Het bericht 'Gerommel binnen Adviescollege Slavernijverleden: Een jaar werk is in twee maanden uitgevoerd' |
|
Pim van Strien (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gerommel binnen Adviescollege Slavernijverleden: Een jaar werk is in twee maanden uitgevoerd»?1
Ja, ik ben bekend met het genoemde artikel. De taak die de leden van het onafhankelijke Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden op hun schouders namen was niet eenvoudig, en zeker niet middenin een mondiale pandemie. Het Adviescollege heeft zijn werkzaamheden daardoor onder bijzondere omstandigheden moeten verrichten. Zo maakten de reisrestricties als gevolg van de corona-crisis een voorzitterswissel noodzakelijk. Ook werd aanvankelijk ingezet op fysieke dialoogbijeenkomsten, omdat die zich nu eenmaal het beste lenen om met elkaar in gesprek te gaan over een onderwerp waarover in de samenleving verschillend wordt gedacht. Toen de corona-beperkingen voortduurden heeft het Adviescollege een manier ontwikkeld om toch grotendeels online een zorgvuldige dialoog te houden. Gezien deze omstandigheden heb ik het Adviescollege uitstel verleend, zodat het voldoende tijd had om de dialogen te organiseren en tot een gefundeerd rapport te komen. Uiteindelijk heeft de voorzitter namens het hele Adviescollege op 1 juli, binnen de afgesproken termijn, het rapport van bevindingen gepresenteerd.
Klopt de constatering uit het NRC-artikel dat het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden maandenlang niet goed heeft gefunctioneerd en dat sommige leden vooringenomen waren? Zo ja, hoe kan dit?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het beeld eveneens dat sommige leden een «duidelijk stempel op de groep lijken te drukken en voor te willen sorteren op de uitkomsten van de dialoog»? Zo ja, welke gevolgen heeft dit gehad voor de aanbevelingen die het Adviescollege heeft gedaan? Welke aanbevelingen stonden al van tevoren vast?
Dat de leden van het Adviescollege gedurende hun werkzaamheden wel eens van mening verschilden, vind ik niet vreemd. Immers, de leden hadden een complexe taak op een gevoelig onderwerp. Wat telt is het rapport van bevindingen dat het Adviescollege gezamenlijk heeft opgeleverd en waarover binnen het Adviescollege geen verschil van inzicht bestaat.
Bent u van mening dat het werk dat ten grondslag lag aan het advies van het Adviescollege gehaast en rommelig is verlopen en valt dit te wijten aan het optreden van het Adviescollege zelf? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft het ministerie de werkwijze van het Adviescollege bijgestuurd?
Het Adviescollege heeft inhoudelijk volledig onafhankelijk geopereerd. Zoals blijkt uit de stukken die op basis van het Wob-verzoek van NRC openbaar zijn gemaakt was het contact tussen mijn ministerie en het Adviescollege procedureel van aard, bijv. over de coronabeperkingen in relatie tot de voortgang van het werk en over de voorbereidingen van de overhandiging van het rapport van bevindingen op 1 juli. Daarbij heb ik aangedrongen op tijdige oplevering van het rapport en is in overleg met mijn departement extra ondersteuning voor het Adviescollege aangetrokken om dit te realiseren.
Hoe apprecieert u het gegeven dat er door de betrokken onderzoekers niet één eenduidig advies is opgeleverd maar zeven losstaande?
De geraadpleegde wetenschappers hebben hun adviezen op basis van verschillende invalshoeken en deels aanvullende onderzoeksvragen aangedragen. Deze adviezen hebben als input voor het uiteindelijke rapport gediend. Daarin licht het Adviescollege zijn inhoudelijke overwegingen toe, met verwijzing naar en volledige inzage in de door het Adviescollege ingewonnen wetenschappelijke adviezen.
Hoe verhouden uw uitspraken dat «deze adviezen belangwekkend en niet mis te verstaan zijn. Dat we daar niet omheen kunnen,» zich met de het feit dat er geen eenduidig advies gegeven is en met de constatering dat het proces van het Adviescollege rommelig verloopt?
Het gezamenlijke rapport van bevindingen van het Adviescollege geeft wel degelijk een eenduidig advies aan het kabinet; het telt 11 duidelijke, belangrijke en relevante aanbevelingen. In de aanbiedingsbrief aan de Eerste en Tweede Kamer bij het rapport op 1 juli j.l. heb ik aangegeven dat dit rapport belangrijke bouwstenen en aanknopingspunten biedt voor de toekomst. Het is aan een volgend kabinet om het vervolgtraject vorm te geven en de inhoudelijke reactie te verzorgen. Juist vanwege de maatschappelijke relevantie en het gewicht van dit onderwerp is het aan een «missionair» kabinet om op het rapport te reageren.
Bent u nog steeds van mening dat we er niet «omheen kunnen»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met het feit dat er geen kabinetsreactie is gegeven op het rapport?
Zie antwoord vraag 7.
Welke lessen trekt u uit dit proces en op welke manier gaat u in aanloop van het herdenkingsjaar 2023 ervoor zorgen dat advies en onderzoek dat met betrekking hierop gevraagd is of wordt, zorgvuldig tot stand komen, zodat de maatschappelijke dialoog die gevoerd gaat worden zich focust op de inhoud en niet op het proces daaromheen?
Door de coronapandemie heeft het Adviescollege zijn werkzaamheden onder bijzondere omstandigheden moeten verrichten. De moeilijkheden die dat opleverde zijn dan ook lastig te vertalen naar lessen voor soortgelijke activiteiten onder stabiele omstandigheden. Ondanks de lastige werkomstandigheden heeft het Adviescollege een zeer relevant rapport opgeleverd, dat een belangrijke bijdrage levert aan het maatschappelijke debat Niettemin zijn er in algemene zin natuurlijk uit elk proces lessen te trekken. Bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal ondersteunende medewerkers van toekomstige Adviescolleges, hun startmoment en uitleg aan hen over de administratieve en financiële werkwijze van mijn departement.
Ten aanzien van het herdenkingsjaar 2023 is het onafhankelijk nationaal onderzoek naar het slavernijverleden op basis van de motie van lid Ceder (CU) actueel. Dit onderzoek is in voorbereiding.
Het strafmaximum voor het onttrekken van een lijk aan nasporing |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van een rechter die het strafmaximum te laag vindt voor het op gruwelijke wijze wegmaken van een lijk (het «onttrekken van een lijk aan nasporing»)?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit duidelijke signaal van de rechter, die zich te beperkt voelt in het opleggen van een straf en het strafmaximum op de overtreding van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht te laag vindt?
Op dit moment doet het WODC onderzoek naar een eventuele verruiming van de strafbaarstelling van lijkschennis. Daarbij wordt ook de strafbaarstelling van het onttrekken van een lijk aan nasporing (artikel 151 Wetboek van Strafrecht) betrokken. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af en zal te zijner tijd met een reactie daarop komen, waarover ik uw Kamer zal informeren.
Bent u van mening dat het onttrekken van een lijk aan nasporing, nu gerubriceerd als «misdrijf tegen de openbare orde», niet alleen een probleem vormt voor de betrouwbaarheid van de registers van de burgerlijke stand en de bewijslast in strafzaken, maar dat het ook gevolgen heeft voor de rechten en gevoelens van nabestaanden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het Wetboek van Strafrecht onvoldoende handvatten biedt om bij het onttrekken van een lijk aan nasporing rekening te houden met het oogmerk en de gruwelijke wijze waarop het lijk is onttrokken aan nasporing?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het strafmaximum van het onttrekken van een lijk aan nasporing zoals dat is neergelegd in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht te verhogen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
De intimidatie van MH-17-advocaten |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over advocaten in de MH17-zaak die hoogstwaarschijnlijk geïntimideerd werden door Rusland?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de schrijnende situatie waarbij de advocaten die de nabestaanden bijstaan in de nationale tragedie van MH17, worden geïntimideerd, achtervolgd en zelfs beschermd moeten worden door de Nederlandse veiligheidsdiensten?
Het kabinet vindt, zoals reeds eerder aan de Kamer gemeld2, elke vorm van inmenging volstrekt onacceptabel. Het is van groot belang dat de rechtsgang in Nederland veilig en ongestoord kan verlopen. Door de rijksoverheid wordt de veiligheidssituatie van betrokkenen in het MH17 proces nauwlettend in de gaten gehouden. Indien de dreiging en het risico daar aanleiding toe geven worden er passende maatregelen getroffen.
Zijn deze Russische agenten reeds in zicht, opgepakt en uitgezet? Zo nee, welke juridische stappen worden er dan ondernomen tegen deze personen? Hoe kunnen deze- en andere vormen van mogelijke buitenlandse intimidatie in de toekomst worden voorkomen?
Uit veiligheidsoverwegingen kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek en kan ik geen uitspraken doen over al dan niet lopende onderzoeken.
In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren3 is inzicht geboden in welke nationale veiligheidsbelangen geschaad (kunnen) worden door statelijke actoren en op welke wijze dat gebeurt of kan gebeuren. In 2019 en 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak statelijke dreigingen, waarbij een werkwijze is ontstaan waarbij alle relevante partijen op een blijvende en continue basis bijdragen aan de weerbaarheid tegen statelijke actoren.4
Zie ook het antwoord op vraag 9.
Wat zijn de diplomatieke consequenties die hierop zullen volgen? Is de Russische ambassadeur ter verantwoording geroepen? Zo nee, waarom niet?
Indien informatie daar aanleiding toe geeft onderneemt het Kabinet gepaste diplomatieke actie. Nu is er geen informatie die daartoe aanleiding geeft.
Hoe schat u de veiligheidsrisico’s voor de advocaten in? Zijn er inderdaad advocaten die gebruik hebben gemaakt van het aanbod voor een veiligheidsprogramma?
Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik geen uitspraken doen over individuele casuïstiek en eventuele beveiligingsmaatregelen. Door de rijksoverheid wordt de veiligheidssituatie van betrokkenen in het MH17 proces nauwlettend in de gaten gehouden. Daarnaast kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat de NCTV, gezamenlijk met andere relevante ministeries, de betrokken partijen bewust maakt van de (digitale) risico’s en mogelijke dreigingen en dat waar nodig passende maatregelen worden getroffen om de weerbaarheid te verhogen.
Welke rol heeft spionage gespeeld in de bedreiging van deze advocaten? Waarom is dit nu niet strafbaar? Hoe staat het met het door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezegde onderzoek naar strafbaarstelling van spionage?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele casuïstiek en of spionage in dit geval een rol heeft gespeeld.
Het strafrecht biedt verschillende mogelijkheden om op te treden tegen gedragingen die samenhangen met spionage. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan misdrijven die verband houden met de schending van (staats-, ambts- en bedrijfs-) geheimen en computerdelicten, zoals hacken en het overnemen van gegevens. Dat neemt niet weg dat het kabinet aanleiding heeft gezien bij brief van 16 december 20205 aan te kondigen om een wetsvoorstel voor te bereiden om de strafbaarheid voor spionage uit te breiden. Op dit moment wordt door de Minister van Justitie en Veiligheid, in afstemming met de betrokken organisaties en departementen, gewerkt aan het opstellen van dat wetsvoorstel. Het streven is het wetsvoorstel begin 2022 in consultatie te geven.
Deelt u de mening dat een register voor buitenlandse agenten zou helpen bij het beter in kaart brengen van deze dreigingen?
Het is de vraag of een verplichte registratie voor personen en organisaties met betrekking tot belangenbehartiging van statelijke actoren een effectief en proportioneel additioneel middel is. Het kabinet zet daarom op dit moment vooral in op het verhogen van het bewustzijn bij personen en organisaties die ingezet kunnen worden voor belangenbehartiging van statelijke actoren.
Welke maatregelen neemt u om andere dreigingen op een ordentelijk verloop van het MH17-proces, zoals desinformatie of cyberaanvallen, te voorkomen?
Door de rijksoverheid wordt de veiligheidssituatie van betrokkenen in het MH17 proces nauwlettend in de gaten gehouden. Indien de dreiging en het risico daar aanleiding toe geven worden er passende maatregelen getroffen.
Alle in Nederland betrokken autoriteiten zijn bovendien alert op de mogelijkheid dat het MH17-proces doelwit kan zijn van cyberaanvallen en hebben gepaste maatregelen getroffen.
De strategie van het kabinet om verspreiding van desinformatie tegen te gaan kent drie actielijnen: preventie, de informatiepositie verstevigen en, zo nodig, reactie. Het inhoudelijk adresseren van desinformatie is primair geen taak van overheden, maar van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. Het kabinet zet zich er voor in dat fact-checkers onafhankelijk van overheden kunnen functioneren. Het is dus aan de journalistiek en aan de internetdiensten om hier kritisch naar te blijven kijken. Daar waar het gaat om een bedreiging van de nationale veiligheid ligt er een rol voor de overheid.
Welke maatregelen neemt u om buitenlandse beïnvloeding en spionage te voorkomen of te verminderen?
De aanpak voor het tegengaan van statelijke dreigingen is uiteengezet in de Kamerbrief Tegengaan statelijke dreigingen6. Hierin wordt het brede palet aan maatregelen geschetst voor het tegengaan van onder andere ongewenste buitenlandse inmenging. Ten aanzien van inmengingsactiviteiten door buitenlandse actoren staan de betrokken ministeries en inlichtingen- en veiligheidsdiensten doorlopend in nauw contact om inmengingsactiviteiten te onderkennen en te duiden. Als blijkt dat er sprake is van ondermijnende inmengingsactiviteiten die nationale veiligheid, politieke, maatschappelijke en/of economische stabiliteit schaden, dan treedt de overheid op.
Zoals bij het antwoord op vraag 6 aan de orde is gekomen, wordt op dit moment gewerkt aan een wetsvoorstel tot uitbreiding van de strafbaarheid van spionage.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het plenaire debat over de begroting van Buitenlandse Zaken beantwoorden?
Vanwege de afstemming met meerdere partijen is het niet gelukt om de beantwoording van de schriftelijke vragen voor de plenaire begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken beantwoorden. De vragen zijn in samenhang en zo snel als mogelijk beantwoord.
Bent u bekend met de inhoud van het artikel «RIVM verzweeg invloed windlobby op positieve rapporten»?1 Hoe beoordeelt u de werkwijze van het RIVM?
Ik ben bekend met de inhoud van dit artikel. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelt zelf dat het de internationale protocollen voor wetenschappelijk onderzoek volgt.
Hoe komt het dat het RIVM verwijzingen naar studies van de windlobby heeft weggelaten terwijl de oorspronkelijke studies de conflicterende belangen openlijk melden?
Het in vraag 1 aangehaalde artikel gaat over een publicatie van de heer Joris van Hoof, assistent professor aan de Universiteit Twente. In deze publicatie uit de heer Van Hoof kritiek op de wijze waarop het RIVM omgaat met en rapporteert over mogelijke belangenconflicten bij de studies die het RIVM gebruikt als basis voor de verzamelstudies over de gezondheidseffecten van windenergie. Ik vind het niet aan mij of het kabinet om te reageren op deze discussie, die in het wetenschappelijk domein thuishoort. Voor een inhoudelijke reactie verwijs ik daarom naar de reactie van het RIVM2. Met deze reactie geeft het RIVM aan dat het altijd zorgvuldig en integer te werk gaat. Wat mij betreft staat de autoriteit van het RIVM niet ter discussie. Los van de discussie over de wijze van rapporteren, is het natuurlijk vervelend wanneer omwonenden klachten ondervinden van de omliggende windturbine(s). Per situatie moet dan worden gekeken wat passende maatregelen zijn.
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat studies, gefinancierd door organisaties met financiële belangen, als bron gebruikt worden bij een onafhankelijk onderzoek, waarop beslissingen gebaseerd worden die veel inwoners van Nederland treffen?
