Het bericht ‘Studenten hekelen ‘prikkel’ om maatregelen niet na te leven rond tentamens’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studenten hekelen «prikkel» om maatregelen niet na te leven rond tentamens»?1
Ja.
Bij hoeveel onderwijsinstellingen wordt momenteel het «normale» herkansingsbeleid gehanteerd? Wat betekent dit voor een student die een tentamen niet kan maken door ziekte of door het geval van quarantaine?
Er bestaat geen eenduidig beeld van het herkansingsbeleid op instellingen, aangezien instellingen vrij zijn hoe zij hier in coronatijd vorm aan geven. Van alle instellingen wordt verwacht dat zij adequaat en in redelijkheid meedenken met studenten en medewerkers die gebonden zijn aan quarantaineregels of ziekte en daardoor niet fysiek aanwezig kunnen zijn bij onderwijs- of examenonderdelen. Dit is ook in de meest recente servicedocumenten mbo en ho opgenomen.2 Het is aan de instelling om het herkansingsbeleid in de praktijk vorm te geven en in dergelijke gevallen maatwerk te bieden. Hierbij is aandacht voor het voorkomen van negatieve consequenties voor studenten en medewerkers (bijvoorbeeld verhoogde onderwijslast en studievertraging) als gevolg van quarantaine. Indien een student een tentamen niet kan maken door ziekte of quarantaine, geldt ook in het geval van het «normale» herkansingsbeleid, dat de instelling in overleg met de student tot een passende oplossing komt.
Klopt het dat studenten die een tentamen missen door ziekte of quarantaine onder een «normaal» herkansingsbeleid een toetsmoment kwijtraken?
Zie het antwoord op vraag 2. In de servicedocumenten ho en mbo zijn afspraken gemaakt over dat instelling maatwerk bieden voor studenten die ziek zijn of in quarantaine zitten. Daar is aandacht voor voorkomen van negatieve consequenties voor studenten.
Deelt u de mening dat studenten thuis moeten blijven in het geval van ziekte, corona-gerelateerde klachten of quarantaine? Zo ja, waarom wordt er dan een toetsmoment van deze studenten afgepakt wanneer zij zich aan deze maatregelen proberen te houden?
Studenten moeten zich inderdaad aan de quarantaineplicht houden en wanneer dit nodig is thuis blijven. Van onderwijsinstellingen wordt gevraagd het test- en quarantainebeleid onder de aandacht te brengen bij medewerkers en studenten en hen te stimuleren zich daaraan te houden. Er wordt van de instelling verwacht dat zij in redelijkheid meedenkt met studenten die in quarantaine zitten en ervoor zorgt dat zij toch zoveel mogelijk hun studie kunnen vervolgen, zonder hierbij vertraging op te lopen. Het is aan de instelling om bij het missen van een toetsmoment maatwerk te bieden. Aan studenten vraag ik zich zo snel mogelijk te melden bij hun eigen instelling, als er sprake is ziekte, corona-gerelateerde klachten of quarantaine, zodat de instelling samen met de student tot passende oplossingen kan komen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat studenten zich aan de coronamaatregelen houden en dat dit niet ten koste mag gaan van een toetsmoment? Zo ja, hoe gaat u dit borgen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uiteraard de mening dat studenten zich aan de coronamaatregelen dienen te houden. Het niet kunnen bijwonen van een toetsmoment zou geen reden moeten zijn om de coronaregels niet op te volgen. Bij het opstellen van de meest recente servicedocumenten mbo en ho zijn afspraken gemaakt over hoe onderwijsinstellingen hier rekening mee houden en in goed overleg met de student tot passende oplossingen komen. Zie daarbij het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om op korte termijn in overleg te treden met onderwijsinstellingen, die momenteel nog het «normale» herkansingsbeleid hanteren, om ervoor te zorgen dat studenten in het geval van ziekte, corona-gerelateerde klachten of quarantaine toch een extra toetsmoment krijgen? Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Bij het opstellen van de nieuwe mbo en ho servicedocumenten is er rekening gehouden met studenten in quarantaine en de mogelijke gevolgen van deze quarantaine. De onderwijskoepels en studentenorganisaties zijn betrokken bij het vormen van deze documenten, welke op 17 december 2021 gepubliceerd zijn.
Ik krijg signalen dat er vrijwel altijd oplossingen zijn, maar dat het van belang is dat studenten actief aangeven dat zij vanwege corona of quarantaineplicht een tentamenkans missen. Daarbij geldt dat het niet altijd mogelijk is een oplossing te organiseren op zeer korte termijn die exact aansluit bij de wensen van de student. Sommige alternatieven – (extra) herkansingen bijvoorbeeld – vinden plaats op een ander moment. Instellingen doen een beroep op de verantwoordelijkheid van studenten om in dat geval toch te wachten op het alternatief, en niet naar de campus te komen omdat ze zich al op het tentamen hebben voorbereid.
Mogelijke scenario’s voor een evacuatie uit Oekraïne |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de nieuwsberichten1 dat de regering van de Verenigde Staten opties voor een mogelijke evacuatie van haar burgers uit Oekraïne overweegt?
Ja.
Hebben Amerikaanse autoriteiten contact gehad met uw ministeries over het uitwerken van deze plannen?
Met de Amerikaanse autoriteiten is in bilateraal, EU- en NAVO-verband intensief contact over de situatie aan de Oekraïens-Russische grens, waarbij ook aandacht voor evacuatie is opgekomen.
Hoe groot beoordelen de ministers de kans dat er een escalatie plaatsvindt tussen Rusland en Oekraïne op een korte termijn?
De exacte intenties van Rusland zijn niet duidelijk. De opbouw van troepen past in ieder geval niet in het reguliere beeld. De opbouw leidt tot onrust en brengt een risico van incidenten met zich mee. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen via de sporen van EU, NAVO, OVSE, en via bilaterale contacten. Op dit moment is er geen sprake van een dreigende situatie voor Nederlanders.
Hoe groot achten de ministers de kans dat dit tot een dreigende situatie voor Nederlanders zou leiden?
Zie antwoord vraag 3.
Is Nederland ook begonnen met het plannen van mogelijke evacuaties van onze staatsburgers uit Oekraïne?
Het evacueren van staatsburgers door Nederland vindt slechts in zeer uitzonderlijke situaties plaats, t.w. wanneer er geen enkele andere mogelijkheid is om een bepaald gebied veilig te verlaten en Nederland daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om staatsburgers uit het gebied te evacueren. Nederlanders in Oekraïne hebben op dit moment verschillende opties om het land te verlaten, bijvoorbeeld met een lijnvlucht van een commerciële luchtvaartmaatschappij. Vanzelfsprekend zijn verschillende opties om het land te verlaten in kaart gebracht. Op dit moment is er echter geen reden voor Nederland om over te gaan tot het daadwerkelijk organiseren van evacuatie van staatsburgers uit Oekraïne.
Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zo niet, bent u bereid om opdracht te geven tot voorbereiding van deze scenario’s?
Zie antwoord vraag 5.
Binnen welke termijn kan Nederland, na de escalatie van geweld, overgaan tot het evacueren van Nederlanders uit Oekraïne?
Het reisadvies voor Oekraïne is voor het grootste deel oranje vanwege de COVID-situatie, en is rood voor de provincies Donetsk, Loegansk (Donbas regio) en de Krim om veiligheidsredenen. Daarmee is aan Nederlandse burgers het advies gegeven alleen strikt noodzakelijke reizen te maken naar de «oranje» gebieden in Oekraïne. T.a.v. de provincies waarvoor het rode reisadvies geldt, is het advies niet naar die gebieden te reizen omdat het er te gevaarlijk is. Dit rode reisadvies geldt al sinds de illegale annexatie van de Krim in 2014. Nederlanders die daar nu nog zijn hebben daar zelf voor gekozen. Zij kunnen deze gebieden nog steeds zelfstandig verlaten.
Het reisadvies voor Rusland is voor het grootste gedeelte oranje vanwege de COVID-situatie, en is rood voor Tsjetsjenië en overige gebieden van de Noord-Kaukasus, zoals Dagestan en Ingoesjetië. Het advies om niet naar deze gebieden te reizen is omdat het er te gevaarlijk is. Dit rode advies geldt sinds geruime tijd.
In de reisadviezen voor Oekraïne en Rusland is overigens expliciet opgenomen dat aan Nederlanders in gebieden waarvoor een rood reisadvies geldt, beperkt of helemaal geen hulp kan worden geboden.
In welk stadium van escalatie zou u overgaan tot een advies aan Nederlandse burgers om Oekraïne vrijwillig te verlaten? In welk stadium zou u hetzelfde doen voor de Russische Federatie?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de dreiging van een gewapende escalatie op te nemen in het reisadvies van Oekraïne en de Russische Federatie op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Reisadviezen worden bijgewerkt wanneer de actuele ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Kunt u er verhoogde zorg voor dragen dat de Nederlandse ambassade de komende maanden een actuele administratie van de Nederlanders in Oekraïne bijhoudt?
Nederlanders worden herhaaldelijk opgeroepen zich aan te melden bij de informatieservice van Buitenlandse Zaken. Zo heeft BZ een beeld van welke Nederlanders in Oekraïne zijn, waar ze precies zijn en hoe we hen kunnen bereiken als dat nodig is. Op dit moment hebben zich ongeveer 60 Nederlanders aangemeld. Dat getal hoeft niet per se representatief te zijn voor het daadwerkelijke aantal Nederlanders in Oekraïne, omdat er geen registratieplicht is voor Nederlanders in het buitenland.
Zijn er naar uw mening aparte scenario’s voor de steden Kiev, Kharkov, Dnipro, Odessa en Lviv nodig als het gaat om evacuatie?
Of aparte scenario’s voor verschillende steden nodig zijn, wordt thans onderzocht en zal afhankelijk zijn van de aannemelijkheid dat in die steden ook Nederlanders aanwezig zijn.
Is er op Europese Unie of NATO-niveau overleg over evacuatiescenario's bij een gewapende escalatie in Oekraïne?
Nee, op dit moment is dit niet aan de orde in EU- of NAVO- verband. Er ligt voor de NAVO niet direct een taak op dit vlak in Oekraïne, waar geen sprake is van een NAVO-missie.
Leiden deze gesprekken tot een gezamenlijke aanpak op dit vlak?
Zie antwoord vraag 13.
Zou u deze vragen een voor een willen beantwoorden?
Een aantal vragen wordt samengevoegd beantwoord.
Zou u deze vragen voor 9 januari willen beantwoorden?
Vragen zijn beantwoord voor 9 januari.
De puinhoop op het spoor tussen Delfzijl en Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de puinhoop op het spoor tussen Delfzijl en Groningen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten in de media.
Wat vindt u ervan dat reizigers op stations staan te blauwbekken en treinen doorrijden?
Het is belangrijk dat vervoerders en OV-autoriteiten zich inspannen om reizigers zo goed mogelijk te helpen. De verantwoordelijkheid voor het regionale OV-aanbod ligt primair bij de regionale OV-autoriteiten en de vervoerders. Volgens de verantwoordelijke OV-autoriteit, de provincie Groningen, gaat het hier om vervelende incidenten, maar geen structureel probleem. In het antwoord op vraag 5, 6 en 7 ga ik daar nader op in.
Waarom komt dit de laatste tijd zo vaak voor op dit traject?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat goed openbaar vervoer een cruciale voorziening is in heel Nederland, dus ook in de regio?
Ja, iedereen in Nederland moet snel, gemakkelijk, betrouwbaar en betaalbaar met het openbaar vervoer kunnen reizen.
Snapt u dat het, zeker gezien het toenemende aantal coronabesmettingen, uiterst ongewenst is reizigers als haringen in een ton te vervoeren?
Het is belangrijk dat iedereen zich veilig voelt in het openbaar vervoer. Dankzij de beschikbaarheidsvergoeding (BVOV) is het voor vervoerders mogelijk om ook tijdens de pandemie het OV-aanbod op peil te houden. Met alle partijen in de OV-sector is afgesproken dat er beperkte optimalisaties van de dienstregeling mogen plaatsvinden, met als randvoorwaarde dat de basisprincipes van beschikbaarheid en veiligheid van het OV niet in het geding komen. Er is een stevige afname van het aantal reizigers te zien als gevolg van de coronamaatregelen, zoals het thuiswerkadvies en de winkelsluitingen. Dat neemt niet weg dat de beschikbaarheid van het materieel zorgvuldig afgewogen moet worden tegen de reizigersaantallen, waarbij het risico op te volle treinen voorkomen dient te worden, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 16 december jl.2 De afwegingen die daarbij worden gemaakt behoren tot de verantwoordelijkheid van de concessieverlener (in dit geval de provincie Groningen) in afstemming met de vervoerder. Aanpassingen in het aanbod stemmen zij vervolgens af met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. Deze manier van werken past bij de decentralisatie van het stads- en streekvervoer.
De provincie Groningen heeft mij laten weten dat, om drukte te voorkomen, Arriva de reizigersaantallen continu analyseert om de juiste inzet van materiaal te bepalen. De provincie geeft daarbij aan de recente incidenten te betreuren. De vervoerder heeft de provincie geïnformeerd dat er beide keren sprake was van overmacht. Door een defect treinstel was de trein korter dan gepland en hierdoor is drukte in de trein ontstaan. Dit is uiteraard zeer vervelend voor de reizigers, maar het alternatief was dat de gehele rit zou uitvallen. Incidenten als deze zullen nooit volledig voorkomen kunnen worden. De provincie Groningen heeft laten weten achter de keuze van de vervoerder te staan.
Waarom worden er niet juist langere in plaats van kortere treinstellen ingezet? Dan kan toch meer afstand worden gehouden en neemt het besmettingsgevaar toch af?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid Arriva per ommegaande aan te spreken en ervoor te zorgen dat er vanaf volgende week weer gewone treinen rijden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven waarom u in de beoordeling van de motie-Van Raan (Kamerstuk 35 925-XII, nr. 51) aangaf: «het herzien van een verdrag met meer dan 190 landen, waar ieder land vetorecht heeft, is bijna onmogelijk»?1
Op grond van artikel 94 van het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart moeten wijzigingen van dat verdrag met ten minste twee derde meerderheid van het aantal stemmen worden aangenomen. Elke verdragsstaat bepaalt vervolgens zelf of de verdragswijziging daadwerkelijk kan worden geratificeerd. Ratificatie is de officiële bekrachtiging van een verdrag door een bepaald land, die nodig is voordat het desbetreffende land uitvoering aan het verdrag zal geven. In Nederland is hiervoor bijvoorbeeld goedkeuring door het parlement noodzakelijk.
De verwijzing naar het vetorecht had betrekking op het feit dat het ieder van de 193 verdragspartijen vrij staat om een aangenomen wijziging van het verdrag niet te ratificeren. Als een groot deel van de verdragspartijen ervoor kiest om de wijziging niet te ratificeren, kan het doel of effect van die wijziging uiteindelijk niet gehaald worden. Er wordt dan namelijk onvoldoende uitvoering aan de wijziging gegeven. Dit is, zoals in antwoord 4 is toegelicht, anders dan het vetorecht om het aannemen van de wijziging tegen te houden, maar heeft in de praktijk wel een vergelijkbaar effect.
Het Verdrag van Chicago kent weliswaar de mogelijkheid om Staten die niet tot bekrachtiging overgaan, te ontzetten uit het lidmaatschap van de Organisatie maar dat is een zwaar middel dat alleen wordt toegepast indien de driejaarlijkse Algemene Vergadering van de ICAO (Assembly) oordeelt dat sprake is van een zodanige wijziging dat dat gerechtvaardigd is.
Kunt u bevestigen dat in het Verdrag van Chicago bij Artikel 94 «Amendment of Convention» staat dat bij tweederdemeerderheid besloten kan worden het verdrag te wijzigen?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord op vraag 1.
Waarom sprak u van een vetorecht?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen dat een mogelijkheid die landen hebben om een wijziging niet te ratificeren iets anders is dan het vetorecht om die wijziging tegen te houden?
De mogelijkheid die landen hebben om een wijziging niet te ratificeren is inderdaad iets anders is dan het vetorecht om die wijziging tegen te houden. Mijn verwijzing naar een vetorecht was er op gericht aan te geven dat de daadwerkelijke toepassing van inhoudelijke aanpassingen van het verdrag uiteindelijk afhangt van de soevereine bevoegdheid van de verdragspartijen om die wijziging nationaal te ratificeren en dus ook uit te voeren. Het feit dat één of enkele verdragspartijen een voorgenomen wijziging niet zullen ratificeren, kan de doelstelling van de wijziging teniet doen. Zie tevens antwoord op vraag 1.
Kunt u verder bevestigen dat het recht om als deelnemende staat af te wijken van het verdrag (of een wijziging daarvan) hier niet bijzonder relevant is, aangezien het een verandering is die de organisatie aangaat en niet de deelnemende staten?
In de motie Van Raan werd de regering verzocht de ICAO bij de komende triënnale (Assembly) voor te stellen om de ongeclausuleerde groei uit haar statuten te schrappen en in de voorbereiding daarvoor actief bij andere landen steun te zoeken. Het daadwerkelijk bereiken van een dergelijk doel zal uiteindelijk juist van de deelnemende staten en hun afwijkingsmogelijkheden afhangen omdat de effectuering daarvan hun instemming en uitvoering vergt.
Kunt u bevestigen dat in de «Standing Rules of Procedure of the Assembly of the International Civil Aviation Organization» bij «Rule 43» staat dat elke staat één stem heeft?
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij «Rule 53» staat dat bij stemmingen over het amenderen van het verdrag niet twee derde van het totaal aantal deelnemende staten nodig is, maar slechts twee derde van de bij de Assembly aanwezige en stemgerechtigde staten?
Rule 53 bepaalt onder andere dat de twee derde meerderheid die op grond van artikel 94, onderdeel a, nodig is om verdragswijzigingen goed te keuren betekent twee derde van het totale aantal Verdragsstaten dat ten tijde van de stemming is vertegenwoordigd bij de Assemblee en bevoegd is te stemmen.
Kunt u bevestigen dat het aantal aanwezige en stemgerechtigde landen bij de meest recente Assembly enkele tientallen lager lag dan de door u gestelde «meer dan 190»? Waarom sprak u dan toch over meer dan 190 landen?
Deelname aan de ICAO Assembly staat vanzelfsprekend open voor alle 193 Verdragsstaten. Het aantal staten dat daadwerkelijk afreist naar Montreal varieert per Assembly. Bij de laatste Assembly in 2019 waren dat er 184. De verwachting is dat dit aantal in de toekomst zal toenemen, nu er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een hybride vergadermodel, waarmee staten ook op afstand kunnen participeren.
