Het bericht Universiteit heeft behoefte aan heldere kaders over China; onderzoek samenwerking met omstreden universiteiten, waarschuwt denktank |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteit heeft behoefte aan heldere kaders over China; onderzoek Samenwerking met omstreden universiteiten, waarschuwt denktank»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht?
Het beeld is in lijn met inzichten uit een tweetal onderzoeken die in 2020 door Instituut Clingendael2 en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)3 in opdracht van OCW zijn uitgevoerd naar de Nederlandse samenwerking met China op het gebied van hoger onderwijs en wetenschap. In de Kamerbrief over samenwerking met China in onderwijs en wetenschap uit december 2020 is, mede op basis van de inzichten uit de genoemde rapporten, een inzet geformuleerd.4 Uitgangspunt wordt gevormd door het adagium «open waar mogelijk, beschermen waar nodig», zoals geformuleerd in de Chinanotitie van het kabinet uit 2019.5 Academische kernwaarden zoals wetenschappelijke integriteit en academische vrijheid dienen steeds geborgd te zijn. Binnen die kaders is en blijft academische samenwerking met China van waarde voor het hoger onderwijs en de wetenschap in Nederland.
Het kabinet ondersteunt instellingen in algemene zin bij het maken van afwegingen in relatie tot kennisveiligheid en (het aangaan van) internationale samenwerkingen. Die ondersteuning wordt bijvoorbeeld geboden via het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid6 waar instellingen voor advies terecht kunnen en de Nationale Leidraad Kennisveiligheid7, die in samenspraak met de kennissector is ontwikkeld. De kennisveiligheidsdialoog en een door RVO uitgevoerde quickscan8 onder kennisinstellingen hebben een goed beeld gegeven van de behoeften van instellingen voor ondersteuning vanuit de overheid op het gebied van kennisveiligheid.
Hoe beoordeelt u het feit dat 5 van de 22 kennisinstellingen waarmee de Universiteit Leiden samenwerkt in hoge of zeer hoge risico categorie valt volgens de China Defence University Trackeren daarmee worden gelinkt aan spionage, ongewenste beïnvloeding, verspreiden van desinformatie en banden met het Chinese leger en veiligheidsdiensten? Vindt u dat een dergelijk criterium moet worden meegenomen in de afweging van Nederlandse universiteiten om wel of niet samen te werken met een Chinese universiteit? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat een dergelijk criterium past in de eerder door de VVD-fractie voorgestelde risicoanalyse of scan voor universiteiten?
Samenwerkingsafspraken moeten van geval tot geval worden bekeken. De vraag is bijvoorbeeld of het een samenwerking betreft binnen een sensitief kennisgebied. Een andere vraag is wat het profiel van de buitenlandse kennisinstelling is en wat er bekend is over het land van vestiging. Het gaat dan ook om een combinatie van factoren.
Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat van 9 februari jl., mede naar aanleiding van vragen en suggesties van de VVD-fractie, heb ik de kennisinstellingen gevraagd om een risicoanalyse uit te voeren en daarover te rapporteren aan hun Raden van Toezicht. De brief aan de instellingen wordt conform mijn toezegging aan uw Kamer, parallel met de beantwoording van deze vragen, aan uw Kamer gezonden.
Ik roep kennisinstellingen daarmee op om samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse kennisinstellingen tegen het licht te houden en te onderzoeken of de fundamentele waarden hierin voldoende geborgd zijn. Waar dat niet het geval is, is het wenselijk dat afspraken op dit punt door de betrokken instellingen worden herzien. In de Nationale Leidraad Kennisveiligheid wordt nader ingegaan op het maken van risicoanalyses en het belang van gepaste zorgvuldigheid.
Hoe beoordeelt u het feit dat de universiteit meent de risico’s onder controle te hebben en pas de banden zal doorsnijden als de politiek dat opdraagt? Deelt u de mening dat een risicoanalyse zoals recent voorgesteld in het debat kennisveiligheid hier een oplossing kan bieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor in antwoord op vraag 3 aangegeven is het belangrijk dat kennisinstellingen een combinatie van factoren meewegen bij beslissingen over het al dan niet aangaan van samenwerkingen met buitenlandse partners. De Universiteit Leiden geeft desgevraagd aan dat er gewerkt wordt met interne procedures om risico’s in te schatten en dat wanneer daarbij risico’s in beeld komen die door de universiteit niet te mitigeren zijn, de samenwerking niet wordt aangegaan of -in geval van een bestaande samenwerking- wordt beëindigd. Om kennisinstellingen hierbij bij te staan, heb ik onlangs het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid gelanceerd waar kennisinstellingen terechtkunnen voor informatie en advies vanuit alle relevante ministeries en diensten.
De oproep aan de kennisinstellingen om risicoanalyses uit te voeren zal een nuttige bijdrage kunnen leveren aan de bewustwording en de urgentie rond het thema kennisveiligheid en aan het scherper in beeld krijgen van waar er eventueel aanvullende (overheids)maatregelen nodig zijn.
Heeft u gelezen dat in dit artikel door een decaan wordt gesteld dat de angst van Chinese studenten om zich vrij te uiten en bijvoorbeeld over Hong Kong te spreken – iets waar herhaaldelijk alarm over is geslagen door een Leids universitair docent – goed wordt ondervangen door docenten en studieadviseurs? Deelt u de mening dat studenten die niet vrij zijn te spreken, ook niet met «begeleiding» uit die situatie kunnen worden geholpen, maar dat de oorzaak ligt bij de aard van de Chinese instellingen verbonden aan studenten?
Het is belangrijk dat studenten zich vrij voelen om zich vrij te uiten, ongeacht uit welk land zij komen. Het is daarom aan de universiteiten alles in het werk te stellen om een sociaal veilig klimaat te scheppen binnen de instelling en daarbij de academische vrijheid van studenten en onderzoekers te borgen. Docenten, studieadviseurs en vertrouwenspersonen kunnen hier een rol in spelen. Tegelijkertijd is (heimelijke) beïnvloeding een complex verschijnsel waar geen eenduidige maatregelen voor bestaan. Wel kan het toepassen van algemene kennisveiligheidsmaatregelen binnen instellingen, zoals de handvatten die in de Nationale Leidraad Kennisveiligheid aangedragen worden, ervoor zorgen dat heimelijke beïnvloeding minder kans krijgt.
Deelt u de mening dat universiteiten zich ervan bewust moeten zijn dat een verlaagd veiligheidsregime in een faculteit met vermeend laag risico alleen effectief is als de toegang tot kennis met hoger risico volledig gecompartimenteerd is voor zowel studenten, als docenten en computersystemen (bijvoorbeeld via air gaps)? Kunt u bevestigen dat universiteiten deze voorzorgsmaatregelen toepassen?
Deze mening deel ik. Zoals ook staat beschreven in de Nationale Leidraad Kennisveiligheid is het van belang dat op verschillende manieren maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat toegang tot gevoelige informatie beperkt blijft tot diegenen die bevoegd zijn ermee te werken. Daarbij kan het gaan om ICT-maatregelen, maar ook om fysieke maatregelen (zoals de toegang tot bepaalde ruimtes/labs). Zoals gezegd ga ik de kennisinstellingen oproepen om risicoanalyses uit te voeren, aan de hand van de Nationale Leidraad kennisveiligheid en -waar nodig- met hulp van het loket kennisveiligheid. Ik vraag de instellingen hierover aan hun Raden van Toezicht te rapporteren. Zo ontstaat een scherper beeld van waar de kennisveiligheid goed op orde is en waar eventueel nog aanvullende maatregelen nodig zijn.
Kunt u bij de brief die u tijdens het commissiedebat over Internationalisering en kennisveiligheid d.d. 9 februari 2022 heeft toegezegd over onder andere de uitwerking van de verplichte risicoanalyse voor hoger onderwijs2, deze situatie als casus betrekken?
Ja, dat zal ik doen.
De restricties die veel landen nu opleggen aan Aeroflot en andere Russische luchtvaartmaatschappijen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de restricties die veel landen nu opleggen aan Aeroflot en andere Russische luchtvaartmaatschappijen?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat Aeroflot nog langer partner is van KLM en via code sharing vliegt op KLM-slots op andere luchthavens?
KLM werkt vanuit commercieel perspectief samen met andere maatschappijen in allianties als SkyTeam om klanten een betere dienstverlening aan te bieden. Hierbij geldt dat de keuze en de voorwaarden voor de samenwerking bij KLM en de overige SkyTeam partners ligt. KLM heeft de code sharing met Aeroflot opgeschort en is bezig met de technische verwerking daarvan.
Aeroflot gebruikt voor de uitvoering van zijn operatie op geen enkele luchthaven slots van KLM.
Bent u het eens dat Nederland niet achter kan blijven met het nemen van maatregelen tegen Russische (semi-)staatsbedrijven zoals Aeroflot.
Het kabinet veroordeelt de situatie in Oekraïne in de krachtigst mogelijke termen. In het Nederlandse luchtruim is geen plek voor een regime dat onnodig en bruut geweld toepast. Om die reden stelt Nederland samen met bondgenoten en partners stevige sanctiemaatregelen in tegen Rusland, waaronder een sluiting van het luchtruim. Ook het Russische Aeroflot zal hiervan de gevolgen ondervinden.
Bent u bereid om het Nederlandse luchtruim te sluiten voor de Russische burgerluchtvaart?
Het kabinet heeft zondag 27 februari om 16 uur het Nederlandse luchtruim afgesloten voor Russische luchtvaart. De Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 27 februari met kenmerk IENW/BSK-2022/43175.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat van a.s. maandag 28 februari 2022?
Dit is vanwege de benodigde afstemming helaas niet gelukt.
Het artikel ‘Ik ben drie jaar van mijn leven verloren’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ik ben drie jaar van mijn leven verloren»?1
Ja. Het artikel «Ik ben drie jaar van mijn leven verloren» is het relaas van mensen met financiële problemen, die niet de hulp krijgen die ze nodig hebben. Het is één van de publicaties over de schuldhulpverleningsorganisatie PLANgroep. Deze organisatie geeft hulp namens een groep Nederlandse gemeenten. Hierover zijn eerder Kamervragen beantwoord.
Heeft u overzicht over hoeveel mensen er getroffen zijn door de nalatige dienstverlening van PLANgroep en met welke problemen zij te maken hebben gehad?
De gemeenten die PLANgroep hebben ingeschakeld voor schuldhulpverlening weten hoeveel mensen zijn getroffen. De rijksoverheid heeft hierover geen informatie.
Hoe kan het dat mensen soms tot een jaar moeten wachten tot ze een hulpplan hebben ontvangen van de schuldhulpverlener?
Het zou niet mogelijk moeten zijn dat mensen een jaar wachten op een plan van aanpak schuldhulpverlening. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening schrijft voor dat cliënten binnen vier weken na de hulpvraag het intakegesprek hebben. De beschikking met het plan van aanpak ontvangen cliënten maximaal acht weken na de intake. Cliënten kunnen het beste contact opnemen met hun hulpverlener als de doorlooptijd langer is. Als dat niet tot een oplossing leidt, kunnen zij een klacht indienen bij de gemeente. Als mensen een hulpplan ontvangen, is er meestal niet direct een oplossing voor de schulden. Om schulden op te lossen zijn afspraken met de schuldeisers nodig. Schuldhulpverlening houdt daarvoor meestal een doorlooptijd van 120 dagen aan. Als een schuldeiser niet wil meewerken volgt een gang naar de rechter, wat ook doorlooptijd heeft.
Welke instrumenten heeft de gemeente om inzicht te krijgen in het nakomen van de gemaakte prestatieafspraken door de uitvoerder van de schuldhulpverlening?
Gemeenten kunnen met uitvoerders alle instrumenten afspreken die zij nodig vinden om inzicht te krijgen in het nakomen van de prestatieafspraken.
Welke instrumenten heeft de gemeente om bij te sturen wanneer blijkt dat de uitvoerder de schuldhulpverlening niet kan uitvoeren volgens de eisen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening?
Als gemeenten kiezen voor uitbesteden, sluiten zij een overeenkomst met de uitvoerder. Wanneer de uitvoerder de schuldenhulpverlening niet volgens de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening uitvoert, is dat een vorm van contactbreuk. De gemeente heeft dan de gebruikelijke instrumenten om bij te sturen, zoals vragen om alsnog de overeenkomst na te komen of in een uiterst geval- ontbinding van de overeenkomst.
Hoe verklaart u dat de misstanden met PLANgroep ook na invoer van het kwaliteitskader en ondanks een driejaarlijkse audit nog plaatsvonden?
De gemeenten die de schuldhulpverlening door PLANgroep laten uitvoeren, hebben inzicht in wat er precies is misgegaan bij PLANgroep. Zij moeten met PLANgroep zorgen dat de cliënten alsnog de juiste hulp krijgen. Het Kwaliteitskader schuldhulpverlening kan fouten niet helemaal voorkomen. Het is cruciaal dat de gemeentelijke schuldhulpverlening bereikbaar is voor cliënten, snel en oplossingsgericht op klachten reageert en dat de organisatie ingericht is op continue verbetering van de dienstverlening. Dat is onderdeel van het Kwaliteitskader schuldhulpverlening. Ook de audits die onderdeel uit maken van het Kwaliteitskader zullen bijdragen aan de kwaliteit van de dienstverlening.
In hoeverre zijn de bestaande kwaliteitsnormen afdoende om de kwaliteit van schuldhulpverlening te garanderen?
Het Kwaliteitskader schuldhulpverlening is zorgvuldig ontwikkeld met gebruikmaking van de nieuwste inzichten over goede hulpverlening. Ik verwacht daarom dat het een afdoende kwaliteitswaarborg biedt. Ik zal met gemeenten in gesprek gaan over hoe het Kwaliteitskader schuldhulpverlening in de praktijk werkt.
Is de uitvoerende organisatie ook verplicht om zelf misstanden, vertragingen of andere zaken te melden die betekenen dat de afspraken met de gemeente niet kunnen worden nagekomen?
De inhoud van de overeenkomsten tussen gemeenten en uitvoerders ken ik niet. In het voorbeeld van PLANgroep zijn de gemeenten geïnformeerd en zorgen zij samen met PLANgroep voor het oplossen van de problemen.
Hoe rijmt u het verbod op commerciële schuldhulpverlening met het citaat uit het artikel van een medewerker van Plangroep: «Wij zijn een commerciële dienstverlener» en de berichten dat verschillende schuldhulpverleners zijn overgenomen door durfinvesteerders?
PLANgroep geeft schuldhulpverlening in opdracht en voor rekening van de gemeenten die opdrachtgever zijn. Dat is een uitzondering op het verbod. Commerciële schuldbemiddelaars bieden onafhankelijk van gemeenten hun dienstverlening aan en brengen daarvoor kosten in rekening bij de cliënten. Het risico is dat de cliënten verder in de schulden komen. Commerciële schuldbemiddeling is daarom verboden.
In hoeverre bent u van mening dat de kwaliteit van de dienstverlening bij PLANgroep te lijden heeft gehad onder de druk van efficiëntie en winstmaximalisatie?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteitsborging van schuldhulpverlening ongeacht of zij zelf schuldhulp geven of dat uitbesteden. Als gemeenten uitbesteden maken zij met de uitvoerder afspraken over de kwaliteit van de dienstverlening. De aanbesteding beoordeelt de beste prijs-kwaliteitverhouding. De uitvoerder aan wie wordt gegund, moet uiteraard de afgesproken kwaliteit van dienstverlening leveren. Het streven naar efficiëntie kan een reden zijn om te kiezen voor uitbesteden. Uitvoering via een samenwerkingsverband van gemeenten of een gespecialiseerde instelling kan bijdragen aan de kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening.
In hoeverre is hier sprake van een eenmalig falen als gevolg van «een nieuw ICT-systeem, krapte op de arbeidsmarkt, personeelsuitval en veel coronaziekte» zoals Plangroep meldt?
Ik kan niet beoordelen of sprake is van een eenmalig falen. De opdrachtgevende gemeenten hebben samen met PLANgroep dat inzicht.
Waar kunnen mensen die van mening zijn gedupeerd te zijn door de nalatige dienstverlening van PLANgroep terecht?
Cliënten kunnen het beste contact opnemen met hun hulpverlener als zij klachten hebben. Als dat niet tot een oplossing leidt, kunnen zij een klacht indienen bij de gemeente.
In hoeverre kunnen zij de schade die zij hebben ondervonden als het gevolg van de nalatige dienstverlening verhalen op PLANgroep?
Als een cliënt schade heeft door een fout van de hulpverlener, ligt het voor de hand dat die schade wordt vergoed.
Welke ondersteuning kunt u bieden aan gemeenten die hun contract met PLANgroep hebben opgezegd of die dat willen doen, zodat de continuïteit van de dienstverlening aan burgers niet nog verder onder druk komt te staan?
De gemeenten die samenwerken met PLANgroep bepalen hoe zij verder willen. Continuïteit van de dienstverlening is daarbij leidend.
Welke rol kunnen kredietbanken hierbij spelen?
Er bestaan zowel kredietbanken die onderdeel zijn van de gemeentelijke organisatie als kredietbanken die landelijk of regionaal werken. Gemeenten of schuldhulpverleners die in opdracht van gemeenten werken, kunnen gebruik maken van kredietbanken om bijvoorbeeld met saneringskredieten mensen te helpen. De verschillende financiële hulpverleners zijn verenigd in de NVVK. De leden zijn dus niet alleen gemeenten, maar ook de gemeentelijke kredietbanken, samenwerkingsverbanden van gemeenten en instellingen die in opdracht van gemeenten de schuldhulpverlening uitvoeren.
Het bericht ‘Ondernemers: Stel UBO-register uit tot uitspraak Europese Hof’ |
|
Hilde Palland (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ondernemers: Stel UBO-register uit tot uitspraak Europese Hof»?1
Ja.
Bent u bekend met de oproep van MKB-Nederland en VNO-NCW om de verplichte UBO-registratie uit te stellen en hoe beoordeelt u deze oproep?
Ik heb kennis genomen van de conclusie van de Advocaat-Generaal (A-G).2 Daarbij is het in algemene zin van belang te benadrukken dat een conclusie van de A-G, anders dan het uiteindelijke arrest van het Hof, niet bindend is en niet zonder meer door het Hof gevolgd hoeft te worden.
