De toezending van gespreksverslagen van bijeenkomsten van de minister van Landbouw, of haar medewerkers, met de Europese Commissie |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Brussel maakte wél verslag van gesprek over «Wierdense Veld»»?1, 2
Ja.
Waarom heeft u het lid Boswijk in het bijzonder en de Kamer in het algemeen in uw beantwoording niet geïnformeerd over het feit dat er wel een verslag van de bijeenkomst op 25 februari 2021 en een verslag van de bijeenkomst met de Commissie op 23 juni 2021 over hetzelfde onderwerp was?
Op 25 februari 2021 heeft eurocommissaris Sinkevičius met mij gesproken. Van dat gesprek is geen gezamenlijk verslag gemaakt. Toen ik op de vraag van het lid Boswijk op 6 september 2021 antwoordde «Er is geen verslag gemaakt van het gesprek met de Eurocommissaris», was ik niet op de hoogte van het feit dat er binnen de diensten van de Europese Commissie wel een e-mail was verzonden met een korte samenvatting van het gesprek, het zogenoemde «flash report». Deze e-mail is niet gedeeld met mij of mijn medewerkers.
Op 23 juni 2021 vond een regulier overleg plaats tussen ambtenaren van de Europese Commissie en ambtenaren van ministeries en provincies, waarin een groot aantal onderwerpen ter sprake is gekomen, waaronder de interpretatie van de Habitatrichtlijn in relatie tot het Wierdense Veld. Bij dit overleg waren de Eurocommissaris en ikzelf niet aanwezig. Van het overleg is een gezamenlijk verslag gemaakt, dat op 17 september is vastgesteld.
Op 5 juli is door het lid Boswijk gevraagd naar «het verslag van het bestuurlijk overleg met Eurocommissaris Sinkevičius over het Wierdense Veld, zoals bij de behandeling van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet op 30 juni 2020 besproken en verzocht in de eerste set schriftelijke vragen». Deze vraag had dus betrekking op het overleg van 25 februari 2021. Naar mijn beste weten was van dat overleg geen verslag gemaakt.
Ná de beantwoording van de vragen over het overleg met de Eurocommissaris, is door de ambtelijke dienst van de Commissie, op 17 september, het verslag verstuurd van het bovengenoemde ambtelijke overleg van 23 juni 2021. Op dat overleg had de vraag van het lid Boswijk geen betrekking.
Bent u het eens met de stelling dat de interpretatie van de Europese Richtlijnen voortdurend een punt van discussie is in het stikstofbeleid en dat het daarom van groot belang is dat dit soort verslagen per ommegaande naar de Kamer worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Er vindt voortdurend ambtelijk overleg met de Commissie plaats over de uitvoering en interpretatie van richtlijnen, zo ook over de interpretatie van de Habitatrichtlijn.
De Kamer wordt geïnformeerd conform de geldende EU-informatie-afspraken die tussen uw Kamer en het kabinet zijn overeengekomen ten aanzien van EU-dossiers. De laatste stand van zaken over die afspraken is op 13 juli 2020 met uw Kamer gedeeld3. Tijdens het jaarlijkse Commissiedebat EU-informatievoorziening met de Minister van Buitenlandse Zaken komen de EU-informatie-afspraken en de werking daarvan aan de orde.
Gespreksverslagen vallen niet onder die afspraken, mede omdat dit naar de mening van het kabinet niet ten goede komt aan de omgang van Nederland met de Commissie en andere Lidstaten en omdat dit behoort tot de onderhandelingsruimte die Nederland moet hebben. De Kamer wordt op belangrijke terreinen geïnformeerd via bijvoorbeeld de gebruikelijke Kamerbrieven en Commissiedebatten, via de Geannoteerde Agenda’s en verslagen van de Landbouw- en Visserijraad en de Milieuraad met daarbij horende Commissiedebatten of Schriftelijke overleggen, waarbij gelegenheid is om nader over onderwerpen van gedachten te wisselen.
Bent u van mening dat de Kamer zo volledig mogelijk geïnformeerd moet worden en dat dit soort verslagen daar onder vallen? Zo nee, waarom niet?
Vragen van uw Kamer over het beleid van de Europese Unie worden door mij volledig beantwoord binnen de afspraken die daarover tussen kabinet en Kamer worden gemaakt.
Bent u het eens met de stelling dat dit weinig vertrouwen wekt in uw inspanningen als Minister om de Kamer goed te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik hoop dat uit bovenstaande antwoorden blijkt dat uw Kamer er vertrouwen in mag hebben dat ik mij inspan om u goed te informeren.
Kunt u toezeggen dat de gespreksverslagen met de Eurocommissaris en/of de Europese Commissie voortaan per ommegaande aan de leden van de commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit worden gezonden? Zo nee waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
De uitzending van Omroep Gelderland ‘In het vizier van de Jager’ en het artikel ‘Dit is moderne slavernij’: politiek wil vrouwen van brandmerk afhelpen' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Omroep Gelderland «In het vizier van de Jager» en het artikel «Dit is moderne slavernij»: politiek wil vrouwen van brandmerk afhelpen?1
Ja.
Vindt u het ook zeer onwenselijk dat jonge vrouwen die slachtoffer zijn van loverboys zelf moeten betalen voor de verwijdering van hun verplichte aangebrachte tatoeages of andere aangebrachte brandmerken?
Het is vreselijk als een jonge vrouw wordt uitgebuit en onder druk een tatoeage of brandmerk aangebracht krijgt. Mensenhandel is een ernstig misdrijf waarbij iemand gedwongen wordt handelingen te verrichten. Dit kan grote gevolgen hebben voor het slachtoffer.
In die gevallen waar een tatoeage of brandmerk onderdeel is geweest van de uitbuiting, ben ik van mening dat camouflage of verwijdering uiteraard niet ten laste van het slachtoffer zou moeten komen.
Heeft u in beeld hoeveel slachtoffers van brandmerking er in Nederland zijn? Zo ja, wilt u deze cijfers delen? Zo nee, zou dat gezien de terugkerende verhalen niet wenselijk zijn? Kunt u in dit antwoord het advies van de lector Veiligheid in Afhankelijkheidsstudies, mw. J. Jansen, betrekken?
Er is niet bekend hoeveel slachtoffers van seksuele uitbuiting dit soort verplichte tatoeages of brandmerken hebben. Uitvraag bij de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, de politie, Jeugdzorg Nederland en Valente, levert geen concrete aantallen op. Wel geven zij aan dat het niet heel frequent voor komt dat zorgorganisaties in de (vrouwen)opvang te maken hebben met deze problematiek.
In 2014 heeft de toenmalig Staatssecretaris van VWS gesproken met de jeugdhulpinstellingen en besproken dat het verwijderen of herstellen van tatoeages als onderdeel van de behandeling van het slachtoffer gezien moet worden. De inschatting vanuit de hulpverlening was destijds dat het gaat om kleine aantallen slachtoffers waarbij onder dwang tatoeages zijn aangebracht. Destijds heeft de Staatssecretaris aangegeven dat als er signalen van instellingen zijn, hij deze graag hoort zodat bekeken kan worden wat het probleem precies is en hoe een oplossing gevonden kan worden.
Net als prof. dr. Janssen, lector Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties, ben ik van oordeel dat dit een zeer ernstige praktijk is en dat de brandmerking of tatoeage een slachtoffer keer op keer herinnert aan het verleden. En dat er daar waar het spaak loopt iets gedaan moet worden voor de slachtoffers. Mijns inziens wordt de oplossing juist ook gevonden in het bieden van de juiste zorg en ondersteuning aan deze slachtoffers.
Ten aanzien van een vergoeding staat voorop dat de dader de schade dient te vergoeden. Het slachtoffer kan zich in het strafproces voegen als benadeelde partij om de schade die het slachtoffer door het strafbare feit heeft geleden te vorderen bij de dader. Slachtoffers van loverboys hebben als slachtoffers van mensenhandel in de regel recht op gratis rechtsbijstand door een advocaat. De overheid kan een door de rechter toegewezen vergoeding van schade aan het slachtoffer innen bij de dader en slachtoffers kunnen 8 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis een voorschot krijgen op het nog te innen bedrag. Slachtoffers van opzettelijke geweldsmisdrijven die hun schade niet of nog niet op de dader hebben kunnen verhalen, kunnen daarnaast een beroep doen op het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Slachtoffers van loverboys kunnen als slachtoffer van mensenhandel in beginsel in aanmerking komen voor een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een slachtoffer kan een aanvraag indienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Afhankelijk van het letsel komen slachtoffers in aanmerking voor verschillende letselcategorieën. Slachtoffers van mensenhandel maken een gerede kans om een uitkering te krijgen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Met de uitkering kunnen slachtoffers de kosten voor het verwijderen van tatoeages/littekens betalen. De hoogte van de tegemoetkoming varieert van € 1.000 tot € 35.000, afhankelijk van de ernst van het letsel. De tegemoetkoming die het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitkeert is een ongedifferentieerd bedrag waar ook bv. de kosten voor het weghalen van een gedwongen tatoeage uit gefinancierd kunnen worden.
Indien jeugdhulpinstellingen of vrouwenopvang organisaties hulp en opvang bieden aan een slachtoffer van seksuele uitbuiting waarbij een tatoeage of brandmerk is aangebracht, wordt per individu gekeken wat er aan zorg en ondersteuning nodig en mogelijk is om de tatoeage te camoufleren of te laten verwijderen. De hulp en ondersteuning is gericht op alle gevolgen (de zichtbare en de onzichtbare) van wat zij hebben meegemaakt en in bijna alle gevallen is er sprake van trauma, maar ook kunnen er schulden zijn. Als de vrouw/het meisje de tatoeage of het brandmerk wil laten camoufleren of verwijderen is dat onderdeel van de bredere aanpak naar herstel en regie over het eigen leven. In de praktijk wordt bijvoorbeeld in sommige gevallen door tatoeëerders aangeboden de tatoeage gratis te laten camoufleren. Ook kan er gebruik gemaakt worden van mogelijkheden bij de jeugdhulpinstellingen of vrouwenopvang organisaties die hiervoor een noodpotjeof een steunfonds inzetten. Zeer incidenteel wordt een aanvraag bij Fonds Slachtofferhulp overwogen.
Op welke wijze heeft de Staatssecretaris van VWS na toezeggingen in 2014 om te spreken met zorginstellingen over het verwijderen van tatoeages van slachtoffers van loverboys, gevolg gegeven aan dit voornemen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer heeft u, nadat eerder is gesteld dat het vergoeden van verwijderen van tatoeages geen probleem zou zijn, vernomen dat het ontbreken van een medische noodzaak door het Zorginstituut Nederland wordt genoemd als reden om toch geen vergoeding toe te kennen? Hoe beoordeelt u deze argumentatie?
Dit ziet waarschijnlijk op de vraag of het verwijderen van tatoeages voor vergoeding uit de basisverzekering in aanmerking kan komen. De redenering dat dit niet het geval kan zijn is het gevolg van de regelgeving die we op dit gebied hebben. Om het verwijderen van tatoeages voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking te laten komen, is het vaststellen van de medische noodzaak van belang.
In beginsel valt het verwijderen van een tatoeage daarom alleen onder het verzekerde basispakket op het moment dat er sprake is van een medische noodzaak. Dat houdt in dat er somatische klachten van een bepaalde omvang optreden die toe te wijzen zijn aan het hebben van de tatoeage.
Ik begrijp vanuit het nieuwsartikel dat het bij deze vrouwen niet gaat om somatische klachten ten gevolge van het brandmerk, maar om de psychische klachten die zij ervaren. Psychische klachten gelden niet als indicatiecriterium bij plastisch chirurgische ingrepen, zoals het verwijderen van een tatoeage. Wel kan uiteraard psychische begeleiding aan de orde zijn vanuit de geestelijke gezondheidszorg of jeugdhulp.
Heeft u contact gehad met Zorgverzekeraars Nederland over schrijnende situaties die hierdoor kunnen ontstaan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ja, ik heb contact gehad met ZN over het verwijderen van tatoeages. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangeven, betreft het verwijderen van tatoeages en brandmerken alleen de verzekerde zorg als er sprake is van een medische indicatie. In deze gevallen zullen zorgverzekeraars de verwijdering vergoeden. Wanneer er geen medische indicatie is om de tatoeage of het brandmerk te verwijderen biedt de Zorgverzekeringswet geen mogelijkheid tot vergoeding. Als het wenselijk is om het verwijderen van tatoeages en brandmerken in dit soort situaties te vergoeden, zal een alternatieve bekostiging moeten worden gevonden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden heeft u om zo spoedig mogelijk daadwerkelijk hulp en een vergoeding voor deze vrouwen mogelijk te maken en hoe gaat u hier werk van maken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Twentse student Peter kreeg kanker, maar moet beurs volledig terugbetalen: ‘Je wordt als fraudeur gezien’' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Twentse student Peter kreeg kanker, maar moet beurs volledig terugbetalen: «Je wordt als fraudeur gezien»»?1
Ja.
Hoe vaak hebben controles door Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in de afgelopen jaren plaatsgevonden en hoe vaak gebeurt dat nu nog? Hoeveel (oud-)studenten krijgen nog te maken met een terugvordering en boete? Hoe vaak wordt hier bezwaar tegen gemaakt en leidt het vaker tot rechtszaken? Waar is de hoogte van de boete op gebaseerd? Wat zijn de redenen van terugvorderingen?
Onderstaand volgen de aantallen van de huisbezoeken, terugvorderingen, boetes, bezwaren en beroepen sinds 2016.
2016
2.080
838
702
832
330
2017
1.508
632
583
715
212
2018
1.519
586
518
440
162
2019
1.468
478
442
388
123
2020
1.025
343
307
266
71
2021
6602
191
128
Het verschil tussen het aantal terugvorderingen en boetes is te verklaren doordat boetes in sommige gevallen worden aangehouden als er bezwaar wordt gemaakt, of er in sommige gevallen maatwerk wordt toegepast. Daarnaast kan het ook zijn dat de boete later wordt opgelegd en daardoor over de jaargrens heen gaat.
In 2021 hebben er tot nu toe 660 huisbezoeken plaatsgevonden. Er is rekening gehouden met ongeveer in totaal 1100 bezoeken voor dit jaar.
De datum waarop de student is ingeschreven in de BRP op het betreffende adres is de datum vanaf waarvan de uitwonendenbeurs wordt ingetrokken. Op grond van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep wordt de boete gemaximeerd op de laatste 12 maanden van het recht op studiefinanciering. De hoogte van de boete is 50% van dat terugvorderingsbedrag. Bij herhaald geconstateerd misbruik wordt het boetebedrag verhoogd naar 100% van de terug te vorderen studiefinanciering. Dit komt overigens niet vaak voor.
Er kan studiefinanciering worden teruggevorderd als de student op het moment van het huisbezoek niet (meer) op het BRP-adres woonachtig is. DUO doet hiertoe gedegen onderzoek, voordat deze conclusie wordt getrokken. Dit kan blijken uit het huisbezoek met de verklaring van de (hoofd)bewoner of de student of uit aanvullend buurtonderzoek.
Klopt het dat DUO terugvordering van de beurs van een ernstig zieke student eist? Zo ja, is er bekend hoeveel studenten met een ernstige ziekte te maken hebben met terugvordering van hun beurs? Zo nee, wilt u dit in kaart brengen?
Dat klopt. Vanwege privacyredenen kan ik niet ingaan op de specifieke casus. DUO heeft besloten om niet het gehele bedrag terug te vorderen. Over de periode dat de student ernstig ziek was hoeft geen studiefinanciering te worden terugbetaald. Er wordt geen boete opgelegd, omdat deze wordt gematigd tot € 0,–.
Het is niet bekend hoeveel studenten met een ernstige ziekte te maken hebben met een terugvordering van hun beurs. DUO is niet altijd op de hoogte van een eventuele ziekte bij de student. De student is ook niet verplicht dit te melden. Het is daarom mogelijk dat er wordt teruggevorderd bij ziekte. Terugvordering van de teveel ontvangen (uitwonende) studiefinanciering gebeurt mede op basis van de rapportage die is opgesteld na een controlebezoek. De medewerker beoordeelt alle feiten en omstandigheden die daarin zijn opgenomen. De student kan in de eigen verklaring bijzondere omstandigheden, zoals ernstige ziekte, benoemen. De student kan hier ook melding van maken na ontvangst van de brief waarin het voornemen voor het opleggen van de bestuurlijke boete wordt aangekondigd.
Deelt u de constatering dat wanneer een student aantoonbaar ernstig ziek is, de eisen rondom verblijf op het Basisregistratie Personen (BRP)-adres niet vast te stellen zijn? Zo nee, waarom niet?
Dit hangt in belangrijke mate af van de aard van de ziekte en de overige omstandigheden. Dit moet per situatie beoordeeld worden. Wel gaat DUO studenten die aangeven ernstig ziek te zijn en daarom weer thuis zijn gaan wonen, actief helpen om te voorkomen dat zij een probleem krijgen met hun studiefinanciering. DUO zal dan ook wijzen op het aanpassen van het woonadres of dit zelf aanpassen.
Deelt u de mening dat bij aanzienlijke terugvordering van een beurs van een ernstig zieke student het belangrijk is om een belangenafweging te maken, waarbij de menselijke maat en proportionaliteit de doorslag horen te geven? Zo niet, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat de menselijke maat wordt toegepast bij de eventuele terugvordering van studiefinanciering. In deze afweging worden individuele situaties, de evenredigheid en proportionaliteit meegewogen.
Deelt u de mening dat studenten die te maken hebben met een ernstige ziekte niet geconfronteerd zouden moeten worden met een aanzienlijke financiële last zoals terugvordering van een beurs? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat als een student of debiteur die zich in een dusdanig ernstige situatie bevindt waarin een (financieel) besluit met grote gevolgen, deze situatie kan doen escaleren, de student daar dan op dat moment niet mee zou moeten worden geconfronteerd. Het is dan wel noodzakelijk dat de student of debiteur dit meldt, zodat DUO hier rekening mee kan houden.
Kunt u uiteenzetten hoe volgens u de regelgeving aangepast dient te worden om een kwijtschelding van de lening en boete mogelijk te maken in dergelijke situaties, met het oog op menselijke maat en proportionaliteit?
Het is wettelijk gezien mogelijk om studieschulden en boetes kwijt te schelden. De Wet studiefinanciering 2000 kent bovendien een hardheidsclausule, die is bedoeld voor situaties waarin de toepassing van de wet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Kunt u een breder overzicht bieden van de huidige belemmeringen voor DUO om meer maatwerk toe te passen?
DUO werkt al jaren met een zogenaamd «arbitrair beraad», waarin knellende situaties worden besproken. Dit arbitrair beraad neemt ook besluiten in maatwerkzaken en bespreekt signalen over knellende wet- en regelgeving met het Ministerie van OCW. Door deze zaken komt aan het licht waar het knelt met de wet- en regelgeving, de uitvoering daarvan en dienstverlening aan de burger. In het kader van het Werk aan Uitvoering-traject wordt de huidige wet- en regelgeving tegen het licht gehouden. Daar waar maatwerkbesluiten en jurisprudentie consequenties hebben voor de werkwijze van DUO of aanleiding zijn voor aanpassing van wet- en regelgeving, worden de noodzakelijke aanpassingen doorgevoerd.
Welke concrete stappen gaat u zetten om dergelijke misstanden te voorkomen in de toekomst?
DUO is bezig om de organisatie dusdanig in te richten dat medewerkers zaken waarin maatwerk moet worden geboden beter kunnen identificeren en dat maatwerkbesluit daadwerkelijk kunnen nemen. Er wordt door DUO dan ook al maatwerk toegepast. Desondanks komen mensen soms toch nog in problemen. In de genoemde zaken en andere gevallen waar vermoedens bestaan van misbruik, doet DUO gedegen onderzoek waarbij ook individuele omstandigheden van de student of debiteur worden meegewogen. Ik kwalificeer het daarom ook niet als misstanden. Het laat onverlet dat DUO altijd op zoek blijft naar verbetering en de wet- en regelgeving en het uitvoeringsbeleid voortdurend tegen het licht worden gehouden en er ruimte is voor verandering naar aanleiding van de praktijk.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de OCW-begroting beantwoorden?
Ja.
De regeling dienstverlening aan huis |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de regeling dienstverlening aan huis specifiek bedoeld is voor particulieren en dus niet voor organisaties die bemiddelen tussen werknemers en klanten?
De regeling dienstverlening aan huis is bedoeld voor situaties waarin de werkgever een particulier is, en de werkzaamheden plaatsvinden in en om het huis van de particulier, en de werknemer op niet meer dan drie dagen per week voor dezelfde particulier werkzaam is.
