De Deense studie 'Batch-dependent safety of the BNT162b2 mRNA COVID-19 vaccine' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met deze onlangs in een wetenschappelijk en peer-reviewed tijdschrift verschenen Deense studie «Batch-dependent safety of the BNT162b2 mRNA COVID-19 vaccine»1?
Ja.
Is onze conclusie (op basis van figuur 1 in deze studie) correct dat het aantal gerapporteerde vaccinbijwerkingen (van het Pfizer-vaccin) in Denemarken sterk verschilt per batch? Met andere woorden, dat er batches zijn met weinig gerapporteerde bijwerkingen (per 1.000 vaccins) en batches met veel gerapporteerde bijwerkingen? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat het aantal gerapporteerde suspected adverse events (SAE’s) per batch verschilt. Deze observatie hoeft echter niet door kwaliteits- of veiligheidsverschillen tussen batches te komen. In het onderzoek is niet gekeken naar wanneer en aan welke groepen de vaccindoses uit de verschillende batches zijn toegediend. Ook lijkt het er sterk op dat niet-toegediende vaccindoses zijn meegeteld in het onderzoek, welke vanzelfsprekend niet tot meldingen van SAE’s kunnen leiden. Tot slot melden de auteurs meerdere beperkingen van hun studie, zoals de wisselende kwaliteit van meldingen, incomplete data en het gebrek aan analyse of de meldingen van SAE’s daadwerkelijk door het vaccin komen. Deze studie biedt dus geen enkele aanleiding voor een veronderstelling dat de veiligheid van COVID-19-vaccins verband houdt met de vaccinbatch.
Is onze conclusie correct (op basis van figuur 1 in deze studie) dat er vaccinbatches zijn met niet of nauwelijks gerapporteerde bijwerkingen maar dat er ook batches zijn waar bijna 10% van alle vaccins resulteerde in een gerapporteerde bijwerking? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is in Nederland onderzoek gedaan naar het aantal gemelde bijwerkingen per vaccinbatch? Zo ja, kan de Kamer dit onderzoek toegestuurd krijgen? Zo nee, waarom niet en bent u, naar aanleiding van de verontrustende uitkomsten van dit Deense onderzoek alsnog bereid vergelijkbaar onderzoek in Nederland te laten doen? Indien u hier niet bereid toe bent, waarom niet?
Meldingen van vermoede bijwerkingen worden doorlopend gemonitord door Bijwerkingencentrum Lareb, waarbij ook gekeken wordt naar de bijbehorende batchnummers. Hieruit zijn vooralsnog geen signalen gekomen dat de veiligheid van COVID-19-vaccins per batch zou verschillen. Ik vertrouw op de uiterst zorgvuldige wijze waarop de veiligheid en kwaliteit van vaccins wordt bewaakt, en zie dan ook geen reden om hier aanvullend onderzoek naar te laten doen.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Beantwoording van de vragen is helaas niet binnen drie weken gelukt.
Kunt u bevestigen dat de GGD adviseert om geen woningen of scholen te bouwen in een straal van twee kilometer rondom geitenboerderijen, vanwege de verhoogde kans op longontstekingen in de directe omgeving van een geitenhouderij die al meer dan tien jaar uit opeenvolgende onderzoeken naar voren komt?1
Het klopt dat de GGD adviseert het voorzorgsbeginsel toe te passen en terughoudend te zijn met uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen in de buurt van gevoelige bestemmingen (zoals woningen, kinderdagverblijven en scholen). Andersom geldt ook dat geadviseerd wordt terughoudend te zijn met het plaatsen van gevoelige bestemmingen in de buurt van bestaande geitenhouderijen. Dit staat in de GGD-richtlijn medische milieukunde2 en wordt toegelicht in de Handreiking Veehouderij en gezondheid omwonenden van Infomil.3
Kunt u bevestigen dat er nu al 1,7 miljoen Nederlanders binnen een straal van twee kilometer van een geitenbedrijf wonen?
In het rapport van het VGO-III onderzoek staat dat naar schatting in Nederland 1,7 miljoen mensen op minder dan 2 km afstand van een geitenhouderij wonen.4 Dit rapport dateert uit 2019, meer recente cijfers zijn niet beschikbaar.
Bent u op de hoogte van het feit dat uit onderzoek van de Gelderlander blijkt dat veel gemeenten ondanks het GGD-advies de bouw van nieuwe woonwijken toestaan vlak bij geitenstallen? Wat vindt u hier van?2
Ik heb het artikel uit de Gelderlander dd. 26 juni 2023 gezien. De krant heeft diverse mensen gesproken en brengt in beeld welke dilemma’s er spelen bij de planning van nieuwe woonwijken in landelijk gebied. In de Wet Publieke Gezondheid staat dat gemeenten advies moeten inwinnen van de GGD als er belangrijke gevolgen voor de gezondheid kunnen zijn.
Heeft u zicht op de situatie in andere provincies? Zo ja, wordt hier wel het GGD-advies nageleefd?
In de meeste andere provincies geldt een geitenmoratorium. Per provincie verschilt de precieze regeling in het moratorium. Het verbod op de uitbreiding van geitenhouderijen heeft geen rechtstreekse invloed op het mogelijk maken van woningbouw of andere gevoelige bestemmingen. Maar bij het beoordelen van (bestemmings-)plannen voor woningen in de buurt van veehouderijen is het advies om gezondheidsrisico’s voor toekomstige bewoners te beoordelen en de GGD om advies te vragen als hier aanleiding toe is.6 In hoeverre de gemeenten de GGD-adviezen overnemen is niet bekend. Er zijn wel voorbeelden te vinden, waar de afstand tot geitenhouderijen wel in de lokale besluitvorming wordt meegenomen, zie bijvoorbeeld de afwegingen in Noord-Brabant (gemeente Bergeijk, 20187) en de bestuurlijke afweging om in ieder geval niet op 500 meter afstand te bouwen en het VGO-eindrapport af te wachten in Noord-Holland (Hollands Kroon, 20218).
Wat vindt u ervan dat nieuwe bewoners zelfs niet eens altijd actief worden geïnformeerd over de gezondheidsrisico’s van het wonen naast een geitenstal?
Er is geen verplichting om toekomstige bewoners hierover te informeren. Het staat mensen vrij om te kiezen voor een woning in de buurt van veehouderijen, waaraan mogelijk bepaalde gezondheidsrisico’s zijn verbonden, net zoals mensen kunnen kiezen voor een woning naast een drukke snelweg of een vliegveld, waar de luchtkwaliteit ook minder kan zijn dan in andere gebieden.
Erkent u dat dit wederom laat zien dat een vrijblijvend advies van de GGD aan gemeenten onvoldoende bescherming biedt voor de gezondheid van de inwoners van die gemeenten?
In de Wet Publieke Gezondheid (Artikel 16) staat dat het college van burgemeester en wethouders advies moet vragen aan de gemeentelijke gezondheidsdienst voordat besluiten worden genomen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg. Om wat voor situaties dit precies gaat is niet nader gedefinieerd.
Het advies van de GGD moet worden overwogen maar is niet bindend, en er is geen zicht op in hoeverre de lokale overheid het advies overneemt. Het advies zal door de lokale bestuurders gewogen worden ten opzichte van andere factoren, die bepalen of een bestemmingsplan in die lokale omgeving en situatie de juiste voorwaarden voor de (leef)omgeving schept. Het advies van de GGD is zeker niet vrijblijvend; de gezondheid moet een belangrijke factor zijn in de afwegingen, maar het is niet altijd de beslissende factor.
Wat heeft u voor instrumenten om in te grijpen als u ziet dat gemeenten hun inwoners onvoldoende beschermen tegen gezondheidsrisico’s?
Als het gaat om lokale besluiten, is ingrijpen vanuit het landelijk beleid alleen mogelijk als de lokale bestuurders daadwerkelijk tekortschieten of in het geval van een ernstige of urgente situatie, die het gebied overstijgt. Zoals recent aangegeven, samen met de Minister van LNV, in de beantwoording van vragen van de Eerste Kamer naar aanleiding van de VGO-rapportage (Kamerstuk 22 juni jl.)9 zijn er diverse (juridische) instrumenten, die kunnen worden ingezet om gezondheidsrisico’s te voorkomen, afhankelijk van de ernst en de inzichten in de (lokale) situatie.
Lokale besluitvorming kan gebeuren op grond van de Wet publieke gezondheid: het college van burgemeester en wethouders is belast met een wettelijke taak om de gezondheid van haar inwoners te beschermen en te bevorderen en waar mogelijk rekening te houden met ongerustheid over mogelijke gezondheidsrisico’s van omgevingsfactoren. In het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening en de WABO (wet algemene bepalingen omgevingsrecht) kan een vergunning voor vestiging of uitbreiding van een veehouderijbedrijf geweigerd worden, als er aantoonbare risico’s zijn voor de gezondheid van omwonenden, of uit voorzorg, als deze risico’s voldoende aannemelijk zijn. De GGD moet, zoals al aangegeven, afhankelijk van de ernst van de risico’s, om advies worden gevraagd en de situatie ter plaatse beoordelen. Het kabinet ondersteunt dit lokaal beleid. In de nieuwe Omgevingswet (verwacht in januari 2024) worden meer mogelijkheden geboden om volksgezondheidsaspecten mee te wegen in ruimtelijke ordeningsvraagstukken. Hierbij is ook de decentrale overheid het bevoegd gezag.
Landelijke maatregelen zijn eigenlijk pas mogelijk als duidelijk is wat de oorzaak en de ernst is en hoe die (proportioneel) kan worden aangepakt. Het Rijk kan, indien nodig, bijvoorbeeld extra preventieve maatregelen instellen. Ten behoeve van Q-koorts zijn er bijvoorbeeld verplichtingen gesteld voor melden van afwijkende abortusaantallen, testen in de tankmelk, en vaccinatie van schapen en geiten.
De Minister van LNV is op grond van artikel 5.4 van de Wet dieren bevoegd om, in overeenstemming met de Minister van VWS, maatregelen te treffen ten aanzien van besmette of van besmetting verdachte dieren, en ten aanzien van dieren, die een gevaar kunnen opleveren voor verspreiding van een zoönose. Besluitvorming over dergelijke maatregelen en de precieze invulling worden bezien tegen het licht van de omstandigheden en deze zijn tijdelijk van aard, zolang zij nodig zijn voor het doel.
De Ministeries van VWS en LNV hebben een gezamenlijke taak om de volksgezondheid te beschermen tegen zoönosen, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid en met de instrumenten, die ter beschikking staan. Via de zoönosenstructuur wordt besloten over de te nemen maatregelen.
Gaat u dan nu wél over tot het nemen van landelijke voorzorgsmaatregelen tegen de gezondheidsrisico’s uit de geitenhouderij?
Zolang er onvoldoende duidelijkheid is over de oorzaak, zijn er geen aanknopingspunten voor specifiek beleid en kan de overheid geen landelijke maatregelen voorstellen. In Nederland zijn de provincies bevoegd om maatregelen te nemen binnen de ruimtelijke ordening. De meeste provincies hebben voorzorgsmaatregelen getroffen, in de vorm van een moratorium.
Wat gaat u intussen doen om te voorkomen dat gemeenten vergunningen afgeven om te bouwen, zo dicht bij geitenhouderijen?
Ik benadruk dat het belangrijk is om de gezondheid van omwonenden mee te wegen bij de inrichting van landelijke gebieden, zoals duidelijk staat in de GGD-richtlijnen10 en de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden.11 In het kader van de stikstofaanpak van het (demissionair) kabinet, voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), zet ik mij ook in om te zorgen dat bij de (her)inrichting van landelijk gebied rekening gehouden wordt met de gezondheid van omwonenden. Met de adviezen in de meekoppelende structurerende keuze gezondheid omwonenden, dierziekten en zoönosen krijgen decentrale overheden handvatten voor hun besluitvormingsproces binnen het NPLG, zoals in situaties waarin keuzes gemaakt worden over bedrijfsbeëindiging of vergunningverlening bij nieuwvestiging, uitbreiding, of omschakeling. Gezonde leefomgeving is om die reden een belangrijk onderdeel van het NOVEX programma.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Beantwoording binnen de gestelde termijn is helaas niet gelukt.
De publicatie ‘Rare link between coronavirus vaccines and Long-Covid-like illness starts to gain acceptance’. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rare link between coronavirus vaccines and Long-Covid-like illness starts to gain acceptance»?1
Ja.
Kunt u bevestigen of de Nederlandse regering op de hoogte is van het opkomende onderzoek naar «Long Vax», de aandoening die lijkt op Long Covid, maar mogelijk verband houdt met COVID-19-vaccinaties?
Alle relevante wetenschappelijke onderzoeken rondom COVID-19, de COVID-19-vaccins en vermoedelijke bijwerkingen van deze vaccins worden zowel internationaal als nationaal nauwlettend in de gaten gehouden. In Nederland gebeurt dit onder andere door Bijwerkingencentrum Lareb, het CBG en het RIVM.
Welke stappen heeft de regering tot nu toe ondernomen om het potentiële verband tussen COVID-19-vaccinaties en symptomen van «Long Vax», die sommige mensen ervaren, te onderzoeken en begrijpen?
Bijwerkingencentrum Lareb doet op dit moment onderzoek naar meldingen van vermeende langdurige klachten na vaccinatie. Daarbij wordt gekeken naar patronen van combinaties van langdurige klachten zoals vermoeidheid, benauwdheid, spierpijn, niet goed kunnen concentreren en vergeetachtigheid. Daarnaast voert Lareb momenteel een vragenlijstonderzoek uit bij 27.000 gevaccineerden. In dit onderzoek zijn gevaccineerden gedurende een half jaar gevolgd om inzicht te krijgen in het optreden van bijwerkingen na de COVID-19-vaccinatie.
Is er momenteel een inspanning vanuit de Nederlandse gezondheidsautoriteiten om gegevens te verzamelen over gevallen van «Long Vax» (in Nederland) en om eventuele patronen en/of correlaties met specifieke COVID-19-vaccins en/of specifieke batches daarvan te analyseren?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de regering samengewerkt met medische experts en onderzoekers om studies specifiek gericht op het onderzoeken van de relatie tussen «Long Vax»-symptomen en COVID-19-vaccinaties te ontwerpen en te financieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat zorgverleners op de hoogte zijn van de mogelijkheid van «Long Vax»-symptomen en dat zij dergelijke gevallen op de juiste manier rapporteren en behandelen?
Het is belangrijk dat vermoedens van bijwerkingen gemeld en zorgvuldig onderzocht worden. Zoals ik op 25 augustus 2022 in reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Haga2 heb aangegeven zijn mensen via verschillende kanalen, zoals de website van de rijksoverheid, het RIVM en bijvoorbeeld Thuisarts.nl, geattendeerd op de mogelijkheid om eventuele bijwerkingen na vaccinatie te melden bij Lareb. Dit is ook onder de aandacht gebracht via posters en flyers bij de vaccinatielocaties. Zorgverleners bij wie patiënten met mogelijke bijwerkingen zich melden, zijn tevens goed op de hoogte van de mogelijkheid om een melding bij Lareb te doen. Op de website van Lareb is ook informatie over verschillende bijwerkingen te vinden.
Zijn er plannen om het publiek bewust te maken van het mogelijke risico van «Long Vax» en de bijbehorende symptomen om vroegtijdige meldingen en effectief beheer te bevorderen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe denkt de regering om te gaan met de zorgen die door onderzoekers zijn geuit over de mogelijke impact van «Long Vax»-studies op de perceptie van het publiek en de vaccinatiebereidheid?
Feitelijke en toegankelijke informatie over de COVID-19-vaccins speelt een belangrijke rol bij het vertrouwen in vaccinatie. Het kabinet zet daarom in op open en transparante communicatie over de werking van vaccins en mogelijke bijwerkingen. Deze informatie wordt ook altijd aangepast naar de meest recente wetenschappelijke bevindingen. Het doel hiervan is om burgers in staat te stellen een weloverwogen keuze te maken.
Heeft de Nederlandse regering advies ingewonnen bij internationale gezondheidsorganisaties of experts die inzicht kunnen geven in «Long Vax» en de mogelijke relatie met COVID-19-vaccinaties?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 tot en met 5 en 8.
Welke stappen worden ondernomen om open en transparante communicatie met het publiek te bevorderen over de onzekerheden rondom «Long Vax»?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u de mogelijkheid dat personen die last hebben van symptomen die op dit moment worden toegeschreven aan waarschijnlijke Long Covid, deze klachten misschien niet hebben ontwikkeld als gevolg van een doorgemaakte Covid-19 infectie, maar als gevolg van coronavaccinatie? Zo nee, waarom behoort dat volgens u niet tot de mogelijkheden?
Klachten na COVID-19 komen zowel bij gevaccineerden als ongevaccineerden voor. Op dit moment is er geen wetenschappelijk bewijs waaruit een verband tussen langdurige klachten en de COVID-19-vaccinatie blijkt. Ook op basis van meldingen van langdurige klachten heeft Lareb geen patroon kunnen vinden op basis waarvan conclusies te trekken zijn over een relatie tussen de klachten en de COVID-19-vaccins.