In zijn conclusie geeft de A-G aan dat een openbaar UBO-register verenigbaar is met de Algemene verordening gegevensbescherming. Er zijn daarnaast twee punten waar de conclusie van de A-G afwijkt van de huidige richtlijn. Ten eerste concludeert de A-G dat raadplegers door de beheerder van het register geregistreerd moeten worden. Daarbij overweegt de A-G dat in noodzakelijke gevallen de identiteitsgegevens van de raadpleger aan de UBO verstrekt kunnen worden. De richtlijn verplicht nu niet tot de registratie van de raadplegers. Ten tweede concludeert de A-G dat er altijd een mogelijkheid moet zijn om in uitzonderlijke omstandigheden de gegevens van een UBO af te schermen. In de richtlijn is dit nu enkel een optie voor lidstaten om op te nemen in hun register.
De punten die de A-G aanstipt, liggen in het verlengde van wat Nederland al doet ter borging van de privacy. Ten aanzien van het eerste punt is in het Nederlandse UBO-register reeds voorzien in het bijhouden van de identiteit van raadplegers. Daarbij is geregeld dat informatie over raadplegingen op verzoek verstrekt kan worden aan UBO’s. Onder dit laatste vallen nu niet de identiteitsgegevens van de raadplegers zelf, maar enkel de aantallen raadplegingen, gecategoriseerd naar type raadpleger. Mocht het Hof dit punt van de A-G over het registreren van raadplegers en het verstrekken van die gegevens overnemen, dan ligt dit dus in het verlengde van bestaande processen in Nederland. Het verstrekken van identiteitsgegevens over raadplegers is in de overwegingen van de A-G wel verbonden aan voorwaarden. Het is van groot belang of en op welke wijze het Hof dit punt overneemt alvorens hierop te handelen. Het gaat immers over het verstrekken van persoonsgegevens waarin de richtlijn op dit moment niet voorziet.
Wat betreft het tweede punt stelt de A-G in zijn conclusie dat het bieden van afscherming van UBO’s in uitzonderlijke gevallen waar toegang tot de gegevens een buitenproportionele inbreuk op hun fundamentele rechten zou betekenen, niet slechts een bevoegdheid maar verplichting van lidstaten zou moeten zijn. Thans is een afschermingsregime onder de richtlijn niet verplicht gesteld, maar betreft het een lidstaatoptie. Nederland heeft hiervan volledig gebruik gemaakt door afscherming van de openbare persoonsgegevens bij minderjarigheid, handelingsonbekwaamheid of politiebescherming mogelijk te maken. Ik benadruk daarbij dat gedurende de parlementaire behandeling van de wetgeving is aangegeven dat personen zich ook op voorhand kunnen melden bij de politie als zij verwachten dat inschrijving in het register tot een dreiging kan leiden. De politie zal vervolgens een beoordeling maken van de dreiging. Dit beleid geldt nog steeds. Uiteraard zal gevolg worden gegeven aan het uiteindelijke arrest van het Hof, mocht dit tot andere inzichten leiden omtrent de invulling van het afschermingsregime.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Europese Advocaat-Generaal (AG) Pitruzzella, dat het niet lastig moet zijn om gegevens openbaar af te schermen? En hoe vindt u dat in Nederland op dit moment de openbare afscherming van privégegevens in het UBO-register geregeld is?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het voldoende dat gegevens alleen worden afgeschermd als een UBO op een politiebeschermingslijst staat?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u de zorgen van ondernemers en privacy-organisaties over de openbare beschikbaarheid van gegevens van grootaandeelhouders?
Dat begrijp ik zeker. Deze waren er al bij de totstandkoming van het register en hier is dan ook terecht uitgebreid bij stilgestaan bij het opstellen van de wetgeving en de behandeling in het parlement. Enerzijds het belang van privacy, en anderzijds het functioneren van het UBO-register als een belangrijk middel in de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Voor opsporingsinstanties, poortwachters, journalisten en maatschappelijke organisaties een belangrijk instrument om misbruik te voorkomen en bestrijden. Dit heeft geleid tot verschillende maatregelen om de privacy-impact te beperken. Zo is het in Nederland mogelijk om onder bepaalde voorwaarden afscherming van de openbare gegevens te verzoeken en is registratie en betaling vereist alvorens de gegevens te kunnen raadplegen. Enkel zijn een-op-een bevragingen mogelijk op naam van juridische entiteiten. Daarnaast kan aan UBO’s desgevraagd inzicht worden geboden in het aantal raadplegingen van hun gegevens, gecategoriseerd naar raadpleger, en zal op de voet van de Wet Digitale Overheid voorzien worden in verbeterde identificatie van raadplegers. Ten slotte zal respectievelijk één en vier jaar na de vulling de privacy-impact van het UBO-register worden geëvalueerd. Bij gelegenheid van deze evaluatie wordt mede uitvoering gegeven aan de motie Van Haga c.s. over de bescherming van de privacy van aandeelhouders in het UBO-register (Kamerstuk 35 724, nr. 7).
Wat vindt u van de conclusie van de Europese AG dat aanvullende gegevens die openbaar beschikbaar zijn gesteld onvoldoende zijn gedefinieerd en de richtlijn op dat punt ongeldig is? Bent u het met genoemde organisaties eens dat dat aanleiding is om de registratiedeadline uit te stellen totdat het Hof van Justitie van de Europe Unie uitspraak heeft gedaan?
Ik begrijp de redenering van de A-G. Van belang is dat het Nederlandse UBO-register niet meer of aanvullende gegevens openbaar maakt dan waar de anti-witwasrichtlijn toe verplicht. Dit is in Nederland dus niet aan de orde. Daarmee zie ik dan ook geen reden, of grondslag, tot uitstellen van de wettelijk vastgelegde registratiedeadline.
Wat vindt u ervan dat de overgrote meerderheid van de 1,5 miljoen organisaties die zich voor 27 maart zouden moeten registreren dat nog moeten doen? En in hoeverre denkt u dat de organisaties in staat zijn deze deadline te halen, mede gezien de hoeveelheid data die moet worden aangeleverd en in de context van de Corona crisis?
Ik heb begrip voor de situatie waarin juridische entiteiten verkeren door de coronacrisis. Tegelijkertijd is juridische entiteiten een ruime periode van 18 maanden gegeven om de registratie uit te voeren. Uit steekproeven afgelopen jaar bleek dat de meeste juridische entiteiten hun UBO’s nog niet opgaven omdat zij de urgentie niet voelden omdat de deadline pas in 2022 was.
Met betrekking tot de data die moet worden aangeleverd is van belang dat juridische entiteiten daar sinds juli 2020 al over zouden moeten beschikken. Vanaf dat moment is de verplichting in werking getreden dat juridische entiteiten in hun eigen administratie moeten bijhouden wie de UBO’s zijn. Uiteraard kost het doen van opgave nog steeds tijd, maar de benodigde data zouden voorhanden moeten zijn.
Is bij invoering van deze wet voldoende rekening gehouden met tijdige uitvoerbaarheid voor alle organisaties?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u ons informeren over op welke wijze u uitvoering geeft aan de aangenomen motie van Haga c.s. die het kabinet verzoekt te onderzoeken hoe de bescherming van privacy van aandeelhouders in het UBO-register verbeterd kan worden?2
Zoals hierboven genoemd, zijn er reeds verschillende maatregelen genomen om de privacy-impact van het UBO-register te beperken. Voorts wordt de privacy-impact van het UBO-register respectievelijk 1 en 4 jaar na 27 maart 2022 geëvalueerd. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd, waarbij ook zal worden bezien of aanvullende maatregelen noodzakelijk en mogelijk zijn.
Wilt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, in ieder geval voor 27 maart 2022?
Ja.
Het bericht ‘Groot-Brittannië doet Aeroflot in de ban als gevolg van Russische agressie’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat het Britse luchtruim is gesloten voor Russische luchtvaartmaatschappij Aeroflot?1
Ja.
Hoeveel Russische luchtvaartmaatschappijen vliegen er op Nederlandse luchthavens? Om hoeveel vliegtuigbewegingen gaat dit?
Door de huidige sluiting van het Europese luchtruim voor Russische luchtvaartmaatschappijen vliegen er geen Russische luchtvaartmaatschappijen op Nederlandse luchthavens.
Bent u bereid te onderzoeken of het in Europees verband weren van deze luchtvaartmaatschappijen op Europese luchthavens en uit het Europese luchtruim een sanctiemaatregel kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Klopt het bericht dat luchtvaartmaatschappijen die onderdeel zijn van IAG niet meer vliegen door het Russische luchtruim?
Ja. Zie antwoorden op vraag 2 en op vraag 3 van het lid Sjoerdsma.
Kunt u aangeven of Nederlandse luchtvaartmaatschappijen nog vliegen in het Russische luchtruim? Hoe oordeelt u hierover gezien de veiligheidssituatie?
Nederlandse luchtvaartmaatschappijen vliegen niet in Russisch luchtruim, omdat Rusland dit heeft verboden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoord.
De afhankelijkheid van Russisch gas voor Poetins oorlogsdrift |
|
Silvio Erkens (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Voor hoeveel procent is Nederland afhankelijk van gasleveranties uit Rusland de laatste 10 jaar? Welk deel daarvan is afkomstig van Gazprom of Gazproms dochterondernemingen?
De Nederlandse gasmarkt is onderdeel van de Europese gasmarkt met de grootste gashandelsbeurs van Europa, met veel doorvoer van gas naar andere Europese markten. Het aandeel Russisch gas in de inkoopportefeuilles van Europese energiebedrijven is private commercieel gevoelige informatie en niet publiekelijk toegankelijk. Het is dus niet exact aan te geven welk aandeel van de Nederlandse consumptie bestaat uit Russisch gas. Schattingen (met name gebaseerd op monitoring van bepaalde importstromen uit Duitsland) gaan uit van een aandeel van circa 15%. Het percentage is de afgelopen jaren toegenomen, met name doordat de eigen gasproductie in Nederland en Noordwest-Europa drastisch is afgenomen. Gas dat binnenkomt via pijpleidingen is afkomstig van Gazprom (of dochtermaatschappijen van Gazprom), Daarnaast wordt Russisch gas geïmporteerd via LNG. LNG kan ook geleverd worden door andere Russische energiebedrijven zoals Rosneft en Novatek.
Welke manieren zijn er om de afhankelijkheid van Russisch gas zo snel mogelijk naar 0 te brengen? Welke maatregelen zouden daarvoor genomen moeten worden? Hoe snel kan dat?
In de Kamerbrieven van 14 maart en 22 april (Kamerstuk 29 023, nrs. 283 en 302) is uitgebreid ingegaan op de maatregelen op de korte, middellange en lange termijn om het gasverbruik- en het verbruik van Russisch gas in het bijzonder snel te reduceren, Daarbij staat de drieslag energie-efficiëntie, versnellen duurzame energieproductie en vergroten aanbod van andere fossiele bronnen (via extra LNG-importcapaciteit) centraal.
Welke Russische energie(gerelateerde) bedrijven zijn actief in Nederland? Kunt u verder duiden in welke subsectoren?
Het energiesysteem bestaat uit veel onderdelen. Voor aardgas is de infrastructuur (aardgasnetwerk, LNG-terminal) in publieke handen (GTS, Gasunie). In een open interne energiemarkt kunnen Russische ondernemingen gebruik maken van deze infrastructuur. Ten aanzien van de gasopslagen heeft Gazprom een gebruiksrecht voor de gasopslag te Bergermeer. Op dit moment lijkt Gazprom geen gebruik te maken van dit gebruiksrecht. U wordt op korte termijn nader geïnformeerd over de gasopslag te Bergermeer. Russische bedrijven verkopen gas aan klanten «over the counter», via lange termijncontracten of kunnen dit via de beurs (TTF) verkopen. Dit betreffen commerciële contracten waar de overheid geen direct inzicht in heeft of mag delen met derden. Aangezien de gasmarkt een Europese markt is, kan het ook gaan over Europese energiebedrijven die in hun inkoopportefeuille Russisch gas hebben, wat over verschillende lidstaten wordt gealloceerd. De relatie met Russische bedrijven is dan indirect.
Welke activiteiten ontplooit Gazprom in Nederland?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre Gazprom 100 procent of minder aandeelhouder is van noodzakelijke infrastructuur (gasopslagen, pijpleidingen) in Nederland?
Gazprom is geen aandeelhouder van noodzakelijke infrastructuur in Nederland. Wel geldt voor de gasopslag te Bergermeer dat het noodzakelijke kussengas in eigendom is van Gazprom en dat dientengevolge Gazprom een gebruikersrecht heeft ten aanzien van de beschikbare capaciteit, De Kamer is hier onder andere over geïnformeerd in de Kamerbrieven van 14 maart en 22 april (Kamerstuk 29 023, nrs. 283 en 302).
Kunt u aangeven in hoeverre Gazprom in bovengenoemde infrastructuur een cruciale rol speelt? Welke activiteiten zouden ook per direct overgenomen kunnen worden door andere marktactoren en/of staatsdeelnemingen?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe kunnen gemeenten snel af van hun energiecontracten met Gazprom? Welke opties ziet u daarvoor?
Gemeenten zullen op grond van het 5e EU-sanctiepakket een andere aanbieder voor gas moeten vinden. In eerste instantie ligt hier de taak bij de gemeenten om via de geëigende inkoopprocedures alternatieve gaslevering te bewerkstellingen. Er wordt nauw contact gehouden met de regionale overheden. Daarvoor is een speciale overlegstructuur opgezet. Er zijn begrijpelijkerwijs veel vragen, die worden allemaal beantwoord. Ook worden de medeoverheden nauw betrokken bij het op te stellen ontheffingskader voor uitzonderlijke gevallen.
Hoeveel Russische olie importeert Nederland?
Nederland importeerde in 2021 voor 18,4 miljard euro aan goederen uit Rusland, waarvan 87 procent minerale brandstoffen (ruim de helft ruwe aardolie en verder vooral aardgas en aardolieproducten) (bron: CBS).
Hoe afhankelijk is Nederland van Russische olie? En in welke subsectoren wordt deze olie gebruikt?
Olieproducten zijn overal in de Nederlandse economie verweven en vormen een belangrijke grondstof voor veel maatschappelijke functies. Hierbij kan een opsplitsing worden gemaakt per sector. Wegtransport, zoals benzine en diesel, betreft een deel (~25%) van de in Nederland gebruikte olie(producten). Een groter deel betreft bunkerbrandstoffen voor de internationale zeevaart (~29%) en internationale luchtvaart (~10%). Daarnaast is er ook energetisch verbruik van olie(producten) door de chemie en raffinage sectoren (~11%). Het niet-energetisch gebruik van olie(producten) als grondstof voor o.a. de chemie betreft eveneens een aanzienlijk deel (~16%). Dit wordt gebruikt voor producten zoals plastics, cosmetica, PET-flessen, bouw- en isolatiematerialen, medische hulp- en beschermmiddelen, kleding, etc. Vervolgens is er een heel scala aan speciale olieproducten die op uiteenlopende wijze worden geconsumeerd (~9%), denk bijvoorbeeld aan bitumen voor asfalt, smeermiddelen voor motoren, terpentine voor verf, handgels etc.
Zijn de mondiale oliemarkten en/of onze oliereserves in staat om deze Russische olie per direct te vervangen? Zo nee, hoe snel zou dit kunnen?
Ja. Nederland beschikt voor de korte termijn over een strategische oliereserve van 90 dagen consumptie. Voorts begrijpen wij van de sector dat olie van elders betrokken kan worden, zij het tegen hogere kosten.
Hoe afhankelijk zijn andere nabije landen (België, Duitsland en Frankrijk) van Russische olie en gas?
De relevante statistieken over dit onderwerp zijn gepubliceerd door het Internationaal Energieagentschap (www.IEA.com).
Ziet u mogelijkheden om deze afhankelijkheid van Russisch gas en olie in samenwerking met onze buurlanden af te bouwen?
Nederland houdt in EU-verband zeer nauw contact met alle lidstaten en de buurlanden in het bijzonder. Het Europese REPowerEU-plan van de Europese Commissie van 18 mei jl. is met name gericht op het gezamenlijk afbouwen van de energieafhankelijkheid van Rusland.
Hoe kunnen we onze buurlanden helpen met het afbouwen van deze afhankelijkheid?
Zie het antwoord op vraag 12.
Wat betekent het streven naar onafhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen voor ons bredere buitenlandbeleid?
Afbouwen van de afhankelijkheid vereist in eerste instantie nauwe samenwerking met Europese lidstaten, omdat Nederland onderdeel uitmaakt van een Europese energiemarkt. Zoalshiervoor is genoemd bij het antwoord op vraag 12, heeft de Europese Commissie op 18 mei jl. het REPowerEU-voorstel gepresenteerd gericht op het zo spoedig mogelijk afbouwen van de afhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen. De kabinetsbeoordeling van dit voorstel zal uw Kamer spoedig toekomen.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk kunnen beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De gevolgen van de oorlog in Oekraïne voor gaslevering |
|
Joris Thijssen (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Met welke verschillende scenario’s wat betreft bestaande gasleveranties wordt met het oog op de inval van Rusland in Oekraïne op korte en lange termijn rekening gehouden? Kunt u deze scenario’s delen met de Kamer?
Het meest verstrekkende scenario dat tot op heden (o.a. in Entso-G verband) is uitgewerkt is een volledig onderbreking van de gastoevoer uit Rusland naar Europa gedurende de periode vanaf april 2022 tot april 2023.
ENTSO-G heeft een aantal weken terug de Summer Outlook gepresenteerd1. Deze analyse geeft een beeld van hoe het deze zomer er mogelijk uit gaat zien en geeft inzicht in de gevolgen van onderbreking van gasstromen uit Rusland. Entso-G is nu bezig met de ontwikkeling van een year outlook. Dit geeft een beeld voor wanneer er over een periode van 12 maanden geen Russisch gas beschikbaar zou zijn. Zodra er nieuwe analyses van ENTSO-G openbaar zijn, zullen die met de Kamer worden gedeeld.
Houdt u ook rekening met het scenario waarbij gasleveranties uit Rusland op korte termijn worden stopgezet? Wat zou daar het gevolg van zijn?