Kunt u bevestigen dat het verdrag in het verleden al veelvuldig is geamendeerd? Was dat toen ook bijna onmogelijk?
Wijziging van de tekst van Verdrag van Chicago is in het verleden niet onmogelijk gebleken. Wel duurt de wijziging van de verdragsteksten erg lang. De meest recente wijzigingen hadden daarbij vooral betrekking op de besturing van de organisatie en betroffen aanpassing van de officiële verdragstalen (1998) en uitbreiding van het lidmaatschap van de Council en de Air Navigation Committee (2016). De laatste meer inhoudelijke wijziging van de verdragstekst vond plaats in 1984, waarbij de verdragstekst werd uitgebreid met een verbod op het gebruiken van geweld tegen de burgerluchtvaart (artikel 3bis).
Zelfs als dan een wijziging van het verdrag wordt aangenomen, blijkt dat ook de ratificatie van de verdragswijzigingen moeizaam verloopt. Zo laat de ratificatie van de wijzigingsprotocollen van 2016 door diverse landen nog steeds op zich wachten.
Wijziging van de verdragstekst moet niet verward worden met de wijziging van de technische luchtvaartveiligheidsnormen en aanbevelingen in de bijlagen bij het verdrag. Hiervoor worden jaarlijks aanpassingen vastgesteld door de ICAO Council.
Kunt u aangeven wanneer het verdrag voor het laatst geamendeerd is?
In 2016 heeft de meest recente wijziging van het Verdrag plaats gevonden, nog niet alle verdragspartijen hebben deze wijziging geratificeerd.
Waarom lijkt het u beter om «te pleiten op de inhoud» dan «in te zetten op een herziening van het statuut» als die inhoudelijke inzet getoetst zal gaan worden aan de doelstellingen van het statuut?
Het is beter om de beschikbare menskracht en middelen in te zetten om in internationaal verband concreet beleid te maken dat bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering door luchtvaart, in plaats van deze menskracht en middelen in te zetten voor een zeer langdurig proces om de Verdragstekst te wijzigen, zonder dat daarbij zeker is dat dit materieel ook leidt tot vermindering van uitstoot door de luchtvaart.
Acht u het zinvol om in te zetten op het verminderen van de groei van de CO2-uitstoot, terwijl het overige beleid erop stuurt de sector (en daarmee nog altijd de CO2-uitstoot) te laten groeien? Is het niet verstandiger het systeem te wijzigen dan binnen het systeem tegen de stroming in te roeien?
De inzet op het verminderen van de CO2-uitstoot is noodzakelijk en verloopt in samenhang met de inzet op de energietransitie, die uiteindelijk in alle sectoren zal moeten plaatsvinden, ook in de luchtvaart. Groei van de sector is niet een vooraf vastgestelde uitkomst. Ik verwijs in dit verband naar de Luchtvaartnota waarbij vier publieke doelstellingen worden genoemd en die in onderlinge samenhang moeten worden bezien.
Kunt u bevestigen dat in Artikel 44 lid a staat beschreven dat het doel van de International Civil Aviation Organization (ICAO) is om zeker te stellen dat de internationale burgerluchtvaart over de hele wereld veilig en ordentelijk kan groeien? Zo nee, wat staat er dan?
Ja, bij de oprichting van ICAO in 1947, was er behoefte aan internationale afspraken en standaarden ten behoeve van een veilige ontwikkeling van het vliegverkeer. Artikel 44 van het Verdrag van Chicago luidt:
Kunt u bevestigen dat de Council (het dagelijks bestuur) en de Assembly (de algemene vergadering) zich hebben te houden aan de doelstellingen van de organisatie, zoals vastgelegd in het verdrag? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja. De ICAO Council leden zijn te allen tijde gehouden aan de beginselen zoals neergelegd in het Verdrag van Chicago en aan de «Rules of Procedure» van de organisatie.
Klopt het dat daarmee alle inzet van ICAO op de een of andere manier zal moeten bijdragen aan het behalen van de doelstellingen (dus groei van de sector) of deze in ieder geval niet mag tegenwerken? Zo nee, hoe zit het wel?
De doelstellingen van de organisatie kunnen niet afzonderlijk of los van elkaar worden gezien. Er zal altijd een afweging moeten plaats vinden van verschillende doelstellingen en belangen.
Klopt het dat u regelmatig aangeeft de verduurzaming van de luchtvaart vooral in internationaal verband te willen regelen?
Het verduurzamen van een sector als de internationale luchtvaart is gebaat bij een internationale aanpak. Dit wordt mede ingegeven doordat het luchtverkeer een mondiale vervoersmodaliteit is, waarbij reeds veel op internationaal niveau is geregeld en is vastgelegd in verdragen.
Kunt u bevestigen dat het internationale samenwerkingsverband nu nog gebonden is aan de doelstelling om bij te dragen aan de groei van de sector?
De groei van de sector is geen doel op zich, maar moet steeds in het licht worden gezien van economische ontwikkeling en bijdragen aan de verbindingen en connectiviteit van landen en regio’s wereldwijd.
Waarom moet de groei van de internationale luchtvaartsector wat u betreft een vooraf vastgestelde uitkomst moet zijn? Zou het niet beter zijn om groei dan wel krimp van de sector een uitkomst te laten zijn van het gehele beleidsproces?
Zoals ik bij vraag 12 heb aangegeven is groei van de sector niet een vooraf vastgestelde uitkomst. Ik verwijs u in dit verband naar de Luchtvaartnota waarbij vier publieke doelstellingen worden genoemd en die in onderlinge samenhang moeten worden bezien.
Vindt u groei van de sector voor alle plekken op de wereld nog een logische vanzelfsprekendheid? En als dat het geval is, wanneer zou u dat niet langer een goed idee vinden?
Zie het antwoord op vraag 18.
Bent u bereid om bij de triënnale van ICAO in 2022 een voorstel in te dienen om de automatische groeidoelstelling uit het verdrag van Chicago te schrappen? Zo nee, waarom niet?
De ICAO-Assembly van 2022 zal vooral in het teken staan van twee hoofdthema’s. Het eerste hoofdthema is de weerbaarheid van de sector tijdens huidige en toekomstige crises, zoals de Covid-19 pandemie. De sector verkeert de afgelopen jaren in zwaar economisch weer en overheden en stakeholders zijn druk bezig om de sector overeind te houden. Het tweede belangrijk thema zal duurzaamheid zijn. Naast het weerbaarder maken van de sector zal wereldwijd steeds meer inzet moeten worden gepleegd op een duurzame en milieuvriendelijke ontwikkeling van de sector. De Nederlandse regering zal daarbij in Europees verband inzetten op een aantal concrete doelstellingen voor de korte- en de lange termijn.
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden verwachten we dat een concrete inzet op deze thema’s meer effect heeft dan in te zetten op verandering van artikel 44 van het Verdrag van Chicago.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Voor zover mogelijk is dat gebeurd.
Nep sociale huurwoningen gebouwd door private partijen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat corporaties bezorgd zijn over commerciële partijen die sociale huurwoningen bouwen?1
Ja. Deze signalen zijn ook eerder ter sprake gekomen in gesprekken die ik met uw Kamer en stakeholders heb gevoerd. Mede naar aanleiding daarvan heb ik een onderzoek gestart. Ik heb toegezegd voor de zomer uw Kamer hierover te informeren.
Wat vindt u ervan dat er een verschil bestaat in verplichtingen, bijvoorbeeld bij het huisvesten van doelgroepen, tussen corporaties en commerciële partijen bij het bouwen van sociale huurwoningen?
Woningcorporaties hebben een volkshuisvestelijke taak. Vanuit deze taak vragen wij op sommige gebieden meer van woningcorporaties dan van commerciële partijen. Woningcorporaties komen ten behoeve van deze taak in aanmerking voor staatssteun en commerciële partijen niet.
Is het mogelijk dat er sociale huurwoningen gebouwd worden, mede dankzij financiering vanuit het Rijk, die in een relatieve korte periode naar de markt c.a. naar de vrije sector worden overgeheveld? Aan welke regels zijn ontwikkelaars gebonden als zij woningen bouwen met financiële steun in het sociale segment?
Met de Woningbouwimpuls (WBI) draagt het Rijk bij aan gebiedsontwikkelingen met een publiek tekort. Deze subsidie gaat naar gemeenten. In de eerste drie tranches is de voorwaarde gesteld dat minimaal 50% van het woningprogramma uit betaalbare woningbouw bestaat. Er worden geen directe eisen gesteld aan hoe dit geborgd wordt. In de beoordeling van aanvragen voor de Woningbouwimpuls zijn de opbouw van het woningbouwprogramma, de borging daarvan en de mate waarin maatregelen zijn getroffen om woningen langjarig betaalbaar te houden een expliciet onderdeel van de beoordeling. Gemeenten kunnen, afhankelijk van de lokale situatie, maatwerkafspraken maken met daarin eisen en voorwaarden rondom het bouwen van (sociale) huurwoningen. Gemeenten kunnen dit regelen in de gronduitgifte overeenkomst (wanneer de gemeente grondeigenaar is), in de anterieure overeenkomst en/of in lokale verordeningen.
Deelt u de mening dat de verhouding van nieuw te bouwen sociale huurwoningen te rooskleurig wordt voorgesteld wanneer een aanzienlijk deel gebouwd door de private sector na een aantal jaren wegstroomt naar de vrije sector? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat woningen echt beschikbaar zijn voor de doelgroep waarvoor er wordt gebouwd. Ze moeten niet via constructies alsnog onbereikbaar worden voor die doelgroep. Ook is het onwenselijk als door afname van het bestaande aanbod, zonder dat het wordt aangevuld, de doelgroep niet kan worden gehuisvest.
In hoeverre kunnen gemeenten nog sturen op de ontwikkeling van sociale huurwoningen wanneer veel grond reeds in private handen is?
Het is voor gemeenten mogelijk om in bestemmingsplannen – of op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt in een omgevingsplan – percentages op te nemen ten aanzien van de woningbouwcategorieën sociale huurwoningen, sociale koopwoningen, geliberaliseerde woningen voor middenhuur («middeldure huurwoningen») of particulier opdrachtgeverschap (vrije kavels). Middels een zogenoemde doelgroepenverordening legt de gemeente daarnaast de instandhoudingstermijn, van ten minste 10 jaar, vast.2 Op deze manier kan een gemeente via het bestemmingsplan waarborgen dat een bepaald percentage van nieuw te bouwen woningen sociale huurwoningen moet betreffen. Hiermee kan een gemeente publiekrechtelijk via het bestemmingsplan sturen op de ontwikkeling van sociale huurwoningen, ook op gronden die in private handen zijn.
Wat vindt u ervan dat er een kwaliteitsverschil bestaat in zowel prijs als grootte van sociale huurwoningen afhankelijk van of een corporaties of private partij deze ontwikkeld? Deelt u de mening dat zulke verschillen niet zouden moeten bestaan?
Voor de huurprijs van huurwoningen in het gereguleerde segment geldt het woningwaarderingsstelsel (WWS). Zowel corporaties als private partijen zijn hieraan gebonden. Het staat verhuurders vrij om binnen wat volgens het WWS toegestaan is een huurprijs te bepalen. Als een verhuurder zich bij het verhuren van een woningen met een gereguleerde huurprijs niet aan het WWS houdt, kan de huurder bij de Huurcommissie de huurprijs naar beneden laten bijstellen.
Kunt u ingaan op de toekomstbestendigheid van woningen wanneer deze zeer klein gebouwd worden en niet ruim genoeg zijn om verschillende toekomstige doelgroepen te voorzien van een betaalbare woning?
Het is belangrijk dat er per gemeente een balans is in het woningaanbod, zodat er voldoende woonruimte is voor alle verschillende doelgroepen. Er kan ook behoefte zijn aan kleine woningen, denk bijvoorbeeld aan alleenstaande starters en studenten. De toekomstbestendigheid komt echter in het gedrang als het woningaanbod onvoldoende aansluit bij de verschillende doelgroepen.
Wat is de toekomstige verhouding van sociale huurwoningen in de grootste 10 gemeenten uitgesplitst naar eigendom in de tijd? Is er een krimp van sociale huurwoningen in eigendom van corporaties als percentage van de totale voorraad voorzien? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik beschik niet over cijfers over de toekomstige verhoudingen van sociale huurwoningen. Op dit moment doe ik onderzoek naar de omvang en achtergrond van nieuwbouw van sociale huur door marktpartijen. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek voor de zomer met uw Kamer te kunnen delen.
Op nationaal en regionaal niveau laten prognoses zien dat het aandeel sociale huurwoningen kan dalen door demografische en economische ontwikkelingen. Zie Staat van de Woningmarkt 2021 p. 31. Het aantal corporatiewoningen zal wel stijgen, maar minder snel dan de andere sectoren.
Bent u bereid gemeenten meer instrumenten te geven om te sturen op de woningen die gebouwd worden? Kunt u ingaan op mogelijke instrumenten die voorhanden zijn?
Zoals hierboven aangegeven in antwoord op vraag 5, hebben gemeenten reeds een instrument tot hun beschikking. Ik heb contact met gemeenten, Aedes en andere stakeholders om deze problematiek scherper in beeld te krijgen en te kunnen duiden of hier extra maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld ook in mijn eigen instrumentarium of dat van gemeenten. Dat beeld zal ik betrekken bij mijn programma-aanpak. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, ben ik mede op basis van signalen die ook in uw Kamer aan de orde zijn geweest een onderzoek gestart. Ik streef ernaar dit onderzoek voor de zomer met uw kamer te delen.
Landonteigening zonder compensatie in Zuid-Afrika |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «South Africa’s ANC Drops Constitution Change for Land Reform» van 8 december 2021?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Zuid-Afrikaanse Minister van Justitie ondanks het mislukken van de grondwetsherziening vastberaden blijft om landonteigening zonder compensatie door te zetten?
Landhervorming is een nationale verantwoordelijkheid, zo ook nationale wetgeving die deze hervorming vormgeeft, waaronder de voorwaarden voor onteigening. Landhervorming, inclusief de mogelijkheid om als staat tot onteigening over te gaan, staat al jaren op de politieke agenda van de regeringspartij, het ANC. Het ANC heeft, nadat er in het parlement onvoldoende steun bleek voor een aanpassing van de Grondwet, aangegeven dat het parlementaire proces verder zal gaan met een tweede (reeds geplande) wetswijziging2, te weten de aanpassing van de bestaande onteigeningswet (Expropriation Act) die uit 1975 dateert. Dit wetsvoorstel dient de randvoorwaarden en procedures rondom onteigening te verduidelijken. Het betreft een wetsvoorstel waarvan het democratisch totstandkomingsproces nog gaande is. Via openbare consultaties hebben alle belanghebbenden de kans gekregen hun mening kenbaar te maken. Het is aan het Zuid-Afrikaanse parlement om hierover te stemmen.
De regering heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten gedurende dit proces voorbij zullen gaan aan hun internationale verplichtingen, met name op grond van mensenrechtenverdragen waar het land aan is gebonden. Nederland is geen voorstander van onteigening zonder redelijke of evenredige compensatie.
Bent u het ermee eens dat de focus op landonteigening slechts een poging is om het falende ANC-beleid ter bestrijding van de armoede, mede als gevolg van de ongebreidelde corruptie in alle lagen van de Zuid-Afrikaanse overheid, te verhullen?
Het is niet aan de Nederlandse regering om te speculeren over de redenen die politieke partijen in andere landen hebben om nationale wetgeving te introduceren in hun parlementen. In dit geval gaat het om aanpassing van bestaande wetgeving waarvan het democratisch totstandkomingsproces nog gaande is.
Maakt u zich zorgen dat de onophoudelijke pogingen van het ANC om blanke Zuid-Afrikanen te onteigenen, tot onrust en geweld in Zuid-Afrika kunnen leiden?
Zoals op 30 september jl. op vragen van uw Kamer is geantwoord3 over de gevolgen van landonteigening zonder compensatie in Zuid-Afrika, is de regering van mening dat onduidelijkheid over de aanpassing van wetgeving inzake onteigening en felle discussies in de Zuid-Afrikaanse politiek en maatschappij over dit thema, zorgen voor onzekerheid bij eigenaren van land en investeerders, ook uit Nederland. Deze onzekerheid kan onrust veroorzaken bij deze eigenaren en investeerders. Het is daarom van belang dat eventuele onteigening plaats vindt binnen de kaders van het recht.
Wat vindt u van de uitspraak van de Minister van Justitie van Zuid-Afrika «While a lot of the land redistribution has centred on rural areas, the real need is in the semi-urban and urban areas»?
Ik heb kennis genomen van de citaten van de Zuid-Afrikaanse Minister van Justitie Lamola in het door u aangehaalde krantenartikel «South Africa’s ANC Drops Constitution Change for Land Reform» van 8 december 2021 en heb daar geen oordeel over. Het is mij niet bekend wat de Zuid-Afrikaanse Minister verstaat onder herverdeling van land in de door hem genoemde gebieden.
Wat denkt u dat wordt bedoeld met «land redistribution in semi-urban and urban areas»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat minderheden in Zuid-Afrika dezelfde bescherming verdienen van hun overheid als de meerderheid, wanneer het gaat om eigendomsrecht?
De regering heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten voorbij zullen gaan aan hun verplichtingen, bijvoorbeeld als het gaat om eigendomsrechten. Zuid-Afrika heeft sterke democratische instellingen en een robuust systeem van grondwettelijke «checks and balances». Hierin zijn ook eigendomsrechten verankerd. Zuid-Afrika kent daarnaast een sterk en onafhankelijk rechtssysteem. Dit rechtssysteem geldt ook voor Nederlandse burgers en bedrijven die in Zuid-Afrika actief zijn.
Maakt u zich zorgen over het feit dat de veiligheid van privaat eigendom, zoals huizen en bedrijven in Zuid-Afrika, onder andere ook eigendom van Nederlandse burgers en bedrijven, niet kan worden gegarandeerd op de lange termijn?
Zie antwoord vraag 7.
Blijft het Ministerie van Buitenlandse Zaken deze ontwikkelingen aandachtig volgen?
Ja.
Wat is de volgende stap die u gaat zetten om gehoor te geven aan de aangenomen motie 32 735 nr. 262 van Van Helvert en Van der Staaij?
