Het bericht Biodiversiteitstop worstelt met vage doelen en beloften’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Biodiversiteitstop worstelt met vage doelen en beloften»?1
Ja.
Hoe komt het commitment van Nederland voor de bescherming van 30% land-en natuuroppervlak (in het kader van de High Ambition Coaliton) concreet terug in de inzet van Nederland tijdens de Convention on Biological Diversity (CBD) in Kunming?
De inzet voor de 15de Conferentie van Partijen (COP-15) van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) wordt in EU-verband bepaald. Nederland onderschrijft, evenals de Europese Commissie en verschillende andere lidstaten, de High Ambition Coalition (HAC) en zet zich bij de onderhandelingen over het EU-standpunt in voor opname van de ambitie van de HAC voor bescherming van natuur op 30 procent van het wereldwijde land- en wateroppervlak.
Kunt u bevestigen dat meerdere landen vorige maand tijdens het congres van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) concrete toezeggingen hebben gedaan voor grootschalige natuurbescherming- en herstel in het Marseille Manifesto? Zo ja, hoe draagt Nederland bij aan de ambitie van dit manifest dat ook op wereldniveau verankerd wordt?
Ja. Nederland is aangesloten bij verschillende van de initiatieven waaraan in het Marseille Manifesto wordt gerefereerd, waaronder de bovengenoemde HAC en de Alliance for the Conservation of Rainforests. Daarnaast zet Nederland zich bij de onderhandelingen voor het nieuwe strategisch plan van de CBD voor de periode 2020–2030 (Global Biodiversity Framework), conform de motie-Jetten/De Groot (beide D66) (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1617) in voor ambitieuze doelen en verbeterde implementatie.
Hoe beoordeelt u dat uit het rapport Global Biodiversity Outlook 5 blijkt dat het overgrote deel van de Aichi doelen niet of nauwelijks gehaald is?2
Het kabinet onderschrijft de conclusies van de Global Biodiversity Outlook 5. Vanwege de urgentie van het verlies van biodiversiteit is het is zeer zorgelijk dat het overgrote deel van de Aichi-doelen niet zijn gehaald. De belangrijkste reden dat de Aichi-doelen niet zijn gehaald is de gebrekkige implementatie door Partijen.
Hoe gaat Nederland ervoor zorgen dat nieuw geformuleerde doelen wel gehaald gaan worden?
Bij de onderhandelingen voor het nieuwe biodiversiteitsraamwerk zet Nederland zich in voor een versterkt systeem van monitoring, rapportage en verantwoording met bindende rapportage vereisten, evenals een mechanisme voor tussentijdse ophoging van inzet en ambitie («ratcheting up»). De implementatie van het verdrag wordt hiermee versterkt en beter verzekerd. Ook kan op die manier tijdig worden bijgestuurd, mochten de gestelde doelstellingen niet binnen bereik komen. Nederland blijft zich op deze wijze internationaal inzetten voor de motie-Jetten/De Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1617).
Wat is er de afgelopen jaren gebeurd om de afstand tussen beleid op papier en uitvoering in de praktijk te overbruggen?
In de afgelopen periode heb ik u middels diverse brieven geïnformeerd over de implementatie van de kabinetsinzet met betrekking tot biodiversiteit in relatie tot zowel nationaal- als internationaalbeleid. Het betreft onder andere de kabinetsappreciatie van het Intergovernmental Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) Global Assessment (Kamerstuk 26 407, nr. 130), de brief versterken internationale inzet biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 134) en de brief versterken programma biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 136).
Wat was uw precieze inzet bij de digitale bijeenkomst die afgelopen week plaatsvond?
Het eerste deel van de 15de conferentie van partijen (COP-15) van de CBD in Kunming bestond mede uit een «High Level»-gedeelte, waar ik een bijdrage heb geleverd aan de discussie over de financiering voor biodiversiteit in het nog overeen te komen strategisch raamwerk. Tijdens het eerste deel van COP-15 vonden geen onderhandelingen plaats over het GBF, wel zijn er besluiten genomen over het budget voor het secretariaat en het voortzetten van COP-15 op een later tijdstip. De onderhandelingen over het GBF en aanverwante onderwerpen, zoals financiering en monitoring vinden plaats tijdens het tweede gedeelte van COP-15. De Nederlandse inzet is onverminderd gericht op ambitieuze doelen en verbeterde implementatie en is overeenkomstig de Europese inzet.
Hoe worden de gemaakte afspraken tijdens de CBD straks geïmplementeerd in Nederlands beleid?
Na het tweede gedeelte van CBD COP-15, dat vooralsnog gepland staat van 25 april tot 8 mei 2022, zal bezien worden wat de gemaakte afspraken betekenen voor het kabinetsbeleid en hoe dit aansluit bij de Europese Biodiversiteit Strategie (EBS) en nationale doelstellingen. Vooruitlopend op de afspraken in Kunming is namelijk al gestart met de uitwerking en de implementatie van de EBS. Op basis van de afspraken in het kader van de CBD zal bezien worden of nationaal aanvullende actie is vereist. Ik heb uw Kamer eerder gemeld dat ik in Nederland wil inzetten op een sterkere doorwerking van internationale en Europese doelstellingen in ons nationale beleid.
Hoe wordt er toegezien op de uitvoering?
In de afgelopen periode (1998–2018) is er zes keer gerapporteerd over de implementatie van de CBD. Nederland zet zich ervoor in om de uitvoering van de monitoring, rapportage en verantwoording te versterken in het GBF, zodat ook tussentijds bijsturen mogelijk wordt. Verder wordt aangesloten bij EU-verplichtingen op het gebied monitoring, rapportage en verantwoording.
Hoe wordt in beeld gebracht of de uitvoering ook leidt tot een beter doelbereik?
Nederland en de EU pleiten voor de opname van ambitieuzere rapportagevereisten in het GBF, waaronder de verplichting voor landen om nationale doelstellingen te formuleren. Om het doelbereik verder te verbeteren wil Nederland dat met grotere regelmaat gerapporteerd wordt, zodat de bijdrage van landen aan internationale doelstellingen inzichtelijk wordt en deze beter aan elkaar gekoppeld worden. Versterking van de rapportagevereisten is noodzakelijk voor een beter doelbereik omdat dit in de huidige afspraken onvoldoende geborgd is.
Welke rol speelt ecologische monitoring hierin?
Naast het vaststellen van het nieuwe biodiversiteitsraamwerk (GBF) worden tijdens het tweede deel van CBD COP-15 ook afspraken gemaakt over het monitoring raamwerk dat alle indicatoren bevat om de afgesproken doelen te kunnen monitoren. Ecologische monitoring zal naar verwachting met name betrekking hebben op doelen gerelateerd aan de eerste twee hoofddoelen van de CBD, namelijk Conservation en Sustainable Use en in mindere mate van toepassing zijn op het derde hoofddoel Access & Benefit Sharing.
Gerechtsdeurwaarders die discutabele incasso’s proberen te incasseren. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar waarin een gerechtsdeurwaarder geld terugeist van een bedrijf met een dubieuze reputatie?1
Ja
Klopt het dat gerechtsdeurwaarders in verhouding meer geld verdienen met incassopraktijken dan met het uitvoeren van wettelijke ambtshandelingen? Zo ja, ziet u hierin ook een perverse prikkel in het systeem, en acht u dit wenselijk?
Uit het jaarverslag van het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT), de toezichthouder op de gerechtsdeurwaarders, uit 2020 blijkt dat het bruto honorarium van gerechtsdeurwaarders uit de ambtelijke praktijk hoger lag dan die uit de niet-ambtelijke praktijk. Hieruit blijkt ook dat het honorarium uit de ambtelijke praktijk verschuift naar de niet-ambtelijke praktijk.2 De incassoactiviteiten van de gerechtsdeurwaarder zijn een wettelijk toegestane nevenactiviteit en passen ook bij wat maatschappelijk van schuldeisers en incassodienstverleners (inclusief gerechtsdeurwaarders) wordt verwacht, namelijk om namens de schuldeiser juist eerst pogingen te ondernemen om zaken minnelijk te regelen. Een voorbeeld hiervan is het treffen van een betalingsregeling of een laatste aanschrijving voordat een dagvaarding wordt uitgebracht. Daarbij is de hoogte van de kosten in de minnelijke fase wettelijk vastgesteld, namelijk door de Wet Incassokosten (WIK). Daarmee zorgt de gerechtsdeurwaarder er ook waar mogelijk voor dat de kosten voor een schuldenaar niet te sterk oplopen. Wat mij betreft is dat het uitgangspunt; bij het incasseren van vorderingen dient een minnelijke oplossing tussen partijen centraal te staan. Waar een minnelijke oplossing niet mogelijk blijkt te zijn, kan de schuldeiser ervoor kiezen om de gerechtsdeurwaarder in te schakelen voor de wettelijke taak.
Erkent u dat het voor een consument die een brief krijgt van een gerechtsdeurwaarder verwarrend kan zijn of dat vanuit de staatstaak, het executeren van rechterlijke vonnissen, of vanuit het ondernemerschap, het incasseren namens bedrijven, gebeurt en dat mensen van een brief van de deurwaarder kunnen schrikken, wat tot oneigenlijke druk om te betalen kan leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer niet duidelijk zou zijn in welke hoedanigheid een gerechtsdeurwaarder zijn taken in een specifiek geval uitoefent, kan ik me voorstellen dat dit tot verwarring kan leiden bij een consument. Gerechtsdeurwaarders dienen vanuit de geldende beroeps- en gedragsregels zeer zorgvuldig te communiceren naar schuldenaren. Zij mogen geen maatregelen aankondigen aan iemand, die zij gezien de fase van de vordering en de rol die zij dan vervullen, niet mogen treffen. Wanneer een gerechtsdeurwaarder dat wel doet en daarmee oneigenlijke druk uitoefent, is de betreffende gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk aansprakelijk.
In aanvulling op hetgeen reeds bij of krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet geldt voor de beroepsgroep, gelden straks voor de gerechtsdeurwaarders die incassowerkzaamheden verrichten ook de kwaliteitseisen die aan de incassodienstverlening worden gesteld. Het wetsontwerp Wet kwaliteit incassodienstverlening (Wki) waarin deze kwaliteitseisen zijn opgenomen, ligt ter behandeling in uw Kamer. Zo is onder meer als eis opgenomen dat een incassodienstverlener alle relevante informatie aan zowel schuldenaren als schuldeiser verstrekt en in de communicatie en omgang met deze betrokken partijen transparant, ondubbelzinnig, herkenbaar en correct is. Bij algemene maatregel van bestuur worden nog nadere regels hieromtrent vastgesteld.
Op 3 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de gesprekken die hebben plaatsgevonden in het kader van de uitwerking van de motie Van Beukering-Huijbregts c.s.3 Die motie verzocht het kabinet om te kijken naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso- en deurwaardersactiviteiten en partijen hierbij te consulteren. De partijen zelf hebben een paper met tien punten meegegeven. In mijn brief heb ik een aantal acties genoemd die dit jaar al in gang worden gezet en aangekondigd dat schulden een thema is dat, zeker gelet op de post-corona gevolgen, de komende jaren aandacht blijft vragen. De verschillende rollen van de gerechtsdeurwaarder en de perceptie bij schuldenaren worden meegenomen in deze verdere uitwerking.4
Wat mag van een gerechtsdeurwaarder, die beëdigd is en aan beroepsregels is gebonden, zoals zorgvuldig handelen, integer en onafhankelijk, volgens u worden verwacht bij het werken voor een bedrijf waarover veel klachten binnen zijn gekomen? In hoeverre is het aan gerechtsdeurwaarders onderzoek te doen naar de reputatie of achtergrond van het bedrijf of de gegrondheid van een openstaande factuur? Met andere woorden, hoe wordt voorkomen dat een gerechtsdeurwaarder zich voor het karretje laat spannen van bedrijven met een dubieuze reputatie?
Vanwege de bijzondere positie en taken van de gerechtsdeurwaarder, als openbaar ambtenaar met bijzondere bevoegdheden, zijn op hem/haar specifiek toegesneden regels van toepassing. Op de naleving van die regels wordt onafhankelijk toezicht uitgeoefend door het BFT. Die borging is belangrijk, juist omdat de gerechtsdeurwaarder een bijzondere en belangrijke rol heeft in ons rechtsbestel.
In deze casus trad de gerechtsdeurwaarder op als incasso-gemachtigde van het bedrijf. Het uitgangspunt van de KBvG is dat als de gerechtsdeurwaarder signalen ontvangt dat zijn opdrachtgever niet integer handelt, de gerechtsdeurwaarder zich dient te distantiëren van die opdrachtgever, zodat geen schade wordt berokkend aan eer en aanzien van het ambt. Indien aan een gerechtsdeurwaarder een vordering ter incasso wordt voorgelegd en een debiteur daartegen bezwaar maakt, moet de gerechtsdeurwaarder die bezwaren bespreken met zijn opdrachtgever. Het is vaste rechtspraak van de tuchtrechter voor gerechtsdeurwaarders dat indien de opdrachtgever zich vervolgens op het standpunt stelt dat de vordering juist is, de deurwaarder daar in beginsel van uit dient te gaan en de behandeling mag voortzetten.5 Wanneer de schuldenaar en de schuldeiser van mening verschillen over de vordering, kan dit worden voorgelegd aan de rechter. Consumentenkoop- en consumentenkredietzaken kunnen voorgelegd worden aan de kantonrechter waardoor de schuldenaar niet verplicht is zich te laten bijstaan door een procesvertegenwoordiger. Pas als de schuldeiser een titel heeft, kan de gerechtsdeurwaarder overgaan tot executie.
Ik vind het belangrijk dat een invordering door schuldeisers of door hem ingeschakelde organisaties op een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde wijze gebeurt. Het maakt daarbij niet uit of dat gebeurt door de schuldeiser zelf, door een incassodienstverlener of door een gerechtsdeurwaarder. Met de Wki zorg ik ervoor dat de incassodienstverlening op een begrijpelijke wijze de opbouw van de vordering en de specificatie inzichtelijk maken voor de schuldenaar.
Mag van een gerechtsdeurwaarder net zoveel, of méér worden verwacht ten aanzien van de achtergrond van de opdrachtgever of de gegrondheid van de factuur als van een willekeurig commercieel incassobureau?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat het slecht is voor het vertrouwen in de gerechtsdeurwaarders, die een bijzondere rol hebben in onze rechtsstaat, als zij als verlengstuk fungeren, of zo worden gezien, van bedrijven met een dubieuze reputatie?
Het is zeker niet goed als de gerechtsdeurwaarder als verlengstuk wordt gezien van bedrijven met een dubieuze reputatie. Daarom wordt onafhankelijk toezicht uitgeoefend door het BFT en wordt er strikt op toegezien dat gerechtsdeurwaarders zich aan de wet houden.
Hoe zou volgens u, beter dan nu, de rol van een gerechtsdeurwaarder enerzijds en een incassobureau anderzijds verduidelijkt kunnen worden? Wat vindt u van het idee de incassopraktijken los te koppelen van de praktijk van gerechtsdeurwaarders, om meer duidelijkheid te scheppen voor consumenten? Bent u bereid op dit punt met voorstellen te komen en hierover in gesprek te gaan met onder andere de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG)?
Zoals bij vraag 2 genoemd, is het belangrijk dat een gerechtsdeurwaarder duidelijk aangeeft in welke hoedanigheid hij/zij optreedt. Ik ben er voorstander van dat een schuldeiser eerst tracht om een (onbetwiste) vordering in een minnelijk traject door de debiteur betaald te krijgen voordat een gerechtsdeurwaarder wordt ingeschakeld en deze ambtshandelingen inzet. Over de verschillende rollen van de gerechtsdeurwaarder ben ik in gesprek met partijen zoals onder antwoord vraag 3 aangegeven en wordt u in dat kader verder geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat een gerechtsdeurwaarder zich klaarblijkelijk op het standpunt stelt dat een consument maar aan moet tonen dat een factuur ongegrond is? Bent u het ermee eens dat het juist aan de schuldeiser is duidelijk te maken waarom de factuur gegrond is? Zo ja, bent u bereid dit standpunt nog eens extra onder de aandacht te brengen onder de gerechtsdeurwaarders?
Zowel een schuldeiser als een schuldenaar heeft rechten en plichten. Zo mag van de schuldenaar worden verwacht dat hij reageert op brieven van de schuldeiser, incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder. Vice versa verwachten wij van een schuldeiser, incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder dat zij de schuldenaar adequaat informeren over de vordering. Bij het uitblijven van een betaling zal een schuldeiser, incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder contact zoeken met de schuldenaar en zich netjes opstellen als deze aangeeft dat hij nu niet kan betalen.
Wanneer iemand door een schuldeiser, direct of indirect – via een incassodienstverlener of een gerechtsdeurwaarder – wordt benaderd om een vordering te betalen en het daar niet mee eens is, kan hij/zij zich daar altijd tegen verweren. Een dergelijk verweer dient door de schuldeiser, incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder in behandeling te worden genomen. De schuldenaar dient vervolgens een reactie te ontvangen op zijn verweer. Indien dit niet leidt tot een gezamenlijke oplossing en de schuldeiser van mening blijft dat de vordering terecht is, dan is het vervolgens aan de schuldeiser, als eisende partij, om bij de rechter te bewijzen dat er sprake is van een toewijsbare vordering. De schuldenaar wordt dan gedagvaard. Ik zie in de praktijk dat het relatief vaak voorkomt dat vorderingen aan de rechter worden voorgelegd, zonder dat de schuldenaar verweer voert waardoor er vervolgens een verstekvonnis volgt. Zeker in het geval er sprake is van een dubieuze vordering kan verweer voeren bij de rechter lonen.
Zoals hiervoor aangegeven zet ik me ervoor in dat schuldeisers en schuldenaren in een zo vroeg mogelijk stadium contact met elkaar hebben over de herkomst en hoogte van de vordering en de betalingsmogelijkheden hierbij. Juist door de focus op een minnelijke oplossing voorkomen we dat schulden gejuridiseerd worden en zowel schuldeisers als schuldenaren de gang naar de rechter moeten maken met alle daartoe bijkomende kosten. Er zijn verschillende mogelijkheden waarmee schuldenaren, zowel personen als bedrijven, gratis informatie kunnen vinden over het traject van minnelijke incasso of een vordering die zij niet (h)erkennen. Denk bijvoorbeeld aan voorbeeldbrieven, toegang tot verschillende gemeentelijke initiatieven voor snelle hulp bij een schuld en natuurlijk hulp van het Juridisch Loket. Niet alles hoeft via een advocaat of rechtsbijstandverzekering te lopen.
