Wrakingsregels bij een hoorzitting van de huurcommissie |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat artikel 31 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte behelst dat de zittingsvoorzitter en/of -leden voor aanvang van de behandeling kunnen worden gewraakt?
Ja. Op basis van artikel 31 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (hierna: Uhw) kan alleen worden gewraakt vóór aanvang van de behandeling op zitting.
Is het correct om aan te nemen dat dit wetsartikel ervoor zorgt dat in geval van een gedurende de hoorzitting opkomende (schijn van) partijdigheid niet kan worden gewraakt aangezien dat niet voor aanvang van de zitting is?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze gang van zaken afwijkt van het gebruik bij een gang naar de rechter waar een wrakingsverzoek ook gedurende een proces kan worden gedaan (gebaseerd op artikel 36 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering)?
Het klopt dat de systematiek van artikel 31 Uhw verschilt met die van artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Het huidige artikel 31 Uhw vloeit voort uit artikel 15 van de Wet op de huurcommissies, die voorheen gold. Bij invoering van de Wet op de huurcommissies in 1979 is gekozen om dezelfde wrakingsregels te hanteren als in de reguliere rechtspraak. Door een latere aanpassing van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering zijn de artikelen anders komen te luiden.
Waarom is bij de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte afgeweken van dit principe? Is hier bij het maken van de wet destijds een goede reden voor geweest? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat huurders dezelfde rechten zouden moeten hebben tijdens een hoorzitting als tijdens een regulier proces? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Ja. Het gaat niet om een bewust onderscheid en daarom ben ik voornemens om een wijziging van de wet op dit punt te onderzoeken.
Beschouwt u deze discrepantie als een lacune in de wet? Zo ja, bent u bereid hiernaar te kijken en een aanpassing van de wet voor te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De fors hogere elektriciteits- en gasprijzen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gas- en stroomprijzen weer op recordniveau»1 en met het bericht «Gazprom zet export via Yamal stil, prijzen gasmarkt naar ongekend niveau»2 ?
Ja, ik ben bekend met beide berichten.
Deelt u de mening en urgentie dat hier sprake is van een Europese energiecrisis waarvan de gevolgen heel fors kunnen zijn voor bedrijven en huishoudens? Deelt u de constatering dat er sprake is van «paniek op de gasmarkt»? Wat doet u om deze energiecrisis het hoofd te bieden?
De energiemarkten laten op dit moment ongekend hoge prijzen zien op de spot- en forwardmarkten. Op de Europese gasmarkten reflecteren deze hoge prijzen het feit dat er momenteel een hoge wintervraag naar gas is in combinatie met aanbod dat maar beperkt aan deze vraag kan voldoen. Deze onevenwichtigheid op de gasmarkt is een mondiaal verschijnsel met eveneens hoge prijzen in Azië, Zuid-Amerika en in mindere mate in de Verenigde Staten. In de afgelopen weken zijn de gasprijzen in Europa gestegen ten opzichte van andere markten. Zo is er momenteel een prijspremie van circa 30% ten opzicht van Aziatische markten. Dit leidt er onder meer toe dat LNG momenteel veel meer dan voorheen zijn weg vindt naar de Europese markten. Gas is duur, maar hoge prijzen leiden ook tot nieuwe aanbodstromen van LNG. Door de hoge prijzen is er een aantal bedrijven dat hun productie (en gasconsumptie) nu terugschroeft. Daardoor stijgen de eindproductprijzen. Bedrijven die geen concurrerende kostenpositie hebben of niet in staat zijn de eindproductprijzen te verhogen kunnen door de energieprijsstijgingen in de knel komen. Het extra aanbod en het terugschroeven van vraag vermindert de druk op de gasmarkt.
Op de Europese elektriciteitsmarkten laten de spot- en forwardmarkten eveneens zeer hoge prijsniveaus zien. Deze hoge prijzen komen voornamelijk voort uit een hoge wintervraag naar elektriciteit in combinatie met tegenvallende Europese productie van hernieuwbare energie uit waterkracht en wind en het uitvallen van meerdere nucleaire centrales in Frankrijk. Regelbaar vermogen in de vorm van kolen- en gasgestookte elektriciteitscentrales -met hoge productiekosten- moeten dit opvangen.
In de Europese gasleveringszekerheidsverordening (verordening (EU) 2017/1938) worden in artikel 11 drie crisisniveaus uitgewerkt. Deze zijn: a) niveau van vroegtijdige waarschuwing, b) alarmniveau en c) noodsituatieniveau. In het Bescherm en Herstelplan Gas dat in september 2019 met de Kamer is gedeeld, zijn de taken en rollen van alle betrokken, markt en overheid, binnen deze niveaus uitgewerkt. Op dit moment is er op de gasmarkt sprake van hoge prijzen op de spot- en forwardmarkten en wordt de voortgang nauwkeurig gemonitord, maar is er geen sprake van het bereiken van de eerste fase van het crisisniveau, waarbij netbeheerder GTS moet overgaan tot het nemen van passende maatregelen. De overheid houdt echter vinger aan de pols om de markt te monitoren.
De regering heeft diverse maatregelen genomen om de leveringszekerheid te borgen voor de beschermde afnemers. Uit het oogpunt van leveringszekerheid zijn met Shell en Exxon afspraken gemaakt over de inzet van de gasopslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk in de komende jaren. Niet alleen is vastgesteld dat de laagcalorische opslagen bij het begin van het koudeseizoen voldoende gevuld moeten zijn, maar ook dat er tot en met het einde van het koudeseizoen voldoende gas in de opslagen moet blijven. GTS heeft in het kader van de leveringszekerheid geadviseerd om Norg het begin van het koudeseizoen met 4 miljard m3 te vullen. Dit is door NAM-partijen met ruim 900 miljoen m3 (circa 4,9 miljard m3) overschreden. De huidige vulvolumes van alle opslagen in Nederland zijn (stand heden) circa 4,5 miljard m3 (circa 60%) voor laagcalorische opslagen3 en circa 4,5 miljard m3(circa 45%) voor hoogcalorisch gasopslagen. De laagcalorische opslagen zijn daarmee, gemeten aan het eerdere advies van GTS, voldoende gevuld om leveringszekerheid te borgen voor de beschermde gebruikers. Afgezet tegen het jaarlijks verbruik in Nederland zitten de opslagen in Nederland procentueel gezien ongeveer net zo vol als die in Frankrijk en Italië. Door de overcapaciteit in Nederland vertekent het vergelijken van percentages van vulgraden.
De vulgraad van de hoogcalorische opslagen is lager dan in andere jaren. De gasmarkt is een Europese markt en ook de hoogcalorische gasopslagen worden ingezet op een Europese markt. Dat wil zeggen dat het opgeslagen gas ook gecontracteerd kan zijn voor buitenlandse afnemers, zoals gas voor Nederlandse afnemers ook nu opgeslagen kan zijn in buitenlandse gasopslagen. Van belang is daarom om de leveringszekerheid ook vanuit een Europees perspectief te bezien. De gemiddelde vulgraad van de Europese opslagen was aan het begin van het koudeseizoen met 77% (huidige stand circa 58%) krap ten opzichte van andere jaren, maar onderzoeken en stresstesten4 van de Europese Commissie en Europese netbeheerders en toezichthouders (ENTSO-G, ACER) laten zien dat de gasinfrastructuur voldoende robuust is en de opslagen in principe voldoende zijn gevuld om ook een koude winter door te komen. ENTSO-G geeft daarbij aan dat de huidige vulgraden ertoe kunnen leiden dat in een scenario van een koude winter in combinatie met relatief weinig hernieuwbare energieproductie, de gasopslagen aan het eind van de winter relatief leeg zijn (< 30%). Flexibiliteit bij een eventuele piekvraag in het vroege voorjaar door een koudeperiode zal dan moeten komen van extra import van bijvoorbeeld LNG (+5–10%).
Mocht er ondanks alles onverhoopt toch een ernstig fysiek tekort aan gas ontstaan dat niet meer door de markt op grond van prijssignalen en vrijwillige afschakeling kan worden opgevangen, dan is, conform het Bescherm- en Herstelplan Gas, in eerste instantie GTS aan zet. Zij kunnen dan de maatregelen nemen die passen bij het niveau van vroegtijdige waarschuwing en alarmering. Mocht dat niet afdoende blijken te zijn dan wordt overgegaan naar een noodsituatie zoals omschreven in het Bescherm- en Herstelplan Gas (Kamerstuk 29 023, nr. 252). De overheid zal dan in eerste instantie een oproep doen tot vermindering van het gasverbruik. Als volgende stap kan de overheid genoodzaakt zijn om niet-beschermde afnemers zoals bedrijven af te schakelen. Dit om ervoor te zorgen dat er voldoende gas beschikbaar blijft voor beschermde afnemers zoals huishoudens, ziekenhuizen, et cetera. Het Ministerie van EZK is in overleg met bedrijfsleven om ook op deze situatie voorbereid te zijn, om in dat geval een abrupte afschakeling te voorkomen.
Welke oorzaken liggen aan deze energiecrisis ten grondslag? Welke rol speelt de teruggevallen gaslevering via de Yamal pijpleiding in Rusland hierin, als ook de lagere productie van elektriciteit door hernieuwbare energiebronnen, het in onderhoud zijn van Franse kerncentrales, een hoge CO2-prijs en een lage vulgraad van de Europese gasvoorraden?
Voor een analyse van de hoge gasprijzen verwijs ik allereerst naar de Kamerbrief «Gasprijzen en het functioneren van de internationale gasmarkt» (Kamerstuk 32 813, nr. 481) die op 1 november met uw Kamer is gedeeld, alsmede antwoorden op schriftelijke Kamervragen van meerdere leden van uw Kamer over stijgende gasprijzen. Sinds het verschijnen van deze Kamerbrief zijn de gasprijzen en met name ook de prijzen voor de periode na het koudeseizoen fors verder gestegen. Geopolitieke spanningen met Rusland, het uitblijven van besluitvorming over eventuele ingebruikname van Nordstream 2, maar ook het zeer recente stilvallen van transit door de Yamalpijplijn zorgen er voor dat er onzekerheid is in de markt over de ontwikkeling van vraag en aanbod na het koudeseizoen. De huidige lage vulgraden van gasopslagen betekenen dat de opslagen onder normale omstandigheden vrij leeg (onder de 30% gemiddeld in Europa) uit het koudeseizoen zullen komen. Dit zal tot extra zomervraag leiden om de opslagen weer op niveau te krijgen voor volgende winter en dat werkt door op de prijzen in 2022.
Kunt u de prijsontwikkelingen van de afgelopen maanden weergeven? Welke prijsontwikkelingen verwacht u de komende weken, maanden en jaren? Klopt het dat handelsplatforms laten zien dat handelaren een langjarige energiecrisis verwachten, zoals een gasprijs op de Title Transfer Facility (TTF) van boven de 100 euro/MWh voor de winter van 2022/2023?
Er is niet één prijs voor gas. Op de gasbeurs TTF is het mogelijk om gas op de spotmarkt te kopen, maar ook is het mogelijk via forwardcontracten nu al gas in te kopen voor toekomstige afname. Zo is het mogelijk om gascontract af te sluiten voor levering tot een periode van vijf jaar. Hiermee kunnen marktpartijen langjarige zekerheid inkopen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door gasleveranciers die zelf ook verplichtingen zijn aangegaan op de kleinverbruikersmarkt aan huishoudens met vaste contracten.
De website van ICE Endex www.theice.com)biedt een overzicht van alle prijzen die op de TTF gelden voor de verschillende termijnproducten, alsmede overzichten van de ontwikkelingen in de afgelopen periode. Hieronder staat een overzicht van de prijsontwikkeling van de afgelopen maanden op de 3 months-aheadmarkt in euro’s per megawattuur. Opvallend aan de prijsontwikkeling zijn de hoge fluctuaties, vooral op dagbasis. Prijzen stijgen en dalen van de ene op de andere dag met meerdere procentpunten, hetgeen duidt op onzekerheid in de markt. Ook een geringe liquiditeit op de markt kan leiden tot relatief grote schommelingen. Het is te voorbarig om, op een markt met grote prijsschommelingen, op basis van koersontwikkelingen op korte termijn conclusies over de lange termijn te trekken.
De overheid is ook niet in de positie en in staat om voorspellingen te doen over marktprijsontwikkelingen, noch om harde conclusies te trekken uit dagkoersen. Instanties als het Internationaal Energie Agentschap (IEA) geven aan dat het aanbod van LNG op termijn beter in staat zal zijn om te reageren op de hoge vraag.
Hoe worden huishoudens en bedrijven door deze hoge energieprijzen geraakt? Hoe gaat u burgers voldoende beschermen tegen prijsuitwassen zoals we die thans in Noordwest-Europa zien?
Het kabinet begrijpt de grote zorg vanwege de hoge prijzen en is zeer bezorgd om de effecten van de hoge energieprijzen voor huishoudens en bedrijven. Het kabinet houdt dan ook vinger aan de pols en heeft speciaal hiervoor een ministeriele taskforce opgericht. In Europees verband staan de hoge energieprijzen ook hoog op de agenda van de Europese Raad en de Energieraad. In januari zal tijdens een informele Energieraad verder gesproken worden over de hoge energieprijzen.
De mate waarin huishoudens en bedrijven geraakt worden door de hoge energieprijzen hangt sterk af van het type energiecontract dat afgesloten is. Voor bedrijven geldt daarnaast het feit dat een deel van de hogere kosten mogelijk doorberekend kunnen worden. Ook speelt bij de impact mee in hoeverre de mogelijkheid bestaat om de gasvraag terug te schroeven, bijvoorbeeld door isolatie of bij bedrijven door aanpassen van de bedrijfsvoering.
Voor een uitgebreide uiteenzetting naar de effecten en bovenal naar de maatregelen die het kabinet genomen heeft in de vorm van tegemoetkomingen in de energiekosten en verlaging van de energiebelasting, verwijs ik naar de Kamerbrieven: «Aanpassing van het compensatiepakket voor de energieprijzen 2022 – Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2022)», 8 november (Kamernummer 35 927, nr. 29), «Verzoek om brief over begrotingsbehandeling SZW», 2 december 2021, «eenmalige energietoeslag lage inkomens», 10 december 2021 en «Ontwikkeling leveringstarieven», 14 december 2021.
Klopt het dat meerdere bedrijven in Nederland hun productie terugschroeven en zelfs stopzetten? Hoe wordt de industrie, het midden- en kleinbedrijf (mkb) en de glastuinbouw hierdoor geraakt? Hoe gaat u deze bedrijven helpen deze energiecrisis te overleven?
Het klopt dat meerdere bedrijven maatregelen hebben genomen vanwege de hoge gasprijzen. Ik ben met verschillende sectoren, waaronder de glastuinbouw, in gesprek. Zo zijn er in de glastuinbouw bedrijven die hebben besloten de teelt uit te stellen en enkelen die hebben besloten te stoppen (zie ook de eerdere beantwoording van Kamervragen van de leden Valstar en Erkens (beiden VVD) (AH 930, 2021Z18421). Ook een enkel bedrijf uit de energie-intensieve industrie heeft maatregelen getroffen en vooral in relatie tot het (deels) stopzetten van de productie. Vanuit de mkb-sectoren zoals industriële bakkers en glasproducten komen ongeruste signalen. De impact van hoge prijzen op de markten is ook afhankelijk van de mate waarin de individuele bedrijven hun energieposities hebben afgedekt. Bijvoorbeeld door langetermijncontracten die kosten beheersbaar houden. In diverse sectoren kunnen de hoge kosten worden doorbelast in het eindproduct. Het beeld is dat met name een sectorbrede urgentie ontstaat zodra de hoge gasprijzen langer aanhouden en vaste prijscontracten aflopen. Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen op de voet en blijven hierover met de sector in gesprek.
Wat is uw definitie van leveringszekerheid? Zou in deze definitie van leveringszekerheid ook niet meegenomen moeten worden dat energieprijzen niet zodanig volatiel zijn dat het allerlei schokken geeft in de samenleving?
De term leveringszekerheid wordt in de gaswet gebruikt en in de «Wet Niet Meer Dan Nodig» gedefinieerd als de situatie dat eindafnemers van gas op het juiste moment en in de juiste kwaliteit (laag- of hoogcalorisch gas) met de benodigde hoeveelheid worden beleverd. De betaalbaarheid van energie is een publiek belang dat de overheid nastreeft.
De gasprijzen worden niet door overheden vastgesteld maar zijn de resultante van mondiale vraag- en aanbodontwikkelingen op de mondiale gasmarkten. Instituties als het Internationaal Energie Agentschap (IEA), maar ook de vereniging van Europese energietoezichthouders (ACER) geven aan dat naar verwachting de gasprijzen in de nabije toekomst hoger liggen dan in de pre-COVID periode en dat daarnaast de gasmarkt te maken krijgt met meer prijsfluctuaties dan in voorbije jaren. Mondiale commoditymarkten kenmerken zich in zijn algemeenheid door relatief grote prijsfluctuaties. De mondiale gasmarkten zullen naar verwachting meer te maken krijgen met fluctuerende vraagpatronen, doordat gas mondiaal meer dan nu ingezet gaat worden als regelbaar vermogen in de elektriciteitsmarkten. De gasvraag en daarmee de prijs reageert dan op schommelingen in de productie van hernieuwbare energie door droogteperiodes of periodes met weinig wind.
Het ligt niet in de macht van dit kabinet om dergelijke (kortstondige) prijsontwikkelingen tegen te houden. Wel kan het de maatschappij weerbaarder maken tegen dergelijke schommelingen, zodat negatieve schokken zoveel mogelijk voorkomen worden. Door het stimuleren van bijvoorbeeld isolatieprogramma’s en de overstap naar hernieuwbare bronnen, maar ook door het verbeteren van vraagrespons, zodat de vraag beter kan meebewegen met de prijsschommelingen. Deze prijsschommelingen vinden in eerste instantie plaats op de groothandelsmarkten voor ondernemingen. Huishoudens kopen gas in op de eindverbruikersmarkt waarbij prijzen afhankelijk van het gekozen contract of langjarig vastliggen of per half jaar wijzigen. Elke afnemer, huishouden of onderneming, heeft daarnaast de vrijheid om zich contractueel in te dekken tegen prijsfluctuaties. Door als consument langjarige contracten af te sluiten en door als ondernemer gas op de forward markten in te kopen.
Wat zegt deze energiecrisis over het klimaat- en energiebeleid dat we in Nederland en in Europa voeren? Is de afgelopen jaren de leveringszekerheid van het energiesysteem verwaarloosd? Is er de afgelopen jaren niet teveel op de goede werking van de markt vertrouwd?
Nederland en Europa staan voor de enorme uitdaging het energiesysteem om te bouwen van een fossielgedreven naar een CO2-vrij systeem. Deze transitie zal Europees honderden miljarden aan investeringen vergen en moeten plaatsvinden in een Europese markt. Het integreren van grote hoeveelheden weersafhankelijke energiebronnen als wind- en zonnestroom in ons energiesysteem is enkel mogelijk als er voldoende flexibiliteit is. Flexibiliteit om tekorten op te vangen als het niet waait, maar ook overschotten bij overproductie. Deze flexibiliteit kan geleverd worden door bijvoorbeeld regelbaar vermogen, opslag, maar ook door grensoverschrijdende handel. Daarvoor is het hebben van een markt waarin de prijs schaarste reflecteert en de juiste prikkels geeft essentieel.
De leveringszekerheid van het elektriciteitssysteem wordt periodiek door netbeheerder TenneT gemonitord. De huidige marktontwikkelingen tonen eens te meer het belang van een voldoende frequente monitoring aan.
De leveringszekerheid van gas heeft door het sluiten van het Groningenveld de afgelopen periode juist nadrukkelijk aandacht gekregen. Het verminderen van de productie van het Groningenveld dient gepaard te gaan met het behoud van de leveringszekerheid. De afspraken in het Norgakkoord (zie antwoord vraag 2) zijn ook vastgesteld om de leveringszekerheid van de beschermde afnemers te garanderen. Ook op de gasmarkten is nationaal en Europees in het kader van de Energieunie geïnvesteerd in het verbeteren van de leveringszekerheid. Er is veel infrastructuur bijgebouwd zoals interconnectie, reverseflowcapaciteit en LNG-terminals. Lidstaten werken beter samen in risicogroepen, doen gezamenlijke risico-evaluaties en leveren solidariteit aan elkaars beschermde afnemers. De handelsbeurzen hebben zich de laatste jaren ontwikkeld wat de concurrentie en liquiditeit heeft verbeterd, wat bijdraagt aan een betere leveringszekerheid. Tegelijkertijd is in een aantal met name Noordwest-Europese landen de nationale gasproductie fors afgenomen. Ook Nederland is door sterk gedaalde eigen productie van een export- een importland geworden.
De huidige situatie op de gasmarkt maakt het belang van leveringszekerheid nog eens extra zichtbaar en dient ook benut te worden om kritisch te kijken of en waar meer overheidsinterventie gewenst is om de leveringszekerheid nog meer te borgen. De Europese Commissie heeft op 15 december een voorstel uitgebracht voor een decarbonsatiepakket voor gas met daarin ook voorstellen over gezamenlijk Europees gecoördineerd beleid voor gasopslagen. Ook het aankomende kabinet heeft aangekondigd werk te willen maken van een verdere vulverplichting voor gasopslagen. Het nieuwe kabinet zal spoedig komen met een reactie op de voorstellen van de Europese Commissie en de nadere invulling van het coalitieakkoord op het punt van de opslagverplichting.
Wilt u deze vragen uiterlijk een week na ontvangst beantwoorden?
Ja.
Hoe verhoudt de verplichting van personeelsleden om leerlingen en collega’s met homoseksuele neigingen te verklikken, zich tot de rechtspositie van onderwijspersoneel?1
Laat ik voorop stellen dat ik het ten zeerste afkeur als onderwijspersoneel gedwongen wordt om privéinformatie over leerlingen of hun collegae te delen én als onderwijspersoneel uit de LHBTIQ+ gemeenschap op deze manier in een benarde situatie wordt gebracht. De verplichting om leerlingen en collegae te «verklikken» zorgt voor een situatie waarin medewerkers geen vrijheid hebben om een veilig team te vormen en zichzelf te zijn. Tevens is een dergelijke verplichting in strijd met de wetgeving.
De rechtspositie van onderwijspersoneel en de sociale veiligheid op scholen is juridisch gewaarborgd.2 Zo moeten werkgevers te allen tijde zorgen voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden. Bovendien dient het bevoegd gezag zorg te dragen voor een schoolcultuur waarin personeel en leerlingen zich veilig en geaccepteerd weten. Het verplicht melden van een homoseksuele gerichtheid van collega’s is volstrekt onacceptabel en past niet bij een dergelijke cultuur.
Deelt u de mening dat een dergelijke verplichting volkomen haaks staat op de vertrouwensrol die het onderwijspersoneel heeft ten opzichte van leerlingen die aan hun zorg zijn toevertrouwd?
Ja, leerlingen moeten kunnen rekenen op een schoolklimaat waarin zij zich veilig en geaccepteerd weten. Om dat te kunnen waarborgen is het van belang dat zij in vertrouwen dingen kunnen delen met onderwijspersoneel. Een verplichting voor onderwijspersoneel om bij het bevoegd gezag melding te maken van iets persoonlijks als de seksuele gerichtheid van leerlingen, staat hier volledig haaks op.
Deelt u de mening dat een verplichting om collega’s te verklikken getuigt van slecht werkgeverschap?
Ja, zie de antwoorden op de vragen 1 en 2.
Ziet u in deze casus redenen reden om de rechtspositie van onderwijspersoneel te versterken opdat de schoolleiding deze niet langer kan verplichten tot gedrag dat strijdig is met hun vertrouwensrol? Zo ja, hoe kan deze versterking gestalte krijgen? Zo neen, waarom niet?
Er wordt momenteel gekeken of het in algemene zin nodig is de rechtspositie van onderwijspersoneel verder te versterken, zoals ook is aangegeven in het Coalitieakkoord. Daarbij worden de resultaten van de evaluatie van de Wet Veiligheid op School ook meegenomen.
Het artikel 'ASR-topman waarschuwt verzekeraars voor tweedeling in de maatschappij' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «ASR-topman waarschuwt verzekeraars voor tweedeling in de maatschappij»?1
Ja.
Wat vindt u van dit artikel?
Ik wil graag benadrukken dat dit artikel over verzekeringen in het algemeen gaat en niet specifiek over de zorgverzekeringen. Ik zal mij in de beantwoording van onderstaande vragen richten op de zorgverzekeringen.
Bent u het eens dat op essentiële verzekeringen, zoals zorgverzekeringen, geen aanbiedingen mogen gelden die de solidariteit tussen mensen ondermijnen?
Ik ben het met u eens dat solidariteit een belangrijke pijler is. De zorgverzekeringswet (Zvw) is dan ook gebaseerd op risicosolidariteit: iedereen heeft recht op dezelfde zorg uit het basispakket. Om dat te realiseren geldt er voor de basisverzekering een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie. Dat betekent dat zorgverzekeraars alle verzekerden moeten accepteren tegen dezelfde premie. Zorgverzekeraars mogen verzekerden dus niet weigeren en ook geen hogere premie vragen aan verzekerden met bijvoorbeeld een slechtere gezondheid of een hogere leeftijd. Op die manier wordt de risicosolidariteit geborgd. Daarnaast is het zorgstelsel gebaseerd op inkomenssolidariteit. Zo ontvangen mensen met een laag inkomen via de zorgtoeslag een compensatie voor de premie en het gemiddeld eigen risico en wordt de helft van de kosten van de Zvw inkomensafhankelijk gedekt via de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) Zvw.
De solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt heeft mijn voortdurende aandacht. Op dit moment is er nog een premiekorting van maximaal 5% mogelijk voor verzekerden die zich aansluiten bij een collectieve zorgverzekering. Het doel van deze collectiviteitskorting is om besparingen op de (zorg)kosten door (zorg)inhoudelijke afspraken terug te geven aan de verzekerde in de vorm van een premiekorting. De korting blijkt echter niet gefinancierd door besparingen op de (zorg)uitgaven, maar door een opslag op de premie. Dit tast de solidariteit aan en dat is onwenselijk. Daarom ligt er een wetsvoorstel bij uw Kamer om de collectiviteitskorting op de basisverzekering af te schaffen.
