De uitzending 'Verenigingen bezwijken onder strenge regels' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Verenigingen bezwijken onder strenge regels» van MAX Meldpunt?1
Ja, ik ben bekend met de uitzending.
Bent u het eens met de stelling dat verenigingen van onschatbare waarde zijn voor onze samenleving, onder andere omdat ze mensen verbinden en dienen als bron van maatschappelijk initiatief?
Ja, verenigingen en vrijwilligers zijn enorm waardevol en onmisbaar voor onze samenleving. De cultuursector, de sport, de zorg en ondersteuning zouden niet functioneren zonder de vrijwilligers. Verenigingen zorgen voor structuur in de samenleving en geven een plek om te participeren en ergens bij te horen. De ambitie van dit kabinet, «Omzien naar elkaar, vooruit kijken naar de toekomst» bevestigt het belang van de vrijwillige inzet van mensen.
We willen ons richten op concrete verbeteringen in het leven van mensen. Nederlanders willen dat de overheid betrouwbaar is en levert. Dan hebben burgers de ruimte om samen met familie, vrienden, collega’s en vrijwilligers bij een vereniging in de buurt betekenis aan hun leven te geven. Dat is een samenleving waarin de overheid mensen in staat stelt samen de schouders eronder te zetten.
Herkent en erkent u dat verenigingen worstelen met alsmaar meer ingewikkeldere en strengere regels, waardoor hun voortbestaan in gevaar komt? Welke signalen ontvangt u en van wie? Wat is de top drie van regels waarover u de meeste signalen ontvangt?
Er is al geruime tijd aandacht voor de regeldruk voor vrijwilligers. Zo is er bijvoorbeeld in 2010 een uitgebreide handreiking opgesteld door NOV, Movisie, VNG en Ministerie van Binnenlandse Zaken voor gemeenten hoe de regeldruk laag te houden2. Regeldruk ontstaat bijvoorbeeld door vereisten in vergunningen of de AVG. Welke «meer ingewikkelde» en «strengere» regels nu door verenigingen op wordt geduid is mij niet bekend. De Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) heeft initiatief genomen voor een petitie over de regeldruk voor vrijwilligers.
Deelt u de zorg dat toenemende regeldruk er eveneens toe leidt dat de vrijwilligers die verenigingen draaiende houden belast worden met extra taken waarvoor zij geen vrijwilliger zijn geworden, met een steeds grotere verantwoordelijkheid om aan alle (nieuwe) regels te voldoen?
Het aantrekkelijk houden van het doen van vrijwilligerswerk verdiend zeker aandacht. Door de vergrijzende populatie loopt het aantal vrijwilligers terug. Goed bestuur van verenigingen kan daardoor ook in het geding komen. Verenigingen krijgen te maken met regelgeving ten aanzien van veiligheid, privacy en bestuur en toezicht. Deze meeste regelgeving is belangrijk voor het tegengaan van misbruik van verenigingen en of de participanten. Door voorgaande kabinetten is onderzocht welke regelgeving als belemmerend wordt ervaren en wat daaraan wordt gedaan. Hiervoor verwijs ik u onder andere naar het rapport «Goed geregeld. Een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017»3.
Vreest u dat het hierdoor minder aantrekkelijk wordt om vrijwilliger te zijn of te worden, wat funest is voor het verenigingsleven in ons land?
Naast de wet- en regelgeving heeft het kabinet diverse maatregelen genomen die het eenvoudiger maken om vrijwilligers te vinden en te binden, zoals de nieuwe regeling WW en vrijwilligerswerk, de regeling Gratis VOG voor vrijwilligers en de ophoging van de maximaal onbelaste vrijwilligersvergoeding. Het jaar 2021 was het nationaal jaar vrijwillige inzet met als titel «mensen maken Nederland». Met ondersteuning van het vorige kabinet is toen ook al veel ingezet om meer vrijwilligers te werven.
Bent u bereid een overzicht te maken van de voornaamste nationale en Europese wet- en regelgeving waar verenigingen sinds vijf jaar mee te maken hebben en de komende tijd mee te maken zullen krijgen, zoals het UBO-register, de Wet Toezicht Beheer Rechtspersonen of btw-verplichting?
De voornaamste recentelijke wijzingen hebben te maken met het inschrijven in het UBO-register, de btw-verplichting voor denksporten, de AVG, de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR).
Op 27 september 2020 is het UBO-register in werking getreden. Dit register is onderdeel van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en volgt uit de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn. Juridische entiteiten, waaronder verenigingen, moeten hierin hun uiteindelijk belanghebbenden registreren. Juridische entiteiten die reeds voor 27 september 2020 bestonden hebben daarvoor een periode van 18 maanden gehad, tot 27 maart 2022.
Denksportverenigingen kunnen als gevolg van een uitspraak van het Hof van Justitie EU geen gebruik kunnen maken van de zogenoemde sportvrijstelling. Het Hof van Justitie besliste in 2017 dat «sport een activiteit is dat wordt gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component». Hierdoor moest de btw-sportvrijstelling voor denksporten vervallen. Dit is per 1 januari 2022 een feit. Denksportverenigingen met een omzet die lager is van € 20.000 kunnen echter wel gebruik maken van de btw-vrijstelling voor kleine ondernemers. De Belastingdienst heeft in samenspraak met de denksportbonden de verenigingen die dat wensten doorgeleid naar deze vrijstelling. Hierdoor konden deze verenigingen vanuit de sportvrijstelling direct over naar de btw-vrijstelling voor kleine ondernemers. Dit betekent voor die verenigingen dat zij geen btw-administratie hoeven te voeren.
Het gaat in totaal om 1.559 denksportverenigingen. Daarvan zijn er uiteindelijk 19 die geen gebruik maken van de kleine ondernemers-vrijstelling. De overige verenigingen maken wel gebruik van de kleine ondernemers-vrijstelling en zijn nu ook als zodanig geregistreerd bij de Belastingdienst.
De Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR) is op 1 juli 2021 in werking getreden en voorziet in maatregelen om de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. De WBTR regelt dat verenigingen en stichtingen alleen hun statuten hoeven aan te passen als daarin bepaalde regels ontbreken voor situaties die grote gevolgen voor hen kunnen hebben. Bijvoorbeeld wat er moet gebeuren als een bestuurder langdurig ziek is of plots overlijdt. De wet bepaalt dat pas bij een eerstvolgende keer dat een vereniging of stichting naar de notaris gaat, wanneer en om wat voor reden dan ook, een regeling daarvoor door de notaris moet worden opgenomen in de statuten. Als een vereniging of stichting geen plannen heeft om haar statuten te wijzigen, dwingt deze wet hen daar niet toe. Op deze manier ligt er geen extra administratieve last bij verenigingen en stichtingen (zie ook Kamerstukken I, 2020–2021, 34 491, C, p. 19–20).
Bent u bereid om aan de hand van dit overzicht met vrijwilligersorganisaties en met de Kamer in gesprek te gaan over de impact van deze wet- en regelgeving op het verenigingsleven?
Het kabinet is hiertoe bereid. Het bovenstaande overzicht illustreert daarbij dat verschillende departementen verantwoordelijk zijn voor wet- en regelgeving die regeldruk veroorzaken bij vrijwilligers. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft erop gewezen dat (een coördinerende rol ten aanzien van) dit onderwerp nog niet is belegd bij één departement. Deze lacune zal na aanleiding van deze Kamervragen door de betrokken departementen worden geadresseerd.
Voorts kan ik over het contact met en de ondersteuning van vrijwilligersorganisaties in algemene zin het volgende opmerken.
Ten aanzien van het UBO-register geldt dat reeds periodiek contact is met verschillende belanghebbenden, waaronder met vertegenwoordigers van de Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s).
Bij de voorlichting over wet- en regelgeving wordt ook thans al de samenwerking gezocht met verenigingsorganisaties. Zo is over de WBTR een factsheet voor, in het bijzonder, kleinere verenigingen en stichtingen opgesteld in samenwerking met onder meer De Nederlandse Associatie (DNA) – een vereniging die Nederlandse brancheverenigingen, federaties, beroepsverenigingen, sportbonden en ledenorganisaties verenigt.4
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 al benoemd, is er ook een handreiking opgesteld voor gemeenten hoe invulling te geven aan de regeldrukvermindering voor vrijwilligers. De uitvoering van het vrijwilligersbeleid is gedecentraliseerd en gemeenten dienen op basis van de Wmo 2015 vrijwilligers zoveel mogelijk in staat te stellen om hun werkzaamheden uit te voeren. Er staat niet in de wet hoe dit zou moeten. Veel gemeenten geven hier invulling aan door bijvoorbeeld een lokaal vrijwilligerssteunpunt te organiseren en te financieren.
Bent u bereid om aan de hand van dit overzicht mogelijkheden te onderzoeken hoe regeldruk voor verenigingen kan worden verminderd en vrijwilligers kunnen worden ondersteund met bijvoorbeeld juridische en bestuurskundige hulp bij bestuurstaken of het doen van fondsaanvragen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het WHO-verdrag voor pandemische preventie. |
|
Pieter Omtzigt , Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kuipers , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de voorbereidingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om eeninternational treaty on pandemic prevention and preparedness (hierna te noemen: het verdrag) op te stellen, als uitbreiding van de Internationale Gezondheidsregeling (2005)?1 2
Op 1 december 2021 hebben de lidstaten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) tijdens een speciale sessie van de Wereldgezondheidsassemblee (WHA) besloten tot de onderhandeling van een conventie, een verdrag of ander juridisch instrument. Hiertoe wordt een Intergovernmental Negotiating Body (INB) opgericht. Donderdag 24 februari 2022 vond de eerste bijeenkomst van deze INB plaats, waarbij werkafspraken werden gemaakt tussen de 194 WHO-lidstaten rondom het onderhandelingsproces. Tevens is er een Bureau geïnstalleerd om de onderhandelingen te begeleiden. De kandidaatleden hiervoor zijn vertegenwoordigers uit de zes verschillende WHO-regio’s. De Directeur Internationale Zaken van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is door de WHO-EURO regio succesvol voorgedragen als co-voorzitter van het Bureau van de INB.
Is het juist dat het verdrag een door de WHO gecoördineerde internationale aanpak van mogelijke toekomstige wereldwijde rampen of pandemieën mogelijk moet maken?
De inhoud van het verdrag zal nog vorm krijgen en moet worden uitonderhandeld. Het doel is om duidelijke afspraken te realiseren voor verbeterde gezamenlijke preventie, paraatheid en aanpak van pandemieën door lidstaten, in samenwerking met multilaterale instellingen, met een centrale rol voor de WHO. Het gaat hierbij om onderwerpen die buiten de reeds bestaande Internationale Gezondheidsregeling (IHR) uit 2005 vallen en ook een multisectorieel karakter hebben en het internationale systeem moeten versterken.
Kunt u aangeven welke conceptteksten er liggen en deze met de Kamer delen?
Er zijn nog geen conceptteksten, maar deze zullen gedeeld worden wanneer deze beschikbaar komen.
Tijdens de WHA in 2021 zijn verschillende onafhankelijke evaluatierapporten gepresenteerd. Het gaat allereerst om het rapport van de Independent Panel for Pandemic Preparedness and Response (IPPPR3) waarin de respons van de WHO en de wereld op de pandemie wordt geëvalueerd. Daarnaast is door de IHR Review Committee bekeken hoe de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) heeft gefunctioneerd en kan worden verbeterd4. Afgelopen maanden heeft de WHO-werkgroep ter versterking van de paraatheid en respons op gezondheidsincidenten (WGPR) van de 194 WHO-lidstaten de voor- en nadelen van een verdrag gewogen en de onderwerpen die mogelijk in een verdrag kunnen worden opgenomen geïdentificeerd. Het overzichtsverslag van de WGPR aan de WHA Buitengewone Vergadering (WHA Special Session, hierna: WHA-SS) vindt u hier: https://apps.who.int/gb/ebwha/pdf_files/WHASSA2/SSA2_3-en.pdf
Alle verslagen van deze werkgroep kunt u vinden op de website van de WHO: https://apps.who.int/gb/wgpr/
Kunt u aangeven wie er deel uitmaken van deIntergovernmental Negotiating Body (INB) en welk mandaat de INB heeft?
Alle lidstaten van de WHO, alsook kandidaatleden en regionale economische samenwerkingsverbanden nemen deel aan de INB. Het mandaat van de INB is vastgelegd in het besluit van de WHA-SS van 1 december jl. Hier te vinden: https://apps.who.int/gb/ebwha/pdf_files/WHASSA2/SSA2_CONF1Rev1-en.pdf
Kunt u een indicatieve tijdslijn schetsen van mogelijke onderhandelingen van het verdrag of een ander instrument dat gekozen wordt en de wijze waarop u het parlement tijdig gaat informeren voordat de regering een inzet kiest, een (onderhandelings)bevoegdheid overdraagt aan de Europese Unie (EU) of anderen, of een andere stap neemt?
Op 24 februari 2022 vond de eerste INB zitting plaats. De datum voor een tweede zitting is nog niet vastgelegd, maar zal voor 1 augustus moeten plaatsvinden volgens het besluit van de WHA-SS. Momenteel wordt in Brussel gesproken over een onderhandelingsbevoegdheid voor de Europese Commissie, voor zaken die binnen de competentie van de EU vallen. Zodra de contouren van het pandemieverdrag duidelijker zijn, zal het parlement worden geïnformeerd. Dit zal voor de tweede bijeenkomst van de INB zijn, en voordat de verdragsonderhandelingen officieel zullen beginnen.
Indien het tot een verdrag komt, is het dan een gemengd verdrag, een verdrag van de lidstaten, of een EU-only verdrag? Kunt u aangeven onder welke competenties van de EU dit verdrag zou vallen indien het niet een verdrag van enkel de lidstaten blijkt te zijn?
Dit hangt geheel af van de uitkomst van de onderhandelingen in mei 2024, maar de verwachting is dat dit een gemengd verdrag zal worden.
Kunt u aangeven hoe het ingezonden artikel van 30 maart 2021 over dit verdrag, dat door een bepaalde foto, vele ontkenningen en een debat destijds weinig politieke aandacht kreeg – en mede ondertekend is door premier Mark Rutte, tot stand gekomen is?3
Het initiatief voor het pandemieverdrag en het ingezonden artikel kwam van de voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel. Hij benaderde daarvoor landen uit de verschillende regio’s van de WHO en het WHO-secretariaat. Een groep van inmiddels 34 lidstaten heeft dit idee onderschreven. Gezien de grote en langdurige gevolgen van de huidige pandemie staat internationale pandemische paraatheid hoog op de agenda. Het kabinet is van mening dat voor een effectieve architectuur voor mondiale gezondheid belangrijk is om fragmentatie tegen te gaan. Hierbij is een centrale rol weggelegd voor de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die daarvoor door de lidstaten voldoende geëquipeerd moet worden om die rol naar behoren te kunnen vervullen. Verschillende internationale evaluaties pleiten voor een mondiaal pandemieverdrag en Nederland heeft zich uitgesproken voor een dergelijk verdrag. Uw Kamer werd hier over geïnformeerd in de geannoteerde agenda van de Europese Raad van 21/22 oktober 2021, en eerder bij het schriftelijk overleg van de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli 2021. Bij de WHA-SS in december jl. hebben alle lidstaten gezamenlijk besloten om het proces van de verdragsonderhandelingen te starten.
Houdt het uittrekken van een bedrag van structureel (!) 300 miljoen euro per jaar voorintensivering pandemische paraatheid in het coalitieakkoord, een post die zowel inhoudelijk als voor wat betreft de financiële onderbouwing in geen enkel verkiezingsprogramma van de deelnemende partijen voorkomt, enig verband met het streven te komen tot het verdrag? Zo ja, kunt u dan toelichten hoe de raming van dit verdrag is opgebouwd?4
Nee: de investering in pandemische paraatheid was onafhankelijk van het streven te komen tot een verdrag, hoewel internationale samenwerking wel bijdraagt aan pandemische paraatheid in Nederland.
Bent u bereid nog deze maand antwoord te geven op bovenstaande vragen, gelet op het gegeven dat de door de WHO in het leven geroepen INB op 1 maart 2022 bijeenkomt om de onderhandelingen over het verdrag te starten?
Op 1 maart zal nader worden bepaald hoe de International Negotiation Body de komende jaren te werk zal gaan. Het onderhandelingsproces zal niet voor 1 augustus 2022 beginnen. De verwachting is dat deze zullen duren tot de wereldgezondheidsassemblee van 2024.
Het bericht dat de kleinschalige huisartsenzorg op het platteland in gevaar is en daarmee de leefbaarheid van kleine gemeenschappen. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Kent u het in het artikel genoemde manifest? Zo ja wat vindt u van dit manifest?1
Ja, ik ken dit manifest. Hieronder ga ik in op de verschillende onderdelen daarvan.
Deelt u de stellingname dat de apotheekhoudende huisarts onder druk staat, omdat veel huisartsen de komende jaren met pensioen gaan en het moeilijk is opvolgers te vinden in de dunbevolkte delen van Nederland die een praktijk willen overnemen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het vinden van een opvolger voor praktijken wordt landelijk ervaren als knelpunt, zowel voor apotheekhoudende huisartsen als voor praktijkhoudende huisartsen.
In veel regio’s zijn zorgverzekeraars en huisartsen in gesprek om de continuïteit van zorg ook in de toekomst te kunnen borgen. Ook binnen de arbeidsmarktaanpak die ik samen met de LHV uitvoer, is dit een belangrijk onderwerp.
