Het bericht ‘Zeeland wil dat geschenkwoningen rijksmonument worden: ‘Ze maken het verhaal van de Watersnoodramp zichtbaar’’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zeeland wil dat geschenkwoningen rijksmonument worden: «Ze maken het verhaal van de Watersnoodramp zichtbaar»»?1
Ja
Bent u het met ons eens dat de geschenkwoningen een klein doch belangrijk onderdeel vormen van het Nederlandse culturele erfgoed? Zo nee, waarom niet?
Daar ben ik het uiteraard mee eens.
Deelt u de mening dat deze geschenkwoningen ons kunnen helpen om het verhaal van de Watersnoodramp tastbaar te maken en goed aan toekomstige generaties te kunnen doorgeven? Zo nee, waarom niet?
Ook dit onderschrijf ik van harte.
Bent u in contact met de landen die toentertijd deze geschenkwoningen hebben gedoneerd om te bezien hoe deze behouden kunnen worden voor de toekomst? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit alsnog te doen?
Ik heb op dit moment geen contact met de betrokken landen. De verantwoordelijkheid voor de omgang met dit erfgoed berust ook in eerste instantie bij ons als Nederland. Bij de stappen die ik hieronder beschrijf zal ik de landen wel betrekken.
Voldoen de geschenkwoningen in Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Holland aan de voorwaarden die de Erfgoedwet stelt voor aanwijzing als rijksmonument?
Ik heb inmiddels een verzoek van de provincies Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland ontvangen om de aanwijzing te onderzoeken. Ik ben voornemens dit onderzoek op korte termijn in gang te zetten. Ik streef ernaar om nog dit jaar een besluit te nemen over een aanwijsprogramma voor de geschenkwoningen.
Bent u bereid om, als daar een verzoek toe komt dat gedragen wordt door de inwoners en bestuurders van deze provincies, deze geschenkwoningen tot rijksmonumenten te verklaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans deze aanwijzing nog in dit herdenkingsjaar te laten plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 5.
Het verdwijnen van de traditie van Paas- en Vreugdevuren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de eerste Paasvuren al dreigen te sneuvelen door de rigide stikstofregels die een eeuwenoude traditie de nek omdraaien?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u ermee bekend dat bouwers van Paas- en Vreugdevuren aan veel te ingewikkelde vergunningsaanvragen worden onderworpen waardoor Paas- en Vreugdevuren vogelvrij zijn verklaard en sneuvelen zodra 'groene moraalridders' het voor het zeggen krijgen, zoals nu in de provincie Overijssel? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?2, 3, 4
De Wet natuurbescherming schrijft voor dat er een vergunningplicht geldt indien een plan of project significant negatieve effecten op een of meer Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Indien er sprake is van significant negatieve effecten moeten er mitigerende maatregelen worden getroffen. Provincies zijn bevoegd gezag voor de vergunningverlening.
Er heeft overleg plaatsgevonden met onder meer de provincie Overijssel. Daaruit blijkt dat deze provincie ondersteuning biedt om de ruim 200 geïnventariseerde paasvuren in deze provincie doorgang te laten vinden. De provincie heeft aangegeven dat het merendeel van deze vuren door kan gaan. Naar verwachting geldt voor 10 tot 20 vuren dat ze alleen kunnen doorgaan bij verplaatsing of verkleining.
Deelt u de mening dat de traditie van Paas- en Vreugdevuren het verdient om te worden beschermd? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze traditie te beschermen, zodat deze voor toekomstige generaties behouden blijft? Kunt u deze vragen gedetailleerd beantwoorden?
Ik deel de mening dat tradities belangrijk zijn. De leden Van der Plas en Eppink hebben het kabinet verzocht om met de provincies als bevoegd gezag in gesprek te gaan over het zo veel mogelijk toestaan van paasvuren, en gebruik te maken van de mogelijkheden die de Habitatrichtlijn en de Wet natuurbescherming biedt om rekening te houden met culturele omstandigheden (motie van de leden van der Plas en Eppink over het behoud van de traditie van Paasvuren, Kamerstuk 34 682, nr. 121, ingediend 23 februari 2023).
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 moet ook bij tradities geldende wet- en regelgeving in acht worden genomen. Uit een gesprek tussen LNV en provincies is gebleken dat de betreffende provincies bereid zijn om tegemoet te komen aan initiatiefnemers zodat de vuren zo veel mogelijk door kunnen gaan. Daardoor kunnen ruim 200 Paasvuren doorgang vinden. In 10 tot 20 gevallen is dit niet mogelijk op de locatie of in de omvang die een initiatiefnemer voor ogen staat. Het is dan aan de initiatiefnemer om het vuur te verplaatsen, te verkleinen of ervan af te zien. De provincies kijken bij de uitvoering van de Wet natuurbescherming via deze weg optimaal naar de mogelijkheden om de traditie in stand te houden.
Het bericht ‘Citadelhof-in-Den-Bosch-opent-eigen-museum’ in het Brabants Dagblad (BD) van 24 januari jongstleden |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht en wat vindt u van dit bericht?1
Ja. Ik vind het in algemene zin vervelend als de communicatie over de toekomst van woningen van bewoners niet naar tevredenheid verloopt.
Hoe hoog staat bij u de cultuurhistorische waarde van woningen op de agenda?
De cultuurhistorische waarde van woningen is een factor om rekening mee te houden, naast andere factoren als beschikbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Het Rijk heeft ruim 400 gebieden in Nederland met een bijzonder cultuurhistorisch karakter gekenmerkt als «beschermd stads- of dorpsgezicht». Hiermee is voldoende geborgd dat hier lokaal zorgvuldig mee omgegaan wordt. Als woningen oud zijn, betekent dit niet dat er sprake is van cultuurhistorische waarde. Deze afweging maakt de gemeente.
Maakt u zich ook zorgen over het verdwijnen van woningen met cultuurhistorische waarde, aangezien naar het nu blijkt gemeenten weinig tot geen respect voor deze cultuurhistorische waarde tonen, zoals ook de gemeente Rotterdam met de sloop van duizenden historische panden? Zo ja, hoe gaat u deze bijzondere panden beter beschermen? Zo nee, waarom niet?2
Ik deel uw mening niet dat gemeenten weinig tot geen respect hebben voor de cultuurhistorische waarde van panden. Mijn beeld is dat gemeenten een zorgvuldige afweging maken en dat er alleen gesloopt wordt als dit echt nodig is vanwege de technische staat van woningen en/of als er substantieel meer betaalbare (huur)woningen teruggebouwd kunnen worden. Het is aan de lokale partijen om hier een afgewogen keuze in te maken.
In het concrete geval van het Citadelhof heeft de gemeente Den Bosch mij laten weten dat een eerdere algemene beoordeling van dit complex (als onderdeel van een bredere lijst van potentieel waardevolle complexen) niet heeft geleid tot de conclusie dat dit complex een beschermde status verdiende. Het Citadelhof ligt buiten het beschermd stadsgezicht, waar een groot deel van de binnenstad van Den Bosch toe behoort.
Deelt u de mening dat bij de afweging van de sloop van panden met cultuurhistorische waarde deze waarde als indicator in de afweging meegenomen dient te worden?
Ja, ik deel dat deze waarde dient te worden meegenomen, naast andere factoren.
Bent u voornemens om de sloop van (cultuurhistorische) woningen bij het Wetsvoorstel versterken regie volkshuisvesting te betrekken, aangezien de sloop van je (t)huis levensgrote impact kan hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit onderwerp komt niet terug in het wetsvoorstel. Keuzes over sloop en vervangende nieuwbouw kunnen het beste op lokaal niveau gemaakt worden, daar wil ik met het wetsvoorstel niets aan veranderen.
Kunnen deze woningen zonder de komst van dit museum blijven staan?
De gemeente Den Bosch en de woningcorporatie Brabantwonen hebben mij laten weten dat er geen directe relatie is tussen de komst van het museum en de eventuele sloop van het Citadelhof. De woningen liggen, sinds een raadsbesluit uit december 2020, in een groter gebied (Spoorzone) waar de komende jaren een gebiedsontwikkeling is voorzien met aandacht voor wonen, niet-wonen functies en een parkeergarage. De Spoorzone is aangewezen als NOVEX-gebied. Daarbij komt dat de technische staat van de woningen in het Citadelhof een ingreep in alle gevallen nodig maakt, omdat de woningen verouderd zijn.
De gemeenteraad van Den Bosch heeft eind januari 2023 groen licht gegeven voor een onderzoek naar de mogelijkheden van een verhuizing van het Design Museum naar het Citadelhof. Ook komt er een onderzoek naar de mogelijke bouw van een parkeergarage en 185 woningen op die locatie. Op dit moment is er nog geen beslissing genomen over de benodigde aanpak.
Vindt u de komst van een museum belangrijker dan het recht op behoorlijke huisvesting van deze bewoners?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat de wethouder Van der Geld toegeeft dat dit beter met de bewoners gecommuniceerd had moeten worden?
Ik vind het goed dat de wethouder hier eerlijk over is. Communicatie naar bewoners over de toekomst van hun woning moet te allen tijde zorgvuldig en bij voorkeur persoonlijk gebeuren.
Deelt u de mening dat het niet alleen een kwestie is van goed communiceren, maar het ontbreken van echte zeggenschap van bewoners die hun (t)huis verliezen, zoals we dat veel vaker zien in bijvoorbeeld de Tweebosbuurt, de Peperstraat in Zaandam, de wijk Jericho in Amersfoort etc.?
Nee, ik deel niet dat er sprake is van het ontbreken van zeggenschap van bewoners. Ik vind het belangrijk dat bewoners zich kunnen uitspreken over, en invloed kunnen uitoefenen op, aspecten van het woonbeleid die hen raken. Wettelijke regels, waaronder de Wet op het overleg huurders verhuurders, borgen de belangen van de zeggenschap voor huurders en bewoners. De Wet op het overleg huurders verhuurder biedt mijns inziens het juiste evenwicht tussen inspraak – in de zin van gekwalificeerd adviesrecht – en beslissingsrecht. Eventuele geschillen over de wijze waarop de verhuurder invulling geeft aan het informatie-, overleg- en adviesrecht van de bewonerscommissies (en huurdersorganisaties) kunnen aan de Huurcommissie en de rechter worden voorgelegd.
De lokale prestatieafspraken die worden gemaakt tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties zijn ook een uiting van het belang dat wordt gehecht aan goede betrokkenheid van huurders bij het volkshuisvestingsbeleid dat hen ook aangaat. Ook is in de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties de afspraak opgenomen tussen Woonbond, Aedes en de Minister voor VRO dat een sociaal statuut zal worden vastgesteld. Hierin zullen randvoorwaarden en inspraak van bewoners worden geregeld voor sloop en vervangende nieuwbouw. Tot slot geldt dat huurdersorganisaties, evenals elke inwoner of organisatie in een gemeente, de mogelijkheid hebben om in te spreken bij de behandeling van vaststelling van gemeentelijke woonbeleid.
Deelt u de mening dat deze verhuurder geen gebruik zou mogen maken van dringend eigen gebruik om deze bewoners te dwingen om te verhuizen, zodat zij plaatsmaken voor een museum, aangezien het dringend eigen gebruik daar niet voor bedoeld is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komt u dan met aanscherping van wet- regelgeving rondom het dringend eigen gebruik? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Als de sloop van het Citadelhof doorgaat op basis voor de voorliggende plannen zal er niet alleen een museum worden teruggebouwd, maar ook een substantiële hoeveelheid nieuwe woningen. Op die manier kunnen er meer woningzoekenden worden voorzien van een kwalitatief goede en duurzame woning. Dat geeft voldoende grond voor eventuele gebruikmaking van dringend eigen gebruik door de corporatie.
Deelt u de mening dat de bouw van een nieuw museum ten koste gaat van een gemeenschap die al tientallen jaren in goede harmonie samenleeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik erken dat de sloop van een woning een zeer ingrijpende ingreep is. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangaf, gaat het mogelijk niet alleen om een museum maar ook om de nieuwbouw van ongeveer 185 woningen. Soms weegt het algemene belang van veel woningzoekenden zwaarder dan het belang van een de zittende bewoners. Deze afweging moet op lokaal niveau gemaakt worden.
Deelt u de mening dat het verhuizen van het museum nog geen tien jaar later kapitaalvernietiging is?
Ik heb onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te kunnen doen.
Deelt u de mening dat de sloop van deze sociale huurwoningen zonder inspraak van bewoners indruist tegen het recht op behoorlijke huisvesting die de Staat via verschillende verdragen geratificeerd heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat de Wet overleg huurders verhuurder (Overlegwet) bij de sloop van woningen tekortschiet aangezien het adviesrecht, dat een verhuurder makkelijk gemotiveerd naast zich neer kan leggen, geen echte inspraakinstrument is dat in verhouding staat tot het belangrijke verlies van iemands (t)huis?
Ik deel die opvatting niet. De Wet Overleg huurder verhuurder (Wohv) regelt dat de verhuurder de huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de berokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan. Dat is informatie die onontbeerlijk is voor de huurdersorganisatie om haar taken uit te voeren. De Wohv bevat dan ook belangrijke waarborgen voor de positie van huurders en huurdersorganisaties.
Het kinderboekenweekgedicht door Pim Lammers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de aankondiging van de keuze voor de schrijver van het kinderboekenweekgedicht, Pim Lammers?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de kritiek en de zorgen vanuit de samenleving met betrekking tot de keuze voor deze schrijver en bent u het eens met het standpunt van De Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) om vast te houden aan deze schrijver, of vindt u dat deze keuze moet worden heroverwogen?
Stichting CPNB is het marketingcommunicatie- en pr-bureau van de boekensector. Het is een onafhankelijke organisatie en zelf verantwoordelijk voor het maken van een keuze voor een schrijver. Deze onafhankelijkheid is een groot goed en vanuit de positie als Staatssecretaris is het niet aan mij om hierover te oordelen.
