De gevolgen van de oorlog in Oekraïne voor gaslevering |
|
Joris Thijssen (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Met welke verschillende scenario’s wat betreft bestaande gasleveranties wordt met het oog op de inval van Rusland in Oekraïne op korte en lange termijn rekening gehouden? Kunt u deze scenario’s delen met de Kamer?
Het meest verstrekkende scenario dat tot op heden (o.a. in Entso-G verband) is uitgewerkt is een volledig onderbreking van de gastoevoer uit Rusland naar Europa gedurende de periode vanaf april 2022 tot april 2023.
ENTSO-G heeft een aantal weken terug de Summer Outlook gepresenteerd1. Deze analyse geeft een beeld van hoe het deze zomer er mogelijk uit gaat zien en geeft inzicht in de gevolgen van onderbreking van gasstromen uit Rusland. Entso-G is nu bezig met de ontwikkeling van een year outlook. Dit geeft een beeld voor wanneer er over een periode van 12 maanden geen Russisch gas beschikbaar zou zijn. Zodra er nieuwe analyses van ENTSO-G openbaar zijn, zullen die met de Kamer worden gedeeld.
Houdt u ook rekening met het scenario waarbij gasleveranties uit Rusland op korte termijn worden stopgezet? Wat zou daar het gevolg van zijn?
Zie antwoord vraag 1 wat betreft scenario’s. De consequenties van het wegvallen van Russisch gas op korte termijn zullen verschillen per lidstaat, afhankelijk van het aandeel Russisch gas in het markt en van de mate van interconnectie met omringende landen. Met name lidstaten in Midden- en Oost-Europa kennen een relatief grote afhankelijkheid van Russische import. Door de geïntegreerde gasmarkt zou de optredende schaarste zich verspreiden over de gehele Europese markt in combinatie met prijsstijgingen. Marktpartijen die Russisch gas in hun aankoopportefeuille hebben zullen elders gas moeten inkopen om aan hun verplichtingen te kunnen voldoen, zoals ook onlangs het Nederlandse Gasterra heeft gedaan. Een aantal lidstaten (Litouwen, Estland, Duitsland, Italië, Kroatië, Finland, Oostenrijk, Bulgarije) heeft in de afgelopen maanden al een eerste niveau van gascrisis als bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid2 afgekondigd (vroegtijdige waarschuwing). Hiermee treedt het noodplan dat zij ter uitvoering van de verordening gasleveringszekerheid hebben vastgesteld3 in werking, waarin de lidstaten de maatregelen hebben beschreven die zij kunnen toepassen voor de verschillende niveaus van gascrisis. Voor Nederland is dit het Bescherm- en Herstelplan Gas. Het afkondigen van een eerste niveau van gascrisis dient voornamelijk om voldoende inzicht te krijgen in de gasstromen. Bij het wegvallen van Russisch gas zullen naar verwachting meer lidstaten het een niveau van gascrisis afkondigen en zullen naar verwachting verdergaande maatregelen worden ingezet. Bij het afkondigen van een noodsituatie (derde niveau van gascrisis) op regionaal of EU niveau4 zal de Europese Commissie intensiever coördineren om te voorkomen dat maatregelen van lidstaten ten kosten gaan van andere lidstaten.
Welke voorbereidingen treft u voor het scenario waarin import van Russisch gas volledig stopt?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder, en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik uitgebreid ingegaan op de maatregelen die genomen worden om de levergingszekerheid waar mogelijk te borgen.5
Wat is de reden dat de gasreserves zo beperkt gevuld zijn?
Voor de winter 2022 waren de vulgraden een punt van aandacht. Voor het komende vulseizoen (voor de winter van 2023) neemt het kabinet alle nodige maatregelen om de gasopslagen ruimschoots gevuld te krijgen. In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de Nederlandse gasopslagen en de vulgraden ervan.6
Wat waren de gevolgen geweest van een strenge winter?
De Europese gasopslagen waren in het begin van de winter 2021–2022 met 77% vulgraad relatief gering, maar voldoende, gevuld. De Nederlandse opslagen voor laagcalorisch gas (L-gasopslagen) waren door afspraken in het kader van het Norgakkoord bij aanvang winterseizoen met 81% gevuld en tot en met het einde van de winter voldoende gevuld. ENTSO-G heeft in haar winteroutlook7 berekend dat in een scenario van een koude winter in combinatie met relatief weinig hernieuwbare energieproductie, de gasopslagen aan het eind van de winter relatief leeg zouden zijn. Flexibiliteit bij een eventuele piekvraag in het vroege voorjaar door een koudeperiode zou dan bijvoorbeeld moeten komen van extra import van bijvoorbeeld LNG (+5–10%).
Bent u bekend met het rapport van GasTerra uit 2018, waarin onderzoekers concluderen dat het een «urgente» vraag is of de overheid de komende jaren voldoende gas kan garanderen?1
Ik ben bekend met dit rapport.
Waarom zijn er de afgelopen jaren ondanks deze waarschuwing geen maatregelen genomen om de gasvoorraden op peil te houden?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl.9 zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de situatie rond de gasopslagen in Nederland. Zie daarnaast ook antwoord op Kamervragen van het lid Thijssen (PvdA) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Experts: kabinet kan levering gas deze winter niet garanderen»10.
Waarom is de inkoop van gas in Nederland afhankelijk van commerciële partijen die op de zogenaamde «spotmarkt» inkopen, terwijl veel andere landen ervoor zorgen dat voor vele jaren vooruit wordt ingekocht?
Nederland kent, net als andere EU landen, een geliberaliseerde gasmarkt. Deze is ingebed in een Europese markt en gekoppeld aan de mondiale markt via LNG-stromen. De overheid laat leveringszekerheid daarbij niet volledig over aan de markt, maar heeft gerichte wet- en regelgeving waarmee er een heldere systematiek is waarin de verschillende spelers: leveranciers, netbeheerders, toezichthouder en het kabinet ieder hun eigen verantwoordelijkheden hebben. In antwoorden op Kamervragen van Vragen van het lid Thijssen (PvdA) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en Klimaat over het bericht «Experts: kabinet kan levering gas deze winter niet garanderen» (kenmerk: 22022D1151, 22 maart 2022) heb ik een uitgebreide reflectie gegeven op de inrichting van de Nederlandse gasmarkt in het licht van de huidige ontwikkelingen.
Welke extra maatregelen zijn er genomen om de gasvoorraden op orde te brengen toen het vorige kabinet in 2018 besloot om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk te beëindigen? Kunt u hier een overzicht van geven?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl.11 zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de situatie rond de gasopslagen in Nederland. Op 27 mei jl. is de subsidieregeling voor het vullen van de gasopslag in Bergermeer van start gegaan. In twee rondes kunnen energiebedrijven steun aanvragen voor de opslagkosten het eventuele verschil tussen de huidige gasprijs en de (mogelijk lagere) gasprijs komende winter12.
Wat is er gedaan met het advies van de Mijnraad, waarin werd gewaarschuwd dat de productie van Gronings gas «niet onomkeerbaar» kon worden afgesloten als leveringszekerheid niet «nadrukkelijker» betrokken zou worden in het gasbeleid?2 Welke consequenties heeft dit nu op de noodzaak om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk af te bouwen?
De gaswinning in Groningen wordt zo snel mogelijk beëindigd vanwege de grote maatschappelijke gevolgen die de gaswinning nog altijd heeft, waaronder veiligheidsrisico’s. Op dit moment zijn er nog elf productielocaties van het Groningenveld in gebruik. Als onderdeel van het vaststellingsbesluit voor het gasjaar 2022–2023, zal de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat besluiten hoeveel van deze elf locaties vanaf 1 oktober 2022 operationeel moeten blijven zodat de leveringszekerheid is geborgd, ook in uitzonderlijke situaties zoals extreme kou of uitval van installaties.
Bent u net als Italië van plan om afspraken te maken met gasleveranciers over de minimale gasreserve? Zo ja, op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Kort samengevat heeft Nederland voor de opslagen in Norg, Grijpskerk en PGI Alkmaar afspraken gemaakt in het Norg-akkoord. Voor de opslag in Bergermeer is een subsidieregeling gestart om de vulling te bevorderen.
Welke andere maatregelen gaat u nemen om de leveringszekerheid van gas in de nabije toekomst beter in het gasbeleid te incorporeren?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de korte en lange termijn maatregelen om de afhankelijkheid van aardgas te verminderen en de leveringszekerheid te verbeteren.14
Is het mogelijk om specifieke sectoren of bedrijven in Nederland af te sluiten van het gas als dit nodig is om woningen te blijven verwarmen?
In het Bescherm en Herstelplan- Gas is de mogelijkheid opgenomen om bij een gascrisis via een afschakelplan niet-beschermde gasverbruikers af te schakelen om zo veel mogelijk de leveringszekerheid van beschermde afnemers te borgen. Zie hiertoe ook de Kamerbrief van 14 maart15.
Kunt u schetsen in welke sectoren de meeste kansen liggen om op korte en middellange termijn gasverbruik te reduceren?
Het potentieel hangt af van welke definities en uitgangspunten gehanteerd worden. De jaarlijkse Klimaat en Energieverkenning (KEV) brengt op basis van modellen jaarlijks het verwachte effect van maatregelen in specifieke sectoren in kaart (Kamerstuk 32 813, nr. 901). TNO heeft verder het energiebesparingspotentieel van de bedrijven onder de energiebesparingsplicht (exclusief de uitbreiding van de doelgroep) in kaart gebracht (Kamerstuk 32 813, nr. 863): 22 petajoule (PJ) in de dienstensector en 4 PJ in de industrie. TNO brengt momenteel het rendabel energiebesparingspotentieel per sector in kaart en ik zal uw Kamer na de zomer hierover informeren. Zie hiertoe de Kamerbrief van 14 maart jl.16
Hoeveel gasverbruik denkt u dat er bespaard kan worden met de campagnes waar u vrijdag 25 februari over sprak na de ministerraad?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de maatregelen zoals de besparingscampagne en het verwachte effect ervan.
Bent u het eens dat we de invasie van Rusland in Oekraïne moeten aangrijpen om zo snel mogelijk over te schakelen op duurzame energiebronnen en onze afhankelijkheid van Rusland af te bouwen?
Ik ben het ermee eens dat de situatie op de energiemarkten een extra motivatie geeft om de energietransitie versneld voort te zetten. In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan welke korte en lange termijn maatregelen dit kabinet zal inzetten om de afhankelijkheid van aardgas te verminderen en de leveringszekerheid te verbeteren.
Het bericht ‘In Brüssel hat Putin schon gesiegt’ |
|
Kati Piri (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In Brüssel hat Putin schon gesiegt»?1
Ja. Inmiddels heeft FAZ een gerectificeerde versie van het artikel gepubliceerd.
Klopt het dat Nederland zich in Europees verband niet nadrukkelijk heeft uitgesproken voor en zich zelfs verzet heeft tegen het uitsluiten van Rusland van het internationale betalingsverkeer SWIFT?
Nee. Nederland heeft steeds gepleit voor een zo groot en zwaar mogelijk pakket, waarbij alle opties op tafel liggen. Wat het kabinet betreft hoort het uitsluiten van het internationale betalingsverkeer SWIFT daar bij. Dit heb ik uitgedragen bij de Europese Raad van 24 februari 2022. Wat Nederland betreft ligt deze optie dus serieus op tafel. De Minister van Financiën heeft dit ook actief uitgedragen tijdens de informele ECOFIN van 25 februari 2022. En tijdens de extra Raad Buitenlandse Zaken van 25 februari 2022 zal de Minister van Buitenlandse Zaken deze Nederlandse positie eveneens uitdragen.
Hoe verhoudt deze positie zich tot uw uitspraken dat op deze «daad van ongekende agressie» van Rusland de «maximale sancties» moeten volgen?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Indien dit klopt, tot welke daad van agressie moet Rusland in Oekraïne nog meer overgaan wilt u zich eindelijk inspannen om deze noodzakelijke sanctie alsnog van kracht te laten gaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u op de kortst mogelijke termijn bereid om uw Europese collega’s te laten weten dat u zich alsnog achter het uitsluiten van Rusland van SWIFT schaart?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u gezien het belang van deze zware sanctie bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn en uiterlijk voor het debat van aankomende maandag in de Tweede Kamer te beantwoorden?
Ja.
'Olie, gas, graan en geld - Oekraïne laat zien hoe de wereld werkt' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Rusland en Oekraïne zorgen voor de productie van 80% van de wereldwijde export van zonnebloemolie, ongeveer 25% van tarwe en 20% van mais?1
Ja.
Weet u dat de oorlog er ook voor zorgt dat de prijzen van palmolie en soja hierdoor naar recordhoogte zijn gestuwd?
De verwachting is dat als gevolg van de oorlog de prijzen voor enkele belangrijke grondstoffen verder zullen stijgen. De verminderde beschikbaarheid van agrarische grondstoffen uit Oekraïne en Rusland hebben op de korte termijn een sterk prijsopdrijvend effect op de prijzen voor mogelijke substituten van producten waarvan het aanbod vermindert. Dit geldt vooral voor mais en plantaardige oliegewassen zoals zonnebloem en koolzaad met mogelijke substituten zoals palmolie en soja.
Kunt u reflecteren op de militair-strategische voordelen van onze landbouwsector?
Hier heeft mijn voorganger reeds op gereflecteerd in reactie op de motie Geurts/Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 32) en dit met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 21). Nederland heeft als handelsland van oudsher een open economie. In- en uitvoer zijn pijlers van de welvaart in het land, en zorgen voor werkgelegenheid. Private ondernemingen, van multinationale bedrijven tot startups, zijn dagelijks in de weer met buitenlandse partners en klanten om het verdien- en innovatievermogen van onze economie verder te versterken en bij te dragen aan de uitdagingen waar we wereldwijd voor staan. Nederland kan, door de sterke en veelzijdige internationale representatie van de land- en tuinbouwsectoren, op diverse manieren invloed uitoefenen op internationale vraagstukken. Ten eerste zorgt de aanwezigheid van kennis en kunde voor een positieve bijdrage aan duurzame voedselsystemen in de wereld die voldoende, betrouwbaar en gezond voedsel voor iedereen produceren, economisch rendabel zijn en het klimaat, de biodiversiteit en genetische diversiteit behouden. Op deze manier levert Nederland een belangrijke bijdrage aan meerdere Sustainable Development Goals. Ten tweede zorgt de internationaal leidende rol op land- en tuinbouwsectoren voor een sterke economische relatie met landen rond de wereld, waar Nederland als open handelsland erg bij gebaat is. Ten derde wordt er geregeld van gelegenheden als economische missies gebruik gemaakt om nadruk te leggen op Nederlandse waarden zoals gelijkheid, duurzaamheid en mensenrechten. Tot slot geeft de leidende rol binnen de agro-sectoren Nederland een sterke stem in internationale fora, zoals de OESO en FAO.
Heeft u zicht op de agrarische productieketens die door de aanval van Rusland op Oekraïne in gevaar zijn gekomen?
Zowel persoonlijk, als via de ambtenaren van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, sta ik in nauw contact met het bedrijfsleven. Zo worden er overleggen ingepland om de effecten op de agrarische productieketens in kaart te brengen. Inmiddels heeft Wageningen Economic Research (WEcR) na een eerste verkennend onderzoek de effecten op het functioneren van agrarische productieketens en de voedselvoorziening meer in detail in kaart gebracht (kenmerk 2022D11317)). Deze studie is u 23 maart jl. toegezonden (kenmerk 2022Z05536). Ik ben ervan op de hoogte dat in deze fase van het conflict er met name knelpunten liggen bij de beschikbaarheid van bepaalde biologische veevoedercomponenten en plantaardige oliën. WEcR zal zo nodig in vervolgrapportages additionele informatie aanleveren, die ik tevens met uw Kamer zal delen.
Weet u hoeveel Nederlandse bedrijven (inclusief banken) in Oekraïne geïnvesteerd hebben in de agrosector en/of de laatste jaren bedrijfsactiviteiten daarnaartoe verplaatst hebben?
Gegevens over de omvang van de Nederlandse investeringen in de landbouw in Oekraïne zijn niet in bezit van de Nederlandse overheid. Naast nieuwe activiteiten kan het ook gaan om de uitbreiding van activiteiten van bedrijven die ook in Nederland zijn gevestigd.
Bent u op de hoogte van de negatieve impact die de vernietiging aangebracht tijdens een oorlog, heeft op de vruchtbaarheid van landbouwgrond en de productiecapaciteit van bedrijven en hoe schat u die in voor Oekraïne?
De negatieve impact op de productiecapaciteit hangt sterk af van de lengte en de intensiteit van het conflict en van de mate waarin oorlogshandelingen zich afspelen op percelen en of er bijvoorbeeld onontplofte explosieven zijn achtergebleven op landbouwgrond. Belangrijk is daarbij in hoeverre inputs als machines (waaronder tractoren, zaai- en oogstmachines, irrigatieapparatuur, kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen) beschikbaar zijn. Bredere negatieve gevolgen voor de macro- en micro-infrastructuur van Oekraïne zullen ook van invloed zijn.
Bent u er ook van op de hoogte dat forse prijsstijgingen van gas en olie zorgen voor een sterke stijging van de prijzen voor meststoffen en kunstmest?
Ja.
Realiseert u zich dat kostprijsverhoging van voedselproductie door veel duurdere kunstmest en brandstof ook bij de boeren gecompenseerd moet worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ik wil dat de lasten en risico’s van deze crisis zoveel mogelijk door iedereen gezamenlijk worden gedragen, van de primaire producent tot en met de consument en alle schakels daartussen. De prijsstijgingen van grondstoffen en energie moeten in de hele keten worden verdeeld. Daarover spreek ik met ketenpartijen. Ik monitor de situatie nauwlettend en heb hieromtrent ook nauw contact met de Europese Commissie en de landbouwministers van de EU-lidstaten.
Realiseert u zich dat veel boeren nu om liquiditeitsredenen minder kunstmest zullen gebruiken voor de productie van hun gewassen en dit de komende jaren zorgt voor minder oogsten, een dalende voedselproductie en daardoor hogere voedselprijzen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
De kosten voor kunstmest vormen evenwel slechts een deel van de productiekosten. Vooralsnog ga ik er dan ook van uit dat mede vanwege de gestegen opbrengstprijzen, die naar verwachting ook de komende tijd hoog zullen blijven, de liquiditeit niet dusdanig negatief wordt beïnvloed dat de kunstmestaanwending niet meer voldoende is.
Realiseert u zich dat structurele ondervoeding van planten en gewassen leidt tot extra ziekten en plagen, waardoor de productiviteit nog verder onder druk komt te staan? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Er dreigt geen structurele ondervoeding van gewassen en de veestapel in Nederland door de situatie in Oekraïne. De bestaande nationale en Europese programma’s gericht op gezonde gewassen, dieren en bodems acht ik voldoende om het huidige niveau van de productiviteit te borgen. Voor meer details over de gevolgen van de oorlog in Oekraïne voor de voedselzekerheid verwijs ik u naar het rapport van WEcR zoals naar uw Kamer verzonden (kenmerk 2022Z05536).
Wat is de zelfvoorzieningsgraad voor voedsel binnen de EU?
In de EU ligt de graad van zelfvoorziening voor voedsel in totaliteit boven de 100%. Per productgroep kan de zelfvoorzieningsgraad sterk verschillen. De EU is al vele jaren een netto exporteur van agrarische producten en voedingsmiddelen.
Wat is de actuele wereldvoedselvoorraad en de voedselvoorraad binnen de EU?
De uitgangssituatie is er één van lage voedselvoorraden in met name de armste gebieden. Sinds 2020 wordt men geconfronteerd met sterk stijgende voedselprijzen en toenemende honger: volgens de laatste editie van het jaarlijks State of Food Insecurity in the World (SOFI) rapport van de FAO steeg het percentage ondervoede mensen in 2020 met 1,5% naar 9,9% en leefden tussen de 720 en 811 miljoen mensen met honger. De verstrekking van noodhulp wereldwijd komt verder onder druk te staan, aangezien 50% van het graan van het World Food Program (WFP) normaliter uit Oekraïne afkomstig is en de hoge energie en verzekeringskosten het (toch al niet toereikende) humanitaire budget verder uitputten. De voedselvoorraad binnen de EU is adequaat (zie de beantwoording op de vragen 11 en 13).
Deelt u de mening dat voedselschaarste op de loer ligt? Zo ja, wat heeft u daar al aan gedaan en wat gaat u daar de komende weken aan doen?
Er dreigt in de EU en in Nederland geen structurele voedselschaarste. Planten en dieren kunnen voldoende geteeld en gehouden worden waardoor de producties op het huidige, hoge niveau kunnen blijven. De voedingsmiddelenindustrie kan vervolgens deze grondstoffen efficiënt verwerken en met behulp van de détailhandel, de consument een divers en hoogwaardig voedselpakket aanbieden. Voor gebieden in Afrika en elders waar onvoldoende toegang is tot inputs als zaden, water en kunstmest, wordt verwacht dat de bestaande, ongunstige situatie verder verslechtert en de grondstoffen voor voedselbereiding schaarser worden. Het kabinet zet in op een grotere zelfstandige rol van de betreffende landen wat betreft de voedselvoorziening. Door middel van kennisoverdracht (onderzoek, voorlichting en onderwijs) ten behoeve van de versterking van lokale en regionale voedselsystemen wordt hieraan bijgedragen. Op de korte termijn wordt ingezet op (nood)voedselhulp via de reguliere kanalen van o.a. het World Food Program dat hierin is gespecialiseerd.
