De vestiging van een mega-moskee in Gouda |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de vestiging van een mega-moskee in Gouda?1
Ja.
Waarom gaat u, gezien de betrokkenheid van een salafistische fondsenwerver die vermoedelijk een belangrijke facilitator en financier is van Europese jihadisten in Syrië, niet eigenstandig over tot onderzoek naar de financiering van deze moskee, maar laat u dit aan de gemeente Gouda over?
In de brief van 11 februari aan uw Kamer heb ik laten weten dat de aankoop van het Prins Willem Alexandercomplex (PWA-complex) door de gemeente Gouda en de doorverkoop van een gedeelte hiervan aan islamitisch centrum El Wahda, een lokale aangelegenheid is. Zoals gemeld in de brief heeft de gemeente Gouda forensisch accountant PWC onderzoek uit laten voeren naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de nieuwe moskee. Uit dit onderzoek zijn geen belemmeringen naar voren gekomen die de (door)verkoop van een gedeelte van het PWA-complex in de weg zouden staan. Er is gebleken dat 0,05% van het totaal opgebrachte bedrag niet uit Nederland afkomstig is. Het bedrag dat niet uit Nederland afkomstig is, is afkomstig uit twee andere Schengenlanden. Daarnaast heeft de gemeente Gouda een adviesaanvraag ingediend bij het Landelijk Bureau Bibob. Het voorgenomen besluit over de doorverkoop aan El Wahda kan door het college van burgemeester en wethouders eventueel worden gewijzigd na ontvangst van het advies van het Landelijk Bureau Bibob.
Deelt u de opvatting van professionele terrorismedeskundigen dat de financiering bij nieuwbouw van salafistische moskeeën moeilijk te controleren is, omdat er bij dergelijke projecten veel contant geld in omloop is waarvan de herkomst onduidelijk is?2
In uw Kamer leidt de moeilijke controleerbaarheid van de herkomst van dergelijke gelden al langere tijd tot zorg. Een zorg die zich onder andere heeft geuit in de motie Segers van 28 mei 2013 (Kamerstuk 29 754, nr. 221). In deze motie is gevraagd de omvang en de aard van de financiële steun aan Nederlandse moskeeverenigingen en andere organisaties in kaart te brengen. Zoals ik u op 29 januari jongstleden in reactie op uw rappelverzoek (kenmerk 2015Z01279/2015D02847) heb laten weten, wordt op dit moment een haalbaarheidsstudie uitgevoerd waarin wordt vastgesteld in hoeverre onderzoek naar buitenlandse financiering van moskeeverenigingen en andere organisaties op basis van open bronnen mogelijk is. Daarnaast levert dit onderzoek een eerste inschatting van financieringsstromen en -bronnen, waarbij ook wordt nagegaan of bij andere religies financiering vanuit het buitenland ook voorkomt. Hierbij merk ik op dat de financiering van stichtingen, verenigingen of (religieuze) instellingen op basis van contant geld of via internationale geldstromen niet per definitie problematisch is. Pas wanneer de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn, kan meer gezegd worden over de financiering van moskeeën en andere religieuze instellingen.
Hoe beoordeelt u de bewering dat bij de financiering van salafistische moskeeën internationaal onder het mom van liefdadigheid grote sommen geld rondgepompt worden in een schimmig netwerk van stichtingen, via contanten of ondergronds bankieren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting van de professionals dat opsporingsinstanties nog scherper zouden moeten letten op deze schimmige geldstromen? Zo ja, bent u bereid dit daadwerkelijk te doen, ook ten aanzien van een nieuwe moskee in Gouda?
De opsporingsinstanties letten scherp op malafide geldstromen en er wordt strafrechtelijk opgetreden tegen bijvoorbeeld witwassen en fraude. Ten aanzien van het onderzoek naar geldstromen inzake de casus aankoop en gedeeltelijke doorverkoop PWA-complex te Gouda verwijs ik naar het antwoord op de vragen 7, 8 en 9.
Kunt u uitgebreider ingaan op hetgeen u stelt over de internationale geldstromen, de fondsenwerving van salafistische groeperingen en de invloed die zij daar waar mogelijk trachten te vergroten, waarbij nieuwbouw het moment is waarop dergelijke groeperingen «instappen»? In hoeverre is dit risico juist bij de voorgenomen nieuwbouw van de moskee in Gouda aanwezig?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 20 november 2014 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik u laten weten dat in algemene zin gesteld kan worden dat de financiering van nieuwbouw-moskeeën vaak deels vanuit het buitenland komt en dat salafistische groeperingen hun invloed daar waar mogelijk via fondsenwerving voor deze nieuwbouwprojecten trachten te vergroten. Deze risico’s onderken ik en neem ik serieus. Dit laat onverlet hetgeen ik in dezelfde beantwoording heb aangegeven, namelijk dat moslims in Gouda het recht hebben een moskee te bouwen, zolang betrokkenen zich aan de wet houden. Voor de wijze waarop de lokale overheid en de rijksoverheid in de casus Gouda de risico’s onderkennen, verwijs ik naar het antwoord op de vragen 7, 8 en 9.
Kunt u aangeven wat de onderzoeksvragen, de reikwijdte en de diepgang zijn van het onderzoek dat de gemeente Gouda laat uitvoeren?
De gemeente Gouda geeft aan dat de bankadministratie van El Wahda en drie daaraan gelieerde verenigingen door PWC zijn onderzocht. Dit betreft specifiek de besturen van de drie bestaande moskeeën in Gouda, die financiële middelen hebben ingebracht bij El Wahda.
Daarnaast heeft de gemeente aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB), onderdeel van de dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, een advies in het kader van de Wet Bibob gevraagd en in dat verband de bevindingen uit het eigen onderzoek -waaronder in dit geval het betreffende PWC-rapport- overlegd. Het LBB adviseert -gelet op zijn wettelijke taak en artikel 9, derde lid, van de Wet Bibob- desgevraagd een bestuursorgaan over de mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen, of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd of de ernst van de feiten in omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van een vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd. Het LBB bevraagt in dat verband informatiebronnen bij onder meer het Openbaar Ministerie, de politie en de belastingdienst. Het LBB betrekt tevens eventuele antecedenten van financiers en zakelijke samenwerkingsverbanden bij het aan de gemeente Gouda uit te brengen advies. Op de gegevens, verkregen krachtens de Wet Bibob en daarop te baseren advies van het LBB berust, gelet op art. 28, tweede lid, van de Wet Bibob een geheimhoudingsplicht. Het LBB brengt zijn advies uit aan het college, dat dit advies in de besluitvorming zal betrekken.
Door welke deskundige of instantie wordt het onderzoek uitgevoerd? Op welke wijze werkt de gemeente Gouda hierin samen met het Rijk?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer wordt het onderzoek afgerond? Bent u bereid de uitkomsten ervan aan de Tweede Kamer te doen toekomen, voorzien van een eigen appreciatie?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de verkoop van de voormalige Prins Willem Alexander (PWA) kazerne op te schorten totdat het onderzoek is afgerond en de uitkomsten met de Tweede Kamer gedeeld zijn?
Neen, dit is namelijk een lokale aangelegenheid. Het Rijksvastgoedbedrijf verkoopt het PWA-complex aan de gemeente Gouda. Zoals gemeld in de brief van 11 februari jongstleden bestaat het plan voor het door de gemeente Gouda aan te kopen PWA-complex uit drie delen: het complex zal gaan dienen voor de huisvesting van een school voor speciaal onderwijs (De Ark), een islamitisch centrum (El Wahda) en een kinderdagcentrum (Gemiva). Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft het proces gefaciliteerd. Voor de school en het kinderdagcentrum geldt dat de plannen omtrent de kredietverstrekking voor deze twee delen van het plan aan de gemeenteraad zijn voorgelegd. De gemeenteraad van Gouda vergadert eind februari over deze kredietverstrekking en neemt in maart een besluit hierover. Verder volgt er in dezelfde periode met de gemeenteraad nog een wensen en bedenkingen procedure over de totale planvorming.
De gemeente Gouda financiert de moskee niet, dat doet de stichting El Wahda zelf. De gemeente Gouda heeft conform de reguliere gang van zaken bij een voorgenomen (door)verkoop van onroerend goed onderzoek in gang gezet. Dit betreft de reeds genoemde onderzoeken van PWC en het LBB. In mijn brief van 11 februari heb ik uw Kamer reeds gemeld dat het definitieve besluit over doorverkoop van een gedeelte van het PWA-complex door het college van burgemeester en wethouders pas genomen wordt na ontvangst van het advies van het LBB.
Waarom verkoopt u de PWA-kazerne met atoombunker, zonder expliciet als voorwaarde te stellen dat bunker wordt gesloopt? Is slechts de intentie van de gemeente Gouda en de Vereniging van Moskeeën om de atoombunker te slopen voor u voldoende garantie dat de toekomstige nieuwe eigenaar er geen toegang toe zal kunnen hebben?
Het Rijksvastgoedbedrijf verkoopt regelmatig onroerende zaken, waar een bunker onderdeel van uit maakt. Het Rijksvastgoedbedrijf legt bij de verkoop van onroerende zaken geen sloopverplichting op. De koper bepaalt de toekomst hiervan. In antwoord op vragen van uw Kamer van 20 november 2014 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik u reeds gemeld dat de gemeente Gouda heeft aangegeven dat de bunker zal worden gesloopt.
Kunt u aangeven hoe groot de bunker is die zich onder het complex bevindt? Klopt het dat de bunker zwaarbeschermde en ondergrondse onderkomens bevat en is gebouwd om commandocentra te beschermen tegen massavernietigingswapens op basis van het dreigingsbeeld ten tijde van de Koude Oorlog?
De oppervlakte van de bunker is 2.119 m2. De bunker is, net als de kazerne als geheel, in de jaren zestig gebouwd, bovengronds, maar enigszins verdiept ten opzichte van het maaiveld. De bunker is destijds gebouwd om het Nationaal Territoriaal Commando te beschermen, ook tegen massavernietigingswapens. Maar door allerlei bouwkundige ingrepen, bijvoorbeeld voor de aanleg van bekabeling, biedt de bunker nu niet meer het oorspronkelijke beschermingsniveau.
Bent u bereid de historische kennis van de atoombunker, waarover het Ministerie van Defensie beschikt, zoals bouwtekeningen, onder de aandacht te brengen van de gemeente Gouda en de bouwtekeningen openbaar te maken, ervan uitgaande dat het de bedoeling is dat de bunker gesloopt gaat worden?
De relevante bouwtekeningen zijn aan de gemeente Gouda ter beschikking gesteld. De gemeente Gouda heeft deze tekeningen gepubliceerd op zijn website. De Minister van Defensie is bereid alle beschikbare bouwkundige gegevens over de bunker aan de gemeente over te dragen. De gemeente Gouda heeft aangegeven deze vervolgens ook op zijn website te publiceren.
Kunt u een inschatting maken van de kosten van de sloop van de atoombunker? Klopt het dat de gemeente Gouda deze kosten momenteel veel te laag inschat?
De sloopkosten zijn bekend bij het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Gouda en maken onderdeel uit van het niet-openbare taxatierapport, dat vertrouwelijk aan de gemeenteraad is voorgelegd. De gemeente Gouda geeft aan dat als de plannen na afronding van de onderzoeken en het doorlopen van het democratische lokale proces doorgaan, dat de kosten voor de sloop door El Wahda worden gedragen.
Wie gaat de kosten van de sloop betalen?
Zie antwoord vraag 14.
Is er al een concept-bouwplan ingediend bij de gemeente Gouda voor de verbouw van de kazerne tot multifunctioneel centrum/moskee? Zijn er plannen en begrotingen beschikbaar van de gemeente Gouda en/of de Vereniging van Moskeeën voor de sloop?
De gemeente Gouda geeft aan dat de betrokken partijen een schetsplan ontwikkeld hebben en een eerste begroting. Allereerst moet de gemeenteraad beslissen over de kredietverstrekking zoals uiteengezet in antwoord op vraag 10. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning zal dan in een later stadium aan de orde komen. Dit betreft uitsluitend een lokale aangelegenheid en zoals in de vorige antwoorden reeds aangegeven heeft er al een onderzoek plaatsgevonden door PWC en loopt er nog een Bibob-onderzoek.
Hoe groot zijn de geschatte kosten van de verbouwing? Bent u bereid ook onderzoek te doen naar de herkomst van de financiering voor de beoogde verbouwing, voordat de vergunning wordt afgegeven?
Zie antwoord vraag 16.
Vindt u het verantwoord een atoombunker via de gemeente Gouda te verkopen voor de nieuwbouw van een moskee waarvan de financiering en salafistische invloed vooralsnog schimmig zijn en/of de gemeente Gouda op te zadelen met een groot financieel drama als de gemeente Gouda over moet gaan tot sloop van de atoombunker tegen veel hogere kosten dan zij tot nu toe zelf inschat?
Het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Gouda volgen de reguliere verkoopprocedure. Voor de verdere beantwoording verwijs ik u naar de vragen 3, 4, 7 t/m 9, 14, 15 en 19.
Waarom is de nationale veiligheid kennelijk geen criterium bij de verkoop van onroerend goed door het Rijksvastgoedbedrijf in het algemeen en bij de verkoop van de voormalige PWA-kazerne met atoombunker in het bijzonder?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 20 november 2014 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik u reeds gemeld dat het Rijksvastgoedbedrijf de reallocatieprocedure heeft gehanteerd. Deze houdt in dat indien een departement een onroerende zaak niet meer nodig heeft, dit departement de onroerende zaak aanbiedt aan het Rijksvastgoedbedrijf. Vervolgens gaat het Rijksvastgoedbedrijf bij andere departementen en decentrale overheden na of aan deze zaak een andere bestemming in de publieke sfeer kan worden gegeven. De gemeente Gouda heeft gebruik gemaakt van zijn voorkeurspositie in de aankoop van het PWA-complex. In het bestemmingsplan van de gemeente Gouda geldt voor deze locatie de bestemming «maatschappelijk».
In het algemeen geldt dat wanneer het Rijksvastgoedbedrijf de eigen integriteit wil beschermen er een Bibob-procedure kan worden gevolgd. In dit geval is er sprake van een verkoop aan een decentrale overheid en is een aanvraag van een Bibob-procedure vanuit het Rijksvastgoedbedrijf niet aan de orde. Ten aanzien van de doorverkoop van een gedeelte van het PWA-complex geldt dat de gemeente Gouda zelf een Bibob-procedure heeft aangevraagd, waar in antwoord op vraag 7, 8 en 9 al uitgebreid bij stil is gestaan. Een nationaal veiligheidsprobleem is niet aan de orde in het specifieke geval van de verkoop en gedeeltelijke doorverkoop van het PWA-complex, omdat de bijbehorende bunker zoals aangegeven in antwoord op de vragen 11, 14 en 15 gesloopt zal worden.
Bent u bereid dit criterium alsnog te hanteren? Zo nee, waarom niet?
Neen; zie antwoord op vraag 19.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de burgemeester van Arnhem heeft openbaar gemaakt het aantal jongeren dat naar Syrië is vertrokken? Bent u bereid aan te geven hoeveel jongeren naar Syrië en Irak zijn vertrokken uit Gouda (net als Arnhem één van de zeven gemeentes) en hoeveel jongeren risico lopen op radicalisering?
Het bericht van de burgemeester van Arnhem is mij bekend. Het bekend maken van het aantal uitreizigers op gemeentelijk niveau is niet aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Het totaal aantal uit Nederland gereisde jihadisten bedraagt circa 180 (aantal per 1 februari 2015).
Het grote aantal ongevallen met dodelijke afloop op de rijksweg N36 tussen Almelo en Ommen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de ongevallen die hebben plaatsgevonden op de N36 tussen 1 januari 2007 en 31 januari 2015 op de rijksweg N36 (op het traject Almelo/Wierden Arrierveld/Ommen)?
Hieronder vindt u een overzicht van de ongevallen in de periode 1 januari 2007 t/m juni 2014. De door de politie geregistreerde ongevallen over de periode juni 2014 t/m januari 2015 zijn nog niet beschikbaar.
Jaar ongeval
Aantal Ongevallen
2007
78
2008
85
2009
66
2010
33
2011
34
2012
32
2013
72
t/m juni 2014
29
totaal
429
Bron: Politieregistratie Ongevallen – periode 2007 t/m juni 2014
Kunt u aangeven hoeveel mensen op deze weg zijn omgekomen en hoeveel mensen (zwaar) gewond geraakt zijn?
Uit de officieel door de politie geregistreerde aantallen ongevallen blijkt dat er in de periode 2007 t/m 2013, 11 doden zijn gevallen op dit weggedeelte en 39 zwaargewonden. Aanvullend is binnen Rijkswaterstaat bekend dat er in de periode 1/1/2014 t/m 31/1/2015 op dit weggedeelte 3 doden zijn gevallen. Het aantal zwaargewonden in deze periode is nog niet bekend.
Hoeveel mensen zijn door een verkeersongeval om het leven gekomen op de N36 over deze periode gemeten per miljoen voertuigkilometers?
Een vergelijking van de verkeersonveiligheid van verschillende wegen in Nederland geschiedt op basis het risicocijfer. Dit cijfer wordt berekend over het totaal aantal slachtoffers (doden, licht- en zwaar letsel), gemiddeld over een periode van 3 jaar, per miljoen voertuigkilometers. Voor de N36 als geheel is het risicocijfer: 0,019.
Hoeveel mensen zijn door een verkeersongeval om het leven gekomen per miljoen voertuigkilometers op vergelijkbare wegen, te weten rijkswegen, over deze periode?
Het risicocijfer op vergelijkbare rijkswegen in Nederland is gemiddeld 0,016 (autoweg met 1 rijstrook per richting).
Hoeveel procent onveiliger is de N36 in vergelijking met een gemiddelde rijksweg?
Het risico om op de N36 slachtoffer te worden van een verkeersongeval ligt 0,003 hoger dan het gemiddelde risicocijfer van 0,016 van vergelijkbare rijkswegen.
Deelt u de mening dat er een forse urgentie is om deze weg veiliger te maken?
Met het programma Meer Veilig draag ik bij aan het verder reduceren van het aantal doden en gewonden op Rijkswegen. Vanuit dit programma heb ik € 5,6 mln gereserveerd voor de N36.
Hoeveel jaar komt de onveiligheid op de N36 al voor op de agenda van de bestuurlijke overleggen en worden er afspraken gemaakt over monitoring, verbetering en plannen?
De verkeersveiligheid van alle rijkswegen komt aan de orde in diverse bestuurlijke overleggen. Dat is een continu proces. Dit heeft voor de N36 geresulteerd in het maatregelenpakket zoals dat nu is voorzien.
Kunt u aangeven voor elk van de in februari 2014 aangekondigde maatregelen, welke hieronder worden weergegeven, wanneer deze eindelijk worden uitgevoerd en opgeleverd? Deelt u de mening dat urgentie hier echt aan de orde is?1
De realisatie van de genoemde maatregelen vindt plaats in de periode tussen 2015 t/m 2018. Dit is de periode zoals met de Kamer is afgesproken en waarbinnen het budget beschikbaar is gesteld.
Bent u bereid om alsnog een ongelijkvloerse kruising bij Beerze in overweging te nemen, zoals eerder is bepleit?2
In het bestuurlijk overleg met de regio is afgesproken dat de kruising bij Beerze wordt voorzien van een verkeersregelinstallatie.
Welke extra maatregelen zult u de komende jaren nemen om deze weg veiliger te maken en ervoor te zorgen dat deze weg net zo veilig wordt als een gemiddelde rijksweg?
