Het bericht ‘Vluchtelingenstroom op gang vanuit Oekraïne, buurlanden bereiden opvang voor’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vluchtelingenstroom op gang vanuit Oekraïne, buurlanden bereiden opvang voor»?1
Ja.
Klopt het dat een woordvoerder van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft gezegd dat extra maatregelen in Nederland naar aanleiding van de vluchtelingenstroom uit Oekraïne niet nodig zijn? Zo nee, wat is er dan gezegd?
Nederland bereidt zich voor op de komst van vluchtelingen uit de Oekraïne. Er is gestart met voorbereidingen voor de mogelijk grootschalige opvang van Oekraïners. Diverse gemeenten hebben aangeboden vluchtelingen onderkomen te kunnen bieden. Er wordt vanuit het Rijk met de gemeenten, COA, IND, Politie en Defensie volop samengewerkt om dit mogelijk te maken.
Bent u het ermee eens dat het onverstandig is geen extra maatregelen te nemen, gelet op het feit dat de opvang op dit moment al zeer vol zit en het COA dit zelf ook aangeeft, en de uitvoeringsorganisaties in de asielketen zoals de IND en het COA de gevolgen van de vorige verhoogde instroom naar aanleiding van de val van Kabul nog aan het verwerken zijn omdat men hier destijds ook slecht op voorbereid was? Zo nee, waarom niet?2
Naast het organiseren van mogelijk noodzakelijke opvanglocaties, geldt voor Oekraïners die hier al zijn of hiernaartoe komen dat het kabinet heeft voorzien in een ruimhartig en veilig verblijf. Oekraïners die zich nu in Nederland bevinden, hebben een verblijfstitel anders dan asiel. Voor deze groep zal daarom in voorkomend geval bezien worden of er verblijfsrechtelijke aspecten zijn, zoals aflopende visa, zodat waar nodig voorzien kan worden in (voortgezette) verblijfsrechtelijke mogelijkheden.
Bent u bereid alsnog in overleg met de IND en het COA zo snel mogelijk extra voorzorgsmaatregelen te treffen (zoals extra opvangcapaciteit) zodat de asielketen is voorbereid op eventuele verhoogde instroom en de Kamer te informeren over de stappen die hierop worden gezet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk, het liefst voor het debat over de ontwikkelingen in Oekraïne op 28 maart en anders uiterlijk 3 maart te beantwoorden?
Ja.
Humanitaire noodhulp aan Oekraïne |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre bereidt u zich voor op verschillende humanitaire crisisscenario’s in en rond Oekraïne veroorzaakt door de Russische aanval?
Voor de Nederlandse respons op de humanitaire gevolgen van de Russische inval in Oekraïne houdt Nederland nauw contact met de daarvoor verantwoordelijke organisaties: OCHA, de VN-organisatie die de internationale noodhulp coördineert, ECHO, de noodhulporganisatie van de EU, en het Rode Kruis. Nederland kijkt actief naar de ontwikkeling van de humanitaire noden en koerst de respons op de informatie en analyses van onze vertrouwde partners. Daarmee kan de geboden hulp zo goed mogelijk aansluiten bij de noden van de getroffen landen. De VN en het Rode Kruis zullen de komende dagen nieuwe hulpverzoeken uitbrengen, gebaseerd op de huidige inschatting van noden in Oekraïne en omringende landen.
De algemene situatie in Oekraïne is echter zeer onzeker en ontwikkelt zich snel. De humanitaire implicaties en noden zijn daardoor slecht in te schatten. Adequate rapportages en analyse ontbreken nog, maar uit eerste berichtgeving blijkt dat hulpverleners gebrekkige toegang hebben tot de getroffen gebieden en momenteel zelf moeten schuilen voor het geweld. Nederland zal partijen daarom blijven oproepen om het internationaal humanitair recht na te leven. Het is van het grootste belang dat humanitaire actoren ongehinderd toegang hebben om levensreddende en spoedeisende hulp te verlenen. Ook de veiligheid van hulpverleners is en moet een prioriteit blijven voor alle betrokken partijen.
Kunt u uiteenzetten hoe de verschillende humanitaire crisisscenario’s eruitzien?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er middelen gereserveerd om humanitaire noodhulp te kunnen bieden wanneer dat nodig blijkt?
VN-noodhulporganisaties als OCHA, UNICEF, WFP en UNHCR, en het Rode Kruis hebben zich de afgelopen periode voorbereid op verslechtering van de humanitaire situatie in Oekraïne. Deze organisaties zijn al ter plekke actief en hebben meegedeeld «to stay and deliver». Een en ander is mede mogelijk dankzij de meerjarige en ongeoormerkte financiering van Nederland aan deze humanitaire partners. Die flexibele, vroegtijdige vorm van steun is één van de pijlers van het Nederlandse noodhulpbeleid.
Om de coördinatie en uitvoering van de hulpverlening inzake Oekraïne in goede banen te leiden wordt in Genève een interagency Emergency Operations Centre opgezet. Dit centrum richt zich op coordinatie van de einternationale hulp en nationale respons. De leiding is in handen van OCHA en UNHCR.Wat betreft de respons richt de aandacht zich op voortzetting van de lopende noodhulp in het kader van het eerder gepubliceerde Humanitarian Response Plan en op contingency planning voor met name de opvang van ontheemden en vluchtelingen in Oekraïne en de buurlanden.
De VN heeft aangekondigd op dinsdag a.s. een geactualiseerde noodhulpplan en hulpverzoek uit te brengen. Het kabinet maakt daarvoor onmiddellijk € 20 miljoen vrij voor de door de VN gecoördineerde humanitaire hulp in Oekraïne en de buurlanden, ten behoeve van de opvang van Oekraïense vluchtelingen. Daarmee kunnen mensen die op de vlucht slaan voorzien worden met essentiële goederen en diensten, zoals voedsel, water en medische zorg
De VN heeft via het mondiale VN-noodfonds CERF ook reeds een bedrag van USD 20 miljoen vrijgemaakt voor het lenigen van acute humanitaire noden in de regio’s Donetsk en Loegansk en andere delen van het land. Nederland draagt in 2022 een totaal van 55 miljoen euro bij aan CERF en is daarmee de vijfde donor
Via het EU Civil Protection Mechanism(UCPM) heeft Nederland ook hulpverzoeken ontvangen van autoriteiten in Oekraïne en buurlanden voor humanitaire hulp aan de slachtoffers van de oorlog in Oekraïne. Het kabinet stelt op verzoek van de autoriteiten in Moldavië hulpgoederen ter beschikking voor de opvang van Oekraïense vluchtelingen aldaar, ter waarde van ruim een half miljoen euro. Deze goederen gaan vandaag nog op transport. Ook stelt het kabinet op verzoek van de Oekraïense autoriteiten, via het UCPM, medicijnen en medische hulpgoederen beschikbaar; deze zending vertrekt begin deze week. De goederen voor Moldavië gaan vandaag nog op transport; de medische hulpgoederen volgen begin deze week
Het Nederlandse Rode Kruis en de leden van de Dutch Relief Alliance treffen momenteel voorbereidingen voor het opstarten en opschalen van hun hulpactiviteiten. Hiervoor worden momenteel de humanitaire noden in kaart gebracht.
Als EU-lidstaat draagt Nederland ook bij aan het werk van de EU noodhulporganisatie ECHO.
De Kamer zal op de hoogte worden gehouden van alle relevante ontwikkelingen en verdere humanitaire hulp voor de slachtoffers van de oorlog in Oekraïne.
Bent u bereid deze middelen waar nodig onmiddellijk in te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, ondanks het op dit moment onzekere verloop van de situatie in Oekraïne en mijn volle begrip daarvoor, uiteenzetten hoe de humanitaire noodhulp aan Oekraïne eruit zal zien?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2
Kunt u toezeggen op zeer korte termijn over de behoefte aan noodhulp te spreken met de Oekraïense autoriteiten?
Het kabinet staat in voortdurend contact met de Oekraïense autoriteiten, en de autoriteiten in buurlanden, over de behoefte aan noodhulp – rechtstreeks, in EU- en VN-verband en in de verschillende overleggen voor de coördinatie van internationale hulpverlening. De verdere mogelijkheden voor steun vanuit de EU zullen ook tijdens de informele RBZ/OS van 6 en 7 maart a.s. aan de orde komen.
Kunt u toezeggen op zeer korte termijn met uw counterparts binnen de Europese Unie te spreken over de gezamenlijke strategie voor het bieden van noodhulp?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor maandag 28 februari 2022?
De gewijzigde definitief van royalty’s, waardoor het voor multinationals makkelijk is om onder de Wet bronbelasting uit te komen |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Multinationals trekken aan het langste eind in gevecht om bronbelasting» van Follow the Money?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Met AmCham heeft een gesprek2 plaatsgevonden naar aanleiding van haar reactie op de internetconsultatie bij ATAD2 (tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking)3. In dit gesprek heeft AmCham tevens de afbakening van het begrip royalty in de context van ATAD2 aan de orde gesteld. Verder is tijdens dit gesprek in algemene zin ook de bronbelasting aan de orde gekomen.
Bij de vormgeving van de Wet bronbelasting 2021 moest er ten aanzien van de reikwijdte van het begrip royalty een keuze worden gemaakt. Die keuze wordt in de antwoorden op vragen 7 tot en met 9 toegelicht. Bij deze vormgeving zijn de eventuele wensen van AmCham niet van belang geweest.
Klopt het dat Amcham meermaals heeft gepoogd de definitie van het begrip royalty’s aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft Amcham bij het kabinet gepleit voor een aanpassing van dit begrip?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel ruimte is hiervoor aan Amcham geboden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft u of hebben ambtenaren van uw ministerie (of van andere ministeries) met Amcham contact gehad over de definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 1.
Welke reden denkt u dat Amcham heeft gehad om te pleiten voor een aanpassing van de definitie van royalty’s? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom in de memorie van toelichting bij de Wet bronbelasting wel wordt aangegeven dat wordt aangesloten bij de royaltydefinitie van het OESO-modelverdrag, maar niet dat deze definitie juist afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn of het Modelverdrag van de Verenigde Naties (VN)? Deelt u de mening dat deze informatie voor de Kamer relevant is?
Het royaltybegrip komt onder meer voor in het OESO-Modelverdrag (artikel 12), het Besluit voorkoming dubbele belasting (BvdB)4 en de rente- en royaltyrichtlijn5. Bij het vaststellen van het royaltybegrip voor de Wet bronbelasting 2021 zijn deze verschillende regelingen in de beoordeling betrokken. Het verschil tussen deze regelingen is de wijze van behandeling van vergoedingen voor operational leasing, dit betreft bijvoorbeeld de huurvergoeding van boorplatformen, vliegtuigen en treinen. In het BvdB en in de rente- en royaltyrichtlijn worden deze vergoedingen als royalty’s beschouwd. In het OESO-modelverdrag is (operational) leasing niet in de definitie van royalty’s opgenomen.
De Wet bronbelasting 2021 richt zich tegen doorstroom van passieve geldstromen, waaronder bepaalde royalty’s. Daarbij is een definitie zoals die internationaal wordt gehanteerd voor royalty’s voor de hand liggend omdat die zal aansluiten bij de verdeling van de heffingsrechten tussen de landen die een belastingverdrag met elkaar hebben gesloten. Dit geldt ook voor de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten. Voor de toepassing van de Wet bronbelasting 2021 is het dan ook het best passend om aan te sluiten bij het royaltybegrip van artikel 12 van het OESO-modelverdrag, waarop de Nederlandse belastingverdragen zijn gebaseerd. Op die manier kan Nederland het nationale heffingsrecht ten opzichte van een laagbelastende jurisdictie onder een belastingverdrag zo goed mogelijk effectueren.
Door aan te sluiten bij de definitie van het BvdB of de rente- of royaltyrichtlijn, zouden ook betalingen voor operational leasing onder de reikwijdte van de Wet bronbelasting 2021 worden gebracht. Dit is niet de bedoeling van deze wet, die immers passieve geldstromen wil belasten.
Gelet op het geringe verschil tussen de verschillende definities, deelt het kabinet niet de lezing dat gekozen is voor een «nauwe definitie».
Erkent u dat binnen uw ministerie kennelijk reeds bekend was dat de Wet bronbelasting veel betalingen ongemoeid zou laten en in die zin wat betreft doelmatigheid zou inboeten, gezien de opmerking van een medewerker dat «andere betalingen niet onder bronbelasting zouden vallen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Is naar uw mening tijdens het wetgevingsproces voldoende duidelijk geworden dat in de Wet bronbelasting een zeer nauwe definitie van het begrip royalty wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven waarin het royaltybegrip afwijkt ten opzichte van die in de OESO-verrekenprijsrichtlijn en het Modelverdrag van de VN?
De definitie van royalty’s in het VN-Modelverdrag is iets ruimer dan in het OESO-Modelverdrag. Het bevat aanvullend (vergoedingen voor het gebruik van of het recht op gebruik van) «films or tapes used for radio or television broadcasting» en van «industrial, commercial or scientific equipment».
De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten geen specifieke definitie van het begrip royalty. Wel wordt er in de OESO-verrekenprijsrichtlijnen ingegaan op het begrip «intangibles» (hoofdstuk 6, special considerations for intangibles). Dit hoofdstuk heeft betrekking op verrekenprijsvraagstukken en in par. 6.13 van de richtlijnen wordt daarom expliciet aangegeven dat het geen relevantie heeft voor andere doelen van belastingheffing (zoals in relatie tot bronbelasting). In par. 6.13 van de richtlijnen wordt ook nadrukkelijk gesteld dat de karakterisering van een transactie in het kader van de vaststelling van een verrekenprijs geen relevantie heeft voor de vraag of een bepaalde betaling een royalty is of onderworpen is aan een bronbelasting onder artikel 12 van het OESO-Modelverdrag. De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten dus geen geschikte definitie waar voor de Nederlandse bronbelasting bij kan worden aangesloten.
Waarom is er gekozen voor een royaltydefinitie die afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn?
Zie antwoord vraag 10.
Vallen alle betalingen voor intellectueel eigendom onder de door Nederland gekozen definitie van royalty’s? Zo nee, welke niet?
Deze vragen zijn niet eenduidig te beantwoorden. Daarvoor zijn de begrippen die in de vragen worden gehanteerd onvoldoende afgebakend en gedefinieerd. In de Wet bronbelasting 2021 is voor het begrip royalty aangesloten bij artikel 12 van het OESO-modelverdrag. Om te bepalen of een betaling onder de reikwijdte van artikel 12 OESO-modelverdrag valt (en dus als royalty kan worden aangemerkt onder de Wet bronbelasting 2021), moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt.
Daarbij kan met name in situaties zoals bedoeld in vraag 15 sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst of een te leveren zaak als over het verstrekken van know-how. Als in een dergelijk gemengd contract een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt, kan de betaling deels worden aangemerkt als royalty in de zin van artikel 12 van het OESO-modelverdrag.
Deze feiten en omstandigheden zijn eveneens relevant voor de vraag of de betaling als zakelijk («at arm’s length») kan worden aangemerkt in de zin van de OESO-verrekenprijsrichtlijnen. De nadruk die in de verrekenprijsrichtlijnen wordt gelegd op winsttoerekening in relatie tot waardecreatie, is ook in de Nederlandse uitvoeringspraktijk evident en opgenomen in het vigerende verrekenprijsbesluit6. De Belastingdienst houdt hier toezicht op.
Vallen distributierechten onder de door de fiscus gehanteerde definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre is de definitie van royalty’s die in de ons omliggende landen wordt gehanteerd, vergelijkbaar met hoe deze wordt gehanteerd door de Nederlandse fiscus? Wat zijn de verschillen?
Een snelle vergelijking met het Verenigd Koninkrijk (artikel 579 van de Income Tax (Trading and Other Income) Act) en Duitsland (§4j en §50a van het Einkommensteuergesetz) leert dat de definities die daar gebruikt worden sterk overeenkomen met de Nederlandse en ook beide geïnspireerd lijken te zijn op die uit het OESO-Modelverdrag.
Hoe gaat de Belastingdienst om met het fenomeen «embedded royalty’s»?
Zie antwoord vraag 12.
Weet de Belastingdienst voor een bedrijf altijd welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s»? Is een bedrijf verplicht dat precies te specificeren?
De Belastingdienst weet niet altijd of en zo ja welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten een royalty is in de zin van de Wet bronbelasting 2021. Om te bepalen of een deel van de betaling voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s, moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt. Daarbij kan in situaties sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst als over het verstrekken van know-how.
De zoveelste berichtgeving over ernstig onnodig en vermijdbaar lijden van dieren in Nederlandse slachthuizen en het nog altijd uitblijven van maatregelen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het nieuws dat inmiddels voor de vierde keer blijkt uit opgevraagde inspectierapporten dat het nog altijd regelmatig voorkomt dat varkens in Nederlandse slachthuizen ernstig verbranden en vervolgens verdrinken in broeibakken door fouten in het proces van bedwelmen en steken?1
Ik vind dit onacceptabel. Het gaat mij aan het hart dat dergelijke situaties nog steeds voorkomen, na alle maatschappelijke aandacht van de afgelopen jaren.
Elk incident waarbij dierwelzijn in het geding is, is er één te veel.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een leidinggevende in een slachthuis weigert maatregelen te treffen op het moment dat de toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wijst op handelingen die zorgen voor «ernstig vermijdbaar lijden» bij de dieren, uitgevoerd door een medewerker die helemaal niet beschikt over de juiste diploma’s om het werk te mogen doen? Wat zegt dit volgens u over de cultuur in de vleessector en over de autoriteit van de NVWA?
De slachthuizen zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van vigerende wetgeving. Het betreffende slachthuis is onvoldoende serieus omgegaan met de door de NVWA geconstateerde overtreding en de aanwijzing van de NVWA-inspecteur. Ik vind dit ernstig.
De NVWA heeft hierbij gehandhaafd door middel van het opmaken van een rapport van bevindingen dat heeft geleid tot een bestuurlijke boete. Terugkijkend zou een aanvullende maatregel zoals de stillegging van de band passend zijn geweest. Uit het rapport van bevinding is af te leiden dat deze maatregel niet is genomen.
Erkent u dat dit soort misstanden ook voorkomt in slachthuizen met permanent NVWA-toezicht en dat permanent toezicht in slachthuizen dit soort ernstig dierenleed niet heeft kunnen voorkomen?
Ja, dit soort misstanden komen ook voor in slachthuizen met permanent NVWA-toezicht. Permanente aanwezigheid van een NVWA-toezichthouder op een slachthuis betekent niet dat alle situaties op alle plekken in het slachthuis worden gezien. De slachthuizen zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van de wetgeving. De NVWA houdt hier risicogericht toezicht op, wat voor de controle op bedwelmen en verbloeden concreet betekent dit dat de NVWA steekproefsgewijs nagaat of slachthuizen dit correct uitvoeren. Bij slachthuizen met permanent toezicht zijn dit meerdere steekproeven per dag. Het is niet reëel te verwachten dat met toezicht alle overtredingen van de dierenwelzijnsregels kunnen worden voorkomen.
Wat is uw reactie op de constatering dat NVWA-toezichthouders nog altijd misstanden door de vingers zien, weinig rapporten schrijven en heel lang afwachten of er verbetering optreedt?
Het welzijn van dieren in het slachtproces verdient, naast een optimale bedrijfsvoering door de slachthuizen, krachtig toezicht. Om de toezichthouders van de NVWA te ondersteunen bij een stevige en consequente uitvoering van de handhaving is een versterking van het toezicht in de vleesketen nodig. Ik constateer dat voor het verbeteren van uitvoering en toezicht van de regelgeving voor slachthuizen en een cultuur binnen de NVWA waarbinnen stevige en consequente handhaving de norm is, al veel in gang is gezet. Uw Kamer is ook regelmatig geïnformeerd over de versterking van het toezicht in de vleesketen, het meest recent met een brief aan uw Kamer van 12 november 2021 (Kamerstuk 33 835, nr. 135). Ik onderschrijf het belang hiervan. Dit verbeterproces vergt tijd en is nog niet af. Tegelijkertijd zal ook met regelgeving, toezicht en handhaving nooit volledig kunnen worden voorkomen dat er onregelmatigheden zijn of zelfs misstanden plaatsvinden. Ik blijf een stevig appel doen op de sector om er voor te zorgen dat in iedere stap van het bedrijfsproces, op ieder moment van dat proces, en dus ook bij iedere medewerker die met dieren werkt het welzijn van de dieren de hoogste prioriteit heeft.
Hoe verhouden deze berichten zich tot uw uitspraak «Waar we overtredingen constateren, grijpen we in. Waar nodig leggen we boetes op»?2
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat uit de evaluatie van het cameratoezicht in slachthuizen bleek dat op de beelden die twee keer per maand worden bekeken vreselijk dierenleed is gezien, zoals het slaan/schoppen van een koe, het voor dood achterlaten van een schaap op een losperron en het onthoofden van een koe, terwijl het dier nog tekenen van leven vertoonde?3
Afgaande op de beelden die de NVWA in het kader van cameratoezicht heeft bekeken, is te constateren dat deze ernstige overtredingen inderdaad zijn begaan. In al deze gevallen heeft de NVWA handhavend opgetreden.