De Regeling dienstverlening aan huis is niet van toepassing op werknemers in dienst van reguliere bedrijven waarmee particulieren als klant een contract hebben gesloten.
Kunt u een beeld geven welke functies er gebruik maken van de regeling dienstverlening aan huis? Klopt het dat er afgelopen jaren een enorm toename is van werknemers die in de aanvullende mantelzorg werkzaam zijn via de regeling dienstverlening aan huis?
In eerdere rapporten, zoals de SER-verkenning «Markt voor persoonlijke dienstverlening» (2020), het rapport-Kalsbeek «Dienstverlening aan huis: wie betaalt de rekening?» (2014) en het Panteia-rapport «De markt voor dienstverlening aan huis: onderzoek naar vraag- en aanbodzijde» (2014) wordt een aantal deelmarkten voor de Regeling dienstverlening aan huis onderscheiden: schoonmaak, huishoudelijke hulp vanwege zorgindicatie, zorg aan huis, onderhoud van huis of tuin, oppas/gastouder aan huis. Het Panteia-rapport heeft als laatste kwantitatief ingeschat hoeveel werkenden onder de Regeling dienstverlening aan huis werkzaam zijn. Zodoende is niet in te schatten in hoeverre er de laatste jaren een toename is geweest van werknemers die in de aanvullende mantelzorg werkzaam zijn via de Regeling dienstverlening aan huis.
Klopt het daarnaast dat er hierdoor in de aanvullende mantelzorg grote bedrijven de regeling dienstverlening aan huis kunnen gebruiken zodat zij minder administratieve en financiële lasten hebben en daardoor goedkoper hun diensten kunnen aanbieden?
Zoals gesteld onder antwoord 1 is de Regeling dienstverlening aan huis bedoeld voor particulieren. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven op welke arbeidsvoorwaarden werknemers die op basis van de regeling dienstverlening aan huis werkzaam zijn recht hebben en kunt u daarbij ook de verschillen met een normaal arbeidscontract weergeven?
Werknemers die werkzaam zijn op basis van de Regeling dienstverlening aan huis zijn niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Ze hebben recht op 6 weken doorbetaling bij ziekte, in plaats van de reguliere 104 weken, en hebben geen recht op ziekengeld na afloop. Ze hebben geen recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Werkloosheidswet. Zij kunnen zich hiervoor wel vrijwillig verzekeren. Ook de ontslagbescherming is anders geregeld, waarbij er voor werkers onder de Regeling dienstverlening aan huis geen ontslagvergunning bij het UWV aangevraagd hoeft te worden. Voor een volledig overzicht verwijs ik naar de uitgebreide Kabinetsreactie op de motie Smeulders/Bruins van 29 april jl.1
Vindt u het ook onwenselijk dat grote bedrijven, als bemiddelaar, gebruik maken van de regeling dienstverlening aan huis zodat zij er financieel voordeel aan hebben ten opzichte van bedrijven die werknemers wel gewoon in dienst nemen?
Het is niet duidelijk naar welke bedrijven of concrete situatie precies wordt verwezen door de vraagsteller. Maar zoals aangegeven in antwoord 1, is de Regeling dienstverlening aan huis niet bedoeld voor bedrijven. Bedrijven kunnen zich presenteren als bemiddelaar tussen particulier en de werkende, en stellen dat de werkende als werknemer in dienst is van de particulier. Uit jurisprudentie is gebleken dat er dan sprake kan zijn van een directe dienstbetrekking (arbeidsovereenkomst of uitzendovereenkomst) van de werknemer bij het bedrijf, en niet bij de particulier (zie bijv. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 5 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8304, en Gerechtshof Amsterdam, 21 september 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2741). Ik vind het, zoals eerder aangegeven, niet wenselijk als bedrijven de Regeling dienstverlening aan huis proberen te gebruiken, terwijl feitelijk sprake is van een directe dienstbetrekking met het bedrijf.
Welke maatregelen gaat u nemen om werknemers in de aanvullende mantelzorg, die werken op basis van de regeling dienstverlening aan huis, betere arbeidsvoorwaarden te bieden?
Primaire arbeidsvoorwaardelijke onderhandelingen over bijvoorbeeld salaris zijn aan partijen zelf. Wat betreft de rechtspositie van werknemers die werkzaam zijn op basis van de Regeling dienstverlening aan huis kan ik in algemene zin aangeven dat in de Kabinetsreactie op de motie Smeulders/Bruins verschillende varianten zijn opgenomen die een alternatief kunnen vormen voor de huidige Regeling dienstverlening aan huis. Duidelijk is evenwel dat binnen deze varianten een makkelijke oplossing niet snel voor handen is, en dat alternatieven voor- maar ook zeker nadelen hebben. Het is aan een volgend Kabinet om hier opnieuw een keuze in te maken.
De investering in groen staal door ArcelorMittal en de overheden in België |
|
Henri Bontenbal (CDA), Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «ArcelorMittal ondertekent intentieverklaring met de Belgische en Vlaamse regering ter ondersteuning van een investering van 1,1 miljard euro in decarbonisatietechnologieën in de toonaangevende vestiging in Gent» en «1 miljard voor groenere staalproductie ArcelorMittal in Gent»?1
Ja.
Kunt u beschrijven in hoeverre de plannen van ArcelorMittal overeenkomen met die van Tata Steel IJmuiden? Zijn de plannen vergelijkbaar?
De plannen van ArcelorMittal komen grotendeels overeen met de decarbonisatieroute, die Tata Steel in IJmuiden kortgeleden heeft gepresenteerd. Beide bedrijven zetten in op Direct Reduced Iron (DRI) met aardgas, en later met waterstof, in combinatie met elektrische ovens.
Kunt u beschrijven op welke wijze de overheid deelneemt in dit project? Kunt u de constructie toelichten waarmee zowel ArcelorMittal als de Vlaamse overheid 700 miljoen euro investeren in het klimaatneutraal maken van het bedrijf? Hoe werkt het vehikel van de joint venture Finocas waar beide partijen in investeren?
ArcelorMittal en de Vlaamse overheid werken samen in de joint venture Finocas (50% Vlaamse overheid en 50% ArcelorMittal Belgium). Finocas bestaat sinds de jaren 70 en is in het leven geroepen na de staalcrisis om innovatief onderzoek in de staalindustrie te ondersteunen, zonder dat er sprake is van het bieden van directe steun aan een individueel bedrijf. In een intentieverklaring voor de investering in de DRI-installatie hebben zowel de Vlaamse overheid als ArcelorMittal zich gecommitteerd elk 350 miljoen euro in Finocas te investeren om vervolgens via Finocas de verduurzaming te realiseren. De beoogde investering vindt dus via deze joint venture plaats, meer in het bijzonder via een investering door de participatiemaatschappij die als volle dochter onder Finocas hangt. De investering door deze participatiemaatschappij is in de vorm van risicodragend vermogen of eigen vermogen en daarmee deelt Finocas (indirect) in de commerciële risico’s verbonden aan de bouw en exploitatie van de DRI-installatie en is zelfs – afhankelijk van de exacte uitwerking – mede-eigenaar van de DRI-installatie. De Europese Commissie zal de financiële steun van Vlaanderen aan het project van ArcelorMittal via Finocas nog moeten goedkeuren. Zoals ik ook toelicht in de beantwoording van vraag 5 en 6, zal ik de ontwikkelingen nauwgezet volgen en meenemen bij de beoordeling of een gelijksoortige constructie nodig en effectief is in de Nederlandse situatie.
Is het ook in IJmuiden mogelijk om fossiele koolstof te vervangen door circulaire en afvalkoolstof?
Bij de staalfabriek in IJmuiden wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van inzet van bio koolstof op basis van houtafval. Dit onderzoek is op dit moment nog niet in een stadium dat deze alternatieve koolstof nu al ingezet kan worden in bestaande productiefaciliteiten.
In hoeverre kunnen staatssteunregels vanuit de Europese Commissie nog roet in het eten gooien voor deze deal?
Deze kans bestaat. Zoals is aangeven in de nieuwsartikelen over de investering in groen staal door ArcelorMittal moet de Europese Commissie de financiële steun nog goedkeuren. Begin volgend jaar verwacht ArcelorMittal uitsluitsel over de Europese steun. In hoeverre de investering binnen de bestaande staatssteunregels valt zullen we derhalve moeten afwachten. Ik zal deze ontwikkelingen blijven volgen.
Kunt u schetsen op welke manieren de Nederlandse staat deel zou kunnen nemen aan of een belang zou kunnen nemen in de verduurzaming van Tata Steel IJmuiden?
Deelneming van de Nederlandse Staat in Tata Steel Nederland is op dit moment niet aan de orde. Wij onderzoeken of bij de door Tata Steel Nederland uit te werken plannen, naast de te investeren middelen van het bedrijf zelf, ook passende overheidssteun noodzakelijk, mogelijk en wenselijk is om de verduurzaming van het bedrijf vorm te geven. De vorm waarin die steun kan worden verstrekt, is afhankelijk van wat Tata Steel Nederland nodig heeft om te verduurzamen. Met andere woorden het is nu aan Tata Steel Nederland om de randvoorwaardelijkheden en specifieke behoefte precies te definiëren voor de DRI route om vast te kunnen stellen op welke manier en in welke vorm de Staat steun zou kunnen geven.
Is er in het geval van Tata Steel IJmuiden sprake van publieke belangen die geborgd moeten worden door het Rijk? Welke instrumenten acht de Minister daarvoor het meest geschikt? Welke rol kan een overheidsbelang, eventueel via een staats- of beleidsdeelneming, daarin een rol spelen?
De publieke belangen rondom Tata Steel (o.a. de verduurzaming in de brede zin van het woord van het bedrijf en de economische belangen van de werkgelegenheid in de omgeving) zijn, zoals vaak aangegeven, groot en hebben mijn permanente aandacht. Waar en hoe de rol van de overheid ligt en welke instrumenten toepasbaar zijn hangt in sterke mate af van de concrete investeringsplannen van Tata Steel Nederland. Over de in te zetten instrumenten kan ik momenteel dus geen uitspraken doen, dat hangt van de investering af. Daarbij zullen randvoorwaarden, zoals uitvoerbaarheid, doelmatigheid en staatssteunregels in acht genomen moeten worden. Conform de Expressions of Principles2 van begin 2021, een op inspanningen gerichte overeenkomst tussen het Ministerie van Economische zaken en Klimaat en Tata Steel Nederland, worden er niet op voorhand financiële toezeggingen gedaan. Wel wordt erkenning gegeven aan het feit dat Tata Steel Nederland en de Staat in gesprek blijven om te bekijken of het huidig instrumentarium passend is om de verduurzaming van de industrie te ondersteunen. Ook zijn in de Kamerdebatten op 9 en 16 september 2021 over de toekomst van Tata Steel Nederland3 moties aangenomen, waarin ik toezeg de mogelijke steunopties voor de Direct-to-DRI route van het bedrijf in kaart te brengen. Dit betekent echter niet dat resultaat direct gereed is.
Tata Steel Nederland zal, ten behoeve van de inventarisatie van mogelijke publieke financiële ondersteuning, inzicht moeten geven in de business case, het pad naar de DRI route moeten kwantificeren en aan moeten geven welke investeringen, infrastructuur en eventuele subsidies benodigd zijn. Zonder deze informatie is het niet mogelijk als Rijk te inventariseren welke steunopties of instrumenten en in welke grootte, beschikbaar, mogelijk en wenselijk zijn. Hierover zijn en blijven we de komende periode in gesprek met Tata Steel Nederland. Over de stand van zaken wordt u voor het einde van het jaar middels een kamerbrief geïnformeerd.
Kunt u beschrijven waarop de deal met SSAB destijds is vastgelopen? Acht u het mogelijk dat met de keuze van Tata Steel IJmuiden voor de waterstofroute SSAB alsnog bereid zou zijn tot een overname? Bent u bereid deze gesprekken op gang te helpen?
Volgens SSAB bleken de bedrijfsspecifieke kenmerken van Tata Steel Nederland niet goed aan te sluiten bij de interne strategie van SSAB. Dat had niet zozeer te maken met de mate van duurzaamheid van de productielocatie in IJmuiden, maar met de meest efficiënte route naar verdere verduurzaming die past in IJmuiden. Die paste niet in de duurzaamheidsstrategie van SSAB waardoor de overname van Tata Steel Nederland financieel niet goed verantwoord kon worden.
Zowel TSN als SSAB zijn particuliere bedrijven en zelf verantwoordelijk voor hun overname- en acquisitiebeleid. Ik kan niet uitsluiten dat SSAB hernieuwde interesse toont voor Tata Steel Nederland, maar het is geen taak van de Minister van Economische Zaken en Klimaat om potentiële kopers voor Tata Steel Nederland te zoeken.
Grootschalige energieopslagprojecten in Nederland |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Welke rol ziet u voor grootschalige duurzame energieopslag in het Nederlandse elektriciteitssysteem richting 2030 toe en daarna?
De volatiliteit van duurzame energiebronnen leidt tot een grote behoefte aan flexibiliteit in het toekomstige energiesysteem. De flexibiliteitsmiddelen die kunnen worden ingezet zijn o.a. uitwisseling met andere landen, vraag- en/of aanbodsturing en opslag. Zowel klein- als grootschalige energieopslag installaties zijn onmisbaar voor congestiemanagement in het elektriciteitsnet en voor kort- en langdurige opslag. Er is overigens geen sprake meer van een Nederlands elektriciteitssysteem, maar van een Europese elektriciteitsmarkt, waarbij de prijzen steeds meer convergeren en de ontwikkelingen in de EU-landen niet los van elkaar kunnen worden bekeken. Energieopslag is dus één van de vormen van flexibiliteit die nodig is in het toekomstige energiesysteem. Daarbij speelt ondergrondse energieopslag een belangrijke rol in het behouden van de balans tussen vraag en aanbod van energie op grote schaal richting 2030 en daarna. Ik heb de Tweede Kamer recent geïnformeerd over de verwachte ontwikkelingen op het gebied van ondergrondse energieopslag, de uitdagingen en welke acties nodig zijn om de potentie van de diepe ondergrond te benutten ten behoeve van de energietransitie (Kamerstuk 29 023 nr. 270). Tot zeker 2030 leveren de gascentrales de benodigde flexibiliteit in het elektriciteitssysteem terwijl we overschakelen naar een meer duurzaam energiesysteem. Daarna zullen CO2-vrije gassen, zoals groen gas en waterstof, een grotere rol spelen in het aanbieden van regelbaar vermogen.
Welke instrumenten en financiële regelingen worden nu ingezet om het gebruik van energieopslag te bevorderen? Welke budgetten zijn daarvoor beschikbaar? Welke knelpunten er in de huidige wet- en regelgeving en hoe vermindert u deze knelpunten?
In lijn met de Europese Elektriciteitsverordening (EU 2019/943) en -richtlijn (EU 2019/944) zijn het marktpartijen die investeren in productiecapaciteit en opslag van elektriciteit. Ook aan de vraagkant zijn het marktpartijen die investeren in (industriële) processen of aanpassing daarvan om een flexibeler vraag te creëren. Al deze marktdeelnemers zijn verantwoordelijk voor de onbalans die zij in het systeem veroorzaken en ze zijn ook financieel aansprakelijk voor de onbalansen. Vanuit dit systeem zijn er sterke prikkels om ook in situaties van bijvoorbeeld weinig aanbod van wind en zon, vraag en aanbod in evenwicht te houden. De hogere prijzen die op die momenten ontstaan, maken dat investeringen in flexibiliteit kunnen worden terugverdiend. In combinatie met het ETS voor elektriciteitsopwekking en grote industriële installaties met uiteindelijk tot netto 0 afnemende CO2-uitstootrechten, zal uiteindelijk ook de flexibiliteit per saldo CO2-vrij worden. Om te zorgen dat er voldoende flexibiliteit in het systeem is en om innovatieve projecten te bevorderen zijn er nationale en Europese instrumenten beschikbaar. Er zijn bijvoorbeeld verschillende flexibiliteitstechnieken die worden gestimuleerd met de SDE++ (zoals industriële boilers), de DEI (zoals ondergrondse waterstofopslag in zoutcavernes), MOOI (zoals batterijen), TSE (zoals energieopslag in ionische vloeistoffen) en TKI toeslag (zoals conversie t.b.v. systeembalans). Daarnaast zijn er Europese subsidies beschikbaar, zoals STEPS (STorage of Energy & Power Systems) om innovatieve projecten te ondersteunen voor energieopslag en flexibilisering van elektriciteitssystemen. Van 2018 t/m 2020 is er in totaal € 40,3 miljoen besteed aan energieopslagprojecten vanuit publieke middelen in Nederland (bron: RVO). Zie hieronder de grafiek met publieke middelen uitgegeven per subsidieregeling van 2018–2020.
Specifiek voor grootschalige waterstofopslag is in de Rijksbegroting 2022 € 35 miljoen gereserveerd voor de ontwikkeling van de eerste projecten t.b.v. de waterstof backbone. Het kabinet heeft op Prinsjesdag 2021 ook bevestigd dat de dubbele heffing van energiebelasting bij energieopslag per 1 januari 2022 definitief stopt. Via een algemene maatregel van bestuur zullen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de exploitant van het energieopslagsysteem, waardoor het gunstiger wordt om energieopslagprojecten te bewerkstelligen. Met deze set van instrumenten streeft het kabinet er naar om energieopslag projecten te bevorderen en flexibiliteit in het energiesysteem te vergroten.
Kunt u toelichten of er nog andere initiatieven genomen worden, of in ontwikkeling zijn, om grootschalige energieopslag verder te stimuleren?
Naast de activiteiten al benoemd in het antwoord op vraag 2 heb ik een traject opgestart om tot een beleidskader te komen voor ondergrondse energieopslag. Ik verwijs u naar Kamerstuk 29 023 nr. 270 voor meer informatie hierover.
Kunt u een inventarisatie geven van projecten, waar gebruik wordt gemaakt van duurzame energieopslag, die in de pijplijn liggen voor de komende jaren? Kunt u daarbij ook een overzicht verschaffen van de projecten die ontwikkelt worden in de samenleving, in verscheidene stadia van ontwikkeling? Kunt u daarbij uw appreciatie van de individuele projecten aangeven?
Zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 aangegeven gaat het om flexibiliteit, waarin opslag één van de mogelijkheden is. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om kleinschalige opslag in batterijen, het slim laden van elektriciteit in auto's of warmteopslag in bijvoorbeeld e-boilers. Uit de gegevens van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) blijken dat er 77 projecten tussen 2018–2020 subsidie hebben gekregen voor energieopslag. Sommige zijn nog gaande en er zijn nieuwe projecten gestart met en zonder subsidie voor o.a. batterijen, power-to-gas (P2G), warmte opslag, compressed air energy storage (CAES), pompaccumulatie (OPAC) en ondergrondse waterstofopslag. Op 28 april 2021 heeft de Tweede Kamer de Integrale Infrastructuurverkenning 2030–2050 ontvangen waarin ook de benodigde flexibiliteit in kaart is gebracht (Kamerstuk 32 813 nr. 684). TenneT monitort jaarlijks de leveringszekerheid, waarbij wordt gekeken naar alle vormen van flexibiliteit, waaronder opslag. Het is niet mijn rol om de individuele projecten te appreciëren.
Bent u bereid om de haalbaarheid van deze projecten verder te gaan verkennen?
Zoals in de antwoorden op de vorige vragen aangegeven, gaat het om een totaal aan flexibiliteit. TenneT monitort jaarlijks de leveringszekerheid. Uit de monitorrapportages die TenneT de afgelopen jaren heeft gepubliceerd – en ook uit de meest recente – blijkt dat de leveringszekerheid van elektriciteit de komende jaren op orde is.
Signalen die bij de SP-fractie binnenkomen over absurd hoge schoolkosten |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het gegeven dat bij de opleiding Bloem, groen en styling aan Yuverta mbo Den Bosch van studenten gevraagd wordt dat zij zelf hun materialen, waaronder bloemen, vazen en schalen, dienen mee te nemen, wat soms op kan lopen tot 40 euro per week?1
Ik heb de casus voorgelegd aan het College van Bestuur van Yuverta. Het college geeft aan dat het niet nodig is voor studenten van de opleiding Bloem, groen en styling om zelf materialen aan te schaffen voor hun praktijkopdrachten. De studenten kunnen gebruik maken van een basispakket bloemen en overige materialen. Dit basispakket wordt kosteloos door de opleiding beschikbaar gesteld. Met deze materialen kunnen studenten alle praktijkopdrachten maken en uiteindelijk hun diploma halen.