Ik ben, net als het RIVM, niet van mening dat onderzoek bij voorbaat moet worden uitgesloten op grond van financiering. Bij het bijhouden van de kennisbasis en het maken van beleid is het belangrijkst dat de studies die worden gebruikt van goede wetenschappelijke kwaliteit zijn. Dit betekent onder andere dat een studie herhaald kan worden en dat de resultaten zo geverifieerd kunnen worden, dat er transparantie is over methode en data en dat de financieringsbron en een mogelijk belangenconflict worden gemeld. Door overheden of door sectoren (deels) gefinancierde onderzoeken kunnen betrouwbare en waardevolle informatie opleveren, net zoals onderzoeken die worden gefinancierd door onderzoeksinstituten of door tegenstanders van bijvoorbeeld windenergie.
Zijn er voldoende onafhankelijke bronnen en modellen voor gezondheidsonderzoek naar wind op land? Zo nee, wat kunt u doen om daartoe te komen?
De huidige kennisbasis beschouw ik als voldoende om het beleid op te baseren. Dit neemt niet weg dat het – zoals bij zo veel beleidsonderwerpen – belangrijk is om open te blijven staan voor ontwikkelingen en daarom om onderzoek te blijven doen. Op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat verkent het RIVM momenteel de mogelijkheden voor aanvullend gezondheidsonderzoek bij wind op land in Nederland. Hierover zal de Tweede Kamer in het voorjaar van 2022 worden geïnformeerd.
Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie-Erkens-Leijten over een onafhankelijk onderzoek naar de effecten van afstandsnormen voor windmolens op land (Kamerstuk 32 813, nr. 731)?
In het coalitieakkoord is opgenomen dat er heldere afstandsnormen komen voor wind op land. Naar aanleiding van de motie Erkens/Leijten loopt er een onderzoek naar de effecten van verschillende afstandsnormen op basis van bestaande wetenschappelijke kennis en wordt «afstand» ook als te onderzoeken factor meegenomen in de verkenning die het RIVM momenteel uitvoert naar de mogelijkheden voor aanvullend gezondheidsonderzoek in Nederland. Over de resultaten van deze verkenning zal ik uw Kamer dit voorjaar nader informeren. Daarnaast is afgelopen december de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) voor het planmilieueffectrapport voor nieuwe windturbinebepalingen gepubliceerd. Hierin wordt ook, indachtig de motie Erkens/Leijten, aandacht besteed aan een mogelijke afstandsnorm.
Het bericht dat het pensioenfonds ABP uit fossiel stapt. |
|
Bart Smals (VVD) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van het pensioenfonds Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) om niet meer in fossiele ondernemingen te beleggen?
Ja.
Welke waarborgen zijn er dat de invloed van deelnemers, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaam beleggen, evenwichtig is verankerd in het beleggingsbeleid van een pensioenfonds? En zijn die waarborgen in onderhavige zaak voldoende toegepast?
Het pensioenfondsbestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Deelnemers zijn vertegenwoordigd in het bestuur van het fonds en het bestuur stelt het strategisch beleggingsbeleid vast. Dat is wettelijk geregeld. Bij alle paritaire bestuursmodellen worden vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemerszijde, en pensioengerechtigden door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur. Daarnaast worden de vertegenwoordigers van de werknemers en de gepensioneerden in het verantwoordingsorgaan verkozen. Via deze vertegenwoordiging wordt de inspraak van deelnemers (werknemers en pensioengerechtigden) vormgegeven. Verder is het verantwoordingsorgaan bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het uitgevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag.
Bent u, als werkgever, en daarmee medeverantwoordelijk voor het ABP, geraadpleegd over het voornemen van het ABP om niet meer te beleggen in fossiel?
Van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik vernomen dat de strategie van het ABP, over duurzaam en verantwoord beleggen, onderwerp van gesprek is geweest in regulier overleg de afgelopen tijd tussen het ABP en de sociale partners. Samen met de sociale partners is de rijksoverheid, als werkgever, medeverantwoordelijk voor de inhoud van de pensioenregeling die door het ABP wordt uitgevoerd. Tegelijk schrijft de Pensioenwet voor dat een pensioenfonds een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft voor de wijze waarop de uitvoering van de pensioenregeling plaatsvindt. Onder deze eigenstandige verantwoordelijkheid valt ook de verantwoordelijkheid van het pensioenfonds voor het beleggingsbeleid, waar het nieuwsbericht over gaat, en de verantwoordelijkheid dat het beleggingsbeleid past bij de risicohouding en de beleidsuitgangspunten en -doelstellingen.
Verwacht u dat de stap van het ABP bijdraagt aan het behalen van de klimaatdoelen? Kunt u dat toelichten?
De overheid werkt productief samen met de pensioensector in het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB) convenant om het proces van gepaste zorgvuldigheid, conform OESO-richtlijnen, opgenomen te krijgen in het beleggingsbeleid en geïmplementeerd te laten worden in de beleggingspraktijk van de pensioenfondsen. De in het IMVB-convenant opgenomen OESO-richtlijnen schrijven onder andere voor dat een pensioenfonds in eerste instantie zijn invloed aan moet wenden om risico’s voor mens en milieu te voorkomen en aan te pakken. Het ABP heeft zich ook gecommitteerd aan het convenant. Dat schept bepaalde verwachtingen, bijvoorbeeld dat het besluit van ABP om niet langer in fossiele ondernemingen te beleggen, bijdraagt aan het behalen van de klimaatdoelen. Uitspraken van de bestuursvoorzitter in de media wijzen daar ook op. Tegelijk is het niet zeker dat deze stap van het ABP bijdraagt aan het behalen van de klimaatdoelen. Het is immers goed mogelijk dat er andere investeerders zijn die wel in deze ondernemingen willen investeren. Het besluit van ABP om niet langer in fossiele ondernemingen te beleggen, verlaagt wel het aan klimaat gerelateerde risico van de eigen portefeuille en dat kan, gegeven dat doel, een stap in de goede richting zijn.
Ziet u andere mogelijkheden waarmee Nederlandse pensioenfondsen kunnen bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelen?
Zie antwoord vraag 4.
Past het duurzame beleggingsbeleid van het ABP binnen de richting die De Nederlandsche Bank (DNB) beschrijft in zijn laatste sectorbrief inzake Duurzaam beleggen pensioenfondsen d.d. 27 augustus 2018?1
Als Staatssecretaris kan ik niet ingaan op de vraag of een individueel pensioenfonds wel of niet binnen wettelijke kaders of toezichtverwachtingen blijft, ook niet als het ABP betreft. Wel kan ik opmerken dat DNB in haar sectorbrief onder meer aangeeft aan dat er geen eenduidige, kant en klare oplossing is om duurzaamheidsoverwegingen een plaats te geven in het beleggingsproces. DNB ziet dat duurzaam beleggen voor een belangrijk deel een kwestie is van «learning by doing»; door aan de slag te gaan kan de eigen organisatie van het pensioenfonds, maar ook de markt als geheel, vooruitgang boeken.
De Pensioenwet geeft ruimte om een duurzaam beleggingsbeleid te voeren. Het is aan het pensioenfondsbestuur om een beleggingsbeleid in te richten dat aansluit bij de beleidsuitgangspunten, doelstellingen en risicohouding van het pensioenfonds zoals deze in overleg met de fondsorganen is vastgelegd. DNB bepaalt niet welke keuzes pensioenfondsbesturen hierin maken.
De pensioenwet schrijft voor dat, in het kader van risicobeheer, een fonds ingaat op de risico’s van milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen met betrekking tot de beleggingen en het beheer daarvan. In welke mate pensioenfondsen risico’s lopen is per pensioenfonds verschillend en afhankelijk van de beleggingsportefeuille. Het is niet onlogisch dat pensioenfondsen de energietransitie en de risico’s die daarmee samenhangen een plek geven in hun risicobeheer en beleggingsbeleid.Afbouw van fossiele exposure kan daar het gevolg van zijn, en het is toe te juichen toe dat deze afwegingen steeds meer bewust en proactief worden meegenomen.
DNB adviseert in de sectorbrief om voor het duurzaam beleggingsbeleid in overleg te gaan met de verschillende fondsorganen en te zorgen voor draagvlak en commitment, op welke manier gaat DNB toetsen of pensioenfondsen dit overleg in voldoende mate voeren en daarmee hun beleid aanpassen aan de wensen van de deelnemers?
Het strategisch beleggingsbeleid van een pensioenfonds moet aansluiten op de risicohouding, beleidsuitgangspunten en doelstellingen van een pensioenfonds. Deze risicohouding, beleidsuitgangspunten en doelstellingen worden door het pensioenfonds vastgelegd in overleg met de fondsorganen (artikel 102a Pensioenwet). De sectorbrief van DNB is een advies over hoe pensioenfondsen richting kúnnen geven aan het betrekken van duurzaamheid in hun beleid. Het is geen wettelijke verplichting waar DNB op toe kan zien. Hoe individuele fondsen invulling geven aan het advies om voor draagvlak en commitment te zorgen is naar eigen verantwoordelijkheid.
DNB adviseert in de sectorbrief aan pensioenfondsen om samen te werken op het gebied van actieve engagement bij hun beleggingen, in hoeverre komen deze samenwerkingsverbanden van de grond om duurzaamheidsdoelstellingen te behalen?
Pensioenfondsen werken op verschillende terreinen samen op het gebied van actieve engagement. Binnen het IMVB-convenant is er een zogenoemd Diepe Spoor ingericht waarin pensioenfondsen onderling en met de overheid, vakbonden en ngo’s gezamenlijk in verschillende gevallen, of cases, samenwerken. Ook buiten het convenant wordt steeds meer samengewerkt door uitvoerders uit de Nederlandse pensioensector. Zo hebben enkele pensioenfondsen het Dutch Engagement Network opgericht en werken Nederlandse pensioenfondsen samen onder het Global Real Estate Engagement Network (GREEN). Ook internationaal bundelen grote institutionele partijen, waaronder Nederlandse pensioenfondsen, hun krachten, zoals bij Climate Action 100+. Veel pensioenfondsen besteden engagement uit aan externe engagementproviders. Deze externe partijen bundelen vaak de krachten van hun klanten, waardoor deze ook indirect samen optrekken.
Hoe waardeert u het feit dat DNB bij het beleggingsbeleid actief engagement adviseert, terwijl ABP zich juist terugtrekt uit bepaalde beleggingscategorieën?
Uit het bericht dat ABP besloten heeft niet langer in fossiele ondernemingen te beleggen, valt niet op te maken wat er gebeurt met actief engagement die ABP pleegt in andere beleggingscategorieën.
Tot in welke mate vindt u het wenselijk dat pensioenfondsen zich in hun beleggingsbeleid laten leiden door maatschappelijke thema’s, terwijl hun primaire doel een zo hoog mogelijk pensioen voor hun deelnemers is?
Een duurzaam beleggingsbeleid moet voldoen aan de uitgangspunten van het prudent person beginsel. Dit betekent onder meer dat belegd wordt in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden (conform artikel 135, lid 1a, Pensioenwet). Daarbij moet de beheersing van de beleggingen op orde zijn (artikel 143, Pensioenwet). Meer algemeen geldt dat een pensioenfonds in het kader van een beheerste en integere bedrijfsvoering moet beschikken over adequaat risicobeheer. Dat ziet ook op eventuele risico’s uit hoofde van milieu, sociale en governancefactoren. De toelichting op het FTK (2018) geeft dat ook aan: een pensioenfonds heeft als langetermijnbelegger direct te maken met de consequenties van niet-duurzame ecologische, economische of maatschappelijke ontwikkelingen op de toekomstige waarde van de beleggingen.
Het ABP geeft in haar persbericht van 26 oktober 2021 aan dat het besluit om niet langer te beleggen in producenten van fossiele brandstoffen voldoet aan haar criteria voor rendement, risico, kosten en duurzaamheid. De Pensioenfederatie laat weten dat deelnemers in toenemende mate worden geraadpleegd. Daarbij blijkt dat veel deelnemers maatschappelijk verantwoord beleggen belangrijk vinden. Het pensioenfonds heeft de verantwoordelijkheid om te zorgen voor draagvlak onder belanghebbenden voor de keuzes over verantwoord beleggen (Code Pensioenfondsen, norm 7).
Het bericht ‘Treinen vallen uit door personeelstekort bij ProRail’ |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Treinen vallen uit door personeelstekort bij ProRail»? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ik ben bekend met dit bericht. ProRail heeft al enige tijd te maken met personeelskrapte. Dit is uiterst vervelend voor de reizigers, vervoerders en verladers die hiermee geconfronteerd worden, maar ook voor de mensen op de verkeersleidingposten vanwege de hoge werkdruk. Daarom heb ik deze situatie al een aantal keer besproken met ProRail. In mijn brief van 3 september jongstleden heb ik u hier ook over geïnformeerd (Kamerstuk 29 984, nr. 942).
Heeft u in beeld hoe vaak er in de afgelopen jaren treinen niet hebben kunnen rijden als gevolg van personeelstekorten bij ProRail?
Dit was een aantal keer het geval in 2020 en vaker in 2021, waarbij dit vooral in de zomer een aantal keer kort na elkaar gebeurde (een paar dagen eind juli en een dag begin augustus) en recentelijk nog op 2, 6, 7 en 8 november. In de meeste gevallen betrof dit trajecten rondom Utrecht of de Valleilijn.
Hoe staat het met de korte- en langetermijnoplossingen die worden aangedragen vanuit ProRail, zoals verschuivingen in roosters, het inzetten van gepensioneerde verkeersleiders en de wervingscampagnes voor nieuwe verkeersleiders? Wanneer verwacht u dat het personeelstekort is opgelost?
In september heb ik uw Kamer geïnformeerd over de personeelskrapte op de verkeersleidingsposten. ProRail verwacht dat deze situatie tot in 2023 duurt. ProRail zit in de tussentijd niet stil en blijft werken aan oplossingen. ProRail verzekert mij er alles aan te doen om problemen te voorkomen.
Sinds 2018 is de arbeidsmarktcommunicatie flink opgeschaald. ProRail voert een continue online wervingscampagne via sociale media zoals Facebook, LinkedIn en Instagram. Ook gebruikt ProRail banensites zoals Indeed en Jobrapido en adverteert zij via Google. Daarnaast zette ProRail in augustus en september een campagne in via NPO Start, bij de STER en was een video zichtbaar op in totaal 194 schermen op 8 grote stations. Parallel daaraan is de opleidingscapaciteit voor nieuwe verkeersleiders de afgelopen jaren steeds uitgebreid. Deze gaat bijvoorbeeld van 106 plaatsen in 2021 naar 140 geplande plaatsen in 2022. Daarbij is de opleidingsduur sinds oktober jongstleden verkort naar 8 maanden in plaats van 9 maanden. Tevens wordt de opleiding voortdurend tegen het licht gehouden om zodoende beter te kunnen opleiden en de slagingskans verder te verhogen. De slagingskans is inmiddels gegroeid van 50% naar 70%. Er is een externe opleidingsorganisatie aangetrokken en de opleidingsklassen zijn op dit moment geheel gevuld tot en met februari 2022. Er zijn 31 oud collega's, die voorheen treindienstleider of decentrale verkeersleider waren, bereid gevonden om deel te nemen in een flexibele schil om ook op korte termijn tijdelijk bij te springen als er gaten in de roosters ontstaan door uitval. Deze mensen worden nu her-opgeleid en gekeurd om te worden ingezet op hun oude werkplek. ProRail gaat ook in gesprek met organisaties zoals de Brandweer, Luchtverkeersleiding en de Politie om te onderzoeken hoe daar met personeelstekorten wordt omgegaan. De totale aanpak van de korte en middellange termijn wordt momenteel extern getoetst. Bij de brief over de aandeelhoudersvergadering van ProRail informeer ik u over het plan van aanpak van ProRail. Een aantal elementen daarin heb ik hierboven uitgelicht.