Erkent u dat cameratoezicht in slachthuizen dit ernstige dierenleed niet heeft kunnen voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Cameratoezicht op zich kan overtredingen van de dierenwelzijnsregels niet voorkomen. Wel kan het overtredingen van de dierenwelzijnsregels beter zichtbaar maken waardoor slachthuizen zelf ook hun verantwoordelijkheid beter kunnen nemen. Daarnaast kan door de NVWA beter opgetreden worden tegen overtredende slachthuizen indien nodig. Dit draagt naar verwachting ook bij aan gedragsverandering van de slachthuismedewerkers en een zorgvuldigere omgang met de dieren.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger toezegde een verkenning te laten uitvoeren naar de mogelijkheid om camerabeelden uit slachthuizen eigendom te laten worden van de overheid en ze te laten beoordelen door een onafhankelijk toezichthouder? Wat is hiervan de uitkomst?4
Ik verwijs uw Kamer voor deze toezegging naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Herinnert u zich dat de Kamer bijna twee jaar geleden opriep om per direct de slachtsnelheid te verlagen?5
Ja, dat is mij bekend. Ik verwijs uw Kamer voor de voortgang op dit onderwerp naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Waarom is dit nog altijd niet gebeurd? Waarom heeft het door u uitgevraagde onderzoek naar de gevolgen van de hoge slachtsnelheid van de Universiteit van Wageningen (WUR) in samenwerking met de Universiteit Utrecht vertraging opgelopen?6
Zoals ik uw Kamer op 12 november jl. heb gemeld (Kamerstuk 33 835, nr. 135) bleek eind vorig jaar dat de onderzoekers meer tijd nodig hadden voor het gedegen uitvoeren van het onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek zijn op 22 april jl. aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Erkent u dat het nu niet ingrijpen, terwijl er dagelijks 1,7 miljoen dieren door de Nederlandse slachthuizen worden gejaagd, betekent dat dit soort zeer ernstig dierenleed zich nog altijd op grote schaal kan voordoen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik heb geen aanwijzingen dat dit soort ernstig dierenleed zich op grote schaal voordoet. Voor dit soort situaties geldt echter, dat elke er één te veel is en te allen tijde moet worden voorkomen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het naleven van de Wet openbaarheid van bestuur en rechterlijke uitspraken |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie houdt documenten over veiligheid Schiphol bewust achter»?1
Ja.
Deelt u de mening dat openbaarheid van bestuur de norm zou moeten zijn en dat het achterhouden van stukken, waarvan de rechter heeft beslist dat die openbaar moeten worden gemaakt, daar mee in strijd is? Zo ja, waarom worden er dan toch stukken achtergehouden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en bedoelt u dan dat de Wet openbaarheid van bestuur eerder dient om stukken achter te houden dan openbaar te maken?
Ik deel uw mening. Het uitgangspunt is dat de gevraagde informatie wordt gegeven, tenzij de in de wet vastgelegde zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. 17 documenten van de 54 documenten waarvan de rechter heeft geoordeeld dat ze integraal openbaar gemaakt moeten worden, zijn documenten die naar mijn mening op grond van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (Rijkswet Ovv) en de Europese Verordening (EU) 376/20142 niet openbaar gemaakt mogen worden. Deze wet- en regelgeving kent namelijk een eigen openbaarmakingsregime dat derogeert van het openbaarmakingsregime onder de Wob. Teneinde te voorkomen dat ik in strijd met deze regelgeving handel, heb ik die vraag voorgelegd aan de hoogste bestuursrechter.
Is het waar dat u stukken achterhoudt omdat het om stukken zou gaan die volgens de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid niet verstrekt hoeven te worden, terwijl de rechter van mening is dat daar stukken bijzitten die wel openbaar mogen worden? Zo ja, waarom houdt u ze dan toch achter? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie ook mijn antwoord onder vraag 2. 37 documenten zijn na het oordeel van de rechter alsnog openbaar gemaakt omdat deze niet vielen onder een weigeringsgrond dan wel onder de Rijkswet Ovv. Echter, voor 17 documenten geldt naar mijn mening wel dat ze onder de Rijkswet Ovv vallen en een deel van één document valt eveneens onder de Europese Verordening (EU) 376/2014. De Rijkswet Ovv bepaalt dat concepten van rapporten en informatie, die ten behoeve van een onderzoek zijn verzameld en/of door de raad aan anderen zijn verstrekt, niet openbaar zijn. Dat geldt ook voor dat deel van één document op grond van de Europese Verordening (EU) 376/2014.
Welk concreet belang heeft u om de stukken, waarvan de rechter heeft bepaald dat die openbaar moeten worden, toch achter te houden?
Ik kan de 17 documenten niet openbaar maken omdat ik de regelgeving wil naleven die ervoor zorgt dat informatie uit onderzoek naar voorvallen in de burgerluchtvaart wordt beschermd, teneinde de luchtvaartveiligheid te verbeteren. De bescherming moet ervoor zorgen dat medewerkers aan dergelijk onderzoek onbelemmerd deelnemen. Alle andere door de rechter genoemde documenten zijn integraal openbaar gemaakt.
Bent u van mening dat de rechter in zijn uitspraak over de openbaarmaking onvoldoende rekening heeft gehouden met andere belangen of regels die zich tegen die openbaarmaking verzetten? Zo ja, welke belangen of regels betreft dat? Zo nee, waarom houdt u deze stukken dan wel achter?
Ja, zoals aangegeven in antwoord 2 heb ik daarom die vraag voorgelegd aan de hoogste bestuursrechter. Ook moet rekening worden gehouden met de regels neergelegd in de Rijkswet Ovv en met de Europese Verordening (EU) 376/2014.
Deelt u de mening dat het aanhangig maken van deze zaak bij de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State geen opschortende werking heeft ten aanzien van de uitspraak van de rechter? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het klopt dat er geen schorsende werking van het hoger beroep uitgaat. Aan de advocaat van EenVandaag is dan ook de vraag voorgelegd of EenVandaag bereid is om het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State af te wachten. Indien dit niet het geval is, wat overigens het goed recht is van EenVandaag, zal ik een voorlopige voorziening moeten aanvragen bij de Raad van State.
De dag van het Natuurlijk Kapitaal |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «De dag van het Natuurlijk Kapitaal – Is Nederland voorbereid op de voorspelbare toekomst?»?1
Ja. Hoewel de «Dag van het Natuurlijk Kapitaal» in Nederland niet algemeen bekend is, heeft het Global Footprint Network (GNF) mij geïnformeerd dat deze dag op 19 februari 2022 voor de eerste keer zou worden uitgeroepen.
Bent u zich ervan bewust dat deze zaterdag, 19 februari, de dag van het Natuurlijk Kapitaal was, wat inhoudt dat Nederland al meer natuurlijke hulpbronnen heeft opgemaakt dan het Nederlandse ecosysteem in een jaar kan vernieuwen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat het zeer onwenselijk is dat Nederland al zijn natuurlijk kapitaal voor dit jaar al heeft opgemaakt?
De «Dag van het Natuurlijk Kapitaal» illustreert het bekende feit dat de voetafdruk van ons Nederlandse leefpatroon veel te hoog is voor een duurzaam behoud en herstel van de biodiversiteit en een goede leefomgeving en voor de draagkracht van onze planeet. Onze samenleving staat voor de opgave om die voetafdruk substantieel terug te dringen. Mede in het licht van het feit dat biodiversiteit en klimaat wereldwijd onder druk staan zet het kabinet zich daarvoor in.
De indicator «Dag van het Natuurlijk Kapitaal» van het GFN vertaalt de totale consumptie (en afvalproductie) van Nederlandse burgers in een areaal dat jaarlijks nodig zou zijn om deze consumptiegoederen te produceren en negatieve impacts (b.v. CO2-uitstoot) op te vangen, afgezet tegen het in Nederland beschikbare areaal. Deze beperking tot Nederlands areaal geeft andere resultaten dan indicators zoals de «Earth Overshoot Day» en de Nederlandse Overshoot Day, eveneens van het GFN, en heeft weinig reële betekenis, omdat die geen rekening houdt met onze hoge bevolkingsdichtheid en internationale verwevenheid. De «Overshoot Day» bijvoorbeeld zet de impact van het Nederlandse consumptiepatroon in een mondiale context. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving gaat voor berekening van de Nederlandse consumptievoetafdruk uit van de milieudruk ongeacht waar ter wereld deze plaatsvindt2,3.
Consistente meting van onze ecologische voetafdruk is van belang voor zowel bewustwording als voor beleidsontwikkeling en -monitoring. Daarom ook voert Wageningen University & Research (WUR) op verzoek van LNV en in samenwerking met het PBL een onderzoeksprogramma uit naar bruikbare methodieken voor voetafdrukmeting en opties voor verlaging van die voetafdrukken.4
Is het u bekend dat alle Nederlanders samen meer dan twee keer de biocapiteit van Nederland gebruiken met hun huidige voedselpatroon? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat deze grote voetafdruk zeer onwenselijk is en hoe bent u van plan deze voetafdruk te verkleinen?
Het is mij bekend dat de voetafdruk van ons huidige voedingspatroon groter is dan het in Nederland beschikbare areaal per persoon voor voedselproductie.5 Zoals hiervoor vermeld acht ik de inperking tot Nederlands areaal niet reëel.
De voetafdruk van ons voedingspatroon omvat verschillende factoren. Voeding is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de CO2-uitstoot van alle consumptie. Binnen het huidige voedselsysteem zijn er diverse mogelijkheden om de voetafdruk te verkleinen, zoals het verminderen van voedselverspilling, het eten volgens de Schijf van Vijf, het meer eten van plantaardige eiwitten, dit op maat te doen en met dichtbij geproduceerde producten.6 Met vertegenwoordigers van voedselketens, banken, kennisinstellingen en beleid wordt gewerkt aan het geharmoniseerd meten en verlagen van footprints in diverse voedselketens. In de kabinetsreactie op de evaluatie van de Voedselagenda 2016–2020 zal de Minister van LNV u hierover uitvoeriger informeren.
Bent u zich bewust van het feit dat de Nederlandse economie veel meer van de natuurlijke hulpbronnen vraagt dan Nederland zelf kan produceren? Hoe denkt u over de risico’s die dit met zich meebrengt? Hoe bent u van plan deze risico’s te mitigeren?
Risico’s van onvoldoende binnenlandse beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen kunnen liggen op veel terreinen, zoals biodiversiteitsverlies en milieudegradatie, maar ook op het gebied van onrechtvaardige verdeling van welvaart en van strategische afhankelijkheid. Het laatste aspect is in het licht van de crisis t.g.v. de Russische inval in Oekraïne en de internationale sancties tegen Rusland in het bijzonder actueel.
Het is echter een gegeven dat ons grondgebied lang niet alle benodigde grondstoffen voor de Nederlandse samenleving kan voortbrengen en dat daarom internationale handel nodig is en kansen biedt. Landen beschikken niet over hetzelfde klimaat, geografie, technologische ontwikkeling en geschoolde beroepsbevolking en kennen daardoor specifieke relatieve voor- en nadelen. Daardoor is internationale handel vervlochten met de nationale economie. Zo betrekt Nederland grondstoffen van eigen bodem en uit import en gebruikt die niet alleen voor eigen consumptie, maar ook voor doorvoer naar andere landen en productie voor de wereldmarkt. Nederland vervult zo een belangrijke rol voor de economie van andere landen. Dit kan ook benut worden om verduurzaming internationaal te bevorderen. Denk bijvoorbeeld aan voorwaarden over het tegengaan van ontbossing voor Europese consumptie en productie en aan het vergroenen van de financiële sector.
Dit kabinet zet in op het verminderen van de buitenlandse afhankelijkheid bij strategische goederen en grondstoffen. Dit krijgt in het bijzonder gestalte in Europees verband. Streven naar meer autarkie beperkt mogelijke risico’s in leveringszekerheid overigens niet. Het is niet realistisch te verwachten dat onze binnenlandse hulpbronnen kunnen voorzien in de nationale vraag naar grondstoffen en producten. Internationale handel bevordert weliswaar wederzijdse afhankelijkheid maar kan ook helpen om risico’s te verminderen door bijvoorbeeld diversificatie van toeleveranciers en het benutten van specifieke kwaliteiten en technologie van elders. Handel en een open economie helpen ook internationale relaties te verbeteren en vergroten de effectiviteit van het investeren in verduurzaming van internationale handelsketens.
Bent u bekend met Earth Overshoot Day, de dag in het jaar waarop de mensheid meer van de natuur heeft gebruikt dan de Aarde in een heel jaar kan regenereren, in 2021 op 29 juli viel, terwijl deze dag in 2020 nog viel op 22 augustus? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze dag krijgt al langer aandacht in Nederland. Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat de Nederlandse Overshoot Day, de dag waarop de mensheid meer gebruikt zou hebben wanneer iedereen leefde als Nederlanders, dit jaar weer is vervroegd van 3 mei naar 12 april?
De GFN-berekeningen geven inderdaad voor 2022 een stijging van de voetafdruk aan. Ter nuancering dient vermeld te worden dat de datum van 12 april een voorspelling betreft, die nog bewaarheid moet worden. Verder blijkt uit de berekeningen van het GFN ook dat in tegenstelling tot het jaar 2022 de Nederlandse voetafdruk in de periode voor 2022 gemiddeld juist een langzaam dalende trend vertoont.
Bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat het onwenselijk is dat het uitputten van natuurlijke hulpbronnen toeneemt in plaats van afneemt?
Ik ben het met de vragenstellers eens dat de uitputting van natuurlijke hulpbronnen ongewenst is en terug gedrongen moet worden. Daar zet dit kabinet zich voor in.
Beaamt u dat de ambitie om de Nederlandse ecologische voetafdruk pas in 2050 tot de helft te hebben teruggebracht niet in verhouding staat tot het feit dat aan de ene kant de Nederlandse voetafdruk toeneemt en aan de andere kant de Nederlandse voetafdruk een onevenredig grote bijdrage levert aan de mondiale voetafdruk?
De lange termijn ambitie moet zijn dat ons consumptiepatroon meer in balans komt met de draagkracht van de planeet en niet meer leidt tot «overshoot» of verdringing van gerechtvaardigde ambities van andere volken en generaties. Dit wordt ook nagestreefd via het commitment aan de Sustainable Development Goals. In het bijzonder moeten we ons in het licht van het feit dat biodiversiteit en klimaat wereldwijd onder druk staan ook rekenschap geven van de spanning tussen de wens om voldoende welvaart in het heden voor velen te verzekeren en het streven naar behoud van natuurlijke hulpbronnen voor toekomstige generaties7. Voor het substantieel terugdringen van de ecologische voetafdruk is een maatschappelijke transitie naar een klimaatvriendelijke, natuurinclusieve en circulaire samenleving nodig, waarvoor op korte termijn op veel verschillende terreinen veel in het werk wordt gesteld. Daar zet dit kabinet zich maximaal voor in. Zie ook het antwoord bij de volgende vraag.
Wat gaat u eraan doen om de jaarlijkse ecologische voetafdruk van Nederlanders te verkleinen?
Het voert te ver om hier alle maatregelen van het kabinet op te sommen.
Het substantieel verlagen van de wereldwijde ecologische voetafdruk van de Nederlandse consumptie vraagt transities en een grote inzet op veel terreinen.8 Veel beleidsprogramma’s die afgelopen jaren op deze terreinen zijn opgestart en waar dit kabinet zich voor blijft inzetten, dragen bij aan vermindering van de ecologische voetafdruk.9 Dat geldt bijvoorbeeld voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen en de energietransitie in diverse sectoren (voedsellandbouw, elektriciteit, industrie, bouw en mobiliteit), de ontwikkeling naar een circulaire economie, de aanpak van de stikstofproblematiek, de transitie naar een duurzame (kringloop)landbouw en voedselconsumptie, en het werk in het kader van de Agenda Natuurinclusief10.
Specifiek voor de landbouw zet dit kabinet de koers van het vorige kabinet richting kringlooplandbouw voort. Kern hiervan is het voortdurende streven naar verlaging van het verbruik van grondstoffen en vermindering van de druk op de leefomgeving. Dit moet leiden tot minder schadelijke emissies naar bodem, lucht en water, vergroting van de biodiversiteit én een volhoudbaar en verantwoord gebruik van grondstoffen en hulpbronnen met een beter verdienvermogen voor boeren, tuinders en vissers. In het Realisatieplan «Op weg met nieuw perspectief» 11 is beschreven hoe aan deze transitie wordt gewerkt. In het Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» wordt hierbij een sterke focus gelegd op een gebiedsgerichte aanpak.
Verder wijs ik in het bijzonder ook op het Rijksbrede Programma Nederland Circulair in 205012. Het kabinet heeft zich ten doel gesteld om in 2030 een halvering van het gebruik van grondstoffen te bereiken en in 2050 een volledig circulaire economie te hebben. Veel natuur- en milieuproblemen zijn in de kern te herleiden tot een verspillende omgang met grondstoffen. In een circulaire economie wordt efficiënter en zorgvuldiger omgegaan met grondstoffen, materialen en producten, wat de afhankelijkheid van de winning en productie van nieuwe grondstoffen en materialen beperkt. Ook kan de circulaire economie bijdragen aan regeneratieve manieren van productie («regenerating nature»). De transitie naar een circulaire economie kan een belangrijke bijdrage leveren aan grote maatschappelijke opgaven als het behoud van biodiversiteit, broeikasgasemissiereductie, verbetering van lucht-, water- en bodemkwaliteit en leveringszekerheid van grondstoffen.
Nog veel andere maatregelen op specifieke beleidsterreinen dragen bij aan verlaging van de voetafdruk, zoals bijvoorbeeld de eiwittransitie, de vergroening van de financiële sector, vergroening van handelsinstrumenten in lijn met de akkoorden van Parijs en Glasgow, de ontwikkeling en uitvoering van EU-regelgeving inzake ontbossingsvrije producten, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) en hoge standaarden voor transparantie, eerlijke productie, mensenrechten, voedselveiligheid, duurzame groei en klimaat. Tenslotte werkt LNV samen met andere departementen en Rijksdiensten ook aan verlaging van de eigen voetafdruk als organisatie.
Endometriose |
|
Corinne Ellemeet (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Endometriose moet ook in Nederland hoger op de agenda»?1
Ja.
Hoeveel vrouwen in Nederland hebben endometriose?
Hoe vaak endometriose voorkomt in niet exact bekend (mede omdat maar een klein deel van de vrouwen met endometriose daadwerkelijk in zorg is). Er wordt geschat dat ongeveer 10% van de vrouwen endometriose heeft.
De cijfers hierover verschillen echter in de literatuur ((ESHRE richtlijn) tussen de 2 tot 10% binnen de algemene vrouwelijke populatie tot 50% bij vrouwen met vruchtbaarheidsproblemen.
Welke behandelingen zijn er voor vrouwen met endometriose?
De behandeling van endometriose kan op verschillende manieren plaatsvinden en is per patiënt zeer verschillend (pijnstilling, hormoonbehandeling, operatie en multidisciplinaire behandelingen). Multidisciplinaire behandelingen vinden plaats door bijvoorbeeld psycholoog, diëtiste, pijnspecialist, (bekkenbodem)fysiotherapeut, uroloog etc. Over het algemeen wordt in nauw overleg met patiënt en behandelaar een passend behandelplan besproken en uitgevoerd. Informatie hierover is te vinden op Thuisarts.nl, de website van de endometriose stichting en de patiëntenwebsite van de beroepsvereniging Nederlandse Vereniging van Gynaecologie en Obstetrie (NVOG).
Wat zijn de gevolgen voor vrouwen, zowel in hun persoonlijke leven als voor hun behandelopties, van het feit dat het zeven jaar duurt voordat een diagnose wordt gesteld?
De gevolgen voor vrouwen zijn afhankelijk van de ernst van de endometriose, de klachten en de behandeling. Endometriose is een chronische aandoening waarbij met behandeling van medicijnen of een operatie de aandoening redelijk onder controle gekregen kan worden, echter bij ernstige vormen van endometriose is dat een stuk lastiger. De impact van de ziekte is per persoon erg verschillend. Vroege diagnose van endometriose is belangrijk en wordt geassocieerd met minder uitgebreide ziekte en betere klinische uitkomsten (zie vraag 6).
Wat is de diagnosetijd van endometriose in andere landen in Europa?
In de internationale richtlijn endometriose (ESHRE richtlijn) wordt gesproken over een delay van start symptomen tot diagnose tussen de 8–12 jaar2.
Welke stappen wilt u zetten om meer bekendheid over endometriose bij vrouwen en artsen te genereren?