De veiligheid van de Rijkswegen houd ik constant in de gaten en waar nodig worden maatregelen genomen om de veiligheid te verbeteren. Binnenkort neem ik een besluit in het kader van de tweede tranche «Meer Veilig 3» waar ook additionele maatregelen voor de N36 in worden gewogen.
Kunt u deze vragen voor 20 februari 2015 beantwoorden, opdat u goed voorbereid naar Twente kunt gaan en u daar kunt laten zien hoe de problemen werkelijk aangepakt zullen worden?
De antwoorden op deze vragen hebben mij bereikt voor het werkbezoek aan de regio Twente.
Het artikel ‘Werkgevers klagen over 'straf' op sociaal plan’ |
|
Enneüs Heerma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Werkgevers klagen over «straf» op sociaal plan»? 1
Ja.
Klopt het dat als een bedrijf om economische redenen werknemers vrijwillig wil laten vertrekken het extra belasting, RVU-heffing (Regeling voor Vervroegde Uittreding), moeten betalen over de vertrekvergoeding? Zo nee, waarom niet?
Over een vertrekvergoeding is geen RVU-heffing verschuldigd als de vermindering van het personeelsbestand plaatsvindt op basis van objectieve criteria (zoals het afspiegelingsbeginsel), waarbij niet de intentie bestaat oudere werknemers met het oog op vervroegd uittreden te ontslaan. Daarbij maakt het geen verschil of sprake is van vrijwillige of gedwongen ontslagen, behalve dat bij een vrijwillige vertrekregeling een doelmatigsheidsmarge van 10 procent wordt gehanteerd (zie antwoord op vraag 4).
Indien een bedrijf extra belasting moet betalen, kunt u dan aangeven hoeveel belasting de werkgever en de werknemer elk moeten betalen over een vertrekvergoeding van bijvoorbeeld € 40.000, € 50,000 of € 60.000?
De RVU-heffing bedraagt 52% (tot en met 2010 was het tarief 26%). Bij de genoemde vertrekvergoedingen bedraagt de RVU-heffing voor de werkgever respectievelijk € 20.800, € 26.000 en € 31.200.
De werknemer betaalt over de vertrekvergoeding het normale loon/inkomstenbelastingtarief. Afhankelijk van het overige jaarinkomen varieert dat tarief in 2015 tussen de 36,5% en 52%. Uiteraard wordt hierbij nog rekening gehouden met de heffingskortingen die van toepassing zijn.
Deelt u de zorg, geuit vanuit werkgevers én werknemers, dat het risico van een dergelijke heffing kan leiden tot het eerder kiezen voor gedwongen ontslag? Zo nee, waarom niet?
In de wet (artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964) wordt geen onderscheid gemaakt tussen gedwongen en vrijwillige ontslagen. In beide situaties geldt als voorwaarde dat de RVU-heffing niet in beeld komt als de ontslagronde voldoet aan objectieve criteria zoals het afspiegelingsbeginsel. Deze voorwaarde vloeit voort uit het kabinetsbeleid dat gericht is op de bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen.
Ik merk hierbij nog op dat ik in mijn beleidsbesluit van 18 december 2013, Staatscourant 2013, nr. 35582, heb goedgekeurd dat bij een vrijwillige vertrekregeling achteraf mag worden getoetst of sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding en dat daarbij de resultaten van de gedwongen ontslagronde mogen worden meegeteld. Om de werkgever niet af te rekenen op een geringe overschrijding van het aantal oudere werknemers dat hij op grond van het afspiegelingsbeginsel zou mogen ontslaan, heb ik daarbij een doelmatigheidsmarge van 10% toegestaan. Als op basis van het afspiegelingsbeginsel is bepaald dat in de leeftijdscategorie boven de 55 jaar bijvoorbeeld 80 ontslagen zullen vallen, dan kan de werkgever door deze goedkeuring maximaal 8 oudere werknemers meer ontslaan dan de objectieve norm zonder in aanraking te komen met de RVU-heffing. Mijns inziens biedt dit binnen de doelstellingen van de wet voldoende ruimte om vrijwillige ontslagregelingen mogelijk te maken.
Acht u dit een wenselijk resultaat gezien het feit dat bedrijven dit soort regelingen in het algemeen met vakbonden zijn overeengekomen om zo gedwongen ontslagen te voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zou toename van gedwongen ontslag kunnen worden voorkomen?
Het kabinetsbeleid richt zich op het ontmoedigen van eerder stoppen met werken en het aanmoedigen om mensen van werk naar werk te begeleiden. Om de mogelijkheden om een andere baan te vinden te vergroten, heeft het kabinet in 2013 een sociaal akkoord gesloten, waarbij gekozen is voor een actievere aanpak om werkloosheid te voorkomen en mensen van werk naar werk te helpen. Dit heeft concreet geleid tot bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van middelen voor van-werk-naar-werk-trajecten en het omzetten van de ontslagvergoeding in een transitievergoeding. Het kabinet vindt het binnen het pallet van arbeidsmarktmaatregelen niet wenselijk de RVU-heffing te versoepelen. Hierbij is ook van belang dat de RVU-heffing waarneembaar succesvol is gebleken. Vanaf de invoering van de maatregel in 2006 is de gemiddelde uittreedleeftijd gestegen van 61 jaar naar bijna 64 jaar (cijfer 2013)2. De ontmoedigende werking van de RVU-heffing heeft hier zonder twijfel aan bijgedragen. Versoepeling van de maatregel zou deze trend naar verwachting weer ombuigen. Dit dient voorkomen te worden.
Bijkomende complicatie van het voorgestelde is dat dit de regeling praktisch onuitvoerbaar maakt, omdat het subjectieve criterium «die ten doel hebben gedwongen ontslagen tegen te gaan» niet te controleren is voor de Belastingdienst. De kracht van de huidige regeling is dat op basis van objectieve criteria wordt getoetst of de RVU-heffing achterwege kan blijven bij een reorganisatie. Hierdoor wordt willekeur tussen bedrijven voorkomen en is de handhaafbaarheid gewaarborgd.
Klopt het dat deze heffing sinds 2013 op grond van beleid van de Belastingdienst (VA 13–003 Centraal Aanspreekpunt Pensioenen) is aangescherpt en de Belastingdienst verzoeken van bedrijven om duidelijkheid te geven over de belastinggevolgen van een vertrekregeling niet meer in behandeling neemt?
Nee, dat klopt niet. Als een werkgever vooraf het oordeel van de Belastingdienst wenst over een voorgenomen reorganisatie dan beslist de Belastingdienst bij een voor bezwaar vatbare beschikking of sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding. Uiteraard kan de Belastingdienst pas een beslissing nemen als de werkgever kan aantonen hoeveel werknemers uit de onderscheidenlijke leeftijdscategorieën zullen vertrekken. Deze beleidslijn – die ook al voor die tijd gold – wordt in de genoemde publicatie slechts verduidelijkt.
Bent u bereid het beleid zo aan te passen dat vrijwillige vertrekregelingen die worden ingegeven door economische omstandigheden en die ten doel hebben gedwongen ontslagen tegen te gaan, vaker vrij te stellen van RVU-heffing?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Geëiste premiedaling komt van niet van de grond’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geëiste premiedaling komt van niet van de grond»?1
Ja.
Kunt u voor de 10 grootste bedrijfstakpensioenfondsen en de 10 grootste ondernemingspensioenfondsen aangeven hoe de premie en het premievolume zich ontwikkeld hebben tussen 2014 en 2015?
Evenals in voorgaande jaren heeft De Nederlandsche Bank (DNB) een enquête gehouden naar de ontwikkeling van pensioenpremies onder de 25 grootste pensioenfondsen. In deze 25 grootste fondsen zijn zowel de 10 grootste bedrijfstakpensioenfondsen als de 10 grootste ondernemingspensioenfondsen vertegenwoordigd.
Uit gegevens van DNB blijkt dat de totale premie van de 25 grootste pensioenfondsen als percentage van de salarissom 2015 is gedaald van 17,4% in 2014 naar 15,9% in 2015. Vertaald in bedragen betekent dit een daling van de totale premie van ruim € 21,4 miljard in 2014 naar ruim € 19,5 miljard in 2015.
Hoe hoog was het totale premievolume voor pensioenen waar rekening mee is gehouden in 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017 bij het opstellen van het regeerakkoord?
De tabel hieronder laat de ramingen van het CPB zien voor de pensioenpremies (exclusief VUT) op verschillende ramingsmomenten. Deze premies zijn uitgedrukt als percentage van het brutoloon. Een premie uitgedrukt in percentages geeft meer inzicht in de effecten van overheidsbeleid dan een premie uitgedrukt in euro’s, aangezien de laatste ook de effecten van veranderingen in lonen en werkgelegenheid omvat.
2013
2014
2015
2016
2017
Middellangetermijn 2012
16,4%
16,5%
16,7%
16,9%
17,1%
Regeerakkoord, opbouw naar 1,75%
16,4%
16,5%
15,0%
14,9%
14,8%
Pensioenafspraken 2013, opbouw naar 1,875%
16,4%
16,5%
15,4%
15,4%
15,4%
Revisie 2014
16,0%
16,2%
15,1%
15,1%
15,1%
Huidige raming (CEP 2015)
16,0%
15,2%
13,9%
14,5%
Bron: CPB
De ramingen van het CPB geven het gecombineerde effect weer van de aanpassingen van het Witteveenkader in 2014 en 2015 en de aanpassing van het financieel toetsingskader (ftk). In de raming van het CPB bij de pensioenafspraken 2013 (verlaging opbouw naar 1,875% per jaar) over de periode 2013 tot en met 2017 leiden deze maatregelen tot een verlaging van de pensioenpremies met 1,7%-punt in 2017. Dit correspondeert met een premieverlaging van € 4,4 miljard in dat jaar.
In de oorspronkelijke middellangetermijnraming, zonder de bovengenoemde aanpassingen in het Witteveenkader, zou de premie licht oplopen van 16,4% in 2013 naar 17,1% in 2017, met name door de veronderstelde daling van de rente. Door het regeerakkoord werd een daling van de premie naar 14,8% verwacht in 2017, wat vooral een gevolg was van de voorgenomen versobering van het fiscale kader voor de pensioenopbouw (Witteveenkader). De versobering van de maximaal fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw tot 1,75% per jaar (middelloon) werd later versoepeld naar 1,875% per jaar, waardoor de premie minder zou gaan dalen (naar 15,4%).
Door de laatste revisie van het CBS liggen de percentages over de gehele periode 0,3–0,4% lager. De meest recente cijfers over de premiepercentages over 2014, 2015 en 2016 (CEP-raming 2015) liggen onder het niveau dat werd voorzien.
Omdat de premies voor 2015 nog op het oude ftk gebaseerd mogen worden, zal het effect van het nieuwe ftk op de premies bij een deel van de fondsen pas in 2016 te zien zijn. De hieruit voortvloeiende premiestijging zal echter beperkt blijven. Volgens de laatste raming van het CPB zullen de pensioenpremies voor 2016 14,5% van het brutoloon bedragen. Dat is nog steeds onder de raming bij de pensioenafspraken 2013, gebaseerd op de verlaging van het opbouwpercentage in het Witteveenkader naar 1,875% per jaar (15,4% premie in 2016).
Hoe is de meest recente raming van het premievolume in 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de laatste ramingen en hoe verhouden deze zich tot de beoogde opbrengst van het verlagen van de pensioenopbouw (á € 2,8 miljard) in 2017?
De geraamde opbrengst van de oorspronkelijke versobering van de pensioenopbouw conform het Regeerakkoord is € 2,8 miljard euro. Deze opbrengst betreft de versobering van de maximaal fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw tot 1,75% per jaar (middelloon) en de aftopping van het pensioengevend loon op € 100.000. Daarbij is rekening gehouden met het effect van het nieuwe ftk en de doorwerking van de inperking van het Witteveenkader per 2014 (verhoging pensioenrichtleeftijd en verlaging maximale opbouw).
Bij de pensioenafspraken 2013 is de maximaal fiscaal gefacilieerde opbouw vervolgens bijgesteld naar 1,875% per jaar (middelloon). Verondersteld is dat de aanpassing van het Witteveenkader in combinatie met het nieuwe ftk vertraagd doorwerkt naar lagere premies en hogere lonen. Uit de voorgaande tabel blijkt dat de aanpassing van het Witteveenkader de premies in 2017 met 1,7% verlaagt, wat overeenkomt met een premiebedrag van € 4,4 miljard. De bijbehorende belastingopbrengst is dan € 2,1 miljard in 2017.
Uit de CEP-raming 2015 blijkt dat de gerealiseerde premieontwikkeling in 2014 en de verwachte ontwikkeling voor 2015 en 2016 vooralsnog gunstiger is dan verwacht ten tijde van de pensioenafspraken. Wat dat betreft is er dus geen indicatie dat de geraamde opbrengst van € 2,1 miljard in 2017 niet gerealiseerd gaat worden.
Het door DNB uitgevoerde onderzoek2 laat eveneens een forse premiedaling zien van 2014 op 2015. Tevens toont dit onderzoek aan dat een groot deel van de inperking van het Witteveenkader wordt teruggegeven in een lagere premie. Dit bevestigt het beeld dat de feitelijke ontwikkelingen in lijn zijn met de ramingen van het CPB.
Heeft u kennisgenomen van het Reglement Bemiddelaar en Geschillencommissie inzake geschillenbeslechting rentederivaten (het Reglement rentederivaten) van KiFiD?1
Ingevolge haar statuten heeft Kifid mij verzocht in te stemmen met het reglement van de Geschillencommissie en het reglement van de Commissie van beroep voor het tijdelijke en specifieke loket ter behandeling van geschillen voortvloeiend uit de herbeoordeling van de rentederivatencontracten. Het betreft hier geen erkende geschillencommissie in de zin van de Wft, omdat de Wft in beginsel alleen voor consumenten de mogelijkheid van alternatieve geschillenbeslechting regelt.
In een eerder stadium had ik aan partijen enkele aandachtpunten meegegeven bij het opstellen van de conceptreglementen, zoals met betrekking tot de borging van de onafhankelijkheid van leden van de geschillencommissie en over de reikwijdte van het loket.
Omdat deze reglementen door betrokken partijen zijn overeengekomen, draagvlak hebben en door Kifid kunnen worden uitgevoerd, heb ik ingestemd met deze reglementen. Het is goed dat hiermee een laagdrempelige mogelijkheid om geschillen te laten beslechten wordt gecreëerd voor kleine ondernemingen voor wie (net zoals dat voor consumenten kan gelden) de gang naar de rechter te moeilijk of kostbaar zou kunnen zijn.
Heeft u eerder kennisgenomen van dit reglement en er suggesties voor gedaan? Zo ja, wanneer? Kunt u het proces van de totstandkoming van het reglement beschrijven?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u het reglement formeel goedgekeurd, zoals u zei dat noodzakelijk was (Kamerstuk 31 311, nr. 126)? Zo ja, wanneer en onder welke voorwaarden?
Zie antwoord vraag 1.
Wie hebben het reglement formeel goedgekeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Betreft het hier een erkende geschillencommissie, zoals bedoeld in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, hoofdstuk 7.2?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tijdelijk Reglement van Beroep rentederivaten, waarnaar verwezen wordt in het reglement rentederivaten, al goedgekeurd en beschikbaar? Zo nee, kan het Reglement rentederivaten dan wel in zijn geheel door u zijn goedgekeurd, een erkende geschillencommissie zijn en rechtsgeldig?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u artikel 9 sub m van het Reglement rentederivaten waarin vermeld is dat KiFiD een klacht die betrekking heeft op de voorwaarden van de financiering, inclusief de algemene bevoegdheid van Aangeslotenen om opslagen toe te passen, niet in behandeling neemt?
Het Kifid-loket voor geschillen inzake rentederivaten is bedoeld om klachten ten aanzien van rentederivaten voortvloeiend uit de herbeoordeling te behandelen. Artikel 9 sub m dient in dit licht te worden bezien. Overigens heeft Kifid laten weten dat in de praktijk klachten met betrekking tot rentederivaten in zijn geheel behandeld kunnen worden, ook als de financieringsvoorwaarden onderdeel uitmaken van de klacht. Het loket is niet bedoeld voor de behandeling van andere klachten over de voorwaarden van financiering of beleggingen als die los staan van klachten over (dienstverlening bij) rentederivaten.
Het is overigens juist dat de AFM in de Aanbevelingen Rentederivatendienstverlening het «niet expliciet duidelijk maken dat de individuele opslag bij de variabelrentende lening door de bank kan worden verhoogd» een voorbeeld van minder goede dienstverlening noemt.
Betekent dit dat een van de meest veelvoorkomende klachten, namelijk onterechte risico-opslagen op de onderliggende Euribor-leningen, waarvoor velen niet gewaarschuwd waren, (stiekem) uitgezonderd worden van de KiFiD-klachtenprocedure?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze verzwegen individuele opslag expliciet benoemde als een voorbeeld van minder goede dienstverlening in haar rapport Aanbevelingen Rentederivatendienstverlening uit 2014? (pagina 10 en2
Zie antwoord vraag 7.
Betekent dit dus dat alle klachten bij banken, waarvan een onderdeel van de klacht een onterechte individuele risico-opslag is, niet in behandeling genomen zullen worden door het klachtenloket en dat dus een zeer groot deel van de klagers en gedupeerden nooit bij KiFiD terecht zullen kunnen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat artikel 9 sub m van het Reglement rentederivaten geschrapt wordt, zodat klachten over opslagen ook voorgelegd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van het feit dat «KiFiD een Klacht niet behandelt indien en voor zover de Klacht is ingediend na 31 december 2016» (art. 9a), als u weet dat de klant eerst de interne klachtenprocedure van de bank moet volgen en de banken momenteel nog steeds bezig zijn met de herbeoordelingen van de rentederivatendossiers?
De termijn waarvoor dit loket is opengesteld is beperkt. Op basis van een redelijke inschatting van de doorlooptijd van de herbeoordeling van de rentederivatencontracten door de banken is gekozen voor de einddatum van 31 december 2016. Het ligt voor de hand dat als de herbeoordeling vertraging op loopt of de interne klachtenprocedure nog niet is afgerond, het loket openblijft tot alle geschillen voortvloeiend uit de herbeoordeling zijn beslecht. Als dat nodig mocht blijken, zal ik de banken daarop aanspreken.
Heeft u kennisgenomen van de lange doorlooptijden van de «aldaar geldende procedure» (artikel 10.1) bij de diverse banken inzake klachtafhandeling van rentederivatenklachten?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het er mee eens dat deze doorlooptijd van wezenlijke invloed is op de «aanloopperiode» voordat KiFiD de klacht in behandeling neemt, waardoor het grote gevaar bestaat dat vele klachten niet vóór 31 december 2016 kunnen worden ingediend bij het KiFiD?
Zie antwoord vraag 12.
Is het dan niet wenselijk om dit artikel te wijzigen, zodat een deadline gevormd wordt bij het moment dat de klager zijn klacht bij de bank heeft ingediend?
Zie antwoord vraag 12.