Studenten mogen ook zelf materialen meebrengen naar school voor hun praktijkopdrachten.
Het is gebruikelijk dat studenten bloemen meekrijgen van hun stagebedrijf. In de cao voor de gespecialiseerde bloemendetailhandel is in artikel 42 vastgelegd dat studenten die stage lopen, wekelijks een tegemoetkoming krijgen in de vorm van materialen voor praktijkopdrachten op school en op het leerbedrijf. Deze materialen hebben een waarde van ten minste € 30 per week.
Het komt voor dat de basismaterialen en met name het basispakket bloemen van school, door studenten als te beperkt worden ervaren. De materialen die wekelijks vanuit de stagebedrijven beschikbaar worden gesteld bieden dan toch de mogelijkheid aan de student om de eigen creatieve ideeën te verwezenlijken. De school realiseert zich dat ook deze regeling ertoe kan leiden dat studenten een zekere mate van ongelijkheid kunnen ervaren in de klas. De ene student krijgt mooiere of meer bloemen mee van het stagebedrijf dan de andere of schaft zelf veel materiaal aan. Studenten kunnen zich hierdoor als het ware gedwongen voelen om wekelijks zelf extra materialen aan te schaffen om niet uit de toon te vallen. De docenten en coaches hebben hier oog voor en gaan hierover met studenten in gesprek waar nodig. De ervaring leert dat vrijwel in alle gevallen een goede oplossing kan worden gevonden, waardoor de studenten zonder (te veel) extra kosten hun diploma kunnen halen.
Soms komt het voor dat een stagebedrijf geen materialen meegeeft. De school gaat in dat geval met het betreffende bedrijf in overleg. Veelal wordt dan alsnog een goede oplossing voor de student en het bedrijf gevonden. Voor studenten die net tussen twee stages zitten, zoekt Yuverta in onderling overleg naar een oplossing.
Wat zegt het servicedocument schoolkosten over materialen als bloemen, vazen en schalen? Is het niet onredelijk om aan te nemen dat bloemen, schalen en vazen bij een opleiding als deze tot de basisuitrusting behoort? Zo nee, waarom niet?
Volgens de regels van het Servicedocument schoolkosten dient de school te voorzien in een basisuitrusting die nodig is om het onderwijs te kunnen volgen en examen te kunnen doen. De bloemen, vazen en schalen waarover het in deze casus gaat, vallen inderdaad onder de basisuitrusting.
Welke alternatieven worden aangeboden als studenten geen 40 euro per week kunnen opbrengen voor bloemen en vazen?
Studenten kunnen gebruik maken van het basispakket dat de school kosteloos ter beschikking stelt. Daarnaast is in de CAO voor de gespecialiseerde bloemendetailhandel in artikel 42 vastgelegd dat studenten die stage lopen, wekelijks een tegemoetkoming krijgen in de vorm van materialen voor praktijkopdrachten op school en op het leerbedrijf ter waarde van ten minste € 30 per week.
In het algemeen geldt dat de school van studenten mag vragen om bepaalde onderwijsbenodigdheden, zoals laptops, boeken en werkkleding, aan te schaffen. Het mbo-studentenfonds maakt het mogelijk voor scholen om studenten die over onvoldoende financiële middelen beschikken, hierbij te ondersteunen. Het gaat dan in ieder geval om minderjarige bol-studenten uit minimagezinnen, maar instellingen zijn vrij om de middelen uit het studentenfonds ook buiten deze doelgroep in te zetten, waar zij dit nodig achten.
Bent u van mening dat de school redelijkheid en billijkheid heeft betracht waar het gaat om de onderwijsbenodigdheden waarover de student dient te beschikken?
Ja, het beleid van Yuverta is in lijn met de regels die zijn gesteld in het Servicedocument schoolkosten mbo.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Yuverta met als doel ervoor te zorgen dat deze materialen onder de basisuitrusting van de opleiding gaan vallen? Bent u daarnaast bereid om in gesprek te gaan met mbo-scholen om ervoor zorg te dragen dat zij zich beter verantwoorden over schoolkosten en welke materialen wel of niet onder de basisuitrusting vallen?
Het gesprek met Yuverta heeft al plaatsgevonden. Uit het gesprek is gebleken dat bloemen, vazen en gereedschap, conform het Servicedocument schoolkosten mbo, bij Yuverta onder de basisuitrusting vallen.
Het Servicedocument schoolkosten mbo is onlangs geëvalueerd. Uit de evaluatie blijkt dat de instellingen de regels uit het Servicedocument over het algemeen goed toepassen. Uit de evaluatie blijkt voorts dat de communicatie aan studenten en hun ouders over onderwijsbenodigdheden voor verbetering vatbaar is. Zo geven studenten en ouders aan dat het vaak onvoldoende duidelijk is welke onderwijsbenodigdheden verplicht zijn en welke op vrijwillige basis kunnen worden aangeschaft. Met JOB en de MBO Raad heb ik afgesproken dat de communicatie door de scholen in het studiejaar 2021–2022 kritisch zal worden bezien en waar nodig verbeterd, zodat (aankomende) studenten tijdig, juist en zo compleet mogelijk zijn geïnformeerd omtrent kosten voor de opleiding. Daarnaast is afgesproken dat scholen op de leermiddelenlijst duidelijk aan dienen te geven of de aanschaf van onderdelen verplicht, dan wel vrijwillig is. De MBO raad communiceert hierover regelmatig met haar leden.
Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op mbo-scholen die buitensporige schoolkosten aan hun studenten vragen? Heeft u daarnaast signalen ontvangen dat op andere scholen dan Yuverta absurd hoge schoolkosten worden gevraagd?
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving door scholen van het Servicedocument schoolkosten mbo.
Ik heb geen signalen ontvangen van absurd hoge schoolkosten bij scholen. Wanneer studenten of ouders hier toch op stuiten, dan is de aangewezen weg om allereerst in gesprek te gaan met de school. Wanneer dit niet tot een oplossing leidt, kunnen studenten of ouders een klacht indienen bij de school. Daarnaast kunnen studenten of ouders een melding maken bij JOB. JOB heeft samen met de MBO Raad de Taskforce schoolkosten opgericht. De Taskforce neemt meldingen en knelpunten rondom schoolkosten onder de loep, onderzoekt deze en zoekt waar nodig naar een oplossing.
Het artikel ‘'Alarmerende verschuivingen'; Succescoach Jac Orie luidt de noodklok over fysieke ontwikkeling nieuwe generatie sporters.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Succescoach Jac Orie luidt de noodklok over fysieke ontwikkeling nieuwe generatie sporters»?1
Ja.
Bent u bekend met de achteruitgang van de fysieke ontwikkeling van jonge sporters de afgelopen jaren en de negatieve gevolgen daarvan op de fysieke gezondheid van kinderen algemeen en de kansen op een topsportcarrière in het bijzonder?
Ja, er is een neerwaartse trend in de motorische vaardigheden van kinderen waarneembaar2. Er zijn echter geen wetenschappelijke studies bekend waarin direct de relatie tussen de kans op een topsportcarrière en de algemeen afnemende motorische vaardigheden bij kinderen is onderzocht.
Vind u ook dat jongeren zich fysiek goed moeten kunnen ontwikkelen waardoor zij fit en weerbaar worden en dat sport en bewegingsonderwijs daar vanaf jonge leeftijd een cruciale rol bij spelen? Erkent u het belang dat bewegingsonderwijs gegeven moet worden door een op de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) opgeleide docent, zodat leerlingen de kans krijgen zich motorisch optimaal te kunnen ontwikkelen?
Ik deel de mening dat het van belang is dat kinderen en jongeren zich fysiek goed kunnen ontwikkelen. Goede lessen bewegingsonderwijs kunnen bijdragen aan een goede motorische ontwikkeling. Ik erken het belang dat bewegingsonderwijs door een bevoegde docent wordt gegeven. Dat kan een vakleerkracht zijn die via de ALO is opgeleid of een groepsleerkracht die zich heeft geprofessionaliseerd op het gebied van bewegingsonderwijs via een nascholingstraject.
Naast kwalitatief goed bewegingsonderwijs op school, blijkt uit recent onderzoek dat vrij (buiten) spelen, bewegen door de dag heen en fietsgedrag ook aan de fysieke ontwikkeling en fitheid van kinderen en jongeren bijdraagt.
Wat is de huidige stand van zaken van de nadere uitwerking van de monitoring over de besteding van de gelden met betrekking tot de motie-Heerema, om met innovatieve plannen te komen van scholen in samenwerking met ALO’s om de wettelijke verplichting van twee uur bewegingsonderwijs te halen?2
De subsidie Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs is conform de motie afgelopen september in werking getreden. Er is veel animo voor de subsidie en de aanvragen worden momenteel beoordeeld. Daarnaast hebben ALO Nederland, PO-Raad, VSG en KVLO samen een ondersteuningsstructuur opgezet om scholen die deze subsidie hebben aangevraagd te helpen in de uitvoering en kennis en goede voorbeelden te verspreiden. Op deze manier worden scholen optimaal gefaciliteerd om de knelpunten bij bewegingsonderwijs zo effectief mogelijk te verhelpen.
Wat betekent de onderontwikkeling van jonge sporters voor het succes en de continuïteit van de Nederlandse topsportsector? Welke bedreiging betekent de onderontwikkeling van jonge topsporters voor de toekomst van de topsport in Nederland?
Of er sprake is van een bedreiging voor de toekomst van de topsport kan alleen geconcludeerd worden als er werkelijk sprake is van een onderontwikkeling van de jonge topsporters van nu in vergelijking met het verleden. Aangezien daar geen wetenschappelijke onderzoek over bekend is, kan hier geen eenduidig antwoord op gegeven worden.
Heeft u een beeld van de zorgkosten die deze fysieke onderontwikkeling van jongeren en de bijkomende welvaartsziekten met zich mee gaan brengen in de toekomst? Welk deel van deze zorgkosten kunnen teruggedrongen worden door te investeren in bijvoorbeeld een derde lesuur bewegingsonderwijs, gegeven door een ALO opgeleide vakdocent? Zijn hier gegevens over? Zo niet, wilt u hier onderzoek naar doen?
Het is complex om vast te stellen welke zorgkosten de fysieke onderontwikkeling van jongeren zouden veroorzaken en welke zorgkosten zouden kunnen worden voorkomen door dergelijke maatregelen, aangezien hier vele variabelen op van invloed zijn. Wel verwijs ik graag naar het onderzoek dat we op dit moment laten uitvoeren naar de relatie tussen sport- en beweegdeelname van de gehele bevolking aan de ene kant en totale zorgkosten aan de andere kant. Dit onderzoek wordt door het RIVM uitgevoerd en zal naar verwachting eind 2021 gereed zijn. Het RIVM4 concludeerde eind vorig jaar in een voorbereidende literatuurstudie op het genoemde onderzoek dat het verhogen van lichaamsbeweging de zorgkosten kan verlagen, maar dat dit effect wegvalt als de zorg(kosten) in de gewonnen levensjaren wordt meegenomen.
Welke inzet is er op de korte en de lange termijn nodig om de fysieke ontwikkeling van jonge sporters weer op niveau te krijgen?
Het verdient aanbeveling om op jonge leeftijd in te zetten op een brede motorische ontwikkeling en dus verschillende motorische activiteiten aan te bieden (veel spelen, meerdere sporten beoefenen). Een brede basis staat een latere topsportcarrière niet in de weg – recent gepubliceerde studies5 laten juist zien dat sporters van absolute wereldklasse zich aanvankelijk breed ontwikkelen en zich doorgaans pas rond hun 14e-15e levensjaar specialiseren.
Vanuit het Nationaal Sportakkoord is het project Breed Motorische Ontwikkeling (BMO) ontwikkeld. De KNHB, KNVB, Nevobo en KNGU werken hierin samen om kinderen tot 12 jaar breder motorisch te laten ontwikkelen.
Verder heb ik eind mei jl. samen met de collega’s van OCW, BZK, IenW en SZW de brief «Nederland vitaal en in beweging»6 naar de Kamer gestuurd. Een advies waarin kansrijke ideeën om meer te bewegen breder uiteen zijn gezet. Voor het verwezenlijken van de ideeën zijn aanvullende middelen noodzakelijk. In de formatie zal de ruimte en inzet voor deze ideeën moeten worden bepaald.
Voor de langere termijn is het vooral noodzaak dat het onderwerp blijvend geborgd wordt bij de strategische partners, waar VWS als partner van het Nationaal Sportakkoord onderdeel van is. Dat vraagt om het verspreiden en vertalen van kennis, het vormen en verduurzamen van bestaande netwerken, en het blijven delen van goede voorbeelden, bijvoorbeeld tijdens de Week van de Motoriek in november.
De besteding van door de ACM opgelegde boetes. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Wat is uw reactie op het oordeel van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat producent Samsung zich tussen januari 2013 en december 2018 op ongeoorloofde wijze schuldig heeft gemaakt aan opdrijving van online verkoopprijzen van televisies1?
Het afstemmen van verkoopprijzen van leveranciers met detailhandelaren is ingevolge artikel 6 van de Mededingingswet verboden (verticale prijsbinding). De ACM houdt toezicht op de naleving van de mededingingswet. Het opleggen van een boete van een overtreding van de mededingingsregels kan daar een gevolg van zijn.
Deelt u de opvatting dat consumenten hiermee jarenlang financieel zijn benadeeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover dit consumenten betreft die een televisie hebben aangeschaft bij een partij die door Samsung beïnvloed is de verkoopprijs aan te passen.
Kunt u concretiseren waar door de ACM opgelegde boetes -die de schatkist van het Rijk invloeien- de afgelopen jaren aan zijn besteed, of belanden deze per definitie op de grote hoop?
De EZK-begroting kent een taakstellende raming voor de boete-ontvangsten van ACM van € 30,2 mln. per jaar. Deze ontvangsten vormen daarmee een regulier onderdeel van de EZK-begroting; daarom is er geen specifieke besteding aan te wijzen. Afwijkingen ten opzichte van de raming worden daarom opgevangen binnen de gehele EZK-begroting.
Indien dat laatste het geval is, bent u het dan eens dat er in de praktijk feitelijk geen relatie is tussen de bestrafte overtreding en de besteding van de daarvoor opgelegde boete? Zo nee, waarom niet?
Om perverse prikkels te voorkomen worden boete-ontvangsten niet gebruikt om gericht beleid in hetzelfde domein te financieren. Daarnaast kent de Rijksbegroting een scheiding tussen reguliere uitgaven en ontvangsten van ministeries en belastinginkomsten. Een boeteopbrengst kan daarom niet worden gebruikt voor een verlaging van belastingen.
Als een bedrijf de wet overtreedt, kan dit leiden tot schade bij consumenten. Deze consumenten kunnen zowel individueel als collectief een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding indienen bij de burgerlijke rechter. Sinds 1 januari 2020 bestaat in Nederland de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA).2 De WAMCA stelt belangengroepen in staat om voor een groep gedupeerden een collectieve vordering tot schadevergoeding in te dienen. Met de WAMCA hebben consumenten(organisaties) een effectief en efficiënt instrument in handen om schadeveroorzakende bedrijven in rechte aan te spreken.
Toezichthouders als de ACM hebben daarnaast de mogelijkheid om bij overtredingen bestuursrechtelijke sancties op te leggen, waaronder een boete. Een bestuursrechtelijke sanctie heeft een punitief karakter en is gericht op het voorkomen van dergelijke gedragingen in de toekomst.
De hierboven geschetste mechanismen vervullen beide een eigen functie en vullen elkaar aan. Ik ben van mening dat consumenten in Nederland over goede mogelijkheden beschikken om schadevergoeding te vorderen en op deze manier genoegdoening te krijgen. Het ligt dan ook niet voor de hand om bestuursrechtelijke boetes (ook) voor dit doel in te zetten.
Deelt u de mening dat een directer verband tussen overtreding en besteding van de boete meer recht zou doen aan het principe van compensatie van de benadeelde consumenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat boetes die door de ACM worden opgelegd in dat kader zoveel mogelijk zouden moeten terugvloeien naar de benadeelde consumentengroep, bijvoorbeeld in de vorm van gerichte btw- of accijnsverlagingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Ministerie kan niets doen tegen bedrijven die vaccinatiebewijs eisen’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ministerie kan niets doen tegen bedrijven die vaccinatiebewijs eisen» op NU.nl van 30 september jl.?1
Ja.
Kunt u herbevestigen dat het op dit moment verboden is voor werkgevers van hun werknemers een vaccinatiebewijs te eisen om toegang te verkrijgen tot hun fysieke werkomgeving?
Zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 september jl.2 kunnen werkgevers in dat kader van personen die beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verrichten niet eisen dat zij beschikken over een coronatoegangsbewijs (art. 58ra lid 8 Wpg). Dat komt doordat werknemers op dit moment zijn uitgezonderd van de verplichting een coronatoegangsbewijs te tonen. Dit geldt ook voor de sectoren die per 25 september jl. door de overheid zijn verplicht om voor toegang van bezoekers en klanten een coronatoegangsbewijs te vragen (de sectoren horeca, evenementen, kunst/cultuurvoorstellingen en sportwedstrijden).
Tegelijkertijd begrijp ik de dilemma’s die zich kunnen voordoen in de werksituatie tussen werkgevers en werknemers in het zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Ik probeer daarbij steeds het hele verhaal te laten zien: van wat er wel kan en ook wat er niet kan of nog in verkenning is.
Vaccineren is belangrijk, ter bescherming van jezelf en van anderen om je heen. In Nederland is en blijft vaccinatie vrijwillig. Het kabinet gaat niet toe naar een vaccinatieplicht. Een werkgever mag hier dan ook niet toe dwingen of dit vereisen. Werkgevers die een moreel appèl doen op hun werknemers mogen dat natuurlijk altijd doen. Wij als overheid doen dat ook. Een werkgever mag als daar een goede reden voor is, vragen of iemand is gevaccineerd. Die goede reden is er als er bijvoorbeeld geen alternatieven zijn om een gezonde en veilige omgeving te creëren. Een werknemer is niet verplicht te antwoorden. Een werkgever mag wel in samenspraak met de werknemer afspreken om thuis te werken of om beschermingsmiddelen te dragen. Het is daarom belangrijk dat werkgevers en werknemers met elkaar het gesprek voeren over gezondheid en veiligheid op de werkvloer en tot afspraken komen die voor iedereen goed werken. De bedrijfsarts kan daarbij ingeschakeld worden voor advies en borging van de veiligheid en gezondheid op de werkvloer.
Dit neemt niet weg dat er dilemma’s blijven en er situaties kunnen ontstaan die op gespannen voet staan met het goede gesprek voeren op de werkvloer. Daarom houden we bij werkgever- en werknemersorganisaties de vinger aan de pols, bijvoorbeeld bij knelpunten of excessen als die blijken, en betrekken deze signalen bij de lopende verkenning naar het gebruik van het coronatoegangsbewijs in de werkomgeving. Zoals in bovengenoemde brief aangegeven, en door de Minister van VWS toegezegd in het debat met uw Kamer op 18 augustus, verkent het kabinet of de uitzondering in de Tijdelijke Wet Coronatoegangsbewijzen voor toepassing op de werkvloer kan vervallen en onder welke voorwaarden. Die verkenning moet duidelijkheid geven over de noodzaak en wenselijkheid om coronatoegangsbewijzen in de werkomgeving toe te passen en hoe dat vervolgens geregeld kan worden. Als blijkt dat het noodzakelijk en wenselijk is, vergt het een wetswijziging om het onder voorwaarden mogelijk te maken een coronatoegangsbewijs te vragen aan werknemers. Bijvoorbeeld werknemers in die sectoren waar het coronatoegangsbewijs voor gasten verplicht is zoals bijvoorbeeld horeca, musea of evenementen. Dit vraagt echter om een zorgvuldige afweging waarbij – net zoals dat de werkgever dat nu moet doen – noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit moeten worden afgewogen.
Klopt het dat u, vanwege het ontbreken van een wettelijke basis daarvoor, niet kunt optreden tegen werkgevers die toch een vaccinatiebewijs van hun werkgevers eisen?
Handhaven vereist een wettelijke basis, in de verkenning naar de mogelijke toepassing van de coronatoegangsbewijzen in bepaalde sectoren, zal dit worden meegenomen. Het streven is de verkenning begin november af te ronden.