Zie antwoord vraag 1 wat betreft scenario’s. De consequenties van het wegvallen van Russisch gas op korte termijn zullen verschillen per lidstaat, afhankelijk van het aandeel Russisch gas in het markt en van de mate van interconnectie met omringende landen. Met name lidstaten in Midden- en Oost-Europa kennen een relatief grote afhankelijkheid van Russische import. Door de geïntegreerde gasmarkt zou de optredende schaarste zich verspreiden over de gehele Europese markt in combinatie met prijsstijgingen. Marktpartijen die Russisch gas in hun aankoopportefeuille hebben zullen elders gas moeten inkopen om aan hun verplichtingen te kunnen voldoen, zoals ook onlangs het Nederlandse Gasterra heeft gedaan. Een aantal lidstaten (Litouwen, Estland, Duitsland, Italië, Kroatië, Finland, Oostenrijk, Bulgarije) heeft in de afgelopen maanden al een eerste niveau van gascrisis als bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid2 afgekondigd (vroegtijdige waarschuwing). Hiermee treedt het noodplan dat zij ter uitvoering van de verordening gasleveringszekerheid hebben vastgesteld3 in werking, waarin de lidstaten de maatregelen hebben beschreven die zij kunnen toepassen voor de verschillende niveaus van gascrisis. Voor Nederland is dit het Bescherm- en Herstelplan Gas. Het afkondigen van een eerste niveau van gascrisis dient voornamelijk om voldoende inzicht te krijgen in de gasstromen. Bij het wegvallen van Russisch gas zullen naar verwachting meer lidstaten het een niveau van gascrisis afkondigen en zullen naar verwachting verdergaande maatregelen worden ingezet. Bij het afkondigen van een noodsituatie (derde niveau van gascrisis) op regionaal of EU niveau4 zal de Europese Commissie intensiever coördineren om te voorkomen dat maatregelen van lidstaten ten kosten gaan van andere lidstaten.
Welke voorbereidingen treft u voor het scenario waarin import van Russisch gas volledig stopt?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder, en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik uitgebreid ingegaan op de maatregelen die genomen worden om de levergingszekerheid waar mogelijk te borgen.5
Wat is de reden dat de gasreserves zo beperkt gevuld zijn?
Voor de winter 2022 waren de vulgraden een punt van aandacht. Voor het komende vulseizoen (voor de winter van 2023) neemt het kabinet alle nodige maatregelen om de gasopslagen ruimschoots gevuld te krijgen. In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de Nederlandse gasopslagen en de vulgraden ervan.6
Wat waren de gevolgen geweest van een strenge winter?
De Europese gasopslagen waren in het begin van de winter 2021–2022 met 77% vulgraad relatief gering, maar voldoende, gevuld. De Nederlandse opslagen voor laagcalorisch gas (L-gasopslagen) waren door afspraken in het kader van het Norgakkoord bij aanvang winterseizoen met 81% gevuld en tot en met het einde van de winter voldoende gevuld. ENTSO-G heeft in haar winteroutlook7 berekend dat in een scenario van een koude winter in combinatie met relatief weinig hernieuwbare energieproductie, de gasopslagen aan het eind van de winter relatief leeg zouden zijn. Flexibiliteit bij een eventuele piekvraag in het vroege voorjaar door een koudeperiode zou dan bijvoorbeeld moeten komen van extra import van bijvoorbeeld LNG (+5–10%).
Bent u bekend met het rapport van GasTerra uit 2018, waarin onderzoekers concluderen dat het een «urgente» vraag is of de overheid de komende jaren voldoende gas kan garanderen?1
Ik ben bekend met dit rapport.
Waarom zijn er de afgelopen jaren ondanks deze waarschuwing geen maatregelen genomen om de gasvoorraden op peil te houden?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl.9 zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de situatie rond de gasopslagen in Nederland. Zie daarnaast ook antwoord op Kamervragen van het lid Thijssen (PvdA) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Experts: kabinet kan levering gas deze winter niet garanderen»10.
Waarom is de inkoop van gas in Nederland afhankelijk van commerciële partijen die op de zogenaamde «spotmarkt» inkopen, terwijl veel andere landen ervoor zorgen dat voor vele jaren vooruit wordt ingekocht?
Nederland kent, net als andere EU landen, een geliberaliseerde gasmarkt. Deze is ingebed in een Europese markt en gekoppeld aan de mondiale markt via LNG-stromen. De overheid laat leveringszekerheid daarbij niet volledig over aan de markt, maar heeft gerichte wet- en regelgeving waarmee er een heldere systematiek is waarin de verschillende spelers: leveranciers, netbeheerders, toezichthouder en het kabinet ieder hun eigen verantwoordelijkheden hebben. In antwoorden op Kamervragen van Vragen van het lid Thijssen (PvdA) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en Klimaat over het bericht «Experts: kabinet kan levering gas deze winter niet garanderen» (kenmerk: 22022D1151, 22 maart 2022) heb ik een uitgebreide reflectie gegeven op de inrichting van de Nederlandse gasmarkt in het licht van de huidige ontwikkelingen.
Welke extra maatregelen zijn er genomen om de gasvoorraden op orde te brengen toen het vorige kabinet in 2018 besloot om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk te beëindigen? Kunt u hier een overzicht van geven?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl.11 zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de situatie rond de gasopslagen in Nederland. Op 27 mei jl. is de subsidieregeling voor het vullen van de gasopslag in Bergermeer van start gegaan. In twee rondes kunnen energiebedrijven steun aanvragen voor de opslagkosten het eventuele verschil tussen de huidige gasprijs en de (mogelijk lagere) gasprijs komende winter12.
Wat is er gedaan met het advies van de Mijnraad, waarin werd gewaarschuwd dat de productie van Gronings gas «niet onomkeerbaar» kon worden afgesloten als leveringszekerheid niet «nadrukkelijker» betrokken zou worden in het gasbeleid?2 Welke consequenties heeft dit nu op de noodzaak om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk af te bouwen?
De gaswinning in Groningen wordt zo snel mogelijk beëindigd vanwege de grote maatschappelijke gevolgen die de gaswinning nog altijd heeft, waaronder veiligheidsrisico’s. Op dit moment zijn er nog elf productielocaties van het Groningenveld in gebruik. Als onderdeel van het vaststellingsbesluit voor het gasjaar 2022–2023, zal de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat besluiten hoeveel van deze elf locaties vanaf 1 oktober 2022 operationeel moeten blijven zodat de leveringszekerheid is geborgd, ook in uitzonderlijke situaties zoals extreme kou of uitval van installaties.
Bent u net als Italië van plan om afspraken te maken met gasleveranciers over de minimale gasreserve? Zo ja, op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Kort samengevat heeft Nederland voor de opslagen in Norg, Grijpskerk en PGI Alkmaar afspraken gemaakt in het Norg-akkoord. Voor de opslag in Bergermeer is een subsidieregeling gestart om de vulling te bevorderen.
Welke andere maatregelen gaat u nemen om de leveringszekerheid van gas in de nabije toekomst beter in het gasbeleid te incorporeren?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de korte en lange termijn maatregelen om de afhankelijkheid van aardgas te verminderen en de leveringszekerheid te verbeteren.14
Is het mogelijk om specifieke sectoren of bedrijven in Nederland af te sluiten van het gas als dit nodig is om woningen te blijven verwarmen?
In het Bescherm en Herstelplan- Gas is de mogelijkheid opgenomen om bij een gascrisis via een afschakelplan niet-beschermde gasverbruikers af te schakelen om zo veel mogelijk de leveringszekerheid van beschermde afnemers te borgen. Zie hiertoe ook de Kamerbrief van 14 maart15.
Kunt u schetsen in welke sectoren de meeste kansen liggen om op korte en middellange termijn gasverbruik te reduceren?
Het potentieel hangt af van welke definities en uitgangspunten gehanteerd worden. De jaarlijkse Klimaat en Energieverkenning (KEV) brengt op basis van modellen jaarlijks het verwachte effect van maatregelen in specifieke sectoren in kaart (Kamerstuk 32 813, nr. 901). TNO heeft verder het energiebesparingspotentieel van de bedrijven onder de energiebesparingsplicht (exclusief de uitbreiding van de doelgroep) in kaart gebracht (Kamerstuk 32 813, nr. 863): 22 petajoule (PJ) in de dienstensector en 4 PJ in de industrie. TNO brengt momenteel het rendabel energiebesparingspotentieel per sector in kaart en ik zal uw Kamer na de zomer hierover informeren. Zie hiertoe de Kamerbrief van 14 maart jl.16
Hoeveel gasverbruik denkt u dat er bespaard kan worden met de campagnes waar u vrijdag 25 februari over sprak na de ministerraad?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de maatregelen zoals de besparingscampagne en het verwachte effect ervan.
Bent u het eens dat we de invasie van Rusland in Oekraïne moeten aangrijpen om zo snel mogelijk over te schakelen op duurzame energiebronnen en onze afhankelijkheid van Rusland af te bouwen?
Ik ben het ermee eens dat de situatie op de energiemarkten een extra motivatie geeft om de energietransitie versneld voort te zetten. In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan welke korte en lange termijn maatregelen dit kabinet zal inzetten om de afhankelijkheid van aardgas te verminderen en de leveringszekerheid te verbeteren.
Hun openbare agenda |
|
Laura Bromet (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink , Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() ![]() |
Op welke manier is de motie-Sneller/Bromet over de openbare agenda van bewindspersonen in uw herinnering aan de orde gesteld tijdens het constituerend beraad?1
De formateur heeft in het constituerend beraad gewezen op de openbare agenda van de bewindslieden.
Bent u bereid deze motie onverkort uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. In aanloop naar het aantreden van het kabinet-Rutte IV is de openbare agenda van de bewindslieden meermaals onderwerp van gesprek geweest in de Voorlichtingsraad. Het overleg van de secretarissen-generaal heeft begin januari ingestemd met de VoRa-notitie «Openbare agenda bewindslieden». In deze notitie is een aantal adviezen opgenomen dat moet bijdragen aan een gebruiksvriendelijkere openbare agenda die tegemoet komt aan de motie van de leden Sneller en Bromet. Zo streven we ernaar contactgegevens op te nemen bij de agenda-items en een korte beschrijving te geven van het onderwerp van het betreffende agenda-item. Ook worden de agenda-items, conform de motie-Sneller/Bromet, op rijksoverheid.nl gecategoriseerd. Zo kan er worden gezocht op trefwoord, bijvoorbeeld «gesprek», «ontvangst», «werkbezoek» of «evenement». Ook kan op bewindspersoon worden gezocht of op de voltallige kabinetsploeg.
Bent u bekend met de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022)? Onderschrijft u de zeven afspraken die daarin beschreven worden en bent u bereid deze nauwgezet na te leven?
Ja, ik ben bekend met deze notitie. Ik onderschrijf de zeven afspraken uit de notitie en streef ernaar dat de afspraken nauwgezet worden nageleefd.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van Open State Foundation dat slechts 14% van de afspraken die zijn opgenomen in de openbare agenda’s de informatie bevat die conform de Uitvoeringsrichtlijn openbare agenda bewindspersonen vereist is (terwijl de opgenomen afspraken slechts een deel zijn van diegene die daar volgens de Uitvoeringsrichtlijn in hadden moeten staan en de afspraken die wel aan de normen voldoen uitsluitend bij de Ministeries van LNV en Financiën voorkomen)?2 3 Welke concrete doelstelling voor de mate van naleving van de bestaande afspraken heeft u zichzelf voor de rest van deze kabinetsperiode gesteld?
Ik houd mijn agenda op dit moment al zoveel mogelijk bij conform de afspraken uit de notitie «Openbare agenda bewindslieden» en zal dit ook voor de rest van deze kabinetsperiode blijven doen.
Herkent u het beeld uit het artikel «Over mooie voornemens en agenda’s die tekort schieten» uit de Volkskrant van 23 februari 2022 dat naleving van de beslispunten uit deze notitie tot nog toe onvoldoende is, laat staan de motie die daarbovenop bijvoorbeeld om «zoveel mogelijk realtime» openbaarmaking in plaats van achteraf over de afgelopen week?
Mijn openbare agenda is, zoals ook uit het artikel blijkt, reeds cf. de afspraken bijgewerkt.
Bent u bereid om uw openbare agenda met terugwerkende kracht tot het moment van uw aantreden bij te werken zodat deze alsnog voldoet aan genoemde afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze bent u voornemens verbetering aan te brengen in de naleving van de normen uit de genoemde motie en notitie voor toekomstige afspraken?
Zoals aangegeven leef ik de normen reeds na. Ik hou hier ook in de toekomst aandacht voor.
In het licht van de nadruk die de premier tijdens het debat over de begroting Algemene Zaken op 14 oktober 2021 legde op «het principe van de individuele ministeriële verantwoordelijkheid in ons staatsbestel»: kunnen alle bewindspersonen deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘In Brüssel hat Putin schon gesiegt’ |
|
Kati Piri (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In Brüssel hat Putin schon gesiegt»?1
Ja. Inmiddels heeft FAZ een gerectificeerde versie van het artikel gepubliceerd.
Klopt het dat Nederland zich in Europees verband niet nadrukkelijk heeft uitgesproken voor en zich zelfs verzet heeft tegen het uitsluiten van Rusland van het internationale betalingsverkeer SWIFT?
Nee. Nederland heeft steeds gepleit voor een zo groot en zwaar mogelijk pakket, waarbij alle opties op tafel liggen. Wat het kabinet betreft hoort het uitsluiten van het internationale betalingsverkeer SWIFT daar bij. Dit heb ik uitgedragen bij de Europese Raad van 24 februari 2022. Wat Nederland betreft ligt deze optie dus serieus op tafel. De Minister van Financiën heeft dit ook actief uitgedragen tijdens de informele ECOFIN van 25 februari 2022. En tijdens de extra Raad Buitenlandse Zaken van 25 februari 2022 zal de Minister van Buitenlandse Zaken deze Nederlandse positie eveneens uitdragen.
Hoe verhoudt deze positie zich tot uw uitspraken dat op deze «daad van ongekende agressie» van Rusland de «maximale sancties» moeten volgen?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Indien dit klopt, tot welke daad van agressie moet Rusland in Oekraïne nog meer overgaan wilt u zich eindelijk inspannen om deze noodzakelijke sanctie alsnog van kracht te laten gaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u op de kortst mogelijke termijn bereid om uw Europese collega’s te laten weten dat u zich alsnog achter het uitsluiten van Rusland van SWIFT schaart?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u gezien het belang van deze zware sanctie bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn en uiterlijk voor het debat van aankomende maandag in de Tweede Kamer te beantwoorden?
Ja.
De problemen bij de woonlocatie Oosterparkheem Groningen |
|
Maarten Hijink |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de problemen bij de woonlocatie Oosterparkheem Groningen?1
Een faillissement is een vervelende en vaak zeer ingrijpende gebeurtenis voor de betrokkenen, in het bijzonder voor cliënten en personeel. Voorop staat dat de continuïteit van zorg en ondersteuning moet worden gewaarborgd.
Op de locatie Oosterparkheem verbleven zowel cliënten met een beschermd wonen indicatie als cliënten met een Wlz (GGZ) indicatie. De gemeente Groningen en het zorgkantoor Menzis zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg en ondersteuning, en voor het vinden van een oplossing voor passende zorg voor de cliënten. De gemeente en het zorgkantoor hebben mij desgevraagd geïnformeerd over de huidige situatie van de cliënten.
De afwikkeling van dit faillissement is een complex geheel, waarbij de gemeente Groningen en het zorgkantoor Menzis, in samenwerking met de curator, prioriteit geven aan continuering van zorg en ondersteuning voor de (kwetsbare) groep cliënten. De gemeente Groningen heeft het contract voor beschermd wonen met MartiniZorg beëindigd per 31 december 2021. Het herplaatsen van deze cliënten was dus al gestart. Voor wat betreft de Wlz-cliënten bij Oosterparkheem heeft het zorgkantoor onmiddellijk gezocht naar een passend alternatief voor de bewoners. Zo heeft het zorgkantoor een bijeenkomst georganiseerd waarin gecontracteerde aanbieders uit de regio met een passend zorgaanbod gevraagd is wat ze voor de betreffende cliënten kunnen betekenen. Inmiddels is voor het overgrote deel van de cliënten een andere zorglocatie gevonden. Omdat inmiddels voor bijna alle cliënten een nieuwe woonplek is gevonden, en voor de overige cliënten gezocht wordt naar een oplossing, zie ik geen aanleiding om hierover op dit moment verder in gesprek te gaan met de gemeente Groningen.
Hoe duidt u de problematiek waarmee de bewoners te maken hebben, terwijl Martinizorg buitensporige winsten maakte?
Het is niet mijn verantwoordelijkheid om conclusies te trekken of een oordeel te geven over individuele aanbieders en de gevolgen voor de betreffende cliënten. Deze verantwoordelijkheid is belegd bij gemeenten, zorgkantoren en de toezichthouders.
Ik vind het wel zorgelijk dat geconstateerd is dat een zorgaanbieder winst maakt terwijl geen kwalitatief goede en veilige zorg wordt geleverd. Dit is een onwenselijke situatie met als gevolg dat de IGJ op een kordate manier heeft ingegrepen.
Uit onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in 2020 is namelijk gebleken dat dat de bestuurlijke en financiële randvoorwaarden voor het leveren van kwalitatief goede en veilige zorg, in de onderzoeksperiode (2017–2019) bij MartiniZorg onvoldoende waren gewaarborgd. De maatregelen die MartiniZorg heeft genomen na het onderzoek zijn niet voldoende gebleken om de bedrijfsvoering van MartiniZorg te kunnen continueren.
Hoe kon het gebeuren dat hoogbejaarden en (ex-)verslaafden op dezelfde locatie zijn geplaatst?
Zorgaanbieders hebben ruimte om hun eigen zorgorganisatie in te richten, inclusief keuzes t.a.v. de doelgroepen waaraan zij zorg verlenen. Specifiek als het gaat om beschermd wonen zien gemeenten het als hun taak om mensen met een psychische kwetsbaarheid zoveel mogelijk in hun eigen woonomgeving te ondersteunen. Als de ondersteuning dichtbij mensen georganiseerd wordt, dan is het namelijk makkelijker om actief mee te doen aan de samenleving en is de kans op herstel groter.