Inmiddels is bekend geworden dat Lammers zich heeft teruggetrokken voor het Kinderboekengedicht, doordat er naast kritiek ook doodsbedreigingen door Lammers zijn ontvangen. Daarnaast zijn er ook doodsbedreigingen verzonden naar schrijvers die het opnamen voor Lammers. Ik vind de berichtgeving over de doodsbedreigingen aan het adres van Lammers en anderen die voor hem opkomen zeer zorgwekkend en onacceptabel.
Bent u niet van mening dat het (gehele) oeuvre van een schrijver die gelieerd wordt aan een nationaal, educatief evenement voor kinderen zoals de Kinderboekenweek gepast en verantwoord moet zijn voor de doelgroep van de Kinderboekenweek? Zo nee, waarom niet?
De Kinderboekenweek is een eigenstandige campagne van de Stichting CPNB en de stichting heeft de vrije keuze zelf een schrijver hiervoor te vragen en aan te dragen. Zie ook antwoord op vraag 2.
Aangezien het werk van Lammers al eerder als controversieel is aangemerkt en hij op grond daarvan zelfs meermaals is geweigerd voor lezingen op basisscholen, waarom is hij nu dan toch verkozen om een bijdrage te leveren aan de Kinderboekenweek?
De Kinderboekenweek is een campagne van de Stichting CPNB. Zie antwoord op vraag 2 en 3. Daarnaast staat het basisscholen vrij een schrijver wel of niet uit te nodigen of te weigeren voor een lezing.
Is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) betrokken geweest bij, of in ieder geval op voorhand op de hoogte gesteld van, de keuze voor Pim Lammers als schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht? Zo ja, kunt u de overwegingen voor de keuze voor Lammers delen en wat is hierbij de inbreng van uw departement geweest? Heeft u bezwaar gemaakt tegen de keuze voor deze schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht?
Nee, het Ministerie van OCW speelt geen rol bij de Kinderboekenweek en hoeft niet op voorhand op de hoogte te worden gesteld voor de keuze van de schrijver. Dit is aan de sector zelf.
Bent u niet van mening dat het werk van Lammers, niet alleen zijn boeken voor volwassenen, maar juist ook zijn kinderboeken die regelmatig gaan over seksualiteit in een soms controversiële context, ervoor zorgen dat (jonge) kinderen blootgesteld worden aan zaken en informatie die ongepast en pedagogisch onverantwoord zijn? Zo nee, waarom niet?
In Nederland geldt vrijheid van expressie, dat een basisvoorwaarde vormt voor een open en democratische samenleving. Deze vrijheid van expressie geldt ook voor schrijvers. Het is daarom niet aan mij om als Staatssecretaris hier een mening over te hebben en een oordeel te vellen over de inhoud van een kunstuiting.
Ik vind het belangrijk dat kinderen al op jonge leeftijd zichzelf kunnen zijn en zich vrij kunnen ontwikkelen. Daarom is het voor een gezonde seksuele ontwikkeling en het aangaan van gelijkwaardige relaties belangrijk dat jongeren en kinderen kennis opdoen over hun eigen seksualiteit en seksuele- en genderdiversiteit en dat dat voor iedereen anders kan zijn. Om met respect om te gaan met elkaar en zichzelf is het van belang om al op jonge leeftijd met kinderen in gesprek te gaan over relaties en seksualiteit, ook op school. Boeken kunnen een middel zijn voor de school om dit gesprek te voeren. Uiteraard is de manier waarop dit gesprek wordt gevoerd belangrijk en moet hierbij rekening worden gehouden met de leeftijd van de kinderen. Ik heb het vertrouwen dat scholen hier adequaat mee om gaan. Bovendien zijn er organisaties zoals het COC en Rutgers die scholen, maar ook ouders, hierin kunnen ondersteunen.
Wat vindt u van de steeds verder oprukkende tendens dat kinderen op jonge leeftijd geconfronteerd worden met informatie en vraagstukken rondom seksualiteit, waarbij zij actief worden aangemoedigd om met hun eigen seksualiteit bezig te zijn, terwijl zij daar in veel gevallen nog helemaal niet mee bezig en/of aan toe zijn en ook niet aan blootgesteld zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat inmiddels verscheidene officiële organisaties, waaronder bijvoorbeeld Free a Girl en prominente personen uit onze samenleving, zich hebben uitgesproken tegen de keuze voor Lammers voor het Kinderboekenweekgedicht? Vindt u niet dat dit een duidelijk signaal geeft, waaraan gehoor moet worden gegeven?2, 3
Het is aan de CPNB de afweging wel of niet gehoor te geven aan dergelijke oproepen. Free a Girl heeft zo’n oproep gedaan bij de CPNB vanwege de keuze voor Lammers. De CPNB heeft aangegeven dat het bij hen bekend is dat Lammers naast kinderboeken ook voor volwassenen schrijft en dat daarin onderscheid wordt gemaakt. De CPNB heeft daarin de keuzes afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat deze schrijver volgens hen geschikt is te vragen een gedicht te schrijven voor de Kinderboekenweek. De CPNB is een onafhankelijke organisatie en het is daarom niet aan mij om als Staatssecretaris een oordeel te vellen over deze gemaakte keuze.
Bent u niet van mening dat de keuze voor Pim Lammers als schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht zorgt voor het seksualiseren van kinderen en het normaliseren van pedofilie? Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide uitleg.
Nee, dit ben ik niet van mening. Het gedicht voor de Kinderboekenweek is mij niet bekend, dus alleen op basis daarvan kan ik hierover al geen mening vormen. Mijns inziens kan niet op voorhand worden gezegd waartoe iets oproept wanneer de inhoud niet bekend is.
Het feit dat personen of groepen aanstoot kunnen nemen aan de inhoud van een eerdere publicatie, vormt geen reden om aan te nemen dat de schrijver zorgt voor het seksualiseren van kinderen en het normaliseren van pedofilie. Daarnaast is het bekend dat Lammers schrijft voor kinderen, maar ook voor volwassenen. Het is belangrijk dit onderscheid te blijven maken.
Welke lijn gaat het Ministerie van OCW uitzetten voor scholen om om te gaan met de keuze voor deze schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht en verwacht u van scholen dat zij voorbij gaan aan het controversiële werk van Lammers en dat zij met het Kinderboekenweekgedicht zullen gaan werken? Wat gaat u doen als scholen dit niet willen? Hoe moeten scholen omgaan met de controverse rondom deze schrijver en de zorgen en bezwaren van ouders die naar aanleiding hiervan zullen ontstaan?
Scholen kunnen naar eigen inzicht deelnemen aan diverse activiteiten rondom de Kinderboekenweek. Bovendien ben ik ervan overtuigd dat scholen en leraren heel goed in staat zijn om invulling te geven aan het gesprek over maatschappelijke thema’s in hun klas, ook als deze om wat voor reden dan ook als controversieel worden gezien. Ik ga er van uit dat leraren in gesprekken over maatschappelijke thema’s oog houden voor de ontwikkeling en belevingswereld van het kind. Daarbij hebben scholen de vrijheid om het onderwijs naar eigen visie in te vullen, mits zij zich houden aan de wettelijke kaders hiervoor die onder meer in de kerndoelen zijn opgenomen.
Vindt u dat Pim Lammers een maatschappelijk podium moet krijgen als auteur voor kinderen, terwijl zijn werk strafbare feiten, namelijk seksuele handelingen met kinderen, normaliseert en verheerlijkt?
Leesboeken, of andere teksten die als schokkend kunnen worden ervaren, omdat daar bepaalde strafbare gedragingen in voorkomen, zijn niet per definitie strafbaar. Voorkomen moet worden dat onbedoeld censuur wordt opgelegd op boeken en andere literaire werken, ook wanneer deze werken in strijd met de huidige morele opvattingen worden geacht.
De strafrechtelijke grens wordt overschreden wanneer een geschrift opzettelijk aanzet, aanhitst of aanspoort tot een strafbaar feit. Het is te allen tijde aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of in een individuele casus sprake is van strafbare feiten.
Zoals hierboven geantwoord, is het verder aan de organisatie van de Kinderboekenweek.
Vindt u niet dat de kinderrechten worden geschonden door onze kinderen bloot te stellen aan (het werk van) een persoon die openlijk het schenden van de integriteit van hun lichaam propageert en kunt u uitleggen waarom de overheid dit toestaat? Vindt u niet dat u hierop als Minister van Onderwijs moet ingrijpen?
Het staat lezers, en in het geval van jonge lezers hun bemiddelaars, vrij om wel of niet te kiezen voor bepaalde werken. Daarin zijn zij in staat om desgewenst een werk van een juiste context te voorzien.
Het is daarbij van belang onderscheid te maken tussen een fictieve situatie en een werkelijke situatie en wat is geschreven voor kinderen en wat voor volwassenen. Het is daarom niet aan mij om een oordeel te vellen over de inhoud van een fictief beschreven situatie en/of in te grijpen op het werk dat voortvloeit uit de vrijheid van literaire expressie.
Bent u niet van mening dat de overheid onze kinderen dient te beschermen en dat hun veiligheid door het op deze manier normaliseren van de seksualisering van kinderen in het geding komt?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe reflecteert u in het licht van de keuze voor en de ophef rondom Lammers op het feit dat er onlangs in de Tweede Kamer nog een debat gevoerd is over de dramatische zaak Gino, waarbij een 9-jarig jongetje werd misbruikt en vermoord door een recidiverende zedendelinquent, als gevolg van ontoereikende monitoring en bestraffing bij personen die dergelijke misdaden begaan? Hoe is het mogelijk dat iemand die schrijft over seksuele handelingen met kinderen nu een rol krijgt in de nationale educatie van onze kinderen? Vindt u niet dat zedendelinquenten en pedofielen hierdoor in de kaart worden gespeeld? Zo nee, waarom niet?
Bent u zich ervan bewust dat Nederland al jaren in verband gebracht wordt met pedofielennetwerken en dat ons land de grootste Europese speler is in het hosten van kinderpornografische beelden? Hoe is het dan mogelijk dat voor een nationaal educatief evenement iemand wordt ingezet die daaraan actief bijdraagt door kinderporno «literair» te maken?
Het kabinet zet zich breed in om kinderen te beschermen tegen (online) seksueel kindermisbruik en dit aan te pakken. Voor een uiteenzetting van het beleid op dit terrein verwijs ik u bijvoorbeeld naar de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden van de Minister van Justitie en Veiligheid.4
Voor het verdere antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 11.
Aangezien de rijksoverheid actief steun verleent aan de Kinderboekenweek en deze mede faciliteert, bent u dan niet van mening dat de overheid mede schuldig is aan het faciliteren van kindermisbruik, als zij niet optreedt tegen de keuze voor Lammers als schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht?
De Kinderboekenweek is een eigenstandige campagne van de Stichting CPNB en heeft de vrije keuze zelf een schrijver hiervoor te vragen en aan te dragen. Zie ook antwoord op vraag 2. Daarnaast wordt gesuggereerd dat er sprake is van het faciliteren van kindermisbruik, dit is niet aan de orde. Hiervoor verwijs ik terug naar het antwoord gegeven op vraag 12.
Bent u voornemens het CPNB ter verantwoording te roepen over deze kwestie, teneinde Lammers als auteur voor het Kinderboekenweekgedicht te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Nee dat ben ik niet voornemens, zie hiervoor de onderbouwing in de antwoorden op vraag 2, 8 en 9.
Het bericht ‘Die snuivende zanger maakt drugsgebruik doodnormaal’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Die snuivende zanger maakt drugsgebruik doodnormaal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zo openlijk gebruiken van drugs, dat letterlijk een podium heeft gekregen in een zaal vol jonge mensen, een verdere normalisering van drugsgebruik laat zien? Wat is uw reactie hierop?
Ja dit incident draagt inderdaad bij aan de beeldvorming dat drugsgebruik «normaal» zou zijn. We kunnen dit incident dan ook niet hard genoeg afwijzen. Gezien de vele reacties wordt de opvatting dat dit niet normaal is breed gedragen. De bandleden hebben achteraf in diverse media ook in hun reactie duidelijk gemaakt dat ze dit niet hadden moeten doen.
Vindt u dat dit incident niet op zichzelf staat, maar juist nog zichtbaarder maakt hoe «ingeburgerd» het drugsgebruik in Nederland is? Wat is volgens u de huidige publieke moraal als het gaat om het gebruiken van drugs?
Na het verschijnen van het filmpje met het drugsgebruik ontstond er terecht grote ophef en hebben heel veel mensen zich negatief uitgelaten over het incident. Dit laat zien dat veel Nederlanders zich verzetten tegen deze manifestatie van drugsgebruik. Het overgrote deel van de Nederlandse bevolking gebruikt geen drugs als cocaïne of XTC. Uit de Nationale Drug Monitor (NDM) van het Trimbos Instituut blijkt dat XTC en cocaïne het afgelopen jaar door 3%, respectievelijk 2% van de volwassen Nederlanders werd gebruikt. Tegelijkertijd wijst onderzoek uit dat drugsgebruik onder bepaalde groepen, voornamelijk jongeren, wel flink hoog ligt. Mede daarom vind ik de actie van deze zanger ook zo verwerpelijk. Het geeft een onbegrijpelijk en volledig verkeerd beeld aan jongeren.
Deelt u de mening dat de overheid niet stil kan blijven en actief moet laten zien dat het gebruiken van (hard)drugs niet zonder gevolgen is, nu eerder genoemd incident veel stof doet opwaaien, talloze mensen er schande van spreken maar er ook mensen zijn die menen dat er niet zoveel aan de hand is?
Die mening deel ik. U heeft kunnen zien dat ik dit incident in stevige bewoordingen heb veroordeeld. Elke snuif cocaïne draagt bij aan de instandhouding van een gewelddadige, criminele industrie waar we met onze hele rechtsstaat tegen strijden.
Ook vanuit het perspectief van de volksgezondheid is het kabinet het met u eens dat de overheid een belangrijke taak heeft op het gebied van het effectief ontmoedigen van drugsgebruik. Daarom vind ik het van belang te benadrukken dat de overheid geenszins stil zit wanneer het om drugspreventie gaat. De Staatssecretaris van VWS heeft in de Kamerbrief2 over zijn aanpak drugspreventie in juli vorig jaar breed uiteengezet wat er vanuit dat ministerie gebeurt om drugsgebruik te ontmoedigen. Volgende maand ontvangt u van de Staatssecretaris van VWS weer een brief over dit onderwerp.