Van welke producten verwacht u nog dit jaar tekorten en wat betekent dit voor de portemonnee van de burger in de komende tijd?
Op basis van de huidige beschikbare gegevens is er in de EU geen tekort te verwachten, maar wel een stijging van de kosten voor het voedselpakket. Naast de stijging van de grondstoffenprijzen, zijn de sterk gestegen kosten voor energie hier een reden voor.
Vindt u het, gezien de ontstane situatie, houdbaar om in onze voedselvoorziening afhankelijkheden te hebben van Rusland, China en andere anti-Westerse staten?
De import van agrarische producten en voedingsmiddelen vanuit o.a. Rusland en China is zeer beperkt. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1402), is de EU bovendien een grote voedselproducent en is het EU voedselsysteem robuust. Wel zet het kabinet zich in om de risico’s van de afhankelijkheid van kritische grondstofstromen te mitigeren om de weerbaarheid te vergroten.
Deelt u de mening dat volle klimaatfondsen en lege portemonnees voor burgers onverkoopbaar zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ik herken dit beeld niet.
Deelt u de mening dat we door de ontstane situatie in de wereld moeten voorkomen dat welke boer dan ook zijn/haar bedrijf moet beëindigen, om zo de voedselzekerheid voor onze burgers te waarborgen? Zo nee, hoe gaat u die dan waarborgen?
Het beëindigen door agrariërs in Nederland en daarbuiten van hun bedrijven is een proces dat zich al vele decennia voltrekt en los staat van de omvang van de voedselproductie, die zelfs nog jaarlijks toeneemt. De voedselzekerheid van de inwoners in de EU is dan ook gewaarborgd. In ontwikkelingslanden ligt deze situatie anders. Intensivering van de productie op een verantwoorde, duurzame wijze is noodzakelijk om in deze gebieden de productie op peil te houden dan wel te verhogen.
Deelt u de mening dat we door de ontstane situatie in de wereld de versnelde ombouw naar biologische, kringloop- en extensieve landbouw (zoals beschreven in de Green Deal en zoals bevorderd wordt in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid), die leiden tot lagere voedselproducties, moeten uitstellen om zo de voedselzekerheid voor onze burgers te waarborgen? Zo nee, hoe gaat u die dan waarborgen?
Nee, die deel ik niet. Het is duidelijk dat de situatie in en rond Oekraïne op korte termijn gevolgen heeft in de voedselketen en samen met onze EU partners nemen wij ook maatregelen om die gevolgen op te vangen. Dat doet de markt overigens ook. Maar het uitstellen van hetgeen de Green Deal beoogt is voor mij geen optie. De huidige geopolitieke situatie benadrukt juist het belang van de transitie naar een duurzaam, veerkrachtig en robuust EU-voedselsysteem waarmee op lange termijn de voedselproductie op het huidige, hoge niveau gegarandeerd kan worden.
Realiseert u zich dat import van voedsel van elders uit de wereld duurder en minder duurzaam is?
Comparatieve voordelen en consumentenvoorkeuren vormen de basis van de internationale handel van alle goederen, dus ook van agrarische producten. De EU is een netto exporteur voor voedsel. Voor landbouwproducten spelen de lokale klimatologische, geologische en geografische omstandigheden alsook de seizoenen nog eens een aanvullende rol. Transport heeft daarnaast voor de meeste landbouwproducten slechts een beperkte invloed op de klimaatafdruk van dat product. Daarbij komt dat importen niet per definitie minder duurzaam zijn. In handelsovereenkomsten van de EU met zogenaamde derde landen die ook agrarische handel betreffen, zijn afspraken over handel en duurzame ontwikkeling (people, planet, profit) een belangrijk onderdeel.
Het Cornelius Haga Lyceum |
|
Bente Becker (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kan de Kamer het recente Inspectierapport over de onderwijskwaliteit van het Cornelius Haga Lyceum ontvangen waarin wordt vastgesteld dat het onderwijs op alledrie de afdelingen zeer zwak is?
Het zorgwekkende rapport van 3 januari jl. is op 25 februari jl. door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) gepubliceerd. Ik zend het mee met deze beantwoording.
Hoe verklaart u de verslechtering die in het afgelopen jaar op de school heeft plaatsgevonden?
Er zijn al langdurig zorgen over de bestuurskwaliteit, wat al erg genoeg is voor de leerlingen. De inspectie concludeert nu ook, in haar rapport van 3 januari 2022, dat de onderwijskwaliteit op alle afdelingen van het Cornelius Haga Lyceum (CHL) zeer zwak is. Daarbij constateert de inspectie ook dat de kwaliteit achteruitgaat. De inspectie constateert dat de school terug bij af is, omdat veel beleidsvoornemens niet zijn gerealiseerd of geborgd en omdat de schoolorganisatie sinds het begin van schooljaar 2021–2022 grotendeels uit nieuwe mensen bestaat. Dit verklaart de inspectie in haar rapport vooral uit de vele wisselingen in het docententeam en in de schoolleiding en daarnaast uit de sterke groei van de school en het in gebruik nemen van een tweede locatie.
Deelt u de mening dat het moeilijk is uit te leggen dat al jaren grote zorgen bestaan rond zowel de onderwijskwaliteit als het naleven van de vrije Nederlandse waarden op deze school, maar de school nog steeds open is en leerlingen dus nog steeds niet de juiste kansen krijgen om in vrijheid en met goed onderwijs op te groeien?
Ja. Daarom hebben we in het coalitieakkoord afgesproken om sneller in te grijpen bij scholen die onvoldoende presteren. We hebben een onderwijsstelsel dat schoolbesturen de gelegenheid biedt om tekortkomingen te herstellen. Besturen die daar mee te maken krijgen, nemen dat over het algemeen serieus en weten de tekortkomingen weg te werken.
Bij CHL hadden de in eerdere jaren vastgestelde tekortkomingen grotendeels betrekking op het bestuur van de school. Zo waren er zorgen over de intenties van het bestuur en de houding van de school ten opzichte van de Nederlandse samenleving, wat risico’s met zich meebracht voor de burgerschapsvorming van de leerlingen.
Nu heeft de inspectie een eindoordeel gegeven over de onderwijskwaliteit bij CHL. Indien het onderwijs niet binnen een jaar verbetert, is de maat vol en zal ik ingrijpen. Het is immers niet acceptabel als leerlingen zo lang zeer zwak onderwijs krijgen. Ik en de inspectie zitten er bovenop. Ik voel me hierin gesteund door het coalitieakkoord en er is mij veel aan gelegen dat het onderwijs zo spoedig mogelijk op de goede rit komt.
Zoals aangekondigd in mijn brief van 25 februari jl. heb ik overleg gevoerd met de inspectie, in verband met mogelijke aanvullende stappen die ik kan zetten. Ik heb daarin genoemd dat ik op dit moment twee sporen zie:
Deelt u de mening dat het feit dat een schoolbestuur probeert via de rechter publicatie van het rapport van de inspectie tegen te houden op zich al een teken aan de wand is?
Ja. Het staat iedereen uiteraard vrij om een rechtszaak te starten, maar wanneer een bestuur keer op keer naar de rechter stapt is dat een teken aan de wand. De aandacht van een bestuur moet in eerste plaats uitgaan naar de leerlingen. Het is in het belang van de leerlingen en hun ouders dat resultaten van inspectieonderzoeken zo snel mogelijk openbaar worden.
Waarom krijgt de school richting de Inspectie nog een jaar de tijd om aan te tonen dat verbeteringen zijn doorgevoerd? Zijn er mogelijkheden om dit in het belang van de leerlingen te versnellen?
In mijn brief aan de Kamer van 25 februari heb ik aangekondigd met de inspectie in overleg te treden en mij te beraden op andere stappen. In dit gesprek heb ik het gevoel gedeeld dat de afgelopen jaren kansen zijn gemist om onderzoek te doen en te handhaven. De inspectie taxeert dat anders en heeft aangegeven wat er afgelopen jaren gebeurd is. Ik heb de inspectie verzocht om te voorkomen dat er nog kansen worden gemist, scherp op de kwaliteit te letten en dus niet te gemakkelijk een kans op een extra onderzoek te laten liggen. Ik vind het belangrijk dat de inspectie en ik op dezelfde koers zitten om in het belang van de leerlingen alles te doen om het bestuur en de school te bewegen de kwaliteit op niveau te brengen.
In het vorige inspectierapport over de onderwijskwaliteit (13 april 2021) werd geen eindoordeel gegeven, omdat de veiligheid van leerlingen en het didactisch handelen van leraren niet konden worden beoordeeld.2 In het rapport van 3 januari jl. is voor het eerst een eindoordeel gegeven. Alle afdelingen van CHL zijn nu zeer zwak verklaard. De inspectie heeft daarom CHL de opdracht gegeven om binnen de daarvoor geldende termijn van een jaar te verbeteren. CHL zal, volgens de inspectie, deze tijd hard nodig hebben, gelet op alle tekortkomingen. De al met het bestuur gecommuniceerde termijn kan, volgens hen, niet ingekort worden.
De inspectie houdt de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten en informeert mij als blijkt dat er na een jaar sprake is van onvoldoende verbeteringen. Gedurende dat jaar toetst de inspectie de voortgang aan de hand van een toezichtplan waarin verbeterafspraken zijn opgenomen. Zie het antwoord op vraag 3 voor wat ik zelf zal doen.
Ik heb de inspectie dringend verzocht om waar mogelijk kortere termijnen te hanteren voor herstelonderzoeken. Dat had in deze casus te begrijpen geweest. In de tussentijd heb ik de inspectie verzocht tot maximale aanscherpingen als het gaat om zeer zwak onderwijs en de betreffende scholen. In lijn met het coalitieakkoord, wil ik sneller ingrijpen bij scholen die onvoldoende presteren. Ik werk momenteel uit wat daarvoor nodig is en informeer uw Kamer voor de zomer.
Is een bekostigingssanctie wettelijk gezien de enige mogelijkheid of kunt u ook besluiten de school te sluiten en/of het bestuur te vervangen?
De wet- en regelgeving biedt meerdere handhavingsinstrumenten, die kunnen worden ingezet afhankelijk van de situatie. Bij het bevoegd gezag van CHL (Stichting Islamitisch Onderwijs, SIO) zijn of worden ingezet:
Andere opties die de wet biedt en die nog niet zijn ingezet bij SIO:
Bent u bereid de ouders proactief van de zorgen op de hoogte te stellen, zodat zij zelf sneller kunnen besluiten hun kind naar een andere school te laten gaan?
Ja, in gevallen waarin een bestuur zijn wettelijke verplichting niet nakomt om de ouders binnen vier weken na vaststelling van het inspectierapport te informeren over het inspectieoordeel zeer zwak. Het bestuur moet in ieder geval de door de inspectie opgestelde samenvatting van het inspectierapport aan de ouders zenden. SIO heeft de inspectie laten weten dit te hebben gedaan, nadat de inspectie het volledige rapport publiceerde. Het bestuur geeft ook aan maandelijks ouderavonden te organiseren om de ouders te betrekken bij en informeren over de voortgang van de verbeteringen. Ik zend de samenvatting van de inspectie mee met deze beantwoording. Ik zal ook zelf aan ouders en leerlingen mijn zorgen blijven overbrengen, bijvoorbeeld via de medezeggenschapsraad.
Waar gaan de andere rapporten over die nog te verwachten zijn over het Cornelius Haga en welke mogelijke basis is er bij een slechte uitkomst daarvan om toch sneller in te grijpen?
Op 25 maart 2022 heeft de inspectie het rapport over herstelonderzoek bij het bestuur gepubliceerd,4 nadat de rechtbank Den Haag de vordering van het bestuur tot intrekking van het rapport en het opleggen van een verbod op openbaarmaking op 11 maart 2022 ongegrond heeft verklaard. Gelet op de conclusie van dit onderzoek dat aan geen van de herstelopdrachten volledig is voldaan, heeft de inspectie een bekostigingssanctie getroffen. Indien na sanctie(s) van de inspectie onvoldoende herstel heeft plaatsgevonden, informeert de inspectie mij daarover en kan ik een hogere bekostigingssanctie opleggen.
Op 4 april 2022 heeft de inspectie een rapport over de financiële continuïteit (in het kader van het aangepast toezicht financiële continuïteit) gepubliceerd.5 Daarin zijn onder andere afspraken van de inspectie met het bestuur vastgelegd om de uitvoering van het herstelplan van het bestuur te kunnen monitoren. Dit is een tussenrapport en biedt daarom geen basis om sneller in te grijpen.
Op 25 april 2022 heeft de inspectie een rapport gepubliceerd over de opvolging van herstelopdrachten.6 Daarin is vastgelegd dat met het ingezonden jaarverslag 2020 is voldaan aan een eerder gegeven herstelopdracht. Dit rapport biedt geen basis om sneller in te grijpen.
Nog te verwachten rapporten zijn het rapport over een verricht specifiek onderzoek naar afsluiting van het onderwijs en een nog te verrichten specifiek onderzoek naar registratie en melding aan- en afwezigheid van leerlingen. Op de uitkomsten en mogelijkheden om op basis daarvan in te grijpen kan ik niet vooruit lopen.
Wat is de stand van zaken rond de aanvragen voor twee nieuwe Islamitische scholen in Amsterdam waarover u binnenkort moet beslissen?
Op 31 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de eerste aanvraagronde van de nieuwe stichtingssystematiek.7
Biedt de wetgeving u inmiddels voldoende basis om oprichting van een school te voorkomen ofwel een school te sluiten waarbij gerede twijfels bestaan over het kunnen voldoen aan de kwaliteit van onderwijs en/of het invullen van de burgerschapsopdracht door het bestuur? Zo nee, bent u bereid met spoed deze benodigde wetgeving alsnog bij het parlement aanhangig te maken?
Ik kan besluiten een initiatief voor de start van een nieuwe school niet voor bekostiging in aanmerking te laten komen, onder andere wanneer het initiatief niet de kwaliteitstoets van de inspectie doorstaat. De inspectie kijkt daarbij onder andere naar de invulling van de burgerschapsopdracht.
Ik kan de bekostiging van een bestaande school beëindigen wanneer de leerresultaten ernstig en langdurig tekortschieten en het bestuur daarnaast voorschriften (zoals de burgerschapsopdracht) niet naleeft. De inspectie moet een dergelijke school eerst een jaar de tijd hebben gegeven voor herstel. Beëindiging van de bekostiging vanwege alleen een negatief oordeel over de invulling van de burgerschapsopdracht is niet mogelijk; dat kan dus alleen in combinatie met ernstig en langdurig tekortschieten van de leerresultaten. De bekostiging beëindigen vanwege alleen de burgerschapsopdracht komt in beeld wanneer het bij uw Kamer voorliggende Wetsvoorstel uitbreiding bestuurlijk instrumentarium wordt aangenomen. Daarin wordt bepaalt dat onder bepaalde omstandigheden handelen in strijd met de burgerschapsopdracht een vorm van wanbeheer is. Op basis daarvan kan ik dan een aanwijzing geven en, indien het bevoegd gezag de aanwijzing niet opvolgt, de bekostiging beëindigen.
Verder wil ik – zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 – sneller ingrijpen bij scholen die onvoldoende presteren en ik werk momenteel uit wat daarvoor nodig is. Hier kom ik voor de zomer op terug.
Hun openbare agenda |
|
Laura Bromet (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink , Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Op welke manier is de motie-Sneller/Bromet over de openbare agenda van bewindspersonen in uw herinnering aan de orde gesteld tijdens het constituerend beraad?1
De formateur heeft in het constituerend beraad gewezen op de openbare agenda van de bewindslieden.
Bent u bereid deze motie onverkort uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. In aanloop naar het aantreden van het kabinet-Rutte IV is de openbare agenda van de bewindslieden meermaals onderwerp van gesprek geweest in de Voorlichtingsraad. Het overleg van de secretarissen-generaal heeft begin januari ingestemd met de VoRa-notitie «Openbare agenda bewindslieden». In deze notitie is een aantal adviezen opgenomen dat moet bijdragen aan een gebruiksvriendelijkere openbare agenda die tegemoet komt aan de motie van de leden Sneller en Bromet. Zo streven we ernaar contactgegevens op te nemen bij de agenda-items en een korte beschrijving te geven van het onderwerp van het betreffende agenda-item. Ook worden de agenda-items, conform de motie-Sneller/Bromet, op rijksoverheid.nl gecategoriseerd. Zo kan er worden gezocht op trefwoord, bijvoorbeeld «gesprek», «ontvangst», «werkbezoek» of «evenement». Ook kan op bewindspersoon worden gezocht of op de voltallige kabinetsploeg.
Bent u bekend met de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022)? Onderschrijft u de zeven afspraken die daarin beschreven worden en bent u bereid deze nauwgezet na te leven?
Ja, ik ben bekend met deze notitie. Ik onderschrijf de zeven afspraken uit de notitie en streef ernaar dat de afspraken nauwgezet worden nageleefd.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van Open State Foundation dat slechts 14% van de afspraken die zijn opgenomen in de openbare agenda’s de informatie bevat die conform de Uitvoeringsrichtlijn openbare agenda bewindspersonen vereist is (terwijl de opgenomen afspraken slechts een deel zijn van diegene die daar volgens de Uitvoeringsrichtlijn in hadden moeten staan en de afspraken die wel aan de normen voldoen uitsluitend bij de Ministeries van LNV en Financiën voorkomen)?2 3 Welke concrete doelstelling voor de mate van naleving van de bestaande afspraken heeft u zichzelf voor de rest van deze kabinetsperiode gesteld?
Ik houd mijn agenda op dit moment al zoveel mogelijk bij conform de afspraken uit de notitie «Openbare agenda bewindslieden» en zal dit ook voor de rest van deze kabinetsperiode blijven doen.
Herkent u het beeld uit het artikel «Over mooie voornemens en agenda’s die tekort schieten» uit de Volkskrant van 23 februari 2022 dat naleving van de beslispunten uit deze notitie tot nog toe onvoldoende is, laat staan de motie die daarbovenop bijvoorbeeld om «zoveel mogelijk realtime» openbaarmaking in plaats van achteraf over de afgelopen week?
Mijn openbare agenda is, zoals ook uit het artikel blijkt, reeds cf. de afspraken bijgewerkt.
Bent u bereid om uw openbare agenda met terugwerkende kracht tot het moment van uw aantreden bij te werken zodat deze alsnog voldoet aan genoemde afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze bent u voornemens verbetering aan te brengen in de naleving van de normen uit de genoemde motie en notitie voor toekomstige afspraken?
Zoals aangegeven leef ik de normen reeds na. Ik hou hier ook in de toekomst aandacht voor.
In het licht van de nadruk die de premier tijdens het debat over de begroting Algemene Zaken op 14 oktober 2021 legde op «het principe van de individuele ministeriële verantwoordelijkheid in ons staatsbestel»: kunnen alle bewindspersonen deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
De afhankelijkheid van Russisch gas voor Poetins oorlogsdrift |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Voor hoeveel procent is Nederland afhankelijk van gasleveranties uit Rusland de laatste 10 jaar? Welk deel daarvan is afkomstig van Gazprom of Gazproms dochterondernemingen?
De Nederlandse gasmarkt is onderdeel van de Europese gasmarkt met de grootste gashandelsbeurs van Europa, met veel doorvoer van gas naar andere Europese markten. Het aandeel Russisch gas in de inkoopportefeuilles van Europese energiebedrijven is private commercieel gevoelige informatie en niet publiekelijk toegankelijk. Het is dus niet exact aan te geven welk aandeel van de Nederlandse consumptie bestaat uit Russisch gas. Schattingen (met name gebaseerd op monitoring van bepaalde importstromen uit Duitsland) gaan uit van een aandeel van circa 15%. Het percentage is de afgelopen jaren toegenomen, met name doordat de eigen gasproductie in Nederland en Noordwest-Europa drastisch is afgenomen. Gas dat binnenkomt via pijpleidingen is afkomstig van Gazprom (of dochtermaatschappijen van Gazprom), Daarnaast wordt Russisch gas geïmporteerd via LNG. LNG kan ook geleverd worden door andere Russische energiebedrijven zoals Rosneft en Novatek.
Welke manieren zijn er om de afhankelijkheid van Russisch gas zo snel mogelijk naar 0 te brengen? Welke maatregelen zouden daarvoor genomen moeten worden? Hoe snel kan dat?
In de Kamerbrieven van 14 maart en 22 april (Kamerstuk 29 023, nrs. 283 en 302) is uitgebreid ingegaan op de maatregelen op de korte, middellange en lange termijn om het gasverbruik- en het verbruik van Russisch gas in het bijzonder snel te reduceren, Daarbij staat de drieslag energie-efficiëntie, versnellen duurzame energieproductie en vergroten aanbod van andere fossiele bronnen (via extra LNG-importcapaciteit) centraal.