Herinnert u zich dat u op 18 november 2004 aan de Kamer schreef (Kamerstuk 31 311, nr. 142) «Het klopt dat banken verschillende (interne) definities van het MKB hanteren. De AFM heeft met banken echter afgesproken dat zij alle uitstaande rentederivaten-contracten bij als «niet-professioneel» geclassificeerde MKB-ondernemingen herbeoordelen. Hiermee wordt verwezen naar de classificatie «niet-professionele belegger» op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Of een MKB-onderneming als zodanig wordt geclassificeerd wordt bepaald door de omvang van zijn onderneming. Indien een onderneming voldoet aan twee van de volgende (drie) voorwaarden, wordt zij in beginsel aangemerkt als professionele belegger: Is dit niet het geval, dan wordt de onderneming automatisch geclassificeerd als niet-professionele belegger; dit zal voor de meeste MKB-ondernemingen het geval zijn. Alle banken hanteren voor de herbeoordeling dus dezelfde definitie»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het KiFiD reglement een veel restrictievere definitie hanteert voor een klant, die een klacht mag indienen, namelijk: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die: met dien verstande dat, waar relevant, bovenstaande kwalificatie geconsolideerd dient te worden bezien, dus in samenhang met andere vennootschappen of het concern waar de persoon of rechtspersoon mee is verbonden?
Het Kifid-loket voor klachten over rentederivaten kent een andere afbakening van de doelgroep dan de definitie van niet-professionele belegger in de Markets in Financial Instruments Directive (MiFID), waar de herbeoordeling betrekking op heeft. De MiFID beoogt de inhoudelijke bescherming van alle beleggers die niet-professioneel zijn. KiFid biedt een vorm van procedurele bescherming in de vorm van laagdrempelige geschillenbeslechting. Het nieuwe loket voor de afhandeling van klachten over rentederivaten is erop gericht laagdrempelige geschillenbeslechting mogelijk te maken voor partijen voor wie geschillenbeslechting via de rechter een te hoge drempel vormt. De grotere groep van niet-professionele beleggers behoeft niet in zijn geheel dezelfde procedurele bescherming. Ook MKB-organisaties hebben aangegeven met name voor kleinzakelijke partijen de drempel te willen verlagen als alternatief voor de rechter. De genoemde «box 3» beleggers zullen doorgaans als consument terecht kunnen bij het Kifid.
Wat is de reden dat KiFiD afwijkt van de door u gehanteerde wettelijke criteria van niet-professionele belegger? Acht u het niet wenselijk dat het KiFiD uw definitie hanteert?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u zich bewust van het feit dat «box 3» beleggers in onroerend goed en veel MKB-ondernemers worden uitgesloten van dit KiFiD-loket door deze nieuwe definitie en acht u dat wenselijk?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe beoordeelt u artikel 49 van het reglement waarbij de bank in een redelijk snel voorkomende situatie, eenzijdig het recht heeft om in hoger beroep te gaan en het advies – dat kennelijk niet langer bindend is – aan de burgerlijke rechter voor te leggen en dat de klagende partij alleen aanspraak kan maken op het advies, indien hij de hele verdere rechtsgang, jarenlang dus, verweer voert?
Artikel 49 lid 2 is overgenomen uit de bestaande reglementen van Kifid en bevat een gangbaar element voor reglementen voor alternatieve geschillenbeslechting. Dit artikel biedt aangesloten partijen die de bindendheid van het alternatieve geschillenbeslechting aanvaarden, een beperkte mogelijkheid om alsnog naar de rechter te gaan. Deze mogelijkheid is beperkt, omdat het moet gaan om zeer principiële vragen met een grote precedentwerking in de markt. De aangeslotene zal dit principiële karakter bij de rechter dienen aan te tonen en dat is niet eenvoudig. Ik heb begrepen dat hiervan in het verleden bij Kifid nog nooit gebruik is gemaakt.
Deelt u de mening dat artikel 49, lid 2 gewoon uit het reglement geschrapt zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 20.
In uw brief uit september 2014 aan de Kamer (Kamerstuk 31 311, nr. 126) gaf u aan dat «De banken verwachten eind 2014 vrijwel alle uitstaande contracten te hebben herbeoordeeld. Daarbij geven banken voorrang aan de meest kwetsbare klantgroepen. Het gaat hier dan om klanten met een zogenoemde overhedge (rentederivaat komt in hoogte of looptijd niet overeen met het krediet), klanten die in bijzonder beheer zijn ondergebracht en klanten die een complex rentederivaat hebben afgesloten. De banken verwachten in ieder geval eind 2014 de herbeoordeling van alle derivaten van deze kwetsbare klantgroepen te hebben afgerond»; weet u of de herbeoordeling van alle derivaten van deze kwetsbare klantgroepen voor 31.12.2014 allemaal zijn afgerond?
De AFM zal in maart rapporteren over de stand van zaken van de herbeoordeling.
In november 2014 schreef u plotseling (Kamerstuk 31 311, nr. 142): «De banken zijn op dit moment bezig met de herbeoordeling van alle rentederivatencontracten die per 1 april 2014 uitstonden bij niet-professionele MKB-ondernemingen. Contracten die voor deze datum (voortijdig) zijn beëindigd worden vooralsnog niet meegenomen in de herbeoordeling. Op dit moment zijn de AFM en de banken nog in overleg over hoeveel verder banken terug zullen kijken in de tijd. Overigens kunnen klanten waarvan het rentederivatencontract voor 1 april 2014 is beëindigd, met eventuele klachten aankloppen bij hun bank»; waarom wordt de datum van 1 april 2014 hier genoemd?
Met de datum 1 april 2014 wordt verwezen naar de peildatum van de herbeoordeling. Alle op deze datum lopende rentederivatencontracten worden door de banken herbeoordeeld. Contracten die voor 1 april 2014 zijn beëindigd worden niet meegenomen in de herbeoordeling en deze kunnen ook niet met klachten naar Kifid. De AFM verwacht dat banken ook oog hebben voor klanten waarvan het rentederivaat voor 1 april 2014 reeds (voortijdig) is beëindigd. Het gaat hierbij in ieder geval om rentederivatencontracten waarbij de klant de negatieve marktwaarde heeft moeten betalen. De AFM krijgt daarnaast meer zicht op de aantallen en soorten van voor 1 april 2014 beëindigde contracten. Deze informatie wordt ook opgenomen in de rapportage van de AFM over de stand van zaken van de herbeoordeling.
Bestaan er plannen om rentederivaten die voor deze datum zijn beëindigd ook te laten herbeooordelen door banken?
Zie antwoord vraag 23.
Waarom worden er geen proactieve herbeoordelingen uitgevoerd voor alle afgelopen rentederivaten dossiers die vallen binnen de wettelijke verjaringstermijn van 5 jaar?
Zie antwoord vraag 23.
In november 2014 schreef u plotseling (Kamerstuk 31 311, nr. 142): «Banken hebben bij bepaalde kwetsbare klantgroepen al oplossingen aangeboden. Een voorbeeld van een dergelijke oplossing is het aanpassen van het rentederivaat (op kosten van de bank), waardoor deze beter aansluit op de lening. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het ongedaan maken van een beperkte overhedge. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan de bank daarbij besluiten om (een deel van) de te veel betaalde rente te vergoeden, voor zover daar sprake van is. Ook komt het voor dat banken met dit doeleinde de onderliggende lening aanpassen ten aanzien van de hoofdsom, de looptijd en eventuele kredietopslagen. Op dit moment is er nog geen zicht op oplossingen voortvloeiend uit de herbeoordeling van de reguliere contracten, omdat de herbeoordeling van deze contracten in de regel nog moet plaatsvinden»; mogen banken in de bepaling van zo’n overhedge (waarbij het rentederivaat in hoogte niet overeen komt met het krediet) alleen leningen opnemen of ook Rekening Courant Kredieten, waarop overigens nooit derivaten afgesloten kunnen worden?
Een overhedge kan op twee manieren ontstaan: 1) de looptijd van het derivaat is langer dan van de onderliggende financiering of 2) het bedrag van het derivaat is groter dan dat van de onderliggende financiering. In geval het derivaat geheel of gedeeltelijk zou zijn afgesloten als hedge voor een krediet in rekening-courant (hetgeen incidenteel is voorgekomen) dan beschouwt de AFM dit in ieder geval als een overhedge in looptijd. Er is immers een mismatch tussen de looptijd van het krediet (onmiddellijk opzegbaar) en het derivatencontract (bepaalde looptijd). De oplossing moet dan ook ten minste bestaan uit het gelijk stellen van de looptijd van het krediet aan de looptijd van het derivaat.
Kunt u aangeven wie in de commissie zitten, hoe zij benoemd zijn en welke hoofd-en nevenfuncties zij op dit moment bekleden en in de afgelopen 12 maanden (sinds 26 januari 2014) bekleed hebben? Zijn zij werkzaam geweest voor of ten behoeve van de banken in Nederland?
Het reglement van Kifid borgt de onafhankelijkheid van de leden van de Commissie. Conform de artikelen 4.3 en 7.3 van het Reglement rentederivaten verrichten de bemiddelaar en de commissieleden niet op enigerlei wijze werkzaamheden of hebben zij gedurende één jaar voorafgaande aan de aanvaarding van hun functie werkzaamheden verricht voor een beroepsorganisatie voor financiële ondernemingen of voor een financiële onderneming ten aanzien van wie klachten ter behandeling aan Kifid kunnen worden voorgelegd. Kifid heeft op haar website bekend gemaakt wie benoemd zijn in de Geschillencommissie. Het betreft de heer mr. E.L.A. van Emden die optreedt als bemiddelaar en ook beschikbaar is als commissielid en de heren mr. W. Filott, prof. mr. dr. M.G.C.M. Peeters en prof. mr. C.E. du Perron die optreden als commissieleden. De bemiddelaar en commissieleden zijn volgens de gangbare procedure geselecteerd op basis van een profielschets en benoemd door het bestuur van Kifid. Hoewel ik niet beschik over een volledig overzicht van functies in heden en verleden heeft Kifid mij laten weten dat deze leden voldoen aan de hierboven genoemde bepalingen ten aanzien van hun werkzaamheden.
Kunt u de vragen over de rechtsgeldigheid, de toestemming en het wettelijk kader in ieder geval zo spoedig mogelijk beantwoorden, aangezien daarover absoluut geen onduidelijkheid mag bestaan?
Ja.
De kaspositie van KLM |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de netto resultaten van de afzonderlijke onderdelen Air France en KLM in elk van de jaren sinds de fusie?
Verwezen wordt naar antwoord 4 in mijn brief van 27 januari jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 245) waarmee vragen van de commissie van Infrastructuur en Milieu over KLM zijn beantwoord.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de gehele kas, ruim € 1 miljard, van KLM in Nederland blijft onder beheer van de KLM Directie en KLM Raad van Commissarissen?
Zoals genoemd heeft Air France KLM op 27 januari jl. bekend gemaakt dat er een constructief overleg is geweest tussen Air France KLM en de raad van commissarissen van KLM en dat er geen plannen zijn om het overtollig kasgeld van KLM naar de holding over te dragen. Gemeld kan verder worden dat er overleg is en wordt gevoerd met de Franse Staatssecretaris Vidalies, met de CEO’s van Air France KLM en KLM, de vicevoorzitter van de Board van Air France KLM (dhr. Hartman), de voorzitter van de Raad van Commissarissen van KLM (dhr. Smits) en de Nederlandse commissaris in de Board van Air France KLM (dhr. De Hoop Scheffer). In deze gesprekken heb ik het belang van KLM voor het netwerk op Schiphol, werkgelegenheid en economie aangegeven evenals de kracht van een goede samenwerking van Air France en KLM binnen de holding Air France KLM, waarbij het belang van een zelfstandige positie van KLM op het gebied van het financieel beheer is benadrukt. Dit betekent namelijk dat KLM als zelfstandige luchtvaartmaatschappij kan blijven investeren (zoals ten aanzien van vlootfinanciering) en verantwoordelijk blijft voor haar eigen kasstromen, bankrelaties, beheer van de financiële kaspositie en uitvoering van haar eigen «hedging».
Hoe gaat u zeker stellen dat de KLM de bevoegdheid en verantwoordelijkheid blijft behouden voor haar gehele eigen kaspositie, haar eigen financieel beheer: kasstromen, bankrelaties, haar portemonnee en risicomanagement?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact gehad of bent u bereid contact op te nemen met de Franse overheid om de zorgen weg te laten nemen, zodat duidelijk is dat KLM haar eigen kaspositie behoudt, en ook het beheer van kasstromen, bankrelaties en hedging?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere voorbeelden van vliegmaatschappijen die ook een eigen kaspositie hebben en in een dergelijke samenwerking als Air France KLM opereren?
Momenteel is hiervan geen voorbeeld bekend.
Klopt het dat de landingsrechten voor Nederlandse luchtvaartmaatschappijen onderhandeld zijn door de Nederlandse overheid en de rechten dus van de Nederlandse overheid zijn? Klopt het dat die om niet ter beschikking zijn gesteld aan KLM en Air France?
Ja, de landingsrechten op basis van bilaterale luchtvaartverdragen zijn eigendom van de Nederlandse overheid. De overheid wijst deze landingsrechten toe aan de in Nederland gevestigde luchtvaartmaatschappijen, waaronder KLM, in de vorm van een routevergunning. Voor verlening van landingsrechten wordt geen vergoeding gevraagd. Dit is namelijk in de internationale luchtvaartpolitieke regulering niet gebruikelijk. De luchtvaartmaatschappijen moeten wel aan bepaalde voorwaarden voldoen ten aanzien van onder andere vestiging, veiligheid en continuïteit op de uit te voeren routes. Air France komt niet in aanmerking voor deze landingsrechten aangezien zij niet in Nederland gevestigd is.
Kunt u bevestigen dat Stichting Administratie Kantoor I (SAK I) en Stichting Administratie Kantoor II (SAK II) functioneren als voorheen en zullen blijven functioneren en dat het Memorandum of Understanding (MoU) van kracht is en van kracht blijft?
De CEO van Air France KLM, dhr. De Juniac heeft recentelijk bevestigd dat Air France KLM de genoemde stichtingen SAK I en SAK II in stand houdt en ook het Memorandum of Understanding wordt gehandhaafd waarmee een aantal staatsgaranties is verlengd.
Kunt u aangeven waarom SAK I en SAK II normaliter geen gebruik maken van hun stemrecht van 44,4% in de aandeelhoudersvergadering? Is het, indien noodzakelijk voor het nationaal belang, wel te overwegen?
De statutaire doelstelling van de stichtingen SAK I en SAK II betreft het beheer van de aandelen KLM. Zij maken daarbij gebruik van hun stemrecht. Daarnaast volgt uit de statutaire doelstelling dat ze hun stemrecht zullen uitoefenen in overeenstemming met de «best interest» van KLM, de groep, en haar aandeelhouders. De stichtingen SAK I en SAK II worden ieder bestuurd door drie personen waaronder een onafhankelijke voorzitter en twee leden, waarvan er een wordt benoemd door KLM en een door Air France KLM. De stichtingen besluiten op basis van unanimiteit.
Kunt u deze vragen vóór dinsdag 26 januari 12.00 beantwoorden in verband met het debat naar aanleiding van het verslag van een schriftelijk overleg (VSO) volgende week?
Zoals gemeld was beantwoording op deze zeer korte termijn niet mogelijk omdat overleg met externe partijen nodig was ter toetsing van de juistheid en volledigheid van de antwoorden.
Klopt het dat een besluit over de kas van KLM in de eerste week van februari mogelijk genomen wordt?
Air France KLM heeft 27 januari jl. bekend gemaakt dat er een constructief overleg is geweest tussen Air France KLM en de raad van commissarissen van KLM en dat er geen plannen zijn om het overtollig kasgeld van KLM naar de holding over te dragen. Ik zie dit als een positief signaal dat de besluitvorming binnen Air France KLM over het financiële beheer de goede kant uitgaat. Maar er is nog geen definitief besluit hoe het financiële beheer precies wordt vormgegeven. Hierover wordt gesproken tijdens de bestuursvergadering van 2 februari a.s. Het is essentieel dat de komende tijd de Nederlandse belangen blijvend onder de aandacht worden gebracht.
Zou u het niet logisch vinden om, nu dit ingrijpende besluit voorligt, de vragen over dit onderwerp die door de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu zijn gesteld ook vóór a.s. dinsdag te beantwoorden?
Die antwoorden zijn op dinsdag 27 januari jl. aan de Kamer verstuurd. (Kamerstuk 31 936, nr. 245)
De ingangsdatum van de subsidieregeling energiebelasting voor sportverenigingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «rijk pakt sportclubs veel geld af»1, het artikel «Nieuwe subsidieregeling energiebelasting» op de website van de KNVB2 en het artikel «Stopzetting ecotax nadelig voor verenigingen»?3
Ja.
Klopt het dat het kalenderjaar 2014 het laatste jaar is waarover teruggave van de betaalde energiebelasting aangevraagd kan worden door sportverenigingen?
Ja.
Klopt het dat de nieuwe subsidieregeling pas per 1 januari 2016 ingaat, waardoor over het kalenderjaar 2015 geen teruggaaf en geen subsidie aangevraagd kan worden? Zo ja, betekent dit dan dat sportverenigingen over 2015 met (aanzienlijk) hogere energiekosten worden geconfronteerd?
Over het kalenderjaar 2015 kan geen compensatie worden aangevraagd. De sportverenigingen krijgen in 2015 wel de compensatie over het kalenderjaar 2014. Het betreft het energiegebruik over een aaneengesloten periode van 12 maanden en waarvan de einddatum ligt in 2014. Deze teruggave wordt bij de sportverenigingen dan ook opgenomen in de begroting in 2015. Op de begroting 2015 zal voor de sportvereniging dan ook geen verandering plaats vinden in de totale lasten van de energie op de begroting.
Klopt het dat de Stichting Waarborgfonds Sport (SWS) penningmeesters adviseert in de begroting vanaf 2016 geen rekening meer te houden met de teruggave energiebelasting?4 Deelt u de mening dat penningmeesters ook actief geïnformeerd moeten worden over het feit dat zij over kalenderjaar 2015 geen enkele teruggaaf of subsidie hoeven te verwachten?
Ja, ik heb de sportbonden op 14 november 2014 schriftelijk geïnformeerd over het afschaffen van de mogelijkheid tot gedeeltelijke compensatie van de betaalde energiebelasting. De bonden en de Stichting Waarborgfonds Sport hebben hierop de penningmeesters geïnformeerd.
Hoe staat het met de toezegging van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat zij met de koepelorganisatie van de georganiseerde sport (NOC*NSF) de wenselijkheid van een eventuele overgangsregeling bespreekt?5
In overleg met de sportsector heb ik besloten de ingangsdatum van de nieuwe subsidieregeling uit te stellen van 1 januari 2015 naar 1 januari 2016. Op deze wijze kunnen de verenigingen zich voorbereiden op de afschaffing van de mogelijkheid tot gedeeltelijke compensatie van de betaalde energiebelasting en de ingang van de nieuwe regeling energiebesparing en verduurzaming sportaccommodaties. In dit besluit heb ik de wenselijkheid van een eventuele overgangscompensatie mee laten wegen.
Op basis hiervan heb ik de mogelijkheid tot gedeeltelijke compensatie van de betaalde energiebelasting afgeschaft zonder overgangscompensatie.
Is er een overgangsregeling? Zo ja, hoe ziet die eruit, en hoe kunnen sportverenigingen hier gebruik van maken? Zo nee, waarom is ertoe besloten geen overgangsregeling in te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke partijen worden betrokken bij de uitwerking van de nieuwe subsidieregeling?
Ik hecht er belang aan de georganiseerde sport goed bij deze regeling te betrekken. Daarom betrek ik bij de uitwerking van de nieuwe regeling NOC*NSF, de tien grootste sportbonden, Vereniging Sport en Gemeenten en de Stichting Waarborgfonds Sport.