De gemeente Groningen geeft aan dat zij ook de groep (ex-)verslaafden met psychische problemen perspectief wil bieden op weer kunnen meedoen aan de samenleving door hen in de wijk te ondersteunen. De combinatie van ouderen en mensen met een verslavingsproblematiek vindt de gemeente Groningen echter ongelukkig. Daarnaast geeft de gemeente aan van mening te zijn dat MartiniZorg onvoldoende heeft kunnen sturen op de kwaliteit en veiligheid van zorg voor de cliënten beschermd wonen, waardoor overlast voor de andere bewoners van het pand is ontstaan. De gemeente Groningen heeft hierop ingegrepen en nadat verbetering uitbleef is het contract beschermd wonen met Martinizorg beëindigd per 31 december 2021.
Wat gebeurt er om de bewoners van Oosterparkheem zo snel mogelijk duidelijkheid te geven en om hen een goede woonplek te geven? Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de gemeente Groningen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat zorginstelling La Hacienda nu in beeld is als mogelijke opvolger van Martinizorg, terwijl deze zorginstelling zelf ook opvallend hoge winstcijfers heeft?
Het is van belang dat instellingen financieel gezond zijn, door voldoende resultaat te kunnen maken ten behoeve van een gezonde bedrijfsvoering. Er moet echter worden voorkomen dat geld dat bedoeld is voor de zorg niet ten goede komt van die zorg.
Hiertoe zijn verschillende middelen. Voor de Wmo 2015 geldt dat aanbieders die door gemeenten zijn gecontracteerd om maatschappelijke ondersteuning te leveren aan cliënten, winst mogen uitkeren op grond van de Wmo 2015. De gemeente kan zelf wel eisen stellen in de contractering waarmee het uitkeren van winst kan worden beperkt of verboden. Gemeenteraden moeten daarbij controleren of aan de gestelde randvoorwaarden is voldaan. Daarnaast hebben gemeenten de wettelijke verplichting om het toezicht op de uitvoering in te richten. Hierbij hoort ook de controle op rechtmatige besteding van de uitgaven van zorgaanbieders. Voor de Wlz geldt op dit moment dat winstuitkering verboden is voor intramurale zorg en toegestaan voor extramurale zorg. Ook onderaannemers mogen winst uitkeren. Om excessen te voorkomen door hoofd- en onderaannemers in de extramurale zorg en onderaannemers in de intramurale zorg binnen de Zvw en Wlz, wil ik de mogelijkheid introduceren om voorwaarden te stellen aan winstuitkering. De aard van de voorwaarden kan verschillen per sector, omdat per sector ook de risico’s voor de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg bij winstuitkeringen kunnen verschillen. Hiertoe is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders in voorbereiding.
Alvorens de keuze voor een overnamekandidaat is gemaakt, heeft de gemeente Groningen gesprekken gevoerd met La Hacienda over onder andere de relatief hoge winst in het verleden en hoe deze is aangewend. De gemeente geeft aan dat La Hacienda verschillende organisatorische en bestuurlijk wijzigingen heeft doorgevoerd. Zo is La Hacienda van rechtsvorm veranderd van een besloten vennootschap naar een stichting. Vanuit de gemeente Groningen is er hierdoor voldoende vertrouwen dat eventuele winsten voor de zorg behouden blijven. Daarnaast zullen vanuit regulier contractmanagement, en indien nodig vanuit toezichthoudende instanties, de kwaliteit en rechtmatigheid van de geleverde zorg nauwlettend worden gevolgd.
Het artikel: “IGJ heeft niks meer aan mislukt ICT-systeem” van Skipr, 18 januari 2022 |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «IGJ heeft niks meer aan mislukt ICT-systeem»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het ontwikkelen en implementeren van het systeem SPEC ruim 35 miljoen euro heeft gekost en dat het systeem nu onbruikbaar blijkt te zijn? Welke gevolgen heeft dit voor de begroting van het Ministerie van VWS? Kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dit opvangen uit eigen middelen?
In de periode 2013–2020 is door veel medewerkers van de IGJ met grote inzet en betrokkenheid gewerkt aan de ontwikkeling en implementatie van SPEC. Desondanks moeten we vaststellen dat het binnen dit traject op verschillende cruciale punten is misgegaan. Om lessen te trekken uit de ontstane situatie zijn de ontwikkeling en implementatie van SPEC in 2021 grondig geëvalueerd. Ik en mijn voorganger hebben uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de uitkomsten van de verschillende onderzoeken die in dit kader zijn uitgevoerd.2
De uitgaven voor de ontwikkeling en implementatie van SPEC zijn in de jaren 2016 t/m 2021 gerealiseerd. Er zijn geen verdere financiële verplichtingen meer vanaf 2022 voor het systeem SPEC. In de begroting VWS en de IGJ vanaf 2022 staan hiervoor dan ook geen bedragen gereserveerd.
Kunt u een feitenrelaas geven vanaf het moment dat de eerste signalen bij uw voorganger binnenkwamen over de problemen met SPEC tot en met december 2020, toen is besloten te stoppen met SPEC? Kunt u daarbij ingaan op de handelingen van de IGJ en op die van uw voorganger?
In het voorjaar van 2021 heeft ABDTOPConsult de ontwikkeling en implementatie van SPEC geëvalueerd. Het eindrapport heeft mijn voorganger op 2 juli jl. met uw Kamer gedeeld en bevat een feitenrelaas van de start van het project tot en met het besluit om een pas op plaats te maken in december 2020. In het rapport zelf wordt daarnaast ingegaan op de handelingen van de IGJ en de betrokkenheid van het Ministerie van VWS.
Waarom is pas tijdens implementatie gebleken dat SPEC niet aansluit bij de uitvoeringstaken van de IGJ? Kunt u toelichten waarom dit pas zo laat boven tafel kwam? Wat is er misgegaan bij het opstellen van de doelen bij de start het van het project?
De onderzoekers van ABDTOPConsult concluderen hierover het volgende:
Zie ook de Kamerbrief van de toenmalig Minister voor MSZ van 2 juli 2021 over de evaluatie van ABDTOPConsult.3
Wat vindt u van de conclusie van Atos dat het gebruik van SPEC het uiterste geeft gevergd van medewerkers en bij de IGJ tot een vertrouwenscrisis heeft geleid? Hoe heeft dit volgens u kunnen gebeuren? Wat wordt er gedaan om deze vertrouwenscrisis op te lossen?
De implementatie van SPEC heeft van veel IGJ-medewerkers het uiterste gevergd en het mislukken daarvan heeft zijn weerslag gehad op het vertrouwen in het systeem. Dit beeld wordt ook bevestigd in de evaluatie van ABDTOPConsult. SPEC was onvoldoende geworteld in een breed binnen de organisatie gedragen visie op de gewenste ontwikkeling van het toezicht. Daarnaast waren de gebruikers van SPEC gedurende delen van het ontwikkeltraject onvoldoende betrokken.
Afgelopen najaar is de IGJ-leiding gestart met het opnieuw vormgeven van de IV-governance binnen haar organisatie. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de inbreng en wensen van gebruikers en centrale plek krijgen binnen toekomstige IV-projecten van de IGJ. Juist zodat deze projecten kunnen rekenen op breed draagvlak binnen de organisatie. De aanbevelingen van Atos en ABDTOPConsult bieden hiervoor bruikbare handvatten.
Heeft het falen van dit project gevolgen gehad voor de samenstelling van het bestuur en het toezicht op de ontwikkeling van een volgend ICT-systeem van de IGJ? Kunt u dit toelichten?
De ervaringen met het SPEC-traject geven aanleiding om de IGJ-leiding op een zo kort mogelijke termijn te versterken met een programmadirecteur IV. Vooruitlopend daarop is de sturing op de IV en toekomstige IV-projecten beter belegd binnen de lijnorganisatie van de IGJ. Onder voorzitterschap van de inspecteur-generaal is een IV-sturingsoverleg ingericht, waarbij de inbreng van de toezichtafdelingen een nadrukkelijke plaats inneemt.
Zijn er consequenties voor het ICT-bedrijf dat de ontwikkeling van SPEC heeft geleid? Is bekend of dit bedrijf betrokken is bij ICT-projecten van andere overheidsinstellingen?
De ontwikkeling van SPEC ging uit van Rijkszaak, de standaarddienst voor zaakgericht werken van DICTU. DICTU is geen ICT-bedrijf, maar een Shared Service Organisatie van de rijksoverheid. DICTU heeft mij laten weten dat er op dit moment veertien andere implementaties van RijksZaak in productie zijn genomen binnen de rijksoverheid.
Aangezien IGJ een van de eerste afnemers van RijksZaak was, heeft ook DICTU geleerd van het SPEC-traject. Zo worden bij de start van nieuwe RijksZaak-trajecten de onderlinge verantwoordelijkheden en wijze van samenwerken beter beschreven. Ook wordt vooraf meer aandacht besteed aan de mate van hergebruik en standaardisatie.
Bent u het eens dat er alles aan gedaan moet worden om deze fout in de toekomst te voorkomen? Hoe beoordeelt u in dat kader de lessen die zijn getrokken rondom SPEC en de actiepunten die zijn geformuleerd in het Werkplan IGJ 2022? Op welke manier is het Adviescollege ICT-toetsing betrokken?
Ik ben het met u eens dat er alles aan gedaan moet worden om gemaakte fouten in de toekomst te voorkomen. Het is dan ook goed dat er in het afgelopen jaar door meerdere partijen kritisch is gekeken naar de ontwikkeling en implementatie van SPEC. De aanbevelingen van ABDTOPConsult en de onderzoeken van Atos en VKA heeft de IGJ vertaalt naar haar werkplan voor 2022.
De bestaande IV-systemen binnen de IGJ zijn voldoende robuust om het toezicht in de komende jaren te blijven ondersteunen4. Daarbij is er aandacht voor zowel eigenaarschap als het management van systemen. Er zijn producteigenaren voor de belangrijkste systemen evenals informatiemanagers voor een goede afstemming met de gebruikers in de organisatie.
Vanuit deze basis zal de IGJ de komende jaren verder werken aan het verbeteren van de IV-voorzieningen binnen haar organisatie. De sturing op toekomstige IV-projecten is daarvoor beter belegd binnen de lijnorganisatie van de IGJ. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Een belangrijk uitgangspunt is dat nieuwe functionaliteiten (mogelijkheden van het systeem) niet meer met een groot allesomvattend traject worden opgepakt. Maar stapsgewijs worden ontwikkeld met nauwe betrokkenheid van de gebruikers in het toezicht. Het Adviescollege ICT-toetsing is op dit moment dan ook niet betrokken.
Zijn er voornemens om de huidige systemen verder te optimaliseren, gelet op dat in het werkplan IGJ 2022 staat dat de robuustheid van de huidige systemen voldoende is om het toezicht van IGJ de komende jaren te ondersteunen? Hoe wordt voorkomen dat hier dezelfde fouten worden gemaakt? Kunt u hierbij specifiek ingaan op eigenaarschap, cultuur en leiderschap?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Commissiedebat Governance in de zorgsector / Inspectie IGJ / patiënten en cliëntenrechten, dat gepland staat op 17 maart 2022?
Ja.
De kamerverhuurvrijstelling |
|
Romke de Jong (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het Financieel Dagblad «onderverhuur en samenwonen kunnen woningtekort voor «flink deel» oplossen»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de optie om de huidige woningvoorraad beter te benutten via het verhuren van een deel van het huis en hoe kunnen we dit verder stimuleren?
In zijn algemeenheid geldt dat het beter benutten van de woningvoorraad – bijvoorbeeld via het verhuren van een deel van een eigen woning – een bijdrage kan leveren aan het verkleinen van het woningtekort. De mogelijkheden om de bestaande voorraad in de komende jaren zo goed mogelijk te benutten betrek ik bij de Nationale Woon- en Bouwagenda (NWBA), waarover ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd.
Kunt u toelichten hoe de kamerverhuurvrijstelling in de inkomstenbelasting werkt?
De kamerverhuurvrijstelling is geregeld in artikel 3.114 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De vrijstelling regelt dat inkomsten uit de verhuur van woonruimte in de eigen woning tot een bepaald bedrag zijn vrijgesteld voor de inkomstenbelasting. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de kamerverhuurvrijstelling blijft de verhuurde woonruimte deel uitmaken van de eigen woning, hetgeen betekent dat het voordeel wordt vastgesteld aan de hand van het eigenwoningforfait en de financieringskosten aftrekbaar blijven. Om de kamerverhuurvrijstelling te kunnen toepassen dient voldaan te zijn aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
Op basis van artikel 3.97 Wet inkomstenbelasting 2001 kan de kamerverhuurvrijstelling, naar keuze van de belastingplichtige, ook worden toegepast bij het houden van kostgangers op het deel van de opbrengsten dat betrekking heeft op het ter beschikking stellen van de woonruimte.
Wat is de ratio achter de vrijstelling en wat is de ratio achter de gekozen hoogte van de vrijstelling?
De kamerverhuurvrijstelling die in 1993 in de wet is opgenomen heeft vergroting van het kameraanbod door eigenwoningbezitters ten doel. De vrijstelling is er met name op gericht op het stimuleren van het aanbod van studentenkamers door hospita’s. De kamerverhuurvrijstelling is weliswaar vormgegeven als een algemene vrijstelling en niet gekoppeld aan een bepaalde groep huurders, maar in de memorie van toelichting en verdere parlementaire behandeling is de vrijstelling steeds in verband gebracht met vraagstukken rondom studentenhuisvesting2.
Bij de invoering van de kamerverhuurvrijstelling gold een vrijstelling indien de huuropbrengsten niet meer bedroegen dan 5.000 gulden per jaar (ongeacht het aantal verhuurde kamers). De grens van 5.000 gulden is gebaseerd op een advies van de Raad voor de Volkshuisvesting (Ravo). De Ravo komt op dit bedrag van 5.000 gulden op grond van de redenering dat een fiscale vrijstelling van zodanige omvang moet zijn dat daarvan voldoende prikkel uitgaat om tot verhuur van ten minste één kamer over te gaan. De Ravo heeft vastgesteld dat in schaarstegebieden de netto kamerhuurprijzen van hospitakamers (volgens het puntensysteem van de Huurprijzenwet woonruimte) in de regel het bedrag van 5.000 gulden per jaar niet te boven gaan3.
Het grensbedrag van de kamerverhuurvrijstelling wordt jaarlijks geïndexeerd door het te vermenigvuldigen met de verhouding van de indexcijfers van de woninghuren over juli van het voorafgaande jaar tot dat indexcijfer over juli van het tweede voorafgaande kalenderjaar.
Is de gekozen hoogte nog steeds verdedigbaar met oog op de huidige hoogte van de gemiddelde huurprijs voor een kamer?
De hoogte van de kamerverhuurvrijstelling is in 2022 € 5.711 aan totale huuropbrengsten, hetgeen per maand neerkomt op een bedrag van afgerond € 475. Uit de landelijke monitor studentenhuisvesting van 20214 blijkt dat de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen € 420 is. Omdat het vrijgestelde bedrag per maand reeds hoger is dan de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen vind ik de gekozen hoogte van de kamerverhuurvrijstelling verdedigbaar en verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Bovendien zou een verhoging van de vrijstelling kunnen leiden tot prijsopdrijvende effecten, omdat hiermee de vrijstelling ook van toepassing is op een hogere (vrijgestelde) huurprijs.
Wat zijn de effecten op de woningmarkt wanneer de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd? Zou dit kunnen leiden tot meer samenwoonvormen? Met welke andere effecten zou rekening moeten worden gehouden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de budgettaire gevolgen als de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd naar 10.000 euro per jaar?
Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 is beschreven verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Om deze reden verwacht ik dan ook geen grote budgettaire gevolgen indien de kamerverhuurvrijstelling verhoogd zou worden tot € 10.000.
Wat zijn de fiscale gevolgen voor een belastingplichtige wanneer de kamerverhuurvrijstelling wordt overschreden?
Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, komt het verhuurde deel van de woning in box 3 terecht. De waarde van het verhuurde gedeelte en een even groot deel van de eigenwoningschuld valt dan in box 3 en niet meer in box 1. De rente over het verhuurde deel mag dan niet worden afgetrokken.
Wat is de belastingdruk voor een belastingplichtige die alleen een AOW ontvangt als alleenstaande waarbij de huurinkomsten 7.500 euro in een jaar zijn en deze belastingplichtige verder geen inkomen of kosten heeft in box 1? En hoe is die belastingdruk voor andere type belastingplichtigen met een groter inkomen?
Zonder nadere gegevens is de belastingdruk voor een belastingplichtige die niet voor de kamerverhuurvrijstelling in aanmerking komt niet te bepalen. Stel dat de woning voor 15% wordt verhuurd. Dan wordt in box 1 85% van het eigenwoningforfait en 85% van de aftrekbare hypotheekrente in aanmerking genomen. In box 3 wordt 15% van de woningwaarde belast en wordt de hypotheekschuld voor 15% meegenomen. Of dit leidt tot (extra) heffing in box 3 is afhankelijk van of het totale box 3-vermogen van de belastingplichtige boven het heffingsvrij vermogen uitkomt.
Capaciteit en bereidheid van Nederland voor de opvang van eventuele vluchtelingen uit Oekraïne |
|
Suzanne Kröger (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat vluchtelingen recht hebben op een veilige plek in de EU, ondanks dat Premier Rutte niet heeft willen toezeggen dat Nederland extra vluchtelingen uit Oekraïne gaat opvangen tijdens de persconferentie op 24 februari? Zo ja, hoeveel vluchtelingen bent u voornemens over te nemen van de EU-lidstaten die vermoedelijk als eerste geconfronteerd zullen worden met vluchtelingenstromen vanuit Oekraïne?
Het kabinet acht het van groot belang dat de Europese Unie (EU) eensgezind optreedt, zeker als het gaat om het ontvangen van mensen die het conflict in Oekraïne ontvluchten. Dit draagt het kabinet ook uit op Europees niveau.
In de EU is zeer eensgezind gereageerd om de getroffen Oekraïners een veilige haven te bieden. Ondersteuning en bescherming van mensen die het conflict ontvluchten is prioriteit. Voor het bevorderen van snelle politieke besluitvorming en informatiedeling tussen lidstaten werd tijdens de JBZ-raad van 27 februari het Integrated Political Crisis Mechanism (IPCR) door het voorzitterschap geactiveerd, en op 28 februari vond de eerste besluitvorming plaats.