Conform de motie Van Helvert/Van der Staaij4 van 1 juli 2019, is dit onderwerp herhaaldelijk door Nederland aan de orde gesteld in bilaterale gesprekken met Zuid-Afrika. Zo heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Blok het met de Zuid-Afrikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Pandor besproken en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York in september 2019 en tijdens zijn bezoek aan Zuid-Afrika in februari 20205.
Op 22 november jl. heb ik het onderwerp wederom besproken tijdens bilaterale politieke consultaties met Zuid-Afrika. De zorgen van de regering zijn tevens diverse keren overgebracht in bilaterale gesprekken op hoog ambtelijk niveau tussen Nederland en Zuid-Afrika. In multilateraal verband heeft Nederland het onderwerp aangekaart in EU verband en binnen de OESO. De EU delegatie in Zuid-Afrika heeft namens de EU lidstaten in het kader van het publieke participatieproces over het onteigeningswetsvoorstel (genoemd in antwoord op vraag 2), zorgen geuit over een aantal aspecten van dit wetsvoorstel.
De regering zal dit onderwerp blijven volgen en de zorgen die er bestaan in Nederland blijven delen met de Zuid-Afrikaanse gesprekspartners zo lang dat nodig is. Behartiging van de Nederlandse belangen zal worden voortgezet, waaronder de belangen van Nederlandse eigenaren van bezit in Zuid-Afrika. De handelingsopties van de Nederlandse regering zijn beperkt, aangezien de aanpassing van de nationale wetgeving in Zuid-Afrika op democratische en transparante wijze verloopt. Zuid-Afrika beschikt voorts over een robuuste Grondwet waarin ook eigendomsrechten verankerd zijn en kent daarnaast een sterk en onafhankelijk rechtssysteem.
Voert u nog steeds gesprekken met de Zuid-Afrikaanse overheid over het waarborgen van het eigendomsrecht in Zuid-Afrika?
Zie antwoord vraag 10.
Welke stappen bent u bereid te nemen om Nederlands eigendom in Zuid-Afrika te beschermen? Welke opties liggen er concreet op tafel om in te grijpen als dat nodig is?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze neemt de Nederlandse overheid haar verantwoordelijkheid om de risico’s van weeshuistoerisme te beperken? Welke concrete stappen zijn er gezet binnen EU-verband en vanuit het postennetwerk om de aanbevelingen uit de VN-Resolutie te implementeren en welke concrete stappen zijn er gepland voor de toekomst?
Het kabinet ontmoedigt actief dit soort vrijwilligersreizen door gerichte informatievoorziening, zoals reisadviezen en een specifieke informatiepagina op rijksoverheid.nl over vrijwilligerswerk in het buitenland. In het najaar van 2021 zijn de reisadviezen op dit punt geactualiseerd en uitgebreid naar meer landen.
Op politiek en diplomatiek niveau heeft Nederland zich in EU-verband actief ingezet voor kinderrechten en voor de VN-Resolutie voor de Rechten van het Kind 2019, gericht op kinderen zonder adequate zorg. Nederland steunt de actieve inzet van de EU op dit thema, zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen door de leden Ceder (CU), Stoffer (SGP), Kuik (CDA) en Van Haga (Groep van Haga) op 19 augustus 2021.
Navraag bij relevante posten3 leverde het volgende algemene beeld op. De posten zijn bekend met de problematiek van weeshuistoerisme en geven daarbij aan dat in de afgelopen twee jaar toerisme in het algemeen sterk is afgenomen door de COVID-19 pandemie. Posten zijn op het thema kinderrechten werkzaam als onderdeel van de brede mensenrechtenagenda. Zo heeft de ambassade in Bangkok samen met de organisatie ECPAT eind 2020 een web-conferentie georganiseerd over «Seksuele uitbuiting van kinderen in Azië in het kader van COVID-19».
Vindt u dat naar aanleiding van de conclusies in het Ecorys onderzoek3 naar de effecten van het opgroeien in tehuizen op kinderen, het thema weeshuizen ook onderwerp moet zijn van de bredere discussie over algemeen nut (ANBI status)? Zo ja, kunt u dit faciliteren en kan de sector aan deze discussie bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoeken van de juridische mogelijkheden om in te grijpen bij ANBI’s die in de ogen van het kabinet niet in het algemeen belang handelen ligt primair bij de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingen. Hij heeft in zijn brief van 3 december 2021 aangegeven dat hij een commissie van deskundigen heeft ingesteld met expertise op het gebied van fiscaliteit, grondrechten en filantropie. De opdracht aan deze commissie is om vanuit verschillende visies en deskundigheden te beoordelen welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het begrip van algemeen nut beter tot uitdrukking te laten komen. De bevindingen van de commissie worden naar opgave van het Ministerie van Financien binnenkort verwacht.
Wanneer gaat u in dit kwartaal – zoals aangegeven in de kamerbrief van 14 januari j.l. – informatie verstrekken over de conclusies van het onderzoek naar aanpassing van bestaande regelgeving met betrekking tot vrijwilligerswerk in weeshuizen? Wat gaat u concreet doen? En welke acties gaan door de verschillende ministeries uitgevoerd worden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal in de komende periode samen met betrokken ministeries in kaart te brengen welke van de opties tot regulering die zijn genoemd in de Kamerbrief van 14 januari 2021 effectief, haalbaar en wenselijk zijn. Zoals aangegeven in de antwoorden op de schriftelijke vragen over de BHOS-begrotingsbehandeling van 24 november jl. vergt de voortgang op het gebied van aanpassing van wet- en regelgeving helaas meer tijd en interdepartementale afstemming dan aanvankelijk voorzien. Inzet is om de Kamer voor het zomerreces te informeren.
Bent u bereid een portefeuillehouder aan te stellen vanuit bijvoorbeeld de Rijksbrede projectenpool om de aanbevelingen uit het Ecorys onderzoek op een effectieve wijze interdepartementaal op te pakken? Zo nee, waarom niet?
Binnen de Directie Sociale Ontwikkeling zijn een projectleider en dossierbeheerder op het onderwerp werkzaam. Deze pakken de aanbevelingen zoals gesteld in de Kamerbrief op. Ook geven zij op dit onderwerp de interdepartementale samenwerking en -afstemming verder vorm.
Welke andere vormen van informatievoorziening onderneemt u naast de inmiddels gerealiseerde aanpassing van het reisadvies? Zou het gezien de conclusies uit het Ecorys onderzoek niet aan te bevelen zijn vanuit de overheid in de toekomst campagnes op te zetten of te stimuleren?
De sector van (maatschappelijke) organisaties die betrokken zijn bij het aanbieden of tegengaan van vrijwilligersreizen naar semi-residentiële instellingen voor kinderen heeft een eigenstandige functie en verantwoordelijkheid bij het ontwikkelen en uitvoeren van campagnes ter ontmoediging van vrijwilligersreizen naar residentiële zorginstellingen voor kinderen. De overheid is met hen in gesprek en blijft dit stimuleren.
Vanuit de sector zijn de afgelopen jaren meerdere campagnes gevoerd, waarvan recent de #WeesWijs-campagne van Better Care Network Netherlands, die door het ministerie via meerdere sociale mediakanalen is gedeeld. Deze campagne, die ook door brancheorganisatie van particuliere initiatieven Partin werd onderschreven, alsook de media-aandacht die er op volgde, laat zien dat aandacht voor en het gesprek over deze problematiek volop gaande is. Bovendien is het ministerie als netwerkpartner in gesprek met Family Power, een samenwerkingsverband van negen particuliere initiatieven en hun internationale partnerorganisaties die werken met familiegerichte zorg voor kwetsbare kinderen en aan de ontwikkeling van een bewustwordingscampagne.
Bent u bereid om partijen, waaronder de aanbieders van de reizen naar weeshuizen, bij elkaar te roepen en een dialoog te faciliteren over de negatieve aspecten van het faciliteren van vrijwilligersreizen naar weeshuizen? Zo nee, waarom niet?
De sector neemt haar verantwoordelijkheid om door dialoog te komen tot verbetering van informatie-uitwisseling, alsmede door maatregelen te nemen om de rechten van het kind en het kinderwelzijn te beschermen. Een goed voorbeeld van dergelijk dialoog is het samenwerkingsverband van een aantal particuliere initiatieven, Family Power, dat in overleg met netwerkpartners als Wilde Ganzen, Better Care Network Netherlands en Partin werkt aan verdere bewustwording. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken moedigt dergelijke initiatieven tot dialoog vanuit de sector aan en heeft de partners uitgenodigd een volgend overleg te organiseren op het ministerie.
Bent u gezien de conclusies van het Ecorys onderzoek dat wijst op het gevaar van (seksueel) misbruik, bereid om de standaard van een VOG-verklaring ook verplicht te stellen voor vrijwilligers die in het buitenland met kwetsbare kinderen willen gaan werken? En voor bestuursleden van stichtingen die zich in vanuit Nederland inzetten voor deze kwetsbare kinderen? Zo nee, waarom niet?
Inderdaad is (seksueel) misbruik een gevaar in dit soort situaties. Uiteraard wil het kabinet alles doen wat binnen haar mogelijkheden ligt om dit soort misbruik onmogelijk te maken. Op korte termijn zal (interdepartementaal) een beter beeld worden verkregen van de effectiviteit, wenselijkheid en haalbaarheid van het gebruik van de VOG voor vrijwilligers en/of bestuursleden. In aanvulling daarop en zoals door mij is toegezegd in het debat inzake noodhulp op 14 april j.l., zal ik uw Kamer voor de zomer schriftelijk informeren over de inspanningen om seksueel misbruik door hulporganisaties te voorkomen, in het bijzonder de mogelijke introductie van een VOG+ en een humanitair paspoort voor noodhulporganisaties.
Het fragment '80 miljoen zonnepanelen in 2024 zijn een ‘tikkende milieutijdbom’' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Kiki Hagen (D66) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het betreffende fragment uit Nieuwsuur?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in de uitzending van Nieuwsuur wordt geschetst over de situatie omtrent recycling en hergebruik van zonnepanelen?
Ik beaam dat het geschetste beeld zorgelijk is. De financiering van een hoogwaardige verwerking van vrijkomende afgedankte zonnepanelen in de toekomst is niet op orde. Deze zorg wordt overigens ook gedeeld door Stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland), de producentenorganisatie die namens alle producenten en importeurs van elektrische en elektronische apparaten wettelijk verantwoordelijk2 is voor de inzameling en verwerking van afgedankte apparaten, waaronder zonnepanelen. Voor de financiering van de daartoe noodzakelijke inzamel- en verwerkingsstructuur brengt Stichting OPEN een afvalbeheerbijdrage in rekening bij genoemde producenten en importeurs.
Klopt het dat op dit moment een bijdrage wordt geheven van 13 cent per paneel bij de producent of importeur van zonnepanelen waarmee de inzameling en verwerking van afgedankte panelen wordt geregeld? Is dit voldoende om de recycling op gang te brengen?
De huidige afvalbeheerbijdrage die Stichting OPEN in rekening brengt bij producenten en importeurs van zonnepanelen bedraagt € 6,50 per 1.000 kg nieuwe zonnepanelen, wat inderdaad neerkomt op circa 13 cent per paneel. Dit bedrag is voldoende om de huidige kosten te dekken, maar is niet gericht op de financiering van toekomstige kosten. De huidige inzamel- en verwerkingskosten zijn momenteel laag omdat er nog zeer weinig afgedankte zonnepanelen retour komen. Een bedrag van 13 cent is volgens Stichting OPEN echter niet voldoende om de zonnepanelen die nu in een hoog tempo op de markt worden gezet, in deze omvang later in het stadium van afdanking hoogwaardig te kunnen verwerken.
Vanaf wanneer wordt deze bijdrage geheven? En hoe wordt gezorgd dat panelen, geplaatst voordat deze bijdrage geheven werd, op een correcte manier ingezameld en verwerkt worden?
De huidige afvalbeheerbijdrage bestaat al enkele jaren en wordt gebruikt om de inzameling en verwerking van afgedankte zonnepanelen in het actuele boekjaar te kunnen bekostigen. Zoals gezegd is de huidige afvalbeheerbijdrage niet gericht op de bekostiging van de toekomstige hoogwaardige verwerking van de uitstaande voorraad aan reeds geïnstalleerde zonnepanelen. Gegeven de lange levensduur van zonnepanelen is het van belang dat via de afvalbeheerbijdrage op de nieuwe zonnepanelen voldoende geld wordt gereserveerd voor de toekomstige hoogwaardige verwerking van zowel de zonnepanelen die nu worden geplaatst als de al bestaande aanwezige voorraad. Volgens Stichting OPEN kan daarbij gedacht worden aan het opzetten van een verwijderingsfonds om de nieuwe én oude voorraad geïnstalleerde zonnepanelen te kunnen verwerken. De precieze wijze waarop dit kan worden vormgegeven, gefinancierd en beheerd is de primaire verantwoordelijkheid van Stichting OPEN.
Bent u bekend met het feit dat er in België per zonnepaneel al een bijdrage aan recycling van twee euro per paneel bestaat?2 Waarom is het verschil in de bijdrage tussen België en Nederland zo groot? Wat kunnen wij leren van het Belgische systeem?
In België wordt reeds via de afvalbeheerbijdrage geld gereserveerd voor de huidige én toekomstige verwerking van alle zonnepanelen die nieuw op de markt geplaatst worden. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 en 4 wordt in Nederland het tarief door Stichting OPEN berekend om de kosten in een lopend jaar te dekken, leidend tot een laag tarief omdat er op dit moment nauwelijks afgedankte zonnepanelen retour komen. Om de toekomstige generatie niet te belasten met de verwerkingskosten van grote hoeveelheden afgedankte zonnepanelen kan het volgen van het Belgische systeem en de vorming van het in antwoord 4 bedoelde verwijderingsfonds voor zonnepanelen dienstig zijn. Ik ga ervan uit dat Stichting OPEN de details van het Belgische systeem zal betrekken in de opties voor oplossing van het vraagstuk in Nederland.
Ziet u verschil in de ontwikkeling van recyclingsmogelijkheden voor zonnepanelen tussen Nederland en België? Zo ja, wat is dit verschil?
Voor de verwerking van afgedankte zonnepanelen wordt door beide landen momenteel dezelfde verwerkingslocatie gebruikt. Het totale jaarvolume van beide landen is nog steeds ruim onvoldoende om een installatie in gebruik te nemen gericht op hoogwaardige verwerking. Hiervoor is volgens Stichting OPEN circa 10.000 ton op jaarbasis nodig. De producentenorganisatie voor zonnepanelen in België PV CYCLE-België en Stichting OPEN werken samen in de verdere ontwikkeling van hoogwaardige verwerking van afgedankte zonnepanelen.
Is het mogelijk om de regelingen omtrent de bijdrage van producenten aan het recyclen van zonnepanelen in de Europese Unie gelijk te trekken? Zo ja, zou dit van toegevoegde waarde zijn?
In beginsel zijn de wettelijke condities voor de verantwoordelijkheid van producenten van elektrische en elektronische apparaten in Europa uniform. De uitvoering van die verantwoordelijkheid en de daarmee gemoeide kosten voor het afvalbeheer is aan de producenten(organisaties) en kunnen per lidstaat verschillen door diversiteit aan organisatiestructuren, uitvoeringsafspraken, contracten, omvang afvalstromen etc. Een inspanning om een Europees brede harmonisatie in de hoogte van de afvalbeheerbijdrage te bereiken zal daardoor weinig kans van slagen hebben. Ik acht het meer effectief om spoedig stappen te zetten naar een toekomstgerichte oplossing in Nederland.
Welke maatregelen heeft u al getroffen om de recycling van zonnepanelen te bevorderen?
Stichting OPEN heeft op 1 maart 2021 een algemeen verbindend verklaring4 (avv) verkregen op basis waarvan de afvalbeheerbijdrage in rekening kan worden gebracht bij alle producenten en importeurs die elektrische en elektronische apparaten op de markt brengen, waaronder de zonnepanelen. Bij het afgeven van deze avv is met Stichting OPEN afgesproken dat er een gedegen onderzoek komt naar de langjarige financiering van de hoogwaardige verwerking van afgedankte zonnepanelen. Stichting OPEN heeft inmiddels deze activiteit uitgewerkt in de Roadmap circulaire fotovoltaïsche industrie5. Aan de hand van de actiepunten in de roadmap zal het voor Stichting OPEN mogelijk zijn de structuur voor de financiering vast te stellen op basis van een toegesneden afvalbeheerbijdrage. Stichting OPEN heeft gemeld dat het onderzoek op basis van de roadmap inmiddels is gestart.
Bij wie zou volgens u de verantwoordelijkheid moeten liggen om ervoor te zorgen dat zonnepanelen worden gerecycled? Wat zou daarbij de verantwoordelijkheid van producenten en importeurs moeten zijn en welke rol zouden consumenten en gemeenten moeten spelen?
Zoals uiteengezet in de antwoorden 2 en 8 ligt de primaire verantwoordelijkheid voor een doelmatig afvalbeheer van onder meer afgedankte zonnepanelen bij Stichting OPEN. Stichting OPEN heeft aangegeven dat de afvalbeheerstructuur wordt uitgebreid om de toekomstige, grote hoeveelheden vrijkomende zonnepanelen te kunnen inzamelen en verwerken. Denk daarbij aan het inregelen van inleverpunten, het verstrekken van inzamelmiddelen en het organiseren van een hoogwaardige verwerking. Ook gemeenten kunnen bijdragen door afgedankte zonnepanelen van consumenten in te nemen via de milieustraten. Dit laatste is door Stichting OPEN reeds ingeregeld in samenwerking met de gemeenten.
Bent u in contact met producentenorganisatie OPEN over het verwezenlijken van hogere bijdrages van producenten, zodat de recycling van zonnepanelen beter ingericht kan worden? Zo ja, bent u van mening dat OPEN zelf genoeg initiatief neemt om het probleem op te lossen? Zo nee, bent u bereid in contact te treden?
Er is contact met Stichting OPEN die de noodzaak om te komen tot een goede financieringsopzet voor dit dossier onderschrijft. De hoogwaardige inzameling en verwerking zal daaruit vervolgens moeten worden bekostigd. De door Stichting OPEN opgestelde aanpak volgens de genoemde roadmap biedt de aanknopingspunten voor een verantwoorde toekomstgerichte oplossing.