In hoeverre is opvolging als apotheekhoudende huisarts in dunbevolkte delen van Nederland een groter probleem dan in het stedelijk gebied? Wat doen zorgverzekeraars om opvolging van plattelandspraktijken en de apotheekhoudende huisartsen te bevorderen?
De opvolgproblemen spelen breder dan alleen bij huisartspraktijken in dunbevolkte gebieden en bij apotheekhoudende huisartsen. De problemen zijn op verschillende plekken in het land merkbaar en hebben verschillende oorzaken.
De meeste preferente zorgverzekeraars werken met specifieke programma’s om in de betreffende regio’s tekorten te voorkomen en opvolging goed en tijdig te regelen, vaak samen met de beroepsgroep en andere betrokken zoals gemeenten.
De aanpak is zeer afhankelijk van de situatie en vraagt om maatwerk. In sommige gevallen worden huisartsen(praktijken) vanaf een bepaalde leeftijd actief benaderd met de vraag of er al wordt nagedacht over opvolging. Waar nodig wordt in dit proces ondersteuning gegeven vanuit stichtingen of programma’s die zijn opgezet (en ondersteund worden door zorgverzekeraars) om opvolging te vinden en huisartsenzorg toekomstbestendig te maken. Zo heeft zorgverzekeraar CZ twee programma's lopen in Zeeland (Toekomstbestendige huisartsenzorg Zeeland en de commissie Opvolging en Vestiging). Via deze programma’s werkt CZ samen met betrokken regio-aanbieders/- organisaties hard om tekorten te voorkomen.
Een ander voorbeeld is verzekeraar Menzis, die huisartsen in plattelandspraktijken vanaf 60 jaar actief benadert via de Regionale Ondersteuningsstructuur (ROS) met de vraag of en zo ja wanneer zij van plan zijn te stoppen.
Levert dit problemen op, dan volgt actieve bemiddeling door bijvoorbeeld Zorgadvies Groningen tussen waarnemers en stoppende huisartspraktijk.
Indien opvolging in het geheel niet mogelijk is wordt bijvoorbeeld in Groningen de Stichting Praktijkopvolging ingezet. De Stichting neemt dan de vacante praktijk over tot er een opvolger gevonden is. Menzis ondersteunt bij moeilijk opvolgbare verouderde praktijken financieel een opvolger om de praktijk naar de huidige standaard te brengen.
In hoeverre is opvolging van een plattelandspraktijk of de apotheekhoudende huisarts in de dunbevolkte delen van Nederland een probleem door de veelheid aan administratieve lasten (de papieren rompslomp)?
De problematiek van de opvolging kent een veelheid aan oorzaken. Bij de overdracht van een praktijk komt natuurlijk altijd (financiële) administratie kijken. De administratieve lasten die specifiek verbonden zijn met de overdracht zie ik echter niet als een belemmerende factor voor opvolging als zodanig.
Klopt het dat zorgverzekeraars de mogelijkheden onderzoeken om de distributie van medicijnen onder te brengen bij landelijke apotheekketens en grote logistieke bedrijven om kosten te besparen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee, dat klopt niet. De verzekeraars geven mij aan dat zij hier geen onderzoek naar doen, en dit ook niet voornemens zijn. Verzekeraars die landelijke apotheekketens contracteren, geven aan dat deze ketens náást de plaatselijke zorgaanbieders worden gecontracteerd, en nadrukkelijk niet met het doel om het apotheekgedeelte van de apotheekhoudend huisarts te laten verdwijnen. Andersom kunnen landelijke (internet)apotheken wel de zorgplicht van verzekeraars ten aanzien van de farmaceutische zorg op het platteland borgen als daar door het wegvallen van een apotheekhoudend huisarts niet meer in wordt voorzien. Wat verzekeraars zien is dat veel huisartsenpraktijken inmiddels een openbare apotheek of groothandel als partner hebben, die ze helpt met de zogeheten «central filling», waarbij vooral herhaalmedicatie elders worden klaargemaakt en gedistribueerd.
Deelt u de zienswijze van de initiatiefnemers van het manifest dat voor veel inwoners van het platteland een apotheekhoudende huisarts de dichtstbijzijnde zorgprofessional is?
Ik deel deze zienswijze van de initiatiefnemers.
Deelt u de zienswijze dat voor ouderen en mensen met een handicap het heel belangrijk is om eerstelijnszorg, zoals een apotheek en huisarts, in de nabije omgeving te hebben?
Ik deel ook deze zienswijze.
Is het probleem bekend dat veel apotheekhoudende praktijken te klein zijn om alleen met het inkomen uit de huisartsfunctie te kunnen voortbestaan? Is bekend bij hoeveel apotheekhoudende praktijken in Nederland dit probleem nu speelt?
Er hebben mij geen concrete signalen bereikt dat de bekostiging niet toereikend is. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) stelt voor de huisartsenzorg (maximum)tarieven vast voor segment 1 van de bekostiging. De NZa doet dit op basis van een kostenonderzoek dat eens in de 5–10 jaar plaatsvindt, waarbij de kosten worden gemeten bij een representatieve steekproef van huisartsenpraktijken en de tarieven worden herijkt. De NZa indexeert deze tarieven jaarlijks. Deze werkwijze zorgt ervoor dat de (maximum)tarieven voor huisartsenpraktijken gemiddeld kostendekkend zijn, ook als zij geen apotheekfunctie hebben of deze sluiten of afstoten.
Zou u verder onderzoek willen doen naar hoe de eerstelijnszorg, waaronder de apotheekhoudende huisartsen, juist behouden kan blijven voor kleine kernen?
Ik ben altijd bereid hierover in gesprek te gaan. Toegankelijkheid en laagdrempelige bereikbaarheid van eerstelijnszorg gaat ons allen aan, ook in de minder bevolkte gebieden. Ik zal mij daar altijd voor inspannen.
Zou u naar aanleiding van dit manifest in gesprek willen gaan met zorgverzekeraars over het probleem van leefbaarheid van kleine kernen in relatie tot het behoud van de eerstelijnszorg, specifiek de apotheekhoudende huisartsen? Waarom wilt u dit wel, of waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kan de Kamer over de uitkomsten van het gesprek (zie vraag2 geïnformeerd worden?
Ja.
Het bericht ‘Criminelen gebruiken foute hostingbedrijven voor activiteiten vanuit Nederland’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Criminelen gebruiken foute hostingbedrijven voor activiteiten vanuit Nederland»?1
Ja.
In november waarschuwde de politie al voor 70 mogelijk malafide bedrijven die serverruimte doorverhuren aan criminelen, waar komen deze malafide bedrijven vandaan? Welke acties zijn daarna ondernomen tegen deze malafide bedrijven?
De politie geeft aan dat het om buitenlandse bedrijven gaat die gebruik maken van de Nederlandse infrastructuur. Bedrijven die serverruimte doorverhuren worden «resellers» genoemd. Deze resellers huren serverruimte van een in Nederland gevestigde hostingprovider, waarna ze deze doorverhuren aan een klant. Deze klanten kunnen personen zijn die een reguliere website willen laten draaien, maar dit kunnen ook cybercriminelen zijn die de zich in Nederland bevindende server misbruiken voor strafbare feiten. Op basis van openbaar toegankelijke informatie, zoals bepaalde internetfora, heeft de politie een lijst opgesteld van resellers die vaak laten doorschemeren of openlijk toegeven dat zij diensten leveren aan criminelen. Deze lijst is gedeeld met de leden van de brancheorganisatie van hostingproviders, de Dutch Cloud Community (DCC). Aan hen is gevraagd of zij deze resellers in hun klantenbestand hebben. Het is aan deze hostingproviders om eventueel actie te ondernemen op basis van deze lijst.
Welke acties hebben hostingbedrijven uitgevoerd nadat de politie deze waarschuwing heeft verstuurd? Heeft de politie contact gehouden met de hostingbedrijven om te checken of hostingbedrijven wat met deze waarschuwing hebben gedaan?
De politie heeft DCC gevraagd naar hun ervaring met deze actie. DCC heeft aangegeven dat zij en haar leden overwegend positief zijn, met name over het feit dat de politie een dergelijke lijst heeft opgesteld en als waarschuwing heeft gedeeld. De hostingproviders hebben geen mededelingen gedaan over het al dan niet handelen naar aanleiding van de lijst.
Zijn de tientallen criminele activiteiten die afgelopen maanden via de netwerken van bedrijven zijn ondernomen, zoals blijkt uit het onderzoek van Pointer en Spamhaus, bekend bij de politie? Zo ja, welke acties zijn hiertegen ondernomen?
Het feit dat misbruik wordt gemaakt van de Nederlandse infrastructuur is al langere tijd bekend bij de politie. De politie richt zicht binnen de opsporingsonderzoeken die zij uitvoeren onder meer op hostingbedrijven die bewust criminaliteit faciliteren. Daarop zijn reeds meerdere strafzaken gestart. Zoals ook in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Nispen2 is aangegeven, is het strafrechtelijk vervolgen van hostingproviders lastig. Het opsporen en vervolgen van buitenlandse resellers is mogelijk nog complexer indien hiervoor samenwerking nodig is met een land waarmee Nederland geen of geen goede rechtshulprelatie heeft. De politie en het OM werken daarom niet alleen aan opsporing en vervolging, maar bijvoorbeeld ook aan slachtoffernotificatie en samenwerking met private partijen om de criminele activiteiten te verstoren.
Om wat voor type criminele activiteiten gaat het in deze gevallen? Kunt u een inschatting maken van de schade die is toegebracht door de criminelen?
De politie geeft aan dat de resellers verschillende typen cyberdelicten faciliteren, zoals computervredebreuk, phishing-campagnes en ransomware-aanvallen. Vanwege het ontbreken van kwantitatieve gegevens en de lage aangiftebereidheid van cybercrimedelicten is een betrouwbare inschatting van de schade niet beschikbaar.
Op welke manier werken hostingbedrijven en de politie samen om dit soort praktijken te voorkomen? Kan deze samenwerking verstevigd worden? Is het op een directe, dan wel indirecte manier mogelijk om hostingbedrijven aansprakelijk te stellen voor het verhuren van serverruimte aan malafide bedrijven?
De politie is deelnemer aan het Anti Abuse Netwerk (AAN). Deze coalitie van publieke en private partijen zet zich in voor de bestrijding van misbruik van de technische infrastructuur. Daarnaast wordt in individuele opsporingsonderzoeken waar nodig in contact getreden met hostingproviders.
In de huidige situatie zijn hostingproviders op grond van Europese regelgeving en de Nederlandse implementatie daarvan onder voorwaarden niet aansprakelijk voor de gedragingen van hun klanten, waaronder (klanten van) resellers. De beperking van aansprakelijkheid voor hostingproviders die wordt geregeld in artikel 14 van de E-Commerce-richtlijn, is geïmplementeerd in artikel 54a Sr. Artikel 54a Sr stelt dat hostingproviders in beginsel niet vervolgd kunnen worden vanwege wederrechtelijk materiaal dat door klanten op hun servers wordt geplaatst, indien zij doen wat redelijkerwijs van hen gevergd kan worden wanneer ze op bevel van de officier van justitie (125p Sv) gegevens ontoegankelijk moeten maken. Een bevel om een dienst ontoegankelijk te maken is gericht op individuele inhoud en niet op de hostingprovider als zodanig. Het voorkomt niet dat een hostingprovider opnieuw (dezelfde) klanten toelaat die wederrechtelijk materiaal plaatsen op de servers van de hostingproviders.
Bent u het ermee eens dat het niet uit te leggen is dat via Nederlandse servers buitenlandse criminelen makkelijk hun gang kunnen gaan om vervolgens ernstige criminele activiteiten te plegen? Op welke manier kunt u ervoor zorgen dat malafide bedrijven minder kans krijgen om serverruimte van Nederlandse hostingbedrijven te kopen?
Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat het Nederlandse netwerk veilig is en niet misbruikt wordt door criminelen. Momenteel is in EU-verband de triloog-fase van de Digital Services Act begonnen. Deze verordening dient onder meer ter vernieuwing van de huidige E-Commerce richtlijn. In het voorstel worden hostingaanbieders onder andere verplicht een toegankelijk notificatie-mechanisme in te stellen waarbij illegale inhoud gemeld kan worden en wordt verduidelijkt dat hostingproviders hun beperking van aansprakelijkheid kunnen verliezen wanneer zij na een melding van illegale inhoud deze niet prompt verwijderen of ontoegankelijk maken. Het kabinet steunt de invoering van deze maatregelen.
De hostingsector heeft zelf reeds initiatieven ontplooid om het misbruik van Nederlandse netwerken tegen te gaan, zoals het eerdergenoemde Anti-Abuse Netwerk. Daarnaast heeft de hostingsector zelf een gedragscode «abuse-bestrijding» ontwikkeld, die als doel heeft het schoon en veilig houden van het Nederlandse internet. Hierin is ook opgenomen dat hosters hun klanten kennen. Verder deelt het Clean Networks Initiatief3 onder deelnemers geautomatiseerd actuele informatie over kwetsbaarheden en misbruik in de systemen van alle deelnemers, geprioriteerd op basis van urgentie en impact.
Het bericht dat schoolbesturen jarenlange partnerschappen sluiten met commerciële uitzendbureaus voor de inhuur van flexibel onderwijspersoneel |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In zee met de commerciëlen voor «flexibele» leraren»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat schoolbesturen de bizarre prijzen van uitzendbureaus voor de externe inhuur van leraren nu ontlopen door de inhuur van flexibel personeel aan te besteden voor miljoenen euro’s?
Ook in deze tijden van arbeidsmarktkrapte is de inzet van flexibel personeel via uitzendbureaus soms nodig, bijvoorbeeld voor vervanging bij ziekte. Bij de inzet van flexibel personeel is het aan de schoolbesturen om het onderwijsgeld doelmatig te besteden; extreem hoge tarieven van uitzendbureaus behoren daar niet toe. Een grotere aanbesteding, bijvoorbeeld door gezamenlijke schoolbesturen in een regio, kan een manier zijn om controle te houden over de kostprijs en excessen tegen te gaan.
Hoe vallen deze grote aanbestedingen te rijmen met de aangenomen motie-Kwint/Westerveld2 waarin de regering wordt verzocht spoedig afspraken te maken met schoolbesturen om het gebruik van uitzendbureaus tot een absoluut noodzakelijk minimum te beperken? Waarom wordt deze motie niet naar behoren uitgevoerd? Hoe bent u van plan dat wel te gaan doen?
Richting de werkgeversvertegenwoordigers en de schoolbesturen zal ik aandacht blijven vragen voor een evenwichtige en doelmatige inzet van personele middelen. In mijn reactie op het rapport «Publiek karakter voorop» van de Onderwijsraad (over het toenemende private aanbod op scholen) van 24 februari 20223, heb ik aangegeven dat ik samen met de sectorraden strengere eisen ga opstellen voor de samenwerking van scholen met private partijen.
Deelt u de mening dat met deze aanbestedingen het probleem van lerarentekorten en de weglek van grote sommen onderwijsgeld naar commerciële bedrijven niet opgelost wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het lerarentekort is een groot en breed vraagstuk dat vraagt om gerichte maatregelen langs meerdere lijnen en om samenwerking op meerdere niveaus. Met het bieden van tijdelijke vervanging kunnen ook uitzendbureaus bijdragen aan de continuïteit van het onderwijs. Soms hebben scholen baat bij extern ingehuurde expertise. Ik vind het geen goede ontwikkeling als externe bureaus structureel de onderwijstaken gaan overnemen, dat moeten we echt voorkomen. Daarom ga ik, zoals hiervoor genoemd, met de sectorraden strengere eisen opstellen voor de samenwerking met private partijen.
Deelt u tevens de mening dat deze aanbestedingen voor de inhuur van flexibel personeel het onderwijs nog verder «vermarkt» en dit een zeer onwenselijke ontwikkeling is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4. Ik juich het uiteraard toe als scholen de flexibele inzet van personeel intern of onderling organiseren. Tegen de achtergrond van de tekorten lopen zij echter tegen grenzen aan. Inhuur via een uitzendbureau kan dan een welkome tijdelijke oplossing bieden. Het is niet de bedoeling dat zij structureel onderwijsbasistaken gaan vervullen.
Acht u het wenselijk dat schoolbesturen met deze aanbestedingen bijdragen aan de toename van tijdelijkheid, flex en uitzendconstructies, terwijl die juist het lerarentekort en de onderwijskwaliteit niet ten goede komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht grote waarde aan het stimuleren van vaste aanstellingen en meer uren werken. Dit zijn belangrijke onderwerpen uit het coalitieakkoord, naast het investeren in goede en voldoende leraren en schoolleiders. Momenteel werk ik mijn inzet op deze terreinen uit en ik ga daarover vervolgens graag met uw Kamer in gesprek.
In hoeverre heeft de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad inspraak over het beleid rondom externe inhuur? Is het bestuur verplicht om contracten met uitzendbureaus voor te leggen aan de medezeggenschapsraad? Zo nee, welke bevoegdheden vallen dan onder artikel 12 van de Wet op de medezeggenschap op scholen aangaande het personeelsbeleid?
De personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad heeft instemmingsbevoegdheid op de vaststelling of wijziging van de samenstelling van de zogeheten formatie. Dit betreft geen instemming op specifieke contracten, maar instemming op het algehele formatieplan bestaande uit de functiecategorieën en het aantal personeelsleden in de functies. In dit plan kan ook worden aangegeven welk deel van de functies wordt ingevuld door externe inhuur.
Tevens staat in de Wet medezeggenschap op scholen dat een school een medezeggenschapsreglement dient op te stellen. In dit reglement kunnen afspraken worden gemaakt over te nemen besluiten door het bevoegd gezag en over in welke gevallen er advies of instemming van de medezeggenschapsraad benodigd is. Scholen kunnen ervoor kiezen om een instemmings- of adviesbevoegdheid over het beleid rondom externe inhuur op te nemen in het medezeggenschapsreglement.