Overigens geldt ook nog dat wanneer een schuldenaar van mening is dat hij geen of onvoldoende informatie heeft gekregen of bijvoorbeeld niet netjes te woord is gestaan, hij daarover een klacht kan. Deurwaarders en straks ook incassobureau op grond van de Wki zijn verplicht een klachten- en geschillenregeling te hebben.
Vindt u het eerlijk dat mensen die in verweer komen tegen een factuur, met hulp van een advocaat of het aanspreken van de rechtsbijstandsverzekering, vaak de factuur niet hoeven te betalen, maar dat dit voor veel mensen niet is weggelegd omdat zij niet voldoende geld hebben om bijstand te regelen of niet weten hoe dit zit? Erkent u dan dat hier mogelijk een vorm van rechtsongelijkheid ontstaat, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 8.
Het artikel ‘Onrust in Amersfoort over spirituele rituelen op begraafplaats’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onrust in Amersfoort over spirituele rituelen op begraafplaats»1?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat onderzoek naar energieën, séances of het opwekken van geesten zonder toestemming van nabestaanden niet onder de strafbaarstelling van grafschennis valt?
Ik kan mij voorstellen dat de nabestaanden van de overledenen die op de desbetreffende begraafplaats begraven liggen, ontdaan zijn door hetgeen is voorgevallen. Van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heb ik begrepen dat er door meerdere personen aangifte is gedaan. Op dit moment worden de aangiften verzameld en beoordeeld. Het is aan het OM om te oordelen of zonder meer kan worden geconcludeerd dat de gedragingen die worden beschreven in het nieuwsartikel waarnaar u verwijst, niet onder de strafbaarstelling van grafschennis zouden vallen. Daarom ga ik nu niet in op de vraag of het wenselijk is om de strafbaarstelling van grafschennis te verruimen. Wel kan ik u laten weten dat het WODC op dit moment onderzoek doet naar een eventuele verruiming van de strafbaarstelling van lijkschennis, waarbij ook de strafbaarstelling van grafschennis aan de orde komt.2
Bent u bekend met de zeer nauwe interpretatie van grafschennis in Nederland2 in tegenstelling tot de ruimere interpretatie in bijvoorbeeld België3, waar «iedere opzettelijk gepleegde materiële daad, gepleegd niet alleen tegen het graf maar ook tegen de rustplaats van een overledene, waardoor zijn nagedachtenis wordt beledigd of gekwetst»4 onder grafschennis valt?
Inderdaad heeft het Belgische Hof van Cassatie geoordeeld dat grafschennis, zoals strafbaar gesteld in artikel 453 van het Belgische Strafwetboek, «de opzettelijk gepleegde materiële daad is, gepleegd niet alleen tegen het graf maar ook tegen de rustplaats van een overledene, waardoor zijn nagedachtenis wordt beledigd of gekwetst.»6 Grafschennis betreft het schenden van de nagedachtenis van de overledene, en niet het schenden van gevoelens van de nabestaanden.7 Naar Nederlands recht is sprake van het schenden van een graf indien «sprake is van opzettelijke krenking van de nagedachtenis van de overledene en/of van het piëteitsgevoel zijner betrekkingen».8 Naar zowel Belgische als Nederlandse wetgeving moet voor grafschennis dus sprake zijn van krenking of schending van de nagedachtenis van de overledene zelf.
In de Belgische rechtspraak heeft het begrip «graf» wel een ruimere uitleg dan in de Nederlandse rechtspraak. Zo oordeelde het Belgische Hof van Beroep te Antwerpen «dat onder het begrip «graf» moet worden begrepen elke plaats waar een overledene te ruste wordt gelegd en dit vanaf de opbaring in afwachting van de kisting of de begrafenis»,9 welke opvatting is bevestigd in het cassatiearrest waarnaar u verwijst. Onder «opbaring» dient naar Belgisch recht overigens te worden begrepen het neerleggen op een rustbed of op een rusttafel van een lijk, dat is klaargemaakt voor zijn kisting of voor zijn begrafenis.10 In de Nederlandse jurisprudentie wordt onder het begrip «graf» in de zin van artikel 149 Wetboek van Strafrecht echter verstaan «een plaats waar een lijk begraven ligt».11
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 2, 4 en 6 heb aangegeven, wil ik niet vooruitlopen op het oordeel van het OM of in dit concrete geval naar Nederlands recht sprake is van grafschennis.
Onderkent u dat in het bovengenoemde artikel sprake is van grafschennis en dat hier een leemte in het Wetboek van Strafrecht bestaat?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het niet verruimen van de strafbaarstelling van grafschennis in het Wetboek van Strafrecht een verkeerd signaal aan de samenleving geeft, namelijk dat dit getolereerd wordt in Nederland zolang geen graven vernield worden?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2, 4 en 6 heb geantwoord, wil ik niet vooruitlopen op het oordeel van het OM of in dit geval sprake is van grafschennis. Overigens geldt in zijn algemeenheid dat er onderscheid bestaat tussen gedragingen die naar maatstaven van fatsoen en moraal als onbehoorlijk worden beschouwd, en gedragingen die daarnaast ook vallen onder een strafrechtelijke verbodsbepaling. De redenering dat uit het feit dat een bepaalde gedraging niet strafrechtelijk verboden is, zonder meer moet worden afgeleid dat deze maatschappelijk aanvaardbaar is, kan ik daarom niet volgen.
Bent u bereid te bevorderen dat een wetsvoorstel naar de Kamer gezonden wordt waarin de strafbaarstelling van grafschennis verruimd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat vergoeding van het medicijn Kaftrio tegen taaislijmziekte (CF) opnieuw is uitgesteld. |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Besluit over Kaftrio opnieuw uitgesteld»?1
Ja.
Wat is de precieze reden voor dit uitstel?
Het Zorginstituut Nederland oordeelde positief over de werking van Kaftrio maar concludeerde ook dat de kosteneffectiviteit van Kaftrio zeer ongunstig is en dat de prijs die de fabrikant vraagt onverklaarbaar hoog is2. Daarmee legt het middel een groot beslag op het totale Nederlandse zorgbudget waardoor verdringing van andere zorg dreigt. Om die redenen ben ik met de fabrikant in onderhandeling getreden over de prijs van Kaftrio. Tot op heden heb ik met de fabrikant nog geen overeenstemming kunnen bereiken over de prijs.
Een overheidsinterventie met een beoordeling en een onderhandeling is helaas een noodzakelijk kwaad, dat tijd kost en daarmee op gespannen voet staat met het patiëntbelang. Dat steekt mij ook. Echter ben ik van mening dat niet deze interventie maar de hoge prijzen die geneesmiddelenfabrikanten vragen een drempel vormen voor directe patiënttoegang. De fabrikant van Kaftrio is dus wat mij betreft voornamelijk verantwoordelijk voor de situatie dat Nederlandse patiënten moeten wachten op toegang tot het geneesmiddel.
Het klopt dat Kaftrio in een aantal Europese landen reeds beschikbaar is. In een deel van de Europese landen waar Kaftrio reeds beschikbaar is vonden de afgelopen maanden onderhandelingen over de prijs van het middel plaats waarna besloten is om het middel te vergoeden. Daarnaast is het verschil tussen de beschikbaarheid in Nederland en andere landen ook ten dele terug te voeren op verschillen in de beoordelingssystematiek en het al of niet onderhandelen voorafgaand aan een vergoedingsbesluit. In Duitsland bijvoorbeeld, wordt een geneesmiddel vanaf het moment van Europese marktregistratie automatisch vergoed en volgen prijsonderhandelingen na een jaar. In andere landen waar Kaftrio reeds beschikbaar is, zijn ten tijde van de onderhandelingen over één van de eerdere CF middelen van deze fabrikant, al prijsafspraken over Kaftrio gemaakt, waardoor Kaftrio snel beschikbaar kon komen. Kaftrio is namelijk het vierde CF geneesmiddel van dezelfde fabrikant. Voor de drie eerdere middelen van deze fabrikant (Kalydeco, Orkambi en Symkevi) is ook in Nederland onderhandeld over de prijs, omdat het Zorginstituut Nederland oordeelde dat deze te duur waren. Na prijsonderhandelingen zijn deze middelen ingestroomd in het basispakket. Tot slot zijn er ook landen waar Kaftrio nog niet beschikbaar is omdat de onderhandeling of beoordeling nog loopt.
Waarom duurt het zo lang voordat Kaftrio in Nederland beschikbaar komt voor Cystic Fibrosis (CF)-patiënten, aangezien Kaftrio al in zestien landen wordt vergoed, waaronder Kroatië?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat dit voor CF-patiënten een ongelooflijke tegenslag is?
Ik kan me goed voorstellen dat het voor patiënten een ongelooflijke tegenslag is om te zien dat er een effectief geneesmiddel is voor hun ziekte dat vanwege de prijs niet (direct) beschikbaar is. Ik vind dat in het geval van Kaftrio vooral de zeer hoge vraagprijs van de fabrikant een barrière vormt voor opname in het basispakket. Dergelijke hoge prijsstellingen belemmeren een duurzame toegang van nieuwe geneesmiddelen voor CF patiënten, maar ook voor patiënten met andere aandoeningen. Vanwege hoge en vaak niet gemotiveerde prijzen van nieuwe geneesmiddelen ben ik genoodzaakt om te onderhandelen over de vergoedingsprijs. Zo streven we ernaar om deze dure medicijnen betaalbaar te maken en kunnen we het ons veroorloven om ze duurzaam toegankelijk te maken voor patiënten.
Ik vraag fabrikanten om tijdens de prijsonderhandeling hun geneesmiddel gratis beschikbaar te stellen voor patiënten die niet kunnen wachten. Ik houd fabrikanten van geneesmiddelen, gezien hun keuzes met betrekking tot de prijsstelling van hun geneesmiddelen, primair verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van het geneesmiddel tijdens de onderhandelingen. De fabrikant stelt Kaftrio momenteel beschikbaar voor ernstig zieke patiënten die voor 21 augustus 2021 met een behandeling gestart zijn. Ik heb de fabrikant gevraagd om Kaftrio tijdens de onderhandeling voor alle patiënten die voor het geneesmiddel in aanmerking komen beschikbaar te stellen. Ik ben, onder voorwaarde, ook bereid om de kosten voor de beschikbaarheidsstelling mee te wegen in mijn onderhandelingen met de fabrikant. De fabrikant is tot op heden niet ingegaan op mijn voorstel.
Beseft u dat CF-patiënten door dit uitstel gezondheidsschade oplopen? Waarom laat u dat toe?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom bent u onbereikbaar voor de CF-patiëntenvereniging Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting(NCFS)? Vindt u het uitstel en de gevolgen voor patiënten zo onbelangrijk?
Ambtenaren van het Ministerie van VWS hebben tijdens de onderhandeling meermaals contact gehad met de NCFS. In de communicatie is de NCFS door de ambtenaren op de hoogte gesteld over de voortgang van de onderhandeling. Half oktober heeft de NCFS het Ministerie van VWS benaderd met de vraag of ik persoonlijk in gesprek wil treden over de vergoeding van Kaftrio. In reactie daarop heb ik de NCFS uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek heeft 11 november jl. plaatsgevonden.
In antwoord op eerdere Kamervragen gaf de Minister voor Medische Zorg aan: «Ik ga met de fabrikant in gesprek over het tijdens de onderhandelingen ter beschikking stellen van Kaftrio aan patiënten.» Hoe staat het met die toezegging?2
Zie antwoord op vraag 4 en 5.
Deelt u de mening dat levensreddende medicijnen beschikbaar moeten zijn al tijdens de onderhandelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dat bewerkstelligen?
Ik ben ook van mening dat patiënten zo snel mogelijk toegang moeten krijgen tot levensreddende medicijnen. Ik ben echter niet bereid om een, naar het oordeel van het Zorginstituut, te duur geneesmiddel als Kaftrio uit de basisverzekering te vergoeden zonder dat eerst acceptabele prijsafspraken worden overeengekomen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 en 5 reeds heb toegelicht, vraag ik fabrikanten om hun geneesmiddelen tijdens de onderhandeling beschikbaar te stellen en ben ik bereid deze verstrekking mee te wegen in de prijsonderhandeling.
De Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen (mei 2020) en de Voortgang Flexibilisering Asielketen (december 2020) |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre werkt de doelgroepbenadering zoals geschetst in de brieven naar behoren? In hoeverre levert deze benadering winst op in de voortgang van de dossiers en in de doorstroom van asielzoekers?
De IND heeft de doelgroepgerichte benadering de afgelopen jaren meermaals en in nauw overleg met haar ketenpartners, zoals de Raad voor de Rechtspraak, het COA en de DT&V, toegepast. Meer recent vormde het doelgroepgericht werken een belangrijk uitgangspunt bij de afdoening van de zaken in de Taskforce. Met de komst van het vernieuwde identificatie- en registratieproces (I&R) en de wijziging van de asielprocedure per 25 juni 2021 werkt de IND, naar de toekomst toe, nog meer doelgroepgericht.1 Dat wil zeggen dat na een individuele beoordeling van een zaak, direct na de aanmeldfase, het juiste behandelproces voor de voorliggende zaak wordt gekozen. In het aanmeldgehoor wordt bijvoorbeeld gevraagd naar de asielmotieven waardoor aan het begin van de asielprocedure een globaal beeld ontstaat van de reden van de asielaanvraag. Dit maakt het mogelijk om al in een vroeg stadium een inschatting te maken of sprake is van een kansrijke zaak, een kansarme zaak of een asielmotief dat extra aandacht en tijd vraagt. In de behandelteams wordt vervolgens uitvoering geven aan de gemaakte keuze voor een zesdaagse of een negendaagse algemene asielprocedure (AA). Hierdoor voorkomt de IND dat zaken onnodig behandeld worden in de verlengde asielprocedure (VA), bijvoorbeeld omdat alleen extra tijd nodig is voor het afnemen van het gehoor. In de afgelopen periode is een deel van de zaken die als kansrijk is aangemerkt reeds versneld behandeld en ook de aankomende maanden zullen kansrijke zaken zoveel mogelijk versneld worden afgedaan. Uit eerdere ervaringen weet de IND dat de behandelduur (de tijd die een medewerker besteedt aan het horen en beslissen van een zaak) van kansrijke zaken in een meer doelgroepgerichte benadering teruggebracht kan worden met enkele uren tot een dag (afhankelijk van de zaak). De IND blijft zich ook in 2022 inzetten voor een verdere doorontwikkeling van de doelgroepgerichte benadering met het oog op een zorgvuldige, maar snelle beslissing met een kortere behandelduur en een kortere doorlooptijd.
Hoeveel flexibele opvanglocaties zijn sinds 2020 gestart en hoeveel plaatsen zijn hiermee, bij volledige bezetting, gerealiseerd? Waren dit meer of minder plaatsen/locaties dan verwacht? Als het minder waren, waardoor kwam dit? Staan nog nieuwe locaties op de planning om te openen?
Het COA is de afgelopen periode door acute krapte in de opvang met name op zoek geweest naar voldoende opvangplekken die op korte termijn inzetbaar zijn. Deze zoektocht is in 2019 reeds gestart. Hierdoor is minder aandacht besteed aan het realiseren van flexibele opvangplekken. Wel is en wordt aan de Provinciale Regietafels (PRT’s) veelvuldig gesproken over manieren waarop flexibel met groei en krimp van het aantal opvangplekken kan worden omgegaan.
Om (opvang)locaties daadwerkelijk flexibel in te zetten is voldoende opvangcapaciteit nodig. Van op- of afschalen van flexibele opvanglocaties is sinds 2020 dan ook geen sprake geweest. Naast tekorten aan opvangplekken vormen ook zaken als een beperkte beschikbaarheid van de juiste panden en specifieke bouwtechnische vereisten, factoren die de realisatie van flexibele asielopvangvormen tot een uitdaging maken.
Er is op dit moment één locatie die gebruikt wordt voor flexibele opvang. De locatie kent 175 capaciteitsplaatsen die, conform de afspraken met de gemeente, kunnen worden ingezet voor meerdere doelgroepen. Van dit laatste is op dit moment geen sprake gezien het acute tekort aan opvangplekken.
Uw Kamer heeft bij de Voorjaarsnota 2021 middelen voor reservecapaciteit bij het COA ter beschikking gesteld. Deze middelen dragen eraan bij dat het COA een aantal locaties kan aanhouden in rustige tijden om die te kunnen inzetten op momenten dat dat nodig is. Sinds het voorjaar 2021 is de bezetting bij het COA aanzienlijk toegenomen, waardoor alle capaciteit ingezet is en vorming van reservecapaciteit nog niet is gerealiseerd. Wanneer de vraag naar opvangcapaciteit afneemt kan met deze financiële middelen een buffer worden gevormd.
Hoe staat het met de voortgang om van de opvanglocatie in Gilze een Gemeenschappelijke Vreemdelingenlocatie (GVL) te maken? Hoe staat het met de voortgang om een vierde GVL te realiseren?
Het vinden van opvanglocaties die ook als Gemeenschappelijke Vreemdelingenlocatie (GVL) kunnen dienen, is een zorgvuldig proces dat tijd en bovenal bestuurlijk draagvlak vraagt. Door de migratieketen wordt, onder coördinatie van het COA, gezocht naar additionele GVL’s. Dit gebeurt naast de (door)ontwikkeling van het GVL-concept op bestaande locaties.
Voor de locatie Gilze geldt dat het besluitvormingstraject rondom de GVL-vorming onverminderd doorgaat. De huidige renovatie van de locatie wordt uitgebreid om gezamenlijke en langjarige huisvesting van de ketenpartners mogelijk te maken.
Hoeveel satellietlocaties zijn sinds 2020 gerealiseerd om te dienen als «ventiel» voor de GVLs? Is dit aantal conform het geplande aantal? Zo nee, wat is nodig om dit te realiseren?
De provinciale planvorming, onder coördinatie van de PRT’s, is op dit moment nog niet afgerond. De planvorming, die ziet op de middellange termijn (1 januari 2023), wordt doorgezet, maar het tempo wordt beïnvloed doordat gemeenten voor meerdere complexe opgaven staan dan de opvang van asielzoekers alleen. Daarnaast wordt deze planvorming sinds de zomer van 2021 beïnvloed door de acute zoektocht naar opvangplekken en het versneld huisvesten van vergunninghouders in gemeenten hetgeen momenteel alle aandacht vraagt. Als gevolg hiervan zijn nog niet alle plannen opgeleverd. Provincies werken nog aan de plannen, waardoor het nog niet mogelijk is om een beeld te geven van de locaties die een satellietfunctie zullen krijgen.
Met hoeveel gemeenten is, al dan niet via provinciale regietafels, gesproken over de realisatie van flexibele asielopvang? Welke zaken maken de realisatie ingewikkeld? Wat kan hieraan worden gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben alle provinciale regietafels inmiddels een plan van aanpak opgesteld voor de realisatie van de Uitvoeringsagenda? Zo nee, waarom niet? Kunt u een stand van zaken geven over de voortgang van deze plannen van aanpak?