Het kabinet vindt het belangrijk te benadrukken dat de drugspreventie-activiteiten zijn gericht op de doelgroepen waar het meeste wordt gebruikt. Deze gerichte strategie is minder zichtbaar dan een brede publiekscampagne, maar wel effectiever. Onderzoek wijst uit dat een brede publiekscampagne niet effectief is in het streven naar gebruiksreductie. Tegelijkertijd draagt ongerichte voorlichting bij aan het beeld dat drugsgebruik normaal is. Dit zou niet alleen ineffectief zijn, maar zelfs een averechts effect kunnen hebben.
Welke kansen ziet u om de maatschappelijke verontwaardiging over dit incident te benutten om de gemeenschappelijke moraal ten aanzien van drugsgebruik te veranderen en te verbeteren, met meer oog voor de schadelijke gevolgen van drugsgebruik? Ziet u het belang van een breed maatschappelijk offensief, met ambassadeurs uit verschillende disciplines, om de trend van normalisatie te keren en bewustwording te vergroten, ter bescherming van de gezondheid en kansen van jongeren en ter verdediging van de (hoeders van onze) rechtstaat en veiligheid? Zo ja, welke stappen bent u van plan te zetten? Zoekt u hierbij ook de samenwerking op met artiesten, influencers en rolmodellen?
Net als u acht ik het vanuit het oogpunt van zowel de aanpak van drugscriminaliteit als de volksgezondheid van belang om uit te dragen dat drugsgebruik geen onderdeel uitmaakt van een normale, gezonde leefstijl. Voor het zo effectief mogelijk uitdragen van deze norm worden door JenV en VWS veel gesprekken gevoerd met preventieexperts. Uit deze gesprekken is gebleken dat de meest effectieve preventie specifiek gericht is op de groepen waar het gebruik en de norm het meeste afwijkt. Een breed gesprek over drugs kan juist de boodschap versterken dat gebruik normaal is. Immers, als er zoveel aandacht voor is, is de impliciete boodschap dat er zeer veel mensen gebruiken. Uit de cijfers blijkt echter dat dit niet zo is. Daarom richten de Staatssecretaris van VWS en ik preventie-activiteiten op de groepen waar deze het meeste uit kunnen richten.
Bent u bekend met het bericht ««Bloed aan je neus»; Kritiek op openlijk drugsgebruik van zanger Milo Driessen: «Voorbeeldfunctie voor jong publiek»? Op welke manier(en) kunt u aan de samenleving duidelijk maken dat achter iedere XTC-pil en achter elk grammetje cocaïne een crimineel netwerk schuilgaat, waarin regelmatig sprake is van liquidaties, zware criminaliteit en ondermijning?2
Ja, dit bericht heb ik gelezen. Zoals u ook uit mijn reactie op het incident heeft kunnen opmaken, heb ik mij hardop afgevraagd hoe iemand niet kan weten dat wij in een fundamentele strijd met de georganiseerde drugscriminaliteit zijn verwikkeld. Dat ik mij niet kan voorstellen dat iemand niet weet dat zijn vraag naar drugs het aanbod ervan in stand houdt. Meedogenloze criminelen met bloed aan hun handen verdienen zo goud geld. Ik blijf deze boodschap herhalen, maar om gedragsveranderingen bij gebruikers tot stand te brengen zetten we daarnaast in op een meer effectieve, op de doelgroep gerichte aanpak (zie hiervoor 4 en 5).
Welke stappen gaat u zetten richting organisatoren van evenementen/uitbaters van feesten waarbij het vele drugsgebruik onder het publiek vanzelfsprekend is? Welke verantwoordelijkheid legt u bij hen en welke gevolgen zijn er als er geen effectieve maatregelen worden genomen om drugsgebruik tegen te gaan?
Het uitgaansleven is een belangrijke setting wanneer het gaat om drugspreventie. Samen met de Staatssecretaris van VWS ondersteun ik bijvoorbeeld het Oost-Brabantse «Skip», een breed gedragen regioproject dat ook samen met evenementenorganisatoren een duidelijke norm wil stellen over drugsgebruik. Ook heeft het Trimbos-instituut de online interventie Festival Oneliners ontwikkeld gericht op festivalgaande jongeren. Ik roep evenementenorganisatoren op deze interventie te verspreiden onder hun achterban.
Het Ministerie van VWS heeft samen met de uitgaans- en evenementenbranche CelebrateSafe ontwikkeld, een platform met tips en betrouwbare informatie over veilig feesten. Ik moedig evenementen aan om, voor zover zij dit nog niet gedaan hebben, kennis te nemen van de beschikbare materialen over drugspreventie op evenementen die door het Trimbos-instituut zijn gepubliceerd (zie ook vraag 8). Er wordt organisatoren veel aangereikt, maar zij dragen natuurlijk zelf ook een verantwoordelijkheid voor het drugsgebruik op hun feesten en evenementen. Zij kunnen ook zelf initiatieven ontplooien om te laten zien dat zij het zich aantrekken dat mens en maatschappij zoveel schade ondervinden van drugsgebruik.
Wat vindt u van het voorstel van het CDA om gemeenten te stimuleren om drugspreventieplannen onderdeel te maken van de vergunningverlening voor festivals en andere evenementen, waarbij de vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken wanneer de plannen niet op orde zijn of niet worden nageleefd? Bent u bereid hierover met gemeenten in gesprek te gaan?
Veel gemeenten nemen al voorwaarden wat betreft drugspreventie op in de vergunningverlening. Het Trimbos-instituut heeft in opdracht van VWS een lijvige Leidraad alcohol, drugs en tabak voor evenementen gepubliceerd die gemeenten en evenementen voorziet van bruikbare informatie en helpt hier werk van te maken. De gemeenten die hier nog geen gebruik van maken roep ik van harte op dit alsnog te doen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en voor het eerstvolgende commissiedebat drugsbeleid, nu gepland op 22 februari a.s., beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘En toen was er geen hoogleraar Friese taal en cultuur meer, tegen de afspraken in’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), René Peters (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Hoe kijkt u naar de sollicitatieprocedure van de Rijksuniversiteit Groningen, die uiteindelijk niet resulteerde in een hoogleraar Friese taal en cultuur, maar in een universitair docent?1
De sollicitatieprocedure betreft een personele aangelegenheid van de universiteit zelf. De RUG heeft mij laten weten het spijtig te vinden dat hun benoemingsprocedure geen hoogleraar heeft opgeleverd. Toen dit duidelijk werd heeft de RUG besloten te investeren in de ontwikkeling van jong talent door een universitair docent aan te stellen en te werven voor een postdoc. Daarnaast is recentelijk een interim--hoogleraar Friese taal en cultuur aangetrokken (d.m.v. een detachering van de UvA). Door te investeren in jong talent kan, naar verwachting van de RUG, over enkele jaren alsnog een geschikte hoogleraar Fries worden benoemd. Ik heb vertrouwen in die aanpak. Daarnaast zet de RUG naast het reguliere onderwijsaanbod, via het project Fries dat mede gefinancierd wordt door het Rijk en de provincie Fryslân, ook in op andere manieren om het onderwijs en onderzoek in de Friese taal en cultuur te behouden en verder te versterken, zoals het organiseren van summer- en winterschools, het aanbieden van MOOCs (massive open online courses) en het ontwikkelen van postacademisch onderwijs. Ook kijk ik uit naar de sectorplannen waarin aandacht zal zijn voor het veld Talen & Culturen waar Frisistiek ook onder valt.
Wat is uw gedachte bij de observatie van DINGtiid, het onafhankelijke adviesorgaan voor de Friese Taal, dat er geen eerlijke procedure is gevolgd, omdat niet duidelijk was dat het om de werving van een universitair docent ging én dat er wel genoeg geschikte kandidaten zouden zijn om de functie van hoogleraar Fries te vervullen, zij hadden alleen moeten worden benaderd?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 betreffen sollicitatieprocedures een personele aangelegenheid van de universiteit zelf. De RUG heeft de vacature, zoals gebruikelijk, openbaar gepubliceerd. Overigens gaat DINGtiid in hun diverse stukken niet in op de vraag of er wel of niet geschikte kandidaten waren.
Wanneer bent u voornemens om met een wetsvoorstel te komen, waarin wetenschappelijk onderwijs in het Frysk wordt verankerd?
Ik verken momenteel de mogelijkheden om de motie die vraagt om wettelijke verankering van wetenschappelijk onderwijs in het Fries uit te voeren en zal uw Kamer dit najaar verder informeren over de uitvoering van de motie. Relevant hierbij is dat de KNAW heeft besloten om een advies te maken gericht op een duurzame Frisistiek. De KNAW streeft ernaar dit advies eind dit jaar op te leveren. Dit advies betrek ik graag bij de uitvoering van de motie. Relevant zijn ook de ontwikkelingen rondom de sectorplannen en de stand van zaken rond de bestuursafspraak Friese taal en cultuur (tussen Rijk en de provincie Fryslân). In het voorjaar van 2024 volgt een inhoudelijke brief over de uitvoering van de motie die vraagt om een wetsvoorstel, waarin ik ook het advies van de KNAW zal meenemen.
Vindt u dat Fries als onderdeel van de bredere internationale opleiding in voldoende mate recht doet aan de positie van het Fries als tweede Rijkstaal?
Academisch onderwijs en onderzoek en kennis over taal, taalbeheersing en cultuur zijn van groot belang. Het Nederlands en het Fries, als tweede officiële taal in de provincie Fryslân, nemen daarbij een bijzondere positie in. Ondanks jarenlange inspanningen vanuit de sector blijft het aantal studenten dat een track of minor Fries volgt, zeer gering. Ik vind het dan ook van belang dat gewerkt wordt aan het verder vergroten van de aantrekkelijkheid van de universitaire talenopleidingen voor (aspirant) studenten. Door het Fries onderdeel te maken van de bredere opleiding Minorities and Multilingualism, kan die aantrekkelijkheid verder worden vergroot doordat er meer politieke en culturele kwesties worden aangesneden en er bredere beroepsperspectieven voor afgestudeerden zijn. Hierbij is van belang dat het Fries een duidelijk en zichtbaar onderwijs- en onderzoeksprofiel heeft, en de toegang naar de lerarenopleiding wordt gewaarborgd. Hier wordt op verschillende manieren goed aan gewerkt, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht. Ook zet de RUG in op het versterken van de samenwerking met kennispartners, o.a. in het hbo, zoals NHL Stenden, en de Fryske Akademy. Deze samenwerking is er op gericht om de zichtbaarheid en aantrekkelijkheid van onderwijs en onderzoek op het gebied van het Fries te vergroten. Daarnaast zal, in samenspraak met de provincie Fryslân, een haalbaarheidsonderzoek voor universitair en post-academisch onderwijs op het gebied van de Friese taal en cultuur worden uitgevoerd. Middels post-academisch onderwijs wil de RUG voorzien in de Friese maatschappelijke behoefte aan werknemers met uitstekende beheersing van het Fries. Te denken valt aan journalisten, medewerkers van de provincie, docenten aan lagere en middelbare scholen, curatoren in musea, managers van lokale grootschalige industrie etc.
Hoe wilt u in de tussentijd ervoor zorgen dat alvast wordt gehandeld naar de geest van de aangenomen motie-De Hoop/Van der Molen over het wettelijk verankeren van wetenschappelijk onderwijs in het Frysk2, waardoor het wetenschappelijk onderwijs in het Frysk ook de komende tijd aangeboden kan blijven worden?
Het wetenschappelijk onderwijs in het Fries wordt nog steeds aangeboden als onderdeel van de brede opleiding Minorities and Multilingualism. Ook werkt de RUG op verschillende manieren aan verdere versterking hiervan, zie ook mijn antwoorden op de vragen 1 en 4. Verder kijk ik met belangstelling uit naar de sectorplannen in het wo, waarin ik investeer en aandacht heb gevraagd voor de moderne vreemde talen en Nederlandse taal en cultuur waar het Frisistiek ook onder valt.
Bedreiging van cultureel erfgoed uit de periode 1965-1985 |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van recente berichten over bedreiging van cultureel erfgoed uit de periode 1965-1985?1, 2, 3, 4, 5, 6, 7
Ja
Deelt u de mening dat iconen uit deze tijd zeer kwetsbaar zijn en al te voortvarend worden gesloopt?
Het belang van het erfgoed van na 1965 onderschrijf ik. Ik onderken ook dat er gebouwen uit deze periode worden gesloopt. In de verkenning die de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) in 2019 publiceerde naar cultureel erfgoed van de periode 1965–1990 en in de reactie daarop van mijn voorganger d.d. 28 april 2020 is aangegeven dat er toen nog geen sprake was van grootschalige bedreiging.8 Vanwege de grote ruimtelijke opgaven waar Nederland anno 2023 voor staat en de impact daarvan op het erfgoed, heb ik inmiddels besloten dat een (beperkt) aanwijzingsprogramma nu toch nodig is (zie ook het antwoord op vraag 4).
Heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed het gebouwde erfgoed uit de periode 1965-1985 en de actuele bedreigingen in beeld?
De door u aangedragen voorbeelden zijn bij de RCE bekend. Er is geen uitputtend overzicht van waardevolle gebouwen uit de betreffende periode, noch van de eventuele voornemens tot sloop of transformatie. Wel heeft de RCE, in samenspraak met andere overheden en belangenorganisaties een eerste overzicht gemaakt van gebouwen die mogelijk vanuit erfgoed optiek kunnen worden aangemerkt als behoudenswaardig.
Welke concrete maatregelen neemt u om iconen uit de periode 1965-1985 te beschermen?