Kunt u garanderen dat het wijzigen van de regeling niet ten koste gaat van de financiële stabiliteit van sportverenigingen?
Bij de huidige mogelijkheid tot gedeeltelijke compensatie van de betaalde energiebelasting gaat het om gemiddeld 1% van de begroting van een sportvereniging (TK 33 750 XVI nr. 94).
Het is dan ook niet de verwachting dat de financiële stabiliteit van sportverenigingen hierdoor substantieel aangetast wordt.
Welke doelstelling voor verduurzaming van sportaccommodaties wordt door de nieuwe subsidieregeling beoogd?
De doelstelling van de nieuwe regeling is energiebesparing en verduurzaming op sportaccommodaties te bewerkstelligen.
Waarom is er voor gekozen de teruggave energiebelasting af te schaffen? Was het met het oog op een effectieve verduurzaming van sportaccommodaties niet beter geweest om naast de nieuwe subsidieregeling ook de teruggaafregeling in stand te houden, zoals beoogd was met de motie van de leden Bruins Slot en Pia Dijkstra?6
De teruggave regeling energiebelasting stimuleert verenigingen niet om energiebesparende of verduurzamende maatregelen te nemen. Door deze middelen in te zetten voor de nieuwe regeling wordt deze positieve stimulans wel aan de verenigingen gegeven. Het in stand houden van beide regelingen zou twee contraire signalen aan de sportverenigingen geven.
Deelt u de mening dat sportverenigingen die reeds de stap naar verduurzaming hebben gemaakt, benadeeld worden door het vervangen van de teruggaafregeling voor een subsidieregeling? Zo nee, waarom niet?
Nee, verengingen die reeds energiebesparende en verduurzamende maatregelen genomen hebben, kunnen hierdoor een verlaging van de energierekening realiseren. Deze verlaging van energielasten betekent automatisch dat de gedeeltelijke compensatie van de betaalde energiebelasting lager is geworden.
Bent u bereid ook sportverenigingen die de stap naar verduurzaming in recente jaren al gemaakt hebben ook de gelegenheid te geven gebruik te maken van de subsidieregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Ja, de subsidieregeling is bedoeld voor nieuwe investeringen in energiebesparende en verduurzamende maatregelen. Wanneer verenigingen die al stappen hebben genomen op dit terrein aanvullende stappen willen nemen kunnen zij van deze regeling gebruik maken.
Heeft u bij uw besluit de teruggaafregeling af te schaffen overleg gevoerd met provincies, die vaak zelf al een beleid voeren voor verduurzaming van sportaccommodaties? Heeft u met uw besluit rekening gehouden met het risico dat hiermee acties van provincies voor verduurzaming belemmerd worden? Zo nee, waarom niet?
Bij het besluit om de huidige mogelijkheid tot gedeeltelijke compensatie van de betaalde energiebelasting af te schaffen heb ik gesproken met de georganiseerde sport en de Vereniging Sport en Gemeenten.
De provinciale regelingen en de regeling zoals ik die met mijn collega van Economische Zaken voornemens ben, belemmeren elkaar niet maar versterken elkaar. Het beleid van de Provincie Overijssel heeft het voor sportverenigingen aantrekkelijk gemaakt een energiescan te laten uitvoeren en te investeren tot 10.000 euro. Bij grotere investeringen is het voor de sportverenigingen mogelijk om een lening tegen gereduceerd rente tarief af te sluiten. Deze verenigingen hebben hierdoor een eerste stap kunnen maken en kunnen van de nieuwe regeling gebruik maken om aanvullende maatregelen te nemen.
Op welke wijze denkt u dat uw besluit om de teruggaafregeling af te schaffen bijvoorbeeld het beleid van de provincie Overijssel voor verduurzaming beïnvloedt?7
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat met uw besluit provincies die afgelopen jaren geïnvesteerd hebben in verduurzaming van sportaccommodaties benadeeld worden ten opzichte van provincies die hier niets aan gedaan hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, provincies die in de afgelopen jaren regelingen zijn gestart voor energiebesparing en verduurzaming van sportaccommodaties hebben hierdoor de sportverenigingen in de betreffende provincie bewuster gemaakt van de mogelijkheden voor energiebesparing en verduurzaming. Wanneer deze verenigingen nieuwe of aanvullende maatregelen willen nemen kunnen zij ook gebruik maken van de nieuwe subsidieregeling.
Welke provincies hebben de afgelopen jaren vanuit eigen middelen geïnvesteerd in de verduurzaming van sportaccommodaties? Bent u bereid met provincies in overleg te gaan over de gevolgen van het afschaffen van de teruggaafregeling? Zo nee, waarom niet?
Dit geldt voor de provincies Overijssel en Limburg. De provincies Gelderland8 en Groningen9 bieden de mogelijkheid voor verenigingen om een energiescan te laten doen. In de overige provincies kunnen sportverenigingen vaak gebruik maken van meer generieke subsidie middelen maar dit heeft nog maar tot een enkele investering geleid. Ik ben en blijf met de provincies in overleg over de nieuwe subsidieregeling.
De Nederlandse informatiepositie in aanloop naar de MH-17 ramp |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoeveel neergeschoten vliegtuigen en helikopters in Oost-Oekraïne in de periode 15 april–17 juli 2014 waren er bij het kabinet bekend?
In de periode van 15 april tot 17 juli 2014 zijn volgens onze informatie elf vliegtuigen en acht helikopters boven Oost-Oekraïne neergekomen. Omdat dit informatie is uit publieke bronnen, naar buiten gebracht door partijen met verschillende belangen, en omdat het niet de taak is van onze inlichtingendiensten om dit te onderzoeken, is een gespecificeerde en gevalideerde lijst niet te overleggen.
Kunt u een overzicht geven van alle geverifieerde en niet-geverifieerde serieuze signalen dat het luchtruim boven Oost-Oekraïne onveilig was, die bij de overheid bekend waren in de periode januari 2014–17 juli 2014?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) onderzoekt de besluitvorming rond het bepalen van de vliegroutes. In dat kader bevraagt de OVV partijen die betrokken zijn bij de veiligheid van de burgerluchtvaart. Voor wat betreft de specifieke vraag welke informatie mogelijk beschikbaar was bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (hierna I&V-diensten), zal de OVV worden bijgestaan door de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD). U bent daarover geïnformeerd in de brief van de CTIVD aan uw kamer van 22 december 2014 (kenmerk 2014/0224).
Kunt u de door onze inlichtingendiensten gevalideerde lijst van neergehaalde vliegtuigen en helikopters overleggen zoals die bekend was op het moment van de vliegramp en op dit moment?
Omdat de informatie niet gevalideerd kon worden (informatie uit publieke bronnen) door de Nederlandse inlichtingendiensten, bestaat er geen door de I&V-diensten gevalideerde lijst met neergeschoten of neergestorte Oekraïense vliegtuigen en helikopters.
Welke instanties en diensten onder verantwoordelijkheid van welke bewindspersonen beschikten in de periode januari 2014 tot en met 17 juli 2014 over welke informatie ten aanzien van de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne?
Ook dit aspect wordt meegenomen in het OVV onderzoek, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2.
Kunt u het verslag van de briefing in Oekraïne van 14 juli 2014 naar de Kamer sturen?
Op 23 januari jl. is uw Kamer geïnformeerd dat het verslag zelf niet openbaar gemaakt zal worden (Kamerstuk 33 997, nr. 28). Verslagen van dergelijke briefings en andere diplomatieke contacten moeten vertrouwelijk kunnen worden geschreven en behandeld. In de beantwoording van Kamervragen is reeds de strekking van de briefing gegeven. Het verslag is ter beschikking gesteld aan de OVV in overeenstemming met de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van het lopende en onafhankelijke onderzoek.
Welke instanties en diensten hebben het verslag van die briefing wanneer ontvangen en welke acties zijn overwogen naar aanleiding van dat verslag?
Het verslag is op 14 juli ontvangen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie. De essentie van de briefing is op dezelfde dag gestuurd aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken, het Ministerie van Financiën, en het Ministerie van Algemene Zaken. De rapportage heeft bijgedragen aan de oordeelsvorming ten behoeve van de Europese Raad op 16 juli 2014 op het gebied van sancties.
Kunt u alle correspondentie en de daaruit voortvloeiende maatregelen die binnen de Nederlandse overheid hebben plaatsgevonden over het neerhalen van de Antonov op 14 juli, inzichtelijk maken?
De in vraag 6 genoemde correspondentie zal wel ter beschikking worden gesteld aan de OVV in overeenstemming met de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van het lopende en onafhankelijke onderzoek, waarin de OVV wordt bijgestaan door de CTIVD.
Bij welke gelegenheden in 2014 hebben de autoriteiten van Oekraïne informatie verschaft over de veiligheid van hun luchtruim aan Nederlandse autoriteiten? Kunt u per gelegenheid meedelen wat er precies verteld is?
Over de situatie van het Oost-Oekraïense luchtruim zijn verschillende Notices to Airmen (hierna NOTAMs) uitgevaardigd door de Oekraïense luchtverkeersleiding. De NOTAM die het kortst voor het neerhalen van vlucht MH17 is uitgevaardigd, sloot een deel van het Oost-Oekraïense luchtruim beneden 9,7km (flight level 320). Actuele NOTAMs zijn beschikbaar via de website van Eurocontrol die iedereen kan inzien. Er is door de Oekraïne, naast deze NOTAMs vóór 17 juli geen informatie verschaft waarin de relatie werd gelegd met de veiligheid van het luchtruim van Oost-Oekraïne. Er is geen specifiek overleg geweest over de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne.
Na 17 juli is in diverse internationale overleggen door Oekraïne gesproken over het luchtruim in Oost-Oekraïne waarin uitleg werd gegeven over de stand van zaken van de veiligheid in dat luchtruim en is het luchtruim gesloten. Daarnaast geldt, dat voor de situatie op de Krim, de autoriteiten van Oekraïne in diverse Europese vergaderingen mededelingen hebben gedaan over hun luchtruim. Aangezien zowel Oekraïne als Rusland de luchtverkeersleiding claimden in dit luchtruim, ontstond een onveilige situatie. Dit is aanleiding geweest voor enkele luchtvaartmaatschappijen om het luchtruim van de Krim te mijden, dat geldt ook voor de Nederlandse vliegtuigmaatschappijen. Dit gebeurde al sinds het conflict op de Krim begin april.
Was het met de volgens u openbare kennis dat vele vliegtuigen en helikopters uit de lucht geschoten (of gevallen) waren in de maanden voor 17 juli 2014 en met de openbare kennis dat een vliegtuig op 14 juli 2014 op 6,5 kilometer hoogstwaarschijnlijk was neergehaald, verantwoord om over het gebied in Oost-Oekraïne te vliegen? Indien het verantwoord was om over Oost-Oekraïne te vliegen, waarom vlogen maatschappijen als British Airways en AirFrance dan om? Indien het onverantwoord was om over Oost-Oekraïne te vliegen, had KLM dat zelf moeten concluderen of had de overheid moeten waarschuwen?
De Oekraïense autoriteiten zijn verantwoordelijk voor hun eigen luchtruim. Feitelijk kan worden geconstateerd dat in de maanden voorafgaand aan 17 juli verschillende luchtvaartmaatschappijen over het gebied in Oost-Oekraïne vlogen. Er was geen informatie bekend van concrete dreigingen tegen de burgerluchtvaart, boven de hoogte van 9,7 kilometer (de grens die was afgekondigd in de NOTAM). Een luchtvaartmaatschappij is verantwoordelijk voor de veilige uitvoering van een vlucht en maakt hiervoor een eigen risicoafweging. Dit gebeurt op grond van officiële bekendmakingen van landen over hun eigen luchtruim, de zogeheten NOTAMs, en op grond van informatie uit andere bronnen.
De informatieposities van luchtvaartmaatschappijen kunnen derhalve van elkaar verschillen evenals de overwegingen die zij daarbij hanteren in hun besluitvorming. Dit verklaart dat sommige luchtvaartmaatschappijen wel (waaronder Air France, Virgin Atlantic en Lufthansa) en andere niet (British Airways, Korean Air) over het gebied in Oost-Oekraïne vlogen. Het neerkomen van de Antonov op 14 juli en de berichtgeving daarover heeft daarin geen verandering gebracht.
De huidige internationale systematiek ten aanzien van openstelling en gebruik van het luchtruim berust op drie belangrijke pijlers, te weten: de soevereiniteit van een land voor wat betreft de zeggenschap over het eigen luchtruim, bindende internationale regelgeving zoals het ICAO-verdrag én de eigen verantwoordelijkheid van een luchtvaartmaatschappij voor de veilige uitvoering van een vlucht. Alleen indien de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken over concrete dreigingsinformatie met betrekking tot de burgerluchtvaart dan wordt deze gedeeld met de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen.
Zoals gezegd onderzoekt thans de OVV de besluitvorming rond het bepalen van de vliegroutes. Tevens wordt in internationaal verband, binnen ICAO gezocht naar verbetermogelijkheden van de veiligheid van de burgerluchtvaart boven conflictgebieden (zie Kamerstuk 33 997, nr. 15 en Kamerstuk 31 936, nr. 232).
Klopt het dat diensten in het verleden informatie verschaft hebben aan luchtvaartmaatschappijen over de veiligheid van het luchtruim boven gevaarlijke landen zoals Afghanistan?
De I&V-diensten doen geen onderzoek naar mondiale dreiging tegen de burgerluchtvaart en Nederlandse luchtvaartmaatschappijen, dat is niet de taak van deze diensten. Maar op het moment dat zij, op basis van andere onderzoeken, beschikken over concrete, tegen de burgerluchtvaart gerichte dreigingsinformatie, dan worden Nederlandse luchtvaartmaatschappijen daarover door hen geïnformeerd. De diensten doen dit via of in samenspraak met de NCTV.
Op welke wijze wordt op dit moment informatie over onveiligheid van gebieden als Syrië, Irak (met name gebied beheerst door ISIS, dat steeds geavanceerdere wapensystemen heeft) en Egypte (Sinaï-woestijn) gedeeld met de luchtvaartmaatschappijen?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen geen onderzoek naar mondiale dreiging tegen de burgerluchtvaart en Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Wel delen zij concrete dreigingsinformatie ten aanzien van de burgerluchtvaart voorkomend uit andere onderzoeken met betrokken partijen. Voor zover de diensten beschikken over dergelijke mededelingen van andere landen dan worden deze altijd gedeeld met de luchtvaartmaatschappijen via of in samenspraak met de NCTV.
Zijn AirFrance en KLM twee onafhankelijke AOC (Airline Operator Certificate) houders of is het er slechts een?
KLM en Air France hebben beide een eigen Air Operator Certificate.
Zijn AirFrance en KLM verplicht veiligheidsgegevens uit te wisselen met elkaar?
KLM en Air France zijn niet verplicht veiligheidsgegevens (in de betekenis van gegevens over de veiligheid van het luchtruim) met elkaar uit te wisselen. KLM en Air France wisselen deze informatie wel met elkaar uit en hanteren dezelfde methodologie van risico-afweging.
Waarom dacht u eerst wel dat u informatie kon sturen over de mogelijkheden voor vervolging en berechting terwijl strafrechtelijk onderzoek nog bezig was, en is datzelfde onderzoek op dit moment het argument om het niet te doen?
Nadat de Minister van Veiligheid en Justitie een notitie had toegezegd over vervolgings- en berechtingsmogelijkheden in brede zin, is uw Kamer door het OM vertrouwelijk geïnformeerd over de stand van het onderzoek. De Minister heeft bij het algemeen overleg van 13 november 2014 toegezegd dat, wanneer het onderzoek dit toelaat, uw Kamer opnieuw langs deze weg door het OM wordt ingelicht. De Minister van VenJ zal, wanneer het internationale onderzoek dit toelaat, de Kamer alsnog middels een notitie informeren over vervolgingsmogelijkheden.
Wij achten het van het grootste belang dat het OM het onderzoek ongehinderd kan blijven verrichten.
Wat heeft het kabinet gedaan nadat NAVO-generaal Breedlove op 30 juni 2014 waarschuwde voor trainingen op de grens tussen Oost-Oekraine en Rusland met zeer geavanceerde luchtdoel raketsystemen?
De generaal ging in de persconferentie in op de aanwezigheid van zware bewapening rond de Russisch-Oekraïense grens, de vermeende verstrekking van wapens aan de separatisten door Rusland, en de training met zwaar materieel aan de oostzijde van de grens. Ten tijde van de briefing door generaal Breedlove op 30 juni was deze informatie bij Navo-bondgenoten bekend.
De informatie droeg bij aan het beeld dat Rusland in toenemende mate de separatisten steunde met wapens en daarmee het conflict aanwakkerde. Zijn opmerking ging niet specifiek over de veiligheid van het luchtruim, maar breder over de mogelijke betrokkenheid van Rusland bij het conflict in Oost-Oekraïne.
Waarom heeft u de afweging gemaakt om na de neergehaalde Antonov geen waarschuwing of signaal te geven aan luchtvaartmaatschappijen?
Over de situatie van het Oost-Oekraïense luchtruim zijn verschillende NOTAM’s uitgevaardigd door de Oekraïense luchtverkeersleiding. De NOTAM die het kortst voor het neerhalen van vlucht MH17 is uitgevaardigd, sloot een deel van het Oost-Oekraïense luchtruim beneden 9,7km (flight level 320). Actuele NOTAMs zijn beschikbaar via de website van Eurocontrol die iedereen kan inzien.
Hebben andere landen wel besloten om luchtvaartmaatschappijen te waarschuwen? Zo ja, om welke landen gaat het?
Zover bekend hebben andere landen geen waarschuwing gegeven met betrekking tot gevaren over de veiligheid van het luchtruim van Oost-Oekraïne.
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV) niets kan zeggen over aansprakelijkheid en schuld?
In artikel 61 van de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid ligt uitdrukkelijk vast dat een conclusie of aanbeveling van de Onderzoeksraad niet een vermoeden van schuld aan of aansprakelijkheid wegens een voorval mag behelzen.
Klopt het dat indien het onverantwoord was om over Oost-Oekraïne te vliegen er een aansprakelijkheidsvraag op tafel ligt?
Er kan niet vooruit gelopen worden op de resultaten en eventuele daaruit voortvloeiende conclusies uit beide onderzoeken over nadere toedeling van aansprakelijkheden.
Wat is de tijdspanne van het OvV-onderzoek naar de vluchtroute en binnen welk wettelijk kader vindt het onderzoek van de OvV plaats?
De OVV is een onafhankelijke organisatie, die zelf bepaalt wanneer hij zijn rapporten publiceert. Het onderzoek naar de vliegroute van de MH17 vindt plaats binnen het kader van Annex 13 van het ICAO-verdrag. De raad verwacht het eindrapport in beginsel binnen een jaar na de crash te publiceren.
Kunt u alle brieven en gesprekken tussen OvV en regeringen openbaar maken die betrekking hebben op het inschakelen van de Commissie voor Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) voor onderzoek naar de diensten?
In september heeft de voorzitter van de OVV gesproken met de Ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de ramp met de MH17, de repatriëringsmissie en de onderzoeken van de OVV en het OM. Ook het onderzoek naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes kwam aan de orde. Op 13 november heeft de OVV een schriftelijk verzoek tot ondersteuning vanuit de CTIVD ingediend bij de Ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zij hebben dit verzoek op 21 november neergelegd bij de CTIVD. De CTIVD heeft op 6 januari de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. De brieven van de Ministers aan de CTIVD staan op de website van de CTIVD. De brieven van de Onderzoeksraad aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie staan op de website van de Onderzoeksraad1 2.