Hoeveel onderwijsgeld gaat er inmiddels naar allerlei tussenbedrijven en uitzend- en detacheringsbureaus voor de inhuur van externe leraren? Kunt u een overzicht geven van hoeveel geld er in de afgelopen tien jaar naartoe is gegaan?
Deze precieze informatie is niet voorhanden. In de «Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, vo en mbo 2021» die u in december heeft ontvangen (Kamerstuk 27 923, nr. 436, bijlage), is in hoofdstuk 3 informatie over Personeel niet in loondienst (PNIL) opgenomen. Deze gegevens gaan (zowel voor po als voor vo) over het jaar 2020.
Hieruit blijkt dat in het primair onderwijs ongeveer 0,6% (58 miljoen euro) van het totale personeelsbudget wordt besteed aan leraren via uitzend- en detacheringsbureaus. Naar schatting 0,1% (12 miljoen euro) wordt besteed aan leraren die als zzp-er werken. In het voortgezet onderwijs wordt ongeveer 0,9% (62 miljoen euro) van het totale personeelsbudget besteed aan leraren via uitzend- en detacheringsbureaus. Naar schatting 0,1% (11 miljoen euro) wordt besteed aan leraren die als zzp-er werken.
Hoeveel kost het gemiddeld om een leraar in te huren via een commercieel uitzendbureau? Wat is het verschil qua kosten met het zelf in dienst nemen van diezelfde leraar? Kunt u een overzicht geven van die verhouding in de afgelopen tien jaar?
Hierover zijn geen gegevens voorhanden.
Hoeveel leraren zijn er op dit moment in dienst via commerciële uitzend- en detacheringsbureaus in zowel het primair als voortgezet onderwijs in Nederland?
Gegevens over aantallen leraren zijn niet voorhanden. Zoals in het antwoord op vraag 8 is weergegeven, beschikken we alleen over schattingen van het deel van het budget dat wordt besteed aan inhuur via uitzending en detachering.
Wat vindt u van de publieke tegenhanger «De Brede Selectie», opgericht door het Amsterdamse openbare basisonderwijs zonder winstoogmerk als tegenhanger van de commerciële uitzendbureaus? Zou het publiek organiseren niet de voorkeur moeten genieten boven commercieel aanbesteden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is een ontzettend mooi initiatief. Het idee van De Brede Selectie is niet nieuw, en het is ook goed om te zien dat niet alleen in Amsterdam maar ook in andere delen van het land besturen regionaal het initiatief nemen om vervanging en mobiliteit gezamenlijk op te pakken. Deels zijn deze initiatieven ontwikkeld in tijden van krimpende leerlingenaantallen (om te voorkomen dat personeel ontslagen moest worden). Daarnaast zien we dat ook de tekorten aanleiding kunnen zijn om gezamenlijk een vervangings- of mobiliteitscentrum in te richten. Dat kan ik alleen maar toejuichen. Overigens verwacht ik niet dat hiermee commerciële bureaus overbodig worden. Commerciële uitzendbureaus en regionale initiatieven van schoolbesturen kunnen hun eigen, beperkte, functie hebben in het Nederlandse onderwijsbestel. Zie verder mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Bent u bereid schoolbesturen te stimuleren om samen te werken om op publieke wijze leraren te werven zoals het Amsterdamse openbare onderwijs doet? Zo nee, waarom niet?
Dit doen wij al en wel via de regionale aanpak van de tekorten4. Op basis van deze regeling konden regio’s subsidie aanvragen om gezamenlijk de tekorten aan te pakken. Ook het inrichten van een vervangingspool (of mobiliteitscentrum), zoals het Amsterdamse openbare onderwijs doet, kan daar deel van uitmaken. Net als bijvoorbeeld het (gezamenlijk) werven, opleiden en begeleiden van zij- instromers.
Hoe gaat u het lerarentekort de komende jaren aanpakken? Welke lessen heeft u getrokken uit het beleid van Rutte III aangaande het lerarentekort? Wat zet u voort en wat is nieuw?
Zoals in het coalitieakkoord staat, investeren wij in leraren en schoolleiders om zo de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Door te investeren in (bij)scholing en professionele ontwikkeling, in het verlagen van de werkdruk en in de verbetering van de arbeidsvoorwaarden maken we het aantrekkelijk om te gaan en blijven werken in het onderwijs. Dat zijn belangrijke stappen om het lerarentekort aan te pakken en de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Over de verdere uitwerking, wat er nog meer mogelijk is en de doelstelling van de aanpak van de tekorten informeer ik uw Kamer dit voorjaar.
Het artikel 'Osse hospice Oase voert strijd tegen lagere subsidie: ‘Als direct gevolg corona volkomen onterecht gekort'' |
|
Lucille Werner (CDA), René Peters (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht uit het regionale AD «Osse hospice Oase voert strijd tegen lagere subsidie»? Wat vindt u van dit bericht?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Ik kan me voorstellen dat het vervelend is dat het hospice De Oase in Oss minder subsidie heeft ontvangen als gevolg van de coronacrisis. Het klopt dat hospice De Oase voor 2022 meer subsidie zou hebben ontvangen als coronajaar 2020 niet was meegenomen in de berekening van het gemiddelde aantal cliënten.
Op grond van de Regeling palliatieve terminale zorg kunnen hospices subsidie ontvangen voor de kosten van de ondersteuning van mensen in de palliatief terminale fase door deskundige vrijwilligers. De subsidie vormt een tegemoetkoming in de kosten voor de coördinatie, plaatsing en scholing van de vrijwilligers en de huisvestinglasten voor bijna-thuis-huizen en high care hospices. De hoogte van de subsidie is afhankelijk van het werkelijk aantal cliënten in een periode over drie jaar, ongeacht de werkelijke kosten (zoals personeelskosten, cursussen vrijwilligers, energiekosten, etc.) en werkelijke opbrengsten vanuit andere financiering (donaties, andere regelingen, eigen bijdragen, etc.). Hospice De Oase stelt door de daling van het subsidiebedrag niet in financiële problemen te komen, maar op dit moment geen geld te kunnen sparen of apart te zetten.
Om de VPTZ-organisaties tegemoet te komen in de kosten als gevolg van coronacrisis, is eind vorig jaar aan alle instellingen aanvullend een eenmalige tegemoetkoming verstrekt voor persoonlijke beschermingsmiddelen en extra coördinatiekosten. Aan hospice De Oase is ongeveer € 6.000,– verstrekt, vrij te besteden door het hospice.
Kunt u aangeven hoeveel hospices en thuiszorgorganisaties die terminale zorg thuis verlenen met vrijwilligers, in 2022 een lager subsidiebedrag krijgen als gevolg van lagere bezoekcijfers in 2020 door de coronapandemie?
Na verdeling van het beschikbare budget voor vrijwillige palliatieve terminale zorg (PTZ) hebben in 2022 111 PTZ-organisaties meer subsidie en 90 PTZ-organisaties minder subsidie toegekend gekregen, los van de eenmalige tegemoetkoming in verband met de coronacrisis. Hierbij merk ik op dat niet objectief kan worden vastgesteld hoeveel PTZ-organisaties alleen door de coronapandemie een lager subsidiebedrag hebben toegekend gekregen. Ieder jaar is er namelijk sprake van PTZ-instellingen die een hoger of een lager subsidiebedrag ontvangen dan het voorgaande jaar als gevolg van een fluctuatie in de bezettingscijfers. Voor de hoogte van de subsidie is het werkelijk aantal cliënten over een periode van 3 jaar bepalend. Voor de hoogte van de subsidie voor het jaar 2022 is gekeken naar het werkelijk aantal cliënten in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020, zoals medio 2021 door de PTZ-organisaties is doorgegeven.
Het totale subsidiebudget wordt verdeeld aan de hand van het totale aantal cliënten waaraan door alle PTZ-organisaties vrijwillige palliatieve terminale zorg is verleend en het aantal cliënten van de aanvragende PTZ-organisatie. Een daling van het totale aantal cliënten leidt tot een hoger normbedrag per cliënt. Zo kan een hospice met lagere bezettingscijfers in 2020 in vergelijking met de ook meetellende jaren 2019 en 2018, toch meer subsidie voor het jaar 2022 ontvangen.
In hoeverre hebben de lagere subsidiebedragen in 2022 voor hospices betrekking op hospices die veel met vrijwilligers werken of op thuiszorgorganisaties die met vrijwilligers terminale zorg thuis verlenen?
Bij de verdeling van de subsidiemiddelen staat het aantal cliënten centraal en niet het aantal vrijwilligers. Zie ook het antwoord op vraag 2 over de systematiek van de regeling. Bijna-thuis-huizen en high care hospices kunnen ook vrijwilligers inzetten in de thuissituatie of in een verpleeghuis.
Het merendeel van de organisaties die thuis en in hospices vrijwillige palliatieve terminale zorg verlenen hebben vanwege de coronacrisis minder vrijwilligers in kunnen zetten. In de coronajaren waren er periodes dat er geen vrijwilligers bij mensen thuis konden worden ingezet en dat heeft zijn weerslag gehad op de hoogte van de subsidiebedragen.
Ik ben regelmatig in gesprek met Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg (VPTZ) Nederland om goed in de gaten te houden wat de mogelijke gevolgen zijn van de coronajaren 2020 en 2021 op de hoogte van de subsidie en het effect daarvan op de inzet van vrijwilligers in de palliatieve terminale zorg. Dit geldt uiteraard niet alleen voor hospices, maar ook voor organisaties die alleen vrijwilligers in de palliatieve terminale zorg in de thuissituatie aanbieden.
Kunt u begrip opbrengen voor het feit dat hospices die veelal met oudere vrijwilligers werken, in 2020 tijdelijk hun deuren moesten sluiten vanwege de coronapandemie of geen vrijwilligers meer naar de thuissituatie stuurden?
Zeer zeker kan ik begrip opbrengen voor het feit dat een aantal hospices in 2020 tijdelijk hun deuren heeft moeten sluiten als gevolg van coronacrisis. Het exacte cijfer van het aantal hospices dat gesloten is geweest als direct gevolg van de coronapandemie is niet beschikbaar. VPTZ Nederland heeft tussen 16 april en 8 mei 2020 onder haar leden uitgevraagd of er hospices waren die hun deuren hebben moeten sluiten. In augustus en december 2020 is de uitvraag herhaald. Uit de resultaten van de uitvraag blijkt dat in 2020 in totaal 32 van de bij VPTZ Nederland aangesloten hospices gesloten zijn geweest. Overigens zijn er ook 52 hospices onder de VPTZ-leden die vanwege corona in 2020 niet alle kamers konden gebruiken, omdat het dan te druk werd op de gang of in de familieruimte. VPTZ Nederland heeft voor 2021 geen uitvragen gedaan over dit onderwerp, maar wel signalen ontvangen dat ook in 2021 meerdere hospices te kampen hadden met tijdelijke sluiting en/of minder bedden konden gebruiken.
Is het bij u bekend hoeveel hospices gesloten zijn geweest als direct gevolg van de coronapandemie, waardoor het gemiddeld aantal bezoekers sterk is gedaald?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten wat u met de zinsnede bedoelt….«het mag niet zo zijn dat hospices daardoor in problemen komen»?
Eerder is in de VPTZ Nederland nieuwsbrief aan de leden gecommuniceerd (in overleg met mijn ministerie) dat het niet de bedoeling is dat PTZ-organisaties vanwege de coronacrisis omvallen. Ook heeft mijn ministerie aangegeven dat het bereid is om in voorkomende schrijnende gevallen mee te denken over mogelijke oplossingsrichtingen. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat deze ernstige financiële problemen aantoonbaar veroorzaakt moeten zijn door de coronacrisis. Het gaat hierbij niet om financiële tekorten die daarvoor al bestonden of zijn ontstaan door andere oorzaken. De insteek van de Regeling is een subsidie per cliënt ongeacht, de werkelijke kosten en werkelijke opbrengsten vanuit andere financiering, waarvoor de PTZ-organisaties zelf verantwoordelijk zijn.
Kunt u onderbouwen waarom er bij de subsidiebeschikkingen voor 2022 geen rekening is gehouden met de omstandigheden die door de coronapandemie zijn ontstaan, zoals lagere bezoekcijfers vanwege tijdelijke sluitingen in 2020? Waarom is er niet voor gekozen bij hospices die enige jaren functioneren een ander – meer representatief – basisjaar te nemen om de subsidie voor 2022 te berekenen?
Ondanks de coronapandemie is besloten om voor het subsidiejaar 2022 vast te houden aan de bestaande werkwijze van de subsidieregeling, waarbij wordt uitgegaan van het werkelijke aantal cliënten in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020. Er wordt veel waarde gehecht aan het eenvoudig houden van de subsidieregeling. Dit geeft de meeste duidelijkheid voor alle subsidieaanvragers, ook voor de startende PTZ-organisaties in bijvoorbeeld 2020. Het toepassen van maatwerk bij de ene PTZ-organisatie heeft, als gevolg van de systematiek van de regeling, direct invloed op andere PTZ-organisaties. Dat kan zowel voordelig als nadelig voor andere PTZ-organisaties uitpakken, zonder dat de desbetreffende situatie bij dat hospice daarin een rol speelt. Deze onderlinge verbondenheid in de verdeling van de subsidie maakt dat maatwerk voor een specifieke PTZ-organisatie niet uitvoerbaar is. Het geïndexeerde totale beschikbare subsidiebudget voor 2022 uit de regeling is namelijk ongewijzigd gebleven. Omdat een belangrijk deel van de organisaties in 2020 minder cliënten heeft kunnen ondersteunen, valt het normbedrag per cliënt voor het te bepalen subsidiebedrag 2022 wel hoger uit. Dat neemt niet weg dat ik ervoor zal waken dat de continuïteit van de inzet van vrijwilligers in de palliatieve terminale zorg gewaarborgd blijft. Bij de subsidie voor 2023 die uiterlijk 15 juli 2022 moet zijn aangevraagd, weegt ook coronajaar 2021 mee bij de vaststelling van de subsidiebedragen. Met de betrokken organisaties wordt bekeken hoe eventuele uitzonderlijke gevolgen van de coronacrisis het hoofd kan worden geboden.
Een ontmoeting met de Taliban |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Zullen ook Nederlandse diplomaten een ontmoeting hebben met de diplomatieke Taliban-delegatie die Genève bezoekt?1
Nee.
Bent u het ermee eens dat het absoluut onwenselijk is dat Nederlandse diplomaten door een dergelijke ontmoeting het Talibanbewind de facto erkennen? Zo ja, bent u bereid om dit te verhinderen? Zo nee, welke positieve verwachtingen heeft u van een dergelijke ontmoeting?
Zoals eerder met uw Kamer is besproken, kan het om op te komen voor de Nederlandse belangen noodzakelijk zijn om gesprekken met vertegenwoordigers van het Taliban-regime te hebben. Zulke contacten betekenen echter geen erkenning van de Taliban als legitieme vertegenwoordiging van de Afghaanse bevolking. Die erkenning is niet aan de orde.
Indien een ontmoeting plaatsvindt, wilt u dan de Kamer een verslag van de besprekingen en eventuele afspraken sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1. Het kabinet informeert de Kamer met enige regelmaat over de Nederlandse inzet in Afghanistan en de stand van zaken van diverse dossiers daaromtrent.
Het bericht dat Janssen tijdelijk gestopt is met productie coronavaccins in Leiden |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Reuters over de tijdelijke stop van de coronavaccinproductie van de fabrikant Johnson & Johnson in Leiden, om zich zo te richten op de productie van een ander, winstgevend niet-corona gerelateerd vaccin?1
Ja.
Bent u eens dat het noodzakelijk is om een wereldwijde hoge vaccinatiegraad te behalen om een einde aan corona als wereldwijde noodsituatie te maken en nieuwe mutaties te voorkomen?
Ja, vaccinatie tegen COVID-19 is en blijft belangrijk om zo goed mogelijk beschermd te zijn tegen ernstige ziekte of overlijden als gevolg van een besmetting met het coronavirus. Ook draagt een hoge vaccinatiegraad wereldwijd bij aan het voorkomen dat nieuwe virusvarianten zich verspreiden. Nederland blijft zich hiervoor onverminderd inzetten.
Deelt u zorgen over het feit dat in januari 2022 slechts 8,9% van de bevolking van lage- en middeninkomenslanden een eerste vaccinatie heeft gehad?
Ja, ik deel de zorgen over de lage vaccinatiegraad van 9,1% in lage inkomenslanden. Voor de middeninkomenslanden is de vaccinatiegraad 45,9% (per 4 maart 2022)2. Een hoge vaccinatiegraad is van belang om de coronapandemie wereldwijd te bestrijden. Het is daarom zaak om ervoor te zorgen dat de vaccinatiegraad in ieder geval in lage inkomenslanden snel omhoog gaat.
Hoe oordeelt u over deze tijdelijk stop, rekeninghoudende met het feit dat het Janssenvaccin het meest gewilde vaccin is in lage- en middeninkomenslanden omdat dit vaccin het gemakkelijkst te bewaren is?
Voor het verhogen van de vaccinatiegraad is op dit moment de beschikbaarheid van COVID-19-vaccins niet meer het grootste probleem. De mate waarin landen gereed zijn om de vaccins effectief in te zetten waarbij het onder meer gaat om opslag, transport, getraind en beschermd medisch personeel zijn steeds bepalender. De absorptiecapaciteit van ontwikkelingslanden om vaccins effectief te kunnen zetten is nu het grootste knelpunt voor een effectieve vaccinatiecampagne. Nederland investeert daarom niet alleen in vaccins, maar vooral ook in country readiness, het gereed maken van landen om vaccins na ontvangst effectief te kunnen prikken. Deze investeringen zijn belangrijk voor een effectieve vaccinatiecampagne, om de reguliere gezondheidszorg in stand te houden en om beter voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën.