Volgens Stichting OPEN is er nog tijd om de fysieke inzamel- en verwerkingscapaciteit te vergroten aangezien op zijn vroegst na 2030 de grote volumes afgedankte zonnepanelen worden verwacht. Voor de opzet van de financiering is er meer urgentie aan de orde en zal op korte termijn duidelijk moeten worden hoe door Stichting OPEN binnen het systeem van producentenverantwoordelijkheid, de financiële middelen zullen zijn gegarandeerd voor de toekomstige hoogwaardige verwerking. Daarover is regelmatig contact met Stichting OPEN.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat zogenaamde freeriders, producenten die helemaal geen recyclingsbijdrage betalen, van verbeteringen kunnen profiteren zonder een eerlijke bijdrage te leveren?
Op basis van de in antwoord 8 aangehaalde avv kan Stichting OPEN bij alle producenten en importeurs de afvalbeheerbijdrage in rekening brengen en kan freeriding worden tegengegaan. Het ontwijken van de afvalbeheerbijdrage is funest voor het gelijke speelveld door concurrentienadeel voor producenten en daarmede draagvlak voor het gehele systeem van afvalbeheer. Het tegengaan en opsporen van freeriders is de primaire verantwoordelijkheid van Stichting OPEN. De avv maakt het juist mogelijk voor hen om freeriders op te sporen en desnoods via de rechter medewerking af te dwingen.
Het bericht ‘GLB-steun voor kalverhouders’. |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «GLB-steun voor kalverhouders»?1
Ja.
Klopt het dat in 2014 de gekoppelde steunmaatregel voor de kalverhouderij is gestopt en door uw voorganger een compensatieregeling is toegezegd om over een periode van zes jaar 10 miljoen euro jaarlijks te investeren in het verduurzamen van de kalverhouderij?
In 2014 heeft voormalig Staatssecretaris Dijksma in reactie op de afname van de directe betalingen voor de vleeskalverhouderij € 60 mln. aan Europese middelen toegezegd ter verduurzaming van de kalversector. In haar brief (Kamerstuk 28 625, nr. 194) heeft zij aangegeven de verduurzaming van de sector te willen ondersteunen door het bevorderen en stimuleren van systeeminnovaties in de kalfsvleesketen, niet alleen gericht op verbetering en doorontwikkeling van de huidige houderijsystemen, maar ook op een transitie naar nieuwe houderijconcepten.
Hoeveel van de beloofde middelen zijn in de afgelopen zes jaar gerealiseerd?
Er zijn 3 regelingen, te weten een kwaliteitsregeling en twee investeringsregelingen, opengesteld waarmee de eerste € 50 miljoen is beschikt.
1796 kalverhouders hebben een beschikking ontvangen voor deelname aan het kwaliteitssysteem Vitaal Kalf. Inmiddels is € 20.657.066,– subsidie uitgekeerd.
Ik houd rekening met een onderbesteding van ongeveer € 3 mln.
175 kalverhouders hebben een subsidieverlening ontvangen voor de investeringsregeling welzijnsvriendelijke stalvloeren voor vleeskalveren ter waarde van € 13.885.000,–. 161 kalverhouders hebben een subsidieverlening ontvangen voor de investeringsregeling ammoniakreductie die in stallen voor vleeskalveren ter waarde van € 7.500.000,–.
Vanwege een verwachtte onderbenutting hebben al deze kalverhouders op 5 maart 2021 een brief ontvangen waarin werd aangegeven dat ze verlenging konden aanvragen (openstelling 2018) of hun beschikking konden teruggeven als zij niet langer van plan waren het project waarvoor zijn subsidie hadden aangevraagd daadwerkelijk uit te voeren. Bij voldoende teruggegeven beschikkingen zou, met de vrijvallende budgettaire reservering, een extra openstelling worden georganiseerd. 100 kalverhouders hebben verlenging aangevraagd (58 welzijnsvloeren, 42 ammoniakreductie), 11 kalverhouders hebben hun beschikking (€ 484.637,–) teruggegeven en 10 kalverhouders hebben hun beschikking (€ 786.100,–) laten verlopen zonder de beschikking terug te geven of een uitstelverzoek in te dienen. Door het beperkte aantal teruggegeven beschikkingen was er onvoldoende budget om de regeling, rekening houdend met de uitvoeringskosten, voor een derde maal open te stellen. We hebben contact opgenomen met de betreffende 11 kalverhouders waarna een deel van hen alsnog verlenging heeft aangevraagd. Voor alle subsidieverleningen die in het voorjaar 2022 dreigen te verlopen (openstelling 2018 en 2019) kunnen kalverhouders nu verlenging aanvragen.
Tot op heden is € 4.136.199,– uitgekeerd voor de subsidieregeling welzijnsvloeren en € 1.172.458,– voor de subsidieverlening ammoniakreductie. Er zijn op dit moment 13 uitstelverzoeken in behandeling.
Deelt u de mening van Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) dat de kalverhouderij nog circa € 30 miljoen tegoed heeft van het Ministerie van LNV? En dat de beschikbare gelden mede door onzeker overheidsbeleid nog niet besteed zijn, omdat handelingsperspectief voor ondernemers ontbrak? Zo nee, welk bedrag heeft de sector nog tegoed? Zo ja, hoe gaat u deze belofte inwilligen?
Nee, die mening deel ik niet. Alle middelen van de eerste vijf jaar (€ 50 mln.) zijn beschikt. Voor de laatste € 10 mln. zal binnenkort een nieuwe subsidieregeling worden opengesteld. In een brief van 18 mei 2021 (Kamerstuk 28 973 nr. 242) over de Scenariostudie Kalverketen heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat deze laatste € 10 mln. beschikbaar komen aan initiatieven die duurzamere alternatieven voor de huidige kalverketen ontwikkelen en testen. Ik zal uw Kamer informeren over de contouren van de subsidieregeling en de randvoorwaarden daarbij, wanneer daar meer over bekend is.
Overigens geldt voor alle Europese subsidies uit de tweede pijler van het GLB (ELFPO) een termijn waarbinnen het budget besteed moet worden. De bestedingstermijn van de kalverregelingen is twee of drie jaar zoals vastgelegd in de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies. Vanwege de coronacrisis hebben alle kalverhouders die bij de eerste openstelling (najaar 2018) een positieve beschikking hebben ontvangen en daartoe een verzoek hebben gedaan een generiek uitstel van één jaar ontvangen. Voor de tweede openstelling (najaar 2019) kunnen veehouders op individuele basis een verzoek voor uitstel indienen. Ook kalverhouders die eerder uitstel hebben ontvangen, kunnen opnieuw een verzoek indienen.
Kunt u toezeggen dat de beloofde middelen op het boerenerf van kalverhouders terecht komen zoals door uw voorganger toegezegd en niet op een andere wijze voor bijvoorbeeld onderzoek worden aangewend of terugvloeien naar de staatskas?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn deze middelen bedoeld voor de verduurzaming van de vleeskalverketen. Van dit budget is geen onderzoek gedaan. Als Europese middelen uit het GLB niet worden uitgegeven, vloeien deze terug naar de Europese Unie, niet naar de algemene (nationale) middelen.
Bent u bereid om de subsidie voor duurzaamheidsinvesteringen voor welzijnsvriendelijke vloeren en ammoniakemissiereductie met een jaar te verlengen?
Dat ben ik niet voornemens. Kalverhouders die een beschikking hebben voor de bestaande kalverregelingen kunnen op individuele basis uitstel aanvragen van de voorwaarde van de subsidieregeling om de installatie en betaling van de welzijnsvriendelijke vloer/ammoniak reducerende investering binnen twee respectievelijk drie jaar na de datum waarop de subsidie aan een kalverhouder is toegekend, gedaan te hebben. Een uitstelaanvraag moet met goede redenen omkleed zijn. Er dient sprake te zijn van overmacht of onvoorziene omstandigheden.
Bent u bereid om met de sector in overleg te gaan om te spreken over de niet bestede middelen en een goede besteding te vinden voor de resterende zesde tranche, welke in lijn ligt met de intenties van de afspraak met de Staatssecretaris in 2014?
Ik ben al geruime tijd met de sector in gesprek over de niet-bestede middelen. Zoals ik in vraag 4 heb uitgelegd voldoe ik bij de uitvoering van dit beleid aan de toezegging van Staatssecretaris Dijksma in 2014.
Bent u bekend met de berichten «Grote zorgen kabinet over Schiphol, aantal vluchten mogelijk fors omlaag»1 en «Laagvliegroute van Lelystad Airport over Vechtdal en Zwolle blijft bestaan, provincie: «Dit is teleurstellend»»2?
Ja.
Bent u bereid om de juridische adviezen waarover wordt gesproken op de kortst mogelijke termijn te openbaren en te sturen naar de Kamer?
Het antwoord op deze vraag wordt betrokken in een brief van het kabinet over Schiphol, naar aanleiding van het verzoek tijdens de procedurevergadering van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat van 15 december 2021 waarin uw Kamer een brief gevraagd heeft over de berichtgeving in de media over Schiphol.
Welke gevolgen heeft de juridische situatie rondom Schiphol voor de opening van Lelystad Airport? Deelt u de constatering dat deze juridische situatie de opening van Lelystad Airport volstrekt onhaalbaar maakt?
Of en zo ja, welke consequenties de juridische situatie rondom Schiphol heeft voor Lelystad Airport is nog niet duidelijk. Zoals aangegeven in het coalitieakkoord neemt het kabinet in 2022 een besluit over de opening van de luchthaven.
Klopt het dat de toenmalige Minister eerder de belofte heeft gedaan de laagvliegroutes omhoog te krijgen? Hoe kan het dat hoge aanvliegroutes eerder een voorwaarde waren voor het openen van Lelystad Airport, en nu opeens niet?
In de Startbeslissing van het programma Luchtruimherziening van april 2019 en de Luchtvaartnota van november 2020 is gemeld dat wat betreft Lelystad Airport, als eerste spoor van het programma Luchtruimherziening, de ontwerpopgave geldt dat belemmeringen om ongehinderd door te klimmen op de aansluitroutes zo veel mogelijk worden weggenomen en dat dit plaatsvindt binnen de huidige luchtruimstructuur. Tevens is in de Startbeslissing de ontwerp opgave opgenomen om voor het deel van het luchtruim waarin de zuidelijke uit- en aanvliegrichting liggen (de zogeheten Sector 3) aanpassingen te ontwerpen die het mogelijk maken om de daling later in te zetten zodat ook op de aansluitroute uit het zuiden een continu dalend profiel wordt gerealiseerd. In de overige sectoren was dit al mogelijk.
In de voortgangsrapportages van de luchtruimherziening bent u geïnformeerd over de ontwikkeling van spoor 1. Daarin is onder meer gemeld dat versnelling heeft plaatsgevonden waardoor de realisatie van het zoveel mogelijk ongehinderd doorklimmen gelijktijdig met de voorziene opening van Lelystad Airport kan plaatsvinden. Voor het hoger naderen op de zuidelijke aanvliegroute (sector 3) is de hiervoor genoemde ontwerpopgave deels gelukt.
Net als voor vertrekkend verkeer vanaf luchthaven Lelystad naar het zuiden, komt voor naderend verkeer hetzelfde stuk luchtruim dat primair is ingericht voor militair gebruik (TMA-D en TRA12) standaard beschikbaar. De horizontale routedelen op 9.000 en 10.000 voet (circa 2.700 en 3.000 meter) tussen Gorinchem en Apeldoorn vervallen hiermee als standaard. Verder richting de luchthaven Lelystad (vanaf Lemelerveld) is het niet mogelijk gebleken hoger te vliegen, zonder consequenties voor de capaciteit in het luchtruim of de vliegveiligheid. Dit deel van de route (ca. 30 km) zal dus op de oorspronkelijke hoogte van 6.000 voet (circa 1.800 meter) gevlogen worden.
Het gaat daarbij om gemiddeld 8 vliegtuigen per dag in de situatie met 10.000 vliegtuigbewegingen per jaar. In totaal is 1.709 kilometer aan ongehinderd klimmen en dalen gerealiseerd. Een uitgebreide toelichting op de uitkomsten en het proces is uw Kamer op 2 december jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 895) toegekomen als uitwerking van de motie Bontenbal (Kamerstuk 31 936, nr. 866).
Hoewel ik betreur dat de laatste 30 kilometer niet is gelukt, geeft het totaalresultaat in hoge mate invulling aan de doelstelling van spoor 1 en de passages hierover uit de Startbeslissing en Luchtvaartnota. Ik realiseer me dat dit tot vragen kan leiden en teleurstelling voor met name omwonenden in deze specifieke regio. Het is immers niet gelukt om volledig invulling te geven aan de uitgangspunten.
Welke gevolgen hebben deze laagvliegroutes voor degenen die onder aanvliegroutes wonen, bijvoorbeeld met betrekking tot geluidsoverlast?
De milieu, veiligheid- en gezondheidseffecten van openstelling van Lelystad Airport voor handelsverkeer zijn uitgebreid onderzocht in de verschillende MER-onderzoeken die ter inzage zijn gelegd in het kader van de wijziging van het luchthavenbesluit Lelystad (Kamerstuk 31 936, nr. 643). Voor de afbakening van het in beeld brengen van geluidsbelasting is uitgegaan van de wettelijk vastgelegde drempelwaarden voor geluid. In het gebied waar de betreffende aansluitroutes liggen, is de berekende geluidbelasting lager dan de vastgelegde drempelwaarde voor het in beeld brengen van zowel wettelijke als informatieve Lden-geluidscontouren (40dB(A)). Vliegverkeer op 6.000 voet levert geen verstoring (geluid of visueel) op aan de natuur onder deze routes, aangezien significante effecten zijn uitgesloten boven de 3.000 voet. Deze conclusies zijn beschreven in het geactualiseerde MER3 (pagina 130) en de Passende Beoordeling4 (pagina 20) welke ter visie zijn gelegd.
De luchtkwaliteit onder routes op 6.000 voet wordt beperkt beïnvloed, aangezien de uitstoot boven de menglaag plaatsvindt en zich over een zeer grote oppervlakte verspreidt.
Welke gevolgen heeft het lager vliegen voor de natuur? Worden er dieren verstoord door deze routes?
Zie antwoord vraag 5.
Welke gevolgen heeft het lager vliegen voor de luchtkwaliteit van het gebied onder de aanvliegroutes?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de constatering dat het openen van vliegveld Lelystad tevens onhoudbaarder is geworden, gezien het niet nakomen van de eerdere toezeggingen die zijn gedaan rondom het voorkomen van laagvliegroutes?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de constatering dat wanneer vanwege Schiphol het niet lukt om de lage aanvliegroutes omhoog te krijgen dat niet betekent dat men dan maar laag moet vliegen voor Lelystad Airport, maar dat er geen ruimte is voor Lelystad Airport, zeker gezien de eerdere toezeggingen op dit punt?
Ik begrijp de teleurstelling en vragen in deze regio. Er is en blijft contact tussen het ministerie en de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Dalfsen, en Raalte. Zo heeft het ministerie samen met LVNL een toelichting verzorgd aan de provinciale staten Overijssel en de gemeenteraden uit de regio. Tevens biedt het programma ondersteuning bij het beantwoorden van vragen uit de omgeving.
In de volgende fase van het programma Luchtruimherziening wordt de hoofdstructuur van het luchtruim nader uitgewerkt. De huidige routes zijn daarbij geen uitgangspunt. LVNL en CLSK blijven zich derhalve inspannen om ook voor het laatste deel van de aanvliegroute een passende oplossing te realiseren.
Wat is uw reactie op de oproep3 van de provincie Overijssel om Lelystad Airport niet te openen zolang de laagvliegroute boven het Vechtdal niet verdwijnt?
Zie antwoord vraag 9.
Oversterfte |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u wellicht een verklaring voor het feit dat in provincies met een hoge vaccinatiegraad (Limburg, Gelderland en Noord-Brabant) veel oversterfte is en in provincies met een lage vaccinatiegraad (Noord-Holland, Zuid-Holland en Friesland) relatief weinig?1 2 3
Het verklaren van oversterfte vergt gedegen wetenschappelijk onderzoek. Het is onverstandig om zonder bewijs te speculeren over verklaringen voor verschillen in oversterfte. Er zijn meerdere factoren die de verschillen in oversterfte tussen de verschillende regio’s kunnen veroorzaken, zoals verschillen in de leeftijdsopbouw en gezondheidssituatie van inwoners.
Momenteel wordt er naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt4 (CDA) door het RIVM en het CBS onderzoek gestart naar de redenen en oorzaken van de oversterfte in Nederland tijdens de corona-epidemie. Over de opzet en planning van dit onderzoek heb ik uw Kamer in mijn brief van 14 januari jl.5 uitgebreid geïnformeerd.
Coronamaatregelen in het funderend onderwijs |
|
Jan Paternotte (D66), Faissal Boulakjar (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat u niet meegaat in het advies van het Outbreak Management Team (OMT) om coronatesten in te zetten voor de hele basisschool, en niet alleen vanaf groep 6?
Ja, dat klopt. Het kabinet heeft dit op 26 november jongstleden besloten.
Zou het logistiek mogelijk zijn zelftesten beschikbaar te stellen voor de gehele basisschool, zoals het OMT adviseert in haar 131e advies, in plaats van enkel vanaf groep 6? Zo ja, waarom gebeurt het niet? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Ja, dat zou mogelijk zijn, met enkele weken voorbereidingstijd. Het kabinet heeft echter besloten om de zelftesten pas vanaf groep 6 te adviseren.
Klopt het dat u niet meegaat in de door het OMT aangegeven overweging om de kerstvakantie een week eerder in te laten gaan, mede in verband met de directe aansluiting van de twee kerstdagen op de laatste schooldag? Wat is hier de overweging bij?
Nee, dat klopt niet. Een nadere toelichting op de overweging voor het sluiten van de basisscholen en scholen voor speciaal (basis)onderwijs in week 51 treft u in de Stand van Zakenbrief COVID-19 van 14 december 2021 aan.
Kunt u aangeven hoe u het op meerdere punten afwijken van het OMT-advies bij de coronamaatregelen voor het onderwijs zich verhoudt tot de uitspraak van premier Rutte over afwijken van het OMT-advies in het coronadebat van 1 december jongstleden: «Als er partijen zijn die zeggen «je moet dat weer toelaten», wil ik ook weten welke maatregel we dan toevoegen aan het pakket, want dan zakken we echt onder het OMT-advies. Ik hoor veel van de leden van de Tweede Kamer zich bezorgd uiten over de situatie in de ziekenhuizen. Daar hoort dan volgens mij niet bij dat we iets uit dat pakket gaan lichten»?