Wanneer wordt dergelijk treinuitval in de concessie voor het hoofdrailnet gezien als «overmacht»?
Treinuitval is van invloed op de prestatieafspraken die zijn gemaakt met NS en ProRail in de vervoer- respectievelijk de beheerconcessie. Deze prestaties worden jaarlijks beoordeeld door mij als concessieverlener. In het geval prestaties onder het afgesproken minimale prestatieniveau liggen (zogeheten bodemwaarden) is de concessiehouder gehouden een boete te betalen, tenzij naar het oordeel van de concessieverlener sprake is van en rechtvaardigingsgrond. Situaties waarin «overmacht» een rol speelt kunnen hierbij een rol spelen. De concessie voorziet niet in een bepaling over overmacht.
Bent u het eens met de stelling dat treinuitval -al dan niet vooraf aangekondigd- meegenomen dient te worden in de evaluatie van de prestatieafspraken met de beheerder en exploitanten van het spoornetwerk?
Ja. Treinuitval telt, ongeacht de oorzaak, mee in diverse prestatie-indicatoren, zoals reizigerspunctualiteit en aantal impactvolle verstoringen. De treinuitval kan indirect ook meetellen in andere prestatie-indicatoren zoals zitplaatskans en klantoordeel van reizigers- en goederenvervoerders over ProRail en van reizigers over NS.
Kunt u verklaren waarom er bij de treinuitval op 2 november 2021 niet overal vervangende bussen zijn ingezet?
In de vervoerconcessie staat dat NS bussen moet inzetten voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is. NS kijkt daarbij vooral naar de omvang van de vervoersstroom in relatie tot operationele haalbaarheid. Om op een druk intercity-traject alle reizigers met bussen te kunnen vervoeren zouden volgens NS in een spits al gauw meer dan zeventig bussen nodig zijn. Deze capaciteit aan bussen en chauffeurs is zelden op zo’n korte termijn beschikbaar, dit was ook op 2 november het geval. Bovendien levert een dergelijke omvangrijke inzet van bussen logistieke vraagstukken op, bijvoorbeeld over de haltering van de bussen nabij de stations en het effect op de verkeersdrukte. NS wijst daarom reizigers via de Reisplanner app op de mogelijkheid per trein om te reizen, in de situatie op 2 november bijvoorbeeld via Den Bosch. De reistijd daarvan is volgens NS vergelijkbaar met de tijd die een bus er in de spits over zou doen. Ik heb enig begrip dat NS in deze situatie geen bussen heeft kunnen inzetten. Ook kan het voor de reiziger een meer comfortabele optie zijn om met de trein via een andere route te reizen, dan in een volle bus te zitten. Desondanks kan het onbevredigend zijn voor de reiziger, met name de reiziger die naar de kleinere tussengelegen stations wil reizen en niet kan omreizen. Zoals ik aan uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling heb toegezegd ben ik met NS in gesprek gegaan over de mogelijkheden die er – gegeven de omstandigheden – wellicht toch zijn om iets voor de reizigers tussen kleinere tussengelegen stations te betekenen bij toekomstige situaties. NS heeft mij verzekerd dat zij zo goed mogelijk gestand wil doen aan de afspraken uit de concessie ten aanzien van vervangend vervoer, nu en in de toekomst, om zodoende de reiziger ook bij verstoorde situaties zo goed mogelijk te bedienen. Er kunnen desondanks (operationele) beperkingen zijn aan de mogelijkheden daartoe, zoals ik eerder in mijn antwoord heb aangegeven.
Bent u ook van mening dat reizigers moeten kunnen rekenen op goed en betrouwbaar openbaar vervoer en er daarom altijd vervangend vervoer geregeld dient te worden indien treinen uitvallen op reguliere tijden? Zo ja, op welke manier gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet?
Vervoerders zijn uit hoofde van hun concessie en/of de WP2000 ertoe gehouden ook in verstoorde situaties de reizigers zoveel en zo goed als mogelijk te vervoeren. Dit doen zij onder andere door de inzet van vervangend busvervoer. Niet altijd laat het aantal te vervoeren reizigers, het aantal (op korte termijn) beschikbare bussen en chauffeurs, of de logistieke situatie rondom de stations dit toe. Zoals op 2 november voor een deel van de NS-reizigers het geval was. Wanneer omreizen met de trein mogelijk is, is dat in veel gevallen een comfortabelere en snellere optie. Ik vind het belangrijk te melden dat de inzet van vervangend busvervoer met veel inspanning van alle partijen vaak ook wél lukt. Zoals in het weekend van 6, 7 en 8 november.
Het bericht ‘Advocaten in MH17-zaak geïntimideerd, waarschijnlijk door Rusland’. |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Advocaten in MH17-zaak geïntimideerd, vermoedelijk door Rusland»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke en hoeveel verschillende voorvallen er de laatste maanden zijn geweest, waarbij advocaten onder meer tot hun privéwoning zijn gevolgd?
Ik kan vanuit veiligheidsoverwegingen geen uitspraken doen over individuele casuïstiek. Wel kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat ten aanzien van eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren de betrokken ministeries in nauw contact staan met de inlichtingen-en-veiligheidsdiensten om deze te onderkennen, te duiden en waar nodig en mogelijk maatregelen te treffen.
Klopt het dat dit te maken heeft met het spreekrecht dat nabestaanden in het MH17-proces onlangs hadden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van deze verschillende voorvallen?
Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik geen uitspraken doen over individuele casuïstiek en eventuele beveiligingsmaatregelen. Door de rijksoverheid wordt de veiligheidssituatie van betrokkenen in het MH17-proces nauwlettend in de gaten gehouden. Daarnaast kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat de NCTV, gezamenlijk met andere relevante ministeries, de betrokken partijen bewust maakt van de (digitale) risico’s en mogelijke dreigingen en dat waar nodig passende maatregelen worden getroffen om de weerbaarheid te verhogen.
Wordt onderzoek gedaan naar de mensen die achter deze intimidaties zitten?
Over mogelijke (lopende) onderzoeken van de opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden nooit uitspraken gedaan.
Bent u hierover in contact met de Russische ambassadeur?
Indien informatie daartoe aanleiding geeft, onderneemt het Kabinet gepaste diplomatieke actie. Nu is er geen informatie die daartoe aanleiding geeft.
Kunt u garanderen dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) er alles aan doet om de geïntimeerde advocaten te beschermen?
Het is voor de betreffende advocaten een inbreuk op hun beroepsuitoefening en hun persoonlijk leven. Dit betekent dat ik hier veel aandacht voor heb. Als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik een bijzondere verantwoordelijkheid voor personen, objecten en diensten die, wegens het belang voor de nationale veiligheid dat met hun veilig en ongestoord functioneren is gemoeid, onderdeel zijn van zogenoemde Rijksdomein. Deze verantwoordelijkheid heb ik gemandateerd aan de NCTV. Het treffen van eventuele aanvullende maatregelen gebeurt op basis van dreiging en risico. Er is daar sprake van risicobeheersing, geen risico-uitsluiting.
Het bericht dat de acceptgiro verdwijnt. |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Acceptgiro verdwijnt in 2023 na 46 jaar, ouderenbonden kritisch»?1
Ja.
Kunt u inzage geven in de kenmerken van de bedrijven en instellingen die nog gebruik maken van de acceptgiro?
De acceptgiro wordt aangeboden door het bedrijf Currence. Currence verstrekt licenties aan banken om betaling per acceptgiro aan hun klanten te kunnen aanbieden. De meeste acceptgiro’s worden nog verstuurd door overheidsinstanties, goede doelen en kerken, verzekeraars, webshops, energiemaatschappijen, waterleidingbedrijven, uitgeverijen, (para)medici en woonstichtingen. In totaal gaat het om 7.700 verzenders. Het aantal ingestuurde acceptgiro’s neemt jaarlijks af, van 300 miljoen in 1995 naar 6,4 miljoen in 2020.
In hoeverre worden goede doelen door dit voornemen geraakt, is er overleg geweest met de goededoelensector over dit voornemen en welke maatregelen worden genomen om de gevolgen voor goede doelen zo beperkt mogelijk te houden?
In een aantal sectoren wordt de acceptgiro vooral nog gebruikt, waaronder de goededoelensector. Hoewel veel goede doelen de afgelopen jaren ook met alternatieven zijn gaan werken, zoals de iDEAL QR-code bij het collecteren en de (papieren) Europese incasso voor doorlopende donaties, zullen zij geraakt worden door de afschaffing van de acceptgiro. Van de Betaalvereniging Nederland heb ik begrepen dat de afgelopen jaren regelmatig wordt gesproken met de goededoelensector en andere sectoren waar de acceptgiro gebruikt wordt, over de afname van het gebruik van acceptgiro’s en welke alternatieven hiervoor zijn.
Naast bovenstaande alternatieve werkwijzen, zijn er twee directe papieren alternatieven voor de acceptgiro: het papieren machtigingsformulier en de factuur met de Standaard Betaalinstructie, die via het papieren bankoverschrijvingsformulier of via internetbankieren voldaan kan worden.
Currence biedt de acceptgiro nog aan tot 1 juni 2023. De banken die acceptgiro’s aanbieden aan goede doelen blijven met deze goede doelen in gesprek om hen tijdens de afbouwperiode te ondersteunen bij de overstap naar bovenstaande alternatieven.
In hoeverre worden ouderen en andere groepen met een afstand tot digitale middelen met dit voorstel geraakt en worden er alternatieven ingezet om deze groepen tegemoet te komen, zodat zij volwaardig kunnen blijven deelnemen aan het betalingsverkeer?
Voor ouderen en andere groepen mensen die nog regelmatig gebruik maken van de acceptgiro is het vervelend dat een vertrouwde papieren betaalmethode verdwijnt. Voor groepen die nog regelmatig van de acceptgiro gebruikmaakten zijn papieren alternatieven voorhanden, zoals de papieren incassomachtiging. Daarnaast maken steeds meer aanbieders gebruik van de Standaard Betaalinstructie, waarbij de gegevens voor een betaling op een uniforme wijze gepresenteerd worden. Dit maakt het eenvoudig om deze gegevens correct over te nemen op een papieren overschrijvingsformulier (of via internetbankieren).
Het besluit tot uitfasering van de acceptgiro is ook besproken in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB). Daarin overleggen de belangrijkste stakeholders in het betalingsverkeer, waaronder verschillende ouderenorganisaties. Een belangrijk doel van het MOB is het waarborgen van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het betalingsverkeer voor alle groepen in de samenleving.
Bent u het met mij eens dat banken een grote verantwoordelijkheid hebben richting bedrijven, instellingen en burgers om de toegang tot geld en de beschikking over geld te allen tijde voor iedereen te borgen en te garanderen?
Ik deel de mening dat banken de verantwoordelijkheid hebben om te zorgen voor een toegankelijk en bereikbaar betalingsverkeer, en dat een goede dienstverlening daarvoor essentieel is. Dat omvat zowel de mogelijkheid tot het houden van een rekening als de mogelijkheid om over het daarop gestalde geld te kunnen beschikken. Zeker nu het betalingsverkeer steeds meer digitaliseert, is het van groot belang om te zorgen dat ook groepen met een afstand tot digitale middelen gebruik kunnen blijven maken van het betalingsverkeer, omdat toegang tot het betalingsverkeer essentieel is om deel te nemen aan de samenleving.
In Nederland geeft de Bankwet 1998 aan De Nederlandsche Bank (DNB) de taak om de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. DNB zorgt er in dat kader voor dat het betalingsverkeer veilig, betrouwbaar, efficiënt en toegankelijk blijft. Voor dat laatste doel zit DNB het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) voor, waarin zij met vertegenwoordigers van banken, betaaldienstverleners en gebruikers spreekt over de staat van het Nederlandse betalingsverkeer. De toegankelijkheid van het betalingsverkeer is hierbinnen een belangrijk thema.
Om de toegang tot het betalingsverkeer voor iedereen te garanderen is in Europees verband de Richtlijn betaalrekeningen opgesteld, die in Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd.2 Op grond daarvan moeten banken aan iedere natuurlijke persoon die legaal in de Europese Unie woont de mogelijkheid bieden om een zogeheten basisbetaalrekening te openen. Bovendien garandeert de wet dat de banken een dergelijke rekening niet uitsluitend via internet aanbieden. De verschillende basisbetaalrekeningen kunnen worden vergeleken op de website van de Consumentenbond.3 Daarnaast bieden de banken een overstapservice aan waarmee klanten eenvoudig van bank kunnen wisselen. Tot slot hebben banken een algemene zorgplicht om hun diensten te verlenen met zorgvuldige inachtneming van de belangen van hun klanten.4
Bent u het met mij eens dat een goede dienstverlening vanuit banken essentieel is en hoe is dat wettelijk vastgelegd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe wordt de uitfasering en de afschaffing van de acceptgiro gemonitord?
De acceptgiro wordt aangeboden tot 1 juni 2023. Currence, licentiehoudende banken en andere stakeholders zullen de uitfasering monitoren. De Betaalvereniging zal in opdracht van Currence rapporteren over de praktische ervaringen en statistieken, zoals suggesties van stakeholders, reacties van eindgebruikers en ervaringen met de overstap naar alternatieven. Dit wordt besproken in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, waaraan ook het Ministerie van Financiën als toehoorder deelneemt.
Het bericht ‘Advocaten MH17-zaak geïntimideerd, hoogstwaarschijnlijk door Rusland’ |
|
Michiel van Nispen , Hilde Palland (CDA) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Advocaten MH17-zaak geïntimideerd, hoogstwaarschijnlijk door Rusland»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de in het nieuwsbericht genoemde intimidatie – bijvoorbeeld het volgen van advocaten van nabestaanden na de zitting tot aan de privéwoning of anderszins – heeft plaatsgevonden? Hoeveel gevallen zijn hiervan bekend? Bij hoeveel van de advocaten? Zijn er ook voorvallen bekend / gemeld die nabestaanden betreffen?
Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik geen uitspraken doen over individuele casuïstiek. Wel kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat ten aanzien van eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren, de betrokken ministeries in nauw contact staan met de inlichtingen-en-veiligheidsdiensten om deze te onderkennen, te duiden en waar nodig en mogelijk maatregelen te treffen.
Kunt u bevestigen dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) met de leden van de advocatengroep Rechtsbijstandsteam (RBT) hierover heeft gesproken? Is door de NCTV aangegeven dat Rusland al dan niet indirect verantwoordelijk is voor de dreigingen?
Als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik een bijzondere verantwoordelijkheid voor personen, objecten en diensten die wegens het belang voor de nationale veiligheid dat met hun veilig en ongestoord functioneren is gemoeid, onderdeel zijn van zogenoemde Rijksdomein. Deze verantwoordelijkheid heb ik gemandateerd aan de NCTV. In algemene zin kan ik zeggen dat alle betrokken partijen rond het proces zich bewust zijn van de (digitale) risico’s en mogelijke dreigingen en daar waar nodig maatregelen treffen. Over individuele casuïstiek kan ik vanwege veiligheidsoverwegingen geen uitspraken doen.
Kunt u het gestelde in het nieuwsbericht bevestigen dat intimidatie «hoogstwaarschijnlijk» door of vanuit Rusland plaatsvond? Wordt hier nader onderzoek naar gedaan; zo ja wanneer verwacht u resultaat van dit onderzoek?