In hoeverre heeft de tijdelijke productiestop invloed op de contractuele verplichtingen inzake leveringen van vaccins aan COVAX en de Afrikaanse Unie, en dus op het behalen van een wereldwijde hoge vaccinatiegraad?
Johnson & Johnson heeft in een reactie op het genoemde persbericht laten weten hun contractuele verplichtingen aan COVAX en de Afrikaanse Unie na te zullen komen. De tijdelijke productiestop heeft daarom geen consequenties voor deze leveringen.
In hoeverre vinden er dialogen plaats tussen Johnson & Johnson en de ministeries over de bovengenoemde onderwerpen? Wat is inzet bij deze gesprekken en wat is de uitkomst van deze gesprekken?
Inmiddels is de productie in Leiden hervat. Gesprekken met Johnson & Johnson over dergelijk onderwerpen zijn op dit moment mijns inziens niet nodig, ook omdat de leveringen aan COVAX en de Afrikaanse Unie door gaan. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn om hierover verder in gesprek te gaan met vaccinproducenten, dan zullen we dat doen, zo nodig in Europees verband.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De uitzonderingen die worden gemaakt op voorzorgsmaatregelen tegen de verspreiding van het vogelgriepvirus terwijl een pandemie mogelijk nabij is |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Is het bij u bekend dat de huidige situatie rondom het vogelgriepvirus zo ernstig is dat er volgens Wageningen Universiteit rekening mee wordt gehouden dat een nieuwe pandemie nabij is?1
Het is mij bekend dat de huidige situatie rondom het vogelgriepvirus zowel in de media als door experts alarmerend wordt genoemd. Bij vogelgriepvirussen kunnen zich, net als bij andere virussen, mutaties voordoen. Er zijn meerdere mutaties nodig voordat het vogelgriepvirus van mens op mens overdraagbaar zou kunnen worden. Het is niet te voorspellen of een dergelijk virus, als het zou ontstaan, bepaalde karakteristieken zou hebben, die snelle verspreiding en (ernstige) ziekte bij mensen mogelijk maken en daarmee een dreiging voor een nieuwe pandemie zou kunnen zijn.
Bent u op dit moment betrokken bij de maatregelen die al dan niet worden genomen om zicht te houden op het vogelgriepvirus, om de verspreiding van het virus in te dammen en om nieuwe uitbraken en gevaarlijke mutaties te voorkomen? Zo ja, hoe?
Ja. Maatregelen ter bestrijding van het virus worden door het Ministerie van LNV opgelegd. Hierover wordt het Ministerie van VWS goed geïnformeerd. Daar waar het ook de volksgezondheid betreft, overleggen LNV en VWS over dode vogels en zoogdieren en de te nemen maatregelen. Daarnaast wordt de informatie over het virus, dat door het veterinair referentielaboratorium WBVR wordt onderzocht, gedeeld met het RIVM ten behoeve van het beoordelen van de genetische karakteristieken op grond waarvan het RIVM de zoönotische eigenschappen en daarmee het zoönotisch risico kan beoordelen.
Is het bij u bekend dat er recent een vogelgriepuitbraak is geweest bij een eendenbedrijf in de Gelderse Vallei, ofwel in het hart van de Nederlandse pluimveehouderij met het bizarre aantal van 237 andere pluimveebedrijven in een straal van tien kilometer rondom het besmette bedrijf?2
Er was een bedrijf in Ede, dat dicht tegen de pluimveedichte regio rondom Barneveld ligt. Omdat er ook in de regio Ede veel pluimveebedrijven liggen, heeft LNV extra vervoersbeperkingen opgelegd in een groter gebied rondom de uitbraak.
Is het bij u bekend dat wetenschappers na de vogelgriepuitbraken in 2003 concludeerden dat uitbraken in een gebied als de Gelderse Vallei moeilijk, zo niet onmogelijk te beheersen zijn vanwege het grote aantal bedrijven dat daar dicht op elkaar zit?3
Dat is niet de conclusie, die ik uit het onderzoek heb getrokken. Uit analyses van Wageningen Bioveterinary Reseach is gebleken dat in sommige gebieden in Nederland de EU-maatregelen, zoals vervoersbeperkingen en het ruimen van het besmette bedrijf, waarschijnlijk niet voldoende zijn om de reproductie ratio beneden de 1 te brengen. Daarom neemt de Minister van LNV altijd aanvullend nationale maatregelen in het gebied rondom een besmetting, dus bovenop de verplichte EU-maatregelen. Op pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden zal de Minister van LNV extra maatregelen nemen, als dat nodig is. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij de besmetting in Ede, waar bedrijven in de 1 km zone aan een intensieve monitoring door de Gezondheidsdienst voor Dieren werden onderworpen om zo een eventuele besmetting nog sneller op te sporen.
Bent u door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geïnformeerd toen hij vier dagen na de uitbraak in de Gelderse Vallei een uitzondering instelde op het regionale verbod op het vervoeren van dieren, om zo weer extra kuikens in de stallen in dat gebied te kunnen plaatsen? Vindt u dit verantwoord, als politiek eindverantwoordelijke op het moment dat een zoönose als het vogelgriepvirus op mensen overslaat?4
Ik ben door de Minister van LNV geïnformeerd over deze uitbraak, zoals gebruikelijk is. De besluitvorming gebeurde conform regulier beleid. Toen de screening van de 3 km zone rondom de uitbraak in Ede door de NVWA voltooid was, is het vervoer van eendagskuikens vanaf een boerderij in het gebied met extra vervoersbeperkingen naar een locatie buiten de 10 km zone toegestaan. Dit achtte de Minister van LNV veterinair verantwoord, omdat het transport van eendagskuikens een gesloten transport is, waardoor het risico van dit transport laag wordt geacht. Binnen de 10 km zone rondom de uitbraak in Ede mogen geen nieuwe kuikens worden aangevoerd gedurende de periode van 30 dagen, waarin de beperkende maatregel in het gebied ingesteld zijn. Hier geeft de NVWA géén ontheffing voor af.
Daarnaast heeft de Minister van LNV een extra vervoersverbod opgelegd in Regio 10, waar Ede in ligt. Dat was een extra gebied, buiten de 10 km zone. Dat verbod is 4 dagen na de instelling van de regeling aangepast, waarbij het ook mogelijk werd om eendagskuikens uit en ook in dit gebied te brengen en daarmee nieuwe aanvoer van kuikens toe te staan in regio 10.
Is het bij u bekend dat in de afgelopen vijf dagen drie vogelgriepuitbraken zijn geweest bij twee eendenbedrijven en een bedrijf met leghennen in Hierden, nabij Ermelo, ofwel het hart van de eendenhouderij in Nederland?5
Ja.
Bent u door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geïnformeerd toen hij direct na de eerste uitbraak een uitzondering instelde op het regionale verbod op het vervoeren van dieren om zo transporten naar slachthuis Tomassen Duck-To in Ermelo mogelijk te maken? Vindt u dit verantwoord, als politiek eindverantwoordelijke op het moment dat een zoönose als het vogelgriepvirus op mensen overslaat?6
Ja, ik ben hierover ook geïnformeerd en van mening dat dit een goed afgewogen beslissing was: afvoer naar de slacht kan veilig plaatsvinden.
Het gebeurde met dieren van buiten de beperkingszone naar het slachthuis in de zone. Die dieren vormden geen groter risico door dit vervoer dan als ze naar een ander slachthuis buiten de beperkingszone waren vervoerd.
Welke voorwaarden worden gesteld aan het vervoer van eenden door het gebied waar een vervoersverbod geldt? Door wie en op welke wijze wordt gecontroleerd of aan deze voorwaarden worden voldaan?
In de beperkingszone is vervoer van levende vogels en dus ook eenden verboden. In de beperkingszone kan de NVWA in een aantal gevallen ontheffing verlenen voor het vervoer van vogels. De NVWA geeft voor vogels uit de zone uitsluitend ontheffing voor de slacht, als dit is om welzijnsproblemen te voorkomen. Doorvoer van vogels is toegestaan, als het transport via hoofdwegen of hoofdspoorwegen verloopt, zonder de stoppen en daarbij een route kiest, waarbij locaties met vogels vermeden worden.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en voorafgaand aan het commissiedebat Zoönosen en dierziekten beantwoorden?
Bij deze ontvangt u mijn antwoorden.
Het artikel 'Nieuwe zaak spermadonor is topje van de ijsberg, groot onderzoek nodig' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe zaak spermadonor is topje van de ijsberg, groot onderzoek nodig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat na de zaken van Jan Karbaat, Jan Wildschut en Jos Beek er opnieuw een casus over een massadonor aan het licht is gekomen?
De werkwijze van de artsen van wie nu bekend is dat ze destijds hun eigen sperma hebben gebruikt, is moreel verwerpelijk en roept veel emoties op bij de betrokkenen. De betreffende ziekenhuizen nemen hun verantwoordelijkheid en zorgen voor steun aan de donorkinderen en hun ouders. Ook onderzoeken zij wat precies gebeurd is en op welke schaal.
De zaken hebben zich voorgedaan in een tijd dat er nog geen specifieke wet- en regelgeving was rondom fertiliteitsbehandelingen en dus geen toezicht van overheidswege. Er waren wel professionele richtlijnen voor artsen, maar deze waren vrij algemeen van aard en niet specifiek voor fertiliteitsbehandelingen. Anonieme donatie was in die tijd de norm.
Begin jaren negentig werd de eerste professionele richtlijn omtrent de werkwijze bij fertiliteitsbehandelingen vastgesteld. In juni 2004 is de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting inwerking getreden. Vanaf dat moment is het gebruik van anonieme donoren niet meer mogelijk, omdat de klinieken de gegevens van de donor moeten registreren bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb).
De huidige werkwijze bij fertiliteitsbehandelingen is wezenlijk anders dan destijds. Op dit moment wordt geen sperma gebruikt zonder tussenkomst van een laboratorium. Door de vele dubbele controles die hiermee gepaard gaan, de verdeling van bevoegdheden tussen gynaecologen en laboratoriummedewerkers, de wettelijke regelingen en het externe toezicht, is het vrijwel niet meer mogelijk dat een arts of laboratoriummedewerker heden ten dage eigen sperma gebruikt bij fertiliteitsbehandelingen.
Hoe beoordeelt u de stelling van Stichting Donorkind dat deze zaken slechts het topje van de ijsberg zijn?
Die stelling kan ik niet beoordelen, want het is niet na te gaan hoe vaak dit in het verleden is gebeurd. Veel dossiers zijn vernietigd en bovendien heeft de onafhankelijk onderzoekscommissie, die onderzoek heeft gedaan naar het handelen van gynaecoloog Wildschut bij fertiliteitsbehandelingen, geconstateerd dat uit de medische dossiers niet kan worden geconcludeerd dat de arts gebruik heeft gemaakt van zijn eigen sperma bij de behandelingen.2 In de betreffende dossiers staat dat de behandeling is verricht conform wat was afgesproken: inseminatie met anoniem donorzaadcellen (KID) of inseminatie met zaadcellen van de echtgenoot (KIE). Maar in de gevallen die nu bekend zijn heeft DNA onderzoek, via de Fiom KID-DNA databank of via commerciële internationale DNA databanken, echter uitgewezen dat de kinderen niet geboren zijn na een KID- of KIE-behandeling, maar gematcht konden worden met de behandelend arts.
Kunt u uiteenzetten welke waarborgen zijn ingebouwd in het wetsvoorstel Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) om te voorkomen dat donoren op grote schaal kinderen kunnen verwekken? Anonieme donatie is sinds 2004 niet meer mogelijk; bent u van mening dat met dit huidige wettelijk kader het risico op massadonatie voldoende is afgedekt of zijn excessen ook nu nog mogelijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) dat in juni 2021 bij uw Kamer is ingediend3 wordt een voorstel gedaan om wettelijk te borgen dat de geslachtscellen van een donor bij de behandeling van maximaal 12 vrouwen kan worden gebruikt. De Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb) zal het maximumaantal per donor centraal monitoren. Toezicht op het maximumaantal per donor is evenwel niet mogelijk indien wensouders gebruik maken van donoren buiten de Nederlandse klinieken om.
Zolang het wetsvoorstel nog niet van kracht is, geldt de huidige situatie. De kliniek maakt een aantal afspraken met de donor. Een daarvan is dat de donor verklaart dat hij zich maar bij één spermabank of kliniek inschrijft en dat hij zich onthoudt van donorschap langs andere kanalen zoals aanbiedingen via internet. Dit kan niet worden gecontroleerd en het is een kwestie van vertrouwen dat de donor deze afspraak nakomt. Op basis van de privacy wetgeving is het op dit moment niet mogelijk dat spermabanken en klinieken de gegevens van de donoren onderling uitwisselen. Ook heeft de Sdkb geen wettelijke mogelijkheid om de gegevens van donoren aan elkaar te koppelen.
Er bestaat geen internationaal register waarin spermadonoren worden geregistreerd. De beroepsgroep hanteert als richtlijn dat de geslachtscellen van een (buitenlandse) donor in Nederland weliswaar door klinieken bij maximaal 12 gezinnen worden gebruikt, maar daarnaast kan hij mogelijk ook zijn sperma in andere landen beschikbaar stellen.
Ik kan niet voorkomen dat via een buitenlandse (commerciële) spermabank de zaadcellen van een spermadonor in meerdere landen worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor spermadonoren die zich veelvuldig via internet aanbieden in zowel Nederland als het buitenland. Wensouders dienen zich de consequenties van het gebruik van een spermadonor via een buitenlandse spermabank of via internet te realiseren. Een van de consequenties is de mogelijkheid van een groot aantal halfbroers en -zussen oftewel een groot verwantschapsnetwerk.
Hoeveel wensouders in Nederland richten zich tot privé en online donoren? Wat gaat u doen om te voorkomen dat ook mensen uit deze groep slachtoffer worden van massadonatie?
Er is geen zicht op het aantal wensouders dat zich richt tot privé en online donoren. Ik heb geen middelen tot mijn beschikking om ervoor te zorgen dat donoren zich bij spermadonatie buiten de klinieken om conformeren aan de in Nederland geldende richtlijnen. Het is niet wenselijk een niet handhaafbare registratieplicht in te voeren voor handelingen in de privésfeer. Bovendien heeft registratie weinig zin als de donor vervolgens zijn diensten anoniem aanbiedt op bijvoorbeeld internet of in het buitenland en er wensouders zijn die van die diensten gebruik blijven maken. Registratie van donoren is geborgd wanneer spermadonatie via een Nederlandse kliniek plaatsvindt en na inwerkingtreding van het bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel zal het maximumaantal per donor ook centraal worden gemonitord. Zie ook mijn brief inzake donorkinderen die ik op 24 januari 2022 naar uw Kamer heb verzonden.4
Ziet u een rol voor de overheid nu er steeds meer zaken van massadonatie aan het licht komen? Zo ja, kunt u toelichten hoe u die rol voor zich ziet? Zo nee, waarom niet?
In geval het de situatie betreft dat artsen of gynaecologen hun eigen sperma hebben gebruikt bij fertiliteitsbehandelingen (in het verleden) nemen de betrokken ziekenhuizen hun verantwoordelijkheid en zorgen zij voor steun aan de donorkinderen en hun ouders. Ook onderzoeken de ziekenhuizen wat precies gebeurd is en hoe vaak. De rol van de overheid is dat donorkinderen en ouders de juiste informatie en ondersteuning kunnen vinden. Daarvoor kunnen zij terecht bij Fiom en het landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC). Beide organisaties worden gefinancierd door VWS.
Ik ben van mening dat het van groot belang is dat wensouders zich de consequenties realiseren van hun keuze om via internet of social media een spermadonor te vinden of daarvoor uit te wijken naar het buitenland. Op die manier is geen zicht op het aantal kinderen dat verwekt is met de zaadcellen van een donor en is niet uit te sluiten dat een donorkind later geconfronteerd wordt met een groot aantal halfbroers en -zussen, wat voor sommigen heel belastend kan zijn. Ook kan sprake zijn van een anonieme donor waardoor afstammingsinformatie ontbreekt. Het verstrekken van afstammingsinformatie maakt onderdeel uit van de verantwoordelijkheid van ouders voor het geestelijk welzijn en de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind. Dit is conform de kabinetsreactie op de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap (12 juli 2019).5 Ik adviseer wensouders daarom een spermadonor te vinden via een Nederlandse kliniek of om de spermadonatie van een eigen donor via een Nederlandse kliniek te laten plaatsvinden om excessen zoveel mogelijk te voorkomen. Dit kan mogelijk betekenen dat het langer duurt voor een kinderwens in vervulling kan gaan. Ik realiseer me dat dit zwaar kan zijn voor de wensouders die dit treft, maar dit is wel in het belang van hun toekomstige kind. Zie ook mijn brief inzake donorkinderen die ik op 24 januari 2022 naar uw Kamer heb verzonden.6
Bent u het ermee eens dat de overheid zich moet inspannen om de positie van donorkinderen maximaal te beschermen en om de schade te beperken van de kinderen die in het verleden niet zijn beschermd door vigerende wet- en regelgeving? Kunt u dit toelichten?