Endometriose moet meer bekendheid en aandacht krijgen, zowel voor patiënten maar ook zeker voor zorgverleners. De link met endometriose en buikpijnklachten zou sneller gelegd kunnen worden door zorgverleners en meer aandacht voor de veelzijdigheid van symptomen die bij endometriose passen zouden sneller herkend moeten worden. Binnen de opleidingen zou dan ook meer aandacht kunnen worden besteed aan dit onderwerp en ook bij nascholing is dit een belangrijk thema. De inhoud van de zorgopleidingen – vallend onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW – wordt bepaald door onderwijs en werkveld samen. De inhoud van de medische vervolgopleidingen – waar VWS verantwoordelijk voor is voor wat betreft de bekostiging – wordt bepaald door de beroepsverenigingen. Voor de klinische richtlijnen zowel in 1e als in 2e lijn zijn de professionele beroepsgroepen en wetenschappelijke verenigingen zelf verantwoordelijk. Daarnaast is het goed dat er in tijdschriften zoals huisarts en wetenschap, medisch contact en het Nederlands tijdschrift voor geneeskunde meer aandacht komt voor endometriose. Dit is behulpzaam om de awareness te doen toenemen. Deze tijdschriften worden veel gelezen en hebben in de afgelopen jaren vele artikelen gepubliceerd over het diagnostisch delay en de veelheid aan symptomen die kunnen optreden als gevolg van endometriose. Ik vind het belangrijk dat vrouwen goede informatie kunnen vinden die behulpzaam zijn in de aanpak van endometriose. Ik verwijs hiervoor naar Thuisarts.nl. Voor de informatie op thuisarts.nl worden de wetenschappelijke richtlijnen gebruikt.
Zoals toegezegd tijdens het Kamerdebat over de initiatiefnota «de noodzaak van gendersensitieve zorg – ongelijke behandeling is betere zorg» zal ik bij betrokken organisaties aandacht vragen voor het vraagstuk gendersensitieve zorg en in dit licht ook de bekendheid die door betrokkenen kan worden gegeven aan endometriose.
Deelt u de mening dat endometriose deel moet zijn van voorlichting over seksuele gezondheid?
Partijen die betrokken zijn bij de voorlichting over seksuele gezondheid zijn vrij om zelf te kiezen welke informatie zij aanbieden en maken hun eigen afwegingen daarbij. Ik ben blij om te constateren dat via verschillende kanalen informatie over endometriose te vinden is. Zo staat bijvoorbeeld op de website van de Endometriose Stichting veel informatie voor patiënten en zorgverleners; www.endometriose.nl. Op het patiëntenplatform van de NVOG (Nederlands Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie) staat tevens informatie over endometriose. Ook is er op thuisarts informatie over endometriose te vinden: Endometriose | Thuisarts.nl.
Jongeren, in dit geval jonge vrouwen, kunnen met vragen over seksualiteit en gezondheid ook terecht bij Sense.info via de website, chatfunctie of telefoon. Sense.info is een site die veel wordt bezocht door jongeren. Er is veel informatie vinden over menstruatie(welzijn). Deze informatie wordt door jongeren relatief vaak gezocht. Onlangs heeft Sense.info daarbij expliciet informatie over endometriose opgenomen (https://sense.info/nl/seks-abc/endometriose).
Bent u bereid om samen met de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD), Rutgers en de Endometriose Stichting te bezien hoe voorlichting over endometriose onderdeel kan worden van de scholingsprogramma’s over seksuele gezondheid op middelbare scholen?
Scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs zijn op grond van het kerndoelonderdeel seksualiteit en seksuele diversiteit verplicht om in hun lesaanbod aandacht te besteden aan seksuele vorming en gezondheid, relaties en seksuele diversiteit. Scholen zijn vrij om zelf te kiezen welke methoden of lespakketten ze hiervoor gebruiken. Binnen het thema seksuele gezondheid besteden diverse lesmethoden aandacht aan menstruatie(welzijn). Het lespakket van de Endometriosestichting is een aanbod dat scholen kunnen gebruiken als zij invulling willen geven aan een aspect van dit kerndoel. Ik zal contact opnemen met de GGD GHOR en Stichting Rutgers met de vraag of de beschikbare informatie die zij bieden over endometriose voldoende is en of er ruimte is om hier meer aandacht aan te besteden.
Welke stappen wilt u zetten om tot betere richtlijnen te komen voor endometriose, zodat diagnoses sneller worden gesteld en de aandoening effectiever wordt behandeld? Bent u bereid om hierover om tafel te gaan met de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) / het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)?
Beroepsgroepen zijn zelf verantwoordelijk voor het onderhoud van het professionele kennissysteem. De beroepsvereniging (Nederlandse Vereniging Gynaecologie en Obstetrie) hanteert de internationale richtlijn (ESHRE) welke zeer actueel en uitgebreid is. Endometriose neemt ook een belangrijke plaats in binnen de onderzoeksprogrammering van de beroepsgroep van de gynaecologen (NVOG). Dit valt uit de kennisagenda 2020–2023
(https://www.nvog.nl/wp-content/uploads/2019/07/NVOG-kennisagenda-2020-2023_def.pdf) van de NVOG op te maken. Endometriose is één van 8 prioritaire onderwerpen voor wat de betreft pijler gynaecologie van NVOG én tevens één van de prioritaire onderwerpen van de pijler voortplantingsgeneeskunde van de NOVG.
De belangrijkste reden voor het diagnostisch delay is naar mijn mening niet zo zeer de hoeveelheid beschikbare kennis is, maar de mate waarin die kennis indaalt in de opleiding en nascholing (zie vraag 8). Ik ben bereid om met de NVOG en de LHV/NHG om de tafel te gaan om te zien welke stappen er gezet moeten gaan worden om sneller een diagnose te kunnen stellen.
Hoeveel geld is nu vanuit de overheid beschikbaar voor onderzoek naar endometriose?
Ik heb geen volledig overzicht van alle onderzoeken die er in Nederland lopen op gebied van endometriose. Via ZonMw worden er in verschillende programma’s onderzoeksgelden beschikbaar gesteld. Voor de universitair medische centra is de beschikbaarheidsbijdrage academische zorg beschikbaar om onderzoek te doen. Hoewel die onderzoeksmiddelen niet ziektespecifiek toegekend worden, is daarbinnen ruimte om ook vragen met betrekking tot endometriose op te pakken. Bij ZonMw zijn er bijv. vragen met betrekking tot endometriose opgepakt binnen het COVID-19 onderzoek3 en doelmatigheidsonderzoek4.
Bent u bereid om geld vrij te maken voor onderzoek naar endometriose en aan te sluiten bij de internationale onderzoekagenda? Zo ja, hoe en hoeveel? Zo nee, waarom niet?2
Zoals besproken in het nota overleg van 14 maart jl., zal ik ZonMW vragen in beeld te brengen op welke wijze er binnen de bestaande en toekomstige onderzoeksprogramma en daarvoor gereserveerde middelen meer aandacht kan komen voor gender en man- vrouw verschillen in onderzoek.
Bent u bereid om naar voorbeeld van de Franse president Macron een Nederlands actieplan voor endometriose op te stellen, waarbinnen tenminste aandacht is voor onderzoek naar oorzaken en behandelmethodes en voor het vergroten van bekendheid over de aandoeningen bij vrouwen en behandelaars?
Ik constateer dat endometriose goed in beeld is bij de verschillende beroepsgroepen als het gaat om het opstellen van hun kennisagenda. Endometriose moet meer bekendheid en aandacht krijgen, zowel voor patiënten maar ook zeker voor zorgverleners. Er is meer aandacht in de opleiding, nascholing en klinische richtlijnen nodig zowel in 1e als 2e lijn. Dit is aan de beroepsgroepen en de opleiding. Ik zal daar hier nadrukkelijk aandacht voor vragen als ik met hen in gesprek ga. Voor patiënten is betrouwbare informatie te vinden over endometriose. Bijvoorbeeld via thuisarts.nl, de website van de endometriose stichting en op het patiëntenplatform (degynaecoloog.nl) van de NVOG (Nederlandse Verenging van Obstetrie en Gynaecologie).
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De inzet van 1G in de culturele sector |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Testen voor Toegang treft specifieke groep in de culturele sector stevig»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen die in dit artikel geuit worden?
Die zorgen zijn begrijpelijk. Tegelijkertijd kunnen met deze maatregelen grote, ongeplaceerde binnen evenementen voor het eerst sinds lange tijd weer plaatsvinden, waarbij het testbewijs de enige maatregel is. Op 25 februari zijn ondanks een hoog aantal besmettingen veel maatregelen versoepeld. Daar zijn risico’s aan verbonden. In situaties met hoge risico’s worden deze met de inzet van het coronatoegangsbewijs op basis van 1G beperkt. Dat gebeurt bij ongeplaceerde activiteiten waar grote groepen mensen actief en dicht bij elkaar zijn, en waar alcoholgebruik een rol speelt.
Op 15 maart was een nieuw besluitvormingsmoment, waarin de huidige maatregelen opnieuw zijn gewogen op proportionaliteit en noodzakelijkheid. Daarin is aangekondigd dat het Testen voor Toegang per 23 maart niet meer wordt ingezet.
Kunt u nader toelichten waarom bij het loslaten van vele maatregelen, waaronder het coronatoegangsbewijs in het uitgaansleven, er toch voor is gekozen om de 1G-maatregel in te zetten?
Er is versoepeld bij een hoog aantal besmettingen. Het kabinet heeft daarom besloten op hoogrisico locaties, in lijn met het 142e OMT-advies, als mitigerende maatregel met toegangstesten te gaan werken. Met de 1G-maatregel kan het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames op de locaties waar dit wordt ingezet met ongeveer 70% worden gereduceerd, blijkt uit de modellering van de TU Delft e.a2. Hiermee wordt ook het risico verkleind dat werknemers op deze binnenlocaties zelf besmet raken, of dat deelnemers na afloop van een activiteit (kwetsbare) naaste contacten besmetten. Dit geldt alleen voor de hoogste risico’s. Als evenementen geplaceerd, buiten, of met minder dan 500 bezoekers plaatsvinden, dan geldt er geen 1G-verplichting.
Welke andere Europese landen maken gebruik van de 1G-maatregel bij grotere evenementen van meer dan 500 personen? Wat is bij deze landen de argumentatie voor 1G?
Ik heb geen alomvattend overzicht van de maatregelen in alle Europese landen. Uit de internationale vergelijkingen blijkt dat de nabijgelegen landen op verschillende manieren versoepelen en daarbij verschillende vormen van het ctb aanhouden. Er wordt in die landen dus ook gekozen om de risico’s middels een ctb te beperken.
In België werd tot 7 maart het 3G coronatoegangsbewijs (het Corona Safe Ticket) nog breed ingezet voor activiteiten met meer dan 50 (binnen) of 100 (buiten) bezoekers. Evenementen binnen mogen open met een maximale capaciteit van 70% bij dynamische activiteiten en 80% bij niet-dynamische activiteiten, op te hogen bij een luchtkwaliteit onder een gemiddelde van 900 ppm CO23. In Denemarken wordt het ctb niet meer ingezet. In Duitsland verschillen de maatregelen per deelstaat, maar wordt in veel gevallen 2G+ toegepast. Dat betekent dat toegang is beperkt tot mensen die gevaccineerd of hersteld zijn, én getest zijn. In sommige gevallen zijn mensen die geboosterd zijn uitgezonderd van de testverplichting. In bijvoorbeeld Baden-Würrtemberg geldt vanaf 22 februari voor discotheken een 2G+ maatregel, waarbij iedereen getest moet worden4. In Frankrijk werkten discotheken met de Pass vaccinal, waarbij alleen toegang wordt verleend op basis van vaccinatie of een recente besmetting. Die verplichting is per 14 maart vervallen.
Deelt u de zorg van de cultuur- en evenementensector dat mensen de poppodia links zullen laten liggen door de 1G-maatregel?
Met de versoepelingen van 25 februari kunnen alle evenementen weer met de maximale capaciteit doorgang vinden. Bij grote, ongeplaceerde binnenlocaties moeten mensen zich van tevoren laten testen. Er zijn meer dan 800 testlocaties in Nederland en het testen is gratis. Ik verwacht niet dat het testen voor toegang een dusdanige drempel oplevert dat mensen poppodia links laten liggen.
Welk flankerend beleid ziet u voor zich om dit te ondervangen?
Hoewel het kabinet onderkent dat de toegangstest tot een extra overweging kan leiden bij bezoekers verwacht ik, mede gezien de geboden testfaciliteiten, niet dat dit zal leiden tot grote vraaguitval.
Zou bijvoorbeeld nagedacht kunnen worden over teststraten in de buurt van drukbezochte uitgaansgelegenheden en de grotere poppodia, waar mensen snel voor zij naar een feest gaan, zich nog kunnen laten testen? Ziet u daarin kansen om enige mate van spontaniteit weer terug te brengen in het uitgaansleven, ook voor grotere podia?
Testaanbieders worden betaald per uitgevoerde test. Mede door die financiële prikkel is het testaanbod flexibel, en passen testaanbieders het aanbod aan op de testvraag. Dat betekent dat er bij de keuze voor openingstijden en locaties rekening wordt gehouden met de verwachte testvraag. Bovendien werkt de Stichting Open Nederland (SON) met een aanmeldportaal voor 1G-plichtige evenementen. Daardoor heeft SON een goed beeld van de verwachte testvraag. Die lijst wordt ook gedeeld met de testaanbieders, die hun aanbod daarop aan kunnen passen. Ik verwacht dan ook dat testaanbieders zich in de buurt van drukke uitgaansgelegenheden vestigen, voor zover dat nog niet gebeurd is.
Mensen wordt geadviseerd tot twee uur voor aanvang van het evenement te testen. Op die manier is er voldoende tijd om het testresultaat af te wachten, en de uitslag terug te koppelen en worden problemen aan de deur met verlate testresultaten geminimaliseerd.
Deelt u de mening dat de cultuursector als een van de zwaarst geraakte sectoren uit de coronapandemie komt, en dat het past om alle mogelijkheden te onderzoeken die zo normaal mogelijke opening van de cultuursector mogelijk maken? Zo ja, welke alternatieven zijn er nog voorhanden?
Ik erken dat er veel maatregelen zijn die de cultuursector hard hebben getroffen. Om de sector zo veel mogelijk en eerder te openen, is er gewerkt met coronatoegangsbewijzen. In de huidige epidemiologische omstandigheden kunnen hoogrisico evenementen doorgaan met een testbewijs. Vanaf 23 maart vervalt ook voor deze evenementen Testen voor Toegang, en kunnen zij doorgaan zonder testbewijs.
Wat is het perspectief voor de cultuursector na 15 maart aanstaande? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om de 1G-maatregel op te heffen? Of zijn er plannen om na 15 maart 2022 de grens van personen te verhogen naar bijvoorbeeld 1000 personen?
De maatregelen zijn ingevoerd op 25 februari. Op basis van het effect van de versoepelingen op het aantal besmettingen kunnen de maatregelen opnieuw worden overwogen. Als het niet meer proportioneel en epidemiologisch noodzakelijk is, zal het testen voor toegang niet meer worden ingezet. Daarom heb ik besloten Testen voor Toegang vanaf 23 maart niet meer in te zetten.
Kunnen deze vragen zo snel mogelijk maar uiterlijk vóór 10 maart 2022 beantwoord worden?
Ik heb ernaar gestreefd deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Berichten omtrent cyberaanvallen op Oekraïne en Nederlandse servers |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaande berichtgeving?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse servers worden misbruikt door Rusland om cyberaanvallen uit te voeren in Oekraïne? Hoe beoordeelt u dit?
Het is bekend dat Nederlandse servers en infrastructuur misbruikt worden door criminelen voor het plegen van strafbare feiten, zoals DDoS- en ransomware-aanvallen. Dit is onwenselijk. Nederland heeft in vergelijking met andere EU-landen een relatief grote hosting sector. Dit heeft te maken met de uitstekende digitale infrastructuur waarover Nederland beschikt: het internet is betrouwbaar en snel. Zowel nationaal als internationaal maken personen, bedrijven en organisaties gebruik van de Nederlandse infrastructuur. Naast legitieme klanten, kunnen criminelen en andere kwaadwillenden misbruik maken van de Nederlandse hostingsector. De hostingprovider is zich hier niet altijd van bewust. Daarnaast bestaan er zogenaamde «bulletproof» hosters, die hun klanten willens en wetens faciliteren bij hun strafbare gedrag. Verder ziet Nederland het zorgvuldigheidsbeginsel als een verplichting binnen het internationaal recht. Zie hiervoor verder de kamerbrief Tegenmaatregelen ransomware-aanvallen van de Minister van Buitenlandse Zaken.2
Hoeveel Nederlandse servers zijn de afgelopen weken misbruikt vanuit Rusland om cyberaanvallen uit te voeren? Heeft u een beeld om welke servers het gaat? Zo ja, zijn er stappen genomen om deze servers uit de lucht te halen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke digitale aanvallen worden uitgevoerd vanuit command-and-control servers. Deze staan wereldwijd in datacenters, waaronder ook in Nederland. Voor datacenters is het vrijwel onmogelijk om te controleren welke servers voor dergelijke malafide doeleinden worden ingezet. Voor elke aanval zou specifiek technisch onderzoek nodig zijn om te achterhalen via welke servers een aanval is uitgevoerd. Dergelijk technisch onderzoek is niet bij elke aanval mogelijk, vanwege de capaciteit die dit kost en gezien het aantal (pogingen tot) aanvallen.
Klopt het dat Rusland ongezien Nederlandse servers kon huren voor zijn activiteiten en zo ongestoord cyberaanvallen kon uitvoeren op Oekraïne? Zo ja, in hoeverre worden huurders gescreend bij hostingbedrijven door hostingbedrijven zelf? Zijn hostingbedrijven verplicht om huurders te screenen? Zo ja, gebeurt dit ook en hoe vindt de controle plaats dat dit ook gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Wie precies de servers heeft gehuurd voor de genoemde activiteiten is niet bekend. Het screenen van klanten door hostingproviders is geen wettelijke verplichting. Het gaat hier om private bedrijven, waarop in Nederland contractvrijheid van toepassing is. Zij mogen in beginsel zelf bepalen wie hun klanten zijn. Door de hostingsector is samen met het Ministerie van EZK een gedragscode opgesteld, om misbruik van hun servers tegen te gaan. Op EU-niveau heeft Nederland in het kader van de gesprekken over de Digital Services Act (DSA) gepleit voor het hierin opnemen van regels voor hostingproviders om crimineel misbruik te bemoeilijken, waaronder het vergaren van informatie over klanten. Hiervoor was onvoldoende steun.
Welke rol speelt de politie in het screenen van huurders van hostingbedrijven? Wanneer screent de politie huurders van hostingbedrijven? Zijn hostingbedrijven verplicht om servers offline te halen als de politie hier melding van maakt? Zo ja, is dit ook afgelopen weken gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 4 is aangegeven, zijn hosters niet wettelijk verplicht om hun klanten te screenen. De politie heeft geen wettelijke bevoegdheden om klanten van hostingproviders te screenen. Daarnaast is het screenen van klanten een toezichtstaak die niet bij de politie thuis hoort. Bij vermoedens van illegale activiteiten op een server kan bij een hostingprovider een verzoek worden gedaan voor een vrijwillige notice-and-takedown. Indien de hoster daar geen gehoor aan geeft, kan de officier van justitie ter beëindiging van een strafbaar feit of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten een dienstverlener bevelen gegevens ontoegankelijk te maken (artikel 125p Wetboek van Strafvordering (Sv)) sturen naar een hostingprovider. Wanneer cybercriminelen gebruik maken van servers gehuurd bij buitenlandse resellers kan het doen van vorderingen worden bemoeilijkt, en daarmee het opsporingsonderzoek en het beëindigen van strafbare feiten.
Indien de politie weet heeft van strafbare feiten die via Nederlandse servers gepleegd worden, kan een opsporingsonderzoek worden gestart. Dit zal zich in beginsel richten op de plegers van strafbare feiten, zoals de daders van een ransomware-aanval. Het opsporingsonderzoek kan zich ook richten op de hostingprovider of de reseller, mits zij worden verdacht van een strafbaar feit.
Bent u het met de VVD-fractie eens dat het ongebreideld door kunnen verhuren van hostingruimte door resellers het wel erg makkelijk kan maken voor kwaadwillenden om een online rookgordijn te creëren? Zo ja, wat wilt u hieraan doen en welke mogelijkheden hebben hostingbedrijven en politie om gegevens over resellers op te vragen? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk dat kwaadwillenden Nederlandse servers misbruiken voor bijvoorbeeld het plegen van cyberaanvallen. De hostingsector heeft de gedragscode «abuse-bestrijding» ontwikkeld, die als doel heeft het schoon en veilig houden van het Nederlandse internet. Hierin is onder meer opgenomen dat hosters hun klanten kennen. Het blijft echter mogelijk dat klanten van hostingproviders deze serverruimte weer doorverhuren. Verder deelt het Clean Networks Initiatief3 onder deelnemers geautomatiseerd actuele informatie over kwetsbaarheden en misbruik in de systemen van alle deelnemers, geprioriteerd op basis van urgentie en impact. Daarnaast is in 2020 het Anti Abuse Netwerk (AAN) opgericht. Deze coalitie van publieke en private partijen zet zich in voor de bestrijding van misbruik van de technische infrastructuur.