Al voorafgaand aan de Russische inval bereidden de lidstaten aan de grenzen met Oekraïne, de Commissie en haar Agentschappen noodplannen voor. De EU heeft een aantal instrumenten tot haar beschikking die snel ingezet kunnen worden voor o.a. het delen van informatie, het coördineren van noodhulp en het coördineren van steunverzoeken aan het EU Civil Protection Mechanism (UCPM), het EU Asiel Agentschap (EUAA) en Frontex. Deze mechanismes zijn momenteel actief en hier kan gebruik van worden gemaakt door EU-lidstaten die worden geconfronteerd met de vluchtelingenstroom.
Het kabinet heeft veel waardering voor de manier waarop in buurlanden Oekraïners momenteel worden opgevangen. Ook Nederland wil voorzien in een veilig en ruimhartig tijdelijk verblijf. Het kabinet ontvang inmiddels de eerste berichten dat omringende landen aan de grens van hun opvangcapaciteit zitten, waaronder Moldavië. Daar wordt in Brusselse gremia over gesproken, o.a. in het solidariteitsplatform gecoördineerd door de Commissie.
Klopt de suggestie die werd gewekt vorige week dat er een gebrek aan opvangcapaciteit was, waardoor er geen vlucht met Afghaanse evacués naar Nederland kon komen? Kunt u aangeven hoeveel plekken er op dit moment bij het COA beschikbaar zijn? Wordt er nu al gewerkt aan het ophogen van de capaciteit? Zo ja, met hoeveel extra vluchtelingen wordt rekening gehouden? Welke andere acties heeft het kabinet de afgelopen week getroffen in voorbereiding op een vluchtelingenstroom?
De suggestie dat Afghaanse evacués niet naar Nederland worden overgebracht als gevolg van de beperkte opvangcapaciteit in Nederland is onjuist. Er zijn met twee chartervluchten op respectievelijk 1 maart en 9 maart jl. bijna 350 personen naar Nederland overgebracht. Daarnaast gaan de overbrengingen van kleinere groepen (20–30 personen) ook door. Na aankomst in Nederland wordt de meeste van hen ondergebracht in opvanglocaties van het COA. Inwoners van Oekraïne kunnen op basis van een visum of visumvrij in Nederland verblijven en hoeven zich dan ook niet tot de asielopvang van het COA te wenden voor opvang. In de eerste fase waar we nu in zitten zijn de eerste onmiddellijke opvangplekken gerealiseerd waar Oekraïense vluchtelingen kunnen worden opgevangen, o.a. in de gemeente Amsterdam en Legerkamp Harskamp. Ook met andere gemeenten wordt gesproken om op korte termijn opvanglocaties te realiseren voor de groep Oekraïense vluchtelingen.
De verwachting is evenwel dat de komende weken en maanden veel meer vluchtelingen vanuit Oekraïne naar Nederland kunnen komen. De mate waarin deze tweede fase zich aandient is onvoorspelbaar. Dit hangt in grote mate af van de duur en intensiteit van de oorlog.
Desalniettemin, is het zaak dat Nederland zich opmaakt voor grootschalige opvang van vluchtelingen uit Oekraïne. Op 7 maart jl.1 hebben de veiligheidsregio’s de opdracht gekregen om in de eerste fase, samen met gemeenten, de realisatie van minimaal 1.000 opvangplekken binnen twee weken per veiligheidsregio te coördineren. Daarnaast werken zij aan nogmaals 1.000 opvangplekken extra per veiligheidsregio in de periode daarna. Over de aanpak opvang vluchtelingen uit Oekraïne is uw Kamer eveneens nader geïnformeerd per brief op 17 maart jl.
In hoeverre heeft u tijdens de afgelopen Raad Buitenlandse Zaken de voorbereiding voor een Europees noodplan voor de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne aangekaart?
In de Raad Buitenlandse Zaken wordt wel gesproken over de Russische agressie tegen Oekraïne, maar minder specifiek over de opvang van vluchtelingen. Dit onderwerp is belegd bij de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-raad). Tijdens de extra ingelaste JBZ-Raad van 27 februari is bijvoorbeeld gesproken over noodhulp, opvang en solidariteit. Daar heeft Nederland bepleit dat er een Europa verenigd en solidair moet optreden om diegenen die het conflict te ontvluchten een veilige haven te bieden. Uw Kamer is hierover geïnformeerd middels het verslag van de ingelaste JBZ-Raad van 28 februari jl. Europese plannen voor de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne stonden eveneens ter bespreking tijdens de JBZ-Raad van 3 en 4 maart. Hier werd een politiek akkoord bereikt over de activering van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De betreffende richtlijn omschrijft een uitzonderlijke procedure om onverwijld tijdelijke bescherming te bieden aan ontheemden die vluchten voor oorlog en geweld. Voor een terugkoppeling van deze bespreking verwijs ik u naar het verslag van de Raad van 3 en 4 maart.2
Bent u het ermee eens dat de opvang van mogelijke Oekraïense vluchtelingen niet enkel door de EU-landen aan de grens met Oekraïne dient te worden gedragen, maar als gezamenlijke Europese verantwoordelijkheid moet worden gezien? Bent u bereid er in EU-verband voor te pleiten dat Richtlijn 2001/55/EG van de Raad betreffende «minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen» in werking dient te worden gesteld nu een vluchtelingenstroom uit Oekraine op gang komt, zodat zij direct tijdelijke bescherming kunnen verkrijgen en het asielsysteem niet onnodig vastloopt?
Het kabinet acht het van groot belang dat de Europese Unie eensgezind optreedt, ook wanneer het gaat om het ontvangen van mensen die het conflict in Oekraïne ontvluchten. Tijdens de JBZ-raad van 3 en 4 maart is besloten de Richtlijn Tijdelijke bescherming (2001/55/EG) te activeren. Voor meer informatie over het activeren van deze Richtlijn verwijs ik u naar het verslag van de Raad van 3 en 4 maart.3
Bent u bekend met de beschikbare opvangcapaciteit voor mogelijke vluchtelingen in EU-landen die grenzen aan Oekraïne? Bent u bereid bij te dragen aan de mogelijke opvang van Oekraïense vluchtelingen via relocatie, indien de opvangcapaciteit van landen aan de Europese buitengrenzen tekort schiet?
Het kabinet is van mening dat de EU solidair op moet treden: daar zet het kabinet zich ook voor in. Het kabinet ontvangt de eerste berichten dat omringende landen aan de grenzen van de opvangcapaciteit zitten. Daar wordt in Brusselse gremia over gesproken, o.a. in het solidariteitsplatform gecoördineerd door de Commissie. Voor nadere toelichting verwijst het kabinet u naar de Kamerbrief die u op 17 maart jl. toeging.
Het bericht ‘Vluchtelingenstroom op gang vanuit Oekraïne, buurlanden bereiden opvang voor’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vluchtelingenstroom op gang vanuit Oekraïne, buurlanden bereiden opvang voor»?1
Ja.
Klopt het dat een woordvoerder van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft gezegd dat extra maatregelen in Nederland naar aanleiding van de vluchtelingenstroom uit Oekraïne niet nodig zijn? Zo nee, wat is er dan gezegd?
Nederland bereidt zich voor op de komst van vluchtelingen uit de Oekraïne. Er is gestart met voorbereidingen voor de mogelijk grootschalige opvang van Oekraïners. Diverse gemeenten hebben aangeboden vluchtelingen onderkomen te kunnen bieden. Er wordt vanuit het Rijk met de gemeenten, COA, IND, Politie en Defensie volop samengewerkt om dit mogelijk te maken.
Bent u het ermee eens dat het onverstandig is geen extra maatregelen te nemen, gelet op het feit dat de opvang op dit moment al zeer vol zit en het COA dit zelf ook aangeeft, en de uitvoeringsorganisaties in de asielketen zoals de IND en het COA de gevolgen van de vorige verhoogde instroom naar aanleiding van de val van Kabul nog aan het verwerken zijn omdat men hier destijds ook slecht op voorbereid was? Zo nee, waarom niet?2
Naast het organiseren van mogelijk noodzakelijke opvanglocaties, geldt voor Oekraïners die hier al zijn of hiernaartoe komen dat het kabinet heeft voorzien in een ruimhartig en veilig verblijf. Oekraïners die zich nu in Nederland bevinden, hebben een verblijfstitel anders dan asiel. Voor deze groep zal daarom in voorkomend geval bezien worden of er verblijfsrechtelijke aspecten zijn, zoals aflopende visa, zodat waar nodig voorzien kan worden in (voortgezette) verblijfsrechtelijke mogelijkheden.
Bent u bereid alsnog in overleg met de IND en het COA zo snel mogelijk extra voorzorgsmaatregelen te treffen (zoals extra opvangcapaciteit) zodat de asielketen is voorbereid op eventuele verhoogde instroom en de Kamer te informeren over de stappen die hierop worden gezet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk, het liefst voor het debat over de ontwikkelingen in Oekraïne op 28 maart en anders uiterlijk 3 maart te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de zorg nog niet klaar is om de groeiende groep oudere migranten met dementie op passende wijze zorg te verlenen |
|
Liane den Haan (GOUD), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Kent u het bericht op Nu.nl «Zorg vaak nog onvoldoende voorbereid op dementerende migrant» van 24 februari jl. waarin experts vaststellen dat nog lang niet alle ziekenhuizen en huisartsen zijn ingesteld op de groeiende groep oudere migranten met dementie?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat migranten met dementieklachten soms weer naar huis worden gestuurd, omdat huisartsen zich niet bewust zijn van culturele verschillen en niet weten waar ze bij hen naar moeten vragen?
Ik vind het belangrijk dat mensen met dementie de juiste diagnose krijgen. Het is bekend dat bij bepaalde groepen migranten dit voor de huisarts extra aandacht vraagt. Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft mij laten weten dat in de NHG-Standaard Dementie (herziening april 2020) expliciet (meer) aandacht is voor zowel de prevalentie als de diagnostiek van dementie bij niet-westerse migranten. De NHG-Standaard geeft handvatten die de huisarts tijdens het consult kan gebruiken.
Wat vindt u ervan dat er nog steeds obstakels zijn om de diagnose dementie bij oudere migranten te stellen en bent u ermee bekend dat ouderen met een migratieachtergrond soms niet naar de geheugenpoli worden doorverwezen omdat huisartsen verwachten dat ook die niet de middelen heeft om deze ouderen te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u deze obstakels zoals taalbarrière en testen gericht op schoolse vaardigheden terwijl een deel van de oudere migranten niet of nauwelijks opleiding heeft genoten? Zo ja, zijn er plannen om de diagnosemethode aan te passen zodat ook oudere migranten sneller en juist gediagnostiseerd kunnen worden?
Voor de kwaliteit van zorg is het van belang dat de zorgverlener in begrijpelijke taal kan communiceren met de patiënt of cliënt. Een taalbarrière kan die communicatie in de weg zitten en vraagt van zorgverleners extra inzet, bijvoorbeeld in de vorm van een professionele tolk, om degene met een zorgvraag goed te begrijpen.
Mede naar aanleiding van een aangenomen motie, is een verkennende studie gestart naar de inzet en financiering van talentolken in de zorg2. Doel van de studie is om eventuele knelpunten die zich voordoen in de praktijk in kaart te brengen. Inzicht hierin is van belang om vervolgens te kunnen afwegen wat mogelijk meer nodig is in de omgang met taalbarrières in de zorg. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 wordt in de NHG-standaard Dementie ook aandacht besteed aan de diagnostiek van dementie bij mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Bent u op de hoogte van het feit dat een aantal geheugenpoli’s reeds gebruik maakt van aangepaste tests, speciaal ontwikkeld voor ouderen met een migratieachtergrond? Wat vindt u hiervan?
Ik vind het een goed idee wanneer zorgprofessionals nagaan of de zorg die zij bieden aansluit bij de patiënt die ze voor zich hebben. Culturele –, gender – en leeftijdsaspecten (niet limitatief bedoeld) kunnen daarbij immers een belangrijke rol spelen. Zowel in de basisopleiding van artsen als in de opleiding ter specialisatie moeten deze aspecten aan bod komen.
In het recent verschenen Raamplan Artsopleiding 20203 komt het belang van oog voor diversiteit aan bod: als vereiste attitude en in relatie tot stoornissen (van functies en/of anatomische eigenschappen van het menselijk lichaam). Het is aan de geneeskundeopleidingen om dit een plaats te geven in toekomstbestendig onderwijs. Voor wat betreft de medische vervolgopleidingen wordt in het vigerende kaderbesluit aangegeven dat «de medische vervolgopleidingen toekomstbestendige, deskundige specialisten afleveren die patiënt georiënteerd zijn en oog hebben voor maatschappelijke ontwikkelingen.»4
De vraag welke diagnostische instrumenten geëigend zijn om in een specifieke setting toe te passen is aan de zorgprofessionals om te beantwoorden. Zij kunnen de beschikbare wetenschappelijke informatie over de validiteit van specifieke cognitieve tests wegen en die kennis verdisconteren in hun richtlijnen. De rijksoverheid heeft daarin geen rol. De toepassing en validiteit van cognitieve tests is daarbij niet de enige te nemen hobbel. Ook culturele taboes op dementie, cultureel bepaalde weerstand om open kaart te spelen over de feitelijke toestand van de patiënt, enzovoort, vergen aandacht om goede zorg te kunnen bieden.5
De eerdergenoemde attitude is daarbij cruciaal. Gelet op bovenstaande zie ik geen rol voor de rijksoverheid om het gebruik van specifieke tests aan geheugenpoli's op te leggen.
Gelukkig wordt er ook in de door Nederlandse artsen veelgelezen medische literatuur ook aandacht besteed aan dit onderwerp. Zie bijvoorbeeld het artikel in Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde6 dat een vergelijkbare strekking heeft als het onder vraag 17 genoemde artikel.
Bent u bereid om deze tests in alle geheugenpoli’s door te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het belangrijk is dat er, gezien de vergrijzing onder oudere migranten, op korte termijn aandacht komt voor cultuurspecifieke zorg in verpleeghuizen en de thuiszorg, zoals eetgewoonten, andere opvattingen over hygiëne, religieuze gewoonten en taalproblemen?
Voor alle bewoners van verpleeghuizen is persoonsgerichte zorg de norm. Daarom heeft het onderwerp cultuursensitieve zorg reeds de benodigde aandacht. Door het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM) wordt met subsidie van het ministerie gewerkt aan een leidraad voor cultuurspecifieke zorg waarmee zorgaanbieders ook aan oudere migranten persoonsgerichte zorg kunnen leveren8.
In deze leidraad wordt onder andere ingegaan op: een voorlichtingspakket met aandacht voor communicatie en bejegening, rituelen in de palliatieve fase, beleving van dementie, samenwerken met een grote familie en zingeving vanuit niet-westers perspectief; een catalogus met bestaand materiaal en een overzicht van cultuurspecifieke huizen, thuiszorgorganisaties, mogelijkheden dagopvang en dagbesteding; methodieken over hoe met oudere migranten in gesprek te komen en te blijven waardoor duurzame relaties kunnen ontstaan.
Onderdelen hiervan zijn reeds gereed en beschikbaar op de website van NOOM9.
Ook het expertisecentrum Pharos stelt kennis en handelingsperspectieven over cultuursensitief werken ter beschikking aan zorgprofessionals, bijvoorbeeld middels trainingen en kennisproducten. Een ander voorbeeld is het Sigra Netwerk Diversiteit van de regionale werkgeversorganisatie Sigra in Noord-Holland10. Binnen dit netwerk worden vraagstukken, kennis en best practices met elkaar gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van communicatie en cultuur binnen organisaties en diversiteit en inclusiviteit in relatie tot zorg- en hulpverlening. Een ander voorbeeld is de publicatie «Kleurrijke zorgverleners» van Vilans, waarin concrete handvatten gegeven worden om een brug te slaan tussen de verschillende normen en waarden van diverse culturele achtergronden binnen het verpleeghuis11.
In hoeverre kan de Nederlandse ouderenzorg invulling geven aan de vergrijzing en dus de cultuursensitieve zorg in de komende jaren en wat is daarvoor nodig?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan het aandeel zorgprofessionals uit de eigen doelgroep de komende jaren vergroot worden?
Een divers samengesteld personeelsbestand is een belangrijke stap om de zorg goed te kunnen laten aansluiten bij de wensen en behoeften van mensen die zorg nodig hebben, met of zonder migratieachtergrond. Het is aan werkgevers in zorg en welzijn om hier stappen in te zetten. De afgelopen jaren zijn er verschillende initiatieven gestart die werkgevers hierbij ondersteunen.
Om ervoor te zorgen dat het personeelsbestand een betere afspiegeling is van de doelgroep, moet het in eerste instantie helder zijn waar men staat als het gaat om de culturele diversiteit binnen de eigen organisatie. Vanaf 1 juli 2020 kunnen werkgevers daar de Barometer Culturele Diversiteit voor gebruiken, die door het CBS is ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van SZW12.
Organisaties met meer dan 250 medewerkers kunnen het CBS vragen om statistieken over de culturele diversiteit binnen de eigen organisatie aan te leveren, zonder dat de privacy van hun medewerkers daarbij wordt geschonden. Dit inzicht kan nuttig zijn om de instroom, doorstroom en/of behoud van medewerkers met een migratieachtergrond in kaart te brengen en met deze gegevens het diversiteitsbeleid aan te scherpen.
Om ervoor te zorgen dat een grotere diversiteit van het personeelsbestand zich ook vertaalt in betere zorgverlening aan een diverse populatie, is daarnaast aandacht nodig voor acceptatie, waardering en respect voor de verschillen tussen medewerkers. Diversiteit leidt immers niet automatisch tot inclusie. Hierbij helpt het als er breed kennis en informatie beschikbaar is om diversiteit én inclusie in zorg en welzijn te vergroten. Zie ook het antwoord op de vragen 7 en 8.
Wat is nodig voor het zorgopleidingscurriculum om cultuursensitiviteit in de zorg te waarborgen?
De inhoud van de zorgopleidingen – vallend onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW – wordt bepaald door het onderwijs en het werkveld samen.