Ook heb ik voortdurend aandacht voor de kwaliteit van de risicoverevening die de risicosolidariteit van de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie houdbaar maakt. Ik verwijs u voor de onderzoeksagenda risicoverevening naar mijn brief van 9 september 2021 over de vormgeving van het risicovereveningsmodel 20222.
Kortom, ik ben van mening dat de solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt geborgd is, waarbij ik voortdurend aandacht heb voor behoud en onderhoud van deze solidariteit.
Deelt u de mening dat voorwaarden stellen die mensen maar beperkt kunnen beïnvloeden, zoals gezondheid, eigenlijk niet toelaatbaar moeten zijn? Waarom deelt u deze mening wel, of waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb gesteld is solidariteit een belangrijke pijler van de Zvw. Voor de basisverzekering geldt dat iedereen, ongeacht leeftijd en gezondheid, zich tegen dezelfde premie kan verzekeren. Op die manier is solidariteit goed geborgd.
De acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie zijn niet van toepassing op de aanvullende verzekering. De markt voor aanvullende verzekeringen is immers een vrije markt. Op de markt voor aanvullende zorgverzekeringen kunnen verzekeraars daarom wel voorwaarden stellen of een hogere premie vragen aan bepaalde groepen verzekerden. In de praktijk worden zulke voorwaarden overigens maar beperkt gesteld. Onderzoek wijst uit dat in 2021 slechts bij 2.4% van de aanvullende zorgverzekeringen sprake was van medische selectie (Zorgweb, onderzoek aanvullende verzekeringen 20213). Dit percentage is de afgelopen jaren afgenomen. Ook hebben de meeste verzekeringen een premie voor hun aanvullende verzekeringen die onafhankelijk is van de leeftijd van de verzekerde. In 2021 zijn er 5 zorgverzekeraars (van de in totaal 20 zorgverzekeraars) die de premie van één of meer aanvullende verzekeringen die zij aanbieden differentiëren naar leeftijd (Zorgweb, 2021). Het aantal zorgverzekeraars dat premiedifferentiatie naar leeftijd toepast neemt af. In 2016 en 2018 waren er 9 zorgverzekeraars die premiedifferentiatie naar leeftijd toe pasten.
Ik herken het beeld dat er een tweedeling ontstaat op de zorgverzekeringsmarkt niet. De solidariteit in de basisverzekering is geborgd door de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie. Daarnaast komt het stellen van voorwaarden bij de aanvullende verzekeringen vrijwel niet voor.
Denkt u dat het aanbieden van dit soort verzekeringen zorgt voor meer tweedeling in de samenleving? Waarom denkt u van wel en waarom van niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid dit soort verzekeraars c.q. aanbiedingen te verbieden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om voor zorgverzekeraars extra voorwaarden te stellen dat winsten altijd ingezet moeten worden om aan de buffer-verplichtingen te voldoen c.q. de premie te verlagen?
Nee, extra voorwaarden zijn niet nodig omdat positieve resultaten óf worden ingezet ter verlaging van de premie, óf ter aanvulling van de noodzakelijke solvabiliteit. Winstuitkering door zorgverzekeraars heeft nog nooit plaatsgevonden.
Het is zorgverzekeraars toegestaan winst na te streven en deze eventueel uit te keren. Desondanks hebben zorgverzekeraars nooit winst uitgekeerd; zij opereren zonder winstoogmerk. In de huidige statuten van Zorgverzekeraars Nederland is bepaald dat aangesloten zorgverzekeraars niet primair gericht zijn op het maken van winst. Positieve resultaten van zorgverzekeraars blijven binnen de zorg. Deze worden voor het overgrote deel aan de premiebetaler teruggegeven, via een lagere premie. Het overige wordt aan de reserves toegevoegd om te blijven voldoen aan de wettelijke reserve-eisen voor (zorg)verzekeraars.
Ik zie derhalve geen aanleiding om voor zorgverzekeraars extra voorwaarden te stellen dat winsten altijd ingezet moeten worden om aan de buffer-verplichtingen te voldoen c.q. de premie te verlagen. Bovendien is het opleggen van zulke voorwaarden aan de besteding van positieve resultaten moeilijk verenigbaar met het huidige privaatrechtelijk verzekeringsstelsel.
Het bericht dat de VN de Taliban 6 miljoen dollar willen betalen voor beveiliging |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Ben Knapen (CDA), de Th. Bruijn |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Telegraaf dat de «VN de Taliban 6 miljoen dollar willen betalen voor beveiliging»?1
Ja.
Steunt u de lijn van de Verenigde Naties om de Taliban te financieren? Waarom wel of niet?
Om in Afghanistan effectief te kunnen opereren heeft de VN sinds de tweede helft van augustus de de facto autoriteiten verzocht om veiligheidsgaranties en ondersteuning ten behoeve van veiligheid. Het kabinet vindt het belangrijk dat de VN effectief en veilig kan opereren in Afghanistan. Niet erkende autoriteiten spelen daarbij soms een onvermijdelijke rol, bijvoorbeeld ook in Jemen en Somalië.
Het kabinet verstrekt conform de motie-De Roon (Kamerstuk 29 725, nr. 836) geen hulpgeld aan de Taliban. De Speciale Politieke Missie van de VN in Afghanistan (UNAMA) geeft aan dat de betalingen niet aan of via de de facto autoriteiten worden gedaan. UNAMA betaalt rechtstreeks personen die beveiligingswerkzaamheden verrichten ten behoeve van VN personeel, gebouwen en eigendommen evenals operaties en bewegingen in het land. Mede vanwege de complexe context in Afghanistan is het niet uit te sluiten dat sommige personen die deze betalingen ontvangen gelieerd zijn aan de Taliban.
Bent u het ermee eens dat de betalingen van de VN «ingaan tegen sancties die zijn opgelegd door de VN en Verenigde Staten?»
Onder de sancties die zijn opgelegd door de VN en de Verenigde Staten zijn specifieke personen of entiteiten gelieerd aan de Taliban op de sanctielijst geplaatst. Het is verboden aan gesanctioneerde personen en entiteiten, geld, of andere economische middelen, direct of indirect beschikbaar te stellen.
UNAMA geeft aan gecommitteerd te zijn aan het voldoen aan alle sanctieregimes en dat deze betalingen zijn goedgekeurd door het VN hoofdkantoor.
Bent u voornemens zich binnen de VN uit te spreken tégen de circa 5,3 miljoen euro subsidie aan de Taliban?
UNAMA geeft aan dat de betalingen niet aan of via de de facto autoriteiten worden gedaan. In dat licht hecht het kabinet groot en zwaarwegend belang aan het werk van de VN in Afghanistan, onder meer om de broodnodige humanitaire inspanning mogelijk te maken, ook al valt niet uit te sluiten dat sommige personen die betalingen ontvangen voor beveiligingswerk gelieerd zijn aan de Taliban.
Het herziene UNAMA budget voor 2022 en het voorstel voor het 2023 budget worden waarschijnlijk in de periode juli – november 2022 behandeld binnen de Verenigde Naties (VN), onder meer in de Vijfde Commissie van de VN. Tijdens de behandeling van het UNAMA budget in de Vijfde Commissie, waar Nederland aan deelneemt, zal Nederland onderstrepen dat het niet wenselijk is dat de Taliban door of via de VN van financiële middelen worden voorzien.
Bent u voornemens om de Nederlandse bijdrage aan de VN op te schorten met tenminste het bedrag dat Nederland indirect aan de Taliban heeft betaald via de VN?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat Nederland de Taliban niet direct óf indirect van financiële middelen moet voorzien?
Het kabinet deelt de mening dat het niet wenselijk is dat de Taliban van financiële middelen worden voorzien. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het echter niet uit te sluiten dat personen gelieerd aan de Taliban betalingen ontvangen voor beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van de VN.
Het kabinet verstrekt geen hulpgeld aan de Taliban conform de motie-De Roon (Kamerstuk 29 725, nr. 836). Het kabinet bepleit in gesprekken met gelijkgezinde partners dat eventuele ontwikkelingssteun ten behoeve van de Afghaanse bevolking via ngo’s en internationale organisaties dient te worden verleend, buiten de Taliban om. Aan Nederlandse financiering voor programmering van ngo’s die in Afghanistan actief zijn, zijn strenge voorwaarden verbonden. Ook hier geldt dat betalingen niet ten goede mogen komen aan de Taliban.
Staat u nog altijd achter uw keuze om salarissen van zorg- en onderwijsambtenaren in Afghanistan te betalen?
Hiervoor verwijst het kabinet naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden Brekelmans/Klink (VVD; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1132) en Omtzigt (Groep Omtzigt; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1130).
Wat voor belang heeft Nederland volgens u bij het direct of indirect financieren van de Taliban regering?
Nederlandse steun dient ten goede te komen aan de Afghaanse bevolking, niet aan de Taliban. Vandaar hanteren we ook de strenge voorwaarden voor Nederlandse financiering zoals omschreven in het antwoord op vraag 6. Het is niet wenselijk dat de Taliban van financiële middelen worden voorzien.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, valt niet uit te sluiten dat de personen die betalingen ontvangen voor beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van de VN gelieerd zijn aan de Taliban. Desalniettemin is het in het Nederlands belang dat de VN veilig en effectief kan opereren in Afghanistan, mede ten behoeve van het verlenen van humanitaire hulp.
Tevens is het in het Nederlands belang dat de zorg- en onderwijssectoren in Afghanistan niet instorten, met alle mogelijke gevolgen van dien (nog verder toenemende humanitaire noden, irreguliere migratiestromen, mogelijke speelruimte voor terroristen). Hierover is de Kamer ook geïnformeerd via de Kamerbrieven «Stand van zaken hulp aan Afghanistan» van 7 januari jl. (Kamerstuk 2022D00384), alsmede de antwoorden op Kamervragen van de leden Brekelmans/Klink (VVD; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1132) en Omtzigt (Groep Omtzigt; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1130).
In internationale context wordt daarom o.a. via de Europese Commissie en de Asian Development Bank de basisdienstverlening t.b.v. de Afghaanse bevolking ondersteund, om te voorkomen dat de zorg- en onderwijssectoren en de Afghaanse economie instorten. Op instigatie van Nederland zijn aan deze steun strenge voorwaarden verbonden. Zo dient steun alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban; mag er geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden m.b.t. beleid, uitvoering en management; en dient gelijke toegang voor vrouwen en meisjes zeker gesteld te zijn. Hierbij wordt binnen Afghanistan gewerkt met een naar regio gedifferentieerde aanpak, waarbij alleen steun wordt verleend in die provincies waar de principes worden nageleefd.
In lijn met de inzet van gelijkgezinde donoren, beziet het kabinet de mogelijkheid van een eigenstandige bijdrage aan tijdelijke ondersteuning van de zorg- en onderwijssectoren of livelihoods programma’s via een multilateraal Trust Fund. Ook aan die steun zouden strikte voorwaarden verbonden moeten worden. Het kabinet zal de Kamer schriftelijk informeren als hierover een besluit genomen is, zoals ook is besproken tijdens het Commissiedebat «Toekomstige inzet en hulp aan Afghanistan» van 27 januari jl.
Bent u voornemens om de komende kabinetsperiode direct of indirect de Taliban te blijven financieren? Kunt u uitleggen op welke manier?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe wilt u voorkomen dat Nederlands belastinggeld direct of indirect (via onder andere internationale organisaties zoals de VN) ten goede komt aan de Taliban?
Nederlandse steun dient ten goede te komen aan de Afghaanse bevolking, niet aan de Taliban. Steun is dan ook gebonden aan strikte voorwaarden en dient alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban. In Afghanistan dreigt voor 23 miljoen mensen acute voedselonzekerheid; onder hen bijna 5 miljoen kinderen en zwangere vrouwen. Daarom is het van belang dat noodhulp wordt verleend volgens de humanitaire principes (menselijkheid, onafhankelijkheid, neutraliteit en onpartijdigheid) en dus zonder (machts)politieke of transactionele overwegingen. Humanitaire hulp die door Nederland wordt gefinancierd vindt plaats via de VN, de Rode Kruis-beweging en de Dutch Relief Alliance. Deze organisaties opereren conform deze principes.
Bent u nogmaals «geschrokken» van dit nieuws net zoals u dat ook was tijdens het debat over de financiering van de Nederlandse en Duitse regering aan Afghaans zorg- en onderwijspersoneel?
Nee, het kabinet vindt het belangrijk dat de VN effectief en veilig kan opereren in Afghanistan en het komt vaker voor dat niet erkende autoriteiten daartoe een rol hebben, zoals in Jemen en Somalië.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
Voor de beantwoording was meer tijd nodig, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief over uitstel beantwoording vragen van het lid Eppink over het bericht dat de Verenigde Naties de Taliban 6 miljoen dollar willen betalen voor beveiliging van 7 januari 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1295).
Het bericht dat meer tribunes in het Goffertstadion onveilig zijn en herstelmaatregelen nodig voor heropening. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kent het bericht «Meer tribunes Goffertstadion onveilig, herstelmaatregelen nodig voor heropening»?1
Ja.
Wat is uw reactie inzake de constatering dat meer tribunes in het NEC stadion onveilig blijken te zijn en scheuren blijken te hebben?
Ik heb hierover contact opgenomen met de gemeente Nijmegen. De gemeente Nijmegen en NEC hebben vervolgonderzoek laten uitvoeren door Royal Haskoning DHV. Eerder was door Royal Haskoning DHV geconstateerd dat bij het op 17 oktober 2021 bezweken tribune-element sprake was van een ontwerpfout. Uit het vervolgonderzoek is nu gebleken dat ook de overige tribunedelen, met uitzondering van acht kortere delen, dezelfde fout in de berekende wapening hebben. Er zullen herstelmaatregelen worden uitgevoerd aan de tribunes. Hiervoor is op 27 december 2021 een omgevingsvergunning afgegeven. De Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) ziet namens het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen toe op goede uitvoering hiervan. Na uitvoering van de herstelwerkzaamheden wordt door de gemeente besloten over de heropening van het stadion.
Wat heeft u gedaan naar aanleiding van de scheuren van het NAC stadion die in 2016 zijn geconstateerd?
De gemeente is bevoegd gezag als het gaat om constructieve veiligheid van gebouwen. Ik heb daarom navraag gedaan bij de gemeente Breda. Deze heeft mij laten weten dat naar aanleiding van de scheuren in het NAC stadion in 2016 herstelmaatregelen zijn uitgevoerd. Mijn ambtsvoorgangers hebben hierbij geen betrokkenheid gehad.
Wat is de relatie tussen de scheuren in het NEC stadion die nu zijn geconstateerd en de scheuren in het NAC stadion die in 2016 zijn geconstateerd?
De constructie van de tribunes van het NAC-stadion is anders dan die van het NEC-stadion. Wel was ook bij het NAC-stadion sprake van een ontwerpfout waardoor de scheurvorming is ontstaan.
Deelt u de opvatting dat er de afgelopen jaren te veel incidenten zijn geweest met betrekking tot de bouwveiligheid van stadions?
Ja. Mijn ambtsvoorganger heeft eerder ook acties genomen ter verbetering. Na het gedeeltelijk instorten van het dak van het AZ-stadion (augustus 2019) is in juni 2020 een protocol2 gepubliceerd dat door stadioneigenaren kan worden gebruikt bij het periodiek beoordelen van de constructieve veiligheid van de stadions. November 2020 heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid vervolgens zijn rapport over deze instorting gepubliceerd en daarin de aanbeveling gedaan aan de Minister van BZK om voor grote publieksgebouwen (waaronder stadions) een wettelijke periodieke beoordeling in te voeren. Deze aanbeveling is overgenomen en over de aanpak is uw Kamer op 29 januari 2021 (Kamerstuk 28 325, nr. 216) en 24 september 2021 (Kamerstuk 28 325, nr. 222) geïnformeerd. Beide brieven waren geagendeerd voor het recente commissiedebat Bouwregelgeving van 11 november 2021. Bij dit debat heeft mijn ambtsvoorganger de aanpak om te komen tot een wettelijke periodieke beoordeling verder toegelicht en is daarbij ook ingegaan op de instorting van de tribune van NEC-stadion.
Ik werk thans aan de benodigde wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) die ik naar verwachting in dit voorjaar aan uw Kamer zal voorleggen in het kader van de voorhangprocedure. In de bijbehorende regelgeving zal gebruik worden gemaakt van een NTA3 voor de periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieksgebouwen. Deze NTA wordt thans in opdracht van het Ministerie van BZK opgesteld door NEN in samenspraak met relevante partijen zoals het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht, eigenaren van grote publieksgebouwen en deskundigen op het gebied van constructieve veiligheid.
Deelt u de mening dat de problemen met betrekking tot de bouwveiligheid van stadions structureel zijn?
Ja en daarom wordt door mij ook gewerkt aan een structurele verbetering in de vorm van een wettelijke periodieke beoordeling zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 5.
In hoeverre bent u van mening dat alle gemeenten in Nederland de expertise in huis hebben om de bouwveiligheid van stadions te borgen?
Gemeenten zijn bevoegd gezag met betrekking tot de constructieve veiligheid van gebouwen waaronder stadions. Het is aan gemeenten om te zorgen dat zij beschikken over voldoende expertise. Gemeenten hoeven echter niet alle expertise in huis te hebben, maar kunnen ook gebruik maken van een deskundige regionale omgevingsdienst of in voorkomende gevallen externe deskundigen inhuren. Ik ben van mening dat gemeenten dit op een goede wijze kunnen invullen. De gemeenteraad kan het College van burgemeester en Wethouders hierop aanspreken.
De wettelijke periodieke beoordeling voor de constructieve veiligheid, waaraan ik thans werk, zal overigens het toezicht door gemeenten vereenvoudigen. Eigenaren van grote publiek gebouwen (waaronder stadions) moeten in de toekomst verplicht een periodieke beoordeling laten uitvoeren door een onafhankelijke deskundige. De gemeente kan vervolgens eenvoudig nagaan of deze beoordeling is uitgevoerd en kan waar nodig direct handhaven als de beoordeling niet is uitgevoerd of als daarbij bepaalde tekortkomingen zijn geconstateerd.
Kunt u uiteenzetten hoe België omgaat met de bouwveiligheid van stadions? Wat zijn de voor- en nadelen van hoe België dat doet?
In België zijn de veiligheidseisen voor voetbalstadions vastgelegd in specifieke regelgeving voor voetbalstadions4. In het kader hiervan is er in België ook een afzonderlijke overheidsdienst, de zogenaamde Voetbalcel, en geldt er een verplichte periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van voetbalstadions door een onafhankelijke deskundige. Ik heb geen zicht op de voor- en nadelen van de wijze waarop dit in België wordt gedaan.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de expert-groep in België zodat de bouwveiligheid van stadions in Nederland wordt verbeterd?
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 5 werk ik thans aan de benodigde wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) die ik naar verwachting in dit voorjaar aan uw Kamer zal voorleggen in het kader van de voorhangprocedure. In de bijbehorende regelgeving zal gebruik worden gemaakt van een NTA voor de periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieksgebouwen. Deze NTA wordt thans in opdracht van het Ministerie van BZK opgesteld door NEN in samenspraak met relevante partijen zoals het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht, eigenaren van grote publieksgebouwen en deskundigen op het gebied van constructieve veiligheid. Ik heb in dit kader aan NEN gevraagd om ook buitenlandse praktijkvoorbeelden van periodieke beoordelingen te bezien op bruikbare elementen voor de op te stellen NTA. NEN heeft al een groot aantal voorbeelden beschouwd. Ik zal NEN specifiek vragen om ook de Belgische periodieke beoordelingen hierbij mee te nemen.
Bent u bereid om een pilot te starten met de expert-groep in België zodat de bouwveiligheid van stadions in Nederland wordt verbeterd?
In mijn antwoord op vraag 9 heb ik aangegeven dat ik NEN zal vragen de Belgische informatie mee te nemen in de op te stellen NTA. Het starten van een pilot met de expert groep in België vind ik daarom niet nodig.
Kunt u uiteenzetten hoe het Verenigd Koninkrijk omgaat met de bouwveiligheid van stadions? Wat zijn de voor- en nadelen hoe het Verenigd Koninkrijk dat doet?
In het Verenigd Koninkrijk wordt gewerkt met de zogenaamde Green Guide5 die is opgesteld door de Sports Grounds Safety Authority (SGSA). Bij grote stadions worden periodieke beoordelingen van de constructieve veiligheid uitgevoerd. De Onderzoeksraad geeft een korte beschrijving van deze werkwijze in haar rapport over het AZ-stadion6. Ik heb geen zicht op de voor- en nadelen van de werkwijze in het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de stadion-autoriteit in het Verenigd Koninkrijk zodat de bouwveiligheid van stadions in Nederland kan worden verbeterd?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb aangegeven, heb ik aan NEN gevraagd om ook buitenlandse praktijkvoorbeelden van periodieke beoordelingen te bezien op bruikbare elementen voor de op te stellen NTA. NEN heeft een groot aantal voorbeelden beschouwd waaronder ook de Green Guide. Dit betekent dat de informatie uit het Verenigd Koninkrijk inmiddels wordt betrokken bij de vormgeving van de wettelijke periodiek beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieksgebouwen, waaronder stadions.
Bent u bereid om in kaart te brengen hoe een stadion-autoriteit, zoals in het Verenigd Koninkrijk, kan worden ingevoerd in Nederland?
Overeenkomstig de aanbeveling van de Onderzoeksraad is de wettelijke periodieke beoordeling waaraan ik werk bedoeld voor alle grote publieksgebouwen en niet alleen voor stadions. Verder is het uitgangspunt dat de periodieke beoordeling aansluit bij de huidige systematiek van de Nederlandse bouwregelgeving en de bestaande toezichts- en handhavingstaken van gemeenten. De wettelijke periodieke beoordeling zal het toezicht door gemeenten vereenvoudigen. Eigenaren van grote publiek gebouwen (waaronder stadions) moeten in de toekomst verplicht een periodieke beoordeling laten uitvoeren door een onafhankelijke deskundige. De gemeente kan vervolgens eenvoudig nagaan of deze beoordeling is uitgevoerd en kan waar nodig direct handhaven als de beoordeling niet is uitgevoerd of als daarbij bepaalde tekortkomingen zijn geconstateerd. Een landelijke stadion-autoriteit, zoals in het Verenigd Koninkrijk, is hierbij niet nodig en is ook niet door de Onderzoeksraad aanbevolen. De invoering van een stadion-autoriteit vind ik daarom niet nodig.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Bedreigingen van Joodse studenten |
|
Hatte van der Woude (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rabiate Israëlhaat aan Universiteit Leiden bedreiging voor Joodse studenten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat docenten aan deze instelling zich pro-BDS uiten naar studenten toe? Zo ja, deelt u de mening dat deze politieke stellingname de academische vrijheid beperkt, doordat studenten niet meer uit durven gaan van een neutrale houding van de docent op dit onderwerp?
Het hoger onderwijs moet een veilige leeromgeving bieden. De Universiteit Leiden heeft mij geïnformeerd dat, mede naar aanleiding van de brief van Joodse studenten, op de Faculteit Geesteswetenschappen gesprekken zijn gevoerd met docenten en studenten over een veilige en inclusieve leeromgeving bij de behandeling van gevoelige onderwerpen en over het belang van de scheiding tussen politiek en onderwijs. Docenten die onderwijs geven over het Midden-Oosten zijn zich bewust van hun rol in het borgen en bevorderen van een open gesprek binnen de onderwijsomgeving ook wanneer er tussen studenten meningsverschillen zijn. In het enkele geval dat door een docent de grens tussen politiek en onderwijs is overschreden, is door het faculteitsbestuur corrigerend opgetreden.
Zoals mijn voorganger eerder heeft benadrukt staat naast de vrijheid van meningsuiting van studenten ook de academische vrijheid. Die houdt in dat docenten in vrijheid hun onderzoek kunnen doen, hun bevindingen naar buiten kunnen brengen én onderwijs kunnen geven – ook wanneer dat gevoelige onderwerpen betreft of wanneer studenten zich daar moeilijk in kunnen vinden. Bij academische vorming horen ook confrontatie, debat en lastige gesprekken. 2
Evenwel verbergt antisemitisme zich tegenwoordig dikwijls achter politieke uitingen. Deze kunnen in dit kader wel degelijk intimiderend zijn voor Joodse studenten en daarmee in de weg staan van een veilige leeromgeving.
In hoeverre acht u het gewenst dat een universiteit direct of indirect een vereniging financiert die BDS propageert, in het licht van het feit dat de rijksoverheid zich volledig onthoudt van dergelijke financiering?
De financiering van de studentenvereniging MENA betreft compensatie van de registratiekosten bij de Kamer van Koophandel (760 euro) en in 2021 een vergoeding van 421 euro van het Expertisebureau D&I voor hun algemene kosten en activiteiten. Het Expertisebureau D&I geeft ondersteuning voor evenementen aan diverse studentenorganisaties als wordt stilgestaan bij diversiteitsonderwerpen. De Universiteit Leiden heeft mij verder geïnformeerd dat MENA meerdere activiteiten waaronder een Academic Panel on Palestine heeft georganiseerd met sprekers op verschillende kennisgebieden en met verschillende perspectieven, voor wat betreft BDS zowel voor als kritisch ten aanzien van BDS.
Kunt u bevestigen of de diversiteitsofficier van de Universiteit Leiden inderdaad geen enkele actie heeft ondernomen na een brandbrief van Joodse studenten? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet acceptabel is?
Naar aanleiding van de brief van Joodse studenten aan het College van Bestuur is er een gesprek georganiseerd tussen de voorzitter van het college, de diversiteitsofficier en de studenten. Daarna zijn er meerdere gesprekken geweest op faculteitsniveau om de sociale veiligheid in het onderwijs te verbeteren waar de diversiteitsofficier aanwezig was en betrokken was in de coördinatie.
In hoeverre erkent u dat het ontkennen van het bestaansrecht van Israël als het nieuwe antisemitisme wordt gezien of ervaren?