Is de OvV zelfstandig overgegaan tot het onderzoeken van de vluchtroute of heeft hierover overleg en/of afstemming met de regering plaats gevonden?
De OVV is een onafhankelijke organisatie, die zelf zijn onderzoeksagenda bepaalt. De Raad heeft op 18 juli 2014 bekend gemaakt onderzoek te doen naar de besluitvorming rondom vliegroutes.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De invoering van het minimumloon en de eerstedagmelding in Duitsland en de gigantische administratieve lasten die dat oplevert voor Nederlandse werkgevers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat bij de invoering van het minimumloon, de regering in Duitsland ook overgegaan is tot invoering van een eerstedagmelding, waarbij werknemers de dag ervoor aangemeld moeten worden via een fax bij de Duitse autoriteiten?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de verplichtingen die voortvloeien voor Nederlandse werknemers die tijdelijk in Duitsland werken door de invoering van het Gesetz zur Regelung eines allgemeinen Mindestlohns – Mindestlohngesetz (vooral paragraaf 16 en 17) en de Verordnung zur Abwandlung der Pflicht zur Arbeitszeitaufzeichnung nach dem Mindestlohngesetz und dem Arbeitnehmer-Entsendegesetz (Mindestlohnaufzeichnungsverordnung – MiLoAufzV)?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in een aantal sectoren, bedrijven, die in Nederland gevestigd zijn, een zeer uitgebreide eerstedagmelding moeten doen per fax? Klopt het dat werknemers verplicht zijn hun arbeidscontract in het Duits en twee jaar loonstrookjes in het Duits te tonen, op straffe van een torenhoge boete?
Het is juist dat bedrijven voor aanvang van de werkzaamheden in Duitsland een melding moeten doen en informatie moeten inzenden. Op basis van het Mindestlohngesetz zijn werkgevers verplicht aan het begin van het dienstverband een schriftelijke verklaring te overleggen aan de Duitse «Zollverwaltung» (douane) aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of het minimumloon wordt betaald. In bepaalde gevallen kan een buitenlandse werkgever dit doen door middel van een «Einsatzplanung» een overzicht van de te verwachten werkzaamheden over een periode van maximaal zes maanden. Het gaat hier bijvoorbeeld over situaties waarin de werknemer meerdere plaatsen van tewerkstelling heeft of bepaalde mobiele werkzaamheden verricht, zoals bij goederenvervoer, het vervoer van pakketten en brieven, bij afvalinzameling en stratenreiniging.
Door middel van een door de Duitse douane ter beschikking gestelde eenvoudige modelverklaring dient te worden verklaard dat het Duitse minimumloon wordt betaald. Tevens moet daarin de plaats worden aangegeven waar de onderliggende bewijsstukken daarvoor (loonstrookjes, arbeidstijdenoverzicht en arbeidsovereenkomst) gereedgehouden worden. Deze gegevens dienen in de Duitse taal beschikbaar te zijn. Vervolgens moet kort worden gemeld welke personen (naam en geboortedatum) voor welke periode naar verwachting in Duitsland werkzaam zullen zijn. Het formulier moet aan de Duitse douane gefaxt worden. Het is dus niet nodig om werknemers een kopie van de arbeidsovereenkomst en een laatste loonstrook mee te geven. Welke verplichtingen precies voor welke sectoren gelden, kunnen de betrokken sectoren bij de Duitse douane navragen.
Kunt u zeer precies uitleggen welke verplichtingen voor welke sectoren gelden, inclusief de definities van de sector en de definities in paragraaf 16 van bovengenoemde wet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe hoog de maximumboetes zijn in deze wet en met hoeveel mensen de Duitse regering dit gaat controleren?
De maximale boete bij het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen uit de Duitse minimumloonwet bedraagt € 30.000, en bij het niet uitbetalen van het minimumloon € 500.000. Dit zegt uiteraard niets over bijvoorbeeld de gemiddelde hoogte van de eventueel op te leggen boetes, die in Nederland ook aanzienlijk onder het maximum ligt. De Duitse douane heeft aangegeven extra personeel te zullen gaan aannemen om de controle op het minimumloon te gaan uitvoeren. Over aantallen en inzet van dat personeel kunnen wij geen uitspraken doen.
Kunt u aangeven welke verplichtingen bedrijven hebben en hoe ze daaraan voldoen in een paar praktische voorbeelden:
De beoordeling van de geldende Duitse wet is voorbehouden aan de Duitse autoriteiten. Uit contacten met de Duitse autoriteiten is gebleken dat zij hun best zullen doen om de invoering van het minimumloon met zo weinig mogelijk complicaties te laten verlopen.
Acht u deze verplichtingen in overeenstemming met het recht van de Europese Unie of deelt u de mening dat deze verplichtingen disproportioneel zijn en indirecte en directe discriminatie zijn van buitenlandse arbeiders op de Duitse arbeidsmarkt? Bent u bereid om deze wet te laten toetsten aan gemeenschapsrecht, bijvoorbeeld door deze wet aan te kaarten bij de Europese Commissie?
Administratieve verplichtingen bij grensoverschrijdende dienstverrichting vormen zonder meer een belemmering van het vrij verkeer van diensten. Nederland hecht veel belang aan het vrij verkeer. Tegelijkertijd hecht Nederland veel waarde aan de mogelijkheden voor de lidstaten om hun wetgeving te handhaven. De komende periode wordt duidelijk hoe de Duitse wetgeving uitpakt voor het dienstenverkeer tussen Nederland en Duitsland. De Nederlandse regering volgt de situatie op de voet. Het antwoord op de vraag of sprake is van een ongerechtvaardigde handelsbelemmering is uiteindelijk aan het Europese Hof van Justitie.
Tot wie kunnen werkgevers, werknemers en zelfstandigen zich wenden als zij nadere uitleg willen over deze wetten?
Zoals hiervoor al aangegeven is de Duitse douane de aangewezen instantie om informatie over de toepassing van deze regelgeving te verstrekken.
Heeft er enig overleg plaatsgevonden tussen de Nederlandse autoriteiten en de Duitse autoriteiten over deze wet?
Ja, er zijn na het bekend worden van de wet op ambtelijk niveau (zowel via de ambassade in Berlijn, als door de diverse betrokken departementen) contacten geweest met de Duitse autoriteiten. Daarbij is erop aangedrongen om de verschillende verplichtingen helder te communiceren en de invoering/handhaving van het minimumloon in Duitsland op een soepele wijze te laten geschieden, met name waar het de administratieve verplichtingen betreft.
Klopt het dat er in Nederland gewoon gecontroleerd wordt op het minimumloon, dat hier ook iets hoger ligt dan het minimumloon in Duitsland en dat de Duitse controles dus feitelijk overbodig zijn?
In Nederland controleert de Inspectie SZW op naleving van de WML. Het in de Nederlandse Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) vastgestelde minimumloon ligt inderdaad iets hoger dan het Duitse minimumloon. Of dat dan ook betekent dat de controle van Nederlandse bedrijven in Duitsland minder prioriteit zal krijgen, is aan de Duitse autoriteiten.
Bent u bereid om contact op te nemen met de Duitse regering teneinde een uitzondering te bewerkstelligen voor mensen die in dienst zijn van een Nederlandse werkgever?
Gezien het feit dat de wet in Duitsland net is ingevoerd en zich nog een administratieve controlepraktijk moet ontwikkelen, zien wij geen aanleiding om nu al bij de Duitse autoriteiten aan te dringen op uitzonderingen. Wij wijzen er bovendien op dat ook Nederland geen categoriale uitzonderingen geeft van de controle op het minimumloon.
Wordt een Nederlandse VAR-verklaring erkend door Duitsland of moet een ZZP’er nog nadere informatie overleggen om aan te tonen dat hij zelfstandige is in Duitsland?
De VAR is een Nederlands instrument om de arbeidsrelatie te bepalen voor de Nederlandse heffingen en is niet van belang voor de Duitse heffingen. Duitsland maakt geen gebruik van een vergelijkbare verklaring als de VAR. Duitsland toetst zelfstandig of iemand werkzaamheden in dienstbetrekking, winst uit onderneming of inkomsten uit zelfstandige arbeid geniet. Deze toets vindt in het algemeen achteraf plaats.
Is de Nederlandse VAR-verklaring ook standaard in het Duits verkrijgbaar of moet iedere zelfstandige hem zelf gaan vertalen?
De VAR is niet in het Duits verkrijgbaar. Inwoners van Duitsland die in Nederland werkzaamheden gaan verrichten, kunnen gebruik maken van een VAR. Ook in die situatie is de VAR in de Nederlandse taal omdat het belang is beperkt tot de Nederlandse heffingen. Zoals uit het antwoord op vraag 12 blijkt is het in het Duits beschikbaar stellen van de VAR voor Nederlandse zelfstandigen die in Duitsland willen werken overbodig.
Is er voor de Wet invoering Beschikking geen loonheffingen (BGL; de nog steeds beoogd opvolger van de VAR), contact geweest met de Duitse autoriteiten? Kunt u uitleggen hoe de BGL, waarbij de opdrachtgever ook informatie moet verifieren, gaat werken in grensoverschrijdende situaties?
Over de BGL is geen contact geweest met de Duitse autoriteiten. De BGL is net als de VAR toepasbaar voor inwoners van andere landen die in Nederland werkzaamheden gaan verrichten. De controle ziet uitsluitend op informatie waarop de opdrachtgever zelf invloed heeft.
Het aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen boven Oost-Oekraïne voorafgaand aan de ramp van 17 juli 2014 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich deze vraag die tijdens het Algemeen overleg over de stand van zaken met betrekking tot MH-17 op 13 november 2014 werd gesteld: «Kan de Minister het precieze aantal vliegtuigen en helikopters bevestigen dat voorafgaand aan 17 juli in het Oost-Oekraïense luchtruim uit de lucht is geschoten? Ook wil ik weten wat daarover op 17 juli bij het kabinet bekend was»?
Ja.
Herinnert u zich de toezegging van de Minister van Veiligheid en Justitie in beantwoording van deze vraag, namelijk dat hij bereid is deze informatie te geven in de update die het kabinet nog stuurt?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de vraag in voornoemd algemeen overleg: «Ik wil de vraag graag preciseren. Het is niet alleen de vraag waarom Malaysia Airlines daaroverheen vloog, maar het is ook de vraag welke Nederlandse instanties het gebied gemonitord hebben»?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich deze Kamervraag: «Kunt u de toegezegde lijst met neergeschoten vliegtuigen en helikopters in Oost-Oekraïne zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen?» 1
Zie antwoord vraag 1.
Waarom staat deze informatie niet in de update van 18 december 2014, waarin het kabinet ingaat op het feitelijk aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen in de periode van 15 april tot 17 juli, maar niet op het bij het kabinet bekende aantal?
Zoals in de Kamerbrief Stand van zaken MH17 van 18 december is gesteld, zijn in de periode van 15 april tot 17 juli 2014 mogelijk elf vliegtuigen en acht helikopters boven Oost-Oekraïne neergekomen. Zowel het aantal als ook de oorzaken zijn onduidelijk en niet gevalideerd. Veel gegevens waren publiek bekend, door verschillende media en Oekraïne naar buiten gebracht, maar omdat onze inlichtingendiensten deze informatie niet hebben kunnen verifiëren, is een gespecificeerde en gevalideerde lijst niet te overleggen.
Dàt er militaire vliegtuigen boven Oost-Oekraïne werden neergeschoten, was algemeen bekend. Daar is door verschillende media over bericht, waarbij de informatie over de aantallen en vlieghoogtes soms tegenstrijdig was.
Kunt u de precieze lijst met neergeschoten vliegtuigen en helicopters in Oost-Oekraïne geven voor de periode januari 2014 tot en met 17 juli 2014? Kunt u daarbij ingaan op de plaats, het toesteltype, de vlieghoogte en de meest waarschijnlijke oorzaak?
Zie antwoord vraag 5.
Welk aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen boven Oost-Oekraïne in de periode voorafgaand aan de ramp van 17 juli 2014 was bij het kabinet bekend?
Zie antwoord vraag 5.
Welke instanties en diensten onder verantwoordelijkheid van welke bewindspersonen beschikten in de periode januari 2014 tot en met17 juli 2014 over welke informatie aangaande de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne, waaronder het neerhalen van de Antonov?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) onderzoekt de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes. In dat kader bevraagt de OVV partijen die betrokken zijn bij de veiligheid van de burgerluchtvaart. Voor wat betreft de vraag welke informatie mogelijk beschikbaar was bij de I&V-diensten, zal de OVV hierbij worden bijgestaan door de CTIVD.
U bent daarover separaat geïnformeerd in de brief van de CTIVD aan uw Kamer van 22 december 2014 (kenmerk 2014/0224).
Heeft over de veiligheid van het luchtruim boven oost-Oekraïne (ambtelijk) overleg plaats gevonden voorafgaand aan 17 juli? Tot welke conclusies en aanbevelingen heeft dit geleid?
Er vond met enige regelmaat overleg plaats over de politieke en veiligheidssituatie in het algemeen in Oekraïne en daarover is gerapporteerd aan de Nederlandse bewindspersonen. Er is geen specifiek overleg geweest over de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne. Uit de informatie die op dat moment bekend was bij het kabinet, is niet geconcludeerd dat extra maatregelen moesten worden getroffen. De Oekraïense autoriteiten hadden het luchtruim boven de 32.000 ft (9,753 kilometer) als veilig verklaard. De MH17 vloog boven die hoogte. Relevante veiligheidsinformatie over vluchtzones wordt door de NCTV gedeeld met de luchtvaartmaatschappijen. Voor zover luchtvaartmaatschappijen niet over Oost-Oekraïne vlogen, betrof dat besluitvorming van enkele maanden eerder die verband hield met de onduidelijke situatie in de Krim.
Wanneer en op welke wijze zijn bewindspersonen op de hoogte gebracht van de veiligheidsproblematiek van het luchtruim boven oost-Oekraïne door onder hen ressorterende diensten en instellingen?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat een Nederlandse diplomaat op 14 juli door de Oekraïense regering geïnformeerd is over de Antonov die is neergeschoten op die dag?2
Op 14 juli 2014 vond een briefing plaats bij de Presidentiële Administratie van Oekraïne over het conflict in Oost-Oekraïne. Deze briefing was de derde in een serie van destijds reguliere tweewekelijkse briefings aan een breed gezelschap van diplomaten van bevriende landen. Een Nederlandse diplomaat was hierbij ook aanwezig. Omdat de briefing vlak voor de Europese Raad van 16 juli was georganiseerd, drongen de zegspersonen van de Oekraïense regering vooral aan op stevige stellingname van de internationale gemeenschap tegen Russische inmenging in het conflict. Dat was de hoofdboodschap van deze briefing.
Daarnaast werd het algemene veiligheidsbeeld in Oost-Oekraïne besproken. Het neerhalen van een Oekraïens militaire vliegtuig eerder die dag werd door de Oekraïense Minister van Buitenlandse Zaken genoemd als een voorbeeld van de toenemende escalatie van het conflict en de rol van Rusland daarin. De Nederlandse ambassade heeft op 14 juli over deze bijeenkomst gerapporteerd via de gebruikelijke interdepartementale kanalen. Deze rapportages zijn beschikbaar gesteld aan de OVV voor het nationale onderzoek naar de veiligheid van de vluchtroutes.
Het neerhalen van dit vliegtuig, een Antonov AN-26, was op dat moment al publiekelijk bekend. Ook de media berichtten hierover op 14 juli. Zo bracht de BBC op 14 juli het nieuws dat de Antonov 26 op een hoogte van 6,5 kilometer was neergeschoten.
Op 15 juli, daags na de briefing, publiceerde de Oekraïense presidentiële administratie een persbericht waarin het plaatsvinden en de strekking van de briefing publiek bekend werd gesteld.
Kunt u aangeven wie bij dat gesprek aanwezig waren en waar dat gesprek gehouden is, inclusief diplomaten van andere landen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u het verslag van dat gesprek zoals dat is opgemaakt en naar Den Haag gestuurd is, aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Wie heeft het verslag van dat gesprek wanneer ontvangen en welke acties zijn overwogen naar aanleiding van dat verslag?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u alle correspondentie en de daaruit voortvloeiende maatregelen die binnen de Nederlandse overheid hebben plaatsgevonden over het neerhalen van de Antonov op 14 juli inzichtelijk maken?
Zie antwoord vraag 11.
Bij welke gelegenheden in 2014 hebben de autoriteiten van Oekraïne informatie verschaft over de veiligheid van hun luchtruim aan Nederlandse autoriteiten? Kunt u per gelegenheid meedelen wat er precies verteld is?
Zie antwoord vraag 11.
Is er ooit vanuit de Nederlandse overheid een waarschuwingssignaal naar luchtvaartmaatschappijen gegaan over de veiligheid van het luchtruim in Oekraïne? Zo ja, wanneer en welk signaal?
Nee.
Herinnert u zich uw brief aan de Kamer waarin u het volgende schreef: «De Minister van Veiligheid en Justitie streeft ernaar de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie voor 28 november 2014 een brief te zenden over de mogelijkheden voor vervolging en berechting van eventuele daders, de kansen en bedreigingen daarbij en de mogelijke knelpunten, een en ander in brede zin. De Hoofdofficier van het Landelijke Parket heeft hierin de leiding»?3 Wanneer kan de Kamer deze informatie tegemoet zien?
Over de mogelijkheden voor vervolging en berechting van verdachten kunnen wij uw Kamer informeren indien het strafrechtelijk onderzoek zich daartegen niet verzet. Zoals ik uw Kamer heb geschreven in mijn brief van 18 december, is het strafrechtelijk onderzoek in volle gang en is het van het grootste belang dat dit in alle rust kan blijven plaatsvinden, zonder dat het OM voor de voeten wordt gelopen. De omvang en complexiteit van het onderzoek brengen met zich, dat wij thans geen datum kan noemen waarop wij uw Kamer informatie kunnen geven over de vervolgings- en berechtingsmogelijkheden.
Zijn de deeltjes in de lichamen van de piloten onderzocht en is onomstotelijk vast komen te staan met welk soort munitie/raket er op MH-17 geschoten is?
Bij een beperkt aantal slachtoffers zijn metalen deeltjes in het lichaam aangetroffen. Deze deeltjes lijken niet overeen te komen met materiaal van het vliegtuig. Ze zouden dus afkomstig kunnen zijn van een projectiel waarmee de MH17 is getroffen. Het onderzoek dat nodig is om meer duidelijkheid te verkrijgen, loopt nog.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Fraude door middel van legale naamwisselingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de door RTL1 geopenbaarde feiten ten aanzien van gevallen van fraude door middel van legale naamwisselingen?
In onze brief van 10 december 2014 zijn wij ingegaan op de conclusies en aanbevelingen in het interne rapport van het Nationaal Vreemdelingen Informatieknooppunt (NVIK) over legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa en de resultaten van het nader onderzoek dat door het NVIK is uitgevoerd. In de RTL-uitzending van 30 december lag de focus op de constatering door RTL dat vreemdelingen door middel van een legale naamswijziging kunnen trachten zich aan toezicht of aan de gevolgen van een ongewenstverklaring te onttrekken. In die gevallen is sprake van overtreding van de Vreemdelingenwet en dus van strafbaar gedrag.
Welke waarschuwingen vanuit het buitenland (Europese Unie, Europese Economische Ruimte) over identiteitswisselingen heeft de Nederlandse overheid in de afgelopen vijf jaar ontvangen? Kunt u een exact overzicht daarvan geven?