Welke Russische energie(gerelateerde) bedrijven zijn actief in Nederland? Kunt u verder duiden in welke subsectoren?
Het energiesysteem bestaat uit veel onderdelen. Voor aardgas is de infrastructuur (aardgasnetwerk, LNG-terminal) in publieke handen (GTS, Gasunie). In een open interne energiemarkt kunnen Russische ondernemingen gebruik maken van deze infrastructuur. Ten aanzien van de gasopslagen heeft Gazprom een gebruiksrecht voor de gasopslag te Bergermeer. Op dit moment lijkt Gazprom geen gebruik te maken van dit gebruiksrecht. U wordt op korte termijn nader geïnformeerd over de gasopslag te Bergermeer. Russische bedrijven verkopen gas aan klanten «over the counter», via lange termijncontracten of kunnen dit via de beurs (TTF) verkopen. Dit betreffen commerciële contracten waar de overheid geen direct inzicht in heeft of mag delen met derden. Aangezien de gasmarkt een Europese markt is, kan het ook gaan over Europese energiebedrijven die in hun inkoopportefeuille Russisch gas hebben, wat over verschillende lidstaten wordt gealloceerd. De relatie met Russische bedrijven is dan indirect.
Welke activiteiten ontplooit Gazprom in Nederland?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre Gazprom 100 procent of minder aandeelhouder is van noodzakelijke infrastructuur (gasopslagen, pijpleidingen) in Nederland?
Gazprom is geen aandeelhouder van noodzakelijke infrastructuur in Nederland. Wel geldt voor de gasopslag te Bergermeer dat het noodzakelijke kussengas in eigendom is van Gazprom en dat dientengevolge Gazprom een gebruikersrecht heeft ten aanzien van de beschikbare capaciteit, De Kamer is hier onder andere over geïnformeerd in de Kamerbrieven van 14 maart en 22 april (Kamerstuk 29 023, nrs. 283 en 302).
Kunt u aangeven in hoeverre Gazprom in bovengenoemde infrastructuur een cruciale rol speelt? Welke activiteiten zouden ook per direct overgenomen kunnen worden door andere marktactoren en/of staatsdeelnemingen?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe kunnen gemeenten snel af van hun energiecontracten met Gazprom? Welke opties ziet u daarvoor?
Gemeenten zullen op grond van het 5e EU-sanctiepakket een andere aanbieder voor gas moeten vinden. In eerste instantie ligt hier de taak bij de gemeenten om via de geëigende inkoopprocedures alternatieve gaslevering te bewerkstellingen. Er wordt nauw contact gehouden met de regionale overheden. Daarvoor is een speciale overlegstructuur opgezet. Er zijn begrijpelijkerwijs veel vragen, die worden allemaal beantwoord. Ook worden de medeoverheden nauw betrokken bij het op te stellen ontheffingskader voor uitzonderlijke gevallen.
Hoeveel Russische olie importeert Nederland?
Nederland importeerde in 2021 voor 18,4 miljard euro aan goederen uit Rusland, waarvan 87 procent minerale brandstoffen (ruim de helft ruwe aardolie en verder vooral aardgas en aardolieproducten) (bron: CBS).
Hoe afhankelijk is Nederland van Russische olie? En in welke subsectoren wordt deze olie gebruikt?
Olieproducten zijn overal in de Nederlandse economie verweven en vormen een belangrijke grondstof voor veel maatschappelijke functies. Hierbij kan een opsplitsing worden gemaakt per sector. Wegtransport, zoals benzine en diesel, betreft een deel (~25%) van de in Nederland gebruikte olie(producten). Een groter deel betreft bunkerbrandstoffen voor de internationale zeevaart (~29%) en internationale luchtvaart (~10%). Daarnaast is er ook energetisch verbruik van olie(producten) door de chemie en raffinage sectoren (~11%). Het niet-energetisch gebruik van olie(producten) als grondstof voor o.a. de chemie betreft eveneens een aanzienlijk deel (~16%). Dit wordt gebruikt voor producten zoals plastics, cosmetica, PET-flessen, bouw- en isolatiematerialen, medische hulp- en beschermmiddelen, kleding, etc. Vervolgens is er een heel scala aan speciale olieproducten die op uiteenlopende wijze worden geconsumeerd (~9%), denk bijvoorbeeld aan bitumen voor asfalt, smeermiddelen voor motoren, terpentine voor verf, handgels etc.
Zijn de mondiale oliemarkten en/of onze oliereserves in staat om deze Russische olie per direct te vervangen? Zo nee, hoe snel zou dit kunnen?
Ja. Nederland beschikt voor de korte termijn over een strategische oliereserve van 90 dagen consumptie. Voorts begrijpen wij van de sector dat olie van elders betrokken kan worden, zij het tegen hogere kosten.
Hoe afhankelijk zijn andere nabije landen (België, Duitsland en Frankrijk) van Russische olie en gas?
De relevante statistieken over dit onderwerp zijn gepubliceerd door het Internationaal Energieagentschap (www.IEA.com).
Ziet u mogelijkheden om deze afhankelijkheid van Russisch gas en olie in samenwerking met onze buurlanden af te bouwen?
Nederland houdt in EU-verband zeer nauw contact met alle lidstaten en de buurlanden in het bijzonder. Het Europese REPowerEU-plan van de Europese Commissie van 18 mei jl. is met name gericht op het gezamenlijk afbouwen van de energieafhankelijkheid van Rusland.
Hoe kunnen we onze buurlanden helpen met het afbouwen van deze afhankelijkheid?
Zie het antwoord op vraag 12.
Wat betekent het streven naar onafhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen voor ons bredere buitenlandbeleid?
Afbouwen van de afhankelijkheid vereist in eerste instantie nauwe samenwerking met Europese lidstaten, omdat Nederland onderdeel uitmaakt van een Europese energiemarkt. Zoalshiervoor is genoemd bij het antwoord op vraag 12, heeft de Europese Commissie op 18 mei jl. het REPowerEU-voorstel gepresenteerd gericht op het zo spoedig mogelijk afbouwen van de afhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen. De kabinetsbeoordeling van dit voorstel zal uw Kamer spoedig toekomen.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk kunnen beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De restricties die veel landen nu opleggen aan Aeroflot en andere Russische luchtvaartmaatschappijen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de restricties die veel landen nu opleggen aan Aeroflot en andere Russische luchtvaartmaatschappijen?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat Aeroflot nog langer partner is van KLM en via code sharing vliegt op KLM-slots op andere luchthavens?
KLM werkt vanuit commercieel perspectief samen met andere maatschappijen in allianties als SkyTeam om klanten een betere dienstverlening aan te bieden. Hierbij geldt dat de keuze en de voorwaarden voor de samenwerking bij KLM en de overige SkyTeam partners ligt. KLM heeft de code sharing met Aeroflot opgeschort en is bezig met de technische verwerking daarvan.
Aeroflot gebruikt voor de uitvoering van zijn operatie op geen enkele luchthaven slots van KLM.
Bent u het eens dat Nederland niet achter kan blijven met het nemen van maatregelen tegen Russische (semi-)staatsbedrijven zoals Aeroflot.
Het kabinet veroordeelt de situatie in Oekraïne in de krachtigst mogelijke termen. In het Nederlandse luchtruim is geen plek voor een regime dat onnodig en bruut geweld toepast. Om die reden stelt Nederland samen met bondgenoten en partners stevige sanctiemaatregelen in tegen Rusland, waaronder een sluiting van het luchtruim. Ook het Russische Aeroflot zal hiervan de gevolgen ondervinden.
Bent u bereid om het Nederlandse luchtruim te sluiten voor de Russische burgerluchtvaart?
Het kabinet heeft zondag 27 februari om 16 uur het Nederlandse luchtruim afgesloten voor Russische luchtvaart. De Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 27 februari met kenmerk IENW/BSK-2022/43175.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat van a.s. maandag 28 februari 2022?
Dit is vanwege de benodigde afstemming helaas niet gelukt.
Het artikel: “IGJ heeft niks meer aan mislukt ICT-systeem” van Skipr, 18 januari 2022 |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «IGJ heeft niks meer aan mislukt ICT-systeem»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het ontwikkelen en implementeren van het systeem SPEC ruim 35 miljoen euro heeft gekost en dat het systeem nu onbruikbaar blijkt te zijn? Welke gevolgen heeft dit voor de begroting van het Ministerie van VWS? Kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dit opvangen uit eigen middelen?
In de periode 2013–2020 is door veel medewerkers van de IGJ met grote inzet en betrokkenheid gewerkt aan de ontwikkeling en implementatie van SPEC. Desondanks moeten we vaststellen dat het binnen dit traject op verschillende cruciale punten is misgegaan. Om lessen te trekken uit de ontstane situatie zijn de ontwikkeling en implementatie van SPEC in 2021 grondig geëvalueerd. Ik en mijn voorganger hebben uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de uitkomsten van de verschillende onderzoeken die in dit kader zijn uitgevoerd.2
De uitgaven voor de ontwikkeling en implementatie van SPEC zijn in de jaren 2016 t/m 2021 gerealiseerd. Er zijn geen verdere financiële verplichtingen meer vanaf 2022 voor het systeem SPEC. In de begroting VWS en de IGJ vanaf 2022 staan hiervoor dan ook geen bedragen gereserveerd.
Kunt u een feitenrelaas geven vanaf het moment dat de eerste signalen bij uw voorganger binnenkwamen over de problemen met SPEC tot en met december 2020, toen is besloten te stoppen met SPEC? Kunt u daarbij ingaan op de handelingen van de IGJ en op die van uw voorganger?
In het voorjaar van 2021 heeft ABDTOPConsult de ontwikkeling en implementatie van SPEC geëvalueerd. Het eindrapport heeft mijn voorganger op 2 juli jl. met uw Kamer gedeeld en bevat een feitenrelaas van de start van het project tot en met het besluit om een pas op plaats te maken in december 2020. In het rapport zelf wordt daarnaast ingegaan op de handelingen van de IGJ en de betrokkenheid van het Ministerie van VWS.
Waarom is pas tijdens implementatie gebleken dat SPEC niet aansluit bij de uitvoeringstaken van de IGJ? Kunt u toelichten waarom dit pas zo laat boven tafel kwam? Wat is er misgegaan bij het opstellen van de doelen bij de start het van het project?
De onderzoekers van ABDTOPConsult concluderen hierover het volgende:
Zie ook de Kamerbrief van de toenmalig Minister voor MSZ van 2 juli 2021 over de evaluatie van ABDTOPConsult.3
Wat vindt u van de conclusie van Atos dat het gebruik van SPEC het uiterste geeft gevergd van medewerkers en bij de IGJ tot een vertrouwenscrisis heeft geleid? Hoe heeft dit volgens u kunnen gebeuren? Wat wordt er gedaan om deze vertrouwenscrisis op te lossen?
De implementatie van SPEC heeft van veel IGJ-medewerkers het uiterste gevergd en het mislukken daarvan heeft zijn weerslag gehad op het vertrouwen in het systeem. Dit beeld wordt ook bevestigd in de evaluatie van ABDTOPConsult. SPEC was onvoldoende geworteld in een breed binnen de organisatie gedragen visie op de gewenste ontwikkeling van het toezicht. Daarnaast waren de gebruikers van SPEC gedurende delen van het ontwikkeltraject onvoldoende betrokken.
Afgelopen najaar is de IGJ-leiding gestart met het opnieuw vormgeven van de IV-governance binnen haar organisatie. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de inbreng en wensen van gebruikers en centrale plek krijgen binnen toekomstige IV-projecten van de IGJ. Juist zodat deze projecten kunnen rekenen op breed draagvlak binnen de organisatie. De aanbevelingen van Atos en ABDTOPConsult bieden hiervoor bruikbare handvatten.
Heeft het falen van dit project gevolgen gehad voor de samenstelling van het bestuur en het toezicht op de ontwikkeling van een volgend ICT-systeem van de IGJ? Kunt u dit toelichten?
De ervaringen met het SPEC-traject geven aanleiding om de IGJ-leiding op een zo kort mogelijke termijn te versterken met een programmadirecteur IV. Vooruitlopend daarop is de sturing op de IV en toekomstige IV-projecten beter belegd binnen de lijnorganisatie van de IGJ. Onder voorzitterschap van de inspecteur-generaal is een IV-sturingsoverleg ingericht, waarbij de inbreng van de toezichtafdelingen een nadrukkelijke plaats inneemt.
Zijn er consequenties voor het ICT-bedrijf dat de ontwikkeling van SPEC heeft geleid? Is bekend of dit bedrijf betrokken is bij ICT-projecten van andere overheidsinstellingen?
De ontwikkeling van SPEC ging uit van Rijkszaak, de standaarddienst voor zaakgericht werken van DICTU. DICTU is geen ICT-bedrijf, maar een Shared Service Organisatie van de rijksoverheid. DICTU heeft mij laten weten dat er op dit moment veertien andere implementaties van RijksZaak in productie zijn genomen binnen de rijksoverheid.
Aangezien IGJ een van de eerste afnemers van RijksZaak was, heeft ook DICTU geleerd van het SPEC-traject. Zo worden bij de start van nieuwe RijksZaak-trajecten de onderlinge verantwoordelijkheden en wijze van samenwerken beter beschreven. Ook wordt vooraf meer aandacht besteed aan de mate van hergebruik en standaardisatie.
Bent u het eens dat er alles aan gedaan moet worden om deze fout in de toekomst te voorkomen? Hoe beoordeelt u in dat kader de lessen die zijn getrokken rondom SPEC en de actiepunten die zijn geformuleerd in het Werkplan IGJ 2022? Op welke manier is het Adviescollege ICT-toetsing betrokken?
Ik ben het met u eens dat er alles aan gedaan moet worden om gemaakte fouten in de toekomst te voorkomen. Het is dan ook goed dat er in het afgelopen jaar door meerdere partijen kritisch is gekeken naar de ontwikkeling en implementatie van SPEC. De aanbevelingen van ABDTOPConsult en de onderzoeken van Atos en VKA heeft de IGJ vertaalt naar haar werkplan voor 2022.
De bestaande IV-systemen binnen de IGJ zijn voldoende robuust om het toezicht in de komende jaren te blijven ondersteunen4. Daarbij is er aandacht voor zowel eigenaarschap als het management van systemen. Er zijn producteigenaren voor de belangrijkste systemen evenals informatiemanagers voor een goede afstemming met de gebruikers in de organisatie.
Vanuit deze basis zal de IGJ de komende jaren verder werken aan het verbeteren van de IV-voorzieningen binnen haar organisatie. De sturing op toekomstige IV-projecten is daarvoor beter belegd binnen de lijnorganisatie van de IGJ. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Een belangrijk uitgangspunt is dat nieuwe functionaliteiten (mogelijkheden van het systeem) niet meer met een groot allesomvattend traject worden opgepakt. Maar stapsgewijs worden ontwikkeld met nauwe betrokkenheid van de gebruikers in het toezicht. Het Adviescollege ICT-toetsing is op dit moment dan ook niet betrokken.
Zijn er voornemens om de huidige systemen verder te optimaliseren, gelet op dat in het werkplan IGJ 2022 staat dat de robuustheid van de huidige systemen voldoende is om het toezicht van IGJ de komende jaren te ondersteunen? Hoe wordt voorkomen dat hier dezelfde fouten worden gemaakt? Kunt u hierbij specifiek ingaan op eigenaarschap, cultuur en leiderschap?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Commissiedebat Governance in de zorgsector / Inspectie IGJ / patiënten en cliëntenrechten, dat gepland staat op 17 maart 2022?
Ja.
De kamerverhuurvrijstelling |
|
Romke de Jong (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het Financieel Dagblad «onderverhuur en samenwonen kunnen woningtekort voor «flink deel» oplossen»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de optie om de huidige woningvoorraad beter te benutten via het verhuren van een deel van het huis en hoe kunnen we dit verder stimuleren?
In zijn algemeenheid geldt dat het beter benutten van de woningvoorraad – bijvoorbeeld via het verhuren van een deel van een eigen woning – een bijdrage kan leveren aan het verkleinen van het woningtekort. De mogelijkheden om de bestaande voorraad in de komende jaren zo goed mogelijk te benutten betrek ik bij de Nationale Woon- en Bouwagenda (NWBA), waarover ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd.
Kunt u toelichten hoe de kamerverhuurvrijstelling in de inkomstenbelasting werkt?
De kamerverhuurvrijstelling is geregeld in artikel 3.114 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De vrijstelling regelt dat inkomsten uit de verhuur van woonruimte in de eigen woning tot een bepaald bedrag zijn vrijgesteld voor de inkomstenbelasting. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de kamerverhuurvrijstelling blijft de verhuurde woonruimte deel uitmaken van de eigen woning, hetgeen betekent dat het voordeel wordt vastgesteld aan de hand van het eigenwoningforfait en de financieringskosten aftrekbaar blijven. Om de kamerverhuurvrijstelling te kunnen toepassen dient voldaan te zijn aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
Op basis van artikel 3.97 Wet inkomstenbelasting 2001 kan de kamerverhuurvrijstelling, naar keuze van de belastingplichtige, ook worden toegepast bij het houden van kostgangers op het deel van de opbrengsten dat betrekking heeft op het ter beschikking stellen van de woonruimte.
Wat is de ratio achter de vrijstelling en wat is de ratio achter de gekozen hoogte van de vrijstelling?
De kamerverhuurvrijstelling die in 1993 in de wet is opgenomen heeft vergroting van het kameraanbod door eigenwoningbezitters ten doel. De vrijstelling is er met name op gericht op het stimuleren van het aanbod van studentenkamers door hospita’s. De kamerverhuurvrijstelling is weliswaar vormgegeven als een algemene vrijstelling en niet gekoppeld aan een bepaalde groep huurders, maar in de memorie van toelichting en verdere parlementaire behandeling is de vrijstelling steeds in verband gebracht met vraagstukken rondom studentenhuisvesting2.
Bij de invoering van de kamerverhuurvrijstelling gold een vrijstelling indien de huuropbrengsten niet meer bedroegen dan 5.000 gulden per jaar (ongeacht het aantal verhuurde kamers). De grens van 5.000 gulden is gebaseerd op een advies van de Raad voor de Volkshuisvesting (Ravo). De Ravo komt op dit bedrag van 5.000 gulden op grond van de redenering dat een fiscale vrijstelling van zodanige omvang moet zijn dat daarvan voldoende prikkel uitgaat om tot verhuur van ten minste één kamer over te gaan. De Ravo heeft vastgesteld dat in schaarstegebieden de netto kamerhuurprijzen van hospitakamers (volgens het puntensysteem van de Huurprijzenwet woonruimte) in de regel het bedrag van 5.000 gulden per jaar niet te boven gaan3.
Het grensbedrag van de kamerverhuurvrijstelling wordt jaarlijks geïndexeerd door het te vermenigvuldigen met de verhouding van de indexcijfers van de woninghuren over juli van het voorafgaande jaar tot dat indexcijfer over juli van het tweede voorafgaande kalenderjaar.
Is de gekozen hoogte nog steeds verdedigbaar met oog op de huidige hoogte van de gemiddelde huurprijs voor een kamer?
De hoogte van de kamerverhuurvrijstelling is in 2022 € 5.711 aan totale huuropbrengsten, hetgeen per maand neerkomt op een bedrag van afgerond € 475. Uit de landelijke monitor studentenhuisvesting van 20214 blijkt dat de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen € 420 is. Omdat het vrijgestelde bedrag per maand reeds hoger is dan de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen vind ik de gekozen hoogte van de kamerverhuurvrijstelling verdedigbaar en verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Bovendien zou een verhoging van de vrijstelling kunnen leiden tot prijsopdrijvende effecten, omdat hiermee de vrijstelling ook van toepassing is op een hogere (vrijgestelde) huurprijs.
Wat zijn de effecten op de woningmarkt wanneer de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd? Zou dit kunnen leiden tot meer samenwoonvormen? Met welke andere effecten zou rekening moeten worden gehouden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de budgettaire gevolgen als de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd naar 10.000 euro per jaar?
Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 is beschreven verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Om deze reden verwacht ik dan ook geen grote budgettaire gevolgen indien de kamerverhuurvrijstelling verhoogd zou worden tot € 10.000.
Wat zijn de fiscale gevolgen voor een belastingplichtige wanneer de kamerverhuurvrijstelling wordt overschreden?
Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, komt het verhuurde deel van de woning in box 3 terecht. De waarde van het verhuurde gedeelte en een even groot deel van de eigenwoningschuld valt dan in box 3 en niet meer in box 1. De rente over het verhuurde deel mag dan niet worden afgetrokken.
Wat is de belastingdruk voor een belastingplichtige die alleen een AOW ontvangt als alleenstaande waarbij de huurinkomsten 7.500 euro in een jaar zijn en deze belastingplichtige verder geen inkomen of kosten heeft in box 1? En hoe is die belastingdruk voor andere type belastingplichtigen met een groter inkomen?