In vervolg op de stappen die mijn voorganger reeds heeft gezet heb ik de RCE gevraagd om een Post 65-programma te starten en daarin een beperkt selectie- en aanwijzingsprogramma voor te bereiden voor de periode 1965–1990. Het hierboven genoemde in samenspraak met andere overheden en belangenorganisaties opgestelde overzicht van mogelijk behoudenswaardige gebouwen, vormt belangrijke input hiervoor. Het programma Post 65 zal ook gebieden die karakteristiek zijn voor deze periode inventariseren. Overigens is het ook een taak van de gemeenten om cultureel erfgoed te waarderen en te beschermen. Dat geldt ook voor het erfgoed uit de periode 1965–1990 en sommige gemeenten zijn hiermee ook al gestart.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat het Rijk panden uit 1965-1985 proactief gaat beschermen?
Ja, daarom heb ik de RCE ook de hierboven bij het antwoord op vraag 4 genoemde opdracht gegeven. Ik wil echter ook andere overheden stimuleren om het erfgoed uit deze periode te waarderen en te beschermen.
Bent u bereid stappen te zetten om panden uit 1965-1985 te beschermen, zoals het Rijk ook heeft gedaan met de periode van de Wederopbouw, in ieder geval 100 of 200 objecten met een goede spreiding over Nederland?
Bij de selectie van objecten zal gelet worden op de relevantie voor het historische verhaal van deze periode, het type gebouwen, ruimtelijke spreiding, de spreiding in tijd, het type ontwerper en zowel alledaagse als exceptionele objecten. Het aanwijzingsprogramma zal in eerste instantie beperkter van omvang zijn dan het in de vraag genoemde aantal. Bescherming kan overigens ook plaatsvinden door aanwijzing als rijksmonument, maar ook door middel van bijvoorbeeld opname in het Omgevingsplan (na inwerkingtreding van de Omgevingswet).
Het bericht ‘Verliest De Mearmin haar status?’ |
|
Lucille Werner (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verliest De Mearmin haar status?»?1
Ja
Klopt het dat u molen De Mearmin in Damwâld uit het Rijksmonumentenregister wilt schrappen?
Ja
Wat is de reden voor uw voornemen om de monumentenstatus van De Mearmin te laten vervallen?
De reden om de monumentenstatus van De Mearmin te laten vervallen is het feit dat de eigenaar de molen heeft verplaatst naar een museale omgeving. Het verplaatsen van monumenten met behoud van de monumentenstatus is op zich niet onmogelijk, maar de nieuwe locatie hoort dan in landschappelijk of stedenbouwkundig opzicht functioneel en cultuurhistorisch vergelijkbaar te zijn met de oorspronkelijke situering. Bij een (buiten)museum is dit in beginsel niet het geval. Monumenten die naar een (buiten)museum worden verplaatst verliezen dan ook hun status als rijksmonument. Dit beleid is laatstelijk herbevestigd in het RCE-document Uitgangspunten en overwegingen gebouwde en groene rijksmonumenten van 1 februari 2019 (te raadplegen op de website van de RCE).
Met het geschetste beleid wordt ook uitvoering gegeven aan artikel 5 van het Verdrag inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa (Verdrag van Granada, 1985).
Klopt het dat molen De Mearmin in 2016 opnieuw is opgebouwd in buitenmuseum «De Sûkerei» in Damwâld in overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)?
Ja, met dien verstande dat de RCE – in overeenstemming met de beleidsmatige uitgangspunten – negatief heeft geadviseerd over de verplaatsing van de molen. Daarbij heeft de RCE ook in een vroegtijdig stadium aangegeven wat de gevolgen van verplaatsing naar De Sûkerei kunnen zijn voor de status als rijksmonument.
Klopt het dat het Rijk subsidie heeft verleend voor de verplaatsing, de restauratie en het onderhoud van De Mearmin?
De RCE heeft subsidie verleend voor de restauratie en het onderhoud van De Mearmin, niet voor verplaatsing.
Kunt u nader toelichten wat u in verband met De Mearmin bedoelt met: «In zijn algemeenheid betekent het verplaatsen van een rijksmonument verlies van monumentale waarden en historische context»? Zijn de ouderdom, de cultuurhistorische betekenis en de industrieel-archeologische betekenis naar uw oordeel bij de verplaatsing van De Mearmin naar Damwâld verloren gegaan?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Door verplaatsing is de molen niet meer in de historische omgeving aanwezig. Ook is er geen sprake van een vergelijkbare situering.
Wat zijn de financiële gevolgen voor Stichting «De Sûkerei» van het schrappen van de monumentenstatus van De Mearmin en de overgang naar een ander financierings- en instandhoudingsregime?
Het verlies van de status als rijksmonument betekent dat de eigenaar niet langer een beroep kan doen op subsidieregelingen voor rijksmonumenten, zoals de Subsidieregeling Instandhouding Monumenten.
Deelt u de mening dat de instandhouding van De Mearmin juist te danken is aan Stichting «De Sûkerei» en dat het monumentenbeleid gericht dient te zijn op ondersteuning van eigenaren, zoals deze stichting?
Het is zeker passend om waardering uit te spreken voor de activiteiten van Stichting «De Sûkerei», om met vele vrijwilligers het verleden van de noordelijke Friese wouden beleefbaar te maken. Getuige het negatieve advies over de verplaatsing van De Mearmin naar De Sûkerei had de RCE liever een andere oplossing voor de toekomst van deze molen gezien.
Het beleid is zeker gericht op de ondersteuning van eigenaren van monumenten. Het monumentenbeleid is echter niet gericht op ondersteuning van de exploitatie van (buiten)musea.
Onderkent u dat molens de meest kwetsbare monumenten zijn, met houten aandrijvingen en werktuigen, die constant goed en gedegen onderhoud vergen? Zo ja, op welke wijze wordt dit in uw beleid geborgd?
Zoals voor heel veel monumenten geldt ook voor molens dat zij kwetsbaar zijn als er geen goede instandhouding plaatsvindt. Dat molens een van de bijzondere categorieën in ons monumentenbestand zijn, blijkt uit de constante en ruime aandacht die maatschappij en overheid aan dit erfgoed geven. Nog afgelopen jaar heb ik vanuit de regeerakkoordmiddelen een storting gedaan in het Molenfonds waarmee eigenaren worden ondersteund.2 Daarnaast is de systematiek van de Subsidieregeling Instandhouding Monumenten (SIM) zodanig dat zij in de praktijk vrijwel verzekerd zijn van toekenning van instandhoudingssubsidie.
Onderdeel van mijn beleid vormt ook de subsidiëring van de opleiding en examinering van (vrijwillig) molenaars. Dit zorgt voor (aanwas van) bekwame molenaars die met voldoende kennis dit kwetsbare type monumenten kunnen bedienen en onderhouden. Het bijschrijven van het ambacht van molenaar op de Unesco representatieve lijst van immaterieel erfgoed draagt hier ook aan bij.
Vanuit de RCE wordt de instandhouding van molens verder ondersteund door kennisdeling en door advies bij restauratie, onderhoud en andere ingrepen.
Op welke wijze hebt u de Kamer geïnformeerd, dat de status van rijksmonument vervalt als een rijksmonument wordt verplaatst naar een buitenmuseum?
Het is reeds lange tijd gebruikelijk dat daar waar panden worden verplaatst naar een museum deze hun monumentale status verliezen of niet worden aangewezen. Deze handelwijze is voor het laatst herbevestigd in 2019 als onderdeel van het RCE-document Uitgangspunten en overwegingen gebouwde en groene rijksmonumenten van 1 februari 2019. Dit document is niet actief met uw Kamer gedeeld. Het uitwerken van dergelijke uitgangspunten hoort tot de taken van de RCE in de uitvoering van het erfgoedbeleid.
Van welke rijksmonumenten die zijn verplaatst naar een buitenmuseum hebt u de monumentenstatus laten vervallen of bent u van plan die te laten vervallen?
Ik heb geen overzicht van het aantal rijksmonumenten dat in het verleden is verplaatst naar buitenmusea en waarvan de status is vervallen. Verplaatsing komt niet veel voor en is meestal (mede) ingegeven door het feit dat het monument niet te handhaven is op de oorspronkelijke plaats. Een bekend voorbeeld is de monumentale boerderij van voormalig Staatssecretaris Van Leeuwen te Hoogmade, die moest wijken voor de Hogesnelheidslijn. Deze boerderij is in 2002 verplaatst naar het Openluchtmuseum Arnhem, waarbij de monumentenstatus is komen te vervallen.
De RCE heeft op dit moment geen weet van voorgenomen verplaatsingen van rijksmonumenten naar buitenmusea. Er zijn dus ook geen plannen tot het – met die reden – laten vervallen van de monumentenstatus.
De bijdrage van de stichting Femmes for Freedom aan emancipatie van meisjes en vrouwen met een biculturele achtergrond |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de in november 2020 aangenomen motie van mijn collega Peters, waarin de regering wordt verzocht om in gesprek te gaan met Femmes for Freedom om te onderzoeken welke duurzame rol de stichting kan spelen binnen het brede thema van zelfbeschikking en daar afspraken over te maken?1
Ja.
Herinnert u zich tevens dat u de Kamer over de voortgang van deze gesprekken in kennis zou stellen?
Ja.
Kunt u aangeven wat uit deze gesprekken naar voren is gekomen, wat is de stand van zaken?
De Stichting Femmes for Freedom is een duurzame gesprekspartner van de rijksoverheid waar het gaat om vraagstukken op het gebied van inclusie en emancipatie van meisjes en vrouwen met een biculturele achtergrond. Het kabinet waardeert de inbreng vanuit Femmes for Freedom bij de beleidsvorming en -uitvoering. Wel is het zo dat het de bedoeling is dat ook andere partijen de gelegenheid wordt gegeven om een subsidieaanvraag of een offerte in te dienen voor de uitvoering van een project. Om u een indruk te geven van de samenwerking met Femmes for Freedom volgt hieronder een overzicht van enkele activiteiten.
Femmes for Freedom wordt op structurele basis uitgenodigd om deel te nemen aan het kwartaaloverleg schadelijke praktijken. Aan dit overleg nemen verschillende partnerorganisaties en ministeries deel. Het kwartaaloverleg heeft onder andere als doel om af te stemmen over actualiteiten en beleidsontwikkelingen.
Pharos heeft bij de ontwikkeling van een voorlichtingscampagne over schadelijke praktijken diverse partijen betrokken, waaronder Femmes for Freedom.
In opdracht van SZW – als onderdeel van de actieagenda schadelijke praktijken – heeft Femmes for Freedom in 2021 en 2022 voorlichtingsmateriaal en gastlessen voor inburgeringsplichtige vrouwen en lhbtiq+ personen uit nieuwkomersgroepen ontwikkeld en verspreid. Het voorlichtingsmateriaal en de gastlessen zijn gericht op het voorkomen van praktijken, die het recht op zelfbeschikking beperken, zoals onder meer huwelijksdwang en eergerelateerd geweld. De Minister van SZW heeft het voorlichtingsmateriaal in februari 2022 persoonlijk in ontvangst genomen.
Femmes for Freedom is vanwege haar deskundigheid betrokken door het Ministerie van JenV in het kader van het wetsvoorstel tegenaan huwelijkse gevangenschap. Femmes for Freedom is verzocht om advies te geven over een specifiek artikel in dit wetsvoorstel. Dit verzoek is bewilligd.
Daarnaast heeft het Ministerie van OCW in de afgelopen drie jaar het project LEF van Femmes For Freedom ondersteund middels een projectsubsidie. LEF helpt vrouwen en meisjes met een niet-westerse migratieachtergrond zich steeds bewuster te maken van hun rechten. LEF steunt daarbij meisjes en vrouwen om nieuwe manieren te vinden om deze rechten op te eisen binnen de eigen gemeenschappen. Tot slot zet LEF in op het bewuster maken van de omgeving over de rechten van deze vrouwen en meisjes en de bijdrage die derden kunnen leveren aan het bekrachtigen van deze rechten. Dit project wordt eind van het jaar afgerond.
Tenslotte ben ik verheugd u te kunnen mededelen dat de alliantie Jong Gelijk behoort tot de in totaal 8 allianties die recent door OCW zijn uitgenodigd om een strategisch partnerschap aan te gaan. Onderdeel van dit partnerschap is dat de allianties hun uitgewerkte plannen en begrotingen in het najaar indienen. Vervolgens wordt uiterlijk 31 december 2022 door mij formeel beslist over de subsidieverlening.
De alliantie Jong Gelijk bestaat uit Rutgers, Colored Qollective, de Nederlandse Jeugdraad (NJR) en Femmes for Freedom. Met een alliantie voor en door jongeren, beoogt deze alliantie jongeren in beweging te laten komen voor gender- en LHBTI + gelijkheid en stereotiepe beeldvorming te doorbreken. De alliantie heeft een looptijd van januari 2023 tot december 2027.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt over de manier waarop de stichting een inhoudelijke bijdrage kan leveren aan het thema van zelfbeschikking?
Zie antwoord vraag 3.
Is de stichting Femmes for Freedom inmiddels een duurzame vaste gesprekspartner voor uw ministeries (o.a. Justitie en Veiligheid) als het gaat om vraagstukken op het gebied van inclusie en emancipatie van meisjes en vrouwen met een biculturele achtergrond? Zo ja, kunt u hiervan voorbeelden geven? Zo nee, waarom is nog niet aan de motie voldaan en hoe gaat u alsnog invulling geven aan de motie om de stichting Femmes for Freedom een duurzame rol te geven binnen het thema van zelfbeschikking bij de betrokken ministeries?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Metselaarstekens op tiental Walcherse kerken verminkt door restauratie’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Metselaarstekens op tiental Walcherse kerken verminkt door restauratie»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat bij verschillende kerken op Walcheren inderdaad de zogeheten metselaarstekens zijn verdwenen door de restauratie? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren binnen de geldende kaders inzake restauratie en wat is de rol geweest van de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (RCE) als het gaat om Rijksmonumenten?