Er wordt geen overzicht bijgehouden van alle signalen die in het kader van de reguliere taakuitvoering worden uitgewisseld. Diensten die te maken hebben met identiteitsvaststelling en -registratie in Nederland werken intensief samen met elkaar en met relevante zusterdiensten in het buitenland. In het kader van deze operationele samenwerking informeren zij elkaar over gesignaleerde fenomenen die mogelijk van invloed zouden kunnen zijn op de identiteitsvaststelling en -registratie. Indien noodzakelijk wordt daarop door de desbetreffende dienst geacteerd, bijvoorbeeld door het instellen van een onderzoek of het opstellen van interne alerteringen en instructies. Een voorbeeld van dat laatste is dat het NVIK in maart 2014 een instructie heeft laten uitgaan naar de politie om in alle gevallen waarbij het is toegestaan ook de vingerafdrukken van vreemdelingen af te nemen en op die manier te controleren of er sprake is van naamswisselingen. Dit alles behoort tot de dagelijkse werkzaamheden van de verantwoordelijke diensten.
Kunt u aangeven welke actie is ondernomen naar aanleiding van elk van de waarschuwingen en van de signalen die de afgelopen vijf jaar zijn ontvangen door Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de signalering die de Nederlandse politie in 2013 verspreidde naar aanleiding van naamsverwisselingen?2 Is er contact geweest over deze problematiek tussen de politie en de Nederlandse Matching Autoriteit? Zo ja, wanneer en waaruit bestond dit contact?
Van het bedoelde signaal zijn wij niet op de hoogte gesteld omdat daarvoor geen bijzondere aanleiding bestond.
De bedoelde signalering betreft een operationele aandachtsvestiging die is opgesteld door de vreemdelingenpolitie Utrecht en gedeeld met de afdelingen vreemdelingenpolitie in Nederland. De waarschuwing van de Duitse politie uit 2011 waaraan in de aandachtsvestiging wordt gerefereerd, was in 2011 al door de vreemdelingenpolitie Utrecht met andere politieafdelingen en de matching autoriteit gedeeld.
Zoals gebruikelijk bij dergelijke operationele aangelegenheden worden wij daarvan op de hoogte gesteld als daar een bijzondere aanleiding voor is. Bij signalen van trends of fenomenen zal de uitvoeringsorganisatie normaal gesproken eerst onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van een landelijke trend of fenomeen en vervolgens bepalen of er een bestuurlijk signaal moet worden afgegeven. In dit geval was de media aandacht die is ontstaan naar aanleiding van het interne NVIK rapport «legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa» aanleiding voor de politie om ons van de aandachtsvestiging op de hoogte te stellen.
Welke acties zijn tegelijk met deze signalering of naar aanleiding van deze signalering ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u deze signalering niet vermeld in de brief die u aan de Tweede Kamer heeft gestuurd? Hoe kan het dat u de Kamer onlangs schreef dat er geen constateringen van fraude met legale identiteitswisselingen waren terwijl bij de onder uw verantwoordelijkheid opererende Matching Autoriteit al langere tijd bekend is dat er wel gevallen van fraude bekend zijn en ook de politie hiervan wist?
In onze brief van 10 december 2014 zijn wij ingegaan op de conclusies en aanbevelingen in het interne rapport over legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa van het NVIK en de resultaten van het nader onderzoek dat door het NVIK is uitgevoerd. Het reguliere werk van de operationele diensten maakte geen onderdeel uit van het onderzoek.
Uiteraard lopen de diensten zoals de politie, het NVIK en de matching autoriteit in de dagelijkse taakuitoefening tegen identiteitsvraagstukken aan die nader onderzoek vergen en worden pogingen tot identiteitsfraude ontdekt. Dat betekent niet dat van iedere zaak die operationeel wordt onderzocht een afzonderlijke melding hoeft te worden gemaakt. Onder meer over de ontwikkelingen met betrekking tot het gebruik van valse identiteitsbewijzen, personalia en identiteiten in de strafrechtsketen wordt de Minister van Veiligheid en Justitie door de matching autoriteit jaarlijks geïnformeerd door middel van een jaarrapportage.
Heeft u de Matching Autoriteit input gevraagd voor dat u het rapport en feitenrelaas aan de Kamer heeft doen toekomen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, De matching autoriteit was niet bij het opstellen van het NVIK-rapport betrokken omdat daarvoor geen aanleiding was. Conform het verzoek van uw Kamer zijn wij in de brief van 10 december jl. ingegaan op constateringen die door het NVIK in haar rapport zijn gedaan. In dat kader hebben wij de diensten die bij het NVIK-rapport zijn betrokken geraadpleegd.
Waarom gaat u er in het onderzoek vanuit dat voornamen niet te wijzigen zijn, terwijl uit het onderzoek van Postma3 duidelijk blijkt dat dit wel mogelijk is?
In het NVIK-onderzoek is sprake van naamswijziging van de voornaam en de achternaam. Er is dus geen verschil met de scriptie van dhr. Postma.
Lijkt het u waarschijnlijk dat iemand die ongewenst wordt verklaard, voorzorgsmaatregelen neemt om na een naamwisseling niet een tweede keer ongewenst verklaard te worden?
Een onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf kan aanleiding zijn voor een ongewenstverklaring. Voortgezet verblijf of terugkeer in Nederland na een ongewenstverklaring is een overtreding van de Vreemdelingenwet en daarmee een strafbare gedraging waar tegen wordt opgetreden indien de desbetreffende persoon wordt aangetroffen in Nederland.
Bent u bereid de objectieve gegevens, die moeilijker te veranderen zijn (geboortedatum/geslacht/nationaliteit) uit de administratie van ongewenst verklaarden te matchen met de gegevens uit andere overheidsorganisaties (Rijksdienst voor het Wegverkeer, Belastingdienst, Basis Registratie Personen, justitieketen) en aldus te bezien hoe groot het probleem werkelijk is?
In de brief van 10 december jl. hebben wij aangegeven welke nadere maatregelen zijn genomen om in de toekomst te voorkomen dat personen dubbel geregistreerd staan in de BVV en in de BRP. In die brief hebben wij ook aangegeven dat na diepgravend onderzoek zowel in de BVV als in de BRP geen evidentie is gebleken van fraude door dubbele inschrijving.
Wij hebben in die brief toegezegd om de 15 meest waarschijnlijke gevallen van mogelijke meervoudige registratie gerelateerd aan de BVV verder te onderzoeken. Dat onderzoek is afgerond met als resultaat dat bij geen van deze meervoudige registraties aanwijzingen van fraude zijn geconstateerd.
Wij zien daarom nu geen aanleiding om aanvullend onderzoek in andere overheidsbestanden te doen.
Is ook gecontroleerd of mensen die in Duitsland of België ongewenst zijn verklaard, zich in de Nederlandse bestanden bevinden? Zo ja, wat leverde dat op? Zo nee, waarom niet?
Conform het verzoek van uw Kamer zijn wij in de brief van 10 december jl. ingegaan op constateringen die door het NVIK in haar rapport zijn gedaan.
Kunt u ingaan op de conclusies en aanbevelingen van hoofdstuk 8 in de in vraag 8 genoemde onderzoeksscriptie?
Het betreft hier een scriptie van een individuele ambtenaar in het kader van zijn opleiding, waarbij de professionele ervaringen en kennis gecombineerd zijn met persoonlijke interpretaties en zienswijzen, die geenszins behoeven te stroken met de opvattingen van de matching autoriteit.
Dit neemt niet weg dat de matching autoriteit met veel belangstelling kennis neemt van de scriptie. Veel van de conclusies en aanbevelingen zijn reeds bekend binnen de matching autoriteit en vormen een regulier onderdeel van het continue verbeteringsproces dat moet leiden tot een verhoging van de kwaliteit van het identiteitsonderzoek, efficiëntere werkprocessen en tijdige en volledige onderlinge afstemming met alle relevante ketenpartners.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 12 januari 2015 te beantwoorden?
Wij beantwoorden de vragen zo spoedig als mogelijk is.
Het wetsvoorstel "Hervorming Kindregelingen” waarin het woord alimentatie in de memorie van toelichting slechts een keer voorkwam en wel in de artikelsgewijze toelichting |
|
Enneüs Heerma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het wetsvoorstel «Hervorming Kindregelingen»1, waarin het woord alimentatie in de memorie van toelichting slechts een keer voorkwam en wel in de artikelsgewijze toelichting?
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Pieter Heerma over een standaardrekenregel bij het vaststellen van kinderalimentatie?2 Op welke wijze is deze motie tot nu toe uitgevoerd en waar kunnen gescheiden ouders een standaard rekenregel vinden?
Ja. Ik heb de Raad voor de rechtspraak gevraagd advies uit te brengen over het verzoek van de Tweede Kamer om te komen tot een standaardrekenregel inzake de berekening van kinderalimentatie. Dit advies heb ik inmiddels ontvangen en is als bijlage bij deze beantwoording gevoegd.
Herinnert u zich dat u tijdens de plenaire behandeling op 6 maart 2014 tevens heeft opgemerkt: „Ik zou willen toezeggen dat wij bij de communicatie over deze wijziging, die voor groepen mensen fundamenteel is, wat extra's kunnen doen in het standaardiseren van de aanvraag van een wijziging, in het vergemakkelijken van de manier waarop ouders hierover samen afspraken kunnen maken.»?3 Op welke wijze heeft u deze toezegging uitgevoerd?
In de publieksvoorlichting over de Wet hervorming kindregelingen (WHK) (via de tool Veranderingen kindregelingen) worden ouders nadrukkelijk gewezen op de mogelijke consequenties van deze wet voor kinderalimentatie en worden ook andere informatiebronnen genoemd. De inschakeling van de hulp van het Juridisch loket, mediators of advocaten, waarnaar ook in de reguliere overheidsvoorlichting wordt verwezen, kan bewerkstelligen dat ouders in overleg kunnen nagaan of de in de WHK opgenomen maatregelen nopen tot aanpassing van de lopende alimentatieverplichting.
Begrijpt u dat deze leden van mening zijn dat noch de motie, noch de toezegging uitgevoerd is totdat er een standaard rekentool beschikbaar is voor gescheiden ouders?
De Raad voor de rechtspraak geeft in haar advies omtrent het komen tot een standaardrekenregel aan dat deze reeds bestaat (in de vorm van de alimentatienormen). Ouders kunnen wijziging verzoeken van de bij rechterlijke uitspraak of overeenkomst vastgelegde kinderalimentatie, als deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Bij een dergelijk verzoek dient men zich te realiseren dat de rechter, wanneer er grond is voor wijziging, alle bestaande relevante omstandigheden in aanmerking zal nemen. Dus ook omstandigheden die geen verband houden met de WHK. Ouders kunnen hierover advies inwinnen bij het Juridisch Loket of bij een mediator of advocaat.
Wanneer zal de Raad voor de Rechtspraak met het toegezegde advies over herziening kindregelingen komen?4 Zal dat advies ook de vorm van een tool krijgen?
Het advies van de Raad voor de rechtspraak is bijgevoegd.
Waarom heeft u pas in de Eerste Kamer gemeld dat „Indien door zowel de kinderbijslag als het kindgebonden budget in de behoefte van het kind wordt voorzien, is er geen aanspraak op kinderalimentatie. Dat zal niet voor alle kinderen opgaan. De behoefte van het kind kan immers groter zijn dan hetgeen via het stelsel van kindregelingen wordt ontvangen. Dan kan er ook in de toekomst sprake zijn van zo’n verplichting.», ofwel dat het kindgebonden budget grote gevolgen kan hebben voor de draagkrachtberekening?5 Waarom heeft u dat vervolgens niet met de Tweede Kamer gedeeld?
In de analyse wordt aangegeven dat het kindgebonden budget voor wat betreft de vaststelling van kinderalimentatie niet wordt verwerkt bij de draagkracht maar in de vaststelling van de behoefte van het kind conform het Rapport Alimentatienormen 2015.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er steeds meer berichten opkomen van gescheiden ouders wiens inkomenspositie fors kan wijzigen als gevolg van de alimentatieverplichtingen die voorvloeien uit de wetswijziging?
Ik heb kennisgenomen van de berichten via diverse mediabronnen en uw Kamervragen die ingaan op de gevolgen van de WHK voor kinderalimentatie. Dit is voor mij aanleiding geweest voor de hiervoor opgenomen analyse.
Kunt u voor het volgende voorbeeld «man verdient € 28.000; vrouw verdient € 14.000; twee kinderen, die bij de vrouw wonen» voorrekenen wat de alimentatienormen voor kinderalimentatie zijn in 2014 en in 2015? Hoe groot is het effect op netto inkomen, in euro’s en procenten, indien de alimentatie wel en indien de alimentatie niet wordt aangepast?
Ik verwijs voor de gevolgen in deze specifieke voorbeelden naar de genoemde analyse.
Kunt u voor een tweede voorbeeld «man verdient € 45.000, vrouw verdient wettelijk minimumloon; twee kinderen, die bij de vrouw wonen» voorrekenen wat de alimentatienormen voor kinderalimentatie zijn in 2014 en in 2015? Hoe groot is het effect op netto inkomen, in euro’s en procenten, indien de alimentatie wel en indien de alimentatie niet wordt aangepast?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u voor een derde voorbeeld «man verdient € 35.000; vrouw heeft een bijstandsuitkering; twee kinderen, die bij de vrouw wonen» voorrekenen wat de alimentatienormen voor kinderalimentatie zijn in 2014 en in 2015, waarbij de moeder in een gemeente woont waar er geen verhaal plaatsvindt van de uitkering? Hoe groot is het effect op netto inkomen, in euro’s en procenten, indien de alimentatie wel en indien de alimentatie niet wordt aangepast?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de verwachting dat er veel conflicten zullen zijn als gevolg van de grote wijziging in de kindregelingen en dat het tot veel vragen en procedures kan leiden bij onder andere het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), bij de rechtelijke macht, bij de (gesubsidieerde) rechtsbijstand en elders?
Zie antwoord op de vragen 16 en 17 van de leden Van Nispen/Siderius van 9 december 2014, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2055.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgdragen dat het overgrote deel van de aanpassingen in de alimentatie kan plaatsvinden via een eenvoudige standaardrekenregel? Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat deze rekenregel in januari 2015 beschikbaar is?
Zie antwoorden hiervoor op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat nu het rapport Alimentatienormen 2015 reeds verschenen is, het mogelijk moet zijn om op korte termijn een herzieningstool te maken?
Zie antwoorden hiervoor op de vragen 4 en 5.
Kunt u deze vragen binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
In mijn brief van 12 januari 2015 heb ik uw Kamer te kennen gegeven dat bedoelde Kamervragen voor mij aanleiding waren om in samenspraak met de overige betrokken bewindspersonen de gevolgen van de WHK nader in kaart te brengen, rekening houdend met het rapport van de Expertgroep alimentatienormen en het in de motie Heerma gevraagde advies van de Raad voor de rechtspraak. Daarbij heb ik aangegeven hiervoor enige tijd nodig te hebben. De bedoelde analyse treft u hierbij aan alsmede de beantwoording van de vragen.
De Europese naheffing die op 30 december betaald gaat worden |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u voor de NOS-camera op 24 oktober 2014 gezegd heeft: «Blijkbaar is er een tabel op internet gezet, zonder dat er van tevoren iets over is gemeld aan de lidstaten. Dus ook in die zin zijn we verrast»?
Klopt het dat uit de documenten die zijn openbaar gemaakt n.a.v. het WOB-verzoek over de afdracht aan de EU, gepubliceerd op 19 december 20141, kan worden geconcludeerd dat u al op 17 oktober 2014 's-avonds een keer of twintig heen en weer mailde met uw ambtenaren over de heffing, maar dat die mails geheim zijn?
Ik heb u bij brief van 28 oktober 2014 (Kamerstuk 21 501-03, nr. 79) en met de beantwoording van de aanvullende Kamervragen over de gevolgen van de macro-economische revisies voor de EU-afdrachten geïnformeerd over de naheffing (Kamerstuk 21 501, nr. 80). Daarin bent u ook geïnformeerd over het moment waarop ik door mijn ambtenaren ben ingelicht over de naheffing, te weten 17 oktober 2014. In de inventarislijst I bij de besluitbrief op het genoemde Wob-verzoek zijn de betreffende e-mails opgenomen. De inhoud en strekking van deze e-mails zijn volledig betrokken bij de informatievoorziening aan uw Kamer via genoemde brief en beantwoording van aanvullende vragen.
Klopt het dat u in uw besluitbrief op het WOB-verzoek van 19 december 2014 aangeeft dat stuk nummer 75, de notitie van de PV Brussel van 17 oktober 2014 aan maar liefst zeven ministeries over onder andere de naheffing, gedeeltelijke openbaarmaking toezegt, terwijl u dat stuk in de bijlagen niet verschaft, omdat dit „het belang van de betrekkingen met andere staten of internationale organisaties schaadt»? Bent u bereid om het stuk (gedeeltelijk) openbaar te maken zoals u in de besluitbrief toezegt?
De Kamer heeft eerder verzocht om stuk 75 en dat is toen geweigerd omdat dit de noodzakelijke vertrouwelijkheid en effectiviteit van het onderhandelingsproces schaadt; deelt u de mening dat dit een andere reden is dan waarom het nu geweigerd is onder de WOB? Deelt u de mening dat er helemaal geen onderhandelingsproces was, omdat volgens de regering deze naheffing alleen afhing van verificatie en dat er niet over onderhandeld kon worden?
Bent u bekend met artikel 68 van de Grondwet dat luidt: „De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.»
Deelt u de mening dat er geen enkel staatsbelang is om dit stuk niet openbaar te maken? Zo nee, kunt u dit dan toelichten?
Heeft u contact gehad met de Europese Commissie om hen te vragen of zij bezwaar heeft tegen het openbaar maken van stuk 75? Zo ja, kunt u dan aangeven met wie en wanneer u contact hebt gehad, en wat daar de uitkomst van was?
Bent u bereid om stuk 75, of tenminste het deel dat gaat over de naheffing daarin, openbaar te maken, aangezien het duidelijk in het belang van de controle op de regering is om de mededelingen over een naheffing van € 642 miljoen netto, € 1,1 miljard euro bruto, in te zien en te kunnen controleren en er geen onderhandelingsbelang was en is, omdat er volgens de regering ook niet over onderhandeld mocht worden?
Herinnert u zich dat u tijdens de algemene financiële beschouwingen in de Eerste Kamer gemeld heeft „Wij hebben de mogelijkheid gekregen om zelf af te wegen wanneer wij gaan betalen. De Commissie heeft wel gevraagd om dit voor 1 december door te geven. Dat zullen wij doen. Het afwegingskader voor het kabinet is de vraag wat het beste in de kas past en wat het beste past wat betreft het saldo-effect en wat betreft het uitgavenkader om het in te passen. De beslissing hierover zullen wij in de ministerraad nemen. Ik zal dit de Kamers daarna uiteraard laten weten».
Ja. Via de Najaarsnota, verzonden op 21 november 2014, en de tweede suppletoire begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 28 november 2014 zijn de Eerste en Tweede Kamer geïnformeerd over het moment van betaling van de bruto naheffing.
Wanneer heeft u de Eerste Kamer mondeling of schriftelijk op de hoogte gesteld van de betaaldatum van 30 december?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven met welke Nederlandse autoriteit de Europese Commissies mails gewisseld heeft die in de Eurowob naar boven komen, wat de inhoud daarvan was en hoe die zich verhouden tot de in de WOB vermelde mails (mail van Nederland aan de Commissie op 20/10, 21/10 (twee), 23/10 (twee) en mails van Nederland aan de Commissie (21/10, 22/10 en 23/10)?