De inhoud van de medische vervolgopleidingen – waar VWS verantwoordelijk voor is wat betreft de bekostiging – wordt bepaald door de beroepsverenigingen.
Deze partijen zijn verantwoordelijk om voldoende aandacht te besteden aan de veranderende zorgvraag in de zorgopleidingen, zoals aandacht voor het thema cultuursensitiviteit. In veel zorgopleidingen wordt hier al aandacht aan besteed, zoals in de geneeskundige opleidingen (zie het bij vraag 5 en 6 genoemde Raamplan Artsopleiding uit 2020) en de mbo-verzorgende en verpleegkundige opleidingen13.
Is bekend welke behoefte er is aan verschillende cultuursensitieve woon-zorgvormen voor ouderen? Heeft u debest practisesin beeld?
In de Leidraad Cultuurspecifieke Zorg van NOOM wordt ook ingegaan op wat persoonsgerichte zorg aan mensen met een migratie-achtergrond inhoudt, ook voor zover het de woonvorm betreft. Daarnaast zien we dat diverse zorgaanbieders zich steeds meer richten op deze groep. Deze zorgaanbieders ontwikkelen best practices. De kennis die deze zorgaanbieders ontwikkelen geven een adequaat beeld. In de leidraad van NOOM is ook een overzicht opgenomen met cultuurspecifieke huizen.
Deelt u de mening dat ouderen met een migratieachtergrond net zoveel recht hebben op tijdige en adequate mentale zorg als alle andere ouderen in Nederland? Zo ja, hoe denkt u dit vorm te geven? Zo nee, waarom niet?
De norm voor goede zorg is persoonsgerichte zorg, ongeacht hun achtergrond. Via de leidraad van NOOM en ook via het expertisecentrum Pharos wordt de benodigde kennis ontsloten zodat alle zorgaanbieders dit kunnen toepassen (zie ook het antwoord op de vragen 7 en 8).
Migrantenouderen vormen een moeilijk bereikbare groep. Hoe gaat u hen de komende jaren bereiken en voorlichten?
In de Zorgstandaard Dementie is onder andere opgenomen dat er op regionaal niveau «op laagdrempelige wijze begrijpelijke publieksinformatie en individuele voorlichting wordt geboden, cultuursensitief, in diverse communicatievormen». In het kader van de Nationale Dementiestrategie wordt de implementatie van deze in 2020 vastgestelde Zorgstandaard Dementie ondersteund. De regionale dementienetwerken hebben daarbij een belangrijke taak.
Bent u bereid meer tolken in te zetten, zodat huisartsen dementie gemakkelijker kunnen herkennen en oudere migranten zelf ook goede informatie krijgen over dementie? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven en wilt u daar middelen voor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef, is recentelijk een verkennende studie gestart naar talentolken in de zorg. Ik wacht deze studie eerst af om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie wat betreft de inzet en financiering van tolken. Overigens gaat dit verder dan de inzet bij huisartsen. Het betreft een brede inventarisatie binnen de verschillende zorgwetten die we kennen. Rond de zomer wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hoeveel financiële middelen bent u bereid in te zetten om dit probleem te lijf te gaan?
Zoals bij eerdere antwoorden aangegeven is persoonsgerichte zorg de norm, ongeacht leeftijd, geslacht of (culturele) achtergrond. Cultuursensitiviteit is daarbij uiteraard belangrijk. Zorgorganisaties en zorgprofessionals dienen daarvoor voldoende uitgerust te zijn. Langs verschillende wegen (opleidingen, leidraden, kennisproducten) wordt hier aandacht aan besteed. Gegeven het toenemend aantal mensen met een migratie-achtergrond dat op goede zorg is aangewezen, zal ik uw Kamer in het najaar 2022 een brief doen toekomen over cultuursensitieve zorg. In het Hoofdlijnendebat dat ik met uw Kamer had op 8 maart jl. heb ik deze brief reeds aangekondigd.
De gewijzigde definitief van royalty’s, waardoor het voor multinationals makkelijk is om onder de Wet bronbelasting uit te komen |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Multinationals trekken aan het langste eind in gevecht om bronbelasting» van Follow the Money?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Met AmCham heeft een gesprek2 plaatsgevonden naar aanleiding van haar reactie op de internetconsultatie bij ATAD2 (tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking)3. In dit gesprek heeft AmCham tevens de afbakening van het begrip royalty in de context van ATAD2 aan de orde gesteld. Verder is tijdens dit gesprek in algemene zin ook de bronbelasting aan de orde gekomen.
Bij de vormgeving van de Wet bronbelasting 2021 moest er ten aanzien van de reikwijdte van het begrip royalty een keuze worden gemaakt. Die keuze wordt in de antwoorden op vragen 7 tot en met 9 toegelicht. Bij deze vormgeving zijn de eventuele wensen van AmCham niet van belang geweest.
Klopt het dat Amcham meermaals heeft gepoogd de definitie van het begrip royalty’s aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft Amcham bij het kabinet gepleit voor een aanpassing van dit begrip?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel ruimte is hiervoor aan Amcham geboden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft u of hebben ambtenaren van uw ministerie (of van andere ministeries) met Amcham contact gehad over de definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 1.
Welke reden denkt u dat Amcham heeft gehad om te pleiten voor een aanpassing van de definitie van royalty’s? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom in de memorie van toelichting bij de Wet bronbelasting wel wordt aangegeven dat wordt aangesloten bij de royaltydefinitie van het OESO-modelverdrag, maar niet dat deze definitie juist afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn of het Modelverdrag van de Verenigde Naties (VN)? Deelt u de mening dat deze informatie voor de Kamer relevant is?
Het royaltybegrip komt onder meer voor in het OESO-Modelverdrag (artikel 12), het Besluit voorkoming dubbele belasting (BvdB)4 en de rente- en royaltyrichtlijn5. Bij het vaststellen van het royaltybegrip voor de Wet bronbelasting 2021 zijn deze verschillende regelingen in de beoordeling betrokken. Het verschil tussen deze regelingen is de wijze van behandeling van vergoedingen voor operational leasing, dit betreft bijvoorbeeld de huurvergoeding van boorplatformen, vliegtuigen en treinen. In het BvdB en in de rente- en royaltyrichtlijn worden deze vergoedingen als royalty’s beschouwd. In het OESO-modelverdrag is (operational) leasing niet in de definitie van royalty’s opgenomen.
De Wet bronbelasting 2021 richt zich tegen doorstroom van passieve geldstromen, waaronder bepaalde royalty’s. Daarbij is een definitie zoals die internationaal wordt gehanteerd voor royalty’s voor de hand liggend omdat die zal aansluiten bij de verdeling van de heffingsrechten tussen de landen die een belastingverdrag met elkaar hebben gesloten. Dit geldt ook voor de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten. Voor de toepassing van de Wet bronbelasting 2021 is het dan ook het best passend om aan te sluiten bij het royaltybegrip van artikel 12 van het OESO-modelverdrag, waarop de Nederlandse belastingverdragen zijn gebaseerd. Op die manier kan Nederland het nationale heffingsrecht ten opzichte van een laagbelastende jurisdictie onder een belastingverdrag zo goed mogelijk effectueren.
Door aan te sluiten bij de definitie van het BvdB of de rente- of royaltyrichtlijn, zouden ook betalingen voor operational leasing onder de reikwijdte van de Wet bronbelasting 2021 worden gebracht. Dit is niet de bedoeling van deze wet, die immers passieve geldstromen wil belasten.
Gelet op het geringe verschil tussen de verschillende definities, deelt het kabinet niet de lezing dat gekozen is voor een «nauwe definitie».
Erkent u dat binnen uw ministerie kennelijk reeds bekend was dat de Wet bronbelasting veel betalingen ongemoeid zou laten en in die zin wat betreft doelmatigheid zou inboeten, gezien de opmerking van een medewerker dat «andere betalingen niet onder bronbelasting zouden vallen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Is naar uw mening tijdens het wetgevingsproces voldoende duidelijk geworden dat in de Wet bronbelasting een zeer nauwe definitie van het begrip royalty wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven waarin het royaltybegrip afwijkt ten opzichte van die in de OESO-verrekenprijsrichtlijn en het Modelverdrag van de VN?
De definitie van royalty’s in het VN-Modelverdrag is iets ruimer dan in het OESO-Modelverdrag. Het bevat aanvullend (vergoedingen voor het gebruik van of het recht op gebruik van) «films or tapes used for radio or television broadcasting» en van «industrial, commercial or scientific equipment».
De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten geen specifieke definitie van het begrip royalty. Wel wordt er in de OESO-verrekenprijsrichtlijnen ingegaan op het begrip «intangibles» (hoofdstuk 6, special considerations for intangibles). Dit hoofdstuk heeft betrekking op verrekenprijsvraagstukken en in par. 6.13 van de richtlijnen wordt daarom expliciet aangegeven dat het geen relevantie heeft voor andere doelen van belastingheffing (zoals in relatie tot bronbelasting). In par. 6.13 van de richtlijnen wordt ook nadrukkelijk gesteld dat de karakterisering van een transactie in het kader van de vaststelling van een verrekenprijs geen relevantie heeft voor de vraag of een bepaalde betaling een royalty is of onderworpen is aan een bronbelasting onder artikel 12 van het OESO-Modelverdrag. De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten dus geen geschikte definitie waar voor de Nederlandse bronbelasting bij kan worden aangesloten.
Waarom is er gekozen voor een royaltydefinitie die afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn?
Zie antwoord vraag 10.
Vallen alle betalingen voor intellectueel eigendom onder de door Nederland gekozen definitie van royalty’s? Zo nee, welke niet?
Deze vragen zijn niet eenduidig te beantwoorden. Daarvoor zijn de begrippen die in de vragen worden gehanteerd onvoldoende afgebakend en gedefinieerd. In de Wet bronbelasting 2021 is voor het begrip royalty aangesloten bij artikel 12 van het OESO-modelverdrag. Om te bepalen of een betaling onder de reikwijdte van artikel 12 OESO-modelverdrag valt (en dus als royalty kan worden aangemerkt onder de Wet bronbelasting 2021), moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt.
Daarbij kan met name in situaties zoals bedoeld in vraag 15 sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst of een te leveren zaak als over het verstrekken van know-how. Als in een dergelijk gemengd contract een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt, kan de betaling deels worden aangemerkt als royalty in de zin van artikel 12 van het OESO-modelverdrag.
Deze feiten en omstandigheden zijn eveneens relevant voor de vraag of de betaling als zakelijk («at arm’s length») kan worden aangemerkt in de zin van de OESO-verrekenprijsrichtlijnen. De nadruk die in de verrekenprijsrichtlijnen wordt gelegd op winsttoerekening in relatie tot waardecreatie, is ook in de Nederlandse uitvoeringspraktijk evident en opgenomen in het vigerende verrekenprijsbesluit6. De Belastingdienst houdt hier toezicht op.
Vallen distributierechten onder de door de fiscus gehanteerde definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre is de definitie van royalty’s die in de ons omliggende landen wordt gehanteerd, vergelijkbaar met hoe deze wordt gehanteerd door de Nederlandse fiscus? Wat zijn de verschillen?
Een snelle vergelijking met het Verenigd Koninkrijk (artikel 579 van de Income Tax (Trading and Other Income) Act) en Duitsland (§4j en §50a van het Einkommensteuergesetz) leert dat de definities die daar gebruikt worden sterk overeenkomen met de Nederlandse en ook beide geïnspireerd lijken te zijn op die uit het OESO-Modelverdrag.
Hoe gaat de Belastingdienst om met het fenomeen «embedded royalty’s»?
Zie antwoord vraag 12.
Weet de Belastingdienst voor een bedrijf altijd welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s»? Is een bedrijf verplicht dat precies te specificeren?
De Belastingdienst weet niet altijd of en zo ja welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten een royalty is in de zin van de Wet bronbelasting 2021. Om te bepalen of een deel van de betaling voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s, moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt. Daarbij kan in situaties sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst als over het verstrekken van know-how.
Humanitaire noodhulp aan Oekraïne |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre bereidt u zich voor op verschillende humanitaire crisisscenario’s in en rond Oekraïne veroorzaakt door de Russische aanval?
Voor de Nederlandse respons op de humanitaire gevolgen van de Russische inval in Oekraïne houdt Nederland nauw contact met de daarvoor verantwoordelijke organisaties: OCHA, de VN-organisatie die de internationale noodhulp coördineert, ECHO, de noodhulporganisatie van de EU, en het Rode Kruis. Nederland kijkt actief naar de ontwikkeling van de humanitaire noden en koerst de respons op de informatie en analyses van onze vertrouwde partners. Daarmee kan de geboden hulp zo goed mogelijk aansluiten bij de noden van de getroffen landen. De VN en het Rode Kruis zullen de komende dagen nieuwe hulpverzoeken uitbrengen, gebaseerd op de huidige inschatting van noden in Oekraïne en omringende landen.
De algemene situatie in Oekraïne is echter zeer onzeker en ontwikkelt zich snel. De humanitaire implicaties en noden zijn daardoor slecht in te schatten. Adequate rapportages en analyse ontbreken nog, maar uit eerste berichtgeving blijkt dat hulpverleners gebrekkige toegang hebben tot de getroffen gebieden en momenteel zelf moeten schuilen voor het geweld. Nederland zal partijen daarom blijven oproepen om het internationaal humanitair recht na te leven. Het is van het grootste belang dat humanitaire actoren ongehinderd toegang hebben om levensreddende en spoedeisende hulp te verlenen. Ook de veiligheid van hulpverleners is en moet een prioriteit blijven voor alle betrokken partijen.
Kunt u uiteenzetten hoe de verschillende humanitaire crisisscenario’s eruitzien?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er middelen gereserveerd om humanitaire noodhulp te kunnen bieden wanneer dat nodig blijkt?
VN-noodhulporganisaties als OCHA, UNICEF, WFP en UNHCR, en het Rode Kruis hebben zich de afgelopen periode voorbereid op verslechtering van de humanitaire situatie in Oekraïne. Deze organisaties zijn al ter plekke actief en hebben meegedeeld «to stay and deliver». Een en ander is mede mogelijk dankzij de meerjarige en ongeoormerkte financiering van Nederland aan deze humanitaire partners. Die flexibele, vroegtijdige vorm van steun is één van de pijlers van het Nederlandse noodhulpbeleid.
Om de coördinatie en uitvoering van de hulpverlening inzake Oekraïne in goede banen te leiden wordt in Genève een interagency Emergency Operations Centre opgezet. Dit centrum richt zich op coordinatie van de einternationale hulp en nationale respons. De leiding is in handen van OCHA en UNHCR.Wat betreft de respons richt de aandacht zich op voortzetting van de lopende noodhulp in het kader van het eerder gepubliceerde Humanitarian Response Plan en op contingency planning voor met name de opvang van ontheemden en vluchtelingen in Oekraïne en de buurlanden.
De VN heeft aangekondigd op dinsdag a.s. een geactualiseerde noodhulpplan en hulpverzoek uit te brengen. Het kabinet maakt daarvoor onmiddellijk € 20 miljoen vrij voor de door de VN gecoördineerde humanitaire hulp in Oekraïne en de buurlanden, ten behoeve van de opvang van Oekraïense vluchtelingen. Daarmee kunnen mensen die op de vlucht slaan voorzien worden met essentiële goederen en diensten, zoals voedsel, water en medische zorg
De VN heeft via het mondiale VN-noodfonds CERF ook reeds een bedrag van USD 20 miljoen vrijgemaakt voor het lenigen van acute humanitaire noden in de regio’s Donetsk en Loegansk en andere delen van het land. Nederland draagt in 2022 een totaal van 55 miljoen euro bij aan CERF en is daarmee de vijfde donor
Via het EU Civil Protection Mechanism(UCPM) heeft Nederland ook hulpverzoeken ontvangen van autoriteiten in Oekraïne en buurlanden voor humanitaire hulp aan de slachtoffers van de oorlog in Oekraïne. Het kabinet stelt op verzoek van de autoriteiten in Moldavië hulpgoederen ter beschikking voor de opvang van Oekraïense vluchtelingen aldaar, ter waarde van ruim een half miljoen euro. Deze goederen gaan vandaag nog op transport. Ook stelt het kabinet op verzoek van de Oekraïense autoriteiten, via het UCPM, medicijnen en medische hulpgoederen beschikbaar; deze zending vertrekt begin deze week. De goederen voor Moldavië gaan vandaag nog op transport; de medische hulpgoederen volgen begin deze week
Het Nederlandse Rode Kruis en de leden van de Dutch Relief Alliance treffen momenteel voorbereidingen voor het opstarten en opschalen van hun hulpactiviteiten. Hiervoor worden momenteel de humanitaire noden in kaart gebracht.
Als EU-lidstaat draagt Nederland ook bij aan het werk van de EU noodhulporganisatie ECHO.
De Kamer zal op de hoogte worden gehouden van alle relevante ontwikkelingen en verdere humanitaire hulp voor de slachtoffers van de oorlog in Oekraïne.
Bent u bereid deze middelen waar nodig onmiddellijk in te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, ondanks het op dit moment onzekere verloop van de situatie in Oekraïne en mijn volle begrip daarvoor, uiteenzetten hoe de humanitaire noodhulp aan Oekraïne eruit zal zien?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2
Kunt u toezeggen op zeer korte termijn over de behoefte aan noodhulp te spreken met de Oekraïense autoriteiten?
Het kabinet staat in voortdurend contact met de Oekraïense autoriteiten, en de autoriteiten in buurlanden, over de behoefte aan noodhulp – rechtstreeks, in EU- en VN-verband en in de verschillende overleggen voor de coördinatie van internationale hulpverlening. De verdere mogelijkheden voor steun vanuit de EU zullen ook tijdens de informele RBZ/OS van 6 en 7 maart a.s. aan de orde komen.
Kunt u toezeggen op zeer korte termijn met uw counterparts binnen de Europese Unie te spreken over de gezamenlijke strategie voor het bieden van noodhulp?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor maandag 28 februari 2022?
De dag van het Natuurlijk Kapitaal |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De dag van het Natuurlijk Kapitaal – Is Nederland voorbereid op de voorspelbare toekomst?»?1
Ja. Hoewel de «Dag van het Natuurlijk Kapitaal» in Nederland niet algemeen bekend is, heeft het Global Footprint Network (GNF) mij geïnformeerd dat deze dag op 19 februari 2022 voor de eerste keer zou worden uitgeroepen.