Wij erkennen dat het ontkennen van het bestaansrecht van Israël als antisemitisme kan worden gezien en ervaren. Bij de bestrijding van antisemitisme hanteert het kabinet de definitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) van antisemitisme als juridisch niet-bindende werkdefinitie3: «Antisemitisme is een bepaalde perceptie van Joden die tot uiting kan komen als een gevoel van haat jegens Joden. Retorische en fysieke uitingen van antisemitisme zijn gericht tegen Joodse of niet-Joodse personen en/of hun eigendom en tegen instellingen en religieuze voorzieningen van de Joodse gemeenschap.» Uitingen van antisemitisme kunnen volgens de IHRA ook gericht zijn tegen de Staat Israël, opgevat als een Joods collectief gegeven. Bijvoorbeeld door het Joodse volk het recht op zelfbeschikking te ontzeggen, of door het met twee maten meten, in die zin dat van de Staat Israël een bepaald gedrag wordt geëist dat niet van andere democratische naties wordt verwacht of verlangd.4
Wat gaat u doen om te waarborgen dat Joodse studenten zich veilig en vrij voelen, zowel in fysieke zin als academisch, op universiteiten?
In een academische onderwijsomgeving is het van belang een open discussie te voeren waarin verschillende perspectieven naar voren gebracht kunnen worden. Ik vind het dan ook belangrijk dat alle studenten zich binnen hun opleiding en in academische discussies vrij voelen om zich uit te spreken. De Inspectie van het Onderwijs heeft studenten bevraagd of zij zich vrij voelen om hun mening te uiten binnen de opleiding. Een eerste beeld hiervan is te vinden in de «Gezamenlijke notitie persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef in het hoger onderwijs» van inspectie en NVAO.5 De inspectie zal hier verder over rapporteren in de komende Staat van het Onderwijs.
Voor universiteiten is het bieden van een veilige en inclusieve omgeving voor studenten en medewerkers een prioriteit. Om de sociale veiligheid te bevorderen hebben alle universiteiten vertrouwenspersonen, ombudsfunctionarissen en een klachtenprocedure om onveilige situaties te melden en aan te pakken. Bij gevallen van fysiek geweld, seksueel geweld, discriminatie of racisme wordt opgeroepen om aangifte te doen.
Het gebruik van algoritmes door decentrale overheden |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven aan welke regels en voorwaarden algoritmes moeten voldoen als deze gebruikt worden door decentrale overheden en andere overheidsinstanties?1
De overheid is gebonden aan mensenrechten en wetgeving zoals de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), de Algemene wet gelijke behandeling en Algemene wet bestuursrecht. De overheid is verder gebonden aan domeinspecifieke wetgeving zoals die op het terrein van de sociale zekerheid. De inzet van algoritmen, maar ook van andere technologieën, moet in lijn zijn met de geldende wetten en regels. De Europese Commissie werkt daarnaast aan nieuwe wetgeving voor de toepassing van AI-systemen. Belangrijk is dat de technologie zelf op een behoorlijke manier werkt, zodat mensenrechtenschendingen door die technologie worden voorkomen. In elke fase van de levenscyclus (ontwerpen, bouwen, testen, gebruiken en monitoren) van AI-systemen moet daarom aandacht zijn voor de mensenrechten. De AI-verordening biedt daartoe mogelijkheden. Toepassingen met onaanvaardbare risico’s voor de mensenrechten zijn verboden. Aan hoog-risico toepassingen worden eisen gesteld die er voor moeten zorgen dat systemen veilig zijn en mensenrechten respecteren: er worden bijvoorbeeld eisen gesteld aan de data, de accuraatheid van het systeem, de mogelijkheid van menselijk toezicht en cybersecurity. Met een ex ante conformiteitsbeoordeling moeten aanbieders van zulke hoog-risico toepassingen aantonen dat het AI-systeem werkt volgens de regels. Voor AI-systemen die bedoeld zijn om interactie te hebben met natuurlijke personen of content genereren, zoals bots of deepfakes, gaan transparantieverplichtingen gelden. Ook de tijdelijke AI-commissie van de Raad van Europa (CAHAI) werkt aan een juridisch raamwerk voor AI.
Om wetten en regels beter toepasbaar te maken zijn er diverse instrumenten ontwikkeld, zoals de Handreiking non-discriminatie by design om bias en non-discriminatie vroegtijdig te herkennen, een Impactassessment Mensenrechten en Algoritmen (IAMA) die risico’s voor mensenrechten in kaart brengt en mitigeert, en een Code Goed Digitaal Bestuur met beginselen die richting geven aan een verantwoorde inzet van technologie. Het gebruik hiervan is op vrijwillige basis; wel laat ik door de ADR onderzoeken hoe de impact en het gebruik van de handreiking kunnen worden vergroot.
Tot slot zijn adequaat toezicht en controle van belang. De toezichthouders hebben een kader ontwikkeld om beter onderzoek te doen naar algoritmen. En dit kabinet heeft extra middelen beschikbaar gesteld voor de functie van een algoritmewaakhond die is ondergebracht bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Voldoet volgens u het gebruikte algoritme in de gemeente Rotterdam aan deze voorwaarden? Zo ja, waarom?
Ik begrijp dat u vraagt naar mijn mening over de rechtmatigheid van het gebruik van het algoritme in Rotterdam. Het is echter niet aan mij om daarover te oordelen. Het is belangrijk dat overheden zich aan de regels houden, ook als zij algoritmen inzetten bij het uitoefenen van hun taken. In dit geval is de gemeente Rotterdam daar zelf voor verantwoordelijk. De ex ante conformiteitsbeoordeling, zoals die wordt voorgesteld in de AI-verordening, kan organisaties helpen om aan de voorkant al te ontdekken of aan de verplichtingen wordt voldaan. De hiervoor genoemde instrumenten kunnen er ook aan bijdragen om aan de voorkant al goede keuzes te maken. Uiteindelijk is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te bezien of het specifieke algoritme op het punt van de verwerking van persoonsgegevens voldoet aan de eisen van de AVG en aan de rechter om te oordelen of het gebruik van het algoritme in overeenstemming met de geldende regelgeving is. Voor intern toezicht dient een privacyfunctionaris om een oordeel gevraagd te worden als persoonsgegevens worden verwerkt; dat kan bij algoritmen het geval zijn. De Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering werkt aan de verbetering van het toezicht. In de iStrategie Rijk wordt daarom voorgesteld dat CIO’s ook toezicht gaan houden op algoritmen. Daarnaast is de ADR gevraagd inzicht te geven in de kwaliteit van de beheersing van de algoritmen door onderzoek te doen naar de wijze waarop de organisaties de kwaliteit en verantwoorde inzet van hun algoritmen op dit moment borgen. Op basis van deze inzichten en aanbevelingen kunnen er op stelselniveau verbeteringen worden doorgevoerd. Tot slot is er ook extern toezicht uitgevoerd door toezichthouders die toezicht houden op een specifiek domein. De toezichthouders hebben een kader ontwikkeld om beter onderzoek te doen naar algoritmen. De Algemene Rekenkamer komt medio mei met een rapport waar mogelijk ook lessen getrokken kunnen worden m.b.t. toezicht op algoritmen.
In het kader van het eigen onderzoek van de gemeente heeft de Rotterdamse Rekenkamer in haar rapport over het ethisch gebruik van algoritmen enkele aandachtspunten geformuleerd. Daaruit vloeide voort dat de transparantie van het gebruik van algoritmen verbeterd diende te worden. Zoals in de eerdere beantwoording van vragen over het gebruik van algoritmen door de gemeente Rotterdam2 is aangegeven, vergt het transparantievereiste uit de AVG (artikel 5, eerste lid, onder a) dat persoonsgegevens worden verwerkt op een wijze die voor de betrokkenen transparant is. De gemeente Rotterdam heeft inmiddels in het kader van transparantie een eerste aanzet gedaan tot een algoritmeregister en dit opgenomen op de website van de gemeente.3 Onder het punt «uitkeringsonrechtmatigheid» staat informatie over het hier aan de orde zijnde algoritme.
Verder heeft gemeente Rotterdam laten weten dat bij het ontwikkelen van het model kritisch wordt gekeken naar de bruikbaarheid en het niet-discriminerende karakter van variabelen en kenmerken. Uit het rapport van de Rekenkamer Rotterdam is gebleken dat de vastlegging van deze toetsing zou moeten worden verbeterd. De gemeente Rotterdam geeft aan op dit punt momenteel stappen te zetten, onder meer door het verstevigen van de governance rondom algoritmen met een grote impact of gevoeligheid (hoog-risico algoritmen). Op verzoek van de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering doet het Rathenau Instituut op dit moment onderzoek naar de werkprocessen, functies, expertise en hulpmiddelen die organisaties kunnen helpen om bij de ontwikkeling en inzet van algoritmen te werken in lijn met onze grondrechten. De lessen uit dat onderzoek kunnen ook behulpzaam zijn voor gemeenten; de Staatssecretaris gaat daarover graag met hen in gesprek.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de vraag in welke gemeenten en provincies soortgelijke algoritmes worden gebruikt, en met welk doel? Zo nee, waarom niet?
Er vinden steeds meer inventarisaties plaats van het gebruik van AI en algoritmen door overheden. De Algemene Rekenkamer heeft begin 2021 onderzoek gedaan naar algoritmen die door het Rijk worden ingezet.4 Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer levert inzichten op van de typen algoritmen die worden ingezet en de zorgen en twijfels die er nog bestaan. Graag verwijs ik ook naar een TNO-publicatie van mei vorig jaar5, waarin diverse toepassingen van AI in de publieke dienstverlening zijn onderzocht. Hier zaten ook voorbeelden bij uit het sociaal domein.
Gelet op hun eigen verantwoordelijkheid voor het naleven van de regelgeving is het de eigen verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten om waar nodig onderzoek te laten doen, via de provinciale staten of gedeputeerde staten en gemeenteraad of B&W.6 Daarnaast kunnen ook toezichthouders zoals de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of onafhankelijke instanties met controlerende en toezichthoudende taken, zoals lokale rekenkamers, besluiten om onderzoek te doen. Er vindt dus al met al veel onderzoek plaats en er zijn mogelijkheden om onderzoek te laten doen. De Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering wil stimuleren dat overheden meer inzicht bieden in de werking en de impact van algoritmen die zij inzetten. Daarbij wordt voortgebouwd op de kennis en ervaringen die gemeenten opgedaan hebben met experimenten rond algoritmeregisters, waaronder ook de gemeente Rotterdam, die haar eerste algoritmen heeft opgenomen en de bedoeling is dat dit verder wordt uitgebreid. Met het opzetten en uitvoeren van een verplicht algoritmeregister voor overheden wordt uitvoering gegeven aan de wens van uw Kamer. Op dit moment wordt onderzocht op welke manier dit juridisch en beleidsmatig vorm kan worden gegeven. Uw kamer wordt dit voorjaar verder geïnformeerd, en het is daarom niet gelukt om de kamer zoals eerder toegezegd door mijn voorganger eind januari hierover te informeren.
Welke bedrijven of instanties ontwikkelen dergelijke algoritmes voor overheidsinstanties en worden deze ontwikkelaars actief aanbevolen door bijvoorbeeld de VNG, de landelijke overheid of door andere belanghebbenden? Zo ja, welke ontwikkelaars zijn dit?
Er zijn geen lijsten bekend met aanbieders bij het Rijk of de VNG, of leveranciers die aanbevolen worden. Bekende aanbieders zijn onder andere Deloitte, Capgemini en Accenture. De laatste was bij Rotterdam betrokken. Grotere overheidsorganisaties – met name de uitvoeringsorganisaties – beschikken vaker dan kleine organisaties over de capaciteit om algoritmen zelf te ontwikkelen.
Op welke manieren wordt er door gemeenten of andere overheden getoetst of het gebruik van een dergelijk algoritme de meest proportionele maatregel is ten aanzien van andere maatregelen? Is een dergelijke toetsing verplicht? Zo nee, waarom niet?
Een verwerking van persoonsgegevens moet altijd voldoen aan de eisen van de AVG. Eén van die eisen is dat een verwerking proportioneel is. Een middel om dit in kaart te brengen is de data protection impact assessment (DPIA). De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een lijst opgesteld wanneer het verplicht is om een DPIA te doen. Daaronder valt ook het doen van heimelijk onderzoek, dat wil zeggen grootschalige of stelselmatige verwerkingen van persoonsgegevens waarbij informatie wordt verzameld met onderzoek, zonder de betrokkene daarvan vooraf op de hoogte te stellen. Ook bij grootschalige of stelselmatige verwerkingen van persoonsgegevens voor fraudebestrijding is een DPIA verplicht. Een DPIA moet in ieder geval een beoordeling van de noodzaak en proportionaliteit van de verwerkingen bevatten. Daarbij hoort dus de vraag of er een minder ingrijpend middel beschikbaar is dan een algoritme. Ook worden in een DPIA de privacyrisico’s voor betrokkenen in kaart gebracht. Vragen die daarbij worden beantwoord, zijn bijvoorbeeld welke data in een algoritme gaat en of die van goede kwaliteit en betrouwbaar is, of de werking van het algoritme uitgelegd en zo nodig gecorrigeerd kan worden en of er risico is op discriminatie door gebruik van het algoritme. Als er risico’s worden gesignaleerd, wordt in kaart gebracht welke maatregelen genomen worden om die risico’s aan te pakken zodat de gebruiker van het algoritme aan de AVG voldoet. Als risico’s niet voldoende beperkt kunnen worden, is het verplicht om voorafgaand aan de verwerking met de AP te overleggen.
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat het algoritme als een efficiënte manier wordt gezien om te bepalen welke uitkeringsgerechtigden het beste voor een rechtmatigheidsonderzoek kunnen worden uitgenodigd. Gelet op het grote aantal uitkeringsgerechtigden heeft de gemeente Rotterdam vastgesteld dat het onhaalbaar om de rechtmatige uitkeringsverstrekking binnen een tijdsbestek van 1 of 2 jaar te onderzoeken voor de volledige uitkeringspopulatie. Daarbij geeft de gemeente Rotterdam aan dat door gebruikmaking van het algoritme, bij een deel van de uitkeringsgerechtigden administratieve lasten worden voorkomen. Uitkeringsgerechtigden waarvoor de kans dat de uitkering niet meer aansluit op de feitelijke situatie van de uitkeringsgerechtigde minder groot wordt geschat, zullen ook minder snel worden uitgenodigd voor een rechtmatigheidsonderzoek. Daarnaast benadrukt de gemeente Rotterdam dat het algoritme slechts ondersteunt bij de selectie van uitkeringsgerechtigden die voor een rechtmatigheidsonderzoek worden uitgenodigd. Het feitelijke onderzoek naar de rechtmatige verstrekking van bijstand wordt altijd door een medewerker uitgevoerd. Het toepassen van een (algoritmische) selectiemethode kan grote risico’s met zich meebrengen. Het leidt onvermijdelijk tot het maken van een onderscheid. Het is belangrijk om te zorgen en erop toe te zien dat zulk onderscheid niet leidt tot discriminatie (verboden in artikel 1 Grondwet). Het College voor de Rechten van de Mens heeft eind vorig jaar een mensenrechtelijk toetsingskader gepresenteerd over discriminatie door risicoprofielen dat hierbij kan helpen.
Vindt u het begrijpelijk dat mensen met een uitkering zich automatisch verdacht voelen als ze lezen dat gemeenten gesprekken met bijstandsgerechtigden standaard filmen, verregaande algoritmes ingezet worden om uitkeringsfraude op te sporen, en drones en camera’s worden gebruikt om mensen thuis te controleren op bijstandsfraude? Zo nee, waarom niet?2 3
Mensen die recht hebben op een uitkering moeten die krijgen. Het is belangrijk dat er gecontroleerd wordt op de rechtmatigheid van de toekenning. Deze controle moet echter wel gedaan worden met oog voor de mens achter de uitkering, zoals door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven in diens brief van 23 november 2021.9 Daarbij moet gebruik worden gemaakt van passende instrumenten. Het standaard filmen van gesprekken zal, zoals is toegelicht in de antwoorden op de vragen van de leden Leijten en Van Kent (SP) over «een gemeente die gesprekken over uitkeringen filmt» van 14 december 2021, alleen in heel bijzondere gevallen acceptabel zijn. Dit geldt des te meer voor situaties waarin er sprake zou zijn van het volgen van burgers. Dergelijke handhavingsinstrumenten maken een inbreuk op de privacy en tot de inzet daartoe kan slechts worden besloten indien wordt voldaan aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit en er een verwerkingsgrondslag voor aanwezig is. De AVG biedt daarvoor het toetsingskader.
In de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen zegt u: «De camera had geen invloed op het gesprek of de strekking van het gesprek en het al dan niet verstrekken van de uitkering.», kunt u bevestigen dat mensen die weigerden deel te nemen aan een gesprek omdat zij gefilmd werden, om die reden een uitkering is ontzegd of is verminderd? Zo nee, waarom niet?
Weigeren van het betreden van een spreekkamer met cameratoezicht is geen grond om een uitkering te ontzeggen dan wel te verlagen. De gemeente Dronten heeft desgevraagd bevestigd dat hier ook geen sprake van is geweest.
In diezelfde beantwoording stelt u dat er geen onderscheid gemaakt werd naar de aard van het gesprek of de doelgroep waarbij camera’s werden ingezet, terwijl de gemeente in antwoord op vragen aangeeft dat dit bij gesprekken gebeurde «waarbij een verhoogd risico bestaat op fysiek of verbaal geweld». Wat waren daar de selectiecriteria voor, los van eerdere geweldsincidenten die hebben plaatsgevonden met een individu? Vindt u deze selectiecriteria passend?4
De gemeente Dronten heeft desgevraagd bevestigd dat er geen onderscheid gemaakt werd naar de aard van het gesprek of de doelgroep waarbij camera’s werden ingezet.
Is er een verplichting voor gemeenten en andere (decentrale) overheden om mensen op de hoogte te stellen dat zij onderwerp zijn van een fraudeonderzoek op basis van een resultaat van een algoritme? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat u vraagt naar een algoritme dat selecteert welke personen nader zullen worden onderzocht. In algemene zin is een gemeente of andere overheid niet verplicht om individuen vooraf op de hoogte te stellen dat zij onderwerp zijn van een onderzoek. Het kabinet hecht wel aan zo veel mogelijk transparantie rondom het gebruik van algoritmen en investeert het onder meer in het opzetten van een algoritmeregister. Zoals hiervoor opgenomen, heeft de gemeente Rotterdam recentelijk zo’n register online gezet. Hierin zijn de eerste algoritmen opgenomen en de bedoeling is dat dit verder wordt uitgebreid. Verder is van belang dat als de input van een algoritme leidt tot de beslissing om vervolgonderzoek te doen, binnen dat vervolgonderzoek de betrokkene moet worden gehoord. Daarbij moet de betrokkene worden geïnformeerd dat het onderzoek het resultaat is van een algoritme en moet worden toegelicht hoe het algoritme werkt zodat een betrokkene daarop kan reageren en eventuele onjuistheden kan tegenspreken.
In hoeverre zijn mensen vrij om te weigeren dat zij zonder individuele aanleiding worden gefilmd, zonder dat dit nadelige gevolgen heeft voor de aanvraag van een uitkering of andere voorziening?
Het weigeren van het betreden van een spreekkamer met cameratoezicht is, zoals ook bij de beantwoording van vraag 7 is aangegeven, geen grond om een uitkering te ontzeggen dan wel te verlagen.
Wanneer vindt u het gerechtvaardigd dat gemeenten of andere decentrale overheden algoritmes gebruiken gebaseerd op kenmerken als woonplaats, leeftijd, geslacht, levensovertuiging, burgerlijke staat of etnische achtergrond?
Artikel 1 van de Grondwet verbiedt discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. Niet elk verschil in behandeling op kenmerken als woonplaats, leeftijd, geslacht, levensovertuiging, burgerlijke staat of etnische achtergrond is discriminatie. In sommige gevallen kan onderscheid toch gerechtvaardigd zijn. Deze objectieve rechtvaardiging moet echter wel voldoen aan een strenge toets. Aan het onderscheid moet een legitieme doelstelling ten grondslag liggen en het middel dat is ingezet moet geschikt zijn om het doel te bereiken. Daarnaast moet het middel proportioneel zijn en moeten er geen minder ingrijpende middelen ter beschikking staan om hetzelfde doel te bereiken. Rechtvaardiging is dus niet de norm, maar uitzondering in een specifieke situatie waarin voldaan is aan alle genoemde eisen. In mijn brief van 14 december 2021 heb ik meer specifiek ten aanzien van het kenmerk etnische achtergrond aangegeven dat onderscheid op deze grond niet, of slechts in uitzonderlijke situaties, gebruikt mag worden en alleen als er zeer zwaarwegende redenen ter rechtvaardiging van het onderscheid zijn.11
Vergoeding van schade naar aanleiding van een uitspraak van de civiele rechter |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat naast slachtoffers van misdrijven die recht op een schadevergoeding hebben, ook personen die op grond van een uitspraak van een civiele rechter recht op een schadevergoeding hebben of door een uitspraak van een civiele rechter anderszins een vordering hebben op een gedupeerde van de kinderopvangtoeslag die schade of vordering tijdelijk niet kunnen (laten) innen?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Ziet u in dit verband verschil tussen een particulier die op grond van een onrechtmatige daad schade kan vorderen op een gedupeerde van de kinderopvangtoeslag en een schade die op grond van een misdrijf is ontstaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen verbindt u hieraan?
Naar aanleiding van het in de kinderopvangtoeslagenaffaire afgekondigde moratorium heeft mijn ambtsvoorganger besloten aan een beperkte groep slachtoffers een voorschot uit te keren. Het gaat om de groep slachtoffers die recht hebben op een schadevergoeding die is toegekend door de strafrechter. Deze schadevergoedingsmaatregel zal tijdens het moratorium niet worden geïnd bij de dader als die tevens gedupeerde is van de toeslagenaffaire. Om te voorkomen dat deze groep slachtoffers hiervan nadeel ondervindt, wordt een voorschot uitgekeerd. Na afloop van het moratorium wordt de inning van de schadevergoedingsmaatregel bij de dader tevens gedupeerde van de kinderopvangtoeslagenaffaire hervat. Ik verwijs naar de beantwoording van eerdere Kamervragen die hierover zijn gesteld2.
Hoewel het moratorium ook geldt voor een particulier tevens gedupeerde van de kinderopvangtoeslag die door de civiele rechter is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding, kan ik voor personen aan wie de civielrechtelijke schadevergoeding is toegekend niet dezelfde stap zetten. Het gaat bij civiele procedures namelijk niet om publiekrechtelijke straffen of maatregelen waardoor er dan ook geen rol voor de overheid is bij de inning. Een burger kan in civiele procedures schadevergoeding eisen op grond van onrechtmatige daad. Als de rechter de schadevergoeding toewijst, vindt de inning van de schadevergoeding plaats door vrijwillige betaling door de gedaagde of door tenuitvoerlegging van dat vonnis met hulp van de gerechtsdeurwaarder. Deze mogelijkheden tot schadeverhaal staan na het moratorium ook weer open voor de particulier die zijn schade uit onrechtmatige daad wil verhalen op een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire.
Acht u het wenselijk dat in het geval een particulier op grond van een civiel vonnis een financiële vordering op een gedupeerde van de kinderopvangtoeslag heeft -bijvoorbeeld uit onrechtmatige daad- dat een voorschot vanuit de overheid aan die particulier op zijn plaats is, zodat ook die niet wordt benadeeld door de tijdelijke opschorting van de inning van schulden bij die gedupeerden? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Nederlandse verantwoordelijkheid voor burgerslachtoffers in de oorlog tegen IS |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving van de New York Times over burgerslachtoffers die vielen door luchtaanvallen van de coalitie tegen Islamitische Staat?1
Ja.
Kunt u bij de lijst met «credible reports» aangeven voor welke luchtaanvallen Nederland verantwoordelijk was? Zo nee, waarom niet?
De Kamer is reeds geïnformeerd dat Nederland bekend is met vier gevallen van (mogelijke) burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzet in de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie (Kamerstuk 27 925, nr. 629 d.d. 13 april 2018, Kamerstuk 27 925, nr.670 d.d. 4 november 2019 en aanverwante Kamerstukken sindsdien verschenen). De vier gevallen hebben zich in Irak voorgedaan tijdens de eerste inzetperiode van de F-16’s van oktober 2014 tot en met juni 2016. De eerste twee gevallen betreffen de wapeninzet in Hawija in de nacht van 2-3 juni 2015 en de wapeninzet in Mosul in de nacht van 20 op 21 september 2015. Beide gevallen zijn door CENTCOM, het hoofdkwartier in de Verenigde Staten dat de anti-ISIS operaties aanstuurt, onderzocht en figureren in de genoemde lijst van «credible reports». Beide gevallen zijn tevens door het OM onderzocht.
Het derde en vierde geval zijn door het OM onderzocht. De uitkomst daarvan was dat bij het derde geval achteraf niet kon worden vastgesteld dat er daadwerkelijk burgerslachtoffers waren te betreuren. Bij het vierde geval heeft onderzoek niet geleid tot aanwijzingen dat er bij de luchtaanval burgerslachtoffers zijn gevallen. Beide gevallen vormden voor CENTCOM geen aanleiding voor onderzoek. Deze gevallen figureren daarom noch in de genoemde lijst van «credible reports», noch in de lijst met «noncredible reports».
De Kamer is op 24 maart 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 707) dat het ministerie in het kader van verhoogde transparantie duidelijkheid zal geven over eventuele Nederlandse betrokkenheid bij andere dan de hierboven gemelde vier aanvallen van de coalitie, als daar door derden (bijvoorbeeld door media en/of ngo’s) naar wordt gevraagd. Er is destijds aangegeven dat dit enkel geldt voor de categorie «credible reports». Dat betreft de aanvallen die staan genoemd in het maandelijkse overzicht van CENTCOM, waarnaar het onderzoek naar mogelijke burgerslachtoffers is afgerond, en waarbij CENTCOM inschat dat de aanval, meer waarschijnlijk dan niet, burgerslachtoffers tot gevolg had. Op vragen over individuele aanvallen die tot nu toe via deze weg aan het ministerie zijn gesteld is aangegeven dat, voor zover bij het ministerie bekend, er geen sprake was van Nederlandse betrokkenheid.
Kunt u bij de lijst met «noncredible reports» aangeven voor welke luchtaanvallen Nederland verantwoordelijk was? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft de categorie «non-credible reports» handhaaft het ministerie de lijn dat hierover geen uitspraken worden gedaan. Dit betreft de aanvallen van de coalitie die door CENTCOM in behandeling zijn genomen, waarnaar het onderzoek is afgerond, en waarbij CENTCOM niet heeft kunnen vaststellen dat de aanval, meer waarschijnlijk dan niet, burgerslachtoffers tot gevolg had. Als CENTCOM aangeeft niet vast te kunnen stellen dat de aanval burgerslachtoffers tot gevolg had vertrouwt Defensie op dat oordeel.