Ik waardeer de betrokkenheid vanuit de samenleving bij de instandhouding van erfgoed zoals bij deze bijzondere metselaarstekens. Uit observaties van de RCE ter plaatse en gesprekken met de gemeenten Veere en Middelburg blijkt echter dat van het afschaven of verwijderen van metseltekens bij restauratie geen sprake is. Inmiddels heeft de gemeente Veere alle betreffende kerken bekeken en is er contact geweest met de lokale historicus. Sommige tekens zijn in de loop der tijd minder zichtbaar geworden door algehele verwering van het metselwerk. Daarbij is de glazuurlaag van de decoratieve stenen van nature gevoelig voor craquelé en afbrokkeling. Nergens is geconstateerd dat metseltekens zijn afgeschaafd of verwijderd.
Hoe is het mogelijk dat zulke opzichtige elementen aan monumenten door restauratie aangetast kunnen worden? Wat doet u om te bevorderen dat basale kennis voldoende op peil is?
Zoals hierboven beschreven is in dit geval gelukkig geen sprake van aantasting van de monumenten door restauratie. De geleidelijke veroudering van metseltekens geeft geen aanleiding om te ingrijpen. Mijn beleid is erop gericht dat bij de instandhouding van monumenten zoveel mogelijk historisch materiaal wordt behouden. Dit vormt ook het uitgangspunt bij het beoordelen van subsidieaanvragen en het adviseren van gemeenten door specialisten van de RCE. Daarnaast ondersteun ik de sector via de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM) die een belangrijke rol speelt in het stelsel dat zorgt voor kwaliteit bij restauratie en onderhoud van monumenten. Dat doet ERM door het samen met de sector ontwikkelen en vaststellen van uitvoeringsrichtlijnen. In de richtlijn voor historisch metselwerk wordt ook aandacht besteed aan deze zogenaamde metseltekens.
Op welke wijze kunt u bijdragen aan eventuele mogelijkheden tot herstel van deze monumenten of het voorkomen van problemen in lopende restauraties? Is de RCE voornemens contact te zoeken met alle gemeenten waar dit probleem aan de orde is, ook als geen sprake is van Rijksmonumenten?
De RCE is vanuit zijn wettelijke adviesrol doorlopend in contact met gemeenten en provincies. Zo ook met de gemeenten Veere en Middelburg en de provincie Zeeland. Zij geven dit specifieke onderwerp de volle aandacht. Daarnaast organiseert de RCE regelmatig bijeenkomsten voor de monumentensector waar kennis over specifieke instandhoudingsvraagstukken wordt uitgewisseld.
In hoeverre kan deze problematiek op andere plaatsen in Nederland aan de orde zijn? Bent u bereid dit in beeld te brengen en de gemeenten, die hiermee te maken kunnen krijgen, hierover te informeren?
Hoewel er in dit geval dus geen sprake is van een probleem, heeft de kwaliteit van uitvoering bij instandhouding van monumenten voortdurend mijn aandacht. Zo hebben de provincies en de RCE een monumentenmonitor ingericht die een goed beeld geeft van de kwaliteit van onze rijksmonumenten. Daarnaast is de kwaliteit van instandhouding voor de RCE het uitgangspunt bij het adviseren rondom vergunningverlening en bij subsidieverlening.
Het beschermen en behouden van maritiem erfgoed. |
|
Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA), Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Geld nodig voor beheer schepen: Utrecht wil maritiem erfgoed beschermen»?1
Ja
Deelt u de overtuiging dat havens een herkenbaar gezicht geven aan een vissersdorp, vesting-, handels- of havenstad en dat maritiem erfgoed en varend erfgoed daarin onmisbaar zijn?
Onder de door het Rijk aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten bevinden zich meerdere historische zee- en rivierhavens. De aanwezigheid van varend erfgoed en soms ook van hiermee samenhangende ambachtelijke nijverheid geven deze historische plekken meerwaarde en levendigheid.
Onderkent u ook het belang van het behoud van historische woonschepen?
Bij cultureel erfgoed gaat het om «uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden».2 Ook historische woonschepen kunnen daar onderdeel van uitmaken en in die zin onderwerp zijn van het streven naar behoud.
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Maritiem erfgoed in de provincie Utrecht»?2 Bent u bereid te reageren op de conclusies en aanbevelingen die het Rijk en het rijksbeleid betreffen?
Ja, ik heb kennisgenomen van het genoemde rapport. Ik ben, samen met het Ministerie van EZK, in gesprek met de sectororganisaties van de bruine vloot, het varend erfgoed en betrokken provinciale en gemeentelijke overheden over de toekomst en de ontwikkelingen in de sector, mede ter uitvoering van de motie Inge van Dijk c.s.4 De Minister van EZK heeft uw Kamer recent over de voortgang van dit gesprek geïnformeerd.5 In het overleg is verkend hoe de verschillende partijen vanuit hun eigen rol een bijdrage kunnen leveren. Voor het Rijk ligt die vooral in ondersteuning en facilitering op het vlak van kennis en kunde.
In het genoemde overleg met de sectororganisaties is onder andere een aantal constateringen uit het rapport, zoals de basis voor wettelijke bescherming en de problematiek rondom financieringen, aan de orde geweest. Anders dan het rapport aangeeft valt mobiel erfgoed wel degelijk onder de definitie van cultureel erfgoed. Ook kunnen medeoverheden zelf beleid voeren ten aanzien van het behouden, beleven en benutten van cultureel erfgoed waar zij aan hechten. De Erfgoedwet biedt de mogelijkheid aan provincies en gemeenten om hiertoe een erfgoedverordening vast te stellen. Ik ben verheugd dat de provincie Utrecht zich blijkens het rapport sterk maakt voor het cultureel erfgoed in deze provincie. Dit najaar zal opnieuw een overleg met de genoemde partijen plaatsvinden.
Bent u bereid stappen te zetten om te komen tot een transparante registratie en cultuurhistorische waardering en een duidelijke definiëring van maritiem erfgoed, varend erfgoed en historische schepen?
Bij maritiem erfgoed als bedoeld in het rapport van de provincie Utrecht gaat het om een breed thema met veel aspecten zoals waterbeheer, visserij, verkeer, handel en recreatie. Het kan daarbij over zowel roerende (bijvoorbeeld schepen), onroerende als immateriële zaken gaan. Als het gaat om registratie en waardering zijn er voldoende mogelijkheden binnen de bestaande regelingen en beleid en is er al veel gerealiseerd. Voor het varend erfgoed beheert de sector zelf een register, het Register Varend Erfgoed Nederland, dat gekoppeld is aan het Nationaal Register Mobiel Erfgoed. De afgelopen jaren heb ik de sector mobiel erfgoed ondersteund om dit te ontwikkelen. Tal van historische havens maken voorts deel uit van de door het rijk aangewezen stads- of dorpsgezichten en onder de rijksmonumenten bevinden zich talrijke panden die onderdeel zijn van ons maritieme verleden. Ook gemeenten en provincies hebben de mogelijkheid om in hun omgevingsbeleid gebouwen, structuren en objecten die betrekking hebben op het maritieme verleden een beschermde status te geven.
Welke mogelijkheden ziet u om bescherming van maritiem erfgoed, varend erfgoed en historische schepen wettelijk te verankeren?
De Erfgoedwet, de Omgevingswet en het instrument van de gemeentelijke en provinciale erfgoedverordening bieden veel mogelijkheden om zowel roerend als onroerend erfgoed te beschermen. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de evaluatie van de Erfgoedwet als onderdeel van de beleidsdoorlichting erfgoed. Eerder heeft de «Commissie Collectie Nederland» mij geadviseerd over de werking van het onderdeel roerend erfgoed in de Erfgoedwet.6 Ik heb uw Kamer toegezegd aan het eind van dit jaar een reactie te geven op de uitkomsten van beide onderzoeken.
Bent u bereid in overleg met provincies en gemeenten te werken aan een plan van aanpak voor het behoud van maritiem erfgoed, varend erfgoed en historische schepen, mede in verband met de uitvoering van de motie-Inge van Dijk c.s. (26 419, nr. 101)?
Ik ben, mede in verband met de uitvoering van de motie Inge van Dijk c.s., die oproept tot het bouwen aan een inhoudelijke agenda, samen met het Ministerie van EZK in overleg met de sectororganisaties en medeoverheden. In het overleg is verkend hoe de verschillende partijen vanuit hun eigen rol een bijdrage kunnen leveren aan een beter toekomstperspectief. Dit najaar zal een vervolggesprek met deze partijen plaatsvinden over de voortgang op de verschillende acties. De rijksoverheid kan de sector ondersteunen met kennis en kunde.
De bagatellisering van de Bersiap |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Leids Indië-monument voor de tweede keer in drie weken gevandaliseerd, ditmaal met roze verf»?1
Ja.
Kunt u op dit vandalisme reflecteren?
Dit is een aangelegenheid van het lokaal bestuur. Het lokaal bestuur beschikt over de informatie en bevoegdheden die hierbij van belang kunnen zijn.
Maakt u zich, nu er wéér een incident heeft plaatsgevonden (op dezelfde dag als uw beantwoording op mijn vragen over de bagatellisering van de Bersiap), nog steeds geen zorgen dat de huidige, negatieve weergave van de Nederlandse inzet in Nederlands-Indië tussen 1945 en 1950 tot vandalisme kan leiden en hoe verhoudt dat zich tot uw antwoord op vraag 10 van mijn Kamervragen van 25 mei 2022, waarin u stelt dat er geen aanwijzingen zijn vastgesteld voor een verband tussen het historisch revisionisme en negationisme over de genocide in Nederlands-Indië (de Bersiap) en het bekladden van monumenten die een eerbetoon zijn aan de mensen die hun leven hebben opgeofferd voor Nederland in deze periode?2
Nee. Dit is een aangelegenheid van het lokaal bestuur dat beschikt over informatie en bevoegdheden terzake.
Vindt u ook dat de gemeente met de vandalen «in gesprek» moet gaan? Is zo’n softe reactie wat u betreft gepast wanneer monumenten voor slachtoffers van genocide worden gevandaliseerd?
Het betreft geen aangelegenheid van de rijksoverheid maar van het lokaal bestuur dat beschikt over de relevante informatie en bevoegdheden om een situatie te beoordelen.
Ontkent u dat er genocide heeft plaatsgevonden in de Bersiaptijd, gezien uw antwoord op vraag 9 van mijn Kamervragen van 25 mei 2022?
Het begrip genocide heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie van toepassing is op elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld. Het onlangs verschenen onderzoeksrapport van het NIOD, NIMH en KITLV bezigt voor deze periode het begrip extreem geweld.
Zou u de moord op duizenden (Indische) Nederlanders in de Bersiaptijd als genocide kenmerken? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom niet?
Het begrip genocide heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie van toepassing is op elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld. Het onlangs verschenen onderzoeksrapport van het NIOD, NIMH en KITLV bezigt voor deze periode het begrip extreem geweld.
Erkent u, op zijn minst, dat de Bersiap aspecten van een genocide heeft?
Het begrip genocide heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie van toepassing is op elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld. Het onlangs verschenen onderzoeksrapport van het NIOD, NIMH en KITLV bezigt voor deze periode het begrip extreem geweld.
Indien het antwoord op vraag 6 en/of 7 nee is, zou u de moord op duizenden (Indische) Nederlanders tijdens de Bersiap als etnische zuivering kenmerken? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom niet?
Het begrip moord heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie van toepassing is op categoriën personen in elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het stopzetten van een door Buitenlandse Zaken gefinancierd vrouwenrechtenactivistenprogramma in Afghanistan |
|
Agnes Mulder (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat een door Buitenlandse Zaken gefinancierd programma dat is stopgezet en waarover melding wordt gemaakt in de Kamerbrief van 23 mei jl. inzake «Update besluiten hulp en inzet Afghanistan»1 een programma betreft dat vrouwenrechtenactivisten ondersteunde?
Het betreffende programma richtte zich op tegengaan van geweld tegen vrouwen en versterken van politieke participatie door vrouwen. In de brief van 23 mei (Kamerstuk 34 952, nr. 159) werd vermeld dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het voornemen had de subsidierelatie te beëindigen en dat dit voornemen aan de partner was gecommuniceerd. Inmiddels is na een vervolggesprek met de partner en nauwkeurige overweging van de visie van de partner op dit voornemen, het besluit de subsidie daadwerkelijk stop te zetten gecommuniceerd aan de organisatie.
Deelt u de mening dat dit signaal heel ongelukkig is nu de positie van Afghaanse vrouwen sinds augustus 2021 zienderogen is verslechterd?
Het besluit om dit specifieke project stop te zetten, is genomen op basis van een zorgvuldige afweging van inhoudelijke argumenten over veiligheidsrisico’s en te behalen impact, afgewogen tegenover het doel van steunen van vrouwenrechtenorganisaties dat onverminderd belangrijk blijft.
Wat betekent het stopzetten van het programma voor het Nederlandse commitment aan het nationale actieplan rondom de implementatie van de VN Veiligheidsraadresolutie 1325 in Afghanistan?
Het commitment van dit kabinet aan de wereldwijde inzet op vrouwen, vrede en veiligheid (WPS) blijft onverminderd groot. Op dit moment is het zaak om in nauw overleg met maatschappelijke partners en met Afghaanse lokale vrouwen(organisaties) en vrouwelijke mensenrechtenverdedigers een nieuwe afweging te maken en mogelijkheden te onderzoeken waarlangs dit kabinet wederom ondersteuning kan bieden aan initiatieven die vrouwenrechten en gendergelijkheid in Afghanistan ook in het kader van WPS kunnen bevorderen. Het kabinet blijft zich aanvullend in EU, VN en Wereldbank verband inzetten op het hanteren van strikte voorwaarden voor het leveren van hulp in Afghanistan, waaronder gelijke toegang voor vrouwen en meisjes.
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is om het Afghaanse maatschappelijke middenveld, waaronder in het bijzonder vrouwenorganisaties, te blijven steunen om tegenwicht te bieden aan het steeds autocratischer wordende Taliban regime?