Op grond van artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) moeten kinderen in de gelegenheid gesteld worden om hun afstammingsinformatie te achterhalen. De Nederlandse wetgeving waarborgt dit recht voor donorkinderen via de in 2004 in werking getreden Wdkb. Wanneer een fertiliteitsbehandeling is uitgevoerd met gebruik van gedoneerde ei- of zaadcellen zijn klinieken verplicht om de gegevens van de betrokken donor en de behandelde vrouw te registreren bij de Sdkb. Hierdoor is het gebruik van ei- en zaadcellen van anonieme donoren door klinieken in Nederland niet meer mogelijk. Als het donorkind de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt kan het zijn of haar afstamming achterhalen door het opvragen van de persoonsidentificerende gegevens van de donor bij de Sdkb. Daarbij geldt het recht van het donorkind op kennisneming van die gegevens van de donor als uitgangspunt en bestaat uitsluitend reden om daarvan af te wijken als zwaarwegende belangen van de donor daartoe nopen. Op deze wijze geeft de overheid vorm aan haar zorgplicht ten opzichte van het donorkind.
De kinderen die voor inwerkingtreding van de Wdkb in 2004 zijn verwekt, kunnen niet (altijd) beschikken over hun afstammingsinformatie, omdat anonieme donatie toen de norm was en de anonieme donoren van voor 2004 anoniem mogen blijven als zij dit wensen. Ook komt het voor dat dossiers uit die tijd zijn vernietigd. Daarom kunnen zowel donorkinderen als donoren van voor 2004 zich kosteloos inschrijven in de Fiom KID-DNA databank. Op die manier kunnen donoren en donorkinderen die zich hebben ingeschreven met elkaar worden gematcht. Verder is het van belang dat donorkinderen de juiste informatie en ondersteuning kunnen vinden. Hiervoor kunnen zij terecht bij Fiom, expertisecentrum op onder meer het terrein van verwantschapsvragen, en bij het LIDC.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te doen naar de omvang van het probleem van massadonatie? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen u daartoe gaat zetten? Zo nee, waarom niet?
In geval van de casussen van donatie waar artsen of gynaecologen bij zijn betrokken nemen de betreffende ziekenhuizen hun verantwoordelijkheid en zorgen zij voor steun aan de ouders en donorkinderen. Ook onderzoeken zij wat precies gebeurd is en hoe vaak. Het uitvoeren van nader onderzoek acht ik niet opportuun, omdat veelal de dossiers zijn vernietigd of niet juist zijn bijgehouden zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven.
Als het massadonoren betreft die zich via social media of internet aanbieden is onderzoek niet mogelijk omdat dit zich in de privésfeer afspeelt.
Ik zie wel een rol als Minister van VWS om zorg te dragen voor voldoende betrouwbare en toegankelijke informatie en ondersteuning aan donorkinderen, ouders en donoren. Hieronder valt onder meer de mogelijkheid voor donorkinderen en donoren van voor 2004 om zich kosteloos in te schrijven in de Fiom KID-DNA databank.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de nota van wijziging van de Wdkb naar de Tweede Kamer wordt gestuurd?
Ja.
De afname van de zwemvaardigheid onder kinderen |
|
Michiel van Nispen , Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «aandeel kinderen met zwemdiploma of volledig zwem-ABC neemt af»?1
Vanzelfsprekend baart dat bericht mij zorgen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat het aandeel kinderen zonder zwemdiploma aan het toenemen is (van 6 naar 9 procent) en het aantal kinderen dat voldoet aan de Nationale Norm Zwemveiligheid afneemt (van 36 naar 32 procent)?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe kijkt u met de kennis van nu naar het besluit om ook de zwembaden te sluiten tijdens lockdowns en avondlockdowns?
Voorafgaand aan de afkondiging van de maatregelen was bekend dat sluiting van zwembaden zou leiden tot minder zwemles en dat daarmee minder diploma’s zouden worden behaald.
Daarom is op 8 maart 2021 het belang van zwemles zwaarder gewogen dan de beperking van het aantal besmettingen. Zwembaden werden vanaf dit moment bij uitzondering geopend voor het aanbieden van zwemles aan kinderen. Vanuit epidemiologische redenen is eerder besloten deze uitzondering niet te maken. Later is om dezelfde reden ook tijdens de avondlockdown niet gekozen voor een uitzondering om zwembaden te openen voor zwemles.
Hoe gaat u deze trend keren? Met welke plannen of maatregelen gaat u er aan bijdragen dat meer kinderen zwemdiploma’s halen in plaats van minder, zoals nu de trend is?
De huidige terugloop van diplomabezit is volgens de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) vooral een gevolg van beperkte mogelijkheid om les te volgen. De branche is hard aan het werk de huidige achterstanden van diplomazwemmen weg te werken. Ik sluit me aan bij de NRZ die stelt dat er geen sprake is van een nieuwe tendens waarbij kinderen en/of hun ouders geen diploma meer willen halen, getuige ook de huidige wachtlijsten voor zwemles.
Daarnaast ondersteun ik de NRZ via het Nationaal Plan Zwemveiligheid waar (de kwaliteit van) zwemles een prominente plaats heeft. Daarin werken we samen om zwemlesaanbieders te faciliteren en te ondersteunen waar mogelijk. Onder andere over de voortgang op dit punt informeer ik u in een aparte brief in het voorjaar van 2022.
Op welke wijze kunt u een impuls geven om de zwemvaardigheid onder kinderen, die de afgelopen tijd onder andere vanwege de sluiting van zwembaden geen zwemlessen hebben gehad, de komende maanden toch nog te laten toenemen?
De achterstanden van diplomabezit en wachtlijsten voor zwemles komen mede voort uit de tijdelijke sluiting van zwembaden door de coronamaatregelen. Vóór de periode met beperkende coronamaatregelen bestonden evenwel al wachtlijsten voor zwemles.
De oorzaken hiervoor zijn onder meer beperkt badwater en een tekort aan zwemdocenten. Deze beperkingen laten zich niet oplossen met impulsen op de termijn die u mij verzoekt. De impuls komt vooral van de branche zelf, die hard werkt om de achterstanden weg te werken.
Tegelijk ben ik met diezelfde branche in gesprek over diverse initiatieven om zwemvaardigheid en zwemveiligheid waar mogelijk te verbeteren in ons land. Ook de ontwikkelingen op deze punten komen aan de orde in de brief die u later dit voorjaar van mij ontvangt.
Bent u bereid concrete afspraken te maken met de Nationale Raad voor Zwemveiligheid om te zorgen dat zoveel mogelijk kinderen voor komende zomer leren zwemmen?
Zowel de NRZ als ik blijven alert op eventuele oplossingsrichtingen die kunnen bijdragen aan het wegwerken van de achterstanden voor de zomer. Ik blijf daarover in gesprek met de NRZ en daarover maken we indien nodig gezamenlijk afspraken.
Het toezicht op uitgaven uit het Europees herstelfonds |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groene renovatie in Italië lekt subsidie»?1
Ja.
Klopt het dat Italië 14 miljard euro vanuit het Europees herstelfonds in een programma steekt dat door de Italiaanse fiscale politie als zeer fraudegevoelig wordt gezien? Wat vindt u daarvan?
Een van de maatregelen die Italië in haar herstelplan heeft opgenomen is de zogenaamde «superbonus». Deze maatregel, in de vorm van een belastingkorting, moet de investeringskosten voor het renoveren van woningen verlagen. De maatregel is erop gericht om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren, en geeft daarmee invulling aan de eis om tenminste 37% van de RRF-middelen uit te geven aan klimaatmaatregelen. Indien deze maatregel in de praktijk fraudegevoelig blijkt te zijn is dit onwenselijk, en in strijd met de intentie om fraude bij het gebruik van middelen uit de herstel en veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility, RRF) zoveel mogelijk te voorkomen. In de verordening die de werking van de RRF vastlegt zijn daartoe diverse waarborgen ingebouwd. Lidstaten moeten in hun herstelplannen uitleggen welke maatregelen zij treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie heeft beoordeeld of de getroffen maatregelen voldoende zekerheid bieden. De primaire verantwoordelijkheid voor de audit- en controlesystemen en een correcte implementatie van de RRF ligt bij de lidstaat. Als er een vermoeden van fraude is, moet in eerste instantie de lidstaat daar actie op ondernemen. Daarnaast kan de Commissie haar eigen controlestrategie uitvoeren. De Europese fraudebestrijder OLAF, de Europese Rekenkamer, het Europees Openbaar Ministerie en de Commissie kunnen toegang krijgen tot relevante gegevens en zo nodig het gebruik van middelen onderzoeken. Wanneer de Commissie ernstige onregelmatigheden, dubbele financiering of een schending van de verplichtingen van de lidstaat vaststelt en de lidstaat niet tijdig passende maatregelen heeft genomen om dergelijke onregelmatigheden te corrigeren kan de Commissie een evenredig bedrag terugvorderen.
Hoe is bij de beoordeling van het herstelplan van Italië (en andere landen) getoetst op fraude en misbruikrisico’s?
Op grond van de RRF-verordening hebben lidstaten in hun herstelplannen moeten uitleggen welke maatregelen zij treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie heeft beoordeeld of de getroffen maatregelen voldoende zekerheid bieden. De Commissie heeft beoordeeld dat dit voor het Italiaanse herstelplan het geval is, waarna het plan op 13 juli door de Raad van de Europese Unie is goedgekeurd.
Bij hoeveel ingediende plannen zijn mechanismen opgenomen om fraude en misbruik tegen te gaan?
Alle ingediende herstelplannen moeten op grond van de RRF-verordening uitleg bieden welke maatregelen lidstaten treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren.
Bij hoeveel plannen zijn door de Europese Commissie in de beoordeling van de nationale herstelplannen risico’s ten aanzien van fraude en misbruik geconstateerd?
Bij de beoordeling van plannen heeft de Commissie getoetst of de getroffen maatregelen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren adequaat waren, of ontoereikend. Alleen indien maatregelen adequaat waren, konden plannen worden goedgekeurd. De Commissie kan bij het opstellen van de herstelplannen risico’s ten aanzien van fraude en misbruik hebben geconstateerd. In dat geval heeft de Commissie aangedrongen op aanpassing van een herstelplan, nog voordat het formeel werd ingediend.
In hoeveel gevallen heeft de constatering van fraude- en misbruikrisico’s tot discussie geleid in de Ecofinraad?
Bij geen van de herstelplannen is er discussie geweest in de Ecofinraad naar aanleiding van een constatering van fraude- en misbruikrisico’s.
In hoeveel gevallen zijn nationale herstelplannen aangepast vanwege fraude- en misbruikrisico’s?
Bij het opstellen van de nationale herstelplannen hebben lidstaten veelvuldig overlegd met de Europese Commissie, voordat ze plannen formeel ter goedkeuring indienden. Deze werkwijze moest ervoor zorgen dat herstelplannen zouden voldoen aan de vereisten uit de RRF-verordening op het moment van formeel indienen, en tekortkomingen vroegtijdig werden opgespoord. In hoeveel gevallen plannen daarbij zijn aangepast vanwege fraude- en misbruikrisico’s is niet bekend gemaakt.
Hoe is tot nog toe uitvoering gegeven aan de motie-Aukje de Vries/Slootweg om aan te dringen op stevige mijlpalen in de herstelplannen?2
Nederland heeft richting Commissie en lidstaten gepleit voor het formuleren van duidelijke en stevige mijlpalen en doelen in de RRF-plannen. Bij de beoordeling van de Commissievoorstellen voor de uitvoeringsbesluiten van de Raad waarmee plannen werden goedgekeurd en mijlpalen en doelen werden vastgelegd, heeft Nederland hier in het bijzonder op gelet.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat de Europese Commissie inzage weigert in stukken over het Europees herstelfonds?3
Het is niet aan het kabinet om te treden in de vraag of de Europese Commissie in strijd heeft gehandeld met eigen EU-regels voor het openbaar maken van stukken. Als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld, kan een verzoeker zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht. Daarnaast heeft ook het Europees Parlement (EP) een rol. Het EP controleert de Europese Commissie en EP-leden kunnen de Europese Commissie hierover vragen stellen. Het kabinet acht het van groot belang dat ook in EU-verband de transparantie van bestuur onder meer d.m.v. toegang tot documenten verder wordt vergroot. Nederland geeft al meerdere jaren aan dat het tijd is om de Verordening EG1049/2001 («de Eurowob»), die o.a. gaat over inzage in documenten, te moderniseren en in lijn te brengen met het Verdrag van Lissabon. Dit moet er onder meer voor zorgen dat het bereik van de Eurowob wordt uitgebreid. Het kabinet zal het belang van deze herziening bij de EU-instellingen blijven benadrukken.
Gaat u er in de komende Ecofinraad en bij de Europese Commissie op aandringen dat dergelijke stukken gewoon openbaar gemaakt moeten worden?
Het kabinet zal bij gelegenheid het belang van meer transparantie benadrukken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad op 24 februari a.s.?
Ja.
Het bericht 'Shell moet reclame over 'miljoenen schone kilometers' direct aanpassen' |
|
Lammert van Raan (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Shell moet reclame over «miljoenen schone kilometers» direct aanpassen», waarin staat dat de Reclame Code Commissie heeft bepaald dat Shell een reclame over schone kilometers per direct moet aanpassen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Shell feitelijk onjuiste informatie in haar reclame-uitingen verwerkt?
De energietransitie en het realiseren van de klimaatdoelen zijn gebaat bij transparante en betrouwbare informatie van zowel de overheid als van het bedrijfsleven. Daarom ben ik blij dat een toezichthouder als de Reclame Code Commissie het informatiegehalte van reclames tegen het licht houdt. In de uitspraak waarnaar de vragenstellers verwijzen geeft de Commissie aan dat het belangrijk is dat Shell bepaalde claims in de juiste context plaatst. Informatie over duurzame producten of diensten moet compleet zijn, dus ook een relevante context zou vermeld moeten worden.
Hoe oordeelt u over het feit dat Shell de suggestie wekt dat dat Shell goed op weg is met de energietransitie, terwijl Shell in feite achterloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse dat fossiele reclame de vraag naar fossiele brandstof op peil houdt of zelfs opstuwt, zowel direct als indirect, door een schadelijk product en een schadelijke industrie als normaal en onmisbaar te presenteren? Zo nee, waarom niet?
Onze samenleving is op dit moment nog voor een belangrijk deel ingericht op fossiele brandstoffen: in onze industrie, voor ons vervoer en in de verwarming van onze gebouwen. Het staat partijen daarbij vrij om reclame te maken, mits deze geen onjuiste informatie bevat.
Dit kabinet scherpt de Klimaatwet aan zodat Nederland in 2050 klimaatneutraal is en de emissies in 2030 met ten minste 55% zijn gereduceerd. Het beleid uit het Coalitieakkoord is hier ook op gericht. Hierdoor zal de komende jaren het fossiele brandstofgebruik in Nederland verder afnemen.
Erkent u dat het effect van deze advertenties verder reikt dan de consument en invloed heeft op de maatschappij en keuzes van politici, beleidsmakers en aandeelhouders die ze advertenties ook zien en ook speciaal getarget worden, bijvoorbeeld met advertenties in bepaalde kranten.
Mogelijk zal Shell ook bredere doelstellingen nastreven met dit soort advertenties dan alleen het stimuleren van de verkoop van hun waterstofproduct. Reclame-uitingen moeten echter wel juist zijn. Het is daarom belangrijk dat de Reclame Code Commissie hierop toetst.
Deelt u de mening dat dergelijke «green washing» schadelijk is voor de energietransitie als geheel, omdat de suggestie wordt gewekt dat de energietransitie al bijna voltooid is terwijl dat nog niet het geval is? Deelt u de analyse dat hierdoor het draagvlak om meer te doen voor de energietransitie in gevaar komt, omdat men het idee kan krijgen dat de energietransitie al bijna voltooid is?
Ik ben het eens met de vragenstellers dat het belangrijk is om op basis van feitelijke informatie met elkaar het gesprek aan te gaan over de klimaattransitie. De opgave waar we voor staan is enorm, en het lukt ons alleen als we ook oog houden voor draagvlak. Betrouwbare en feitelijk juiste informatie is daarvoor de basis. De overheid heeft hierin ook een belangrijke rol. Diverse internationale en nationale organisaties brengen hiertoe de voortgang van de transitie in kaart.
Bent u bekend met het onderzoek2 van professor Brulle, die heeft onderzocht dat de fossiele industrie vooral inzet op grote marketingcampagnes rond belangrijke politieke beslismomenten en negatieve pers? Deelt u de opvatting dat dit onwenselijk is en de energietransitie kan vertragen?
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. Ik constateer echter dat dit onderzoek zich richt op de periode 1986–2015 en op de situatie in de VS. Het publieke debat en de rol daarin van de traditionele olie- en gasbedrijven is sinds de historische COP 21 in Parijs in 2015 wezenlijk veranderd.
Hoe oordeelt u over de effectiviteit van de Reclame Code Commissie op dit gebied, wiens oordeel altijd achteraf plaatsvindt waardoor de misleiding soms al jaren haar werk al heeft kunnen doen, die geen sancties kan uitdelen en bovendien afhankelijk is van een individu of instantie die de moeite neemt een klacht in te dienen en dat daardoor veel misleidende reclame vrijuit gaat?
Als bewindspersoon voor Klimaat en Energie ben ik verantwoordelijk voor het opstellen, implementeren en monitoren van het Nederlandse klimaatbeleid. Ik heb in deze hoedanigheid geen oordeel over het optreden of het functioneren van de Reclame Code Commissie.
Deelt u de mening dat het reclameverbod in de tabakswet effectief is? Zo nee, waarom niet?