Zoals eerder gezegd, kan ik uit veiligheidsoverwegingen niet ingaan op individuele casuïstiek en kan ik geen uitspraken doen over al dan niet lopende onderzoeken. Wel staan betrokken ministeries en opsporingsdiensten en inlichtingen-en-veiligheidsdiensten in nauw contact met elkaar om eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren te onderkennen en te duiden.
Welke vervolgacties onderneemt het kabinet om Rusland hierop aan te spreken? Onderneemt het kabinet ook actie hieromtrent in internationaal verband om in gezamenlijkheid hierin op te treden?
In geval van specifieke, aantoonbare incidenten waar de Russische Federatie bij betrokken is, treft het Kabinet vanzelfsprekend maatregelen. Ook in internationaal verband spreken we met partners over statelijke dreigingen in den brede, om ervaringen te delen en kennis uit te wisselen.
Het is van groot belang dat de brede inzet voor waarheidsvinding, gerechtigheid en rekenschap voor de 298 slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 en hun nabestaanden niet door inmengingsactiviteiten wordt gehinderd.
Hebben deze gebeurtenissen gevolgen, en zo ja welke, voor de strafzaak die nu loopt, voor de betrokken advocaten en nabestaanden?
De inhoudelijke behandeling van het strafproces is thans gaande. Deze gebeurtenissen hebben vooralsnog geen effect op de strafzaak en de betrokkenheid van de advocaten en nabestaanden hierin.
Hoe wordt er voor gezorgd dat de bedreigde advocaten niet gehinderd worden in hun werk? Wordt er op enige wijze bescherming geboden voor hen? Wat doet u in het geval de advocaat aangeeft geen beveiliging te willen?
Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik geen uitspraken doen over individuele casuïstiek en eventuele beveiligingsmaatregelen. Door de rijksoverheid wordt de veiligheidssituatie van betrokkenen in het MH17-proces nauwlettend in de gaten gehouden. Daarnaast kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat de NCTV, gezamenlijk met andere relevante ministeries, de betrokken partijen bewust maakt van de (digitale) risico’s en mogelijke dreigingen en dat waar nodig passende maatregelen worden getroffen om de weerbaarheid te verhogen.
Bent u bereid om de Kamer proactief te informeren, al dan niet vertrouwelijk, over ontwikkelingen op dit terrein?
Uit veiligheidsoverwegingen kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. Via een besloten, vertrouwelijke technische briefing kan de Tweede Kamer meegenomen worden in de werkwijze en de ontwikkelingen op dit terrein.
Het bericht dat zieke uitzendkrachten worden ontslagen terwijl dat wettelijk niet mag |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag»?1
Zoals is aangegeven in de antwoorden op vergelijkbare vragen van de leden Tielen en Gijs van Dijk zijn de jurisprudentie en de literatuur verdeeld over de rechtsgeldigheid van het uitzendbeding in geval van ziekte van de uitzendkracht. De meest recente uitspraak op dit terrein is die van het Gerechtshof Den Haag, dat geoordeeld heeft dat een arbeidsovereenkomst niet mag worden opgezegd bij ziekte en dat het uitzendbeding hierop geen uitzondering kan vormen. (ECLI:NL:RBDHA:2017:10292 en ECLI:NL:GHDHA:2020:1848). Voor zover mij bekend is tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingediend bij de Hoge Raad.
Deelt u de mening van de rechter dat onder het uitzendbeding zieke uitzendkrachten niet meteen in de Ziektewet mogen belanden?
Ik wil niet op de uitkomst van de genoemde rechtszaak vooruitlopen nu deze nog onder de rechter is.
Wat vindt u ervan dat uitzendbureaus het oordeel van de rechter naast zich neer leggen?
Zoals ook is aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Tielen en Gijs van Dijk zijn de jurisprudentie en literatuur niet eenduidig over de rechtsgeldigheid van het uitzendbeding bij ziekte.
De genoemde uitspraak van het Gerechtshof Den Haag is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat wil zeggen dat deze meteen ten uitvoer gebracht kan worden. Tegen deze uitspraak is echter beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Mocht de Hoge Raad tot een ander oordeel komen dan het Gerechtshof, dan moeten de intussen genomen beslissingen en de daaruit voortvloeiende gevolgen alsnog ongedaan gemaakt worden.
Wat vindt u ervan dat uitzendbureaus na dit oordeel van de rechter op zoek gaan naar nieuwe constructies om geen zorg te hoeven dragen voor zieke werknemers?
Nieuwe routes zoeken om verantwoordelijkheid te ontlopen vind ik onwenselijk. Hierbij is relevant dat de Commissie Regulering van Werk heeft geadviseerd om het verlichte arbeidsrechtelijke regime dat voor uitzendwerkgevers geldt sterker te reguleren dan thans het geval is, zodat er meer evenwicht ontstaat in de flexibiliteit voor werkgevers en de termijn van onzekerheid met direct verlies van inkomen voor werknemers. Ook de SER adviseerde in zijn middellange termijnadvies een verdere inperking van de termijn waarop een verlicht arbeidsrechtelijk regime geldt.
Bent u het met hoofddocent arbeidsrecht Zekić eens dat het uitzendbeding ervoor zorgt dat zieke medewerkers toch gewoon aan het werk gaan en dat dit onwenselijk is, zeker in de coronapandemie?
Niet alleen in tijden van de coronapandemie, maar ook in normale omstandigheden moeten werknemers die ziek zijn, zich ziek kunnen melden om daarvan te herstellen. Dit is ook de achtergrond van de reeds genoemde wetsbepaling.
Bent u het eens dat collectieve arbeidsovereenkomst (cao)-afspraken die in strijd zijn met de wet nietig moeten worden verklaard en dat hier meteen op gehandhaafd zou moeten worden, ook als er in beroep wordt gegaan? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoorden op de vragen 6 en 7 van het lid Gijs van Dijk aangegeven, blijft op dit moment het beleid dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen, mede omdat, zoals hiervoor aangegeven, de Hoge Raad zich momenteel nog buigt over de vraag of in geval van ziekte het uitzendbeding kan worden ingeroepen. Ik kan daar dus niet op vooruitlopen. Mocht de Hoge Raad, na eventueel algemeen verbindend verklaren, overigens oordelen dat de betreffende cao-bepaling in strijd is met de wet, dan is deze bepaling niet rechtsgeldig.
Algemeen verbindend verklaring doet overigens niet af aan het civielrechtelijke karakter van cao-bepalingen. Een cao een overeenkomst tussen private partijen. De cao-partijen zijn primair verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de cao. Zo nodig kunnen zij, in laatste instantie, een beroep doen op de civiele rechter.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat uitzendbureaus het oordeel van de rechter volgen zodat zieke uitzendkrachten niet meteen in de Ziektewet terechtkomen maar gewoon in dienst blijven?
Zoals ik heb aangegeven, is in deze zaak beroep in cassatie ingediend bij de Hoge Raad. In de tussentijd zal het UWV de uitzendkracht niet de uitkering weigeren, om te voorkomen dat zieke uitzendkrachten tussen wal en schip geraken.
Het permanente karakter van de hoge asielinstroom. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Betekent uw uitspraak dat de huidige hoge asielinstroom een permanent karakter heeft dat u verwacht dat Nederland permanent met een wekelijkse instroom van meer dan duizend asielzoekers te maken blijft krijgen? Zo nee, wat bedoelt u dan wel met permanent karakter?
Nee, wat ik heb willen aangeven is dat enkele decennia geleden pieken in de asielinstroom zich vaak voordeden als een relatief kortdurende situatie, bijvoorbeeld ten tijde van de oorlog in het voormalig Joegoslavië. Inmiddels zien we dat de asielinstroom een constante aanwezige factor is, die overigens niet alleen bestaat uit asielzoekers met een eerste aanvraag, maar ook uit bijvoorbeeld nareizigers en hervestigers. Dat bevestigt dus ook de noodzaak van een continue inzet van Nederland en de EU op dit vlak. Uw Kamer kent de inzet van het kabinet waarover u periodiek geïnformeerd wordt, bijvoorbeeld in de vorm van de voortgang van de integrale migratieagenda. Belangrijke onderdelen daarvan zijn het versterken van opvang in de regio, goed grensbeheer via onder meer Frontex en een strategische inzet op terugkeer.
De asielinstroom is op dit moment weer vergelijkbaar met het niveau van voor Covid-19. Dit heeft meerdere oorzaken. Ten eerste het seizoenseffect; in de zomer arriveren meer asielzoekers dan in de winter. Daarnaast is er sprake van een na-ijleffect veroorzaakt door het opheffen van de reisbeperkingen rondom COVID-19, welke ook in andere Europese lidstaten voorkomt. Daardoor is ook instroom op gang gekomen van nareizigers die eerder al naar Nederland zouden reizen. Tevens zien we een toename van het aantal alleenstaande minderjarige vreemdelingen. De verhoogde instroom is tenslotte ook mede het gevolg van de komst van Afghaanse evacués.
Vindt u een permanente wekelijkse instroom van meer dan duizend asielzoekers houdbaar?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geantwoord op vergelijkbare vragen met kenmerk: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 860, respecteert het kabinet de internationale verdragen en afspraken waaraan Nederland zich heeft verbonden. Mensen die vluchten voor oorlog, vervolging en geweld hebben recht op bescherming. Dat betekent dat personen die in Nederland om asielbescherming verzoeken in dat licht worden opgevangen en de asielaanvragen in behandeling worden genomen. Een absolute bovengrens op het aantal asielzoekers dat in Nederland kan worden opgevangen past niet bij dit uitgangspunt. Het zou op meerdere vlakken indruisen tegen internationale en Europese wet- en regelgeving. Daarnaast stuit een dergelijke bovengrens op grote praktische bezwaren.
Is er voor u een grens van wat Nederland qua asielinstroom aankan? Zo ja, waar ligt deze grens, wanneer is deze bereikt en wat gaat u doen als deze bereikt is?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, houdt dat in dat u de huidige hoge instroom blijft faciliteren, onder andere door nieuwe opvanglocaties te blijven creëren, ongeacht hoelang deze aanhoudt?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk en concreet beantwoorden?
Omdat verschillende (vervolg)vragen hetzelfde onderwerp betreft, heb ik deze gezamenlijk beantwoord.
De voortdurende overlast van asielzoekers in het openbaar vervoer |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de aanhoudende geweldsincidenten in het openbaar vervoer waar asielzoekers, veelal uit veilige landen, bij betrokken zijn?1
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat ieder incident er een teveel is en dat overlast in het ov stevig wordt aangepakt. De politie en vervoerders registreren niet op nationaliteit noch op verblijfsstatus. Alleen de naam, het adres en de woonplaats van personen die betrokken zijn bij incidenten worden geregistreerd. Er valt dan ook niet te zeggen of de personen die betrokken zijn geweest bij incidenten in het ov asielzoekers uit veilige landen van herkomst zijn.
Wat vindt u ervan dat volgens de FNV, 50% van de ritten op de pendelbus tussen Ter Apel en Emmen uitmondt in bedreigingen? Naar welk percentage streeft u?
Indien 50 procent van de ritten op de pendelbus uitmondt in bedreigingen, vind ik dit volstrekt onacceptabel. Ik streef naar 0% met de kanttekening dat ondanks alle maatregelen, nooit alle incidenten voorkomen kunnen worden.
Wat vind u ervan dat buschauffeurs te bang zijn te vragen naar entreekaartjes voor de bus?
Buschauffeurs moeten veilig hun werk kunnen doen. Indien zij uit angst voor incidenten te bang zijn om naar vervoersbewijzen te vragen vind ik dit onacceptabel.
Wanneer gaat u uw politieke verantwoordelijkheid nemen als verantwoordelijke voor de opvang van asielzoekers in Nederland?
Samen met mijn collega van I&W, vervoerders en de strafrechtketen, neem ik mijn verantwoordelijkheid om overlast veroorzaakt door asielzoekers in het openbaar vervoer te bestrijden. Afhankelijk van de aard en ernst van de overlast in het openbaar vervoer kan het COA dit mee laten wegen in het besluit om een asielzoeker in de htl te plaatsen. Hierover heb ik uw Kamer bij brief op 8 november 2021 geïnformeerd.2
Wanneer kan het aanwezige personeel op de betreffende bussen, treinen, stations en bushaltes rekenen op de permanente aanwezigheid van beveiligingspersoneel op uw kosten of het Rijk?
Ik heb dit jaar wederom een financiële regeling van in totaal 1 miljoen euro voor lokale maatregelen mogelijk gemaakt in de vorm van een specifieke uitkering. Gemeenten konden tot 1 oktober jl. een aanvraag indienen. Deze regeling wordt door gemeenten onder meer gebruikt voor de inzet van BOA’s of beveiligers in het ov. Ik ben voornemens om deze regeling, zolang de overlast aanhoudt, te behouden en om de komende jaren op deze manier bij te dragen aan lokale maatregelen buiten de COA-opvanglocaties. Verder bekijk ik samen met betrokken partijen zoals het Ministerie van I&W, provincies en vervoerders of extra maatregelen nodig zijn.
Is het uitblijven van een permanente oplossing op dit probleem politieke onwil of onkunde?
Geen van beide. Alle betrokken partijen spannen zich in voor het bestrijden van overlast in het ov. Deze maatregelen sorteren al effect, maar we zijn er nog niet. Daarom kijk ik samen met betrokkenen wat beter kan.
Het publiceren van dronebeelden door de politie. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Politie verspreidt dronebeelden woonprotest Rott1erdam: «De maat is vol» van de NOS d.d. 1 november 2021?
Ja.
Wat is het doel van de publicatie van deze dronebeelden?
Allereerst wil ik benadrukken dat het vrijgeven van dronebeelden uitzonderlijk is. De politie gaat altijd terughoudend om met het publiceren van degelijke beelden. Berichtgeving op sociale media kan echter voor vertekende beeldvorming en stellingname in het maatschappelijk debat zorgen. De politie heeft met het vrijgeven van deze beelden een ander perspectief willen laten zien en heeft extra duiding willen geven aan het politieoptreden.
Waar staat vastgelegd dat het doel, dat met publicatie van deze beelden ondersteund werd, behoort tot de taken van de politie?
De dronebeelden zijn gemaakt t.b.v. handhaving van de openbare orde en veiligheid. Artikel 3 Politiewet 2012 vormt hiervoor de grondslag en stelt dat de politie tot taak heeft in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid kunnen mensenstromen met een drone beter worden gemonitord. Kleine opstootjes of onrust in de menigte die vanaf de grond niet zichtbaar zijn, kunnen met een drone snel worden gelokaliseerd. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik hier nader op in. De waarnemingen beperken zich tot wat zich op de openbare weg afspeelt (of heeft afgespeeld). Er mogen geen beelden worden gemaakt waarbij er een meer dan beperkte inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de mensen die in beeld komen.
De dronebeelden zijn later door politie geanonimiseerd gepubliceerd. Zoals aangegeven is de politie terughoudend in het delen van dronebeelden. Transparantie over het handelen van de politie en het afleggen van verantwoording over het gebruik van de geweldsbevoegdheid zijn cruciaal voor het vertrouwen in de politieorganisatie en zijn daarmee essentieel voor de uitvoering van de politietaak. Voorafgaand aan deze publicatie heeft afstemming met het bevoegd gezag plaatsgevonden waarin een afweging is gemaakt in lijn met landelijk interne richtlijnen bij de politie. Denk hierbij aan meewegen van doel van publicatie, alsmede de proportionaliteit, subsidiariteit en context.2 Hoewel het dus uitzonderlijk is dat de politie dronebeelden deelt, is op basis van de hiervoor genoemde afwegingen uiteindelijk het besluit genomen om de dronebeelden te publiceren.
Worden dronebeelden gemaakt door de politie met het doel deze voor communicatieve doeleinden in te zetten? Zo ja, welke grondslag bestaat hiervoor?