De eerste resultaten van jaar 2 van het Long COVID onderzoek van het Erasmus MC en C-support |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op de eerste resultaten van jaar twee van het Long Covid-onderzoek van het Erasmus MC en C-support?1
Met interesse heb ik kennisgenomen van de eerste resultaten van het tweede jaar van het post-COVID onderzoek van het Erasmus MC en C-support. Ik vind het belangrijk dat C-support en het Erasmus MC de klachten, het herstel, het mentaal welbevinden, en de kwaliteit van leven van post-COVID patiënten in kaart brengen. De klachten waarmee mensen met post-COVID zich bij C-support melden, hebben grote impact op hun zorggebruik, werk, gezondheid en algehele kwaliteit van leven. Met de Kamerbrief Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID van 1 juni jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de manier waarop ik post-COVID patiënten meer perspectief bied.
Hoe reageert u op het feit dat het aandeel deelnemers dat grotendeels of helemaal hersteld is, slechts is toegenomen van 15 naar 29 procent en het aandeel deelnemers dat helemaal niet hersteld is zelfs helemaal niet is afgenomen?
De eerste resultaten van het onderzoek tonen aan dat het herstel van post-COVID patiënten veranderlijk verloopt. Het is verdrietig dat een groot deel van de post-COVID patiënten nog steeds last heeft van langdurige klachten na een besmetting met SARS-CoV-2. Daarom intensiveert het kabinet met het Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID de aanpak van langdurige klachten na een besmetting met SARS-CoV-2.
Hoe gaat u deze groep, die dus voor langere tijd ondersteuning nodig heeft, ondersteunen?
Het kabinet ondersteunt post-COVID patiënten op verschillende manieren. C-support adviseert en ondersteunt in opdracht van het Ministerie van VWS patiënten met post-COVID klachten. C-support heeft ongeveer 26.000 patiënten in hun bestand. C-support biedt ondersteuning en advies op alle leefgebieden, waar de langdurige gevolgen van COVID-19 op ingrijpen zoals gezondheid, (psycho)sociaal en werk & inkomen. C-support werkt in samenwerking met het reguliere veld, van huisarts tot bedrijfs- en verzekeringsarts, van paramedicus tot arbeidsdeskundige en van juridisch adviseur tot Wmo-consulent. Nazorg- en medisch adviseurs verrichten maatwerk voor iedere patiënt die na meer dan 3 maanden nog klachten ervaart en zich aanmeldt. Daarnaast verzorgt C-support scholingen, informatie en advies aan (zorg)professionals, het UWV, koepelorganisaties, de overheid en onderzoekers. Verder richt ik het Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID in met als doel het vergroten en delen van kennis en expertise inzake post-COVID. Hiervoor is in totaal € 32,25 miljoen beschikbaar voor de periode 2023 tot en met 2026.
Op 13 juli 2023 heb ik goedkeuring verleend aan het programmavoorstel van ZonMw voor het inrichten van een expertisenetwerk en onderzoeksprogramma. Het nationaal expertisenetwerk zorgt voor betere organisatie, coördinatie en ondersteuning van onderzoek naar en kennis over post-COVID. Daarnaast beoogt het nationaal expertisenetwerk op termijn de totstandkoming van synergie tussen kennis en expertise rondom post-COVID en andere postinfectieuze aandoeningen. Ook draagt het nationaal expertisenetwerk bij aan een betere samenwerking tussen onderzoekers en zorgverleners en aan de verspreiding van kennis naar de zorgpraktijk. Met het meerjarig onderzoeksprogramma geef ik een stimulans aan onderzoek naar post-COVID. Verder heb ik ZonMw in maart 2023 de opdracht gegeven voor het opstellen van een kennisagenda post-COVID. Deze kennisagenda inventariseert de kennishiaten in post-COVID onderzoek en geeft richting aan het meerjarig onderzoeksprogramma om deze kennishiaten in te vullen. Bovendien zorg ik ervoor dat de nationale initiatieven met elkaar blijven verbonden middels het Europees expertisenetwerk post-COVID. Dit netwerk bevordert de EU-brede aanpak van post-COVID, dat grensoverschrijdend is.
Wat is uw reactie op het feit dat 40 procent van de deelnemers van het onderzoek wel eens zorg of ondersteuning voor klachten heeft gemeden vanwege de kosten? Wat zegt dit over de toegankelijkheid van de zorg voor Long Covidpatiënten? Moeten er wat u betreft stappen worden gezet om deze toegankelijkheid te verbeteren?
De eerste resultaten van het onderzoek van C-support en het Erasmus MC gaan niet in op welke vorm van zorg wordt gemeden. Het is daarom niet mogelijk om de impact van het mijden van zorg te duiden. De meeste post-COVID patiënten kunnen terecht in de reguliere, doorgaans verzekerde, eerstelijnszorg en tweedelijnszorg. Daarnaast biedt de tijdelijke regeling voor paramedische herstelzorg – welke kan bestaan uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie, diëtiek en logopedie – patiënten extra ondersteuning bij het herstelproces. De regeling paramedische herstelzorg3 is onder voorwaarden verlengd tot 1 januari 2025, zoals tevens vermeld in de Kamerbrief Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID van 1 juni jl.4
Wat is uw reactie op het feit dat 54 procent van de deelnemers bestaat uit hoogopgeleiden? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat in toekomstig onderzoek meer praktisch geschoolden aan dit onderzoek meedoen?
Bij C-support zijn ruim 26.000 patiënten aangemeld. Navraag bij C-support leert dat jongeren, ouderen, laaggeletterden, mensen met een beperking en personen met een migratieachtergrond zijn ondervertegenwoordigd in de aanmeldingen bij C-support. Deze ondervertegenwoordiging is ook te zien in de eerste onderzoeksresultaten van het onderzoek van C-support en het Erasmus MC waarbij in het bijzonder praktisch geschoolden zijn ondervertegenwoordigd. Daarom probeert C-support ondervertegenwoordigde groepen beter te bereiken. Zo beschikt C-support over tolken en wordt informatie over post-COVID in tien verschillende talen aangeboden.
Tevens benadert C-support onder meer gemeenten, vluchtelingenorganisaties, zorgverleners en wijkcentra, zodat professionals post-COVID beter herkennen en patiënten beter bereiken. Daarnaast vindt structurele samenwerking plaats tussen C-support en het landelijke expertisecentrum Pharos dat zich inzet voor het terugdringen van gezondheidsverschillen die samenhangen met de sociaaleconomische positie en/of migratieachtergrond. Ook organiseert C-support nascholing aan zorgverleners en staat C-support in contact met huisartsen over de herkenning van post-COVID. C-support spant zich in om zoveel mogelijk patiënten te bereiken, zodat mensen bewust worden van zowel de klachten die gerelateerd zijn aan post-COVID als de ondersteuning die beschikbaar is. C-support blijft zich inspannen om deze moeilijk bereikbare groepen beter te bereiken.
Zou u nog steeds verwijzen naar het stelsel van sociale zekerheid voor de ondersteuning van mensen met Long Covid, na de berichten dat mensen met een laag inkomen vaak geen aanspraak kunnen maken op de WIA?2
Werknemers met post-COVID die langdurig minder of niet kunnen werken hebben, net als werknemers met andere ziekten of aandoeningen, gedurende twee jaar recht op loondoorbetaling door hun werkgever. Na die twee jaar komen zij mogelijk in aanmerking voor een uitkering op basis van de WIA. Bij de WIA-claimbeoordeling wordt door het UWV beoordeeld wat iemand nog kan en wat iemand met werk nog kan verdienen. Dat wordt afgezet tegen wat iemand eerder verdiende om het arbeidsongeschiktheidspercentage vast te stellen. Als uit de WIA-beoordeling volgt dat mensen 35% of meer verlies van verdiencapaciteit lijden, dan volgt een uitkering. Als er sprake is van minder dan 35% verlies van verdiencapaciteit volgt geen uitkering. Uit cijfers van het UWV blijkt dat mensen die post-COVID als hoofd- of nevendiagnose hebben vaker dan gemiddeld een uitkering toegekend krijgen.6 Het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid werkt dus in de regel goed voor mensen met post-COVID. Tegelijkertijd zijn er knelpunten geïdentificeerd in de WIA die ook mensen met post-COVID kunnen raken. De Minister van SZW wil de knelpunten waar mogelijk op korte termijn aanpakken. Meer fundamentele knelpunten zijn onderdeel van de opdracht aan de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (Octas). Octas heeft de opdracht om met oplossingsrichtingen te komen voor een houdbaar stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid, met oog voor uitlegbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid. Deze commissie komt na de zomer met een tussenrapportage en uiterlijk in het eerste kwartaal van 2024 met een eindrapport.
Het Advies van de Gezondheidsraad ‘Vaccinatie van ouderen tegen pneumokokken (2023)’ |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het advies van de Gezondheidsraad «Vaccinatie van ouderen tegen pneumokokken (2023)»?
Ja, de Gezondheidsraad heeft mij het advies aangeboden en ik heb deze op 20 juni jl. naar uw Kamer verzonden.1
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat mensen die voorheen niet in aanmerking kwamen voor pneumokokken-vaccinatie (zij die in 2020 tachtig jaar en ouder waren, dus geboren zijn voor 1941), maar die wel een pneumokokkenvaccinatie zouden willen, met voorrang in aanmerking zouden moeten komen voor deze vaccinatie?
Zoals ik in mijn brief van 20 juni jl. heb aangegeven, ga ik mij beraden over het advies van de Gezondheidsraad. Ik heb ook aangegeven dat het niet mogelijk is om de Kamer binnen de gebruikelijke termijn van drie maanden van mijn beleidsreactie te voorzien. De verkenning naar de financiële haalbaarheid van de uitvoering van het advies kost namelijk meer tijd. Zodra ik hier meer duidelijkheid over heb, zal ik de Kamer zo spoedig als mogelijk is informeren.
Zou een dergelijk besluit niet goed aansluiten bij het tijdens COVID-19 gevoerde beleid waarin kwetsbare ouderen met voorrang werden gevaccineerd?
Zie antwoord vraag 2.
Overweegt u ook om, gelet op het advies van de Gezondheidsraad inzake COVID-19, de COVID-19-vaccinatie en de pneumokokkenvaccinatie aan kwetsbare ouderen nog dit jaar in één ronde mee te nemen?
Via het Nationaal Programma Pneumokokkenvaccinatie voor Volwassenen worden alle mensen tussen de 60 en 80 jaar door de huisarts uitgenodigd voor een pneumokokkenvaccinatie. Dat gebeurt per leeftijdscohort, van oud naar jong. Dit najaar worden alle 63 tot 66-jarigen uitgenodigd voor de pneumokokkenvaccinatie. Zij kunnen dan bij de huisarts ook hun griepvaccinatie halen in het kader van het Nationaal Programma Grieppreventie.
Het is dit jaar niet mogelijk om zowel de pneumokokkenvaccinatie, de griepvaccinatie als de COVID-19-vaccinatie in één ronde mee te nemen. De COVID-19-vaccinatie wordt, net als de vorige keren, uitgevoerd door de GGD’en.
Zoals de Minister van VWS in zijn brief van 5 juli jl. heeft aangegeven2, streeft hij naar een startdatum in oktober. Dit is echter afhankelijk van de leveringsdatum van de nieuwe vaccins en de voorbereidingen door de GGD’en.
De oproep van gemeenten om handvatten voor het verminderen van het aantal tabaksverkooppunten |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van de wethouders van de gemeenten Utrecht, Amsterdam en Rotterdam over de aangenomen moties Mohandis c.s. (Kamerstuk 32 793, nr. 667) en Kuik/Van Esch (Kamerstuk 32 793, nr. 658)?1, 2
Ja.
Deelt u de mening van de wethouders dat haast is geboden om het aantal tabaksverkooppunten te verminderen en dat gemeenten snel handvatten moeten krijgen om het aantal tabaksverkooppunten te verminderen? Zo ja, wat gaat u doen om deze handvatten snel te geven? Zo nee, waarom niet?
Omdat kinderen nog te vaak worden blootgesteld aan tabaksproducten en aanverwante producten, zoals e-sigaretten (hierna te noemen: rookwaren), is het verminderen van het aantal tabaksverkooppunten één van de speerpunten van mijn tabaksontmoedigingsbeleid. In 2024 wordt de verkoop van rookwaren in supermarkten verboden, in 2025 is de verkoop van e-sigaretten voorbehouden aan speciaalzaken, in 2030 wordt de verkoop van tabaksproducten in tankstations verboden en per 2032 is ook de verkoop van tabaksproducten voorbehouden aan slechts speciaalzaken. Uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek valt af te leiden dat Nederland uiteindelijk ca. 1.500 speciaalzaken overhoudt die zich vrijwel exclusief richten op de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten, een flinke vermindering ten opzichte van de ca. 10.000 tabaksverkooppunten in 2022.6 Momenteel werk ik aan de uitvoering van de aangenomen moties Mohandis c.s.7 en Kuik/Van Esch8 over mogelijke handvatten voor gemeenten om het aantal tabaksverkooppunten te verminderen, waar ik de Kamer over zal informeren vóór het wetgevingsoverleg Leefstijlpreventie van 6 november 2023.
Klopt het, zoals is genoemd in de beantwoording van eerdere Kamervragen dat constructies waarbij supermarkteigenaren vlakbij of direct naast hun supermarkt een tabakszaak openen, bij de invoering van het verkoopverbod van tabaksproducten en aanverwante producten in supermarkten ook verboden zal worden?3
Het verkoopverbod van rookwaren in supermarkten kan niet worden omzeild met een zogenaamde shop-in-shop-constructie. Daar is sprake van wanneer een verkooppunt van (onder meer) rookwaren is gevestigd in een afgescheiden verkooppunt in een supermarkt. Het in het wijzigingsbesluit opgenomen verbod geldt dan ook voor het totale oppervlak van de supermarkt om te voorkomen dat het brede publiek dat de supermarkt bezoekt, niet alsnog met de verkoop van rookwaren in aanraking komt. Door bijvoorbeeld een fysieke aanpassing van de winkel waarbij een apart verkooppunt wordt gecreëerd of een directe doorgang tussen de supermarkt en het verkooppunt wordt aangebracht. Een shop-in-shop kan zich dus ook voordoen als het verkooppunt weliswaar een eigen opgang heeft maar daarnaast nog bereikt kan worden vanuit de supermarkt. Als hier allemaal geen sprake van is, dan is het starten van een nieuw verkooppunt niet in strijd met de regelgeving.
Hoe beoordeelt u het door de gemeenteraad van Utrecht goedgekeurde voorbereidingsbesluit, waardoor het voor de duur van een jaar niet mogelijk is om in Utrecht een tabaksspeciaalzaak te beginnen? Zou zo’n noodrem ook in andere gemeenten ingevoerd moeten wroden?
Ik steun van harte gemeenten zoals de gemeente Utrecht die lokale initiatieven ontplooien om de rookvrije generatie dichterbij te brengen. Op basis van bestaande regelgeving, maatschappelijke verantwoordelijkheid en gezond verstand kunnen alle betrokkenen heel concreet in actie komen en blijven om de rookvrije generatie zo snel mogelijk dichterbij te brengen. Het is aan gemeenten hoe ze dit doen, zij kennen de lokale context immers het best.
Op welke termijn kan de Kamer een reactie op de twee genoemde moties verwachten? Wilt u er voor zorgen deze reactie voor het wetgevingsoverleg Leefstijlpreventie met de Kamer wordt gedeeld?
De Kamer zal hierover in elk geval voor het wetgevingsoverleg Leefstijlpreventie van 6 november 2023 worden geïnformeerd.
Wil u ervoor zorgen dat een afschrift van de brief, waarin u reageert op de brief van de wethouders, met de Kamer wordt gedeeld?
Ja.
De berichten ‘Chemiereus 3M schikt pfas-rechtszaken in VS voor 10 miljard dollar’ en ‘Chemiebedrijf DuPont kende risico’s van PFAS al decennia en zweeg’ |
|
Ernst Boutkan (Volt) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Chemiebedrijf DuPont kende risico’s van pfas al decennia en zweeg»?1
Ja.
Kunt u vanuit ethisch perspectief reflecteren op het handelen van DuPont met betrekking tot de informatie over de gezondheidseffecten van pfas?
De risico’s van PFAS staan volop in de belangstelling. Er is de laatste jaren steeds meer bekend geworden over de schadelijkheid van PFAS, onder meer door verbeterde meettechnieken. Ook weten we dat PFAS wijdverspreid zijn. PFAS komen voor in producten die we dagelijks gebruiken, in het milieu en in ons voedsel. Daarom is het belangrijk de productie en het gebruik van PFAS aan banden te leggen en heeft Nederland het voortouw genomen om te komen tot een Europees verbod op PFAS. Ook moeten emissies naar water, lucht en bodem zoveel mogelijk beperkt worden. Waar PFAS al in ons leefmilieu aanwezig is, moet de verspreiding voorkomen worden. Ten slotte is het belangrijk dat mensen zo min mogelijk PFAS binnenkrijgen. In het verlengde hiervan is het sterk af te keuren indien bedrijven informatie achterhouden over de vervuiling van water, bodem of grondwater en daarmee over de impact die dit heeft op de gezondheid van mensen. Of dit strafrechtelijk door de beugel kan is aan het OM om te beoordelen. Het OM overweegt om het strafrechtelijk onderzoek uit 2016 te heropenen en zal hier naar verwachting in het najaar een beslissing over gaan nemen. Zie ook de beantwoording van vraag 2 van de schriftelijke vragen van het lid Bouchallikh (2023Z11780).