Voor tabaks- en aanverwante producten geldt in de Tabaks- en rookwarenwet een strikt en veelomvattend reclameverbod. Alle marketing, reclame, promotie en sponsoring voor tabaks- en aanverwante producten is verboden. Het reclameverbod wordt steeds beter nageleefd en openlijke tabaksreclame is inmiddels vrijwel geheel uitgebannen. Dit betekent echter niet dat dit vanzelf gaat. Constante aandacht van de handhaver is nodig om er voor te zorgen dat het reclameverbod wordt nageleefd en daarmee effectief is.
Welke stappen bent u bereid te nemen tegen dergelijke onjuiste reclame-uitingen die de energietransitie in de weg lopen?
Met de Klimaatwet, het Klimaatakkoord en de plannen uit het Coalitieakkoord heeft het kabinet een robuust instrumentarium in handen om de afgesproken klimaatdoelen binnen bereik te brengen. Dit instrumentarium richt zich nadrukkelijk op álle actoren, zowel burgers, bedrijven als overheden. Dit betekent dat ook fossiele bedrijven gebonden zijn aan het klimaatbeleid. Het invoeren van een verbod op fossiele reclame acht ik daarom niet nodig om de klimaatdoelen te halen en de transitie op tempo te houden.
Kunt u in kaart brengen welke stappen mogelijk zijn, inclusief een verbod op fossiele reclames en dergelijke misleidende uitingen?
Zie antwoord vraag 10.
Het opheffen van servicebalies op treinstations |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat servicebalies van de NS, zoals bijvoorbeeld in Hengelo afgelopen 19 december, worden opgeheven?
Zoals mijn voorgangers ook in de antwoorden op Kamervragen van lid Alkaya (SP)1 en de leden Ziengs en Heerema (beiden VVD)2 hebben aangegeven, betreft de sluiting van servicebalies een operationele verantwoordelijkheid van NS.
Met inachtneming van de afspraken die ik heb vastgelegd in de vervoersconcessie voor het hoofdrailnet over zaken als toegankelijkheid en sociale veiligheid, is het aan NS om haar dienstverlening en personele inzet op een zo goede en efficiënt mogelijke manier aan te laten sluiten op de behoefte van de reiziger. NS heeft mij ervan verzekerd dat de sluiting van servicebalies niet ten koste gaat van de naleving van de afspraken uit de concessie. Net als mijn voorgangers houd ik hierover de vinger aan de pols.
Kunt u een beeld geven van het aantal servicebalies in Nederland dat afgelopen jaren opgeven is en komende jaren nog opgeheven gaat worden?
NS geeft aan sinds 2015 op een viertal stations aanpassingen te hebben doorgevoerd in hun service-aanbod waarbij de vaste servicebalie is opgeheven. In de plaats daarvan zijn op die stations Samen Service en Self Serviceformules gekomen. Met het op 5 januari jongstleden gecommuniceerde besluit van NS3 brengt NS het aantal stations met vaste servicebalies terug van 36 naar 17. NS laat weten op dit moment geen verdere concrete plannen te hebben, en dat zij de behoefte ten aanzien van service en dienstverlening van de reiziger in de toekomst zal blijven monitoren.
Ziet u ook dat mensen die minder zelfredzaam of digitaal vaardig zijn (zo’n 4 miljoen mensen in Nederland) hechten aan persoonlijke hulp op het station?
Een voor eenieder toegankelijk openbaar vervoer is van groot belang. Ik hecht er dan ook waarde aan dat alle hulpbehoevende reizigers op die momenten en plekken worden geholpen waar zij dat nodig hebben. Steeds vaker is dat online, maar soms blijft menselijke hulp gewenst, bijvoorbeeld wanneer reizigers minder digitaal vaardig zijn. Dat kan op de stations waar NS servicemedewerkers of een OV Service en Tickets winkel aanwezig blijft. Op alle overige stations, of buiten de openingstijden van de servicebalies en Service en Tickets winkels, biedt NS op andere manieren persoonlijke ondersteuning aan deze en andere reizigers, zoals 24 uur per dag en 7 dagen in de week via de servicezuil, telefonische hulp bij kaartverkoopautomaten en via de NS Klantenservice.
Ook minder mobiele reizigers, en reizigers met een beperking, moeten probleemloos kunnen reizen met de trein. Reizigers die daar behoefte aan hebben kunnen vandaag al 24 uur per dag en 7 dagen in de week op 193 stations in Nederland waar NS stopt NS reisassistentie aanvragen. Dit jaar introduceert NS reisassistentie op nog eens 27 stations waarna conform de huidige planning in december 2023 de laatste 25 stations waar NS stopt reisassistentie krijgen. De servicebalies zijn niet primair bedoeld voor het borgen van de toegankelijkheid van stations. Ook op de stations waar de vaste servicebalie wordt opgeheven blijft NS reisassistentie aanbieden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen in Nederland zorgeloos de trein kan nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rijmt u het opheffen van servicebalies met de concessievoorwaarden van NS, waarin staat dat aan reizigers toegankelijke, specifieke en persoonlijke reisinformatie moet worden geboden?
In de concessie worden eisen gesteld aan het bieden van reisinformatie door NS. Deze eisen hebben betrekking op het verbeteren van reisinformatie voor de deur-tot-deur reis, het geven van informatie die het voor de reiziger mogelijk maakt om zelfstandig een afweging te kunnen maken over de treinreis en het geven van informatie van andere treinvervoerders via informatieborden en omroepinstallaties. Ook moet de reisinformatie toegankelijk en begrijpelijk zijn voor mensen met een functiebeperking. Dit betekent onder meer dat de informatie geschikt is voor reizigers met een visuele of auditieve beperking en dat de informatie voldoende duidelijk en eenvoudig is voor reizigers met een verstandelijke beperking. NS moet aan deze bepalingen voldoen ongeacht of het station bemenst of onbemenst is.
NS verschaft via verschillende kanalen reisinformatie aan de reiziger, onder andere via de NS-app en uiteraard ook via de (dynamische) reisinformatieschermen op de stations en in de treinen.
Gaat u zich hard maken om de servicebalie een stevige plek te geven in het programma van eisen van de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet?
Op dit moment beraad ik mij op het Programma van Eisen voor de nieuwe vervoerconcessie op het hoofdrailnet. Ik wil niet vooruitlopen op eventuele eisen die ik hierin vastleg ten aanzien van de dienstverlening op stations. Uiteraard kunt u ervan uitgaan dat ik ook in de nieuwe hoofdrailnetconcessie zal sturen op een voor eenieder toegankelijk openbaar vervoer.
AirTags |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Apple’s AirTag blijkt surveillance-netwerk»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat vrouwen en kwetsbare groepen het gevaar lopen om ongewenst gevolgd te worden door AirTags? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik de zorg dat technologie kan wordt misbruikt om een inbreuk te maken op de levenssfeer van iemand anders. Voor zover valt na te gaan, heeft de politie nog niet te maken gehad met incidenten waarbij een AirTag betrokken was.2 Bovendien heeft Apple op zijn website maatregelen aangekondigd tegen mogelijk misbruik van de AirTag. Uit die reactie blijkt dat Apple inmiddels aanvullende waarborgen tegen misbruik van de AirTag heeft ingebouwd.3 Enkele van die waarborgen zijn dat gebruikers tijdens de configuratie van hun AirTag een bericht zien waarin duidelijk staat dat AirTag is bedoeld voor het volgen van eigen bezittingen, dat het volgen van personen in veel landen een misdrijf is, dat AirTag zo is ontworpen dat slachtoffers hem kunnen detecteren, en dat wetshandhavingsdiensten gegevens kunnen opvragen waarmee de eigenaar van de AirTag kan worden geïdentificeerd.4
Welke andere risico’s zit u nog meer bij de huidige implementatie van de AirTag voor de Nederlandse samenleving?
Zoals hiervoor uiteengezet in het antwoord op vragen 4 en 5, acht ik het juridisch kader toereikend om aan het risico op onverhoopt onrechtmatig gebruik van de AirTag en daarmee vergelijkbare toepassingen op te treden. Uiteraard houdt het kabinet de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Bent u, gezien het potentieel misbruik van AirTags voor stalking, van mening dat de huidige Wet Belaging voldoet, vooral gezien het feit dat het hier gaat om een klachtdelict waardoor vervolging enkel plaats kan vinden als een slachtoffer aangifte heeft gedaan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke acties overweegt u te ondernemen om burgers beter te beschermen tegen stalking door middel van technologie zoals AirTags?
Volgens art. 285b Wetboek van Strafrecht (Sr.) maakt iemand zich schuldig aan belaging wanneer hij of zij wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander, met het oogmerk diegene te dwingen iets (niet) te doen of toe te staan, dan wel angst aan te jagen. Er kan op verschillende manieren zijn voldaan aan de bestanddelen van deze strafbepaling; ook locatietracking kan hierbij meespelen. Een en ander hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Ik deel de mening dan ook niet dat deze strafbepaling niet langer voldoet.
Dat belaging een klachtdelict is, maakt dit niet anders. De keuze hiervoor is gemaakt om te voorkomen dat bij vervolging wegens belaging, de privacy van het slachtoffer in het gedrang komt. Door de eis van een klacht, kan worden voorkomen dat vervolging en een rechtszaak ertoe bijdragen dat bepaalde privacygevoelige informatie over het slachtoffer ongewild in de openbaarheid worden gebracht. Ook kan zo worden voorkomen dat het slachtoffer, bijvoorbeeld tijdens een getuigenverhoor of een openbare rechtszitting, ongewild wordt geconfronteerd met de dader.5 Het klachtvereiste is gesteld omdat bij belaging het persoonlijk belang van het slachtoffer niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging voorrang heeft boven het algemeen belang van strafvervolging.
Het feit dat vervolging afhankelijk wordt gesteld van een klacht van het slachtoffer, betekent overigens niet dat er geen opsporingsonderzoek mag plaatsvinden. Dat opsporingsonderzoek dient dan gericht te zijn op het informeren van potentiële aangevers en hen in staat te stellen om een klacht in te dienen.6
Bent u van mening dat het bestaan van het «Zoek mijn»-netwerk in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming? Zo ja, welke acties verbindt u aan deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) kent een uitzondering voor het verwerken van persoonsgegevens door natuurlijke personen voor louter persoonlijke en huishoudelijke doeleinden.7 Het door een natuurlijk persoon kunnen volgen van een locatie in bijvoorbeeld gezinsverband valt dan ook buiten het werkingsgebied van de AVG. Voor andere gevallen, of voor gevallen waarin de privésfeer wordt geraakt van anderen dan degene die door middel van dit systeem gegevens verwerkt, geldt dat hiervoor een welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doel moet zijn alsook dat er een legitieme verwerkingsgrondslag voor kan worden gevonden in de AVG, bijvoorbeeld toestemming van de betrokkene. Verder geldt in dit geval de AVG wel voor Apple die de middelen verschaft voor de verwerking van persoonsgegevens voor dergelijke persoonlijke of huishoudelijke activiteiten. Ik heb dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de genoemde functie per definitie strijdig is met de AVG. Of in voorkomende gevallen de AVG is geschonden, is aan de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthouder ter beoordeling.
Bent u bereid om in EU-verband te bespreken hoe het gebruik van de AirTag en soortgelijke technologieën gereguleerd kunnen worden? Zo ja, kunt u hier de termijn van aangeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke andere wijzen beoogt u te investeren in het voorkomen van stalking door middel van technologieën als de AirTag in de Nederlandse maatschappij?
De afgelopen jaren zetten de meest betrokken organisaties, politie, Openbaar Ministerie, Reclassering, Veilig Thuis en Slachtofferhulp Nederland steeds meer in op het zo vroegtijdig mogelijk en zo lang als nodig samenwerken om stalking te voorkomen. Het gaat hierbij om het zeker stellen van de veiligheid van slachtoffers, het inzetten van de noodzakelijke interventies om de stalking duurzaam te stoppen, het opsporen en vervolgen van plegers en het voorkomen van recidive.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft in de kamerbrief van 28 juni 2021 de voortgang op de aanpak stalking toegelicht.8 Met deze aanpak is afgelopen jaren, en wordt nog steeds, ingezet op vier sporen:9 betere herkenning en inschatten van risico’s;10 versterken regie;11 verscherpte strafrechtelijke aanpak, en;12 versterken slachtofferveiligheid.
Nieuwe digitale en technische toepassingen bieden stalkers steeds meer mogelijkheden. Slachtoffers van stalking moeten over die ontwikkeling goed worden geïnformeerd. Daarom is de emotionele, praktische en juridische ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt, ook specifiek voor slachtoffers van stalking belangrijk. Slachtofferhulp Nederland houdt nauwlettend maatschappelijke ontwikkelingen (zoals de zorgen over de Apple AirTag bij stalking) bij en past, indien nodig, het staande beleid aan en informeert daar alle medewerkers over. Slachtoffers kunnen via de website van Slachtofferhulp Nederland informatie vinden over stalking. Daar staan ook tips over veiligheid en bescherming.
Op welke wijze beoogt u te investeren in de ondersteuning van slachtoffers van stalking door middel van technologieën als de AirTag?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat het onderzoek naar fraude bij de landsadvocaat onvolledig en niet onafhankelijk genoeg was. |
|
Michiel van Nispen , Pieter Omtzigt |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de conclusies van het College van Toezicht Advocatuur (CvT) inzake het onderzoek dat door de deken is uitgevoerd naar de fraude bij het kantoor van de landsadvocaat; namelijk dat dit onderzoek onvolledig en onvoldoende onafhankelijk was?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Bent u geschrokken van de conclusies van het CvT, dat stelt dat de effectiviteit en professionaliteit van het toezicht tekortschieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit toezicht zo snel mogelijk te verbeteren?
Het CvT fungeert als systeemtoezichthouder als blik van buiten de advocatuur. Het is de taak van het CvT om te onderzoeken hoe het toezicht op advocaten functioneert. De conclusies van het CvT hebben betrekking op het functioneren van het toezicht op de advocatuurlijke tak van Pels Rijcken.2 Er ligt een kritisch rapport met conclusies en aanbevelingen. Gelet op de onafhankelijkheid van de advocatuur en het toezicht daarop ben ik terughoudend met het reageren op een individuele casus, zo ook deze.
Voor wat betreft mijn visie in zijn algemeenheid op het toezicht op de advocatuur, het volgende. In 2020 is het toezicht op de advocatuur geëvalueerd.3 Op 29 oktober 2021 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de opvolging van de aanbevelingen uit het evaluatierapport.4 Uitgangspunt daarbij is dat het toezicht binnen de advocatuur wordt versterkt door de oprichting van één landelijke toezichthouder op alle advocaten. Deze landelijke toezichthouder moet daarbij onder meer beschikken over adequate bevoegdheden en adequate landelijke ondersteuning. Consequentie daarvan is dat de 11 lokale dekens niet meer eindverantwoordelijk zullen zijn voor het toezicht in het eigen arrondissement, maar ook dat de ondersteuning van het toezicht niet meer lokaal zal plaatsvinden. In de brief van 29 oktober 2021 en in de brief van 22 november 20215 is door mijn ambtsvoorganger tevens aangekondigd met de Nederlandse orde van advocaten (hierna: NOvA) in gesprek te gaan om te bezien of het niet verstandiger is om het toezicht wat verder weg van de deken te organiseren. Die gesprekken lopen nu en over de uitkomsten van die gesprekken zal ik uw Kamer dit voorjaar informeren. De algemene conclusies uit het bovengenoemde rapport over het toezicht op de advocatuur zal ik in deze gesprekken meenemen.
Hoe verklaart u dat zelfs in het laatste jaarverslag (toen de fraude bij Pels Rijcken al bekend was) de deken het toezicht in het Haagse arrondissement «in hoge mate effectief», noemde?
Zoals ik ook al in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven ben ik terughoudend met het oordelen over het toezicht in een individuele casus. In zijn algemeenheid geldt dat de deken jaarlijks verslag doet van de stand van het toezicht in het eigen arrondissement. Deze verslaglegging is de verantwoordelijkheid van de deken en is van belang voor de transparantie van het toezicht en het vertrouwen dat de samenleving in dat toezicht en de beroepsgroep moet hebben. Het CvT ziet als systeemtoezichthouder toe op de werking van het toezicht en kan in dat kader ook oordelen over de effectiviteit van het toezicht.
Hoe verklaart u dat bij het dekentoezicht op Pels Rijcken geen onderzoek is gedaan naar naleving van antiwitwaswetgeving (Wwft)? Ziet u ook in dat dit uiterst opmerkelijk is gezien het gegeven dat er voor miljoenen is gefraudeerd bij Pels Rijcken en niet kan worden uitgesloten dat er mogelijk ook sprake is van het witwassen van gelden?
Gelet op de onafhankelijkheid van het toezicht op de advocatuur past ook hier terughoudendheid. In zijn algemeenheid geldt dat de deken sinds 2015 zowel toezichthouder is op de naleving door advocaten van het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet als de Wwft. Het is aan de deken als toezichthouder om bij het doen van onderzoek naar mogelijke misstanden bij advocaten, de opzet en omvang van het onderzoek te bepalen.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat er op korte termijn grondig onafhankelijk onderzoek gedaan wordt naar naleving van antiwitwaswetgeving bij Pels Rijcken? Wilt u daarvoor een voorstel doen?
Nee, het is niet aan mij om beide toezichthouders opdracht te geven een onderzoek te starten. Het toezicht op de naleving van de antiwitwaswetgeving door advocaten is belegd bij de deken, en bij het Bureau Financieel Toezicht (BFT) voor wat betreft de notarissen van het kantoor. Om een dergelijk onderzoek bij geheimhouders te kunnen uitvoeren, zijn wettelijke bevoegdheden nodig. Betrokken toezichthoudende instanties hebben dergelijke bevoegdheden tot hun beschikking.