Ja, ik deel de mening dat het van belang is het Afghaanse maatschappelijk middenveld te blijven steunen. Om die reden is sinds de machtsovername van de Taliban met partnerorganisaties zorgvuldig gewerkt om te kijken in hoeverre hun activiteiten, al dan niet in aangepaste vorm, en onder nieuwe, stringente voorwaarden, doorgang zouden kunnen vinden in de huidige context in Afghanistan. Uit de consultaties is gebleken dat dit voor een deel van de lopende projecten haalbaar was. Als gevolg daarvan blijft het Afghaanse maatschappelijk middenveld door Nederland gesteund middels de heropstart van bestaande projecten (waar nodig in aangepaste vorm). Onderdeel daarvan is een programma gericht op vrouwenrechten middels steun aan vrouwenrechtenverdedigers en een programma dat zich richt op inclusieve besluitvormings- en vredesprocessen met focus op vrouwen en jeugd. Ook is een nieuw project met steun voor mensenrechtenverdedigers waaronder vrouwelijke mensenrechtenverdedigers opgestart. Voor deze projecten geldt dat aan de door het Ministerie gestelde voorwaarden kan worden voldaan.
Zoals in de brief van 7 januari jl. (Kamerstuk 2022D00384) aangegeven, zijn voor voortzetting van de inzet in Afghanistan nieuwe voorwaarden verbonden. Deze zijn opgesteld in nauwe samenspraak met partnerorganisaties. Het uitblijven van onacceptabele veiligheidsrisico’s voor staf of begunstigden van programma’s betreft een van deze voorwaarden. Hoewel dergelijke risico’s nooit geheel uitgesloten kunnen worden, is het juist door de volatiele context van belang risico’s zo goed mogelijk te mitigeren. Voor dit project was de onzekerheid over risico’s gepaard gaande met uitvoering van een aangepast programma en daarbij aansluitend de daarmee nog te behalen impact te groot. Dit heeft de doorslag gegeven in het besluit om de subsidierelatie te beëindigen. Dat neemt niet weg dat het kabinet ook in de toekomst zal blijven inzetten op ondersteuning van kritische maatschappelijke organisaties of vrouwenrechtenorganisaties en vredesactivisten.
Ik heb ook aan de betreffende partnerorganisatie laten weten dat het besluit voor dit specifieke project geen invloed heeft op de algehele Nederlandse inzet om Afghaanse vrouwen te blijven steunen. Daar waar dat kan, en impact heeft, blijft het kabinet gecommitteerd aan het ondersteunen van vrouwenrechtenorganisaties en organisaties die zich inzetten op het verbeteren van de positie en rechten van vrouwen en meisjes. Het Ministerie communiceert daar open en transparant over, onder andere in daarvoor bestemd Afghanistan overleg met maatschappelijke organisaties.
Welke programma’s blijft Nederland nog wel ondersteunen die vrouwenrechten bevorderen zoals u aangaf tijdens het tweeminutendebat van 31 mei jl.?
Zie antwoord vraag 4.
Als reden voor stopzetting wordt aangemerkt: «waarbij er geen onacceptabele veiligheidsrisico’s voor staf of begunstigden van projecten/programma’s mogen bestaan»; kunt u aangeven wat hiermee concreet wordt bedoeld? Hoe kan überhaupt de veiligheid van staf of begunstigden van door Nederland gefinancierde projecten en programma’s worden gegarandeerd in een situatie die zeer volatiel is, en waar Nederland ook geen diplomatieke aanwezigheid meer heeft in het land? Betekent dit dat Nederland op korte termijn geen kritische maatschappelijke organisaties of individuen meer gaat steunen in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 2.
Is met de betrokken organisatie gesproken over andere manieren waarop het belangrijke werk kan worden voortgezet? Zo nee, waarom niet? Wat betekent het stopzetten van de subsidierelatie voor de betrokken organisatie en de door hen gesteunde activisten?
Ja. Met de betrokken organisatie hebben sinds het besluit om direct na de machtsovername van de Taliban tijdelijk alle OS-inzet on hold te plaatsen, meermaals gesprekken plaatsgevonden over manieren om in de nieuwe context in Afghanistan het werk van dit programma voort te zetten. Echter, bij het definitieve voorstel voor aanpassing van het oorspronkelijke programma dat de partnerorganisatie na verschillende consultatierondes indiende, blijft de beoordeling van het Ministerie dat voor de doelen van dit voorstel in de huidige context te moeilijk impact zou zijn te behalen zonder het nemen van onacceptabele veiligheidsrisico’s. De betrokken organisatie bepaalt zelf wat het besluit tot stopzetten van financiering voor dit programma voor hen betekent.
Kunt u in de nog te ontvangen Kamerbrief over de langere termijn betrokkenheid van Nederland in Afghanistan uitgebreid stil staan bij de toekomstige steun aan Afghaanse maatschappelijke organisaties en activisten, en daar ook substantieel middelen voor willen reserveren in uw begroting?
Ja, in de Kamerbrief over langere termijn inzet in Afghanistan zal ik ingaan op steun aan maatschappelijke organisaties en de positie van vrouwen in het bijzonder. Hiervoor houd ik middelen gereserveerd in mijn begroting.
Het memorandum van het Nationaal Comité 4 en 5 mei |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het fragment in de toelichting van het memorandum over de «De koloniale oorlog in Indonesië», waarin staat: «We herdenken alle Nederlandse en Indonesische slachtoffers die hier vielen.»?
Ja.
Is het juist dat het Nationaal Comité 4 en 5 mei bij vragen van Kamerleden hierover verwijst naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Ja.
Kunt u aangeven wie met deze slachtoffers worden bedoeld en waar zij volgens u slachtoffer van zijn?
Sinds 1961 worden alle burgers en militairen die «in het belang van het Koninkrijk zijn gevallen» herdacht. Zowel de Japanse bezetting als de periode 1945–1949 zijn derhalve impliciet al decennia verankerd in de Nationale Herdenking. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) geeft in het memorandum aan dat alle oorlogsslachtoffers van de koloniale oorlog in Indonesië worden herdacht. Dit betreft zowel Nederlandse als Indonesische oorlogsslachtoffers.
Verder geeft het NC bij de kranslegging voor burgerslachtoffers in Azië aan dat er burgers worden herdacht die zijn omgekomen «als gevolg van verzet, internering, oorlogsgeweld, uitputting, honger en dwangarbeid».
Kunt u daarnaast aangeven wat uw overwegingen zijn om deze groep op te nemen in de herdenking en op wiens initiatief of opdracht dit is gebeurd?
Het initiatief is door het NC zelf genomen. Het NC is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig besluit over de wijze waarop de herdenking op 4 mei wordt vormgegeven. Dit betreft ook eventuele tekstaanpassingen van het memorandum.
Bent u zich bewust van het feit dat onder «Indonesische slachtoffers» van de «koloniale oorlog» ook Indonesiërs vallen die vochten voor de toenmalige vijand?
Ja.
Bent u zich bewust van het feit dat er zich onder de «slachtoffers» aan Indonesische zijde ook oorlogsmisdadigers bevinden?
Tijdens de Nationale Herdenking staat het herdenken van slachtoffers centraal, dat is niet hetzelfde als zij die vochten en eventuele oorlogsmisdadigers.
Begrijpt u dat het herdenken van deze «Indonesische slachtoffers», met name de «slachtoffers» die vochten voor de toenmalige vijand, op nota bene 4 mei voor veel (Indisch-)Nederlandse slachtoffers zeer pijnlijk is, omdat zij de facto gedwongen worden om de daders van hun leed eer te bewijzen?
Ik ben mij ervan bewust dat er vanuit de Indische gemeenschap verschillend wordt gereageerd op het herdenken van Indonesische slachtoffers tijdens de Nationale Herdenking. Sommige Indische Nederlanders ervaren dit als pijnlijk, anderen spreken hiervoor waardering uit.
Bent u ervan op de hoogte dat Indonesiërs tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog gruwelijk hebben huisgehouden onder aanvankelijk met name (Indische) Nederlanders en dat – ook volgens historici als bijvoorbeeld dr. Herman Bussemaker – dit Indonesische (Bersiap-)geweld allesbepalend is geweest voor de identiteitsvorming van Indische Nederlanders?
Ik ben mij ervan bewust dat zowel in de Tweede Wereldoorlog als de periode daarna burgers en militairen zijn omgekomen en vermoord in voormalig Nederlands-Indië. De periode direct na de Tweede Wereldoorlog, de periode die in Nederland bekend staat als de Bersiap, kenmerkte zich door extreem geweld waarvan vele bevolkingsgroepen slachtoffer waren. Ik besef dat deze verschrikkelijke ervaringen tot op de dag van vandaag doorwerken.
Begrijpt u dat het voor deze groep, waarvan het leed sowieso in ons collectieve geheugen vrij onbekend is, zeer pijnlijk is dat daar nu opnieuw aan voorbij lijkt te worden gegaan?
Bij de Nationale Herdenking worden alle oorlogsslachtoffers herdacht. Het herdenken van de ene groep slachtoffers gaat niet ten koste van het herdenken van andere slachtoffers. Verder zet ik mij ervoor in dat de kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië in de Nederlandse samenleving wordt verankerd, inclusief de zwarte bladzijden.
Begrijpt u het gevoel van woede en miskenning van (Indische) Nederlanders, doordat Indonesische daders door het comité nu als slachtoffers worden neergezet?
Ik deel het beeld niet dat het NC nu daders neerzet als slachtoffers. Gevoelens van woede en miskenning jegens gebeurtenissen in het verleden en heden zijn ingewikkeld om volledig en altijd te begrijpen en in alles rekening mee te houden. Maar ik heb zeker begrip voor de wezenlijke plek die deze gevoelens kunnen innemen in het bestaan van de mensen die zich hier miskend voelen.
In hoeverre is het herdenken van slachtoffers van de toenmalige vijand te verenigen met het nationale/Nederlandse karakter van de Nationale Dodenherdenking?
De geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië is een integraal onderdeel van de Nederlandse geschiedenis. Het herdenken van alle slachtoffers in voormalig Nederlands-Indië sluit derhalve aan bij het karakter van de Nationale Herdenking op 4 mei.
Heeft u hierover contact gehad met vertegenwoordigers van de gemeenschap van Indische Nederlanders en vertegenwoordigers van de Veteranen? Zo ja, met wie en wanneer?
Het NC is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig besluit over de wijze waarop de herdenking op 4 mei wordt vormgegeven. Dit betreft ook eventuele tekstaanpassingen van het memorandum en de partijen die hierbij worden betrokken. Het NC is overigens continu in gesprek met verschillende (Indische) organisaties en belangengroepen.
Gaswinning onder Unesco werelderfgoed |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de recente milieueffectrapportages van de onderzoeks- en adviesbureaus Royal Haskoning en RAAP, waaruit blijkt dat de Unesco-werelderfgoedstatus van de Koloniën van Weldadigheid in gevaar dreigt te komen als groen licht wordt gegeven voor de gaswinningsplannen van Vermillion in het grensgebied van Zuidwest-Drenthe, de Kop van Overijssel en Friesland?
Ik ben bekend met deze rapportages. Deze zijn onderdeel van het milieueffectrapport dat ik laat opstellen voor de gaswinning VDW. In het gebied waarin de tot Unesco werelderfgoed aangewezen Koloniën van Weldadigheid liggen, wordt reeds jaren gas gewonnen uit verschillende kleine velden. De nationale overheid heeft de plicht een aangewezen Unesco erfgoed in stand te houden en te beschermen. Bij de nieuw te ontwikkelen gasvelden en het voortzetten van bestaande winningen is het werelderfgoed een factor van belang. Ik volg daarin de voorgeschreven werkwijze van Unesco en combineer deze met het participatietraject dat ik inzet bij de Rijkscoördinatieregeling (RCR), waarin de mogelijkheden worden onderzocht voor gaswinning uit de gasvelden VDW. Bij de RCR past een participatietraject dat samen met bewoners en bestuurders uit de omgeving is opgezet. In dit participatietraject zijn door omwonenden en andere belanghebbenden uit het gebied negen mogelijke locaties naar voren gebracht. Alle voorgestelde locaties zijn in het kader van de milieueffectrapportage (MER) uitgebreid onderzocht op de effecten op omgevingsfactoren. Een deel van de negen locaties heeft inderdaad negatieve effecten op onderdelen van de Koloniën van Weldadigheid. Er zijn echter ook locaties zonder negatieve effecten op het werelderfgoed. Deze uitkomsten worden nu eerst teruggelegd en besproken met de omgeving.
Hecht u eveneens grote waarde aan dit unieke werelderfgoed?
Ik hecht grote waarde aan werelderfgoed. Dat is ook de reden dat in afstemming met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een opdracht is verleend aan een gespecialiseerd onderzoeks- en adviesbureau voor archeologie en cultuurhistorie om als onderdeel van de MER een Heritage impact assessment (HIA) uit te voeren conform de voorschriften van Unesco. Unesco is hierover ook geïnformeerd. De uitvoering van het onderzoek is begeleid door een groep deskundigen vanuit betrokken gemeenten, provincies, waterschappen en de RCE.
Deelt u de mening dat dit erfgoed en deze erfgoedstatus moet worden beschermd in plaats van verkwanseld?
Ik deel die mening; de nationale overheid heeft de plicht een aangewezen Unesco erfgoed in stand te houden en te beschermen. Daarom is er in het onderzoek speciale aandacht voor het erfgoed in overleg met alle betrokken overheden. Gaswinning zal hier uitsluitend worden toegestaan als uit zorgvuldig onderzoek blijkt dat door gaswinning geen onherstelbare schade aan het werelderfgoed te verwachten is.
Wat gaat u doen om dit werelderfgoed te beschermen en niet in gevaar te brengen?
In de MER-fase-1 is onderzocht wat de effecten zijn van de mogelijke gaswinningslocaties op de omgeving. De MER fase 1 en de integrale effectanalyse liggen op dit moment ter inzage. Bij de keuze van het voorkeursalternatief voor de winningslocatie zal ik nadrukkelijk rekening houden met de uitkomsten van het onderzoek (HIA) en de reacties en adviezen die ik ontvang. Ook de Commissie voor de milieueffectrapportage zal nog advies uitbrengen.