Deelt u de conclusie dat DuPont/Chemours essentiële informatie over de gezondheidseffecten van pfas bewust heeft achtergehouden?
Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of bij de vergunningaanvraag alle relevante gegevens zijn verstrekt en of er, als dat niet het geval is, er reden is om de vergunning in te trekken of te wijzingen. Voor wat betreft het strafrechtelijk onderzoek; zie ook de beantwoording van vraag 2 van de schriftelijke vragen van het lid Bouchallikh (2023Z11780).
Vindt u dat DuPont/Chemours eerder zijn kennis over de gezondheidseffecten van pfas had moeten delen? Zo ja, in welk stadium en met welke overheidsorganen?
Als onderdeel van de indieningsvereisten bij de aanvraag van een milieu- of watervergunning moet een bedrijf op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Regeling omgevingsrecht (artikel 4.1) respectievelijk de Waterwet en de Waterregeling (artikel 6.21) het bevoegd gezag alle relevante informatie verstrekken. Het betreft dan bijvoorbeeld informatie over de te verwachten emissies en de impact die deze emissies hebben op het milieu en de waterkwaliteit. Hieronder valt ook een karakterisering naar aard, samenstelling, eigenschappen, hoeveelheid en herkomst van de stoffen die worden geloosd. Op basis van deze informatie beoordeelt het bevoegd gezag of een vergunning kan worden afgegeven. Na afgifte van de vergunning is het bedrijf verplicht om zich te houden aan in de in vergunning opgenomen emissie-eisen, de minimalisatie van de eventuele emissie van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) en monitorings- en rapportageverplichtingen. Daarnaast rust op een bedrijf als Chemours een zorgplicht. In de dagvaarding van de gemeenten Dordrecht c.s. wordt hierover van de rechter een oordeel gevraagd. Het is dus aan de rechter om hierover een oordeel te vellen.
In hoeverre denkt u dat het achterhouden van informatie over de gezondheidsrisico’s van pfas door DuPont/Chemours de komst van strengere pfas-normen heeft vertraagd?
Het is achteraf niet vast te stellen of het mogelijk achterhouden van informatie over de gezondheidsrisico’s de ontwikkelingen in het normenkader heeft vertraagd.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Chemiereus 3M schikt pfas-rechtszaken in VS voor 10 miljard dollar»?2
Ja.
Hoe kijkt u naar deze schikking en ziet u een parallel tussen de situatie in Nederland met DuPont/Chemours?
Het is bij het kabinet niet bekend wat de specifieke details van deze schikking zijn, maar het is positief om te zien dat bedrijven verantwoordelijkheid nemen voor schade die zij veroorzaakt hebben.
Deelt u de mening dat meer kennis over de effecten van pfas op milieu en gezondheid van mensen kan leiden tot een rechtvaardigere schadeafhandeling?
Ja. In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft CE Delft in februari 2023 het Handboek Milieuprijzen 2023 opgeleverd. Milieuprijzen dienen als een maatstaf voor het verlies aan welvaart dat optreedt wanneer één extra kilogram van een vervuilende stof in het milieu wordt gebracht. Het gebruik van milieuprijzen biedt een gestandaardiseerde manier om de impact van milieuvervuiling te kwantificeren en te vergelijken met andere maatschappelijke kosten en baten. In het Handboek Milieuprijzen 2023 zijn echter nog geen milieuprijzen opgenomen voor PFAS. Een andere methodiek en meer kennis over aanwezigheid en effecten van PFAS is daarvoor nodig. Zie ook het antwoord op vraag 6 van de schriftelijke vragen van het Lid Hagen c.s. (2023Z12309).
In de VS schatten onderzoekers de «kosten voor het behandelen van ziektes die kunnen worden toegerekend aan blootstelling aan PFAS» op $62,6 miljard3. Kunt u een vergelijkbare schatting voor Nederland delen?
Voor Nederland is een dergelijke inschatting niet voorhanden.
Bent u bereid in het eerder door u aangekondigde landelijke onderzoek naar pfas, onderzoeksvragen op te nemen die kunnen leiden tot een schatting van de totale gezondheidsschade die aan pfas kan worden toegekend in Nederland?
Het RIVM PFAS vervolgprogramma is primair gericht op het verlagen van de blootstelling van deze stoffen. De gegenereerde kennis draagt ook bij aan een verdere kennisopbouw over de impact van PFAS. Zie ook het antwoord op vraag 6 van de schriftelijke vragen van het Lid Hagen c.s. (2023Z12309). Het programma is niet gericht op het beprijzen van schade door de aanwezigheid van PFAS.
Zijn u onafhankelijke onderzoeken bekend over de causaliteit tussen kanker en pfas?
Ja, in de literatuur zijn verschillende studies gepubliceerd waarin de relatie tussen blootstelling aan PFAS en kanker is onderzocht. Het merendeel van deze onderzoeken zijn gericht op PFOA en PFOS. Over andere PFAS is veel minder bekend.
PFOA is onderzocht in proefdieren en in epidemiologische studies, in drie verschillende soorten populaties: werknemers in chemische fabrieken die PFOA produceren of gebruiken, omwonenden van chemische fabrieken die het (drink)water verontreinigen met PFOA, en de algemene bevolking. Erkende instanties als het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek (IARC), de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) en het Amerikaanse Agentschap voor Milieubescherming (US EPA) hebben deze onderzoeken integraal beschouwd en daar een onafhankelijk wetenschappelijk oordeel over gegeven.
Het IARC heeft PFOA geclassificeerd als «mogelijk carcinogeen voor de mens» (categorie 2B), op basis van studies in mensen en in proefdieren. In de epidemiologische studies vond IARC bewijs voor een relatie tussen PFOA-blootstelling en kanker van de teelballen en nieren in populaties van werknemers en hoog-blootgestelde omwonenden van PFOA fabrieken in Amerika. Bewijs van mogelijke kankerverwekkendheid van PFOA in proefdieren vond IARC in studies in ratten waarin een relatie werd gevonden voor kanker van de teelballen (Leydig cellen), lever en alvleesklier. Verder werden aanwijzingen gevonden voor promotie van levertumoren door PFOA In ratten en regenboogforellen (IARC, 2016).
Volgens EFSA zijn PFOS, PFNA en PFDA levertumor promotoren gebleken in regenboogforellen (EFSA, 2020). EFSA concludeerde dat er onvoldoende bewijs is voor carcinogeniteit van PFOS en PFOA bij mensen uit epidemiologische studies, maar dat beide stoffen wel kanker veroorzaken in ratten (EFSA, 2020).
US EPA vond dat er een «suggestief bewijs van carcinogeen potentieel» is voor PFOA (US EPA, 2016a), PFOS (US EPA, 2016b) en GenX stoffen (US EPA, 2018). Voor PFOS en GenX stoffen was dit oordeel voornamelijk gebaseerd op aanwijzingen voor kanker van de lever (zowel PFOS als GenX stoffen) en alvleesklier (alleen GenX stoffen) in ratten.
In Europa hebben de beschikbare studies met verschillende PFAS geresulteerd in een classificatie als kankerverwekkend categorie 2 («verdacht van het veroorzaken van kanker») onder de CLP Verordening4. Momenteel is dat het geval voor PFOA, PFOS, PFNA en PFDA en diverse zouten hiervan. Deze categorie komt overeen met categorie 2B van IARC. Diverse andere PFAS die in Europa geregistreerd zijn onder de REACH Verordening5 zijn door de registranten zelf geclassificeerd als verdacht van het veroorzaken van kanker categorie 2 of categorie 1A/B («kan kanker veroorzaken»).
Zo nee, bent u bereid om hiernaar een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren of de vraag op te nemen in het landelijk onderzoek naar pfas?
In aanvulling op het antwoord bij vraag 11: de GGD ZHZ heeft tussen 2016 en 2019 verschillende onderzoeken gedaan naar het optreden van kanker in het gebied rond de chemische fabriek Chemours in Dordrecht en enkele gebieden in de regio. Bij deze onderzoeken werd telkens geen hoger voorkomen van nier- en testeskanker gevonden – twee typen kanker die geassocieerd worden met blootstelling aan PFAS6. De meerwaarde van extra onderzoek met deze studieopzet in de regio – of in landelijke vorm – is daarom onduidelijk.
In het bnc-fiche van 12 december 2022 staat dat de Europese Commissie voorstelt een somnorm op te nemen voor 24 PFAS in de lijst met verontreinigende stoffen in de Richtlijn Prioritaire Stoffen en in de Richtlijn Grondwater. Er zijn meer PFAS, op basis waarvan is er slechts voor deze 24 stoffen gekozen?
De 24 PFAS die zijn opgenomen in de somnorm zijn de stoffen die op dit moment het meest voorkomen in het milieu, waar de meeste informatie over de toxiciteit van bekend is en die samen het meest bijdragen aan de toxiciteit van PFAS via het milieu. Bij het afleiden van de somnorm is rekening gehouden met de huidige kennis over de toxiciteit van de individuele (24) PFAS ten opzichte van PFOA. Het is mogelijk dat deze somnorm later wordt aangevuld met andere PFAS als ook daarvoor informatie over de toxiciteit beschikbaar komt.
Deelt u de mening, overwegende de grote gezondheidsrisico’s en de lange tijd die PFAS schadelijk blijven in het milieu, dat extreme voorzichtigheid op zijn plaats is in beleid rondom PFAS?
Ja.
Bent u bereid in de monitoring van de stoffen verder te gaan dan wat de Europese richtlijnen voorschrijven door op een groter aantal PFAS te testen?
Momenteel is alleen de monitoring van PFOS verplicht vanuit de Europese richtlijn Prioritaire Stoffen van de Kaderrichtlijn Water (KRW), maar de waterschappen, provincies, drinkwaterbedrijven en Rijkswaterstaat monitoren waar nodig op meer soorten PFAS. Door de doorontwikkeling van analysemethoden kunnen laboratoria steeds nauwkeuriger en steeds meer PFAS-verbindingen analyseren.
Rijkswaterstaat voert chemische monitoring uit in het programma Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL) voor de zoete en zoute Nederlandse Rijkswateren. Deze metingen geven een beeld van de waterkwaliteit in zijn algemeenheid en dragen bij aan KRW-rapportages aan Brussel. In het programma worden structureel 31 PFAS-verbindingen gemeten in oppervlaktewater en in biota worden 16 PFAS gemeten. Dit is een groter aantal dan momenteel verplicht op basis van Europese richtlijnen.
Sinds 2015 is de landelijke werkgroep aanpak opkomende stoffen (in water) actief om stoffen zoals PFAS te signaleren en nader te onderzoeken, en een strategische aanpak te adviseren. Zo heeft de werkgroep opdracht gegeven te verkennen hoe informatie uit non-target screenings (een meetmethode waarbij niet alleen de al bekende maar zoveel mogelijk stoffen gemeten worden) kunnen gebruiken om kijken welke nog onbekende stoffen er in het oppervlaktewater zitten. Het doel is om daarmee gerichter bronnen op te sporen en emissie te reduceren. Verder werkt Nederland in Rijn-verband ook samen met bovenstroomse landen om een gezamenlijke non-target screening methodiek te ontwikkelen en toe te passen.
Voor de aanwezigheid van PFAS in de bodem is ten behoeve van het handelingskader PFAS een landelijk achtergrondwaardenonderzoek uitgevoerd. Hiermee is de diffuse verspreiding van PFAS in de bodem in beeld. Gemeenten hebben daarnaast voor het opstellen van hun bodemkwaliteitskaarten ook lokaal metingen laten doen. Indien er een vermoeden is van een specifieke PFAS-verontreiniging laten bevoegde gezagen specifieke metingen uitvoeren om de risico’s op die locaties te kunnen beoordelen.
Planetary Health |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers |
|
Kent u het nieuwsbericht «Klimaatverandering kan desastreuze gezondheidseffecten hebben»?1
Ja
Bent u ervan op de hoogte dat door milieuverandering (waaronder de klimaatcrisis, biodiversiteitscrisis, milieuvervuiling, ontbossing en bodemerosie) miljarden mensen te maken kunnen krijgen met ernstige gezondheidsrisico’s, zoals hittestress, infectieziekten, ondervoeding, overstromingen en psychische problemen? Wat is uw reactie hierop?
Wij zijn ervan op de hoogte dat milieuverandering ernstige gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid.
Het kabinet heeft veel geld vrijgemaakt voor maatregelen op het terrein van onder andere de energietransitie, stikstof en natuur, maar is inmiddels demissionair. Verder werken we aan het Nationaal Milieu Programma (Kamerstuk 29 089, nr. 264, Vergaderjaar 2022–2023), aan het verminderen van de klimaat- en milieu-impact van zorg en welzijn (Kamerstuk 36 300 XVI, nr. 122, Vergaderjaar 2022–2023) en bereiden we ons ook al langer voor op de gezondheidsgevolgen van klimaatverandering door middel van de Nationale Adaptatie Strategie (Kamerstuk 31 793, nr. 233, Vergaderjaar 2022–2023). Gezondheidsgevolgen maken een integraal onderdeel uit van deze programma’s.
Ook internationaal zet het demissionaire kabinet op deze thema’s in. Belangrijk hiervoor is bijvoorbeeld de Internationale Klimaatstrategie (Kamerstuk 31 793, nr. 252, Vergaderjaar 2022–2023). In de Mondiale Gezondheidsstrategie 2023–2030 hebben we het thema klimaat en gezondheid tot een van de drie prioriteiten benoemd (Kamerstuk 36 180, nr. 25, Vergaderjaar 2022–2023). Recent heb ik aangekondigd dat Nederland het voortouw gaat nemen in het vernieuwen van de WHA-resolutie over klimaat en gezondheid uit 2008. Ik deed dat op de 7e Ministeriële Conferentie on Environment and Health van WHO Europe, waar de bewindslieden van milieu en gezondheid van 52 lidstaten een verklaring hebben ondertekend om zich meer in te zetten voor de bescherming van de volksgezondheid tegen de gevolgen van de drievoudige crisis van klimaatverandering, milieuvervuiling en biodiversiteitsverlies (Kamerstuk 28 089, nr. 262, Vergaderjaar 2022–2023).
Bent u ervan op de hoogte dat milieuverandering ook nu al effect heeft op de volksgezondheid, aangezien meer mensen sterven door hittestress, infectieziekten en voedselarmoede? Wat is uw reactie hierop?
Milieuverandering heeft inderdaad ook nu al gevolgen voor de volksgezondheid in de wereld. Er zijn gebieden in de wereld die daarbij ernstiger getroffen worden dan Nederland, maar het RIVM heeft bijvoorbeeld berekend dat ongeveer een derde van de oversterfte tijdens hittegolven in Nederland in de periode 1991–2018 toegerekend kan worden aan klimaatverandering.
Wat is uw reactie erop dat dat rijke landen, zoals Nederland, grotendeels verantwoordelijk zijn voor milieuveranderingen elders in de wereld en de gevolgen daarvan voor de gezondheid, vanwege de historische grote ecologische voetafdruk?
Klimaatrechtvaardigheid is een belangrijk vraagstuk bij de (internationale) afspraken over klimaatbeleid. De WRR heeft hier afgelopen jaar een advies over gepubliceerd waar dit kabinet uw Kamer op 3 juni een appreciatie van heeft gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 1236, Vergaderjaar 2022–2023). Bij gebeurtenissen in de omgeving die van invloed zijn op de gezondheid zien we vaak dat mensen met een minder goede sociaaleconomische positie harder worden getroffen dan andere mensen. Naar verwachting zullen de gezondheidsgevolgen van klimaatverandering ook ernstiger zijn voor mensen met een minder goede sociaaleconomische positie. Dat kan gezondheidsachterstanden die er nu al zijn verder vergroten.
Bij de internationale klimaatbijeenkomst COP27 in 2022 in Sharm-el-Sheik is er overeenstemming bereikt over de instelling van een wereldwijd klimaatschadefonds. De Europese Unie heeft daar mede namens Nederland ook mee ingestemd (Kamerstuk 31 793, nr. 234, Vergaderjaar 2022–2023).
Welke maatregelen neemt u om de gezondheidseffecten van milieuveranderingen in Nederland te kunnen opvangen?
Dit is bij uitstek een vraagstuk waarop het concept van health in all policies van toepassing is. Het gaat hier niet alleen om het formuleren van zorgbeleid, maar om een brede beleidsbenadering met inzet vanuit verschillende beleidssectoren.
Het kabinet probeert de gezondheidsgevolgen van milieuverandering te verkleinen door het beperken van door de mens veroorzaakte veranderingen, onder andere met de energietransitie, het milieubeleid en het stikstofbeleid. Uw Kamer wordt daar door de verantwoordelijke bewindslieden over geïnformeerd. Daarnaast zet het kabinet sinds 2016 met de Nationale Adaptatie Strategie in op het beperken van de consequenties van klimaatverandering voor de Nederlandse samenleving, inclusief gevolgen voor de volksgezondheid.