De politie maakt geen beelden met een drone ten behoeve van communicatieve doeleinden. De politie beschikt over een variëteit aan beelden die met een operationeel doel worden gemaakt. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
De politie is terughoudend in het gebruik van deze beelden voor communicatieve doeleinden, maar in overleg met en na goedkeuring van het gezag kan dit een bijdrage leveren aan gewenste transparantie. Ik begrijp dat in Rotterdam voor publicatie van de beelden afstemming met het gezag heeft plaatsgevonden.
Waarvoor worden drones ingezet bij de politie? Kunt u deze doeleinden uiteenzetten?
De politie zet dit type drones in ten behoeve van forensische opsporing, verkeersongevallenanalyse en bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Bij forensische opsporing maakt de politie overzichtsopnames van de plaats delict. Bij verkeersongevallenanalyses kan in relatief korte tijd een bovenoverzicht worden gemaakt van de plaats van het ongeval. Bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid kunnen mensenstromen beter worden gemonitord. Beginnende ongeregeldheden kunnen vanuit de lucht sneller worden gelokaliseerd.
In het NRC lezen we: «De politiechef ergert zich aan wat hij noemt «trial by social media»: politici en media die zonder de hele context te kennen reageren op filmpjes van politiegeweld», is het gebruikelijk dat dronebeelden van de politie worden ingezet omdat een enkele politiemedewerker zich ergert aan wat politici en media doen? Is het gebruikelijk dat dronebeelden van de politie worden ingezet om het oordeel van politici te beïnvloeden?2
Het vrijgeven van dronebeelden is uitzonderlijk, zoals ik in de antwoorden op de voorgaande vragen al heb aangegeven.
Waarom zijn de dronebeelden van de politie geknipt?
De aanleiding voor het ingrijpen van de politie bestond niet uit één gebeurtenis, maar werd gevormd door een opeenstapeling van informatie en gebeurtenissen over de gehele dag. De camera van de drone nam niet continu op. Bij een demonstratie worden door de politie dronebeelden alleen opgeslagen als er. zichtbaar sprake is van opstootjes of bij onrust in de menigte, of als er geweld wordt gebruikt. Bij een rustig verloop van een demonstratie is er geen aanleiding om dronebeelden op te slaan.
Van de bewaarde beelden heeft de politie de beelden gedeeld die betrekking hebben op het politieoptreden waarover op sociale media veel maatschappelijke discussie is ontstaan en op wat daaraan vooraf ging. Zoals ik al eerder heb aangegeven is de politie terughoudend met het vrijgeven van dronebeelden. Dit vraagt juist daarom om een goede afweging en selectie waarbij doel, proportionaliteit, subsidiariteit en context in ogenschouw worden genomen. Er zijn daarbij alleen beelden gebruikt waar personen niet herkenbaar of herleidbaar worden getoond. Waar nodig is er «geblurred» in de beelden.
Waarom ontbreken op de dronebeelden de aanleiding van het politie-ingrijpen, het moment van het eerste politie-ingrijpen zelf en de volledige beelden van de geweldstoepassing door agenten? Waarom is er niet voor gekozen de beelden van de demonstratie integraal te publiceren?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het eens net als met Amnesty International dat het erop lijkt dat de politie deze geknipte dronebeelden gebruikt voor haar eigen communicatiedoeleinden in plaats van daadwerkelijk verantwoording af te leggen over het hele politieoptreden die dag?3
Geweldsaanwending door de politie moet altijd worden gemeld en getoetst door de hulpofficier van justitie. In bepaalde gevallen, de meer ernstige vormen van geweld, wordt het geweld tevens beoordeeld door de officier van justitie. Op die wijze vindt toetsing, beoordeling en verantwoording plaats over geweldsaanwending. Dat is hier niet anders.
De verantwoording kan niet direct na het politieoptreden plaatsvinden maar neemt vanwege hoor- en wederhoor en nader onderzoek teneinde een zorgvuldige beoordeling mogelijk te maken, enige tijd in beslag. De politie legt tevens verantwoording af over geweldsaanwending door hierover op jaarbasis te rapporteren in het jaarverslag. De stelling van Amnesty International deel ik daarom niet.
Behoort het creëren van nieuwe frames om het politieke debat te sturen tot de taken van de politie? Hoe reflecteert u op deze gang van zaken?
Ik ben van mening dat het politieke debat over politieoptreden op basis van feiten (evidence based) moet plaatsvinden in plaats van op basis van fragmentarische eenzijdige informatie. Het is daarbij van belang dat geweldsaanwending wordt gemeld en zorgvuldig wordt getoetst en beoordeeld.
Welke actie gaat u ondernemen om pogingen tot beïnvloeding van politici en media door de politie in de toekomst te voorkomen? Wilt u hierover vóór 1 januari een brief aan de Kamer toesturen met een plan van aanpak?
Zoals ik reeds in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft de politie de dronebeelden gepubliceerd om extra duiding te geven aan het politieoptreden en een breder beeld te creëren over hetgeen zich tijdens de demonstratie heeft voorgedaan. Hier gaat afstemming met het bevoegd gezag aan vooraf. Transparantie over het handelen van de politie en het afleggen van verantwoording over het gebruik van de geweldsbevoegdheid zijn cruciaal voor het vertrouwen in de politieorganisatie en zijn daarmee essentieel voor de uitvoering van de politietaak. Hoewel uitzonderlijk kan ook het publiceren van dronebeelden daaraan bijdragen.
In het Tweede Halfjaarbericht Politie 2021 kom ik in bredere context terug op communicatie over politieoptreden op sociale media, zoals toegezegd tijdens het commissiedebat politie van 3 november jl.
Het nieuws dat spitstreinen niet rijden vanwege het tekort aan verkeersleiders |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het uitvallen van spitstreinen als gevolg van het tekort aan treinverkeersleiders op dinsdag 2 november 2021 op de trajecten Utrecht–Arnhem, Utrecht–Rhenen en Barneveld–Ede-Wageningen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel reizigers gemiddeld genomen gebruikmaken van deze trajecten tussen 7.00 uur en 9.00 uur?
NS heeft mij gemeld dat in de genoemde tijdsperiode circa 2.500 reizigers gebruik maken gebruik van de Sprinter tussen Utrecht en Rhenen. Voor de Intercity’s tussen Arnhem–Utrecht gaat het volgens NS om circa 7.500 reizigers. Connexxion rijdt de treindienst tussen Barneveld en Ede-Wageningen en heeft mij geïnformeerd dat in de genoemde tijdsperiode gemiddeld genomen ongeveer 1.500 reizigers gebruik maken van dat traject.
Hoe kan het dat op het uitvallen van deze spitstreinen niet is geanticipeerd door vervangend busvervoer in te zetten of andere vormen van vervoer aan te bieden, aangezien het tekort aan verkeersleiders niet nieuw is?2
Treinverkeersleiders zijn opgeleid voor specifieke baanvakken en kunnen elkaar niet zomaar op ieder baanvak vervangen. Als een dienst van een treindienstleider niet ingevuld kan worden, heeft dit dus gevolgen voor specifieke trajecten over die baanvakken. Dat betekent dat het zich lastig lang vooruit laat voorspellen welk(e) traject(en) dit gaat raken en waar vervangend busvervoer zou moeten worden ingezet. Connexxion heeft op woensdag 2 november van 7.00 tot 9.00 bussen ingezet tussen Barneveld en Ede-Wageningen. NS heeft mij geïnformeerd intensief te hebben onderzocht of zij op datzelfde moment tussen Utrecht en Arnhem en tussen Utrecht en Rhenen een vervangende busdienst kon opzetten. Dat is helaas niet mogelijk gebleken. Om op een druk intercity-traject zoals Utrecht–Arnhem alle reizigers in de spits met bussen te kunnen vervoeren zouden volgens NS al gauw meer dan 70 bussen per uur nodig zijn. Deze capaciteit aan bussen en chauffeurs is meestal niet op een dergelijke korte termijn beschikbaar en levert bovendien logistieke vraagstukken op, bijvoorbeeld over de haltering van de bussen nabij de stations en het effect op de verkeersdrukte. NS geeft aan ook nadrukkelijk de mogelijkheid te hebben onderzocht om een gedeeltelijke treinvervangende busdienst op te zetten, voor die reizigers die niet via Den Bosch konden omreizen. Mede vanwege de hoge verwachte vervoersvraag, de verkeerssituatie, en het benodigde aantal bussen en chauffeurs, bleek ook dit op de korte termijn operationeel niet haalbaar.
In overleg met vervoerders heeft ProRail een tijdsschema afgesproken om hen eerder te informeren als er zicht is op een acuut bezettingsprobleem. De afspraak is dat ProRail de betreffende vervoerder(s) om 12:00 informeert en dat er om 15:30 gecommuniceerd wordt richting reizigers op welke trajecten er geen treinen rijden en dat zij de reisplanner(s) van de vervoerder(s) moet raadplegen voor een reisadvies. Op deze manier zorgt ProRail, ondanks de vervelende situatie, voor voorspelbaarheid voor vervoerders en reizigers.
Acht u het veilig dat het omreisadvies van ProRail heeft geleid tot extreme drukte in de treinen op de alternatieve trajecten over Den Bosch?
NS heeft in hun communicatie naar de reiziger, middels een «rode regel» in de Reisplanner, de reiziger gevraagd om hun reis uit te stellen of om te reizen. NS laat weten dat de treinen op de alternatieve trajecten conform geplande lengte hebben gereden. Met name op het traject Den Bosch–Arnhem zijn de treinen in de ochtend druk(ker) geweest, waarbij er meerdere treinen zijn geweest waarin reizigers moesten staan. NS laat weten geen meldingen van onveilige situaties over deze treinen te hebben ontvangen. Het OV-protocol voorziet dat reizigers op een verantwoorde manier met de trein kunnen reizen. Het houden van 1,5 meter afstand in het OV in verband met COVID-19 is in het OV niet altijd mogelijk. Daarom is een mondkapje in het OV verplicht en worden reizigers in het algemeen opgeroepen drukte te vermijden en zo mogelijk buiten de ochtend- en avondspits te reizen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat het tekort aan verkeersleiders leidt tot volgepakte treinen op het moment dat scherpere coronamaatregelen gaan gelden? Is het mogelijk om de drukte beter te spreiden?
Op het moment dat scherpere coronamaatregelen gaan gelden, ligt het in de lijn der verwachting dat dit zal leiden tot een afname van het aantal treinreizigers. Daarnaast voorziet het OV-protocol erin dat reizigers op een verantwoorde manier kunnen reizen (zie ook het antwoord op vraag 4). Om drukte te voorkomen zetten Rijk, regio en alle OV-partijen er in het algemeen op in om reizigers zo goed mogelijk over de dag en over de week te spreiden. Bijvoorbeeld door communicatie, maar ook door afspraken te maken met onderwijsinstellingen en werkgevers over hun inzet op hybride werken en het spreiden van aanvangstijden.
Kunt u aangeven wat naast de geïntensiveerde werving van verkeersleiders door ProRail, waarvan u ook melding heeft gemaakt in uw brief van 3 september 2021, wordt gedaan om het beroep van treinverkeersleider aantrekkelijker te maken?3
ProRail wil het vak van treindienstleider aantrekkelijker maken voor zowel nieuwe instroom als bestaande treindienstleiders.
Voor instroom van nieuwe mensen geldt:
Voor behoud van mensen geldt:
Heeft u vanuit uw positie als aandeelhouder met ProRail gesproken over mogelijkheden om de salariëring en arbeidsomstandigheden van treinverkeersleiders te verbeteren? Zo nee, bent u bereid om dit op korte termijn te doen?
Vanuit mijn rol als aandeelhouder vraag ik in het algemeen aandacht voor het strategische personeelsbeleid. De salariëring en arbeidsomstandigheden van personeel maken daar onderdeel vanuit. Tijdens de aandeelhoudersvergadering van 19 november jl. heb ik opnieuw met ProRail over het strategische personeelsbeleid gesproken, in het bijzonder in relatie tot de verkeersleiding. Over de uitkomsten van de aandeelhoudersvergadering informeer ik uw Kamer via een separate brief. ProRail heeft overigens begin november besloten de bestaande groep verkeersleiders een tijdelijke compensatietoeslag te geven als blijk van erkenning en waardering voor het werk dat zij verrichten en de condities waaronder dat plaatsvindt. ProRail gaat onderzoeken hoe de toekomstige invulling van de functie van treindienstleider en verkeersleider zich gaat ontwikkelen (o.a. de functiewaardering) en hoe dit past als onderdeel van een integraal loopbaanpad. ProRail gaat dit vormgeven in gesprek met de medezeggenschap en de vakbonden.
De voortgang op interlandelijke adoptie |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de verkenning naar een nieuw stelsel voor interlandelijke adoptie?
Ik informeer uw Kamer voor het einde van 2021 over de uitkomsten van de verkenning naar de toekomst van interlandelijke adoptie.
Hoeveel adopties zijn er tussen het stopzetten van de procedures eerder in 2021 en het beantwoorden van deze vragen nog uitgevoerd?
Vanaf 8 februari 2021 tot 9 november 2021 heeft de Centrale autoriteit toestemming gegeven voor de opneming van 40 kinderen. Dat betekent niet dat al deze kinderen reeds in hun adoptiegezin zijn opgenomen. In een aantal situaties moet de procedure in het land van herkomst nog worden afgerond.
Welke signalen heeft u ontvangen van de vergunninghouders omtrent het kunnen blijven bestaan als organisatie ondanks dat er weinig tot geen adopties kunnen worden uitgevoerd?
De vergunninghouders hebben mij laten weten welke impact de opschorting op hun organisatie heeft vanwege het uitblijven van aanmeldingen van nieuwe aspirant-adoptiefouders. Ik ben hierover met hen in gesprek. Mij is bekend dat door de afgekondigde opschorting, vergunninghouders problemen ondervinden bij het voortzetten van hun organisatie. Een ander signaal dat de vergunninghouders afgeven is dat, vanwege het feit dat er geen nieuwe instroom aan aspirant-adoptiefouders is, het steeds moeilijker wordt om beschikbare geschikte ouders te vinden voor kinderen die baat hebben bij interlandelijke adoptie. De relatie met de landen van herkomst en indirect dan ook het voortbestaan van hun organisatie, komt onder druk te staan.
Wat zijn de uitkomsten van de gesprekken met de vergunninghouders en aspirant-adoptiefouders?
Er worden gesprekken gevoerd met de vergunninghouders om te komen tot een gedegen regeling waardoor en waarmee zij hun activiteiten kunnen voortzetten in afwachting van het definitieve besluit met betrekking tot de toekomst van interlandelijke adoptie. Uitgangspunt hierbij is dat de procedures blijven voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen zoals vóór de opschorting. Een dergelijke regeling is voor 2021 met één vergunninghouder reeds overeengekomen. Voor de overige vergunninghouders zit dit in een afrondende fase. Ook wordt met de vergunninghouders gesproken over een regeling voor 2022. De Centrale autoriteit ontvangt sporadisch berichten van aspirant-adoptiefouders die zich zorgen maken over de toekomst van interlandelijke adoptie en/of hun eigen procedure. Doorgaans informeren de vergunninghouders de aspirant-adoptiefouders over de recente ontwikkelingen.
In hoeverre is het mogelijk om bepaalde adoptieroutes waar voldoende waarborgen tegen misstanden zijn ingebouwd en waarover geen tot nauwelijks signalen over misstanden zijn vernomen weer te openen, zoals toegezegd te onderzoeken tijdens het laatste commissiedebat over Interlandelijke Adoptie?