Wat vindt u ervan dat door het gebrek aan medewerking van de dekens nu in de lucht blijft hangen hoe het toezicht rond Pels Rijcken er precies uitzag terwijl Frank Oranje zijn miljoenenfraude pleegde? Op welke wijze gaat u bevorderen dat er absolute helderheid komt?
In de antwoorden op de vragen 2 tot en met 5 heb ik aangegeven dat ik omwille van de onafhankelijkheid van de advocatuur en het toezicht daarop niet treed in de beoordeling van een individuele casus.
Los van deze individuele casus heb ik bij de beantwoording van vraag 2 verwezen naar de brieven van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer. Op dit moment vinden er gesprekken plaats met de NOvA over de inrichting en ondersteuning van de landelijke toezichthouder op de advocatuur. Deze landelijk toezichthouder wordt zoals eerder aangegeven eindverantwoordelijk voor het toezicht op alle advocaten. Belangrijk onderwerp van gesprek daarbij zijn de uitgangspunten voor een wettelijke regeling van het toezicht op de juridische beroepen zoals die zijn verwoord in 2010.6 Deze uitgangspunten gelden voor mij nog steeds en vormen voor mij de leidraad bij het toezicht op de juridische beroepen. Het toezicht moet onafhankelijkheid, transparant, uniform, preventief en effectief zijn. Het streven naar de vorming van één landelijk toezichthouder binnen de advocatuur die landelijk wordt ondersteund draagt daar aan bij. Voor de advocatuur geldt specifiek nog dat het toezicht, gelet op de onafhankelijke rol en positie van advocaten ten opzichte van de Staat, binnen de beroepsgroep zelf moet worden uitgeoefend.
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat medewerking door dekens aan toezicht van het CvT wél wordt afgedwongen? Zo ja, welke maatregelen precies en zo nee, waarom niet?
De Advocatenwet biedt de mogelijkheid om maatregelen te nemen in het geval een deken niet mee wil werken aan het toezicht door het CvT. Op grond van artikel 45i, tweede lid, Advocatenwet verstrekt de deken alle informatie die het CvT redelijkerwijs nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de lokale deken gehouden is om ten behoeve van het systeemtoezicht aan het CvT de voor diens taakuitoefening noodzakelijke informatie te verschaffen. Als het CvT die informatie niet krijgt dan kan de lokale deken een aanwijzing krijgen om die informatie te verstrekken (artikel 45b Advocatenwet). Een dergelijke aanwijzing is niet vrijblijvend. De deken is gehouden die aanwijzing op te volgen, doet hij dat niet dan handelt de deken in strijd met de Advocatenwet.7 Zoals ik in vraag 2 heb aangegeven ben ik in gesprek met de NOvA of het niet verstandiger is om het toezicht wat verder weg van de deken te organiseren. Afhankelijk van de uitkomsten van de gesprekken zal ook gekeken worden naar het noodzakelijke instrumentarium.
Wat zegt het in het algemeen over het toezicht op advocatenkantoren, dat zelfs bij een kantoor wat al flink onder vuur ligt, het toezicht alsnog, naar nu blijkt, flink tekortschiet?
In het evaluatierapport uit 2020 is aangegeven dat het toezicht en de toezichtcultuur zich in de jaren vanaf inwerkingtreding van de Wet positie en toezicht advocatuur op 1 januari 2015 in positieve zin hebben ontwikkeld, maar dat verdere verbeteringen mogelijk en noodzakelijk zijn. Met de verdere verbetering van de inrichting van het toezicht op de advocatuur is mijn ambtsvoorganger gestart en die verdere verbetering werk ik nader uit. Dat doe ik zoveel mogelijk in samenwerking en samenspraak met de NOvA. Daarover lopen nu gesprekken.
De mogelijke verbeteringen zien niet alleen op wijziging van wet- en regelgeving maar juist ook op aanpassingen in de uitvoering daarvan.8 Een voorbeeld is dat bij de feitelijke toezichtuitoefening door dekens doorgaans gebruik wordt gemaakt van de inzet van andere leden van de raad van de orde. De huidige regeling van het toezicht in de Advocatenwet gaat echter niet uit van de gelijkwaardigheid tussen de deken en de raad van de orde. De deken is sinds 2015 de enige toezichthouder op de naleving van de Advocatenwet en de Wwft door de advocaten in zijn arrondissement en kan in dat kader bijvoorbeeld ook bestuursrechtelijk handhaven.
Ik constateer dat er met name bij de dekens verschillende inzichten bestaan over de uitvoering van de regeling van het toezicht, waaronder het betrekken van de raad van de orde bij het toezicht. De gesprekken met de verschillende gremia binnen de NOvA zijn nuttig en noodzakelijk om te achterhalen waar overeenkomsten en verschillen zitten in de beleidsvoornemens, wetgeving en de uitvoering.
Klopt het dat grote advocatenkantoren gemiddeld genomen slecht één keer in de tien jaar worden bezocht ter controle, zoals het CvT meldt? Zo ja, acht u dit voldoende om adequaat en effectief toezicht te kunnen houden op grote advocatenkantoren?
Zoals door mijn ambtsvoorganger eerder aan uw Kamer gemeld, hebben de dekens als toezichthouder met elkaar afgesproken dat jaarlijks ten minste 10 procent van alle advocatenkantoren, ongeacht de kantoorgrootte, wordt bezocht.9 Daarnaast gebruiken dekens verschillende andere instrumenten om informatie te verzamelen over de naleving door advocaten van de wet- en regelgeving, bijvoorbeeld het jaarlijks opvragen van financiële kengetallen bij alle kantoren in het arrondissement.10 Het is de toezichthouder die bepaalt op welke wijze het toezicht wordt vormgegeven en of het jaarlijks bezoeken van 10 procent van de kantoren hem in staat stelt om adequaat en effectief toezicht uit te oefenen.
Van de dekens heb ik vernomen dat het dekenberaad sinds 2022 een portefeuillehouder heeft die specifiek belast is met de grote kantoren. Daarnaast voeren de dekens in 2022 een thematisch onderzoek uit naar het gebruik van derdengelden bij grote kantoren en hebben zij ook bijzondere aandacht voor de cultuur en integriteit binnen de grote kantoren.
Bent u het er mee eens dat er meer mogelijkheden nodig zijn om controles te houden bij gemengde kantoren met zowel een notaris- als een advocatentak, omdat met de huidige regels dekens zich enkel op de advocaten mogen richten? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De deken is op grond van artikel 45a, eerste lid, van de Advocatenwet de bevoegde toezichthouder op advocaten en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) is op grond van artikel 110 van de Wet op het notarisambt de bevoegde toezichthouder op notarissen. Met inachtneming van de huidige regelingen in de Advocatenwet, de Wet op het notarisambt en de Wwft kunnen controles worden gehouden bij kantoren waar zowel advocaten als notarissen werkzaam zijn. De dekens en het BFT kunnen gezien artikel 22a Wwft geen vertrouwelijke informatie in het kader van de naleving van de Wwft met elkaar uitwisselen. Op dit moment vindt in het kader van het toezicht op de Wwft overleg plaats tussen de dekens en het BFT over de wijze waarop generieke informatie, trends en kennis wel met elkaar kan worden gedeeld. In het kader van de versterking van het toezicht op de advocatuur zal ook gekeken worden welke extra informatie de landelijk toezichthouder op de advocatuur in de toekomst zou moeten kunnen delen met andere toezichthouders, waaronder het BFT.
Is er wel genoeg zelfreinigend vermogen binnen de advocatuur om effectief en onafhankelijk toezicht te houden als iemand met flinke banden met het te onderzoeken kantoor, zelf het onderzoek mag leiden? Bent u het er mee eens dat hierdoor in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling heeft kunnen ontstaan? Hoe gaat u er, beter nog dan nu, voor zorgen dat toezicht door dekens boven elke vorm van belangenverstrengeling/partijdigheid verheven zal zijn?
De zorg van de leden over de schijn van belangenverstrengeling deel ik. De deken is advocaat, en vervult daarnaast onder meer de rol bestuurder van de lokale orde, komt met zijn raad op voor de rechten en belangen van de advocaten in het eigen arrondissement en is ook, samen met de raad, verantwoordelijk voor de toetreding tot de advocatuur en stage-aangelegenheden. De deken geeft daarnaast voorlichting over de praktijkuitoefening, bemiddelt bij geschillen tussen advocaten, behandelt klachten over advocaten en fungeert regelmatig als vertrouwenspersoon voor advocaten (al dan niet omdat de Verordening of de Gedragsregels dat voorschrijven). Sinds 2015 is de deken ook de enige bevoegde toezichthouder in het eigen arrondissement. Met de komst van een landelijke toezichthouder, waarin volgens het evaluatierapport uit 2020 de dekens deel van zouden gaan uitmaken, is de vraag gerechtvaardigd hoe die verschillende rollen zich tot elkaar verhouden. Deze vraag is onderwerp van gesprek met de NOvA.
In de brief van mijn ambtsvoorganger van 29 oktober 2021 is aangegeven dat het doel is van het versterken van het toezicht is om te komen tot een stelsel dat modern, evenwichtig en toekomstbestendig is. Een stelsel waarbinnen alle actoren opereren met eenduidige, duidelijk afgebakende taken, rollen en bevoegdheden en het toezicht onafhankelijk, transparant, uniform en effectief is. Ik onderschrijf dit doel en zal dat ook als uitgangspunt nemen bij het nader uitwerken van de plannen om het toezicht op de advocatuur te versterken.
Neemt het Openbaar Ministerie (OM) de conclusies van het CvT mee in haar onderzoek naar de misstanden bij Pels Rijcken?
Zoals te doen gebruikelijk is neemt het Openbaar Ministerie alle voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens mee in het onderzoek.
Bent u bereid het contract met Pels Rijcken, waarop een opzegtermijn van een jaar zit, te ontbinden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overeenkomst met het kantoor Pels Rijcken. De Staat heeft een contractuele verhouding met een advocaat die optreedt als Landsadvocaat. Sinds 1969 zijn dit advocaten geweest die waren verbonden aan het kantoor Pels Rijcken. Zoals eerder aan uw kamer gemeld, zal het kabinet een commissie van deskundigen instellen om advies uit te brengen over zowel de mogelijke positionering en vormgeving als de inhoudelijke reikwijdte van de advocatuurlijke dienstverlening aan de rijksoverheid.11 Ik acht het niet verstandig om in afwachting van het advies van de commissie onomkeerbare stappen te nemen waarmee de opties op de langere termijn zouden kunnen worden beperkt, of die onnodige risico´s met zich mee brengen voor de continuïteit van de juridische bijstand aan de Staat.
Vindt u het ook wenselijk dat er verdere waarborgen en checks and balances in onder meer de financiering van het toezicht door lokale dekens worden aangebracht? Zo ja, zijn er al voornemens om verdere waarborgen in te voeren? Zo nee, waarom niet?
In het kader van een onafhankelijk, transparant, uniform, proactief en effectief toezicht zijn stevige waarborgen voor checks and balances in de financiering van het toezicht noodzakelijk. Dit vormt een belangrijk onderdeel in de gesprekken met de NOvA over de inrichting van een landelijke toezichthouder en een landelijke ondersteuning van die toezichthouder. Zodra daar meer duidelijkheid over is zal ik uw Kamer informeren (zie ook het antwoord op vraag 2).
Op welke manier vraagt u, in uw contacten met instanties binnen de Nederlandse Orde van Advocaten, aandacht voor het versterken van de expertise en onafhankelijkheid van lokale dekens en het dekenberaad?
Ik heb zowel afzonderlijk als gezamenlijke gesprekken met de diverse organen van de NOvA over de instelling van één landelijke toezichthouder met één landelijke ondersteuning. Ik ben van mening dat een landelijk georganiseerd toezicht ten goede komt aan de onafhankelijkheid en de versterking van de expertise van het toezicht.
Bent u bereid om deze vragen binnen drie weken, een voor een, te beantwoorden?
De vragen zijn één voor één en zo snel als mogelijk beantwoord.
Overlast door windmolens |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe verloopt de besluitvorming met betrekking tot afstandsnormen voor de bouw van nieuwe windmolens? Wanneer verwacht u nieuwe normen vast te stellen?
Er wordt momenteel gewerkt aan de plan-milieueffectrapportage (plan-mer) voor het vaststellen van nieuwe algemene milieuregels voor windturbines. Op 23 december 2021 is hiervoor de participatie gestart met de publicatie van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) door de Staatssecretaris van IenW. Gedurende acht weken kon een ieder hierop een zienswijze indienen. Na definitieve vaststelling van de NRD kan de plan-m.e.r. worden uitgevoerd. Volgens planning is het milieueffectrapport medio 2022 gereed en kan er dan een zorgvuldige afweging worden gemaakt betreffende relevante milieuaspecten. Verder worden nieuwe algemene milieuregels voor windturbineparken opgesteld met toepassing van de reguliere AMvB-procedure. Er zal inspraak mogelijk zijn voor een ieder op zowel het milieueffectrapport als de concept-AMvB via de internetconsultatie. Voorhang in het parlement zal naar verwachting in het laatste kwartaal van 2022 kunnen plaatsvinden. Uitgaande van deze procedure met brede participatie, (internet)consultatie, toetsen, advies van de Commissie m.e.r., voorhang en advies van de Raad van State wordt verwacht dat de nieuwe regels vanaf medio 2023 in werking kunnen treden.
Hoe zijn de huidige normen voor windmolens op land ten opzichte van andere zaken die overlast kunnen veroorzaken zoals vliegtuigen, wegverkeer of treinen?
Het risico op overlast is gelijkwaardig aan dat bij andere mogelijke bronnen van overlast, zoals transportgeluid. Er is aangetoond dat geluid van windmolens als relatief hinderlijker wordt ervaren dan verkeersgeluid. Daarmee is reeds rekening gehouden doordat er een lagere geluidbelasting (in decibellen) van toepassing is voor windmolens dan voor verkeersbronnen, om hetzelfde ervaren beschermingsniveau te bieden. Bij weg- en railverkeer geldt daarbij ook een streefwaarde, met de mogelijkheid om hier beargumenteerd van af te wijken tot aan een hogere grenswaarde. Voor geluid van vliegtuigen gelden geen individuele beschermingsniveaus, maar is de systematiek gericht op het beperken van het totaal aantal ernstig gehinderden.
Hoe gaat u participatie van omwonenden stimuleren om het draagvlak te versterken, zoals voorgenomen in het coalitieakkoord?
In het Klimaatakkoord zijn er afspraken gemaakt over de participatie door omwonenden van windparken en andere projecten voor hernieuwbare energie (zowel procesparticipatie als financiële participatie). Hierbij is ook een algemeen streven naar 50% lokaal eigendom opgenomen. In het coalitieakkoord is afgesproken dat (financiële) participatie wordt gestimuleerd om het draagvlak te versterken. De RES’en spelen een belangrijke rol bij de participatie rond nieuwe zon- en windprojecten. De RES-regio’s geven op dit moment het proces vorm richting de RES 2.0 (oplevering 1 juli 2023). Hiervoor is een permanente dialoog met burgers op proces en project, waaronder lokaal eigendom, een belangrijk onderdeel.
Welke mogelijkheden hebben gemeentes om de overlast van bestaande windparken te beperken?
Gemeentes hebben de bevoegdheid om de vergunningen te handhaven. Ze kunnen bijvoorbeeld de gegevens van het afgelopen jaar opvragen bij de exploitant. Daaruit dient dan te blijken dat de betreffende windturbines voldoen aan de geluidsnormen en slagschaduwnormen. Er kunnen ook geluidsmetingen worden verricht, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen tonaal geluid, laagfrequent geluid en overig geluid. Ook kan er een app worden ingezet (bijv. geluidsverwachting.nl), waarbij de te verwachten geluids- en slagschaduwbelasting voor de komende uren wordt aangegeven en omwonenden, in het kader van participatie, kunnen aangeven wanneer zij hinder ondervinden. Hier kan de exploitant van de windturbine vervolgens rekening mee houden. Ook het toevoegen van «serrated edges» (uilenveren) kan de geluidsproductie verminderen; deze zijn vaak al aanwezig bij moderne windturbines. De overlast door obstakelverlichting kan ook als onprettig worden ervaren door omwonenden. Om de hinder te beperken kan onder voorwaarden vast brandende verlichting worden toegepast in plaats van knipperende verlichting. Ook kan bij goed zicht de intensiteit van de verlichting tot 30% of zelfs 10% worden verlaagd ten opzichte van de gebruikelijke lichtintensiteit. Ten slotte kan het principe van naderingsdetectie sinds kort worden toegepast, na goedkeuring van de ILT. Hierbij hoeft de obstakelverlichting alleen nog aan als er een luchtvaartuig zich in de nabije omgeving bevindt.
Daarnaast wordt er zoals eerder aangegeven gewerkt aan de plan-milieueffectrapportage (plan-mer) voor het vaststellen van nieuwe algemene milieuregels voor windturbines. Dit is een onderzoek waarin de overlast van omwonenden wordt meegenomen. Nieuwe algemene milieuregels voor windturbineparken worden vervolgens opgesteld met toepassing van de reguliere AMvB-procedure. Er zal inspraak mogelijk zijn voor een ieder op zowel het milieueffectrapport als de concept-AMvB via de internetconsultatie.
