrachten zijn niet opgenomen in de personeelsadministratie van Defensie; derhalve is ook niet bekend om hoeveel partners van in Duitsland gelegerde Nederlandse militairen het gaat.
Klopt het dat het TVAL II-contract tot gevolg heeft dat AOW- en andere sociale rechten vervallen of minder goed zijn dan in Nederland zelf? Zo nee, hoe zijn dan de feiten? Waarom wordt dit contract gebruikt om Nederlands personeel te werk te stellen in de DAS-winkels?
Reeds opgebouwde verzekeringstijdvakken voor de AOW (en andere sociale rechten) vervallen niet indien de betrokkene besluit om in een ander land te gaan werken, dus ook niet als dat op basis van een TVAL-II contract is. Door het verrichten van werkzaamheden in Duitsland is degene met TVAL-II contract verzekerd in het werkland Duitsland. Dit is op Europees niveau overeengekomen in de coördinatieverordening 883/2004. Duitsland kent een eigen stelsel van sociale zekerheid. Dit kan zowel in gunstige als ongunstige zin afwijken van het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid. Het TVAL-contract is door Defensie gebruikt om lokaal personeel in te huren voor ondersteunende werkzaamheden waarvoor Defensie geen militaire of burger formatieplaatsen had. De Nederlandse nationaliteit van werknemers, is niet relevant voor de beoordeling waar zij sociaal verzekerd zijn.
Deelt u tevens de opvatting dat deze vrouwen die in DAS-winkels werkten binnen afzienbare tijd alsnog hun volledige AOW-opbouw krijgen, ook over de werkzame jaren met een TVAL II-contract? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn wilt u deze compensatie vormgeven?
Het kabinet deelt deze opvatting niet. Ook op deze werknemers is de nationale en internationale wet- en regelgeving op het gebied van sociale zekerheid van toepassing. Die wetgeving bepaalt of een werknemer in Nederland verzekerd blijft. Wonen en werken in het buitenland kan gevolgen hebben voor allerlei zaken, waaronder sociale zekerheid. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) voert de AOW uit en beslist over de hoogte van de AOW-uitkering.
Defensie geeft voorlichting aan militairen die in het buitenland worden geplaatst over de gevolgen van een buitenlandplaatsing voor hen en de meeverhuizende gezinsleden. Welke gevolgen het precies betreft is afhankelijk van de specifieke, individuele situatie van de persoon en de op dat moment van toepassing zijnde nationale en Europese wet- en regelgeving. Aan militairen wordt geadviseerd hierover zelf nadere informatie in te winnen.
Bent u bereid om een andere arbeidsovereenkomst aan personeel in de DAS-winkels aan te bieden dat conform de Nederlandse sociale wetgeving is? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft geen DAS-winkels meer.