Zonder nadere gegevens is de belastingdruk voor een belastingplichtige die niet voor de kamerverhuurvrijstelling in aanmerking komt niet te bepalen. Stel dat de woning voor 15% wordt verhuurd. Dan wordt in box 1 85% van het eigenwoningforfait en 85% van de aftrekbare hypotheekrente in aanmerking genomen. In box 3 wordt 15% van de woningwaarde belast en wordt de hypotheekschuld voor 15% meegenomen. Of dit leidt tot (extra) heffing in box 3 is afhankelijk van of het totale box 3-vermogen van de belastingplichtige boven het heffingsvrij vermogen uitkomt.
Het bericht dat de zorg nog niet klaar is om de groeiende groep oudere migranten met dementie op passende wijze zorg te verlenen |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Kent u het bericht op Nu.nl «Zorg vaak nog onvoldoende voorbereid op dementerende migrant» van 24 februari jl. waarin experts vaststellen dat nog lang niet alle ziekenhuizen en huisartsen zijn ingesteld op de groeiende groep oudere migranten met dementie?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat migranten met dementieklachten soms weer naar huis worden gestuurd, omdat huisartsen zich niet bewust zijn van culturele verschillen en niet weten waar ze bij hen naar moeten vragen?
Ik vind het belangrijk dat mensen met dementie de juiste diagnose krijgen. Het is bekend dat bij bepaalde groepen migranten dit voor de huisarts extra aandacht vraagt. Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft mij laten weten dat in de NHG-Standaard Dementie (herziening april 2020) expliciet (meer) aandacht is voor zowel de prevalentie als de diagnostiek van dementie bij niet-westerse migranten. De NHG-Standaard geeft handvatten die de huisarts tijdens het consult kan gebruiken.
Wat vindt u ervan dat er nog steeds obstakels zijn om de diagnose dementie bij oudere migranten te stellen en bent u ermee bekend dat ouderen met een migratieachtergrond soms niet naar de geheugenpoli worden doorverwezen omdat huisartsen verwachten dat ook die niet de middelen heeft om deze ouderen te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u deze obstakels zoals taalbarrière en testen gericht op schoolse vaardigheden terwijl een deel van de oudere migranten niet of nauwelijks opleiding heeft genoten? Zo ja, zijn er plannen om de diagnosemethode aan te passen zodat ook oudere migranten sneller en juist gediagnostiseerd kunnen worden?
Voor de kwaliteit van zorg is het van belang dat de zorgverlener in begrijpelijke taal kan communiceren met de patiënt of cliënt. Een taalbarrière kan die communicatie in de weg zitten en vraagt van zorgverleners extra inzet, bijvoorbeeld in de vorm van een professionele tolk, om degene met een zorgvraag goed te begrijpen.
Mede naar aanleiding van een aangenomen motie, is een verkennende studie gestart naar de inzet en financiering van talentolken in de zorg2. Doel van de studie is om eventuele knelpunten die zich voordoen in de praktijk in kaart te brengen. Inzicht hierin is van belang om vervolgens te kunnen afwegen wat mogelijk meer nodig is in de omgang met taalbarrières in de zorg. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 wordt in de NHG-standaard Dementie ook aandacht besteed aan de diagnostiek van dementie bij mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Bent u op de hoogte van het feit dat een aantal geheugenpoli’s reeds gebruik maakt van aangepaste tests, speciaal ontwikkeld voor ouderen met een migratieachtergrond? Wat vindt u hiervan?
Ik vind het een goed idee wanneer zorgprofessionals nagaan of de zorg die zij bieden aansluit bij de patiënt die ze voor zich hebben. Culturele –, gender – en leeftijdsaspecten (niet limitatief bedoeld) kunnen daarbij immers een belangrijke rol spelen. Zowel in de basisopleiding van artsen als in de opleiding ter specialisatie moeten deze aspecten aan bod komen.
In het recent verschenen Raamplan Artsopleiding 20203 komt het belang van oog voor diversiteit aan bod: als vereiste attitude en in relatie tot stoornissen (van functies en/of anatomische eigenschappen van het menselijk lichaam). Het is aan de geneeskundeopleidingen om dit een plaats te geven in toekomstbestendig onderwijs. Voor wat betreft de medische vervolgopleidingen wordt in het vigerende kaderbesluit aangegeven dat «de medische vervolgopleidingen toekomstbestendige, deskundige specialisten afleveren die patiënt georiënteerd zijn en oog hebben voor maatschappelijke ontwikkelingen.»4
De vraag welke diagnostische instrumenten geëigend zijn om in een specifieke setting toe te passen is aan de zorgprofessionals om te beantwoorden. Zij kunnen de beschikbare wetenschappelijke informatie over de validiteit van specifieke cognitieve tests wegen en die kennis verdisconteren in hun richtlijnen. De rijksoverheid heeft daarin geen rol. De toepassing en validiteit van cognitieve tests is daarbij niet de enige te nemen hobbel. Ook culturele taboes op dementie, cultureel bepaalde weerstand om open kaart te spelen over de feitelijke toestand van de patiënt, enzovoort, vergen aandacht om goede zorg te kunnen bieden.5
De eerdergenoemde attitude is daarbij cruciaal. Gelet op bovenstaande zie ik geen rol voor de rijksoverheid om het gebruik van specifieke tests aan geheugenpoli's op te leggen.
Gelukkig wordt er ook in de door Nederlandse artsen veelgelezen medische literatuur ook aandacht besteed aan dit onderwerp. Zie bijvoorbeeld het artikel in Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde6 dat een vergelijkbare strekking heeft als het onder vraag 17 genoemde artikel.
Bent u bereid om deze tests in alle geheugenpoli’s door te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het belangrijk is dat er, gezien de vergrijzing onder oudere migranten, op korte termijn aandacht komt voor cultuurspecifieke zorg in verpleeghuizen en de thuiszorg, zoals eetgewoonten, andere opvattingen over hygiëne, religieuze gewoonten en taalproblemen?
Voor alle bewoners van verpleeghuizen is persoonsgerichte zorg de norm. Daarom heeft het onderwerp cultuursensitieve zorg reeds de benodigde aandacht. Door het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM) wordt met subsidie van het ministerie gewerkt aan een leidraad voor cultuurspecifieke zorg waarmee zorgaanbieders ook aan oudere migranten persoonsgerichte zorg kunnen leveren8.
In deze leidraad wordt onder andere ingegaan op: een voorlichtingspakket met aandacht voor communicatie en bejegening, rituelen in de palliatieve fase, beleving van dementie, samenwerken met een grote familie en zingeving vanuit niet-westers perspectief; een catalogus met bestaand materiaal en een overzicht van cultuurspecifieke huizen, thuiszorgorganisaties, mogelijkheden dagopvang en dagbesteding; methodieken over hoe met oudere migranten in gesprek te komen en te blijven waardoor duurzame relaties kunnen ontstaan.
Onderdelen hiervan zijn reeds gereed en beschikbaar op de website van NOOM9.
Ook het expertisecentrum Pharos stelt kennis en handelingsperspectieven over cultuursensitief werken ter beschikking aan zorgprofessionals, bijvoorbeeld middels trainingen en kennisproducten. Een ander voorbeeld is het Sigra Netwerk Diversiteit van de regionale werkgeversorganisatie Sigra in Noord-Holland10. Binnen dit netwerk worden vraagstukken, kennis en best practices met elkaar gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van communicatie en cultuur binnen organisaties en diversiteit en inclusiviteit in relatie tot zorg- en hulpverlening. Een ander voorbeeld is de publicatie «Kleurrijke zorgverleners» van Vilans, waarin concrete handvatten gegeven worden om een brug te slaan tussen de verschillende normen en waarden van diverse culturele achtergronden binnen het verpleeghuis11.
In hoeverre kan de Nederlandse ouderenzorg invulling geven aan de vergrijzing en dus de cultuursensitieve zorg in de komende jaren en wat is daarvoor nodig?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan het aandeel zorgprofessionals uit de eigen doelgroep de komende jaren vergroot worden?
Een divers samengesteld personeelsbestand is een belangrijke stap om de zorg goed te kunnen laten aansluiten bij de wensen en behoeften van mensen die zorg nodig hebben, met of zonder migratieachtergrond. Het is aan werkgevers in zorg en welzijn om hier stappen in te zetten. De afgelopen jaren zijn er verschillende initiatieven gestart die werkgevers hierbij ondersteunen.
Om ervoor te zorgen dat het personeelsbestand een betere afspiegeling is van de doelgroep, moet het in eerste instantie helder zijn waar men staat als het gaat om de culturele diversiteit binnen de eigen organisatie. Vanaf 1 juli 2020 kunnen werkgevers daar de Barometer Culturele Diversiteit voor gebruiken, die door het CBS is ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van SZW12.
Organisaties met meer dan 250 medewerkers kunnen het CBS vragen om statistieken over de culturele diversiteit binnen de eigen organisatie aan te leveren, zonder dat de privacy van hun medewerkers daarbij wordt geschonden. Dit inzicht kan nuttig zijn om de instroom, doorstroom en/of behoud van medewerkers met een migratieachtergrond in kaart te brengen en met deze gegevens het diversiteitsbeleid aan te scherpen.
Om ervoor te zorgen dat een grotere diversiteit van het personeelsbestand zich ook vertaalt in betere zorgverlening aan een diverse populatie, is daarnaast aandacht nodig voor acceptatie, waardering en respect voor de verschillen tussen medewerkers. Diversiteit leidt immers niet automatisch tot inclusie. Hierbij helpt het als er breed kennis en informatie beschikbaar is om diversiteit én inclusie in zorg en welzijn te vergroten. Zie ook het antwoord op de vragen 7 en 8.
Wat is nodig voor het zorgopleidingscurriculum om cultuursensitiviteit in de zorg te waarborgen?
De inhoud van de zorgopleidingen – vallend onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW – wordt bepaald door het onderwijs en het werkveld samen.
De inhoud van de medische vervolgopleidingen – waar VWS verantwoordelijk voor is wat betreft de bekostiging – wordt bepaald door de beroepsverenigingen.
Deze partijen zijn verantwoordelijk om voldoende aandacht te besteden aan de veranderende zorgvraag in de zorgopleidingen, zoals aandacht voor het thema cultuursensitiviteit. In veel zorgopleidingen wordt hier al aandacht aan besteed, zoals in de geneeskundige opleidingen (zie het bij vraag 5 en 6 genoemde Raamplan Artsopleiding uit 2020) en de mbo-verzorgende en verpleegkundige opleidingen13.
Is bekend welke behoefte er is aan verschillende cultuursensitieve woon-zorgvormen voor ouderen? Heeft u debest practisesin beeld?
In de Leidraad Cultuurspecifieke Zorg van NOOM wordt ook ingegaan op wat persoonsgerichte zorg aan mensen met een migratie-achtergrond inhoudt, ook voor zover het de woonvorm betreft. Daarnaast zien we dat diverse zorgaanbieders zich steeds meer richten op deze groep. Deze zorgaanbieders ontwikkelen best practices. De kennis die deze zorgaanbieders ontwikkelen geven een adequaat beeld. In de leidraad van NOOM is ook een overzicht opgenomen met cultuurspecifieke huizen.
Deelt u de mening dat ouderen met een migratieachtergrond net zoveel recht hebben op tijdige en adequate mentale zorg als alle andere ouderen in Nederland? Zo ja, hoe denkt u dit vorm te geven? Zo nee, waarom niet?
De norm voor goede zorg is persoonsgerichte zorg, ongeacht hun achtergrond. Via de leidraad van NOOM en ook via het expertisecentrum Pharos wordt de benodigde kennis ontsloten zodat alle zorgaanbieders dit kunnen toepassen (zie ook het antwoord op de vragen 7 en 8).
Migrantenouderen vormen een moeilijk bereikbare groep. Hoe gaat u hen de komende jaren bereiken en voorlichten?
In de Zorgstandaard Dementie is onder andere opgenomen dat er op regionaal niveau «op laagdrempelige wijze begrijpelijke publieksinformatie en individuele voorlichting wordt geboden, cultuursensitief, in diverse communicatievormen». In het kader van de Nationale Dementiestrategie wordt de implementatie van deze in 2020 vastgestelde Zorgstandaard Dementie ondersteund. De regionale dementienetwerken hebben daarbij een belangrijke taak.
Bent u bereid meer tolken in te zetten, zodat huisartsen dementie gemakkelijker kunnen herkennen en oudere migranten zelf ook goede informatie krijgen over dementie? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven en wilt u daar middelen voor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef, is recentelijk een verkennende studie gestart naar talentolken in de zorg. Ik wacht deze studie eerst af om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie wat betreft de inzet en financiering van tolken. Overigens gaat dit verder dan de inzet bij huisartsen. Het betreft een brede inventarisatie binnen de verschillende zorgwetten die we kennen. Rond de zomer wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hoeveel financiële middelen bent u bereid in te zetten om dit probleem te lijf te gaan?
Zoals bij eerdere antwoorden aangegeven is persoonsgerichte zorg de norm, ongeacht leeftijd, geslacht of (culturele) achtergrond. Cultuursensitiviteit is daarbij uiteraard belangrijk. Zorgorganisaties en zorgprofessionals dienen daarvoor voldoende uitgerust te zijn. Langs verschillende wegen (opleidingen, leidraden, kennisproducten) wordt hier aandacht aan besteed. Gegeven het toenemend aantal mensen met een migratie-achtergrond dat op goede zorg is aangewezen, zal ik uw Kamer in het najaar 2022 een brief doen toekomen over cultuursensitieve zorg. In het Hoofdlijnendebat dat ik met uw Kamer had op 8 maart jl. heb ik deze brief reeds aangekondigd.
De gewijzigde definitief van royalty’s, waardoor het voor multinationals makkelijk is om onder de Wet bronbelasting uit te komen |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Multinationals trekken aan het langste eind in gevecht om bronbelasting» van Follow the Money?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Met AmCham heeft een gesprek2 plaatsgevonden naar aanleiding van haar reactie op de internetconsultatie bij ATAD2 (tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking)3. In dit gesprek heeft AmCham tevens de afbakening van het begrip royalty in de context van ATAD2 aan de orde gesteld. Verder is tijdens dit gesprek in algemene zin ook de bronbelasting aan de orde gekomen.
Bij de vormgeving van de Wet bronbelasting 2021 moest er ten aanzien van de reikwijdte van het begrip royalty een keuze worden gemaakt. Die keuze wordt in de antwoorden op vragen 7 tot en met 9 toegelicht. Bij deze vormgeving zijn de eventuele wensen van AmCham niet van belang geweest.
Klopt het dat Amcham meermaals heeft gepoogd de definitie van het begrip royalty’s aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft Amcham bij het kabinet gepleit voor een aanpassing van dit begrip?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel ruimte is hiervoor aan Amcham geboden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft u of hebben ambtenaren van uw ministerie (of van andere ministeries) met Amcham contact gehad over de definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 1.
Welke reden denkt u dat Amcham heeft gehad om te pleiten voor een aanpassing van de definitie van royalty’s? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom in de memorie van toelichting bij de Wet bronbelasting wel wordt aangegeven dat wordt aangesloten bij de royaltydefinitie van het OESO-modelverdrag, maar niet dat deze definitie juist afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn of het Modelverdrag van de Verenigde Naties (VN)? Deelt u de mening dat deze informatie voor de Kamer relevant is?
Het royaltybegrip komt onder meer voor in het OESO-Modelverdrag (artikel 12), het Besluit voorkoming dubbele belasting (BvdB)4 en de rente- en royaltyrichtlijn5. Bij het vaststellen van het royaltybegrip voor de Wet bronbelasting 2021 zijn deze verschillende regelingen in de beoordeling betrokken. Het verschil tussen deze regelingen is de wijze van behandeling van vergoedingen voor operational leasing, dit betreft bijvoorbeeld de huurvergoeding van boorplatformen, vliegtuigen en treinen. In het BvdB en in de rente- en royaltyrichtlijn worden deze vergoedingen als royalty’s beschouwd. In het OESO-modelverdrag is (operational) leasing niet in de definitie van royalty’s opgenomen.
De Wet bronbelasting 2021 richt zich tegen doorstroom van passieve geldstromen, waaronder bepaalde royalty’s. Daarbij is een definitie zoals die internationaal wordt gehanteerd voor royalty’s voor de hand liggend omdat die zal aansluiten bij de verdeling van de heffingsrechten tussen de landen die een belastingverdrag met elkaar hebben gesloten. Dit geldt ook voor de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten. Voor de toepassing van de Wet bronbelasting 2021 is het dan ook het best passend om aan te sluiten bij het royaltybegrip van artikel 12 van het OESO-modelverdrag, waarop de Nederlandse belastingverdragen zijn gebaseerd. Op die manier kan Nederland het nationale heffingsrecht ten opzichte van een laagbelastende jurisdictie onder een belastingverdrag zo goed mogelijk effectueren.
Door aan te sluiten bij de definitie van het BvdB of de rente- of royaltyrichtlijn, zouden ook betalingen voor operational leasing onder de reikwijdte van de Wet bronbelasting 2021 worden gebracht. Dit is niet de bedoeling van deze wet, die immers passieve geldstromen wil belasten.
Gelet op het geringe verschil tussen de verschillende definities, deelt het kabinet niet de lezing dat gekozen is voor een «nauwe definitie».
Erkent u dat binnen uw ministerie kennelijk reeds bekend was dat de Wet bronbelasting veel betalingen ongemoeid zou laten en in die zin wat betreft doelmatigheid zou inboeten, gezien de opmerking van een medewerker dat «andere betalingen niet onder bronbelasting zouden vallen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Is naar uw mening tijdens het wetgevingsproces voldoende duidelijk geworden dat in de Wet bronbelasting een zeer nauwe definitie van het begrip royalty wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven waarin het royaltybegrip afwijkt ten opzichte van die in de OESO-verrekenprijsrichtlijn en het Modelverdrag van de VN?
De definitie van royalty’s in het VN-Modelverdrag is iets ruimer dan in het OESO-Modelverdrag. Het bevat aanvullend (vergoedingen voor het gebruik van of het recht op gebruik van) «films or tapes used for radio or television broadcasting» en van «industrial, commercial or scientific equipment».
De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten geen specifieke definitie van het begrip royalty. Wel wordt er in de OESO-verrekenprijsrichtlijnen ingegaan op het begrip «intangibles» (hoofdstuk 6, special considerations for intangibles). Dit hoofdstuk heeft betrekking op verrekenprijsvraagstukken en in par. 6.13 van de richtlijnen wordt daarom expliciet aangegeven dat het geen relevantie heeft voor andere doelen van belastingheffing (zoals in relatie tot bronbelasting). In par. 6.13 van de richtlijnen wordt ook nadrukkelijk gesteld dat de karakterisering van een transactie in het kader van de vaststelling van een verrekenprijs geen relevantie heeft voor de vraag of een bepaalde betaling een royalty is of onderworpen is aan een bronbelasting onder artikel 12 van het OESO-Modelverdrag. De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten dus geen geschikte definitie waar voor de Nederlandse bronbelasting bij kan worden aangesloten.
Waarom is er gekozen voor een royaltydefinitie die afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn?
Zie antwoord vraag 10.
Vallen alle betalingen voor intellectueel eigendom onder de door Nederland gekozen definitie van royalty’s? Zo nee, welke niet?
Deze vragen zijn niet eenduidig te beantwoorden. Daarvoor zijn de begrippen die in de vragen worden gehanteerd onvoldoende afgebakend en gedefinieerd. In de Wet bronbelasting 2021 is voor het begrip royalty aangesloten bij artikel 12 van het OESO-modelverdrag. Om te bepalen of een betaling onder de reikwijdte van artikel 12 OESO-modelverdrag valt (en dus als royalty kan worden aangemerkt onder de Wet bronbelasting 2021), moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt.
Daarbij kan met name in situaties zoals bedoeld in vraag 15 sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst of een te leveren zaak als over het verstrekken van know-how. Als in een dergelijk gemengd contract een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt, kan de betaling deels worden aangemerkt als royalty in de zin van artikel 12 van het OESO-modelverdrag.
Deze feiten en omstandigheden zijn eveneens relevant voor de vraag of de betaling als zakelijk («at arm’s length») kan worden aangemerkt in de zin van de OESO-verrekenprijsrichtlijnen. De nadruk die in de verrekenprijsrichtlijnen wordt gelegd op winsttoerekening in relatie tot waardecreatie, is ook in de Nederlandse uitvoeringspraktijk evident en opgenomen in het vigerende verrekenprijsbesluit6. De Belastingdienst houdt hier toezicht op.
Vallen distributierechten onder de door de fiscus gehanteerde definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre is de definitie van royalty’s die in de ons omliggende landen wordt gehanteerd, vergelijkbaar met hoe deze wordt gehanteerd door de Nederlandse fiscus? Wat zijn de verschillen?
Een snelle vergelijking met het Verenigd Koninkrijk (artikel 579 van de Income Tax (Trading and Other Income) Act) en Duitsland (§4j en §50a van het Einkommensteuergesetz) leert dat de definities die daar gebruikt worden sterk overeenkomen met de Nederlandse en ook beide geïnspireerd lijken te zijn op die uit het OESO-Modelverdrag.