Zie antwoord vraag 4.
Is het kennisloket Flexibele Opvangvormen inmiddels opgezet? Wat zijn de eerste ervaringen hiermee? Wordt hier door provincies/gemeenten veel gebruik van gemaakt?
In het afgelopen anderhalf jaar is aan de PRT’s regelmatig gesproken over flexibele opvang. Kennis, informatie en ervaringen over deze opvangvorm zijn aan de tafels gedeeld. Tevens is een leidraad over flexibele opvangvormen opgesteld. Vragen over flexibele opvangvormen kunnen worden voorgelegd aan de VNG, Aedes, of (de informatielijn van) het COA. Ook vinden er een-op-een gesprekken met gemeenten plaats om toelichting te geven over flexibele opvangvormen. Tot slot, hebben diverse webinars plaatsgevonden waarin het gebruik van flexibele opvangvormen is besproken en toegelicht.
Is de afgelopen maanden, onder invloed van de druk op de asielopvang, sprake geweest van het opschalen van flexibele opvang op een of meer locaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat ondanks dat sinds 2017 wordt gewerkt aan de uitvoering van het Programma Flexibele asielketen, dat juist gericht was op een keten die beter bestand is tegen fluctuaties in de instroom, er nu toch zoveel problemen zijn met het vinden van opvangplekken? Kunt u daarop reflecteren? Welke conclusies trekt u naar aanleiding hiervan over de werking van de uitvoering van de maatregelen uit het Programma? Wat gaat u doen om dit te verbeteren/op te lossen?
Van begin 2018 tot augustus 2020 is binnen het programma Flexibilisering Asielketen gewerkt aan het flexibiliseren van de asielketen, waarna de thema’s voor verdere uitwerking en implementatie zijn overgedragen aan ketenpartners.
Het is goed te benadrukken dat het programma zich naast het flexibiliseren van de opvang ook op andere onderdelen van de asielketen heeft gericht. Zo zijn er ook in de asielprocedure maatregelen ontwikkeld en geïmplementeerd die beogen bij te dragen aan een flexibeler systeem. Voorbeelden hiervan zijn de herinrichting van het proces rondom de herhaalde asielaanvragen, het achterwege laten van een gehoor bij een herhaalde asielaanvraag zonder kans van slagen, het samenvoegen van het aanmeldgehoor met het eerste gehoor, en de flexibele AA. Het programma heeft ook nieuwe concepten opgeleverd zoals het herontwerp van het vernieuwde identificatie- en registratieproces (I&R-proces), een simulatiemodel en een terugkeerspoor. Een deel hiervan dient nog nader te worden uitgewerkt. Dit vindt momenteel plaats en dat betekent dat de gewenste transitie naar een meer flexibele asielketen op onderdelen nog in uitvoering is.
Daarnaast is het van belang op te merken dat in 2015/2016 sprake was van een opvangcrisis enkel door de hoge instroom van asielzoekers. In de huidige problematiek speelt echter ook de krapte op de woningmarkt en de daardoor stagnerende uitstroom van vergunninghouders een rol: momenteel verblijven er ongeveer 36.000 personen in de opvanglocaties van het COA. Hieronder bevinden zich ongeveer 12.000 vergunninghouders, waarvan ongeveer 5.400 personen al langer dan de afgesproken 14 weken wachten op huisvesting in gemeenten.
Ervaringen die zijn opgedaan tijdens de hoge asielinstroom van 2015/2016 hebben geleid tot samenwerkingsstructuren die destijds zijn opgezet en vanuit het programma Flexibilisering Asielketen een meer structurele rol hebben gekregen en ook nu van grote meerwaarde blijken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie en de PRT’s. Hierdoor weten bestuurders vanuit het Rijk, provincie en gemeenten elkaar te vinden en kan snel worden geschakeld zoals in de afgelopen maanden veelvuldig is gedaan.
Daarnaast is eens te meer gebleken dat opvang van asielzoekers en huisvesting van vergunninghouders communicerende vaten zijn, zoals eerder aan uw Kamer bericht.2 Het is mijn streven de huidige intensieve samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op deze gecombineerde opgave ook in het nieuwe jaar voort te zetten.
In hoeverre spreekt het Rijk ook met gemeenten over flexibele woonoplossingen om de uitstroom te bevorderen, zoals extra subsidies voor begeleiding in gemengd-wonen-projecten en aangepaste regelgeving of garantstellingen om tijdelijke woonvormen te kunnen realiseren? Welke ondersteuning van het Rijk krijgen gemeenten hierbij? Welke mogelijkheden tot verbetering ziet u hier?
De meest effectieve manier om de huidige acute druk op de COA-opvang te verlichten is en blijft het inzetten op de uitstroom van vergunninghouders naar huisvesting in gemeenten. Dit is voor hen bovendien de start van een waardevolle bijdrage aan de Nederlandse samenleving. Als vergunninghouders te lang in de opvang verblijven, belemmert dat immers hun integratie en participatie en zijn zij niet optimaal beschikbaar voor de (lokale) arbeidsmarkt.
Op 19 november jl. is een brief verstuurd aan de commissarissen van de Koning, gedeputeerden, burgemeesters en wethouders waarin is ingegaan op de gezamenlijke opgave opvang en huisvesting. In deze brief hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik uiteengezet hoeveel opvangplekken er nodig zijn om iedereen met een recht op opvang de aankomende periode op te kunnen vangen. Tevens is in de brief ingegaan op de taakstelling en het inlopen van de ontstane achterstanden in het huisvesten van vergunninghouders. In de tweede helft van 2021 moesten daarmee naast de 11.000 vergunninghouders uit de reguliere taakstelling, nog eens 1.500 personen gehuisvest worden. Uw Kamer heeft deze brief in afschrift ontvangen.3
Het kabinet heeft een aantal ondersteuningsmaatregelen ontwikkeld om de mogelijkheden te verbreden.4 Het gaat dan onder meer om een hotel- en accommodatieregeling om met spoed 2.500 vergunninghouders tijdelijk, voor een periode van maximaal zes maanden, onderdak te bieden in de gemeente waarin zij permanent gehuisvest gaan worden. Daarnaast biedt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties diverse regelingen waarvan gebruik kan worden gemaakt bij de realisatie van flexibele woonoplossingen voor tijdelijke bewoning («tussenvoorzieningen»). De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 7 december bekend gemaakt dat zo bijna 1.400 woningen zullen worden gerealiseerd, waaronder 800 voor vergunninghouders.5 Ook kunnen de «RVV Tijdelijke woningen» en de «Financieringsfaciliteit Binnenstedelijke Transformatie» worden ingeroepen. Tot slot zijn er mogelijkheden gebruik te maken van de expertise van diverse partijen met betrekking tot tijdelijke huisvesting, waaronder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de Versnellingskamer Flexwonen, en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). Laatstgenoemde zet bijvoorbeeld in samenwerking met gemeenten en provincies in op de ontwikkeling of transformatie van (eigen) grond of vastgoed voor al dan niet tijdelijke bewoning.
Bent u bereid in een brief aan de Kamer uiteen te zetten hoe sinds het beëindigen van de bestaande programmastructuur van het programma Flexibele asielketen en de overdracht van de uitvoering van de maatregelen aan de organisaties in de asielketen de uitvoering van alle maatregelen verloopt? Kunt u daarbij in ieder geval aangeven wat goed verloopt, wat nog nadere aandacht vraagt en welke oplossingen daarvoor beschikbaar zijn?
In mijn brief van 17 december 2020 heb ik de stand van zaken gegeven ten aanzien van de voortgang van de betreffende programmaonderdelen na beëindiging van het programma Flexibilisering Asielketen6. De betreffende onderdelen zijn reeds overgegaan naar de betrokken ketenpartners. Hieronder volgt een weergave van de huidige stand van zaken.
De onderdelen van het vernieuwde I&R-proces worden momenteel gefaseerd uitgevoerd. De regietafels in zowel Ter Apel als Budel zijn al geruime tijd operationeel. De ervaring die is opgedaan wordt benut om het proces verder te verbeteren. Ten behoeve van het nieuwe aanmeldproces in Ter Apel wordt momenteel nieuwe semipermanente huisvesting gerealiseerd ten behoeve van de uitvoer van het I&R-proces door de politie. Wanneer deze huisvesting gereed is, wordt gestart met beide andere onderdelen van het vernieuwde I&R-proces, het Voorportaal en de Frontoffice. De implementatie van het Voorportaal en de Frontoffice zijn voorzien in de eerste helft van 2022. Voor wat betreft de voortgang van de doelgroepgerichte benadering verwijs ik graag naar de beantwoording van vraag 1.
De AA is flexibeler vormgegeven zodat de asielzoeker zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt over de uitkomst van de asielaanvraag, de opvangcapaciteit niet langer dan nodig wordt benut en efficiënt wordt omgegaan met de tijd en de capaciteit van medewerkers. Middels een wijziging van het Vreemdelingenbesluit zijn het aanmeldgehoor en het eerste gehoor samengevoegd waardoor de AA is verkort van acht naar zes dagen. Ook wordt tijdens de aanmeldfase een korte uitvraag gedaan naar de asielmotieven van de asielzoeker waardoor de IND gedurende de aanmeldfase een globaal beeld kan verkrijgen van de reden van de asielaanvraag. Dit maakt het mogelijk om al in een vroeg stadium de inschatting te maken of sprake is van een asielmotief dat extra aandacht en tijd nodig heeft. Het is mogelijk gemaakt om de AA met enkele dagen te verlengen, waardoor zaken die iets meer tijd behoeven in de AA afgedaan kunnen worden en niet in de VA terecht komen. Doorverwijzing naar de VA vindt dan vooral plaats bij zaken waarvoor nader onderzoek nodig is. Medio 2022 zal een evaluatie van de gewijzigde procedure worden uitgevoerd die ik met uw Kamer zal delen. De evaluatie zal ingaan op het behalen van de doelen en het voldoen aan de benodigde procedurele waarborgen.
Het wetsvoorstel om de vergunningsduur terug te brengen van vijf naar drie jaar is op 28 december 2020 ingediend bij uw Kamer. Vanwege de demissionaire status van het kabinet is dit wetsvoorstel controversieel verklaard.
De pilot terugkeerspoor is enige tijd onderbroken geweest in verband met de coronapandemie, maar is vervolgens weer herstart. De pilot wordt op dit moment geëvalueerd. Op basis van de evaluatie zal bezien worden in hoeverre de pilotwerkwijze duurzaam geïmplementeerd kan worden en of bredere uitrol in de keten aangewezen is.
In mijn brief van 17 december 2020 heb ik aangegeven dat een eerste versie van het simulatiemodel in gebruik was genomen waarmee de ketenpartners samen met het departement de eerste ervaringen konden opdoen. In deze pilotfase is het model doorontwikkeld, grotendeels gevalideerd, geëvalueerd en bijgesteld. Inmiddels is de pilotfase met goede resultaten afgerond en zal het simulatiemodel in beheer worden genomen. Met dit model kunnen de ketenbrede effecten van bijvoorbeeld fluctuaties in de instroom of voorgenomen beleidskeuzes in kaart worden gebracht.
Voor de overige maatregelen verwijs ik terug naar de beantwoording van bovenstaande vragen.
Bent u bereid deze vragen en de brief genoemd onder vraag 11 uiterlijk één week voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid aan de Kamer te zenden?
Door een samenloop van verschillende prangende omstandigheden en de inzet die daarop gepleegd wordt, is het tot mijn spijt niet gelukt om uw vragen tijdig te beantwoorden.
De dreigende uitzetting van een Armeens gezin |
|
Maarten Hijink (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de dreigende uitzetting van Ljowa en zijn familie?1
Zoals uw Kamer bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken. In het algemeen geldt dat aanvragen die worden ingediend op basis van de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen (Afsluitingsregeling) worden getoetst aan de voorwaarden zoals die zijn neergelegd in paragraaf B9/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Het al dan niet in Nederland geboren zijn is hierbij geen afzonderlijke voorwaarde. Indien er aan de voorwaarden wordt voldaan en er geen contra-indicaties voor verblijfsaanvaarding bestaan, wordt er een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling verleend aan de hoofdpersoon en aan zijn of haar gezinsleden. Indien er geen verblijfsrecht kan worden verleend op grond van de Afsluitingsregeling wordt aanvullend getoetst of de verblijfsweigering in strijd is met artikel 8 EVRM. Als dit niet zo is wordt er geen verblijfsvergunning verleend en dient het gezin uit Nederland te vertrekken.
Waarom vindt u, via de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND), dat dit gezin moet worden uitgezet terwijl de kinderen hier zijn geboren en opgegroeid en de familie feitelijk onder het zogenaamde kinderpardon valt?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kan de IND de procedurele fout niet herstellen en het gezin tegemoetkomen, aangezien zij aantoonbaar onder het kinderpardon vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van Defence for Children die constateert dat sprake is van willekeur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Ik kan en ga zoals u weet niet in op de individuele zaak. Meer algemeen geldt dat indien een beroep wordt gedaan op een zaak waarin sprake zou zijn van eenzelfde situatie en gelijke omstandigheden en waarin wél een verblijfsvergunning is verleend, dit aanleiding kan zijn om op grond van het gelijkheidsbeginsel eenzelfde beslissing te nemen. Om te beoordelen of er sprake is van een gelijke situatie beoordeelt de IND het volledige dossier. Uit die zorgvuldige beoordeling kan blijken dat er geen sprake is van eenzelfde situatie en gelijke relevante omstandigheden. Een uitzondering hierop geldt in het geval van een ambtelijke misslag, het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald. Overigens kan de rechter ook toetsen of er gehandeld wordt in strijd met het gelijkheidsbeginsel indien dit wordt aangevoerd.
Bent u het eens dat u juist voor dit soort gevallen een discretionaire bevoegdheid zou moeten hebben?
Nee, ik ben het daar niet mee eens. In de Afsluitingsregeling zijn voorwaarden gesteld, een groot deel hiervan was ook al van toepassing in de regelingen die vóór de Afsluitingsregeling van toepassing waren, namelijk de Overgangsregeling en de Definitieve Regeling. Het niet hebben voldaan aan de voorwaarden voor een verblijfsregeling betekent niet direct dat een discretionaire bevoegdheid uitkomst zou bieden. Het is immers inherent aan het stellen van voorwaarden voor verblijf dat er ook aanvragen zullen zijn die niet voldoen.
Het doel van het omvormen van de discretionaire bevoegdheid was het ontmoedigen van (langdurig) verblijf na afwijzing van een verblijfsaanvraag. Hierbij is het van belang om prikkels die verblijf in Nederland verlengen te verminderen. Het destijds ingerichte stelsel leidde ertoe dat een vreemdeling tot het allerlaatste moment nog kon hopen op een verblijfsvergunning. Dit acht ik nog steeds ongewenst.
Bent u bereid de IND opnieuw naar deze zaak te laten kijken? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd kan ik niet ingaan op individuele zaken. In het algemeen geldt dat er in principe niet opnieuw naar zaken wordt gekeken zodra de verblijfsprocedure, inclusief een eventuele bezwaar- en (hoger) beroepsprocedure, is afgerond.
Het bericht dat de Australische staat Victoria ongevaccineerde parlementsleden niet meer toelaat in het parlementsgebouw |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waarin wordt vermeld dat de Australische staat Victoria ongevaccineerde parlementsleden niet meer toelaat in het parlementsgebouw1?
Ja.
Deelt u de mening dat het buitensluiten van ongevaccineerde parlementsleden een aanslag is op de democratie, dit omdat zij het woord niet meer kunnen voeren in het parlementsgebouw? Zo ja, heeft u de bereidheid om deze dictatoriale maatregel richting uw Australische ambtsgenoot krachtig af te wijzen? Wilt u een gedetailleerd antwoord geven hoe u dit verzoek gaat oppakken?
Op 14 oktober jl. heeft de Australische deelstaat Victoria een Covid-19 vaccinatieplicht ingevoerd voor parlementariërs. Met deze vaccinatieplicht dienen parlementariërs in de staat Victoria zich uiterlijk 26 november volledig te laten vaccineren tegen Covid-19 om op locatie in het parlement te kunnen werken. Het betreft wetgeving die is ingevoerd nadat een parlementaire motie met een ruime meerderheid is aangenomen.
Een dergelijke vaccinatieplicht voor Covid-19 bestaat niet in Nederland. Vrijwillige vaccinatie is het uitgangspunt en is ieders eigen keuze. In Nederland mag een werkgever een werknemer dus niet verplichten om zich te laten vaccineren tegen corona. Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, heeft hij/zij, indien er samen met de werkgever niet uitgekomen wordt, de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter. Dergelijke procedures gelden ook onder de Australische wetgeving.
Ik voer regelmatig overleg met ambtsgenoten van over de hele wereld over de aanpak van de Covid-19 pandemie. Zo ook met mijn Australische ambtsgenoot, meest recent nog op 7 oktober jl. Dergelijke gesprekken lenen zich om informatie, kennis en ervaring uit te wisselen over eenieders aanpak. Het is echter wat mij betreft niet aan de orde om Australische binnenlandse wetgeving, die democratisch tot stand is gekomen, af te wijzen.
De complexe schadevergoeding van benadeelden in strafzaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter op 18 december 2020?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering van de rechter dat artikel 335 Strafvordering (Sv) geen ruimte biedt in een tussenvonnis de schuldvraag te beantwoorden en daarna pas te kijken naar de vorderingen van de benadeelde partijen?
Ik stel vast dat de rechter met zijn constatering aansluit bij de wetsgeschiedenis.
Artikel 335 Sv bepaalt: «Behoudens toepassing van artikel 333, doet de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij uitspraak gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak.» Dit artikel is in zijn huidige vorm vastgesteld bij wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 1993, 29). De memorie van toelichting merkt ten aanzien van het artikel op:
«Volgens dit artikel is de rechtbank, behoudens toepassing van artikel 333, verplicht gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak zich uit te spreken over de civiele vordering. De rechter dient derhalve twee zelfstandige beslissingen te nemen die vervolgens in één strafvonnis worden neergelegd.»
Denkt u ook dat het in sommige strafzaken kan helpen eerst de schuldvraag te beantwoorden en daarna pas naar de vorderingen van de benadeelde partijen te kijken? Bijvoorbeeld vanwege spijtoptanten die na het vaststellen van de schuldvraag wel bereid zijn om mee te werken aan de schadevergoeding, kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter kan bepalen dat de vordering van een benadeelde partij niet ontvankelijk is als de behandeling van de vordering naar zijn oordeel een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding (artikel 361, derde lid, Sv). Het is in het belang van de benadeelde partij dat niet-ontvankelijkverklaringen zo veel mogelijk worden voorkomen. Ook de rechtbank Rotterdam onderkent dit belang; zo blijkt uit de uitspraak. Ik leid uit het vonnis af dat de door de rechtbank gesuggereerde innovatieve aanpak tot doel heeft niet-ontvankelijkverklaring te voorkomen en tevens de verdachte voldoende gelegenheid te bieden de vorderingen te betwisten.