De commissie Joustra heeft geconstateerd dat er sprake is van inherente kwetsbaarheden in het adoptiesysteem. Om deze kwetsbaarheden specifieker te duiden wordt thans door de Centrale autoriteit een landenanalyse opgesteld waarin dit wordt beschreven. Deze landenanalyse maakt onderdeel uit van de verkenning naar de toekomst van interlandelijke adoptie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 informeer ik u hierover voor het eind van 2021. Ik vind het niet aangewezen om bepaalde landen reeds open te stellen voordat een besluit is genomen over de toekomst van interlandelijke adoptie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de oprichting van het expertisecentrum?
Er is een zorgvuldig traject met belangenorganisaties van geadopteerden en stakeholders ingezet voor de inrichting van het expertisecentrum interlandelijke adoptie. In december 2021 wordt de ontwerpfase afgerond waarin gezamenlijk met belangenorganisaties en stakeholders wordt nagedacht over hoe het centrum eruit zou moeten komen te zien. Op basis van deze opbrengst wordt uw Kamer eind 2021 geïnformeerd over de voorziene inrichting van het expertisecentrum.
Hoeveel mensen hebben zich gemeld bij het expertisecentrum en met welke hulpvragen?
Het expertisecentrum is nog niet operationeel. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 9 juni 2021 heb bericht, wordt gestreefd naar een in de basis functionerend expertisecentrum in de eerste helft van 2022.1 Dat wil zeggen dat geadopteerden terecht kunnen bij het expertisecentrum voor enige ondersteuning, maar dat de omvang van de te bieden ondersteuning nog verder wordt ontwikkeld en uitgebouwd. Op dit moment kunnen geadopteerden voor ondersteuning terecht bij het Fiom en organisaties die geadopteerden al ondersteunen bij zoektochten naar biologische ouders en/of familie.
Hoeveel mensen zijn er al geholpen door het expertisecentrum en op welke manier?
Zie antwoord vraag 7.
De sterfte en slacht van geitenlammetjes binnen een week na hun geboorte |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u heeft bevestigd dat in vijf en een half jaar tijd in totaal meer dan 10.000 pasgeboren geitenlammetjes zijn afgevoerd naar het slachthuis, terwijl zij volgens de beschikbare registratie nog geen week oud waren?1
Zoals ik in antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Vestering heb aangegeven is het aannemelijk dat de door geitenhouders in het Identificatie- en Registratiesysteem (hierna I&R-systeem) vastgelegde gegevens over de leeftijd waarop geitenlammeren afgevoerd worden naar het slachthuis geen accurate weergave van de werkelijkheid is (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 243). Tot 1 november 2020 waren geitenhouders namelijk niet verplicht om de exacte geboortedatum van een geitenlam te registreren. Uitsluitend de registratie van het geboortejaar was verplicht. Op basis van gegevens van voor 1 november 2020 kunnen daarom geen conclusies getrokken worden over het aantal geitenlammeren dat binnen zeven dagen na geboorte is afgevoerd.
Kunt u bevestigen dat het vlees van geitenlammetjes van jonger dan één week die worden aangevoerd op slachthuizen om daar te worden geslacht, niet mag worden bestemd voor menselijke consumptie?2 Hoeveel van deze 10.000 dieren zijn na de slacht afgevoerd naar destructie?
Verordening (EU) nr. 2019/627 schrijft voor dat vlees van dieren die bij de slachting nog geen zeven dagen oud zijn, ongeschikt verklaard moet worden voor menselijke consumptie. Het is niet bekend hoeveel bokjes in de periode zoals genoemd in vraag 1 voor destructie zijn afgevoerd. Deze gegevens worden niet bijgehouden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Hoeveel geitenlammetjes zijn er binnen zeven dagen na hun geboorte aangevoerd in het slachthuis sinds 1 november 2020, het moment waarop het voor geitenhouders verplicht werd om de exacte geboortedatum te registreren in het Identificatie en Registratiesysteem (I&R-systeem)? Hoeveel van deze dieren zijn afgevoerd naar destructie?
In de periode november 2020 tot en met november 2021 zijn 1.829 geitenlammeren aangevoerd in het slachthuis, die volgens de in I&R geregistreerde geboorte- en afvoerdatum nog geen zeven dagen oud waren, aangevoerd op een slachthuis in Nederland.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 moet vlees van dieren die bij de slachting nog geen zeven dagen oud zijn, ongeschikt verklaard worden voor menselijke consumptie. Het is niet bekend hoeveel van de 1.829 lammeren uiteindelijk voor destructie zijn afgevoerd. Deze gegevens worden niet bijgehouden door de NVWA.
Wat vindt u ervan dat er steeds meer jonge geitenlammetjes worden afgevoerd naar slachthuizen om gedood te worden, niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie, maar om van deze «overtollige» dieren af te komen?
Ik deel de zorg over geitenlammeren die op een te jonge leeftijd bij het slachthuis worden aangevoerd. Ik heb echter geen informatie waaruit zou blijken dat dit een doelbewuste praktijk is om van deze «overtollige» dieren af te komen, zoals de vraag suggereert. Eerder lijkt hier sprake van onbekendheid bij (een deel van) de melkgeitenhouderij met de bepaling uit Verordening (EU) nr. 2019/627, dat vlees van dieren die bij de slachting nog geen zeven dagen oud zijn ongeschikt verklaard moet worden voor menselijke consumptie, en met de bepaling uit Verordening (EU) nr. 2004/853, dat alleen voor de slacht bestemde levende dieren mogen worden binnengebracht in een slachtinrichting. Deze beide bepalingen zijn immers van toepassing op exploitanten van slachthuizen, niet (direct) op de primaire houder van melkgeiten. Het is daarom zeer wel denkbaar dat deze bepaling bij (een deel van) de primaire houders van melkgeiten niet bekend is. Ik ben met de vakgroep melkgeitenhouderij van LTO in gesprek over gerichte communicatie om de bekendheid met deze bepalingen te vergroten en zo de ketenverantwoordelijkheid voor naleving te versterken.
Op welke manier wijst de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) exploitanten van slachthuizen op het feit dat dit niet is toegestaan? Wat is hiervan sinds deze waarschuwingen in 2019 het effect geweest?
De aanvoer van dieren met als enige doel ze te doden en af te voeren ter destructie is niet toegestaan. Exploitanten van slachthuizen zijn er in het najaar van 2019 door bedrijvenbeheerders van de NVWA op gewezen dat alleen dieren aangevoerd mogen worden op slachthuizen wanneer zij geslacht kunnen worden voor menselijke consumptie. Alleen dieren van zeven dagen en ouder mogen voor menselijke consumptie worden geslacht.
Het overgrote deel van de geitenlammeren wordt op Nederlandse slachthuizen aangevoerd om te worden geslacht voor menselijke consumptie. Een slachthuisexploitant heeft vervolgens de keuze om deze dieren, na levende keuring door een dierenarts van de NVWA, niet te bestemmen voor menselijke consumptie. Afvoer als dierlijk bijproduct categorie 2 of 3 kan dan een optie zijn.
Welk effect de waarschuwingen en welk effect de verplichte registratie van de geboortedatum hebben gehad is moeilijk van elkaar te onderscheiden. Feit is dat in de periode tussen november 2020 en november 2021 volgens de I&R-registratie nog 1.829 geitenlammeren op een te jonge leeftijd zijn aangevoerd bij slachthuizen. Dit aantal moet naar beneden. In antwoord op eerdere vragen van het lid Vestering heb ik aangegeven dat het bepalen van de exacte leeftijd van een geitenlam aan de hand van uiterlijke kenmerken vrijwel niet mogelijk is, tenzij er sprake is van een evident verschil tussen de fysieke kenmerken van een individueel dier en de leeftijd zoals deze is geregistreerd in I&R (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 243). Daardoor is het veelal niet mogelijk om met zekerheid vast te stellen of sprake is van een overtreding van I&R-verplichtingen en/of van regels met betrekking tot de minimale leeftijd waarop lammeren geslacht mogen worden. Daarom zal ik de NVWA verzoeken om slachthuizen nogmaals te wijzen op de vigerende Europese regelgeving. Tegelijkertijd zal ik via LTO Nederland ook primaire houders van melkgeiten wijzen op de regels over de minimale leeftijd waarop lammeren bij slachthuizen aangevoerd mogen worden.
Welke maatregelen heeft u zelf genomen om dit te voorkomen?
In 2019 zijn er met mijn departement diverse gesprekken gevoerd met de NVWA om tot een plan van aanpak te komen om de aanvoer van dieren met als enige doel ze te doden en af te voeren ter destructie te stoppen. In antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven welke actie de NVWA daarop heeft genomen. Resultaat daarvan is dat het overgrote deel van de geitenlammeren op Nederlandse slachthuizen geslacht wordt voor menselijke consumptie. Desondanks worden er nog teveel geitenlammeren op een te jonge leeftijd aangevoerd bij slachthuizen. In antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven welke maatregelen ik ga nemen.
Denkt u dat consumenten die geitenkaas of andere producten van geitenzuivel kopen, zich bewust zijn van de aantallen geitenlammetjes die worden geboren en op zeer jonge leeftijd worden geslacht om de zuivelproductie van hun moeders op gang te houden? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, op welke manier gaat u hiervoor zorgen, aangezien u het belangrijk vindt dat consumenten weten waar hun voedsel vandaan komt?
Uit de tweejaarlijkse Agrifoodmonitor3 blijkt dat consumenten steeds beter geïnformeerd willen worden over de herkomst en samenstelling van hun voedsel en steeds vaker bewust kiezen voor producten die met aandacht voor dierenwelzijn en duurzaamheid zijn geproduceerd. Producenten spelen hier meer en meer op in door informatie te verschaffen over de herkomst en samenstelling van hun producten en door lokaal producten aan te bieden. Tegelijkertijd is er, onder andere door de verstedelijking en de afname van de agrarische beroepsbevolking, ook sprake van een (toenemende) afstand tussen boeren en consumenten en een gebrek aan kennis over de wijze waarop landbouwproducten worden geproduceerd. Dit zal, in meer of minder mate, ook gelden voor kennis over de wijze waarop melkgeiten worden gehouden en geitenmelk wordt geproduceerd.
Het is mijn taak om er op toe te zien dat alle partijen in de keten zich houden aan de vigerende regelgeving, onder andere op het gebied van dierenwelzijn, identificatie en registratie, transport en slacht. Daarnaast zijn voedselproducenten gehouden aan regels omtrent etikettering. Dit alles moet borgen dat de producten die door consumenten worden gekocht zijn geproduceerd met inachtneming van de geldende regels. Steeds meer consumenten verdiepen zich in de wijze waarop dieren gehouden worden, wat de herkomst van hun voedsel is en onder welke omstandigheden dit voedsel wordt geproduceerd. Steeds meer agrariërs bieden hierover transparantie, bijvoorbeeld met open dagen, zichtstallen, webcams en informatie via een eigen website.
Kunt u bevestigen dat u in beantwoording op schriftelijke vragen erkent dat het doorgaans niet mogelijk is voor de NVWA om bij het slachthuis met zekerheid vast te stellen of sprake is van een overtreding van I&R-verplichtingen en/of dat lammetjes jonger dan een week oud geslacht worden?3 Erkent u daarmee dat het I&R-systeem fraudegevoelig is dat er dus makkelijk mee gesjoemeld kan worden?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 5 is het bepalen van de exacte leeftijd van een geitenlam aan de hand van uiterlijke kenmerken vrijwel niet mogelijk, tenzij er sprake is van een evident verschil tussen de fysieke kenmerken van een individueel dier en de leeftijd zoals deze is geregistreerd in I&R. Ik erken dat het voor de NVWA daarom veelal niet mogelijk is om bij de aanvoer van geitenlammeren op een slachthuis met zekerheid vast te stellen of sprake is van een overtreding van I&R-verplichtingen en/of van regels met betrekking tot de minimale leeftijd waarop lammeren aangevoerd en geslacht mogen worden.
Het I&R-systeem heeft als hoofddoel de herkomst en locatie van dieren te traceren in geval van de uitbraak van een besmettelijke dierziekte. Voor dit hoofddoel volstaat een sluitende registratie van de herkomst (geboortelocatie) en actuele verblijfplaats van geiten. De aanscherping van de I&R-regelgeving, zoals deze per 1 november 2020 van kracht is geworden, dient niet dit hoofddoel maar een nevendoel, namelijk het verkrijgen van een beter inzicht in de sterfte onder geitenlammeren, waarbij onder andere onderscheiden kan worden tussen sterfte onder vrouwelijke (de sikjes) en de sterfte onder mannelijke lammeren (de bokjes).
Bezien vanuit het hoofddoel, te weten het traceren van herkomst en locatie van individuele geiten, is het I&R-systeem niet fraudegevoelig. Bezien vanuit het nevendoel, namelijk het verkrijgen van (een beter) inzicht in de sterfte onder lammeren, biedt het I&R-systeem de mogelijkheid om een andere geboortedatum dan de feitelijke geboortedatum te registeren. De registratie van een foutieve geboortedatum heeft geen gevolgen voor de registratie van sterfte. Wel kan met een foutieve geboortedatum de afvoer van te jonge geitenlammeren worden verdoezeld. Of en in welke mate dit gebeurt is niet vast te stellen.
Hoe kunt u uitsluiten dat het vlees van geitenlammetjes die zijn geslacht terwijl zij nog geen week oud zijn, terecht komt in de voedselketen, waardoor de Europese Verordening nr. 2019/627 wordt overtreden?
De controle op de leeftijd van geitenlammeren is primair de verantwoordelijkheid van het slachthuis en vindt plaats bij de aanvoer op basis van de I&R-registratie. De NVWA houdt (steekproefsgewijs) toezicht op deze controle. Indien slachthuismedewerkers of keurders het vermoeden hebben dat dieren in werkelijkheid jonger zijn dan de leeftijd die in I&R is geregistreerd, dan moeten zij hiervan melding doen bij de NVWA. Hierbij dient opgemerkt te worden dat, zoals aangegeven in antwoord op vraag 5 en 8, het bepalen van de exacte leeftijd van een geitenlam aan de hand van uiterlijke kenmerken vrijwel niet mogelijk is. Daardoor is het veelal niet mogelijk om met zekerheid vast te stellen of sprake is van een overtreding van I&R-verplichtingen en/of van regels met betrekking tot de minimale leeftijd waarop lammeren geslacht mogen worden. Op basis van de beschikbare informatie en waarnemingen wordt een keuringsbeslissing volgens Verordening (EU) nr. 2019/627 door de officiële dierenarts van de NVWA genomen.
Erkent u dat het verhogen van de minimum leeftijd voor het vervoer van geitenlammetjes zou voorkomen dat dieren die nog geen 7 dagen oud zijn, illegaal worden afgevoerd naar de slacht, dat ze worden afgevoerd naar destructie of juist in strijd met Europese regelgeving in de humane voedselketen belanden en dat u dan ook niet hoeft te controleren of de afstand waarover deze jonge dieren worden vervoerd meer dan 100 kilometer bedraagt?
Vlees van geitenlammeren die bij de slachting nog geen zeven dagen oud zijn moet, op grond van Verordening (EU) nr. 2019/627, ongeschikt verklaard worden voor menselijke consumptie. Exploitanten van slachthuizen controleren hierop bij de aanvoer van geitenlammeren, met gebruikmaking van de gegevens uit het I&R-systeem. De NVWA houdt toezicht op de naleving.
Een transportverbod in de eerste zeven levensdagen voegt aan deze bestaande verplichtingen uit de EU-Verordening niets toe. Een eventueel transportverbod zou immers op grond van dezelfde gegevens uit het I&R-systeem gecontroleerd en gehandhaafd moeten worden.
Daarnaast zou een transportverbod in de eerste zeven levensdagen beperkingen opleggen aan melkgeitenhouders die hun geitenbokjes af laten mesten bij een bokkenmester.