Hoe gaat de Belastingdienst om met het fenomeen «embedded royalty’s»?
Zie antwoord vraag 12.
Weet de Belastingdienst voor een bedrijf altijd welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s»? Is een bedrijf verplicht dat precies te specificeren?
De Belastingdienst weet niet altijd of en zo ja welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten een royalty is in de zin van de Wet bronbelasting 2021. Om te bepalen of een deel van de betaling voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s, moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt. Daarbij kan in situaties sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst als over het verstrekken van know-how.
Het bericht ‘Vluchtelingenstroom op gang vanuit Oekraïne, buurlanden bereiden opvang voor’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vluchtelingenstroom op gang vanuit Oekraïne, buurlanden bereiden opvang voor»?1
Ja.
Klopt het dat een woordvoerder van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft gezegd dat extra maatregelen in Nederland naar aanleiding van de vluchtelingenstroom uit Oekraïne niet nodig zijn? Zo nee, wat is er dan gezegd?
Nederland bereidt zich voor op de komst van vluchtelingen uit de Oekraïne. Er is gestart met voorbereidingen voor de mogelijk grootschalige opvang van Oekraïners. Diverse gemeenten hebben aangeboden vluchtelingen onderkomen te kunnen bieden. Er wordt vanuit het Rijk met de gemeenten, COA, IND, Politie en Defensie volop samengewerkt om dit mogelijk te maken.
Bent u het ermee eens dat het onverstandig is geen extra maatregelen te nemen, gelet op het feit dat de opvang op dit moment al zeer vol zit en het COA dit zelf ook aangeeft, en de uitvoeringsorganisaties in de asielketen zoals de IND en het COA de gevolgen van de vorige verhoogde instroom naar aanleiding van de val van Kabul nog aan het verwerken zijn omdat men hier destijds ook slecht op voorbereid was? Zo nee, waarom niet?2
Naast het organiseren van mogelijk noodzakelijke opvanglocaties, geldt voor Oekraïners die hier al zijn of hiernaartoe komen dat het kabinet heeft voorzien in een ruimhartig en veilig verblijf. Oekraïners die zich nu in Nederland bevinden, hebben een verblijfstitel anders dan asiel. Voor deze groep zal daarom in voorkomend geval bezien worden of er verblijfsrechtelijke aspecten zijn, zoals aflopende visa, zodat waar nodig voorzien kan worden in (voortgezette) verblijfsrechtelijke mogelijkheden.
Bent u bereid alsnog in overleg met de IND en het COA zo snel mogelijk extra voorzorgsmaatregelen te treffen (zoals extra opvangcapaciteit) zodat de asielketen is voorbereid op eventuele verhoogde instroom en de Kamer te informeren over de stappen die hierop worden gezet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk, het liefst voor het debat over de ontwikkelingen in Oekraïne op 28 maart en anders uiterlijk 3 maart te beantwoorden?
Ja.
Capaciteit en bereidheid van Nederland voor de opvang van eventuele vluchtelingen uit Oekraïne |
|
Suzanne Kröger (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat vluchtelingen recht hebben op een veilige plek in de EU, ondanks dat Premier Rutte niet heeft willen toezeggen dat Nederland extra vluchtelingen uit Oekraïne gaat opvangen tijdens de persconferentie op 24 februari? Zo ja, hoeveel vluchtelingen bent u voornemens over te nemen van de EU-lidstaten die vermoedelijk als eerste geconfronteerd zullen worden met vluchtelingenstromen vanuit Oekraïne?
Het kabinet acht het van groot belang dat de Europese Unie (EU) eensgezind optreedt, zeker als het gaat om het ontvangen van mensen die het conflict in Oekraïne ontvluchten. Dit draagt het kabinet ook uit op Europees niveau.
In de EU is zeer eensgezind gereageerd om de getroffen Oekraïners een veilige haven te bieden. Ondersteuning en bescherming van mensen die het conflict ontvluchten is prioriteit. Voor het bevorderen van snelle politieke besluitvorming en informatiedeling tussen lidstaten werd tijdens de JBZ-raad van 27 februari het Integrated Political Crisis Mechanism (IPCR) door het voorzitterschap geactiveerd, en op 28 februari vond de eerste besluitvorming plaats.
Al voorafgaand aan de Russische inval bereidden de lidstaten aan de grenzen met Oekraïne, de Commissie en haar Agentschappen noodplannen voor. De EU heeft een aantal instrumenten tot haar beschikking die snel ingezet kunnen worden voor o.a. het delen van informatie, het coördineren van noodhulp en het coördineren van steunverzoeken aan het EU Civil Protection Mechanism (UCPM), het EU Asiel Agentschap (EUAA) en Frontex. Deze mechanismes zijn momenteel actief en hier kan gebruik van worden gemaakt door EU-lidstaten die worden geconfronteerd met de vluchtelingenstroom.
Het kabinet heeft veel waardering voor de manier waarop in buurlanden Oekraïners momenteel worden opgevangen. Ook Nederland wil voorzien in een veilig en ruimhartig tijdelijk verblijf. Het kabinet ontvang inmiddels de eerste berichten dat omringende landen aan de grens van hun opvangcapaciteit zitten, waaronder Moldavië. Daar wordt in Brusselse gremia over gesproken, o.a. in het solidariteitsplatform gecoördineerd door de Commissie.
Klopt de suggestie die werd gewekt vorige week dat er een gebrek aan opvangcapaciteit was, waardoor er geen vlucht met Afghaanse evacués naar Nederland kon komen? Kunt u aangeven hoeveel plekken er op dit moment bij het COA beschikbaar zijn? Wordt er nu al gewerkt aan het ophogen van de capaciteit? Zo ja, met hoeveel extra vluchtelingen wordt rekening gehouden? Welke andere acties heeft het kabinet de afgelopen week getroffen in voorbereiding op een vluchtelingenstroom?
De suggestie dat Afghaanse evacués niet naar Nederland worden overgebracht als gevolg van de beperkte opvangcapaciteit in Nederland is onjuist. Er zijn met twee chartervluchten op respectievelijk 1 maart en 9 maart jl. bijna 350 personen naar Nederland overgebracht. Daarnaast gaan de overbrengingen van kleinere groepen (20–30 personen) ook door. Na aankomst in Nederland wordt de meeste van hen ondergebracht in opvanglocaties van het COA. Inwoners van Oekraïne kunnen op basis van een visum of visumvrij in Nederland verblijven en hoeven zich dan ook niet tot de asielopvang van het COA te wenden voor opvang. In de eerste fase waar we nu in zitten zijn de eerste onmiddellijke opvangplekken gerealiseerd waar Oekraïense vluchtelingen kunnen worden opgevangen, o.a. in de gemeente Amsterdam en Legerkamp Harskamp. Ook met andere gemeenten wordt gesproken om op korte termijn opvanglocaties te realiseren voor de groep Oekraïense vluchtelingen.
De verwachting is evenwel dat de komende weken en maanden veel meer vluchtelingen vanuit Oekraïne naar Nederland kunnen komen. De mate waarin deze tweede fase zich aandient is onvoorspelbaar. Dit hangt in grote mate af van de duur en intensiteit van de oorlog.
Desalniettemin, is het zaak dat Nederland zich opmaakt voor grootschalige opvang van vluchtelingen uit Oekraïne. Op 7 maart jl.1 hebben de veiligheidsregio’s de opdracht gekregen om in de eerste fase, samen met gemeenten, de realisatie van minimaal 1.000 opvangplekken binnen twee weken per veiligheidsregio te coördineren. Daarnaast werken zij aan nogmaals 1.000 opvangplekken extra per veiligheidsregio in de periode daarna. Over de aanpak opvang vluchtelingen uit Oekraïne is uw Kamer eveneens nader geïnformeerd per brief op 17 maart jl.
In hoeverre heeft u tijdens de afgelopen Raad Buitenlandse Zaken de voorbereiding voor een Europees noodplan voor de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne aangekaart?
In de Raad Buitenlandse Zaken wordt wel gesproken over de Russische agressie tegen Oekraïne, maar minder specifiek over de opvang van vluchtelingen. Dit onderwerp is belegd bij de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-raad). Tijdens de extra ingelaste JBZ-Raad van 27 februari is bijvoorbeeld gesproken over noodhulp, opvang en solidariteit. Daar heeft Nederland bepleit dat er een Europa verenigd en solidair moet optreden om diegenen die het conflict te ontvluchten een veilige haven te bieden. Uw Kamer is hierover geïnformeerd middels het verslag van de ingelaste JBZ-Raad van 28 februari jl. Europese plannen voor de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne stonden eveneens ter bespreking tijdens de JBZ-Raad van 3 en 4 maart. Hier werd een politiek akkoord bereikt over de activering van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De betreffende richtlijn omschrijft een uitzonderlijke procedure om onverwijld tijdelijke bescherming te bieden aan ontheemden die vluchten voor oorlog en geweld. Voor een terugkoppeling van deze bespreking verwijs ik u naar het verslag van de Raad van 3 en 4 maart.2
Bent u het ermee eens dat de opvang van mogelijke Oekraïense vluchtelingen niet enkel door de EU-landen aan de grens met Oekraïne dient te worden gedragen, maar als gezamenlijke Europese verantwoordelijkheid moet worden gezien? Bent u bereid er in EU-verband voor te pleiten dat Richtlijn 2001/55/EG van de Raad betreffende «minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen» in werking dient te worden gesteld nu een vluchtelingenstroom uit Oekraine op gang komt, zodat zij direct tijdelijke bescherming kunnen verkrijgen en het asielsysteem niet onnodig vastloopt?
Het kabinet acht het van groot belang dat de Europese Unie eensgezind optreedt, ook wanneer het gaat om het ontvangen van mensen die het conflict in Oekraïne ontvluchten. Tijdens de JBZ-raad van 3 en 4 maart is besloten de Richtlijn Tijdelijke bescherming (2001/55/EG) te activeren. Voor meer informatie over het activeren van deze Richtlijn verwijs ik u naar het verslag van de Raad van 3 en 4 maart.3
Bent u bekend met de beschikbare opvangcapaciteit voor mogelijke vluchtelingen in EU-landen die grenzen aan Oekraïne? Bent u bereid bij te dragen aan de mogelijke opvang van Oekraïense vluchtelingen via relocatie, indien de opvangcapaciteit van landen aan de Europese buitengrenzen tekort schiet?
Het kabinet is van mening dat de EU solidair op moet treden: daar zet het kabinet zich ook voor in. Het kabinet ontvangt de eerste berichten dat omringende landen aan de grenzen van de opvangcapaciteit zitten. Daar wordt in Brusselse gremia over gesproken, o.a. in het solidariteitsplatform gecoördineerd door de Commissie. Voor nadere toelichting verwijst het kabinet u naar de Kamerbrief die u op 17 maart jl. toeging.
Humanitaire noodhulp aan Oekraïne |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre bereidt u zich voor op verschillende humanitaire crisisscenario’s in en rond Oekraïne veroorzaakt door de Russische aanval?
Voor de Nederlandse respons op de humanitaire gevolgen van de Russische inval in Oekraïne houdt Nederland nauw contact met de daarvoor verantwoordelijke organisaties: OCHA, de VN-organisatie die de internationale noodhulp coördineert, ECHO, de noodhulporganisatie van de EU, en het Rode Kruis. Nederland kijkt actief naar de ontwikkeling van de humanitaire noden en koerst de respons op de informatie en analyses van onze vertrouwde partners. Daarmee kan de geboden hulp zo goed mogelijk aansluiten bij de noden van de getroffen landen. De VN en het Rode Kruis zullen de komende dagen nieuwe hulpverzoeken uitbrengen, gebaseerd op de huidige inschatting van noden in Oekraïne en omringende landen.
De algemene situatie in Oekraïne is echter zeer onzeker en ontwikkelt zich snel. De humanitaire implicaties en noden zijn daardoor slecht in te schatten. Adequate rapportages en analyse ontbreken nog, maar uit eerste berichtgeving blijkt dat hulpverleners gebrekkige toegang hebben tot de getroffen gebieden en momenteel zelf moeten schuilen voor het geweld. Nederland zal partijen daarom blijven oproepen om het internationaal humanitair recht na te leven. Het is van het grootste belang dat humanitaire actoren ongehinderd toegang hebben om levensreddende en spoedeisende hulp te verlenen. Ook de veiligheid van hulpverleners is en moet een prioriteit blijven voor alle betrokken partijen.
Kunt u uiteenzetten hoe de verschillende humanitaire crisisscenario’s eruitzien?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er middelen gereserveerd om humanitaire noodhulp te kunnen bieden wanneer dat nodig blijkt?
VN-noodhulporganisaties als OCHA, UNICEF, WFP en UNHCR, en het Rode Kruis hebben zich de afgelopen periode voorbereid op verslechtering van de humanitaire situatie in Oekraïne. Deze organisaties zijn al ter plekke actief en hebben meegedeeld «to stay and deliver». Een en ander is mede mogelijk dankzij de meerjarige en ongeoormerkte financiering van Nederland aan deze humanitaire partners. Die flexibele, vroegtijdige vorm van steun is één van de pijlers van het Nederlandse noodhulpbeleid.
Om de coördinatie en uitvoering van de hulpverlening inzake Oekraïne in goede banen te leiden wordt in Genève een interagency Emergency Operations Centre opgezet. Dit centrum richt zich op coordinatie van de einternationale hulp en nationale respons. De leiding is in handen van OCHA en UNHCR.Wat betreft de respons richt de aandacht zich op voortzetting van de lopende noodhulp in het kader van het eerder gepubliceerde Humanitarian Response Plan en op contingency planning voor met name de opvang van ontheemden en vluchtelingen in Oekraïne en de buurlanden.
De VN heeft aangekondigd op dinsdag a.s. een geactualiseerde noodhulpplan en hulpverzoek uit te brengen. Het kabinet maakt daarvoor onmiddellijk € 20 miljoen vrij voor de door de VN gecoördineerde humanitaire hulp in Oekraïne en de buurlanden, ten behoeve van de opvang van Oekraïense vluchtelingen. Daarmee kunnen mensen die op de vlucht slaan voorzien worden met essentiële goederen en diensten, zoals voedsel, water en medische zorg
De VN heeft via het mondiale VN-noodfonds CERF ook reeds een bedrag van USD 20 miljoen vrijgemaakt voor het lenigen van acute humanitaire noden in de regio’s Donetsk en Loegansk en andere delen van het land. Nederland draagt in 2022 een totaal van 55 miljoen euro bij aan CERF en is daarmee de vijfde donor
Via het EU Civil Protection Mechanism(UCPM) heeft Nederland ook hulpverzoeken ontvangen van autoriteiten in Oekraïne en buurlanden voor humanitaire hulp aan de slachtoffers van de oorlog in Oekraïne. Het kabinet stelt op verzoek van de autoriteiten in Moldavië hulpgoederen ter beschikking voor de opvang van Oekraïense vluchtelingen aldaar, ter waarde van ruim een half miljoen euro. Deze goederen gaan vandaag nog op transport. Ook stelt het kabinet op verzoek van de Oekraïense autoriteiten, via het UCPM, medicijnen en medische hulpgoederen beschikbaar; deze zending vertrekt begin deze week. De goederen voor Moldavië gaan vandaag nog op transport; de medische hulpgoederen volgen begin deze week
Het Nederlandse Rode Kruis en de leden van de Dutch Relief Alliance treffen momenteel voorbereidingen voor het opstarten en opschalen van hun hulpactiviteiten. Hiervoor worden momenteel de humanitaire noden in kaart gebracht.
Als EU-lidstaat draagt Nederland ook bij aan het werk van de EU noodhulporganisatie ECHO.
De Kamer zal op de hoogte worden gehouden van alle relevante ontwikkelingen en verdere humanitaire hulp voor de slachtoffers van de oorlog in Oekraïne.
Bent u bereid deze middelen waar nodig onmiddellijk in te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, ondanks het op dit moment onzekere verloop van de situatie in Oekraïne en mijn volle begrip daarvoor, uiteenzetten hoe de humanitaire noodhulp aan Oekraïne eruit zal zien?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2
Kunt u toezeggen op zeer korte termijn over de behoefte aan noodhulp te spreken met de Oekraïense autoriteiten?
Het kabinet staat in voortdurend contact met de Oekraïense autoriteiten, en de autoriteiten in buurlanden, over de behoefte aan noodhulp – rechtstreeks, in EU- en VN-verband en in de verschillende overleggen voor de coördinatie van internationale hulpverlening. De verdere mogelijkheden voor steun vanuit de EU zullen ook tijdens de informele RBZ/OS van 6 en 7 maart a.s. aan de orde komen.
Kunt u toezeggen op zeer korte termijn met uw counterparts binnen de Europese Unie te spreken over de gezamenlijke strategie voor het bieden van noodhulp?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor maandag 28 februari 2022?
Het bericht 'Levend koken van varkens in slachthuizen gaat nog altijd door' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Thom van Campen (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Levend koken van varkens in slachthuizen gaat nog altijd door»?1
Ja.
Kunt u delen om welke slachthuizen het hier ging en of er sprake is van systematische of herhaaldelijke overtredingen bij enkele slachthuizen?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) maakt de algemene inspectiegegevens van alle roodvleesslachthuizen met permanent toezicht in Nederland openbaar. De website www.openbare-inspectieresultaten.nvwa.nl toont cijfers per individueel bedrijf met daarbij het aantal overtredingen dat geleid heeft tot een schriftelijke waarschuwing of boete. Bij enkele slachthuizen zijn de genoemde overtredingen bij herhaling geconstateerd. Bij deze slachthuizen heeft de NVWA door middel van maatwerk geïntervenieerd. Naast deze formele overtredingen intervenieert de NVWA tijdens de aanwezigheid bij het slachtproces waar nodig direct in het proces of het product, zoals het tijdelijk stilleggen van het slachtproces of het laten afwaarderen van vlees tot dierlijk bijproduct zodat het niet meer voor menselijke consumptie gebruikt mag worden. Het bericht waarop de vragenstellers doelen, ziet op informatie die de NVWA heeft openbaargemaakt op grond van een Wob-verzoek. Op grond van de afweging die de Wob voorschrijft, worden niet de namen van de bedrijven die het betreft, bekend gemaakt.
Kunt u per situatie aangeven welke sancties zijn opgelegd aan de desbetreffende slachthuizen? Kunt u daarbij ook aangeven hoeveel constateringen van misstanden vooraf moesten gaan alvorens werd overgegaan op het uitgeven van een sanctie? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 2 aangegeven worden inspectiegegevens in algemene zin openbaar gemaakt. De overtredingen waar het bericht naar verwijst zijn bestuurlijk gehandhaafd, middels schriftelijke waarschuwingen en bestuurlijke boetes, waarbij door recidive een hoger boetebedrag ten laste is gelegd. De opgelegde boetes variëren van € 2.500 tot € 17.500. Bij de constatering van overtredingen handhaaft de NVWA-inspecteur volgens het interventiebeleid. De NVWA maakt haar algemene en specifieke interventiebeleid openbaar
Kunt u reflecteren op de constatering uit het bericht dat er soms wel een halfjaar werd gewacht met het opstellen van een rapport nadat de misstanden waren geconstateerd? Deelt u de mening dat late rapportering vanuit dierenwelzijnsperspectief hoogst onwenselijk is en dat per misstand een rapport zou moeten worden opgesteld?
Ja, dat kan ik. Een interventie van de NVWA is primair gericht op het verbeteren van naleving en daarmee op het direct stoppen van de misstanden. Een toezichthoudend dierenarts heeft daartoe meerdere instrumenten tot zijn beschikking; van aanspreken op gedrag tot opleggen van boeterapporten. In dit specifieke geval is het slachthuis per direct aangesproken en zijn aanwijzingen voor de bedrijfsvoering gegeven. Helaas niet afdoende waardoor later alsnog een rapport van bevinding en boete is opgelegd toen bleek dat de overtreding opnieuw had plaatsgevonden. Ik betreur elk dierenwelzijnsmisstand en het is de primaire verantwoordelijkheid van het slachthuis om haar bedrijfsvoering op orde te hebben en misstanden te voorkomen. En aan de NVWA om hier effectief op toe te zien door o.a. te sturen op verkorten van doorlooptijden binnen haar interventiebeleid. Ik constateer verder dat in de afgelopen periode de NVWA stringenter optreedt tegen dierenwelzijn overtredingen en daarmee laat zien een lerende organisatie te zijn.
Hoe reflecteert u op de bevinding uit de opgevraagde stukken dat een ongediplomeerde slachthuismedewerker na een berisping van een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierover, gewoon doorging met zijn werk? Kunt u toelichten hoe vaak situaties zoals deze voorkomen, waarbij berispingen van inspecteurs zomaar aan de laars worden gelapt?