Bent u zich ervan bewust dat deze zaterdag, 19 februari, de dag van het Natuurlijk Kapitaal was, wat inhoudt dat Nederland al meer natuurlijke hulpbronnen heeft opgemaakt dan het Nederlandse ecosysteem in een jaar kan vernieuwen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat het zeer onwenselijk is dat Nederland al zijn natuurlijk kapitaal voor dit jaar al heeft opgemaakt?
De «Dag van het Natuurlijk Kapitaal» illustreert het bekende feit dat de voetafdruk van ons Nederlandse leefpatroon veel te hoog is voor een duurzaam behoud en herstel van de biodiversiteit en een goede leefomgeving en voor de draagkracht van onze planeet. Onze samenleving staat voor de opgave om die voetafdruk substantieel terug te dringen. Mede in het licht van het feit dat biodiversiteit en klimaat wereldwijd onder druk staan zet het kabinet zich daarvoor in.
De indicator «Dag van het Natuurlijk Kapitaal» van het GFN vertaalt de totale consumptie (en afvalproductie) van Nederlandse burgers in een areaal dat jaarlijks nodig zou zijn om deze consumptiegoederen te produceren en negatieve impacts (b.v. CO2-uitstoot) op te vangen, afgezet tegen het in Nederland beschikbare areaal. Deze beperking tot Nederlands areaal geeft andere resultaten dan indicators zoals de «Earth Overshoot Day» en de Nederlandse Overshoot Day, eveneens van het GFN, en heeft weinig reële betekenis, omdat die geen rekening houdt met onze hoge bevolkingsdichtheid en internationale verwevenheid. De «Overshoot Day» bijvoorbeeld zet de impact van het Nederlandse consumptiepatroon in een mondiale context. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving gaat voor berekening van de Nederlandse consumptievoetafdruk uit van de milieudruk ongeacht waar ter wereld deze plaatsvindt2,3.
Consistente meting van onze ecologische voetafdruk is van belang voor zowel bewustwording als voor beleidsontwikkeling en -monitoring. Daarom ook voert Wageningen University & Research (WUR) op verzoek van LNV en in samenwerking met het PBL een onderzoeksprogramma uit naar bruikbare methodieken voor voetafdrukmeting en opties voor verlaging van die voetafdrukken.4
Is het u bekend dat alle Nederlanders samen meer dan twee keer de biocapiteit van Nederland gebruiken met hun huidige voedselpatroon? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat deze grote voetafdruk zeer onwenselijk is en hoe bent u van plan deze voetafdruk te verkleinen?
Het is mij bekend dat de voetafdruk van ons huidige voedingspatroon groter is dan het in Nederland beschikbare areaal per persoon voor voedselproductie.5 Zoals hiervoor vermeld acht ik de inperking tot Nederlands areaal niet reëel.
De voetafdruk van ons voedingspatroon omvat verschillende factoren. Voeding is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de CO2-uitstoot van alle consumptie. Binnen het huidige voedselsysteem zijn er diverse mogelijkheden om de voetafdruk te verkleinen, zoals het verminderen van voedselverspilling, het eten volgens de Schijf van Vijf, het meer eten van plantaardige eiwitten, dit op maat te doen en met dichtbij geproduceerde producten.6 Met vertegenwoordigers van voedselketens, banken, kennisinstellingen en beleid wordt gewerkt aan het geharmoniseerd meten en verlagen van footprints in diverse voedselketens. In de kabinetsreactie op de evaluatie van de Voedselagenda 2016–2020 zal de Minister van LNV u hierover uitvoeriger informeren.
Bent u zich bewust van het feit dat de Nederlandse economie veel meer van de natuurlijke hulpbronnen vraagt dan Nederland zelf kan produceren? Hoe denkt u over de risico’s die dit met zich meebrengt? Hoe bent u van plan deze risico’s te mitigeren?
Risico’s van onvoldoende binnenlandse beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen kunnen liggen op veel terreinen, zoals biodiversiteitsverlies en milieudegradatie, maar ook op het gebied van onrechtvaardige verdeling van welvaart en van strategische afhankelijkheid. Het laatste aspect is in het licht van de crisis t.g.v. de Russische inval in Oekraïne en de internationale sancties tegen Rusland in het bijzonder actueel.
Het is echter een gegeven dat ons grondgebied lang niet alle benodigde grondstoffen voor de Nederlandse samenleving kan voortbrengen en dat daarom internationale handel nodig is en kansen biedt. Landen beschikken niet over hetzelfde klimaat, geografie, technologische ontwikkeling en geschoolde beroepsbevolking en kennen daardoor specifieke relatieve voor- en nadelen. Daardoor is internationale handel vervlochten met de nationale economie. Zo betrekt Nederland grondstoffen van eigen bodem en uit import en gebruikt die niet alleen voor eigen consumptie, maar ook voor doorvoer naar andere landen en productie voor de wereldmarkt. Nederland vervult zo een belangrijke rol voor de economie van andere landen. Dit kan ook benut worden om verduurzaming internationaal te bevorderen. Denk bijvoorbeeld aan voorwaarden over het tegengaan van ontbossing voor Europese consumptie en productie en aan het vergroenen van de financiële sector.
Dit kabinet zet in op het verminderen van de buitenlandse afhankelijkheid bij strategische goederen en grondstoffen. Dit krijgt in het bijzonder gestalte in Europees verband. Streven naar meer autarkie beperkt mogelijke risico’s in leveringszekerheid overigens niet. Het is niet realistisch te verwachten dat onze binnenlandse hulpbronnen kunnen voorzien in de nationale vraag naar grondstoffen en producten. Internationale handel bevordert weliswaar wederzijdse afhankelijkheid maar kan ook helpen om risico’s te verminderen door bijvoorbeeld diversificatie van toeleveranciers en het benutten van specifieke kwaliteiten en technologie van elders. Handel en een open economie helpen ook internationale relaties te verbeteren en vergroten de effectiviteit van het investeren in verduurzaming van internationale handelsketens.
Bent u bekend met Earth Overshoot Day, de dag in het jaar waarop de mensheid meer van de natuur heeft gebruikt dan de Aarde in een heel jaar kan regenereren, in 2021 op 29 juli viel, terwijl deze dag in 2020 nog viel op 22 augustus? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze dag krijgt al langer aandacht in Nederland. Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat de Nederlandse Overshoot Day, de dag waarop de mensheid meer gebruikt zou hebben wanneer iedereen leefde als Nederlanders, dit jaar weer is vervroegd van 3 mei naar 12 april?
De GFN-berekeningen geven inderdaad voor 2022 een stijging van de voetafdruk aan. Ter nuancering dient vermeld te worden dat de datum van 12 april een voorspelling betreft, die nog bewaarheid moet worden. Verder blijkt uit de berekeningen van het GFN ook dat in tegenstelling tot het jaar 2022 de Nederlandse voetafdruk in de periode voor 2022 gemiddeld juist een langzaam dalende trend vertoont.
Bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat het onwenselijk is dat het uitputten van natuurlijke hulpbronnen toeneemt in plaats van afneemt?
Ik ben het met de vragenstellers eens dat de uitputting van natuurlijke hulpbronnen ongewenst is en terug gedrongen moet worden. Daar zet dit kabinet zich voor in.
Beaamt u dat de ambitie om de Nederlandse ecologische voetafdruk pas in 2050 tot de helft te hebben teruggebracht niet in verhouding staat tot het feit dat aan de ene kant de Nederlandse voetafdruk toeneemt en aan de andere kant de Nederlandse voetafdruk een onevenredig grote bijdrage levert aan de mondiale voetafdruk?
De lange termijn ambitie moet zijn dat ons consumptiepatroon meer in balans komt met de draagkracht van de planeet en niet meer leidt tot «overshoot» of verdringing van gerechtvaardigde ambities van andere volken en generaties. Dit wordt ook nagestreefd via het commitment aan de Sustainable Development Goals. In het bijzonder moeten we ons in het licht van het feit dat biodiversiteit en klimaat wereldwijd onder druk staan ook rekenschap geven van de spanning tussen de wens om voldoende welvaart in het heden voor velen te verzekeren en het streven naar behoud van natuurlijke hulpbronnen voor toekomstige generaties7. Voor het substantieel terugdringen van de ecologische voetafdruk is een maatschappelijke transitie naar een klimaatvriendelijke, natuurinclusieve en circulaire samenleving nodig, waarvoor op korte termijn op veel verschillende terreinen veel in het werk wordt gesteld. Daar zet dit kabinet zich maximaal voor in. Zie ook het antwoord bij de volgende vraag.
Wat gaat u eraan doen om de jaarlijkse ecologische voetafdruk van Nederlanders te verkleinen?
Het voert te ver om hier alle maatregelen van het kabinet op te sommen.
Het substantieel verlagen van de wereldwijde ecologische voetafdruk van de Nederlandse consumptie vraagt transities en een grote inzet op veel terreinen.8 Veel beleidsprogramma’s die afgelopen jaren op deze terreinen zijn opgestart en waar dit kabinet zich voor blijft inzetten, dragen bij aan vermindering van de ecologische voetafdruk.9 Dat geldt bijvoorbeeld voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen en de energietransitie in diverse sectoren (voedsellandbouw, elektriciteit, industrie, bouw en mobiliteit), de ontwikkeling naar een circulaire economie, de aanpak van de stikstofproblematiek, de transitie naar een duurzame (kringloop)landbouw en voedselconsumptie, en het werk in het kader van de Agenda Natuurinclusief10.
Specifiek voor de landbouw zet dit kabinet de koers van het vorige kabinet richting kringlooplandbouw voort. Kern hiervan is het voortdurende streven naar verlaging van het verbruik van grondstoffen en vermindering van de druk op de leefomgeving. Dit moet leiden tot minder schadelijke emissies naar bodem, lucht en water, vergroting van de biodiversiteit én een volhoudbaar en verantwoord gebruik van grondstoffen en hulpbronnen met een beter verdienvermogen voor boeren, tuinders en vissers. In het Realisatieplan «Op weg met nieuw perspectief» 11 is beschreven hoe aan deze transitie wordt gewerkt. In het Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» wordt hierbij een sterke focus gelegd op een gebiedsgerichte aanpak.
Verder wijs ik in het bijzonder ook op het Rijksbrede Programma Nederland Circulair in 205012. Het kabinet heeft zich ten doel gesteld om in 2030 een halvering van het gebruik van grondstoffen te bereiken en in 2050 een volledig circulaire economie te hebben. Veel natuur- en milieuproblemen zijn in de kern te herleiden tot een verspillende omgang met grondstoffen. In een circulaire economie wordt efficiënter en zorgvuldiger omgegaan met grondstoffen, materialen en producten, wat de afhankelijkheid van de winning en productie van nieuwe grondstoffen en materialen beperkt. Ook kan de circulaire economie bijdragen aan regeneratieve manieren van productie («regenerating nature»). De transitie naar een circulaire economie kan een belangrijke bijdrage leveren aan grote maatschappelijke opgaven als het behoud van biodiversiteit, broeikasgasemissiereductie, verbetering van lucht-, water- en bodemkwaliteit en leveringszekerheid van grondstoffen.
Nog veel andere maatregelen op specifieke beleidsterreinen dragen bij aan verlaging van de voetafdruk, zoals bijvoorbeeld de eiwittransitie, de vergroening van de financiële sector, vergroening van handelsinstrumenten in lijn met de akkoorden van Parijs en Glasgow, de ontwikkeling en uitvoering van EU-regelgeving inzake ontbossingsvrije producten, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) en hoge standaarden voor transparantie, eerlijke productie, mensenrechten, voedselveiligheid, duurzame groei en klimaat. Tenslotte werkt LNV samen met andere departementen en Rijksdiensten ook aan verlaging van de eigen voetafdruk als organisatie.
De inzet van 1G in de culturele sector |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers , Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Testen voor Toegang treft specifieke groep in de culturele sector stevig»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen die in dit artikel geuit worden?
Die zorgen zijn begrijpelijk. Tegelijkertijd kunnen met deze maatregelen grote, ongeplaceerde binnen evenementen voor het eerst sinds lange tijd weer plaatsvinden, waarbij het testbewijs de enige maatregel is. Op 25 februari zijn ondanks een hoog aantal besmettingen veel maatregelen versoepeld. Daar zijn risico’s aan verbonden. In situaties met hoge risico’s worden deze met de inzet van het coronatoegangsbewijs op basis van 1G beperkt. Dat gebeurt bij ongeplaceerde activiteiten waar grote groepen mensen actief en dicht bij elkaar zijn, en waar alcoholgebruik een rol speelt.
Op 15 maart was een nieuw besluitvormingsmoment, waarin de huidige maatregelen opnieuw zijn gewogen op proportionaliteit en noodzakelijkheid. Daarin is aangekondigd dat het Testen voor Toegang per 23 maart niet meer wordt ingezet.
Kunt u nader toelichten waarom bij het loslaten van vele maatregelen, waaronder het coronatoegangsbewijs in het uitgaansleven, er toch voor is gekozen om de 1G-maatregel in te zetten?
Er is versoepeld bij een hoog aantal besmettingen. Het kabinet heeft daarom besloten op hoogrisico locaties, in lijn met het 142e OMT-advies, als mitigerende maatregel met toegangstesten te gaan werken. Met de 1G-maatregel kan het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames op de locaties waar dit wordt ingezet met ongeveer 70% worden gereduceerd, blijkt uit de modellering van de TU Delft e.a2. Hiermee wordt ook het risico verkleind dat werknemers op deze binnenlocaties zelf besmet raken, of dat deelnemers na afloop van een activiteit (kwetsbare) naaste contacten besmetten. Dit geldt alleen voor de hoogste risico’s. Als evenementen geplaceerd, buiten, of met minder dan 500 bezoekers plaatsvinden, dan geldt er geen 1G-verplichting.
Welke andere Europese landen maken gebruik van de 1G-maatregel bij grotere evenementen van meer dan 500 personen? Wat is bij deze landen de argumentatie voor 1G?
Ik heb geen alomvattend overzicht van de maatregelen in alle Europese landen. Uit de internationale vergelijkingen blijkt dat de nabijgelegen landen op verschillende manieren versoepelen en daarbij verschillende vormen van het ctb aanhouden. Er wordt in die landen dus ook gekozen om de risico’s middels een ctb te beperken.
In België werd tot 7 maart het 3G coronatoegangsbewijs (het Corona Safe Ticket) nog breed ingezet voor activiteiten met meer dan 50 (binnen) of 100 (buiten) bezoekers. Evenementen binnen mogen open met een maximale capaciteit van 70% bij dynamische activiteiten en 80% bij niet-dynamische activiteiten, op te hogen bij een luchtkwaliteit onder een gemiddelde van 900 ppm CO23. In Denemarken wordt het ctb niet meer ingezet. In Duitsland verschillen de maatregelen per deelstaat, maar wordt in veel gevallen 2G+ toegepast. Dat betekent dat toegang is beperkt tot mensen die gevaccineerd of hersteld zijn, én getest zijn. In sommige gevallen zijn mensen die geboosterd zijn uitgezonderd van de testverplichting. In bijvoorbeeld Baden-Würrtemberg geldt vanaf 22 februari voor discotheken een 2G+ maatregel, waarbij iedereen getest moet worden4. In Frankrijk werkten discotheken met de Pass vaccinal, waarbij alleen toegang wordt verleend op basis van vaccinatie of een recente besmetting. Die verplichting is per 14 maart vervallen.
Deelt u de zorg van de cultuur- en evenementensector dat mensen de poppodia links zullen laten liggen door de 1G-maatregel?
Met de versoepelingen van 25 februari kunnen alle evenementen weer met de maximale capaciteit doorgang vinden. Bij grote, ongeplaceerde binnenlocaties moeten mensen zich van tevoren laten testen. Er zijn meer dan 800 testlocaties in Nederland en het testen is gratis. Ik verwacht niet dat het testen voor toegang een dusdanige drempel oplevert dat mensen poppodia links laten liggen.
Welk flankerend beleid ziet u voor zich om dit te ondervangen?
Hoewel het kabinet onderkent dat de toegangstest tot een extra overweging kan leiden bij bezoekers verwacht ik, mede gezien de geboden testfaciliteiten, niet dat dit zal leiden tot grote vraaguitval.
Zou bijvoorbeeld nagedacht kunnen worden over teststraten in de buurt van drukbezochte uitgaansgelegenheden en de grotere poppodia, waar mensen snel voor zij naar een feest gaan, zich nog kunnen laten testen? Ziet u daarin kansen om enige mate van spontaniteit weer terug te brengen in het uitgaansleven, ook voor grotere podia?
Testaanbieders worden betaald per uitgevoerde test. Mede door die financiële prikkel is het testaanbod flexibel, en passen testaanbieders het aanbod aan op de testvraag. Dat betekent dat er bij de keuze voor openingstijden en locaties rekening wordt gehouden met de verwachte testvraag. Bovendien werkt de Stichting Open Nederland (SON) met een aanmeldportaal voor 1G-plichtige evenementen. Daardoor heeft SON een goed beeld van de verwachte testvraag. Die lijst wordt ook gedeeld met de testaanbieders, die hun aanbod daarop aan kunnen passen. Ik verwacht dan ook dat testaanbieders zich in de buurt van drukke uitgaansgelegenheden vestigen, voor zover dat nog niet gebeurd is.
Mensen wordt geadviseerd tot twee uur voor aanvang van het evenement te testen. Op die manier is er voldoende tijd om het testresultaat af te wachten, en de uitslag terug te koppelen en worden problemen aan de deur met verlate testresultaten geminimaliseerd.
Deelt u de mening dat de cultuursector als een van de zwaarst geraakte sectoren uit de coronapandemie komt, en dat het past om alle mogelijkheden te onderzoeken die zo normaal mogelijke opening van de cultuursector mogelijk maken? Zo ja, welke alternatieven zijn er nog voorhanden?
Ik erken dat er veel maatregelen zijn die de cultuursector hard hebben getroffen. Om de sector zo veel mogelijk en eerder te openen, is er gewerkt met coronatoegangsbewijzen. In de huidige epidemiologische omstandigheden kunnen hoogrisico evenementen doorgaan met een testbewijs. Vanaf 23 maart vervalt ook voor deze evenementen Testen voor Toegang, en kunnen zij doorgaan zonder testbewijs.