Specifiek voor het opvangen van de gezondheidseffecten functioneren in Nederland het curatieve zorgstelsel, om zorg te verlenen aan mensen die gezondheidsklachten hebben, en het stelsel voor de publieke gezondheid, om mensen te adviseren over de beste wijze om met omgevingsrisico’s om te gaan. Met mijn collega-bewindslieden van VWS heb ik het afgelopen jaar akkoorden gesloten met onder andere zorgverleners, zorgverzekeraars, gemeenten en GGD’en (Integraal Zorgakkoord, Gezond en Actief Leven Akkoord, Green Deal Duurzame Zorg), waarin ook afspraken zijn opgenomen die nodig zijn in reactie op milieuveranderingen. Verder lijkt het me goed om hier nog te noemen dat de Minister voor Langdurige Zorg en Sport in het Vragenuur van 6 juni 2023, namens de Staatssecretaris van VWS, heeft toegezegd om op basis van de nieuwe klimaatscenario’s van het KNMI, die naar verwachting in oktober 2023 gepubliceerd worden, een evaluatie uit te zullen voeren van het Nationaal Hitteplan. Uw Kamer zal hier nog nader over worden geïnformeerd.
Wat is uw reactie op het rapport van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) «Planetary Health. An emerging field to be developed»?2
Wij vinden het erg belangrijk dat er vanuit de wetenschappelijke wereld een beweging in gang is gezet om de kennis rond planetary health vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines te bundelen ter bescherming van de volksgezondheid. In het rapport is een ambitieuze onderzoeksagenda opgenomen en wij spreken, net als de KNAW, onze hoop en verwachting uit dat dit wetenschappers vanuit allerlei disciplines zal inspireren. De Minister van VWS gaat dan ook graag in gesprek met de vertegenwoordigers van de KNAW die betrokken waren bij dit rapport. Dit gesprek staat gepland in september.
Deelt u de bevinding uit het rapport van de KNAW dat het nieuwe vakgebied Planetary Health moet worden gestimuleerd en verder moet worden ontwikkeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat het vakgebied Planetary Health verder wordt ontwikkeld?
Een bredere blik op het complexe en met verschillende wetenschapsdomeinen samenhangende vraagstuk van planetary health is noodzakelijk. In de Green Deal Duurzame Zorg is bevordering van onderzoek naar planetary health om die reden ook expliciet benoemd. Het is dan ook goed om te zien dat er binnen de wetenschappelijke wereld veel aandacht is voor dit opkomende veld.
Het advies van de KNAW is in de eerste plaats gericht aan bestuurders van publieke kennisinstellingen, umc’s, onderzoeksinstellingen en -financiers, onderzoekers en zorgprofessionals. Zij worden door de KNAW opgeroepen om met de aanbevelingen aan de slag te gaan. Wij vinden het dan ook positief dat de aanbevelingen inmiddels worden onderschreven en omarmd door onder andere de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ZonMw en groene initiatieven binnen de medische en gezondheidswetenschappen en dat er reeds instrumenten beschikbaar zijn die planetary-health-projecten mogelijk maken en er ook al enkele projecten zijn gestart, zoals duidelijk wordt uit bijlage 7 en 8 van het advies.
Om te stimuleren dat het vakgebied planetary health verder kan worden ontwikkeld, wordt op initiatief van de Minister van OCW gezamenlijk met de Minister van VWS geïnventariseerd of de financiering van een onderzoeksprogramma via bijvoorbeeld ZonMw of de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) op dit onderwerp mogelijk is en meerwaarde biedt ten opzichte van de bestaande financieringsmogelijkheden.
In gesprekken met relevante veldpartijen, zoals bestuurders in de gezondheidszorg, onderzoeksfinanciers, universiteiten en wetenschappers, zullen wij het belang van inzet op planetary health benadrukken.
Deelt u de bevinding uit het rapport van de KNAW dat meer wetenschappelijk inzicht en bewustwording van de gezondheidsrisico’s van wereldwijde milieuveranderingen kan helpen om de noodzakelijke gedragsveranderingen bij beleidsmakers, bedrijven, overheidsinstellingen en individuele burgers te versnellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit wetenschappelijk inzicht en de bewustwording stimuleren?
Het demissionaire kabinet onderkent en steunt het belang van wetenschap. Wetenschappelijke inzichten zijn nodig voor goed beleid en om de Nederlandse bevolking zo goed mogelijk te kunnen adviseren over gezondheidsrisico’s en passende maatregelen. Hoewel de KNAW aangeeft dat het onderzoek naar het verband tussen milieuverandering en gezondheid nog in de kinderschoenen staat, zijn veel van de deelonderwerpen en disciplines die worden gecombineerd niet nieuw. Er vindt dan ook al veel wetenschappelijk onderzoek plaats op aspecten van planetary health, zoals klimaatverandering, biodiversiteit en milieuvervuiling. De kennis die daaruit voortkomt wordt al benut in voorlichting en gezondheidsadvisering en kan ook helpen om gedragsverandering te bevorderen. Met betrekking tot stimulerende maatregelen verwijzen wij naar het antwoord op vraag 7.
Deelt u het advies van de KNAW om in Nederland een interinstitutioneel en interdisciplinair onderzoeksnetwerk rond Planetary Health op te zetten, gekoppeld aan vergelijkbare internationale initiatieven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u een dergelijk onderzoeksnetwerk stimuleren?
Wij zien het belang van het opzetten van een dergelijk onderzoeksnetwerk, maar dit is aan de wetenschap zelf om te organiseren. Daarbij is het belangrijk dat er een goede samenhang wordt gecreëerd met initiatieven als het Klimaatonderzoek Initiatief Nederland (KIN) en het werk van de Wetenschappelijke Klimaatraad (WKR). In gesprekken met relevante veldpartijen zullen wij de noodzaak van nationale en internationale samenwerking benadrukken. Bij het opstellen van de strategische agenda 2025–2030 voor het volgende kaderprogramma van Horizon Europe, cluster Health, wordt planetary health meegenomen als een van de prioriteiten.
Bent u het eens met de KNAW dat het zeer zinvol is om meer financieringsmogelijkheden te creëren voor onderzoek naar duurzaamheidsvraagstukken in de gezondheidszorg, om de transitie van de zorg te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Er moet nog veel onderzoek gebeuren naar duurzaamheidsvraagstukken in de zorg. Van veel producten en materialen die gebruikt worden in de (publieke) zorg en welzijn is de klimaat- en milieu-impact niet bekend, laat staan of er «groenere» alternatieven beschikbaar zijn. Meer onderzoek en innovatie moeten hieraan bijdragen. Via diverse structuren investeert de Rijksoverheid daarin, denk aan onderzoeksfinanciering via de universiteiten, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), het Missiegedreven Innovatiebeleid en aan financiering van zorgvernieuwing via ZonMw. Zo heeft NWO recent, binnen de Nationale Wetenschapsagenda, 5,3 miljoen euro toegewezen aan een onderzoeksproject om strategieën te ontwikkelen die circulariteit in ziekenhuizen bevorderen.3 Ook de EU investeert via Horizon Europe al fors in onderzoek en innovatie. Later dit jaar stuur ik uw Kamer een integraal uitvoeringsprogramma verduurzamen (publieke) zorg, welzijn en sport. Daarin zal ik aandacht besteden aan onderzoek naar duurzaamheidsvraagstukken en financiering daarvan.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe meer financieringsmogelijkheden gecreëerd kunnen worden voor onderzoek naar duurzaamheidsvraagstukken in de gezondheidszorg, wat niet alleen ten goede komt aan de gezondheid van de bevolking, maar ook de zorgkosten aanzienlijk zal verminderen door een betere gezondheid van de bevolking? Zo nee, waarom niet?
Later dit jaar stuur ik uw Kamer een integraal uitvoeringsprogramma verduurzamen (publieke) zorg, welzijn en sport. Daarin zal ik aandacht besteden aan onderzoek naar duurzaamheidsvraagstukken en financiering daarvan.
Bent u bereid om mee te denken in het faciliteren van het bijeenbrengen van nationale en internationale actoren over de internationale afstemming van onderzoeksagenda’s en de financiering van onderzoek op het gebied van Planetary Health, zodat Nederland mondiaal niet achterblijft in dit cruciale onderwerp?
Ons beeld is dat de Nederlandse onderzoekswereld goed is aangesloten op de internationale gremia voor kennis, wetenschap en onderzoek en de financiering daarvan. Zoals bij vraag 9 benoemd wordt bij het opstellen van de strategische agenda 2025–2030 voor het volgende kaderprogramma van Horizon Europe, cluster Health, planetary health ook meegenomen als een van de prioriteiten. Wij verwachten niet dat een faciliterende rol van ons daar heel veel aan toevoegt, maar Nederlandse vertegenwoordigers in internationale gremia van onder andere de EU en de WHO volgen de ontwikkelingen rond planetary health met interesse en denken daar zo nodig over mee.
De A-status van COVID-19 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich de negatieve appreciatie op het amendement Omtzigt/Pouw-Verweij om COVID-19 niet langer op de A-lijst van de Wet publieke gezondheidszorg te plaatsen, maar te verplaatsen naar de B2-lijst?1
Ja.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft meegedeeld dat u zelf een wetsvoorstel gaat indienen om de A-status te laten vervallen? Kunt u de planning geven van dit wetsvoorstel, zoals indiening, behandeling en ingangsdatum?
Ja. Hierover heb ik uw Kamer ook geïnformeerd in mijn brief over het afschalen van de A-status van COVID-19 van 16 juni jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 2091). Momenteel ligt het wetsvoorstel voor ter advies bij de afdeling Advisering van de Raad van State. Ik hoop het wetsvoorstel voor het zomerreces in te dienen bij uw Kamer. Uw Kamer gaat over haar eigen agenda. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over de termijn waarop het wetsvoorstel wordt behandeld. Wel kan ik aangeven dat het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk inwerking treedt nadat het wetsvoorstel door beide Kamers is aangenomen.
Leidt het advies om COVID-19 van de A-lijst te halen nog tot een gewijzigd advies op het amendement Pouw/Verweij? Zo nee, waarom niet?
Ik ga er in de beantwoording vanuit dat wordt gedoeld op het amendement Omtzigt/Pouw-Verweij. In mijn brief aan uw Kamer heb ik aangegeven dit amendement te ontraden, omdat het proces ten behoeve van de herziening van de A-status reeds in gang was gezet (Kamerstuk 36 291, nr. 9). Op dat moment was ik in afwachting van het advies van het RIVM. Het amendement liep hierop vooruit. Het advies van het RIVM, dat ik heb overgenomen, wijst uit dat er geen epidemiologische noodzaak meer is om COVID-19 in een van de in de Wet publieke gezondheid genoemde groepen op te nemen. Het amendement daarentegen plaatst COVID-19 in groep B2. Dit is niet in lijn met het advies van het RIVM noch met de besluitvorming van het kabinet en om die reden blijf ik het amendement ontraden.
Bent u zelf voornemens om een nota van wijziging over de status van COVID-19 in te dienen ten aanzien van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid tot incorporatie van de Regeling mpox B1? Zo nee, waarom niet?2
Nee. Zoals aangegeven in mijn eerder genoemde brief van 16 juni jl. bereid ik een wetsvoorstel voor om de A-status van COVID-19 af te schalen. Ik acht het van belang dat hiervoor het reguliere traject wordt gevolgd. Daarom zal dit niet via een nota van wijziging op het genoemde wetsvoorstel geschieden, maar via een separaat wetsvoorstel.
Zoals aangegeven in mijn brief van 16 juni jl. vergt de (parlementaire) behandeling van het wetsvoorstel enige tijd en vind ik het niet proportioneel om in de tussentijd de meldingsplicht van een arts en een hoofd van een laboratorium (wat op dit moment het enige materiële effect is van de A-status van COVID-19) in stand te laten. Daarom zal ik, vooruitlopend op het wetstraject, bij ministeriële regeling vrijstelling aan artsen verlenen van deze meldingsplicht3 en wordt de meldingsplicht voor hoofden van laboratoria zodanig verruimd dat de meldingsplicht de facto niet meer geldt. Ik verwacht dat deze regeling per 1 juli in werking treedt.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, het liefst binnen een week, in verband met de behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel?
Deze vragen zijn binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord. Gelet op uw verzoek heb ik getracht de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het vrijgeven van CBS-data met betrekking tot de doodsoorzakenregistratie tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u op de hoogte van het Wet open overheid (Woo)-verzoek dat is ingediend voor het vrijgeven van de zogenaamde Nederlandstalige «dictionary tabel» en alle versies daarvan die tijdens en kort voor de coronapandemie gebruikt zijn, waarmee het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) diagnoses met de zogenaamde Iris software automatisch omzet naar internationale International Statistical Classification of Diseases (ICD)-codes, ten behoeve van de doodsoorzakenstatistiek?
Ik ben op de hoogte van het feit dat er bij het CBS een Woo-verzoek is ingediend door de publicatie van het verzoek en het besluit1 op de website van het CBS op 19 juni 2023.
Kunt u uitleggen waarom dit Woo-verzoek niet wordt ingewilligd en waarom het CBS deze tabel, waarvan het bestaan onherroepelijk volgt uit het feit dat het CBS (ook) de automatische codering van de Iris software gebruikt, niet wil verstrekken op grond van de Woo?
Uit de publicatie op de website van het CBS maak ik op dat het CBS op 19 juni 2023 een besluit heeft genomen op grond van de Wet open overheid, waarbij de tabellen aan de verzoeker zijn verstrekt.
Waarom zijn deze tabellen in de Nederlandse versie niet vrij toegankelijk via het CBS en verwijst het CBS in de beantwoording van het betreffende Woo-verzoek naar andere tabellen, waar niet om wordt gevraagd?
Uit de publicatie op de website van het CBS maak ik op dat het CBS op 19 juni 2023 een besluit heeft genomen op grond van de Wet open overheid, waarbij de tabellen aan de verzoeker zijn verstrekt. De tabellen zijn voor eenieder opvraagbaar.
Kunt u uitleggen waarom het CBS aangeeft de doodsoorzaken in Nederland automatisch te coderen, maar vervolgens geen Nederlandse dictionary tabel wil overleggen?
Uit de publicatie op de website van het CBS maak ik op dat het CBS op 19 juni 2023 een besluit heeft genomen op grond van de Wet open overheid, waarbij de tabellen aan de verzoeker zijn verstrekt.
Waarom verwijst het CBS naar de website van de maker van de Iris software met data uit 2019, terwijl sinds 2020 veel aan de coderingen van betreffende dictionary tabellen is veranderd en er allerlei nieuwe coderingen zijn bijgekomen? Begrijpt u dat met deze data dus geen correcte informatie ingewonnen kan worden over de doodsoorzakenregistratie van en door het CBS tijdens de coronacrisis?
Deze constatering is niet juist.
Op de website van de maker van de software zijn de meest recente beslistabellen voor Iris terug te vinden. Het CBS heeft hier in een eerder Woo-besluit van 21 februari 2023 naar verwezen. Daarbij heeft het CBS verwezen naar de versies van de tabellen van de jaren 2019 t/m 2022 en niet alleen naar 2019. De Nederlandstalige dictionary tabel is inmiddels vrijgegeven voor alle versies die zijn gebruikt tijdens de in het WOO-verzoek omschreven periode
Erkent u dat het voor de automatische omzetting – een werkwijze die sinds 2013 bij het CBS gewoon is – naar internationale ICD-codes, noodzakelijk is om een Nederlandse dictionary tabel te hebben, aangezien de doodoorzaken van overledenen worden geregistreerd en bijgehouden in het Nederlands? Zo nee, waarom niet?
Ja, een Nederlandse dictionary tabel is nodig om de doodsoorzaken van overleden te registreren en bij te houden in het Nederlands.
Klopt het dat het zonder de integratie van deze taalspecifieke dictionary niet mogelijk is om de automatische doodsoorzakencodering te doen middels de Iris software die het CBS hiervoor zegt te gebruiken?
Ja, de taalspecifieke dictionary is noodzakelijk om automatisch doodsoorzaken te coderen.
Klopt dat de Iris software die gebruikt wordt voor de automatische doodsoorzakencoderingen voorschrijft dat er een taalspecifieke dictionary nodig is om deze codering te kunnen doen en dat de gebruiker van de software, in Nederland dus het CBS, deze taalspecifieke dictionary zelf moet maken, integreren en actueel houden?
Ja, zie antwoord op vraag 7. Het CBS onderhoudt de dictionary tabel.
Indien een Nederlandse dictionary tabel niet nodig is voor de door het CBS uitgevoerde automatische omzetting naar ICD-codes, kunt u dan uitleggen hoe de Nederlandstalige doodsoorzaken dan accuraat kunnen worden vertaald naar correcte ICD-codes?
De dictionary tabel zet een groot gedeelte van de medische termen op het doodsoorzakenformulier om naar ICD-codes. Wanneer in de dictionary tabel een bepaalde medische term (nog) niet is opgenomen, zoals met COVID-19 het geval was wordt deze door de medisch codeurs bekeken en wordt de ICD-code handmatig in het systeem gezet.