De slachthuizen zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van vigerende wetgeving. Het betreffende slachthuis is onvoldoende serieus omgegaan met het feit dat er door de NVWA een overtreding werd geconstateerd en de aanwijzing ter plaatse van de NVWA-inspecteur die hierop volgde om zaken in orde te brengen. De NVWA heeft hierbij destijds gehandhaafd door een rapport van bevindingen op te maken voor het inzetten van een onvoldoende gekwalificeerde medewerker. Dit heeft geleid tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Als deze situatie zich nu voordoet spreekt de NVWA ook de dierenwelzijnsofficier van het slachthuis aan op het inzetten van een ongediplomeerde medewerker, zodat deze niet meer wordt ingezet. De NVWA heeft geen aanwijzingen dat situaties als deze frequent aan de orde zijn. Mocht blijken dat herhaling van overtredingen op het gebied van dierwelzijn aan de orde is dan zal de NVWA niet nalaten om stevig in te grijpen.
In hoeveel gevallen van overtreding ging het om een slachthuis waarbij eerder een overtreding was vastgesteld, wat lijkt te duiden op een systematischere problematiek?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 2.
Waarom is hier niet gekozen voor aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld een slachterij onder verscherpt toezicht stellen, zoals bij Gosschalk? Welke afwegingen liggen en lagen hieraan ten grondslag?
De NVWA handhaaft volgens het interventiebeleid met het geven van schriftelijke waarschuwingen en het opleggen van bestuurlijke boetes. Indien een bedrijf (ernstige) overtredingen blijft begaan, worden in het kader van het recidivebeleid hogere bestuurlijke boetes opgelegd. Indien toepassing van het interventiebeleid onvoldoende blijkt om de overtredingen op te heffen en verdere herhaling te voorkomen, kan het bedrijf onder verscherpt toezicht worden geplaatst en geldt een zwaarder toezichtsregime. Per bedrijf wordt eerst een zogenaamde maatwerkaanpak opgesteld (voorafgaand aan verscherpt toezicht), waarbij het bedrijf zwaardere maatregelen kan voorkomen door direct zijn bedrijfsprocessen te verbeteren. Deze maatwerkaanpak is nodig ten behoeve van het proportioneel handelen en dossieropbouw om de rechterlijke toets van sanctiebesluiten te doorstaan bij zwaardere maatregelen zoals passend binnen het verscherpt toezicht.
Bij de betreffende overtredingen heeft de NVWA deze afwegingen gemaakt en is een maatwerkaanpak toegepast. Indien de doorgevoerde verbeteringen niet voldoende zijn, dan zal de NVWA overgaan tot het instellen van verscherpt toezicht.
Deelt u de mening dat in het geval van meerdere overtredingen grotere maatregelen zoals tijdelijke sluiting en/of het drastisch verlagen van de bandsnelheid (bij heropening) nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat dit soort ingrijpende maatregelen worden genomen, ook in het licht van het eerdere verzoek om een «three strikes out»-principe te hanteren voor zware overtredingen?
De NVWA zal niet nalaten om bij geconstateerde misstanden in te grijpen en de verantwoordelijke slachthuizen in die situaties aan te pakken. De NVWA heeft afgelopen zomer bijvoorbeeld de erkenning van een slachthuis geschorst vanwege ernstige overtredingen ten aanzien van dierenwelzijn. Daarmee is het slachtproces voor een aanzienlijke periode stilgelegd totdat het slachthuis het dierenwelzijn in haar bedrijfsvoering naar het oordeel van de NVWA afdoende had ingericht.
Tijdens het commissiedebat over exportverzamelplaatsen op 9 september 2021 heeft het lid Van Campen (VVD) gevraagd naar de mogelijkheid voor modaliteiten voor een «three-strikes-out»- dan wel een puntensysteem en het interventiebeleid van de NVWA (Kamerstuk 28 286, nr. 1219). De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van het interventiebeleid van de NVWA ligt bij de Inspecteur Generaal (IG) van de NVWA. Momenteel werkt de NVWA de procedure voor verscherpt toezicht voor de slachthuizen verder uit. In dat kader zal ook gekeken worden of een vorm van een puntenstelsel of iets soortgelijks kan helpen het verscherpt toezicht verder vorm te geven. Van belang hierbij is dat voldoende rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het geval en welke interventies daarin het meest effectief zijn. Dit ook in verband met de rechterlijke toets van sanctiebesluiten.
Ik herken in de vraag van lid Van Campen de wens om te onderzoeken of een bedrijfsvoering die herhaaldelijk tot ernstige overtredingen leidt, middels een simpeler en overzichtelijker systeem consequenties kan hebben op de aan het bedrijf verleende erkenning. Bij een vereenvoudigde aanpak met een puntenstelsel moet rekening worden houden met het totaal aan voor slachthuizen geldende wetgeving. In dit complexe systeem, waarin niet iedere overtreding of omstandigheid even zwaar aan te rekenen is, is echter niet zonder meer een vergelijking te maken met een three-strikes-out of puntensysteem zoals in de Tabakswet- en rookwarenwet. Ik zal uw Kamer informeren zodra de verscherpt-toezichtprocedure voor slachthuizen nader uitgewerkt is.
Wanneer zal het onderzoek over het verlagen van de bandsnelheid, inclusief uw reactie hierop, naar buiten komen? Per wanneer kan uitvoering van de aangenomen motie van het lid Tjeerd de Groot over het substantieel omlaag brengen van de bandsnelheid (Kamerstuk 33 835, nr. 156) verwacht worden?
Het rapport is op 22 april jl. als bijlage van mijn brief over slachthuizen naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237). Uit het rapport blijkt dat het niet zinvol of mogelijk is om in generieke zin een snelheidsverlaging af te dwingen, omdat de procesbeheersing bij een bepaalde slachtsnelheid sterk afhangt van de situatie op en inrichting van dat specifieke slachthuis. Dit bevestigt het (juridische) dilemma dat mijn voorganger schetste in reactie op de aangenomen moties die verzochten om de slachtsnelheid generiek te verlagen. Voor de vervolgstappen die ik verder beoog op dit vlak, verwijs ik u naar eerdergenoemde brief.
De borging van het dierenwelzijn tijdens het slachtproces heeft mijn grootste prioriteit. Vooralsnog blijft de aanwijzing aan de IG NVWA dan ook staan en zal de NVWA verzoeken tot het verhogen van de slachtsnelheid afwijzen. Met betrekking tot bestaande slachtsnelheden blijft onverkort gelden dat de NVWA een verlaging van de slachtsnelheid als corrigerende maatregel op kan leggen indien hier aanleiding toe is. Een dergelijke verplichte verlaging van de slachtsnelheid blijft van kracht totdat de situatie hersteld is en het proces weer volledig beheerst wordt.
Deelt u de mening dat deze onacceptabele misstanden alle plaatsen waar wel zorgvuldig wordt gewerkt in een kwaad daglicht plaatsen en dat het ook daarom van belang is dat er adequaat wordt gehandhaafd op overtredingen in slachthuizen?
Een bedrijf dat herhaaldelijk in de fout gaat, en waar misstanden voorkomen zet inderdaad de gehele sector in een kwaad daglicht. De NVWA zal niet nalaten om bij geconstateerde overtredingen in te grijpen en de verantwoordelijke slachthuizen in die situaties aan te pakken. Zo heeft de NVWA afgelopen zomer de erkenning van een slachthuis tijdelijk geschorst vanwege ernstige overtredingen ten aanzien van het dierenwelzijn.
Deelt u de mening dat het consumentenmisleiding is om vlees van varkens uit slachthuizen waar misstanden plaatsvonden alsnog met het Beter Leven keurmerk drie sterren te verkopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u naar aanleiding van de constateringen gezet om deze misleiding te voorkomen?
Het consumentenvertrouwen is gebaat bij een betrouwbare werking van private keurmerken in de voedselproductie. Het Beter Leven keurmerk is een keurmerk dat de Dierenbescherming in samenwerking met de retail en de veehouderijsector opgesteld en gelanceerd heeft in 2007. Het keurmerk is ondergebracht bij de Stichting Beter Leven Keurmerk en stelt eisen aan de productie bezien vanuit het dierenwelzijn. Ik betreur het als het Beter Leven keurmerk niet goed toegepast zou zijn, maar het is aan de Stichting BLK en de Dierenbescherming om eventueel actie te ondernemen naar aanleiding van de constateringen.
Bent u bijvoorbeeld in overleg getreden met de Dierenbescherming om te voorkomen dat consumenten misleid worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke procesverbeteringen gaat u doorvoeren om dit soort consumentenmisleiding te voorkomen?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 11 is het aan de Stichting BLK en de Dierenbescherming om eventueel actie te ondernemen naar aanleiding van de constateringen. Het zou goed zijn als verantwoordelijke organisaties hierover het gesprek met elkaar aangaan.
Wat is de status van het wetsvoorstel omtrent verplicht cameratoezicht bij slachterijen? Wanneer verwacht u dit naar de Kamer te kunnen sturen?
Ik verwijs uw Kamer voor de voortgang van dit wetsvoorstel naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Deelt u de mening dat het toezicht ook op een externe locatie voor de NVWA beschikbaar moet zijn, zodat deze zonder naar de slachtlocatie toe te moeten onafhankelijk kan beoordelen of sprake is van misstanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit betrokken bij het voorbereide wetsvoorstel?
De NVWA kijkt de camerabeelden als onafhankelijk toezichthouder uit. Zoals de NVWA in haar evaluatie cameratoezicht slachthuizen dierenwelzijn heeft aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1217), zou cameratoezicht veel efficiënter vorm kunnen krijgen als de beelden van afstand uitgekeken zouden kunnen worden. De inzet van cameratoezicht kan de rol van de officiële dierenarts overigens niet vervangen, maar de technologie kan de dierenarts wel ondersteunen in het efficiënt houden van toezicht. Dit aspect wordt meegenomen in de voorbereiding van het wetsvoorstel rond cameratoezicht.
Hoe ziet u de rol van slim cameratoezicht in het wetsvoorstel? Deelt u de mening dat slim cameratoezicht kan vergemakkelijken welke beelden extern moeten worden gedeeld, ook in het licht van privacy? Zo nee, waarom niet?
«Slim» cameratoezicht, ook wel bekend als Artificial Intelligence (AI)-ondersteund cameratoezicht, is een relatief nieuwe vorm van cameratoezicht die de potentie lijkt te hebben om een bijdrage te leveren aan een betere borging van het dierenwelzijn tijdens het slachtproces. Dit type cameratoezicht kan er inderdaad toe leiden dat de inbreuk op de privacy van werknemers beperkt kan worden, als er bijvoorbeeld een selectie van beelden kan plaatsvinden. Tegelijkertijd betreft «slim» cameratoezicht een domein dat nog volop in ontwikkeling is. Ik verwijs uw Kamer voor mijn standpunt over «slim» cameratoezicht ook naar mijn brief van 3 september jl. (Kamerstuk 28 286 nr. 1217) waarin ik de wettelijke verplichting cameratoezicht afkondigde. Zoals ik u op vraag 14 antwoordde, zou cameratoezicht veel efficiënter vorm kunnen krijgen als de beelden van afstand uitgekeken zouden kunnen worden. Ik verwijs u voor meer informatie over de wettelijke verplichting cameratoezicht naar de slachthuizenbrief die ik uw Kamer op 22 april jl. heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Kunt u toelichten of cameratoezicht bij exportverzamelplaatsen ook in het voorliggende wetsvoorstel wordt betrokken, zoals eerder besproken bij het commissiedebat over de problematiek over exportverzamelplaatsen?2
Mijn insteek is om een wetsvoorstel voor te bereiden waarin een algemene wettelijke verplichting wordt opgenomen dat slachthuizen en verzamelcentra camera’s aanwezig hebben waarbij onder andere ook eisen aan de camera’s en plaatsing gesteld worden. In datzelfde wetsvoorstel zal ik ook voorstellen te voorzien in de bevoegdheid van de regering om regels te stellen over het toepassen van zogeheten «slim cameratoezicht». Ik verwijs uw Kamer voor dit onderwerp verder naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Kunt u nader toelichten welke stappen nu zijn gezet en nog worden gezet om medewerkers van de NVWA een veilige werkomgeving te bieden? Kunt u de veiligheid van betreffende medewerkers garanderen?
Ja, de veiligheid van de medewerkers van de NVWA staat voorop. De NVWA is als werkgever verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving voor haar eigen medewerkers. Indien hun veiligheid in het geding is, mogen de NVWA-medewerkers het slachthuis verlaten en kan het slachtproces geen doorgang vinden. De NVWA neemt maatregelen als de veiligheid van haar medewerkers in het geding is. Met bedrijven die zich niet houden aan de voorschriften of afspraken wordt het gesprek aangegaan en wordt waar nodig een waarschuwing gegeven. Als de bedrijven geen gevolg geven aan aanwijzingen van de NVWA, treft de NVWA maatregelen die afhankelijk zijn van de ernst van de situatie. Het tijdelijk stilleggen van het toezicht behoort tot de mogelijkheden. In het geval van misstanden als bedreiging of geweld doet de NVWA aangifte.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb iedere vraag afzonderlijk beantwoord. Door de samenhang in onderwerpen heb ik ervoor gekozen om de beantwoording van deze vragen zo kort mogelijk na de Kamerbrief over slachthuizen aan uw Kamer te sturen.
De zoveelste berichtgeving over ernstig onnodig en vermijdbaar lijden van dieren in Nederlandse slachthuizen en het nog altijd uitblijven van maatregelen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het nieuws dat inmiddels voor de vierde keer blijkt uit opgevraagde inspectierapporten dat het nog altijd regelmatig voorkomt dat varkens in Nederlandse slachthuizen ernstig verbranden en vervolgens verdrinken in broeibakken door fouten in het proces van bedwelmen en steken?1
Ik vind dit onacceptabel. Het gaat mij aan het hart dat dergelijke situaties nog steeds voorkomen, na alle maatschappelijke aandacht van de afgelopen jaren.
Elk incident waarbij dierwelzijn in het geding is, is er één te veel.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een leidinggevende in een slachthuis weigert maatregelen te treffen op het moment dat de toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wijst op handelingen die zorgen voor «ernstig vermijdbaar lijden» bij de dieren, uitgevoerd door een medewerker die helemaal niet beschikt over de juiste diploma’s om het werk te mogen doen? Wat zegt dit volgens u over de cultuur in de vleessector en over de autoriteit van de NVWA?
De slachthuizen zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van vigerende wetgeving. Het betreffende slachthuis is onvoldoende serieus omgegaan met de door de NVWA geconstateerde overtreding en de aanwijzing van de NVWA-inspecteur. Ik vind dit ernstig.
De NVWA heeft hierbij gehandhaafd door middel van het opmaken van een rapport van bevindingen dat heeft geleid tot een bestuurlijke boete. Terugkijkend zou een aanvullende maatregel zoals de stillegging van de band passend zijn geweest. Uit het rapport van bevinding is af te leiden dat deze maatregel niet is genomen.
Erkent u dat dit soort misstanden ook voorkomt in slachthuizen met permanent NVWA-toezicht en dat permanent toezicht in slachthuizen dit soort ernstig dierenleed niet heeft kunnen voorkomen?
Ja, dit soort misstanden komen ook voor in slachthuizen met permanent NVWA-toezicht. Permanente aanwezigheid van een NVWA-toezichthouder op een slachthuis betekent niet dat alle situaties op alle plekken in het slachthuis worden gezien. De slachthuizen zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van de wetgeving. De NVWA houdt hier risicogericht toezicht op, wat voor de controle op bedwelmen en verbloeden concreet betekent dit dat de NVWA steekproefsgewijs nagaat of slachthuizen dit correct uitvoeren. Bij slachthuizen met permanent toezicht zijn dit meerdere steekproeven per dag. Het is niet reëel te verwachten dat met toezicht alle overtredingen van de dierenwelzijnsregels kunnen worden voorkomen.
Wat is uw reactie op de constatering dat NVWA-toezichthouders nog altijd misstanden door de vingers zien, weinig rapporten schrijven en heel lang afwachten of er verbetering optreedt?
Het welzijn van dieren in het slachtproces verdient, naast een optimale bedrijfsvoering door de slachthuizen, krachtig toezicht. Om de toezichthouders van de NVWA te ondersteunen bij een stevige en consequente uitvoering van de handhaving is een versterking van het toezicht in de vleesketen nodig. Ik constateer dat voor het verbeteren van uitvoering en toezicht van de regelgeving voor slachthuizen en een cultuur binnen de NVWA waarbinnen stevige en consequente handhaving de norm is, al veel in gang is gezet. Uw Kamer is ook regelmatig geïnformeerd over de versterking van het toezicht in de vleesketen, het meest recent met een brief aan uw Kamer van 12 november 2021 (Kamerstuk 33 835, nr. 135). Ik onderschrijf het belang hiervan. Dit verbeterproces vergt tijd en is nog niet af. Tegelijkertijd zal ook met regelgeving, toezicht en handhaving nooit volledig kunnen worden voorkomen dat er onregelmatigheden zijn of zelfs misstanden plaatsvinden. Ik blijf een stevig appel doen op de sector om er voor te zorgen dat in iedere stap van het bedrijfsproces, op ieder moment van dat proces, en dus ook bij iedere medewerker die met dieren werkt het welzijn van de dieren de hoogste prioriteit heeft.
Hoe verhouden deze berichten zich tot uw uitspraak «Waar we overtredingen constateren, grijpen we in. Waar nodig leggen we boetes op»?2
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat uit de evaluatie van het cameratoezicht in slachthuizen bleek dat op de beelden die twee keer per maand worden bekeken vreselijk dierenleed is gezien, zoals het slaan/schoppen van een koe, het voor dood achterlaten van een schaap op een losperron en het onthoofden van een koe, terwijl het dier nog tekenen van leven vertoonde?3
Afgaande op de beelden die de NVWA in het kader van cameratoezicht heeft bekeken, is te constateren dat deze ernstige overtredingen inderdaad zijn begaan. In al deze gevallen heeft de NVWA handhavend opgetreden.
Erkent u dat cameratoezicht in slachthuizen dit ernstige dierenleed niet heeft kunnen voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Cameratoezicht op zich kan overtredingen van de dierenwelzijnsregels niet voorkomen. Wel kan het overtredingen van de dierenwelzijnsregels beter zichtbaar maken waardoor slachthuizen zelf ook hun verantwoordelijkheid beter kunnen nemen. Daarnaast kan door de NVWA beter opgetreden worden tegen overtredende slachthuizen indien nodig. Dit draagt naar verwachting ook bij aan gedragsverandering van de slachthuismedewerkers en een zorgvuldigere omgang met de dieren.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger toezegde een verkenning te laten uitvoeren naar de mogelijkheid om camerabeelden uit slachthuizen eigendom te laten worden van de overheid en ze te laten beoordelen door een onafhankelijk toezichthouder? Wat is hiervan de uitkomst?4
Ik verwijs uw Kamer voor deze toezegging naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Herinnert u zich dat de Kamer bijna twee jaar geleden opriep om per direct de slachtsnelheid te verlagen?5
Ja, dat is mij bekend. Ik verwijs uw Kamer voor de voortgang op dit onderwerp naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Waarom is dit nog altijd niet gebeurd? Waarom heeft het door u uitgevraagde onderzoek naar de gevolgen van de hoge slachtsnelheid van de Universiteit van Wageningen (WUR) in samenwerking met de Universiteit Utrecht vertraging opgelopen?6
Zoals ik uw Kamer op 12 november jl. heb gemeld (Kamerstuk 33 835, nr. 135) bleek eind vorig jaar dat de onderzoekers meer tijd nodig hadden voor het gedegen uitvoeren van het onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek zijn op 22 april jl. aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Erkent u dat het nu niet ingrijpen, terwijl er dagelijks 1,7 miljoen dieren door de Nederlandse slachthuizen worden gejaagd, betekent dat dit soort zeer ernstig dierenleed zich nog altijd op grote schaal kan voordoen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik heb geen aanwijzingen dat dit soort ernstig dierenleed zich op grote schaal voordoet. Voor dit soort situaties geldt echter, dat elke er één te veel is en te allen tijde moet worden voorkomen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Berichten omtrent cyberaanvallen op Oekraïne en Nederlandse servers |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaande berichtgeving?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse servers worden misbruikt door Rusland om cyberaanvallen uit te voeren in Oekraïne? Hoe beoordeelt u dit?