Mocht er in de toekomst op basis van (nieuwe) specifieke informatie melding gemaakt worden van een vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers als direct gevolg van Nederlandse wapeninzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet, op basis waarvan Defensie besluit tot het openen van een onderzoek, dan zal de Kamer daarover worden geïnformeerd conform de met de Kamer vastgestelde procedure die ziet op het informeren bij dergelijke onderzoeken (Kamerstuk 27 925, nr. 723 d.d. 23 juni 2020, Kamerstuk 27 925, nr. 727 d.d. 31 augustus 2020 en Kamerstuk 27 925, nr. 746 d.d. 9 oktober 2020).
Het bericht ‘Banken en overheden zetten software af uit angst voor hacks’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken en overheden zetten software af uit angst voor hacks»?1
Ja.
Kunt u een inschatting maken wat tot nu toe de schade is als gevolg van het lek bij Apache log4j? Wat is de schatting voor de komende weken?
Tot nu toe heeft het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) geen signalen ontvangen van grootschalige uitval of schade bij rijksoverheidsorganisaties of vitale aanbieders. Het NCSC acht het waarschijnlijk dat incidenten, waaruit schade kan ontstaan, over een langere tijdsperiode kunnen gaan plaatsvinden.
Hoeveel gevallen zijn er al bekend waarbij criminele hackers Nederlandse organisaties aanvallen als gevolg van het lek bij Apache log4j? Met welk doel worden de betreffende organisaties aangevallen? Om welke organisaties gaat het en wat zijn de gevolgen van deze hacks?
Op dit moment is kleinschalig misbruik van de kwetsbaarheid bij organisaties in Nederland bij het NCSC bekend. Het doel van de aanvallen is veelal financieel gewin. Verwacht wordt dat kwaadwillenden de komende tijd naar kwetsbare systemen blijven zoeken en doelgerichte aanvallen uitvoeren; de Log4J kwetsbaarheid wordt mogelijk een standaardonderdeel van aanvalsmethoden van actoren om toegang te krijgen tot systemen.
De politie heeft tot op heden geen aangiften binnengekregen van aanvallen met betrekking tot deze kwetsbaarheid.
In hoeverre zijn organisaties en (vitale) bedrijven die mogelijk gebruik maken van Apache log4j van dit lek op de hoogte? Wat is de rol van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en het Digital Trust Center (DTC) hierin? Hebben zij een regierol hier? Zo ja, wat hebben zij tot nu toe gedaan om de risico’s van dit grootschalige lek te mitigeren? Hoe is de IT-informatiesessie van 15 december jl. bevallen?
Het NCSC heeft vanaf het bekend worden van deze kwetsbaarheid rijksoverheidsorganisaties, vitale aanbieders en schakelorganisaties zo veel als mogelijk proactief gewaarschuwd. Het algemene beveiligingsadvies inzake deze kwetsbaarheid is zoals gebruikelijk gepubliceerd op de website van het NCSC, zodat ook het brede publiek is geïnformeerd. Daarnaast heeft het NCSC genoemde partijen meerdere doelgroepberichten met aanvullende duiding en handelingsperspectieven verzonden. In deze zin is dus door het NCSC in zo breed mogelijke zin gewaarschuwd voor deze ernstige kwetsbaarheid.
Naast de gebruikelijke communicatiekanalen heeft het NCSC een publiek informatieplatform opgezet om technische informatie over deze kwetsbaarheid te verzamelen en te verspreiden. Dit platform, dat momenteel wereldwijd het meest compleet is, wordt nog steeds door veel partijen uit binnen- en buitenland benut.
Het Digital Trust Center (DTC) zet bij ernstige kwetsbaarheden al haar kanalen in om het niet- vitale bedrijfsleven te informeren en waarschuwen. Ook bij de Log4J kwetsbaarheid was dit het geval.
Als reactie op deze kwetsbaarheid heeft het DTC berichtgeving over Log4J inclusief handelingsperspectief breed gedeeld via de website van het DTC, DTC sociale media kanalen en de DTC community. Ook werd berichtgeving direct gedeeld met DTC samenwerkingsverbanden zodat deze de beschikbare informatie konden verspreiden bij hun achterban (de regio, sector of branche die ze vertegenwoordigen).
Het Cyber Security Incident Response Team voor digitale diensten (CSIRT-DSP) heeft een actieve rol gespeeld door het informeren van digitale dienstverleners binnen hun doelgroep over de Log4J kwetsbaarheid.
Op 15 december hebben NCSC, DTC en CSIRT-DSP gezamenlijk een informatiesessie voor IT-specialisten georganiseerd met als doel meer informatie te delen over de Log4J kwetsbaarheid, te adviseren over mogelijke acties, en vragen over de Log4J kwetsbaarheid direct te beantwoorden. Hier deden ongeveer 4000 deelnemers aan mee.
In hoeverre zijn organisaties ervan op de hoogte dat er een update van Apache log4j beschikbaar is en dat ze deze update moeten uitvoeren? Hoe vaak is deze update uitgevoerd door organisaties? Welke maatregelen worden getroffen om ook de kleinere bedrijven in te lichten over het doen van deze update?
Zoals in antwoord op vraag 3 aangegeven zijn organisaties vanuit het NCSC en het DTC geïnformeerd over de kwetsbaarheid in Apache Log4J, evenals over de daartoe mogelijke beveiligingsmaatregelen, waaronder het uitvoeren van updates.
De betreffende kwetsbaarheid zit in software die vaak is ingebouwd in andere producten. De aard van de Log4J-kwetsbaarheid maakt het daarmee complex om zicht te krijgen op de mate waarin updates zijn uitgevoerd. Elke organisatie blijft zelf primair verantwoordelijk voor het uitvoeren van updates en maatregelen.
Vele organisaties in Nederland maken gebruik van software waar Log4J in verwerkt zit. Zij kunnen daarom afhankelijk zijn van updates van hun softwareleverancier die op hun beurt de Apache Log4J updates dienen te verwerken in hun software. Daarnaast hebben genoemde organisaties regelmatig een externe IT-dienstverlener die bijvoorbeeld het gebruik van software binnen de organisatie beheert. Dit houdt in dat organisaties niet altijd zelf nodige updates uitvoeren of weten voor welke gebruikte software dat nodig is.
Het NCSC en DTC hebben daarom hun doelgroepen geadviseerd contact op te nemen met hun IT-dienstverlener om te bevestigen dat de juiste updates uitgevoerd worden of andere maatregelen genomen zijn.
Welke overheidsorganisaties maken gebruik van Apache Log4j? Zijn er al overheidsorganisaties aangevallen door criminele hackers? Welke maatregelen neemt u om de kans zo klein mogelijk te maken dat criminele hackers succesvolle aanvallen op cruciale overheidsorganisaties kunnen uitvoeren en hen digitaal kunnen gijzelen?
Log4J is een softwaremodule die wereldwijd in velerlei software wordt gebruikt, waaronder bij de overheid. Er bestaat geen centraal overzicht van welke softwareproducten Log4J gebruiken binnen de overheid. Iedere overheidsorganisatie is primair verantwoordelijk voor zijn eigen netwerken, systemen en softwareproducten die worden gebruikt. Overheidsorganisaties scannen en inventariseren ook hun maatwerktoepassingen. Er zijn in dit verband wel overheidsbreed kaders afgesproken met eisen waaraan iedere organisatie moet voldoen, waaronder de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). Hierin staat onder andere dat organisaties bij ernstige kwetsbaarheden binnen een week maatregelen moeten treffen. Daarnaast is het verplicht om de informatie-verwerkende omgeving te monitoren om onder meer aanvallen van criminele hackers te detecteren. Hiervoor zijn binnen de overheid Security Operations Centers (SOC’s) en IT- organisaties actief. Zij hebben ook de beschikking over indicatoren die misbruik op basis van de Log4J kwetsbaarheid detecteren.
Na de ontdekking van de Log4J-kwetsbaarheid heeft BZK een crisisteam opgestart en zorg gedragen voor afstemming in het vervolg hierop met de departementen en de koepels/Computer Emergency Response Teams (CERT’s) van de medeoverheden. Het crisisteam heeft er in dat verband op aangedrongen dat de benodigde maatregelen behorende bij deze kwetsbaarheid en het door het NCSC ontwikkelde stappenplan werden opgevolgd en er doorlopend onderzoek plaatsvond op mogelijk misbruik. De komende tijd zullen overheidsorganisaties extra alert blijven op aanwijzingen van mogelijk misbruik.
Op dit moment zijn er geen signalen dat overheidsorganisaties naar aanleiding van de Log4J kwetsbaarheid succesvol zijn aangevallen.
Bekend is dat meerdere gemeentes hun systemen gedeeltelijk hebben afgesloten? Om hoeveel gemeentes gaat dit? Wat doen deze systemen en hoe lang gaan ze afgesloten blijven? Welke gevolgen heeft het voor de gemeentes als ze hun systemen tijdelijk gedeeltelijk moeten afsluiten?
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) houden geen overzicht bij van maatregelen van individuele gemeenten. Iedere situatie en iedere afweging is namelijk anders. De afwegingen om systemen gedeeltelijk/tijdelijk uit te zetten zijn door de gemeenten zelf gemaakt. Gemeenten volgen bij deze afweging het handelingskader van de IBD, zoals vermeld op hun website:2
Dat is in sommige gevallen gebeurd en gemeenten zijn hierover transparant geweest via eigen mediakanalen naar inwoners.
Bij de afweging om systemen gedeeltelijk/tijdelijk uit te schakelen wegen aspecten mee zoals de mate waarin de systemen kwetsbaar of kritisch zijn voor de bedrijfsvoering, of direct aan het internet gekoppeld zijn (internet facing), in relatie tot continuïteit van dienstverlening. Tijdens de feestdagen van eind vorige maand is dit ook gebeurd, op momenten waarop de dienstverlening dit toeliet, zodat in deze beperkt bezette periode het aanwezige personeel niet intensief hoefde te monitoren.
Naast gemeentes hebben ook organisaties in de vitale sectoren zoals banken hun systemen gedeeltelijk afgesloten. Welke gevolgen heeft dit voor de vitale sectoren? In hoeverre wordt er via het NCSC ondersteuning geboden en samengewerkt met vitale sectoren zoals de banken- en telecomsector om de schade van dit lek te beperken?
De gevolgen van het nemen van preventieve maatregelen, zoals het gedeeltelijk afsluiten van systemen is afhankelijk van de sector of organisatie. Het NCSC heeft gelet op de ernst van de kwetsbaarheid geadviseerd waar updaten niet mogelijk is, te overwegen of het mogelijk is het systeem uit te schakelen totdat een patch beschikbaar is. Het (gedeeltelijk) afsluiten van een systeem is een eigen afweging van elke organisatie.
Het NCSC heeft ten behoeve van vitale aanbieders, alsook organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid, de wettelijke taak te informeren en adviseren over digitale dreigingen en incidenten en bijstand te verlenen bij het treffen van maatregelen om de continuïteit van hun diensten te waarborgen of te herstellen.
Hoe wordt in andere landen omgegaan met dit lek? Werkt u samen met andere landen om oplossingen te vinden voor dit lek? Kunnen lessen getrokken worden uit hoe in het buitenland om wordt gegaan met dit lek?
Het beeld van het NCSC met betrekking tot deze kwetsbaarheid wordt gedeeld met nationale CSIRT’s van EU-lidstaten. Het CSIRT-netwerk, bedoeld in de EU Netwerk en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIB), is ook opgeschaald geweest tot alert cooperation mode op initiatief en advies van het NCSC. Dit houdt in dat er, naast het regulier delen van informatie, regelmatig overleggen tussen de CSIRTs van alle EU-lidstaten plaatsvinden om het beeld over de kwetsbaarheid actiever te kunnen delen.
Het door het NCSC opgezette en gecoördineerde publieke informatieplatform is door vele internationale partijen gebruikt om informatie over deze kwetsbaarheid te delen. Dit zien wij als een zeer geslaagde samenwerking met buitenlandse partners.
Welke gevolgen heeft dit lek voor het gebruik maken van Apache log4j door de overheid? Zijn er betere alternatieven waar naar gekeken kan worden?
In geval van risico’s vanwege kwetsbaarheden, zoals die betreffende Log4J, is het van belang dat patches worden uitgevoerd of aanpassingen worden gedaan. Alle software kan kwetsbaarheden bevatten, zo ook Apache Log4J. De kwetsbaarheden in Log4J zijn snel opgelost: er is geen reden om op zoek te gaan naar een alternatief en een alternatief is niet per se veiliger. Het vervangen van dit soort software is daarnaast zeer complex en daarmee een niet-realistische oplossing. Wel is er structurele aandacht nodig voor dergelijke problematiek en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft in het rapport «Kwetsbaar door software – Lessen naar aanleiding van beveiligingslekken door software van Citrix» daarvoor diverse adviezen gegeven. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 16 december 2021 zal het kabinet het rapport zorgvuldig bestuderen en binnen de wettelijke reactietermijn van zes maanden schriftelijk richting de OVV reageren. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het NCSC en DTC proactief lijken te communiceren? Op welke verschillende manieren proberen zij organisaties te bereiken en van informatie te voorzien? Wat kan het NCSC en DTC nog beter doen om meer mensen te bereiken, in begrijpelijke taal en welke informatie zou er nog meer gedeeld kunnen worden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 en 5 staat vermeld staan het NCSC en het DTC hierover in nauw contact met hun respectievelijke doelgroepen en met elkaar. Eén van de grote uitdagingen bij het stimuleren van organisaties om maatregelen te nemen is het vinden van de juiste balans tussen inhoudelijk technisch advies en praktisch handelingsperspectief.
Het NCSC heeft vanaf het bekend worden van deze kwetsbaarheid rijksoverheidsorganisaties, vitale aanbieders en schakelorganisaties dan ook zo veel als mogelijk proactief gewaarschuwd én beveiligingsadviezen verzonden. Het algemene beveiligingsadvies inzake deze kwetsbaarheid is zoals gebruikelijk gepubliceerd op de website van het NCSC, zodat ook het brede publiek in die zin is geïnformeerd. Daarnaast heeft het NCSC meerdere doelgroepberichten met aanvullende duiding verzonden.
Naast de gebruikelijke communicatiekanalen heeft het NCSC een publiek informatieplatform opgezet om technische informatie over deze kwetsbaarheid te verzamelen en te verspreiden. Dit platform wordt nog steeds door veel partijen uit binnen- en buitenland benut.
Hiermee is door het NCSC dus in zo breed mogelijke zin gewaarschuwd voor deze ernstige kwetsbaarheid.
Ook het DTC streeft ernaar waar mogelijk proactief handelsperspectief te bieden voor haar doelgroep. Deze informatie wordt breed gedeeld via de DTC website, sociale media kanalen en de DTC community. Daarnaast deelt DTC beschikbare informatie ook direct met de DTC samenwerkingsverbanden, die het vervolgens binnen hun regio, sector of branche verder verspreiden. Uitgangspunt is dat het gegeven handelsperspectief voor de kleinere en minder cybervolwassen doelgroep ook te begrijpen is. Het DTC werkt op dit moment, met medewerking van het NCSC, aan een verdiepend informatieproduct voor de doelgroep van het DTC met ditzelfde uitgangspunt.
Bedrijven die geen deel uitmaken van een samenwerkingsverband maar wel de berichtgeving willen ontvangen worden door het DTC proactief uitgenodigd om zich aan te melden bij de DTC-community waar de informatie ook wordt gedeeld.3
Deelt u de mening dat het afkondigen van een code rood, zoals het Duitse Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft gedaan, een interessante manier kan zijn om de urgentie van deze kwetsbaarheid aan te geven, er aandacht voor te vragen en de handelingsbereidheid bij organisaties te vergroten? Zo nee, waarom niet?
In de Nederlandse context worden organisaties ook, maar op een andere manier, geattendeerd op digitale dreigingen.
Naar aanleiding van een geconstateerde dreiging wordt in de eerste plaats door het Nationaal Cyber Security Centrum een beveiligingsadvies verspreid ten behoeve van organisaties in de eigen doelgroep (vitale aanbieders, rijksoverheidsorganisaties) en schakelorganisaties zoals het DTC. Daarnaast wordt ook een algemeen beveiligingsadvies gepubliceerd op de NCSC-website. De beveiligingsadviezen worden ingeschaald op (1) de kans dat een kwetsbaarheid wordt misbruikt en (2) de ernst van de schade die optreedt wanneer een kwetsbaarheid misbruikt wordt. Bij Log4J is een High/High advies gepubliceerd.4
Het Belgische Ministerie van Defensie lijkt aangevallen te zijn via de log4j-kwetsbaarheid; Deelt u de mening dat deze kerstperiode voor criminelen en statelijke actoren een uitgelezen kans zou kunnen zijn om de rijksoverheid en vitale sectoren aan te vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke voorbereidingen worden getroffen? Staan er extra cyberteams paraat en zijn alle systemen gecheckt? Is het helder wie bij een crisis de leiding neemt en hoe cyberteams van de verschillende veiligheidsdiensten zich tot elkaar verhouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol speelt het Defensie Cyber Commando?
Uit eerdere aanvallen in verband met andere kwetsbaarheden is gebleken dat vakantieperiodes of feestdagen vaker worden misbruikt door cybercriminelen. Een lagere bezettingsgraad kan betekenen dat organisaties mogelijk minder alert zijn of dat middelen voor herstel beperkt zijn in vergelijking met andere periodes.
Op 10 december jl. heeft het NCSC het eerste algemene beveiligingsadvies voor deze kwetsbaarheid op haar website gepubliceerd. Het NCSC waarschuwt daarin voor potentieel grote schade en adviseert organisaties daarom zich voor te bereiden op een mogelijke aanval. Daarbij is aangegeven dat het zeer waarschijnlijk is dat in de komende weken digitale (ransomware)aanvallen en datalekken plaatsvinden. Het NCSC heeft op 16 december het Nationaal Respons Netwerk (NRN) geactiveerd om aanvullende incident respons capaciteit gereed te hebben voor het kunnen verlenen van bijstand.
Vanaf het bekend worden van de kwetsbaarheid heeft het NCSC de situatie doorlopend gemonitord, adviezen geactualiseerd en nauw contact onderhouden met Rijksorganisaties, vitale aanbieders en cybersecuritypartners in binnen- en buitenland. Ook het DTC communiceert de meest actuele informatie en handelingsperspectieven naar haar doelgroep.
Daarnaast kan er ook aanleiding bestaan om de nationale crisisstructuur te activeren bij een dreiging van (zeer) grote omvang. Deze nationale opschaling wordt in de praktijk gecoördineerd door het Nationaal Crisis Centrum van de NCTV. Dit is ook zo beschreven in het Nationaal Crisisplan Digitaal (NCP-D).
De wijze waarop cyberteams van de verschillende veiligheidsdiensten zich tot elkaar verhouden en samenwerken staat ook in het NCP-D beschreven. Ditzelfde plan wordt ook gebruikt om met elkaar cybercrisis te oefenen. Ook de rol van het Defensie Cybercommando (DCC) is te vinden in dit plan.
De rol van het DCC was minimaal in deze casus. Zoals ook in de Kamerbrief Tegenmaatregelen ransomware-aanvallen van 6 okt 2021 uiteengezet door de Minister van Buitenlandse Zaken speelt het DCC de rol van het laatste digitale instrument, waarbij in een eerdere fase inzet van andere overheidsinstanties of minder vergaande instrumenten niet afdoende is gebleken.5 Ook kan het DCC op verzoek de desbetreffende teams versterken met kennis en expertise van cyberoperators. Dat laatste is niet nodig gebleken. Wel heeft het Defensie Cyber Security Centrum (DCSC) cyberexperts geleverd uit het NRN aan het NCSC om te ondersteunen bij deze crisis. Aangezien deze casus meer toezag op cybersecurity – wat het vakgebied en de verantwoordelijkheid is van het DCSC binnen Defensie. Hiertoe is in de Log4J casus de nationale crisisstructuur tweemaal bijeengekomen op het niveau van een Interdepartementaal Afstemmingsoverleg (IAO).
Het onderhoud aan vuurtoren in Den Helder, die op instorten staat en de staat van onderhoud van andere (rijks)monumenten bij Rijkswaterstaat |
|
Pieter Omtzigt |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Herinnert u zich dat Rijkswaterstaat in september 2021 en later beweert en blijft beweren dat er toen pas scheuren in de vuurtoren Lange Jaap ontdekt zijn, bijvoorbeeld op de website van Rijkswaterstaat waar staat: «Toch zijn het niet de vloerscheuren die de toren instabiel maken. Dat komt door de scheuren in de wandpanelen. Die zijn in september 2021 bij inspectie ontdekt.»?1
Scheuren in vloeren en flenzen in de vuurtoren waren voor september 2021 bekend. Flenzen zijn uitstekende kragen van de wandpanelen die ervoor dienen om de wanden onderling met bouten aan elkaar te kunnen verbinden. In september zijn scheuren in de wandpanelen zelf ontdekt die volgens de inspecteurs nog niet eerder waren geconstateerd. Op basis hiervan hebben de experts besloten dat er niet langer ingestaan kon worden voor de constructieve veiligheid van de vuurtoren.
Klopt het dat de scheuren al eerder bekend waren en genoemd werden in een vertrouwelijke memo aan de directie van Rijkswaterstaat?2
In een intern memo (december 2019, zie ook tijdlijn bij kamerbrief van 9 december 2021) is aangegeven dat er scheuren in de vloeren en wanden aanwezig zijn. Dat memo bevat echter een onzorgvuldige verwoording over waar de scheuren zich bevonden. De in dat rapport genoemde scheuren in de wanden betroffen meer specifiek scheuren in de flenzen. De scheuren in de flenzen en vloeren zijn op dat moment niet aangemerkt als acute bedreiging voor de constructieve veiligheid.
Kunt u die memo en andere memo’s, brieven, e-mails en documenten over het onderhoud en scheuren in de Lange Jaap (bij Rijkswaterstaat en het ministerie) van de afgelopen vijf jaar aan de Kamer doen toekomen?
Er is meer tijd benodigd om alle gevraagde documenten op te leveren. Uw Kamer zal dit voorjaar de gevraagde stukken ontvangen.
Op welk moment heeft Rijkswaterstaat contact gezocht met de gemeente (die bevoegd toezichthouder is) en/of met de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed over problemen met het onderhoud en de constructie van dit rijksmonument?
Als beheerder van de vuurtoren heeft Rijkswaterstaat regelmatig contact met de gemeente Den Helder en – vanwege de monumentale status – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Met de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is geen contact opgenomen.
Zoals uit de tijdlijn blijkt, die op 9 december 2021 naar u is gestuurd, zijn reeds in 1998 scheuren in de vloeren geconstateerd en is hierover contact geweest met gemeente en RCE om te komen tot een oplossing. In juli van 2021 heeft RWS contact gehad met de gemeente en RCE om een noodmaatregel te bespreken «afdichten van de naden aan de buitenkant om vochtdoorslag tegen te gaan» wat eind september/begin oktober zou worden uitgevoerd. Toen in september 2021 de scheuren in de wandpanelen werden ontdekt, is direct met de gemeente gesproken, mede ten behoeve van het afzetten van de omgeving. Voor specifieke contacten in de afgelopen vijf jaar verwijs ik naar de nog te verzenden stukken behorend bij vraag 3.
Op welk moment heeft de gemeente Den Helder vragend en handhavend opgetreden over het onderhoud van dit rijksmonument? Kunt u voor de afgelopen vijf jaar precies op een rij zetten hoe de contacten met de gemeente over de Lange Jaap verlopen zijn?
Zoals uit de tijdlijn blijkt is vanaf de jaren ’90 regelmatig contact geweest met de gemeente Den Helder over de instandhouding van de Lange Jaap. Wel heb ik geconstateerd dat de tijdlijn een aantal hiaten bevat. Daarom is in de brief van 9 december jl. aangegeven dat de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een extern onderzoek zal laten uitvoeren om het doorlopen proces van de afgelopen jaren te evalueren. Voor de specifieke contacten in de afgelopen vijf jaar met de gemeente over de Lange Jaap verwijs ik naar de nog te verzenden stukken behorend bij vraag 3.
Heeft Rijkswaterstaat een lijst van rijksmonumenten die het bezit? Hoeveel monumenten (rijksmonumenten, gemeentemonumenten) heeft Rijkswaterstaat in bezit?
Ja, Rijkswaterstaat heeft ca. 180 kunstwerken in beheer (het juridisch eigendom ligt bij Rijk, provincie of gemeente) met een cultuurhistorische waarde die beschermd zijn vanuit de Erfgoedwet of provinciale of gemeentelijke monumentenverordening. Bij de beantwoording van vraag 10 zal dit voorjaar de Kamer een lijst van de monumenten in beheer bij Rijkswaterstaat worden verstrekt.
Wat is het vastgestelde beleid ten aanzien van het onderhoud en de instandhouding van (rijks)monumenten bij Rijkswaterstaat? Kunt u het betreffende beleidsdocument aan de Kamer doen toekomen?
Rijkswaterstaat hanteert het «Kader voor werkzaamheden aan kunstwerken met een monumentale status in beheer bij Rijkswaterstaat» (november 2014)3. Hierin staat aangegeven hoe Rijkswaterstaat vanuit wet- en regelgeving omgaat met kunstwerken met een monumentale, al dan niet beschermde status bij beheer en onderhoud, renovatie, herbestemming, overdracht en andere aanpassingen of wijzigingen. Dit kader is reeds gepubliceerd4. Dit kader wordt momenteel geactualiseerd, waaronder het in lijn brengen met de Erfgoedwet en de Omgevingswet.
Heeft Rijkswaterstaat zich aan het eigen beleid voor de instandhouding van monumenten gehouden bij de vuurtoren in Den Helder?
Nee, het kader genoemd bij de beantwoording van vraag 7 is onvoldoende gevolgd bij het onderhoud van dit monument. Voor een overzicht van welke onderzoeken en onderhoudsmaatregelen er wel zijn uitgevoerd sinds 1988 verwijs ik naar de tijdlijn bij de brief van 9 december jl.
Heeft Rijkswaterstaat zich aan de wettelijke verplichting tot instandhouding van het rijksmonument gehouden?
Zie beantwoording vraag 8. Rijkswaterstaat heeft een instandhoudingsplicht voor monumenten en deze is onvoldoende ingevuld bij deze vuurtoren.