De «Nederlandstalige dictionary tabel« is geen tabel die beslisregels bevat voor het bepalen van de onderliggende doodsoorzaak. Het is een bestand waarin de medische termen die op het doodsoorzaakformulier worden opgeschreven opgenomen zijn met in de kolom ernaast de vertaling naar de bijbehorende ICD-10 code. Door de formulieren eerst langs deze dictionary tabel te laten gaan voordat ze het daadwerkelijke codeersysteem in gaan kan een aantal van de formulieren automatisch verwerkt worden. De formulieren worden deels automatisch en deels handmatig verwerkt. Bij de uitbraak van de COVID-19-pandemie is besloten dat formulieren met de term COVID-19 erop handmatig verwerkt worden en niet automatisch. De dictionary tabel is daarom niet gebruikt voor het verwerken van formulieren met een vermelding van COVID-19 erop.
Indien er geen Nederlandse dictionary tabel is, kunt u dan uitleggen waarom het CBS zegt dat de doodsoorzakenregistratie geautomatiseerd middels de Iris software wordt gecodeerd, terwijl dat dan dus systeemtechnisch onmogelijk zou moeten zijn?
Zie het antwoord op vraag 6. Bij de verwerking van de doodsoorzakenformulieren gebruikt het CBS een dictionary tabel.
Indien er wel een Nederlandse dictionary tabel is, wat is dan concreet de reden om deze informatie niet te willen verstrekken conform het daarvoor ingediende Woo-verzoek, of los van het Woo-verzoek de tabel gewoon publiek beschikbaar te maken?
Het CBS heeft blijkens de publicatie op de website op 19 juni 2023 een besluit genomen op grond van de Wet open overheid, waarbij de tabellen aan de verzoeker zijn verstrekt.
Wilt u los van het genoemde Woo-verzoek de dictionary tabel en alle versies doen laten publiceren en/of aan de Kamer ter beschikking laten stellen? Zo nee, waarom niet?
Het CBS heeft blijkens de publicatie op zijn website op 19 juni 2023 een besluit genomen op grond van de Wet open overheid, waarbij de tabellen aan de verzoeker zijn verstrekt.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en tenminste een week voor het plenair debat over de oversterfte beantwoorden?
Ja.
De aanpak van illegale handel in beschermde plant- en diersoorten of producten ervan |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink , Kuipers |
|
Bent u bekend met het rapport «Dreigingsbeeld milieucriminaliteit», dat stelt dat illegale wildlife handel waarschijnlijk een factor is in het ontstaan van epidemieën door zoönosen?1
Ja, op 8 juli 2022 is de Kamerbrief met gezamenlijke reactie op het Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 door de Minister van Justitie en Veiligheid en de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister voor Natuur en Stikstof naar uw Kamer verzonden2.
Bent u bekend met het marburgvirus, dat vermoedelijk via vleermuizen of besmet vlees op mensen wordt overgedragen, waarbij het sterftecijfer kan oplopen tot 90 procent? Zo ja, bent u bereid om aan de hand van het voorbeeld van het marburgvirus in de World Health Assembly (WHA) vergadering van mei aan te kaarten dat de (illegale) handel in wilde dieren grote, nieuwe virusuitbraken tot gevolg kan hebben? Zo nee, waarom niet?2
Ik ben bekend met het Marburgvirus. Marburg is een zogenoemde virale hemorragische koorts (zoals Ebola) die voorkomt in West Afrika. Het virus wordt overgedragen door contact met een bepaalde familie uit de orde van de vleermuizen (vleerhonden) en kan zich vervolgens tussen mensen verspreiden via direct contact met bloed of andere lichaamsvloeistoffen. Ook andere zoogdieren kunnen besmet raken, zoals apen en antilopen. Het virus is zeer besmettelijk en kan dodelijk zijn. Volgens de WHO is de case fatality rate rond de 50%. Naast beheersmaatregelen die voor andere infectieziekten ook gelden, zoals vroege identificatie en snelle isolatie van gevallen, tijdige opsporing, nauwlettende opvolging van mensen die gevaar lopen en goede persoonlijke bescherming, is het cruciaal om bereiding en eten van bushmeat (ook wel wild meat genoemd) te vermijden. De verspreiding buiten Afrika komt vooral door het internationaal reizen door mensen. De kans dat Marburgvirus via internationale handel in (uit het wild afkomstige) dieren wordt verspreid is erg klein maar niet uitgesloten. Aandacht in relevante internationale gremia voor het tegengaan van illegale handel in (uit het wild afkomstige) dieren en vlees blijft van groot belang. Indien opportuun zal ik daar aandacht voor vragen.
Deelt u de mening dat de handel in wilde dieren zeer omvangrijk is, desastreuze gevolgen heeft voor dieren en ecosystemen en vaak verbonden is met andere vormen van criminaliteit zoals drugshandel, mensensmokkel, wapensmokkel en het financieren van terroristische organisaties? Zo nee, waarom niet?3, 4
Zoals al eerder geuit baart de impact van illegale internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten en producten daarvan zorgen en zet het de internationale biodiversiteit ernstig onder druk. Ik onderken dat wildlife crime vaak verweven is met andere vormen van criminaliteit. Dit gegeven onderstreept het belang van aandacht voor wildlife crime, zoals ook wordt geconcludeerd in hoofdstuk 11 van het Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 20216.
Bent u ermee bekend dat het «Dreigingsbeeld milieucriminaliteit» stelt dat wildlife crime de vierde grootste criminele industrie is, gebaseerd op omzet en dat Interpol aangeeft dat wildlife crime elk jaar met vijf tot zeven procent toeneemt en daarmee twee tot drie keer zo hard groeit als de wereldeconomie?5, 6
Wildlife crime – in de betekenis van Illegal wildlife trade – wordt, gelet op financiële omvang, gezien als de vierde internationale illegale handel na de handel in drugs, mensenhandel en handel in namaakproducten9, zie ook de gezamenlijke reactie op het Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021, die op 8 juli 2021 naar uw Kamer is verzonden10. Ik ben ook bekend met de schattingen van Interpol. Echter, deze schattingen zijn inmiddels enkele jaren oud en het is lastig om inzicht te krijgen in de daadwerkelijke omvang van criminaliteit, vanwege de heimelijke aard hiervan. De actuele omvang en jaarlijkse groei van illegal wildlife trade zijn daarom niet met zekerheid vast te stellen.
Bent u ermee bekend dat de Financial Action Task Force (FATF) stelt dat de illegale handel in wildlife als een ernstige internationale, georganiseerde vorm van criminaliteit kan worden gezien, die corruptie voedt, de biodiversiteit bedreigt en aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid?7
Ik ben ermee bekend dat de Financial Action Task Force (FAFT) stelt dat «The illegal wildlife trade is a major transnational organized crime, which generates billions of criminal proceeds each year. IWT fuels corruption, threatens biodiversity, and can have a significant negative impact on public health and the economy.»12 De omvang en impact van illegal wildlife trade is groot en zet de internationale biodiversiteit ernstig onder druk. Zoals eerder geuit onderkennen we de verantwoordelijkheid die Nederland als handelsland heeft in het bestrijden hiervan13.
Bent u ermee bekend dat het European Crime Prevention Network (EUCPN) stelt dat overheden wildlife crime niet serieus genoeg nemen als een vorm van criminaliteit met een enorme verwevenheid met andere vormen van criminaliteit?8
Ik ben bekend met het rapport van het European Crime Prevention Network (EUCPN) waarin wordt gesteld dat overheden te weinig prioriteit geven aan wildlife crime. Wij onderkennen de ernst van wildlife crime en onze verantwoordelijkheid in de bestrijding ervan, zie ook de beantwoording bij vraag 3 en 5.
Bent u ermee bekend dat door criminelen wildlife crime juist wordt gezien als een vorm van misdaad met een lage pakkans en lage straffen, terwijl er hoge winsten kunnen worden behaald? Bent u voornemens de maximumstraffen voor wildlife crime te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beantwoord in de brief Schriftelijk overleg over Publicatie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 van 25 maart 202215 zijn de maximumstraffen vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht en in de Wet op de economische delicten. Bij de zwaardere misdrijven zijn forse straffen mogelijk. Voor wildlife crime kunnen gevangenisstraffen tot 6 jaar worden opgelegd en is er mogelijkheid tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Op dit moment zie ik geen aanleiding om deze maximumstraf te verhogen.
Deelt u de conclusies van bovengenoemde rapporten dat overheden wildlife crime serieuzer moeten nemen als vorm van criminaliteit, ook gezien de omvang en verwevenheid met andere vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze vorm van criminaliteit meer structurele aandacht krijgt in de Europese Unie (EU) alsook in Nederland? Heeft u hierover overleg met andere relevante ministeries?
Zowel binnen Nederland als binnen de EU en internationaal wordt samengewerkt aan de bestrijding van wildlife crime, zie voor een beschrijving hiervan de Beleidsreactie van 8 juli 202216 en hoofdstuk 11 van het Dreigingsbeeld17. In de beantwoording van vraag 20 gaat de Minister van LNV in op het EU Action Plan Against Wildlife Trafficking en de inzet van Nederland.
Deelt u de mening dat het vaak lastig is om bedreigde dieren en planten te detecteren in producten, ook omdat de ingrediënten vaak in andere talen staan vermeld? Zo ja, wat onderneemt u om dit te voorkomen?
Ik deel de mening dat het lastig kan zijn om bedreigde dier- en plantsoorten te detecteren in producten. De inspecteurs van NVWA en douaniers zijn opgeleid in het determineren van dier- en plantsoorten en producten hiervan. Ook worden er hulpmiddelen ontwikkeld om de inspecteurs hierin te assisteren, zoals apps en de inzet van analysetechnieken. Er is ook aandacht voor het herkennen van bepaalde combinaties van symbolen of letters in andere talen die beschermde soorten aanduiden. Daarbij geldt ook dat als een verboden ingrediënt op de verpakking staat vermeld het product direct in beslaggenomen genomen kan worden zonder verdere toetsing of de genoemde beschermde soort ook daadwerkelijk aanwezig is.
Daarnaast zijn bij de douane en de NVWA specialisten opgeleid in het determineren van specifieke beschermde dier- of plantensoorten. Zij verlenen assistentie bij inbeslagnames. Het Nederland Forensisch Instituut en het Douanelab voeren indien nodig analyses uit. Tools en technieken die onder andere worden ingezet voor determinatie zijn macroscopisch en microscopisch morfologisch onderzoek, spectroscopie, DNA-analyses, maar ook het gebruik van vertaalapplicaties en identificatiemateriaal.
Bent u ermee bekend dat Nederland in de top vijf staat van EU-landen met de hoogste inbeslagname van illegale handel in wilde dieren en planten, met name medicinale producten, goed voor 1184 inbeslagnames, 30 procent van de totale inbeslagnames in 2020? Zo ja, wat doet u tegen deze specifieke handel? Wordt hierover onderling overleg gevoerd tussen ministeries?9
Ik ben hiermee bekend. Het is overigens lastig vast te stellen of het daadwerkelijk om medicijnen gaat. TRAFFIC schaart in haar rapport diverse categorieën producten (waaronder voedingssupplementen en cosmetica) onder «medicinale producten». Bij het overgrote deel van de overtredingen betreft het producten met beschermde planten direct geadresseerd aan particulieren en gaat het om een kleine hoeveelheid voor persoonlijk gebruik.
Het relatief hoge aantal inbeslagnames in Nederland binnen de EU is ook toe te schrijven aan de import- en exportrol die Nederland speelt voor de interne EU-markt en de nauwe samenwerking binnen de handhavingsketen, welke leidt tot gerichte handhaving.
De Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES)-handhavingsketen bestaat uit diverse overheidspartners met elk een eigen rol en verantwoordelijkheid, welke onder diverse ministeries vallen. Er is continue afstemming en samenwerking. Er wordt opgetreden door middel van risicogerichte grenscontroles van de Douane en binnenlandse inspecties van de NVWA. Daarnaast wordt er voorlichting gegeven aan onder meer brancheverenigingen. Bij overtredingen wordt er handhavend opgetreden. Dit gaat vaak gepaard met nalevingsadvies, omdat de beschermde status van de gebruikte soorten en verplichting tot het aanvragen van CITES in- en uitvoervergunningen soms niet bekend is.
Verder wordt er door RVO indien nodig contact opgenomen met de autoriteiten in het land van herkomst of bestemming, zodat zij zich bewust worden van deze overtredingen en eventueel maatregelen kunnen treffen. Wanneer er indicaties zijn van structureel bewust crimineel handelen, wordt strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd.
Bent u ermee bekend dat Nederland in de top drie staat van bestemmings- en doorvoerhavens voor met name traditionele medicijnen?
Ik ben hier niet mee bekend. Zonder bron kan ik niet beoordelen of deze informatie juist is. Nederland is als handelsland met de haven van Rotterdam en met luchthaven Schiphol ten algemene wel een belangrijk invoerland voor de EU-markt en doorvoerland.
Wordt het onderwerp medicinale producten structureel geagendeerd tijdens EU-overleggen over illegale handel in wilde dieren en planten, aangezien zij een belangrijk aandeel vormen in de inbeslagnames binnen de EU en jaarlijks toenemen? Zo nee, bent u bereid om dit onderwerp structureel te agenderen tijdens relevante EU-overleggen?
Dit onderwerp staat niet structureel op de agenda. Op de EU-overleggen over illegale handel in bedreigde dieren- en plantensoorten worden de onderwerpen geagendeerd die op dat moment het meest actueel en relevant zijn. De aard van de vele inbeslagnames van «medicinale» producten betreft met name onbewuste overtreders, die zonder kennis van de wettelijk vereiste vergunningen producten in het buitenland bestellen, of meenemen van buitenlandse reizen, met het doel deze zelf te consumeren. Zie ook het antwoord op vraag 10. Wanneer opportuun zal ik binnen de EU-overleggen aandacht vragen voor dit onderwerp.
Bent u ermee bekend dat de meeste illegale handel in wildlife planten en dieren niet wordt opgespoord, mede veroorzaakt door een tekort aan opsporingscapaciteit en de moeilijkheid van het herkennen van bedreigde dieren en planten?
Dit is niet vast te stellen, omdat de gehele omvang van de criminaliteit niet bekend is. Zoals ik in de Kamerbrief Beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 20211 heb aangegeven is het wel zaak dat de middelen en capaciteit van alle schakels in de handhavingsketen goed op elkaar afgestemd worden en blijven. Het gaat dan om langere termijn commitment en specifieke oormerking van budgetten binnen de diverse organisaties. Dit is geen vanzelfsprekendheid en momenteel wordt er gekeken hoe de NVWA capaciteit binnen de CITES-handhavingsketen goed afgestemd kan worden. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Deelt u het inzicht dat de inbeslagnames slechts het topje van de ijsberg vormen?
Doordat de exacte omvang van de criminaliteit niet inzichtelijk is, kan niet worden vastgesteld hoe groot het percentage inbeslagnames is ten opzichte van het geheel aan illegale handel. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 speelt Nederland ten algemene een grote rol als handelsland binnen de EU en werken de verschillende partners in Nederland nauw samen. Dit leidt tot een relatief hoog aantal inbeslagnames.
Hoe groot schat u de waarde van illegale handel in Nederland?
Dat is niet in te schatten. Zoals aangegeven is de omvang van de criminaliteit niet inzichtelijk en maakt Nederland onderdeel uit van de EU interne markt.
Bent u ermee bekend dat veel illegale handel in wildlife via zee loopt en dat de verwachting is dat dit de komende jaren zal toenemen? Zo ja, wat is de inzet om deze vorm van illegale handel aan te pakken, ook met het oog op het feit dat de EU een belangrijke doorvoer- en bestemmingshaven is voor deze illegale handel en dat Nederland hierbij een prominente rol lijkt te spelen?10
Ik ben ermee bekend dat een deel van de illegale handel in wildlife via zeeroutes verloopt. Het Nederlands toezicht en de handhaving is daar mede op gericht, zoals het toezicht in de Rotterdamse Haven.
Het artikel gaat over de verwachte opleving van illegale handel – en dan met name grote zeevrachten van ivoor richting Zuidoost Azië – na de afname tijdens de coronapandemie. Nederland speelt daar specifiek geen prominente rol in. Wel vormt de verwachte opleving een aandachtspunt.
Deelt u de mening dat de handel in traditionele producten risicovol kan zijn voor de volksgezondheid, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelt in het rapport «Kruidenproducten uit de traditionele Chinese geneeskunde, Een verkennende studie naar aard, omvang en gebruik»? Zo ja, wat onderneemt u, eventueel in samenspraak met andere ministeries, om dit probleem aan te pakken, ook gezien het feit dat andere rapporten stellen dat Nederland een belangrijk bestemmingsland is?11
Producten die gebruikt worden voor traditionele geneeskunde betreffen meestal kruidenpreparaten met uitsluitend plantaardige ingrediënten. Nederland is in de wereld een belangrijke import- en doorvoerhaven voor goederen uit derde landen, waaronder traditionele medicijnen. Kruidenproducten uit de traditionele Chinese geneeskunde kunnen zowel de wettelijke status van medicijn (Geneesmiddelenwet) als van levensmiddel op basis van de Europese Algemene Levensmiddelenverordening (ALV) hebben. Voor de import van zowel geneesmiddelen, als levensmiddelen gelden strenge eisen die gericht zijn om de volksgezondheid te beschermen. Traditionele kruidengeneesmiddelen zijn registratieplichtig en worden daartoe door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) getoetst op veiligheid, kwaliteit en werkzaamheid op basis van langdurig gebruik en ervaring. Kruidensupplementen vallen onder de Warenwet. Op geneesmiddelen en levensmiddelen wordt conform de betreffende regelgeving gecontroleerd. Deze controles gebeuren in alle goederenstromen, ook de kleine zendingen rechtstreeks aan de consument. Consumenten worden onder andere door het Voedingscentrum en de NVWA gewaarschuwd dat er gezondheidsrisico’s zitten aan het gebruik van kruidenpreparaten uit derde landen die worden gekocht via het internet.