Recentelijk heeft de politie een lijst opgesteld met resellers die vaak laten doorschemeren of openlijk toegeven dat zij diensten leveren aan criminelen. Deze lijst is gedeeld met de Dutch Cloud Community (DCC). Zie hiervoor ook de beantwoording van de Kamervragen van het lid Rajkowski.4 Naar aanleiding van deze beantwoording heeft DCC laten weten dat een aantal leden met bepaalde klanten geen zaken meer doet.5
Momenteel is in EU-verband de triloog-fase van de Digital Services Act begonnen. Deze verordening dient onder meer ter vernieuwing van de huidige E-Commerce richtlijn. In het voorstel worden hostingaanbieders onder andere verplicht een toegankelijk notificatiemechanisme in te stellen waarbij illegale inhoud gemeld kan worden en wordt verduidelijkt dat hostingproviders hun beperking van aansprakelijkheid kunnen verliezen wanneer zij na een melding van illegale inhoud deze niet prompt verwijderen of ontoegankelijk maken. Het kabinet steunt de invoering van deze maatregelen.
Bent u het met de VVD-fractie eens dat het zeer zorgelijk is dat onze uitstekende digitale infrastructuur wordt misbruikt door landen als Rusland om cyberaanvallen uit te voeren op Oekraïne en dat Nederland daarmee onbewust en indirect de Russische aanval faciliteert? Zo ja, bent u bereid om hostingbedrijven strenger te controleren al dan niet via de politie? Zo nee, waarom niet?
Het is zeer onwenselijk dat Nederlandse infrastructuur wordt misbruikt voor het plegen van cyberaanvallen. Dit geldt ook in het geval van kwaadwillende cyberoperaties tegen Oekraïne. Zoals eerder is aangegeven zijn hostingbedrijven niet wettelijk verplicht om hun klanten te controleren. Het controleren van hostingbedrijven is bovendien geen taak van de politie. Bij het tegengaan van misbruik van Nederlandse netwerken blijft het belangrijk dat de samenwerking wordt gezocht tussen de hostingsector en de politie.
Het bericht 'Levend koken van varkens in slachthuizen gaat nog altijd door' |
|
Thom van Campen (VVD), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Levend koken van varkens in slachthuizen gaat nog altijd door»?1
Ja.
Kunt u delen om welke slachthuizen het hier ging en of er sprake is van systematische of herhaaldelijke overtredingen bij enkele slachthuizen?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) maakt de algemene inspectiegegevens van alle roodvleesslachthuizen met permanent toezicht in Nederland openbaar. De website www.openbare-inspectieresultaten.nvwa.nl toont cijfers per individueel bedrijf met daarbij het aantal overtredingen dat geleid heeft tot een schriftelijke waarschuwing of boete. Bij enkele slachthuizen zijn de genoemde overtredingen bij herhaling geconstateerd. Bij deze slachthuizen heeft de NVWA door middel van maatwerk geïntervenieerd. Naast deze formele overtredingen intervenieert de NVWA tijdens de aanwezigheid bij het slachtproces waar nodig direct in het proces of het product, zoals het tijdelijk stilleggen van het slachtproces of het laten afwaarderen van vlees tot dierlijk bijproduct zodat het niet meer voor menselijke consumptie gebruikt mag worden. Het bericht waarop de vragenstellers doelen, ziet op informatie die de NVWA heeft openbaargemaakt op grond van een Wob-verzoek. Op grond van de afweging die de Wob voorschrijft, worden niet de namen van de bedrijven die het betreft, bekend gemaakt.
Kunt u per situatie aangeven welke sancties zijn opgelegd aan de desbetreffende slachthuizen? Kunt u daarbij ook aangeven hoeveel constateringen van misstanden vooraf moesten gaan alvorens werd overgegaan op het uitgeven van een sanctie? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 2 aangegeven worden inspectiegegevens in algemene zin openbaar gemaakt. De overtredingen waar het bericht naar verwijst zijn bestuurlijk gehandhaafd, middels schriftelijke waarschuwingen en bestuurlijke boetes, waarbij door recidive een hoger boetebedrag ten laste is gelegd. De opgelegde boetes variëren van € 2.500 tot € 17.500. Bij de constatering van overtredingen handhaaft de NVWA-inspecteur volgens het interventiebeleid. De NVWA maakt haar algemene en specifieke interventiebeleid openbaar
Kunt u reflecteren op de constatering uit het bericht dat er soms wel een halfjaar werd gewacht met het opstellen van een rapport nadat de misstanden waren geconstateerd? Deelt u de mening dat late rapportering vanuit dierenwelzijnsperspectief hoogst onwenselijk is en dat per misstand een rapport zou moeten worden opgesteld?
Ja, dat kan ik. Een interventie van de NVWA is primair gericht op het verbeteren van naleving en daarmee op het direct stoppen van de misstanden. Een toezichthoudend dierenarts heeft daartoe meerdere instrumenten tot zijn beschikking; van aanspreken op gedrag tot opleggen van boeterapporten. In dit specifieke geval is het slachthuis per direct aangesproken en zijn aanwijzingen voor de bedrijfsvoering gegeven. Helaas niet afdoende waardoor later alsnog een rapport van bevinding en boete is opgelegd toen bleek dat de overtreding opnieuw had plaatsgevonden. Ik betreur elk dierenwelzijnsmisstand en het is de primaire verantwoordelijkheid van het slachthuis om haar bedrijfsvoering op orde te hebben en misstanden te voorkomen. En aan de NVWA om hier effectief op toe te zien door o.a. te sturen op verkorten van doorlooptijden binnen haar interventiebeleid. Ik constateer verder dat in de afgelopen periode de NVWA stringenter optreedt tegen dierenwelzijn overtredingen en daarmee laat zien een lerende organisatie te zijn.
Hoe reflecteert u op de bevinding uit de opgevraagde stukken dat een ongediplomeerde slachthuismedewerker na een berisping van een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierover, gewoon doorging met zijn werk? Kunt u toelichten hoe vaak situaties zoals deze voorkomen, waarbij berispingen van inspecteurs zomaar aan de laars worden gelapt?
De slachthuizen zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van vigerende wetgeving. Het betreffende slachthuis is onvoldoende serieus omgegaan met het feit dat er door de NVWA een overtreding werd geconstateerd en de aanwijzing ter plaatse van de NVWA-inspecteur die hierop volgde om zaken in orde te brengen. De NVWA heeft hierbij destijds gehandhaafd door een rapport van bevindingen op te maken voor het inzetten van een onvoldoende gekwalificeerde medewerker. Dit heeft geleid tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Als deze situatie zich nu voordoet spreekt de NVWA ook de dierenwelzijnsofficier van het slachthuis aan op het inzetten van een ongediplomeerde medewerker, zodat deze niet meer wordt ingezet. De NVWA heeft geen aanwijzingen dat situaties als deze frequent aan de orde zijn. Mocht blijken dat herhaling van overtredingen op het gebied van dierwelzijn aan de orde is dan zal de NVWA niet nalaten om stevig in te grijpen.
In hoeveel gevallen van overtreding ging het om een slachthuis waarbij eerder een overtreding was vastgesteld, wat lijkt te duiden op een systematischere problematiek?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 2.
Waarom is hier niet gekozen voor aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld een slachterij onder verscherpt toezicht stellen, zoals bij Gosschalk? Welke afwegingen liggen en lagen hieraan ten grondslag?
De NVWA handhaaft volgens het interventiebeleid met het geven van schriftelijke waarschuwingen en het opleggen van bestuurlijke boetes. Indien een bedrijf (ernstige) overtredingen blijft begaan, worden in het kader van het recidivebeleid hogere bestuurlijke boetes opgelegd. Indien toepassing van het interventiebeleid onvoldoende blijkt om de overtredingen op te heffen en verdere herhaling te voorkomen, kan het bedrijf onder verscherpt toezicht worden geplaatst en geldt een zwaarder toezichtsregime. Per bedrijf wordt eerst een zogenaamde maatwerkaanpak opgesteld (voorafgaand aan verscherpt toezicht), waarbij het bedrijf zwaardere maatregelen kan voorkomen door direct zijn bedrijfsprocessen te verbeteren. Deze maatwerkaanpak is nodig ten behoeve van het proportioneel handelen en dossieropbouw om de rechterlijke toets van sanctiebesluiten te doorstaan bij zwaardere maatregelen zoals passend binnen het verscherpt toezicht.
Bij de betreffende overtredingen heeft de NVWA deze afwegingen gemaakt en is een maatwerkaanpak toegepast. Indien de doorgevoerde verbeteringen niet voldoende zijn, dan zal de NVWA overgaan tot het instellen van verscherpt toezicht.
Deelt u de mening dat in het geval van meerdere overtredingen grotere maatregelen zoals tijdelijke sluiting en/of het drastisch verlagen van de bandsnelheid (bij heropening) nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat dit soort ingrijpende maatregelen worden genomen, ook in het licht van het eerdere verzoek om een «three strikes out»-principe te hanteren voor zware overtredingen?
De NVWA zal niet nalaten om bij geconstateerde misstanden in te grijpen en de verantwoordelijke slachthuizen in die situaties aan te pakken. De NVWA heeft afgelopen zomer bijvoorbeeld de erkenning van een slachthuis geschorst vanwege ernstige overtredingen ten aanzien van dierenwelzijn. Daarmee is het slachtproces voor een aanzienlijke periode stilgelegd totdat het slachthuis het dierenwelzijn in haar bedrijfsvoering naar het oordeel van de NVWA afdoende had ingericht.
Tijdens het commissiedebat over exportverzamelplaatsen op 9 september 2021 heeft het lid Van Campen (VVD) gevraagd naar de mogelijkheid voor modaliteiten voor een «three-strikes-out»- dan wel een puntensysteem en het interventiebeleid van de NVWA (Kamerstuk 28 286, nr. 1219). De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van het interventiebeleid van de NVWA ligt bij de Inspecteur Generaal (IG) van de NVWA. Momenteel werkt de NVWA de procedure voor verscherpt toezicht voor de slachthuizen verder uit. In dat kader zal ook gekeken worden of een vorm van een puntenstelsel of iets soortgelijks kan helpen het verscherpt toezicht verder vorm te geven. Van belang hierbij is dat voldoende rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het geval en welke interventies daarin het meest effectief zijn. Dit ook in verband met de rechterlijke toets van sanctiebesluiten.
Ik herken in de vraag van lid Van Campen de wens om te onderzoeken of een bedrijfsvoering die herhaaldelijk tot ernstige overtredingen leidt, middels een simpeler en overzichtelijker systeem consequenties kan hebben op de aan het bedrijf verleende erkenning. Bij een vereenvoudigde aanpak met een puntenstelsel moet rekening worden houden met het totaal aan voor slachthuizen geldende wetgeving. In dit complexe systeem, waarin niet iedere overtreding of omstandigheid even zwaar aan te rekenen is, is echter niet zonder meer een vergelijking te maken met een three-strikes-out of puntensysteem zoals in de Tabakswet- en rookwarenwet. Ik zal uw Kamer informeren zodra de verscherpt-toezichtprocedure voor slachthuizen nader uitgewerkt is.
Wanneer zal het onderzoek over het verlagen van de bandsnelheid, inclusief uw reactie hierop, naar buiten komen? Per wanneer kan uitvoering van de aangenomen motie van het lid Tjeerd de Groot over het substantieel omlaag brengen van de bandsnelheid (Kamerstuk 33 835, nr. 156) verwacht worden?
Het rapport is op 22 april jl. als bijlage van mijn brief over slachthuizen naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237). Uit het rapport blijkt dat het niet zinvol of mogelijk is om in generieke zin een snelheidsverlaging af te dwingen, omdat de procesbeheersing bij een bepaalde slachtsnelheid sterk afhangt van de situatie op en inrichting van dat specifieke slachthuis. Dit bevestigt het (juridische) dilemma dat mijn voorganger schetste in reactie op de aangenomen moties die verzochten om de slachtsnelheid generiek te verlagen. Voor de vervolgstappen die ik verder beoog op dit vlak, verwijs ik u naar eerdergenoemde brief.
De borging van het dierenwelzijn tijdens het slachtproces heeft mijn grootste prioriteit. Vooralsnog blijft de aanwijzing aan de IG NVWA dan ook staan en zal de NVWA verzoeken tot het verhogen van de slachtsnelheid afwijzen. Met betrekking tot bestaande slachtsnelheden blijft onverkort gelden dat de NVWA een verlaging van de slachtsnelheid als corrigerende maatregel op kan leggen indien hier aanleiding toe is. Een dergelijke verplichte verlaging van de slachtsnelheid blijft van kracht totdat de situatie hersteld is en het proces weer volledig beheerst wordt.
Deelt u de mening dat deze onacceptabele misstanden alle plaatsen waar wel zorgvuldig wordt gewerkt in een kwaad daglicht plaatsen en dat het ook daarom van belang is dat er adequaat wordt gehandhaafd op overtredingen in slachthuizen?
Een bedrijf dat herhaaldelijk in de fout gaat, en waar misstanden voorkomen zet inderdaad de gehele sector in een kwaad daglicht. De NVWA zal niet nalaten om bij geconstateerde overtredingen in te grijpen en de verantwoordelijke slachthuizen in die situaties aan te pakken. Zo heeft de NVWA afgelopen zomer de erkenning van een slachthuis tijdelijk geschorst vanwege ernstige overtredingen ten aanzien van het dierenwelzijn.
Deelt u de mening dat het consumentenmisleiding is om vlees van varkens uit slachthuizen waar misstanden plaatsvonden alsnog met het Beter Leven keurmerk drie sterren te verkopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u naar aanleiding van de constateringen gezet om deze misleiding te voorkomen?
Het consumentenvertrouwen is gebaat bij een betrouwbare werking van private keurmerken in de voedselproductie. Het Beter Leven keurmerk is een keurmerk dat de Dierenbescherming in samenwerking met de retail en de veehouderijsector opgesteld en gelanceerd heeft in 2007. Het keurmerk is ondergebracht bij de Stichting Beter Leven Keurmerk en stelt eisen aan de productie bezien vanuit het dierenwelzijn. Ik betreur het als het Beter Leven keurmerk niet goed toegepast zou zijn, maar het is aan de Stichting BLK en de Dierenbescherming om eventueel actie te ondernemen naar aanleiding van de constateringen.
Bent u bijvoorbeeld in overleg getreden met de Dierenbescherming om te voorkomen dat consumenten misleid worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke procesverbeteringen gaat u doorvoeren om dit soort consumentenmisleiding te voorkomen?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 11 is het aan de Stichting BLK en de Dierenbescherming om eventueel actie te ondernemen naar aanleiding van de constateringen. Het zou goed zijn als verantwoordelijke organisaties hierover het gesprek met elkaar aangaan.
Wat is de status van het wetsvoorstel omtrent verplicht cameratoezicht bij slachterijen? Wanneer verwacht u dit naar de Kamer te kunnen sturen?
Ik verwijs uw Kamer voor de voortgang van dit wetsvoorstel naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Deelt u de mening dat het toezicht ook op een externe locatie voor de NVWA beschikbaar moet zijn, zodat deze zonder naar de slachtlocatie toe te moeten onafhankelijk kan beoordelen of sprake is van misstanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit betrokken bij het voorbereide wetsvoorstel?
De NVWA kijkt de camerabeelden als onafhankelijk toezichthouder uit. Zoals de NVWA in haar evaluatie cameratoezicht slachthuizen dierenwelzijn heeft aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1217), zou cameratoezicht veel efficiënter vorm kunnen krijgen als de beelden van afstand uitgekeken zouden kunnen worden. De inzet van cameratoezicht kan de rol van de officiële dierenarts overigens niet vervangen, maar de technologie kan de dierenarts wel ondersteunen in het efficiënt houden van toezicht. Dit aspect wordt meegenomen in de voorbereiding van het wetsvoorstel rond cameratoezicht.
Hoe ziet u de rol van slim cameratoezicht in het wetsvoorstel? Deelt u de mening dat slim cameratoezicht kan vergemakkelijken welke beelden extern moeten worden gedeeld, ook in het licht van privacy? Zo nee, waarom niet?
«Slim» cameratoezicht, ook wel bekend als Artificial Intelligence (AI)-ondersteund cameratoezicht, is een relatief nieuwe vorm van cameratoezicht die de potentie lijkt te hebben om een bijdrage te leveren aan een betere borging van het dierenwelzijn tijdens het slachtproces. Dit type cameratoezicht kan er inderdaad toe leiden dat de inbreuk op de privacy van werknemers beperkt kan worden, als er bijvoorbeeld een selectie van beelden kan plaatsvinden. Tegelijkertijd betreft «slim» cameratoezicht een domein dat nog volop in ontwikkeling is. Ik verwijs uw Kamer voor mijn standpunt over «slim» cameratoezicht ook naar mijn brief van 3 september jl. (Kamerstuk 28 286 nr. 1217) waarin ik de wettelijke verplichting cameratoezicht afkondigde. Zoals ik u op vraag 14 antwoordde, zou cameratoezicht veel efficiënter vorm kunnen krijgen als de beelden van afstand uitgekeken zouden kunnen worden. Ik verwijs u voor meer informatie over de wettelijke verplichting cameratoezicht naar de slachthuizenbrief die ik uw Kamer op 22 april jl. heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Kunt u toelichten of cameratoezicht bij exportverzamelplaatsen ook in het voorliggende wetsvoorstel wordt betrokken, zoals eerder besproken bij het commissiedebat over de problematiek over exportverzamelplaatsen?2
Mijn insteek is om een wetsvoorstel voor te bereiden waarin een algemene wettelijke verplichting wordt opgenomen dat slachthuizen en verzamelcentra camera’s aanwezig hebben waarbij onder andere ook eisen aan de camera’s en plaatsing gesteld worden. In datzelfde wetsvoorstel zal ik ook voorstellen te voorzien in de bevoegdheid van de regering om regels te stellen over het toepassen van zogeheten «slim cameratoezicht». Ik verwijs uw Kamer voor dit onderwerp verder naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Kunt u nader toelichten welke stappen nu zijn gezet en nog worden gezet om medewerkers van de NVWA een veilige werkomgeving te bieden? Kunt u de veiligheid van betreffende medewerkers garanderen?
Ja, de veiligheid van de medewerkers van de NVWA staat voorop. De NVWA is als werkgever verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving voor haar eigen medewerkers. Indien hun veiligheid in het geding is, mogen de NVWA-medewerkers het slachthuis verlaten en kan het slachtproces geen doorgang vinden. De NVWA neemt maatregelen als de veiligheid van haar medewerkers in het geding is. Met bedrijven die zich niet houden aan de voorschriften of afspraken wordt het gesprek aangegaan en wordt waar nodig een waarschuwing gegeven. Als de bedrijven geen gevolg geven aan aanwijzingen van de NVWA, treft de NVWA maatregelen die afhankelijk zijn van de ernst van de situatie. Het tijdelijk stilleggen van het toezicht behoort tot de mogelijkheden. In het geval van misstanden als bedreiging of geweld doet de NVWA aangifte.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb iedere vraag afzonderlijk beantwoord. Door de samenhang in onderwerpen heb ik ervoor gekozen om de beantwoording van deze vragen zo kort mogelijk na de Kamerbrief over slachthuizen aan uw Kamer te sturen.
Het bericht ‘waanzinnige regels dreigen garnalenvisser Eddy Sinke de nek om te draaien’ |
|
Thom van Campen (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «waanzinnige regels dreigen garnalenvisser Eddy Sinke de nek om te draaien»?1
Ja.
Herkent u de toenemende zorgen van de garnalenkotters door de bureaucratische ellende (stikstofregels, onbegrijpelijke urenregeling en de vaarvolgsystemen)? Zo ja, wat vindt u hiervan en op welke manier gaat u zich inzetten om garnalenvissers door deze zeer schrijnende situatie te helpen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het feit dat garnalenvissers aan een aantal regels moeten voldoen. Daarom voer ik op ambtelijk niveau zeer regelmatig overleg met vertegenwoordigers van de garnalensector onder meer om te bespreken op welke wijze en met welke inhoud het aanstaand vergunningstraject op grond van de Wet natuurbescherming ingevuld zal moeten worden.
Kunt u toelichten omwille van welke regelgeving garnalenkotters per 1 januari 2023 een nieuwe vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig hebben?