In de MER-fase 2 worden in de tweede helft van dit jaar de effecten van de gaswinning op de ondergrond zorgvuldig onderzocht en getoetst door TNO en SodM. Ik blijf in overleg met de omgeving, onder andere door alle ontwerpplannen en besluiten ter inzage te leggen en rekening te houden met de inbreng vanuit de omgeving. Alleen als gaswinning veilig en verantwoord kan plaatsvinden, zal ik toestemming verlenen voor de winning.
Bent u bereid geen vergunningen af te geven voor gaswinning in dit gebied?
Als uit het onderzoek voor de MER-fase 2 voor VDW zou blijken dat gaswinning uit de velden VDW onherstelbare schade toebrengt aan het werelderfgoed, of dat de winning niet veilig kan plaatsvinden, ligt het in de rede dat ik de toestemming voor deze gaswinning weiger.
Het bericht ‘Streep door Haarlems Tsjaikovski en Stravinsky-festival: ‘Dit lijken wel Sovjetpraktijken’? |
|
Ruben Brekelmans , Pim van Strien |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Streep door Haarlems Tsjaikovski en Stravinsky-festival: «Dit lijken wel Sovjetpraktijken»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland en Europa bij het treffen van sancties en andere maatregelen tegen Rusland vanwege de aanval op Oekraïne, met die maatregelen zoveel mogelijk druk moeten zetten op de Russische staat, maar waar mogelijk duidelijk moeten maken dat het geen afkeer of afwijzing van de Russische bevolking of de Russische cultuur betreft?
Die mening deel ik. Wij keuren de agressie van de Russische Staat tegen Oekraïne ten zeerste af. Dat betekent natuurlijk niet dat we de Russische bevolking of Russische cultuur afwijzen. Juist in deze tijd moet er alle ruimte zijn om elkaars cultuur te kunnen beleven. Cultuur kan bijdragen aan wederzijds begrip en verbondenheid. Daarbij verwijs ik tevens naar de brief die ik op woensdag 9 maart jl. aan uw Kamer heb gestuurd inzake dit onderwerp2. Daarin heb ik onder meer opgeroepen om ruimte te blijven bieden aan individuele Russische kunstenaars in Nederland, om de verbindende kracht van kunst en cultuur te kunnen blijven benutten. Het is belangrijk om juist in deze tijd goede contacten met kunstenaars en journalisten in de Russische Federatie en Belarus te blijven onderhouden.
Deelt u de mening dat een brede afwijzing van iedere uiting van de Russische cultuur Poetin uiteindelijk in de kaart kan spelen, omdat hij dan kan claimen dat Westerse landen simpelweg anti-Russisch zijn, los van wat Rusland doet in Oekraïne?
Ik ben van mening dat we uitingen van de Russische cultuur en door Russische culturele makers zoveel mogelijk los moeten zien van de handelwijze van Rusland jegens Oekraïne, tenzij duidelijk is dat de bewuste culturele uiting gebruikt wordt als propaganda voor het Russische regime.
Deelt u de mening dat de Russische taal, cultuur, en geschiedenis een onlosmakelijk onderdeel zijn van de Europese geschiedenis en culturele rijkdom?
Inderdaad, die mening deel ik. Het staat buiten kijf dat de Russische taal en cultuur van onschatbare waarde zijn en veel hebben toegevoegd aan de Europese culturele rijkdom. De Russische geschiedenis is onlosmakelijk verbonden met die van Europa.
Deelt u de mening dat bij het aanpassen van programmeringen van Russische kunst en cultuur, door Nederlandse instellingen, een onderscheid gemaakt moet worden tussen samenwerking met aan de staat gelieerde instellingen, zoals de Hermitage, en uitingen van Russische cultuur, waarbij die link met de Russische staat er niet is?
Die mening deel ik. In mijn Kamerbrief van 9 maart jl. roep ik samen met de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op tot opschorting van formele en institutionele samenwerkingen met de overheid in de Russische Federatie en Belarus, evenals met de aan hen gelieerde culturele instellingen. Tegelijkertijd roepen we op om ruimte te blijven bieden aan individuele Russische en Belarussische kunstenaars.
Ik laat het op dit moment aan Nederlandse instellingen zelf om hun programmering al dan niet aan te passen naar eigen inzicht. Ik wil daar niet in treden. Daarbij verwijs ik echter wel naar mijn antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u bereid om met de relevante sectoren in gesprek te gaan over de wijze waarop in het licht van bovenstaande, effectief druk gezet kan worden op de Russische staat zonder dat afkeer of afwijzing van de Russische bevolking of de Russische cultuur wordt aangewakkerd?
Het is belangrijk dat de neiging tot afwijzing van de Russische cultuur, mogelijk ingegeven door nieuwsberichten over de oorlogshandelingen van Rusland tegen Oekraïne, niet wordt aangemoedigd. Ik ben en blijf met de culturele sector in gesprek over de actuele stand van zaken rond de oorlog in Oekraïne en wat de beste manier is om daar mee om te gaan. Daarbij is mijn uitgangspunt dat het gezamenlijk beleven van culturele activiteiten verbindend is en voor wederzijds begrip kan zorgen.
De inzet van 1G in de culturele sector |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Testen voor Toegang treft specifieke groep in de culturele sector stevig»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen die in dit artikel geuit worden?
Die zorgen zijn begrijpelijk. Tegelijkertijd kunnen met deze maatregelen grote, ongeplaceerde binnen evenementen voor het eerst sinds lange tijd weer plaatsvinden, waarbij het testbewijs de enige maatregel is. Op 25 februari zijn ondanks een hoog aantal besmettingen veel maatregelen versoepeld. Daar zijn risico’s aan verbonden. In situaties met hoge risico’s worden deze met de inzet van het coronatoegangsbewijs op basis van 1G beperkt. Dat gebeurt bij ongeplaceerde activiteiten waar grote groepen mensen actief en dicht bij elkaar zijn, en waar alcoholgebruik een rol speelt.
Op 15 maart was een nieuw besluitvormingsmoment, waarin de huidige maatregelen opnieuw zijn gewogen op proportionaliteit en noodzakelijkheid. Daarin is aangekondigd dat het Testen voor Toegang per 23 maart niet meer wordt ingezet.
Kunt u nader toelichten waarom bij het loslaten van vele maatregelen, waaronder het coronatoegangsbewijs in het uitgaansleven, er toch voor is gekozen om de 1G-maatregel in te zetten?
Er is versoepeld bij een hoog aantal besmettingen. Het kabinet heeft daarom besloten op hoogrisico locaties, in lijn met het 142e OMT-advies, als mitigerende maatregel met toegangstesten te gaan werken. Met de 1G-maatregel kan het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames op de locaties waar dit wordt ingezet met ongeveer 70% worden gereduceerd, blijkt uit de modellering van de TU Delft e.a2. Hiermee wordt ook het risico verkleind dat werknemers op deze binnenlocaties zelf besmet raken, of dat deelnemers na afloop van een activiteit (kwetsbare) naaste contacten besmetten. Dit geldt alleen voor de hoogste risico’s. Als evenementen geplaceerd, buiten, of met minder dan 500 bezoekers plaatsvinden, dan geldt er geen 1G-verplichting.
Welke andere Europese landen maken gebruik van de 1G-maatregel bij grotere evenementen van meer dan 500 personen? Wat is bij deze landen de argumentatie voor 1G?
Ik heb geen alomvattend overzicht van de maatregelen in alle Europese landen. Uit de internationale vergelijkingen blijkt dat de nabijgelegen landen op verschillende manieren versoepelen en daarbij verschillende vormen van het ctb aanhouden. Er wordt in die landen dus ook gekozen om de risico’s middels een ctb te beperken.
In België werd tot 7 maart het 3G coronatoegangsbewijs (het Corona Safe Ticket) nog breed ingezet voor activiteiten met meer dan 50 (binnen) of 100 (buiten) bezoekers. Evenementen binnen mogen open met een maximale capaciteit van 70% bij dynamische activiteiten en 80% bij niet-dynamische activiteiten, op te hogen bij een luchtkwaliteit onder een gemiddelde van 900 ppm CO23. In Denemarken wordt het ctb niet meer ingezet. In Duitsland verschillen de maatregelen per deelstaat, maar wordt in veel gevallen 2G+ toegepast. Dat betekent dat toegang is beperkt tot mensen die gevaccineerd of hersteld zijn, én getest zijn. In sommige gevallen zijn mensen die geboosterd zijn uitgezonderd van de testverplichting. In bijvoorbeeld Baden-Würrtemberg geldt vanaf 22 februari voor discotheken een 2G+ maatregel, waarbij iedereen getest moet worden4. In Frankrijk werkten discotheken met de Pass vaccinal, waarbij alleen toegang wordt verleend op basis van vaccinatie of een recente besmetting. Die verplichting is per 14 maart vervallen.
Deelt u de zorg van de cultuur- en evenementensector dat mensen de poppodia links zullen laten liggen door de 1G-maatregel?
Met de versoepelingen van 25 februari kunnen alle evenementen weer met de maximale capaciteit doorgang vinden. Bij grote, ongeplaceerde binnenlocaties moeten mensen zich van tevoren laten testen. Er zijn meer dan 800 testlocaties in Nederland en het testen is gratis. Ik verwacht niet dat het testen voor toegang een dusdanige drempel oplevert dat mensen poppodia links laten liggen.
Welk flankerend beleid ziet u voor zich om dit te ondervangen?
Hoewel het kabinet onderkent dat de toegangstest tot een extra overweging kan leiden bij bezoekers verwacht ik, mede gezien de geboden testfaciliteiten, niet dat dit zal leiden tot grote vraaguitval.
Zou bijvoorbeeld nagedacht kunnen worden over teststraten in de buurt van drukbezochte uitgaansgelegenheden en de grotere poppodia, waar mensen snel voor zij naar een feest gaan, zich nog kunnen laten testen? Ziet u daarin kansen om enige mate van spontaniteit weer terug te brengen in het uitgaansleven, ook voor grotere podia?
Testaanbieders worden betaald per uitgevoerde test. Mede door die financiële prikkel is het testaanbod flexibel, en passen testaanbieders het aanbod aan op de testvraag. Dat betekent dat er bij de keuze voor openingstijden en locaties rekening wordt gehouden met de verwachte testvraag. Bovendien werkt de Stichting Open Nederland (SON) met een aanmeldportaal voor 1G-plichtige evenementen. Daardoor heeft SON een goed beeld van de verwachte testvraag. Die lijst wordt ook gedeeld met de testaanbieders, die hun aanbod daarop aan kunnen passen. Ik verwacht dan ook dat testaanbieders zich in de buurt van drukke uitgaansgelegenheden vestigen, voor zover dat nog niet gebeurd is.
Mensen wordt geadviseerd tot twee uur voor aanvang van het evenement te testen. Op die manier is er voldoende tijd om het testresultaat af te wachten, en de uitslag terug te koppelen en worden problemen aan de deur met verlate testresultaten geminimaliseerd.
Deelt u de mening dat de cultuursector als een van de zwaarst geraakte sectoren uit de coronapandemie komt, en dat het past om alle mogelijkheden te onderzoeken die zo normaal mogelijke opening van de cultuursector mogelijk maken? Zo ja, welke alternatieven zijn er nog voorhanden?
Ik erken dat er veel maatregelen zijn die de cultuursector hard hebben getroffen. Om de sector zo veel mogelijk en eerder te openen, is er gewerkt met coronatoegangsbewijzen. In de huidige epidemiologische omstandigheden kunnen hoogrisico evenementen doorgaan met een testbewijs. Vanaf 23 maart vervalt ook voor deze evenementen Testen voor Toegang, en kunnen zij doorgaan zonder testbewijs.
Wat is het perspectief voor de cultuursector na 15 maart aanstaande? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om de 1G-maatregel op te heffen? Of zijn er plannen om na 15 maart 2022 de grens van personen te verhogen naar bijvoorbeeld 1000 personen?
De maatregelen zijn ingevoerd op 25 februari. Op basis van het effect van de versoepelingen op het aantal besmettingen kunnen de maatregelen opnieuw worden overwogen. Als het niet meer proportioneel en epidemiologisch noodzakelijk is, zal het testen voor toegang niet meer worden ingezet. Daarom heb ik besloten Testen voor Toegang vanaf 23 maart niet meer in te zetten.
Kunnen deze vragen zo snel mogelijk maar uiterlijk vóór 10 maart 2022 beantwoord worden?
Ik heb ernaar gestreefd deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Stormschade aan en onderhoudsinventarisatie van kerkgebouwen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van berichten omtrent stormschade aan kerkgebouwen na de reeks stormen die Nederland de afgelopen dagen teisterde?
Ja.
Kunt u aangeven wat de meest actuele onderhoudsstaat van kerkgebouwen in Nederland is?
De onderhoudsstaat van monumentale kerken in Nederland is over het algemeen goed tot redelijk, zo blijkt uit recente monitoring door de provincies en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Bent u bekend met de zorgen bij kerkbesturen/kerken over hun voortbestaan, mede vanwege de stijgende kosten van onderhoud, de stijging van de gasprijs en niet toereikende subsidiëring middels status van kerkgebouwen als monument?
Ja, ik ben bekend met deze zorgen. Mede vanwege deze zorgen is onder mijn voorganger het programma Toekomst Religieus Erfgoedgestart. Het programma wordt uitgevoerd door de RCE in samenwerking met verschillende partners, waaronder vertegenwoordigers van de kerken. Het samenwerkingsverband ondersteunt kerken en gemeenten om gezamenlijk strategische toekomstplannen voor alle kerkgebouwen in een gemeente te ontwikkelen: de zogenaamde kerkenvisies. Momenteel beraden de partners van het programma Toekomst Religieus Erfgoed zich op het vervolg van het programma, waaronder ook het vervolg op de kerkenvisies.