Zijn er andere (rijks)monumenten in bezit van Rijkswaterstaat met achterstallig onderhoud? Zo ja, welke?
Het beantwoorden van deze vraag kost meer tijd. Uw Kamer zal dit voorjaar het gevraagde overzicht ontvangen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken aan de Kamer doen toekomen?
Zoals ik per brief op 4 januari heb gemeld, kunnen niet alle vragen binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord, omdat het verzamelen van de benodigde informatie meer tijd vraagt. Ik heb ervoor gekozen nu een deel van de beantwoording aan uw Kamer te doen toekomen. De overige antwoorden zal ik dit voorjaar aan uw Kamer verzenden.
De veroordeling tot vijf jaar van activist Alaa Abdel Fattah door Egypte |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat een Egyptische rechtbank de prominente mensenrechtactivist Alaa Abdel Fattah veroordeeld heeft tot een celstraf van vijf jaar?1
Ja. Op 20 december jl. heeft een Egyptische rechter een vonnis uitgesproken in de zaak van de activist Alaa Abdel Fattah, mensenrechtenadvocaat Mohamed El-Baqer en blogger Mohamed «Oxygen» Ibrahim, waarbij Abdel Fattah is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en El-Baqer en Oxygen elk tot vier jaar. Zij werden veroordeeld voor het verspreiden van desinformatie nadat zij kritiek hadden geuit op mensenrechtenschendingen van het regime.
Is het u bekend dat de familieleden van Fattah benadrukken dat zijn behandeling in de gevangenis erg slecht is en hij in vrijwel totale isolatie wordt gehouden?
Alaa Abdel Fattah werd het meeste recent in september 2019 gearresteerd, waarna hij in voorlopige hechtenis werd gehouden. Familieleden en verschillende mensenrechtenorganisaties hebben aangegeven zich grote zorgen te maken om zijn geestelijke gezondheid en hebben laten weten dat hij herhaaldelijk te maken heeft gehad met mishandeling en onmenselijke omstandigheden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt echter niet over verifieerbare informatie over zijn detentieomstandigheden.
Bent u met ons van mening dat deze prominente activist, die één van de gezichten was van de opstand tegen Mubarak in 2011, ten onrechte veroordeeld is en dat zowel deze (nieuwe) celstraf van vijf jaar voor «het verspreiden van desinformatie», als de wijze waarop hij als gevangene behandeld wordt, ernstige schendingen van de mensenrechten zijn door de Egyptische autoriteiten?
De veroordeling en de detentieomstandigheden van Alaa Abdel Fattah passen in een trend waarbij de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Egypte afneemt en burgerlijke vrijheden steeds meer onder druk komen te staan. Nederland is van mening dat journalisten, mensenrechtenverdedigers en anderen die vreedzaam gebruikmaken van hun vrijheid van meningsuiting, dat moeten kunnen doen zonder strafrechtelijke gevolgen, intimidatie of andere represailles. De ontwikkelingen geven reden tot aanhoudende zorg.
Bent u bereid om er bij de Egyptische regering direct op aan te dringen dat zij deze schendingen van de mensenrechten van Alaa Abdel Fattah onmiddellijk staken en hem vrij laten?
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades, waaronder de ambassade in Caïro, ontwikkelingen rondom de vrijheid van meningsuiting en de positie van mensenrechtenactivisten op de voet. Nederland trekt daarbij zoveel mogelijk samen op met de EU en gelijkgestemde landen. Voorafgaand aan het vonnis heeft Nederland nadrukkelijk zijn zorgen over deze zaak overgebracht aan de Egyptische autoriteiten en vervolgens teleurstelling geuit nadat het vonnis was uitgesproken. Dit betroffen gecoördineerde boodschappen vooraf afgestemd met verschillende gelijkgestemde landen. Ook is er op hoog-ambtelijk niveau via sociale media aandacht besteed aan deze zaak.
Wat is uw oordeel over het feit dat de regering-Sisi er al langere tijd op uit is om dissidente geluiden in Egypte actief uit te bannen?
Berichten over detentie, marteling en gedwongen verdwijningen van politieke tegenstanders en andersdenkenden komen helaas veelvuldig voor in Egypte. Daarnaast zijn er ook voorbeelden van journalisten en mensenrechtenverdedigers die recent zijn vrijgelaten. Desalniettemin is de mensenrechtensituatie in Egypte zorgwekkend en blijft dit onze constante aandacht houden. In november jl. heeft Egypte de eerste nationale mensenrechtenstrategie gelanceerd waarin ook thema’s als pre-trial detention en detentieomstandigheden zijn opgenomen. De EU heeft de strategie verwelkomd en ook Nederland ziet dit als een belangrijk aanknopingspunt om de mensenrechtendialoog met Egypte te voeren. EU-lidstaten, waaronder Nederland, achten het van belang dat Egypte prioriteit geeft aan een daadwerkelijke uitvoering van deze strategie.
Heeft u informatie over of een inschatting van het aantal Egyptenaren dat louter vanwege kritiek op de overheid vervolgd, berecht en/of vastgezet is door de autoriteiten?
De regering van Egypte heeft geen officiële statistieken gepubliceerd over het aantal gevangenen dat vastzit vanwege kritiek op de overheid. Mensenrechtenorganisaties en internationale waarnemers schatten dat er, sinds het aantreden van President Al-Sisi, tussen de 20.000 en 60.000 personen zijn opgepakt vanwege hun politieke opvattingen. De president zelf spreekt dit tegen en liet in 2019 weten dat er geen politieke gevangenen zijn in Egypte.
Op welke wijze heeft Nederland en/of de Europese Unie in het afgelopen jaar Egypte aangesproken op schendingen van mensenrechten en het onderdrukken van de vrijheid van meningsuiting?
Zowel in Caïro als in Den Haag gaat Nederland op verschillende niveaus regelmatig in gesprek met de Egyptische autoriteiten om de zorgen over mensenrechtenschendingen over te brengen. Dit gebeurt zowel publiek als achter de schermen en in bilateraal en multilateraal verband. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 25 januari 2021 uitte Nederland zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte en benadrukte het dat de EU wapenexportcriteria nauwgezet nageleefd dienen te worden. Tijdens de Mensenrechtenraad van februari-maart 2021 is er een gezamenlijke verklaring over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Egypte uitgesproken. Nederland ondertekende deze verklaring samen met 30 andere landen. Daarnaast vonden recentelijk politieke consultaties op hoog-ambtelijk niveau plaats waarbij de zorgen omtrent de mensenrechtensituatie eveneens uitgebreid aan bod zijn gekomen. Tot slot vormen mensenrechtenkwesties een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Egypte en worden deze op alle niveaus aan de orde gesteld, onder meer in oktober 2021 tijdens de Egypt-EU Association Committeeen in juli van datzelfde jaar tijdens de ontmoeting tussen de hoge vertegenwoordiger van het Europees buitenlands beleid, Josep Borrell, en de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken, Sameh Shoukry.
Bent u bereid bij het uitblijven van concrete toezeggingen en acties door Egypte – zoals de onmiddellijke invrijheidstelling van Fattah – te overwegen om hier samen met andere lidstaten van de Europese Unie consequenties aan te verbinden en desnoods een specifiek sanctiepakket af te kondigen?
Nederland vindt het van belang in bilateraal en multilateraal verband in open dialoog te blijven met Egypte om op deze manier in te kunnen blijven zetten op de verbetering van de mensenrechtensituatie in het land. Het instellen van een sanctiepakket wordt in deze situatie niet opportuun geacht.
Het bericht 'Rotterdam woest over oliewinning onder de stad: 'Totaal ridicuul'' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rotterdam woest over oliewinning onder de stad: «Totaal ridicuul»»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat bewoners van de betroffen wijk geschrokken zijn van de aankondiging dat er naar olie geboord wordt onder hun huizen?
Net als u bereiken ook mij signalen van burgers dat zij niet bekend zijn met de oliewinning in hun omgeving. Ik kan mij dan ook voorstellen dat omwonenden die zich niet bewust waren van het feit dat de NAM vanaf de locatie in hun buurt olie wint, verrast zijn door de berichtgeving over de oliewinning.
De oliewinning in Rotterdam vindt al plaats sinds 1984 en de benodigde vergunningen en toestemmingen zijn al lang geleden afgegeven. Daardoor kan de situatie ontstaan dat mensen die al geruime tijd in dit gebied wonen niet op de hoogte zijn van de oliewinning. Voor mensen die in directe omgeving van de mijnbouwlocatie wonen is de oliewinning niet onbekend.
Is de vergunning reeds verleend of betreft het een voornemen?
Het document dat gepubliceerd is, is een ontwerpbesluit dat tot 19 januari 2022 ter inzage heeft gelegen. Een ontwerpbesluit is een voornemen waarop zienswijzen kunnen worden ingediend. De zienswijzen worden betrokken bij de definitieve besluitvorming.
Is er overleg geweest met de gemeentes Rotterdam en Barendrecht over dit plan? Wat is de rol van de gemeentes, behalve een advies geven?
De gemeentes Rotterdam en Barendrecht zijn wettelijk adviseur bij een procedure tot instemming met een winningsplan voor oliewinning. Ik heb de gemeentes Rotterdam en Barendrecht daarom om advies gevraagd in deze procedure. Verder hebben medewerkers van mijn ministerie en ook medewerkers van de NAM regelmatig contact met de gemeentes, ook over de oliewinning onder Rotterdam.
Wat is met het advies gebeurd? Waarom is het advies niet overgenomen?
Het advies van de gemeente Rotterdam heb ik, samen met alle andere door mij gevraagde adviezen, meegewogen in het ontwerpbesluit en is gedeeltelijk overgenomen. Verschillende adviespunten van onder andere de gemeenten Rotterdam en Barendrecht hebben geleid tot voorschriften aan het ontwerpbesluit. Het advies om onderzoek te laten doen naar de invloed van de maximaal verwachte bodemdaling van 2 cm op de meer dan 100 jaar oude bomen in het Zuiderpark, heb ik niet ingewilligd omdat de oliewinning geen invloed heeft op de bomen. Ik vind het behouden van deze bomen belangrijk en zie dat de bodemdaling niet zal plaatsvinden in de laag van de ondergrond waarin de bomen geworteld zijn. De bodemdaling heeft daarmee geen effect op de bomen. Ook vind ik het net als de gemeente Rotterdam belangrijk dat buitendijks gelegen gebieden nog binnen de normen voor maaiveldhoogte vallen. Echter de nog te verwachten bodemdaling van maximaal 2 cm geeft geen aanleiding om nader onderzoek voor te schrijven of buitendijks gelegen gebieden nog binnen de normen voor maaiveldhoogte vallen.
Bent u bereid om eventuele negatieve zienswijzen met een open houding te beoordelen?
Ja, elke (negatieve) zienswijze beoordeel ik met open houding. Zienswijzen die betrekking hebben op het toetsingskader van de wet betrek ik bij de definitieve besluitvorming. Overigens geef ik op alle zienswijzen die ik ontvang een antwoord, ook die zienswijzen die geen betrekking hebben op het wettelijk toetsingskader.
Welke opties zijn er nog voor de gemeente of de bewoners om voor hun belangen op te komen en dit plan tegen te houden?
Ik weet en heb er begrip voor dat niet iedere omwonende het eens is met het eventueel voorzetten van de oliewinning in Rotterdam. Bij een beoordeling van een verzoek tot instemming met een winningsplan, ben ik gehouden aan het daarvoor geldende wettelijke toetsingskader. Voor zover een zienswijze betrekking heeft op dit toetsingskader betrek ik dit bij de definitieve besluitvorming. Zienswijzen zouden kunnen leiden tot aanpassing van het ontwerpbesluit. Er is tevens nog een mogelijkheid om in beroep te gaan tegen een definitief besluit. De NAM heeft toestemming om olie te winnen in het gebied. Stopzetting van de winning kan alleen indien er sprake is van veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten ten aanzien van de veiligheid voor omwonenden, de natuur of het milieu.
Als de Nederlandse Aardolie Maatschappij nieuwe boor- en winningstechnieken wil gebruiken, wat voor soort technieken zijn dat dan? Gaat het om fracking? Gaat het om injecteren van stoom, zoals in Schoonebeek?
De NAM zal geen nieuwe technieken toepassen. De NAM past reeds bestaande technieken toe in het olieveld Rotterdam en zal deze optimaliseren zodat er een verbeterde productie uit bestaande putten zal plaatsvinden en een betere verspreiding van het injectiewater over het veld om de olieproductie te ondersteunen en de bodemdaling te beperken. Het gaat hier niet om het injecteren van stoom zoals in Schoonebeek.
De NAM beschrijft de mogelijkheid in de toekomst een nieuwe put te boren in de reservoirlaag met de naam De Lier Sandstone. Het gaat hier niet om een uitbreiding van het aantal putten, maar om het vervangen van putten waaruit de winning wordt beëindigd. De NAM heeft in het winningsplan beschreven in dat geval bij die put ook gebruik te maken van hydraulische stimulatie (fracking). Bij andere putten in deze reservoirlaag is in het verleden ook hydraulische stimulatie toegepast. Dit betreft een incidentele activiteit. Ik gebruik de term hydraulische stimulatie om te voorkomen dat er verwarring ontstaat met grootschalig fracken dat van een heel andere orde en grootte is en wordt toegepast bij schaliegaswinning in de Verenigde Staten. Hydraulische stimulatie in olie- en gasputten wordt sinds 1954 in Nederland toegepast. In de afgelopen decennia zijn circa 340 conventionele hydraulische stimulaties in circa 250 putten uitgevoerd. Hydraulische stimulaties hebben de afgelopen decennia veilig plaatsgevonden.
Wat zijn de geologische en ecologische gevolgen van deze winning op lange termijn? Kan het leiden tot bodemdaling? Kan het leidden tot verzakkingen of bevingen? Welke risico’s zijn er voor het grondwater rond de boringen en het oppervlaktewater in de Waalhaven en de Nieuwe Maas?
De winning zoals nu vergund heeft geen ecologische gevolgen. Omdat de wijze van winning niet wijzigt, zal ook verdere oliewinning geen geologische gevolgen hebben.
Zoals beschreven in het winningsplan en het ontwerpinstemmingsbesluit is de bodemdaling geminimaliseerd doordat er waterinjectie in het veld plaatsvindt. In de beginjaren van de oliewinning heeft er enkele centimeters bodemdaling plaatsgevonden. Hiervan zijn geen gevolgen bekend. Door het opstarten van de waterinjectie eind jaren negentig wordt de druk in het olieveld op peil gehouden en is de bodemdaling minimaal. De nu nog verwachte bodemdaling die vanaf is dan ook minder dan 2 cm. De totaal opgetreden bodemdaling door de oliewinning sinds 1984 zal in 2050 maximaal 7 cm zijn. Hiervan worden geen gevolgen verwacht voor het grondwater en het oppervlaktewater in de Waalhaven en de Nieuwe Maas.
Op basis van het winningsplan en het advies dat TNO hierover aan mij heeft gegeven wordt er geen bodemtrilling verwacht als gevolg van de oliewinning in Rotterdam.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle lopende vergunningsprocedures voor nieuwe of gewijzigde olie- en gaswinning, van alle lopende gesprekken over nieuwe vergunningen en van alle locaties waar winning mogelijk is op basis van oude afspraken?
Ja, op de website mijnbouwvergunningen.nl kunt u alle vergunningsprocedures inzien die thans in behandeling zijn of in het afgelopen jaar doorlopen zijn. Van lopende gesprekken is er geen overzicht. Momenteel is de houding ten aanzien van mijnbouw in Nederland weinig aantrekkelijk voor mijnbouwbedrijven en vinden dan ook heel beperkt gesprekken plaats. Momenteel zijn er alleen gesprekken over mogelijke ontwikkelingen offshore. Een overzicht van alle bestaande vergunningen en hun loopjaar publiceer ik jaarlijks gepubliceerd in het jaarverslag «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland» van TNO (https://www.nlog.nl/jaarverslagen zie bladzijde 106).
Waarom verleent u nog nieuwe opsporing en winningsvergunningen voor fossiele energie, terwijl we af moeten stappen van fossiele brandstoffen en de meeste bekende voorraden in de grond moeten blijven?
Een eventuele instemming met het winningsplan Rotterdam betreft geen nieuwe opsporings- of winningsvergunning. In algemene zin geldt dat de Mijnbouwwet beschrijft waaraan ik een aanvraag voor een opsporings- en winningsvergunningen moet toetsen. Als een mijnbouwbedrijf voldoet aan de voorwaarden dan dien ik de vergunning af te geven.
Hoe verhoudt deze boring, en mogelijke andere boringen, zich tot de doelstelling uit het nieuw coalitieakkoord om de uitstoot van CO2 met 60% te verminderen in 2030?
De eventueel nieuw te boren putten betreffen hier geen uitbreiding van het aantal putten, maar het eventueel vervangen van putten waaruit de winning wordt beëindigd. Het aantal in gebruik zijnde putten zal niet toenemen.
In de beoordeling van vergunningen houd ik ook rekening met de klimaatdoelstellingen. Als de Nederlandse vraag naar olie afneemt, neem ik dit mee in mijn beoordeling of er nog grond is om de winning te continueren. Indien er geen sprake meer is van planmatig beheer van de ondergrond kan ik de winning bekorten.
Hoeveel van de in Nederland bekende voorraden wilt u nog laten winnen en welk percentage wilt u veilig in de grond laten?
De winning van olie en gas vindt alleen plaats als het veilig gewonnen kan worden. Zolang er olie en gas gebruikt wordt in Nederland is het beter om dit in eigen land te winnen. Als de vraag naar olie en gas afneemt kan ook de winning in eigen land worden afgebouwd. Overigens neemt de hoeveelheid gewonnen olie en gas al jaren af doordat bestaande velden leger raken en er weinig nieuwe ontwikkelingen zijn. Hoeveel van de bekende voorraden nog gewonnen zal worden is om die reden moeilijk in een percentage uit te drukken.
De juridische basis waarmee gemeentes gedwongen worden asielzoekers op te vangen |
|
Pieter Omtzigt |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Ankie Broekers-Knol (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 12 december jl. een brief aan de Kamer heeft geschreven waarin u aankondigt «aanwijzingen te geven aan de gemeenten Enschede, Gorinchem en de regio Rotterdam» voor de acute noodopvang van asielzoekers in noodopvanglocaties?
Ja, met dien verstande dat niet op 12 maar op 14 december jl. het kabinet een brief aan uw Kamer heeft gezonden getiteld «Acute noodopvang asielzoekers». Bij de verdere beantwoording is de aanname dat u op deze brief doelt.
Hebben de aanwijzingsbrieven die vervolgens naar de betrokken autoriteiten zijn gegaan enig (publiekrechtelijk) rechtsgevolg?
De Nederlandse staat heeft zich via het EU-recht, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Vluchtelingenverdrag, de Opvangrichtlijn en andere internationale verdragen verbonden aan het opvangen en begeleiden van asielzoekers, vanuit de overtuiging dat mensen die vluchten voor vervolging en geweld recht hebben op bescherming in Nederland. De Nederlandse staat is een gedecentraliseerde eenheidstaat. Het is daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle Nederlandse overheden om aan de verplichtingen ten aanzien van opvang en begeleiding van asielzoekers te voldoen.
De genoemde brieven hadden tot doel de betreffende gemeenten te bewegen al het nodige te doen om de acuut noodzakelijke tijdelijke asielopvang op zeer korte termijn te realiseren. Door verhoogde instroom, problemen bij uitstroom van statushouders naar gemeenten en beperkte terugkeer van afgewezen asielzoekers was er sprake van een acute noodsituatie in de opvanglocaties. Er waren in december in ieder geval 2000 opvangplekken te kort. Het kabinet zag zich daarom genoodzaakt om specifieke locaties aan te wijzen, vanwege de acute noodsituatie, vanwege onze internationale verplichtingen en om crisisnoodopvang in tenten en gymzalen te voorkomen waardoor Nederland asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kon bieden. Met alle gevolgen van dien voor asielzoekers (waaronder kinderen), gemeenten en omwonenden.
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Met de gemeenten is naar aanleiding van de brieven een voortvarend gesprek op gang gekomen om de aangewezen locaties zo snel mogelijk in te zetten voor de noodopvang van asielzoekers. Daarbij worden de betreffende gemeenten waar mogelijk ondersteund. Kosten die worden gemaakt zullen via het Centraal orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA) door het Rijk worden vergoed.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven uit welke juridische grondslag dat rechtsgevolg voortvloeit?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven waarom die aanwijzingsbevoegdheid dan niet in alle brieven aan de betrokken autoriteiten is vermeld?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven op welke wijze de betrokken bestuursorganen bezwaar of beroep kunnen aantekenen dan wel anderszins formeel in verzet kunnen komen?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien artikel 31 Huisvestingswet de (beoogde) grondslag van de aanwijzingsbevoegdheid is kunt u dan aangeven waarom dat niet vermeld wordt en waarom de aanwijzingsbrieven dan niet (alleen) aan de college van burgemeester en wethouders gericht zijn, de formele adressant van de aanwijzingsbevoegdheid uit artikel 31 Huisvestingswet en voorts wanneer de door artikel 31 lid 1 voorgeschreven ministeriele regeling is vastgesteld en gepubliceerd?
Artikel 31 van de Huisvestingswet 2014 is hier niet van toepassing.
Indien er (nog) geen rechtsgevolg is verbonden aan de aanwijzingsbrieven die u op of rond 12,13 en 14 december aan de autoriteiten heeft verstuurd, hoe waardeert u dan het gebruik van het woord «aanwijzing» als het dus geen aanwijzing is?
Gezien de acute noodsituatie was er, om crisisnoodopvang in tenten en gymzalen te voorkomen, geen andere mogelijkheid meer dan het aanwijzen en feitelijk in gebruik nemen van geïnventariseerde locaties. In december waren er 2000 opvangplekken te kort. De brieven hebben als doel de betreffende gemeenten te bewegen al het nodige te doen om op de beschreven locatie en om op korte termijn tijdelijke noodopvang te realiseren. Die noodzaak is onverkort aanwezig. Er is in dit geval geen sprake van een aanwijzing als vorm van interbestuurlijk toezicht. Het kabinet heeft locaties aangewezen die absoluut nodig zijn om asielzoekers menswaardige noodopvang te kunnen bieden. Ook is een beroep gedaan op de regio Rotterdam om zelf locaties te vinden. De term aanwijzing werd in dit geval mede passend geacht omdat bij uitblijven van realisatie van de beschreven acute noodopvang, nadere stappen, zoals de inzet van crisisnoodopvang, niet konden uitblijven. De route naar het moment van aanwijzing en de stappen die zijn gezet, staan uitgebreid beschreven in de brief aan uw Kamer getiteld «Acute noodopvang asielzoekers» d.d. 14 december 2021.1 Het dringende bestuurlijke verzoek was derhalve niet een middel waartoe het kabinet lichtvaardig is overgegaan.
Bent u van mening dat het suggereren van aanwijzingsbevoegdheden bijdraagt aan het benodigde vertrouwen in de interbestuurlijke relaties en de oplossing van het huisvestingsvraagstuk van zowel de asielzoekers als de statushouders? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom doet u dat dan toch?
Het kabinet was van oordeel dat het belangrijk was eerlijk te zijn over de urgentie van de ontstane noodsituatie in de asielopvang en daarnaar te handelen. Het uitblijven van realisatie van de beschreven acute noodopvang zou naar verwachting hebben geleid tot inzet van crisisnoodopvang. Dit zou voor asielzoekers, gemeenten en omwonenden zeer onwenselijk zijn geweest.
In december werd duidelijk dat alle lopende gesprekken met gemeenten onvoldoende zouden zijn om het benodigd aantal extra plekken tot eind 2021 te realiseren. Daarmee ontstond het onaanvaardbare risico dat de Nederlandse staat asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kon bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de EU- en internationaalrechtelijke verplichting aan gehouden zijn. Het kabinet vond dit onacceptabel en heeft daarom specifieke locaties benoemd die op korte termijn ingezet konden worden om toch de benodigde opvangplekken te creëren.
Omdat dit een vergaande stap is, is in de aanloop veelvuldig contact geweest met het lokaal bestuur door leden van het kabinet, medewerkers vanuit de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie, de Rijksheren (Commissarissen van de Koning) en vertegenwoordigers van het COA. Daarbij is ook ondersteuning aangeboden vanuit COA voor het gereed maken van de locaties. Kosten die gemeenten maken worden via het COA door het Rijk vergoed. Inmiddels zijn diverse gemeenten voortvarend aan de slag gegaan om de gevraagde noodopvangplekken te realiseren.
Is deze gang van zaken een voorbeeld van wat in het regeerakkoord staat (Wanneer het algemeen belang dit noodzakelijk maakt, zal het kabinet, met inachtneming van de lokale autonomie en passende waarborgen, gebruik maken van de mogelijkheid een aanwijzing te geven aan de medeoverheden)? Kunt u, «de Minister-President die tevens formateur is», nader duiden wat beoogd is met die zin in het regeerakkoord?
Het is aan het volgend kabinet om eventuele vragen te beantwoorden over wat bedoeld is met het coalitieakkoord.
Hoeveel grondwettelijke ruimte ziet u überhaupt voor positief toezicht in de autonome sfeer van het gemeentebestuur?
Wanneer een onderwerp binnen de autonome sfeer van gemeenten valt, kunnen gemeenten zelf besluiten of en hoe zij dat onderwerp oppakken. Het is echter niet zo dat er in het geval van autonomie in het geheel geen interbestuurlijk toezicht kan zijn. Ook als een gemeente in autonomie handelt, kan via een vernietiging van een besluit worden ingegrepen als het handelen van de gemeente in strijd is met het recht of het algemeen belang. Dat is dan echter nadrukkelijk toezicht achteraf. Toezicht kan binnen de Grondwettelijke systematiek niet worden gebruikt om in de autonome ruimte aanwijzingen te geven aan gemeenten. Als positief toezicht moet worden begrepen als het geven van opdrachten, dan is die ruimte er Grondwettelijk gezien uitsluitend als een specifieke wet daarin voorziet.
Kunt u alle interne en externe juridische en bestuurlijke adviezen over de gekozen wijze en juridische basis aan de Kamer doen toekomen?