Waarom kiest u er dan toch voor om te wachten tot de regels rond transporttijden en minimum transportleeftijd op Europees niveau worden aangescherpt, terwijl het voorbeeld van Duitsland (dat de minimum leeftijd voor het vervoer van kalfjes verhoogt naar 28 dagen) laat zien dat dit ook op nationaal niveau kan worden aangepast?
Tijdens de behandeling van de begroting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2022 in Kamer op donderdag 2 december jongstleden heb ik, in reactie op de (aangehouden) motie van het lid Vestering (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 54), waarin de regering wordt verzocht een einde te maken aan het transport van kalfjes die jonger zijn dan 28 dagen, toegezegd dat ik eerst goed bekijk wat er in Duitsland speelt als het gaat om de minimum transportleeftijd van kalveren, ook in relatie tot de transportverordening (Verordening (EU) nr. 1/2005), en uw kamer hierover zal berichten.
Waarom stelt u in deze antwoorden: «Met de registratie van doodgeboortes is het mogelijk om beter en eerder zicht te krijgen in het percentage vroegtijdige sterfgevallen in de sector als geheel en bij individuele ondernemers,» wetende dat geitenlammetjes ook bij sterfte binnen zeven dagen opgegeven mogen worden als «doodgeboren»?
Geitenlammeren dienen, op grond van de per 1 november 2020 aangescherpte regels rond identificatie en registratie, uiterlijk zeven dagen na geboorte gemerkt en geregistreerd te worden in het I&R-systeem. Het merken en registreren mag ook eerder plaatsvinden. Dat is aan de individuele melkgeitenhouder. Er is bewust gekozen voor een wettelijke termijn van zeven dagen. In de eerste plaats omdat het merken van geitenlammeren snel na geboorte kan resulteren in problemen op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid. In de tweede plaats moet het merken en registreren van geitenlammeren ook praktisch haalbaar zijn voor ondernemers, ook in het aflammerseizoen, veelal de drukste periode op een melkgeitenhouderij. Overigens wil ik uw Kamer er op wijzen dat de registratie van doodgeboortes en van sterfte onder gemerkte en geregistreerde lammeren uitsluitend informatie geeft over het aantal en het percentage vroegtijdige sterfgevallen, niet over de oorzaak van de sterfgevallen.
Registratie van sterfte van lammeren (alsook van volwassen geiten) die gemerkt en geregistreerd zijn, dient plaats te vinden in het I&R-systeem. Doodgeboren lammeren (in de laatste week van de dracht) en lammeren die in de eerste week na geboorte en voordat zij geregistreerd zijn in het I&R-systeem sterven, dienen als «doodgeboren» opgegeven te worden. Hier is voor gekozen om ook zicht te houden op de sterfte van lammeren voordat registratie heeft plaatsgevonden. Het is de verwachting dat met de per 1 november 2020 aangescherpte I&R-verplichting voor melkgeitenhouders met 50 melkgeiten of meer er een beter zicht ontstaat op het aantal en het percentage sterfgevallen. Met deze informatie kan de sector gerichter invulling geven aan de benchmark voor sterfte die in het private ketenkwaliteitssysteem KwaliGeit is geïmplementeerd en aan de maatregelen uit het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes.
Erkent u dat er juist géén zicht is op de hoge sterfte onder geitenlammetjes, wanneer er in de registratie geen onderscheid wordt gemaakt tussen daadwerkelijk doodgeboren lammetjes en lammetjes dit in hun eerste week overlijden? Wat gaat u eraan doen om dit te veranderen?
Voor de aanscherping hoefden lammeren pas zes maanden na geboorte gemerkt en geregistreerd te worden. Sterfte in de eerste zes maanden kon vrij eenvoudig buiten de administratie gehouden worden door karkassen af te laten voeren naar de destructie. Doel van de aanscherping van de I&R-verplichting is om een beter zicht te krijgen op het werkelijke percentage sterfte onder geitenlammeren, ook van sterfte die plaatsvindt in de laatste week van de dracht en de sterfte die plaatsvindt na geboorte, maar voordat I&R-registratie heeft plaatsgevonden. Voor het vaststellen van het percentage sterfte is het onderscheid tussen daadwerkelijk doodgeboren lammeren en lammeren die na geboorte sterven niet noodzakelijk. Indien een melkgeitenhouder een meer dan gemiddeld aantal daadwerkelijk doodgeboren lammeren op zijn bedrijf vaststelt, dan is het aan deze ondernemer zelf om, samen met zijn dierenarts, onderzoek te doen naar de mogelijke oorzaak en dienovereenkomstig maatregelen te treffen.
Kunt u bevestigen dat de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1156) die de regering oproept om zelf een plan van aanpak op te stellen voor het voorkomen van ziekte en sterfte onder bokjes, is aangenomen in juli 2021?
Ja.
Erkent u daarmee dat deze Kameruitspraak is gedaan nadat u de Kamer heeft geïnformeerd over de (voortgang van de) plannen van de sector, in uw brief van oktober 2020, en dat de Kamer u daarmee duidelijk heeft verzocht om zélf met een plan van aanpak te komen, ongeacht de lopende inzet van de sector? (Kamerstuk 28 286, nr. 1130).
Ja.
Kunt u uiteenzetten waarom u deze oproep van de Kamer ter zijde meent te kunnen leggen?
Zoals aangegeven in antwoord op eerder genoemde vragen van het lid Vestering werkt de sector, in het kader van het sectorplan Versnelling verduurzaming van de melkgeitenhouderij, hard aan het verbeteren van het welzijn en de gezondheid van geitenlammeren en aan het terugdringen van vroegtijdige sterfte. De sector heeft alle plannen voorgelegd aan de achterban en hiervoor brede steun gekregen. Zo werkt de sector, in nauw overleg met Wageningen UR en in het kader van de Publiek Private Samenwerking (PPS) Versnelling verduurzaming van de melkgeitenhouderij, aan de ontwikkelingen van een diergebonden welzijnsmonitor, wordt het dashboard waarop lammersterfte inzichtelijk wordt gemaakt voor melkgeitenhouders geactualiseerd op basis van de aangescherpte I&R-registratie en is er een start gemaakt met de ontwikkeling en validatie van een lamopfoktool, waarmee melkgeitenhouders een integraal beeld moeten krijgen van alle relevante aspecten rond de zorg van jonge dieren op hun bedrijf. Daarnaast loopt er vanuit mijn ministerie, onder andere met de melkgeitensector, op het onderwerp zorg jonge dieren ook een apart traject om te komen tot een benchmark Zorg jonge dieren. In mijn brief aan uw Kamer van 23 november jongstleden heb ik u geïnformeerd over de volgende stap tot een opdracht aan de Stichting Diergeneesmiddelen autoriteit (Kamerstuk 35 925 XIV, 21).
Het is mijn overtuiging dat de sector doordrongen is van de noodzaak om blijvend te werken aan het verbeteren van het welzijn en de gezondheid van geitenlammeren. De stappen om hier concreet invulling aan te geven worden, ook samen met mijn ministerie, gezet en het merendeel van de ondernemers staat positief tegenover de plannen. Een top down benadering, waarbij de overheid een plan van aanpak opstelt en oplegt aan de sector, heeft geen toegevoegde waarde en kan mogelijk zelfs demotiverend werken.
Ik zeg uw Kamer toe dat ik de voortgang in de sector nauwlettend zal monitoren. Ik zal daartoe in het eerste kwartaal van 2022 een analyse laten uitvoeren op de sterftecijfers over 2021, het eerste volledige kalenderjaar dat de I&R-registratie is aangescherpt. Ik zal uw Kamer over de resultaten hiervan uiterlijk in april 2022 informeren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het varend ontgassen op het Markermeer en de randmeren van Flevoland |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de schriftelijke vragen die de fractie van JA21 in de provinciale staten van Flevoland op 25 oktober 2021 heeft gesteld aan het college van gedeputeerde staten over het varend ontgassen op het Markermeer en de randmeren van Flevoland?1
Ja.
Was u op de hoogte van het ontgasverbod van Flevoland uit 2018?
Ja en ook van de andere provinciale ontgasverboden. Toen de provincies hun verboden op varend ontgassen instelden is via meerdere kanalen en vanuit verschillende ministeries aan de provincies kenbaar gemaakt dat de provinciale verboden niet geldig zijn op Rijkswateren.
Bent u op de hoogte van de publicatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) waarin is aangegeven dat het varend ontgassen op het Markermeer en de randmeren van Flevoland feitelijk is toegestaan?2
Ja. Wij willen een nationaal verbod op ontgassen direct invoeren, maar dat kan helaas niet. Het Rijk en de provincies zijn het er over eens dat dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het Scheepsafvalstoffenverdrag de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Om de urgentie van het probleem internationaal te benadrukken, is dankbaar gebruik gemaakt van de provinciale ontgassingsverboden die in 2015 en 2016 in werking traden. Nederland heeft in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving.3, 4
Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas 6 maanden nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende landen wordt het verbod van kracht in al deze landen.
In afwachting van deze ratificatie wordt varend ontgassen gereguleerd op grond van de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN). Het ADN is gericht op het minimaliseren van veiligheidsrisico’s in de nabije omgeving van het schip dat de gevaarlijke stoffen vervoert. Zolang het CDNI verbod nog niet in werking is getreden, regelt het ADN hoe een ontgassing binnen de kaders kan worden uitgevoerd. Het ADN kent geen ontgassingsverbod. Het stelt alleen veiligheidsvoorwaarden aan het varend ontgassen. Zo mag er niet worden ontgast in dichtbevolkte gebieden en in de nabijheid van bruggen, sluizen en hun voorhavens. Het regelt daarom niet de randvoorwaarden die bij een algemeen verbod nodig zijn. Voor een algeheel verbod op ontgassen biedt het ADN geen basis. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt zij handhavend op5.
De kaart is een uitwerking van deze Europese vervoersregelgeving die het ontgassen thans op nationaal niveau reguleert. De ILT heeft hiermee de bestaande routes waar varend ontgassen nu nog onder voorwaarden mogelijk is, inzichtelijk gemaakt aan de hand van deze kaart. Het is dus een visuele weergave van bestaande mogelijkheden voor schippers, ten behoeve van de handhaving van Europese regelgeving.
Bent u op de hoogte van de uitspraken die Flevolandse gedeputeerde Smelik onlangs in de pers deed over deze werkwijze van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW)3 en de mededeling aan de provinciale staten van Flevoland waarin zij stelt dat het probleem bij het Ministerie van IenW ligt?4
Ja. Inmiddels heb ik de gedeputeerde van Flevoland persoonlijk gesproken en heeft zij aan mij haar zorgen geuit over het ontgassen in Flevoland.
Bent u het eens met deze uitspraken?
Ik ben het met de gedeputeerde van Flevoland eens dat we varend ontgassen niet meer moeten willen in Nederland. Het ministerie heeft het dan ook destijds als haar taak gezien om met de overige Rijnoeverstaten te komen tot een internationaal verbod op varend ontgassen wat in heel Nederland zal gaan gelden8, 9. Het ministerie ziet het, samen met de ILT, ook als haar taak om de handhaving van de huidige Europese regelgeving die het ontgassen reguleert vorm te geven10. De ILT heeft dan ook ten behoeve van de handhaving een kaart opgesteld waarin wordt aangegeven waar het op grond van de vigerende Europese regelgeving verboden is varend te ontgassen en waar niet. Het bestaan van en een mogelijke verwijzing naar de provinciale verboden doet daar niets aan af, aangezien de provinciale verboden niet geldig zijn op wateren die in het beheer zijn van het Rijk en waar (inter)nationale regelgeving van toepassing is.
Indien u het niet met deze onder vraag 4 genoemde uitspraken eens bent, met welke uitspraken bent u het niet eens en waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Indien u zich in de onder vraag 4 genoemde uitspraken kunt vinden, wat gaat u hieraan doen?
In het gesprek met de gedeputeerden van de provincies Flevoland en Zeeland heb ik duidelijk gemaakt dat er bij de andere verdragsstaten op ambtelijk, diplomatiek, alsook op ministerieel niveau er voortdurend aandacht wordt gevraagd voor een spoedige ratificatie. In de laatste CDNI vergadering van begin november jl. is hier weer aandacht voor gevraagd. Afgelopen zomer hebben de Nederlandse ambassades de bevoegde instanties in deze landen bezocht en onze boodschap van een spoedige ratificatie overgebracht. Daarnaast zal ik ook persoonlijk overleg voeren over de voortgang van de ratificatie in Frankrijk met de gedelegeerde Minister van Verkeer.
Ik heb daarom met de gedeputeerden van Flevoland en Zeeland afgesproken om met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe de sector in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce «Varend Ontgassen» (waarin naast het ministerie en de provincies ook de brancheorganisaties in de petrochemie, de binnenvaart en de havens participeren) of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Heeft u inzicht in de praktijk op deze vaarroutes met betrekking tot het varend ontgassen?
Bij de invoering van het provinciale ontgasverbod heeft de provincie Flevoland onderzoek laten doen naar de omvang van het ontgassen in de provincie (Ontgassingen in kaart ten behoeve van een ontgassingsverbod in Flevoland, CE Delft mei 2017). De aantallen van 100 tot 400 lozingen per jaar die in de media worden genoemd komen voort uit dit onderzoek. De provincie Flevoland heeft dit aantal vervolgens nader geduid naar aanleiding van schriftelijke vragen vanuit de Statenfractie van het CDA11.
Bij de totstandkoming van het internationaal afgesproken verbod op varend ontgassen heeft het ministerie in 2016 een onderzoek laten uitvoeren naar de aard en omvang van het varend ontgassen in Nederland, niet specifiek in dunbevolkte gebieden. Hieruit kwam naar voren dat in heel Nederland in 2014 naar schatting ongeveer 3300 ontgassingen hebben plaatsgevonden.
Heeft u inzicht in welke risico’s hieruit volgen voor de volksgezondheid van de inwoners van Flevoland? Waarom publiceert de ILT een kaart waaruit blijkt dat ontgassen op genoemde oppervlaktewateren is toegestaan zonder dat provincie Flevoland daarover is geïnformeerd?
In 2018 hebben het ministerie en de provincies vooruitlopend op het ingaan van het verbod op varend ontgassen de taskforce «Varend Ontgassen» opgericht. De provincies zijn hierin vertegenwoordigd door het IPO. De bewuste kaart is geen gedoogkaart, maar geeft aan waar in Nederland varend ontgassen mogelijk is en waar niet. De kaart is na verzending aan de Tweede Kamer besproken in een vergadering van de taskforce «Varend Ontgassen» op 3 oktober 201912. De kaart en bijbehorende analyse zijn vanuit de taskforce voorafgaand aan deze vergadering aan de IPO, waaronder de provincie Flevoland verstuurd.
Is volstrekt helder hoe de verdeling van taken en bevoegdheden is tussen provincie, omgevingsdiensten en de ILT? Zo ja, hoe verklaart u het gebrek aan afstemming en communicatie en de tegenstrijdige signalen over het ontgassen? Op welke gebieden ten aanzien van milieubelastende activiteiten, zoals het lozen van afval, het storten van vervuild slib, het storten van bouwstoffen, zijn er nog meer hiaten tussen het beleid van het Ministerie van IenW en de mate waarin het college van gedeputeerde staten van Flevoland hiervan op de hoogte is gesteld, of op de hoogte had kunnen zijn?