Het is bekend dat Nederlandse servers en infrastructuur misbruikt worden door criminelen voor het plegen van strafbare feiten, zoals DDoS- en ransomware-aanvallen. Dit is onwenselijk. Nederland heeft in vergelijking met andere EU-landen een relatief grote hosting sector. Dit heeft te maken met de uitstekende digitale infrastructuur waarover Nederland beschikt: het internet is betrouwbaar en snel. Zowel nationaal als internationaal maken personen, bedrijven en organisaties gebruik van de Nederlandse infrastructuur. Naast legitieme klanten, kunnen criminelen en andere kwaadwillenden misbruik maken van de Nederlandse hostingsector. De hostingprovider is zich hier niet altijd van bewust. Daarnaast bestaan er zogenaamde «bulletproof» hosters, die hun klanten willens en wetens faciliteren bij hun strafbare gedrag. Verder ziet Nederland het zorgvuldigheidsbeginsel als een verplichting binnen het internationaal recht. Zie hiervoor verder de kamerbrief Tegenmaatregelen ransomware-aanvallen van de Minister van Buitenlandse Zaken.2
Hoeveel Nederlandse servers zijn de afgelopen weken misbruikt vanuit Rusland om cyberaanvallen uit te voeren? Heeft u een beeld om welke servers het gaat? Zo ja, zijn er stappen genomen om deze servers uit de lucht te halen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke digitale aanvallen worden uitgevoerd vanuit command-and-control servers. Deze staan wereldwijd in datacenters, waaronder ook in Nederland. Voor datacenters is het vrijwel onmogelijk om te controleren welke servers voor dergelijke malafide doeleinden worden ingezet. Voor elke aanval zou specifiek technisch onderzoek nodig zijn om te achterhalen via welke servers een aanval is uitgevoerd. Dergelijk technisch onderzoek is niet bij elke aanval mogelijk, vanwege de capaciteit die dit kost en gezien het aantal (pogingen tot) aanvallen.
Klopt het dat Rusland ongezien Nederlandse servers kon huren voor zijn activiteiten en zo ongestoord cyberaanvallen kon uitvoeren op Oekraïne? Zo ja, in hoeverre worden huurders gescreend bij hostingbedrijven door hostingbedrijven zelf? Zijn hostingbedrijven verplicht om huurders te screenen? Zo ja, gebeurt dit ook en hoe vindt de controle plaats dat dit ook gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Wie precies de servers heeft gehuurd voor de genoemde activiteiten is niet bekend. Het screenen van klanten door hostingproviders is geen wettelijke verplichting. Het gaat hier om private bedrijven, waarop in Nederland contractvrijheid van toepassing is. Zij mogen in beginsel zelf bepalen wie hun klanten zijn. Door de hostingsector is samen met het Ministerie van EZK een gedragscode opgesteld, om misbruik van hun servers tegen te gaan. Op EU-niveau heeft Nederland in het kader van de gesprekken over de Digital Services Act (DSA) gepleit voor het hierin opnemen van regels voor hostingproviders om crimineel misbruik te bemoeilijken, waaronder het vergaren van informatie over klanten. Hiervoor was onvoldoende steun.
Welke rol speelt de politie in het screenen van huurders van hostingbedrijven? Wanneer screent de politie huurders van hostingbedrijven? Zijn hostingbedrijven verplicht om servers offline te halen als de politie hier melding van maakt? Zo ja, is dit ook afgelopen weken gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 4 is aangegeven, zijn hosters niet wettelijk verplicht om hun klanten te screenen. De politie heeft geen wettelijke bevoegdheden om klanten van hostingproviders te screenen. Daarnaast is het screenen van klanten een toezichtstaak die niet bij de politie thuis hoort. Bij vermoedens van illegale activiteiten op een server kan bij een hostingprovider een verzoek worden gedaan voor een vrijwillige notice-and-takedown. Indien de hoster daar geen gehoor aan geeft, kan de officier van justitie ter beëindiging van een strafbaar feit of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten een dienstverlener bevelen gegevens ontoegankelijk te maken (artikel 125p Wetboek van Strafvordering (Sv)) sturen naar een hostingprovider. Wanneer cybercriminelen gebruik maken van servers gehuurd bij buitenlandse resellers kan het doen van vorderingen worden bemoeilijkt, en daarmee het opsporingsonderzoek en het beëindigen van strafbare feiten.
Indien de politie weet heeft van strafbare feiten die via Nederlandse servers gepleegd worden, kan een opsporingsonderzoek worden gestart. Dit zal zich in beginsel richten op de plegers van strafbare feiten, zoals de daders van een ransomware-aanval. Het opsporingsonderzoek kan zich ook richten op de hostingprovider of de reseller, mits zij worden verdacht van een strafbaar feit.
Bent u het met de VVD-fractie eens dat het ongebreideld door kunnen verhuren van hostingruimte door resellers het wel erg makkelijk kan maken voor kwaadwillenden om een online rookgordijn te creëren? Zo ja, wat wilt u hieraan doen en welke mogelijkheden hebben hostingbedrijven en politie om gegevens over resellers op te vragen? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk dat kwaadwillenden Nederlandse servers misbruiken voor bijvoorbeeld het plegen van cyberaanvallen. De hostingsector heeft de gedragscode «abuse-bestrijding» ontwikkeld, die als doel heeft het schoon en veilig houden van het Nederlandse internet. Hierin is onder meer opgenomen dat hosters hun klanten kennen. Het blijft echter mogelijk dat klanten van hostingproviders deze serverruimte weer doorverhuren. Verder deelt het Clean Networks Initiatief3 onder deelnemers geautomatiseerd actuele informatie over kwetsbaarheden en misbruik in de systemen van alle deelnemers, geprioriteerd op basis van urgentie en impact. Daarnaast is in 2020 het Anti Abuse Netwerk (AAN) opgericht. Deze coalitie van publieke en private partijen zet zich in voor de bestrijding van misbruik van de technische infrastructuur.
Recentelijk heeft de politie een lijst opgesteld met resellers die vaak laten doorschemeren of openlijk toegeven dat zij diensten leveren aan criminelen. Deze lijst is gedeeld met de Dutch Cloud Community (DCC). Zie hiervoor ook de beantwoording van de Kamervragen van het lid Rajkowski.4 Naar aanleiding van deze beantwoording heeft DCC laten weten dat een aantal leden met bepaalde klanten geen zaken meer doet.5
Momenteel is in EU-verband de triloog-fase van de Digital Services Act begonnen. Deze verordening dient onder meer ter vernieuwing van de huidige E-Commerce richtlijn. In het voorstel worden hostingaanbieders onder andere verplicht een toegankelijk notificatiemechanisme in te stellen waarbij illegale inhoud gemeld kan worden en wordt verduidelijkt dat hostingproviders hun beperking van aansprakelijkheid kunnen verliezen wanneer zij na een melding van illegale inhoud deze niet prompt verwijderen of ontoegankelijk maken. Het kabinet steunt de invoering van deze maatregelen.
Bent u het met de VVD-fractie eens dat het zeer zorgelijk is dat onze uitstekende digitale infrastructuur wordt misbruikt door landen als Rusland om cyberaanvallen uit te voeren op Oekraïne en dat Nederland daarmee onbewust en indirect de Russische aanval faciliteert? Zo ja, bent u bereid om hostingbedrijven strenger te controleren al dan niet via de politie? Zo nee, waarom niet?
Het is zeer onwenselijk dat Nederlandse infrastructuur wordt misbruikt voor het plegen van cyberaanvallen. Dit geldt ook in het geval van kwaadwillende cyberoperaties tegen Oekraïne. Zoals eerder is aangegeven zijn hostingbedrijven niet wettelijk verplicht om hun klanten te controleren. Het controleren van hostingbedrijven is bovendien geen taak van de politie. Bij het tegengaan van misbruik van Nederlandse netwerken blijft het belangrijk dat de samenwerking wordt gezocht tussen de hostingsector en de politie.
Endometriose |
|
Corinne Ellemeet (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Endometriose moet ook in Nederland hoger op de agenda»?1
Ja.
Hoeveel vrouwen in Nederland hebben endometriose?
Hoe vaak endometriose voorkomt in niet exact bekend (mede omdat maar een klein deel van de vrouwen met endometriose daadwerkelijk in zorg is). Er wordt geschat dat ongeveer 10% van de vrouwen endometriose heeft.
De cijfers hierover verschillen echter in de literatuur ((ESHRE richtlijn) tussen de 2 tot 10% binnen de algemene vrouwelijke populatie tot 50% bij vrouwen met vruchtbaarheidsproblemen.
Welke behandelingen zijn er voor vrouwen met endometriose?
De behandeling van endometriose kan op verschillende manieren plaatsvinden en is per patiënt zeer verschillend (pijnstilling, hormoonbehandeling, operatie en multidisciplinaire behandelingen). Multidisciplinaire behandelingen vinden plaats door bijvoorbeeld psycholoog, diëtiste, pijnspecialist, (bekkenbodem)fysiotherapeut, uroloog etc. Over het algemeen wordt in nauw overleg met patiënt en behandelaar een passend behandelplan besproken en uitgevoerd. Informatie hierover is te vinden op Thuisarts.nl, de website van de endometriose stichting en de patiëntenwebsite van de beroepsvereniging Nederlandse Vereniging van Gynaecologie en Obstetrie (NVOG).
Wat zijn de gevolgen voor vrouwen, zowel in hun persoonlijke leven als voor hun behandelopties, van het feit dat het zeven jaar duurt voordat een diagnose wordt gesteld?
De gevolgen voor vrouwen zijn afhankelijk van de ernst van de endometriose, de klachten en de behandeling. Endometriose is een chronische aandoening waarbij met behandeling van medicijnen of een operatie de aandoening redelijk onder controle gekregen kan worden, echter bij ernstige vormen van endometriose is dat een stuk lastiger. De impact van de ziekte is per persoon erg verschillend. Vroege diagnose van endometriose is belangrijk en wordt geassocieerd met minder uitgebreide ziekte en betere klinische uitkomsten (zie vraag 6).
Wat is de diagnosetijd van endometriose in andere landen in Europa?
In de internationale richtlijn endometriose (ESHRE richtlijn) wordt gesproken over een delay van start symptomen tot diagnose tussen de 8–12 jaar2.
Welke stappen wilt u zetten om meer bekendheid over endometriose bij vrouwen en artsen te genereren?
Endometriose moet meer bekendheid en aandacht krijgen, zowel voor patiënten maar ook zeker voor zorgverleners. De link met endometriose en buikpijnklachten zou sneller gelegd kunnen worden door zorgverleners en meer aandacht voor de veelzijdigheid van symptomen die bij endometriose passen zouden sneller herkend moeten worden. Binnen de opleidingen zou dan ook meer aandacht kunnen worden besteed aan dit onderwerp en ook bij nascholing is dit een belangrijk thema. De inhoud van de zorgopleidingen – vallend onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW – wordt bepaald door onderwijs en werkveld samen. De inhoud van de medische vervolgopleidingen – waar VWS verantwoordelijk voor is voor wat betreft de bekostiging – wordt bepaald door de beroepsverenigingen. Voor de klinische richtlijnen zowel in 1e als in 2e lijn zijn de professionele beroepsgroepen en wetenschappelijke verenigingen zelf verantwoordelijk. Daarnaast is het goed dat er in tijdschriften zoals huisarts en wetenschap, medisch contact en het Nederlands tijdschrift voor geneeskunde meer aandacht komt voor endometriose. Dit is behulpzaam om de awareness te doen toenemen. Deze tijdschriften worden veel gelezen en hebben in de afgelopen jaren vele artikelen gepubliceerd over het diagnostisch delay en de veelheid aan symptomen die kunnen optreden als gevolg van endometriose. Ik vind het belangrijk dat vrouwen goede informatie kunnen vinden die behulpzaam zijn in de aanpak van endometriose. Ik verwijs hiervoor naar Thuisarts.nl. Voor de informatie op thuisarts.nl worden de wetenschappelijke richtlijnen gebruikt.
Zoals toegezegd tijdens het Kamerdebat over de initiatiefnota «de noodzaak van gendersensitieve zorg – ongelijke behandeling is betere zorg» zal ik bij betrokken organisaties aandacht vragen voor het vraagstuk gendersensitieve zorg en in dit licht ook de bekendheid die door betrokkenen kan worden gegeven aan endometriose.
Deelt u de mening dat endometriose deel moet zijn van voorlichting over seksuele gezondheid?
Partijen die betrokken zijn bij de voorlichting over seksuele gezondheid zijn vrij om zelf te kiezen welke informatie zij aanbieden en maken hun eigen afwegingen daarbij. Ik ben blij om te constateren dat via verschillende kanalen informatie over endometriose te vinden is. Zo staat bijvoorbeeld op de website van de Endometriose Stichting veel informatie voor patiënten en zorgverleners; www.endometriose.nl. Op het patiëntenplatform van de NVOG (Nederlands Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie) staat tevens informatie over endometriose. Ook is er op thuisarts informatie over endometriose te vinden: Endometriose | Thuisarts.nl.
Jongeren, in dit geval jonge vrouwen, kunnen met vragen over seksualiteit en gezondheid ook terecht bij Sense.info via de website, chatfunctie of telefoon. Sense.info is een site die veel wordt bezocht door jongeren. Er is veel informatie vinden over menstruatie(welzijn). Deze informatie wordt door jongeren relatief vaak gezocht. Onlangs heeft Sense.info daarbij expliciet informatie over endometriose opgenomen (https://sense.info/nl/seks-abc/endometriose).
Bent u bereid om samen met de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD), Rutgers en de Endometriose Stichting te bezien hoe voorlichting over endometriose onderdeel kan worden van de scholingsprogramma’s over seksuele gezondheid op middelbare scholen?
Scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs zijn op grond van het kerndoelonderdeel seksualiteit en seksuele diversiteit verplicht om in hun lesaanbod aandacht te besteden aan seksuele vorming en gezondheid, relaties en seksuele diversiteit. Scholen zijn vrij om zelf te kiezen welke methoden of lespakketten ze hiervoor gebruiken. Binnen het thema seksuele gezondheid besteden diverse lesmethoden aandacht aan menstruatie(welzijn). Het lespakket van de Endometriosestichting is een aanbod dat scholen kunnen gebruiken als zij invulling willen geven aan een aspect van dit kerndoel. Ik zal contact opnemen met de GGD GHOR en Stichting Rutgers met de vraag of de beschikbare informatie die zij bieden over endometriose voldoende is en of er ruimte is om hier meer aandacht aan te besteden.
Welke stappen wilt u zetten om tot betere richtlijnen te komen voor endometriose, zodat diagnoses sneller worden gesteld en de aandoening effectiever wordt behandeld? Bent u bereid om hierover om tafel te gaan met de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) / het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)?
Beroepsgroepen zijn zelf verantwoordelijk voor het onderhoud van het professionele kennissysteem. De beroepsvereniging (Nederlandse Vereniging Gynaecologie en Obstetrie) hanteert de internationale richtlijn (ESHRE) welke zeer actueel en uitgebreid is. Endometriose neemt ook een belangrijke plaats in binnen de onderzoeksprogrammering van de beroepsgroep van de gynaecologen (NVOG). Dit valt uit de kennisagenda 2020–2023
(https://www.nvog.nl/wp-content/uploads/2019/07/NVOG-kennisagenda-2020-2023_def.pdf) van de NVOG op te maken. Endometriose is één van 8 prioritaire onderwerpen voor wat de betreft pijler gynaecologie van NVOG én tevens één van de prioritaire onderwerpen van de pijler voortplantingsgeneeskunde van de NOVG.
De belangrijkste reden voor het diagnostisch delay is naar mijn mening niet zo zeer de hoeveelheid beschikbare kennis is, maar de mate waarin die kennis indaalt in de opleiding en nascholing (zie vraag 8). Ik ben bereid om met de NVOG en de LHV/NHG om de tafel te gaan om te zien welke stappen er gezet moeten gaan worden om sneller een diagnose te kunnen stellen.
Hoeveel geld is nu vanuit de overheid beschikbaar voor onderzoek naar endometriose?
Ik heb geen volledig overzicht van alle onderzoeken die er in Nederland lopen op gebied van endometriose. Via ZonMw worden er in verschillende programma’s onderzoeksgelden beschikbaar gesteld. Voor de universitair medische centra is de beschikbaarheidsbijdrage academische zorg beschikbaar om onderzoek te doen. Hoewel die onderzoeksmiddelen niet ziektespecifiek toegekend worden, is daarbinnen ruimte om ook vragen met betrekking tot endometriose op te pakken. Bij ZonMw zijn er bijv. vragen met betrekking tot endometriose opgepakt binnen het COVID-19 onderzoek3 en doelmatigheidsonderzoek4.
Bent u bereid om geld vrij te maken voor onderzoek naar endometriose en aan te sluiten bij de internationale onderzoekagenda? Zo ja, hoe en hoeveel? Zo nee, waarom niet?2
Zoals besproken in het nota overleg van 14 maart jl., zal ik ZonMW vragen in beeld te brengen op welke wijze er binnen de bestaande en toekomstige onderzoeksprogramma en daarvoor gereserveerde middelen meer aandacht kan komen voor gender en man- vrouw verschillen in onderzoek.
Bent u bereid om naar voorbeeld van de Franse president Macron een Nederlands actieplan voor endometriose op te stellen, waarbinnen tenminste aandacht is voor onderzoek naar oorzaken en behandelmethodes en voor het vergroten van bekendheid over de aandoeningen bij vrouwen en behandelaars?
Ik constateer dat endometriose goed in beeld is bij de verschillende beroepsgroepen als het gaat om het opstellen van hun kennisagenda. Endometriose moet meer bekendheid en aandacht krijgen, zowel voor patiënten maar ook zeker voor zorgverleners. Er is meer aandacht in de opleiding, nascholing en klinische richtlijnen nodig zowel in 1e als 2e lijn. Dit is aan de beroepsgroepen en de opleiding. Ik zal daar hier nadrukkelijk aandacht voor vragen als ik met hen in gesprek ga. Voor patiënten is betrouwbare informatie te vinden over endometriose. Bijvoorbeeld via thuisarts.nl, de website van de endometriose stichting en op het patiëntenplatform (degynaecoloog.nl) van de NVOG (Nederlandse Verenging van Obstetrie en Gynaecologie).
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Migranten door kou gestorven aan de Turks-Griekse grens' |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Migranten door kou gestorven aan Turks-Griekse grens»?1
Ik heb kennisgenomen van het genoemde bericht.
Bent u geïnformeerd over de pushbacks waardoor twaalf migranten door onderkoeling gestorven zijn bij de grens van Griekenland? Wanneer bent u hierover geïnformeerd? Kunt u expliciet aangeven welke informatie u heeft gekregen over dit bericht?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het, dat het aantal migranten dat is gevonden inmiddels is gestegen naar negentien? Bent u hierover geïnformeerd? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Uit mediabronnen en uitspraken van de Turkse autoriteiten in februari jl. zou blijken dat negentien migranten zijn omgekomen, die deel uitmaakten van een groep van 22 personen.
Klopt het, dat de twaalf migranten die door de kou zijn gestorven daarvoor geprobeerd hebben Griekenland binnen te komen om asiel aan te vragen, maar bij de grens werden weggestuurd, voordat ze überhaupt de kans kregen? Zo ja, wat vind u hiervan? Zo nee, hoe zijn deze migranten onder deze omstandigheden terechtgekomen?
Het standpunt van het kabinet ten aanzien van pushbacks is uw Kamer bekend. Het kabinet deelt de zorgen over de berichtgeving. Aan de EU-buitengrenzen dient te worden gehandeld conform het internationaal en Europees recht waaronder de fundamentele rechten en naleving van het principe van non-refoulement. Het kabinet neemt dan ook actief stelling tegen vermeende pushbacks, en spreekt zich daarover uit bij iedere passende gelegenheid, zowel in bilateraal verband als in diverse internationale gremia. Het kabinet zal dat blijven doen.
Het kabinet acht het noodzakelijk dat er serieuze opvolging wordt gegeven aan signalen van pushbacks. De Griekse regering is van mening dat, naast de openbaar aanklager, ook nationale instanties als de Ombudsman, de Nationale Transparantie-Autoriteit (NTA) en de interne opsporings- en vervolgingsautoriteit van de Griekse politie en kustwacht (SIASC) een rol kunnen vervullen bij het onderzoeken van vermeende pushbacks. In juni 2021 opende de Openbaar Aanklager bij het Hooggerechtshof een onderzoek inzake vermeende pushbacks. Bij het ontbreken van eigenstandige informatie wacht ik het resultaat van dit onderzoek af.
Het gaat bij de berichten over pushbacks vaak om informatie die lastig te verifiëren is. Juist deze constatering onderstreept het belang van een onafhankelijk monitoringsmechanisme. De Europese Commissie spant zich in voor het opzetten ervan in lidstaten met aanhoudende pushbackberichtgeving; het kabinet ondersteunt dit. Verder ziet de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van het Europees recht met inbegrip van de fundamentele rechten. Voor de Commissie ligt een belangrijke taak om, indien lidstaten zich niet houden aan het internationaal en Europees recht, hen hierop aan te spreken.
Wat vind u ervan dat Griekenland ontkent dat de pushbacks hebben plaatsgevonden? Kunt u hier inhoudelijk op reageren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het feit dat de VN Vluchtelingenorganisatie heeft gewaarschuwd voor de toenemende meldingen van gruwelijke incidenten aan de Griekse grens, waar de UNHCR sinds begin 2020 bijna 540 incidenten van illegale terugkeer door Griekenland heeft geregistreerd? Zo ja, wat vind u hiervan? Kunt u hierop inhoudelijk reageren?
Het kabinet deelt de zorgen die VN-Hoge Commissaris voor Vluchtelingen Filippo Grandi uitte over de toenemende berichtgeving over geweldsincidenten tegen migranten aan de Europese grenzen. Eveneens ziet het kabinet het belang van serieuze opvolging aan beschuldigingen door de betreffende lidstaten. Het is van belang dat fundamentele rechten, waaronder het door UNHCR genoemde asielrecht en beginsel van non-refoulement, worden nageleefd bij het uitvoeren van grensbeheer.