Gegeven de noodsituatie in december is aan de brieven gewerkt waarbij juridische en bestuurlijke afwegingen zijn gemaakt. De juridische randvoorwaarden bij het geven van aanwijzingen aan gemeenten zijn bekend, ook vanuit eerdere analyses. Ook is bestuurlijk overleg gevoerd op verschillende niveaus; dat is veelal telefonisch en via videobellen gebeurd. Stukken2 die basis vormden voor de latere besluitvorming, treft u bijgevoegd aan.
Kunt u de beslisnota c.q. beslisnota’s, die bij dit besluit hoort om gemeentes te dwingen, aan de Kamer doen toekomen, conform de belofte van de brief over «ongekend onrecht» waarin beloofd was deze beslisnota’s openbaar te maken?
In dit geval zijn geen beslisnota’s geschreven. Wel zijn de stukken die hierboven beschreven zijn gebruikt om tot een besluit te komen.
Op welke wijze gaat u borgen dat de besluitvorming en aanwijzing wel op ordentelijke wijze zal geschieden indien verdere opvang noodzakelijk is?
We hechten eraan te benadrukken dat de huidige goede samenwerking tussen het Rijk, provincies en gemeenten via de diverse overleggremia over asielopvang de regel is. Het valt op voorhand evenwel niet uit te sluiten dat opnieuw een onaanvaardbaar risico ontstaat dat de Nederlandse staat asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kan bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de EU- en internationaalrechtelijke verplichting aan gehouden zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Juridische bindende overeenkomsten met het World Economic Forum en aanverwante zaken. |
|
Hans Smolders (Groep Van Haga), Olaf Ephraim (FVD), Wybren van Haga (BVNL) |
|
de Th. Bruijn , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat er inderdaad juridisch bindende afspraken zijn gemaakt met het WEF1?
Ja, dat kan ik bevestigen. Het betreffen een uitvoeringsovereenkomst voor, en subsidiebeschikkingen aan, projecten die kunnen bijdragen aan het behalen van Nederlandse beleidsdoelstellingen. In deze afspraken zijn met het oog op een doelmatige, doeltreffende en rechtmatige besteding van begrotingsmiddelen de voorwaarden voor de bijdrage vastgelegd, zoals de te verwachten prestaties, de resultaten en het tijdspad.
Welke Nederlandse bewindspersonen hebben zich gecommitteerd aan de genoemde juridische afspraken met het WEF, te weten: «Sustainable Investment Policy», «Tropical Forest Alliance», «Food Systems Initiative» en «Food Innovation Hubs»?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft subsidies verstrekt aan de «Sustainable Investment Policy», de «Tropical Forest Alliance» en het «Food Systems Initiative». De Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit hebben een uitvoeringsovereenkomst gesloten met betrekking tot de subsidie voor het Global Coordinating Secretariat van de «Food Innovation Hubs». Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit detacheert 1 FTE bij Foodvalley in het kader van de Food Innovation Hub Europe.
Zijn er behalve de genoemde juridisch bindende overeenkomsten nog meer juridisch bindende afspraken gemaakt met het WEF? Welke zijn dat en welke bewindspersonen hebben zich daaraan gecommitteerd?
Nee.
Met welke juridische entiteit hebben de betrokken bewindspersonen kennelijk juridisch bindende overeenkomsten gesloten?
Met het World Economic Forum, gevestigd in Genève, Zwitserland.
Volgens welk recht (bijvoorbeeld Nederlands recht, het Zwitsers recht, Europees recht, internationale verdragen, etc.) zijn de overeenkomsten met het WEF gesloten? Hoe is daarin de rol van het Nederlandse c.q. de nationale parlement(en) vastgelegd?
De onder vraag twee genoemde uitvoeringsovereenkomst en subsidiebeschikkingen zijn gesloten onder Nederlands recht. De subsidies zijn verstrekt bij beschikking en onderworpen aan het wettelijk kader in de Algemene wet bestuursrecht voor alle subsidies van het Rijk. In de bijbehorende uitvoeringsovereenkomst is openbaarmaking, bijvoorbeeld in het kader van art. 68 Gw, expliciet gewaarborgd. Zoals gesteld worden begrotingsmiddelen toegekend aan projecten waar deelname kan bijdragen aan het behalen van Nederlandse beleidsdoelstellingen. De uitgaven worden gefinancierd uit budgetten die aan verschillende (beleids)artikelen van begrotingshoofdstukken worden toegekend.
Erkent de u dat de Tweede Kamer te allen tijde zijn grondwettelijke controletaken en rechten heeft?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het WEF hooguit als denktank of overlegorgaan gekwalificeerd kan worden?
Het World Economic Forum (WEF) is een organisatie die een platform biedt waar mensen uit het wetenschappelijk, private en publieke domein kennis en ideeën over actuele maatschappelijke thema’s uitwisselen. Daarnaast kan de organisatie specifieke publiek-private samenwerkingsprojecten initiëren.
Bent u het eens met de stelling dat het WEF geen democratisch gekozen instelling is, zonder enige democratische legitimiteit? Zo ja, kunt u uitleggen waarom dan kennelijk juridisch bindende afspraken worden gemaakt tussen leden van het kabinet en het WEF?
Het klopt dat het WEF geen democratisch gekozen instelling is. Het WEF is een privaatrechtelijke stichting onder Zwitsers recht2. De Nederlandse overheid sluit regelmatig overeenkomsten met privaatrechtelijke stichtingen om beleidsdoelstellingen te behalen.
Bent u het eens met de stelling dat dergelijke overeenkomsten enerzijds onwenselijk zijn en anderzijds zonder meer aan de TK voorgelegd dienen te worden?
Zoals gezegd kan deelname aan projecten bijdragen aan het behalen van beleidsdoelstellingen van het kabinet. De daartoe behorende overeenkomsten vallen onder de uitvoering van (beleids)artikelen waarvoor in de Rijksbegroting middelen beschikbaar zijn gesteld. De begroting wordt jaarlijks aan uw Kamer voorgelegd ter goedkeuring.
Kunt u op de kortst mogelijke termijn zorgdragen voor het toesturen aan de Tweede Kamer van ALLE kennelijk juridisch bindende overeenkomsten, zodat de Kamerleden de overeenkomsten kunnen inzien en toetsen, teneinde de grondwettelijke controletaak te kunnen uitoefenen?
In de bijlage3 treft u de aan het WEF verstrekte subsidiebeschikkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan. De uitvoeringsovereenkomst met betrekking tot de subsidie voor het Global Coordinating Secretariat van de «Food Innovation Hubs» is reeds openbaar gemaakt als bijlage bij de beantwoording van Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1464.
Waarom hebben de Minister-President en de overige betrokken bewindspersonen niet eerder inzage gegeven in deze overeenkomsten?
Het betreft de uitvoering van door uw Kamer goedgekeurd beleid. De overeenkomsten passen binnen de kaders van het Nederlandse BHOS- en landbouwbeleid.
Kunt u de originele documenten aan de Kamer toesturen, waarover wordt gesproken in de antwoorden van de Minister van LNV van 15 december jl. waarin wordt verwezen naar de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN voor 2030 (SDG’s) waarbij wereldwijd gewerkt wordt aan een transitie naar een duurzaam voedselsysteem?
De Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) zijn aangenomen door alle lidstaten van de Verenigde Naties (VN) in 2015. De resolutie is terug te vinden op de website van de VN4.
Wat houdt «your participation becomes a major force in shaping the Great Reset», waarover wordt gesproken in de brief, d.d 1 juli 2020, van Borge Brende aan de toenmalige Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, in en waarom werd de bijdrage van de toenmalige Minister «especially critical» genoemd?
Ik kan geen inzicht bieden in, of verantwoordelijkheid nemen voor, de bewoording waarmee Borge Brende bewindspersonen aanschrijft.
Kunnen de beelden van de deelname van de Minister van Financiën als lid van de Regional Action Group for Europe & Eurasia aan de digitale sessies (op 30 april, 18 mei en 7 september 2020) verzonden worden aan de Tweede Kamer?
Het betreft een besloten bijeenkomsten met een diverse groep deelnemers. Het is niet bij het kabinet bekend of het WEF, dan wel een van de deelnemers, beelden heeft gemaakt van de digitale sessies. In het geval deze bestaan, beschikt het kabinet niet over de beelden.
Kunnen deze schriftelijke vragen op de kortst mogelijke termijn beantwoord worden?
Ja.
Het bericht 'Een jaar dakloos en dertig vakantieparken achter de rug en nu is het bijna kerst' |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel over de uitzichtloze en dakloze situatie van de familie Hendriks van 14 december jongstleden?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een zorgplicht bij een woningcorporatie en/of verhuurder ligt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het past bij de taak van woningcorporaties om voor het beëindigen van de huurovereenkomst met huurders te kijken naar alternatieve woonruimte of hen te verwijzen naar een plek waar zij daar voor terecht kunnen. Hier bestaat echter geen formele plicht voor. Hoe woningcorporaties dit invullen verschilt per corporatie.
Deelt u de mening dat het bekijken van alternatieven voor een andere woning een onderdeel van haar zorgplicht is als een woningcorporatie een huurovereenkomst met haar huurder wil beëindigen die tot dakloosheid kan leiden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 aangegeven, past het bij de taak van corporaties om met huurders naar alternatieve woonruimte te kijken wanneer zij de huurovereenkomst wil beëindigen. Het is aan woningcorporaties zelf welk beleid zij hierop hanteren. Dit is niet landelijk voorgeschreven. Een verhuurder kan een huurovereenkomst bovendien niet zomaar beëindigen. Dit kan alleen via wederzijds goedvinden, of via de rechter. Beëindiging via de rechter kan alleen in bijzondere gevallen, zoals ernstige overlast, criminele activiteiten of het niet-betalen van de huur. Het huurrecht is er op gericht huurders te beschermen. Extreme situaties kunnen echter voorkomen waarbij de verhuurder toch het recht heeft de overeenkomst te ontbinden. Bijvoorbeeld als de huurder op geen enkele manier meewerkt en er geen alternatieven meer zijn.
Is er een procedure in het geval een woningcorporatie/verhuurder een huurovereenkomst ontbindt die tot dakloosheid leidt? Zo ja, welke is dat? Zo nee, waarom niet en zou deze procedure er wel moeten komen zodat mensen uiteindelijk niet dakloos worden gemaakt dan wel opgevangen kunnen worden?
Woningcorporaties moeten zich bij de beëindiging van een huurovereenkomst aan de bestaande wet- en regelgeving houden. Onderdeel daarvan is dat huurders in Nederland huurbescherming hebben. Zoals ik in de beantwoording van vraag 3 al aangaf, kunnen verhuurders een huurovereenkomst alleen in uitzonderlijke gevallen beëindigen. Binnen de wet- en regelgeving hebben woningcorporaties een belangrijke mate van beleidsvrijheid in het vormgeven van beleid rondom het beëindigen van huurovereenkomsten. In de Governancecode 2020 van Aedes, waarin principes voor de gehele sector zijn vastgelegd, wordt benadrukt dat van corporaties wordt verwacht dat zij in de omgang met haar huurders vanuit haar maatschappelijke opdracht handelt en te allen tijde een respectvolle dialoog voert. In de afweging die corporaties maken bij het beëindigen van een huurovereenkomst zullen zij de behoeften van haar huidige en toekomstige huurders en bewoners dan ook als vertrekpunt dienen te nemen.
Wat is de verantwoordelijkheid van de gemeente Bladel jegens deze familie waar deze familie ingeschreven is?
De verplichting om te zorgen voor voldoende woongelegenheid is een inspanningsverplichting voor de overheid. Dit staat zowel in de Grondwet (artikel 22, lid 2) als in meerdere verdragen (o.a. Artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten). De zorgplicht betreft zowel het aantal woningen, alsook de kwaliteit, veiligheid, gezondheid, betaalbaarheid, toegankelijkheid en passendheid. Dit recht gaat niet zover dat iedereen recht heeft op een woning naar keuze.
Het huisvestingsbeleid is belegd bij gemeenten. De gemeente dient zich zoveel mogelijk voor voldoende passende huisvesting voor haar inwoners in te spannen. Gemeenten zijn verplicht een woonvisie op te stellen waarin zij in kaart brengt wat de woonopgave is. Van gemeenten wordt daarbij ook verwacht dat zij de lokale woonzorgopgave meenemen in de woonvisie. Het kan immers ook om inwoners gaan die naast een woning zorg of begeleiding nodig hebben.
Op basis van de Woningwet zijn woningcorporaties vervolgens verplicht om naar redelijkheid bij te dragen aan de uitvoering van het woonbeleid. Indien de corporatie, gemeente en huurdersorganisaties het niet eens kunnen worden over wat een redelijke bijdrage is, en om die reden het totaal aan prestatieafspraken niet willen ondertekenen, staat voor hen de weg naar geschilbeslechting open bij de adviescommissie geschilbeslechting prestatieafspraken.
Heeft de verantwoordelijke wethouder in de gemeente Bladel waar deze familie ingeschreven staat een huisvestingsplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al aangaf zijn gemeenten verantwoordelijk voor het huisvestingsbeleid. Gemeenten moeten een woonvisie opstellen, waarin zij het volkshuisvestingsbeleid voor ten hoogste de eerstvolgende vijf kalenderjaren is neergelegd. Corporaties dienen naar redelijkheid bij te dragen aan de uitvoering van de woonvisie. Zij dienen te zorgen voor voldoende huisvesting en het organiseren van een passende woonplek met begeleiding als mensen uitstromen uit de maatschappelijke opvang of beschermd wonen.
Is het de gemeente Bladel duidelijk wat haar zorgplicht jegens deze familie is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De gemeente Bladel heeft in algemene bewoordingen aangegeven wat zij doet voor kwetsbare inwoners. Zij heeft een zorgloket. Inwoners kunnen daarnaartoe met vragen op het gebied van aangepast wonen, welzijn en zorg. Van 9 tot 12 is daar een dagelijks spreekuur. Indien meer tijd nodig is voor de hulp wordt daar buiten een gesprek gepland. Inwoners kunnen hierbij een onafhankelijk cliëntondersteuning krijgen. Soms worden inwoners doorverwezen naar bijvoorbeeld het Juridisch Loket of de bijzondere bijstand, of wordt een Wmo aanvraag ingediend. De gemeente deelt geen details over specifieke casussen.
Ik kan daar dus geen oordeel over geven.
Komt de gemeente Bladel haar zorgplicht jegens deze familie goed na en waaruit blijkt?
Het is aan gemeenten om te beoordelen op welke manier zij met zulke situaties omgaat. Zoals ik in het antwoord op vraag 7 al aangaf, deelt de gemeente geen details over specifieke casussen. Ik kan hier dus geen oordeel over geven. De gemeente geeft desgevraagd wel aan dat ze haar zorgplicht kent en hier aan voldaan heeft. Uiteraard kan de gemeenteraad hier wel opheldering over vragen bij het college van B&W.
Kunt u in de prestatieafspraken die u met de gemeenten zal maken opnemen dat huisuitzettingen die tot dakloosheid kunnen leiden tot nul gereduceerd moeten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik al bij de beantwoording van vraag 5 aangaf, komen prestatieafspraken lokaal tot stand. Op verschillende manieren heeft mijn ambtsvoorganger samen met de Staatssecretaris van VWS gemeenten gestimuleerd dat er lokaal prestatieafspraken met corporaties en verhuurdersorganisaties worden gemaakt op basis van woon(zorg)visies. Onder andere via de Taskforce Wonen en Zorg en de Brede Aanpak Dak- en Thuisloosheid worden gemeenten aangejaagd om dit te doen. Hierbij wordt hen ook ondersteuning aangeboden.
Voorkomen moet worden dat mensen zonder huis komen te zitten. Dit is een van de actielijnen uit het programma «Een thuis voor iedereen» dat ik in navolging van het advies «Een thuis voor iedereen»2 inricht. Ik werk daarin onder meer samen met andere departementen, gemeenten, IPO en Aedes. De aanpak van dakloosheid, waarin ik samen met de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie optrek, heeft hierbij prioriteit. Begin april wil ik het programma «Een thuis voor iedereen» naar de Tweede Kamer sturen.
Wat heeft u geregeld in woonsituaties zoals die van de familie Hendriks met betrekking tot de huurtoeslag en of andere toeslagen?
In het geval een familie voor korte duur en in verschillende vakantiewoningen verblijft, bestaat er geen recht op huurtoeslag. Een huurder in de zin van artikel 1, onder c, van de Wet op de huurtoeslag is een persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is, of de woning onderdeel uitmaakt van een hotel- of pension-, kamp- of vakantiebestedingsbedrijf, ongeacht de duur van de huurovereenkomst.
Een woning maakt alleen geen deel uit van een vakantiebestedingsbedrijf als er sprake is van een door de gemeente gedoogde vorm van permanente bewoning. Daarvan lijkt hier geen sprake te zijn.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Bladel deze familie tot op heden niet wilt helpen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 7 en 8 al aangaf, deelt de gemeente geen details over specifieke casussen. Ik kan dit dus niet beoordelen. De gemeenteraad heeft als taak toe te zien op het college.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Bladel deze familie financieel niet wil ondersteunen zelfs niet nu zij binnenkort op straat moet slapen omdat het geld op is?
Zie het antwoord op vraag 11.
Heeft deze familie recht op een (gemeentelijke) woonkostentoeslag omdat zij nu hogere woonlasten heeft?
Wanneer betrokkene aanspraak wil maken op de woonkostentoeslag dan bestaat er de mogelijkheid om voor bijzondere bijstand in aanmerking te komen, indien betrokkende de woonlasten niet vanuit de bijstand kan voldoen. Iedere gemeente hanteert zorgvuldige berekeningen om de woonkostentoeslag te beoordelen. Dit doen zij aan de hand van de hoogte van de woonkosten met betrekking tot de bijzondere bijstand. Om dit te berekenen houdt de gemeente rekening met het inkomen van betrokkene. Er moet sprake zijn van zelfstandige woonruimte, een dringende reden waardoor betrokkene (nog) geen recht heeft op huurtoeslag en er een dringende reden is waardoor huurtoeslag niet voldoende hulp biedt.
Deelt u de mening dat de gemeente Bladel haar zorgplicht verzaakt heeft als de familie uit het krantenartikel binnenkort op straat komt te staan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat huurders zoals deze familie dubbel geraakt worden omdat ze dakloos zijn en vanwege het ontbreken van de huurtoeslag en/of woonkostentoeslag financieel hard geraakt worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik heb begrepen dat partijen een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de huur wegens ernstige overlast hebben gesloten. Er is gesproken over alternatieven, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid. Uiteindelijk heeft in deze situatie een belangenafweging moeten plaatsvinden tussen de ernstige overlast voor andere omwonenden en het belang van de huurders.
Deelt u de mening dat deze familie recht heeft om compensatie voor hogere woonlasten als gevolg van niet ontvangen huurtoeslag? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is aan de gemeente om te bepalen of betrokkene recht hebben op compensatie voor hogere woonlasten met betrekking tot de bijzondere bijstand. Mensen hebben recht op (tijdelijke) bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag wanneer er in hun situatie sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan die niet uit de aanwezige middelen kunnen worden voldaan
Bent u bereid om gemeenten te verplichten om families zoals eerdergenoemde familie te laten compenseren zodat ze niet op straat belanden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is, ongeacht de oorzaak, altijd ingrijpend als iemand in de betaalproblemen komt. Mensen hebben recht op (tijdelijke) bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag wanneer er in hun situatie sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan die niet uit de aanwezige middelen kunnen worden voldaan. De beoordeling of een gezin recht heeft op woonkostentoeslag ligt bij gemeenten.
Deelt u de mening dat de familie in genoemd artikel financieel ondersteund moet worden zodat zij niet op straat komt te staan?
Zie het antwoord op vraag 11, 16 en 17.
Bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden geboden moeten worden om ervoor te zorgen dat mensen in soortgelijke situaties als gevolg van onvoldoende financiële middelen op straat komen te staan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik aangaf in de beantwoording van de vragen hiervoor, hebben gemeenten het instrument van de bijzondere bijstand. Gemeenten bepalen wanneer hier recht op is. Indien mensen onverhoopt toch dakloos worden kunnen zij naar de maatschappelijke opvang. Zo kunnen zij in elk geval warm en veilig overnachten. Vanaf dit punt zullen zij geholpen worden en zal een passend traject worden gestart.
Hoeveel huurders lopen nu huurtoeslag mis vanwege woonsituaties zoals die van deze familie of soortgelijke woonsituaties?
Er is geen landelijk overzicht van het aantal mensen dat nu in alternatieve woonruimte, zoals vakantiewoningen, verblijft waar zij geen recht hebben op huurtoeslag.
Kunt u de toezegging doen dat deze familie niet op straat komt te staan?
Het is aan de gemeente en de woningcorporatie om hier samen met de familie uit te komen en passende huisvesting of een passend traject te organiseren voor deze familie. De gemeenteraad controleert het college.
Wat zou u deze familie nu adviseren om te doen?
De familie zou zich opnieuw tot de gemeente kunnen wenden. Zie verder het antwoord op vraag 21.
Mag een woningcorporatie zoals Trudo in eerdergenoemd artikel een huurovereenkomst beëindigen zonder een alternatief voor deze familie aan te reiken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik in de beantwoording op vraag 3 en 4 heb aangegeven, vind ik het passen bij de taak van woningcorporaties om met huurders naar alternatieve woonruimte te kijken wanneer zij de huurovereenkomst willen beëindigen. Het is het aan woningcorporaties zelf om beleid te voeren op hoe zij hiermee om gaan.
Mag een woningcorporatie zoals Trudo in eerdergenoemd artikel onder dreiging van een kort geding een huurbeëindiging laten tekenen?
Van de woningcorporatie heb ik begrepen dat na meerdere malen ernstige meldingen van overlast en contact daarover met huurders uiteindelijk de corporatie besloten heeft om toch naar de rechter te gaan. De huurders zijn daar bij gestaan door een advocaat en hebben uiteindelijk voor de uitspraak van de rechter een vaststellingsovereenkomst getekend.
Kunt u uitleggen hoe woningcorporatie Trudo de familie Hendriks dakloos mocht maken?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen al heb aangegeven, hebben huurders van woonruimte huurbescherming. Dat betekent dat een huurcontract niet zomaar wordt beëindigd, maar alleen in uitzonderlijke gevallen. Het huurrecht is er op gericht huurders te beschermen. Extreme situaties kunnen echter voorkomen waarbij de verhuurder toch het recht heeft de overeenkomst te ontbinden. Bijvoorbeeld als de huurder op geen enkele manier meewerkt en er geen alternatieven meer zijn.
Voor Trudo gelden dezelfde regels. Trudo’s uitgangspunt is ook dat de weg naar de rechter echt een laatste stap is. In de onderhavige situatie was sprake van overlast, waarna uiteindelijk het contract via een vaststellingsovereenkomst is beëindigd.
Deelt u de mening dat het dakloos maken van mensen geen enkele zin heeft, omdat daarna weer een traject opgestart moet worden om diezelfde mensen aan een dak boven het hoofd te helpen?
Het is uiteraard onwenselijk dat mensen dakloos worden. Om huurders zoveel mogelijk te beschermen is daarom het recht ook zo ingericht dat de huur heel lastig kan worden beëindigd. Dit recht is echter niet oneindig. Daar staan de belangen van de andere huurders en het recht van de verhuurder om in onhoudbare situaties de huur toch te beëindigen tegenover. Uiteraard dient zo’n afweging niet lichtvaardig en met nauwkeurige afweging te worden genomen. Juist om die reden zijn hiervoor wettelijke kaders. Woningcorporaties zijn bovendien ook verantwoordelijk voor het woongenot van andere huurders en de leefbaarheid binnen de directe woonomgeving. Die verantwoordelijkheid vloeit voort uit het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de Woningwet.3 Uit jurisprudentie blijkt dat het niet-adequaat optreden tegen overlast wordt gekwalificeerd als een «gebrek» in de zin van artikel 7:204 van het BW. Dat betekent dat verhuurders en woningcorporaties verplicht zijn om overlast te verhelpen. In het uiterste geval kan een rechter de woningcorporatie verplichten om tot ontruiming over te gaan.
Wat kost het de maatschappij per jaar als iemand dakloos wordt gemaakt?
In 2011 berekende Cebeon in opdracht van het Ministerie van VWS de kosten van inzet op het gebied van preventie, regie, opvang en maatschappelijk herstel. Volgens deze berekening kunnen de zorgkosten van dakloze mensen die zijn ingeschreven bij een instelling voor maatschappelijke opvang of beschermd wonen oplopen tot 53.120 euro per jaar.4
Deelt u de mening dat iemand dakloos maken een ernstige schending van het recht op behoorlijke huisvesting is?
Zie het antwoord op vraag 26.
Hoeveel mensen zijn er die van vakantiepark naar vakantiepark moeten verhuizen?
Er bestaat geen landelijk overzicht van mensen die tijdelijk op vakantieparken wonen. Wel heeft ABF in 2020 onderzoek gedaan naar permanente bewoning van vakantieparken. Tijdelijke bewoning is zeer lastig te meten. Dit is bovendien alleen mogelijk als men zich op het adres van het vakantiehuisje heeft geregistreerd. Dat kan niet bij alle vakantiehuisjes, niet ieder vakantiehuisje heeft namelijk een adres.
Bent u bekend met het bestaan van een sancties & kansenlijst, ook wel zwarte lijst genoemd, zoals die onder andere door de Eindhovense woningcorporatie Trudo gehanteerd wordt?2
Ja, daarmee ben ik bekend. Corporaties zijn verantwoordelijk voor het woongenot van hun huurders en kunnen in de situatie dat een huurder ernstige en herhaaldelijke overlast pleegt een signaleringslijst gebruiken. In samenwerking met een groot aantal woningcorporaties heeft Aedes het Modelprotocol Signaleringslijst Ongewenst Huurdersgedrag opgesteld, waarin staat beschreven wat onder ongewenst huurdersgedrag wordt verstaan (te denken valt aan ernstige woonoverlast, agressie, hennepplantages of drugshandel vanuit de woning) en welke afwegingen en waarborgen aan het gebruik van de lijst ten grondslag liggen. Het gebruik van signaleringslijsten dient beperkt te zijn tot gevallen die voor een rechter reden kunnen zijn tot ontbinding of huisuitplaatsing over te gaan. Het doel van deze signaleringslijsten is te voorkomen dat een huurder die ernstig en herhaaldelijk ongewenst huurdersgedrag laat zien, dit gedrag meeneemt naar een volgende woning en daarmee het woongenot van de andere huurders verstoort. De Sancties & Kansenlijst die door de Eindhovense woningcorporaties gehanteerd wordt is in lijn met het Modelprotocol. In algemene zin geldt dat woningcorporaties uitsluitend gebruik dienen te maken van een signaleringslijst op het moment dat het gaat om ernstige zaken, die voor een rechter reden zijn om tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning over te gaan.