Het ministerie streeft er altijd naar om provincies te informeren over het beleid. Vanuit de betreffende wetgeving is geregeld welke organisaties vanuit hun eigen expertise toezicht houden op de naleving van het verbod. De ILT staat met name aan de lat voor de handhaving. Door de aanwezigheid van Rijkswaterstaat op de binnenwateren, fungeert Rijkswaterstaat als de oren en ogen van de ILT en geeft mogelijke signalen door. De provincies moeten erop toezien dat de ontgassingsinstallaties ontgassen volgens de voorwaarden die het Scheepsafvalstoffenverdrag hieraan stelt. Mogelijke miscommunicatie kan gelegen zijn in het feit dat de provinciale verboden niet geldig zijn op Rijkswateren en zodanig niet gehandhaafd kunnen worden Rijksinspectiediensten zoals de ILT. In het gesprek met de gedeputeerden is op dit punt helderheid verschaft.
Kunt u aangeven of Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek zelf handhavend kan optreden tegen varend ontgassen langs de kusten van Almere en Lelystad, zoals de ILT aangeeft, of dat deze taak juist expliciet níet bij deze omgevingsdienst is neergelegd?5
De provincies zijn verantwoordelijk voor de handhaving van hun eigen milieuregelgeving. Zij zijn het bevoegde gezag voor activiteiten op provinciale vaarwateren. De Rijn, de Lek en de Waal en het IJsselmeer zijn echter Rijkswateren waarop de Akte van Mannheim van toepassing is en waarvoor de Minister het bevoegde gezag is. De ILT is bij wet aangewezen om op deze bepalingen te handhaven. De provincies zijn niet aangewezen.
De praktijk van het uitsluiten door Jehova’s Getuigen van afvallige leden |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de praktijk van excommunicatie (ook wel «shunning» genoemd) die door de gemeenschap van Jehova’s Getuigen wordt gehanteerd bij oud-leden van de gemeenschap? Ziet u ook in dat dit handelen extreem schadelijk kan zijn voor degenen die dit overkomt? 1
Ja, ik ben bekend met deze praktijk die schadelijk kan zijn voor degenen die dit overkomt.
Kunt u uiteenzetten op welke manier mensen die te maken krijgen met shunning vanuit de overheid hulp wordt geboden op zowel mentaal als praktisch vlak?
Ik kan mij voorstellen dat de mensen die dit overkomt hiervan psychische schade ondervinden. Op eerdere Kamervragen van de leden van Nispen (SP) en Ellian (VVD) heb ik aangegeven dat politie en betrokken instanties goed in staat zijn mistanden en strafbare feiten adequaat aan te pakken.2 Organisaties als Slachtofferhulp kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen GGZ-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden. Het uitsluiten van ex-leden door de gemeenschap der Jehova’s Getuigen is echter op zichzelf geen strafbaar feit. Slachtoffers van shunning komen dan ook niet in aanmerking voor de hulp aan slachtoffers van strafbare feiten zoals die door Slachtofferhulp Nederland wordt geboden. Voor de psychologische effecten van deze praktijken staat aan slachtoffers bij wie deze geïndiceerd zijn wel de weg naar de reguliere zorg open.
Kunt u verduidelijken wat de overheid op dit moment doet om shunningspraktijken een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Biedt de wet op dit moment volgens u voldoende mogelijkheden om shunningspraktijken tegen te gaan? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid te bezien hoe de wet zou moeten worden aangepast om adequaat op te kunnen treden tegen shunning?
Zie het antwoord op vraag 3. Shunning is voor degene die daar slachtoffer van is, mogelijk kwetsend en beschadigend, evenwel, het fenomeen «sec» is niet strafbaar gesteld. Dat is wel het geval als andere feiten zoals bedreiging aan de orde zijn. Tot dusverre hebben mij geen signalen bereikt dat een vorm van strafbaarstelling van dit fenomeen aangewezen of van toegevoegde waarde zou kunnen zijn.
Hoe ver bent u met de oprichting van het meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden, waar de Kamer per motie om vroeg?2
Op de eerdere schriftelijke Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Elian (VVD) over de oprichting van een meldpunt voor sektesignalen heb ik uw Kamer laten weten dat ik gefundeerd en zorgvuldig de ingediende motie (Kamerstuk 25 570 VI, nr. 54) conform de bedoeling zal uitvoeren.4 Hierbij betrek ik ook de uitkomsten van de werkzaamheden van de commissie-Hendriks, die in het voorjaar van 2022 worden verwacht.
De rol van het Rijksvastgoedbedrijf in het tijdelijke Kamergebouw |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Zijn er afspraken gemaakt met het Rijksvastgoedbedrijf over welke partij er verantwoordelijk is voor grote aanpassingen aan het gebouw? Zo ja, wat zijn deze afspraken? Zo nee, waarom niet?
De gebruiker Tweede Kamer heeft voor het project van de tijdelijke huisvesting een programma van eisen opgesteld waarin deze heeft aangegeven waar het gebouw aan moet voldoen om haar werkprocessen uit te kunnen voeren. Dit programma van eisen is vertaald naar het «Technisch Ontwerp 100%» (met de detailontwerpen van alle ruimten van het gebouw) dat is vastgesteld door het presidium van de Tweede Kamer als vertegenwoordiger van deze gebruiker. De aanpassingen die als gevolg van dit ontwerp aan het pand zijn gedaan, zijn door aannemers uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de eigenaar van het pand, het Rijksvastgoedbedrijf. Zie het antwoord van vraag 2 voor eventuele aanpassingen na afronding van het project.
Zijn er afspraken gemaakt met het Rijksvastgoedbedrijf over hoeveel ruimte er beschikbaar moet zijn in het gebouw om alle parlementaire processen doorgang te laten vinden? Zo ja, wat zijn deze afspraken? Zijn er afspraken met het Rijksvastgoedbedrijf als in de tussentijd blijkt dat er onvoldoende ruimte in het gebouw is om parlementaire processen doorgang te laten vinden? Zo ja, wat zijn deze? Zo nee, waarom niet?
Voor de hoeveelheid ruimte voor de parlementaire processen vormt het in het antwoord op vraag 1 genoemde programma van eisen en het Technisch Ontwerp 100% het uitgangspunt.
De procedure voor tussentijdse verzoeken (zogenaamde nieuwe klantwensen) na de afronding van het project is dezelfde als de gebruiker Tweede Kamer gewend was op het Binnenhof. Wanneer blijkt dat er aanvullende behoeften zijn, is er voor de gebruiker gelegenheid tot het indienen van deze klantwensen bij het Rijksvastgoedbedrijf. Het Rijksvastgoedbedrijf toetst de klantwens op doelmatigheid en indien hiervoor extra middelen benodigd zijn vormt dit onderdeel van het reguliere begrotingsproces tussen het Ministerie van BZK en Financiën.
Zijn er afspraken gemaakt met het Rijksvastgoedbedrijf over aan wie de meeropbrengst van aanpassingen aan het gebouw ten goede komt? Zo ja, wat zijn deze afspraken? Zo nee, waarom niet?
Ik kan de term «meeropbrengst» niet exact duiden. De aanpassingen aan het gebouw leiden tot kosten waarbij in algemene zin geldt dat kosten worden toegerekend aan de gebruiker voor de periode dat deze gebruik maakt van de betreffende huisvesting (middels een zogenaamde gebruiksvergoeding). Indien er bijvoorbeeld investeringen worden gedaan die langer meegaan dan dat de gebruiker van het pand gebruik maakt dan zullen opvolgende gebruikers via hun gebruiksvergoeding een deel van deze kosten voor hun rekening nemen.
Zijn er afspraken gemaakt met het Rijksvastgoedbedrijf over verduurzaming van het gebouw, welke partij hiervoor verantwoordelijk is en hoe de meeropbrengst door de aanpassingen verdeeld wordt? Zo ja, wat zijn deze afspraken? Zo nee, waarom niet?
Deze afspraken zijn ook vastgelegd in het eerdergenoemde Technisch Ontwerp 100%. Daarnaast geldt dat indien verduurzaming leidt tot bijvoorbeeld lager energieverbruik, dit mogelijk tot lagere kosten kan leiden. Het voordeel van de besparing komt ten gunste van de gebruiker, die zelf verantwoordelijk is voor de energiekosten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over de renovatie van het Binnenhof? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Overlast veroorzakende gevelreclame |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de overlast die veroorzaakt wordt door reclamedoeken die voor de gevels van woningen worden gehangen door de verhuurder?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het aangehaalde artikel.
Kunt u uiteenzetten wat de landelijke regels zijn omtrent het adverteren op gebouwen of door middel van spandoeken aan gevels of steigers door een verhuurder?
Voor buitenreclame (reclame in de openbare ruimte) gelden verschillende landelijke wetten. De Woningwet verplicht gemeenten een welstandsnota op te stellen en vergunningplichtige bouwwerken daaraan te toetsen. De Woningwet bepaalt samen met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor welke bouwwerken een omgevingsvergunning vereist is.
Gemeentelijke bestemmingsplannen kunnen bepalingen bevatten voor het reguleren van buitenreclame. Alle buitenreclame dient in overeenstemming te zijn met het bestemmingsplan. En verder bevatten de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV) voorschriften voor de openbare orde en veiligheid.
Er is geen landelijke regelgeving specifiek over steigerdoekreclame. Gemeenten hebben verschillend beleid ten aanzien van steigerdoekreclame. Zo heeft Amsterdam heeft met ingang van 1 januari 2021 steigerdoekreclame verboden; een afbeelding van de gevel op het steigerdoek is wel toegestaan. In Rotterdam, waar de betreffende casus speelt, is op basis van de APV een vergunning vereist voor steigerdoek (met of zonder reclame) als dat op, aan of boven de openbare weg wordt geplaatst. Voor de bedrukking van het steigerdoek heeft Rotterdam de volgende vereisten voor het verkrijgen van een vergunning:
Wat vindt u van de praktijk dat dit soort spandoeken worden gebruikt om inkomen te generen voor de verhuurder terwijl het tot overlast leidt voor huurders?
Pandeigenaren die steigers moeten plaatsen voor gevelwerkzaamheden zijn op grond van de Arbowetgeving vaak verplicht steigerdoek aan te brengen. De gebruikers van het pand zullen dat steigerdoek moeten gedogen, zolang de tijd die de bouwwerkzaamheden vergen redelijk is.
Indien de pandeigenaar het pand verhuurt, heeft hij als verhuurder de plicht om daarbij zo min mogelijk overlast voor zijn huurders te veroorzaken. Een verhuurder van woonruimte heeft de plicht zijn huurders het rustig woongenot te gunnen en dus overlast gevende situaties te voorkomen dan wel te verhelpen, ongeacht of de verhuurder uit de overlast gevende situatie inkomen genereert of niet.
In hoeverre heeft u signalen ontvangen dat gevelreclame op grotere schaal overlast veroorzaakt voor huurders?
Behalve over het betreffende geval in Rotterdam zijn mij geen signalen bekend van huurders die overlast ervaren van (reclame op) steigerdoeken tijdens gevelrenovatie of onderhoud aan de gevel.
Deelt u de mening dat verhuurders verantwoordelijk zijn voor fatsoenlijke huisvesting en dat reclame maken niet tot hun taak behoort? Zo nee, waarom niet?
Voor verhuurders van woonruimte hoort reclame maken niet tot hun taken als verhuurder. Dat betekent niet dat verhuurders per definitie geen reclame mogen maken op of aan hun woonruimten. Maar de reclame-uiting mag niet leiden tot overlast voor de huurder(s) van de betreffende woonruimte(n) of, indien van toepassing, voor zijn huurders van de omliggende woningen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, heeft de verhuurder van woonruimte de verplichting om zijn huurders het rustig woongenot te leveren en dus om overlast gevende situaties te voorkomen dan wel te verhelpen.
Daarnaast moet de verhuurder, net als andere pandeigenaren met reclame op of aan hun gebouw(en), voldoen aan de gemeentelijke regels over reclame in de buitenruimte.
Wat vindt u ervan dat een huurder maanden zonder daglicht zit? Dit is toch onacceptabel? Waarom gebeurt dit dan toch?
Ik vind het naar voor de huurders dat zij, zoals ik uit het aangehaalde mediabericht begrijp, enkele maanden overdag verminderde daglichttoetreding en daarentegen ’s avonds en ’s nachts overlast van felle verlichting door reclame op steigerdoek hebben ervaren en nog wel zonder dat er gevelwerkzaamheden zijn verricht.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 hebben gemeenten eigen beleid ten aanzien van reclame in de buitenruimte en is voor reclame op steigerdoek vaak een vergunning vereist. De gemeente kan dan bepalen of de voorgenomen reclame binnen die regels valt en als het gaat om woonruimte of bedrijfsruimte of die reclame niet leidt tot overlast voor de gebruikers van het betreffende pand of voor gebruikers van omliggende woningen. Bij overlast gevende reclame kan de gemeente de vergunning weigeren. In Amsterdam is reclame op steigerdoek vanaf 1 januari 2021 verboden, daar is alleen een afbeelding van de achterliggende gevel op het steigerdoek toegestaan.
En vanuit het huurrecht hebben verhuurders van woonruimte de verplichting om hun huurders het rustig woongenot te gunnen en overlast gevende situaties te voorkomen dan wel te verhelpen. Als de verhuurder dat niet doet, kan de huurder dat via rechter of gemeente afdwingen. Huurders in het gereguleerd huursegment (niet vrije sector) kunnen daarnaast bij de Huurcommissie om tijdelijke huurverlaging vragen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden hebben huurders om tegen dit soort praktijken op te treden naast vaak langdurige juridische procedures? Kunnen zij ook voor dit soort problematiek terecht bij de Huurcommissie? Kan de gemeente optreden?
Ik begin het antwoord met wat de gemeente kan doen. Indien, zoals in deze casus, de pandeigenaar een omgevingsvergunning van de gemeente had moeten hebben maar die niet heeft aangevraagd of verkregen, dan kan de gemeente handhavend optreden. Uit andere mediaberichten3 heb ik begrepen dat de pandeigenaar de steigerdoeken zonder vereiste vergunning boven de openbare weg (trottoir) had aangebracht en dat de gemeente Rotterdam de pandeigenaar met een last onder dwangsom heeft gedwongen de steigerdoeken te verwijderen; en dat de pandeigenaar de steigerdoeken op 2 november 2021 heeft verwijderd.
Huurders kunnen het verhelpen van een overlast gevende situatie (een gebrek) afdwingen via de rechter (al dan niet in kort geding), of eventueel via de gemeente als die handhavend kan optreden tegen de overlastsituatie (zoals in het betreffende geval is gebeurd). Via de rechter kan ook huurvermindering afgedwongen worden totdat de gemelde overlast gevende situatie is verholpen.
Huurders met een gereguleerd huurcontract kunnen daarnaast de Huurcommissie om tijdelijke huurverlaging vragen, als een verhuurder een (onderhouds)gebrek ondanks verzoek daartoe niet verhelpt. De Huurcommissie kan niet afdwingen dat een gebrek (in dit geval een overlast gevende situatie) verholpen wordt, maar wel de huurprijs tijdelijk verlagen. Die tijdelijke huurverlaging kan de verhuurder stimuleren het gebrek te verhelpen.
Onvoldoende daglichttoetreding staat in de C-lijst van het Gebrekenboek van de Huurcommissie, wat betekent dat onvoldoende daglichttoetreding kan leiden tot huurverlaging naar 40% van de geldende huurprijs. Lichtoverlast, te weten te veel licht in de avond/nacht, staat als zodanig niet in het Gebrekenboek van de Huurcommissie.
Huurders in de vrije sector kunnen alleen bij de Huurcommissie terecht als in het huurcontract is afgesproken dat geschillen (onder andere over onderhoudsgebreken) aan de Huurcommissie voorgelegd kunnen worden. De Huurcommissie kan dan geen uitspraak doen, maar wel een advies geven.
Huurders (zowel in het gereguleerde segment als in de vrije sector) kunnen bij Het Juridisch Loket4 terecht voor gratis juridisch advies bij geschillen met hun verhuurder.