Deelt u de conclusies van recente rapporten van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer (ARK) dat de aanpak van milieucriminaliteit in de praktijk te wensen overlaat, omdat opsporing en vervolging te gefragmenteerd zijn en uiteindelijk sancties niet afschrikwekkend zijn met grote, vermijdbare milieuschade als gevolg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u sinds deze publicatie ondernomen? Is er onderling overleg tussen de relevante ministeries en, indien dit het geval is, hoe ziet dit overleg eruit?
Zoals eerder geuit deel ik de mening dat de aanpak van milieucriminaliteit versterking behoeft. Ik verwijs u naar de Beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 202121 en de Kamerbrief over versterking VTH-stelsel22 waarin wordt ingegaan op de stappen die zijn gezet naar aanleiding van de genoemde publicaties, zoals het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel.
Deelt u de mening dat een andere aansturing nodig is? Zo nee, waarom niet?
We zijn voornemens de Strategische Milieukamer (SMK) een formele positie te geven binnen de aanpak van milieucriminaliteit waardoor de slagkracht wordt vergroot.23 Dit is één van de acties binnen het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel, zie ook het programmaplan24 en de Kamerbrief over versterking VTH-stelsel25.
Gaat u naar aanleiding van het reeds gepubliceerde EU Action Plan Against Wildlife Trafficking (EU-Actieplan) een nationaal plan opstellen, zodat de gestelde EU-doelen uit dit plan kunnen worden uitgevoerd? Zo ja, per wanneer komt dit nationale plan en hoe wordt dit opgesteld voor overlappende onderwerpen met relevante ministeries? Wanneer en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven in welke vorm dit contact plaatsvindt?12
Nederland is gecommitteerd aan het herziene actieplan en gaat op basis van relevantie prioriteiten stellen in samenhang met de inzet op EU-niveau. Dit is belangrijk, omdat een gezamenlijke EU inzet cruciaal is voor het behalen van de doelstellingen. Een eerste prioritering op EU-niveau is gemaakt en zal later dit jaar verder ingevuld worden door middel van de geplande inzet van de lidstaten. Nederland gaat ook bepalen welke inzet geleverd zal worden. Nederland werkt al voor de handhaving op CITES met een meerjarige «horizontale» interventiestrategie die gezamenlijk is opgesteld door alle betrokken overheidspartners die vallen onder diverse ministeries. Deze strategie wordt vastgesteld in het Landelijk Overleg CITES, waarin alle partners zijn vertegenwoordigd27 en dat wordt voorgezeten door LNV. Jaarlijks worden op basis van de strategie gezamenlijk prioriteiten gesteld. Hierin worden onderdelen van het herziene actieplan de komende jaren opgenomen. Ik zal uw Kamer later dit jaar een overzicht van de Nederlandse inzet op het herziene actieplan toesturen zodra dit gereed is. Dit is mede afhankelijk van de afstemming met de Europese Commissie en de EU-lidstaten.
Bent u ermee bekend dat het EU-Actieplan als actiepunt noemt dat het bundelen van middelen, bijvoorbeeld door de oprichting van speciale eenheden die zich uitsluitend bezighouden met wildlife handel, moet worden aangemoedigd en bevorderd?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Ziet u meerwaarde in het opzetten van een gespecialiseerde unit, waarbij specialisten worden verenigd om op dagelijkse basis bezig te zijn met illegale handel in wilde dieren en planten, aangezien het rapport «Dreigingsbeeld milieucriminaliteit» stelt dat de aanpak van illegale handel in wilde dieren verdeeld is over diverse autoriteiten, met versnipperd beleid als gevolg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer en hoe is het overleg met relevante ministeries?13
In Nederland hebben we al een »gespecialiseerde unit»: het Landelijk Overleg CITES waarin alle bij de CITES-handhaving en implementatie betrokken overheidspartners vertegenwoordigd zijn vanuit zijn of haar eigen rol, verantwoordelijkheid en expertise (zie ook het antwoord op vraag 20). De Nederlandse aanpak en structuur kenmerkt zich door korte lijnen en slagkracht, gericht op de illegale internationale handel van door CITES beschermde plant- en diersoorten. Nederland heeft deze structuur binnen de EU ook onder de aandacht gebracht en onderschrijft dit actiepunt. De stelling in het Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 met betrekking tot versnippering van beleid, waarnaar uw vraag verwijst, heeft betrekking op milieucriminaliteit in het algemeen, niet op «illegale handel in wilde dieren» in het bijzonder.
Bent u voornemens het actiepunt uit het EU-Actieplan uit te voeren dat vraagt om een bewustwordingscampagne bij consumenten, die moet leiden tot een gedragsverandering als het gaat om de aankoop van traditionele medicijnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangekondigd in de Kamerbrief Beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 zal ik samen met de partners een bewustwordingscampagne ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten, ook in samenhang met EU initiatieven op dit gebied. In het Actieplan worden diverse soorten en productgroepen genoemd. Nederland maakt daar in gezamenlijkheid een keuze in op basis van relevantie en noodzaak, waarbij de illegale handel in bijvoorbeeld beschermde vogel- en reptielensoorten van grote zorg is. Doorlopend worden er al acties uitgevoerd door de overheidspartners om de bewustwording van de regelgeving te vergroten, zoals de Douane reizen-app, en ook op te roepen misstanden te melden via Meld Misdaad Anoniem29.
Hoe wordt de aangenomen motie van de leden Vestering en Akerboom (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1491) over een bewustwordingscampagne over de gevaren van handel in wilde dieren en planten uitgevoerd? Kunt u aangeven hoe de bewustwordingscampagne wordt vormgegeven?
Dit jaar zal ik een bewustwordingscampagne ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten samen met de overheidspartners, voortbouwend op al ingezette acties en ook in samenhang met EU initiatieven op dit gebied. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Bent u ermee bekend dat als prioriteit 3 in het EU-Actieplan wordt genoemd: «Enforcing regulations and policies to fight wildlife trafficking effectively», waarbij wordt geadviseerd dat handhavingsautoriteiten, zoals rechters, beter moeten worden geïnformeerd over wildlife crime en dat als mogelijkheid wordt genoemd om wildlife crime te integreren in de nationale curricula van relevante academies en opleidingen? Wat vindt u van dit actieplan? Bent u bereid in overleg met relevante andere ministeries dit te onderzoeken en te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met prioriteit 3 van het herziene EU Action Plan against wildlife trafficking en onderschrijf het belang. In Nederland is dit reeds het geval. Studiecentrum Rechtspleging (SSR) biedt rechters en OM-medewerkers cursussen omtrent de Wet natuurbescherming waarin veel aandacht is voor CITES.30 CITES handhavingspartners zijn betrokken bij de opzet en inhoud. Tevens staat de jaarlijkse themadag van de expertgroep economisch strafrecht voor rechters en gerechtsjuristen dit jaar in het teken van CITES & Wildlife crime.
Wat vindt u van het actiepunt genoemd in het EU-Actieplan dat er richtlijnen moeten worden opgesteld voor bedrijven en sectoren die vaak betrokken zijn bij handel in wildlife, zoals aanbieders van traditionele medicijnen, waarin ze worden verplicht te handelen op hun due-diligence verplichting?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij due diligence,ofwel gepaste zorgvuldigheid, toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). In algemene zin onderschrijf ik het belang van «guidelines», ofwel richtsnoeren, om relevante partijen te ondersteunen in het op goede wijze uitvoeren van Europese regelgeving. De Corporate Sustainability Due Diligence Directivewaar het EU actieplan naar verwijst, zal eerst vastgesteld moeten worden. De onderhandelingen hierover zijn nog gaande.
Bent u bereid om in te zetten op verbetering van technieken die helpen in deze opsporing, zoals ook genoemd in het EU-Actieplan?
Ja, het verbeteren van technieken is een continue proces waarin kennisdeling op EU en internationaal niveau van belang is. Hier zet ik mij blijvend voor in.
Deelt u de mening dat er voldoende budget beschikbaar is om het hernieuwde EU-Actieplan te kunnen waarborgen? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om het EU-Actieplan uit te voeren? Zo nee, bent u bereid het budget te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Voor het uitvoeren voor de voor Nederland relevante onderdelen van het actieplan is voldoende budget. Zie het antwoord op vraag 20 hoe de onderdelen nationaal worden geborgd en binnen de EU zullen worden gedeeld.
Deelt u de mening dat het van belang is om de rol van (illegale) handel in wilde dieren structureel te bespreken op wereldoverleggen, zoals die van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Convention on Biological Diversity (CBD) en de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES), gezien de link die er is tussen (illegale) handel in wilde dieren en zoönose risico’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe u dit in overleg met relevante ministeries zult adresseren?
Ik verwijs hierbij naar een eerder antwoord op vragen van het lid Van Esch over traditionele medicijnen die deels gemaakt zijn van bedreigde plant- en diersoorten (5 april 2023, kenmerk 2023Z04413) en de verzamelbrief natuur van 23 juni 2023 (Kamerstuk 33 576, nr. 325) – beide in reactie op de motie Vestering/Akerboom (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1490) –, waarbij is aangegeven waar opportuun het belang van de volksgezondheid en bescherming van de biodiversiteit in internationale gremia zal worden benadrukt.
Kunt u nogmaals aangeven hoe de overheid burgersen reizigers informeert over de risico’s van interactie met wilde en exotische dieren, aangezien die informatie niet werd gevonden op de websites waarnaar wordt verwezen in antwoorden op eerdere vragen? Bent u alsnog bereid om de informatie te laten opnemen op relevante websites?14, 15
Reizigers kunnen op www.ggdreisvaccinaties.nl (reistips honden, apen, muggen, teken, zeedieren) informatie vinden wat te doen in de interactie met in het wild levende dieren. Daarnaast kunnen reizigers een persoonlijk advies vragen bij de GGD. In het kader van het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid33 is daarnaast een marktonderzoek uitgevoerd naar zoönosen-geletterdheid (de combinatie van kennis, alertheid en gedrag ten aanzien van zoönosen) bij burgers. De focus van dit onderzoek lag op het kennisniveau en de perceptie van doelgroepen (waaronder ook reizigers) over verschillende transmissieroutes. De resultaten van dit onderzoek worden door het RIVM gebruikt om doelgerichte communicatie in te zetten om de zoönosen-geletterdheid te verhogen.
Het vrijgeven van CBS-data met betrekking tot de doodsoorzakenregistratie tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het Woo-verzoek dat is ingediend voor het vrijgeven van de zogenaamde Nederlands-talige «dictionary tabel» en alle versies daarvan die tijdens en kort voor de coronapandemie, gebruikt zijn, waarmee het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) diagnoses met de zogenaamde Iris software ten behoeve van de doodsoorzakenstatistiek automatisch omzet naar internationale ICD codes?
Ik ben op de hoogte van het feit dat er bij het CBS een Woo-verzoek is ingediend door de publicatie van het verzoek en het besluit1 op de website van het CBS op 19 juni 2023.
Kunt u uitleggen waarom dit Woo-verzoek niet wordt ingewilligd en waarom het CBS deze tabel op grond van de Woo niet wil verstrekken?
Uit de publicatie op de website van het CBS maak ik op dat het CBS op 19 juni 2023 een besluit heeft genomen op grond van de Wet open overheid, waarbij de tabellen aan de verzoeker zijn verstrekt.
Waarom zijn deze tabellen in de Nederlandse versie niet vrij toegankelijk via het CBS en verwijst het CBS in de beantwoording van het betreffende Woo-verzoek naar andere tabellen, waar niet om wordt gevraagd?
Uit de publicatie op de website van het CBS maak ik op dat het CBS op 19 juni 2023 een besluit heeft genomen op grond van de Wet open overheid, waarbij de tabellen aan de verzoeker zijn verstrekt. De tabellen zijn voor eenieder opvraagbaar.
Kunt u uitleggen waarom het CBS aangeeft de doodsoorzaken in Nederland automatisch te coderen, maar vervolgens geen Nederlandse dictionary tabel wil overleggen?
Uit de publicatie op de website van het CBS maak ik op dat het CBS op 19 juni 2023 een besluit heeft genomen op grond van de Wet open overheid, waarbij de tabellen aan de verzoeker zijn verstrekt.
Waarom verwijst het CBS naar de website van de maker van de Iris software met data uit 2019, terwijl er sinds 2020 veel aan de coderingen van betreffende dictionary tabellen is veranderd en er allerlei nieuwe coderingen zijn bijgekomen? Begrijpt u dat met deze data tijdens de coronacrisis dus geen correcte informatie ingewonnen kan worden over de doodsoorzakenregistratie van en door het CBS?
Deze constatering is niet juist.
Op de website van de maker van de software zijn de meest recente beslistabellen voor Iris terug te vinden. Het CBS heeft hier in een eerder Woo-besluit van 21 februari 2023 naar verwezen. Daarbij heeft het CBS verwezen naar de versies van de tabellen van de jaren 2019 t/m 2022 en niet alleen naar 2019. De Nederlandstalige dictionary tabel is inmiddels vrijgegeven voor alle versies die zijn gebruikt tijdens de in het WOO-verzoek omschreven periode
Erkent u dat het voor de automatische omzetting – een werkwijze die sinds 2013 bij het CBS gewoon is – naar internationale ICD codes, noodzakelijk is om een Nederlandse dictionary tabel te hebben, aangezien de doodoorzaken van overledenen worden geregistreerd en bijgehouden in het Nederlands? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat het zonder de integratie van deze taalspecifieke dictionary niet mogelijk is om de automatische doodsoorzakencodering te doen middels de Iris software die het CBS hiervoor zegt te gebruiken?
Ja, een Nederlandse dictionary tabel is nodig om de doodsoorzaken van overleden te registreren en bij te houden in het Nederlands.
Klopt dat de Iris software die gebruikt wordt voor de automatische doodsoorzakencoderingen voorschrijft dat er een taalspecifieke dictionary nodig is om deze codering te kunnen doen en dat de gebruiker van de software, in Nederland dus het CBS, deze taalspecifieke dictionary zelf moet maken, integreren en actueel houden?
Ja, de taalspecifieke dictionary is noodzakelijk om automatisch doodsoorzaken te coderen.
Indien een Nederlandse dictionary tabel niet nodig is voor de door het CBS uitgevoerde automatische omzetting naar ICD-codes, kunt u dan uitleggen hoe de Nederlandstalige doodsoorzaken dan accuraat kunnen worden vertaald naar correcte ICD codes?
De dictionary tabel zet een groot gedeelte van de medische termen op het doodsoorzakenformulier om naar ICD-codes. Wanneer in de dictionary tabel een bepaalde medische term (nog) niet is opgenomen, zoals met COVID-19 het geval was wordt deze door de medisch codeurs bekeken en wordt de ICD-code handmatig in het systeem gezet.
De «Nederlandstalige dictionary tabel« is geen tabel die beslisregels bevat voor het bepalen van de onderliggende doodsoorzaak. Het is een bestand waarin de medische termen die op het doodsoorzaakformulier worden opgeschreven opgenomen zijn met in de kolom ernaast de vertaling naar de bijbehorende ICD-10 code. Door de formulieren eerst langs deze dictionary tabel te laten gaan voordat ze het daadwerkelijke codeersysteem in gaan kan een aantal van de formulieren automatisch verwerkt worden. De formulieren worden deels automatisch en deels handmatig verwerkt. Bij de uitbraak van de COVID-19-pandemie is besloten dat formulieren met de term COVID-19 erop handmatig verwerkt worden en niet automatisch. De dictionary tabel is daarom niet gebruikt voor het verwerken van formulieren met een vermelding van COVID-19 erop.
Indien er geen Nederlandse dictionary tabel is, kunt u dan uitleggen waarom het CBS zegt dat de doodsoorzakenregistratie geautomatiseerd middels de Iris software wordt gecodeerd, terwijl dat dan dus systeemtechnisch onmogelijk zou moeten zijn?
Zie het antwoord op vraag 6. Bij de verwerking van de doodsoorzakenformulieren gebruikt het CBS een dictionary tabel.
Indien er wel een Nederlandse dictionary tabel is, wat is dan concreet de reden om deze informatie niet te willen verstrekken conform het daarvoor ingediende Woo-verzoek, of los van het Woo-verzoek de tabel gewoon publiek beschikbaar te maken?