Vanzelfsprekend is de epidemiologische situatie gemonitord en neemt het Kabinet besluiten die nodig zijn. Hierbij wordt duidelijk de afweging gemaakt tussen enerzijds het te verwachten effect op de verspreiding van het virus en anderzijds de belasting voor scholen en leerlingen. Voor de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen en jongeren is het van groot belang dat zij zo lang mogelijk verantwoord fysiek naar school blijven gaan. Om die reden heeft het kabinet de afgelopen periode gekozen voor aanvullende maatregelen die niet door het OMT werden geadviseerd, maar waarbij het fysiek onderwijs op school zoveel mogelijk doorgang kon vinden, in plaats van het eerdere OMT-advies om de week voorafgaand aan de kerstvakantie te sluiten. Dan gaat het om het gebruik van mondkapjes, de bredere inzet van preventief zelftesten, gespreide pauzes, cohortering op niveau van klas/groep en het aanscherpen van de basismaatregelen, waarbij bijvoorbeeld externen zoveel mogelijk uit de scholen worden geweerd.
Kunt u aangeven wat het beleid ten aanzien van mondkapjes op school, in de gang en in de klas is in Duitsland en België?
In Vlaanderen geldt een mondmaskerplicht vanaf 6 jaar, daar dragen alle leerlingen vanaf het eerste leerjaar basisonderwijs een mondmasker in de binnenruimtes op school (behalve tijdens de gymles). Als de leerlingen stilzitten in de klas, er voldoende afstand én voldoende ventilatie is, mag het mondmasker af.1 Buiten kunnen de mondmaskers af, als de leerlingen intense fysieke contacten vermijden. Leraren hoeven geen mondmasker dragen tijdens het lesgeven vooraan in hun klas, op voorwaarde dat er voldoende ventilatie is en voldoende afstand tussen de leraar en de leerlingen (en tussen de leraar en eventueel andere personeelsleden).
De situatie in Duitsland verschilt per deelstaat. In Nedersaksen zijn bijvoorbeeld medische mondkapjes in de school verplicht voor iedereen van 14 jaar en ouder. Scholieren in Noordrijn-Westfalen moeten vanaf aanstaande donderdag (16 december 2021) weer een corona-beschermend masker dragen in de klas op hun stoel. Het mondkapje geldt voor het hele dag- en zorgaanbod en voor alle overige bijeenkomsten in de school, zoals congressen en commissievergaderingen, indien een minimale afstand van 1,50 meter niet kan worden aangehouden.
Kunt u aangeven wat het beleid ten aanzien van bewaking van luchtkwaliteit in de klas is in Duitsland en België?
In België zijn CO2-meters in het onderwijs verplicht. In Duitsland verschilt de situatie per deelstaat.
Bent u bereid CO2-meters ter beschikking te stellen aan alle scholen om de luchtkwaliteit in de klas te bewaken?
Om urgente ventilatieproblemen in schoolgebouwen aan te pakken, heeft het kabinet € 360 miljoen beschikbaar gesteld. Het eerste deel van dit geld wordt ingezet via de subsidieregeling Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUVIS). Eén van de gesubsidieerde maatregelen binnen de SUVIS is het aanbrengen van kooldioxidemeters in iedere onderwijsruimte in het schoolgebouw. Deze verplichte maatregel geldt voor schoolgebouwen waar nog geen kooldioxidemeters aanwezig zijn. Het ventilatieproject moet leiden tot een luchtverversingscapaciteit volgend uit het Bouwbesluit en aanvullende richtlijnen.2 Het staat scholen vrij, buiten deze regeling om, met eigen middelen kooldioxidemeters aan te schaffen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wonder van Staphorst? Na plaatsing luchtfilters in klassen geen besmettingen meer op basisscholen»? Hoe beoordeelt u dit bericht en de experimenten zoals ze in Staphorst en Bilzen (BE) plaatsvinden?1
Dit artikel is mij bekend.
Om te zorgen voor een prettig en gezond binnenklimaat dient een ruimte in ieder geval te voldoen aan de geldende regelgeving voor ventilatie.4 Luchtreiniging vervangt geen luchtverversing (ventilatie). Het is aan scholen zelf om te bepalen of ze aanvullend op luchtverversing luchtreinigers willen gebruiken en zo ja welke. Scholen die dit overwegen worden geadviseerd hiervoor advies in te winnen bij kenniscentrum Ruimte-OK. Op dit moment is het onduidelijk of luchtreinigers überhaupt zorgen voor aantoonbaar minder coronabesmettingen. Daarvoor is eerst meer onderzoek nodig. Om verspreiding van het virus tegen te gaan, is het dan ook vooral van belang dat ook op scholen de coronamaatregelen worden nageleefd, zoals mondkapjes in de gangen en twee keer preventief zelftesten voor leerlingen vanaf groep 6, handen wassen en hoesten en niezen in de elleboog.
Bent u voornemens de plaatsing van luchtreinigers in alle klaslokalen te bevorderen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op de vorige vraag.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende coronadebat op 15 december aanstaande?
Ja.
Het Duitse onderzoek naar de werking van mondkapjes tegen besmetting met corona |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de recent gepubliceerde Duitse studie waarin wordt gesteld dat FFP2-maskers een extreem hoge bescherming bieden tegen besmetting met het coronavirus?1
Ten behoeve van het 137e OMT is gevraagd een actuele reflectie te geven op het nut van het breed gebruik van niet-medisch, medisch of FFP2 mondneusmaskers. Het OMT heeft verschillende studies en internationale adviezen van onder meer de WHO en het ECDC betrokken, naast de genoemde Duitse studie, om een breed beeld van meerdere studies en adviezen te betrekken in de weging ten behoeve van het OMT-advies. Het OMT adviseert medische mondneusmaskers van minimaal type II te gebruiken. Aan mensen met een kwetsbare gezondheid wordt het gebruik van medische mondneusmaskers van minimaal type IIR geadviseerd en FFP2-mondneusmaskers indien zij zich in risicosituaties begeven. Dit type masker biedt namelijk betere bescherming, maar is minder geschikt voor langdurig gebruik. Desalniettemin staat het eenieder vrij om desgewenst een FFP2-mondneusmasker te dragen. Het kabinet heeft de adviezen van het OMT overgenomen.
Wat zou, deze studie meewegend, de invloed van het in alle binnenruimtes dragen van FFP2-mondkapjes op het reproductiegetal hebben op het moment dat deze 1,26 is?
Tot hoeveel minder positieve tests per dag zou, deze studie meewegend, het dragen van FFP2-maskers in binnenruimtes leiden, binnen twee weken nadat er 23.000 positieve tests per dag zijn?
Wat is uw reactie op de uitkomst in deze studie dat de kans bijna 100 procent is dat iemand op drie meter afstand binnen vijf minuten besmet raakt door het inademen van de adem van een besmet persoon?
Wat zegt deze studie u over de bruikbaarheid van het dragen van mondkapjes in binnenruimtes als de infectiedruk zo hoog is als de afgelopen weken het geval is?
In het 138ste OMT-advies wordt het belang van het dragen van een mondneusmasker in binnenruimten nader toegelicht. Het OMT heeft hier verschillende studies en internationale adviezen van onder meer de WHO en het ECDC bij betrokken. In het advies geeft het OMT aan dat het van belang is dat men een mondneusmasker draagt in onder meer binnenruimten waar meerdere mensen van verschillende huishoudens en met wisselende samenstelling elkaar treffen. Met het gebruik van mondneusmaskers wordt een risicoreductie teweeggebracht in risicovolle situaties en draagt dus bij aan het tegengaan van besmettingen, juist ook als het aantal besmettingen hoog is.
Op 15 maart jl. heeft het kabinet besloten om vanaf 23 maart de mondneusmaskerplicht die nog gold in het ov los te laten (met uitzondering van de mondneusmaskerplicht op de luchthavens na de security en in vliegtuigen). De oproep blijft om rekening met elkaar te houden. Daar waar het druk is, kun je jezelf en anderen beschermen door het dragen van een mondneusmasker.
De rode loper voor datacenter Zeewolde |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Rode loper voor datacenter Facebook, Zeewolde wuift groene bezwaren weg»1 en «Het Rijk regelde onder druk van Facebook voorrang op het stroomnet»?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat uw ministerie, net zoals bij het datacenter in de Wieringermeer, een actieve rol heeft gespeeld bij het binnenhalen van het datacenter van Facebook? Hoe zag die actieve rol eruit?
De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), een uitvoeringsorganisatie van EZK, is verantwoordelijk voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven naar Nederland. De NFIA heeft Meta niet actief aangetrokken naar Nederland. In maart 2019 is NFIA door Meta zelf benaderd voor een verkenning van een geschikte datacenter locatie in Nederland. Uit de verkenning van NFIA onder de regionale acquisitiepartners volgde in eerste instantie dat er geen locatie was die voldeed aan de door het bedrijf genoemde criteria. Later in het proces (eind 2019) heeft Meta zelf de gemeente Zeewolde benaderd. Na de locatiekeuze voor Zeewolde werd de NFIA vanaf begin 2020 op verzoek van Meta en de decentrale overheden weer bij het project betrokken om vanuit haar rol als eerste aanspreekpunt bij de rijksoverheid voor buitenlandse bedrijven het contact te leggen met de juiste partijen binnen de rijksoverheid voor specifieke vragen, bijvoorbeeld met het Ministerie van EZK over de elektriciteitsaansluiting. Verder is gedurende het traject de NFIA op de hoogte gehouden van de voortgang van het proces door Meta en regionale partijen.
Klopt het dat het Ministerie van Algemene Zaken heeft aangespoord tot snelheid in het proces? Welke rol heeft het Ministerie van Algemene Zaken gehad rondom het datacenter van Facebook in Zeewolde?3
In het belang van de Nederlandse economie en de werkgelegenheid heeft het Ministerie van Algemene Zaken een rol in het aantrekken van buitenlandse investeringen en werkgelegenheid. Het Ministerie van Algemene Zaken onderneemt in dat licht geregeld internationale reizen onder meer gericht op het bevorderen van handel en investeringen en heeft daarnaast geregeld contact met bedrijven, zo ook met Meta.
In het geval van Meta is er contact geweest tussen het Ministerie van Algemene Zaken en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat waarin gewezen is op het belang van snelheid in het proces en is geïnformeerd naar de voortgang. Dit contact was erop gericht om informatie te krijgen of de door Meta gewenste wijze van aansluiting op het hoogspanningsnet zou passen binnen de kaders van de Elektriciteitswet, dit was immers van belang voor netbeheerders en Meta voor het verdere proces.
Kunt u toelichten wat uw voorganger precies heeft gedaan aangaande het leveren van de genoemde voorrang op het hoogspanningsnet? Welke bevoegdheden heeft u om voorrang te geven aan bedrijven op het hoogspanningsnet?
Er is geen sprake van «voorrang» voor aansluiting van Meta op het hoogspanningsnet. Dit is een misvatting, zoals ook aangegeven door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021.
Op het moment dat Meta zich bij mijn ministerie meldde, had Meta reeds een aansluitverzoek bij TenneT4 ingediend. Haar recht op aansluiting en positie in een eventuele wachtrij van beoogd aangeslotenen, lag toen reeds vast. Overigens was er op deze plek geen sprake van een wachtrij van aangeslotenen, en is Meta de enige partij die om aansluiting heeft verzocht. Zoals blijkt uit de openbaar gemaakte stukken (zie nummer 9, notitie «Aansluitproblematiek datacentrum «Tulip», van 13 mei 2020), waren de discussies tussen TenneT en Meta over de wijze van aansluiting van het datacenter vastgelopen. Het ging dus niet om de vraag of Meta recht had op een aansluiting of de prioritering daarvan. Het wettelijk kader bepaalt namelijk dat elke partij in Nederland recht heeft op een aansluiting op het elektriciteitsnet.
TenneT had in reactie op het aansluitverzoek van Meta voorgesteld om aan te sluiten op een bestaand onderstation op 5 kilometer afstand van het beoogde datacenter. Meta stelde voor om aansluiting plaats te laten vinden op een door haar nieuw te bouwen transformatorstation, nabij het beoogde datacenter, en op een plek waar een bestaande hoogspanningsverbinding al loopt. Dit is een ongebruikelijke manier van aansluiting. Meta en TenneT werden het op dit punt niet eens. Elk van de partijen vroeg aan het ministerie of een dergelijke manier van netuitbreiding en aansluiting paste binnen het wettelijke kader in de Elektriciteitswet 1998. Het ministerie heeft hier onderzoek naar gedaan en geconcludeerd dat het wettelijk kader zich niet verzet tegen een dergelijke wijze van aansluiting. Hiervoor is ook advies ingewonnen bij de Landsadvocaat. Ook is gevraagd aan provincie en gemeente om nogmaals per brief hun standpunt over vestiging aan de Minister te bevestigen. Tenslotte heeft mijn voorganger een brief aan TenneT (en Liander) gestuurd ter bevestiging dat deze aanpak juridisch toegestaan is en het verzoek om aan TenneT (en Liander) om de samenwerking aan te gaan met het bedrijf en om zich in te spannen de bouw van het onderstation en de aansluiting van het bedrijf te realiseren.
Naast het juridische aspect, is van het begin af aan aandacht geweest voor de kostenverdeling van een dergelijke aanpak. Zoals eveneens uit de openbaar gemaakte stukken blijkt, is vanaf het begin de voorwaarde gesteld dat Meta «de kosten voor de aansluiting en het nieuwe onderstation» voor haar rekening zou nemen. Voor de helderheid: het nieuwe onderstation wordt na haar constructie om niet overgedragen aan TenneT en onderdeel van het hoogspanningsnet van TenneT. Normaliter worden de kosten van een onderstation dat onderdeel is van het hoogspanningsnet gesocialiseerd via de transporttarieven van alle gebruikers, maar in dit geval betaalt alleen Meta. Dit staat vervolgens niet in de weg aan aansluiting van andere partijen op het desbetreffende onderstation in de toekomst.
Bent u van mening dat een nieuw datacenter van Facebook van enorm strategisch belang is voor de Nederlandse economie?
Rond Amsterdam zitten veel co-locatie (of multi-tenant) datacenters met zeer snelle onderlinge verbindingen. Dit zorgt voor zogeheten hyperconnectiviteit tussen deze datacenters. Op dit moment hebben maar vijf steden in Europa5, waaronder Amsterdam, de unieke vestigingsvoorwaarden voor (hyperconnectiviteit)datacenters. Dit is dus bijzonder en speelt een belangrijke faciliterende rol voor de Nederlandse maar ook de Europese digitale economie. Deze hyperconnectiviteit rond Amsterdam draagt bij aan een zeer gunstig vestigingsklimaat voor co-locatie datacenters en bepaalde dienstverlening waarvoor hyperconnectiviteit een vereiste is en vertegenwoordigt in die zin strategische waarde.
Hyperscale datacenters, zoals het voorgestelde datacenter van Meta, zijn voor de kwaliteit van hun dienstverlening niet genoodzaakt om zich te vestigen in een regio met hyperconnectiviteit, internationale ontsluiting vindt plaats via eigen connecties met hyperconnectiviteitsclusters. Dit betekent dat de locatie waar het hyperscale datacenter is gevestigd vanuit het perspectief van de gebruiker weinig uitmaakt. Omdat hyperscale datacenters niet bijdragen aan deze hyperconnectiviteit en primair worden gebruikt voor het opslaan van data of het verlenen van specifieke dienstverlening voor de internationale markt, kan worden gesteld dat de (in)directe regionale en nationale meerwaarde voor de Nederlandse digitalisering en digitale infrastructuur lager is dan bij co-locatie datacenters.
Dit heeft tot gevolg dat hyperscale datacenters weinig tot niet bijdragen aan het in stand houden van of uitbreiden van de in Nederland bestaande hyperconnectiviteitsclusters, een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de Nederlandse digitale infrastructuur. Ook faciliteren co-locatie datacenters meer dan hyperscale datacenters regionale partijen in hun digitaliseringsbehoefte, omdat hyperscale datacenters primair worden gebruikt voor het opslaan van data of het verlenen van dienstverlening voor de internationale markt. Dit betekent dat de vestiging van hyperscale datacenters, zoals het voorgestelde datacenter van Meta, een relatief beperkte invloed heeft op de internationale concurrentiekracht van Nederland en de digitale infrastructuur.
Welke consequenties heeft deze voorrang op het hoogspanningsnet mogelijk voor andere bedrijven of nieuwe woningen? Welke nieuwe woningen, scholen of bedrijven zijn hierdoor niet of pas veel later aangesloten op het hoogspanningsnet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Op welke manieren heeft u Meta/Facebook nog meer gefaciliteerd? Kunt u daarbij inzage geven in uw contacten en die van uw ministerie met Meta/Facebook, lobbyorganisaties of organisaties die namens Meta/Facebook hebben gehandeld? Kunt u ook alle in- en uitgaande correspondentie met Meta/Facebook, lobbyorganisaties of organisaties die namens Meta/Facebook hebben gehandeld vanuit de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Algemene Zaken naar de Kamer sturen?
Zie het antwoord onder vraag 3 hierboven, en de antwoorden op vraag 10 en 11 van het lid Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1726). Er is op verschillende momenten en verschillende niveaus contact geweest tussen de ministeries, decentrale overheden en Meta/Facebook. Wij hebben de belangrijkste momenten in deze antwoorden opgesomd. Verder verwijs ik u naar de geopenbaarde stukken in het kader van het besluit op het Wob-verzoek over datacenters. En verwijs ik u naar de antwoorden die de Minister van EZK heeft gegeven in het Vragenuur van dinsdag 7 december.
Hoe kan het zo zijn dat het datacenter van Facebook toch op een plek komt die niet past in de voorkeurslocatie van dit kabinet? Bent u hierdoor door Facebook ook actief op belobbyd?
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) staan voorkeursrichtingen opgenomen over de vestiging van o.a. hyperscale datacenters. Conform de Omgevingswet heeft de NOVI geen juridisch bindende doorwerking naar decentrale overheden. Ook staat in de NOVI opgenomen dat decentrale overheden uiteindelijk de afweging maken. Kortom; decentrale overheden hebben afwegingsruimte om hier zelf nadere invulling aan te geven en hiervan af te wijken.
Facebook heeft hier verder geen rol in gespeeld, de rijksoverheid gaat immers uiteindelijk ook niet over de ruimtelijke plannen en de locatiekeuze over dit datacenter.
Wat heeft u gedaan met de kritische opmerkingen over datacenters vanuit uw ministerie? Welke rol hebben deze kritische opmerkingen gehad op de besluitvorming rondom de komst van het datacenter Facebook?