Om in deze behoefte te voorzien is in het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (in een voorlopige vorm) de mogelijkheid opgenomen om vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partij af te splitsen van de hoofdzaak en in een afzonderlijke procedure in het strafrecht te behandelen. De behandeling van de vordering vindt in dat geval plaats na de uitspraak van het eindvonnis in de strafzaak. Afzonderlijke behandeling in een aparte schadevergoedingskamer moet behandeling in het strafproces mogelijk maken in gevallen waarin volgens de huidige regeling de vordering van een benadeelde partij niet ontvankelijk zou worden verklaard.
Ten aanzien van de afzonderlijke behandeling werd van verschillende zijden aangevoerd dat de introductie van een afgesplitste procedure alleen zinvol zou zijn als ook de voorschotregeling van toepassing zou worden verklaard. De regering heeft aan het WODC een onderzoeksopdracht gegeven om na te gaan wat de publieke kosten zouden zijn van toepassing van de voorschotregeling op de voorgestelde afgesplitste schadevergoedingsprocedure. Als het resultaat van dit onderzoek bekend is, of in een later stadium, kan een beslissing worden genomen over de mogelijkheid om de voorschotregeling toe te passen bij de afgesplitste procedure. De consequenties van deze beslissing zullen worden verwerkt in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering ligt momenteel voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Gezien de geschetste stand van zaken ten aanzien van het genoemde wetsvoorstel vind ik het niet opportuun om nu voor te stellen in de wet de mogelijkheid op te nemen om door middel van een tussenvonnis eerst de schuldvraag te beantwoorden en daarna pas naar de vorderingen van de benadeelde partijen te kijken. Ik verwacht dat het voorstel voor de afgesplitste procedure tegemoetkomt aan het gesignaleerde probleem.
Denkt u ook dat het wijzen van een tussenvonnis een brug kan slaan tussen eenvoudige schadevergoedingen die tegelijk met het eindvonnis kunnen worden toegewezen en complexe schadevergoedingen die door de schadevergoedingskamer dienen te worden beoordeeld, zoals het adviesrapport van de commissie Donner adviseert?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De in het wetsvoorstel voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering voorgestelde afgesplitste procedure, waarbij een schadevergoedingskamer complexe vorderingen beoordeelt, kan een goede voorziening bieden voor gevallen waarin de strafrechter nu geen uitkomst kan bieden aan de benadeelde partij.
Ik heb geen redenen om te concluderen dat er – in aanvulling op deze voorziening voor een afgesplitste procedure – behoefte is aan een brug tussen eenvoudige vorderingen tot schadevergoeding die tegelijk met het eindvonnis in de strafzaak kunnen worden toegewezen en complexe vorderingen tot schadevergoeding die door de schadevergoedingskamer dienen te worden beoordeeld.
In het rapport van de Commissie onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten («Commissie Donner») wordt een voortgezette behandeling van complexe vorderingen binnen het strafproces bepleit. Het rapport (blz. 99) wijst daarbij onder meer op het voorstel in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Ook de suggestie van de rechtbank Rotterdam komt aan de orde en het rapport zegt daarover dat deze slechts een oplossing zou bieden indien het enkel om een kwestie van tijd gaat. «Ontkoppeling of koppeling op afstand biedt echter geen oplossing indien nadere bewijsvoering of getuigen-deskundigen nodig zijn».
Het is belangrijk om goed af te wegen of een afgesplitste procedure en de instelling van een schadevergoedingskamer kunnen worden gerealiseerd. Dit vergt niet alleen zorgvuldige wetgeving, maar vraagt ook voorbereidingen met het oog op invoering in de praktijk van het strafrecht. De modernisering van het Wetboek van Strafvordering biedt daarvoor het passende kader. Ik vind het nu niet aan de orde om daarop vooruit te lopen met een voorstel voor een mogelijkheid om door middel van een tussenvonnis de vordering van de benadeelde partij pas na een schuldigverklaring te behandelen.
Deelt u de mening dat aanvullend daarop de mogelijkheid van een tussenvonnis wel degelijk een toegevoegde waarde kan hebben, naast het bestaan van een schadevergoedingskamer voor de echt complexe zaken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de mogelijkheid van een tussenvonnis op te nemen in de wet, omdat er situaties denkbaar zijn waar dit zowel voor de effectieve rechtspleging als voor het slachtoffer meerwaarde kan hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Politie-ingrijpen bij demonstraties en de veiligheid van vreedzame demonstranten en journalisten. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de politieacties tegen demonstranten bij de Woonopstand in Rotterdam op 17 oktober jl.?
Ja.
Kunt u een tijdlijn geven van alle gebeurtenissen die hebben geleid tot het politie-ingrijpen? Kunt u daarin ook aangeven wanneer het politie-ingrijpen gepland werd? Kan ook een tijdlijn worden gegeven van de gebeurtenissen tijdens het politie-ingrijpen?
De gebeurtenissen waarnaar u verwijst hebben plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag. Voor een overzicht van de feiten verwijs ik u naar de brief van de burgemeester van Rotterdam van 21 oktober 2021 aan de Rotterdamse gemeenteraad.1
In verband met mijn toezegging bij de behandeling van de begroting van mijn ministerie om de uitkomst van een gemeentelijke evaluatie met uw Kamer te delen, laat ik u het volgende weten.
De gemeenteraad van Rotterdam heeft een motie aangenomen waarin de burgemeester wordt gevraagd om de ongeregeldheden rondom de Woonopstand in dialoog tussen een vertegenwoordiging van de demonstranten en de driehoek te evalueren. De uitkomsten hiervan worden teruggekoppeld aan de Rotterdamse gemeenteraad. Ik heb de burgemeester gevraagd om mij de uitkomst daarvan eveneens te doen toekomen, zodat ik die met uw Kamer kan delen.
Op basis van welke signalen is tot politie-ingrijpen overgegaan? Van waar waren deze signalen afkomstig? Of leidden gepleegde strafbare feiten tot het politie-ingrijpen? Zo ja, welke gepleegde strafbare feiten waren dit?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Was de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) betrokken bij de totstandkoming van het politie-ingrijpen? Zo ja, op welke manier?
Nee, de NCTV was niet betrokken bij de totstandkoming van het politie-ingrijpen.
Oordeelt u dat het opsplitsen van een demonstratie en zo een brede geweldstoepassing de proportionele middelen waren om opvolging te geven aan signalen dan wel de constatering van gepleegde strafbare feiten? Kun u uw oordeel onderbouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Waarom heeft de politie, zeker met het oog op het vreedzame karakter van de demonstratie, ingezet op escalatie? Op welke manier is vervolgens geprobeerd in te zetten op deëscalatie door de politie? Klopt het dat een burger het voortouw heeft genomen in deëscalatie?
De politie heeft niet ingezet op escalatie. De mobiele eenheid opereert onder lokaal gezag en probeert waar mogelijk altijd toenadering te zoeken, begeleiding te bieden en contact te houden met demonstranten, zo ook in Rotterdam tijdens voornoemde demonstratie. Ik verwijs voor een verder antwoord op uw vraag naar de brief ingezonden door de locoburgemeester van de gemeente Rotterdam.
Klopt het dat politiehonden zijn ingezet bij het politie-ingrijpen in Rotterdam? Zo ja, hoeveel honden zijn ingezet? Wat was de aanleiding voor de inzet van dit zware geweldsmiddel? Vindt u de inzet van politiehonden tegen vreedzame demonstranten proportioneel?
De inzet van politiehonden kan onderdeel uitmaken van de ME, zo ook tijdens de woonprotesten in Rotterdam. Politiehonden hebben in de praktijk bewezen dat zij een de-escalerend effect hebben tijdens orde handhavend optreden. Het optreden van de ME valt onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. Ik verwijs voor een verder antwoord op uw vraag naar de bij de beantwoording van vraag 2 genoemde brief van de burgemeester van Rotterdam.
Is het gebruikelijk dat aan demonstraties agenten in burgerkleding deelnemen die verschillende stickers op hun kleding dragen waarmee zij het doel van de demonstratie onderschrijven? Is dit in Rotterdam gebeurd? Hoe dienen deze agenten in burgerkleding zich tegenover burgers te identificeren als politie, alvorens zij overgaan tot geweldstoepassing? Kunt u bevestigen dat deze politieagenten dit ook altijd hebben gedaan in Rotterdam?
De inzet van agenten in burger, ook wel onopvallend werken genoemd, is een veelgebruikte operationele keuze. Deze is nodig voor een goede uitvoering van de politietaak. Zo kan de arrestatie eenheid opereren als onderdeel van de mobiele eenheid en als zodanig in burgerkleding optreden. Wanneer zij in burgerkleding opereren zullen zij aansluiten zoeken bij de doelgroep om hun werk zo onopvallend mogelijk te kunnen doen. Dit mede om zo min mogelijk geweld in te hoeven zetten tijdens een aanhouding en zo doelmatig mogelijk te kunnen optreden.
De legitimatieplicht voor optreden in burgerkleding is vastgelegd in artikel 2, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie). Op grond van dit artikel dient een politieambtenaar zich voorafgaand aan zijn optreden als politieambtenaar ongevraagd te legitimeren met het politielegitimatiebewijs, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken. Het optreden in groepsverband als arrestatie eenheid als onderdeel van de mobiele eenheid maakt het legitimeren niet altijd opportuun waar snelheid in de actie is geboden.
In welke mate is juist de politie, naar uw oordeel, debet aan het verstoren van een vreedzame demonstratie? Wat vindt u überhaupt van het feit dat in een democratische rechtsstaat een vreedzame demonstratie geen doorgang kan vinden door het handelen van de politie? Hoe beoordeelt u in dat licht het handelen van de burgemeester van Rotterdam, de heer Aboutaleb?
Op grond van artikel 9 Grondwet heeft een ieder het recht om te demonstreren. Het recht om te demonstreren is echter geen absoluut grondrecht. Artikel 9, tweede lid van de Grondwet en de Wet openbare manifestaties biedt de burgemeester de bevoegdheid om een demonstratie te beperken en in een uiterst geval zelfs te verbieden. Dit mag hij op grond van artikel 2 Wet openbare manifestaties alleen doen wanneer dit noodzakelijk is in het kader van: de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
De inzet van de mobiele eenheid (ME) geschiedt slechts na toestemming van het gezag. De burgemeester heeft gezag over de politieambtenaren die in zijn gemeente zijn belast met de handhaving van de openbare orde en kan de politieambtenaren de daarvoor nodige bevelen te geven. Ik verwijs voor een verder antwoord op uw vraag naar voornoemde brief van de burgemeester van Rotterdam.
Ziet u ook een patroon in het handelen van de Rotterdamse politie, die in 2020 een vreedzame Black Lives Matter-demonstratie vlak voor het einde opbrak en in 2016 disproportioneel ingreep tegen het Kick Out Zwarte Piet-protest om daar 168 arrestaties te verrichten, waarvan geen tot vervolging leidde vanwege een gebrek aan bewijs of omdat arrestanten ten onrechte werden aangemerkt als verdachte?1 Wat is uw oordeel daarover?
Nee, ik kan het bestaan van een patroon niet onderschrijven. Ik heb vertrouwen in het optreden van de politie, onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag, en het openbaar ministerie om deze zaken goed af te handelen.
Sluit u zich aan bij het oordeel van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) die het politieoptreden bij de demonstratie hebben gezien en dit optreden «schokkend» noemen?2
Gebruik en effectueren van de geweldsbevoegdheid ziet er vaak heftig uit, ook wanneer dit op proportionele en subsidiaire wijze wordt toegepast.
De beoordeling of geweldgebruik in een specifiek geval rechtmatig was, is echter niet aan mij als Minister maar aan andere autoriteiten. Ik kan en zal niet in de beoordeling hiervan treden.
Bent u bereid onderzoek in te stellen naar het handelen van de politie in Rotterdam? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties moeten volgens u hangen aan een disproportionele geweldstoepassing door de politie?
Geweldsaanwending door de politie moet worden gemeld bij- en getoetst door de hulpofficier van justitie. Dat is hier niet anders. Meer ingrijpende vormen van geweldsaanwending – die op grond van artikel 18 van de Ambtsinstructie aan het Openbaar Ministerie moeten worden gemeld – worden tevens door de officier van justitie beoordeeld.4 Op dit moment zie ik geen aanleiding om aanvullend op deze procedure een onderzoek in te stellen.
Welke maatregelen gaat u nemen een situatie zoals in Rotterdam in het vervolg te voorkomen?
Ik zie geen aanleiding voor het treffen van maatregelen.
Klopt de berichtgeving van verschillende media dat zo’n 50 personen zijn gearresteerd bij de Woonopstand in Rotterdam? Rechtvaardigt, naar uw oordeel, de arrestatie van zo’n 50 personen, het opbreken van een demonstratie en de geweldstoepassing door de politie tegen vreedzame demonstranten?
Ik kan, zoals aangegeven, niet in de beoordeling treden van het door u gevraagde. Het OM heeft mij bericht dat er geen 50 personen zijn aangehouden maar 9.
Er zijn signalen binnengekomen dat de pers is gehinderd door de mobiele eenheid (ME) in het verslag doen van de demonstratie en het politie-ingrijpen, zelfs na vertoon van perskaart, kunt u dit bevestigen of ontkrachten? Indien dit is gebeurd, hoe oordeelt u hierover?
Ik ken en herken de signalen waarnaar u verwijst niet.
Hoeveel arrestanten zijn dezelfde avond of volgende dag zonder aanklacht vrijgelaten? Hoeveel arrestanten worden vervolgd en hoe luidt de aanklacht tegen hen?
Er zijn in totaal negen aanhoudingen verricht. Alle aangehouden verdachten zijn na verhoor dezelfde dag heengezonden. Acht verdachten kregen een strafrechtelijke afdoening. Eén zaak is geseponeerd door de officier van justitie.
Bent u op de hoogte dat ook in Amsterdam na afloop van het Woonprotest mensen gearresteerd zijn? Hoeveel arrestanten zijn toen dezelfde avond of de volgende dag zonder aanklacht vrijgelaten? Hoeveel arrestanten worden vervolgd en hoe luidt de aanklacht tegen hen?
Er zijn in totaal 59 mensen gearresteerd. 39 demonstranten hebben een boete gekregen voor het verstoren van de openbare orde en 7 demonstranten zijn aangehouden voor het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs. Zij zijn allen dezelfde dag nog heengezonden. De resterende 13 demonstranten worden verdacht van zwaardere vergrijpen zoals zware mishandeling, het voorhanden hebben van vuurwerk en openlijke geweldpleging. Deze zaken zijn in behandeling bij het openbaar ministerie.
Het politie-ingrijpen in Rotterdam volgt op een week van politie-ingrijpen tegen klimaatdemonstraties in Den Haag, oordeelt u dat bij de klimaatdemonstraties op een proportionele manier gehandeld is door de politie ten opzichte van demonstranten? Kunt u uw oordeel onderbouwen?
De beoordeling of geweldgebruik in een specifiek geval rechtmatig was, is niet aan mij als Minister. Ik kan en zal niet in de beoordeling hiervan treden.
Gezien het feit dat bij demonstraties in Den Haag meerdere journalisten zijn gearresteerd, hoe oordeelt u dat het politie-ingrijpen in Den Haag zich verhoudt tot de persvrijheid? Deelt u de mening en onderschrijft u de Grondwet door te oordelen dat het onbestaanbaar is dat journalisten worden gearresteerd terwijl zij van een demonstratie en het politie-ingrijpen daarop verslag doen?
De journalistieke vrijheid is een groot goed, hier zetten wij ons met volle toewijding voor in. Dit laat onverlet dat er ook grenzen zitten aan de vrijheid van een journalist bij de uitoefening van zijn vak. Het beschikken over een (politie-)perskaart kent een journalist extra rechten en vrijheden toe. De journalist is echter ook aan (gedrags-)regels gebonden.
De politie hanteert interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen. In gevallen dat de openbare orde verstoord wordt of dreigt te worden verstoord kan de politie overgaan tot aanhouding van de aanwezigen op een bepaalde plaats. Bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of dreigingen hiertoe, kan het zijn dat de journalistieke status van een aanwezige pas later kan worden uitgezocht dan op het moment van aanhouding. Waarbij er naderhand een beoordeling plaatsvindt van de aanhouding. Bij deze beoordeling zal de journalistieke status altijd worden meegewogen.
Hoeveel arrestanten bij de klimaatdemonstraties in Den Haag zijn dezelfde dag van hun arrestatie of de dag erna zonder aanklacht vrijgelaten? Hoeveel arrestanten worden vervolgd en hoe luidt de aanklacht tegen hen?
Gedurende de betreffende actieweek zijn, onder gezag van het Openbaar Ministerie (OM), in totaal 133 aanhoudingen verricht. De gronden waren o.a. belediging, belemmering, het in het gevaar brengen van het verkeer, mishandeling van een agent en het niet voldoen aan een bevel of vordering. Alle arrestanten zijn dezelfde dag heengezonden. Deze zaken zijn in behandeling bij het openbaar ministerie.
Wat doet, volgens u, het politie-ingrijpen zoals dat bij voornoemde demonstraties in de verschillende steden heeft plaatsgevonden met het vertrouwen van burgers in de politie? Wat is uw oordeel daarover?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 9.
Welke nazorg bestaat voor de mensen die het doel waren van geweldstoepassing door de politie?
In beginsel tracht de ambtenaar die geweld aanwend ook nazorg te bieden waar dit geboden is. Soms laat de situatie dit echter niet toe, bij grootschalige verstoringen van de openbare orde bijvoorbeeld. Bij iedere redelijke mogelijkheid zet de politie zich in om hulp te verlenen aan hen die het behoeven. Dus wanneer iemand zich meldt bij de agenten met letsel zal deze, wanneer de situatie het toelaat, geholpen worden.
In gevallen dat een arrestant letsel heeft opgelopen bij een aanhouding bestaat de mogelijkheid om een forensisch arts te zien, belast met de zorg van arrestanten. Dit kan worden geïnitieerd via arrestantenbewaarder en wordt tevens getoetst door de (hulp) officier van justitie tijdens de voorgeleiding. Voor niet aangehouden verdachten geldt dat zij toegang hebben tot het reguliere zorgstelsel.