Het CBS heeft blijkens de publicatie op de website op 19 juni 2023 een besluit genomen op grond van de Wet open overheid, waarbij de tabellen aan de verzoeker zijn verstrekt.
Wilt u los van het genoemde Woo-verzoek de dictionary tabel en alle versies laten publiceren en/of aan de Kamer ter beschikking laten stellen? Zo nee, waarom niet?
Het CBS heeft blijkens de publicatie op zijn website op 19 juni 2023 een besluit genomen op grond van de Wet open overheid, waarbij de tabellen aan de verzoeker zijn verstrekt.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en tenminste een week voor het plenaire debat over oversterfte?
Ja.
Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat op Schiphol wel concentratiemetingen voor ultrafijnstof (UPF) worden uitgevoerd, die iets zeggen over de blootstelling van (platform)medewerkers, maar dat zeer zorgwekkende stoffen (ZZS), zoals benzeen en formaldehyde niet worden gemeten?
Ja, Schiphol voert (op dit moment) concentratiemetingen uit naar UFP, niet naar ZZS1. Schiphol geeft aan dat hieraan prioriteit is gegeven, omdat uit eerdere oriënterende metingen naar bepaalde stoffen van de ZZS-lijst (bijvoorbeeld PAK’s en benzeen) naar voren is gekomen dat de concentraties van deze stoffen zich ruim onder de arbogrenswaarden bevinden.
Dat prioriteit wordt gegeven aan UFP betekent niet dat andere stoffen uit beeld zijn. Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Wordt er op een andere wijze onderzoek gedaan naar de blootstelling van (platform)medewerkers aan ZZS uit de uitlaatgassen of aan andere schadelijke stoffen? Zo nee, is hier vanuit het voorzorgsbeginsel van de werkgever geen verplichting toe?
Schiphol heeft desgevraagd aangegeven dat het Institute for Risk Assessment Sciences van de Universiteit Utrecht (IRAS) in opdracht van Schiphol en het Samenwerkingsverband Vliegtuig- en Dieselmotoremissies (voorheen genaamd de Taskforce stoffen) een blootstellingsonderzoek aan het vormgeven is om inzicht te krijgen in blootstelling van platformmedewerkers aan ultrafijn stof (UFP) gedurende een werkdag. Het Samenwerkingsverband is momenteel met het IRAS in gesprek om te bezien of stoffen die als ZZS zijn aangemerkt, afkomstig van vliegtuigmotoren, onderdeel kunnen zijn van dit blootstellingsonderzoek.
Volgens de Arboregelgeving is de werkgever verantwoordelijk voor het vaststellen van de aard, mate en duur van blootstelling aan alle stoffen die gevaarlijk voor de gezondheid kunnen zijn. Vervolgens moeten maatregelen worden getroffen om blootstelling aan die stoffen weg te nemen of tot het minimale te beperken. Als stoffen kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische eigenschappen hebben, gelden strengere eisen. Voor deze stoffen geldt dat werkgevers verplicht zijn maatregelen te nemen om blootstelling aan deze te stoffen tot het minimum te beperken. Ook als de werkelijke blootstelling lager is dan is toegestaan volgens de wettelijke grenswaarde voor die stoffen. Om werkgevers te helpen zijn de stoffen die die eigenschappen in elk geval hebben, vastgelegd in de SZW-lijst2. De voorbeelden die u noemt, benzeen en formaldehyde, zijn beide opgenomen in de SZW-lijst als kankerverwekkend. Zeer zorgwekkende stof (ZZS) is overigens geen begrip in de Arboregelgeving, maar komt uit de milieuregelgeving.
De Arbeidsinspectie eist als onderdeel van het eerste eisenpakket aan Schiphol en aan de werkgevers van platformmedewerkers het opstellen van een volledige Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) en een Plan van Aanpak. Daar horen de bovenstaande verplichtingen bij: vaststelling van de aard, mate en duur van blootstelling en het nemen van maatregelen conform de arbeidshygiënische strategie. De Arbeidsinspectie eist ook in meer detail wat (een deel van) die maatregelen moeten zijn en verbindt daar termijnen aan.
Klopt het dat er voor medewerkers in de industrie blootstellingsnormen voor ZZS zijn en arboregels die de gezondheid van werknemers moeten beschermen?
De term ZZS komt niet voor in de Arboregelgeving, maar is een milieu-term die slaat op uitstoot naar de lucht, niet op blootstelling van medewerkers. Voor wat betreft blootstelling van werkenden aan gevaarlijke stoffen gelden er concrete normen op basis van de Arboregelgeving, namelijk grenswaarden. Voor veel stoffen zijn wettelijke grenswaarden vastgesteld. De werkgever is verplicht deze te gebruiken bij de invulling van zijn arboverplichtingen. De stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgesteld komen vaak, maar niet per definitie overeen met stoffen op de ZZS-lijst.
Als er geen wettelijke grenswaarde is vastgesteld voor een stof, is de werkgever verplicht zelf een niveau vast te stellen waarbij blootstelling geen gezondheidsschade oplevert en die te gebruiken voor zijn arbobeleid. Voor kankerverwekkende en mutagene stoffen geldt dat, als het technisch niet mogelijk is om blootstelling volledig te voorkomen door het wegnemen van de bron van de blootstelling, de blootstelling altijd tot het technisch zo laag mogelijk niveau moet worden gebracht.
Bent u het ermee eens dat een veilige werkomgeving een universeel recht is en ook voor medewerkers van een luchthaven vergelijkbare blootstellingsnormen zouden moeten gelden?
Ja, daar bestaat geen verschil van mening over: werkenden in ons land hebben recht op een gezonde en veilige werkomgeving. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, gelden voor alle bedrijven dezelfde blootstellingsnormen. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de Arbowet- en regelgeving.
Kunt u er, mogelijk na overleg met uw collega’s van VWS en SZW, voor zorgen dat ook Nederlandse luchthavens blootstellingsonderzoek gaan doen bij platformmedewerkers aangaande ZZS?
Het vaststellen van de aard, mate en duur van blootstelling aan gevaarlijke stoffen van werknemers is de verantwoordelijkheid van de betreffende werkgevers. De Arbowet verplicht hen hiertoe.
Schiphol heeft aangegeven regelmatig contact te hebben met de regionale luchthavens om hen bij te praten over de status en aanpak van het programma vliegtuig- en dieselmotoremissies op Schiphol. Daar waar Schiphol informatie en/of kennis kan delen, ervaringen kan uitwisselen of samen met andere luchthavens kan optrekken, wordt dat gedaan. De regionale luchthavens hebben over deze materie ook onderling contact.
Een kort overzicht:
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, wordt met IRAS bezien of stoffen die als ZZS zijn aangemerkt, onderdeel kunnen worden van het blootstellingsonderzoek op Schiphol. Het resultaat hiervan zal worden gedeeld met de regionale luchthavens.
De Kamer wordt op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen op dit gebied.
Kan parallel hieraan alvast bekeken worden hoe blootstelling aan schadelijke stoffen verminderd zou kunnen worden en wat er juridisch nodig is om dit te realiseren?
Zoals in de Kamerbrief van 22 december 2022 over luchtvaartemissies3 is opgenomen, is begin 2022 door de sector een Taskforce opgericht rond de aanpak van blootstelling van medewerkers aan UFP. Die aanpak is verbreed naar andere emissies. Vandaar ook de naamsverandering naar Samenwerkingsverband Vliegtuig- en Dieselmotoremissies. Dit Samenwerkingsverband zet in op maatregelen zoals het terugdringen van APU-gebruik en langere pushback, welke conform de eisen van de Arbeidsinspectie binnen nu en de komende jaren zullen worden gerealiseerd.
Wat de juridische borging betreft, schrijft de Arbowetgeving regels voor en liggen er (ontwerp)eisen van de Arbeidsinspectie, beide gericht op minimalisatie van de blootstelling aan schadelijke stoffen.
Voor de langere termijn is in het Duurzame luchtvaartakkoord vastgelegd dat op Schiphol in 2030 zero carbon emissions voor de grondgebonden activiteiten geldt. Dat heeft tot gevolg dat platformpersoneel dan niet meer blootgesteld wordt aan gevaarlijke stoffen uit die grondgebonden activiteiten.
Daarnaast is afgesproken dat in 2030 duurzaam taxiën de standaardoperatie is op Schiphol, wat zorgt voor een verdere vermindering van de uitstoot van gevaarlijke stoffen door vliegtuigen. Ook zal op termijn de inzet van alternatieve brandstoffen tot minder uitstoot leiden.
Is bekend in hoeverre zorgen over gezondheid en arbeidsomstandigheden meespelen bij het tekort aan werknemers op Schiphol? Zou het vooruitzicht op verbetering Schiphol een aantrekkelijkere werkgever kunnen maken?
Het is niet bekend in hoeverre deze zorgen invloed hebben op de arbeidskrapte op Schiphol. Samen met de luchthaven en vakbonden zijn de Ministeries van IenW en van SZW in gesprek over verbeteringen van de arbeidsomstandigheden op Schiphol. Er zijn sinds 2022 dan ook verschillende ontwikkelingen ingezet met betrekking tot arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en gezondheid. Zo zijn er (tijdelijke) toeslagen gegeven, rustruimtes verbouwd en wordt er onderzocht of het verminderen van het aantal grondafhandelingsbedrijven een positief effect heeft op de arbeidsomstandigheden.
Een gezonde werkplek met goede werkomstandigheden kan, evenals goede arbeidsvoorwaarden, een positieve invloed hebben op het aantrekken van nieuwe werknemers. Het is hierbij primair aan de werkgevers om ervoor te zorgen dat de arbeidsomstandigheden naar behoren zijn en om nieuwe werknemers aan te trekken.
Kunt u reageren op het bericht dat de FNV uit de «Taskforce Vliegtuiguitstoot» is gestapt?1 Heeft de vakbond gelijk in haar bewering dat werkgevers al vele jaren weten dat vliegtuiguitstoot schadelijk is, maar men de erkenning daarvan op de lange baan schuift om aan claims te ontkomen?
Het is belangrijk dat de uitstoot van schadelijke stoffen op Schiphol wordt teruggedrongen, dat is iets dat de volle aandacht heeft van de rijksoverheid.
Het vertrek van de FNV uit het Samenwerkingsverband wordt betreurd. Het was van toegevoegde waarde dat werknemers daarin vertegenwoordigd waren. De onafhankelijk voorzitter van de begeleidingscommissie van het Samenwerkingsverband heeft laten weten dat hij eerder geen signalen heeft gehad dat de FNV overwoog zich terug te trekken en de argumentatie van de FNV hiervoor niet herkent.
De Minister van SZW heeft tijdens het CD Gezond en veilig werken op 15 juni 2023 aangegeven dat ze in gesprek gaat met de FNV en Schiphol. Dit onder meer om meer kleuring te krijgen van de uitspraak van de FNV over het door de werkgevers op de lange baan schuiven van erkenning van de schadelijkheid van vliegtuiguitstoot.
Bent u van plan om de drie eisen van de FNV over te nemen en uit te voeren dan wel uitvoering af te dwingen?
De Minister van SZW gaat in gesprek met de FNV en Schiphol, onder meer over de door de FNV genoemde onafhankelijkheid van de uit te voeren onderzoeken.
Daarnaast heeft de FNV aangegeven versnelling te willen in de plannen voor het creëren van een gezonde werkomgeving. Op dit punt zijn de termijnen relevant die de Arbeidsinspectie in haar eerste pakket eisen aan Schiphol en de afhandelingsbedrijven stelt. Op korte termijn, binnen enkele maanden, moeten de werkgevers op Schiphol zorgen voor een volledige RI&E samen met een Plan van Aanpak. Ook moeten zij hun werknemers een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek aanbieden, waarin wordt gekeken naar de gezondheidseffecten van blootstelling aan vliegtuiguitstoot en dieselmotoremissie. Schiphol en de afhandelingsbedrijven hebben aan de Arboregels en de eisen van de Arbeidsinspectie te voldoen binnen de gestelde termijnen. Anders krijgen de bedrijven een boete.
Verwacht u schadeclaims door gezondheidsschade van werknemers op Schiphol? Wie is volgens u aansprakelijk? Treft de overheid blaam voor gezondheidsschade doordat regelgeving achterbleef en handhaving tekortschoot?
In de Arbowet- en regelgeving is geregeld dat de werkgever verantwoordelijk is voor een gezonde en veilige werkomgeving. Op naleving van de verplichtingen uit de Arbowet wordt toegezien door de Arbeidsinspectie.
In de civielrechtelijke arbeidsverhouding tussen een werknemer en een werkgever is het mogelijk dat de werknemer de werkgever aansprakelijk stelt voor schade die hij/zij heeft opgelopen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. De beoordeling hiervan geschiedt aan de hand van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek. De civiele rechter beoordeelt dergelijke aansprakelijkheidsclaims. Dit staat los van de instrumenten van de Arbeidsinspectie.
Er was en is geen sprake van achterblijvende regelgeving. Er bestond altijd al de verplichting op grond van de Arbowetgeving om blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. De werkgevers waren hier dus al aan gehouden.
Zoals gezegd is het belangrijk dat iedereen veilig en gezond moet kunnen werken. Iedereen die misstanden, onveilige of ongezonde arbeidsomstandigheden tegenkomt, kan laagdrempelig en eenvoudig een melding doen bij de Arbeidsinspectie.5 Dat kan ook anoniem.
Het afnemend psychisch welbevinden onder jongvolwassenen |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op vraag 3 en 4 van de eerder gestelde vragen van het lid Ephraim1 geantwoord heeft met «Daarnaast werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in het hoger onderwijs met de onderwijsinstellingen aan een integrale aanpak mentale gezondheid. In het mbo wordt vanuit de Gezonde School-aanpak en het programma Welbevinden op School samengewerkt aan de mentale gezondheid van studenten. In dat kader zullen de resultaten van dit onderzoek ook bij de instellingen in het hoger onderwijs en mbo onder de aandacht worden gebracht. In gesprekken met jongeren heb ik hier ook oog voor»? Wat is het programma Welbevinden op School van plan te doen aan de mentale gezondheid van jongeren?
Het programma Welbevinden op School ontwikkelt, bundelt en verspreidt kennis over wat werkt bij het bevorderen van het welbevinden van leerlingen en mbo-studenten via een integrale en duurzame aanpak. Dit doet het programma door scholen en hun partners met behulp van (wetenschappelijke) kennis en handelingsperspectieven in staat te stellen schoolbreed te werken aan welbevinden. Zo stelt het programma praktijkkaarten en checklists beschikbaar voor scholen in het primair en voortgezet onderwijs en in het mbo die meer aandacht willen besteden aan welbevinden. Verder zijn er handreikingen voor bijvoorbeeld het preventief werken aan sociaal-emotionele ontwikkeling en welbevinden en het signaleren van sociaal-emotionele problemen bij leerlingen. Tot slot is het programma kennispartner van Gezonde School. Gezonde School is een aanpak die po-, vo- en mbo-scholen ondersteunt om structureel bij te dragen aan een goede gezondheid van leerlingen, mbo-studenten en medewerkers van de school.
Wordt er bij dit programma ook gekeken naar de problemen die vooral meisjes hebben?
Welbevinden op School heeft op verschillende manieren aandacht voor kwetsbare groepen waarbij de mentale gezondheid meer dan gemiddeld onder druk lijkt te staan, waaronder meisjes in het vo. Het programma maakt voor scholen, GGD en gemeenten inzichtelijk wat er bekend is uit onderzoek over mentale gezondheid en biedt handvatten om het mentaal welbevinden van leerlingen en studenten structureel te bevorderen. Via bijvoorbeeld inspiratiesessies en workshops bij scholenkoepels of op congressen, waarbij recente trends en cijfers (zoals het HBSC-onderzoek) op een begrijpelijke manier uitgelegd worden. Het programma gaat vervolgens met professionals in gesprek over mogelijke situaties en verklaringen achter de cijfers.
Zo ja, wordt de aanpak al naar gelang de bevindingen daarop aangepast?
In het funderend onderwijs en het mbo zet OCW in op welbevinden met de reeds genoemde programma’s Welbevinden op School, Gezonde School en het Nationaal Programma Onderwijs. Deze programma’s zijn gericht op alle leerlingen en mbo-studenten, maar de invulling kan wel specifiek op bepaalde doelgroepen gericht zijn. Scholen worden daarbij gemotiveerd om ook hun eigen signalering goed op orde te hebben. Dit biedt scholen en hun partners handvatten voor maatwerk. Maatwerk is nodig om te komen tot een keuze voor passende interventies en aanpakken binnen hun eigen schoolomgeving, bijvoorbeeld wanneer er relatief veel meisjes zijn die kampen met somberheids- of stressklachten.
Herinnert u zich dat u op vraag 5 van de eerder gestelde vragen reageerde met «Er bestaan inderdaad al langer zorgen over de mentale gezondheid van de Nederlandse bevolking, specifiek onder jongeren en jongvolwassenen. Zo noemt de Volksgezondheid Toekomstverkenning 2020 dit een van de grootste gezondheidsrisico’s voor de toekomst. Dit komt onder meer omdat we in de samenleving hoge eisen stellen aan onszelf en aan elkaar. De druk om te presteren is hoog: op school, in het sociale leven en op het werk. Zowel offline als online. Daarbij komt ook dat jongvolwassenen in toenemende mate zorgen hebben over hun toekomst door maatschappelijke kwesties, zoals klimaat, energie en wonen. De corona pandemie heeft een vergrootglas gelegd op de bestaande problematiek en heeft extra druk gelegd op de mentale gezondheid»? Denkt u dat er enige verantwoordelijkheid bij het onderwijs ligt die deze druk op de schouders van jonge mensen legt via lessen/lesmateriaal?