Bent u bekend met het feit dat migranten worden achtergelaten op reddingsvlotten op open zee en soms zelf rechtstreeks in het water zijn gedwongen door de Griekse grensbewakers? Zo ja, wat vind u hiervan? Kunt u hierop inhoudelijk reageren?
Het kabinet verwijst graag naar de beantwoording van vragen 4 en 5.
Kunt u de Kamer informeren welke nationaliteit de twaalf gestorven migranten hadden?
Op basis van mediabronnen blijkt dat het ging om mensen met verschillende nationaliteiten, waaronder de Syrische, Somalische en Bengalese nationaliteit. Deze informatie kon echter niet met zekerheid, en niet voor alle betrokkenen worden vastgesteld.
Zijn er sindsdien nog meer migranten gevonden die het slachtoffer zijn geworden van pushbacks aan de Griekse grens? Zo ja, om welke aantallen gaat het?
Lidstaten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Hoewel voor lidstaten met een buitengrens dit niet altijd eenvoudig is, staat voorop dat optreden aan de grens altijd in lijn moet zijn met Europees en internationaal recht. Bij een overtreding van het acquis dient de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, verdere stappen te ondernemen.
Het is uw Kamer bekend dat het kabinet actief en mede op verzoek van leden van uw Kamer in Europese overleggen en bilaterale contacten het belang van het respecteren van fundamentele rechten aan de buitengrenzen benadrukt. De Griekse regering stelt dat zij de grens geheel legitiem beheert. Het ontbreken van eigenstandige informatie onderstreept het belang van een onafhankelijk monitoringsmechanisme. Het belang van een dergelijk monitoringsmechanisme brengt het kabinet op bij onder meer de Griekse regering.
Bent u op de hoogte wat er is gebeurd met de rest van de groep van tweeëntwintig mensen die door de Griekse grenspolitie is teruggeduwd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat Griekenland verantwoordelijk is voor de dood van deze negentien migranten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de Griekse staat zich schuldig maakt aan stelselmatige schendingen van de mensenrechten door illegale pushbacks uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de Europese lidstaten die zich schuldig maken aan het schenden van Europese en internationale wet- en regelgeving hier passende consequenties van moeten ondervinden? Zo ja, kunt u toelichten waarom diverse EU-lidstaten die meerdere malen Internationaal en Europees recht niet hebben geëerbiedigd dit zonder consequenties hebben kunnen doen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid uw Europese ambtsgenoot aan te spreken op de illegale pushbacks en grove schending van de mensenrechten die zich afspelen aan de Griekse grens? Zo ja, kunt u hierop inhoudelijk reageren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met het rapport van Protecting Rights at Borders (PRAB) die rapporteerde dat in 2021 56 pushbacks hebben plaatsgevonden, waarvan 93% van de migranten fysiek misbruikt is door de Griekse grenspolitie? Zo ja, kunt u hierop inhoudelijk reageren?2
Het kabinet ziet de zorgelijke aard van de berichtgeving. Het kabinet acht het als belangrijk dat er serieuze opvolging wordt gegeven aan vermeende pushbacks. Het kabinet acht het belang dat er een onafhankelijk monitoringsmechanisme komt en dat internationale en Europese standaarden bij grensbeheer worden nageleefd. Tevens zet het kabinet in op een sterker Schengenevaluatiemechanisme met betere waarborging van fundamentele rechten.
Deelt u de mening dat personen op zoek naar internationale bescherming het recht te ontzeggen op een asielprocedure en/of hen in onmenselijke omstandigheden vast te houden, strafbaar is?
Voor het kabinet dient grensbeheer en toegang tot asiel te allen tijde conform de Europese en internationale standaarden te zijn. Bij een overtreding van het acquis dient de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, verdere stappen te ondernemen.
Kan de Kamer periodiek geïnformeerd worden over het aantal pushbacks en incidenten aan de Europese buitengrenzen, met name aan de Griekse grenzen?
Zoals beschreven in de eerder antwoorden beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie over het grensbeheer in andere lidstaten. De inzet van het kabinet is de instelling van onafhankelijke EU-monitoringsmechanismen.
Kunt u toelichten welke EU-fondsen voor migratiedoeleinden worden ingezet voor het financieren van de Griekse grensbewaking?
Het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid (ISF-grenzen en visa) 2014–2020 wordt hiervoor ingezet en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa 2021–2027 (BMVI), onderdeel van het fonds voor geïntegreerd grensbeheer kan hiervoor worden ingezet. Voor het BMVI geldt dat de nationale programma’s van de lidstaten, waarin zij aangeven hoe zij hun nationale enveloppes willen besteden, nog door de Europese Commissie moeten worden goedgekeurd.
Deelt u de mening dat de EU-fondsen voor migratiedoeleinden nooit mogen worden ingezet voor activiteiten die indirect bijdragen aan mensenrechtenschendingen?
Die mening deel ik.
In artikel 4 van de huidige verordening tot oprichting van het fonds voor geïntegreerd grensbeheer (EU) 2021/1148 is opgenomen dat «[d]e uit hoofde van het instrument gefinancierde acties worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het acquis van de Unie en het Handvest en de internationale verplichtingen van de Unie met betrekking tot de grondrechten.» Het is aan de Europese Commissie om hierop toe te zien. Het kabinet zal hier richting de Commissie alert op zijn.
In artikel 3 lid 4 van de verordening tot oprichting van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid (EU) Nr. 515/2014 (ISF-grenzen en visa) 2014–2020 is opgenomen dat «acties die uit hoofde van het Instrument worden gefinancierd moeten worden uitgevoerd conform de grondrechten en met eerbiediging van de menselijke waardigheid. In het bijzonder voldoen de acties aan de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het recht van de Unie inzake gegevensbescherming, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het beginsel van eerlijke behandeling van onderdanen van derde landen, het recht op asiel en internationale bescherming, het beginsel van „non refoulement» en de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten die zij hebben ondertekend, zoals het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 zoals aangevuld met het Protocol van New York van 31 januari 1967». Het is aan de Europese Commissie om hierop toe te zien. Het kabinet is hier richting de Commissie alert op.
Met uw Kamer is eerder gedeeld dat het op basis van de reeds voor zeven jaar (2021–2027) vastgestelde EU-wetgeving rondom het meerjarig financieel kader op dit moment niet mogelijk is de financiering voor verschillende vormen van grensbeheer voorwaardelijk te maken.3
Deelt u de mening van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN dat de illegale pushbacks en gewelddadige mensenrechtenschendingen jegens asielzoekers genormaliseerd worden door landen zoals Griekenland? Zo ja, kunt u hierop inhoudelijk reageren? Zo nee, waarom niet?
Net als uw Kamer, neemt het kabinet ook kennis van de aanhoudende berichtgeving over vermeende pushbacks. De stelling dat door de aanhoudende berichtgeving sprake is van een gebruikelijke, gangbare praktijk deelt het kabinet echter niet. Zowel de Europese Commissie, als andere lidstaten waaronder Nederland, blijven benadrukken dat dit niet in lijn is met de Europese standaarden. Het zetten van eventuele vervolgstappen is primair aan de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen.
Deelt u de mening van de UNHCR dat Europese lidstaten zich zouden moeten schamen omdat ze niet hebben gereageerd op de gewelddadige berichten over de illegale pushbacks, en dat ze liever muren en barrières oprichten, dan mensenlevens willen beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierop inhoudelijk ingaan?
Zie antwoord vraag 20.
Hoe reflecteert u op uw eigen rol in EU verband met betrekking tot het aankaarten van de illegale pushbacks en de schendingen van de mensenrechten van migranten? Vind u dat de Nederlandse regering deze problematiek voldoende heeft aangekaart? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder beschreven neemt het kabinet actief stelling tegen vermeende pushbacks, en spreekt zich daarover actief uit bij iedere passende gelegenheid. Het kabinet zal dat blijven doen. De Europese Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van het Europees recht met inbegrip van de fundamentele rechten. Voor de Commissie ligt een belangrijke taak om, indien lidstaten zich niet houden aan het internationaal en Europees recht, eventueel verdere stappen te zetten.
Door het ontbreken van eigenstandige informatie is het kabinet afhankelijk van informatie van derden. Hierdoor kan het kabinet geen garanties bieden over het grensbeheer in andere lidstaten.
Kunt u garanderen dat Frontex nooit heeft meegewerkt aan het illegaal tegenhouden en terugsturen van migranten, zonder dat zij de gelegenheid hebben gehad asiel aan te vragen? Kunt u hierop inhoudelijk reageren?
Zie antwoord vraag 22.
In hoeverre bent u bereid bij de JBZ-Raad een pleidooi te houden in de jaarlijkse verslagen expliciet aandacht te besteden aan het thema asiel en migratie, opdat het rechtsstaatsmechanisme met bijbehorend instrumentarium effectief gehanteerd kan worden bij overtreding van Europees recht op het gebied van asiel en migratie?
Zie antwoord vraag 22.
De dag van het Natuurlijk Kapitaal |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De dag van het Natuurlijk Kapitaal – Is Nederland voorbereid op de voorspelbare toekomst?»?1
Ja. Hoewel de «Dag van het Natuurlijk Kapitaal» in Nederland niet algemeen bekend is, heeft het Global Footprint Network (GNF) mij geïnformeerd dat deze dag op 19 februari 2022 voor de eerste keer zou worden uitgeroepen.
Bent u zich ervan bewust dat deze zaterdag, 19 februari, de dag van het Natuurlijk Kapitaal was, wat inhoudt dat Nederland al meer natuurlijke hulpbronnen heeft opgemaakt dan het Nederlandse ecosysteem in een jaar kan vernieuwen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat het zeer onwenselijk is dat Nederland al zijn natuurlijk kapitaal voor dit jaar al heeft opgemaakt?
De «Dag van het Natuurlijk Kapitaal» illustreert het bekende feit dat de voetafdruk van ons Nederlandse leefpatroon veel te hoog is voor een duurzaam behoud en herstel van de biodiversiteit en een goede leefomgeving en voor de draagkracht van onze planeet. Onze samenleving staat voor de opgave om die voetafdruk substantieel terug te dringen. Mede in het licht van het feit dat biodiversiteit en klimaat wereldwijd onder druk staan zet het kabinet zich daarvoor in.
De indicator «Dag van het Natuurlijk Kapitaal» van het GFN vertaalt de totale consumptie (en afvalproductie) van Nederlandse burgers in een areaal dat jaarlijks nodig zou zijn om deze consumptiegoederen te produceren en negatieve impacts (b.v. CO2-uitstoot) op te vangen, afgezet tegen het in Nederland beschikbare areaal. Deze beperking tot Nederlands areaal geeft andere resultaten dan indicators zoals de «Earth Overshoot Day» en de Nederlandse Overshoot Day, eveneens van het GFN, en heeft weinig reële betekenis, omdat die geen rekening houdt met onze hoge bevolkingsdichtheid en internationale verwevenheid. De «Overshoot Day» bijvoorbeeld zet de impact van het Nederlandse consumptiepatroon in een mondiale context. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving gaat voor berekening van de Nederlandse consumptievoetafdruk uit van de milieudruk ongeacht waar ter wereld deze plaatsvindt2,3.
Consistente meting van onze ecologische voetafdruk is van belang voor zowel bewustwording als voor beleidsontwikkeling en -monitoring. Daarom ook voert Wageningen University & Research (WUR) op verzoek van LNV en in samenwerking met het PBL een onderzoeksprogramma uit naar bruikbare methodieken voor voetafdrukmeting en opties voor verlaging van die voetafdrukken.4
Is het u bekend dat alle Nederlanders samen meer dan twee keer de biocapiteit van Nederland gebruiken met hun huidige voedselpatroon? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat deze grote voetafdruk zeer onwenselijk is en hoe bent u van plan deze voetafdruk te verkleinen?
Het is mij bekend dat de voetafdruk van ons huidige voedingspatroon groter is dan het in Nederland beschikbare areaal per persoon voor voedselproductie.5 Zoals hiervoor vermeld acht ik de inperking tot Nederlands areaal niet reëel.
De voetafdruk van ons voedingspatroon omvat verschillende factoren. Voeding is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de CO2-uitstoot van alle consumptie. Binnen het huidige voedselsysteem zijn er diverse mogelijkheden om de voetafdruk te verkleinen, zoals het verminderen van voedselverspilling, het eten volgens de Schijf van Vijf, het meer eten van plantaardige eiwitten, dit op maat te doen en met dichtbij geproduceerde producten.6 Met vertegenwoordigers van voedselketens, banken, kennisinstellingen en beleid wordt gewerkt aan het geharmoniseerd meten en verlagen van footprints in diverse voedselketens. In de kabinetsreactie op de evaluatie van de Voedselagenda 2016–2020 zal de Minister van LNV u hierover uitvoeriger informeren.
Bent u zich bewust van het feit dat de Nederlandse economie veel meer van de natuurlijke hulpbronnen vraagt dan Nederland zelf kan produceren? Hoe denkt u over de risico’s die dit met zich meebrengt? Hoe bent u van plan deze risico’s te mitigeren?
Risico’s van onvoldoende binnenlandse beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen kunnen liggen op veel terreinen, zoals biodiversiteitsverlies en milieudegradatie, maar ook op het gebied van onrechtvaardige verdeling van welvaart en van strategische afhankelijkheid. Het laatste aspect is in het licht van de crisis t.g.v. de Russische inval in Oekraïne en de internationale sancties tegen Rusland in het bijzonder actueel.
Het is echter een gegeven dat ons grondgebied lang niet alle benodigde grondstoffen voor de Nederlandse samenleving kan voortbrengen en dat daarom internationale handel nodig is en kansen biedt. Landen beschikken niet over hetzelfde klimaat, geografie, technologische ontwikkeling en geschoolde beroepsbevolking en kennen daardoor specifieke relatieve voor- en nadelen. Daardoor is internationale handel vervlochten met de nationale economie. Zo betrekt Nederland grondstoffen van eigen bodem en uit import en gebruikt die niet alleen voor eigen consumptie, maar ook voor doorvoer naar andere landen en productie voor de wereldmarkt. Nederland vervult zo een belangrijke rol voor de economie van andere landen. Dit kan ook benut worden om verduurzaming internationaal te bevorderen. Denk bijvoorbeeld aan voorwaarden over het tegengaan van ontbossing voor Europese consumptie en productie en aan het vergroenen van de financiële sector.
Dit kabinet zet in op het verminderen van de buitenlandse afhankelijkheid bij strategische goederen en grondstoffen. Dit krijgt in het bijzonder gestalte in Europees verband. Streven naar meer autarkie beperkt mogelijke risico’s in leveringszekerheid overigens niet. Het is niet realistisch te verwachten dat onze binnenlandse hulpbronnen kunnen voorzien in de nationale vraag naar grondstoffen en producten. Internationale handel bevordert weliswaar wederzijdse afhankelijkheid maar kan ook helpen om risico’s te verminderen door bijvoorbeeld diversificatie van toeleveranciers en het benutten van specifieke kwaliteiten en technologie van elders. Handel en een open economie helpen ook internationale relaties te verbeteren en vergroten de effectiviteit van het investeren in verduurzaming van internationale handelsketens.
Bent u bekend met Earth Overshoot Day, de dag in het jaar waarop de mensheid meer van de natuur heeft gebruikt dan de Aarde in een heel jaar kan regenereren, in 2021 op 29 juli viel, terwijl deze dag in 2020 nog viel op 22 augustus? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze dag krijgt al langer aandacht in Nederland. Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat de Nederlandse Overshoot Day, de dag waarop de mensheid meer gebruikt zou hebben wanneer iedereen leefde als Nederlanders, dit jaar weer is vervroegd van 3 mei naar 12 april?
De GFN-berekeningen geven inderdaad voor 2022 een stijging van de voetafdruk aan. Ter nuancering dient vermeld te worden dat de datum van 12 april een voorspelling betreft, die nog bewaarheid moet worden. Verder blijkt uit de berekeningen van het GFN ook dat in tegenstelling tot het jaar 2022 de Nederlandse voetafdruk in de periode voor 2022 gemiddeld juist een langzaam dalende trend vertoont.
Bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat het onwenselijk is dat het uitputten van natuurlijke hulpbronnen toeneemt in plaats van afneemt?
Ik ben het met de vragenstellers eens dat de uitputting van natuurlijke hulpbronnen ongewenst is en terug gedrongen moet worden. Daar zet dit kabinet zich voor in.
Beaamt u dat de ambitie om de Nederlandse ecologische voetafdruk pas in 2050 tot de helft te hebben teruggebracht niet in verhouding staat tot het feit dat aan de ene kant de Nederlandse voetafdruk toeneemt en aan de andere kant de Nederlandse voetafdruk een onevenredig grote bijdrage levert aan de mondiale voetafdruk?
De lange termijn ambitie moet zijn dat ons consumptiepatroon meer in balans komt met de draagkracht van de planeet en niet meer leidt tot «overshoot» of verdringing van gerechtvaardigde ambities van andere volken en generaties. Dit wordt ook nagestreefd via het commitment aan de Sustainable Development Goals. In het bijzonder moeten we ons in het licht van het feit dat biodiversiteit en klimaat wereldwijd onder druk staan ook rekenschap geven van de spanning tussen de wens om voldoende welvaart in het heden voor velen te verzekeren en het streven naar behoud van natuurlijke hulpbronnen voor toekomstige generaties7. Voor het substantieel terugdringen van de ecologische voetafdruk is een maatschappelijke transitie naar een klimaatvriendelijke, natuurinclusieve en circulaire samenleving nodig, waarvoor op korte termijn op veel verschillende terreinen veel in het werk wordt gesteld. Daar zet dit kabinet zich maximaal voor in. Zie ook het antwoord bij de volgende vraag.
Wat gaat u eraan doen om de jaarlijkse ecologische voetafdruk van Nederlanders te verkleinen?
Het voert te ver om hier alle maatregelen van het kabinet op te sommen.
Het substantieel verlagen van de wereldwijde ecologische voetafdruk van de Nederlandse consumptie vraagt transities en een grote inzet op veel terreinen.8 Veel beleidsprogramma’s die afgelopen jaren op deze terreinen zijn opgestart en waar dit kabinet zich voor blijft inzetten, dragen bij aan vermindering van de ecologische voetafdruk.9 Dat geldt bijvoorbeeld voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen en de energietransitie in diverse sectoren (voedsellandbouw, elektriciteit, industrie, bouw en mobiliteit), de ontwikkeling naar een circulaire economie, de aanpak van de stikstofproblematiek, de transitie naar een duurzame (kringloop)landbouw en voedselconsumptie, en het werk in het kader van de Agenda Natuurinclusief10.
Specifiek voor de landbouw zet dit kabinet de koers van het vorige kabinet richting kringlooplandbouw voort. Kern hiervan is het voortdurende streven naar verlaging van het verbruik van grondstoffen en vermindering van de druk op de leefomgeving. Dit moet leiden tot minder schadelijke emissies naar bodem, lucht en water, vergroting van de biodiversiteit én een volhoudbaar en verantwoord gebruik van grondstoffen en hulpbronnen met een beter verdienvermogen voor boeren, tuinders en vissers. In het Realisatieplan «Op weg met nieuw perspectief» 11 is beschreven hoe aan deze transitie wordt gewerkt. In het Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» wordt hierbij een sterke focus gelegd op een gebiedsgerichte aanpak.
Verder wijs ik in het bijzonder ook op het Rijksbrede Programma Nederland Circulair in 205012. Het kabinet heeft zich ten doel gesteld om in 2030 een halvering van het gebruik van grondstoffen te bereiken en in 2050 een volledig circulaire economie te hebben. Veel natuur- en milieuproblemen zijn in de kern te herleiden tot een verspillende omgang met grondstoffen. In een circulaire economie wordt efficiënter en zorgvuldiger omgegaan met grondstoffen, materialen en producten, wat de afhankelijkheid van de winning en productie van nieuwe grondstoffen en materialen beperkt. Ook kan de circulaire economie bijdragen aan regeneratieve manieren van productie («regenerating nature»). De transitie naar een circulaire economie kan een belangrijke bijdrage leveren aan grote maatschappelijke opgaven als het behoud van biodiversiteit, broeikasgasemissiereductie, verbetering van lucht-, water- en bodemkwaliteit en leveringszekerheid van grondstoffen.
Nog veel andere maatregelen op specifieke beleidsterreinen dragen bij aan verlaging van de voetafdruk, zoals bijvoorbeeld de eiwittransitie, de vergroening van de financiële sector, vergroening van handelsinstrumenten in lijn met de akkoorden van Parijs en Glasgow, de ontwikkeling en uitvoering van EU-regelgeving inzake ontbossingsvrije producten, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) en hoge standaarden voor transparantie, eerlijke productie, mensenrechten, voedselveiligheid, duurzame groei en klimaat. Tenslotte werkt LNV samen met andere departementen en Rijksdiensten ook aan verlaging van de eigen voetafdruk als organisatie.