Het Wob-verzoek van De Telegraaf richtte zich op communicatie tussen het Ministerie van Financiën en andere actoren, zoals de Europese Commissie. De e-mails uit het Wob-verzoek aan de Europese Commissie betreffen e-mails die ontvangen en verstuurd zijn van en aan de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging te Brussel. Hiervan uitgezonderd is de e-mail die op maandag 20 oktober om 14:00 uur vanuit mijn ministerie naar de Europese Commissie is gestuurd en de reactie hierop vanuit de Europese Commissie naar het Ministerie van woensdag 22 oktober 14.55 uur. Deze corresponderen respectievelijk met stuk 96 en 97 op inventarislijst I. Daarbij is per abuis gemeld dat laatste mail was verzonden op 20 oktober in plaats van 22 oktober. De correspondentie van de Europese Commissie met de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel en vice versa is steeds doorgezonden naar het Ministerie van Financiën, waardoor de betreffende correspondentie ook onderdeel is van de inventarisatie van stukken op grond van het Wob-verzoek van De Telegraaf. Concreet betreft dit de stukken 234, 235, 293, 423, 424 en 546 uit bijlage 2 bij het besluit naar aanleiding van het Wob-verzoek van De Telegraaf.
Is er contact geweest tussen de Nederlandse regering en de Europese Commissie over de Nederlandse WOB en/of de Eurowob over de naheffing? Zo ja, kunt u dat dan toelichten?
Er is op ambtelijk niveau aan de Europese Commissie gemeld dat er bij het ministerie een Wob-verzoek was binnengekomen. Ook het Wob-verzoek bij de Europese Commissie is op ambtelijk niveau gemeld. Over de inhoud en de behandeling ervan is verder geen contact geweest.
Bent u bereid om ten minste stuk 75 en alle andere stukken waarvan openbaarmaking apert niet in strijd is met het staatsbelang vóór 29 december 2014 openbaar te maken?
Nee. Zie ook het antwoord op de vragen 3 tot en met 8.
Bent u bereid deze Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden, die de Belastingdienst in het ongelijk stelde en bepaalde dat deelkwalificaties wel in aanmerking komen voor de toepassing van de afdrachtsvermindering onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66), Pieter Omtzigt (CDA), Carola Schouten (CU), Jaco Geurts (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2014, zaaknummer 13/00739, waarin het Gerechtshof heeft beslist dat ook niet-diplomagerichte opleidingen (deelkwalificaties) in aanmerking komen voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs?
Ja.
Gaat u tegen deze kraakheldere uitspraak in cassatie? Zo ja, op welke gronden en wanneer? Of wanneer neemt u daarover een besluit?
Ik ben voornemens om tegen deze uitspraak in cassatie te gaan. De gronden waarop worden de komende periode geformuleerd. Het cassatieberoep wordt ingesteld voor 29 januari 2015.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het antwoord dat u op 3 november 2014 gaf op vragen van het lid Van Meenen (D66), met name uw antwoord op vraag 5, waarin u aangeeft dat de Belastingdienst mag controleren of het volledige onderwijsprogramma van de crebo-opleiding is gevolgd?1
Het gerechtshof komt in zijn uitspraak tot het oordeel dat de deelkwalificatie «Praktijk Basisoperator» een opleiding is in de zin van de Wet vermindering afdracht loonbelasting (WVA) en premie voor de volksverzekeringen. Dit in afwijking van het standpunt van de inspecteur en de eerdere uitspraak van de rechtbank. In cassatie zal blijken of de zienswijze van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in stand blijft.
Bent u bereid, indien u in cassatie gaat, alle correcties van de Belastingdienst te «bevriezen» teneinde verdere schade bij leerbedrijven te voorkomen? Bent u bereid, indien u niet in cassatie gaat, onmiddellijk af te zien van alle opgelegde correcties en dat onmiddellijk mee te delen aan alle betrokken ondernemers?
In afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad kunnen de daarvoor in aanmerking komende bedrijven gebruik maken van de mogelijkheid om in bezwaar te gaan tegen de aangebrachte correcties. Op verzoek van belanghebbende kan de inspecteur deze bezwaren overeenkomstig onderdeel 10 van besluit van 7 januari 2015, Staatscourant 2015, nr. 959 (hierna: Besluit Fiscaal Bestuursrecht) aanhouden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Aanhouden kan aan de orde zijn als het bezwaarschrift géén andere geschilpunten bevat dan in de zaak van 16 december 2014.
Hoe gaat u om met bedrijven die al een naheffing betaald hebben? Bent u bereid hen tegemoet te komen?
Mocht uit het arrest van de Hoge Raad blijken dat een naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd, dan zal in overeenstemming met onderdeel 21 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht op verzoek vermindering van de belastingaanslag plaatsvinden indien deze op de datum van het arrest nog niet onherroepelijk vaststond.
Klopt het dat er tot het convenant dat in maart 2013 door de ministeries van OC&W en van Financien werd gesloten, niet-diplomagerichte opleidingen voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs werden goedgekeurd?
Het standpunt van de Belastingdienst is dat op basis van de WVA voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs voor de beroepsbegeleidende leerweg (bbl, art. 14, eerste lid, onderdeel a, van de WVA) de geregistreerde bbl-opleiding moet worden gevolgd. Het volgen van slechts een deel van de opleiding is naar het oordeel van de Belastingdienst niet in overeenstemming met deze bepaling. Er bestaat geen verband tussen dit standpunt en het afsluiten van het convenant tussen het Ministerie van OC&W en de Belastingdienst.
Ter nadere toelichting: bij de inspectie OC&W zijn geen bbl-opleidingen bekend die alleen uit deelkwalificaties bestaan. De opleiding waar de uitspraak op ziet gaat slechts over de praktische vaardigheden van de betreffende opleiding. De andere deelkwalificaties waren niet aangeboden. Een bbl-opleiding kan bovendien niet volledig (100%) uit beroepspraktijkvorming bestaan, zoals hier het geval was.
Hoeveel bedrijven hebben een correctie, boete of navordering gekregen voor maart 2013 omdat zij niet-diplomagerichte opleidingen opvoerden voor de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA)?
Er is geen informatie voorhanden hoeveel bedrijven dit betreft.
Indien uw antwoord op vraag 6 bevestigend luidt, wat is de aanleiding dit kennelijke beleid te veranderen en op welke wijze is dit kenbaar gemaakt?
Zie antwoord vraag 6.
Gesteld dat deelkwalificaties recht geven op de afdrachtvermindering onderwijs, hoe gaat de Minister bedrijven en instellingen die de achterliggende jaren schade hebben geleden als gevolg van de stellingname van de Belastingdienst hiervoor compenseren?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Heeft het handelen c.q. de stellingname van de Belastingdienst met betrekking tot het opleiden tot deelkwalificaties bij bedrijven en/of instellingen tot faillissementen geleid? Zo ja, hoeveel bedrijven en instellingen betreft dit?
De vraag suggereert dat de faillissementen van een aantal bedrijven en instellingen het gevolg zou zijn van de stellingname van de Belastingdienst met betrekking tot het (deels) onterecht toegepast hebben van de WVA. Die suggestie bestrijd ik. De Belastingdienst kan met betrekking tot het al dan niet terecht toepassen van een fiscale regeling, een stellingname waar uiteindelijk de hoogste rechter in ons land het laatste woord over heeft, niet verantwoordelijk worden gehouden voor een eventueel faillissement van een bedrijf of instelling.
Wil de Belastingdienst bij de lopende controles nog meer rechtsvragen aan de orde stellen waardoor bedrijven en instellingen de komende periode in onzekerheid blijven verkeren over de financiële implicaties van deze controles? Zo ja, welke rechtsvragen? Hoe verhoudt zich de correctie van de afdrachtvermindering onderwijs bij leerbedrijven tot de afspraak die de onderwijsinspectie heeft gemaakt met een viertal onderwijsinstellingen? Kunt u toelichten waarom deze instellingen de onterecht ontvangen bekostigingsgelden niet hoeven terug te betalen, terwijl de afdrachtvermindering onderwijs wel in zijn geheel ter discussie (kan) staan?2
Zolang een controle niet is afgerond blijft er onzekerheid bestaan over de financiële implicaties daarvan. Die onzekerheid kan voortduren in het geval een bedrijf of instelling in bezwaar of beroep gaat tegen een correctie.
De afspraak met de vier onderwijsinstellingen houdt in dat zij onderwijs en extra activiteiten verzorgen zonder daarvoor Rijksbekostiging te ontvangen. Dat staat voor deze instellingen gelijk aan terugbetaling, echter in de vorm van een prestatie. Als deze niet naar behoren geleverd wordt dan moet alsnog terugbetaling plaatsvinden, bovenop de geleverde prestatie.
Daarnaast ontvangen de instellingen een waarschuwing op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs en lopen zij de kans hun licentie te verliezen indien de opleidingen niet verbeterd worden. De opleiding kan dan een aantal jaren in zijn geheel niet meer aangeboden worden.
Kunt u aangeven hoeveel studenten hun niet-diplomagerichte opleiding voortijdig hebben beëindigd als gevolg van de discussie over de toepasselijkheid van de afdrachtvermindering onderwijs bij opleidingen naar deelkwalificaties? Indien dit bekend is, hoe verhoudt zich dit tot de publieke wens om meer stageplaatsen in het middelbaar beroepsonderwijs? Zo dit niet bekend is, bent u bereid dit te onderzoeken?
OCW heeft hierover geen gegevens, omdat veelal bestaande werknemers binnen het bedrijf zijn ingeschreven voor een opleiding om de afdrachtvermindering onderwijs te verkrijgen. Door het inzetten van reguliere werknemers binnen dergelijke opleidingstrajecten zijn geen extra stageplaatsen ontstaan, immers de werknemers waren al aan het werk in het bedrijf ook zonder opleiding. Bij sommige bedrijven blijken bijna alle medewerkers voor een bbl opleiding ingeschreven te zijn. Dat wil niet zeggen dat het bedrijf ineens functioneert louter op stageplaatsen of dat het bedrijf zonder inzet van reguliere werknemers even zoveel stageplaatsen zou hebben aangeboden voor (nieuwe) bbl studenten. Met andere woorden de stageplaatsproblematiek moet los gezien worden van de onderhavige problematiek rondom de afdrachtvermindering onderwijs.
De medewerking van het kabinet aan het plan om de werkloosheid in Twente aan te pakken |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Carola Schouten (CU), Keklik Yücel (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het actieplan «Twente Werkt» van de Economic Development Board Twente?1
Ja.
Herinnert u zich de motie Slob/Samsom (Kamerstuk 27 406, nr. 214 herdruk), die de regering verzoekt «waar op initiatief van de regio gewerkt wordt aan structurele versterkingen van de economie, daar waar mogelijk bij te dragen aan actieplannen om innovaties te stimuleren met behulp van rijksbeleid»?
Ja, zie mijn brief van 20 oktober 2014 aan uw Kamer betreffende «economische structuurversterking: een gezamenlijke opdracht van Rijk en regio’s» (Kamerstuk 29 697, nr. 17).
Herinnert u zich de motie Schouten/Agnes Mulder (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 36) over een economische agenda voor de grensregio's?
Ja, zie mijn brief van 11 december 2014 (Kamerstuk 32 851, nr. 7) waarin ik, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangegeven heb op welke wijze deze motie wordt uitgevoerd alsmede de motie Schouten c.s. (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 35).
Deelt u de zorgen over de torenhoge werkloosheid in met name de Twentse steden en het gevoel van urgentie om deze werkloosheid terug te dringen?
Het kabinet hecht groot belang aan de werkgelegenheid in Nederland. In Twente manifesteert zich nadrukkelijk een «mismatch» op de arbeidsmarkt. Want ook in Twente zijn er nog veel vacatures in de technische en technologisch georiënteerde sectoren, ondanks de hoge werkloosheid. Het is ook daarom dat dit kabinet gericht dit vraagstuk aanpakt, onder andere met het Techniekpact en de sectorplannen.
Wat de inzet is op het behoud van overheidsbanen in de regio (zorg, rijksdiensten, etc.)?
Aan rijkszijde zijn de afgelopen jaren in overleg met uw Kamer plannen gemaakt voor de huisvesting van rijksdiensten in het land. Mutaties in de aanwezigheid van rijksdiensten kunnen een effect hebben op de werkgelegenheid in een regio. Voor het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de overige departementen worden op dit moment geen substantiële wijzigingen voorzien in het beeld dat eerder – ook voor Twente – met de Kamer is gedeeld. Dat geeft regionale bestuurders voor de middellange termijn houvast. De plannen zijn sinds 1 januari 2014 bij het Rijksvastgoedbedrijf in uitvoering.
Welke mogelijkheden ziet u om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de verschillende actielijnen die in het actieplan worden genoemd? Kunt u, na overleg met de opstellers van het rapport, uw inzet per actielijn specificeren?
De ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken werken al actief mee aan het Actieplan «Twente Werkt!.» Zie verder mijn brief van 20 januari 2015 (Kamerstuk 32 637, nr. 164) aan uw Kamer over het vestigingsklimaat Twente en de sluiting van de Philips-vestiging in Emmen.
De plannen om het financiële beheer van KLM van Nederland naar Frankrijk over te hevelen en daarmee KLM een groot deel van haar resterende autonomie te laten verliezen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Franse macht geeft paniek»?1
Ja.
Klopt het dat er binnen Air France KLM concrete plannen bestaan om het financiële beheer van KLM, de enige winstgevend poot, over te brengen naar Parijs, alwaar de financieel structureel verlieslatende poot Air France bestuurd wordt?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen bij Air France KLM en KLM op de voet. Zo heb ik vorige week nog overleg gevoerd met dhr. De Juniac, de CEO van Air France KLM en dhr. Elbers de CEO van KLM over de situatie bij het bedrijf. Zij werken
thans aan plannen om tot structurele verbetering van de financiële resultaten te komen. Naar verwachting wordt in februari de concrete invulling van de plannen bekend. Over mogelijke wijzigingen in het financieel beheer kan op dit moment dus nog geen nadere informatie worden gegeven. Air France en KLM staan voor een grote uitdaging om een passende strategie te vinden op de toenemende internationale concurrentie en de druk die hieruit voortvloeit op de financiële resultaten. Het is aan beide bedrijven om dit nu ook gezamenlijk op te lossen. Overigens is het zo dat niet alleen Air France maar ook KLM in het afgelopen decennium in sommige jaren winst heeft gemaakt en in andere jaren verlies heeft geleden.
De positie van de Staat als aandeelhouder in deze is beperkt. In onderstaande figuur wordt de eigendomstructuur aangegeven en toegelicht. De Nederlandse Staat houdt een belang van 5,9% in KLM. De Nederlandse stichtingen SAK I en SAK II hebben samen 44,2% (32,9 + 11,3) van de KLM aandelen en 0,9% is in handen van particuliere beleggers. Derhalve is 51% in Nederlandse handen. De overige 49% is in handen van de holding Air France KLM. De stichtingen SAK I en SAK II oefenen niet direct namens de Nederlandse staat invloed uit op KLM, maar zijn alleen van belang in het kader van het veilig stellen van de landingsrechten van KLM. Het aandeelhouderschap voor de Nederlandse Staat binnen de holding Air France KLM geeft op zich zelf dus weinig invloed.
De beperkte invloed van de Staat als aandeelhouder neemt niet weg dat het voor Nederland belangrijk is dat KLM – binnen het concern Air France KLM – een zelfstandige positie behoudt. Dit geeft KLM meer invloed op de ontwikkeling van het netwerk op Schiphol. Vanwege het belang van dit netwerk voor de internationale bereikbaarheid, de werkgelegenheid en de Nederlandse economie zijn bij de goedkeuring van de fusie in 2004 door de overheid ook afspraken gemaakt met de gefuseerde onderneming; de zogenaamde staatsgaranties. In het antwoord op de vragen 7 en 8 wordt hier nader op ingegaan.
Een zelfstandige positie van KLM binnen het concern Air France KLM kan niet los worden gezien van een autonome positie van KLM op het gebied van financieel beheer. Dit betekent namelijk dat KLM als zelfstandige luchtvaartmaatschappij kan blijven investeren (zoals ten aanzien van vlootfinanciering) en verantwoordelijk blijft voor haar eigen kasstromen, bankrelaties, beheer van de financiële kaspositie en uitvoering van haar eigen hedging.
Naast overleg met de bestuurder van Air France KLM en KLM is er regelmatig contact met de vice voorzitter van de Board van Air France KLM, dhr. Hartman en de commissaris in de Board van Air France KLM die is benoemd op voordracht van de Nederlandse Staat (de heer De Hoop Scheffer). In deze gesprekken worden de zorgen en belangen vanuit Nederland besproken en verwachtingen gedeeld. De gesprekken vinden overigens in constructieve sfeer plaats. Ook is de Staat als aandeelhouder vertegenwoordigd in de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering van KLM.
Kunt u een precieze omschrijving geven van de plannen die op tafel liggen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u deze plannen in het belang van Nederland, de Nederlandse economie en de Nederlandse Staat (als aandeelhouder)?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat het financieel gezonde KLM niet uitgehold wordt door de holding Air France?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer heeft u het afgelopen jaar overleg gehad met de bestuurders die namens de Nederlandse Staat invloed uitoefenen in KLM (Stichting Administratie Kantoor (SAK) I, SAK-II en het directe aandeelhoudersbehang)? Met wie vonden er overleggen plaats, wanneer en wat was de uitkomst?
Wat betreft invloed van de Staat op Air France KLM en KLM zijn in de eerste plaats de contacten met de bestuurders van beide bedrijven van belang. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 5. Met de bestuurders van de stichtingen zelf is van overheidzijde geen contact geweest, omdat zij geen rol hebben in de besluitvorming inzake bedrijfsvoering van Air France KLM. Zoals aangegeven hebben de stichtingen alleen een functie in het kader van het veiligstellen van de landingsrechten door KLM aandelen in bezit te houden (waarmee die aandelen aantoonbaar in Nederlandse handen zijn, wat vanwege luchtvaartpolitieke eisen nodig is).
Vallen de plannen die nu op tafel liggen, binnen de gemaakte afspraken, zoals het Memorandum of Understanding uit 2010?
Bij goedkeuring van de fusie tussen Air France en KLM is door de overheid een aantal afspraken gemaakt met de gefuseerde onderneming om een aantal publieke belangen te borgen ten aanzien van markttoegang (verkeersrechten) en netwerkkwaliteit. Een aantal van deze garanties is op basis van een Memorandum of Understanding (MoU) in 2010 verlengd. Bij brief van 6 mei 2010 heeft de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat de Kamer geïnformeerd over dit MoU en de inhoud daarvan2.
Met het oog op de Nederlandse luchtvaartpolitieke status van KLM is de afspraak in stand gebleven dat KLM gevestigd is in Nederland en hier de thuisbasis heeft. Verder blijft de afspraak staan dat KLM zijn bestaande operationele en andere Nederlandse vergunningen houdt en zich, samen met de nationale luchtvaartautoriteiten, er ook voor inzet om de bestaande routevergunningen te behouden. Wat betreft het aspect netwerkkwaliteit blijft de afspraak geldig dat Air France KLM opereert met een multi-hub systeem in Europa waarbij zowel Parijs Charles de Gaulle als Schiphol als Europese en intercontinentale hub de hoekstenen zijn. Uit de strategiedocumenten van Air France KLM valt af te leiden dat de genoemde afspraken ook in de toekomst worden gehandhaafd.