De Minister van EZK heeft zich destijds alleen gericht op de vraag of een bijzondere wijze van aansluiting past binnen het wettelijke kader, en geconcludeerd dat dit het geval is. Dit is toegelicht door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021. Zoals te lezen valt in de stukken van het WOB-verzoek, staan er zowel voor- als nadelen beschreven in de nota’s. Ook hebben de provincie en gemeente op zijn verzoek nogmaals hun standpunt over vestiging per brief aan de Minister kenbaar gemaakt.
Zie verder ook het antwoord onder vraag 6 van het lid Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1728).
Klopt het dat er ook bij dit datacenter opnieuw grote vragen bestaan over het stroom- en waterverbruik en de restwarmte?
De plannen hierover worden door Zeewolde nog nader uitgewerkt.
Is er inmiddels duidelijkheid voor de benutting van de restwarmte van dit datacenter?
De gemeente Zeewolde geeft aan dat de benutting van restwarmte realistisch is. Zie verder het antwoord onder vraag 10.
Heeft Facebook inmiddels al zekerheid gegeven wat zij met de restwarmte van het datacenter gaat doen?
Voor de benutting van restwarmte is er onder meer een warmtenet nodig, zijn er voldoende afnemers nodig, en is er een haalbare businesscase voor een warmtebedrijf nodig om de restwarmte af te nemen. Zie verder het antwoord onder vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel stroom het datacenter gaat verbruiken en hoeveel daarvan duurzaam, door bestaande wind- zonneparken, opgewekte energie is? Klopt het dat dit datacenter net zoveel stroom gaat gebruikt als de stad Amsterdam?
Zie het antwoord onder vraag 7 van de beantwoording van de Kamervragen van de leden Erkens en Rajkowski (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1725).
In hoeverre maken deze hyperscale datacenters het voor Nederland lastig om de productiedoelstelling voor duurzame energie te halen?
In algemene zin kan gesteld worden dat naarmate het energieverbruik in Nederland toeneemt, de opgave groter wordt voor het behalen van de Nederlandse doelstellingen op het gebied van duurzame energieopwekking.
Ten tijde van het Klimaatakkoord was er nog geen duidelijk beeld over de extra vraag voor datacenters en industrie in 2030. Deze wordt door de Stuurgroep Extra Opgave inmiddels ingeschat op 15–45 TWh bovenop het Klimaatakkoord, waarvan 5–15 TWh voor datacenters6. De Stuurgroep adviseert deze extra vraag op te wekken met extra wind op zee. In lijn met de moties Boucke c.s.7 wordt ingezet op het mogelijk maken van 10 GW aan extra wind op zee tot rond 2030. Een volgend kabinet zal besluiten over de precieze omvang van de opgave. Het kabinet werkt conform de motie Boucke (Kamerstuk 35 668, nr. 21) daarom aan 10 GW extra wind op zee in 2030.
Het elektriciteitsverbruik van bijvoorbeeld een datacenter is niet direct te koppelen aan bijvoorbeeld een te plaatsen hoeveelheid windmolens. Een datacenter krijgt immers ook elektriciteit als het niet waait. Maar voor de vergelijking verhoudt de 1,38 TWh die het datacenter in de eindsituatie verbruikt, zich tot de elektriciteitsproductie van zo’n 20–25 zeeturbines met een vermogen van 12–15 MW (uitgaande van 4.500 vollasturen).
Hoeveel extra wind- en zonneparken moeten er aan worden gelegd voor het datacenter Facebook in Zeewolde?
Zie antwoord vraag 14.
Wat is de reden dat Facebook niet zelf zonnepanelen op het dak van haar datacenter neerlegt? Hoeveel duurzame energie zou dit opleveren?
Uit opgave van het bedrijf zelf in het milieueffectrapport zouden de mogelijkheden van eigen energie-opwek, bijvoorbeeld door zon op gevel en dak beperkt zijn door ruimtegebrek op daken, het beschikbaar moeten blijven van open grond voor de bouwfase en problemen met de brandveiligheid. TNO heeft in het kader van het advies van het College van Rijksadviseurs over dit datacenter, onderzocht wat de opbrengst kan zijn van toepassing van zon-pv op daken, gevels en het terrein en geeft aan dat dit gaat om 50,84 GWh per jaar in totaal.8
Klopt het dat voor het datacenter in Zeewolde 34 dieselaggregaten als noodstroomvoorziening noodzakelijk zijn? Hoe vaak moeten deze dieselaggregaten proefdraaien? Hoeveel CO2 stoten deze dieselaggregaten dan uit tijdens dit proefdraaien? Wat is de CO2-uitstoot van deze dieselaggregaten? Hoeveel extra CO2-emissierechten dienen hiervoor aangeschaft te worden?
Uit het milieueffect-rapport valt op te maken dat het datacenter beschikt over 34 noodaggregaten en een hiermee verband houdende opslag van dieselbrandstof. Bij de voorgenomen inrichting is er sprake van een mogelijkheid tot opslag van in totaal 777,08 ton diesel. Details over proefdraaien, belasting en uitstoot zijn mij niet bekend. Bij datacenters is maandelijks testen van de noodstroomvoorziening gangbaar.
Gaat er voor deze dieselaggregaten ook een dieselmeer worden aangelegd? Zo ja, van hoeveel liter? Hoe is de veiligheid, zoals het tegengaan van lekkages, geborgd?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u aangeven hoeveel duurzame banen (directe en indirecte werkgelegenheid) dit datacenter oplevert?
Het is niet eenduidig te zeggen hoeveel structurele werkgelegenheid dit hyperscale datacenter uiteindelijk zal opleveren. Een grove indicatie op basis van openbare gegevens van bedrijven met een hyperscale datacenter in Nederland geeft aan dat de drie thans in Nederland gevestigde hyperscale datacenters gemiddeld circa 6 tot 8 structurele directe banen per hectare verschaffen. Daarnaast voorzien datacenters ook in indirecte structurele werkgelegenheid in de dienstensector van de regio. Deze inschatting is gebaseerd op informatie die op dit moment bekend is en geeft geen sluitend of definitief beeld van de toegevoegde structurele werkgelegenheid. Wat betreft de mogelijke vestiging van het datacenter van Meta in Zeewolde, geeft de gemeente aan dat na afronding van de bouw 410 banen voor langere periode worden gerealiseerd.9
Deelt u de mening dat de komst een enorme impact heeft voor het hele land en dat om die reden een beslissing over de komst van datacenters op nationaal niveau genomen zou moeten worden?
De impact wisselt per datacenter. Het is van belang dat er op een zorgvuldige wijze wordt omgegaan met de vestiging van datacenters, in het bijzonder van hyperscale datacenters. Op basis van het stelsel van de ruimtelijke ordening zijn gemeenten momenteel bevoegd gezag om die beslissing te maken. In lijn met het coalitieakkoord zal dit kabinet zich buigen over de landelijke regie en de toelatingscriteria ten aanzien van (hyperscale) datacenters.
Wanneer komt u met de eerdere toegezegde landelijke datacenterstrategie? Kan deze landelijke datacenterstrategie nog invloed hebben op de besluitvorming van het datacenter in Zeewolde?
In lijn met het coalitieakkoord zal dit kabinet zich buigen over de landelijke regie en de toelatingscriteria ten aanzien van (hyperscale) datacenters. De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal u hier binnenkort over informeren.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat het Rijksvastgoedbedrijf geen grond verkoopt voor de bouw van datacenters zolang er geen landelijke datacenterstrategie is?
Op dit moment is het proces als volgt. Volgens het stelsel van de ruimtelijke ordening zijn gemeenten verantwoordelijk voor het vaststellen van de bestemming van gronden in de betreffende gemeente, ook wanneer het rijksgronden betreft. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft beleid voor het verkopen van grond, dit is een privaatrechtelijke handeling. Overwegingen in dit beleid zijn bijvoorbeeld het door verkoop van grond kunnen bijdragen aan nationale opgaven zoals bijvoorbeeld wonen of energie. Een reden voor verkoop van agrarische gronden kan onder andere een bestemmingsplan(wijziging) zijn (Kamerstuk 24 490, nr. 25).
In de casus Zeewolde is naar aanleiding van de bestemmingsplanprocedure de vraag gesteld over de verkoop van Rijksgronden. De Staatssecretaris van BZK stuurde mede namens EZK en LNV op 10 augustus een brief aan de gemeente Zeewolde. Hierin staan voorwaarden voor de verkoop van de Rijksgronden.
Welke mogelijkheden heeft het ministerie, juridisch of anderszins, om de bouw van deze datacentrale te stoppen? Welke mogelijkheden heeft de provincie hiervoor?
Gelet op het huidige beleid is er vanuit het ruimtelijk instrumentarium uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op dit moment geen gelegenheid om de bouw van het datacenter te stoppen.
Kunt u nog verder ingaan op de nota van begin 2021 waarin uw voorganger wordt opgeroepen lastige vragen uit de weg gaan en bewust inhoudsloze informatie te verstrekken om inhoudelijke discussies te ontwijken?
Ik ga ervan uit dat uw Kamer doelt op de openbaar gemaakte nota «beleidsbrief datacenters» (11 januari 2021, nr. 19 van de inventarislijst van openbaar gemaakte stukken). Een oproep om bewust gebrekkige informatie te verstrekken is daarin niet opgenomen. De nota betrof de advisering om middels een Kamerbrief invulling te geven aan een drietal moties over uiteenlopende aspecten van datacenters in algemene zin. De nota adviseerde om in afwachting van een lopend onderzoek naar het belang van datacenters voor de digitalisering vooralsnog geen uitspraak te doen over deze onderwerpen. De beleidsbrief (Kamerstuk 32 813, nr. 675) die is verstuurd bevatte informatie over het energieverbruik, gebruik van restwarmte en beleid met betrekking tot de vestiging van datacenters. De nota had geen betrekking op de eventuele vestiging van het datacenter van Meta in Zeewolde.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 16 december 2021 beantwoorden?
Wij hebben uw vragen binnen een zo kort mogelijke termijn beantwoord.
Opschalingsplannen voor de IC en de tekorten aan Coronamedicijnen, terwijl een week geleden gemeld werd dat er een voorraad van drie maanden was. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt , Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u tijdens de begrotingbehandeling VWS het volgende schriftelijke antwoord gaf op een vraag van Kamerlid Agema (PVV): «Op verzoek van de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) in de zomer van 2020 het IC Opschalingsplan opgesteld, [...] Op verzoek van VWS werkt het LNAZ nu aan een evaluatie en actualisatie van het Opschalingsplan. In het kader van deze exercitie hebben de voorzitters van het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) bij het LNAZ aangeven dat er in de huidige situatie voor een korte piekperiode maximaal 350 IC-bedden in Nederland beschikbaar kunnen worden gemaakt»?
Dit schriftelijk antwoord is mij bekend.
Kunt u aangeven wanneer u opschalingsplannen ontvangen heeft van het LNAZ en kunt u deze opschalingsplannen aan de Kamer doen toekomen (het betreft hier de periode mei 2020 tot en met 1 december 2021)?
Op verzoek van de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het LNAZ in juni 2020 het Opschalingsplan COVID-19 uitgebracht. Dit is op 30 juni 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden.1
Het LNAZ heeft op 1 november 2021 een evaluatie en een actualisatie op dit oorspronkelijke Opschalingsplan COVID-19 aangeboden aan het Ministerie van VWS. Beide documenten, inclusief de begeleidende brief van het LNAZ, de opdracht aan het LNAZ van 15 september 2021 en de aanvullende opdracht aan het LNAZ van 11 oktober 2021 zijn als bijlage bij de Kamerbrief van 2 november 20212 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Kunt u aangeven welke opschalingsplannen er met u of met de top van het departement (vanaf plv-DG) besproken zijn in de periode 1 juni – 30 september 2021?
Op 15 september 2021 heeft de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan het LNAZ de opdracht gegeven om het Opschalingsplan COVID-19 te evalueren door «terugkijken, leren en evalueren» en te actualiseren door «vooruit te blikken». Hierbij is ook gevraagd om opties in kaart te brengen waarbij we – in geval van oplopende aantal nieuwe ziekenhuisopnames – zorg kunnen blijven bieden op een manier waarop de effecten op de toegankelijkheid en de kwaliteit van de planbare zorg zo beperkt mogelijk zijn.
Hierbij is ook gevraagd om in ieder geval in te gaan op:
Op 23 september 2021 heeft het Landelijk Coördinatiecentrum Patiëntenspreiding (LCPS) de eerste gedachten over concentratie van COVID IC-zorg gedeeld met het Ministerie van VWS. Er is toen verkennend gesproken over centrale opvanglocaties, de selectie van patiënten die hiernaartoe zouden kunnen, de coördinatie hiervan en ook de personele bezetting. De uitwerking hiervan was volgens het LNAZ complex. Op verzoek van het LNAZ heeft het Ministerie van VWS op 11 oktober 2021 het LNAZ een aanvullende opdracht gegeven om de concentratie van COVID IC-zorg verder uit te werken. Daarbij zijn een aantal aandachtspunten meegegeven.
Het LNAZ heeft op 1 november 2021 een evaluatie en een actualisatie op het oorspronkelijke Opschalingsplan COVID-19 aangeboden aan het Ministerie van VWS. Het LNAZ heeft aangegeven in het geactualiseerde Opschalingsplan COVID-19, en in de begeleidende brief aan het Ministerie van VWS, dat een uitbreiding naar meer dan 1.350 IC-bedden op dat moment niet haalbaar was, ook niet wanneer die extra opschaling geconcentreerd zou worden in enkele ziekenhuizen.
Over concentratie gaf het LNAZ het volgende aan: «We hebben zoals gevraagd een uitgebreide verkenning gedaan naar concentratie van zorg met de drie regio’s waarvan wij verwachten dat zij, net als nu, te kampen krijgen met de hoogste COVID-instroom vanwege een relatief lage vaccinatiegraad. Wij hebben uw verzoek voorgelegd aan de deelnemers van de Joint Coalition en de ROAZ-voorzitters. Vanuit hun toezichthoudende rol zijn ook de NZa en IGJ betrokken. De resultante van deze verkenning is dat concentratie van COVID-IC-zorg door de veldpartijen niet als een haalbare oplossingsrichting wordt gezien. Dit komt onder meer door twijfels over de beschikbaarheid personeel, het effect op de reguliere acute ambulancezorg en IC-capaciteit door toename van (IC-)vervoer, het effect elders in de zorgketen en het risico van uitval en uitstroom personeel.»
Heeft het LNAZ specifieke plannen voorgelegd aan u en/of het ministerie in die periode met een vraag ergens akkoord op te geven en wat is uw reactie daarop geweest?
Zie antwoord vraag 3.
Wat waren de scenario’s in augustus en september 2021 over corona, waarvoor de Nederlandse regering voorbereid wilde zijn? Kunt u die scenario’s aan de Kamer doen toekomen?
Op 14 september jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de Aanpak Najaar. In deze aanpak staan drie scenario’s beschreven: 1) Endemisch, 2) Oplevingen en 3) Doorbraakimmuniteit. In de Aanpak Najaar staan voor het scenario Oplevingen leidende signaalwaarden (ziekenhuis- en IC-opnames) en bepalende contextfactoren, waaronder het aantal besmettingen, genoemd. Deze signaalwaarden geven aan wanneer Nederland, geredeneerd vanuit zorgcapaciteit, zich in een «waakzaam», «zorgelijk» of «ernstig» niveau bevindt. In de Aanpak
Najaar is op basis van deze drie niveaus geformuleerd welke maatregelen gepast zijn ter bestrijding van de epidemie en hoe deze maatregelen concrete invulling kunnen krijgen.
Hoe het virus zich deze winter en de komende jaren precies gaat ontwikkelen is onzeker. Wel is zeker dat we zullen moeten leren leven met het virus. De mate waarin en hoeveel last we van het virus gedurende deze winter en in de komende jaren zullen hebben, is moeilijk te voorspellen. Ook hebben we te maken met de nieuwe variant omikron, waarvan de precieze kenmerken en gevolgen op dit moment nog onzeker zijn. Gegeven de genoemde onzekerheden en het feit dat het virus langere tijd onder ons zal zijn, werkt het kabinet aan een herijking van de aanpak die, met inbegrip van alle onzekerheden, op langere termijn duurzaam kan zijn. Dit heeft tot doel zo veilig en zo open mogelijk deze winter en de periode daarna door te komen, waarbij de vier doelstellingen, die het kabinet hanteert in de bestrijding van COVID-19 centraal blijven staan: (1) een acceptabele belasting van de zorg, (2) het beschermen van kwetsbare mensen in de samenleving, (3) zicht houden op en inzicht hebben in de verspreiding van het virus en (4) het beperken van economische en maatschappelijke schade. Ik verwijs u hiervoor ook naar de brief3 aan de Tweede Kamer van 14 december 2021.
Herinnert u zich dat u op 29 november 2021 op de schriftelijke vragen het volgende antwoord gaf: «De beschikbaarheid van COVID-gerelateerde geneesmiddelen wordt gevolgd door het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG). Momenteel monitoren zij de Corona Crisis Voorraad (CCV) aan geneesmiddelen in Nederland. Dit is een in ziekenhuizen aanwezige voorraad van COVID-geneesmiddelen die vijf maanden regulier en drie maanden piekgebruik kan opvangen»1
Deze antwoorden zijn mij bekend.
Hoe kan het dat, als er drie maanden piekgebruik voorraad is, het LCG net de richtlijn aanpast omdat er een medicijntekort is bij essentiele ontstekingsremmers?2
De voorraad waarnaar wordt verwezen is een voorraad van geneesmiddelen die veelvuldig op de IC worden ingezet en daar bewezen effectief zijn. De keuze voor opbouw van deze COVID Crisis Voorraad (CCV) is in een vroege fase van de pandemie gemaakt, nog voordat er afdoende bewijs was dat de ontstekingsremmer in kwestie, tocilizumab, effectief zou zijn voor de behandeling van COVID-patiënten. Tocilizumab maakt geen onderdeel uit van de CCV.
Op dit moment monitort het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) de voorraad van COVID-middelen. Deze monitoring omvat de veertien middelen uit de CCV en nog enkele andere COVID-gerelateerde middelen, waaronder tocilizumab. In de laatste categorie gaat het vooral om middelen die pas recent zijn ontwikkeld of recent effectief zijn gebleken.
Aanvullend kan ik inmiddels bevestigen dat dankzij een extra levering er niet langer een acuut tekort dreigt voor IL-6 remmers.
Kunt u een overzicht geven van de middelen waarvan geen drie maanden voorraad is voor piekgebruik en kunt u toelichten waarom dat niet is meegedeeld toen op 24 november in schriftelijke vragen werd gevraagd of er voldoende hulpmiddelen en medicijnen waren?