Bent u bereid om per spoedwet een dergelijke juridische basis te creëren zodat u wel kunt optreden tegen werkgevers die een vaccinatiebewijs eisen van hun werknemers
Zoals in mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 aangegeven, verkent het kabinet – zoals toegezegd aan uw Kamer – op dit moment juist het omgekeerde. Namelijk of een aanpassing van de Tijdelijke Wet Coronatoegangsbewijzen noodzakelijk en wenselijk is om het onder voorwaarden mogelijk te maken coronatoegangsbewijzen te gebruiken voor werknemers. In deze verkenning bespreek ik met de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers tevens of en zo ja, welke knelpunten en dilemma’s er in de praktijk zijn en of een aanpassing van de wet daarvoor een oplossing kan bieden. Het kabinet zet die verkenning voort en zal de uitkomsten te zijner tijd met uw kamer bespreken.
Bent u tevens bereid werkgevers er in de tussentijd nadrukkelijk op te wijzen dat het eisen van een vaccinatiebewijs van werknemers verboden is?
Vanwege het belang van vaccinatie ter bescherming van jezelf en van anderen om je heen, maak ik me er juist sterk voor om in de communicatie het hele verhaal te vertellen, zoals dat ook in essentie in het antwoord op vraag 2 is opgenomen. Dat gaat zowel over wat er wél kan, als over wat er niet kan.
Een werkgever mag namelijk wél een moreel appèl doen. Een werkgever mag ook – als daar een goede reden voor is – vragen of iemand is gevaccineerd. Een werknemer hoeft daar echter niet op te antwoorden. Een werkgever mag een werknemer niet dwingen tot vaccinatie. In Nederland kiezen we er voor dat dat vrijwillig is en blijft. Een werkgever en een werknemer moeten conform de Arbowet wel onderlinge afspraken maken over hoe ze de veiligheid en gezondheid op de werkvloer borgen. Zo mag een werkgever in sommige gevallen wel in samenspraak met de werknemer afspreken om thuis te werken of beschermingsmiddelen te dragen.
Daarbij is ook duidelijk dat zolang in de Tijdelijke Wet Coronatoegangsbewijzen werknemers uitgezonderd zijn, het vragen van een coronatoegangsbewijs op de werkvloer niet tot de wettelijke mogelijkheden behoord. Bij de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers met wie ik regelmatig in overleg ben is dit volstrekt duidelijk. Via de communicatiekanalen die tot mijn beschikking staan wordt deze volledige lijn expliciet uitgedragen3.
Kunt u deze vragen, gegeven de urgentie, per ommegaande beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost' |
|
Hilde Palland (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Agentschap Telecom over de staat van het meldkamerstelsel? Deelt u hun zorgen over de kwetsbaarheid van regionale meldkamers voor 112-oproepen?
Ik deel de zorgen die er zijn over de kwetsbaarheid van een aantal regionale meldkamers. Hier heb ik uw Kamer ook over geïnformeerd in mijn brief van 23 september jl.2. De transitie die nu gemaakt wordt in het meldkamerdomein is zoals hierin aangegeven een grote en meerjarige opgave. Aan veel van de gedane aanbevelingen door de Inspectie en het Agentschap Telecom wordt reeds invulling gegeven. Ik voel, samen met alle partijen in het meldkamerdomein, de urgentie om deze kwetsbaarheden zoveel en zo snel als mogelijk op te lossen. Ik heb uw Kamer daaromtrent ook eerder geïnformeerd dat het nodig is te komen tot 10 regionale meldkamers, die elkaars taken kunnen overnemen bij uitval, piekbelasting en calamiteiten. En dat het daarnaast nodig was om het beheer van de meldkamers bij één organisatie onder te brengen per 1 januari 2020. De Wijzigingswet meldkamers, die per 1 juli 2020 van kracht is, biedt hier nu de wettelijke basis voor.
Kunt u duidelijk maken bij welke meldkamers, in welke regio’s, de personele bezetting op dit moment het meest alarmerend is? Heeft dit reeds tot incidenten geleid waarbij de veiligheid in het geding is geweest? Indien ja, hoeveel en waar?
De krappe bezetting op de meldkamers is al langere tijd een punt van aandacht. Ik heb uw Kamer op 9 september jl. geïnformeerd over de ingezette acties van de politie om de zogenaamde «waterlijn» (de minimaal benodigde personele bezetting) op de operationele centra danwel politiemeldkamers te borgen in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport over de noodhulp.3
Het is goed te benadrukken dat de bezettingsproblematiek niet hetzelfde is voor elke hulpdienst. Ik zal dit punt conform de vastgestelde governance-structuur meenemen in mijn bespreking van de brief van de Inspectie en het Agentschap met het Bestuurlijk Meldkamer Beraad.
Daarnaast is het van belang te benoemen dat de hulpdiensten in het meldkamerdomein (politie, ambulance, brandweer en Koninklijke Marechaussee) zelf verantwoordelijk zijn voor de uitoefening van hun meldkamerfuncties, waaronder het personeel op de meldkamers. Dit neemt niet weg dat dit onderwerp mijn nadrukkelijke aandacht heeft en ik met de betrokken partijen afspraken heb gemaakt om in het kader van risicomanagement mogelijke capaciteitsrisico’s via een periodieke continuïteitsmonitor inzichtelijk te maken. Dit instrument is nog in ontwikkeling, maar moet het mogelijk maken dat er tijdig door de verantwoordelijke hulpdiensten maatregelen getroffen kunnen worden.
Welke tijdelijke maatregelen zijn er te nemen om de bereikbaarheid van 112 overal in Nederland te waarborgen zolang eerdergenoemde problemen nog niet structureel zijn opgelost?
Om de bereikbaarheid van 112 te verbeteren is het 112-platform in juni 2020 vernieuwd, het platform werkt continue. Samen met de partijen in het meldkamerveld stuur ik op de continuïteit van de meldkamers en de meldkamerprocessen. Zo zijn er ook maatregelen getroffen bij het routeren van 112-oproepen bij drukte en mogelijke wachttijden naar een andere meldkamer, zodat mensen in nood te allen tijde zo snel mogelijk geholpen worden. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 9 over de mobiele dekking.
Deelt u het standpunt van de toezichthouders dat thans verantwoordelijkheden verbrokkeld zijn, wat de besluitvorming en informatievoorziening frustreert? Hoe zou dit op korte termijn kunnen worden verbeterd?
De voorheen bestaande structuur leidde ertoe dat er steeds grotere verschillen in de inrichting en professionaliteit van meldkamers ontstonden, en dat meldkamers niet gemakkelijk elkaars taken over konden nemen als dat noodzakelijk was. Er is daarom, gelet op de wens om de kwaliteit van de meldkamers te verbeteren, door de betrokken partijen gezamenlijk een bewuste knip gemaakt in de verantwoordelijkheden en rollen van betrokken partijen. Hier was en is bestuurlijk draagvlak voor. Ik deel het standpunt van de toezichthouders op dit punt dan ook niet.
In de Wijzigingswet meldkamers die per 1 juli 2020 in werking is getreden wordt onderscheid gemaakt tussen de meldkamerfunctie en het beheer van meldkamers. De inrichting en het functioneren van de meldkamerfunctie is de verantwoordelijkheid van de verschillende hulpdiensten die van de
meldkamers gebruikmaken. De verantwoordelijkheid voor het beheer van meldkamers is bij de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), onderdeel van de politieorganisatie, ondergebracht. Hiervoor draag ik als Minister van Justitie en Veiligheid eindverantwoordelijkheid.
Om de nieuwe samenwerking in goede banen te leiden en rekening te houden met de verschillende belangen is in de Regeling hoofdlijnen van beleid en beheer meldkamers een governance-structuur gecreëerd, waarbinnen alle betrokken partijen invloed kunnen uitoefenen op het beheer van meldkamers. In het meldkamerveld is afgesproken om de governance en de werking daarvan na één jaar na inwerkingtreding tussentijds te evalueren. Deze opdracht wordt uitgevoerd door het WODC. De uitkomsten van deze evaluatieopdracht worden medio 2022 verwacht. Eventuele aandachtspunten uit deze tussentijdse evaluatie zullen daarbij worden opgepakt. Uw Kamer zal hier over worden geïnformeerd.
Is de door de toezichthouders verzochte doorlichting van het systeem en het onderzoek naar de ICT reeds gestart? Indien niet, wanneer wel? Indien wel, wanneer kan de Kamer de uitkomsten tegemoet zien?
Zoals ik in mijn brief van 23 september jl. heb gemeld, is ervoor gekozen het reeds ingezette ICT-verbetertraject voort te zetten dat ervoor moet zorgen dat de meldkamervoorzieningen worden doorgelicht en geharmoniseerd.
Ten aanzien van de ICT-infrastructuur loopt er naar aanleiding van verstoringen in een aantal meldkamers sinds vorig jaar een verbetertraject, onder sturing van de multi-governance. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 25 september 2020.4 Doel van dit verbetertraject is om de oorzaak van de verstoringen weg te nemen en maatregelen te treffen voor een stabiel IV-ICT voor de meldkamers. In dit verband is het goed om te melden dat meldkamers elkaar nu kunnen vervangen indien nodig. In de praktijk is bij meerdere situaties en incidenten aangetoond dat dit de continuïteit kan versterken. In de praktijk worden de uitwijkprocedures geoefend om de werking hiervan blijvend te kunnen borgen. Over het verbetertraject ICT zal ik uw Kamer informeren in de volgende voortgangsbrief meldkamers in het voorjaar van 2022.
Kunt u per aanbeveling van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Agentschap Telecom aangeven wat de stand van zaken voor wat betreft opvolging is?
Bij de Inspectie en het Agentschap is een overzicht aangeleverd waarin per aanbeveling staat aangegeven wat de stand van zaken en de voortgang is. Dit overzicht is ook als bijlage bij de brief van de Inspectie en het Agentschap gepubliceerd.5
Kunt u ons, als vertrekpunt voor de halfjaarlijkse voortgangsrapportages die zijn toegezegd, een planning doen toekomen waarin staat wanneer welke aanbeveling moet zijn opgevolgd?
Het Bestuurlijk Meldkamer Beraad maakt gezamenlijk afspraken over de monitoring van de voortgang van de aanbevelingen. In de eerder aangekondigde halfjaarlijkse brief zal ik uw Kamer over de hoofdlijnen van de voortgang rapporteren.
Wanneer zal de motie-Inge van Dijk/Rajkowski zijn uitgevoerd, die de regering verzoekt voor 1 januari 2022 met voorstellen te komen om de «witte gebieden» in Nederland te ontsluiten, zodat voldaan kan worden aan de ondergrens van mobiele bereikbaarheid, namelijk 112 te kunnen bellen? Kunt u zich ervoor inspannen dat de Kamer hierover vóór de behandeling van de begroting EZK 2022 geïnformeerd wordt?2
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk wordt gewerkt aan het creëren van een dekkingskaart die de gezamenlijke buitenhuisdekking van de mobiele netwerken inzichtelijk maakt. De kaart biedt inzicht in de gezamenlijke dekking van de drie mobiele netwerken. Die dekking is een sterke indicatie voor de dekking van 112. De consultatie van de regelgeving waarmee de mobiele netwerkaanbieders verplicht worden om de informatie te verstrekken die nodig is om deze kaart te maken is recent afgerond. De reacties worden op dit moment verwerkt waarna de regeling wordt afgerond. De verwachting is dat de kaart in het voorjaar van 2022 beschikbaar is. Daarna zal de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer informeren over eventuele mogelijkheden voor het verbeteren van de mobiele dekking.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven op de vraag waarom u van mening bent dat de nieuwe Wet toekomst accountancysector en de Audit Quality Indicators nodig zijn?
Een goede wettelijke accountantscontrole is zeer belangrijk voor het maatschappelijke verkeer. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) constateerde eind 2018 in een rapport dat als gevolg van kwetsbaarheden in de structuur van de accountancysector de kwaliteit van de wettelijke controles zou kunnen achterblijven bij het maatschappelijk wenselijke kwaliteitsniveau. Bovendien had de Monitoring Commissie Accountancy (MCA) eerder dat jaar haar twijfels geuit over de diepgang en snelheid van het ingezette veranderproces in de accountancysector. Tegen deze achtergrond stelde ik met ingang van 1 januari 2019 de Commissie toekomst accountancysector (Cta) in, die op 15 januari 2020 haar eindrapport uitbracht. De bevindingen van de Cta waren genuanceerd en kritisch. De Cta zag dat er een (positieve) cultuurverandering was ingezet in de sector, maar dat deze verder geborgd moet worden. Volgens haar is echter ook sprake van een structureel probleem met de kwaliteit van wettelijke controles, uitgaande van de resultaten van de beoordelingen door de toezichthouder en de kwaliteitstoetsers. De commissie noemt dit zorgelijk. Zowel de Cta als MCA adviseerde om verschillende verbetermaatregelen door te voeren.
De rapporten van zowel de AFM, Cta als MCA hebben, tezamen met de gesprekken die ik over deze rapporten gevoerd heb, mij ervan overtuigd dat er inderdaad maatregelen nodig zijn voor een duurzame verhoging van de kwaliteit van de accountancysector. Namens het kabinet heb ik dan ook in mijn reactie op de rapporten1 aangekondigd dat ik het overgrote deel van de aanbevelingen van zowel Cta als MCA wil overnemen. Hierdoor ontstaat een pakket aan maatregelen dat is gericht op de hele keten, waaronder de accountantsorganisatie, de gecontroleerde entiteiten en de toezichthouder. Het wetsvoorstel «wet toekomst accountancysector» is een uitwerking van een deel van de voorgestelde maatregelen en is als zodanig in het belang van het duurzaam verhogen van de kwaliteit van een wettelijke controle in Nederland.
Als onderdeel van het totaalpakket aan maatregelen, is het ontwikkelen van meer inzicht in de sector van groot belang. De Cta heeft geconstateerd dat een juist en integraal beeld van de kwaliteit van wettelijke controles op verschillende niveaus, op basis van eenduidige standaarden (indicatoren), ontbreekt en zij beveelt daarom aan om hier audit quality indicators voor te ontwikkelen. Ik steun dit idee. Deze data geven alle belanghebbenden inzicht in de sector en biedt een basis om het debat over de sector in de toekomst meer gefundeerd te voeren. Daarnaast ondersteunt deze informatie publieke en private organisaties bij het selecteren van een accountantsorganisatie en het geeft de sector een verdere prikkel om te investeren in factoren die kwaliteit beïnvloeden.
Herkent u de vraagtekens van de accountantssector bij de Audit Quality Indicators en de zorgelijke signalen over de onrust tussen verschillende type accountantsstromingen binnen de Koninklijke Nederlandse Beroepsgroep van Accountants (NBA)? Zo ja, kunt u toelichten wat u met deze zorgelijke signalen heeft gedaan? Zo nee, waarom niet?
Momenteel ben ik de consultatiereacties op het wetsvoorstel toekomst accountancysector aan het bestuderen. Uit eerdere gesprekken over de verankering van de audit quality indicators in de wet en na een eerste lezing van de reacties, herken ik het beeld dat er zorgen zijn over de pragmatische invulling van de audit quality indicators. Mijn beeld is tegelijkertijd dat de wens voor transparantie en inzicht onverminderd aanwezig is en dat accountantsorganisaties ook bereid zijn om hieraan mee te werken, maar dat er nog wel zorgen zijn over hoe dit efficiënt kan worden vormgegeven.
Ik heb de Kwartiermakers toekomst accountancysector gevraagd om een voorstel te doen over welke audit quality indicators de accountantsorganisaties dienen te rapporteren aan de maatschappij. Daarbij heb ik de kwartiermakers ook gevraagd oog te hebben voor de lasten die dit voor zowel kleine als grote accountantskantoren met zich mee brengt en aandacht te hebben voor de vergelijkbaarheid van een indicator van een kleine accountantsorganisatie met die van een grote accountantsorganisatie. De kwartiermakers hebben hier expliciet naar gekeken en hebben voorafgaand aan hun consultatie verschillende kleine en grote accountantsorganisaties benaderd met de vraag of de data voor de voorgestelde audit quality indicators nu of op afzienbare termijn opgeleverd konden worden. De inschatting van de kwartiermakers is op basis hiervan dat dit mogelijk is. Ik wacht het definitieve voorstel van de kwartiermakers toekomst accountancysector af.
Ik heb signalen ontvangen over ontevredenheid bij een klein deel van de MKB-accountants over de mate waarin zij binnen de NBA worden vertegenwoordigd en bediend. Mijn ministerie heeft een actieve rol gespeeld om verschillende stromingen tot een constructieve samenwerking binnen de NBA te bewegen. Hiertoe is verschillende keren met partijen gesproken. Mijn indruk is dat er nu door de NBA, in nauwe samenwerking met verschillende vertegenwoordigers van de MKB-accountants, serieuze inspanningen worden geleverd om de MKB-accountant binnen de beroepsorganisatie een volwaardige rol te geven (zie ook de antwoorden op de vragen 12 en 13).
Klopt het dat de Commissie toekomst accountancysector (Cta) de aanbeveling heeft gedaan om te komen tot Audit Quality Indicators (AQI’s) die meer inzicht moeten geven in de kwaliteit van een jaarrekeningencontrole door accountants?
Ja. De Commissie toekomst accountancysector heeft onder andere de volgende aanbevelingen gedaan:
Aanbeveling 1: Om de kwaliteit van wettelijke controles beter inzichtelijk te maken dienen op korte termijn uniforme Audit Quality Indicators te worden vastgesteld die beoordeeld worden door de toezichthouder. Deze indicatoren dienen gezamenlijk representatief te zijn voor de drie niveaus van kwaliteit.
Aanbeveling 2: Accountantsorganisaties dienen aan de hand van deze indicatoren periodiek over de kwaliteit van de uitgevoerde wettelijke controles te rapporteren. Deze rapportages worden op één openbaar toegankelijke locatie bijeengebracht om vergelijking van accountantsorganisaties te vergemakkelijken.
Op welke manier dragen de AQI’s bij aan een kwalitatief betere controle van jaarrekeningen door accountants? En wat is het effect van AQI’s voor zowel accountants als cliënten in regeldruk, kosten en relevantie?
De audit quality indicators zijn bedoeld om de gebruiker van de jaarrekening inzicht te geven in factoren die de kwaliteit van een wettelijke controle beïnvloeden. Het primaire doel is dus transparantie, zodat eenieder weloverwogen keuzes kan maken, gebruikers onderbouwd het gesprek kunnen aangaan met hun accountant en wetenschappelijk onderzoek gestimuleerd wordt.
De lasten die met het invoeren van de audit quality indicators gepaard gaan bestaan voor accountantsorganisaties uit het rapporteren over de audit quality indicators en wellicht het aanpassen van IT-systemen om de benodigde data te genereren. Daarnaast zullen er kosten zijn voor de NBA om eventuele vragen van accountantsorganisaties over de audit quality indicators te beantwoorden, de data te ontsluiten en publiekelijk toegankelijk te maken, alsmede om periodiek te evalueren of de set van audit quality indicators aanpassing behoeft. Tot slot zal de AFM nog kosten moeten maken om te verifiëren of de accountantsorganisaties de audit quality indicatoren tijdig en volledig hebben aangeleverd.
Welk achterliggend doel hebben de AQI’s en hoe wordt het behalen van dit doel geëvalueerd?
Zoals aangegeven bij vraag 4 gaat het primair om het bieden van transparantie aan de gebruikers van de jaarrekening.
In het wetsvoorstel toekomst accountancysector heb ik een proces ingericht om de audit quality indicators met enige regelmaat te laten evalueren en waar nodig bij te stellen.
Op welke manier houdt u, gezien de omstandigheid dat met de inwerkingtreding van de AQI’s per 1 januari 2023 accountants (ook accountantsorganisaties werkzaam voor het MKB) met kwantitatieve data jaarlijks nader inzicht zouden moeten geven in de kwaliteit van jaarrekeningencontroles, in de regelgeving rekening met ook Europese richtlijnen, denk bijvoorbeeld aan de richtlijn 2013/34/EU1 die voorschrijft dat «kleine en middelgrote ondernemingen een centrale plaats in de economie van de Unie innemen (…) en het «denk eerst klein»-principe in het hele beleid, van regelgeving tot dienstverlening te verankeren»? Waarom kiest u ervoor de AQI’s te laten gelden voor alle accountants, ongeacht werkveld, en kiest u er niet voor de MKB-account uit te zonderen van de AQI’s?