De vigerende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming verloopt op 1 januari 2023. Omdat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden door de garnalenvisserij niet zijn uit te sluiten, is een nieuwe vergunning nodig. Stikstof is een belangrijk aspect binnen de toetsing op grond van de Wet natuurbescherming.
Op welke manieren (collectief en/of individueel) kunnen garnalenvissers momenteel een nieuwe Wnb-vergunning aanvragen en waarom is deze keuze gemaakt?
Het is aan de garnalenvissers zelf en/of hun vertegenwoordigers om hierin een gewogen keuze te maken; beide is mogelijk (of een combinatie daarvan). Wanneer het ministerie een ontvankelijke en goed onderbouwde vergunningaanvraag met een passende beoordeling ontvangt, kan een collectieve of individuele natuurvergunning worden verleend. De stikstofvereisten zijn mogelijk van invloed op de keuze die de sector hierin kan maken.
Herkent u het beeld dat het voor garnalenvissers onduidelijk is op welke manier de vergunningsaanvraag gaat worden getoetst? Deelt u daarbij de mening dat het niet reëel en rechtvaardig is dat er van garnalenvissers wordt gevraagd om onder stoom en kokend water een vergunningsaanvraag te doen, terwijl het tegelijkertijd de overheid is die in gebreke blijft?
Dat beeld deel ik niet. Met de vertegenwoordigers van de vissers wordt al meer dan een half jaar in voorbereidende zin zeer regelmatig overleg gevoerd vanuit het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Daarbij is LNV duidelijk geweest over de geldende kaders. In dit stadium ligt het verdere initiatief bij de vertegenwoordigers van de sector en hun adviseurs om tot een vergunbare aanvraag of set van aanvragen te komen. Over de conceptversie(s) daarvan wordt opvolgend intensief met LNV overlegd. Dit is een reguliere (algemene) werkwijze en ook als zodanig gehanteerd bij de voorgaande vergunningstrajecten in relatie tot de garnalenvisserij in diverse Natura 2000-gebieden.
Kunt u toelichten op welke manier een garnalenvisser inzichtelijk kan maken hoeveel stikstof de kotter uitstoot, gezien het feit dat een kotter afwisselend vaart, vist, stilligt en lost?
Bij de invoer ten behoeve van de berekening met AERIUS Calculator kan gebruik worden gemaakt van standaard emissiegegevens voor de verschillende categorieën vissersschepen. Op basis van de hoeveelheid aangevraagde visuren per afgebakend visgebied kan met die invoer, de emissie worden berekend. Dit betreft dan een gemiddelde emissie; in AERIUS Calculator kunnen ook specifiekere emissies van vaartuigen ingevoerd worden voor de onderscheiden typen van gebruik van een motor, zoals varen (meestal aangeduid als «stomen»), vissen en stilliggen/ lossen. Deze specifieke emissies per type van gebruik zullen wel deugdelijk onderbouwd moeten worden middels technische analyses, hetgeen ook eerder voor andere vormen van visserij is gedaan. De adviseurs van de garnalensector hebben hier reeds de nodige ervaring mee.
Welke referentiedata en welke habitatten volgens de Vogel- en Habitatrichtlijnen worden gehanteerd bij het afwegen of stikstofkotters voldoen aan de geldende Wnb-eisen?
Een overzicht van de verschillende referentiedata per Natura 2000-gebied staan onder andere weergegeven op de website van BIJ12. Middels AERIUS Calculator kan daarnaast geanalyseerd worden welke specifieke Natura 2000-habitattypen beïnvloed worden door de garnalenvisserij. Deze informatie is ook in detail bekend bij de adviseurs van de garnalensector.
Is er jurisprudentie over het aanvechten en/of afwijzen van toegewezen Wnb-vergunningen voor garnalenkotters? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
Er loopt momenteel een hoger beroep, ingesteld door enkele natuurorganisaties tegen de vigerende Wnb-vergunning daar waar het gaat om garnalenvisserij binnen het Natura 2000-gebied Westerschelde. Het daaraan voorafgaande beroep is door de rechtbank eerder ongegrond verklaard. Ook is er door enkele natuurorganisaties beroep aangetekend tegen de nu nog geldende Wnb-vergunning van diverse Belgische garnalenvissers die actief zijn in enkele Nederlandse Natura 2000-gebieden. Tot slot is door de Nederlandse garnalensector zelf hoger beroep aangetekend in relatie tot de vergunde hoeveelheden visuren per Natura 2000-gebied. In beroep werd de garnalensector eerder in het ongelijk gesteld.
In welke mate vindt u het reëel (in het licht van regeldruk en bijkomende financiële kosten) om een individuele garnalenvisser te vragen de uitstoot op deze manier bij te houden? Kunt u dit toelichten?
In de context van de Wnb-beoordeling en eventuele vergunningverlening op die basis wordt van een visser gevraagd om zijn uitstoot te berekenen en de effecten daarvan op de relevante beschermde natuurwaarden in beeld te brengen. Er wordt niet gevraagd zijn uitstoot bij te houden, wel zal middels een registratie van de gerealiseerde draai-uren van de motor toezicht gehouden worden. De in AERIUS Calculator ingevoerde draai-uren, die ook onderdeel vormen van de vergunningaanvraag, dienen immers in de praktijk niet overschreden te worden. Met een overschrijding van die vergunde ruimte kunnen immers significant negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet uitgesloten worden. Binnen het lopende verbetertraject van de black box is bovenstaande (het registreren en monitoren van de «draai-uren» van de motor) dan ook een belangrijk aandachtspunt.
Op welke termijn kunt u duidelijkheid geven aan de sector over de benodigde stikstofreductieopgave dat gebaseerd is op wetenschappelijk onomstotelijke rekenmodellen?
De stikstofreductieopgave is een algemenere verplichting voor Nederland (als EU-lidstaat) op grond van artikel 6, lid 1 en 2, van de Habitatrichtlijn.
Op meer sectorspecifiek niveau moet de garnalensector zelf in de context van haar vergunningaanvraag op grond van de Wet natuurbescherming met AERIUS Calculator als objectief en wettelijk voorgeschreven rekenmodel haar activiteiten analyseren. De sector is momenteel zelf al bezig deze berekeningen te maken en kan zich daarmee tijdig een beeld vormen van hoe haar activiteiten zich gaan verhouden tot het moeten voldoen aan het vereiste dat voorkomen moet worden dat significant negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden kunnen optreden.
Hoe gaat u de garnalenvissers ondersteunen in de stikstofreductieopgave?
Ik werk momenteel aan een subsidieregeling voor de garnalenvissers die technische maatregelen gaan nemen om de stikstofuitstoot te verminderen. Verder wordt op ambtelijk niveau in een werkgroep de sector ondersteund in de nemen stappen ten behoeve van de vergunningaanvraag.
Wat gaat u met provincies doen om de zorgen van deze garnalenvissers weg te nemen en ervoor te zorgen dat garnalenvissers zo spoedig mogelijk de garantie krijgen dat zij ook in 2023 kunnen blijven vissen?
De provincies zijn hierbij geen partij. De Minister voor Natuur en Stikstof is bevoegd gezag om te beslissen op de aanvraag om een Wnb-vergunning. De provincies en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, die de betrokken Natura-2000 beheren, dragen zorg voor de staat van instandhouding van de gebieden. Ze treffen maatregelen om de stikstofbelasting in de gebieden terug te dringen, in aanvulling op het structureel maatregelenpakket dat is vastgesteld om de doelstellingen uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering te halen. Wel heeft de sector op mijn aanraden contact opgenomen met de provincies om na te gaan of deze stikstofruimte hebben waar de sector gebruik van kan maken. Dit lijkt niet het geval.
Wat is de verantwoordelijkheid van provincies als bevoegd gezag hieromtrent en op welke wijze committeren zich zij aan bovenstaande ambitie?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u toezeggen dat alle 250 garnalenvissers in 2023 gegarandeerd kunnen blijven vissen? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren? Zo nee, waarom niet?
Dit kan ik niet toezeggen, omdat de vissers zelf verantwoordelijk zijn voor een deugdelijke vergunningaanvraag. Het staat de vissers vrij om zodanig visgebieden buiten de Natura 2000-gebieden te kiezen dat geen vergunningplicht aan de orde is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook in de toekomst wet- en regelgeving zo min mogelijk een belemmering zal vormen in de vergunningverlening voor de garnalenvissers?
De wet- en regelgeving is nu ook al niet bedoeld om een belemmering te vormen voor de vissers, maar om de natuur te beschermen.
Welke concrete plannen heeft u om het toezicht op de visvangst en de handhaving van het visquotum werkbaar te maken voor de garnalenvissers en visserijsector in het algemeen?
Momenteel wordt gewerkt aan het fraudebestendig maken en technische optimalisatie van de black box-systemen voor de garnalenvissers die straks zelf het verschil kunnen monitoren tussen wel of niet vissen en vaaractiviteiten; daarmee is dit systeem straks optimaal ondersteunend in het toezicht op de aan te vragen Wnb-vergunning(en). Deze geoptimaliseerde black box is ook in de toekomst relevant voor een adequaat toezicht op en handhaving van andere visserijsectoren.
In welke mate bent u met provincies bereid om te zorgen dat er een stappenplan komt voor vissers om op termijn aan de geldende stikstofnormen te kunnen voldoen in plaats van een onhaalbare deadline te stellen op 1 januari 2023?
De datum van 1 januari 2023 is al geruime tijd bekend bij de sector en ik ga er dan ook van uit dat de sector per die datum voldoet aan de geldende stikstofnormen, dan wel haar activiteiten staakt tot zij wel kan voldoen aan de geldende normen. Ik ben dan ook niet bereid een uitzondering te maken voor de vissers als het gaat om de datum van de nieuwe natuurvergunning.
Wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van de garnalenvisie, waar uw ambtsvoorganger aan refereerde tijdens het Commissiedebat Visserij op 30 juni 2021?
Deze visie ontwikkel ik samen met de sector en andere belanghebbenden. Momenteel is Wageningen Economic Research/Wageningen University & Research (WEcR/WUR) om advies gevraagd over een aantal scenario’s voor de visie. Door ondercapaciteit bij WEcR duurt dit advies langer dan verwacht, zodra dit advies binnen is wordt de visie afgemaakt.
Het bericht 'Migranten door kou gestorven aan de Turks-Griekse grens' |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Migranten door kou gestorven aan Turks-Griekse grens»?1
Ik heb kennisgenomen van het genoemde bericht.
Bent u geïnformeerd over de pushbacks waardoor twaalf migranten door onderkoeling gestorven zijn bij de grens van Griekenland? Wanneer bent u hierover geïnformeerd? Kunt u expliciet aangeven welke informatie u heeft gekregen over dit bericht?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het, dat het aantal migranten dat is gevonden inmiddels is gestegen naar negentien? Bent u hierover geïnformeerd? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Uit mediabronnen en uitspraken van de Turkse autoriteiten in februari jl. zou blijken dat negentien migranten zijn omgekomen, die deel uitmaakten van een groep van 22 personen.
Klopt het, dat de twaalf migranten die door de kou zijn gestorven daarvoor geprobeerd hebben Griekenland binnen te komen om asiel aan te vragen, maar bij de grens werden weggestuurd, voordat ze überhaupt de kans kregen? Zo ja, wat vind u hiervan? Zo nee, hoe zijn deze migranten onder deze omstandigheden terechtgekomen?
Het standpunt van het kabinet ten aanzien van pushbacks is uw Kamer bekend. Het kabinet deelt de zorgen over de berichtgeving. Aan de EU-buitengrenzen dient te worden gehandeld conform het internationaal en Europees recht waaronder de fundamentele rechten en naleving van het principe van non-refoulement. Het kabinet neemt dan ook actief stelling tegen vermeende pushbacks, en spreekt zich daarover uit bij iedere passende gelegenheid, zowel in bilateraal verband als in diverse internationale gremia. Het kabinet zal dat blijven doen.
Het kabinet acht het noodzakelijk dat er serieuze opvolging wordt gegeven aan signalen van pushbacks. De Griekse regering is van mening dat, naast de openbaar aanklager, ook nationale instanties als de Ombudsman, de Nationale Transparantie-Autoriteit (NTA) en de interne opsporings- en vervolgingsautoriteit van de Griekse politie en kustwacht (SIASC) een rol kunnen vervullen bij het onderzoeken van vermeende pushbacks. In juni 2021 opende de Openbaar Aanklager bij het Hooggerechtshof een onderzoek inzake vermeende pushbacks. Bij het ontbreken van eigenstandige informatie wacht ik het resultaat van dit onderzoek af.
Het gaat bij de berichten over pushbacks vaak om informatie die lastig te verifiëren is. Juist deze constatering onderstreept het belang van een onafhankelijk monitoringsmechanisme. De Europese Commissie spant zich in voor het opzetten ervan in lidstaten met aanhoudende pushbackberichtgeving; het kabinet ondersteunt dit. Verder ziet de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van het Europees recht met inbegrip van de fundamentele rechten. Voor de Commissie ligt een belangrijke taak om, indien lidstaten zich niet houden aan het internationaal en Europees recht, hen hierop aan te spreken.
Wat vind u ervan dat Griekenland ontkent dat de pushbacks hebben plaatsgevonden? Kunt u hier inhoudelijk op reageren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het feit dat de VN Vluchtelingenorganisatie heeft gewaarschuwd voor de toenemende meldingen van gruwelijke incidenten aan de Griekse grens, waar de UNHCR sinds begin 2020 bijna 540 incidenten van illegale terugkeer door Griekenland heeft geregistreerd? Zo ja, wat vind u hiervan? Kunt u hierop inhoudelijk reageren?
Het kabinet deelt de zorgen die VN-Hoge Commissaris voor Vluchtelingen Filippo Grandi uitte over de toenemende berichtgeving over geweldsincidenten tegen migranten aan de Europese grenzen. Eveneens ziet het kabinet het belang van serieuze opvolging aan beschuldigingen door de betreffende lidstaten. Het is van belang dat fundamentele rechten, waaronder het door UNHCR genoemde asielrecht en beginsel van non-refoulement, worden nageleefd bij het uitvoeren van grensbeheer.
Bent u bekend met het feit dat migranten worden achtergelaten op reddingsvlotten op open zee en soms zelf rechtstreeks in het water zijn gedwongen door de Griekse grensbewakers? Zo ja, wat vind u hiervan? Kunt u hierop inhoudelijk reageren?
Het kabinet verwijst graag naar de beantwoording van vragen 4 en 5.
Kunt u de Kamer informeren welke nationaliteit de twaalf gestorven migranten hadden?
Op basis van mediabronnen blijkt dat het ging om mensen met verschillende nationaliteiten, waaronder de Syrische, Somalische en Bengalese nationaliteit. Deze informatie kon echter niet met zekerheid, en niet voor alle betrokkenen worden vastgesteld.
Zijn er sindsdien nog meer migranten gevonden die het slachtoffer zijn geworden van pushbacks aan de Griekse grens? Zo ja, om welke aantallen gaat het?
Lidstaten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Hoewel voor lidstaten met een buitengrens dit niet altijd eenvoudig is, staat voorop dat optreden aan de grens altijd in lijn moet zijn met Europees en internationaal recht. Bij een overtreding van het acquis dient de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, verdere stappen te ondernemen.
Het is uw Kamer bekend dat het kabinet actief en mede op verzoek van leden van uw Kamer in Europese overleggen en bilaterale contacten het belang van het respecteren van fundamentele rechten aan de buitengrenzen benadrukt. De Griekse regering stelt dat zij de grens geheel legitiem beheert. Het ontbreken van eigenstandige informatie onderstreept het belang van een onafhankelijk monitoringsmechanisme. Het belang van een dergelijk monitoringsmechanisme brengt het kabinet op bij onder meer de Griekse regering.
Bent u op de hoogte wat er is gebeurd met de rest van de groep van tweeëntwintig mensen die door de Griekse grenspolitie is teruggeduwd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat Griekenland verantwoordelijk is voor de dood van deze negentien migranten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de Griekse staat zich schuldig maakt aan stelselmatige schendingen van de mensenrechten door illegale pushbacks uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de Europese lidstaten die zich schuldig maken aan het schenden van Europese en internationale wet- en regelgeving hier passende consequenties van moeten ondervinden? Zo ja, kunt u toelichten waarom diverse EU-lidstaten die meerdere malen Internationaal en Europees recht niet hebben geëerbiedigd dit zonder consequenties hebben kunnen doen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid uw Europese ambtsgenoot aan te spreken op de illegale pushbacks en grove schending van de mensenrechten die zich afspelen aan de Griekse grens? Zo ja, kunt u hierop inhoudelijk reageren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met het rapport van Protecting Rights at Borders (PRAB) die rapporteerde dat in 2021 56 pushbacks hebben plaatsgevonden, waarvan 93% van de migranten fysiek misbruikt is door de Griekse grenspolitie? Zo ja, kunt u hierop inhoudelijk reageren?2
Het kabinet ziet de zorgelijke aard van de berichtgeving. Het kabinet acht het als belangrijk dat er serieuze opvolging wordt gegeven aan vermeende pushbacks. Het kabinet acht het belang dat er een onafhankelijk monitoringsmechanisme komt en dat internationale en Europese standaarden bij grensbeheer worden nageleefd. Tevens zet het kabinet in op een sterker Schengenevaluatiemechanisme met betere waarborging van fundamentele rechten.
Deelt u de mening dat personen op zoek naar internationale bescherming het recht te ontzeggen op een asielprocedure en/of hen in onmenselijke omstandigheden vast te houden, strafbaar is?
Voor het kabinet dient grensbeheer en toegang tot asiel te allen tijde conform de Europese en internationale standaarden te zijn. Bij een overtreding van het acquis dient de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, verdere stappen te ondernemen.
Kan de Kamer periodiek geïnformeerd worden over het aantal pushbacks en incidenten aan de Europese buitengrenzen, met name aan de Griekse grenzen?
Zoals beschreven in de eerder antwoorden beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie over het grensbeheer in andere lidstaten. De inzet van het kabinet is de instelling van onafhankelijke EU-monitoringsmechanismen.
Kunt u toelichten welke EU-fondsen voor migratiedoeleinden worden ingezet voor het financieren van de Griekse grensbewaking?
Het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid (ISF-grenzen en visa) 2014–2020 wordt hiervoor ingezet en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa 2021–2027 (BMVI), onderdeel van het fonds voor geïntegreerd grensbeheer kan hiervoor worden ingezet. Voor het BMVI geldt dat de nationale programma’s van de lidstaten, waarin zij aangeven hoe zij hun nationale enveloppes willen besteden, nog door de Europese Commissie moeten worden goedgekeurd.
Deelt u de mening dat de EU-fondsen voor migratiedoeleinden nooit mogen worden ingezet voor activiteiten die indirect bijdragen aan mensenrechtenschendingen?
Die mening deel ik.
In artikel 4 van de huidige verordening tot oprichting van het fonds voor geïntegreerd grensbeheer (EU) 2021/1148 is opgenomen dat «[d]e uit hoofde van het instrument gefinancierde acties worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het acquis van de Unie en het Handvest en de internationale verplichtingen van de Unie met betrekking tot de grondrechten.» Het is aan de Europese Commissie om hierop toe te zien. Het kabinet zal hier richting de Commissie alert op zijn.
In artikel 3 lid 4 van de verordening tot oprichting van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid (EU) Nr. 515/2014 (ISF-grenzen en visa) 2014–2020 is opgenomen dat «acties die uit hoofde van het Instrument worden gefinancierd moeten worden uitgevoerd conform de grondrechten en met eerbiediging van de menselijke waardigheid. In het bijzonder voldoen de acties aan de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het recht van de Unie inzake gegevensbescherming, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het beginsel van eerlijke behandeling van onderdanen van derde landen, het recht op asiel en internationale bescherming, het beginsel van „non refoulement» en de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten die zij hebben ondertekend, zoals het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 zoals aangevuld met het Protocol van New York van 31 januari 1967». Het is aan de Europese Commissie om hierop toe te zien. Het kabinet is hier richting de Commissie alert op.
Met uw Kamer is eerder gedeeld dat het op basis van de reeds voor zeven jaar (2021–2027) vastgestelde EU-wetgeving rondom het meerjarig financieel kader op dit moment niet mogelijk is de financiering voor verschillende vormen van grensbeheer voorwaardelijk te maken.3
Deelt u de mening van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN dat de illegale pushbacks en gewelddadige mensenrechtenschendingen jegens asielzoekers genormaliseerd worden door landen zoals Griekenland? Zo ja, kunt u hierop inhoudelijk reageren? Zo nee, waarom niet?
Net als uw Kamer, neemt het kabinet ook kennis van de aanhoudende berichtgeving over vermeende pushbacks. De stelling dat door de aanhoudende berichtgeving sprake is van een gebruikelijke, gangbare praktijk deelt het kabinet echter niet. Zowel de Europese Commissie, als andere lidstaten waaronder Nederland, blijven benadrukken dat dit niet in lijn is met de Europese standaarden. Het zetten van eventuele vervolgstappen is primair aan de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen.