Heeft de Nederlandse Staat harde afspraken gemaakt over wat het terug zou krijgen voor het ter beschikking stellen van alle verdragsafspraken en landingsrechten aan de maatschappij?
Zie antwoord vraag 7.
Ziet u aanleiding om uw Franse collega en/of Air France aan te spreken op de plannen?
Zoals genoemd is er intensief contact met KLM en Air France KLM. In december heb ik ook gesproken met mijn Franse collega Vidalies waarbij het belang van KLM voor het netwerk op Schiphol en de Nederlandse economie onder de aandacht is gebracht. Daarnaast is gesproken over de uitdagingen die de huidige luchtvaartmarkt biedt aan Air France en KLM en de noodzaak voor beide bedrijven om met een gezamenlijke strategie concurrerend te blijven.
Kunt u de Kamer het Memorandum of Understanding en de andere afspraken die met Air France KLM gemaakt zijn vertrouwelijk ter inzage aanbieden?
Ik ben bereid om dit Memorandum of Understanding en de afspraken met de Staat vertrouwelijk ter inzage te leggen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de winsten van KLM structureel gebruikt worden om de verliezen van Air France goed te maken?
Zowel Air France als KLM hebben binnen de holding Air France KLM een eigen balans en verlies- en winstrekening. De financiële middelen van KLM worden tot nu toe geïnvesteerd in de eigen vloot en overige bedrijfsgerelateerde investeringen.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken bij KLM de afgelopen elf jaar, sinds de vorming van Air France KLM?
In 2004 heeft KLM vanwege de toenemend schaalgrootte en consolidatie in de luchtvaart en ook vanwege de toen ook weinig rooskleurige financiële vooruitzichten als zelfstandig bedrijf er voor gekozen om een fusie aan te gaan met Air France. Dit is gedaan nadat eerder andere opties voor samenwerking en/of een fusie met andere luchtvaartmaatschappijen zijn verkend. Deze fusie is door de Nederlandse overheid goedgekeurd, waarbij zoals is aangegeven een aantal afspraken is gemaakt.
De fusie heeft voor beide ondernemingen goed uitgepakt. De omzet voor KLM is sinds de fusie met Air France in 2004 substantieel toegenomen en het aantal bestemmingen is eveneens gegroeid.
Duidelijk is dat Air France en KLM thans gezamenlijk een antwoord moeten vinden op strategische uitdagingen als gevolg van de toenemende concurrentie, zowel mondiaal van onder meer de Golfcarriers als in Europa van de low cost carriers. Zoals aangegeven heeft de positie van KLM binnen Air France KLM de volle aandacht van mijzelf en betrokken collega’s.
Heeft u kennisgenomen van de massale arrestatie van Turkse journalisten het afgelopen weekend?
Ja.
Deelt u de mening van Hoge vertegenwoordiger Mogherini en Europees Commissaris Hahn dat «de politie-invallen en arrestatie van journalisten en vertegenwoordigers van de media vandaag in Turkije incompatibel zijn met mediavrijheid, een kernprincipe van democratie» (statement 14/2640 van de EU Commissie van 14 december)?
Ja.
Herinnert u zich de afspraken «more for more» en «less for less» in het kader van de zogenaamde «pre-toetredingsgelden», waarbij er ook expliciet sancties zouden zijn voor landen die willen toetreden tot de Europese Unie wanneer zij zich afwenden van de Europese waarden?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer over de instrumenten van het extern beleid (Kamerstuk 21 501-20, nr. 837) is het pre-toetredingsinstrument (IPA) voor de periode 2014–2020 aangepast in de zin dat er een duidelijkere koppeling is gemaakt tussen hervormingen en steun; waarbij middelen meer worden ingezet ter ondersteuning van belangrijke maar weerbarstige hervormingen waaronder op het terrein van de rechtsstaat. Nederland heeft hier tijdens de onderhandelingen over de IPA-verordening ook voor geijverd. In het geval van Turkije heeft deze nieuwe benadering geleid tot een groter aandeel van middelen op het gebied van de rechtsstaat (toename van 19 procent). Dit betreft nieuwe programma's die in de loop van volgend jaar gaan lopen.
De IPA-verordening voorziet eveneens in een performance reward voor de (potentieel) kandidaat-lidstaten. Deze biedt de mogelijkheid landen die goed hervormen te «belonen» in de vorm van meer steun (more for more) en landen die achterblijven te korten (less for less). De Commissie werkt deze performance reward nog nader uit en voorziet een overall weging bij de mid-term review van IPA in 2017. Overigens zijn tussentijdse kortingen ook mogelijk, zoals in het geval van Bosnie-Herzegovina dat in 2013 50 procent gekort werd op IPA-steun. Deze 50 procent korting werd onlangs voor de periode 2014–2017 gehandhaafd. Voor een korting van IPA-middelen voor Turkije bestaat geen steun. Beslissingen hierover geschieden met QMV.
Deelt u de mening dat Turkije totaal de verkeerde kant opgaat en dat het tijd is om de toetredingssteun (IPA-II gelden) van de Europese Unie aan Turkije te bevriezen en/of te korten?
Recente ontwikkelingen in Turkije baren zorgen. Arrestaties van journalisten en invallen bij media druisen rechtstreeks in tegen de democratische beginselen van de Unie en zijn onverenigbaar met mediavrijheid. Nederland verwacht van Turkije als kandidaat-lidstaat dat het zich committeert aan Europese waarden. Wat het afgelopen weekend is gebeurd, is duidelijk in strijd daarmee.
De conclusies van de Raad Algemene Zaken over het uitbreidingsproces bevatten op voorstel van Nederland een duidelijke veroordeling van de recente politie-invallen en arrestaties van journalisten en mediavertegenwoordigers. Nederland heeft tijdens de Raad eveneens gewezen op de prestatiebeloning die in de nieuwe IPA-verordering verankerd zit en ervoor gepleit dat de huidige ontwikkelingen consequenties zouden moeten hebben voor de financiële steun aan Turkije. De Commissie steunde de Nederlandse oproep om kritisch te blijven kijken naar hoe we IPA-geld uitgeven en hierin de belangen van de Unie scherp in het oog te houden. Hoewel er geen steun was onder andere lidstaten om verdergaande stappen ten aanzien van IPA te zetten, bevatten de conclusies in de algemene IPA-paragraaf op Nederlands aandringen wel een verwijzing naar de relatie tussen voortgang in de implementatie van de pre-accessie strategie en financiële assistentie vanuit het pre-toetredingsinstrument. Het is aan de Commissie terzake voorstellen te doen. Nederland heeft daarbij zijn positie duidelijk gemarkeerd. Voor verdere informatie wordt uw Kamer verwezen naar het verslag van de RAZ van 16 december 2014 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1446).
Bent u bereid dit voorstel op tafel te leggen bij de Raad Algemene Zaken op dinsdagochtend 16 december?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u uitgebreid verslag doen van de discussie over Turkije in de Raad Algemene Zaken en deze vragen beantwoorden voor dinsdagavond 16 december, zodat zij deel kunnen uitmaken van het debat over de Europese Raad in de Tweede Kamer op woensdag 17 december?
Ja.
Onderhandelen met rebellen inzake MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Repatriëring uit oorlogsgebied»?1
Ja.
Klopt het dat de projectleider van het Landelijk Team Forensische Opsporing in Oekraïne op 21 juli, met Alexander Borodai, de leider van de separatisten, heeft onderhandeld? Klopt het tevens dat de ambassade tussentijds op de hoogte is gesteld?
Het gesprek waar de projectleider van het LTFO naar verwijst, vond onder leiding van de OVSE plaats. De ambassade was hiervan op de hoogte.
Staan deze onderhandelingen met Borodai niet op gespannen voet met de eerdere uitspraak van de regering: ««Vanaf het begin eerste uur is het een principieel kabinetsbesluit geweest om niet in directe onderhandeling te treden met de separatisten. Dat had ons kwetsbaar en chantabel gemaakt»?2
Nee. Er was geen sprake van rechtstreekse onderhandelingen met de separatisten. Het gesprek dat plaatsvond onder leiding van de OVSE met Borodai staat niet op gespannen voet met de lijn van de regering.
Is er op meer momenten sprake geweest van onderhandelingen met de separatisten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er is nimmer direct met de separatisten onderhandeld, maar altijd via de OVSE.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdag 16 december, 12.00 uur?
Er is getracht deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Getuigenissen van belastingambtenaren in rechtbanken |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer heeft u kennisgenomen van de aangifte die het Hof Arnhem-Leeuwarden ingediend heeft tegen het Ministerie van Financiën?
Op 11 november heeft het Ministerie van Financiën van de Raad voor rechtspraak een vooraankondiging van de aangifte ontvangen. Op vrijdag 14 november is de aangifte in afschrift ontvangen en op maandag 17 november is de Staatssecretaris geïnformeerd.
Deelt u de mening dat dit een zeer ernstige zaak is en dat u hierover de Kamer zo spoedig mogelijk had moeten informeren, zeker gezien het feit dat de Belastingdienst wel uitgebreid in de pers op deze zaak reageerde?1
Er lopen vrijwel continu gerechtelijke procedures tussen de Belastingdienst en belastingplichtigen waarbij het de gewoonte is dat ik de Kamer niet per geval informeer. Ik beoordeel deze casus dan ook niet als een casus welke proactief had moeten worden gemeld. Nu de zaak in de openbaarheid is gebracht, ben ik uiteraard bereid om alle informatie waar mogelijk met uw Kamer te delen.
Bent u bereid een nadere toelichting te geven op deze zaak, aangezien u een actieve informatieplicht heeft en dit een zeer relevante zaak betreft?
Ik maak graag gebruik van deze en de eerdere Kamervragen ter zake van dit onderwerp van de leden Van Klaveren en Bontes om zo veel mogelijk openheid te verschaffen in deze kwestie.
Waarom is de Staat niet in beroep gegaan tegen het tussenvonnis om de naam van de tipgever openbaar te maken, terwijl het kabinet aan de Kamer schreef dat «de Belastingdienst zich ten doel stelt de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk geheim te houden»?2
Tegen het tussenvonnis van de geheimhoudingskamer van de rechtbank staat geen hoger beroep open. Uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank in de fiscale hoofdzaak is hoger beroep mogelijk mits er een (financieel) belang is. Dat belang was er niet voor de inspecteur want in de fiscale procedure heeft de Belastingdienst gelijk gekregen.
Kunt u aangeven of u van mening bent dat belastingambtenaren op enige wijze verschoningsrecht hebben voor een rechtbank? Indien het antwoord ja is, kunt u daarvoor de wettelijke grondslag geven en de van toepassing zijnde jurisprudentie?
Ja. In artikel 165 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is geregeld dat zij die een wettelijke geheimhoudingsplicht hebben zich kunnen verschonen van hun verplichting om een getuigenis af te leggen. Deze bepaling is in artikel 8:33 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing verklaard op het getuigenverhoor door de bestuursrechter. Belastingdienstambtenaren hebben gelet op de zeer strikte geheimhoudingsplicht die is neergelegd in artikel 67 AWR het recht zich te beroepen op dit verschoningsrecht (vgl. HR 8 november 1991, NJ 1992,277 en Hof Leeuwarden 20 december 1995, NJ 1996, 646).
Wie bepaalt uiteindelijk of belastingambtenaren zich mogen beroepen op verschoningsrecht?
In belastingzaken is het aan de Hoge Raad om als hoogste rechterlijke instantie te bepalen of belastingambtenaren zich mogen beroepen op verschoningsrecht.
Welk beleid is er over het informeren en instrueren van belastingambtenaren die als getuige in de rechtbank moeten verschijnen? Kunt u het gepubliceerde beleid aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen beleid over het informeren en instrueren van belastingambtenaren die als getuige in de rechtbank moeten verschijnen. Van geval tot geval wordt beoordeeld of en op welke wijze belastingambtenaren die als getuige moeten optreden, worden voorgelicht. Dit gebeurt in het algemeen door de Landsadvocaat of de Rijksadvocaat. Een belangrijk deel van de voorlichting aan belastingdienstmedewerkers die als getuigen moeten optreden gaat over de plicht van een getuige om een beroep te doen op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mankeert er iets aan uw geheugen?» over het voorlopig getuigenverhoor van belastingambtenaren in de zaak van het faillissement van de firma Brutra?3
Ik ben bekend met een artikel in De Gelderlander van 21 november 2014 over bedoeld getuigenverhoor, maar dan onder de titel «Belastingambtenaren weten weinig meer over failliet verklaren Brutra»
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de rechter opmerkte dat een van de twee belastingambtenaren loog en dat de rechter een onderzoek naar meineed overweegt?
Voor zover mij bekend heeft de rechter-commissaris niet gesproken in termen van liegen en meineed. Wel heeft zij naar aanleiding van een geconstateerde discrepantie tussen de verklaringen van twee van de getuigen aangegeven dat ze overweegt de betreffende getuigen (of een van hen) op te roepen voor een nader verhoor.
Klopt het dat de rechter zich tijdens de zitting helder uitliet over de grote mate van geheugenverlies van de opgeroepen ambtenaren?
De rechter-commissaris heeft een van de getuigen vragen gesteld over zijn geheugen. Kwalificaties met betrekking tot het geheugen van de betreffende getuige zijn mij echter niet bekend.
Indien een burger of bedrijf een rechtszaak voert tegen de Belastingdienst, kan hij dan extra controles en onderzoeken verwachten of wordt hij net als ieder ander behandeld?
De controlestrategie van de Belastingdienst is gebaseerd op risicoselectie. Het enkele feit dat een rechtszaak tegen de Belastingdienst wordt gevoerd speelt daarbij geen rol.
Hoe vaak en in welke zaken zijn ambtenaren van de Belastingdienst onder ede gehoord in de afgelopen twee jaar?
Er zijn enkele duizenden fiscale procedures per jaar. Soms worden daarbij getuigen onder ede gehoord. De Belastingdienst houdt over het horen van getuigen geen bestuurlijke informatie bij. Wel kan meer in het algemeen worden opgemerkt dat ambtenaren in strafrechtelijke zaken, zowel bij de rechter-commissaris als ter zitting, regelmatig onder ede worden gehoord.
Op welke wijze zijn ambtenaren van de Belastingdienst, die onder ede gehoord zouden worden (in een zaak of bij een voorlopig getuigenverhoor) geïnformeerd en/of geïnstrueerd door de leiding van de Belastingdienst en/of de landsadvocaat?
Het is gebruikelijk dat in gevallen waarin een ambtenaar als getuige moet worden gehoord, de ambtenaar wordt voorgelicht over de gang van zaken tijdens een getuigenverhoor, over de geheimhoudingsplicht die op hem rust, over de bevoegdheid van een getuige om op die geheimhoudingsplicht een beroep te doen en de (on)mogelijkheden om dit in voorkomend geval te doen.
Zijn belastingambtenaren altijd volledig vrij om volledig mee te werken, complete openheid te betrachten wanneer zij als getuigen voor een rechtbank spreken en worden zij ook aangemoedigd dat te doen?
Belastingambtenaren moeten zich houden aan de op hen rustende geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Verder kunnen nog van toepassing zijn de geheimhoudingsplicht uit de Invorderingswet, de Algemene wet bestuursrecht en de Ambtenarenwet. Belastingambtenaren zijn dus zeker niet vrij om complete openheid te betrachten maar zijn gehouden zelf vraag voor vraag te beoordelen of hun geheimhoudingsplicht de beantwoording van de vraag in de weg staat. Daarom is het voor een ambtenaar bepaald geen sinecure om als getuige op te treden. Ook de rechter kan hen niet van de geheimhoudingsplicht ontheffen. Het is zelfs denkbaar dat de ambtenaar bij schending van de geheimhoudingsplicht wordt vervolgd.
Deelt u de mening dat juist een overheidsdienst als de Belastingdienst, die miljoenen mensen en bedrijven houdt aan een nauwgezette uitvoering van de wet, zich zelf aan de letter en de geest van de wet moet houden en zich voorbeeldig dient op te stellen in gerechtelijke procedures?
Elke overheidsdienst moet zich aan wet, jurisprudentie en beleid houden en dient zich voorbeeldig op te stellen in gerechtelijke procedures. Dat doen wij dus ook.
Wachtgeld voor de voorzitter van de Europese Raad |
|
Marianne Thieme (PvdD), Pieter Omtzigt (CDA), Elbert Dijkgraaf (SGP), Gert-Jan Segers (CU), Harry van Bommel |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de voorzitter van de Europese Raad de komende drie jaar een soort wachtgeld ontvangt, dat veel hoger ligt dan zijn pensioen als voorzitter van de Raad, dat na het wachtgeld ingaat, maar dat hij ondertussen wel gewoon zijn reguliere pensioenen uit België kan ontvangen? Klopt het verder dat hij de pensioengerechtigde leeftijd al bereikt heeft?
Ja, ik heb kennisgenomen van de wachtgeldregeling waar de voormalig voorzitter van de Europese Raad recht op heeft en het samenvallen hiervan met zijn reguliere pensioen uit België. Het klopt dat dhr. Van Rompuy, die dit jaar 67 is geworden, de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn dat een aftredend politicus in de EU, die de pensioengerechtigde leeftijd al bereikt heeft, geen recht meer heeft op wachtgeld, net als in Nederland?
De huidige wachtgeldregeling in de EU is vastgelegd in Verordening 422/67/EEG. Deze verordening, die in 2012 voor het laatst is gewijzigd, bepaalt dat het Europees wachtgeld maximaal drie jaar wordt uitgekeerd, ongeacht de leeftijd van de vertrekkend politiek ambtsdrager. Ook het percentage pensioenopbouw is hierin opgenomen. Het Europees pensioen gaat in na afloop van de wachtgeldperiode. De regeling bevat geen sollicitatieplicht voor politieke ambtsdragers in de EU die wachtgeld ontvangen.
In deze aspecten verschilt de Europese regeling met de Nederlandse wachtgeldregeling. Ik deel de mening van de leden die deze vragen hebben gesteld dat de EU-regeling op een aantal punten gemoderniseerd zou moeten worden. Daarbij merk ik op dat daar waar in Nederland wachtgeld- en pensioenregelingen voor politieke ambtsdragers de afgelopen jaren sterk versoberd zijn, in andere lidstaten in mindere mate sprake is van een dergelijke versobering. Voor aanpassing van de EU-wachtgeldregeling dient de genoemde verordening te worden gewijzigd. De Raad is bevoegd hiertoe zelf het initiatief te nemen en besluit met gekwalificeerde meerderheid.
Nederland is bereid te bekijken of modernisering en versobering van de huidige regeling voor politieke ambtsdragers in de EU mogelijk is, welke aanpassingen daarbij realistisch zijn en of hiervoor voldoende draagvlak bestaat bij andere lidstaten. De hierboven genoemde elementen zullen daarbij worden meegenomen.
Klopt het dat er geen sollicitatieplicht geldt voor politici in de EU die wachtgeld ontvangen? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een pensioenopbouw van 4,275% per jaar van het basissalaris voor bijvoorbeeld commissarissen excessief is en dat 1,875% voor inkomen tot € 100.000 zoals in Nederland of 1,8% van het salaris (de regeling voor Europese ambtenaren) veel normaler zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een pakket realistische versoberingen van de arbeidsvoorwaarden voor Europese ambtsdragers op te stellen, die te delen met de Kamer en voor te leggen aan de Europese raad en de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.