Ook binnen het MKB is er een behoefte aan inzicht in de accountantscontrole. Om aan deze wens te voldoen ben ik voornemens om de verplichting te laten gelden voor alle wettelijke controles. Dat neemt niet weg dat het ook voor accountants die werkzaam zijn in het MKB-segment om een proportionele last moet gaan. Daarom heb ik de kwartiermakers gevraagd oog te hebben voor de lasten die dit voor zowel kleine als grote accountantskantoren met zich mee brengt en aandacht te hebben voor de vergelijkbaarheid van een indicator van een kleine accountantsorganisatie met die van een grote accountantsorganisatie. De kwartiermakers hebben mij toegezegd hier expliciet naar te hebben gekeken en zullen ze dit wederom meenemen bij het opstellen van het definitieve voorstel.
Heeft u, gezien de omstandigheid dat de AQI’s een significante impact hebben op MKB-accountants en MKB-ondernemers, een MKB-toets laten uitvoeren? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze alsnog uit te voeren?
Ik heb gekeken naar wat de lasten van het wetsvoorstel toekomst accountancysector voor de sector zijn, en daarnaast naar wat de baten zijn voor de maatschappij, zoals ook uiteengezet in antwoord op vraag 4. Ik heb geen specifieke MKB-toets uitgevoerd. Wel hebben de kwartiermakers verschillende accountantsorganisaties die actief zijn op het MKB-segment bevraagd over de mogelijkheden om de data voor de voor de voorgestelde audit quality indicators aan te leveren. De kwartiermakers zijn van oordeel dat dit mogelijk is.
Op basis van de consultatiereacties op het wetsvoorstel zal ik opnieuw naar de regeldruk van de voorstellen kijken en bezien of alsnog een MKB-toets nodig is.
Deelt u, inzoomend op AQI 3 «Fraude en continuïteit», de mening dat het rapporteren van problemen over continuïteit en fraude alleen iets zegt over de constateringen door de accountant, maar niet over de kwaliteit van de controle of het voorkomen van fraude? Want worden accountants op deze manier niet negatief geprikkeld om maar zo vaak mogelijk iets te zeggen over continuïteitsproblemen bij cliënten om zo maar hoger in de «kwaliteitslijstjes» te komen? Hoe kan een klein MKB-kantoor, dat minder cliënten bedient dan de «big 4» ooit als kwalitatief voldoende in de lijsten komen, gezien het feit dat significant minder cliënten logischerwijs ook leidt tot minder signalen?
Bij de audit quality indicator komt een algemene toelichting te staan waarin geduid wordt hoe een gebruiker van de jaarrekening een dergelijke audit quality indicator moet interpreteren. Daarin wordt onder andere uitgelegd dat alleen de getallen van een individuele audit quality indicator niet direct iets zeggen over de kwaliteit van de controle, maar dat deze in het licht van de kengetallen (waaronder de sectoren waar de accountantsorganisatie actief zijn) en de uitkomsten van de andere audit quality indicators moet worden bezien. Bovendien wordt ook elke individuele audit quality indicator van een toelichting voorzien, waarin bijvoorbeeld kan worden aangegeven dat «een hoger aantal» niet per definitie gelijk staat aan een «hogere kwaliteit». Een dergelijk uitleg en duiding dienen daarbij ook om perverse prikkels tegen te gaan. Voor wat betreft een verdere inhoudelijke reactie op individuele audit quality indicators wacht ik eerst het definitieve voorstel van de kwartiermakers af. Daarbij heb ik de kwartiermakers gewezen op uw vragen en hen verzocht om hier rekening mee te houden bij het opstellen van het definitieve voorstel.
Kunt u uiteenzetten hoe de rolverdeling is tussen de NBA en het ministerie? Klopt het dat de NBA een wettelijke grondslag heeft en daarmee onder verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën valt?
De NBA is een zogenoemde publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Eenieder die zich in Nederland in het maatschappelijk verkeer «accountant» (Registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent) wil noemen is verplicht lid te zijn van de NBA en in het accountantsregister ingeschreven te zijn. Binnen het kader van de Wet op het accountantsberoep is de NBA bevoegd verordeningen en nadere regelingen vast te stellen die voor haar leden bindend zijn. Deze regels dienen een goede beroepsuitoefening door accountants en om zorg te dragen voor «de eer van de stand» van de accountants. Voorts behartigt de NBA de gemeenschappelijke belangen van accountants. De uitoefening van haar regelgevende bevoegdheden is een verantwoordelijkheid van de NBA zelf. Reeds vastgestelde verordeningen of andere besluiten van de NBA kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd. Behalve het recht op inlichtingen heeft de Minister van Financiën geen andere bevoegdheden jegens de NBA.
Hoeveel accountants bij OOB- en niet-OOB-kantoren zijn er in Nederland werkzaam (OOB = organisatie van openbaar belang)? En hoeveel accountants controleren de niet-OOB-branche (MKB) en hoeveel de OOB-branche?
Volgens het AFM-register hebben 264 accountantsorganisaties een vergunning voor het kunnen verrichten van wettelijke controles. Van zes vergunninghouders strekt de vergunning ook tot het mogen verrichten van wettelijke controles van oob’s. Voorts staan 1.823 accountants bij de AFM geregistreerd als externe accountant. Hiermee zijn zij bevoegd de controleverklaring te ondertekenen. 671 daarvan zijn werkzaam voor accountantsorganisaties met een oob-vergunning. Daarmee staat echter niet vast dat al die 671 externe accountants ook daadwerkelijk oob-controles uitvoeren. De accountantsorganisaties waarvoor zij werkzaam zijn voeren immers ook vele niet-oob-controles uit. Bij accountantsorganisaties zijn ook accountants werkzaam die niet als externe accountant bij de AFM staan geregistreerd. Zij zijn weliswaar niet tekeningsbevoegd, maar kunnen wel participeren in de controleteams van externe accountants. Tot slot zijn er ook accountantskantoren zonder AFM-vergunning. De accountants van die kantoren mogen geen wettelijke controles uitvoeren in de zin van de Wta, maar wel zogenoemde vrijwillige controles.
Hoeveel accountants werkzaam in de OOB-branche en hoeveel werkzaam in niet-OOB-branche zijn lid van de NBA?
In 2020 had de NBA 22.186 leden. Alleen zij mogen zich in het maatschappelijk verkeer rechtmatig «accountant» noemen. 2178 van die accountants zijn werkzaam bij oob-accountantsorganisaties.
Kunt u overzichtelijk weergeven of de verdeling werkzame accountants OOB en niet-OOB (zie vraag 11) ook representatief terugkomt in het bestuur en de diverse werkgroepen en stuurgroepen binnen de NBA? Kunt u daarbij tevens ingaan op de wenselijkheid van de representativiteit van accountants werkzaam in de OOB-branche en niet-OOB-branche binnen de werkgroepen en stuurgroepen van de NBA en datgene wat u kunt doen om de representativiteit in stand te houden dan wel te bevorderen?
Mijn beeld is dat ook de NBA hecht aan representativiteit binnen haar organisatie. Het huidige bestuur bestaat uit zeven leden: vier Registeraccountants, twee Accountant-Administratieconsulenten en één niet-accountant. Twee van de bestuursleden zijn partner in een accountantsorganisatie met oob-vergunning. De overige bestuursleden zijn werkzaam voor kleinere accountantskantoren of niet-accountantskantoren (zoals publieke instellingen of de consultancypraktijk). Het is mij niet bekend hoeveel accountants in de diverse NBA-gremia (mede) werkzaamheden als oob-accountant verrichten. Wel is mij bekend dat in de 25 gremia die (mede) relevant zijn voor het werk van mkb-accountant 45% van de zetels door mkb-accountants worden bezet. Het voorgaande leidt bij mij niet tot de conclusie dat representativiteit thans een probleem binnen de NBA is. Om het belang van representativiteit te onderstrepen wordt in het wetsvoorstel toekomst accountancy een bepaling opgenomen op basis waarvan de NBA bij de uitoefening van haar taken rekening dient te houden met de verschillen in de aard van de werkzaamheden van accountants. Ook blijft artikel 16, zesde lid, van de Wet op het accountantsberoep in stand, op basis waarvan het bestuur van de NBA moet bevorderen dat het bestuur een evenwichtige afspiegeling van het accountantsberoep vormt.
Bent u, gezien het feit dat het wetsvoorstel Toekomst accountancysector er onder andere toe strekt de NBA als beroepsorganisatie de mogelijkheid te bieden een nieuwe organisatiestructuur in te stellen, van mening dat de verschillende «bloedgroepen» representatief terugkomen binnen de NBA en in de voorgestelde stap naar een nieuwe governancestructuur? Zo ja, kunt u een toelichting geven met onderbouwing waar u dit op heeft gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
De NBA streeft naar een nieuwe organisatiestructuur waarin vakinhoudelijke ontwikkeling en kwaliteitsbevordering centraal staan. Het staat voor mij voorop dat alle «bloedgroepen» van accountants hiervan moeten kunnen profiteren. Om die reden wordt in het Wetsvoorstel toekomst accountancy bepaald dat de NBA bij de uitoefening zijn taken rekening houdt met de aard van de werkzaamheden van de verschillende soorten accountants. Dit betekent dus ook dat de NBA die verschillende soorten accountants bij zijn besluitvorming en activiteiten zal moeten betrekken. Zoals uit het voorgaande antwoord blijkt heb ik niet de indruk dat hierbij tekort wordt gedaan aan representativiteit.
Bent u op de hoogte dat, naast de Wet toekomst accountancysector en de AQI’s, de NBA zelf ook meent dat de accountantscontrole moet worden aangepast en een consultatie heeft lopen om de controlestandaarden dusdanig aan te passen dat accountants worden verplicht om in de controleverklaring altijd over fraude en continuïteit te rapporteren2? Zo ja, welke invloed heeft u (of het ministerie) op deze consultatie gehad? Zo nee, graag een toelichting waarom niet, gezien de rolverdeling tussen het ministerie en de NBA?
Ik ben hiervan op de hoogte. Fraude en continuïteit zijn thema’s die langer de aandacht van de NBA hebben. Ook de Cta heeft zich hier specifiek over uitgesproken. Voor deze onderwerpen moet, aldus de Cta, een grotere en meer herkenbare positie in de accountantscontrole komen en er moet meer aandacht voor zijn in de (permanente) educatie. Ook beveelt de Cta aan dat bij de controle van middelgrote en grote entiteiten in verschillende fasen standaard forensische expertise aanwezig moet zijn in het controleteam. Ik heb dan ook de kwartiermakers gevraagd om te bezien hoe aan deze aanbeveling gevolg kan worden gegeven. De kwartiermakers hebben vervolgens over dit onderwerp onder andere contact gehad met de NBA, waarvan verslag is gedaan aan mij in de voortgangsrapportages van de kwartiermakers. Ik steun de NBA verder in hun werk op dit punt, omdat rapportage over fraude en continuiteit de relevantie van de controleverklaring voor het maatschappelijk verkeer vergroot. Zij dient ook een goede beroepsuitoefening van accountants (zie vraag 9) en past dus binnen de autonome taken van de NBA.
Kunt u in een uitgebreide toelichting ingaan op de wenselijkheid van zo een aparte aanpassing van de controlestandaarden door de NBA? Waarom is in geval van deze verordening gekozen voor het doen ontbreken van een wettelijke basis?
Klopt het dat de informatie onder AQI 3 «continuïteit en fraude» op portefeuilleniveau moet worden aangeleverd en de informatie onder de nieuwe NBA-regelgeving «Verplichte rapportering over fraude en continuïteit in de controleverklaring» straks op individueel klantniveau? Zo ja, in hoeverre mag informatie op individueel klantniveau in openbare controleverklaringen worden opgenomen en acht u dit wenselijk? Zo nee, graag een toelichting.
Kunt u reflecteren op de juridische ruimte voor een MKB-accountant om op individueel klantniveau uitspraken te doen over de continuïteit van een MKB-cliënt? In hoeverre is het wenselijk, ook met het oog op veiligheid en privacy van de cliënt (in dit geval een MKB-ondernemer), dat een MKB-accountant uitspraken doet in een openbaar in te zien document over de financiële situatie van een cliënt als gevolg van de plicht om uitspraken te doen over de continuïteit van een onderneming, mede gezien het feit dat er bij kleine ondernemingen vaak een samenhang bestaat tussen de persoonlijke financiële situatie van een ondernemer en de financiële situatie van een onderneming?
Bent u bereid om in overleg te treden met de NBA om te praten over de wenselijkheid, of beter gezegd; de onwenselijkheid, van de aanvullende verplichte rapportering over fraude en continuïteit in de controleverklaring en de gevolgen die dit gaat hebben voor de privacy risico’s bij kleine gecontroleerde organisaties waar opmerkingen van accountants mogelijk herleidbaar kunnen zijn naar individuen? Zo ja, kunt u de Kamer een terugkoppeling geven over dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat de derde ronde Woningbouwimpuls opent in september 2021. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Derde ronde Woningbouwimpuls opent in september 2021»?1
Ja.
Is het waar dat kleine gemeenten die een eerste aanvraag doen alsnog oplopen tegen de hoge minimale projectgrootte van 200 woningen die moeten worden gebouwd om aanspraak te kunnen maken op de Woningbouwimpuls?
Voorafgaand aan de derde tranche van de Woningbouwimpuls hebben mij geen signalen bereikt dat kleine gemeenten alsnog aanlopen tegen de minimale projectgrootte van 200 woningen. Wel is er vanuit de regio noord- en midden Limburg een signaal gekomen dat grote en middelgrote gemeente moeite hebben om een aanvraag in te dienen met een minimale projectgrootte van 500 woningen. De gemeenten uit deze regio kwamen niet in aanmerking voor de lagere 200 grens omdat zij niet aan de regiotoets voldeed.
Bent u bereid om toe te staan dat kleine gemeenten in een regio hun krachten moeten kunnen bundelen om gezamenlijk een aanvraag te doen en de minimale projectgrootte van 200 woningen te halen? Zo nee, waarom niet?
Het is reeds mogelijk om gemeente-overschrijdend een aanvraag voor de Woningbouwimpuls in te dienen, mits wordt voldaan aan de criteria rondom afbakening van het projectgebied en als de aanvraag wordt ingediend door één gemeente.
Tot op welke hoogte denkt u dat de Woningbouwimpuls «overvraagd» zal worden door een groter aantal aanvragen als kleine gemeenten in een regio hun krachten mogen bundelen?
In de derde tranche van de Woningbouwimpuls is er 250 mln. excl. btw beschikbaar en is er door 65 projecten 358 mln. excl. btw aangevraagd. De uitkomst wordt eind dit jaar bekend gemaakt. Dan is er ook meer zicht op mogelijke overvraging van het budget in de derde tranche.
Is het waar dat middelgrote gemeenten die een tweede aanvraag doen oplopen tegen de hoge minimale projectgrootte van 500 woningen?
Deze signalen hebben mij tot op heden niet bereikt.
Bent u bereid om toe te staan dat middelgrote gemeenten voor een tweede aanvraag gebruik mogen maken van de lagere minimale projectgrootte van 200 woningen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat we voor heel Nederland moeten bouwen en ook klein- en middelgrote gemeenten toegang moeten geven tot de Woningbouwimpuls?
In grote delen van Nederland is sprake van een tekort aan (betaalbare woningen). Deze tekorten spelen niet alleen in grootstedelijke gebieden, maar ook in andere delen van het land. In veel van deze gebieden hebben woningbouwprojecten te maken met publieke kosten die de opbrengsten overtreffen. Na de derde tranche zijn de financiële middelen voor de Woningbouwimpuls uitgeput, waardoor gemeenten niet alsnog een aanvraag voor de woningbouwimpuls kunnen indienen.
De sluiting van de verloskamers in het Gelre Ziekenhuis te Zutphen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Poliklinieken in ziekenhuis Zutphen blijven bestaan, afdelingen als ic en Eerste Hulp nog onzeker», «Zorgeconoom pleit voor volwaardig ziekenhuis in Zutphen: «Zonder Eerste Hulp geen ziekenhuis»» en «Verloskundigen bezorgd nu zwangere vrouwen niet meer naar ziekenhuis Zutphen kunnen: «Beslissing kwam uit het niets»»?1 2 3
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat verloskundigen uit Zutphen en omgeving zich zorgen maken nu vrouwen niet langer in het ziekenhuis in Zutphen kunnen bevallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik kan mij voorstellen dat verloskundigen zich zorgen maken. Zij kunnen nu niet met hun zwangeren terecht in het voor hen dichtstbijzijnde ziekenhuis. Met de huidige drukte in de geboortezorg kan ik mij voorstellen dat dit voor onrust zorgt bij zowel verloskundigen als zwangeren. Het is van wezenlijk belang dat zwangeren verzekerd zijn van zorg van voldoende kwaliteit en dat de veiligheid geborgd is. Gelre ziekenhuizen heeft mij laten weten dat dit op dit moment niet gegarandeerd kan worden op locatie Zutphen vanwege personeelstekorten. Daarom zijn er goede afspraken gemaakt in het Verloskundig Samenwerkingsverband (VSV), met de omringende ziekenhuizen en in de regio via het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Dit om ervoor te zorgen dat zwangeren uit de regio Zutphen ondanks de langere reisafstand terecht kunnen in andere ziekenhuizen. Belangrijk is ook dat zwangeren tijdig goed voorgelicht worden door hun verloskundigen over de verschillende mogelijkheden ten aanzien van de bevallocatie, zodat zwangeren en hun partner op basis van deze informatie een weloverwogen keuze kunnen maken hierover. Gelre ziekenhuizen biedt vrouwen uit de regio Zutphen die in het ziekenhuis moeten bevallen, de mogelijkheid aan om op de locatie in Apeldoorn te bevallen. Daarnaast hebben zij afspraken gemaakt met de omliggende ziekenhuizen in Deventer, Doetinchem, Winterswijk en Arnhem.
Deelt u hun zorgen ten aanzien van de aanrijtijden bij levensbedreigende situaties? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat veranderingen in het zorglandschap emoties oproepen omdat men zich afvraagt: kan ik er nog op rekenen dat ik zorg krijg, op het moment waarop ik die zorg nodig heb? De beschikbaarheid van de zorg moet altijd voldoende verzekerd zijn. Dat vind ik van groot belang en daar ben ik als Minister ook verantwoordelijk voor, en op aanspreekbaar. Daarom kennen wij in Nederland op dit moment een krachtens wet vastgelegde norm voor de spreiding en beschikbaarheid van acute zorg in ziekenhuizen. Conform die norm mogen ziekenhuizen een afdeling spoedeisende hulp (SEH) of acute verloskunde niet beëindigen als daardoor het aantal inwoners in Nederland dat in spoedgevallen niet binnen 45 minuten een SEH of een afdeling acute verloskunde kan bereiken per ambulance, toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie. De Regionale Ambulance Voorzieningen (RAV’s) zijn ook aangesloten bij het ROAZ en op de hoogte van de geldende afspraken. Dit om de benodigde zorg te coördineren en om de capaciteit die er is zo goed mogelijk in te zetten. Wanneer er sprake is van een bevalling waarbij de zwangere met spoed naar het ziekenhuis moet, kan de ambulance hiervoor worden ingezet.
Wat is de stand van zaken van de door u aangekondigde algemene maatregel van bestuur (AMvB) waarin wordt geregeld dat «alle belanghebbenden», ten aanzien van de sluiting van een (deel van een) ziekenhuis «goed worden geïnformeerd en dat ze hun mening kunnen laten horen, voordat de definitieve besluitvorming over een eventuele sluiting van het aanbod aan acute zorg plaatsvindt»?4
De amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg en de bijbehorende ministeriële regeling zijn gepubliceerd in het Staatsblad en de Staatscourant en treden per 1 januari 2022 formeel in werking. Mijn ambtsvoorgangers hebben veldpartijen, waaronder de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en afzonderlijke ziekenhuizen, al vaak gevraagd om vooruitlopend op de formele inwerkingtreding van deze regels al in de geest van de amvb te handelen.
Deelt u de mening dat ook de sluiting van verloskamers zoals in het Gelre Ziekenhuis in Zutphen niet aan de orde kan zijn zonder dat alle belanghebbenden daarover zijn gehoord? Zo ja, is dit in dit geval ook gebeurd en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De huidige sluiting van de verloskamers van Gelre Zutphen is tijdelijk vanwege personeelstekort. Wanneer sprake is van een permanente sluiting moet daarover tijdig, voorafgaand aan de besluitvorming hierover, worden overlegd met belanghebbenden. Binnen het traject over de locatieprofielen heeft Gelre ziekenhuizen mij laten weten, en hierover tevens op haar website bericht, het gesprek gestart te hebben met alle belanghebbenden: huisartsen en andere zorgaanbieders, gemeenten, zorgverzekeraars, eigen medewerkers en een vertegenwoordiging van bezorgde inwoners. Hiermee handelt Gelre ziekenhuizen in lijn met de amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg.