Deelt u de mening van de UNHCR dat Europese lidstaten zich zouden moeten schamen omdat ze niet hebben gereageerd op de gewelddadige berichten over de illegale pushbacks, en dat ze liever muren en barrières oprichten, dan mensenlevens willen beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierop inhoudelijk ingaan?
Zie antwoord vraag 20.
Hoe reflecteert u op uw eigen rol in EU verband met betrekking tot het aankaarten van de illegale pushbacks en de schendingen van de mensenrechten van migranten? Vind u dat de Nederlandse regering deze problematiek voldoende heeft aangekaart? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder beschreven neemt het kabinet actief stelling tegen vermeende pushbacks, en spreekt zich daarover actief uit bij iedere passende gelegenheid. Het kabinet zal dat blijven doen. De Europese Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van het Europees recht met inbegrip van de fundamentele rechten. Voor de Commissie ligt een belangrijke taak om, indien lidstaten zich niet houden aan het internationaal en Europees recht, eventueel verdere stappen te zetten.
Door het ontbreken van eigenstandige informatie is het kabinet afhankelijk van informatie van derden. Hierdoor kan het kabinet geen garanties bieden over het grensbeheer in andere lidstaten.
Kunt u garanderen dat Frontex nooit heeft meegewerkt aan het illegaal tegenhouden en terugsturen van migranten, zonder dat zij de gelegenheid hebben gehad asiel aan te vragen? Kunt u hierop inhoudelijk reageren?
Zie antwoord vraag 22.
In hoeverre bent u bereid bij de JBZ-Raad een pleidooi te houden in de jaarlijkse verslagen expliciet aandacht te besteden aan het thema asiel en migratie, opdat het rechtsstaatsmechanisme met bijbehorend instrumentarium effectief gehanteerd kan worden bij overtreding van Europees recht op het gebied van asiel en migratie?
Zie antwoord vraag 22.
De laatste stand van zaken van zorgmedewerkers met post-covidsyndroom |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u per maand aangeven hoeveel zorgmedewerkers per 1 maart, per 1 april, per 1 mei en per 1 juni 2022 in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) zullen komen door het post-COVID-syndroom (long COVID)?
Op grond van de privacyregelgeving is registratie van de reden of oorzaak van ziekteverzuim door werkgevers niet toegestaan. Werkgevers doen een ziekmelding bij UWV als hun werknemer na 42 weken ziekte nog niet volledig aan het werk is. De reden van de ziekmelding is niet bekend. Ik kan daardoor niet aangeven hoe groot de groep zorgmedewerkers is die ziek is als gevolg van langdurige klachten na een COVID-besmetting en de komende tijd een WIA-aanvraag doet. Vanaf maart 2022, als de pandemie twee jaar heerst, kunnen werknemers met langdurige klachten na een COVID-besmetting mogelijk een WIA-uitkering ontvangen. Sinds april 2020 heeft UWV een algemene diagnosecode voor COVID-19 in de registratiesystemen aangebracht en per 1 januari 2022 ook een diagnosecode specifiek voor langdurige klachten na een COVID-besmetting, te gebruiken bij alle komende WIA-claimbeoordelingen. Deze registratie zal op termijn een indicatie geven over de instroom in de WIA.
Wanneer komt u samen met sociale partners met meer duidelijkheid voor deze zorgmedewerkers die post-COVID-syndroom (Long COVID) hebben opgelopen en binnenkort in de WIA terechtkomen?
Op maandag 31 januari jl. heb ik gesproken met een aantal zorgverleners met langdurige klachten, na een in de beginfase van de pandemie opgelopen COVID-besmetting. FNV was hierbij aanwezig. Het gesprek was bedoeld om meer inzicht te krijgen in de situatie van deze zorgverleners. Het sluiten van een convenant met sociale partners was, gelet op het doel van het gesprek en de deelnemers aan het gesprek, geen onderwerp in dit gesprek.
Sociale partners maken deel uit van de Taskforce Optimale ondersteuning inzet zorgprofessionals. Deze taskforce heeft geadviseerd te komen met een tijdelijke overbrugging om voor de korte termijn werkgevers te ondersteunen om zorgprofessionals met Long COVID te behouden, totdat het onderzoek van het programma (COVID-19 en werk) naar Long COVID is afgerond.
Op vrijdag 25 februari jl. heb ik u geïnformeerd over de tijdelijke ondersteuning die ik zorgwerkgevers bied om langdurig zieke zorgverleners die in de periode maart-december 2020 langdurig ziek zijn geworden, voor de zorg te behouden.
Wat is uw afdronk en het resultaat van het gesprek dat u op 31 januari jongstleden heeft gehad met deze sociale partners?
Zie antwoord vraag 2.
Is de optie van een convenant besproken om zo een overbruggingsperiode in te stellen in ieder geval totdat er meer duidelijkheid komt over het beloop, de duur en de behandeling van het post-COVID-syndroom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken heeft u gemaakt met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ten aanzien van mensen met het post-COVID-syndroom?
UWV behandelt alle WIA-aanvragen op dezelfde manier en beoordeelt de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de functionele mogelijkheden in arbeid van het individuele geval. Het type ziekte of de oorzaak daarvan speelt hierbij geen doorslaggevende rol. Bij iedere ziekte en aandoening variëren aard en ernst van de klachten en ervaren belemmeringen per individu. In elke situatie wordt gekeken naar de mogelijkheden om te werken van de individuele werknemer, waarbij rekening wordt gehouden met diens mogelijkheden en beperkingen op dat moment. Daarmee biedt het beleid rond sociale zekerheid ruimte om maatwerk toe te passen en aan te sluiten op de situatie van de individuele werknemer. UWV beschikt over alle benodigde kennis over langdurige klachten na een COVID-besmetting, voor zover die op dit moment beschikbaar is. Deze kennis breidt zich continu uit, omdat hierover elke dag wetenschappelijke inzichten bijkomen.
Hoe beoordeelt u het bericht «Eerste werkgevers aansprakelijk gesteld voor gevolgen long covid»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Het is aan de rechter om in deze zaken een uitspraak te doen.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden omdat over minder dan week het precies twee jaar geleden is dat het eerste coronageval in Nederland is geconstateerd?
Ik heb deze vragen zo spoedig als mogelijk was beantwoord.
(https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/nederland/artikel/5288715/werkgevers-aansprakelijk-gevolgen-long-covid).
Het bericht ‘Alarm om agressie op spoor en station’ |
|
Fahid Minhas (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alarm om agressie op spoor en station»?1
Ja daar ben ik bekend mee.
Klopt het dat NS-personeel steeds vaker te maken krijgt met gewelddadige incidenten bij het uitoefenen van het werk? Geldt dit ook voor andere vervoerders?
Iedere melding is er één teveel. De NS meldt een stijging van het aantal meldingen van agressie (zogenaamde A-incidenten) door personeel: van 660 in 2020 naar 744 in 2021. Ook in het streekvervoer is het aantal meldingen van agressie toegenomen: van 787 in 2020 naar 977 in 2021. In het stadsvervoer nemen de meldingen iets af van 636 in 2020 naar 606 in 2021.
In hoeverre is de toename van agressie-incidenten toe te schrijven aan de coronacrisis?
Om de twee jaar wordt via de Personeelsmonitor de sociale veiligheid van het ov-personeel door middel van enquêtes in kaart gebracht. Om de ervaringen van het ov-personeel in relatie tot de coronacrisis te kunnen interpreteren, zijn in de Personeelsmonitor van 2020 ook vragen over corona opgenomen. Daaruit blijkt dat een groot deel van het ov-personeel (49%) zich onveiliger voelt vanwege corona. Vrijwel ieder personeelslid (94%) heeft in 2020 meegemaakt dat reizigers de corona-regels niet hebben nageleefd en dat reizigers geen mondkapje dragen. Daarbij komt 72% van het ov-personeel in 2020 minimaal één keer in de situatie terecht dat reizigers agressief gedrag vertonen vanwege de mondkapjesplicht. Vooral toezichthouders krijgen te maken met agressief gedrag. Vervoerders verklaren het agressieve gedrag in het ov door de algehele onrust en vermoeidheid die is opgetreden in de maatschappij, met een patroon van pieken na iedere verandering van de coronamaatregelen. Door minder reizigers was er ook sprake van minder sociale controle op verlaten stations en lege treinen, in combinatie met minder zichtbaar personeel.
Heeft elke conducteur de status van buitengewoon opsporingsambtenaar (boa)? Welke bevoegdheden heeft op dit moment de boa, tevens conducteur? Wat is op dit moment de uitrusting van de boa, tevens conducteur?
De NS heeft thans medewerkers in verschillende functies in dienst die beschikken over de boa bevoegdheid en dus boa zijn. Zo zijn er 700 medewerkers Veiligheid en Service, die beschikken over de boa bevoegdheid en tevens de geweldsbevoegdheid voor het dragen/gebruik van handboeien.
Daarnaast heeft de NS ongeveer 2.800 conducteurs in dienst. Elke hoofdconducteur bij de NS is nu een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa), zonder geweldsbevoegdheid. Vanuit de boa-bevoegdheid kan de hoofdconducteur een zogenaamde strafbeschikking opmaken voor overtredingen zoals bijvoorbeeld overlast (roken waar het niet is toegestaan) of het niet tonen of bij zich hebben van een geldig legitimatiebewijs. De hoofdconducteur kan ook een ontwerp proces-verbaal uitschrijven als de reiziger geen vervoersbewijs kan tonen en kan reizigers aanhouden die een strafbaar feit plegen om over te dragen aan de politie. De hoofdconducteur bij de NS draagt qua uitrusting een portofoon.
In de toekomst zal de boa-bevoegdheid voor de hoofdconducteur mogelijk komen te vervallen. NS heeft hiertoe op 22 maart 2022 een ondernemingsbesluit genomen. De ondernemingsraad heeft nog een maand om te reageren, daarna kan het besluit pas onherroepelijk worden vastgesteld. NS neemt dit besluit omdat in de praktijk door de hoofdconducteurs weinig gebruik wordt gemaakt van de boa-bevoegdheid. De huidige taken van de hoofdconducteurs zullen met dit besluit niet veranderen, echter alleen de bevoegdheid. De hoofdconducteur zal blijven controleren op geldige vervoersbewijzen en bij het ontbreken daarvan een Uitgestelde Betaling opmaken. Daarbij kan ook naar een geldig legitimatiebewijs worden gevraagd. Bij lastige situaties die dreigen te escaleren of bij agressie wordt door de hoofdconducteur de assistentie Veiligheid & Service opgeroepen, zoals dat nu ook het geval is.
Op hoeveel plaatsen worden boa’s/conducteurs standaard uitgerust met bodycams?
De medewerkers Veiligheid & Service (V&S, ruim 700 medewerkers) die boa-bevoegd zijn en tevens de geweldbevoegdheid hebben zijn standaard uitgerust met een bodycam. Tevens zijn de door NS ingehuurde beveiligers voor toezicht op sociale veiligheid op diverse stations ook door de NS voorzien van bodycams.
Hoeveel zou het kosten om iedere boa/conducteur uit te rusten met een bodycam?
Afhankelijk van de markt kost een bodycam, met basisstation, ondersteuning en verwerking van beeldmateriaal rond de € 1.000 per medewerker. Om alle 2800 hoofdconducteurs van NS te voorzien van een bodycam zijn de kosten 2.800.000 euro. Naast de bodycam heeft NS op ruim 80 stations camera’s hangen en zijn alle nieuwe treinen voorzien van camera’s en worden oudere type treinen die verbouwd worden voorzien van camera’s.
Klopt het dat één werkgever uit de OV-sector, te weten de NS, heeft gevraagd om een verruiming van de bevoegdheden van haar personeel? Waar ziet het verzoek precies op toe?
Het is belangrijk te benadrukken dat het niet gaat om het verruimen van boa-bevoegdheden, maar het mogelijk maken dat boa’s kunnen beschikken over informatie waarmee zij onafhankelijker hun taak kunnen uitvoeren. Hiertoe is bijvoorbeeld nodig dat Veiligheid & Service (V&S) medewerkers van de NS de identiteit kunnen vaststellen van een persoon die is staande gehouden. Daarom heeft de NS gevraagd om de V&S medewerker toegang te geven tot justitiële informatiesystemen. Vergelijkbaar of gelijk aan de informatiesystemen waarover de politie beschikt als zij ter assistentie worden gevraagd bij een persoon die zich niet kan legitimeren. Daarmee hoopt NS de kans op escalatie tijdens de wachttijd bij aanrijden van de politie te voorkomen en tegelijkertijd de politie in de noodhulp te ontlasten.
Bent u bereid om met de NS in gesprek te gaan? Bent u bereid om na te gaan of deze behoefte ook bestaat bij andere werkgevers uit de OV-sector?
Om de informatiepositie van boa’s te verbeteren bij het vaststellen van de identiteit is het belangrijk hen betere toegang te geven tot informatie voor een zelfstandige taakuitvoering.
In de Kamerbrief van november 2021 over de herijking van de boa-functie en het boa-bestel is aangekondigd dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid de boa meer onafhankelijk wil laten werken en wil inzetten op betere toegang tot systemen. In dit kader vinden gesprekken plaats vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de NS om te verkennen hoe de vaststelling van de identiteit door boa’s mogelijk kan worden gemaakt.
De Ministeries van Justitie en Veiligheid en Infrastructuur en Waterstaat voeren de dialoog met de NS en andere vervoerders over hoe we samen de overlast in het openbaar vervoer beter kunnen aanpakken.
Kunt u de uitrusting van OV-personeel betrekken bij de gesprekken over uitbreiding van bevoegdheden?
In aanvulling op het antwoord dat is gegeven bij vraag 7 het volgende. Het gaat in deze om de informatiepositie van boa’s om hun taken zelfstandiger te kunnen uitvoeren en daar waar nodig om het maken van operationele samenwerkingsafspraken met de politie. Dat vergt geen aanpassing van de uitrusting en is ook geen onderwerp van gesprek dat door de NS is ingebracht.
Heeft u een indicatie hoe lang een conducteur gemiddeld moet wachten op politie-assistentie? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de gemiddelde duur van de afgelopen vijf jaar?
De aanrijdtijden variëren sterk in stedelijke-en regionale omgeving en de urgentie van het incident. Bij geprioriteerde meldingen is de aanrijtijd in de steden gemiddeld 3 minuten. Vanwege de afstanden kunnen de aanrijdtijden in de meer perifere regio’s langer duren. Voor het vaststellen van de identiteit zijn de wachttijden gemiddeld langer. Het vraagstuk van de aanrijdtijden is een permanent aandachtspunt, met name in de perifere gebieden.
Heeft u een indicatie hoe vaak de politie wordt opgeroepen door een conducteur/boa? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal keren dat de politie is opgeroepen door een boa/conducteur de afgelopen vijf jaar? In hoeveel gevallen ging het hier om een verzoek om de identiteit van een persoon vast te stellen die zich niet zelf kon of wilde legitimeren?
In de jaren 2017–2020 ging het gemiddeld over 30–40% assistentieverzoeken die betrekking hadden op een reiziger zonder identiteitsbewijs of waarbij de identiteit moest worden vastgesteld. In 2021 is dat percentage gestegen naar 50%.
Wat is het verschil in inzet tussen de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid, waarin de spoorwegpolitie is opgegaan, en de inzet uit het team basispolitiezorg?
Er is sprake van een integrale aanpak voor het politietoezicht op het spoor. De regionale eenheden en de Landelijke Eenheid voeren dat toezicht uit met behoud van ieders verantwoordelijkheid. De regionale eenheden zijn verantwoordelijk voor het verlenen van noodhulp en kunnen daarbij de assistentie inroepen van de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid.
Hoeveel politieposten op stations zijn de afgelopen jaren gesloten en welk effect hebben deze sluitingen gehad op de aanrijdtijden van de politie bij agressie-incidenten?
Het opheffen van politieposten houdt in dat het specialistische openbaar vervoer politieteam wordt overgezet naar basisteams van de politie. Uitgangspunt is dat de samenwerking tussen politie, gemeentelijke boa’s en vervoerders ook zonder politiepost onverminderd kan worden voortgezet door het maken van goede samenwerkingsafspraken. Op lokaal niveau hebben de betrokken partijen dan ook de inzet van politie verschillend geborgd.
In zijn algemeenheid zijn aanrijdtijden afhankelijk van waar agenten en politievoertuigen zich bevinden op het moment van de melding. De Dienst Spoorwegen van het voormalige Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) verzorgde de basispolitiezorg op de vier grote stations Amsterdam CS, Rotterdam CS, Utrechts CS en Den Haag CS. De locatie op Utrecht CS is reeds in 2011 gesloten door de KLPD, de overige locaties zijn bij de vorming van de Nationale Politie overgegaan naar de desbetreffende regionale eenheden en zijn sindsdien alle op enig moment gesloten. Sinds 2013 zijn ook op of bij zeven andere stations locaties van de voormalige KLPD gesloten.
Is bij u bekend hoe de politie denkt over het verruimen van de bevoegdheden van de boa/conducteur, opdat zij meer zelfstandig kunnen handelen? Bent u bereid om hierover met de politie in gesprek te gaan?
Voor de belangrijke en onmisbare inzet van boa’s, als partner in het veiligheidsdomein, moeten boa’s hun taken veilig kunnen uitvoeren en binnen hun bevoegdheden meer zelfstandig kunnen optreden. JenV zet daarom o.a. in op betere toegang tot systemen, bijvoorbeeld voor het vaststellen van de identiteit op straat en in het openbaar vervoer. Hierover worden de gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, politie en de NS.
Heeft u een indicatie wat een verruiming van de bevoegdheden van de boa/conducteur betekent voor het ontlasten van de politie?
De taken en bevoegdheden van boa’s respectievelijk politie zijn verschillend. Dat zal ook zo blijven, want boa’s hebben een bijzondere (specifieke) opsporingsbevoegdheid en de politie een algemene opsporingsbevoegdheid. Voor de gevallen waarin ondersteuning van de politie nodig is, in de vorm van backup bijvoorbeeld, wordt deze ook geleverd.
Zijn bekende risicotrajecten en risicostations bij u in beeld? Wat is de inzet van de politie, in samenwerking met de NS en het lokaal bestuur, om deze veiliger te maken?
Over het algemeen kan worden gesteld dat op stations gelegen in de Randstad en treintrajecten die hierop rijden verhoudingsgewijs (in relatie tot het aantal passanten en reizigers) meer meldingen worden gedaan dan op stations en treintrajecten daarbuiten gelegen. De NS zet daar samen met politie, gemeenten en andere vervoerders doelgerichte acties in om de overlast en incidenten terug te dringen en waar mogelijk te voorkomen.
Is er een vast aantal boa’s/conducteurs per lijn en wordt dat aantal uitgebreid, gezien de toename van de agressie op het spoor?
Op dit moment is elke trein van de NS voorzien van een hoofdconducteur. Op basis van informatie gestuurd optreden, worden daar Veiligheid & Service-medewerkers extra ingezet voor toezicht op orde, rust, veiligheid. Daarnaast voorziet NS al haar nieuw materieel (of revisie materieel) van camera’s of brengt open zichtlijnen in de trein aan zodat er meer sociale controle is. Ook door het analyseren van incidenten en daar preventief Veiligheid & Service-medewerkers met extra boa- bevoegdheden in te zetten, probeert NS incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid om te kijken naar een verruiming voor het uitwisselen van gegevens tussen vervoerders en politie zodat overlast- en geweldplegers niet bij één vervoerder maar in het gehele OV kunnen worden geweerd?
Zie antwoord bij vraag 8.
Bent u bereid om de duur van het OV-verbod uit te breiden en een permanent OV-verbod in te stellen voor reizigers die zich ernstig hebben misdragen in het openbaar vervoer?
Overlast door reizigers in het openbaar vervoer is onacceptabel en wordt niet getolereerd. Een verbod wordt in een concrete casus voor een bepaalde duur opgelegd. Deze duur hangt af van de aard van de onderliggende overtredingen. Hiertoe is een leidraad opgesteld door het Openbaar Ministerie in samenwerking met vervoerders en de politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven. Bij het bepalen van de omvang van het verbod, zoals een permanent OV-verbod, is het belangrijk om de proportionaliteit niet uit het oog te verliezen.
Kunt u de laatste stand van zaken geven van de uitvoering van de motie van de leden Amhaouch en Minhas (Kamerstuk 35 925-XII, nr. 43) over het lik-op-stukbeleid voor veelplegers in het openbaar vervoer?