Kerkeigenaren kunnen daarnaast een beroep doen op de Subsidieregeling instandhouding monumenten (SIM). Over de afgelopen drie jaar is op basis van deze regeling gemiddeld jaarlijks zo’n € 22,3 miljoen subsidie aan kerken verstrekt. Wel is het zo dat er sprake is van een toenemende druk op de bestaande subsidiemiddelen. In juli vorig jaar en tijdens het schriftelijk overleg Monumentenzorg in oktober jl., heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over de stappen die zijn ondernomen om de druk op het bestaande budget te verlichten.1 Tegelijkertijd heeft mijn voorganger een bedrag van € 4 miljoen structureel aan de SIM toegevoegd. In lijn hiermee zal ik de komende tijd bezien conform de Kamerbrief van 6 juli 2021 hoe we met de problematiek rondom de SIM omgaan – ook in relatie tot de woonhuisregeling.
Deelt u de mening dat, om het vertrouwde stads- of dorpsgezicht te beschermen (dat mede gekenmerkt wordt door kerktorens), het van belang is om zo spoedig mogelijk in samenwerking met kerken en gemeenten een aanpak te formuleren?
Ik deel uw mening dat beschermde stads-en dorpsgezichten van belang zijn en dat kerkgebouwen en kerktorens hierin een belangrijke rol spelen. Om ons religieuze erfgoed toekomstbestendig te maken, is samenwerking tussen alle betrokken partijen essentieel. Juist daarom heeft mijn voorganger fors geïnvesteerd in de samenwerking met kerken, overheden, erfgoed- en burgerorganisaties middels het subsidiëren van kerkenvisies. Inmiddels werken 240 gemeenten, dus bijna 70% van alle gemeenten in Nederland, in samenwerking met kerkelijke gemeenschappen en burgers aan een kerkenvisie of hebben zij deze inmiddels afgerond. Per saldo betekent dit dat over de toekomst van 75% van de kerkgebouwen in Nederland strategisch wordt nagedacht of al is nagedacht. De kerkenvisies vervullen dus de rol van een gezamenlijk plan van aanpak.
Deelt u de mening dat, om achterstallig onderhoud in te halen, stormschade te repareren er een plan moet worden opgesteld, zodat niet alleen de vertrouwde dorps- en stadsgezichten behouden kunnen worden, maar ook dat omwonenden geen gevaar lopen door instortende kerktorens?
Kerkeigenaren zijn in de regel consciëntieuze eigenaren die hun verantwoordelijkheid ten aanzien van hun gebouwen zeer serieus nemen. De meeste kerkgebouwen worden regelmatig technisch geïnspecteerd en zijn goed verzekerd. Ook stormschade is goed te verzekeren. Deze verantwoordelijkheid ligt ook primair bij de eigenaren. Bij de reeks stormen waarmee Nederland recent te kampen heeft gehad, is de schade aan kerktorens en -gebouwen ondanks de hevigheid van die stormen beperkt gebleven. Bij het incidententeam van de RCE, een team dat in actie komt bij schade aan rijksmonumenten, zijn slechts twee schademeldingen aan monumentale kerkgebouwen binnengekomen, waaronder een van de Elandkerk in Den Haag. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om in aanvulling op de reeds bestaande samenwerking (zie ook antwoord op vraag 3 en 4) hiervoor een specifiek plan op te stellen. Uiteraard kan het incidententeam van de RCE in voorkomende gevallen in contact treden met eigenaren en gemeenten om te bezien hoe vervolgschade voorkomen kan worden of over hoe schade het best kan worden hersteld.
De garantieregeling voor evenementen. |
|
Romke de Jong (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat een beperking, die wordt opgelegd door de overheid, moet betekenen dat de overheid compensatie aanbiedt voor het opleggen van die beperking? Zo ja, hoe kijkt u naar de 80% compensatie die wordt geboden als een evenement niet door kan gaan vanwege beperkingen die zijn opgelegd door de overheid? Zo nee, wat kunnen ondernemers doen om schade te voorkomen?
Omdat de overheid de afgelopen jaren veel contactbeperkende maatregelen heeft moeten treffen bij de bestrijding van het coronavirus, zijn verschillende steunmaatregelen getroffen. Naast een pakket met generieke maatregelen (met daarin de NOW en de TVL) zijn voor de evenementensector aanvullend ook aanvullende regelingen getroffen, met de Garantieregeling evenementen (TRSEC-19) en de Aanvullende tegemoetkoming evenementen (ATE). Het kabinet heeft in december besloten om deze regelingen ook in 2022 door te trekken, tot en met het derde kwartaal van dit jaar.
Met het oog op de overgang naar een situatie waarin corona endemisch is, worden de contactbeperkende maatregelen nu snel afgebouwd. In dat kader heeft het kabinet besloten om een eigen risico in te bouwen in de garantieregelingen voor de evenementen, en niet langer 100% garant te staan. In deze overgang zal de evenementenorganisator dit risico dus mee moeten wegen bij de afweging om een evenement te gaan organiseren. Organisatoren krijgen daarmee ook een prikkel om evenementen «coronaproof» te organiseren en daarmee de kans te vergroten dat deze door kunnen gaan. Door het eigen risico ligt een deel van het financiële risico bij de organisator van het evenement, en draagt de overheid niet langer het volledige risico. Dit eigen risico wordt stapsgewijs geïntroduceerd. In het eerste kwartaal van 2022 wordt 90% compensatie geboden. Daarna wordt de compensatie naar 80% verlaagd in het tweede en derde kwartaal van 2022.
Bent u bereid om te onderzoeken of een evenement, dat binnen zes weken moet worden geannuleerd als gevolg van beperkingen die zijn opgelegd door de overheid, voor 100% kan worden gecompenseerd, ook na 31 december 2021?
Het kabinet realiseert zich dat organisatoren de meeste kosten in de laatste weken voor aanvang van het evenement maken. Daarom zet het kabinet zich in om 6 tot 3 weken voor de startdatum van een evenement duidelijkheid te kunnen geven over een eventueel evenementenverbod. De praktijk wijst uit dat dit in het verleden niet altijd is gelukt. In de nieuwe garantieregeling voor 2022 (de opvolger van TRSEC-19 en ATE) voorziet het kabinet dat organisatoren tijdens een periode waarin een evenementenverbod van kracht is, en wiens evenement ná de periode van het evenementenverbod is gepland, dit evenement mogen annuleren vanaf drie weken voor de geplande datum van het evenement. Daarmee wordt voorkomen dat organisatoren tot kort voor hun evenement in onzekerheid zijn over het wel of niet van toepassing zijn van een verbod, en kosten moeten blijven maken in voorbereiding op een evenement dat mogelijk niet door mag gaan. Op vrijdag 4 maart 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze regeling voor 2022 (https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=8bd94e1c-f6b6-49e0-9be9-51cbb89d0e1c&title=Tijdelijke%20subsidieregeling%20evenementengarantie%202022.docx2022Z04110).
In antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht waarom het kabinet een eigen risico heeft ingebouwd in de garantieregeling voor 2022.
Kunt u ermee instemmen dat als een organisator voor 80% compensatie krijgt, deze organisator afspraken kan maken met artiesten en leveranciers dat in het geval van annulering als gevolg van beperkingen die zijn opgelegd door de overheid, de artiesten en leveranciers slechts een gedeeltelijke vergoeding ontvangen? Zo ja, hoe helpt u organisatoren met het maken van dit soort afspraken? Zo nee, hoe rijmt u dit met de taak van de organisator om de kosten zoveel als mogelijk te beperken?
Zowel de garantieregeling (TRSEC-19) als de ATE zijn erop gericht de organisator te compenseren voor specifiek gemaakte kosten bij de organisatie van het betreffende evenement De regelingen zijn erop gericht de organisator van een evenement in staat te stellen zijn toeleveranciers te betalen. De regelingen zijn expliciet bedoeld om de hele keten te kunnen compenseren. Organisatoren en toeleveranciers hebben over annulering privaatrechtelijke afspreken gemaakt in hun contract. Als er een betalingsverplichting opgenomen is met bepaalde termijnen dan is de organisator verplicht om de leverancier dit bedrag te betalen. Daar is de subsidie ook (mede) voor bedoeld. Als deze verplichting niet wordt nagekomen door de subsidieontvanger dan kan de betreffende schuldeiser deze verplichting afdwingen bij de rechter. Deze werkwijze is bekend bij de sector.
Bent u bekend met de economische gevolgen van een beperking in het aantal bezoekers, waardoor het voor veel organisatoren niet rendabel is om een evenement te organiseren? Hoe worden organisatoren gecompenseerd voor het eventueel organiseren van een verliesdragend evenement als gevolg van beperkingen in het aantal bezoekers die zijn opgelegd door de overheid?
Om de verspreiding van het virus tegen te gaan zijn er maatregelen genomen die voor zwaar ingrijpen op het dagelijks leven en op de economie. Om de economische gevolgen van deze beperkingen zo veel mogelijk op te vangen is er een steunpakket opgezet, om hiermee ondernemers zo goed mogelijk door de crisis heen te helpen. Dit pakket omvat generieke regelingen, zoals de TVL en NOW, maar ook sectorspecifieke regelingen, zoals de ATE en TRSEC. Nu we de endemische fase ingaan zet het kabinet zich in om sluitingen en beperkingen in aantallen in de toekomst te voorkomen.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren zeer intensief contact onderhouden met de evenementensector en is mede daardoor bekend dat door beperkingen in de bezoekersaantallen in veel gevallen een evenement niet langer winstgevend georganiseerd kan worden. Mede om deze reden heeft het kabinet voor de periode van 25 september tot en met 12 november 2021 ook een suppletieregeling in het leven geroepen. Kort gezegd houdt deze regeling in dat evenementen die vanwege de coronaregels slechts 75% van hun bezoekerscapaciteit konden ontvangen de overige 25% door de overheid vergoed konden krijgen (compensatieregeling voor organisatoren van culturele evenementen Covid-19 (fondspodiumkunsten.nl).
Kunt u voor toekomstige compensatie- en garantieregelingen op voorhand duidelijke afspraken met accountants om te zorgen voor een heldere uitwerking van de afspraken, zodat problemen met de uitvoering worden voorkomen? Zijn de problemen met de uitvoering na vragen en opmerkingen van accountants over verleende steun nu opgelost? Zo nee, wat gaat u doen om deze zo snel mogelijk op te lossen? Zo ja, hoe wordt ervoor gezorgd dat alle betrokken partijen deze informatie ontvangen?
Het kabinet betreurt dat het lang duurde voordat er duidelijkheid was omtrent het controleprotocol voor de TRSEC. Dit controleprotocol is inmiddels gereed en zorgt voor duidelijke afspraken met accountants. Dit controleprotocol dient dan ook als voorbeeld voor de nieuwe garantieregeling voor de evenementen.
De Nederlandse Livemuziek Monitor 2008-2019 |
|
Peter Kwint |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de Nederlandse Livemuziek Monitor 2008–2019?1
De Livemuziek monitor geeft een overzichtelijk totaalbeeld van de ontwikkelingen in de Nederlandse live popmuziek in de periode 2008–2019. Naast statistische informatie over optredens bevat de monitor ook interessante informatie over artiesten en de ontwikkeling van genres. Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de monitor.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Beckerman c.s., die het kabinet verzoekt om het belang van de popsector te onderschrijven, in gesprek te gaan met gemeenten en provincies om te komen tot een gedeelde visie op wat nodig is voor een levendige popcultuur en in overleg met de sector in kaart te brengen hoe de popketen versterkt kan worden?2
In de brief van 16 november 20213 is ten aanzien van de motie Beckerman c.s. een stand van zaken gegeven. Ik blijf in gesprek met de stedelijke cultuurregio’s over mogelijkheden om de popcultuur in Nederland te versterken.
Hoe gaat u in het nieuwe kabinet aan de slag om de Nederlandse popsector te versterken? Wat zijn uw plannen en ambities de komende vier jaar als het gaat om het Nederlandse popbeleid? Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de sector om te komen tot een uitgewerkt plan om de sector te versterken na de pandemie?
Popmuziek, en de popcultuur als geheel, maken een belangrijk onderdeel uit van het dagelijkse leven van veel Nederlanders. De sector is veelzijdig. Niet alleen qua stijlen en genres, maar ook waar het gaat om de breedte: van internationale muziekindustrie tot amateurs. Momenteel werk ik aan een brief waarin ik mijn plannen voor het herstel van de culturele sector uitwerk. Daarbij heb ik oog voor de gehele breedte van de culturele sector en dus ook voor popmuziek. In diezelfde brief zal ik uw Kamer informeren over de wijze waarop ik invulling geef aan de ambities in het coalitieakkoord.
Bent u van plan om de initiatiefnota over de Nederlandse popsector helemaal over te nemen en tot uitvoering te brengen? Zo nee, waarom niet? Kunt u per maatregel uit de popnota aangeven waarom u deze wel of niet gaat uitvoeren?3
De initiatiefnota «Naar Vore!» van Kamerlid Kwint bevat een aantal voorstellen die goed aansluiten bij het huidige cultuurbeleid. Zo is in veel gemeenten pop- en urbanbeleid gekoppeld aan het welzijnsbeleid. De gemeentelijke combinatiefunctionarissen hebben een belangrijke functie als het gaat om het koppelen van sport en cultuur aan scholen en aan jeugd in buurten waar weinig aanbod is. Dit ondersteun ik door jaarlijks € 1 miljoen structureel bij te dragen aan het jeugdfonds sport en cultuur, vanuit het programma cultuurparticipatie. Daarnaast steun ik met het programma cultuureducatie met kwaliteit, kunst en cultuur beoefening voor alle kinderen en gezinnen waar dit minder vanzelfsprekend is. Als het gaat om eerlijke beloning en richtsnoerbedragen ondersteun ik de sector bij het maken van collectieve afspraken zoals honoreringsrichtlijnen en tariefafspraken. Platform ACCT zal samen met relevante partijen in de popsector een plan van aanpak maken om te bepalen welke stappen er gezet kunnen worden. Als laatste kan ik melden dat de uitvoering van de motie Kwint c.s. (voorgesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 22 november 2021) waarin de regering verzocht wordt om de upstream regelingen te verlengen en budget hiervoor te zoeken wordt meegenomen in de uitwerking van het Regeerakkoord5.