Deelt u de mening dat aangezien de directe sluiting van de genoemde verloskamers vergaande consequenties kan hebben voor bevallingen in de regio Zutphen en dat daarom verloskundigen in de regio, de ziekenhuizen in Deventer en Doetinchem, het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) en de Veiligheidsregio waartoe Zutphen behoort op zijn minst gehoord hadden moeten worden over die sluiting? Zo ja, waarom is dat dan toch niet gebeurd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
ROAZ-regio Zwolle (Netwerk Acute Zorg; NAZZ) heeft mij laten weten op de hoogte te zijn van de tijdelijke sluiting van de verloskamers op de locatie Zutphen van Gelre. De Raad van Bestuur van Gelre ziekenhuizen heeft medio september 2021 voorafgaand aan de tijdelijke sluiting de voorzitter van het ROAZ geïnformeerd. In gezamenlijkheid en in lijn met amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg is dit onderwerp besproken in het Strategisch ROAZ-regio Zwolle overleg op 24 september 2021. Gelre ziekenhuizen heeft een continuïteitsplan opgesteld in afstemming met de betrokken acute-ketenpartners met hierin de afspraken over hoe de toegang tot de acute verloskunde te borgen. Onderdeel van dit plan is ook de uitkomst van een RIVM-bereikbaarheidsanalyse. Het RIVM bepaalt dan op basis van deze analyse of een ziekenhuis als «gevoelig» wordt aangemerkt. Met «gevoelig» wordt bedoeld dat sluiting van een SEH of afdeling acute verloskunde een toename tot gevolg heeft van het aantal mensen dat volgens de modelberekeningen niet meer binnen 45 minuten naar een SEH vervoerd kan worden. In dat geval mogen deze afdelingen dan niet sluiten. Het ROAZ heeft op 24 september 2021 geoordeeld dat het proces conform de amvb zorgvuldig is doorlopen en dat met de gemaakte afspraken de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de acute verloskunde geborgd is. Geconstateerd is dat de bereikbaarheidsanalyse van het RIVM aantoont dat de 45-minutennorm niet in het gedrang komt en dat het aantal «gevoelige» ziekenhuizen ten opzichte van de reguliere situatie niet is veranderd; Gelre ziekenhuis locatie Zutphen is geen gevoelig ziekenhuis. Het ROAZ heeft Gelre ziekenhuizen echter wel verzocht, gezien de huidige capaciteitsproblematiek in de acute verloskunde, zo spoedig mogelijk de acute verloskunde weer te openen. De tijdelijke sluiting is een vast agendapunt in het overleg van het ROAZ, tot de tijdelijke sluiting is opgeheven. Het ROAZ heeft deze uitkomst vastgelegd in een formeel schrijven aan Gelre ziekenhuizen op 28 september 2021. Daarnaast is in opdracht van het ROAZ en onder coördinatie van het bureau NAZZ-regio Zwolle een ketentraject gestart om afspraken te maken hoe de zorgcontinuïteit binnen de geboortezorg toekomstbestendig geborgd kan blijven. Onderdeel hiervan is versneld inzicht in de dagelijkse actuele verloskundige ziekenhuiscapaciteit. Daarbij zijn medisch professionals en management van alle onderdelen van de keten organisaties betrokken.
Heeft de sluiting per vrijdag 17 september 2021 van de verloskunde afdeling van Gelre Ziekenhuizen in Zutphen geleid tot ongewenste situaties met betrekking tot noodzakelijke geboortezorg die mogelijk voorkomen hadden kunnen worden? Zo ja, welke situaties betreft het?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft tot nu toe geen signalen ontvangen dat de kwaliteit en de veiligheid van de geboortezorg niet aan de normen voldoen. De komende tijd blijft de IGJ actief de ontwikkelingen in de regio volgen. Daarnaast heeft Gelre ziekenhuizen mij ook laten weten dat de kwaliteit en veiligheid van zorg niet in gevaar zijn geweest. In een nieuwsbericht van 12 oktober 2021 meldt Gelre ziekenhuizen dat op de afdeling verloskunde al langere tijd personele schaarste heerste, waarbij een acute component ontstond als gevolg van het ontslag van drie medewerkers na een interne melding van onprofessioneel gedrag. Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat als gevolg van de tijdelijke sluiting van de verloskamers er twee bevallingen met medische indicatie thuis plaats hebben gevonden in plaats van in het ziekenhuis. Tevens heeft een bevalling in Gelre Zutphen plaatsgevonden vanwege een spoedeisende situatie. Alle drie de bevallingen zijn zonder complicaties verlopen.
Is de sluiting van de verloskamers in Zutphen een voorbode voor de verdere sluiting van afdelingen van dat ziekenhuis? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, kunt u uitsluiten dat er verband is tussen het sluiten van de verloskamer en de berichten dat het ziekenhuis in Zutphen enkel nog poliklinieken zou gaan hebben?
Van Gelre ziekenhuizen heb ik vernomen dat de tijdelijke sluiting van de verloskamers het gevolg is van een tekort aan verpleegkundigen waardoor de kwaliteit van zorg onvoldoende gegarandeerd kon worden. Daarnaast heeft Gelre ziekenhuizen het gesprek geopend met belanghebbenden over de toekomst van de zorg en hierover op 27 september 2021 een bericht geplaatst op haar website. Alle poliklinieken in Gelre Zutphen en Gelre Apeldoorn zullen openblijven, maar de organisatie van overige vormen van zorg, zoals de spoedeisende hulp en intensive care, zal mogelijk veranderen in de toekomst. Hierover zijn nog geen definitieve besluiten genomen. Er is geen verband tussen de berichten over het tijdelijke sluiten van de verloskunde afdeling in Gelre Zutphen en het anders inrichten en toekomstbestendig maken van de zorg.
Hoe verhoudt de sluiting van de verloskamers van het ziekenhuis in Zutphen zich tot uw beleidsplannen rondom de «Juiste Zorg op de Juiste Plek» die er niet toe mogen leiden dat er minder zorg wordt verleend maar dat dat dichterbij mensen thuis plaats moet vinden?
Het gaat om een tijdelijke sluiting van de verloskamers vanwege een tekort aan personeel. Het uitgangspunt blijft dat barende vrouwen moeten kunnen rekenen op tijdig de juiste zorg. Uit de RIVM-bereikbaarheidsanalyse blijkt dat de toegankelijkheidsnormen gewaarborgd blijven Er wordt dan ook niet minder zorg verleend. In een eerdere beantwoording op Kamervragen5 heb ik gemeld dat Gelre Zutphen op basis van het hoofdlijnenakkoord en van de Juiste Zorg op de Juiste plek een meerjarenstrategie heeft ontwikkeld, die in haar strategisch document Gelre 2025 beschreven staat. Hoe de zorg het beste ingericht kan worden en wat de functie van de (poli)klinische locaties daarbij kan zijn, is een van de onderdelen uit deze strategische koers.
Deelt u de mening dat de cijfers met betrekking tot het eigen vermogen, batig saldo en omzet die het Gelre ziekenhuis volgens de laatste jaarrekening had, betekenen dat er sprake is van een middelgroot en financieel sterk ziekenhuis? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat die cijfers onvoldoende aanleiding kunnen zijn om tot een urgente sluiting van ziekenhuisafdelingen in Zutphen te komen? Zo nee, waarom deelt u deze meningen niet?
De huidige financiële stabiliteit en het personeelstekort zijn niet één op één aan elkaar gerelateerd. Gelre ziekenhuizen heeft mij laten weten dat zij momenteel financieel gezond is, maar dat het rendement de komende jaren omhoog moet om de toekomstige noodzakelijke investeringen te kunnen financieren. Zo is er een forse groei in de zorgvraag in het adherentiegebied van Gelre. Bovendien ziet Gelre ziekenhuizen een noodzaak te investeren in zorgtechnologie om kwalitatief hoogwaardige zorg, informatie-uitwisseling en zorg op afstand te kunnen bieden. Een afgewogen geplande sluiting van spoedeisende afdelingen in Gelre Zutphen kan in de toekomst mogelijk tot stand komen om te voldoen aan toenemende kwaliteitseisen, het personeel op de beste manier in te zetten, en de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden. Voordat besluitvorming hierover plaatsvindt zal Gelre Zutphen, zoals benoemd in de beantwoording op vraag 5, spreken met alle belanghebbenden.
Deelt u de mening dat zorg dicht bij huis niet mag betekenen dat spoedeisende hulp op afstand komt te staan? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat afdelingen als de Eerste Hulp en Intensive Care voor het ziekenhuis in Zutphen behouden moeten blijven? Zo nee, waarom niet?
Het zorglandschap is continu in beweging, een ontwikkeling naar de juiste zorg op de juiste plek. Ik vind het belangrijk dat zorg ook in de toekomst voor iedereen beschikbaar is: dichtbij waar dat kan, en verder weg waar dat moet, bijvoorbeeld om te kunnen garanderen dat iedereen die hoogcomplexe zorg nodig heeft erop kan rekenen dat hij ook goede kwaliteit van zorg ontvangt. Bij alle ontwikkelingen in het zorglandschap moet steeds weer een balans worden gezocht tussen die drie publieke waarden: kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg. Ik wil niet alleen kijken naar de beschikbaarheid van zorg op dit moment maar ik wil ook borgen dat de zorg in de toekomst beschikbaar blijft. We moeten vooruitkijken. Wat verwachten we in de toekomst en hoe kunnen we ons daarop voorbereiden? Ontwikkelingen die daarbij een rol spelen zijn bijvoorbeeld de stijging van de zorgvraag door onder andere vergrijzing en een toename van het aantal chronische zieken, en tegelijkertijd een afname van het aantal mensen dat deze zorg kan verlenen omdat de arbeidsmarkt krapper wordt en minder mensen mantelzorg kunnen leveren. Het is aan een volgend kabinet om samen met alle partijen in het veld op deze en andere uitdagingen waar we in de zorg voor staan, te anticiperen en te reageren. Gelre ziekenhuizen is een traject over de locatieprofielen gestart dat hierbij aansluit, vanuit kwaliteit, toegankelijk en betaalbaarheid kijken zij naar hoe de zorg in die regio het beste kan worden ingericht. Ook kijken ze daarbij naar hoe ze de zorg steeds meer thuis bij de patiënt kunnen aanbieden in samenwerking met regionale thuiszorgorganisaties.
Heeft de preferente zorgverzekeraar voor de regio Apeldoorn (Zilveren Kruis) voldoende belang bij een openhouden van de acute zorg in Zutphen, binnen de context dat Zilveren Kruis in de regio Zutphen minder verzekerden heeft en de sociaaleconomische status van de bevolking van Zutphen lager dan het landelijk gemiddelde is? Kunt u bij de desbetreffende zorgverzekeraar nagaan in hoeverre deze de zorgplicht invult zoals vastgelegd in artikel 11 van de Zorgverzekeringswet?
Zorgverzekeraars Zilveren Kruis en VGZ maken onderdeel uit van de groep met stakeholders waarmee Gelre ziekenhuizen in gesprek is over het toekomstbestendig maken van de ziekenhuiszorg in de regio Apeldoorn-Zutphen. Ik begreep van de zorgverzekeraars dat zij het regiobeeld, waar regiokenmerken als de sociaaleconomische status in terug komen, gebruiken als input bij deze gesprekken om ervoor te zorgen dat de toekomstige inrichting aansluit bij wat er nodig is in de regio. Het uitgangspunt hierbij vanuit zorgverzekeraars is om de zorg voor patiënten in de regio ook in de toekomst kwalitatief hoogwaardig, toegankelijk en betaalbaar houden; waardoor ook in de toekomst aan de zorgplicht kan worden voldaan.
De berichten ‘Daar sta je dan: mishandeld, vergeten en met lege handen’ & ‘Driekwart slachtoffers gelooft niet meer in aangifte doen’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten van de Telegraaf van 29 september «Daar sta je dan: mishandeld, vergeten en met lege handen» & «Driekwart slachtoffers gelooft niet meer in aangifte doen»?1 2
Ja.
Bent u geschrokken van het gegeven dat driekwart van de slachtoffers geen aangifte meer doet omdat men niet gelooft dat het zin heeft? Welke doelstellingen heeft u om de aangiftebereidheid te verhogen?
Het is belangrijk dat slachtoffers geen drempel ervaren om aangifte te doen van een strafbaar feit. Echter, het is hier ook van belang om te benadrukken dat dé aangiftebereidheid niet bestaat; de bereidheid tot het doen van aangifte hangt sterk samen met de soort en ernst van het delict en het slachtoffer. De meest recente cijfers hierover, die in het artikel worden aangehaald, komen uit de Veiligheidsmonitor 2019 en zien op de traditionele criminaliteit (zijnde: gewelds-, vermogens- en vandalismedelicten). Uit de Veiligheidsmonitor blijkt overigens dat er verschillende redenen zijn voor slachtoffers om wel of niet een delict bij de politie te melden of aangifte te doen van een strafbaar feit. Naast het idee «dat dat toch niet helpt» (45%), gaat het daarbij onder meer om «het was niet belangrijk» (18%), «dit is geen zaak voor de politie» (16%), en «geen zin of tijd voor gehad» (12%). Om aangiftebereidheid bij slachtoffers te vergroten streeft de politie ernaar om de drempel om contact te leggen met de politie zo laag mogelijk te maken. Ook is de politie erop gericht zo snel mogelijk, wanneer een burger dit wenst, een melding of aangifte op te nemen. Vanuit de «omnichannel»-strategie van politie, staan verschillende kanalen voor burgercontact (waaronder het doen van aangifte en meldingen) open, zowel fysiek als digitaal.
Bent u het met het ermee eens dat, ondanks dat er de afgelopen jaren vooruitgang is geboekt, er nog een hoop moet gebeuren wat betreft de verbetering van slachtofferrechten? Kunt u uiteenzetten hoe hier werk van gemaakt wordt?
De verbetering van de positie van slachtoffers van criminaliteit is een speerpunt van dit kabinet. Uw Kamer is de afgelopen jaren regelmatig geïnformeerd over de uitvoering van de Meerjarenagenda (MJA) slachtofferbeleid 2018–2021. De versterking van de rechtspositie van slachtoffers op papier en in de praktijk is daar een belangrijk onderdeel van. Dit heeft onder andere geleid tot het aannemen van het Wetsvoorstel Uitbreiding Slachtofferrechten door Uw Kamer. De verbetering van de positie van het slachtoffer moet ook in de praktijk plaatsvinden. Daartoe zijn verschillende maatregelen genomen, waaronder een impuls van 40 fte aan slachtoffercoördinatoren bij het OM. Het werk aan de verbetering van de positie van het slachtoffer is echter nog niet klaar. Op korte termijn zal de Minister voor Rechtsbescherming Uw Kamer middels een eindrapportage over de realisatie van de MJA informeren.
Welke rol heeft het slachtoffer in het geval dat het Openbaar Ministerie zelf afdoet? Hoe ziet u de balans tussen enerzijds een snelle afdoening en anderzijds tegemoet komen aan de rechten en noden van slachtoffers?
Hoewel een snelle afdoening van een strafzaak door het Openbaar Ministerie ook in het belang van het slachtoffer kan zijn, achten wij het van groot belang dat ook in dat geval slachtofferrechten worden gerespecteerd. Bij de keuze tot een bepaalde afdoening (dagvaarden, OM-strafbeschikking), zo heeft het Openbaar Ministerie de Minister voor Rechtsbescherming desgevraagd laten weten, wordt rekening gehouden met de belangen van slachtoffers, en daarnaast met de ernst van het misdrijf, de persoon van de verdachte, en de voor het OM geldende aanwijzingen/richtlijnen. Om het belang van een goede afweging van het slachtofferperspectief te benadrukken heeft het OM ernstige spreekrechtwaardige feiten, zoals ernstige mishandelings- en zedenzaken, waarbij het slachtoffer of familieleden van het overleden slachtoffer te kennen hebben gegeven van het spreekrecht gebruik te willen maken expliciet als contra-indicatie opgenomen in de OM-Aanwijzing Strafbeschikking.
Het Openbaar Ministerie heeft op verzoek van de Minister voor Rechtsbescherming voor een aantal door Slachtofferhulp Nederland aangedragen zaken uitgezocht of, ondanks dat sprake was van een ernstig spreekrechtwaardig delict, toch gekozen is voor afdoening met een OM-strafbeschikking. In een beperkt aantal zaken bleek dat het geval. Daarbij kon niet worden achterhaald of de slachtoffers ook hadden aangegeven van hun spreekrecht gebruik te willen maken. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij aangegeven dat de betreffende officieren van Justitie binnen de beoordelingsruimte die hen toekomt in die specifieke situaties tot de afweging te zijn gekomen om de zaak toch zelf af te doen.
Als door de Officier van Justitie wordt beslist tot een buitengerechtelijke afdoening van een strafzaak en er is sprake van schade bij een slachtoffer, dan is de werkwijze dat het slachtoffer door het Openbaar Ministerie in de gelegenheid gesteld wordt om deze schade te melden en deze nader te onderbouwen. Nadat het Openbaar Ministerie het proces-verbaal van de politie heeft ontvangen, krijgt het slachtoffer een wensenformulier en een schadeformulier toegestuurd.3 Daarop kan het slachtoffer onder meer aangeven dat hij/zij informatie en/of een schadevergoeding wenst. Wordt er een OM-hoorgesprek (het horen van de verdachte door de officier van justitie in het kader van een OM-strafbeschikking) gepland, dan krijgt het slachtoffer, indien gewenst, een brief waarin het van deze beslissing op de hoogte wordt gesteld. In de brief met de datum van het OM-hoorgesprek wordt het slachtoffer herinnerd aan de mogelijkheid om een schadevergoeding te vragen. Het schriftelijk doorgeven van de datum van het OM-hoorgesprek doet het OM zodat een slachtoffer of zijn/haar gemachtigde op tijd voor het OM-hoorgesprek de benodigde stukken kan indienen om de eventueel geleden schade te onderbouwen.
Helaas is gebleken dat er een vertraging bij het OM is voor wat betreft het uitsturen van deze brieven, hetgeen tot onwenselijke situaties kan leiden voor slachtoffers. Het kan voorkomen dat slachtoffers niet of te laat in de gelegenheid worden gesteld hun schade kenbaar te maken en te onderbouwen, waardoor geen schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. Het OM heeft aangegeven met prioriteit te werken aan het oplossen van deze problemen. In het antwoord op vraag 10 gaan wij daar nader op in. Overigens heeft het slachtoffer in zo’n geval de mogelijkheid een klacht in te dienen bij het OM, waarbij een gegronde klacht kan leiden tot gedeeltelijke tegemoetkoming van de schade.
Acht u het wenselijk dat er, vanwege achterstanden onder meer veroorzaakt door corona, nu ook ernstige mishandeling- en zedenzaken worden afgedaan door het Openbaar Ministerie zonder tussenkomst van de rechter?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat slachtoffers van (ernstige) mishandeling- en zedenzaken niet betrokken worden bij een zaak omdat er sprake is van afdoening door het Openbaar Ministerie? Zo ja, is dit volgens u wenselijk?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4 en 5. Wij zien op dit moment geen aanleiding om onderzoek te doen hoe er meer recht kan worden gedaan aan slachtoffers in zaken die door het Openbaar Ministerie zelf af worden gedaan.
Bent u bereid te onderzoeken hoe er meer recht gedaan kan worden aan het slachtoffer in zaken die het Openbaar Ministerie zelf afdoet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u het nuttig als Slachtofferhulp Nederland en het Openbaar Ministerie meer gaan samenwerken op dit terrein? Welke samenwerking is er al en kunt u aangeven hoe deze samenwerking wordt ervaren?
Op verschillende fronten werken het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland reeds samen om de belangen van slachtoffers te borgen. Bijvoorbeeld als een Officier van Justitie op een ZSM-locatie besluit de zaak met een OM-strafbeschikking af te doen. Bij deze afdoeningen zoekt het Openbaar Ministerie de samenwerking met Slachtofferhulp Nederland om de schade snel inzichtelijk te maken en ook bij het snel afdoen van deze zaken recht te doen aan de belangen van slachtoffers. Daarnaast is er in het kader van het wegwerken van de corona achterstanden een structureel overleg tussen het OM en Slachtofferhulp Nederland. Dat heeft geresulteerd in de werkwijze dat het OM wekelijks parketnummers van zaken waarin een slachtoffer is geregistreerd, aanlevert aan Slachtofferhulp Nederland, waardoor eerder contact kan worden gezocht met de slachtoffers.