Deelt u de mening dat demonstranten in vrijheid gebruik moet kunnen maken van hun grondrecht, zonder dat zij te maken krijgen met geweldstoepassing vanuit de politie?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Hoe gaat u garanderen dat burgers, die gebruik willen maken van hun grondrecht te demonstreren, in het vervolg niet te maken krijgen met geweldstoepassing door de politie en dus hun grondwettelijke recht om te demonstreren wordt geborgd?
De tv-uitzending Radar ‘De rol van de gerechtsdeurwaarder’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending van Radar van 18 oktober jl. over «De rol van de gerechtsdeurwaarder» met als aanleiding de Lekdetectiecentrale en Rijken Gerechtsdeurwaarder in Den Bosch?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken absoluut niet mogen voorkomen?
Ja, voor zover het daadwerkelijk gaat om een gerechtsdeurwaarder die willens en wetens een dubieuze vordering probeert te incasseren vind ik dat dit absoluut niet kan en mag.
Wat vindt u ervan dat deze gerechtsdeurwaarders werken in opdracht van een bedrijf dat achteraf annuleringskosten vraagt, gezien het feit dat het om een beëdigd ambtenaar gaat met speciale gerechtelijke taken?
De gerechtsdeurwaarder speelt geen rol in een overeenkomst die tussen partijen wordt gesloten. Partijen zijn daarin immers vrij. Wanneer een van beide partijen vervolgens van mening is dat de ander de overeenkomst niet nakomt, kan deze hierop actie ondernemen door bijvoorbeeld het opstarten van een incassoprocedure – daarvoor kan een gerechtsdeurwaarder worden ingeschakeld. Als de vordering wordt betwist, is het aan de schuldeiser om deze voor te leggen aan de rechter om te oordelen of een partij terecht claimt een vordering te hebben op de andere partij.
Wat zijn de mogelijkheden voor de mensen die hierdoor worden getroffen? Zou u hen adviseren om het bedrag in eerste instantie te betalen?
Laat ik vooropstellen dat ik geen algemeen geldend advies kan geven over wat mensen in een individueel geval zouden moeten doen. Zoals ik in antwoord op vragen van het lid Van Nispen (SP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1075, aangeef, moet eenieder die zich geconfronteerd ziet met een vordering die hij/zij niet herkent, zich kunnen verweren daartegen. Dat kan door eerst contact te zoeken met het bedrijf, de incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder. Een dergelijk verweer dient door de schuldeiser, incassodienstverlener en deurwaarder in behandeling te worden genomen. De schuldenaar dient vervolgens een reactie te ontvangen op zijn verweer. Als dit niet tot een gezamenlijke oplossing leidt en de schuldeiser blijft van mening dat het een vordering heeft op de schuldenaar, dan is het vervolgens aan de schuldeiser, als eisende partij, om bij de rechter te bewijzen dat er sprake is van een toewijsbare vordering. De schuldenaar wordt dan gedagvaard en kan zich bij de kantonrechter verweren.
Ik zet me ervoor in dat schuldeisers en schuldenaren in een zo vroeg mogelijk stadium contact met elkaar hebben over de herkomst en hoogte van de vordering en de betalingsmogelijkheden hierbij. Juist door de focus op een minnelijke oplossing van schulden voorkomen we dat schulden gejuridiseerd worden en zowel schuldeisers als schuldenaren de gang naar de rechter moeten maken met alle daartoe bijkomende kosten. Er zijn verschillende mogelijkheden waarmee schuldenaren, zowel personen als bedrijven, gratis informatie kunnen vinden over het traject van minnelijke incasso of een vordering die zij niet (h)erkennen. Denk bijvoorbeeld aan voorbeeldbrieven, toegang tot verschillende gemeentelijke initiatieven voor snelle hulp bij het betwisten van een schuld en natuurlijk hulp van het Juridisch Loket. Niet alles hoeft via een advocaat of rechtsbijstandverzekering te lopen.
Specifiek bij deurwaarders gaat het vaak om mensen met minder doenvermogen en minder middelen die te maken krijgen met deze praktijken, wat kunt u samen met de branche doen om deze mensen te helpen, het melden makkelijker te maken en tot een oplossing te komen? En specifiek voor deze mensen in de tv-uitzending van Radar?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 4 treed ik niet in een specifieke individuele casus, zoals aan de orde in de tv-uitzending van Radar.
Wat betreft het doenvermogen van schuldenaren heeft het kabinet met de Brede Schuldenaanpak een pakket aan maatregelen getroffen, die schuldenaren weerbaarder moeten maken. Zo worden mensen op een laagdrempelige manier gestimuleerd om snel hulp te zoeken bij financiële problemen (o.a. door de campagne ‘De eerste stap helpt je verder? en de Nederlandse Schuldhulproute), is er aandacht voor laaggeletterdheid (programma Tel mee met Taal) en zijn er aanvullende maatregelen die rekeninghouden met het doenvermogen van mensen. De gerechtsdeurwaarders leveren op dit terrein ook een belangrijke bijdrage door te verwijzen naar schuldhulpverlening of andere hulpverleners. Voorbeeld is ook de verwijsindex schuldhulpverlening (VISH), een initiatief van de gerechtsdeurwaarders en de NVVK, waarbij de gerechtsdeurwaarders het mogelijk hebben gemaakt dat in een vroeg stadium bij hen bekend wordt of iemand in de schuldhulpverlening zit.2
Wat kunnen mensen doen om onder deze omgekeerde bewijslast uit te komen?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoe dient een dergelijk proces rondom betwiste vorderingen te verlopen en hoe vindt u dat de desbetreffende gerechtsdeurwaarder in de tv-uitzending van Radar heeft gehandeld?
Ik kan geen uitspraken doen over een individuele zaak. Voor het proces van een betwiste vordering verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat dit gaat over ongeoorloofde druk of het verkondigen van onwaarheden zoals beschreven onder artikel 8 en artikel 12 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders?
Van ongeoorloofde druk zoals bedoeld onder artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders is sprake wanneer er druk wordt uitgeoefend door het aankondigen van maatregelen, welke de gerechtsdeurwaarder niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen. Conform mijn antwoord op vraag 4 onthoud ik mij van een oordeel of in deze individuele casus sprake is geweest van ongeoorloofde druk.
Op welke manier wordt er precies toezicht gehouden op gerechtsdeurwaarders en wat zou dat toezicht in deze gevallen kunnen betekenen?
Het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) houdt integraal onafhankelijk toezicht op de gerechtsdeurwaarders.
Dit toezicht bestaat uit zowel financieel toezicht als toezicht op de kwaliteit en integriteit. Het toezicht bij gerechtsdeurwaarders wordt uitgevoerd door de beoordeling van periodiek (per kwartaal) ingediende financiële gegevens en door onderzoeken ter plaatse. Deze toetsingen leidden tot risico-indicaties en risico-classificaties. De onderzoeken zijn gericht op o.a. financieel kwetsbare kantoren en toezicht op de derdengeldenrekeningen. Maar ook is er toezicht op speciale thema’s, zoals het in rekening brengen van onterechte kosten dan wel het maken van onnodige kosten. Een gerechtsdeurwaarder dient namelijk nauwgezet en zorgvuldig te handelen in financiële aangelegenheden. Hij maakt geen onnodige kosten. Uiteindelijk kunnen vanuit het toezicht geconstateerde normschendingen leiden tot een tuchtklacht bij de Kamer voor gerechtsdeurwaarders. Daarnaast kan een belanghebbende zich op laagdrempelige wijze richten tot de tuchtrechter wanneer deze van mening is dat er bijvoorbeeld sprake is van ongeoorloofde druk.
Hoe kijkt u in het licht van de tv-uitzending van Radar naar de genomen stappen om het verdienmodel van deurwaarders te beperken bij het onnodig verrichten van extra handelingen? Draagt dit voorbeeld bij aan een maatschappelijk verantwoord (buiten) gerechtelijk incassostelsel?
Het verdienmodel van gerechtsdeurwaarders is -voor zover dat mogelijk is in verband met de mededingingsregels- aan regelgeving onderworpen. Zie bijvoorbeeld de Verordening die de grenzen reguleert aan tariefmodellen van gerechtsdeurwaarders.3
Wat betreft het maatschappelijk verantwoord incasseren heb ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van SZW, bij brief van 3 november jl. geïnformeerd over de gesprekken die hebben plaatsgevonden in het kader van de uitwerking van de motie Van Beukering-Huijbregts c.s.4 Die motie verzocht het kabinet om te kijken naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso- en deurwaardersactiviteiten en partijen hierbij te consulteren. De partijen zelf hebben een paper met tien punten meegegeven. In mijn brief zijn acties genoemd die dit jaar al in gang worden gezet en aangekondigd dat schulden een thema is dat, zeker gelet op de post-corona gevolgen, de komende jaren aandacht blijft vragen. De verschillende rollen van de gerechtsdeurwaarder en de perceptie bij schuldenaren worden meegenomen in deze verdere uitwerking.5
Deelt u de analyse dat uit dit voorbeeld ook blijkt dat een incasso voorafgaand aan een gerechtelijk traject, maar uitgevoerd door de gerechtsdeurwaarder mensen grote schrik aan kan jagen? Vindt u dat het voor mensen altijd duidelijk genoeg is welke instrumenten een (gerechts)deurwaarder wanneer mag inzetten?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik ook bij de beantwoording van de vragen van het lid van Nispen (SP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1075 heb aangegeven, kan ik mij voorstellen dat wanneer niet duidelijk zou zijn in welke hoedanigheid een gerechtsdeurwaarder zijn taken in een specifiek geval uitoefent, dit tot verwarring kan leiden bij een consument. Gerechtsdeurwaarders dienen vanuit de geldende beroeps- en gedragsregels zeer zorgvuldig te communiceren naar schuldenaren. Zij mogen geen maatregelen aankondigen aan iemand, die zij gezien de fase van de vordering en de rol die zij dan vervullen, niet mogen treffen. Wanneer een gerechtsdeurwaarder dat wel doet en daarmee oneigenlijke druk uitoefent, is de betreffende gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk aansprakelijk.
In aanvulling op hetgeen reeds bij of krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet geldt voor de beroepsgroep, gelden straks ook voor de gerechtsdeurwaarders die incassowerkzaamheden verrichten de kwaliteitseisen die aan de incassodienstverlening worden gesteld. Het wetsontwerp Wet kwaliteit incassodienstverlening (Wki) waarin deze kwaliteitseisen zijn opgenomen, ligt ter behandeling in uw Kamer. Zo is onder meer als eis opgenomen dat een incassodienstverlener alle relevante informatie aan zowel schuldenaren als schuldeiser verstrekt en in de communicatie en omgang met deze betrokken partijen transparant, ondubbelzinnig, herkenbaar en correct is. Bij algemene maatregel van bestuur worden nog nadere regels hieromtrent vastgesteld.
Pogingen van een schuldeiser om via een incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder zaken eerst minnelijk te regelen, past juist bij wat maatschappelijk mag worden verwacht. Een voorbeeld hiervan is het treffen van een betalingsregeling of een laatste aanschrijving voordat een dagvaarding wordt uitgebracht. Wanneer een gerechtsdeurwaarder dreigt met maatregelen waarvoor geen (wettelijke) grondslag is of geen toestemming is verkregen van de opdrachtgever kan hierover een klacht ingediend worden bij de tuchtrechter.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van incassotaken voor commerciële partijen door gerechtsdeurwaarders een bepaald spanningsveld oplevert?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven hoe het staat met het onafhankelijke tuchtrecht van deze beroepsgroep, wat de cijfers zijn met betrekking tot gegronde klachten, betwiste vorderingen en onzorgvuldig handelen?
Gerechtsdeurwaarders hebben in 2020 1.770.400 ambtshandelingen verricht.6 Dat is een deel van het totaal aan werkzaamheden dat de gerechtsdeurwaarder verricht en waarover potentieel een klacht kan worden ingediend. Hierbij dient opgemerkt te worden dat tuchtklachten ook ingediend kunnen worden voor de nevenactiviteiten die naast de ambtshandelingen verricht worden. Uit de cijfers van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders blijkt dat in 2020 623 nieuwe klachten zijn geregistreerd, waaronder negen door het BFT.7 605 zaken werden dat jaar afgehandeld door de Kamer. In die zaken waar sprake was van een gegrondverklaring zijn de volgende maatregelen opgelegd: 12 waarschuwingen, 16 berispingen, 6 geldboetes, 5 schorsingen, 4 ontzettingen uit het ambt en 5 gegrondverklaringen zonder oplegging van een maatregel.
Is er wat u betreft sprake van voldoende rechtsbescherming voor mensen die te maken hebben met incasso en gerechtsdeurwaarders?
Ja. Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 8 en 9 op vragen van het lid Van Nispen (SP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1075.
Hoe staat het met de aanpak van frauderende gerechtsdeurwaarders?
In de gevallen dat daar sprake van zou zijn, ligt dat toezicht bij het BFT en voor het tuchtrechtelijk oordeel bij de Kamer voor gerechtsdeurwaarders.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Armoede- en Schulden van 11 november 2021?
Het commissiedebat Armoede en Schulden is verzet naar 15 december 2021. Deze vragen worden daarvoor beantwoord.
Het bericht ‘Toename afsplitsingen in lokale politiek: al 150 nieuwe fracties' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Toename afsplitsingen in lokale politiek: al 150 nieuwe fracties»?1
Ja.
Klopt het dat in bijna de helft van de gemeenteraden – 45,6 procent – sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 één of meer raadsleden vertrokken bij hun oorspronkelijke partij om een eigen fractie te beginnen?
NRC meldt op basis van eigen onderzoek dat sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 bij 45,6 procent van alle gemeenteraden een of meer raadsleden zich van hun fractie hebben afgesplitst. Andere cijfers over het aantal afsplitsingen zijn mij niet bekend. Informatie over het aantal afsplitsingen zal voortaan in de Staat van het Bestuur worden opgenomen.
Herinnert u zich uw oproep aan gemeenteraden om het afsplitsen van raadsleden niet te belonen? In hoeverre hebben gemeenteraden aan die oproep gehoor gegeven?2
In mijn Kamerbrief van 19 maart 2018 heb ik gewezen op de maatregelen die gemeenten kunnen nemen om afsplitsingen te ontmoedigen.3 Daar heb ik in het VNG Magazine van 23 maart 2018 aan toegevoegd dat het afsplitsen van raadsfracties niet beloond moet worden. Ik heb over dit onderwerp nadien ook overlegd met de VNG. De VNG onderkent eveneens de problemen met de bestuurlijke stabiliteit die zich kunnen voordoen indien raadsleden zich afsplitsen van hun fractie. Tegelijkertijd onderkent de VNG met mij dat het hier om een fundamenteel vraagstuk gaat: het afsplitsen van raadsfracties is toegestaan, gelet op het uitgangspunt van ons kiesstelsel dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden gekozen. De VNG acht het daarom niet wenselijk om op dit moment de eigen modellen aan te passen en afsplitsing te ontmoedigen, bijvoorbeeld door fractieondersteuning of spreektijden te beperken of naamgeving te beperken.
In het Reglement van Orde van de Tweede Kamer zijn in 2016 maatregelen als beperking van spreektijden en beperking in de naamgeving opgenomen. Mijns inziens zou het opnemen van dergelijke bepalingen in het reglement van orde van de gemeenteraad een geschikte wijze van het ontmoedigen van afsplitsingen zijn, waarbij tegelijkertijd geen afbreuk wordt gedaan aan het eigen mandaat van het democratisch gekozen raadslid. Uiteindelijk is het echter aan gemeenten zelf om deze stap te zetten; ik zal gemeenten daar in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen via een circulaire op wijzen en zal voorts de VNG vragen haar standpunt te heroverwegen.
Heeft u signalen ontvangen dat deze afsplitsingen hebben geleid tot problemen in het functioneren van gemeenteraden?
In mijn Kamerbrief van 19 maart 2018 heb ik reeds op dit punt gewezen. Destijds was al bekend dat afsplitsingen een bron van frustratie kunnen zijn in de verhouding tussen het afgesplitste raadslid en zijn of haar oorspronkelijke raadsfractie, wat een weerslag kan hebben op het functioneren van de raad. Verder is het mogelijk dat afsplitsingen afbreuk doen aan een vruchtbare samenwerking tussen het college en de raad, en daarmee het bestuur van de gemeente minder stabiel maken, zeker in combinatie met een reeds sterk bestaande fragmentatie in de raad. Bovengenoemde signalen zijn voornamelijk voortgekomen uit gesprekken en overleggen met betrekking tot de integriteit van het openbaar bestuur en bestuurlijke problemen. Het door NRC verrichte onderzoek is voor mij aanleiding om opnieuw met de VNG in overleg te treden over maatregelen om afsplitsingen te ontmoedigen. Zonder afbreuk te willen doen aan het individuele mandaat van volksvertegenwoordigers, is de bestuurlijke stabiliteit gebaat bij zo min mogelijk afsplitsingen.
Het bericht 'Tegenslag voor aardgasvrij maken van woonwijken: voorloper Purmerend loopt vertraging op' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat het gasvrij maken van de Purmerendse proeftuin Overwhere-Zuid (als onderdeel van het Programma Aardgasvrije Wijken) opnieuw vertraging heeft opgelopen omdat de planning onhaalbaar is en de kosten buitensporig hoog zijn?1
Het is mij niet bekend dat de planning onhaalbaar is. De gemeente heeft de planning met ruim vier maanden verschoven. De redenen hiervoor zijn op 14 september 2021 gemeld aan de gemeenteraad en hebben betrekking op de gevolgen van corona op het participatieproces, extra benodigde tijd om de woninginventarisaties te doen en de benodigde ontwikkeling van alternatieve aansluitmethoden op het warmtenet. Begin november zijn bewonersavonden gepland om te spreken over de concrete aanpak voor de betrokken bewoners.
Daarnaast is mij niet bekend dat de kosten buitensporig hoog zijn. Uitgangspunt is en blijft dat er voor de bewoners van deze proeftuin gekomen wordt tot een betaalbaar aanbod. De gemeenteraad van Purmerend heeft besloten dat de bewoners in de proeftuin kosteloos kunnen overstappen op het warmtenet.
Ziet u Purmerend nog altijd als «voorloper» en «voorbeeld» in de energietransitie?
Purmerend was één van de eerste proeftuinen waar daadwerkelijk aardgasvrije woningen gerealiseerd werden. In die zin is Purmerend, maar ook een aantal andere proeftuinen, koploper. Omdat via de proeftuinen geleerd wordt wat wel en niet werkt in relatie tot de wijkgerichte aanpak, betekent het zijn van koploper niet dat alles per definitie voorbeeldig uitpakt.