De vraag waaraan gerefereerd wordt ging over de voorraad aan geneesmiddelen die op orde was voor de situatie dat mensen thuis moesten blijven. Omdat tocilizumab geen middel is dat voor behandeling van COVID-patiënten in de thuissituatie wordt ingezet (dit is wel mogelijk voor reumapatiënten, maar dus niet voor COVID-patiënten), is het niet in het antwoord genoemd. Ik kan u geen overzicht geven van de voorraadstatus van de gehele medicijnmarkt, maar ik kan aan de hand van de laatste voorraadrapportage vanuit het LCG bevestigen dat voor de veertien middelen in de CCV geldt dat zij alle veertien voldoende op voorraad zijn om vijf maanden regulier en drie maanden piekgebruik op te vangen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en voor de suppletoire begrotingen VWS, die in de laatste week voor het reces behadeld zullen worden, aan de Kamer doen toekomen?
Nee.
Het bericht 'Ziekenhuis roept patiënten op zich niet meer te verzekeren bij Menzis en VGZ' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ziekenhuis roept patiënten op zich niet meer te verzekeren bij Menzis en VGZ»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat patiënten in het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) mogelijk niet al hun medische kosten vergoed krijgen in 2022 vanwege een onderhandelingsspel tussen het ziekenhuis en verzekeraars? Zo ja, waarom en hoe groot acht u dit risico? Zo nee, waarom niet?
HMC is nog volop in onderhandeling over een contract met VGZ en Menzis (en met andere zorgverzekeraars), dus er is nog helemaal geen sprake van een er geen contract komt. De inzet van de zorgverzekeraars is om er – net als anders – uit te komen met alle ziekenhuizen.
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Mocht het HMC er uiteindelijk niet uitkomen met bepaalde zorgverzekeraars, dan kunnen verzekerden ook altijd nog overstappen naar een andere zorgverzekering, maar ik vertrouw erop dat dat uiteindelijk niet nodig zal zijn.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat er bezuinigingen worden afgedwongen bij een ziekenhuis in deze crisistijden waarin het ziekteverzuim en de overbelasting van de zorg extreem hoog zijn? Zo ja, waarom acht u dit onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat 50.000 minima in Den Haag een goedkopere collectieve zorgverzekering hebben gekregen via VGZ en dus het risico lopen om met hoge zorgkosten te eindigen in 2022?2 Bent u het ermee eens dat dit de situatie in het HMC extra zorgelijk maakt? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat patiënten van het HMC de dupe worden van deze situatie?2
Bij de contractering zijn twee partijen betrokken: de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Zij moeten met elkaar onderhandelen over een contract.
Deze onderhandelingen zijn nog gaande tussen HMC en VGZ/Menzis.
Het is onwenselijk om deze onderhandelingen over de rug van patiënten/verzekerden te voeren omdat ik van mening ben dat patiënten hierdoor voorbarig en nodeloos ongerust worden gemaakt.
Ook de NZa vraagt zorgaanbieders die patiënten ongerust maken over hun zorgverzekering daarmee te stoppen3. Als ziekenhuizen als gevolg van onderhandelingen met zorgverzekeraars patiënten proberen te bewegen om over te stappen, kan er sprake zijn van misleiding aldus de NZa, bijvoorbeeld als zorgaanbieders die op hun website subjectieve of eenzijdige informatie geven over een zorgverzekeraar. Hierdoor worden patiënten op het verkeerde been gezet. De NZa roept zorgaanbieders op om hun patiënten niet te betrekken bij discussies over de zorginkoop.
Herkent u de signalen van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat niet alleen het HMC, maar ziekenhuizen over het hele land dit jaar in zeer moeizame onderhandelingen zitten met zorgverzekeraars en veel ziekenhuizen dezelfde zorgen hebben als het HMC? Zo ja, wilt u met de koepels van zorgverzekeraars en ziekenhuizen overleggen hoe men hieruit kan komen zonder verzekerden te duperen?3
Veel ziekenhuizen zijn nog volop in onderhandeling met zorgverzekeraars over de contracten voor 2022. Het aantal afspraken dat inmiddels is gemaakt verschilt per ziekenhuis per zorgverzekeraar. Er is echter vertrouwen dat de onderhandelingen tot een goed einde komen. Dat blijkt uit het feit dat de meeste zorgverzekeraars, waaronder drie grote, hun verzekerden inmiddels laten weten dat als er geen contract is, zij de zorg bij de ziekenhuizen zullen vergoeden alsof deze gecontracteerd is. Voor polissen waarbij sprake is van selectieve contractering geldt dat niet voor alle ziekenhuizen.
Enkele zorgverzekeraars – waaronder een grote – geven (nog) niet de garantie dat zij de zorg bij de ziekenhuizen gaan vergoeden als er nog geen contract is.
Hoe rijmt u de houding van de zorgverzekeraars in de onderhandelingen met het beroep dat we de afgelopen jaren als samenleving op de ziekenhuizen hebben gedaan en ook komend jaar zullen doen? Erkent u dat de ziekenhuizen hun energie beter in goede zorg zouden kunnen steken dan in onderhandelingen met verzekeraars?
Via een contract maken zorgverzekeraars afspraken met zorgaanbieders over kwaliteit, doelmatigheid, innovatie, organiserend vermogen en de juiste zorg op de juiste plek. De onderhandelingen over een contract dragen dus juist bij aan het leveren van goede zorg.
Vindt u uw eerdere veroordeling van de oproep van het HMC aan patiënten om zich niet meer bij Menzis of VGZ te verzekeren gepast in het bredere beeld dat ziekenhuizen over heel Nederland dezelfde problemen hebben met verzekeraars?
Bij de contractering zijn twee partijen betrokken: de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Zij moeten met elkaar onderhandelen over een contract. Hierdoor weegt het belang van zowel de patiënt als de verzekerde mee bij de te maken afspraken. Aanvullende publieke randvoorwaarden, zoals de zorgplicht voor zorgverzekeraars, zorgen er bovendien voor dat de continuïteit van zorg voor patiënten altijd geborgd moet zijn. Ik ga er daarom vanuit dat partijen tot een goede uitkomst zullen komen.
Vindt u het niet passender om juist zorgverzekeraars op hun onwenselijke gedrag aan te spreken om tijdens deze pandemie te gaan bezuinigen op de zorg?
Zie antwoord vraag 7.
Welke lessen trekt u hieruit over het functioneren van de marktwerking in de zorg?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat VGZ en Menzis draconische bezuinigingen vragen aan het HMC |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat VGZ en Menzis draconische bezuinigingen, van wel € 15 miljoen vragen aan het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) en dat het HMC haar patiënten nu zelfs oproept zich niet te verzekeren bij deze zorgverzekeraars?1 en 2
Door de onzekerheid over corona zijn zorgverzekeraars en ziekenhuizen nog volop bezig met de onderhandelingen over de contracten voor 2022. Zorgverzekeraars maken via onderhandelingen met zorgaanbieders in contracten afspraken over kwaliteit, doelmatigheid, innovatie, organiserend vermogen en de juiste zorg op de juiste plek. Deze afspraken moeten dus juist ten goede komen aan de zorg.
Wat is uw reactie op het bericht dat ziekenhuizen door het hele land moeizaam tot afspraken met zorgverzekeraars komen?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat zorgverzekeraars enorme bezuinigingen op de zorg proberen af te dwingen, terwijl de zorg al enorm onder druk staat? Is het in deze gezondheidscrisis niet juist essentieel om te investeren in de zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zouden de gevolgen zijn voor de capaciteit van het HMC om COVID-19-patiënten te behandelen als er € 15 miljoen bezuinigd zou moeten worden?
HMC is nog volop in onderhandeling over een contract met VGZ en Menzis (en met andere zorgverzekeraars), dus er is nog helemaal geen sprake van als er geen contract komt. De inzet van de zorgverzekeraars is om er – net als anders – uit te komen met alle ziekenhuizen.
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Ik vertrouw erop dat uiteindelijk het HMC er met de zorgverzekeraars uitkomt.
Wat zouden de gevolgen zijn voor de capaciteit van het HMC om uitgestelde zorg in te halen als er € 15 miljoen bezuinigd zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zouden de gevolgen zijn voor verzekerden als het HMC geen akkoord kan sluiten met VGZ en Menzis?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u in de context van deze ontwikkelingen naar het afgesloten Hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg? Voorzag u bij het sluiten van dit akkoord dat het zulke grote gevolgen zou hebben voor ziekenhuizen?
Het hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg bevat tal van acties op veel terreinen: kwaliteit, samenwerking, arbeidsmarkt, digitalisering of veranderingen in de inhoud van zorg, Juiste Zorg op de Juiste Plek en gepaste zorg. De afspraak dat de ziekenhuiszorg in 2022 niet mag groeien is een resultante van al die acties.
Voor 2021 heb ik met de NVZ, NFU en ZN over de financiële effecten van COVID-19 afgesproken dat partijen zich maximaal inspannen om door middel van de juiste zorg op de juiste zorg, digitalisering etc. (inhaal)zorg zoveel mogelijk binnen het HLA-kader te leveren. Ik ga ervan uit dat partijen dit ook in 2022 maximaal nastreven. Tegelijkertijd constateer ik dat we in het macrokader voor 2022 (vooraf) geen rekening konden houden met uitgaven als gevolg van COVID-19. Omdat het Hoofdlijnenakkoord niet beperkend mag zijn voor COVID-19 gerelateerde uitgaven – zoals voor het leveren inhaalzorg – ben ik met verzekeraars macronacalculatie op het somatische en eigenrisicomodel van 70% overeengekomen. Om diezelfde reden geldt dat bij een besluit om een eventuele overschrijding van het macrokader 2022 te redresseren, rekening wordt gehouden met de opleving van de pandemie, inhaalzorg en nazorg.
Ik ga ervan uit dat zorgverzekeraars en ziekenhuizen in de geest van voorgaande constructief afspraken met elkaar te maken. Dit betekent concreet dat alle partijen zich maximaal moeten inspannen om binnen het HLA kader te blijven, maar dat dit kader niet onnodig beperkend mag zijn voor uitgaven die betrekking hebben op de COVID-pandemie, waaronder noodzakelijke inhaalzorg.
Acht u het doel van 0% groei van de ziekenhuiszorg nog steeds realistisch? Bent u hier anders over gaan denken door de hevige gevolgen van de pandemie op ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan over de zware eisen die zij stellen aan ziekenhuizen, in plaats van enkel kritiek te uiten op het HMC?4
Bij de contractering zijn twee partijen betrokken: de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Zij moeten met elkaar onderhandelen over een contract.
Deze onderhandelingen zijn nog gaande tussen HMC en VGZ/ Menzis. Het is onwenselijk om deze onderhandelingen over de rug van patiënten/verzekerden te voeren omdat ik van mening ben dat patiënten hierdoor voorbarig en nodeloos ongerust worden gemaakt.
Ook de NZa vraagt zorgaanbieders die patiënten ongerust maken over hun zorgverzekering daarmee te stoppen5. Als ziekenhuizen als gevolg van onderhandelingen met zorgverzekeraars patiënten proberen te bewegen om over te stappen, kan er sprake zijn van misleiding aldus de NZa, bijvoorbeeld als zorgaanbieders die op hun website subjectieve of eenzijdige informatie geven over een zorgverzekeraar. Hierdoor worden patiënten op het verkeerde been gezet. De NZa roept zorgaanbieders op om hun patiënten niet te betrekken bij discussies over de zorginkoop.
Het artikel dat de woningbouw naar nul gaat door nieuwe wet |
|
Fahid Minhas (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Woningbouw naar nul door nieuwe wet»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel en in het bijzonder op de in het artikel gedane uitlatingen?
De woningbouwopgave is urgent. Hierover heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties uw Kamer verschillende brieven gestuurd.
De weergave in het artikel over de cumulatieregels sluit naar mijn mening echter niet goed aan bij de impactanalyse die in opdracht van Rijk en regio gezamenlijk is uitgevoerd. Die impactanalyse is op 16 december 2021 door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties aan uw Kamer toegezonden.2 De impactanalyse bevestigt dat naar schatting maximaal 60.000 tot 80.000 woningen van de plancapaciteit in de regio Schiphol te maken kunnen krijgen met een afweging van de aanvaardbaarheid als gevolg van de geactualiseerde cumulatieregels – waarvan bij ca. de helft onder het huidige recht ook al een afweging over cumulatie gevraagd wordt – maar de conclusies die daaraan in het artikel worden verbonden, deel ik niet.
Het artikel vermeldt daarnaast ten onrechte dat het maken van een afweging over de aanvaarbaarheid van het geluid in geval van samenloop van meerdere geluidbronnen nieuw zou zijn. Dat is al vereist sinds de invoering van de Wet geluidhinder in 1986.3
Bent u van mening dat gemeenten en provincies een goede belangenafweging kunnen maken voor bouwprojecten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom?
Ja. Het is van oudsher de taak van het decentrale bestuur om te komen tot een samenhangende afweging van alle belangen bij woningbouwprojecten. De Omgevingswet helpt ze daarbij, onder meer door de rijksregels die daarbij gehanteerd worden bij elkaar te brengen en te harmoniseren. Dat bevordert de overzichtelijkheid, maar de intrinsieke complexiteit van gebiedsontwikkeling blijft onverminderd bestaan.
Bestaat er een handelingskader voor belangenafweging dat gemeenten kunnen gebruiken voor bouwprojecten? Zo nee, bent u bereid om dat op te stellen voor de verwachte invoering van de Omgevingswet op 1 juli 2022?
Gelezen in de context van het artikel veronderstel ik dat gedoeld is op een handelingskader voor het omgaan met hogere niveaus voor het gecumuleerd geluid die ontstaan als gevolg van de nieuwe rekenregel voor het betrekken van luchtvaartgeluid daarbij. De bewindslieden van Infrastructuur en Waterstaat en ik zijn bereid om samen met de regio een handelingskader of handreiking op te stellen voor gemeenten die daarmee te maken krijgen. In bijlage 1B bij de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 16 december 2021 zijn al enkele bouwstenen opgenomen die onderdeel zouden kunnen worden van een handreiking.
Wat is de stand van zaken van de reeds aangenomen motie Koerhuis over het beleidsneutraal overzetten van de nieuwe geluidsregels?2
Vraag 5 is gelijkluidend aan een eerdere vraag van het lid Koerhuis van 19 november 2021, die beantwoord is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.5 Daarbij is ook reeds antwoord gegeven op de vragen 7 en 13. Volledigheidshalve herhaal ik dit antwoord:
In het interbestuurlijke samenwerkingstraject SWUNG-26 zijn de doelen en uitgangspunten voor de vereenvoudiging en modernisering van de geluidregels uit de Wet geluidhinder door Rijk, IPO en VNG gezamenlijk vastgesteld. SWUNG-2 is een beleidswijziging ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving en betreft dus een beleidsrijke wijziging. Eerder was al aangekondigd dat deze wet- en regelgeving in deze zin zou worden gewijzigd op het moment dat zij in het stelsel van de Omgevingswet zou worden opgenomen en niet door wijziging van de huidige regelgeving.7 Juist daarom is deze regelgeving geen onderdeel geworden van het hoofdspoor van de Omgevingswet en AMvB’s, maar ondergebracht in een aanvullingsspoor. De uitwerking is dus beleidsneutraal ten opzichte van de aan de Kamer medegedeelde beleidsvoornemens over SWUNG-2. Uiteraard moesten bij de uitwerking nog veel nadere keuzes worden gemaakt.
De Aanvullingswet geluid, het Aanvullingsbesluit geluid en de Aanvullingsregeling geluid8, die al waren gepubliceerd op het moment dat de motie werd aangenomen, vormen dus een beleidsneutrale omzetting van de beleidsbrief SWUNG-2. In die beleidsbrief werd al gesproken over versterking van de wettelijke regeling voor cumulatie op aandringen van de Tweede Kamer. De Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid hebben bewust een aparte parlementaire behandeling doorlopen omdat zij geen beleidsarme omzetting zijn van bestaande regelgeving naar het nieuwe wettelijk stelsel, maar de hierboven benoemde reeds parlementair besproken beleidsvernieuwing omvatten.
In het licht van de overwegingen van de motie, het debat tijdens het AO Bouwen van 9 december 20209 en de aangehouden motie van het toenmalige Kamerlid Terpstra10 interpreteren de Staatssecretaris en Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik de motie zo dat deze zich richt op één specifieke, geactualiseerde rekenregel11 die luchtvaartgeluid zwaarder meetelt dan de huidige regel voor de cumulatie van het geluid van meerdere bronnen. Hieraan liggen actuele inzichten over de mate van hinderbeleving van luchtvaartgeluid ten grondslag, die in het luchtvaartbeleid al geruime tijd worden toegepast. De geactualiseerde rekenregel zou – aldus berichten in de pers – de bouw van woningen in de regio Schiphol belemmeren.
Zoals al eerder gemeld12, ben ik samen met de bewindslieden van Infrastructuur en Waterstaat in overleg met de bestuurlijke partners om deze problematiek te onderzoeken. Met de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS), de VNG en het IPO is eind 2020 bestuurlijk afgesproken gezamenlijk een impactanalyse uit te voeren naar de consequenties van de actualisering van de rekenregel voor luchtvaartgeluid voor de realisatie van de woningbouwopgave. Om ruimte te maken voor dit proces is in de Aanvullingsregeling geluid de vigerende rekenregel opgenomen, in de vorm van overgangsrecht.
De gezamenlijke impactanalyse is afgerond met een briefadvies van de onderzoekers van 27 augustus 2021. De onderzoekers beschrijven de feiten, risico’s en mogelijke oplossingsrichtingen. Het is aan het kabinet om daaruit keuzes te maken, na overleg met de bestuurlijke partijen. Een eerste bestuurlijk overleg is op 17 november jl. gevoerd. Het overleg met de bestuurlijke partijen wordt voortgezet.
Klopt het dat de bouw van 380.000 woningen in vier provincies en 56 gemeenten op het spel staat door de nieuwe geluidsregels?