Wat vindt u van het bestaan van deze zwarte lijst? Kunt u hier uitgebreid op ingaan?
Hoewel huurders doorgaans respectvol met de woning en buurt omgaan, komt het geregeld voor dat een huurder ongewenst huurdersgedrag vertoont. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over de toename van woonoverlast de afgelopen jaren.6 Woonoverlast is een maatschappelijk probleem dat ik zeer serieus neem. Het tegengaan van woonoverlast is in eerste instantie een zaak van bewoners onderling. Als dat niet lukt hebben verhuurders, woningcorporaties, gemeenten en zorginstellingen verantwoordelijkheden en mogelijkheden om op te treden. Het is daarbij belangrijk oog te hebben en houden voor de context waarin de overlast plaatsvindt en de eventuele achterliggende problematiek van overlastgevende personen. Het voorkomen van woonoverlast kan op verschillende manieren, zoals buurtbemiddeling, begeleiding, hulpverlening, waarschuwingen of een vrijwillig tussen huurder en verhuurder overeengekomen gedragsaanwijzing. In samenwerking met gemeenten en zorg- en hulpverlenende instanties kan dus worden ingezet op voorlichting en preventie. Soms blijkt dit echter niet genoeg en zijn verdergaande maatregelen nodig, zoals het geval is bij ernstige en herhaaldelijke overlast.
Ik vind het belangrijk dat corporaties in die situaties zoveel mogelijk kunnen voorkomen dat het woongenot van haar huurders verstoord wordt. In het uiterste geval kunnen corporaties gebruik maken van een signaleringslijst, waarmee ze de huurder die ernstige overlast pleegt en op de signaleringslijst geplaatst wordt, een woning kunnen verhuren onder strikte voorwaarden en/of met passende begeleiding of, in het uiterste geval, tijdelijk kunnen uitsluiten van een woning in de regio of een deel daarvan. Dat kan nodig zijn om het woongenot van de overige huurders te beschermen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 36 toelicht komen daadwerkelijke huisuitzettingen relatief weinig voor en zullen corporaties in de eerste plaats op zoek gaan naar een passende oplossing of alternatief. Met het gebruik van een signaleringslijst hebben woningcorporaties meer inzicht in de mate waarin een huurder overlast pleegt en het beleid dat de woningcorporatie in dat kader heeft gevoerd. Daarmee worden woningcorporaties beter in staat gesteld passende maatregelen te nemen en het woongenot van de overige huurders te beschermen. Verder geeft een signaleringslijst huurders met ongewenst huurdersgedrag duidelijkheid over de gevolgen van hun gedrag.
Plaatsing op een signaleringslijst is niet definitief en uitsluiting van een woning of een regio moet voor een redelijke periode zijn, zodat de huurder na verloop van tijd en/of onder strikte voorwaarden opnieuw kan huren bij een van de corporaties in de regio. Het merendeel van de corporaties (of samenwerkingsverbanden) hanteert een vorm van kansbeleid. Zij zullen in eerste instantie op zoek gaan naar een minder vergaand alternatief, zoals het aanbieden van een andere woning, al dan niet met passende begeleiding. Daarnaast krijgen huurders die zich schuldig hebben gemaakt aan ongewenst huurdersgedrag, eventueel na een plaatsgevonden woningontruiming, onder voorwaarden of na een bepaalde periode alsnog toegang tot het verkrijgen van een sociale huurwoning. Mocht de zaak voor de civiele rechter verschijnen, dan zal deze toetsen of het besluit van de woningcorporatie om de huurder op de signaleringslijst te plaatsen en de huurder daarmee de toegang tot het verkrijgen van een huurwoning van een corporatie te blokkeren, rechtmatig is. Ook zal de civiele rechter kijken naar de mate waarin de corporatie heeft geprobeerd tot een alternatieve, minder vergaande oplossing te komen. In algemene zin geldt dat corporaties uitsluitend gebruik dienen maken van een signaleringslijst op het moment dat het gaat om ernstige zaken, die voor een rechter reden zijn om tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning over te gaan.
Is er een juridische basis om deze zwarte lijst te mogen hanteren? Zo ja, waar is deze grondslag te vinden?
De verantwoordelijkheid van corporaties voor het woongenot van huurders en de leefbaarheid binnen de directe omgeving vloeit voort uit het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de Woningwet.7 Uit jurisprudentie blijkt dat het niet-adequaat optreden tegen overlast wordt gekwalificeerd als een «gebrek» in de zin van artikel 7:204 van het BW. Dat betekent dat verhuurders, waaronder begrepen corporaties, verplicht zijn om overlast te verhelpen. In het uiterste geval kan een rechter de woningcorporatie verplichten om tot ontruiming over te gaan. Het gebruik van een signaleringslijst kan bijdragen aan de bescherming die woningcorporaties moeten bieden voor het woongenot van al haar huurders.
Vindt u het hanteren van deze zwarte lijst door een woningcorporatie als Trudo niet in strijd met de kerntaak van deze woningcorporatie? Zo nee, kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 31.
Deelt u de mening dat verhuurders die een zwarte lijst hanteren ook op een lijst gezet moeten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 30 en 31, kan het gebruik van een signaleringslijst in het uiterste geval noodzakelijk zijn om het woongenot van de overige huurders te beschermen. Hierbij geldt dat corporaties te allen tijde zullen moeten beargumenteren waarom zij ertoe overgaan een huurder of huishouden op de signaleringslijst te plaatsen. Zij zijn daarbij gehouden aan de eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG. Deze bepaalt dat voor het delen van signaleringslijsten met andere organisaties, zoals corporaties, doorgaans een vergunning van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nodig is. Voorwaardelijk daaraan is het opstellen van een protocol waarin onder meer door de organisatie (in dit geval de corporatie) wordt aangegeven hoe de persoonsgegevens verwerkt worden en hoe aan de plichten uit de AVG wordt voldaan. Het Modelprotocol benadrukt dat corporaties plaatsing op de lijst zorgvuldig moeten beargumenteren. Ook zijn in het Modelprotocol uitvoerige afwegingen opgenomen. Over het Modelprotocol is intensief overleg gevoerd met de AP vanwege de privacyaspecten die bij het delen van persoonsgegevens aan de orde zijn. Daarbij is afgesproken dat (samenwerkende) woningcorporaties, die op basis van het Modelprotocol een signaleringslijst invoeren, daarvan een melding doen bij de AP. Signaleringslijsten die in lijn zijn met het Modelprotocol worden om die reden geacht zorgvuldig te zijn opgesteld en te worden gebruikt, gestoeld op de juiste afwegingen.
Komt het voor dat huurders foutief op een zwarte lijst gezet worden?
Over het foutief op een zwarte lijst plaatsen van huurders hebben mij geen signalen bereikt. Corporaties nemen bij het hanteren van de signaleringslijst verschillende waarborgen in acht. Zij dienen er zorg voor te dragen dat de door hen in de signaleringslijst opgenomen gegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn. Zij doen dit door middel van periodieke controle van de ingevoerde gegevens. In het Modelprotocol is daarom voorzien in een aantal rechten die betrokkene op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming heeft, zoals het recht op informatie (artikel 13 en 14 AVG), het recht op inzage en afschrift (artikel 15 AVG), het recht op rectificatie (artikel 16 AVG), het recht op het wissen van de gegevens en verwijdering van de signaleringslijst (artikel 17 AVG) en het recht van bezwaar (artikel 21 AVG). (Ex-) huurders of woningzoekenden die menen ten onrechte op de signaleringslijst te zijn geplaatst kunnen daartegen een klacht indienen en, in het geval de klacht door de woningcorporatie niet wordt gehonoreerd, zich wenden tot een onafhankelijke klachtencommissie, waarover elke woningcorporatie (al dan niet in samenwerking met andere woningcorporaties) op voet van artikel 55b, derde lid, van de Woningwet beschikt. In het uiterste geval staat de weg naar de civiele rechter open, die toetst of de beslissing om de betreffende huurder op de signaleringslijst te plaatsen en de huurder daarmee de toegang tot het verkrijgen van een huurwoning van een corporatie te blokkeren, rechtmatig is.
Mij zijn geen cijfers bekend van hoe vaak het precies gebeurt dat huurders foutief op een zwarte lijst geplaatst worden. Uit de Corporatiemonitor van Aedes blijkt wel dat het aantal huisuitzettingen in 2020 met ongeveer 43% van is afgenomen ten opzichte van 2018. Daaronder vallen ook de huisuitzettingen vanwege overlast. Uit de Corporatiemonitor volgt ook dat het aantal daadwerkelijke huisuitzettingen vele malen lager is dan de rechterlijke vonnissen tot huisuitzetting: 1.720 uit 6.750. Gelet op de hoeveelheid woningen die corporaties verhuren (ca. 2.3 mln), kan daaruit worden opgemaakt dat corporaties zich in de regel inspannen om tot een alternatieve oplossing te komen en pas in het uiterste geval tot een huisuitzetting overgaan. Om huisuitzettingen tijdens de coronacrisis zoveel mogelijk tot een minimum te beperken, heeft mijn ambtsvoorganger in het voorjaar de afspraken met verhuurdersorganisaties, brancheverenigingen en de VNG om huisuitzettingen in coronatijd door betaalachterstanden zoveel mogelijk te voorkomen herbevestigd. Deze afspraken gelden tot na de coronacrisis.
Hoe vaak gebeurt het dat huurders foutief op een zwarte lijst geplaatst worden?
Zie antwoord vraag 35.
Deelt u de mening dat als verhuurders wettelijk gezien een zwarte lijst mogen hanteren maar deze zwarte lijst foutief hanteren ook zelf op een zwarte lijst gezet moeten kunnen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Mij hebben geen signalen bereikt dat verhuurders of woningcorporaties signaleringslijsten foutief gebruiken. Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 34, is een signaleringslijst erop gericht om te voorkomen dat woningzoekenden die zichzelf, hun omgeving en de woningcorporatie waarbij zij huurden in de problemen hebben gebracht met ongewenst huurdersgedrag, dit gedrag meenemen naar een volgende woning. Het biedt woningcorporaties en gemeenten daarnaast inzicht in de situatie van de huurder, waardoor naar een passende oplossing kan worden gezocht. Huurders die op een signaleringslijst staan worden van de lijst verwijderd zodra zij een nieuwe kans aangeboden hebben gekregen en deze hebben geaccepteerd. Plaatsing is op een signaleringslijst is niet definitief en beperkt tot een aantal jaar waarvan de duur gerelateerd is aan de ernst en impact van het getoonde ongewenste huurdersgedrag.
Deelt u de mening dat als er een wettelijke grondslag voor het hanteren van deze zwarte lijst is de verhuurder met zeer goede argumenten moet omkleden waarom huurders op deze zwarte lijst zijn gezet?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 34.
Vindt u het correct dat indien huurders aangegeven hebben dat ze onterecht op deze zwarte lijst gezet zijn vervolgens bij diezelfde verhuurder hun beklag moeten doen?
Ik vind het belangrijk dat huurders meerdere mogelijkheden hebben om het besluit tot plaatsing op een signaleringslijst te laten toetsen. Mocht het verzoek om van de signaleringslijst te worden gehaald worden afgewezen, dan hebben huurders de gelegenheid om in beroep te gaan bij de daarvoor ingestelde onafhankelijke geschillencommissie of de Huurcommissie. In het uiterste geval staat de weg naar de civiele rechter open, zoals ik toelicht in mijn antwoord op vraag 34.
Deelt u de mening dat in het geval het gebruik van deze zwarte lijst wettelijk toegestaan is een onafhankelijke geschillencommissie een geschil moet afhandelen?
Het is van groot belang dat huurders hun beklag kunnen doen bij een onafhankelijke instantie en niet beperkt worden tot het instellen van een klacht bij de woningcorporatie die hen op een signaleringslijst heeft geplaatst. Daarmee wordt gewaarborgd dat het proces eerlijk verloopt. Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vorige vraag kunnen huurders van Trudo het besluit tot plaatsing op de Sancties & Kansenlijst laten toetsen bij de onafhankelijke klachtencommissie en staat beroep open bij de geschillencommissie. Verder staat de rechtsgang naar de huurcommissie en de civiele rechter open.
Wie toetst of het gebruik van deze zwarte lijst disproportioneel uitpakt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 34 en 35 aangeef, staat voor de huurder in eerste instantie de gang naar een onafhankelijke geschillencommissie open. Iedere corporatie beschikt daarover op grond van artikel 55b, derde lid, van de Woningwet. Daarnaast kan de huurder terecht bij de Huurcommissie of de civiele rechter, die toetst of het besluit van de corporatie om de huurder op de signaleringslijst te plaatsen rechtmatig is en of de corporatie voldoende naar een alternatieve oplossing heeft gezocht. Signaleringslijsten die in lijn zijn met het Modelprotocol worden sneller geacht de juiste afweging van belangen te bevatten, omdat door het CBP en de AP is geoordeeld dat het Modelprotocol rechtmatig is. Het is mogelijk dat de AP hierop ook toetst op het moment dat een corporatie de signaleringslijst aanmeldt.
Hoeveel mensen zijn er die van slaapbank naar slaapbank moeten verhuizen?
Het CBS schat dat op 1 januari 2021 32.000 Nederlanders in de leeftijd van 18 tot 65 jaar zonder vaste verblijfplaats op straat, in de laagdrempelige opvang of op niet-structurele basis bij familie of vrienden sliepen. De laatste groep blijft vaak buiten beeld bij instanties en gemeenten. Het CBS maakt daarom bijschattingen op basis van een econometrisch model. Daarnaast is vanuit Een (t)huis, een toekomst de Monitor Dak- en Thuisloosheid opgezet. Hierin wordt gemonitord hoeveel dakloze mensen daadwerkelijk in beeld zijn bij de centrumgemeenten. Met gemeenten wordt gewerkt aan het verbeteren van inzicht in deze cijfers.
Hoeveel mensen zijn er die van herstructureringsproject naar herstructureringsproject moeten verhuizen?
Hier zijn geen cijfers over bekend.
Hoeveel mensen zijn er die noodgedwongen in een auto moeten slapen?
Hier zijn geen cijfers over bekend.
Hoeveel mensen wonen er te duur die anders dakloos zouden worden?
Hier zijn geen cijfers over bekend.
Welke definitie hanteert u voor dakloosheid?
Het onderzoek van CBS richt zich op de populatie feitelijk dakloze mensen. Dit zijn mensen zonder vaste verblijfplaats die slapen in de open lucht, in overdekte openbare ruimten, in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang en eendaagse noodopvang of op niet-structurele basis bij vrienden, kennissen of familie.8 In Europees verband hebben de lidstaten zich verbonden aan de ETHOS Light definitie.
Waarom neemt het CBS in de definitie van dakloosheid de mensen boven 65 jaar en onder 18 jaar niet mee?
Het CBS benut drie registers bij het tellen van het aantal dakloze mensen: de registratie van briefadressen, de Wet werk en bijstand (WWB) en sinds 2020 gegevens van de reclassering. Dakloze mensen die jonger zijn dan 18 jaar of 65 jaar of ouder worden niet meegenomen in het onderzoek van CBS. Zij hebben per definitie niet of nauwelijks de kans om voor te komen in het bijstandsregister. Daarnaast verblijven veel oudere daklozen in een meer residentiële setting, zoals een hostel, een speciale maatschappelijke woonvoorziening voor oudere dakloze mensen of een andere vorm van 24-uurs maatschappelijke opvang. Jongeren onder de 18 jaar vallen binnen de Jeugdwet en worden tot 18 jaar opgevangen in instellingen voor jeugdhulp of door pleegzorg.
Deelt u de mening dat op basis van eerdergenoemde vragen het werkelijk aantal dakloze mensen veel hoger ligt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het CBS heeft sinds de voorgaande metingen geen wijzigingen aangebracht in de methodiek waarmee het aantal dakloze mensen wordt geteld. Door deze continuïteit zijn er trends vast te stellen in het aantal dakloze mensen. Daarnaast geeft de eerdergenoemde Monitor Dak- en Thuisloosheid inzicht in de hoeveelheid dakloze mensen die daadwerkelijk in beeld zijn bij de centrumgemeenten. Desondanks is er een groep die buiten beeld blijft. Het Rijk, de VNG en gemeenten zetten zich daarom in voor het verbeteren van monitoring en daarmee het zicht op de doelgroep.
Bent u voornemens om, conform de in Lissabon gemaakte Europese afspraak, dakloosheid in 2030 ook voor de eerder genoemde dakloze groepen mensen te beëindigen?
Niemand verdient het om dakloos te zijn. Een toekomstige aanpak dient zich daarom op bestrijding van alle vormen van dakloosheid te richten.
Deelt u de mening dat mensen niet dakloos gemaakt mogen worden?
Het is zeker niet wenselijk dat mensen dakloos worden gemaakt. Om huurders te beschermen kan een huurcontract daarom ook niet zomaar worden beëindigd. Dit kan alleen via de rechter en in uitzonderlijke situaties, zoals het niet-betalen van de huur, overlast of vanwege het verrichten criminele activiteiten. Tijdens de coronacrisis heb ik ook met verhuurderorganisaties en de VNG afspraken gemaakt over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen door betaalachterstanden gedurende de crisisperiode.
Het kabinet heeft structureel 65 mln. euro vrijgemaakt voor het aanpakken van dak- en thuisloosheid, zowel het voorkomen daarvan als het terugdringen van bestaande dak- en thuisloosheid. Daarbij komt een stevige aanpak op het gebied van wonen, waarbij de impact van aanpalende beleidsterreinen zoals zorg en begeleiding wordt meegenomen, evenals de huisvesting van andere aandachtsgroepen.
Deelt u de mening dat er een zorgplicht bij de verhuurder ligt op het moment dat deze iemand dakloos wilt maken? Zo ja, kunt u deze zorgplicht nog duidelijker verankeren? Zo nee, waarom niet en in welke situaties zou deze zorgplicht wel bij de verhuurder (moeten) liggen?
Zoals ik in de beantwoording op vraag 2 en 3 aangaf past het bij de taak van de woningcorporatie om voor het beëindigen van de huurovereenkomst met huurders te kijken naar alternatieve woonruimte of hen te verwijzen naar een plek waar zij daar voor terecht kunnen. Hier bestaat echter geen formele plicht voor. Hoe woningcorporaties dit invullen verschilt per corporatie.
Deelt u de mening dat de aangenomen motie Beckerman3 die de aanpak van dakloosheid tot topprioriteit maakt op nummer één op de agenda van de nieuwe Minister van Volkshuisvesting & Ruimtelijke Ordening moet komen te staan?
Het voorkomen en tegengaan van dak- en thuisloosheid vind ik, net als u, erg belangrijk. Het streven van het kabinet is daarbij om dak- en thuisloosheid zoveel mogelijk terug te dringen. Dat blijkt ook uit het Regeerakkoord. De precieze aanpak wordt de komende tijd ingevuld in samenwerking met onder meer gemeenten. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd door mij en door de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie.
De aanpak zal in ieder geval zien op het zo snel mogelijk zorgen voor een passende en betaalbare woonplek met de juiste zorg en begeleiding.
Het kabinet heeft structureel 65 mln. euro vrijgemaakt voor het aanpakken van dak- en thuisloosheid, zowel het voorkomen daarvan als het terugdringen van bestaande dak- en thuisloosheid. Daarbij komt een stevige aanpak op het gebied van wonen, waarbij de impact van aanpalende beleidsterreinen zoals zorg en begeleiding wordt meegenomen, evenals de huisvesting van andere aandachtsgroepen.
Wanneer komt u met een plan waaruit blijkt dat genoemde motie die de aanpak van dakloosheid tot topprioriteit maakt als zodanig uitgevoerd wordt?
Zoals ik in antwoord op vraag 52 heb aangegeven zal ik de komende tijd de aanpak vormgeven, samen met de Staassecretaris van Jeugd en Preventie.
Deelt u de mening dat iedere dag dat mensen dakloos zijn deze mensen in de steek zijn gelaten, letterlijk in de kou staan en hun rechten op behoorlijke huisvesting ernstig geschonden zijn?
Zie het antwoord op vraag 26 en 28.
Vindt u ook dat mensen net vóór de kerst dakloos maken extra wrang is?
Ik ben het met u eens dat de periode rondom kerst een extra vervelende periode is om dakloos te worden.
Zijn er zwaarwegende redenen te benoemen die ervoor zorgen dat iemand dakloos gemaakt mag worden? Zo ja, welke zijn dat?
Zoals ik al bij beantwoording van vraag 50, hebben huurders in Nederland huurbescherming. Dat betekent dat het huurcontract niet zomaar door de verhuurder beëindigd kan worden, maar alleen in uitzonderlijke gevallen. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Deelt u de mening dat een huisuitzetting zonder een alternatief voor een dak boven het hoofd niet mag voorkomen?
Zoals ik in de beantwoording op vraag 2 en 3 heb aangegeven, vind ik het bij de rol van woningcorporaties passen om bij het beëindigen van een huurcontract met de huurders te kijken naar alternatieve woonruimte, of hen te verwijzen naar een plek waar zij daar hulp in kunnen krijgen. Bovendien geldt daarnaast het huurrecht, zoals ik al bij de beantwoording van vraag 23 t/m 25 beschrijf. Huurders kunnen alleen in uitzonderlijke gevallen uit hun woning gezet worden en niet zonder tussenkomst van een rechter (zie beantwoording vraag 50). Dit geldt dus ook bij huurders van particuliere verhuurders. Particuliere verhuurders hebben echter niet de plicht om mee te zoeken naar alternatieve woonruimte. Bovendien heeft mijn voorganger ook tijdens de coronacrisis met verhuurderorganisaties en de VNG afspraken gemaakt over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen door betaalachterstanden gedurende de crisisperiode, waardoor de kans om de woning te verliezen nog meer is afgenomen.
Kunt u deze vragen astublieft apart beantwoorden en niet clusteren?
Ik heb de vragen apart beantwoord. Wel heb ik zo nu en dan terugverwezen naar een eerdere vraag.
De aansprakelijkheid van social media platforms bij wraakporno |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Aiding and abetting liability for social media platforms in relation to «image-based sexual abuse» – a way around Article 14 (1) of EU Directive 2000/31?»?1
Het artikel is afkomstig van het project Rethinking Secondary Liability for International Crimes, dat wordt uitgevoerd door een internationaal team van onderzoekers die werkzaam zijn bij de Universiteit van Amsterdam. Het artikel richt zich op het strafrecht en meer specifiek op het fenomeen wraakporno (in het Engels: image-based sexual abuse, of I-BSA) en de strafbaarstelling daarvan in Nederland in artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De centrale vraag is of socialemediaplatformen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het faciliteren van en medeplichtig zijn aan misbruik van seksueel beeldmateriaal.
De opstellers van het artikel stellen zich op het standpunt dat platformen een belangrijke rol spelen bij het openbaar maken van strafbaar materiaal, terwijl zij weten, of redelijkerwijs moeten vermoeden, dat het materiaal onrechtmatig is gemaakt of verkregen. In combinatie met de mogelijkheid die het Nederlandse strafrecht biedt om ook rechtspersonen strafrechtelijk aan te spreken, leidt dit voor de opstellers tot de conclusie dat platformen steviger aangesproken zouden kunnen worden op hun rol met betrekking tot misbruik van seksueel beeldmateriaal. De opstellers constateren dat politie en het openbaar ministerie (OM) hun pijlen nog niet op deze platformen gericht lijken te hebben. Daarbij wordt het eventuele tegenargument dat een dergelijke aanpak zich niet zou verhouden tot de uitsluiting van aansprakelijkheid als neergelegd in de Richtlijn inzake Elektronische Handel (REH) alvast besproken. Die staat volgens de auteurs een strafrechtelijke vervolging niet per se in de weg.
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van het artikel. In de beantwoording van deze Kamervragen zal ik ingaan op de wijze waarop kan worden opgetreden tegen misbruik van seksueel beeldmateriaal op socialemediaplatformen.
Mensen die op internet worden geconfronteerd met misbruik van seksueel beeldmateriaal hebben verschillende mogelijkheden om daartegen actie te ondernemen. Allereerst kunnen ze het platform of de site waar de content staat verzoeken de content te verwijderen. Een dergelijke melding kan ook worden gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of – indien sprake is van afbeeldingen van minderjarigen – bij het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM). In het laatste geval kan verwijdering straks ook worden afgedwongen door de nog op te richten bestuurlijke Autoriteit. Slachtoffers kunnen zich ook tot de civiele rechter richten, die een verwijderbevel kan uitvaardigen. Tenslotte kan men aangifte doen bij de politie, en kan de officier van justitie in het kader van het onderzoek bevelen tot het verwijderen van strafbare content.
De strafrechtelijke aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal is gericht op situaties waarin iemand bewust de privacy van een ander schendt. Via de strafrechtelijke weg kan zowel de vervaardiger van het materiaal als het socialemediaplatform worden aangesproken. Het strafrechtelijk optreden focust op de vervaardiger die opzettelijk en zonder medeweten of toestemming van de afgebeelde persoon seksueel beeldmateriaal vervaardigt en/of openbaar maakt en degene die beeldmateriaal openbaar maakt in de wetenschap dat die openbaarmaking nadelig kan zijn voor de afgebeelde persoon. Ten aanzien van de strafrechtelijke aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal geldt dat wanneer slachtoffers zich melden bij de politie deze meldingen worden opgepakt. In Nederland ligt het besluit tot strafrechtelijke vervolging bij het Openbaar Ministerie, dat nadere regels omtrent de strafvordering in deze zake heeft neergelegd in de «Richtlijn voor strafvordering misbruik seksueel beeldmateriaal» (2020R003).
Naast de strafrechtelijke maatregelen bestaat de mogelijkheid om bestuursrechtelijke maatregelen in te zetten bij schendingen van de privacy door burgers onderling. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de privacywetgeving. Bij een overtreding kan de AP een onderzoek instellen en tot handhaving overgaan. In dat kader kan de AP een last onder dwangsom of (hoge) bestuurlijke boetes opleggen.