Wat is het perspectief voor de cultuursector na 15 maart aanstaande? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om de 1G-maatregel op te heffen? Of zijn er plannen om na 15 maart 2022 de grens van personen te verhogen naar bijvoorbeeld 1000 personen?
De maatregelen zijn ingevoerd op 25 februari. Op basis van het effect van de versoepelingen op het aantal besmettingen kunnen de maatregelen opnieuw worden overwogen. Als het niet meer proportioneel en epidemiologisch noodzakelijk is, zal het testen voor toegang niet meer worden ingezet. Daarom heb ik besloten Testen voor Toegang vanaf 23 maart niet meer in te zetten.
Kunnen deze vragen zo snel mogelijk maar uiterlijk vóór 10 maart 2022 beantwoord worden?
Ik heb ernaar gestreefd deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht 'Levend koken van varkens in slachthuizen gaat nog altijd door' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Thom van Campen (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Levend koken van varkens in slachthuizen gaat nog altijd door»?1
Ja.
Kunt u delen om welke slachthuizen het hier ging en of er sprake is van systematische of herhaaldelijke overtredingen bij enkele slachthuizen?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) maakt de algemene inspectiegegevens van alle roodvleesslachthuizen met permanent toezicht in Nederland openbaar. De website www.openbare-inspectieresultaten.nvwa.nl toont cijfers per individueel bedrijf met daarbij het aantal overtredingen dat geleid heeft tot een schriftelijke waarschuwing of boete. Bij enkele slachthuizen zijn de genoemde overtredingen bij herhaling geconstateerd. Bij deze slachthuizen heeft de NVWA door middel van maatwerk geïntervenieerd. Naast deze formele overtredingen intervenieert de NVWA tijdens de aanwezigheid bij het slachtproces waar nodig direct in het proces of het product, zoals het tijdelijk stilleggen van het slachtproces of het laten afwaarderen van vlees tot dierlijk bijproduct zodat het niet meer voor menselijke consumptie gebruikt mag worden. Het bericht waarop de vragenstellers doelen, ziet op informatie die de NVWA heeft openbaargemaakt op grond van een Wob-verzoek. Op grond van de afweging die de Wob voorschrijft, worden niet de namen van de bedrijven die het betreft, bekend gemaakt.
Kunt u per situatie aangeven welke sancties zijn opgelegd aan de desbetreffende slachthuizen? Kunt u daarbij ook aangeven hoeveel constateringen van misstanden vooraf moesten gaan alvorens werd overgegaan op het uitgeven van een sanctie? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 2 aangegeven worden inspectiegegevens in algemene zin openbaar gemaakt. De overtredingen waar het bericht naar verwijst zijn bestuurlijk gehandhaafd, middels schriftelijke waarschuwingen en bestuurlijke boetes, waarbij door recidive een hoger boetebedrag ten laste is gelegd. De opgelegde boetes variëren van € 2.500 tot € 17.500. Bij de constatering van overtredingen handhaaft de NVWA-inspecteur volgens het interventiebeleid. De NVWA maakt haar algemene en specifieke interventiebeleid openbaar
Kunt u reflecteren op de constatering uit het bericht dat er soms wel een halfjaar werd gewacht met het opstellen van een rapport nadat de misstanden waren geconstateerd? Deelt u de mening dat late rapportering vanuit dierenwelzijnsperspectief hoogst onwenselijk is en dat per misstand een rapport zou moeten worden opgesteld?
Ja, dat kan ik. Een interventie van de NVWA is primair gericht op het verbeteren van naleving en daarmee op het direct stoppen van de misstanden. Een toezichthoudend dierenarts heeft daartoe meerdere instrumenten tot zijn beschikking; van aanspreken op gedrag tot opleggen van boeterapporten. In dit specifieke geval is het slachthuis per direct aangesproken en zijn aanwijzingen voor de bedrijfsvoering gegeven. Helaas niet afdoende waardoor later alsnog een rapport van bevinding en boete is opgelegd toen bleek dat de overtreding opnieuw had plaatsgevonden. Ik betreur elk dierenwelzijnsmisstand en het is de primaire verantwoordelijkheid van het slachthuis om haar bedrijfsvoering op orde te hebben en misstanden te voorkomen. En aan de NVWA om hier effectief op toe te zien door o.a. te sturen op verkorten van doorlooptijden binnen haar interventiebeleid. Ik constateer verder dat in de afgelopen periode de NVWA stringenter optreedt tegen dierenwelzijn overtredingen en daarmee laat zien een lerende organisatie te zijn.
Hoe reflecteert u op de bevinding uit de opgevraagde stukken dat een ongediplomeerde slachthuismedewerker na een berisping van een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierover, gewoon doorging met zijn werk? Kunt u toelichten hoe vaak situaties zoals deze voorkomen, waarbij berispingen van inspecteurs zomaar aan de laars worden gelapt?
De slachthuizen zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van vigerende wetgeving. Het betreffende slachthuis is onvoldoende serieus omgegaan met het feit dat er door de NVWA een overtreding werd geconstateerd en de aanwijzing ter plaatse van de NVWA-inspecteur die hierop volgde om zaken in orde te brengen. De NVWA heeft hierbij destijds gehandhaafd door een rapport van bevindingen op te maken voor het inzetten van een onvoldoende gekwalificeerde medewerker. Dit heeft geleid tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Als deze situatie zich nu voordoet spreekt de NVWA ook de dierenwelzijnsofficier van het slachthuis aan op het inzetten van een ongediplomeerde medewerker, zodat deze niet meer wordt ingezet. De NVWA heeft geen aanwijzingen dat situaties als deze frequent aan de orde zijn. Mocht blijken dat herhaling van overtredingen op het gebied van dierwelzijn aan de orde is dan zal de NVWA niet nalaten om stevig in te grijpen.
In hoeveel gevallen van overtreding ging het om een slachthuis waarbij eerder een overtreding was vastgesteld, wat lijkt te duiden op een systematischere problematiek?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 2.
Waarom is hier niet gekozen voor aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld een slachterij onder verscherpt toezicht stellen, zoals bij Gosschalk? Welke afwegingen liggen en lagen hieraan ten grondslag?
De NVWA handhaaft volgens het interventiebeleid met het geven van schriftelijke waarschuwingen en het opleggen van bestuurlijke boetes. Indien een bedrijf (ernstige) overtredingen blijft begaan, worden in het kader van het recidivebeleid hogere bestuurlijke boetes opgelegd. Indien toepassing van het interventiebeleid onvoldoende blijkt om de overtredingen op te heffen en verdere herhaling te voorkomen, kan het bedrijf onder verscherpt toezicht worden geplaatst en geldt een zwaarder toezichtsregime. Per bedrijf wordt eerst een zogenaamde maatwerkaanpak opgesteld (voorafgaand aan verscherpt toezicht), waarbij het bedrijf zwaardere maatregelen kan voorkomen door direct zijn bedrijfsprocessen te verbeteren. Deze maatwerkaanpak is nodig ten behoeve van het proportioneel handelen en dossieropbouw om de rechterlijke toets van sanctiebesluiten te doorstaan bij zwaardere maatregelen zoals passend binnen het verscherpt toezicht.
Bij de betreffende overtredingen heeft de NVWA deze afwegingen gemaakt en is een maatwerkaanpak toegepast. Indien de doorgevoerde verbeteringen niet voldoende zijn, dan zal de NVWA overgaan tot het instellen van verscherpt toezicht.
Deelt u de mening dat in het geval van meerdere overtredingen grotere maatregelen zoals tijdelijke sluiting en/of het drastisch verlagen van de bandsnelheid (bij heropening) nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat dit soort ingrijpende maatregelen worden genomen, ook in het licht van het eerdere verzoek om een «three strikes out»-principe te hanteren voor zware overtredingen?
De NVWA zal niet nalaten om bij geconstateerde misstanden in te grijpen en de verantwoordelijke slachthuizen in die situaties aan te pakken. De NVWA heeft afgelopen zomer bijvoorbeeld de erkenning van een slachthuis geschorst vanwege ernstige overtredingen ten aanzien van dierenwelzijn. Daarmee is het slachtproces voor een aanzienlijke periode stilgelegd totdat het slachthuis het dierenwelzijn in haar bedrijfsvoering naar het oordeel van de NVWA afdoende had ingericht.
Tijdens het commissiedebat over exportverzamelplaatsen op 9 september 2021 heeft het lid Van Campen (VVD) gevraagd naar de mogelijkheid voor modaliteiten voor een «three-strikes-out»- dan wel een puntensysteem en het interventiebeleid van de NVWA (Kamerstuk 28 286, nr. 1219). De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van het interventiebeleid van de NVWA ligt bij de Inspecteur Generaal (IG) van de NVWA. Momenteel werkt de NVWA de procedure voor verscherpt toezicht voor de slachthuizen verder uit. In dat kader zal ook gekeken worden of een vorm van een puntenstelsel of iets soortgelijks kan helpen het verscherpt toezicht verder vorm te geven. Van belang hierbij is dat voldoende rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het geval en welke interventies daarin het meest effectief zijn. Dit ook in verband met de rechterlijke toets van sanctiebesluiten.
Ik herken in de vraag van lid Van Campen de wens om te onderzoeken of een bedrijfsvoering die herhaaldelijk tot ernstige overtredingen leidt, middels een simpeler en overzichtelijker systeem consequenties kan hebben op de aan het bedrijf verleende erkenning. Bij een vereenvoudigde aanpak met een puntenstelsel moet rekening worden houden met het totaal aan voor slachthuizen geldende wetgeving. In dit complexe systeem, waarin niet iedere overtreding of omstandigheid even zwaar aan te rekenen is, is echter niet zonder meer een vergelijking te maken met een three-strikes-out of puntensysteem zoals in de Tabakswet- en rookwarenwet. Ik zal uw Kamer informeren zodra de verscherpt-toezichtprocedure voor slachthuizen nader uitgewerkt is.
Wanneer zal het onderzoek over het verlagen van de bandsnelheid, inclusief uw reactie hierop, naar buiten komen? Per wanneer kan uitvoering van de aangenomen motie van het lid Tjeerd de Groot over het substantieel omlaag brengen van de bandsnelheid (Kamerstuk 33 835, nr. 156) verwacht worden?
Het rapport is op 22 april jl. als bijlage van mijn brief over slachthuizen naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237). Uit het rapport blijkt dat het niet zinvol of mogelijk is om in generieke zin een snelheidsverlaging af te dwingen, omdat de procesbeheersing bij een bepaalde slachtsnelheid sterk afhangt van de situatie op en inrichting van dat specifieke slachthuis. Dit bevestigt het (juridische) dilemma dat mijn voorganger schetste in reactie op de aangenomen moties die verzochten om de slachtsnelheid generiek te verlagen. Voor de vervolgstappen die ik verder beoog op dit vlak, verwijs ik u naar eerdergenoemde brief.
De borging van het dierenwelzijn tijdens het slachtproces heeft mijn grootste prioriteit. Vooralsnog blijft de aanwijzing aan de IG NVWA dan ook staan en zal de NVWA verzoeken tot het verhogen van de slachtsnelheid afwijzen. Met betrekking tot bestaande slachtsnelheden blijft onverkort gelden dat de NVWA een verlaging van de slachtsnelheid als corrigerende maatregel op kan leggen indien hier aanleiding toe is. Een dergelijke verplichte verlaging van de slachtsnelheid blijft van kracht totdat de situatie hersteld is en het proces weer volledig beheerst wordt.
Deelt u de mening dat deze onacceptabele misstanden alle plaatsen waar wel zorgvuldig wordt gewerkt in een kwaad daglicht plaatsen en dat het ook daarom van belang is dat er adequaat wordt gehandhaafd op overtredingen in slachthuizen?
Een bedrijf dat herhaaldelijk in de fout gaat, en waar misstanden voorkomen zet inderdaad de gehele sector in een kwaad daglicht. De NVWA zal niet nalaten om bij geconstateerde overtredingen in te grijpen en de verantwoordelijke slachthuizen in die situaties aan te pakken. Zo heeft de NVWA afgelopen zomer de erkenning van een slachthuis tijdelijk geschorst vanwege ernstige overtredingen ten aanzien van het dierenwelzijn.
Deelt u de mening dat het consumentenmisleiding is om vlees van varkens uit slachthuizen waar misstanden plaatsvonden alsnog met het Beter Leven keurmerk drie sterren te verkopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u naar aanleiding van de constateringen gezet om deze misleiding te voorkomen?
Het consumentenvertrouwen is gebaat bij een betrouwbare werking van private keurmerken in de voedselproductie. Het Beter Leven keurmerk is een keurmerk dat de Dierenbescherming in samenwerking met de retail en de veehouderijsector opgesteld en gelanceerd heeft in 2007. Het keurmerk is ondergebracht bij de Stichting Beter Leven Keurmerk en stelt eisen aan de productie bezien vanuit het dierenwelzijn. Ik betreur het als het Beter Leven keurmerk niet goed toegepast zou zijn, maar het is aan de Stichting BLK en de Dierenbescherming om eventueel actie te ondernemen naar aanleiding van de constateringen.
Bent u bijvoorbeeld in overleg getreden met de Dierenbescherming om te voorkomen dat consumenten misleid worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke procesverbeteringen gaat u doorvoeren om dit soort consumentenmisleiding te voorkomen?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 11 is het aan de Stichting BLK en de Dierenbescherming om eventueel actie te ondernemen naar aanleiding van de constateringen. Het zou goed zijn als verantwoordelijke organisaties hierover het gesprek met elkaar aangaan.
Wat is de status van het wetsvoorstel omtrent verplicht cameratoezicht bij slachterijen? Wanneer verwacht u dit naar de Kamer te kunnen sturen?
Ik verwijs uw Kamer voor de voortgang van dit wetsvoorstel naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Deelt u de mening dat het toezicht ook op een externe locatie voor de NVWA beschikbaar moet zijn, zodat deze zonder naar de slachtlocatie toe te moeten onafhankelijk kan beoordelen of sprake is van misstanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit betrokken bij het voorbereide wetsvoorstel?
De NVWA kijkt de camerabeelden als onafhankelijk toezichthouder uit. Zoals de NVWA in haar evaluatie cameratoezicht slachthuizen dierenwelzijn heeft aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1217), zou cameratoezicht veel efficiënter vorm kunnen krijgen als de beelden van afstand uitgekeken zouden kunnen worden. De inzet van cameratoezicht kan de rol van de officiële dierenarts overigens niet vervangen, maar de technologie kan de dierenarts wel ondersteunen in het efficiënt houden van toezicht. Dit aspect wordt meegenomen in de voorbereiding van het wetsvoorstel rond cameratoezicht.
Hoe ziet u de rol van slim cameratoezicht in het wetsvoorstel? Deelt u de mening dat slim cameratoezicht kan vergemakkelijken welke beelden extern moeten worden gedeeld, ook in het licht van privacy? Zo nee, waarom niet?
«Slim» cameratoezicht, ook wel bekend als Artificial Intelligence (AI)-ondersteund cameratoezicht, is een relatief nieuwe vorm van cameratoezicht die de potentie lijkt te hebben om een bijdrage te leveren aan een betere borging van het dierenwelzijn tijdens het slachtproces. Dit type cameratoezicht kan er inderdaad toe leiden dat de inbreuk op de privacy van werknemers beperkt kan worden, als er bijvoorbeeld een selectie van beelden kan plaatsvinden. Tegelijkertijd betreft «slim» cameratoezicht een domein dat nog volop in ontwikkeling is. Ik verwijs uw Kamer voor mijn standpunt over «slim» cameratoezicht ook naar mijn brief van 3 september jl. (Kamerstuk 28 286 nr. 1217) waarin ik de wettelijke verplichting cameratoezicht afkondigde. Zoals ik u op vraag 14 antwoordde, zou cameratoezicht veel efficiënter vorm kunnen krijgen als de beelden van afstand uitgekeken zouden kunnen worden. Ik verwijs u voor meer informatie over de wettelijke verplichting cameratoezicht naar de slachthuizenbrief die ik uw Kamer op 22 april jl. heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Kunt u toelichten of cameratoezicht bij exportverzamelplaatsen ook in het voorliggende wetsvoorstel wordt betrokken, zoals eerder besproken bij het commissiedebat over de problematiek over exportverzamelplaatsen?2
Mijn insteek is om een wetsvoorstel voor te bereiden waarin een algemene wettelijke verplichting wordt opgenomen dat slachthuizen en verzamelcentra camera’s aanwezig hebben waarbij onder andere ook eisen aan de camera’s en plaatsing gesteld worden. In datzelfde wetsvoorstel zal ik ook voorstellen te voorzien in de bevoegdheid van de regering om regels te stellen over het toepassen van zogeheten «slim cameratoezicht». Ik verwijs uw Kamer voor dit onderwerp verder naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Kunt u nader toelichten welke stappen nu zijn gezet en nog worden gezet om medewerkers van de NVWA een veilige werkomgeving te bieden? Kunt u de veiligheid van betreffende medewerkers garanderen?
Ja, de veiligheid van de medewerkers van de NVWA staat voorop. De NVWA is als werkgever verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving voor haar eigen medewerkers. Indien hun veiligheid in het geding is, mogen de NVWA-medewerkers het slachthuis verlaten en kan het slachtproces geen doorgang vinden. De NVWA neemt maatregelen als de veiligheid van haar medewerkers in het geding is. Met bedrijven die zich niet houden aan de voorschriften of afspraken wordt het gesprek aangegaan en wordt waar nodig een waarschuwing gegeven. Als de bedrijven geen gevolg geven aan aanwijzingen van de NVWA, treft de NVWA maatregelen die afhankelijk zijn van de ernst van de situatie. Het tijdelijk stilleggen van het toezicht behoort tot de mogelijkheden. In het geval van misstanden als bedreiging of geweld doet de NVWA aangifte.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb iedere vraag afzonderlijk beantwoord. Door de samenhang in onderwerpen heb ik ervoor gekozen om de beantwoording van deze vragen zo kort mogelijk na de Kamerbrief over slachthuizen aan uw Kamer te sturen.