Nee. Uit de gezamenlijk uitgevoerde impactanalyse blijkt dat rond Schiphol maximaal 60.000 – 80.000 geplande woningen in Noord- en Zuid-Holland te maken kunnen krijgen met de cumulatieregels. Voor de helft van deze woningen geldt ook nu al een verplichte beoordeling van het gecumuleerde geluid van meerdere bronnen, waaronder luchtvaart. Ongeveer de helft van de woningen is gepland tot 2030. Rond de luchthavens Rotterdam The Hague, Eindhoven en Lelystad betreft het tot 2030 ca. 1.100 woningen. Uit de impactanalyse blijkt verder niet dat de bouw van de woningen op het spel staat, wel dat gemeenten een nadere motivering moeten maken en dat zij daarbij belemmeringen ervaren. Zoals beschreven in het antwoord op de vragen 5, 7 en 13 en in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 16 december 2021 zijn wij met de regio rondom Schiphol in gesprek hoe we deze problematiek kunnen oplossen.
Hoe rijmt u een eventuele aanscherping van de nieuwe geluidsregels met de aangenomen motie Koerhuis?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken van de rekenregels voor de accumulatie van spoorgeluid?
Er is onder de Omgevingswet geen sprake van een aanscherping in de methodiek voor het betrekken van spoorgeluid bij het bepalen van het gecumuleerde geluid. De rekenregel hiervoor13 is op 26 maart 2021 vastgesteld door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar bevat dus geen aanscherping. De normering voor spoorgeluid als zodanig is vastgelegd in het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet, dat zoals bekend een parlementaire procedure in de Tweede en Eerste Kamer heeft doorlopen.14
Hoe rijmt u een eventuele aanscherping van de rekenregels voor de accumulatie van spoorgeluid met onze ambitie om 15 grootschalige woningbouwgebieden te ontwikkelen die bijna uitsluitend in spoorzones vallen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn de consequenties voor die 15 grootschalige woningbouwgebieden? Hoeveel minder woningen kunnen er worden gebouwd? Weet u ook welke financiële consequenties de nieuwe regels hebben op de bouwkosten van woningen en zo ja, hoe groot zijn deze?
De nieuwe rekenregels hebben geen gevolgen voor de bouwkosten. Het is namelijk primair het werkelijke geluid op de gevel van een woning – en met name het verschil tussen het geluid op de gevel en het vereiste niveau voor het geluid binnen de woning (binnenwaarde) – dat de benodigde mate van gevelwering bepaalt. Bij spoor is het vooral de afstand tussen de woningen en het spoor die invloed heeft op de bouwkosten. Deze eisen worden niet aangepast.
Het kabinet spreekt van de 14 grootschalige woningbouwgebieden. De nieuwe rekenregels voor het betrekken van luchtvaartgeluid bij het bepalen van gecumuleerd geluid kunnen consequenties hebben voor de uitwerking van deze grootschalige woningbouwgebieden nabij Schiphol, in het bijzonder Havenstad en MRA West. Het Rijk is ook betrokken bij de planvorming en -ontwikkeling van deze locaties, die onderdeel zijn van de 14 gebieden. In beeld moet worden gebracht of de inzichten over de hinderlijkheid van luchtvaartgeluid consequenties zouden moeten hebben voor de uitwerking, bijvoorbeeld aangepaste bouwvormen of extra geluidbeperkende maatregelen bij wegen of spoorwegen.
Wat zijn de consequenties voor de 500 miljoen euro die de Kamer in de begroting Wonen en Ruimte voor 2022 beschikbaar heeft gesteld voor de 15 grootschalige woningbouwgebieden?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is de stand van zaken van de rekenregels die worden toegepast voor de accumulatie van lucht- en scheepvaartvaartgeluid?
De rekenregels voor het betrekken van luchtvaartgeluid bij het bepalen van het gecumuleerde geluid zijn opgenomen in de eerdergenoemde Aanvullingsregeling geluid. Er zijn geen rekenregels voor het betrekken van scheepvaartgeluid hierbij.
Deelt u de mening dat het aanscherpen van de nieuwe geluidsregels niet rijmt met de aangenomen motie Koerhuis? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De kwaliteitscontrole van Covid-19-vaccins |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wordt er door Nederland zélf onafhankelijk gecontroleerd op de kwaliteit, de samenstelling en de ingrediënten van de Covid-19-vaccins (hierna: vaccins) die zijn aangekocht om de Nederlandse bevolking te vaccineren? Zo ja, op welke wijze wordt dit gedaan? Door welke instantie? Met welke frequentie? Indien dit niet het geval is, waarom niet?
Wanneer fabrikanten een medicijn of vaccin indienen om goedgekeurd te worden voor toelating tot de Europese markt, moeten zij data aanleveren conform in Europa vastgelegde regels. Fabrikanten moeten een dossier aanleveren dat uit vijf onderdelen bestaat, waaronder het productieproces en kwaliteit (inclusief alle testen die de fabrikant uitvoert om de kwaliteit te waarborgen).
In Europa beoordelen beoordelingscomités binnen het Europees Medicijn Agentschap (EMA) nieuwe medicijnen en vaccins. In deze comités zijn alle 27 nationale medicijnautoriteiten van de Europese Unie vertegenwoordigd, ook het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG).
Na afloop van het registratieproces voor een nieuw vaccin, vindt er controle plaats van alle afzonderlijk geproduceerde batches (partijen). Voordat een partij vaccins voor gebruik wordt vrijgegeven, moet deze uitgebreid worden getest. Dit wordt niet alleen door de fabrikant gedaan, maar ook door een onafhankelijk nationaal controlelaboratorium (Official Medicines Control Laboratory, OMCL). In Nederland is het OMCL onderdeel van het RIVM. Het OMCL gaat aan de hand van productie- en controleprotocollen na of de fabrikant de partij heeft geproduceerd volgens de eisen die zijn vastgelegd in het registratiedossier en in de Europese Farmacopee. Daarnaast worden monsters van de betreffende partij in een onafhankelijk laboratoriumonderzoek (door een OMCL) gecontroleerd op hun kwaliteit. Het doel van deze zogenaamde partijgewijze vrijgifte («batch release») is het extra waarborgen van de kwaliteit en veiligheid van partijen. Een partij vaccins mag pas op de markt komen als alle controles door de fabrikant en het OMCL zijn uitgevoerd en als de resultaten voldoen aan de strenge kwaliteitseisen. Het OMCL verstrekt dan een batch releasecertificaat aan de fabrikant. Dit certificaat is geldig voor de gehele Europese Unie.
Bovengenoemde procedure geldt ook voor COVID-19-vaccins. In de praktijk wordt dus iedere partij vaccins onafhankelijk onderzocht door een overheidslaboratorium. Informatie over de testen die de OMCL’s uitvoeren is voor ieder type vaccin te vinden in richtlijnen op de site van de European Directorate for the Quality of Medicines & Healthcare1 (EDQM). Het testen en vrijgeven van partijen vaccins is gespreid over laboratoria in Europa. Zo onderzoekt het OCML van het RIVM voor Europa de COVID-19-vaccins van AstraZeneca, het Duitse Paul Ehrlich Institute de COVID-19-vaccins van BioNTtech/Pfizer en het Oostenrijkse Agentur für Gesundheit und Ernährungssicherheit (AGES) onderzoekt de Moderna COVID-19-vaccins. Deze laboratoria leggen aan elkaar verantwoording af.
Omdat daarnaast de gemelde bijwerkingen nauwgezet bijgehouden worden, kan onderzocht worden of een mogelijke bijwerking terug te leiden is naar een probleem of tekortkoming in de kwaliteit van het vaccin.
Indien u niet zélf de samenstelling en kwaliteit van de vaccins controleert omdat u de fabrikanten vertrouwt, kunt u dan uitleggen hoe u na de talloze rechterlijke uitspraken tegen deze fabrikanten, waarbij ze beboet en schuldig werden bevonden, deze fabrikanten toch nog als «betrouwbaar» zou willen bestempelen?1 2 3 4
De kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid van de goedgekeurde COVID-19-vaccins is beoordeeld en voldoende bevonden door het EMA en CBG. De COVID-19-vaccins zijn net zo streng beoordeeld als andere vaccins en medicijnen die in de Europese Unie worden gebruikt. Voor het testen van de individuele vaccinpartijen is, zoals ik in het antwoord op vraag 1 uiteen gezet heb, het systeem met OMCL testlaboratoria ingericht. Toezicht op de fabrikanten wordt door overheidsinspectiediensten uitgevoerd. In Nederland betreft dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), dat onderdeel is van een Europees netwerk van overheidsinspectiediensten. Ook na goedkeuring, houden we de veiligheid van de COVID-19-vaccins nog steeds goed in de gaten. Dat gebeurt ook in de andere landen van de EU. Zo zijn we snel op de hoogte van nieuwe onderzoeksresultaten of eventuele bijwerkingen. Op de website van het CBG verschijnt elke maand een samenvatting van de rapporten over de veiligheid van de vaccins.
Kunt u, ongeacht de vertrouwenskwestie en of er onafhankelijk onderzoek wordt gedaan naar de ingrediënten, de kwaliteit en de samenstelling van vaccins kort reflecteren op de veroordelingen genoemd in de voetnoten bij vraag 4? Kan dit wellicht alsnog een reden zijn voor extra kwaliteitscontroles door Nederland zélf?
In de vier voetnoten bij vraag 2 wordt verwezen naar een aantal rechtszaken over door de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) goedgekeurde geneesmiddelen. Het ging in deze zaken om financiële fraude, reclame-uitingen voor off-label gebruik, off-label claims in relatie tot financieel gewin en aansprakelijkheid bij bijwerkingen. Deze zaken hebben niets te maken met de ingrediënten, kwaliteit of samenstelling van vaccins waar deze vragen betrekking op hebben. Wel is de kwaliteit en het gebruik van enkele medische hulpmiddelen als onvoldoende beoordeeld en zijn producenten hiervoor verantwoordelijk. Voor geneesmiddelen geldt echter een ander beoordelingssysteem dan voor vaccins. Bovendien is van belang dat deze veroordelingen hebben plaatsgevonden in de Verenigde Staten, waar andere wetgeving geldt dan in Europa. De rechtszaken waar in de voetnoten naar wordt verwezen, zijn daarom geen reden voor extra kwaliteitscontroles door Nederland, gezien de hier van toepassing zijnde regelgeving en de praktijk van uitvoering en toezicht.
Er is strenge Europese wetgeving en een deugdelijk, hoogkwalitatief en onafhankelijk beoordelings- en toezichtsysteem. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1, worden er in Europa nog aparte tests op kritische aspecten van vaccins gedaan door overheidslaboratoria (OMCL) waarvan het RIVM er één is.
Indien er door Nederland zélf onderzoek naar de inhoud en samenstelling van de vaccins wordt gedaan, kunt u ons een overzicht van alle resultaten doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1. Er worden alleen vaccins gebruikt waarvan zowel de vaccinfabrikant als een OMCL heeft aangetoond dat ze aan de eisen voldoen zoals die in het registratiedossier zijn vastgelegd. Vanwege de commercieel vertrouwelijke aard van deze informatie zijn testuitslagen en productiedetails niet met een breder publiek te delen.
Voorts wil ik opnieuw verwijzen naar de Website van de EDQM, https://www.edqm.eu/en/human-ocabr-guidelines waar de selectie van testen voor ieder type vaccin te vinden is.
Indien er geen zelfstandig onderzoek door Nederland wordt gedaan naar de inhoud en samenstelling van de vaccins, of wanneer u de resultaten niet wilt delen, kunt u ons dan van elk vaccin tien doses doen toekomen, zodat we de vaccins zélf kunnen laten analyseren door een onafhankelijk laboratorium? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, wordt er ook nadat een vaccin is toegelaten tot de markt nog onafhankelijk onderzoek in of voor Nederland gedaan op vaccinpartijen voordat deze gebruikt mogen worden. Er is hiermee voldoende onafhankelijk onderzoek naar de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van een vaccin gedaan. Ook wordt door overheidsinspectiediensten toezicht op vaccinproductie gehouden. De ingrediënten en samenstelling zijn in de bijsluiter te lezen. Als daar aanleiding voor wordt gezien kan een overheidsinspectiedienst (in dit geval de IGJ) geneesmiddelen (waaronder vaccins) uit een fabriek of uit de markt bemonsteren en deze door een onafhankelijk laboratorium laten onderzoeken. Deze geneesmiddelen mogen niet zomaar verstrekt worden.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant m.b.t. de kolencentrale Geertruidenberg en MOB |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de kolencentrale Geertruidenberg en Mobilisation for the Environment (MOB)?1
Ja, hier ben ik bekend mee.
Kunt u reageren op de uitspraak van de rechtbank dat het gebruik blijven maken van bestaande rechten «dweilen met de kraan open» is? Deelt u die conclusie?
Ik acht het niet opportuun om commentaar te leveren op de uitspraak in deze specifieke zaak, waartegen de provincie Noord-Brabant hoger beroep heeft ingesteld. Ik ben als Minister voor Natuur en Stikstof geen partij in deze zaak. Wel ondersteun ik de provincie in het hoger beroep.
Overigens verken ik samen met de provincies en andere rijkspartijen wat de gevolgen kunnen zijn van ingebruikname van latente ruimte in vergunningen en op welke wijze feitelijke toenames van emissies en daarmee deposities kunnen worden tegengegaan.2 Ik verwacht deze verkenning na de zomer met uw Kamer te kunnen delen.
Als de rechtbank hiermee een impliciete houdbaarheidsdatum voor bestaande stikstofrechten afkondigt, wat zijn hier de gevolgen van? Wat betekent dit voor het beleid? Is dit een kritiek op het functioneren van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering? Zo ja, trekt u zich deze kritiek aan?
Zie antwoord vraag 2.
Speelt de manier waarop de stikstofemissies in dit project werden gesaldeerd (met het reeds in 2015 gesloten deel van de centrale) op een vergelijkbare manier bij andere projecten? Zo ja, worden de vergunningen hiervan dan ook (mogelijk) vernietigd?
Er wordt momenteel geïnventariseerd of dit ook bij andere projecten speelt. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat deze uitspraak op een specifieke situatie ziet, waarbij de uitspraak zich richt op intern salderen met latente ruimte die niet eerder passend is beoordeeld en waarvoor voor het gebruik een nieuwe of gewijzigde omgevingsrechtelijke vergunning nodig is. Overigens is intern salderen sinds 1 januari 2020 niet langer vergunningplichtig omdat de verslechteringsvergunningplicht uit de Wet natuurbescherming is vervallen. Bovendien verbiedt de uitspraak salderen met dergelijke ruimte niet. De uitspraak eist een nadere motivering dat intrekking van die ruimte niet nodig is om verslechtering van de natuur in Natura 2000-gebieden te voorkomen. Het is daarom op basis van deze enkele uitspraak niet mogelijk om te zeggen wat voor gevolgen dit zou kunnen hebben voor andere vergunningen, ook omdat er hoger beroep tegen is ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling).
Deelt u de kritiek van de rechtbank dat de provincie de oude stikstofrechten, vergund voor het reeds in 2015 gesloten deel, niet heeft ingetrokken? Hoe lang blijven dergelijke latente rechten geldig? Hoe lang zouden die volgens u geldig moeten blijven? Blijven die ook geldig voor bedrijfsonderdelen die al jaren niet meer in werking zijn? Wanneer is een activiteit nieuw of moet deze volgens nieuwe regels worden beoordeeld?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3, waar ik heb aangegeven waarom ik het niet opportuun acht om commentaar te leveren op de uitspraak in deze specifieke zaak.
De vragen die u stelt over de wenselijkheid van de geldigheid van latente ruimte maken onderdeel uit van de verkenning die ik samen met de provincies en andere rijkspartijen uitvoer naar de gevolgen van ingebruikname van latente ruimte voor het realiseren van een gunstige of verbeterde staat van instandhouding van stikstofgevoelige soorten en habitats onder de Vogel- en Habitatrichtlijn, en op welke wijze feitelijke toenames van emissies, en daarmee deposities, kunnen worden tegengegaan.
Wat zijn de bredere gevolgen van de uitspraak van de rechtbank dat alleen mag worden gesaldeerd als de provincie duidelijk maakt hoe vervolgens met andere passende maatregelen de depositie in natuurgebieden gecompenseerd wordt? Is daarmee een einde gekomen aan het heersende idee dat salderen «gratis» of «bestaande» stikstofruimte is? Is de provincie nu verantwoordelijk voor het salderen van de «stikstofschuld» die ontstaat bij intern salderen?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van vraag 4, waar ik de mogelijke gevolgen van de uitspraak heb geschetst. De uitspraak brengt een nuancering aan op de vaste jurisprudentie van de Afdeling die ervan uitgaat dat gesaldeerd mag worden met de volledige vergunde ruimte.
De feitelijke betekenis van deze uitspraak wordt momenteel bestudeerd. De provincie Noord-Brabant heeft hoger beroep ingediend tegen de uitspraak. Dit hoger beroep zal moeten uitwijzen of de Afdeling de nuancering van de rechtbank overneemt.
Kunt u reageren op de conclusie van de rechtbank dat het niet de bedoeling is dat met niet passend beoordeelde emissieruimte tot in de lengte der dagen gesaldeerd kan worden? Wat zijn hier de gevolgen van?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Is deze uitspraak relevant voor het plan van Schiphol om geclaimde latente ruimte voor Lelystad Airport te gebruiken?
De vergunningprocedure voor Schiphol loopt nog. Uiteraard betrek ik bij de besluitvorming zorgvuldig alle jurisprudentie op dit vlak. Bovendien is hier sprake van een uitspraak van de rechtbank waartegen hoger beroep bij de Afdeling openstaat. De uitspraak van de rechtbank wijkt af van de vaste jurisprudentie van de Afdeling. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 heeft de provincie Noord-Brabant hoger beroep aangetekend tegen deze uitspraak.
Kunt u paragraaf 12.3 en 12.4 van de uitspraak duiden? Is de conclusie hieruit niet dat (voortaan) ook CO2-emissies van een project moeten worden meegenomen voor een passende beoordeling, aangezien CO2 leidt tot klimaatverandering en klimaatverandering tot negatieve gevolgen voor diverse Natura 2000-gebieden?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep dat wordt ingesteld tegen deze uitspraak. Het is om die reden nog niet bekend of de Afdeling het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Welke hoeveelheid CO2 zou in dit kader significant zijn? Kan dit van belang worden voor andere projecten, zoals andere energiecentrales, wegverbredingen, woonwijken of koeienstallen?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep dat wordt ingesteld tegen deze uitspraak. Het is nog niet duidelijk of de Afdeling het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Gaat dit dan ook gelden voor alle klimaatgerelateerde activiteiten, bijvoorbeeld methaan- en lachgasemissies en vliegvelduitbreidingen die leiden tot klimaatschadelijke emissies buiten Nederland?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep dat is ingesteld tegen deze uitspraak. Het is nog niet duidelijk of de Afdeling het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.