Voor het gedrag van veelplegers is in het openbaar vervoer geen ruimte en wordt afgestraft. Afhandeling van strafzaken via de ZSM-werkwijze (Zorgvuldig, Snel op Maat) is een goede manier om in strafzaken die zich daarvoor lenen op een snelle en adequate manier tot bestraffing te komen. Deze mogelijkheid wordt al zo veel als mogelijk toegepast op alle eenvoudige misdrijven, ook als die zich hebben voorgedaan in het openbaar vervoer. Voor de in de motie gevraagde evaluatie zijn onderzoeksvragen opgesteld naar de aard en omvang van geweldsdelicten in het openbaar vervoer die volgens de ZSM-werkwijze zijn opgepakt. De betrokken organisaties is gevraagd onderzoek te doen om de desbetreffende vragen te beantwoorden. Naar verwachting kan de Kamer dit najaar worden geïnformeerd over de uitkomsten van deze evaluatie.
Het bericht 'Geen open wetenschap over de rug van werknemers' |
|
Hatte van der Woude (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen open wetenschap over de rug van werknemers»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat universiteiten open acces (willen) verplichten voor vrijwel alle publicaties? Dus niet alleen «korte werken van wetenschap» maar ook lange artikelen, boeken en vakpublicaties?
Bij de beantwoording van deze set aan Kamervragen is het belangrijk om onderscheid te maken tussen de bredere transitie richting open science (en daarmee open access) en de toepassing van artikel 25fa van de Auteurswet (Aw), waarnaar de auteur van het artikel, hoogleraar belastingrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, in het FD verwijst. Artikel 25fa Aw is slechts één van de mogelijke routes naar open access.
De transitie naar open science is al jaren breed gedragen kabinetsbeleid. Zowel in het Coalitieakkoord van 2017 als dat van 2021 is opgenomen dat open science de norm wordt in wetenschappelijk onderzoek. Bovendien is open science een speerpunt van de Europese Commissie en vorig jaar wereldwijd omarmd in de Open Science Recommendation van UNESCO. Verder past Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek (NWO) de principes uit het Europese Plan S voor versnelling naar open access sinds 1 januari 2021 toe op al het door NWO gefinancierde wetenschappelijk onderzoek. Dit houdt in dat NWO sinds 1 januari 2021 een open access publicatie (zonder embargotermijn) als subsidievoorwaarde hanteert.
In de regel geldt de open access-norm voor alle soorten wetenschappelijke publicaties die met publieke middelen tot stand zijn gekomen. Universiteiten vertalen de open access-norm in hun beleid. Zij stimuleren hun medewerkers om zoveel mogelijk in open access te publiceren. Artikel 25fa Aw bepaalt dat de maker van een kort werk van wetenschap onder bepaalde voorwaarden het recht heeft om dat werk gratis beschikbaar te stellen voor het publiek. Het aan het kort werk van wetenschap ten grondslag liggende onderzoek moet geheel of gedeeltelijk bekostigd zijn met Nederlandse publieke middelen, er moet een redelijke termijn zijn verlopen na de eerste publicatie en de bron van de eerste openbaarmaking moet bij de beschikbaarstelling worden vermeld. Artikel 25fa Aw verleent makers van een kort werk van wetenschap dus een bevoegdheid. Universiteiten vragen makers van die bevoegdheid gebruik te maken.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat universiteiten open access verplichten voor werken die weliswaar geschreven zijn door een wetenschapper verbonden aan die instelling, maar buiten hun aanstelling?
Het klopt dat universiteiten in het kader van hun open accessbeleid aan hun werknemers verzoeken om ook artikelen die zijn geschreven buiten hun aanstelling aan te melden voor de open access-regeling. Universiteiten zijn bij het open access publiceren ook behulpzaam. Er is echter geen sprake van een verplichting voor werknemers om hieraan mee te werken.
Indien uw antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, deelt u de mening dat – zonder af te doen aan het feit dat wij brede toegang tot publiek gefinancierde wetenschap nastreven-, deze praktijk onwenselijk is wegens strijd met artikel 25fa van de Auteurswet, dat slechts van toepassing is op een «kort werk van wetenschap»?
Zoals ik bij de beantwoording van de eerste vraag al schreef, gaat open access over meer dan alleen artikel 25fa Aw. Universiteiten maken open access publiceren voornamelijk via andere routes mogelijk, waardoor open access publicatie in bijna alle wetenschappelijke tijdschriften al mogelijk is. Zo is er in deze routes momenteel een onderscheid te maken in hybride (individuele artikelen die open access worden gepubliceerd binnen tijdschriften met het abonnementenmodel), goud (direct gratis toegankelijk op platform van de uitgever, publicatiekosten voor auteur), en diamond (direct gratis toegankelijk op platform van de uitgever, publicatiekosten voor consortium van instellingen). Wanneer er met uitgevers al een andere route tot open access afgesproken is (dat is in veel gevallen al zo), dan hoeft een wetenschappelijk auteur geen beroep te doen op artikel 25fa Aw. In die zin hebben de uitgevers in de zoektocht naar een coronavaccin een mooi voorbeeld gegeven door in die crisisperiode vrijelijk en direct (zonder embargo) artikelen en data met elkaar te delen beschikbaar te maken.
Artikel 25fa Aw geeft makers de bevoegdheid om een kort werk van wetenschap onder bepaalde, bij de beantwoording van de eerste vraag aangegeven voorwaarden in open access te publiceren. Het artikel verplicht makers niet om daarvan ook gebruik te maken. Het staat universiteiten vrij om aan makers van werken te vragen om die werken gratis online beschikbaar te stellen voor het publiek. Hierbij moet wel worden bedacht dat als de desbetreffende makers daartoe niet bevoegd zijn uit hoofde van artikel 25fa Aw, zij mogelijk niet of niet meer over deze rechten beschikken. Verder kan het zo zijn dat makers om hen moverende redenen niet willen dat al hun werken gratis online beschikbaar worden gesteld voor het publiek. Het is in dat geval dan niet mogelijk om deze werken toch open access te publiceren.
Deelt u de zorgen dat auteurs en gespecialiseerde tijdschriften benadeeld worden met deze extensievere uitleg en toepassing van de Auteurswet?
Ik begrijp uit het artikel dat sommige uitgevers en wetenschappelijke auteurs zorgen hebben over de wijze waarop de transitie naar open science wordt doorgevoerd. Dit betreft veelal kleinere en gespecialiseerdere tijdschriften. De koepelorganisatie Universiteiten van Nederland (UNL) is momenteel al met de Mediafederatie in gesprek over de wijze waarop de transitie naar open science wordt doorgevoerd bij deze kleinere tijdschriften. De uitgevers en wetenschappelijke auteurs kunnen uiteraard in die gesprekken hun zorgen en standpunten delen, waarna er samen naar oplossingen zal worden toegewerkt.
Is het juist dat universiteiten hebben beloofd dat zij kosten van eventuele rechtszaken voor hun rekening nemen wegens open access-publicaties? Zo ja, op basis van welke wettelijke grondslag kunnen universiteiten zulke beloften doen en acht u het wenselijk dat universiteiten publieke middelen gebruiken voor het voeren van dergelijke rechtszaken?
Van UNL heb ik inderdaad begrepen dat zij de kosten van eventuele rechtszaken naar aanleiding van artikel 25fa Aw voor hun rekening nemen. Dit doen zij vanuit goed werkgeverschap. De universiteiten ondersteunen auteurs die daar behoefte aan hebben om het algemeen geformuleerde wetsartikel in de praktijk toe te passen. Daar hoort ook een juridisch vangnet bij, zodat een eventueel geschil bij het uitvoeren van dit artikel niet geheel ten laste komt van de onderzoeker. Laat ik vooropstellen dat ik vind dat rechtszaken zoveel mogelijk vermeden moeten worden en dat dit tot op heden is gelukt. Het heeft mijn voorkeur dat partijen er in onderling overleg uitkomen, maar mocht het onverhoopt toch tot een rechtszaak komen, dan vind ik het positief dat universiteiten in hun hoedanigheid van werkgever hun onderzoekers ondersteunen. Hierbij is wel van belang dat wetenschappelijke auteurs vrij moeten zijn om van artikel 25fa Aw, wel of geen gebruik te maken, indachtig de voorwaarden die aan de inroepbaarheid van die bepaling zijn verbonden.
Wat is uw reactie op de stelling van de auteur van genoemd artikel dat het generiek gehanteerde model voor Open Access, zoals een publicatietermijn van zes maanden, niet geschikt is voor alle vakgebieden, zoals bijvoorbeeld de rechtswetenschap?
In principe is er geen generiek gehanteerd model voor open access, omdat er in de transitie naar open access meerdere wegen worden behandeld, zoals benoemd onder vraag vier. De omslag die sommige vakgebieden, zoals de rechtswetenschap, nog moeten maken, heeft ook speciale aandacht in het Ambitiedocument 2030 dat binnenkort door het Nationaal Programma Open Science (NPOS) wordt gepubliceerd. Daarbij is het uitgangspunt wel, zoals ik eerder benoemde, dat open access de norm wordt voor alle publiek gefinancierde wetenschappelijke publicaties in alle disciplines, al dan niet via verschillende routes.
Bent u het eens met de stelling van de auteur dat het een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van universiteiten, de rijksoverheid, uitgevers en medewerkers/auteurs om tot oplossingen te komen in de toepassing van het Open Access-beleid? Zo ja, hoe wilt u invulling geven aan deze verantwoordelijkheid?
De Minister van OCW en de Minister voor Rechtsbescherming onderschrijven de stelling dat de transitie een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van de overheid, universiteiten, uitgevers en auteurs. De Minister van OCW, die voor het wetenschappelijk beleid eerstverantwoordelijk is, blijft hierover regelmatig in gesprek met betrokken organisaties en stakeholders. Daarbij wordt rekening gehouden met elkaars belangen en ruimte voor maatwerk. De transitie, die al meerdere jaren loopt, wordt zorgvuldig en met aandacht gemaakt. De uitvoering van de transitie ligt in principe bij de organisaties in het veld, in nauw contact met het Ministerie van OCW.
Een recent uitgevoerde evaluatie van de Wet auteurscontractrecht heeft aan het licht gebracht dat er geen aanleiding bestaat om artikel 25fa van de Auteurswet aan te passen. Wij onderschrijven het evaluatierapport op dit punt.
Hoe gaat u toezien op de regie in de uitleg en toepassing van artikel 25fa van de Auteurswet, conform de tekst, toelichting en de interpretatie van het wetsartikel zoals is uitgesproken door de Kamer ten tijde van het aannemen ervan?
Zoals hiervoor aangegeven overlegt de Minister van OCW als primair beleidsverantwoordelijk Minister voor het open access beleid regelmatig met de betrokken partijen, waaronder wetenschappelijke auteurs. Bij die overleggen zullen de zorgen zoals geuit door de hoogleraar betrokken worden. Ook de UNL is op reguliere basis met de uitgevers en wetenschappelijke auteurs in gesprek over open access.
Bent u ermee bekend dat een veel plantaardig(er) dieet een enorm positieve bijdrage kan leveren aan onder andere het dempen van de klimaatverandering, het herstel van de natuur en het voorkomen van nieuwe pandemieën?1 Ziet u hier -als lid van een kabinet met klimaat- en natuurambities – ook een mooie rol voor zichzelf om met een relatieve kleine aanpassing in het aanbod van voedsel (op uw departement) een voortrekkersrol te nemen?
Ik ben bekend met de positieve bijdrage die een gebalanceerd voedingspatroon kan leveren aan mens en milieu. Bedrijfsrestaurants van de overheid voldoen daarom aan het MVI-inkoopcriterium Overheidsniveau Gezonde Catering. Het Overheidsniveau Gezonde Catering gaat uit van de Richtlijn Eetomgevingen van het Voedingscentrum. Hierdoor wordt stap voor stap gewerkt aan het verschuiven van het aanbod richting de Schijf van Vijf met gezondere en duurzamere keuzes. Hoe meer producten uit de Schijf van Vijf er worden aangeboden, hoe beter het is voor mens en milieu. Hiermee worden werknemers bij de rijksoverheid geholpen om ook op het werk gezonder en duurzamer te eten en te drinken in het bedrijfsrestaurant, de koffiecorner en tijdens bijeenkomsten.
Onderschrijft u de wetenschappelijke inzichten dat een plantaardig(er) dieet zelfs dubbele klimaatwinst oplevert: niet alleen zorgt een afname van het aantal dieren dat wordt gefokt en gedood voor voedsel voor een forse afname van de uitstoot van broeikasgassen, ook zorgt het ervoor dat er landbouwgrond vrijkomt (die immers niet meer nodig is voor het verbouwen van veevoer) die kan worden teruggeven aan de natuur om zo blijvend veel meer CO2 vast te leggen?2
Het kabinet zet in op een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het Voedingscentrum biedt informatie op basis van wetenschappelijke en onafhankelijke inzichten. Onderdeel hiervan is dat een toename van het aandeel plantaardige eiwitten in het voedingspatroon een belangrijke bijdrage kan leveren aan zowel het klimaat, als aan de gezondheid. Daarmee onderschrijft dit kabinet deze wetenschappelijke inzichten.
Om toe te werken naar een duurzamer voedingspatroon van de consument, is het belangrijk om naar de kansen én obstakels te kijken binnen het hele voedselsysteem, van boer tot consument, en alles wat daartussen zit in de keten.
Bent u bekend met het besluit van de burgemeester van New York om op alle scholen in de stad op vrijdag voortaan plantaardige maaltijden in de kantines aan te bieden (Vegan Fridays)? Deelt u de mening dat ook hier het mes aan meerdere kanten snijdt, namelijk én klimaatwinst én een gevarieerd en gezond menu en een goed voorbeeld voor de scholieren?3
Ik ben bekend met dit besluit. In Nederland is eten volgens de Schijf van Vijf het uitgangspunt voor een gezond voedingspatroon. Als je eet volgens de Schijf van Vijf dan eet je producten die gezondheidswinst opleveren. Ook is het goed voor het milieu. Plantaardige maaltijden dragen bij aan klimaatwinst en een gevarieerd en gezond menu. In Nederland zetten we in op voedseleducatie via de programma’s Gezonde School, Jong Leren Eten en de Gezonde Schoolkantine. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat het in Nederland geen wettelijke taak van het onderwijs is om een lunch aan te bieden, daarnaast is bij lang niet elke school een kantine aanwezig.
Bent u bereid mee te doen met de Nationale week zonder vlees en zuivel(van 7 tot en met 13 maart aanstaande)? Doet u uw departement ook mee?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik deel het inzicht dat een plantaardig eetpatroon ook goede kansen biedt voor de landbouw.
Bent u bereid om op uw departement het principe «Carnivoor? Geef het door!» in te voeren, wat inhoudt dat plantaardig voedsel (geen vlees en andere dierlijke producten) de norm wordt, waarbij ambtenaren en gasten van het ministerie op bestelling dierlijke producten kunnen eten zodat niemand in keuzevrijheid wordt beperkt?
De bedrijfscatering op mijn ministerie is deelnemer van de Nationale week zonder vlees en zuivel.
Kunt u deze vragen (alleen namens uw eigen departement) beantwoorden voor 7 maart 2022?
Het Ministerie van IenW heeft zich, net als veel andere ministeries, aangesloten bij de Rijksbrede visie circulaire catering waarin plantaardige voeding een belangrijk onderdeel is. Concreet betekent dit dat bij alle nieuwe aanbestedingen voor de catering de eiwittransitie een belangrijk aspect is.
Het bericht ‘Levend koken van varkens in slachthuizen gaat nog altijd door’. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Levend koken van varkens in slachthuizen gaat nog altijd door»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat varkens in Nederlandse slachthuizen soms nog in leven zijn wanneer ze in de broeibak terechtkomen?
Ja, dit is onacceptabel. Het gaat mij aan het hart dat dergelijke situaties nog steeds voorkomen, na alle maatschappelijke aandacht van de afgelopen jaren. Bedrijven zullen naar mijn mening echt extra stappen moeten zetten op dit vlak. Elk incident waarbij dierwelzijn in het geding is, is er één te veel.
Hoe reflecteert u op de bevindingen als gevolg van fouten tijdens en rondom het bedwelmen en verbloeden? Deelt u de mening dat het volledig te voorkomen is dat varkens in Nederlandse slachthuizen nog in leven zijn wanneer ze in de broeibak terechtkomen? Zo ja, hoe gaat u deze toestanden aanpakken en voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Deze fouten zouden niet mogen voorkomen. Slachthuizen moeten dit proces uiterst zorgvuldig uitvoeren en zij dragen de hiervoor te allen tijde de verantwoordelijkheid.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt hier risicogericht toezicht op. Concreet betekent dit dat de NVWA bij slachthuizen met permanent toezicht meerdere keren per dag controles uitvoert op diverse punten in het aanvoer- en slachtproces. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de versterking van het toezicht in de vleesketen, het meest recent met een brief aan uw Kamer van 12 november 2021 (Kamerstuk 33 835, nr. 135). Het is niet reëel te verwachten dat met toezicht alle overtredingen van de dierenwelzijnsregels kunnen worden voorkomen.De toezichthouder handhaaft volgens het interventiebeleid, controleert, spreekt aan, geeft waar nodig aanwijzingen voor de bedrijfsvoering en maakt een rapport van bevindingen op wanneer een aanwijzing of waarschuwing van een NVWA-inspecteur niet wordt opgevolgd. Naast boetes kunnen andere corrigerende maatregelen worden genomen, zoals het tijdelijk stilleggen van de werkzaamheden.
Kunt u uitleggen waarom de adviezen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) niet altijd worden opgevolgd door de slachthuizen, zelfs na herhaaldelijk registreren van dezelfde misstanden? Wat zijn de belemmeringen dat die adviezen niet opgevolgd worden? Gaat u dat aanpakken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De betreffende slachthuizen zijn onvoldoende serieus omgegaan met de door de NVWA geconstateerde overtredingen, en nemen niet die maatregelen die nodig zijn om herhaling van de overtreding te voorkomen. Net zoals mijn ambtsvoorganger vind ik het niet acceptabel dat bedrijven niet onmiddellijk na het constateren van misstanden zelf hun verantwoordelijkheid nemen en bedrijfsprocessen aanpassen, maar pas acteren nadat de toezichthouder aanpassingen afdwingt. Er moet bij slachthuizen juist een cultuur zijn waarbij het borgen van dierenwelzijn voorop staat. Mijn ambtsvoorganger heeft om die reden maatregelen in gang gezet ter verbetering van het slachtsysteem, waarbij ook met de slachtsector gesproken wordt over deze benodigde cultuuromslag. Dit traject zet ik voort. Daarnaast neem ik ook maatregelen, zoals het wetsvoorstel voor verplicht cameratoezicht en de doorontwikkeling van slim cameratoezicht.
Hoe verhouden de bevindingen uit het nieuwsartikel zich tot het coalitieakkoord, waarin onder andere staat dat in navolging van het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheid uit 2020 in overleg met diverse organisaties, groepen en stakeholders het initiatief wordt genomen tot een convenant over de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij? Klopt het dat het coalitieakkoord dierwaardigheid in veehouderijen beoogt? Zijn de aangetoonde misstanden volgens u dierwaardig?
In het coalitieakkoord is de ambitie uitgesproken om in deze kabinetsperiode te komen tot een convenant en wetgeving voor een dierwaardige veehouderij in balans met de volksgezondheid. Op dit moment wordt uitgewerkt hoe dit zal worden vormgegeven. Zaken die al wettelijk verboden zijn, zullen geen onderdeel zijn van afspraken in het convenant, maar moeten worden opgepakt in de handhaving. Het spreekt voor zich dat de overtredingen en beschreven dierenwelzijnsaantastingen uit de openbaargemaakte rapporten niet passen in een dierwaardige veehouderij.
Wordt volgens u alles in het werk gesteld om in verschillende slachthuizen optimaal in te zetten op de bescherming van dierenwelzijn?
Mijn voorganger heeft onder de noemer van het «programma verbeteren slachtsysteem» diverse acties in gang gezet ter verbetering van het dierenwelzijn tijdens het slachtproces. Ook ik ondersteun dit van harte en zal hier blijvend aandacht voor hebben. Ik verwijs uw Kamer voor de stand van zaken naar de brief die op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Deelt u de mening dat het dierenwelzijn alleen effectief wordt beschermd wanneer dieren overal waar zij nog leven in beeld worden gebracht? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat deze voorwaarde aan cameratoezicht in slachthuizen verplicht wordt gesteld? Zo nee, waarom niet en wat gaat u dan doen om het dierenwelzijn te beschermen?
Bij het reguliere cameratoezicht zijn de handelingen met levende dieren in beeld op de met de brancheverenigingen afgesproken controlepunten. Dit zijn de meest cruciale processtappen met levende dieren in een slachthuis. Inderdaad is cameratoezicht pas geheel sluitend wanneer dieren overal waar zij nog leven in beeld worden gebracht. Dat neem ik mee in de uitwerking van het wetsvoorstel.
Overigens zijn er vanuit wetenschappelijke studies ook inzichten dat cameratoezicht ook in het zogenaamde post-mortem deel kan bijdragen aan het borgen van dierenwelzijn (denk hierbij onder andere aan het vaststellen van voetzoollaesies).