Bent u ertoe bereid om – nadat dit «voorbeeldige» project eerder al was komen stil te liggen – nu definitief de stekker uit deze «voorloper» te trekken?2 Zo nee, hoe kunt u de 7,3 miljoen euro subsidie, die Purmerend voor dit project van het Rijk ontvangt, nog langer goedpraten?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Het is ook niet mogelijk omdat de middelen voor de proeftuinen van de eerste ronde zijn verstrekt via een decentralisatie-uitkering. Gemeenten hoeven bij deze uitkeringsvorm over de uitgave geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. De financiële verantwoording verloopt via de jaarrekening van de gemeente.
De gemeente Purmerend is nog steeds van plan om met deze middelen te komen tot de aangekondigde aardgasvrije oplossingen. Dit blijkt ook uit de uitvoeringsstrategie die op 22 april 2021 door de gemeenteraad van Purmerend is aangenomen.
Het blijft belangrijk om op basis hiervan te leren hoe gekomen kan worden tot verdere opschaling van de wijkgerichte aanpak.
Hoe reageert u op de uitspraken van de verantwoordelijke Purmerendse D66-wethouder Van Meekeren dat een proeftuin «omgeven is met veel onzekerheden» en dat de hoge kosten «horen bij het experimentele karakter»?
Het is logisch dat in deze fase van de wijkgerichte aanpak er veel onzekerheden zijn. Dat is ook de reden om vooruitlopend op een grootschalige aanpak eerst proeftuinen te doen om te leren wat er nodig is voor een goede uitvoering en de onzekerheden te reduceren. Ook is het zo dat de kosten in deze fase relatief hoog zijn en dat een Rijksbijdrage nodig is voor de proeftuinen om te kunnen komen tot een haalbare businesscase en betaalbaar aanbod voor de bewoners.
Hoe kijkt u in dit licht terug op uw besluit dat «gemeenten over de uitgave van de ontvangen subsidie géén verantwoording hoeven af te leggen aan het Rijk»? Deelt u de conclusie dat u met deze carte blanche het ordinaire gesmijt met belastinggeld door D66-klimaatwethouders, met alle rampzalige gevolgen van dien, zélf in de hand werkt?
Zoals bekend heb ik op basis van het rapport van de Algemene Rekenkamer en de tussentijdse evaluatie van het Programma Aardgasvrije Wijken de wijze van uitkering bij de tweede ronde proeftuinen aangepast. Middels een specifieke uitkering vindt nu wel verantwoording plaats over de middelen. Deze systematiek hanteer ik ook bij de derde ronde. Ondanks het gebruik van een decentralisatie-uitkering bij de eerste ronde, heb ik niet de indruk dat de proeftuinen de middelen anders besteden dan aan het aardgasvrij maken van de proeftuin. Wel zijn er soms wijzigingen in de aanpak nodig op basis van de opgedane ervaringen.
Tot hoeveel volledig tevreden bewoners heeft het aardgasvrij maken van woningen tot dusverre geleid? Hoe meet u deze tevredenheid überhaupt, aangezien er aan u geen verantwoording wordt afgelegd?
Het precieze aantal tevreden bewoners in de proeftuinen is mij niet bekend. Wel doe ik in nauw overleg met de proeftuinen bewonerstevredenheidsonderzoek om te monitoren hoe het daarmee staat en om de aanpak te verbeteren. De wijkgerichte aanpak gaat namelijk alleen werken als de bewoners goed betrokken zijn bij de aanpak en het merendeel tevreden is over het proces en het resultaat. Ik heb uw Kamer op 29 juni 2021 het eerste rapport over de bewonerstevredenheid gestuurd (Kamerstuk 32 847, nr. 760). Tevens maakt bewonerstevredenheid onderdeel uit van de monitor van het programma. Ik zal in het kader van de jaarlijkse voortgangsrapportage in het voorjaar van 2022 hierop terugkomen.
Hoe hebt u met uw volle verstand kunnen besluiten om nóg eens 50 miljoen euro aan het Programma Aardgasvrije Wijken te verspillen? Beseft u wel dat dit belastinggeld is?
De derde ronde proeftuinen legt de nadruk op aanpakken waarin de isolatie van woningen en andere gebouwen centraal staat eventueel in combinatie met een stapsgewijze aanpak. Dit is een waardevolle aanvulling op de technieken en aanpakken in de eerste twee ronden. Tevens leidt het tot directe besparing van energie en vermindering van CO2 en een lagere energierekening bij de bewoner. Het betreft hier middelen vanuit de Klimaatenvelop bestemd voor innovatieve aanpakken om te leren hoe gekomen kan worden tot opschaling van de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Het kabinet heeft op basis van de totstandkoming van het Klimaatakkoord in 2019 besloten deze middelen toe te kennen.
Klopt het dat het doel van het Programma Aardgasvrije Wijken nog altijd is: «het opdoen van kennis en ervaring»? Deelt u de mening dat er, gezien de tot dusverre opgedane kennis en ervaring, maar één conclusie mogelijk is, namelijk: onmiddellijk stoppen met deze onhaalbare en onbetaalbare klimaatgekte?
Nee, het doel van het Programma Aardgasvrije Wijken is nog steeds het leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Dat is meer dan alleen het opdoen van kennis en ervaring. Ik deel niet de conclusie dat op basis van de opgedane kennis en ervaring gestopt zou moeten worden met de wijkgerichte aanpak en het Programma Aardgasvrije Wijken. Wel zal ik conform planning in 2022 het programma evalueren. De opzet van de evaluatie zal ik uw Kamer vóór het einde van dit jaar toesturen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het aanstaande Tweeminutendebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving?
Ja.
Lokale initiatieven rondom kernenergie. |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Provincie laat onderzoek doen naar mogelijkheden kernenergie in Limburg»?1
Ja.
Op welke manier zult u dit onderzoek steunen? Kunt u ervaringen delen die nationaal zijn opgedaan met dit soort onderzoeken? Kunt u een dergelijk onderzoek financieel ondersteunen?
Gelet op de discussies over CO2-reductie ligt het voor de hand om te bekijken of en op welke manier kernenergie in de toekomstige mix in Nederland een rol kan spelen. In de brief aan de Tweede Kamer heb ik aangegeven hiervoor een scenariostudie (voor de periode 2030-verder dan 2050) uit te voeren (Kamerstuk 32 645, nr. 96). Deze zal naar verwachting medio 2022 gereed zijn, waarna ik deze zal delen met uw Kamer.
Ik vind het interessant dat Limburg aangeeft onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden voor kernenergie in Limburg en zal met Limburg in overleg treden over dit onderzoek, ook met het oog op onderzoeken die reeds zijn gestart. Daarnaast is het goed dat provincies hier aandacht voor hebben, zeker met het oog op noodzakelijk draagvlak voor de komst van kerncentrales. Zoals ik echter eerder aan uw Kamer heb geschreven (Kamerstuk 32 645, nr. 96) is het aan een volgend kabinet om verder te besluiten over kernenergie en eventueel de benodigde vervolgstappen te zetten om tot een dergelijk besluit te kunnen komen.
Kunt u een appreciatie geven over de mogelijkheid van kleinere types generatoren in Nederland?
Voor Nederland is een CO2-vrije, betrouwbare en betaalbare energievoorziening belangrijk. Het energiebeleid staat open voor verschillende realistische opties die hieraan een bijdrage kunnen leveren.
Uit de marktconsultatie kernenergie komen kleinere types generatoren (small modular reactors (SMRs)) als interessante optie naar voren (Kamerstuk 32 645, nr. 96). SMRs bieden verschillende voordelen ten opzichte van de grotere typen kerncentrales. Zo is de verwachting dat SMRs in serie gebouwd kunnen worden met een kortere doorlooptijd dan de grotere kerncentrales. Tegelijkertijd zullen we ervaring op moeten doen met de mate waarin SMRs gevoelig zijn voor First-Of-A-Kind (FOAK) problematiek. Er is geen ervaring opgedaan met het bouwen van dit nieuwe type kerncentrale voor commerciële toepassing. Dit betekent dat er risico’s zijn ten aanzien van de doorlooptijd en de vergunningverlening. Uit de marktconsultatie volgt daarom ook aanbeveling om bij de eventuele bouw van een nieuwe kerncentrale te kiezen voor een grotere generatie III+ kerncentrale.
SMRs kunnen dus kansen bieden voor CO2-reductie op langere termijn. Ik acht het wel van belang om in (inter)nationaal verband samen te werken aan kennisontwikkeling en aansluiting te zoeken bij de Europese toekomstige ontwikkeling van SMRs.
Heeft u signalen ontvangen van andere provincies die soortgelijken onderzoeken zijn gestart of dit van plan zijn?
Er zijn initiatieven voor onderzoek in Zeeland en Noord-Brabant. Op basis van de interviews bij de marktconsultatie heeft Zeeland als provincie aangegeven positief te staan tegenover de bouw van een nieuwe kerncentrale en voor de provincie Noord-Brabant is het onder voorwaarden bespreekbaar.
Welke rol ziet u weggelegd voor decentrale overheden in de mogelijke ontwikkeling van kernenergie in Nederland?
Kernenergie maakt onderdeel uit van onze energiemix. De rol van decentrale overheden is essentieel bij een mogelijke verdere ontwikkeling van kernenergie in Nederland.
Het artikel 'De Tweede Kamer opnieuw geschoffeerd…' |
|
Inge van Dijk (CDA), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bovengenoemd artikel?1
Ja.
Waarom heeft u ervoor gekozen zowel bij het wetsvoorstel excessief lenen als bij de wetsvoorstellen bij het pakket Belastingplan 2022 niet meer integraal in te gaan op commentaren van onder andere de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en het Register Belastingadviseurs (RB), wanneer de Kamer daarom expliciet vraagt?
Het kabinet is bij de beantwoording van de vragen van uw Kamer ook ingegaan op de vragen van de NOB en het RB. Deze beantwoording heeft niet integraal plaatsgevonden, maar zoveel mogelijk bij het betreffende onderdeel, daar waar een fractie heeft gevraagd om op een specifiek onderdeel te reageren. Hiervoor is gekozen omdat de vragen van deze beroeps- en belangenorganisaties doorgaans voor een belangrijk deel overlappen met vragen die reeds gesteld zijn door leden van uw Kamer zelf.
Bent u van plan om deze werkwijze in de toekomst voort te zetten?
Het kabinet gaat rondom de totstandkoming van fiscale wetgeving veelvuldig in gesprek met beroeps- en belangenorganisaties. Dit betreft organisaties die doorgaans veel expertise in huis hebben. Deze expertise kan bijdragen aan de totstandkoming van betere wetgeving. Diezelfde organisaties kunnen daarbij het parlement informeren door eventuele kritische commentaren te delen met parlementariërs. Zo kunnen ook Kamerleden deze technische expertise benutten. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang om prudent om te gaan met het, als ware het vanzelfsprekend, betrekken van specifieke beroeps- en belangenorganisaties in het parlementaire proces en andere beroeps- en belangenorganisaties niet. Het kabinet hecht aan een evenwichtig dialoog met de verschillende geluiden uit de samenleving.
In de nota’s naar aanleiding van het verslag van de wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2022 is getracht een balans te vinden tussen bovenstaande uitgangspunten. Over de toekomstige werkwijze ga ik dan ook graag met uw Kamer in gesprek.
Deelt u onze mening dat integraal ingaan op de commentaren van belang is om twee redenen, namelijk ten eerste dat de vragen van technisch experts serieus genomen dienen te worden vanwege hun brede expertise en ervaring met de praktische uitwerking van wetgeving die de Kamer kan helpen in haar rol nieuwe wetgeving kritisch te controleren en ten tweede dat antwoorden op deze technische vragen en nadere toelichting van de wetgever essentieel zijn voor de praktijk en de rechtspraak bij de toepassing van deze wetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u daarom onze mening dat te allen tijde serieus dient te worden omgegaan met het verzoek van de Kamer integraal in te gaan op technische commentaren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u onze mening op de vragen 4 en 5 niet deelt kunt u dan toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alsnog met spoed ingaan op de commentaren van de NOB en het RB voor zover u dat nog niet hebt gedaan en ons de antwoorden vóór vrijdag 22 oktober 2021 doen toekomen, zodat die nog kunnen worden meegenomen in de wetsbehandeling op maandag 25 oktober 2021?
Het kabinet zal de commentaren van de NOB en het RB op korte termijn van een reactie voorzien. De verwachting is dat uw Kamer deze reactie medio volgende week ontvangt.
Een ‘satirisch’ filmpje dat afgelopen vrijdag is uitgezonden door de NPO |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit filmpje1 dat vrijdag 15 oktober 2021 is uitgezonden door de NPO en waarin niet-gevaccineerden worden doodgeschoten?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit filmpje? Is het volgens u satire gericht tegen het vaccinatiebeleid, tegen de afgelopen september ingevoerde Q&R-pas en de vaccinatiedwang die hierbij komt kijken? Indien dit het geval is, kunt u één ander voorbeeld geven waarin de NPO op een dergelijke brute wijze het coronabeleid van de regering op de hak nam? Indien u dit niet kan bent u het in dat geval eens dat de satire dan zo goed als zeker gericht moet zijn tegen de vaccinatieweigeraars die in het filmpje massaal worden doodgeschoten? Of zijn er volgens u andere aanwijzingen van het tegendeel? Zo ja, wat zijn die aanwijzingen?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dientengevolge ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De NTR, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de NTR dat doet. Het is een kwestie van individuele smaak of men wel of niet gecharmeerd is van de inhoud. Men kan het een aanstootgevend filmpje vinden, of men kan het zien als satire. Het is verder niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar een waardeoordeel over te vellen. Ik heb voorts geen inzicht in de inhoud van toekomstige programma’s van de publieke omroep. Dat is aan de NPO en de omroepen. Toezicht vooraf op de inhoud van tv-programma’s is, zoals artikel 7, tweede lid, van de Grondwet bepaalt, nooit geoorloofd.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vallen onder de (grond)wettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting ook uitlatingen die anderen in de samenleving mogelijk kwetsen, choqueren of verontrusten, ook als die betreffende uitlatingen waardeoordelen zijn.3 Potentieel kwetsende uitlatingen vallen eerder onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting indien zij gedaan worden in het kader van een maatschappelijk debat, zeker ten aanzien van onderwerpen die het algemeen belang aangaan, zoals de volksgezondheid.4 Ook satire kan onder die bescherming vallen.5 Verder komt de pers bijzondere bescherming toe, nu zij de maatschappij ten dienste staat in het proces van meningsvorming tijdens maatschappelijke debatten.6
Het is niet aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om een oordeel te hebben over de vraag of het onderhavige filmpje als strafbaar dient te worden gekwalificeerd. Evenmin is het aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om actie te ondernemen tegen de makers en/of verspreiders van het onderhavige filmpje. Als aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie zou tot strafrechtelijke vervolging overgaan, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Aangenomen dat, en alles wijst hierop, het filmpje gericht is tegen de groep mensen in onze samenleving die ervoor gekozen hebben op hun eigen natuurlijke lichaamsimmuniteit te vertrouwen in plaats van een experimenteel vaccin (de niet-gevaccineerden dus), hoe beoordeelt u het filmpje dan vanuit strafrechtelijk oogpunt? Kan een geweldsfantasie waarbij satirisch een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, systematisch wordt uitgemoord volgens u strafrechtelijk door de beugel?
Zie antwoord vraag 2.
Of is het satirisch propageren van het massaal doodschieten van een bevolkingsgroep door de NPO wellicht een strafbare vorm van dreigen met geweld en de dood? Indien dit het geval is, hoe gaat u hiertegen strafrechtelijk optreden? Indien dit niet het geval is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u wellicht parallellen tussen Radio Milles Collines en de manier waarop de genocide in Rwanda tot stand is gekomen en de genocidale satirische geweldsfantasie zoals die door de NPO is uitgezonden waarbij een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, massaal worden doodgeschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wellicht omdat dit volgens u satire’is? Is het dan ook mogelijk een filmpje te maken en uit te zenden, bijvoorbeeld door Ongehoord Nederland! straks bij de NPO, waarin politici en journalisten, vanzelfsprekend in de vorm van satire, worden opgehangen en met de dood worden bedreigd? Vindt u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt dan ook prima?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt niet prima vindt, waarom onderneemt u dan geen actie tegen de makers en verspreiders bij de NPO van dit walgelijke filmpje waarin onder het mom van satire niet-gevaccineerden, die zich niet gewoon willen laten vaccineren, massaal worden doodgeschoten? Kunt u dit uitleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Of zijn niet-gevaccineerden wellicht, na de invoering van de misdadige apartheidspas, inmiddels helemaal vogelvrij verklaard en mogen satirische filmpjes waarin deze groep wordt doodgeschoten en dus met de dood bedreigd wél «gewoon» worden uitgezonden door de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Als het strafrechtelijk volgens u door de beugel kan, wilt u dan erkennen dat het filmpje walgelijk, smakeloos en beneden alle peil is? Indien u dat niet wil erkennen, begrijpen we het dan goed dat het in een satirisch filmpje laten doodschieten van niet-gevaccineerden geen probleem is voor u, maar een ludiek bedoelde galg meegevoerd tijdens de demonstratie om het eind van de Nederlandse vrijheid te symboliseren volgens u wel een smakeloze toestand is, beneden alle peil, waarvoor u helemaal geen begrip heeft?2 Kunt u dit verschil uitleggen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb ervoor gekozen de vragen niet afzonderlijk te beantwoorden, omdat zij dezelfde strekking hebben en afzonderlijke beantwoording enkel tot herhaling van tekst of verwijzing zou leiden.
De nationale CO2-heffing in relatie tot de SDE++ |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ook van mening dat indien er subsidie wordt gegeven aan partijen als Shell of ExxonMobil voor Carbon Capture and Storage (CCS), het van groot belang is dat oversubsidiëring wordt voorkomen, ook voor het maatschappelijk draagvlak?
Bij elke vorm van subsidiëring is het voorkomen van oversubsidiëring aan de subsidiebegunstigden een belangrijk uitgangspunt. Dat geldt dus ook voor subsidies inzake CCS.
Klopt het dat, indachtig het recente Trinomics rapport (Kamerstuk 32 813, nr. 757), de kans groot is dat het tarief van de nationale CO2-heffing (op een gegeven moment) hoger zal moeten zijn dan het European CO2-emissiehandeltarief (EU-ETS) als we het nationale reductiedoel voor de industrie willen halen? Zo nee, waarom niet?
Het tarief van de CO2-heffing in 2030 is vastgesteld op € 125 per ton CO2. Dit is naar verwachting voldoende om het heffingsdoel van 14,3 Mton reductie t.o.v. het basispad te borgen. De meeste recente raming van de EU-ETS-prijs in 2030 van de Europese Commissie ligt met € 50–85 per ton CO2 lager dan de € 125 van de nationale CO2-heffing. Op basis van de huidige verwachtingen is het daarom inderdaad waarschijnlijk dat het tarief van de CO2-heffing in 2030 hoger zal zijn dan de EU-ETS-prijs, en bestaat er een reële kans dat het tarief ook op momenten in de jaren voorafgaand aan 2030 hoger zal liggen. Omdat de EU-ETS-prijs wordt bepaald op de markt kan niet met zekerheid worden gezegd wanneer dit het geval zal zijn. De huidige EU-ETS-prijs (ca. € 57) wordt in 2024 door het tarief van de heffing overtroffen.