Bent u het eens met de uitspraak van de heer Breugelmans (GGD) tijdens de technische briefing aan de Kamer over dit onderwerp op 2 februari 2022 dat er meer onderzoek nodig is naar mogelijkheden om overlast voor omwonenden te verminderen? Zo ja, bent u bereid hier meer onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid specifiek te onderzoeken in welke mate (subsidies voor) woningisolatie kan helpen om overlast van windmolens te beperken?
Via de ISDE (Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing) werken we aan het verduurzamen van woningen in Nederland. Maatregelen die o.a. onder deze subsidie vallen zijn: dakisolatie, gevelisolatie en spouwmuurisolatie. Deze maatregelen richten zich primair op het verminderen van energieverbruik, maar in de praktijk verhoogt thermische isolatie ook de geluidsisolatie van een woning. Daarnaast kunnen middelen uit het gebiedsfonds ook beschikbaar worden gesteld voor geluidsisolerende maatregelen.
Ziet u mogelijkheden om windmolens die zich in een testfase begeven en nog niet zijn opgeleverd, zoals dit het geval is in Borger-Odoorn en Aa en Hunze, ’s nachts uit te laten schakelen indien omwonenden slaapproblemen ondervinden?
Voor de realisatie en exploitatie van een windpark zijn onherroepelijke besluiten tot stand gekomen, op basis waarvan de exploitant het windpark in gebruik mag nemen. Bij de totstandkoming van die besluiten is rekening gehouden met het mogelijk optreden van geluidshinder waarbij, voor de nacht in de voorheen geldende landelijke normen, sprake was van een strengere normstelling van 5dB in de avonduren en 10dB in de nachtperiode. Het bouwproces van een windturbine kent vervolgens een aantal fasen, waaronder een fase van testen en inregelen. In deze fase wordt een turbine correct ingeregeld en wordt door de exploitant getoetst of de windturbine voldoet aan de specificaties die met de turbineleverancier overeen zijn gekomen. Zo wordt bijvoorbeeld gekeken of de geluidsproductie van de windturbines in verschillende omstandigheden overeenkomt met hetgeen is afgesproken met de leverancier en voldoet aan de juridische kaders. Meerdere iteraties in dit proces zijn mogelijk. Het bouwproces wordt afgesloten met een zogenaamde «take-over» waarbij het beheer van de turbine overgaat van leverancier naar eigenaar / exploitant. De exploitant dient een afschrift van het take-over certificaat aan te leveren bij het bevoegd gezag. Tijdens deze testfase gelden de meegegeven juridische kaders voor de milieueffecten ook al. Het bevoegd gezag kan daarom ook tijdens deze fase toetsen of wordt voldaan aan deze kaders voor de milieueffecten. Er geldt dus voor de windturbines in de testfase geen andere of extra regeling en deze is mijn inziens ook niet nodig. Er geldt hetzelfde beschermingsniveau als voor de al bestaande windturbines.
Het bericht 'U en ik werken mee aan de mishandeling van migranten' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u het NRC-opiniestuk gelezen «U en ik werken mee aan de mishandeling van migranten»?1
Ja.
Bent u het eens dat de Europese Unie (EU) actief bijdraagt aan de marteling en gevangenneming van migranten in Libië? Zo ja, welke acties onderneemt u om de huidige EU-Libië verstandhouding een halt toe te roepen en mensenrechtenschendingen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Het staat buiten kijf dat de behandeling van migranten en vluchtelingen in Libië, met name in de detentiecentra maar ook daarbuiten, nog altijd zeer verontrustend is. De EU spreekt de verantwoordelijke Libische autoriteiten hier dan ook op aan en Nederland adresseert deze zorgen ook in bilateraal en multilateraal verband, op alle niveaus. Uitgangspunt daarbij is dat de Libische autoriteiten mensenrechten en internationale standaarden dienen te respecteren. De EU en een groot aantal lidstaten, waaronder Nederland, roepen in dit licht op tot het verbeteren van de behandeling van migranten en vluchtelingen na ontscheping en van hun situatie in detentiecentra alsook het beëindigen van arbitraire detentie. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de onmiddellijke vrijlating van vrouwen en kinderen en het verzekeren van toegang tot de detentiecentra voor humanitaire organisaties. Het uiteindelijk doel is sluiting van de detentiecentra.
Daarnaast wordt ingezet op het creëren van alternatieve vormen van opvang, de aanpak van mensensmokkelaars en de criminele netwerken die daarvoor verantwoordelijk zijn en betere samenwerking van Libische autoriteiten met UNHCR en IOM onder andere voor humanitaire evacuaties, hervestiging van vluchtelingen en vrijwillige terugkeer van migranten naar hun land van herkomst.
Wat is uw reactie op het feit dat de EU nog extra vaartuigen aan de Libische kustwacht wil geven voor de zomer, terwijl de investeringen van de EU in de Libische kustwacht al bewezen hebben bij te dragen aan foltering en gevangenschap van migranten?
De EU draagt bij en heeft in het verleden op verschillende manieren bijgedragen aan het trainen en ondersteunen van de Libische kustwacht. Dit omvat onder andere het leveren van vaartuigen aan de Libische kustwacht. Het kabinet vindt het belangrijk dat de EU de Libische kustwacht ondersteunt om de capaciteit op het gebied van grensbeheer, zoek- en reddingscapaciteit en de aanpak van mensensmokkel en -handel te versterken. Dit dient echter verbonden te zijn met inzet op de verbetering van de mensenrechtensituatie van migranten en vluchtelingen in Libië. De EU heeft hierbij, mede op aandringen van Nederland en andere lidstaten, monitoring door een derde partij opgezet om de waarborging van mensenrechten onder projecten gefinancierd door de EU in Libië te beoordelen. Nederland blijft ook bij toekomstige ondersteuning van de Libische kustwacht door de EU aandacht vragen voor monitoring en het respecteren van mensenrechten.
In hoeverre en op welke wijze verbindt u acties aan de conclusies en aanbevelingen van het rapport «No Way Out» van de Internationale Federatie voor de Mensenrechten (FIDH) en anderen, dat in het artikel wordt genoemd en dat het Ministerie van Buitenlandse zaken zelf heeft gesponsord?
Nederland financiert organisaties als FIDH om onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen en hierover te rapporteren. Het kabinet heeft dan ook aandachtig kennisgenomen van het rapport en de aanbevelingen daarin. De conclusie van de FIDH dat misdaden tegen migranten en vluchtelingen niet onbestraft mogen blijven onderschrijft het kabinet van harte. Nederland onderneemt ook acties om hieraan bij te dragen. Zo heeft Nederland in de VN-Veiligheidsraad het initiatief genomen om sancties in te stellen tegen mensenhandelaren actief in Libië. In het najaar van 2021 werd nog een nieuwe persoon aan deze sanctielijst toegevoegd. Tevens doet het Openbaar Ministerie strafrechterlijkonderzoek naar mensenhandelaren in Libië. De beruchte mensenhandelaar Kidane Zekarias Habtemariam, actief in Libië, werd afgelopen jaar op de Nationale Opsporingslijst geplaatst.
Nederland heeft zich tijdens de Mensenrechtenraad van oktober vorig jaar ingezet voor een verlenging van het mandaat van de in het rapport genoemde Fact-Finding Missionen zal die waar mogelijk ondersteunen. Ook vraagt Nederland vanuit zijn rol als co-voorzitter van een van de vier werkgroepen van het Berlijn-vredesproces aandacht voor de mensenrechtensituatie en het belang van accountability.
Nederland draagt daarnaast via de EU en bilateraal bij aan de bescherming van, en assistentie aan migranten, vluchtelingen en ontheemden. Dit betreft o.a. hulp en assistentie na ontscheping, opvang in detentiecentra en stedelijke gebieden, het faciliteren van vrijwillige terugkeer en re-integratie, en evacuatie naar de Emergency Transit Mechanisms (ETMs) in Niger en Rwanda. Voor 2022 heeft Nederland daarnaast hervestiging vanuit detentie in Libië geëvacueerde kwetsbare vluchtelingen via het ETM te Niger en Rwanda gepland. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘The Rights Forum legt absurde eis op tafel’. |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «The Rights Forum legt absurde eis op tafel»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat Nederlandse organisaties en hun medewerkers die zich richten op de bestrijding van antisemitisme onderdeel zijn van een verzoek met het oog op de aan Israël toegeschreven «stelselmatige onderdrukking, discriminatie, onteigening en uitsluiting van Palestijnen»? Onderkent u dat deze handelwijze kan kwalificeren als antisemitisme volgens de internationaal aanvaarde werkdefinitie van antisemitisme?2
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in de Nederlandse samenleving nooit enige ruimte mag zijn voor verwerpelijke zaken zoals antisemitisme. De vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid beschouwt het kabinet als essentiële onderdelen van de democratische rechtsstaat; daarom is het belangrijk dat universiteiten en academici hun ideeën en inzichten ongehinderd kunnen uitwisselen. In algemene zin begrijpt het kabinet de zorgen die Israëlische en Joodse organisaties alsook academici en de Nederlandse universiteiten hebben bij een dergelijk informatieverzoek.
Uiteraard heeft de stichting The Rights Forum het recht om bij een bestuursorgaan een verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) in te dienen. Transparantie bij de uitvoering van publieke taken wordt ook gezien als een essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat. Het is aan het instellingsbestuur van de universiteit dit verzoek langs de lijnen van de wet verder te behandelen. Hiervoor verwijs ik u naar de reeds afgegeven verklaring van 21 februari jl. vanuit de vereniging Universiteiten van Nederland. De werkdefinitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) en bijbehorende indicatoren kunnen helpen om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie kunnen vormen van antisemitisme.
Kunt u zich voorstellen dat medewerkers van de instellingen en de organisaties die in het verzoek genoemd worden zich onveilig voelen door de aard en inhoud van dergelijke Wob-verzoeken? Welke mogelijkheden hebben instellingen om de veiligheid en privacy van medewerkers en derden te beschermen in hun reactie op Wob-verzoeken?
Ik kan mij voorstellen dat de behandeling en verspreiding van het informatieverzoek binnen de universiteiten heeft geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid. Een zorgvuldige beoordeling van het verzoek door de universiteiten is dan ook nodig. De Woo kent verschillende gronden om informatie niet te openbaren. Een voorbeeld hiervan is de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e, Woo) om de privacy van betrokkenen te waarborgen. Het is aan het betreffende bestuursorgaan om te beoordelen of in deze concrete casus sprake is van deze en/of andere uitzonderingsgronden.
Welke verantwoordelijkheid ziet u zelf om instellingen te ondersteunen in het zoveel mogelijk tegengaan van antisemitisme en onveiligheid als gevolg van Wob-verzoeken? Ben u bereid hierover in gesprek te gaan met de koepelorganisaties van de instellingen?
Er is contact tussen het Ministerie van OCW en de Universiteiten van Nederland over het informatieverzoek. De universiteiten zijn bekend met de gronden die de Woo kent om informatie niet openbaar te maken.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden een instelling heeft om informatie te weigeren voor zover daarmee uitwerking gegeven zou worden aan laakbare of zelfs strafbare gedragingen, zoals antisemitisme? Bent u bereid de instellingen hiervan op de hoogte te stellen?
Een Woo-verzoeker hoeft geen belang te stellen voor het verzoek om informatie en de Woo stelt ook geen grenzen aan de onderwerpen waarover informatie mag worden gevraagd, anders dan dat het moet gaan om publieke informatie neergelegd in documenten. Wel moet de informatie, zoals ook aangegeven bij de beantwoording op de vragen 3 en 4, beoordeeld worden aan de hand van de verschillende uitzonderingsgronden die in de Woo zijn opgenomen ter bescherming van andere belangen. De universiteiten zijn hiervan op de hoogte.
Vindt u het ook wenselijk om instellingen zoveel mogelijk te beschermen tegen de administratieve lasten van Wob-verzoeken die niet primair te maken hebben met de taak van de instelling, in dit geval informatie die valt buiten de banden met Israëlische universiteiten, instituties en bedrijven? In hoeverre biedt artikel 3, vierde lid, van de Wet openbaarheid van bestuur grond om algemene verzoeken van lobbyorganisaties die buiten de taak van de instelling vallen nader af te bakenen en in hoeverre is in zulke situaties sprake van een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de Wob?
Het behandelen van een verzoek om informatie op basis van de Woo valt binnen de reguliere, publieke taak van een universiteit. Op basis van een ontvangen verzoek verzamelt een universiteit de bij haar berustende informatie voor zover die betrekking heeft op publieke informatie neergelegd in documenten. Het gaat dan om documenten over het beleid van de universiteit als bestuursorgaan en de voorbereiding en uitvoering daarvan. Documenten die louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen en geen betrekking hebben op de bestuursvoering van de universiteit, vallen hier niet onder3. Artikel 4.1, vijfde lid, van de Woo bepaalt echter wel dat wanneer een Woo-verzoek te algemeen is geformuleerd, dat de verzoeker dan kan worden gevraagd het verzoek nader te specificeren. Of een dergelijke situatie zich voordoet is ter beoordeling van het bestuursorgaan dat het Woo-verzoek ontvangt.
De zorginfrastructuur in Flevoland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Herinnert u zich het bericht «Minister heeft geld over voor ziekenhuiszorg Lelystad» uit 2018?1
Er zijn in die tijd vele berichten verschenen over de zorg in Lelystad. In de Kamerbrief van 30 november 20182 schreef de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport dat een toekomstverkenner de opdracht krijgt om een toekomstvisie op de zorg in de regio Lelystad te presenteren. Deze toekomstvisie is op 12 juli 2019 aan uw Kamer verzonden3.
Deelt u de zorgen over de kwetsbare zorginfrastructuur in Flevoland als gevolg van het faillissement van het MC Zuiderzee ziekenhuis in Lelystad? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 15 oktober 2021 over de stand van zaken van moties en toezeggingen begroting 20214 is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken over de zorg in Flevoland. Op basis van de overleggen van de Zorgtafel Flevoland en de voortgangsoverleggen kan worden geconstateerd dat op vrijwel alle punten van de agenda van de zorg in Flevoland acties zijn uitgezet en grotendeels zijn afgerond. Dat is een mooi resultaat. Het betreft concrete acties op de thema's acute zorg, geboortezorg en zorg en ondersteuning voor kwetsbare groepen. In de brief van 15 oktober 2021 heeft mijn voorganger ook het vertrouwen uitgesproken dat de partijen in Flevoland met de Agenda Zorgtafel 2.0 de goede stappen zullen zetten.
Hoe beoordeelt u de zorgtafel Flevoland, waarbij partijen gezamenlijk afspraken maken over het herstel en de inrichting van de zorginfrastructuur?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van het betrekken van de regio voor het garanderen van een goede zorginfrastructuur juist nu het kabinet zich heeft voorgenomen om de zorg verder te centraliseren? Zo ja, hoe wilt u dit breder gaan doen?
De kracht van de Zorgtafel in Flevoland is dat partijen gezamenlijk zijn opgetrokken om de zorg voor de toekomst in Flevoland verder vorm te geven. De komende periode zet het kabinet in op de doorontwikkeling van regiobeelden en -plannen. Regiobeelden geven inzicht in de opgaven en plannen om gezamenlijk aan die opgaven te werken en verbinden tegelijkertijd de landelijke, regionale en lokale niveaus. Regiobeelden moeten kunnen leiden tot een herschikking van het zorglandschap waarbij een integraal aanbod en passende zorg over domeinen heen de norm is. Om te zorgen dat de regiobeelden en plannen daadwerkelijk tot stand komen, integraal en van voldoende kwaliteit zijn, zorg ik met de NZa voor aanvullende minimumeisen over de inhoud en opzet van de regiobeelden. Het gaat niet alleen om de regiobeelden zelf, maar ook om de governance van de Juiste Zorg op de Juiste Plek in de regio. Samenwerken in de regio moet minder vrijblijvend worden. Ook ga ik samen met de NZa, Zin en het RIVM, de regio’s beter ondersteunen in de domein overstijgende samenwerkingsverbanden.
Staat u achter de toezegging van uw voorganger, Minister Bruins (toenmalig Minister voor Medische Zorg), om indien nodig financieel bij te springen om de ziekenhuiszorg in Lelystad overeind te houden? Zo nee, waarom niet?2
Ja, in die zin dat VWS intensief betrokken is geweest bij Flevoland en de Agenda voor de Zorg. In de fase na het faillissement van de IJsselmeerziekenhuizen in Flevoland heeft voormalig Minister Bruins een toekomstverkenner aangesteld en dit advies is omarmd waarna de acties van de agenda uitgevoerd werden. Deze acties zijn in lijn met het continuïteitsbeleid (Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen) waarover u bent geïnformeerd op 11 oktober 20196. De ziekenhuiszorg in regio Flevoland is na het faillissement voldoende geborgd door de overname van het St. Jansdal ziekenhuis. Hierdoor kunnen patiënten voor het overgrote deel van hun ziekenhuisbezoeken ook weer terecht in Lelystad.
Bent u bereid om in lijn met de toezegging van uw voorganger, en naar aanleiding van de conclusie van de zorgtafel dat het niet lukt om de anderhalvelijnszorg in Flevoland vorm te geven binnen de huidige kaders en financieringsmogelijkheden, ondersteuning te bieden aan de regio waar nodig? Zo ja, hoe gaat u deze ondersteuning vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Via de Zorgtafel is VWS steeds betrokken geweest en heeft ook op dit punt meegedacht. Daarnaast is ook aangegeven dat VWS een faciliterende rol kan spelen als dat nodig is om de gesprekken tussen partijen op gang te helpen. Waar het gaat om de financiering van de zorg zoals voor de anderhalvelijnszorg is het aan partijen zelf om financiële afspraken te maken over deze voorziening, zoals gebruikelijk in het stelstel van de Zorgverzekeringswet (Zvw).