Op dit moment wordt deze wijze van samenwerking tussen OM en SHN bij de zaken die middels een OM-strafbeschikking worden afgedaan geëvalueerd. Vanuit het ministerie wordt daarnaast op reguliere basis overleg gevoerd met het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland. Het ministerie heeft in onderhavige problematiek aanleiding gezien om hierover in gesprek te gaan met betrokken partijen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland om meer samenwerking te bevorderen ten bate van slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Welke concrete doelen zijn er gesteld ten aanzien van de problematiek met het versturen van brieven door het Openbaar Ministerie? Wanneer wordt er verbetering verwacht?
Waar er achterstanden zijn bij het uitsturen van brieven aan slachtoffers in zaken die worden afgedaan middels een OM-strafbeschikking (zoals het wensen- en schadeformulier en de brieven waarin de datum van het OM-hoorgesprek wordt medegedeeld en slachtoffers ook worden gewezen op het onderbouwen van hun schade) werkt het OM aan het oplossen hiervan. Concreet wordt er ingezet op het verbeteren van het functioneren van het huidige ICT-systeem en worden bepaalde brieven geprioriteerd zodat deze eerder uitgaan. Om op korte termijn verbetering te bewerkstelligen werken daarnaast OM-medewerkers door in de avonden en zijn er extra tijdelijke krachten in dienst genomen. De vorderingen in het wegwerken van de ontstane achterstanden worden per week gemonitord en te zien valt dat in de meeste arrondissementen de achterstanden al fors zijn ingelopen. Het Openbaar Ministerie werkt hierbij ook samen met de andere betrokken organisaties.
Acht u het wenselijk dat slachtoffers in het geval van een afdoening door het Openbaar Ministerie veel lastiger hun schade kunnen verhalen op een dader? Welke mogelijkheden ziet u om in de procedure slachtoffers tegemoet te komen?
Wij verwijzen naar het antwoord op de vragen 4 en 5.
Het bericht 'Kabinet werkt aan terughalen meer IS-vrouwen' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «»Kabinet werkt aan terughalen meer IS-vrouwen»»?1
Ja.
Deelt u nog steeds het uitgangspunt van het Nederlandse kabinet dat lokale berechting van IS-vrouwen belangrijk is voor nabestaanden en slachtoffers en in het belang van de nationale veiligheid het terughalen van IS-vrouwen geen uitgangspunt van kabinetsbeleid is?
Het kabinet zet voortdurend in op het voorkomen van straffeloosheid van ISIS-strijders. Deze personen, die verdacht worden van ernstige (terroristische) misdrijven moeten hierover te allen tijde voor een rechter verantwoording afleggen. Alleen op die manier kan er gerechtigheid zijn voor de vele slachtoffers die ISIS in de loop der jaren heeft gemaakt. Zoals ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 25 juni 2021 pleit Nederland in internationaal verband voor de vervolging en berechting van ISIS-strijders. Daarbij wordt gekeken naar mogelijkheden van berechting in Nederland, maar ook van berechting in de regio2. Zolang de personen in kwestie niet in Nederland zijn, is berechting in de regio een optie die het kabinet nadrukkelijk open wil houden3. Als straffeloosheid dreigt kan het kabinet zich ervoor inspannen de verdachten ter berechting naar Nederland over te brengen.
Bij de afweging om al dan niet tot repatriëring over te gaan zijn individuele omstandigheden leidend. Naast het voorkomen van straffeloosheid weegt het kabinet ook altijd de internationale betrekkingen, de veiligheid in het gebied en de veiligheid van betrokkene(n) mee. Daarbij wordt uiteraard ook oog gehouden voor het belang van de nationale veiligheid4.
Waarom is de eerder dit jaar aangenomen motie Michon-Derkzen en Van der Staaij (29 754, nr. 598) nog niet uitgevoerd? Wanneer bent u van plan dit te doen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief over de uitvoering van de bedoelde motie, die ik op 4 november jl. aan uw Kamer heb gestuurd.
Waarom is er nog geen kabinetsreactie beschikbaar bij het WODC-onderzoek van 12 oktober 2020, waarbij de mogelijkheden zijn onderzocht voor videoconferenties binnen het strafproces?2
Het WODC-onderzoek «de verdachte in beeld»» is inventariserend en beschrijvend van aard. Het geeft ook handvatten voor een mogelijk afwegingskader voor de beoordeling onder welke voorwaarden videoconferentie door de rechter kan worden toegepast. Tevens bevat het onderzoek een inventarisatie van de situatie met betrekking tot videoconferentie in een aantal (Europese) landen. Het onderzoek bevat zeer nuttige aanknopingspunten voor de verdere gedachtenvorming over het gebruik van videoconferentie in de rechtspleging. De resultaten van het onderzoek zullen worden betrokken bij de gesprekken met de verschillende betrokken organisaties over bijvoorbeeld de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden videoconferentie kan worden ingezet. Van die gesprekken zal verslag worden gedaan in de brief die de Minister voor Rechtsbescherming heeft toegezegd in het commissiedebat Rechtspraak van 30 september jl. over de toepassing van (tijdelijke) maatregelen videoconferentie in het civiele recht, het bestuursrecht en het strafrecht.
Klopt het dat in Frankrijk een videoconferentie in de praktijk bijna altijd ingezet wordt bij terrorismezaken? Klopt het voorts dat de Franse Hoge Raad de Franse Staat gelijk heeft gegeven dat een videoconferentie bij terrorismezaken is toegestaan en daarmee dus niet in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Het WODC onderzoek beschrijft uitgebreid de wetgeving in verschillende landen, waaronder Frankijk, Italië en Zwitserland. Daarbij wordt uitvoerig ingegaan op de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder videoconferentie kan worden toegepast. In de kabinetsreactie, als bedoeld in het antwoord op vraag 4, zal hierop nader worden ingegaan. Een en ander doet niet af aan de beschrijving in de brief over de uitvoering van de motie Michon-Derkzen/Van der Staaij6 ten aanzien van de voorwaarden waaronder een videoconferentie door de rechter ter berechting kan worden toegepast en de factoren waarmee rekening moet worden gehouden indien een verdachte zich in het buitenland bevindt – in de onderhavige gevallen in Noordoost-Syrië.7
Klopt het eveneens dat het in Italië, onder andere op grond van veiligheidsoverwegingen, gebruikelijk is om videoconferentie in te zetten bij terrorismezaken en zo ja, bent u bereid dit uitgangspunt ook in Nederland te gaan hanteren bij verdachten van terroristische misdrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u reflecteren op de bevinding van de onderzoekers dat in Zwitserland videoconferenties in sommige gevallen een kwaliteitsverbetering betekenen en een vermindering van de CO2 voetafdruk opleveren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de zaak Dijkhuizen t. Nederland, van 8 juni 2021 jl.? Hoe reflecteert u op het oordeel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat weigering van de verdachte in deze zaak om mee te werken aan een videoverbinding niet anders kan worden gezien dan als het afzien van zijn recht om fysiek aanwezig te zijn bij zijn eigen strafzaak door de verdachte?
Ja. Deze zaak betrof een verdachte die ten tijde van zijn strafproces in Nederland gedetineerd werd in Peru. Bij het EHRM klaagde hij op grond van artikel 6 EVRM dat hem een eerlijk proces is ontzegd aangezien hij niet in de gelegenheid is gesteld om, samen met zijn raadsman, in persoon deel te nemen aan de zitting in hoger beroep om zijn verdedigingsrechten te kunnen uitoefenen.8
In de uitspraak stelt het EHRM allereerst op basis van de feiten en specifieke omstandigheden van de zaak vast dat de verdachte niet fysiek aanwezig kon zijn bij zijn strafproces in Nederland. In dit verband constateerde het EHRM dat uitlevering of tijdelijke overbrenging op grond van Peruaans recht niet mogelijk was.9
Vervolgens overwoog het EHRM dat in de omstandigheden van het geval, en in aanmerking nemende dat de betreffende procedure onderdeel was van een omvangrijk en complex strafproces met zeven verdachten die zich in verschillende landen bevonden, het gerechtshof gerechtigd was om de verdachte per videoconferentie te laten deelnemen aan de zitting in zijn zaak waarbij hij, zoals eerder vastgesteld, niet fysiek aanwezig kon zijn.10 De verdachte had echter herhaaldelijk en ondubbelzinnig geweigerd te worden gehoord via videoconferentie. Volgens het EHRM kon dit niet anders worden uitgelegd dan dat hij afstand had gedaan van zijn recht om deel te nemen aan de zitting in zijn zaak.11
Het EHRM overwoog daarentegen niet dat de verdachte daarmee afstand had gedaan van zijn recht om fysiek aanwezig te zijn. Fysieke aanwezigheid, wat in de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van het aanwezigheidsrecht het uitgangspunt is, was immers in de specifieke omstandigheden van de zaak Dijkhuizen vanwege Peruaans recht niet mogelijk. De uitspraak van het EHRM in de zaak Dijkhuizen illustreert dat het EHRM op individuele basis nagaat of fysieke aanwezigheid mogelijk zou zijn geweest.12 Videoconferentie kwam in Dijkhuizen pas aan de orde nadat het EHRM vaststelde dat fysieke aanwezigheid zorgvuldig was onderzocht en niet mogelijk was gebleken. Met andere woorden: deelname aan de zitting zou enkel via videoconferentie mogelijk zijn geweest. Het EHRM concludeerde dat de verdachte daar afstand van had gedaan.
Bent u bereid zich in te spannen om verdachten van terroristische misdrijven voortaan af te doen via videoconferentie en hierover in contact te treden met het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak?
Of van de fysieke aanwezigheid van een verdachte in een bepaald individueel geval kan worden afgezien, is aan de rechter om te bepalen aan de hand van de feiten en omstandigheden van dat individuele geval. In het geval van verdachten van terroristische misdrijven die zich in Noordoost-Syrië bevinden zijn er ook juridische en praktische aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden.
Ik verwijs in dit verband naar de brief van 4 november jl. over de uitvoering van de motie Michon-Derkzen/Van der Staaij, alsmede naar de eerdergenoemde brief die de Minister voor Rechtsbescherming heeft toegezegd in het commissiedebat Rechtspraak van 30 september jl. over de toepassing van (tijdelijke) maatregelen videoconferentie in het civiele recht, het bestuursrecht en het strafrecht.
Mogelijke dataverzameling van Chinese drones |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Chinese drones van Nederlandse politie en Rijkswaterstaat mogelijk onveilig»1 en «Politie gebruikt Chinese drones die mogelijk onveilig zijn»2?
Ja.
Hoe reageert u op de stelling dat data van politiedrones en de drones van Rijkswaterstaat kunnen wegvloeien naar Chinese servers?
In algemene zin kan worden gesteld dat een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven is, zoals ook gesteld in het Dreigingsbeeld statelijke actoren (DBSA), aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren. Wel bestaat het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen. Bij elke casus moet daarom worden bezien hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid. Per casus kan deze analyse anders uitvallen. Ook bij de inkoop van drones bij de politie en Rijkswaterstaat is deze afweging gemaakt en zijn risico-mitigerende-maatregelen getroffen.
Rijkswaterstaat heeft in 2017 de drones aangeschaft voor een pilot. Conform de toenmalige inkoopvoorwaarden van Rijkswaterstaat zijn – voorafgaand aan de aanschaf voor de pilot – diverse maatregelen genomen om te voorkomen dat data mogelijk op Chinese servers kunnen belanden. Zo maakt Rijkswaterstaat geen gebruik van de in het artikel genoemde DJI-besturingsapp en worden de beelden op een externe geheugenkaart opgeslagen. De informatie op deze geheugenkaarten wordt op de eigen servers en bij een Nederlandse cloud-opslag bewaard en uitgelezen.
De politie heeft op grond van de berichten dat data kunnen weglekken naar Chinese servers besloten de DJI-drones alleen in te zetten tijdens reguliere operaties. Dat wil zeggen: wel voor forensische opsporing, verkeersongevallenanalyse en openbare orde en veiligheid, maar niet voor operaties waarbij vertrouwelijke informatie wordt verwerkt. Daarnaast heeft de politie eveneens beschermende maatregelen getroffen. Zo wordt geen gebruik gemaakt van de DJI-besturingsapp.
Om welke redenen maakt Defensie geen gebruik van deze drones?
Bij de aanschaf van een systeem beoordeelt Defensie de wijze waarop dit systeem zal worden ingezet. Indien daar vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bij wordt vergaard geldt het Defensie Beveiligingsbeleid. Daarin is beschreven hoe deze informatie dient te worden behandeld. Dat betekent dat er beveiligingsmaatregelen worden geïmplementeerd om risico’s te mitigeren. De zwaarte van deze maatregelen is gekoppeld aan het niveau van het te beschermen belang en de risico’s in en rondom het systeem. Dat kan betekenen dat voor de behandeling van vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bepaalde systemen niet mogen worden ingezet als de risico’s te groot worden ingeschat.
In algemene zin kan worden gezegd dat Chinese dronefabrikanten een risico kunnen vormen omdat hun data op servers in China kunnen staan waarvan de beveiliging lastig is vast te stellen. De beheerders van die data kunnen bijvoorbeeld verplicht worden om data te leveren aan de overheid. Daarom is gebruik van dergelijke drones voor Defensie meestal niet mogelijk bij operationeel optreden. Dit sluit niet uit dat deze drones wel gebruikt worden voor andere doeleinden binnen Defensie, bijvoorbeeld voor het maken van luchtopnames van trainingen of evenementen. Voor operationele doeleinden beschikt Defensie over militaire drones die voldoen aan de gestelde beveiligingseisen.
Hoe is het mogelijk dat Defensie de drones onveilig vindt, maar dat tegelijkertijd de politie en Rijkswaterstaat toch gebruik maken van deze drones?
Het hangt af van het inzetdoel of een bepaald type drone veilig (genoeg) is. Zoals aangegeven bij het antwoord op vragen 2 en 3 is het uitgangspunt dat eventuele risico’s per casus in kaart moeten worden gebracht. Defensie heeft besloten om geen gebruik te maken van Chinese drones voor operationele taken. Defensie heeft daarin haar eigen afweging gemaakt, zoals toegelicht in antwoord 3.
Rijkwaterstaat maakt met de drones beelden die geen vertrouwelijke informatie opleveren, bijvoorbeeld voor incidentmanagement op het water. Als een schip olie heeft verloren kan Rijkswaterstaat een drone inzetten om de olievlek te lokaliseren en de bestrijding ervan doelgericht aan te kunnen pakken. Sinds kort worden bij wijze van proef ook bij de inspectie van het areaal, bijvoorbeeld bruggen en viaducten, drones ingezet. Op deze manier kan een inspectie een stuk veiliger en met minder hinder voor de (vaar)weggebruiker worden uitgevoerd omdat er geen mensen en groot materieel aan te pas komen. Dit levert ook geen vertrouwelijke informatie op.
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2 gebruikt de politie de drones alleen voor het reguliere proces.
Is er contact geweest tussen de politie, Rijkswaterstaat en Defensie over de aanschaf van deze drones? Zo nee, waarom niet?
Voorafgaand aan het gebruik van drones bij Rijkswaterstaat is er contact geweest tussen Rijkswaterstaat en Defensie om te kijken of de drones van Defensie bruikbaar waren voor de taken van Rijkswaterstaat. Dit contact was gericht op kennisdeling en ging niet specifiek over de aanschaf van de betreffende Chinese drones door Rijkswaterstaat.
Tussen politie en Defensie zijn er in ieder geval twee contactmomenten geweest waarbij de politie inkooporganisatie met Defensie heeft overlegd over de aankoop van drones en de overwegingen die Defensie hanteert bij de keuze voor drones.
Welke eisen zijn er gesteld bij de aanbesteding van deze drones?
In 2017 is Rijkswaterstaat, middels een pilot, gestart met het gebruik van drones voor incidentenafhandeling. Belangrijke eisen die door Rijkswaterstaat gesteld zijn onder andere weerbestendigheid, compactheid en snelle inzetbaarheid. Ook is gekeken naar dataveiligheid; eisen daarbij zijn o.a. dat de beelden niet op de server van de fabrikant moeten worden opgeslagen en dat bij een crash de beelden niet door derden kunnen worden uitgelezen. De DJI-drone was het enige type dat aan de eisen van Rijkswaterstaat voldeed. Nu de meerwaarde in de pilotfase is aangetoond zal komend jaar een aanbesteding worden gestart voor de aanschaf van drones. Bij de aanbesteding wordt rekening gehouden met mogelijke risico’s.
In het programma van eisen, dat onderdeel is van de aanbestedingsstukken van de politie, zijn eisen gesteld ten aanzien van onderhoud, training en dataveiligheid. Ten aanzien van dataveiligheid zijn 6 eisen gesteld. Een voorbeeld daarvan is dat de gegevens gedurende transport en opslag zijn beveiligd. De aanbestedingsstukken zijn destijds gepubliceerd op TenderNed.
Is dataveiligheid meegenomen als eis bij de aanbesteding van deze drones? Zo ja, waarom is er dan toch gekozen voor deze drones? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 6 is bij de aanschaf van de drones in 2017 ook gekeken naar dataveiligheid. In de berichtgeving in de media wordt daarnaast de DJI besturings-app als risico genoemd. Deze app kwam ook bij de securitycheck als aandachtspunt naar voren, Rijkswaterstaat maakt dan ook geen gebruik van deze app voor de besturing van drones, maar zet hiervoor standalone controllers in.
De politie heeft de eisen ten aanzien van dataveiligheid opgenomen in de aanbestedingsdocumenten, zie ook het antwoord op vraag 6. De politie heeft gekozen voor een Nederlandse leverancier van de DJI-drones die kon voldoen aan de eisen zoals genoemd in de aanbestedingsdocumenten en daarnaast de beste prijs-kwaliteitverhouding bood. Als gevolg van de uitkomsten van de security-check maakt ook de politie geen gebruik van de DJI-besturingsapp.
Waren er alternatieven die niet gemaakt zijn door Chinese bedrijven? Zo ja, welke? Zo ja, waarom is er niet gekozen voor de aanschaf van deze drones?
De meeste dronefabrikanten komen uit China en de Verenigde Staten, een enkele uit de EU. DJI is wereldmarktleider en kan tegen commercieel aantrekkelijke condities drones leveren die aan de eisen van de politie voldoen. De Aanbestedingswet schrijft voor dat als er meerdere partijen zijn die voldoen aan de gestelde eisen, er moet worden gekozen voor de biedende partij met de beste prijs-kwaliteitverhouding.
Rijkswaterstaat en de politie besteden structureel aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens en veilige inkoop. De aanschaf van drones loopt via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van de Aanbestedingswet 2012. In een aanbesteding wordt getoetst of op een inschrijver de wettelijke uitsluitingsgronden van de Aanbestedingswet van toepassing zijn. Er was destijds geen grond en geen reden om DJI-drones uit te sluiten.
Hoelang is het bij de politie bekend dat er mogelijk data van deze drones op Chinese drones terecht kwam?
De politie was al voor de start van het aanbestedingstraject op de hoogte van de berichten dat data van DJI-drones kunnen weglekken naar de Chinese overheid. De politie heeft deze berichten niet kunnen verifiëren. Deze berichten vormden voor de politie wel aanleiding om contact te zoeken met Defensie. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 5 is toen kennis uitgewisseld over de aankoop van drones en de overwegingen die Defensie hanteert bij de keuze voor drones.
Waarom ging de politie door met de inzet van deze drones, terwijl ze wist dat er risico’s waren op het gebied van dataveiligheid?
Zie het antwoord op vraag 4. De afweging die destijds is gemaakt, geldt nog steeds.
Waar laat Rijkswaterstaat de veiligheid van drones controleren en inspecteren?
Rijkswaterstaat controleert zelf de vlieg- en dataveiligheid. Indien nodig schakelt Rijkswaterstaat voor de vliegveiligheid een Nederlands servicecenter in.
Waarom besteedt Rijkswaterstaat de inspectie van drones uit aan derden?
Zoals in het antwoord op vraag 11 gemeld inspecteert Rijkswaterstaat de drones zelf.
Hoe kan het dat de inspectie van de drones, die door Rijkswaterstaat wordt uitbesteed, tot andere conclusies kwam dan Defensie, het Amerikaanse leger, Synaktic en Checkpoint?
In het antwoord op vraag 4 is uitgelegd dat de beelden van de drones geen vertrouwelijke informatie opleveren. Iedere organisatie maakt op basis van het inzetdoel een eigen afweging. Wat betreft het uitvoeren van inspecties van onze drones verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de mogelijke onveilige drones bij de politie en Rijkswaterstaat?