Deelt u de mening van de NVWA die in haar evaluatie heeft aangegeven dat cameratoezicht het meest effectief en efficiënt is wanneer dit toezicht onafhankelijk is en buiten het slachthuis wordt beoordeeld en kan de Minister dat nader toelichten?2
De NVWA kijkt de camerabeelden als onafhankelijk toezichthouder uit. Zoals de NVWA in haar evaluatie cameratoezicht slachthuizen dierenwelzijn heeft aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1217), zou cameratoezicht veel efficiënter vorm kunnen krijgen als de beelden van afstand uitgekeken zouden kunnen worden. Dit aspect wordt meegenomen in de voorbereiding van het wetsvoorstel rond cameratoezicht. De inzet van cameratoezicht kan de rol van de officiële dierenarts overigens niet vervangen, maar de technologie kan de dierenarts wel ondersteunen in het efficiënt houden van toezicht.
Hoe reflecteert u op de laatste technische innovaties met betrekking tot cameratoezicht en de inzet daarvan in de slachthuizen en bent u bereid dit toe te passen in de slachthuizen? Zo ja, wanneer en hoe draagt de overheid bij aan deze technische innovaties? Zo nee, waarom niet?
«Slim» cameratoezicht, ook wel bekend als Artificial Intelligence (AI)-ondersteund cameratoezicht, is een relatief nieuwe vorm van cameratoezicht die potentie lijkt te hebben om een bijdrage te leveren aan een betere borging van het dierenwelzijn tijdens het slachtproces. Tegelijkertijd betreft «slim» cameratoezicht een domein dat nog volop in ontwikkeling is. Ik verwijs uw Kamer voor mijn standpunt over «slim» cameratoezicht ook naar mijn brief van 3 september jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1217) waarin ik de wettelijke verplichting cameratoezicht afkondigde. Voor nu laat ik eerst ruimte voor experimenten met dergelijk cameratoezicht, voordat een besluit wordt genomen om exploitanten hiertoe verplichten. Het is de bedoeling dat de NVWA en de slachthuizen VanDrie en Vion en eventueel andere partijen dit jaar een pilot starten op het gebied van cameratoezicht en het gebruik van AI. Ik verwijs u voor meer informatie over dit onderwerp naar de slachthuizenbrief die ik op 22 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
De eerste afspraken zijn hiervoor reeds gemaakt en het gesprek hoe dit wordt uitgevoerd is opgestart. Uit de pilot wil ik lering trekken hoe deze systemen het borgen van het dierenwelzijn en het toezicht daarop door de NVWA kan versterken, waarbij de verantwoordelijkheid voor de borging van dierenwelzijn en het naleven van regels bij de sector blijft.
Bent u bereid deze toestanden extern te laten onderzoeken om te voorkomen dat er onnodig dierenleed plaatsvindt in de slachthuizen?
Ik vind het onacceptabel dat varkens in Nederlandse slachthuizen soms nog in leven zijn wanneer ze in de broeibak terechtkomen. De verantwoordelijkheid en de borging van dierenwelzijn en het naleven van de regels ligt nadrukkelijk bij de sector. Slachthuizen zullen naar mijn mening echt nog extra stappen moeten zetten om dergelijke situaties te voorkomen.
Het verbeteren van de situatie in slachthuizen staat hoog op de politieke agenda. Mijn ambtsvoorganger heeft in de vorige kabinetsperiode verschillende onderzoeken laten uitvoeren naar slachthuizen en naar de manier waarop de NVWA hier toezicht op houdt. Hiermee is een goede basis gelegd om de situatie in slachthuizen en het toezicht en de handhaving door de NVWA te verbeteren.
Sindsdien zijn er stappen voorwaarts gezet om de publieke belangen voedselveiligheid en dierenwelzijn in de vleesketen beter te kunnen borgen. Uw Kamer is regelmatig over deze verbeterstappen geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nrs. 1216 en 1237). Afgelopen zomer heeft de NVWA bijvoorbeeld de erkenning van een slachthuis geschorst vanwege ernstige overtredingen ten aanzien van het dierenwelzijn. Daarmee is het slachtproces voor een aanzienlijke periode stil gelegd totdat het slachthuis het dierenwelzijn in haar bedrijfsvoering naar het oordeel van de NVWA afdoende had ingericht.
De analyse ligt er met deze onderzoeken al en ik zie geen meerwaarde om naar aanleiding van de inspectieresultaten een nieuw extern onderzoek te laten uitvoeren. Het is nu tijd om de verbeteringen verder door te zetten. Daar werkt de NVWA met mijn ministerie nu verder aan. Ik ondersteun dit van harte en zal hier blijvend aandacht voor hebben.
Hoe staat het met de voortgang van het wetsvoorstel voor verplicht cameratoezicht? Acht u het nodig om haast te maken met dit wetsvoorstel? Zo ja, kunt u toezeggen dat het wetsvoorstel voor het eind van dit jaar nog naar de Kamer wordt gestuurd? Zo nee, waarom niet?
De uitwerking van dit wetsvoorstel is in volle gang. Een zorgvuldige voorbereiding van dit wetsvoorstel kost echter tijd. Het eerder genoemde streven voor indiening van een wetsvoorstel bij uw Kamer in het najaar van 2022, is te ambitieus gebleken. Ik streef nu naar indiening van het wetsvoorstel in het voorjaar van 2023. Ook hier verwijs ik u naar de slachthuizenbrief die ik op 22 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
De proportionaliteitstoets inzake de coronatoegangsbewijzen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 127 uit de lijst van vragen en antwoorden over de effectiviteit van verschillende toepassingen van het Coronatoegangsbewijs?1
Ja.
Kunt u de genoemde proportionaliteitstoets naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
De proportionaliteitstoets is in de toelichting bij de aanpassingen van de Tijdelijke regeling maatregelen opgenomen2 en dus reeds naar de Kamer gestuurd. Dit is conform artikel 58b lid 2 van de Wet publieke gezondheid, waarin nadere eisen worden gesteld aan de inzet van de tijdelijke bevoegdheden voor de bestrijding van de covid-19 epidemie.
Het containerverlies van de Marcos V boven de Waddeneilanden. |
|
Suzanne Kröger (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Vindt u het ook volstrekt onacceptabel dat er nu alweer containers overboord zij gegaan rond de Waddeneilanden?
Containerverlies op zee is iets wat alle betrokkenen bij het proces van containervervoer proberen te voorkomen, door een zorgvuldige belading, vastzetten van containers en het maken van een goede reisvoorbereiding. De overheid draagt er hard aan bij om het risico op containerverlies zo klein mogelijk te maken, door het nemen van aanvullende maatregelen na het incident met de MSC Zoe. Uw Kamer is daarover in een aantal voortgangsbrieven geïnformeerd1, waaronder op 19 november 2021. Ondanks deze inspanningen is een incident helaas nooit helemaal uit te sluiten.
Hoe staat het met de opsporing van de 26 containers?
De eigenaar van de Marcos V heeft een berger ingeschakeld. Die kon vanwege slechte weersomstandigheden niet eerder dan zaterdag 26 februari starten met de opsporings- en bergingsoperatie. De verloren containers zijn allemaal gezonken. Er moest een groot oppervlakte van de zeebodem worden afgezocht. Rijkswaterstaat houdt toezicht op de operatie. Alle 26 containers van de Marcos V zijn inmiddels aangetroffen. Daarvan zijn er tot nu toe 18 geborgen en aan land gebracht. Het bergen zal nog enkele dagen in beslag nemen.
Betaalt de reder alle kosten die gemaakt moeten worden om de containers op te sporen en te bergen?
Ja. Rijkswaterstaat heeft de geregistreerde eigenaar en de verzekeraar van de Marcos V op grond van de Wet bestrijding maritieme ongevallen verantwoordelijk gesteld voor de berging en opsporing van de verloren containers. De eigenaar heeft daarop een berger ingeschakeld. Zie ook het antwoord op vraag 2. De kosten van het opsporen en bergen van containers komen voor rekening van de eigenaar en de verzekeraar van de Marcos V.
Wat vindt u ervan dat er gevaren wordt boven de Wadden tijdens een uitzonderlijk zware storm als Eunice?
Kapiteins dienen tijdens een storm extra alert te zijn en moeten rekening houden met de risico’s die zulk weer met zich meebrengt. Het betrachten van goed zeemanschap is hier in het bijzonder van toepassing.
Waarom liet de Kustwacht de Marcos V via de Noordelijke route varen, terwijl ook deze route volgens de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) niet veilig is tijdens een storm?
De Marcos V kwam van Duitse wateren en heeft, zoals door de Duitse autoriteiten geadviseerd, de noordelijke route gevaren conform het met de Nederlandse Kustwacht geharmoniseerde advies. Deze route is tijdens een storm voor een schip van deze afmetingen veiliger dan de zuidelijke route, omdat het risico op bodemcontact hier beduidend kleiner is. De Kustwacht kan een schip niet verbieden om op zee te verblijven en kan ook geen dwingende vaarroute opleggen.
Vindt u ook dat de Kustwacht de bevoegdheid moet hebben om tijdens een zware storm in te grijpen als schepen langs de Wadden willen varen?
De Kustwacht speelt een belangrijke rol in het reduceren van het risico op containerverlies. Daartoe waarschuwt en adviseert de Kustwacht containerschepen die tijdens bepaalde weersomstandigheden de routes boven de Waddeneilanden bevaren, door deze aan te bevelen te voorkomen om dwars op de golven te komen en zo nodig de noordelijke route te nemen. Daarnaast is er door Arcadis onderzoek gedaan naar de mogelijkheid voor actievere verkeersbegeleiding van schepen2. Ik heb u het rapport op 19 november 2021 toegestuurd. Ik streef ernaar om u hierover voor het zomerreces nader te informeren.
Bent u het eens dat een containerschip dat vaart tijdens windkracht 10 à 11 met golven van 4,5 meter hoog een concrete en ernstig dreiging van (milieu)schade met zich meebrengt? Zo ja, ben u het dan eens dat er volgens de Wet bestrijding maritieme ongevallen maatregelen getroffen mogen worden in het kader van scheepsveiligheid en de bescherming van het mariene milieu op grond van de interventiebevoegdheid?
Onder bepaalde weersomstandigheden bestaat er een verhoogd risico van containerverlies voor containerschepen die containers aan dek vervoeren. De Kustwacht wijst containerschepen hierop en waarschuwt en adviseert hen. Schepen kunnen vervolgens passende maatregelen nemen om dit risico zoveel mogelijk te beperken. De Marcos V heeft dit advies (van de Duitse autoriteiten) opgevolgd. Ik kan in het kader van de Wet bestrijding maritieme ongevallen (Wbmo) de interventiebevoegdheid toepassen voor een individueel schip dat een ernstige en onmiddellijke dreiging vormt voor het Waddengebied, maar het internationale recht waarop de Wbmo is gebaseerd, verbindt hier strenge voorwaarden aan. Dit moet steeds per situatie worden beoordeeld. Ik kan de interventiebevoegdheid dus niet in generieke zin toepassen, bijvoorbeeld op een bepaalde categorie schepen, of in bepaalde omstandigheden. Het feit op zich dat een containerschip tijdens bepaalde omstandigheden een bepaalde route kiest maakt niet dat er sprake is van een concrete en ernstige dreiging van (milieu)schade.
Vindt u ook dat de Kustwacht in ieder geval moetadviseren om zowel de zuidelijke als noordelijke vaarroute niet te nemen, maar bijvoorbeeld om ergens te ankeren of met lage snelheid «met de kop op de golven» te gaan liggen?
Op basis van onderzoek van MARIN is een advies opgesteld dat door de Kustwacht wordt verstrekt aan containerschepen om het risico van containerverlies zoveel mogelijk te beperken, en waarin onder meer wordt aangeraden om te voorkomen dat het schip dwars op de golven komt. De kapitein blijft altijd verantwoordelijk voor de veilige navigatie van zijn schip, en zal moeten beslissen welke actie onder dergelijke omstandigheden de meest veilige is. Het is belangrijk dat de verantwoordelijkheid zo veel mogelijk daar blijft waar zij thuishoort: bij de kapitein op de brug van het schip. Het is aan de kapitein van een containerschip om te overwegen zowel de noordelijke als de zuidelijke route niet te nemen en te voorkomen dat het schip dwars op de golven komt.
Welke acties heeft u ondernomen om internationale afspraken aan te passen ter bescherming van het Waddengebied? Wat is het resultaat daarvan?
De OvV stelt dat de richtlijnen van de IMO voor PSSA’s (Particularly Sensitive Sea Areas) meer ruimte bieden voor beschermende maatregelen, zoals «adoption of ships» routing and reporting systems». Dat is precies het initiatief dat ik genomen heb om, samen met Duitsland en Denemarken, een voorstel in te dienen bij de IMO voor aanpassing van bestaande, internationaal vastgestelde routeringsmaatregelen boven de Wadden. In dit voorstel wordt de verbinding gelegd met de PSSA-status van de Waddenzee. Door deze aanpassing wordt de kapitein alert gemaakt op het risico op containerverlies boven de Wadden, nog voordat hij door de Kustwacht gewaarschuwd wordt.
In welke mate kunt u de PSSA-status (Particularly Sensitive Sea Area) nog gebruiken om de Waddenzee te beschermen voor containerverlies, zoals de OVV adviseert?
Zie antwoord vraag 9.
Begrijpt u dat veel mensen denken dat de overheid, door containervaart tijdens storm toe te staan en gasboringen onder de Waddenzee te accepteren, economische belangen boven het ecologisch belangen van het Waddengebied stelt?
Ik zou het jammer vinden als die indruk bestaat. Ik werk er hard aan om het risico op containerverlies in de buurt van het Waddengebied zo klein mogelijk te maken.
Wat is uw plan om ervoor te zorgen dat containerverlies in het Waddengebied niet meer voorkomt?
Ik vind het belangrijk om het risico op containerverlies boven de Waddeneilanden te verkleinen. Daartoe voer ik een groot aantal acties uit, zoals onderzoeken en initiatieven in IMO, waarover uw Kamer in een aantal voortgangsbrieven is geïnformeerd3, waaronder op 19 november 2021. Ik streef ernaar om uw Kamer voor het zomerreces een volgende voortgangsbrief te sturen, waarin ik onder meer inga op de mogelijkheden voor het instellen van verkeersbegeleiding van containerschepen boven de Waddeneilanden.
Waarom duurde het bij de vorige storm vele uren voordat een sleepboot werd gemobiliseerd, toen de Julietta D een ander schip en een transformatorstation ramde en op een haar na windmolens en een waterstofstation miste?
Direct nadat het maritieme ongeval van de Julietta D was gemeld heeft de Kustwacht de dichtstbijzijnde noodhulpsleper (Emergency Response Towing Vessel, ERTV) gemobiliseerd. Het zou deze ERTV echter minstens zes uur kosten om in stormcondities de zuidwaarts driftende Julietta D te bereiken. De berger die inmiddels door de eigenaar van de Julietta D was gecontracteerd bleek sneller ter plaatse te kunnen zijn met de sleepboot Sovereign. De ERTV is daarop teruggekeerd naar het noorden om weer inzetbaar te zijn voor eventuele andere incidenten. Omdat de bemanning van de Julietta D was geëvacueerd heeft de berger eerst met een helikopter mensen aan boord moeten brengen om een sleepverbinding met de Sovereign te kunnen maken.
Wat waren de gevolgen geweest als de Julietta D een gasplatform of waterstofstation had geramd?
De gevolgen van een aanvaring zijn op voorhand niet in te schatten, aangezien veel factoren hierbij een rol spelen zoals de windrichting, de windkracht, snelheid van het schip, golfhoogte, aanvaringshoek en dergelijke. Het is echter aannemelijk dat een aanvaring tot aanzienlijke schade aan het schip en het object in kwestie had kunnen leiden.
Wordt de infrastructuur op zee voldoende beschermd tegen (stuurloze) schepen tijdens storm?
Rondom windparken zijn veiligheidszones ingesteld waardoor het in beginsel verboden is voor schepen om zich in die zone te bevinden. In Den Helder en bij Windpark Borssele is er een ERTV gereed om direct naar een incident te varen als het nodig is. Vanaf juli 2022 komt er een derde ERTV bij die gepositioneerd wordt bij de windparken Hollandse Kust. Hiermee zijn er dan in totaal drie ERTV’s beschikbaar voor de Noordzee.
Het meedoen van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Nationale Week Zonder Vlees & Zuivel en het invoeren van het principe ‘Carnivoor? Geef het door!’ |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat een veel plantaardig(er) dieet een enorm positieve bijdrage kan leveren aan onder andere het dempen van de klimaatverandering, het herstel van de natuur en het voorkomen van nieuwe pandemieën?1 Ziet u hier -als lid van een kabinet met klimaat- en natuurambities – ook een mooie rol voor zichzelf om met een relatieve kleine aanpassing in het aanbod van voedsel (op uw departement) een voortrekkersrol te nemen?
Ik ben bekend met de positieve bijdrage die een gebalanceerd voedingspatroon kan leveren aan mens en milieu. Bedrijfsrestaurants van de overheid voldoen daarom aan het MVI-inkoopcriterium Overheidsniveau Gezonde Catering. Het Overheidsniveau Gezonde Catering gaat uit van de Richtlijn Eetomgevingen van het Voedingscentrum. Hierdoor wordt stap voor stap gewerkt aan het verschuiven van het aanbod richting de Schijf van Vijf met gezondere en duurzamere keuzes. Hoe meer producten uit de Schijf van Vijf er worden aangeboden, hoe beter het is voor mens en milieu. Hiermee worden werknemers bij de rijksoverheid geholpen om ook op het werk gezonder en duurzamer te eten en te drinken in het bedrijfsrestaurant, de koffiecorner en tijdens bijeenkomsten.
Onderschrijft u de wetenschappelijke inzichten dat een plantaardig(er) dieet zelfs dubbele klimaatwinst oplevert: niet alleen zorgt een afname van het aantal dieren dat wordt gefokt en gedood voor voedsel voor een forse afname van de uitstoot van broeikasgassen, ook zorgt het ervoor dat er landbouwgrond vrijkomt (die immers niet meer nodig is voor het verbouwen van veevoer) die kan worden teruggeven aan de natuur om zo blijvend veel meer CO2 vast te leggen?2
Het kabinet zet in op een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het Voedingscentrum biedt informatie op basis van wetenschappelijke en onafhankelijke inzichten. Onderdeel hiervan is dat een toename van het aandeel plantaardige eiwitten in het voedingspatroon een belangrijke bijdrage kan leveren aan zowel het klimaat, als aan de gezondheid. Daarmee onderschrijft dit kabinet deze wetenschappelijke inzichten. Om toe te werken naar een duurzamer voedingspatroon van de consument, is het belangrijk om naar de kansen èn obstakels te kijken binnen het hele voedselsysteem, van boer tot consument, en alles wat daar tussen zit in de keten.
Bent u bekend met het besluit van de burgemeester van New York om op alle scholen in de stad op vrijdag voortaan plantaardige maaltijden in de kantines aan te bieden (Vegan Fridays)? Deelt u de mening dat ook hier het mes aan meerdere kanten snijdt, namelijk én klimaatwinst én een gevarieerd en gezond menu en een goed voorbeeld voor de scholieren?3
Ik ben bekend met dit besluit. In Nederland is eten volgens de Schijf van Vijf het uitgangspunt voor een gezond voedingspatroon. Als je eet volgens de Schijf van Vijf dan eet je producten die gezondheidswinst opleveren. Plantaardige maaltijden dragen bij aan klimaatwinst en een gevarieerd en gezond menu. Aangezien kinderen een groot deel van hun tijd op school doorbrengen, is de school een zeer geschikte plek om scholieren bewust te maken van gezonde en duurzame voeding. In Nederland zetten we hier met de Gezonde School, Jong Leren Eten en de Gezonde Schoolkantine op in.
Bent u bereid mee te doen met de Nationale week zonder vlees en zuivel (van 7 tot en met 13 maart aanstaande)? Doet u uw departement ook mee?
De bedrijfscatering op mijn ministerie is deelnemer van de Nationale week zonder vlees en zuivel.
Bent u bereid om op uw departement het principe «Carnivoor? Geef het door!» in te voeren, wat inhoudt dat plantaardig voedsel (geen vlees en andere dierlijke producten) de norm wordt, waarbij ambtenaren en gasten van het ministerie op bestelling dierlijke producten kunnen eten zodat niemand in keuzevrijheid wordt beperkt?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft zich net als veel andere ministeries aangesloten bij de Rijksbrede visie circulaire catering waarin plantaardige voeding een belangrijk onderdeel is. Concreet betekent dit dat bij alle nieuwe aanbestedingen voor de catering de eiwittransitie een belangrijk aspect is.
Kunt u deze vragen (alleen namens uw eigen departement) beantwoorden voor 7 maart 2022?
Ik heb getracht de antwoorden voor mijn departement voor 7 maart toe te sturen aan uw Kamer. Dit is helaas niet gelukt.