Deelt u de mening dat door het instabiele karakter van ETS, er in ieder geval een reële kans is dat het tarief van de nationale CO2-heffing op momenten hoger zal zijn dan het ETS-tarief?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het uitsluiten van de nationale CO2-heffing in de berekening van de subsidiehoogte van SDE++, mogelijk kan leiden tot oversubsidiëring van CCS? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. De CO2-heffing dient namelijk niet om de onrendabele top van projecten te verkleinen. Om deze reden wordt in de SDE++ dan ook niet gecorrigeerd voor de CO2-heffing. Tevens verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Ziet u ook een risico dat de investeringsbeslissing van industriële partijen die een keuze moeten maken tussen CCS of duurzame technieken om CO2 te reduceren, wordt verstoord doordat deze partijen rekenen op een veel te riante subsidie voor CCS? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie dit risico niet omdat het niet corrigeren voor de CO2-heffing in de SDE++ uniform geldt voor alle technieken waar CO2-heffingsplichtige bedrijven SDE++-subsidie op kunnen aanvragen, niet uitsluitend voor CCS. Ook ben ik niet van mening dat de subsidie van CCS te riant is, deze is gebaseerd op de onrendabele top-berekeningen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) waarbij met marktconforme parameters gerekend is. Daarbij wordt, bij bedrijven die onder het ETS-vallen, jaarlijks gecorrigeerd voor de daadwerkelijke ETS-prijs waardoor de daadwerkelijke subsidie bij een stijgende ETS-prijs veelal lager uitvalt dan oorspronkelijk beschikt. Ten slotte geldt een overstimuleringstoets waarbij achteraf wordt gekeken naar de daadwerkelijke kosten en opbrengsten van een project om overstimulering te voorkomen. Als er overstimulering is, zal worden gekort op de subsidie.
Kunt u de voor- en nadelen op een rij zetten van het meenemen van de nationale CO2-heffing in de SDE++ zoals de ETS-prijs al wordt meegenomen? Bent u het eens dat het betrekken van de nationale CO2-heffing «no regret» is?
Nee, ik ben niet van mening dat het betrekken van de CO2-heffing in de SDE++ «no regret» is. Het in de SDE++ corrigeren voor de CO2-heffingsprijs zou ingaan tegen de wortel-stokgedachte van het Klimaatakkoord, waarbij enerzijds geborgd wordt dat de industrie de reductieopgave realiseert (de stok) en anderzijds Nederland aantrekkelijk wordt gehouden voor investeringen door verduurzamende industrie (de wortel). De CO2-heffing zoals opgenomen in het Klimaatakkoord is bedoeld als stok achter de deur: een hoge boete over het teveel aan uitstoot als bedrijven niet investeren in CO2-reductie. De CO2-heffing is ook alleen van toepassing op CO2-uitstoot boven een vooraf vastgestelde benchmark voor een bepaalde sector. Het bedrijf hoeft alleen heffing te betalen als het boven die benchmark uitkomt. Daartegenover staat de wortel: een pakket aan maatregelen zoals de verbrede SDE++ om bedrijven in staat te stellen te investeren in CO2-reductie in Nederland. Investeringen in technologieën die veelal nog niet breed toegepast worden en nu nog niet rendabel zijn. Deze instrumentenmix in onderlinge samenhang zorgt dat beide doelen van het hoofdstuk industrie uit het Klimaatakkoord worden gerealiseerd.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van de Economische Zaken en Klimaat beantwoorden?
Het bericht 'Van Oord bestelt megaschip voor bouw windmolens' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Van Oord bestelt megaschip voor bouw windmolens»?1
Ja.
Wat zijn de beweegredenen geweest om dit schip niet in Nederland en de Europese Unie, maar in China te laten bouwen? Spelen (loon- en productie)kostenmotieven hier een rol? Indien niet, welke motieven wel?
Van Oord heeft voor deze opdracht werven in zowel Europa (incl. Nederland) als Azië uitgenodigd en op basis van de respons daarop een besluit genomen. Het is niet aan mij om in te gaan op de specifieke beweegredenen en motieven bij investeringsbeslissingen van een individueel bedrijf als Van Oord.
In welke andere landen dan China is men in staat een dergelijk duurzaam megaschip te bouwen? Kan dit ook in Nederland en de Europese Unie? Indien ja, op welke locaties? In welke mate gebeurt dit in de praktijk, dat schepen als deze bij Nederlandse/Europese scheepswerven worden besteld?
De bouw van complexe, innovatieve schepen zoals het schip van Van Oord kan in principe in meerdere landen plaatsvinden en zeker ook bij werven in Nederland en in andere Europese landen. Ieder hoogwaardig schip is veelal uniek waardoor het per opdracht verschilt welke werf de betreffende opdracht kan of wil uitvoeren. In de praktijk moeten Nederlandse werven het juist hebben van de bouw van complexere schepen zoals baggerschepen, werkschepen en luxe jachten, zoals ook blijkt uit een recente OECD studie.2
Draagt de Nederlandse overheid bij aan de financiering van dit duurzame megaschip, bijvoorbeeld met leningen, garanties of subsidies? Indien ja, op welke manier en voor welk bedrag?
Nee.
Draagt de Europese Unie bij aan de financiering van dit duurzame megaschip, bijvoorbeeld met leningen, garanties of subsidies? Indien ja, op welke manier en voor welk bedrag?
Nee.
In welke mate zijn het Nederlands bedrijfsleven en/of kennisinstellingen betrokken bij de bouw van dit schip in China? Indien ja, wat is hun bijdrage en/of toegevoegde waarde?
Naast het nieuwbouwteam van Van Oord zelf, worden verschillende Nederlandse en internationale leveranciers ingeschakeld bij de bouw van dit schip. Om commerciële redenen kunnen deze nog niet in detail worden gepubliceerd door Van Oord. Van Oord heeft al wel bekend gemaakt dat Nederlandse bedrijven een belangrijke bijdrage leveren aan het ontwerp van het schip en verantwoordelijk zijn voor de kraan die op het schip komt.
Volgen er nog meer bestellingen van deze megaschepen, die in China gemaakt gaan worden?
Van Oord heeft aangegeven een optie te hebben genomen op een tweede schip.
Kunt u aangeven in welke mate Nederlandse investeringen, financieringen en garanties, publiek en/of privaat, die de klimaattransitie mogelijk moeten maken, terechtkomen in 1) Nederland, 2) Europa en 3) buiten Europa?
De Nederlandse investeringen die bijdragen aan de klimaattransitie zijn zeer omvangrijk en divers en betreffen vrijwel iedere sector. De gevraagde uitsplitsing of een benadering hiervan is nu niet te geven maar zou uitgebreid en kostbaar extern onderzoek vergen. Het project van Van Oord illustreert hoe internationaal en complex de toeleveringsketens voor kapitaalgoederen en technologieprojecten zijn.
Wat vindt u ervan dat investeringen in de Nederlandse c.q. Europese klimaattransitie terechtkomen in het buitenland, in landen buiten de Europese Unie? Acht u dit wenselijk en bevorderlijk voor het draagvlak?
Nederland kent een open economie, ook ten aanzien van investeringen in de klimaattransitie. Nederlandse bedrijven concurreren daarbij op de wereldmarkt met buitenlandse bedrijven. Ik vind dat wenselijk, omdat door deze concurrentie klimaatoplossingen worden ontwikkeld die innovatief zijn en waar een markt voor is, en dit het draagvlak voor de transitie ten goede komt. Zo is Van Oord wereldwijd actief maar dragen de investeringen in innovatieve schepen ook bij aan de kosteneffectieve aanleg van windparken in Noordzee.
Welk gericht beleid hanteert het kabinet om de toegevoegde waarde die wordt gecreëerd door publieke en/of private investeringen, financieringen, subsidies, garanties et cetera ten behoeve van de klimaattransitie voor een substantieel deel in Nederland te laten landen?
Dit doet Nederland met zijn industriebeleid.3 Naast een breed pakket aan generieke innovatiestimuleringsmaatregelen voor alle ondernemers, wordt met het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid4 publiek-privaat ingezet op de ontwikkeling van sleuteltechnologieën die kunnen bijdragen aan maatschappelijke opgaven zoals de klimaattransitie. Deze publiek-private inbedding maakt dat de investeringsbereidheid in Nederland wordt vergroot, de kennis binnen regionale ecosystemen wordt geborgd, en daarmee toegevoegde waarde voor Nederland wordt gecreëerd. De intensieve samenwerking tussen de partijen die betrokken zijn bij het Maritiem Masterplan i.r.t. de subsidieregeling R&D Mobiliteitssectoren en het Groeifonds zijn hiervan mooie voorbeelden.
Ziet u hierin een stijgende trend en een bedreiging voor onze strategische autonomie? Indien ja, hoezeer zou deze trend met strategisch industriebeleid kunnen worden gekeerd?
Ik zie de casus Van Oord niet als exemplarisch voor een trend of bedreiging met betrekking tot investeringen in de energietransitie. Dat Nederlandse bedrijven orders plaatsen in het buitenland is onderdeel van gezond economisch verkeer, net als dat dit ook veelvuldig andersom gebeurd. Zolang wij er voor zorgen dat onze kennis en kunde van wereldklasse is, dat deze kennis ook in Nederland wordt gevaloriseerd en we hier toegang houden tot deze technologie, is de autonomie van Nederland gewaarborgd. In de casus Van Oord zie ik geen aanleiding voor een bedreiging.
Hoe is de Subsidieregeling Research en Development Mobiliteitssectoren, waarvoor in 2021 € 150 miljoen beschikbaar was, gebruikt? Kunt u een lijst van alle projecten delen waaraan budget is toegekend?
Op 29 november jl. is er een brief naar de Kamer gestuurd met daarin de uitkomsten van de steunmaatregel R&D mobiliteitssectoren.5 Acht samenwerkingsverbanden van ondernemers en onderzoekers krijgen in totaal 150 miljoen euro steun van het kabinet om te werken aan innovaties die ons vervoer schoner en slimmer maken. De ideeën komen uit de hele mobiliteitssector: de auto-industrie, luchtvaart en maritieme sector. Specifiek voor de maritieme sector betreffen het drie projecten met een totale omvang van 76,8 miljoen euro waarvan 52,9 miljoen subsidie. Deze projecten hebben alle drie een sterke focus op de verduurzaming van de maritieme sector.
Welke van deze projecten zagen op verduurzaming, bijvoorbeeld van de maritieme sector?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe zou kunnen worden bevorderd dat investeringen in de klimaattransitie, zoals de bouw van duurzame (mega)schepen, in Nederland en de Europese Unie landen? Wat zijn hiervoor de juiste randvoorwaarden? In hoeverre voldoen Nederland en de Europese Unie hieraan?
Het bedrijfslevenbeleid van het kabinet grijpt aan bij vele aspecten die essentieel zijn voor de mogelijkheden voor de industrie om innovatie, omzet, groei en maatschappelijke welvaart te creëren. Zo zet mijn ministerie zich met het generieke stimuleringspakket voor innovatie in voor de bevordering van investeringen in R&D, technologische toepassingen en innovatie bij hoogproductieve en innovatieve sectoren zoals maritiem en automotive.
Waar mogelijk wordt aangesloten bij de knelpunten en ambities van de industrie zoals het Masterplan van de maritieme sector7. Met de subsidieregeling Research en Development Mobiliteitssectoren wordt direct aangesloten op de R&D-agenda uit dit plan. Op internationaal vlak wordt samen met de maritieme sector onderzocht op welke manier de complexe knelpunten in de verstoring van het level playing field door bijvoorbeeld oneigenlijke prijsconcurrentie kunnen worden aangepakt.
Met de Visie op de toekomst van de industrie in Nederland8 heeft het kabinet aangegeven wat nodig is om de industrie op een duurzame manier verder te laten groeien. Het kabinet onderkent de noodzaak van een offensieve industriestrategie op nationaal en Europees niveau. Momenteel wordt gewerkt aan de invulling van strategische industrieagenda in voorbereiding op besluitvorming door een volgend kabinet. De verduurzaming en digitalisering van de industrie maakt hier een belangrijk onderdeel vanuit.
Welke factoren staan reshoring van de in het artikel genoemde activiteiten momenteel in de weg? Hoe zouden die kunnen worden weggenomen in zowel Nederlands als Europees verband?
Het is afhankelijk van de specifieke bedrijfssituatie of reshoring van activiteiten voor een bedrijf wenselijk dan wel rendabel is. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, is het niet aan mij om op de specifieke beweegredenen en motieven bij deze investeringsbeslissing van Van Oord in te gaan.
In algemene zin kan ik wel aangeven dat de kansen voor reshoring voor Nederland niet moeten worden overschat. Hierover heb ik uw Kamer in mijn brief «Kansen en uitdagingen van Reshoring»6 van 1 juli jl. geïnformeerd. Steeds meer landen hebben een productiecapaciteit op een zelfde technologische niveau als Nederland en qua kostenniveau scoort Nederland relatief hoog. Hierdoor is een keuze voor reshoring naar Nederland vaak niet rendabel. Dat neemt niet weg dat voor specifieke bedrijfssituaties reshoring wel degelijk bedrijfseconomisch aantrekkelijk kan zijn, bijvoorbeeld voor sterk gedigitaliseerde productieprocessen (Smart Industry) of waar het voor bedrijven nodig is om leveringszekerheid te borgen of dicht bij de klant te produceren. In bovengenoemde brief heb ik tot slot aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om verder invulling te geven aan de mogelijke rol van reshoring in haar industriebeleid.
Welke financiering en stimuleringsmogelijkheden in relatie tot de verduurzamingsambities uit de Europese Green deal zijn er voor de Nederlandse maakindustrie, waaronder de maritieme sector?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe kunnen sectoren als de (strategische) maritieme en automotive sector worden ondersteund bij de verduurzamings- en digitaliseringsopgave, bijvoorbeeld als onderdeel van de actieagenda ter uitwerking van de Visie op de toekomst van de industrie in Nederland (Kamerstuk 29 826, nr. 124)? Welke budgetten zullen daarvoor beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 14.
Welke stappen zijn nog meer denkbaar in het stimuleren van de ontwikkeling van duurzame mobiliteit en techniek en een slimme, digitale maakindustrie, die kan concurreren met de rest van de wereld? Wat is daarbij de rol van product- en proces-/productieinnovatie?
Hier verwijs ik naar de bovengenoemde industriebrief, die een nieuw kabinet uw Kamer naar verwachting zal sturen. Eventuele nieuwe beleidsopties op het gebied van verduurzaming en digitalisering van de industrie, valorisatie van kennis en kunde en strategische autonomie kunnen hierin worden meegenomen.
Ivermectine, hydroxychloroquine en testen op antilichamen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waar zijn de «richtlijnen» waar u naar verwijst volgens u (uiteindelijk) op gebaseerd?1
Richtlijnen zijn gebaseerd op consensus van de leden van de Nederlandse beroepsgroepen waarbij wetenschappelijke artikelen zijn gewogen.
Is dat «de stand van de wetenschap», kortom op basis van wetenschappelijke artikelen? Zo nee, als de richtlijnen niet op «de wetenschap» zijn gebaseerd, waar zijn ze dan op gebaseerd volgens u?
Ja, dit is de «stand van de wetenschap».
Begrijpt u dat, als u ten minste in vraag 2 erkent dat uw richtlijnen op de wetenschap zijn gebaseerd, dat zodra er wetenschappelijke artikelen aan u worden gestuurd met resultaten die niet te rijmen zijn met die richtlijnen, het niet volstaat te verwijzen naar die richtlijnen?
Het zijn de leden van de beroepsgroep die verantwoordelijk zijn voor de weging van wetenschappelijke literatuur en het opstellen van de richtlijnen, dit is niet aan mij.
Begrijpt u dat richtlijnen verkeerd kunnen zijn? Dat ze bijvoorbeeld verouderd kunnen raken of gecorrumpeerd kunnen worden door «groupthink»? Dat richtlijnen dus nooit onomstreden kunnen en mogen zijn?
De verantwoordelijkheid voor een actuele richtlijn, waarin de consensus van de beroepsgroep staat weergegeven, ligt bij de beroepsgroep. De richtlijnen worden regelmatig herzien en bijgewerkt op basis van nieuw wetenschappelijk onderzoek.
Het allerbelangrijkst, begrijpt u dat «de wetenschap» niet meer dan een methode van waarheidsvinding is die valt of staat met het vrij en onbelemmerd kunnen uitwisselen van ideeën? Begrijpt u dat waarheidsvinding en dus wetenschap onmogelijk is als geen kritiek kan worden geleverd? Dat wetenschap valt of staat met de «vrijheid van meningsuiting»?
Ik ben het met u eens dat de uitwisseling van ideeën een belangrijk element vormt van goede richtlijnen. Deze uitwisseling vindt, zoals ik ook aangeef in het antwoord op vraag 4, plaats binnen de beroepsgroep. Op basis van deze uitwisseling en nieuw wetenschappelijk onderzoek, kunnen richtlijnen worden herzien.
Begrijpt u dan wellicht ook dat als er een klimaat wordt gecreëerd waarin artsen, virologen en praktijkdeskundigen niet langer vrij kritiek kunnen leveren op «de richtlijnen», dat die richtlijnen automatisch hun wetenschappelijke waarde verliezen? Begrijpt u dat ze onder die omstandigheden immers niet langer de stand van de wetenschap (kunnen) vertegenwoordigen, maar een taboe zijn geworden dat niet bekritiseerd mag worden?
Kritische analyse van richtlijnen is belangrijk en verbetert de kwaliteit van een richtlijn. Het indienen van kritische punten gebeurt zeer regelmatig en kan door de door u genoemde partijen ook worden gedaan, binnen de gremia die de beroepsgroepen hiervoor hebben ingericht. Aan de hand van nieuwe inzichten, kunnen de richtlijnen worden herzien indien daar binnen de beroepsgroep consensus over wordt bereikt.
Erkent u dat u deze week in antwoord op Kamervragen van het lid Paulusma (D66) over artsen die desinformatie zouden verspreiden op vraag 10 het volgende antwoord heeft gegeven: «Zoals eerder aangegeven kan de IGJ stappen ondernemen richting artsen die desinformatie verspreiden en afwijken van de normen en richtlijnen van hun eigen beroepsgroep. Hierover ben ik met de IGJ in gesprek geweest en ik moedig dit ook zeker aan. De IGJ heeft de afgelopen maanden ongeveer vijftig keer een corrigerende brief gestuurd naar artsen die evident onjuiste informatie gaven over het coronavirus of vaccinaties aan hun patiënten of via sociale media.»?2
Dat klopt, dit is het gegeven antwoord.