Rijkswaterstaat gebruikt de DJI-drones alleen voor operaties waarbij geen vertrouwelijke informatie wordt verwerkt en heeft daarnaast de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 4 gebruikt de politie de drones alleen voor het reguliere proces. Voor beide organisaties is er daarom geen aanleiding geweest om hun verantwoordelijke Minister op de hoogte te stellen voordat hier aandacht voor ontstond in de media.
Wat heeft u gedaan, toen u op de hoogte werd gesteld van het gebruik van onveilige drones door de politie en Rijkswaterstaat?
Naar aanleiding van de aandacht in de media zijn wij door respectievelijk Rijkswaterstaat en de politie geïnformeerd over de veiligheid van de drones en de afwegingen die zijn gemaakt ten aanzien van het gebruik in relatie tot het inzetdoel. Naast de reeds getroffen maatregelen en de gebruikelijke controles en inspecties, zien wij op dit moment geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Maakt de politie nog steeds gebruik van deze drones? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, de politie maakt nog steeds gebruik van deze drones voor de processen die zijn beschreven in het antwoord op vraag 2. Op basis van de informatie die de politie heeft verstrekt ziet de Minister van Justitie en Veiligheid geen aanleiding om de politie te vragen haar beslissing te heroverwegen.
Maakt Rijkswaterstaat nog steeds gebruik van deze drones? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Rijkswaterstaat maakt nog gebruik van de DJI-drones. Alles afwegende, de maatregelen die Rijkswaterstaat genomen heeft en het toepassingsgebied van de drones (de beelden die met de drone gemaakt worden), is er voor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nu geen reden hiermee te stoppen.
Bent u het ermee eens dat de privacy van burgers juist door de politie bewaakt moet worden en dat het dus onwenselijk is als de politie gebruikmaakt van zulke onveilige drones?
De politie mag bij de uitvoering van haar taken op grond van artikel 3 Politiewet 2012 niet meer dan een beperkte inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer.3 Voor een meer dan beperkte inbreuk moet de politie een beroep doen op bijzondere bevoegdheden op grond van het Wetboek van Strafvordering. De politie zet de DJI-drones alleen in voor reguliere processen. Deze processen vallen wat betreft het maken van inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer binnen de kaders van artikel 3 Politiewet 2012. Ten aanzien van het inzetdoel wordt in het antwoord op vraag 4 aangegeven dat de drones niet worden gebruikt voor operaties waarbij vertrouwelijke informatie wordt verwerkt.
Bent u bereid om met de politie in gesprek te gaan over het niet meer gebruiken van deze drones?
Nee, zoals in de voorgaande antwoorden wordt beargumenteerd ziet de Minister van Justitie en Veiligheid daar geen reden toe.
Bent u het ermee eens dat het cruciaal is dat informatie over onze infrastructuur niet in handen komt van China?
Een open economie, een open wetenschappelijk klimaat en vrijhandel liggen sinds jaar en dag aan de basis van het Nederlandse verdienvermogen en onze sterke positie. Nederland profiteert van de kansen en mogelijkheden die dit biedt. Hierdoor kan Nederland gebruik maken van hoogwaardige materialen, technologie en kennis die in het buitenland – waaronder in China – wordt ontwikkeld.
Ook voor de vitale infrastructuur is het wenselijk dat gebruik wordt gemaakt van kwalitatief hoogwaardige producten en diensten. Aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren, is een afhankelijkheid van buitenlandse technologie dan ook een gegeven. Naast de genoemde kansen, bestaat echter ook het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen.4
Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen, waarover uw Kamer op 3 februari jl. de laatste stand van zaken heeft ontvangen.5Zoals ook in het antwoord op vraag 2 wordt benoemd, moet bij elke casus worden bezien hoe risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.
Bent u bereid om met Rijkswaterstaat in gesprek te gaan over het niet meer gebruiken van deze drones?
Gelet op het huidige toepassingsgebied van drones, de meerwaarde die deze inzet in praktijk heeft en de door Rijkswaterstaat genomen maatregelen is er voor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat geen aanleiding om nu hierover in gesprek te gaan met Rijkswaterstaat.
Kunt u terugkoppelen aan de Kamer wat er uit de gesprekken met de politie en Rijkswaterstaat is gekomen?
Mochten wij alsnog aanleiding zien om hierover in gesprek te gaan met de politie en/of Rijkswaterstaat, dan zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Antwoorden op de schriftelijke vragen ‘coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking’ |
|
Caroline van der Plas (BBB), Lisa Westerveld (GL), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Op welke termijn is de route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen wel beschikbaar, aangezien u aangeeft dat op «dit moment er nog geen route is voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen»?1
Op 6 oktober is een 3-weekse pilot gestart bij de GGD regio Utrecht voor mensen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan.
Het doel van deze pilot is meerzijdig:
Er is voor de duur van de pilot een beperkt aantal afspraken per dag beschikbaar, vanwege de intensieve betrokkenheid die deze aanpak vergt. Voor de pilot worden mensen die zich hierover eerder al hebben gemeld bij de rijksoverheid of de betreffende koepelorganisaties – onder andere van mensen met een verstandelijke beperking –, benaderd en gevraagd deel te nemen.
Het verdere proces is als volgt:
De mensen die een uitnodiging hebben ontvangen (ofwel via mail of wel mondeling via de koepels), bellen naar het call-centrum GGD Utrecht om een afspraak voor een fysiek consult bij de GGD Utrecht te maken. De voorwaarde is als zij aangeven niet getest te kunnen worden en niet gevaccineerd te zijn maar wel het gesprek over vaccinatie te willen aangaan.
Voor de afspraak komt de burger voor een fysiek consult naar GGD Utrecht. De beoordeling voor welke optie wordt gekozen is een stapsgewijs proces.
Hier zal ondervonden worden of een gewone test alsnog lukt, of dat een minder belastende (maar minder gevoelige) testafname mogelijk is. Als geen enkele test lukt volgt een uitzonderingsbewijs, dat net zo lang geldig is als een herstelbewijs.
Tevens geeft de GGD voorlichting over de wettelijke verplichting om de noodzakelijke maatregelen in acht te nemen met betrekking tot het besmettingsgevaar van anderen.
Na afloop van de pilot wordt deze geëvalueerd op de vraag of met de pilot een structurele oplossing is gevonden.
Wat is de oorzaak dat het opstellen van een route zo lang op zich laat duren?
Iedereen heeft nu de kans gehad zich te laten vaccineren. Mensen met een allergie kunnen via hun huisarts een vaccinatie afspraak maken bij een allergoloog. De groep die zich niet kan laten vaccineren en niet kan laten testen is daarom naar verwachting erg klein. Te denken valt aan mensen met complexe ziektebeelden of psychische aandoeningen. Het beschrijven van deze groep mensen blijkt echter moeilijk. Daarom is hierboven genoemde pilot ontworpen in samenwerking de GGD regio Utrecht. Het ongericht geven van uitzonderings-QR-codes, bijvoorbeeld via een zelfverklaring of het «blauwe ogen principe» – geeft te grote restrisico’s. Mensen die niet getest kunnen worden en niet gevaccineerd willen of kunnen worden, kunnen zichzelf en anderen immers besmetten met het coronavirus.
Bent u ervan op de hoogte dat het ontbreken van een route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en testen lijnrecht ingaat tegen het aangenomen amendement Bikker en dit ook in de wet is opgenomen?2
Ja. Artikel 58ra 9e lid, Wet publieke gezondheid stelt dat bij ministeriele regeling regels worden gesteld over onderhavige groep. Daarvoor is het wel noodzakelijk deze groep te kunnen definiëren. Zoals in antwoord op vraag 2 is gesteld, is dat eerder nog niet mogelijk gebleken en is dat de reden waarom nu een pilot start.
Hoe kan het dat u de coronatoegangsbewijzen per 25 september jl. voor een groot aantal sectoren hebt laten ingaan, zonder dat voor mensen met een meervoudige beperking een alternatief is gevonden?
Om vanaf 25 september voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken, heb ik coronatoegangsbewijzen laten ingaan. Op dat moment was het nog niet mogelijk om de groep die hiervoor uitgezonderd kan worden, ook inderdaad een uitzonderingsbewijs te geven. Het gaat hier immers om een naar verwachting zeer kleine groep die niet gevaccineerd én niet getest kan worden. Voor de onderbouwing, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Waar kunnen mensen zich ondertussen melden die geen coronatoegangsbewijs kunnen verkrijgen omdat zij zich niet kunnen laten vaccineren en testen? Wat bent u van plan met deze meldingen te gaan doen?
Juist voor mensen met een medische aandoening is vaccineren extra belangrijk, omdat zij vaak een grotere kans hebben op een ernstig verloop van corona. Maar sommige mensen maken zich, juist door hun medische status, zorgen om vaccinatie of testen.
Mensen die mogelijk allergisch zijn voor vaccinatie kunnen zich melden bij de huisarts. Als het nodig is kan de huisarts doorverwijzen naar een allergoloog die op zijn beurt adviseert of een vaccinatie alsnog veilig gegeven kan worden in het ziekenhuizen. In de meeste gevallen is dit mogelijk.
Er is een zeer kleine groep mensen die zich om medische redenen niet kan laten testen en niet laten vaccineren. Mensen die zich melden, zullen we telefonisch of per mail contact met ze opnemen om – indien ze daadwerkelijke tot de doelgroep behoren – ze uit te nodigen om deel te nemen aan de pilot. Bij het maken van de afspraak wordt getoetst of mensen ook echt tot deze groep behoren. Zoals gezegd is de omvang van de pilot noodzakelijkerwijs beperkt. Met de groep die zich al eerder gemeld heeft, verwachten we dat de beschikbare plekken snel worden vergeven. Mocht dat niet zo zijn dan zullen we via de koepelorganisaties andere gegadigden actief benaderen en de pilotgroep zo groot mogelijk te laten zijn.
Deelt u de mening dat bovenstaand probleem een absolute topprioriteit is en het uitblijven van een oplossing strijdig is met het aangenomen amendement Bikker?3 Deelt u tevens de mening dat de overheid zich aan de wet moet houden en zich dienstbaar dient op te stellen ten opzichte van burgers?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken.
Bent u bereid om bovenstaande vragen vóór 4 oktober aanstaande te beantwoorden, aangezien de gedupeerden nu al weken in onzekerheid verkeren en het uitblijven van een oplossing strijdig is met de wens van de Kamer en de huidige wetgeving?
Om nu juist er voor te zorgen dat de mensen bereikt worden voor wie deze uitzonderingsroute de enige mogelijkheid op een toegangsbewijs is, hebben wij na zorgvuldige afwegingen er voor gekozen om eerst een pilot te doen. In het antwoord van vraag 2 heb ik uitgelegd waarom de totstandkoming van de route voor deze mensen vertraagd is. De eerste uitnodigingen zijn op 6 oktober verzonden, zodat vanaf die dag begonnen kon worden met het inplannen van de afspraken voor de pilot.
Vanwege het lastige vraagstuk, zoals beschreven in het antwoord van vraag 2, zijn deze vragen later dan de beoogde termijn van 4 oktober beantwoord.
Flyeracties om ouderverklaringen te verzamelen |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met verschillende acties, bijvoorbeeld flyeracties, die momenteel lopen om ouderverklaringen te verzamelen om een nieuwe school te mogen stichten op basis van de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kijkt u aan tegen flyeracties van nieuwe schoolconcepten, waarbij aan ouders gevraagd wordt om via DigiD «steun» te verlenen aan de komst van een nieuwe school, waarbij expliciet wordt gemaakt dat er geen sprake is van een aanmelding bij de school?
Het staat initiatiefnemers vrij om de vorm te kiezen waarin zij hun initiatief onder de aandacht brengen. De ouderverklaring voor een nieuwe school betreft een verklaring van steun en geen inschrijving op de school. Ouders staat het altijd vrij om hun kind op een school naar keuze in te schrijven. Dit geldt voor zowel bestaande als nieuwe scholen. Ouders kunnen dan bijvoorbeeld een school bezoeken voordat ze het besluit nemen tot inschrijving. Het is niet proportioneel om deze keuzevrijheid van ouders met een ouderverklaring voor een nieuwe school in te perken.
Op welke manier wordt aan ouders duidelijk gemaakt, wanneer zij een ouderverklaring afgeven via DUO, waar zij precies steun aan verlenen en dat dit verder gaat dan bijvoorbeeld een laagdrempelige petitie voor een nieuwe school in de buurt?
Het afgeven van een ouderverklaring is alleen mogelijk via de website van DUO. Daar wordt toegelicht dat met een ouderverklaring belangstelling in een initiatief wordt getoond. Het gewicht van de ouderverklaring blijkt uit het feit dat de ouder dient in te loggen met DigiD.
Wat is de waarde van een vrijblijvende ouderverklaring, waarbij iemand aangeeft dat hij zijn of haar kind zou willen inschrijven op de nieuwe school als deze start, wanneer dit niet leidt tot een daadwerkelijke inschrijving? Hoe controleert en borgt u dat deze ouderverklaring ook inderdaad een legitieme steunverklaring is?
De ouderverklaring is een middel om de belangstelling voor een initiatief onder schoolzoekende ouders te onderzoeken en zo te voorspellen of het initiatief op duurzame belangstelling kan rekenen. Het vormt de basis voor de prognose van het te verwachten aantal leerlingen in het elfde jaar na de aanvraag. Uit de bestaande praktijk blijkt dat het aantal leerlingen dat na de start van de gewenste nieuwe school de school ook daadwerkelijk gaat bezoeken, lager uitvalt dan uit de belangstelling naar voren komt. Daarom is er een correctiefactor opgenomen in de berekening van de belangstelling.
Herinnert u zich dat u tijdens de wetsbehandeling van de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen» heeft aangegeven dat de manier waarop ouderverklaringen worden verzameld op een «heel valide manier» plaats zal vinden? Bent u van mening dat verschillende flyeracties die momenteel lopen een «heel valide manier» is? Ook als die flyeracties oproepen tot vrijblijvende steun, maar uiteindelijk niet leiden tot daadwerkelijke inschrijvingen?
Het meten van de belangstelling via de ouderverklaringen is een meer valide methode van het meten van de belangstelling dan de wijze waarop dat gebeurde in de oude systematiek. Daarbij komt dat enkel ouderverklaringen, afgegeven via DUO met DigiD, mogen worden meegenomen in de berekening van de prognose die bij de aanvraag moet worden toegevoegd.
Bent u bereid om het eerste jaar van ouderverklaringen binnen de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen» te evalueren, ook indachtig de problemen bij DUO bij het afgeven van ouderverklaringen waar al eerder schriftelijke vragen over zijn gesteld?2
Aangezien dit het eerste jaar is dat dit proces via de nieuwe systematiek loopt, wordt bij iedere stap in overleg tussen DUO, OCW en IvhO vinger aan de pols gehouden.
Een burgemeester die een boek schreef over kritische burgerjournalisten |
|
Renske Leijten (SP), Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat lokale journalistiek essentieel is voor het functioneren van de lokale democratie, bijvoorbeeld om het lokale bestuur te controleren en inwoners te informeren over lokale aangelegenheden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat bij steeds verder afnemende lokale journalistiek, inwoners zelf lokale kwesties over het voetlicht willen brengen? Zo nee, waarom niet?
Inwoners hebben er belang bij om voldoende en goed geïnformeerd te zijn over de gebeurtenissen in hun (directe) leefomgeving. De gebeurtenissen dicht bij huis hebben impact op de levens van mensen, het is daarom goed en belangrijk dat daarvan verslag wordt gedaan.
Traditioneel wordt deze functie vervuld door de lokale en regionale media, die nog steeds een voorname positie hebben in de informatievoorziening. Ik noem hierbij het bereik en de impact van de huis-aan-huisbladen, de regionale dagbladen en de lokale en regionale omroepen. De laatste jaren is de hyperlocal daar als fenomeen bijgekomen. Hyperlocals kennen allerlei verschijningsvormen, het kan gaan om een website met aankondigingen van bijvoorbeeld evenementen of een website zijn met lokale (onderzoeks)journalistiek. De hyperlocal met inzet van betrokken inwoners komt inderdaad vaak voor.
Vindt u het in dit licht gepast dat een burgemeester in een boek een kritisch lokaal weblog op de hak neemt waarbij de gelijkenissen met een bestaande lokale weblog talrijk zijn?1 2
Ook een burgemeester heeft vrijheid van meningsuiting en mag in een door hemzelf gekozen vorm reflecteren op lokale media. De burgemeester heeft inmiddels publiekelijk op de berichtgeving gereageerd en daarbij aangegeven hoe hij het in zijn boek heeft bedoeld3.
Is er een protocol voor burgemeesters hoe zij om dienen te gaan met de democratie, waar de media onderdeel van uitmaakt?
Nee, er is geen dergelijk protocol. Echter, de burgemeester legt, als hoeder van de lokale democratie, verantwoording af aan de gemeenteraad. In die verantwoordelijkheid ligt het bevorderen van een transparante bestuursstijl en het beantwoorden van kritische vragen vanuit de media besloten. De burgemeester legt verantwoording af aan de gemeenteraad over de wijze waarop aan die rol invulling wordt gegeven.
Vindt u dat het lokale bestuur zelf ook een grote verantwoordelijkheid heeft in het stimuleren van onafhankelijke lokale journalistiek? Zo nee, waarom niet?
Lokale democratie is gebaat bij een goed en vitaal lokaal medialandschap. Gemeenten hebben een bekostigingsplicht voor een lokale publieke media-instelling (lokale omroep).
Daarnaast worden gemeenten door koepelorganisatie VNG uitgedaagd om zelf een mediabeleid te ontwikkelen. Ik vind dat een positieve ontwikkeling.
Wat doet de gemeente Ede om de lokale journalistiek te ondersteunen?
Navraag bij de gemeente Ede leert dat de gemeente de lokale omroep bekostigt en dat er wekelijks minimaal twee pagina’s worden afgenomen in het lokale weekblad. Deze pagina’s bevatten gemeentelijke informatie.
De lokale omroep zendt, behalve programma’s over bijvoorbeeld cultuur en economie, ook de raadsvergaderingen en informatieavonden voor bewoners uit. Daarnaast faciliteert de gemeente Ede in bijvoorbeeld de huisvesting van de studio’s.
De gemeente bekostigt de lokale omroep met een jaarlijks bedrag van circa € 240.000 euro, dat is (fors) hoger dan het bedrag dat Ede ontvangt voor deze taak uit het Gemeentefonds.
Vindt u dat lokale besturen genoeg aandacht hebben voor het belang van kritische, onafhankelijke lokale journalistiek? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat onderneemt u hierop?
Het vaststellen van lokaal beleid is in eerste plaats aan de gemeenteraden. Ik onderschrijf het belang van lokaal mediabeleid voor alle gemeenten, net zoals de VNG deed in de handreiking van vorig jaar, maar ben wel van mening dat gemeenten het beleid zelf moeten vormgeven. Het is van belang dat gemeenteraden hier zelf over debatteren en besluiten.
Kunt u aangeven in hoeverre er in de afgelopen vijf jaar is bezuinigd op lokale media, nu gemeenten voor grote financiële uitdagingen staan? Kunt u cijfers hierover geven en zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Hoeveel lokale kranten zijn er verdwenen?
Jaarlijks komen gemeentelijke cijfers vanuit het openbaar toegankelijke Iv3-systeem (Informatie voor Derden) beschikbaar. Deze gegevens bieden inzicht in de totale uitgaven van gemeenten. Het is binnen Iv3 niet mogelijk de uitgaven voor de verschillende onderdelen in het taakveld media apart in beeld te brengen. Inzicht in eventuele gemeentelijke bezuinigingen op lokale media is dus niet te geven op basis van de beschikbare cijfers.
Het Commissariaat voor de Media doet eens in de drie jaar onderzoek naar de bekostiging van lokale publieke media-instellingen. In 2020 is de evaluatie toegezonden aan de Tweede Kamer4.
Op landelijk niveau wordt niet bijgehouden hoeveel lokale kranten zijn opgeheven.
Kunt u aangeven hoeveel extra geld voor communicatiebeleid er gemiddeld is uitgetrokken door gemeenten in de afgelopen 5 jaar? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit te onderzoeken?
Het hierboven genoemde Iv3-systeem biedt geen inzicht in de specifieke gemeentelijke uitgaven aan communicatiebeleid. Het is derhalve niet mogelijk nader inzicht te verschaffen in deze cijfers.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
Ja.