Naast het strafrechtelijke, privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke traject is er de zelfregulering door de sector: de Notice-and-take-down Gedragscode (NTD). De IT-sector heeft in het kader van NTD afspraken gemaakt over de verwijdering van onrechtmatig (waaronder strafbaar) materiaal, zoals wraakporno. De NTD-gedragscode bevat procedures om invulling te geven aan de verplichtingen uit de richtlijn elektronische handel, om zo de bestrijding van illegale content te standaardiseren en te ondersteunen (zie ook het antwoord op vraag 2). Aanvullend op deze vorm van zelfregulering kunnen de officier van justitie en de civiele rechter opdracht geven om bepaalde content te verwijderen. Daarnaast wordt gewerkt aan preventie. De overheid voert, onder andere door lespakketten voor middelbare scholen, een preventief beleid om met name jongeren meer bewust te maken van de gevaren van misbruik van seksueel beeldmateriaal. Een belangrijk element vormt het versterken van de seksuele weerbaarheid van jongeren. Aanvullend hierop is door mijn ambtsvoorganger besloten om de bijdrage aan HelpWanted structureel te verhogen, waardoor ook slachtoffers van misbruik van seksueel beeldmateriaal een handelingsperspectief en ondersteuning aangeboden kunnen krijgen.
Hoe verhouden artikel 14 van de Europese Richtlijn inzake elektronische handel (2003/31/EG) en lid 2 van artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zich volgens u tot elkaar met betrekking tot de aansprakelijkheid van social media platforms?
Ten aanzien van het tweede lid van artikel 139h Sr geldt het volgende. Kenmerkend voor een delict als misbruik van seksueel beeldmateriaal is dat compromitterend materiaal online wordt geplaatst, waarna het snel verspreid kan worden. Juist vanwege de grote impact die internet en sociale media kunnen hebben en dergelijk materiaal voortdurend openbaar blijft en verder kan worden verspreid, is het van groot belang dat het materiaal zo snel mogelijk wordt verwijderd.
Als internet tussenpersonen meewerken aan de NTD-gedragscode die ertoe dient strafbaar materiaal van een Nederlandse server verwijderd te krijgen, dan geldt de vervolgingsuitsluitingsgrond in artikel 54a Sr. Dit artikel betreft de nationaalrechtelijke omzetting van artikel 14 van de REH. Strafrechtelijk optreden is dan niet aan de orde. Wordt niet gereageerd op meldingen in het kader van de NTD of is de code door de provider niet ondertekend, dan kan het OM op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bevelen dat de nodige maatregelen worden getroffen om het materiaal ontoegankelijk te maken. Wordt niet aan dit bevel voldaan, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden wegens het niet voldoen aan een bevoegd gegeven ambtelijk bevel dan wel wegens het plegen of medeplegen van het strafbare feit.
De REH heeft als uitgangspunt dat internet tussenpersonen die zelf geen content genereren, maar louter een manier of plek bieden aan derden om content openbaar te maken of op te slaan, niet aansprakelijk zijn voor de inhoud van die content. De vervolgingsuitsluitingsgrond in artikel 54a Sr geeft hieraan uitdrukking. Deze vervolgingsuitsluitingsgrond is niet van toepassing indien de internet tussenpersonen er weet van hebben, bijvoorbeeld doordat een melding is ontvangen, dat materiaal openbaar wordt via hun diensten, of dat wat zij delen of opslaan strafbaar of onrechtmatig is. Daarvan kan sprake zijn wanneer zij een NTD-verzoek ontvangen, of wanneer de officier van justitie een bevel tot ontoegankelijkmaking in de zin van artikel 125p Sv, of de civiele rechter een verwijderbevel doet uitgaan. Een dergelijke melding leidt tot kennis over de illegaliteit van content. Zodra een tussenpersoon die kennis heeft, moet hij daarop handelen. Laat hij dat na, dan kan hij zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.
Internet tussenpersonen – zoals hosters, internetproviders en platformen – hebben niet de verplichting om misbruik van seksueel beeldmateriaal actief op te sporen. Wel bestaan, bijvoorbeeld in EU-verband, vrijwillige afspraken om het kunnen melden van eventueel strafbaar of onrechtmatig materiaal te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door het beschikbaar hebben van een eigen meldfunctie. Daarnaast wordt op dit moment in EU-verband onderhandeld over de Digital Services Act. Die herziet de REH en beoogt een aantal van deze vrijwillige afspraken mogelijk te codificeren.
Bent u van mening dat lid 2 van artikel 139h Sr van toepassing is op social media platforms en dat wraakporno dus een uitzondering vormt op de beperkte aansprakelijkheid van dienstverleners zoals is neergelegd in artikel 14 van de Europese Richtlijn inzake elektronische handel? Zo nee, waarom niet?
Socialemediaplatformen kunnen zich niet beroepen op uitsluiting van aansprakelijkheid indien de content die zij openbaar maken, delen of opslaan in strijd is met artikel 139h, tweede lid, Sr. Zoals ook opgenomen in de beantwoording van vraag 2, geldt ten aanzien van deze platformen in beginsel dat sprake is van een vervolgingsuitsluitingsgrond, maar deze is niet van toepassing als platformen geen opvolging geven aan een bevel van de officier van justitie dat de nodige maatregelen worden getroffen om het materiaal ontoegankelijk te maken (artikel 125p Wetboek van Strafvordering (Sv). In deze gevallen is het dus ook mogelijk dat strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt gevestigd op grond van artikel 139h, tweede lid, Sr. In een specifiek geval is het uiteraard aan het openbaar ministerie om over de vervolging te beslissen en aan de rechter om de strafrechtelijke aansprakelijkheid vast te stellen.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over de aansprakelijkheid van sociale media platforms bij de aanpak van onwenselijke naaktbeelden?2 3
Ja, ik herinner mij deze eerdere Kamervragen.
Kunt u schetsen wat de inzet van het kabinet is met betrekking tot de aansprakelijkheid van social media platforms voor de inhoud die zij ter beschikking stellen?
Mijn beleid is erop gericht strafbare feiten en onrechtmatigheden zo snel mogelijk weer ongedaan te maken. De medewerking van internetplatformen is daarbij essentieel. Daar waar deze samenwerking uitblijft, zet ik zowel op Europees als op nationaal niveau in op implementatie en naleving van bestaande maatregelen en – waar nodig – op aanvullende maatregelen, waaronder het aanscherpen van het wettelijk kader. In dit kader verwijs ik graag naar het wetgevingstraject om bestuursrechtelijk te kunnen gaan ingrijpen bij internetbedrijven die zich onvoldoende inzetten om beeldmateriaal van seksueel misbruik van kinderen te verwijderen. Daartoe is op dit moment de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) in oprichting.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het herzien van de aansprakelijkheid van de social media platforms, zoals u in de eerdere antwoorden op Kamervragen hebt geschetst?
Onder de noemer «Shaping Europe’s Digital Future» heeft de huidige Europese Commissie de aanpak van illegale content hoog op de politieke agenda geplaatst. De afgelopen jaren was al een Mededeling en een Aanbeveling uitgebracht om illegale content tegen te gaan en kwam de Commissie met een Verordening Terroristische Online Inhoud, die een aantal voor Lidstaten verplichte maatregelen schetst om het internet schoon te houden van terroristisch materiaal, waaronder de oprichting van een Autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 5). Op korte termijn wordt ook een Verordening verwacht voor online seksueel kindermisbruik materiaal. Daarnaast heeft de Commissie aangekondigd «hate speech» toe te willen voegen aan de lijst met EU-delicten.
Daarnaast wordt de REH momenteel herzien via de Digital Services Act (DSA). In de DSA worden nieuwe algemene regels bepaald voor de rol, verantwoordelijkheid, en aansprakelijkheid van internet tussenpersonen voor de bestrijding van illegale en onrechtmatige content online. Eind 2021 heeft de Raad een algemene oriëntatie – onderhandelingspositie – bereikt. De Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer daarover geïnformeerd.4 Op 16 november 2021 heeft daar vervolgens een Commissiedebat over plaatsgevonden. Op 20 januari jl. heeft het Europees Parlement haar positie bepaald. Triloogonderhandelingen tussen het Europees Parlement, de Commissie en het Raadsvoorzitterschap zullen naar verwachting binnenkort beginnen. Het voorliggende concept van de DSA bevat maatregelen met betrekking tot het tegengaan van illegale content. Het gaat dan om online uitingen, beeldmateriaal, goederen of diensten die als strafbaar of onrechtmatig kunnen worden beschouwd. Het verbetert bovendien de positie van gebruikers ten opzichte van platformen. Zo moeten gebruikers illegale content eenvoudig kunnen rapporteren en worden platformen verplicht om hun besluiten over dit soort meldingen te motiveren. Bovendien wordt expliciet bepaald dat een melding over content leidt tot kennis van content mits de melding aan bepaalde eisen voldoet. Zodra die kennis er is, moet worden gehandeld wil de tussenpersoon die de melding heeft ontvangen voorkomen dat hij er aansprakelijk voor wordt. Verder wordt de mogelijkheid gecreëerd om vertrouwde rapporteurs («trusted flaggers») aan te wijzen wiens meldingen over illegale content met prioriteit behandeld moeten worden. Tenslotte zullen zeer grote online platformen aanvullende maatregelen moeten nemen om bijvoorbeeld het stelselmatig misbruik van hun diensten voor de verspreiden van illegale content tegen te gaan.
Het wetsvoorstel voor een Bestuursrechtelijke Autoriteit, dat het mogelijk maakt om ook op bestuursrechtelijke basis een verwijderbevel uit te vaardigen tegen online materiaal dat is te classificeren als seksueel misbruik van minderjarigen en om een dwangsom op te leggen aan internet tussenpersonen die niet of onvoldoende meewerken aan de verwijdering daarvan, ligt momenteel voor advies bij de Raad van State en zal na de verwerking daarvan worden aangeboden aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat het in strijd is met het doel van de strafbaarstelling in artikel 139h Sr en tevens onvoldoende recht doet aan het lijden van slachtoffers, indien social media platforms niet vervolgd worden en dus niet verantwoordelijk worden gehouden en aansprakelijk zijn voor deze uitingen?
Zoals hiervoor uiteengezet zijn er diverse manieren waarop sociale media platformen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor eventueel illegale content die openbaar wordt via hun diensten, en kunnen zij tevens onder voorwaarden aansprakelijk worden gesteld.
Bent u bereid om – tot aan de revisie van de Richtlijn inzake elektronische handel – social media platforms die helpen bij het verspreiden van onder andere wraakporno aan te pakken vanwege medeplichtigheid in het vervaardigen van wraakporno, zoals de auteur van het artikel betoogt? Zo ja, bent u ook bereid dit toe te passen op andere vormen van grafische inhoud dat non-consensueel naakt bevat? Zo niet, waarom niet, en wat kunt u dan wel extra doen om dit aan te pakken?
Het is niet aan mij, maar aan het openbaar ministerie om te besluiten over de strafrechtelijke vervolging van strafbare feiten. Zoals in de beantwoording van de vragen hierboven is te zien, is er in het algemeen geen sprake van dat misbruik van seksueel beeldmateriaal ongemoeid wordt gelaten, indien het materiaal zich bij een in de EU gevestigde internet tussenpersoon bevindt. Wel vind ik dat strafbare en onrechtmatige content makkelijker gemeld moet kunnen worden, en dat platformen een inspanningsverplichting hebben om binnen 24 uur een melding te beoordelen en content die als strafbaar of onrechtmatig kan worden aangeduid te verwijderen. De wettelijke basis daarvoor wordt neergelegd in de eerdergenoemde DSA. Tegelijkertijd blijf ik mij ook de komende kabinetsperiode inzetten om te normeren, te reguleren en te handhaven met betrekking tot strafbare en onrechtmatige online content.
Long COVID en de wet poortwachter |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de ziekte Long COVID een vrij nieuwe ziekte is en er nog veel onduidelijkheid is of deze ziekte chronisch of tijdelijk is?
Sinds de uitbraak van de coronapandemie is gebleken dat een groep mensen na een besmetting met het coronavirus langdurig klachten als vermoeidheid, benauwdheid, hoofdpijn en vergeetachtigheid houdt. Dat wordt «Long COVID» of «PASC» (Post-Acute Sequelae of SARS-CoV-2 Infection) genoemd (hierna: Long COVID). Deze klachten kunnen enkele weken, maar soms ook maanden na een infectie met het SARS-CoV-2 virus aanhouden en kunnen erg ingrijpend zijn in het dagelijks leven.
Er is nog weinig bekend over de langdurige klachten na een coronabesmetting omdat het gaat om een relatief nieuw ziektebeeld. Zoals in verslag van een schriftelijk overleg van 7 december 2021 van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 is aangegeven, voert het RIVM een «Long COVID-onderzoek» uit om een goed beeld te krijgen van de aard en duur van de klachten, de risicofactoren van Long COVID, de impact op zorggebruik en kwaliteit van leven van patiënten. Naar verwachting worden de eerste resultaten van dit onderzoek gepubliceerd in het eerste kwartaal van 2022. Naar verwachting zal ook de Gezondheidsraad in het eerste kwartaal van 2022 op eigen initiatief met een advies komen over Long COVID. De Gezondheidsraad zal onder andere ingaan op de definitie (of afbakening) van het ziektebeeld Long COVID op basis van de huidige stand van de wetenschap.
Bent u ermee bekend dat Long COVID patiënten in elk geval voor langere tijd moeten herstellen en daarbij fysiek en mentaal vaak heel weinig kunnen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Long COVID patiënten het sporentraject moeten doorlopen en daarbij ook worden geconfronteerd met re-integratie terwijl het in de medische wetenschap nog helemaal niet duidelijk is hoelang deze patiënten ziek zullen zijn en of zij na hun ziekteverloop hun oude werk weer kunnen oppakken?
Voor Long COVID-patiënten geldt dat iedere patiënt andere (mate van) klachten kan ervaren. Hiervoor is het belangrijk dat passende re-integratie plaatsvindt, naar de mogelijkheden van de individuele zieke werknemer op dat moment. In overleg met de bedrijfsarts en eventueel arbeidsdeskundige kan naar de mogelijkheden van de individuele werknemer een re-integratieplan worden opgesteld. Bijstelling van dit plan is vervolgens aan de orde als een verandering van de gezondheidssituatie van de werknemer dit nodig maakt. Re-integratie is maatwerk en dient dit ook te zijn voor Long COVID-patiënten.
Inmiddels zijn er handreikingen gepubliceerd over werken met langdurige coronaklachten om onder andere werkgevers, werknemers en zorgprofessionals te ondersteunen.2
Regelgeving binnen het stelsel van sociale zekerheid maakt geen onderscheid naar de reden van uitval/ziekte. Voor alle werknemers die ziek worden en daardoor hun eigen werk niet meer kunnen doen, ongeacht de aard of oorzaak van de ziekte, gelden de regels zoals vastgesteld in de Wet verbetering poortwachter. Helaas geldt voor meer ziekten dat het verloop slecht te voorspellen valt. Het is belangrijk dat alle mensen die door een ziekte zijn getroffen gelijke rechten en plichten hebben.
Bent u bereid om in overleg met gespecialiseerde artsen en patiënten het beleid rond de sociale zekerheid voor Long COVID patiënten aan te passen zolang er nog geen duidelijkheid is over deze ziekte?
Werknemers die door een ziekte of beperking minder of niet meer kunnen werken worden allen op basis van dezelfde wetten en regels beoordeeld, ongeacht het type ziekte of beperking of de oorzaak daarvan. Bij deze beoordeling (WIA of eerstejaarsziektewet-beoordeling) wordt geen onderscheid gemaakt naar de reden van uitval of ziekte, maar wordt gekeken naar iemands mogelijkheden in ander werk, rekening houdend met de beperkingen, en het inkomensverlies dat daardoor ontstaat. Dit inkomensverlies is de mate van arbeidsongeschiktheid. In elke situatie wordt er, zowel tijdens de loondoorbetalings- of Ziektewetperiode als tijdens de WIA-uitkering, aandacht gegeven aan de mogelijkheden om te werken van de individuele werknemer, waarbij rekening wordt gehouden met diens mogelijkheden en beperkingen op dat moment. Dit geldt dus ook voor Long COVID-patiënten.
Aangezien in het bestaande beleid al ruimte bestaat om maatwerk toe te passen naar de situatie van de individuele werknemer, zie ik geen noodzaak om het beleid rond de sociale zekerheid voor Long COVID-patiënten aan te passen.
In het geval van Long COVID kunnen, ondanks dat er nog geen kennis is over de lange termijn gevolgen, ook re-integratie-instrumenten worden ingezet die passend zijn bij de beperkingen die die werknemer heeft. Mochten er, door de (tijdelijke) ernst van de klachten tijdelijk geen mogelijkheden zijn om te werken, dan gelden er geen re-integratie-verplichtingen. Kan de werknemer gedeeltelijke taken van de eigen functie wel uitvoeren, dan kunnen werknemer en werkgever, in samenspraak met de bedrijfsarts en/of arbeidsdeskundige, gezamenlijk onderzoeken of die taken langzaam uitgebreid kunnen worden. Zo wordt de individuele werknemer ondersteund om terug te keren op de arbeidsmarkt. Dit kan in het eigen werk zijn of in ander werk.
Mocht de zieke werknemer geen werkgever meer hebben of de ziekteduur langer dan 104 weken duren, dan zal ook de mate van arbeidsongeschiktheid voor het recht op Ziektewet- of WIA-uitkering worden vastgesteld op basis van de functionele mogelijkheden in arbeid van het individuele geval.
De voorraad vaccins en de inzet van boosters in 2022 |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is er een speciale reden dat op het coronadashboard niet langer de actuele Nederlandse voorraad vaccins wordt weergegeven? Zo ja, welke?
Het coronadashboard heeft als doel een breed publiek te informeren voor relevante informatie over de coronapandemie. Sinds 28 oktober jl. is de voorraadgrafiek van vaccinaties gearchiveerd op het coronadashboard. De reden is dat deze informatie voor een breed publiek minder relevant is, aangezien iedereen de mogelijkheid heeft gehad zich te laten vaccineren, en er zijn voldoende vaccins voor iedereen in Nederland die een prik wil hebben. Dit geldt ook voor de boosterprik. Daarom is het coronadashboard niet meer de juiste plek om deze gegevens te actualiseren en weer te geven.
Kunt u aangeven hoeveel vaccins (Pfizer/Moderna/Janssen) Nederland momenteel op voorraad heeft welke (vooralsnog) niet bedoeld zijn voor donatie?
Nederland beschikt over voldoende vaccins voor de huidige boostercampagne. Op 7 januari 2022 zijn er 3,6 miljoen Pfizer-vaccins, 1,0 miljoen Moderna-vaccins (boosterdoses) en 0,8 miljoen Janssen-vaccins op voorraad. Deze voorraadstand is een momentopname in verband met de inzet in de huidige boostercampagne en geplande leveringen.
Houdt u er rekening mee dat mogelijk vanaf februari 2022, als ouderen en kwetsbaren weer drie maanden na hun boostervaccinatie zitten, er voor deze doelgroep extra boosters gezet moeten worden? Zo ja, zijn de vaccins en prikcapaciteit hierop toegerust?
Ja, ik houd uit voorzorg rekening met de mogelijke noodzaak van drie boostercampagnes in 2022. Mijn voorganger heeft uw Kamer hierover middels een brief d.d. 29 december jl. geïnformeerd1. Naast de huidige boostercampagne, kan het dan gaan om een campagne in het tweede kwartaal en één in het najaar. Overigens is het feitelijke besluit om over te gaan tot een volgende boosterronde uiteraard afhankelijk van de epidemiologische ontwikkelingen, relevante medische duiding en medisch advies. Zowel wat betreft de inkoop van vaccins als de organisatie van die campagnes, houd ik hier rekening mee.
Eerder heeft Nederland een overeenkomst gesloten met BioNTech/Pfizer voor de levering van 35 miljoen vaccins (17,5 miljoen in eerste helft van 2022 en 17,5 miljoen in de eerste helft van 2023). Ook zijn recent nogmaals 5,9 miljoen extra doses van dit vaccin aangekocht. In aanvulling daarop verwachten we nog ruim 10 miljoen doses van het Moderna-vaccin, die ons circa 18 miljoen boosterdoses opleveren en 840.000 doses van het recent toegelaten eiwit-vaccin van Novavax. Er zijn ook vaccins besteld bij Valneva. Dit geïnactiveerde virus vaccin is echter nog niet door het EMA goedgekeurd en dus nog niet op de markt beschikbaar. Wel heeft Nederland een reservering van 10.000 doses voor wanneer dit vaccin beschikbaar komt, met een optie om meer te bestellen in 2023. Hiermee beschikken we over voldoende vaccins voor de huidige boosterronde en ook voor een nieuwe ronde in het voorjaar, mocht dat gewenst zijn. Bovendien biedt dit volume een stevige basis voor een eventuele campagne in het najaar.
In dit kader is het wel belangrijk om te wijzen op de omikronvariant. We weten op dit moment niet zeker of de huidige vaccins (na een booster) afdoende beschermen tegen deze variant. Daarom hebben we afspraken gemaakt met BioNTech/Pfizer en Moderna over de noodzaak om hun vaccins aan te passen, mocht blijken dat de bescherming niet afdoende is. Zodra deze aangepaste vaccins beschikbaar komen, hebben we het recht om deze vaccins af te nemen in plaats van de huidige vaccins. Beide fabrikanten geven wel aan dat zij tijd nodig hebben (ten minste 100 dagen) om zo’n aangepast vaccin te maken en te leveren. Levering is daarmee op zijn vroegst eind april 2022 te verwachten. De aangepaste vaccins moeten ook opnieuw worden goedgekeurd.
Omdat het vorige kabinet ook heeft besloten dat kinderen van 5 t/m 12 de gelegenheid te geven voor vaccineren, rekening houdt met extra boostercampagnes en nog donatieverplichtingen heeft uitstaan en deze wil nakomen, zal ik mij in januari en februari, in nauw overleg met het RIVM, buigen over de vraag of de aankoop van extra vaccins noodzakelijk is. De met onze EU-partners gesloten overeenkomst met BioNTech/Pfizer, biedt hier ook de mogelijkheid toe.
Naast voldoende vaccins is het evenzeer van belang om steeds over voldoende capaciteit in de uitvoering te kunnen beschikken. Het RIVM en de GGD’en bereiden zich hierop voor.
Kunt u aangeven of de tot nu toe bestelde mRNA-vaccins voor 2022 zouden volstaan om, indien nodig, alle volwassen Nederlanders twee coronavaccinaties te geven en alle 60+’ers drie?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Indien het antwoord op vraag 4 nee is, kunt u aangeven of u meent dat omikron reden is om voor de zekerheid over een grotere hoeveelheid vaccins te beschikken?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, is de omikronvariant een onzekere factor. Onze inzet is om over voldoende aan de omikronvariant aangepaste vaccins te beschikken, als dit noodzakelijk blijkt te zijn. Daartoe hebben we reeds extra vaccins ingekocht en mogelijk zullen er dus nog extra aankopen volgen.
Bent u bereid om bij de Europese Commissie aan te dringen op het aanschaffen van meer vaccins indien de huidige orders niet volstaan voor het meest pessimistische scenario?
Dat is niet nodig aangezien de EU reeds een optierecht op 900 miljoen doses heeft uitstaan. De hierboven al genoemde 5,9 miljoen extra doses voor Nederland zijn hier onderdeel van. In de maand januari spreken we met de Europese partners verder over de noodzaak om meer van deze opties af te nemen. De moeilijke afweging die daarbij gemaakt moet worden is dat opties die nu gelicht worden vooralsnog het reguliere vaccin betreffen. Op de omikronvariant aangepaste vaccins bestaat immers nog niet. Wanneer we te vroeg inkopen en leveringen binnen krijgen, zitten we met meer reguliere doses dan nodig zijn. Hierover moeten we de leverancier goede afspraken over maken.
Is Nederland voorbereid op het scenario, waarin uit resultaten blijkt dat het beter is om ná een mRNA-vaccin (zoals Pfizer/Moderna) vectorvaccins (zoals Janssen) als booster toe te dienen? Zal er dan voldoende voorraad zijn om ook vectorvaccins weer in te zetten?
De Gezondheidsraad heeft op 24 december jl. geadviseerd vooralsnog te blijven kiezen voor mRNA-vaccins als boostervaccin, omdat de bescherming hierbij beter is. De Raad benoemt wel dat het Janssen-vaccin op individuele basis als booster ingezet kan worden, bijvoorbeeld bij mensen die geen booster met een mRNA-vaccin willen of een allergie hebben voor één van de hulpstoffen in de mRNA-vaccins. In de Kamerbrief van 24 december jl.2 heeft mijn voorganger, kijkend naar de betere bescherming die een mRNA-booster biedt, aangegeven het Janssen-vaccin alleen in te willen zetten als hier een individueel gezondheidsbelang voor is en een mRNA-vaccin niet kan worden gegeven. Deze lijn houd ik aan.
Weet u of de farmaceuten die EMA-toegelaten mRNA-vaccins maken werken aan en besloten hebben tot het produceren van een op omikron aangepast vaccin? Kunt u dit toelichten?
Met beide producenten van mRNA-vaccins is de afspraak gemaakt dat, indien blijkt dat het huidige vaccin onvoldoende beschermt tegen een nieuwe variant, zoals bijvoorbeeld de omikronvariant, de producenten zich in moeten zetten («reasonable effort») om een aangepast vaccin te ontwikkelen. In dat geval hebben we het recht om dat vaccin af te nemen in plaats van het vaccin dat op dit moment gebruikt wordt. Beide bedrijven zijn op dit moment al bezig met zo’n aanpassing. Dit kost echter tijd. Het maken en goedkeuren door het EMA van zo’n aangepast vaccin kost ten minste 100 dagen. Dat betekent dat we dit aangepaste product op zijn vroegst eind april 2022 zouden kunnen verwachten. In overleg tussen de Europese lidstaten en de Europese Commissie is het belang hiervan nogmaals benadrukt. Met mijn collega’s in de EU doe ik er alles aan om te zorgen dat we in het voorjaar kunnen beschikken over zo’n aangepast vaccin.
Bent u bereid om, al dan niet in Europees verband, erop aan te dringen dat vanaf het tweede kwartaal van 2022 er op omikron aangepaste vaccins geleverd worden?
Zie mijn antwoorden op vragen 5, 6 en 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdag 21 december?
Door de termijn van één dag tussen de indiening van deze vragen en het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus is dit helaas niet gelukt. Op een aanzienlijk deel van deze vragen is mijn voorganger overigens tijdens het debat van 21 december jl. reeds ingegaan.