Begrijpt u dat u daarmee zelf (!) kritiek op de richtlijnen vanuit de beroepsgroep zo goed als onmogelijk maakt? Hoe verwacht u dat artsen vrij kritiek kunnen leveren op «de richtlijnen» als er door u tegelijkertijd een kliklijn is ingesteld waarmee mensen kritische artsen kunnen aangeven en de IGJ actief door u wordt aangemoedigd om artsen die kritisch zijn over de richtlijnen «corrigerende brieven» te sturen, te vervolgen en zelfs indien nodig voor de tuchtrechter te dagen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Begrijpt u dat u hiermee, in ieder geval wat betreft de kritiek op «de richtlijnen» de vrijheid van meningsuiting de facto om zeep heeft geholpen door kritische stemmen de mond te snoeren omdat ze «desinformatie» zouden verspreiden? Begrijpt u de enormiteit hiervan? Begrijpt u dat door kritische stemmen bewust de mond te snoeren, u niet alleen een enorme (!) aanzet geeft tot verdergaande polarisatie, maar het absolute fundament van onze (Westerse) samenleving – de vrije uitwisseling van kritiek, informatie en ideeën, dat wil zeggen de «vrijheid van meningsuiting», niet voor niets de First Amendment van de Amerikaanse constitutie – en daarmee ook de wetenschap en het vertrouwen in onze instituties enorme schade heeft toegebracht?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 6.
Waarom zouden wij als Kamerleden «de richtlijnen» nog vertrouwen, als artsen hier van u geen kritiek meer op mogen uitoefenen, omdat ze daarmee «desinformatie» zouden verspreiden en zelfs het risico lopen van een beroepsverbod? Kunt u ons dit uitleggen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 6.
Begrijpt u waarom wij als Kamerleden hierdoor gedwongen worden deze kritiek zélf te leveren? Begrijpt u dat we dit doen door u allerlei wetenschappelijke artikelen te sturen waaruit blijkt dat die richtlijnen niet kunnen kloppen? Begrijpt u dat we daarom hierop een inhoudelijke reactie wensen (bijvoorbeeld via het RIVM) en het totaal niet volstaat te verwijzen naar «de richtlijnen» omdat, vanwege de redenen die hierboven zijn genoemd, die richtlijnen door uw beleid zelf een taboe zijn geworden en niet langer wetenschappelijk bekritiseerd mogen worden?
Iedereen mag kritiek hebben op richtlijnen, maar deze kritiek zal uiteindelijk moeten worden geuit aan de partijen die over deze richtlijnen gaan, in de gremia die deze partijen hebben ingericht. Het is uiteindelijk aan de beroepsgroep om deze kritiek te wegen.
Bent u alsnog bereid het RIVM te vragen een inhoudelijke reactie te geven op de artikelen die door de Kamer naar u gestuurd zijn?
Nee, ik zal dit niet aan het RIVM vragen. Zoals ik heb aangegeven in eerdere antwoorden, is het RIVM niet leidend in het opstellen van de behandelrichtlijnen, maar zijn de beroepsgroepen leidend in het wegen van de informatie in relatie tot deze richtlijnen.
Zo nee, waarom niet?
De bevindingen van het Staatstoezicht op de Mijnen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het de bevindingen van het Staatstoezicht op de Mijnen uit het Inspectierapport Nouryon Salt zoutwinning Ganzebosveld?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Hoe kan het dat zes afwijkingen van de winningsplannen niet zijn gemeld aan de toezichthouder?
Er bestaat geen algemene meldingsplicht voor bedrijven bij afwijking van een winningsplan. Alleen onvoorziene voorvallen die nadelige of mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengen of situaties waarin de veiligheid in gevaar is, dienen zo spoedig mogelijk gemeld te worden. Dat de afwijkingen hier niet gemeld zijn, is gebaseerd op de inschatting van Nobian Salt dat de afwijkingen geen noemenswaardige nadelige gevolgen voor de stabiliteit van de cavernes, en daarmee voor het milieu of veiligheid met zich mee brengen. Nadere analyse van de ontstane overschrijdingen door SodM onderschrijft deze inschatting. De toezichthouder heeft met Nobian Salt afgesproken dat het bedrijf mogelijk toekomstige afwijkingen van het winningsplan zal melden.
Hoe kan het dat een melding uit 2018, dat twee zoutcavernes aan elkaar zijn gegroeid, niet openbaar is gemaakt?
Over het aan elkaar groeien van cavernes en het effect op de stabiliteit daarvan kan het volgende worden opgemerkt. Cavernes worden aangelegd in een rij. De dimensionering van moderne cavernes is zodanig dat als twee cavernes in een rij van cavernes aaneen groeien, de ontstane structuur ook in die situatie nog stabiel is.
De groei van de caverne wordt gestuurd, en conform voorschriften gecontroleerd, via sonarmetingen. SodM houdt hier toezicht op. Als SodM vindt dat er onvoldoende sprake is van een beheerste groei dan kan de toezichthouder handhavend optreden.
Ik neem aan dat u verwijst naar de melding van Nobian aan SodM van 29 oktober 2018. Deze melding betreft de zoutcavernes 533 en 534. Uit een door SodM beoordeelde analyse is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat deze cavernes aan elkaar zijn gegroeid. Er zijn dan ook geen gevolgen voor de stabiliteit van de cavernes en of voor het milieu of de veiligheid. Zodoende was er geen aanleiding om de melding openbaar te maken.
Bent u bereid een evaluatie aan het Staatstoezicht op de Mijnen te vragen van het verscherpte toezicht tot nu toe?
SodM evalueert jaarlijks het verscherpt toezicht op dit bedrijf en publiceert de uitkomsten daarvan op haar website2. Het verscherpt toezicht heeft zich toegespitst op de stabiliteitsrisico’s van de zoutcavernes. Nobian Salt B.V. heeft naar aanleiding van het hierboven genoemde inspectierapport3 haar bedrijfsvoering aangepast. Ik zie dan ook geen aanleiding om aan SodM een additionele evaluatie te vragen.
Hoeveel zoutcavernes in Nederland zijn inmiddels aan elkaar gegroeid?
In de periode voor 1975 was het gebruikelijk om zoutcavernes aan elkaar te laten groeien. Dit was destijds de wijze waarop het zout werd geproduceerd. Na 1975 is men op een andere manier zoutcavernes gaan aanleggen en is in Twente het over grote oppervlakten aaneengroeien van cavernes niet meer voorgekomen.
Bij Hengelo zijn twee actieve cavernes met elkaar in verbinding geraakt. Het betreft caverne 488 en caverne 487. Vermoedelijk is de verbinding ontstaan door het oplossen van een zoutlaag tussen beide cavernes. Uit sonarmetingen is gebleken dat deze cavernes niet over grote oppervlakten aaneen zijn gegroeid. De verbinding is aangetoond via drukmetingen.
In de concessie Barradeel, van Frisia Zout B.V. (nabij Harlingen), is in 2018 een vloeistofverbinding ontstaan tussen twee cavernes. Ook dit was het gevolg van het oplossen van een goed oplosbare zoutlaag tussen de cavernes. In 2019 is de caverne afgesloten en deze zal in de komende maanden worden verlaten. SodM houdt hier toezicht op.
In de concessie Veendam van Nedmag B.V. zijn door de winning van kalium-magnesiumzouten cavernes aan elkaar gegroeid tot één cluster. De toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 30 april 2021 instemming verleend met het in 2018 ingediende winningsplan. Nedmag B.V. heeft in dit winningsplan aangegeven dat het niet wenselijk is om cavernes te laten samengroeien. Er zijn dan ook voorwaarden opgenomen om het maximale volume van de cavernes te begrenzen.
Welke gevolgen kan het aan elkaar groeien van eerder genoemde zoutcavernes hebben? Welke consequenties heeft het aan elkaar groeien van twee cavernes voor het in de toekomst stabiliseren/vullen van deze caverne(s)?
De toezichthouder geeft in het inspectierapport4 aan dat uit een analyse is gebleken dat het aan elkaar groeien van de hierboven genoemde cavernes geen impact heeft gehad op de stabiliteit van die cavernes en dientengevolge geen impact heeft op de veiligheid van de omgeving en het milieu. Voor deze cavernes is het stabiliseren en vullen niet aan de orde.
Is bekend hoeveel zoutcavernes in Nederland groter zijn dan opgenomen in de winningsplannen? Zo nee, bent u bereid de toezichthouder te vragen daartoe een onderzoek uit te laten voeren?
De groei van alle cavernes wordt gemonitord met behulp van sonarmetingen. Er zijn diverse zoutcavernes die op een bepaalde hoogte van de caverne de maximale diameter uit het winningsplan lokaal overschrijden. Deze situaties zijn bekend en SodM houdt hierop toezicht zoals uit het eerdergenoemde inspectierapport blijkt. SodM voert op dit moment een inventarisatie uit naar cavernes waar dit mogelijk ook zou kunnen spelen. De resultaten van deze inventarisatie worden volgend jaar gepubliceerd.
Wat zijn de vergunningsvereisten bij de nieuwe zoutwinning in Haaksbergen qua omvang van cavernes en pilaardikten?
Nobian Salt heeft vergunningsaanvragen ingediend voor de nieuwe zoutwinning in Haaksbergen. Deze vergunningsaanvragen heb ik in behandeling. Ik kan niet vooruit lopen op de vergunningsvoorwaarden omdat de vergunningsaanvragen nog in procedure zijn en de toetsing nog loopt. Het opnemen van voorschriften voor de omvang van cavernes en pilaardikten is in principe mogelijk binnen het wettelijk toetsingskader, uiteraard alleen als uit de toetsing blijkt dat deze moeten worden opgelegd.
Wat is de voortgang van de afspraken die de toezichthouder gemaakt heeft over het stabiliseren van instabiele zoutcavernes en over het toegankelijk maken van cavernes onder de afvalberg van Twence?2
Met Nobian Salt is de afspraak gemaakt om potentieel instabiele en niet inherent veilige cavernes versneld te stabiliseren. De volgorde van stabiliseren van deze cavernes is gebaseerd op het specifieke risico van die caverne.
Voor het beoordelen van de cavernes onder de afvalverwerker Twence moeten boringen worden verricht om sonarmetingen te kunnen uitvoeren. Deze boringen en sonarmetingen zullen volgens de huidige planning in het eerste kwartaal van 2022 worden uitgevoerd. Na analyse van de sonarmetingen zal over de opvulling van de cavernes en de termijn daarvan worden besloten. SodM ziet hierop toe.
Welk bedrijf is op dit moment eigenaar van de winvergunning in Twente, nu het zoutwinbedrijf dat actief is in Twente in de afgelopen jaren in hoog tempo meerdere keren van eigenaar en naam is gewisseld?
De vergunning houdende entiteit is op 1 oktober 2021 van naam gewijzigd en heet Nobian Salt.
Wanneer er nu schade ontstaat door de zoutwinning in Twente, welk bedrijf is of welke bedrijven zijn dan aansprakelijk? Hoe gaat het ministerie om met bovengenoemde wisselingen van eigenaren?
De (laatste) vergunninghouder is aansprakelijk. In dit geval is dat de entiteit Nouryon Salt B.V. dat sinds 1 oktober 2021 Nobian Salt heet. Op dit moment wordt het verzoek behandeld om de naam op de vergunning te wijzigen naar Nobian Salt. Mijn ministerie toetst of de financiële capaciteit van het bedrijf zodanig is dat aan de mogelijke verplichtingen kan worden voldaan. Zo nodig worden financiële garanties gevraagd. De eigenaars van Nobian Salt zijn The Carlyle Group6 en GIC7.
Moet de afstand tussen cavernes niet groter en de wanddikte dikker zijn om het samen groeien van cavernes te voorkomen? Zijn kleine smalle cavernes niet veiliger dan enkele grote? Hoe verhoudt zich dit tot het winningsplan bij Haaksbergen?
In algemeenheid kan niet gesteld worden dat een groot aantal kleinere cavernes veiliger zijn dan enkele cavernes met een groter volume. Er zijn meerdere factoren die van invloed zijn om te komen tot een veilig ontworpen caverne en caverneveld. Voorbeelden hiervan zijn: lokale zout specifieke parameters, de diepteligging en de boven liggende lagen.
De huidige winningsplannen bevatten veilige marges voor de cavernediameter en de onderlinge afstand. Het aan elkaar groeien van de bovengenoemde cavernes heeft geen invloed gehad op de veiligheid van mens en omgeving8.
In het winningsplan van Haaksbergen verwacht ik van Nobian Salt dat zij rekening zal houden met de nieuwste inzichten, ook ten aanzien van de cavernegrootte. Hierbij zal de volledige levenscyclus van een caverne worden beschouwd. Dit betreft het ontwerp van de caverne, de aanleg daarvan, de pekelproductie, het mogelijke hergebruik voor ondergrondse (energie)opslag en de wijze van verlaten van de caverne na de beëindiging van de winning of (energie)opslag.
Kunt u aangeven waar holle cavernes onder gebouwen en/of infrastructuur zitten?
Ja, dat is bekend. De vergunninghouder deelt jaarlijks een zogenoemde holruimtekaart met de toezichthouder.
De bestaande cavernes in Hengelo en Enschede liggen onder, of direct in de buurt van de zuidgrens van het industrieterrein Twentekanaal-Zuid, onder het industrieterrein Marssteden in Enschede. Er zijn ook cavernes onder het havengebied ten noorden van de N18 en ten oosten van de Auke Vleerstraat. Verder zijn er cavernes aanwezig onder de afvalverwerker Twence en gedeeltelijk onder de A35.
Veroordeelde criminelen die vrij rondlopen in Turkije |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de zaak van de veroordeelde A. die zijn nichtje in 2004 wurgde, bij verstek onherroepelijk veroordeeld werd tot tien jaar gevangenisstraf, maar al die jaren uit handen is gebleven van politie en justitie?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de nabestaanden dat de dader nog altijd niet is gepakt, al 17 jaar vrij rondloopt in Turkije, terwijl de politie zelfs nauwkeurig weet waar de veroordeelde verblijft? Deelt u de mening dat dit een vorm van straffeloosheid is die we niet kunnen accepteren?
Ik deel de mening dat het niet aan de nabestaanden en de maatschappij uit te leggen is dat de dader nog altijd niet is opgepakt en dat dit een vorm van straffeloosheid is die we niet kunnen accepteren. Over de kennis bij de politie omtrent de verblijfplaats van de veroordeelde doe ik in het kader van de opsporing geen uitspraken.
Wat is al ondernomen om deze man achter de tralies te krijgen? Hoe heeft Turkije daar tot nu toe op gereageerd?
Over individuele strafzaken, het contact daarover met een buitenlandse autoriteit en de wijze waarop door een buitenlandse autoriteit wordt gehandeld, doe ik geen mededelingen. In het algemeen kan ik wel zeggen dat Turkije geen onderdanen uitlevert aan andere landen voor de tenuitvoerlegging van een straf. De enige mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van een straf is het overdragen van die straf, zodat de straf in Turkije kan worden uitgevoerd. Nederland verzoekt in die gevallen op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) aan de Turkse autoriteiten om straffen over te nemen. De Turkse autoriteiten nemen normaal gesproken alleen Wots-verzoeken in behandeling als er een adres of verblijfplaats bekend is. Deze is niet altijd voorhanden. Daarnaast worden deze veroordeelden internationaal (wereldwijd) gesignaleerd.
Hoeveel vaker komt het voor dat mensen, die in Nederland veroordeeld worden, zich in Turkije ophouden en zo uit handen van justitie blijven? Hoe wordt druk uitgeoefend op Turkije om daders niet zonder straf weg te laten komen met hun misdrijven?
In 2019 waren bij Fugitive Active Search Team NL (FAST) 56 zaken met een (resterende) straf van minimaal 120 dagen bekend waarbij de veroordeelde zich mogelijk in Turkije zou bevinden. Deze zaken worden regulier onder de aandacht gebracht op verschillende niveaus bij de Turkse autoriteiten.
Op dit moment is in 16 zaken aan de Turkse autoriteiten gevraagd om een opgelegde straf ten uitvoer te leggen. Indien een reactie te lang op zich laat wachten, verstuurt de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen een rappel. Dit is in 6 zaken ten minste één keer gebeurd. Verder wordt waar nodig langs diplomatieke weg aandacht gevraagd voor openstaande zaken.
Bij welke andere landen speelt dit probleem nog meer?
Voor verschillende landen geldt dat veroordeelde onderdanen niet worden uitgeleverd aan andere landen, maar opgelegde straffen wel kunnen worden overgedragen. Met al de betreffende landen wordt op de best mogelijke manier samen gewerkt om tot uitvoering van de opgelegde straffen te komen. Op nadere bijzonderheden wil ik in het antwoord op deze vraag niet ingaan, omdat dit een onnodige negatieve impact zou kunnen hebben op de samenwerking met deze landen.
Deelt u de mening dat de vraag of het recht zijn beloop heeft eigenlijk niet hoort af te hangen van de politiek en de internationale betrekkingen tussen landen?
Ja, ik deel uw mening.
Wat kunt u doen om dit soort straffeloosheid in het algemeen te voorkomen?
Om te kunnen zorgen dat een rechterlijke uitspraak ook ten uitvoer wordt gelegd indien de veroordeelde in het buitenland verblijft, zijn er verschillende instrumenten, zoals diplomatie, uitlevering of overlevering van de veroordeelde aan Nederland of het overdragen van het strafvonnis aan een ander land.
De mogelijkheden hier verschillen per land. Als er eisen gesteld worden waaraan Nederland (juridisch) niet kan voldoen, dan is het overdragen van de straf niet mogelijk.
Daarnaast zet ik in op het voorkomen dat veroordeelden naar het buitenland vluchten. Vorig jaar is daarvoor bijvoorbeeld samen met het OM, de Rechtspraak en het CJIB een risicotaxatie-instrument ontwikkeld, om de kans op onttrekking te voorspellen. Bij een hoge kans kan bijvoorbeeld worden besloten om via (super-)snelrecht de straf direct aansluitend aan de uitspraak ten uitvoer te leggen. Dit instrument is met pilots getoetst, en ik ben nu met het OM in gesprek of en hoe deze werkwijze kan worden opgenomen in de reguliere werkprocessen.
Wat kunt u specifiek nog doen in deze zaak, om er voor te zorgen dat deze dader zijn straf niet ontloopt en er gerechtigheid komt, wat zeker ook voor de nabestaanden van bijzonder groot belang is?
Deze zaak blijft onderwerp van gesprek met de Turkse autoriteiten.