Het onderwijs is een plek waar kennis en vaardigheden maar ook normen en waarden worden meegegeven aan een volgende generatie. Het onderwijs draagt dus bij aan een cultuur van hoge verwachtingen, maar is ook een plek om de leerling of student daar tegen te beschermen. Dat kan bijvoorbeeld door in de mentorles aandacht te besteden aan omgang met stress. Met hoge verwachtingen an sich is niets mis. Met onrealistische en eenzijdige verwachtingen wel. Er moet dus ruimte in de lessen blijven om passies te kunnen ontwikkelen, om fouten te kunnen maken en om dat bespreekbaar te maken met een vertrouwde docent of mentor. Toetsen kunnen ook voor druk zorgen. Het LAKS vraagt al enige tijd aandacht voor het fenomeen toetscultuur, waarbij een te grote nadruk wordt gelegd op toetsen en cijfers. Samen met het LAKS en andere partijen verkent OCW de oorzaken van toetsdruk en wordt er gezocht naar oplossingen. Zo zorgt OCW in samenwerking met het veld voor een handreiking met uitgangspunten om scholen te helpen om toetsdruk te verminderen.
Zo ja, kunt u dat middels een analyse nader toelichten?
Het valt niet te ontkennen dat steeds meer jongeren druk ervaren vanuit het onderwijs. Zo blijkt uit onderzoek dat in het voortgezet onderwijs de ervaren druk door schoolwerk sinds 2001 is verdrievoudigd, 45% van de leerlingen ervaart (nogal) veel druk door schoolwerk.2 Ook in het hbo en wo ervaart ruim de helft van de studenten stress en predatiedruk.3 Uit recent onderzoek (Trimbos-instituut, ECIO en RIVM, 20234) komt naar voren dat deze stress bij studenten wordt veroorzaakt door een opeenstapeling van onzekerheden, zowel binnen als buiten het onderwijs. Studenten ervaren stress door bijvoorbeeld de onzekerheid op de woningmarkt en het klimaat. In het onderwijs ervaren studenten vooral druk van ouders en van henzelf om goed te presteren. Volgens leerlingen wordt druk in het voortgezet onderwijs voornamelijk veroorzaakt door toetsen, cijfers en huiswerk. Ouders en scholen wijzen de druk vanuit de samenleving als belangrijkste oorzaak aan.5 Daar staat tegenover dat er wetenschappelijke consensus is over het belang van hoge verwachtingen bij het verbeteren van prestaties van leerlingen, vooral bij leerlingen uit een lage sociaaleconomische status. Daarom is het zo belangrijk om als school en ouders geen onrealistische, eenzijdige of statische verwachtingen te hebben. De verwachtingen moeten meegroeien met de leerling. Ook studenten geven aan dat stress en prestatiedruk an sich niet slecht zijn, maar dat de opeenstapeling van onzekerheden en langdurige stress ongezond is. De onderzoekers van het recent verschenen onderzoek naar oorzaken van stress en prestatiedruk (Trimbos-instituut, ECIO en RIVM, 2023) geven aan dat studenten meer zekerheid, rust en ruimte nodig hebben, en het waar mogelijk ook zouden moeten krijgen.
Daarnaast is het belangrijk dat jongeren zich in het onderwijs mentaal (verder) ontwikkelen door om te leren gaan met stress en dat ze tijdig aan de bel trekken wanneer het niet goed met ze gaat. Dit zijn vaardigheden die ze meenemen in de rest van hun leven. Onderzoek naar de karakteristieken van stress en prestatiedruk in het mbo zal nog uitgevoerd worden.
Heeft u ideeen over op welke manier de lessen en het lesmateriaal dusdanig kunnen worden bijgesteld dat studenten daar minder stress van ervaren?
Uit eerder genoemd onderzoek van het Trimbos-instituut, ECIO en RIVM komt naar voren dat de ongelijk verdeelde studielast door het jaar heen stress en druk veroorzaakt bij studenten in het hbo en wo. De Minister van OCW heeft aangekondigd het bindend studieadvies aan te willen passen om een betere balans tussen studievoortgang en welzijn te brengen. Ook loopt er nu een pilot «Een slimmer collegejaar» waarin wordt verkend hoe meer rust en ruimte gecreëerd kan worden door de tentaminering terug te brengen of het collegejaar anders in te richten.
Daarnaast bestaan er al veel mooie voorbeelden van opleidingen waar lessen over het eigen welzijn een onderdeel zijn van het curriculum of van opleidingen waar docenten meer werken als een coach. Door écht verbinding te maken met studenten voelt de student zich meer thuis op een opleiding en daardoor kan een student minder druk ervaren wat resulteert in betere resultaten en minder uitval en studievertraging.
Herinnert u zich dat u op vraag 6 en 7 van de eerder gestelde vragen reageerde met «Om meer te weten te komen over de oorzaken van en oplossingen voor deze gevoelens van angst, onzekerheid en stress, ben ik 25 april 9 jl. in gesprek gegaan met jongeren, ouders, hulpverleners en bestuurders. Ik blijf dit gesprek de komende tijd voeren»? Wat is er uit de gesprekken met jongeren, ouders, hulpverleners en bestuurders gekomen?
De eerste gesprekken hebben veel losgemaakt en ik ben vooral verheugd dat een aanzienlijk aantal mensen mee wil denken en doen. Er wordt gesproken over de onderliggende oorzaken en ook komen maatschappelijke thema’s als prestatiedruk, rol van sociale media, individualisering, ontbreken van sociale cohesie als het ontbreken van perspectief voor jongeren heel duidelijk naar voren.
Welke inzichten heeft u hierbij opgedaan en tot welke overwegingen en conclusies bent u gekomen?
Ik constateer dat in deze gesprekken vooral de behoefte van jongeren naar voren komt dat volwassenen ook oprecht luisteren, aandacht en tijd hebben en aansluiten bij de leefwereld van jongeren. Daar blijf ik me dus sterk voor maken. Daarnaast maken we samen scherper wat er in onze samenleving gebeurt en wat er nodig is om meer perspectief te bieden aan onze jongeren. Op die manier hoeft jeugdhulp niet voor alle hulpvragen het enige passende antwoord te zijn.
Herinnert u zich dat u op vraag 9 van de eerder gestelde vragen reageerde met «Ik herken de signalen van eenzaamheidsgevoelens die uit de corona tijd voortkomen en voor een deel van de jongeren ook van na die tijd. Dit is een van de redenen waarom de aanpak «Eén tegen Eenzaamheid» is uitgebreid voor de doelgroep jongeren»? Kunt u concreet uiteenzetten wat er in deze aanpak specifiek voor jongeren zal worden gedaan?
Eind september 2022 is de vervolgaanpak van het actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid» voor de periode van 2022–2025 gelanceerd. In de vervolgaanpak wordt gewerkt aan het verminderen en voorkomen van eenzaamheid onder alle leeftijden (i.p.v. alleen 75+»ers) langs drie actielijnen; meer bewustwording in de samenleving over eenzaamheid, meer maatschappelijk initiatief tegen eenzaamheid en in alle gemeenten een lokale aanpak tegen eenzaamheid. In al deze lijnen wordt aandacht besteed aan eenzaamheid onder jongeren.
In de laatste meting van de Gezondheidsmonitor Jongeren en Volwassen komt naar voren dat 47% van de Nederlanders die 18 jaar of ouder zijn, zich wel eens eenzaam voelt. Bij jongeren is de stijging het grootst. Er is nog weinig bekend over eenzaamheid bij jongeren. Binnen het thematisch onderzoeksprogramma eenzaamheid van de Nationale Wetenschapsagenda zijn jongeren daarom één van de doelgroepen waar extra kennis over vergaard wordt de komende 2 jaar. Onder andere wordt daarin een meetinstrument ontwikkeld om ook eenzaamheid onder jongeren onder de 18 jaar te meten. Daarnaast is eenzaamheid één van de thema’s in de «Hey, het is oké-campagne». De campagne stimuleert jongeren met beginnende mentale klachten te praten over hoe ze zich voelen. Zoals over eenzaamheid. Dit onderdeel van de campagne wordt gelanceerd in oktober 2023.
Stichting Join Us, een belangrijke partner in het aanpakken van eenzaamheid bij jongeren, wordt ondersteund bij het doorontwikkelen van hun interventie. Deze interventie doorloopt het traject om tot effectief bewezen in de databank effectieve interventies te komen.
Uit een scan van alle collegeakkoorden van gemeenten is te zien dat de lokale aanpak in toenemende mate aandacht heeft voor eenzaamheid onder jongeren. Vanuit het actieprogramma worden gemeenten daarin ondersteund door o.a. een gratis adviseur, masterclasses, goede voorbeelden en regeerakkoordmiddelen die beschikbaar worden gesteld aan gemeenten voor de lokale aanpak van eenzaamheid. Voor de aanpak van eenzaamheid onder jongeren wordt samengewerkt met het programma Maatschappelijke Diensttijd (MDT). Eenzaamheid is één van de speerpunten van MDT en er is een kwartiermaker aangesteld om gemeenten te ondersteunen om lokaal met MDT en eenzaamheid aan de slag te gaan.
Herinnert u zich dat u op vraag 13 van de eerder gestelde vragen reageerde met «Ik vind de toenemende prestatiedruk onwenselijk en we moeten daar iets aan doen. De eerder genoemde maatschappelijke kwesties blijken bij te dragen aan het gevoel van «alles moeten» en hoge verwachtingen vanuit de jongere zelf en vanuit de samenleving. De mentaliteit van «alles eruit halen wat erin zit» is ook onderzocht in onder andere het voortgezet onderwijs, in het rapport «Druk in het voortgezet onderwijs» Uit dit rapport blijkt dat scholieren vooral door toetsen, cijfers en huiswerk een grote (prestatie)druk ervaren. Bijna driekwart van de ondervraagde havo- en vwo-scholieren ervaart best veel tot veel druk om goede resultaten te halen op school»? Ziet u een verband tussen de prestatiedruk onder jongeren en het maatschappelijk stigma op mbo-opleidingen?
Mbo-studenten geven aan een gebrek aan waardering te ervaren in een prestatiemaatschappij waarin het mbo als «laag» wordt bestempeld6. Dit is zorgelijk. Het onderwijs zou echter als een brede waaier aan opleidingsmogelijkheden gezien moeten worden, ieder met eigen waarde en
unieke kwaliteiten. In een onderzoek naar stress en prestatiedruk onder mbo-studenten, dat uitgevoerd zal worden om meer grip op de kenmerken van stress en prestatiedruk in het mbo, zal blijken of de prestatiedruk en het maatschappelijk stigma verband houden.
Herinnert u zich vraag 13 van de eerder gestelde vragen «Hoe kan het dat er in steeds meer gezinnen sprake is van «opvoedingsproblemen», zoals de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) schetst? Om wat voor problemen gaat het dan en waarom hebben we in toenemende mate problemen met het opvoeden van onze kinderen? Vraagt de maatschappij te veel van ouders? Hebben we te weinig tijd om onze kinderen op te voeden? Is de wereld waarin ouders/verzorgers kinderen moeten grootbrengen te complex geworden»? Bent u van mening dat de opvoedingsproblematiek deels zijn oorsprong vindt in het hedendaags onderwijs, dat een steeds grotere, opvoedkundige, rol speelt in het opvoeden van kinderen?
Ja, die herinner ik me. Ik ben niet van mening dat de in de vraag genoemde «opvoedingsproblematiek» zijn oorsprong vindt in het hedendaags onderwijs. In de beantwoording op vraag 15 van de eerder gestelde vragen, benoem ik dat in een recente essay van het NJI7 wordt gesteld dat fundamentele veranderingen in de samenleving weerslag hebben op het leven van kinderen, jongeren én opvoeders. Het gaat dan niet alleen om zorgen over de opvoeding of ontwikkeling van kinderen, maar bijvoorbeeld ook om geldzorgen of (gebrek aan) sociaal kapitaal.
Allerlei maatschappelijke (f)actoren kunnen dus invloed hebben op problemen op de gezinssituatie. Kinderen en jongeren hebben een hoopvolle toekomst nodig. De verantwoordelijkheid voor de opvoeding ligt in de eerste plaats bij de ouders van kinderen, maar ook het onderwijs heeft hier een rol in. Het onderwijs heeft altijd al een pedagogische taak heeft gehad. In de kern is dat niet veranderd. Goed onderwijs draagt juist bij aan de ontwikkeling en aan het welzijn van jongeren, niet aan opvoedingsproblematiek.
Zo ja, bent u dan van mening dat de toenemende invloed van het onderwijs en daarmee indirect van de overheid op de opvoeding van kinderen en jongeren misschien een slechte zaak is en zou moeten worden teruggedrongen?
Mijn collega’s en ik zijn niet van mening dat de toenemende invloed van het onderwijs en daarmee indirect van de overheid op de opvoeding van kinderen en jongeren een slechte zaak is. Zoals ik in het vorige antwoord aangaf, draagt het onderwijs juist bij aan de ontwikkeling en het welzijn van jongeren, samen met ouders. Hiervoor is een goed partnerschap tussen scholen en ouders belangrijk. In Nederland is daar veel ruimte voor. Ouders en leerlingen kunnen in ruime mate een school kiezen die goed past bij hun levensbeschouwing, religie of pedagogische overtuiging, zodat opvoeding en onderwijs nauw samen kunnen gaan.
Herinnert u zich vraag 18 van de eerder gestelde vragen «Heeft u een idee wat de invloed is van maatschappelijke ontwikkelingen in het buitenland, bijvoorbeeld vanuit de Verenigde Staten, op de gemoedstoestand van jonge mensen? Wat doet de grote aandacht voor bepaalde ideologieën, zoals bijvoorbeeld de transgenderbeweging en de Black Lives Matter (BLM)-movement, met het welzijn van jonge mensen? Welke invloed heeft de zeer aanwezige diversiteits- en inclusiviteitsbeweging en de daarmee gepaard gaande cancelcultuur op hen?» Waarop u antwoordde met «Er zijn diverse redenen en oorzaken die leiden tot een verslechterde mentale gezondheid. Er zijn geen directe causale relaties tussen de genoemde maatschappelijke ontwikkelingen/ideologieën die worden genoemd in de vraagstelling. Naar mijn weten is er geen onderzoek waaruit dit blijkt.»? Denkt u dat de «schuld» van racisme en/of slavernij die jongeren meegegeven wordt een zware last, is die kan leiden tot mentale gezondheidsproblemen?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 18 van de eerder gestelde vragen, zijn er diverse redenen en oorzaken die leiden tot een verslechterde mentale gezondheid. Naar mijn weten is er geen onderzoek waaruit een causale relatie blijkt tussen hetgeen gesteld in de vraagstelling en mentale gezondheidsproblemen.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 20 van de eerder gestelde vragen «Ik vind het belangrijk dat jongeren weten waar zij mentale hulp en ondersteuning kunnen vinden en krijgen. Dit gaat gelukkig al vaak goed, maar kan altijd beter. Zeker nu de mentale gezondheid en het welbevinden onder jongeren onder druk staat. Met de aanpak Mentale gezondheid: van ons allemaal zet ik in om die hulp en ondersteuning zo goed mogelijk te kunnen bieden aan jongeren. De doelen van de aanpak gaan over het bespreekbaar en zichtbaar maken van het belang van mentaal gezond zijn en blijven, het bieden van laagdrempelige ondersteuning en het bieden van handvatten om met de eigen mentale gezondheid aan de slag te gaan. Dit doen we samen met maatschappelijke partners, het bedrijfsleven en het sociale en culturele domein. Zo zijn er al interventies en platforms als de «Alles Oké? Supportlijn» en Jongerenhulponline, met als doel: het verbeteren van de mogelijkheden voor jongeren om op de juiste plek de meest passende anonieme hulp te kunnen ervaren, met een goede verwijzing naar lokale voorzieningen in eigen omgeving als dit nodig blijkt»? Denkt u dat jongeren, door de hoeveelheid aan hulplijnen/organisaties die het Nederlandse zorglandschap inmiddels rijk is, door de bomen het bos niet meer zien wanneer zij hulp nodig hebben?
Ik signaleer ook dat jongeren, naast dat ze met elkaar willen praten, ook behoefte hebben aan betrouwbare informatie over mentale gezondheid, antwoorden willen vinden op vragen over mentale gezondheid, peer-to-peer contact willen hebben, en soms zelfs een luisterend oor of mogelijkheden tot doorverwijzing naar bijvoorbeeld laagdrempelige inloopvoorzieningen. Dit najaar laat ik een onderzoek uitvoeren naar mogelijke synergie tussen verschillende bestaande initiatieven.
De dood van een drie maanden oude baby in het aanmeldcentrum Ter Apel |
|
Kati Piri (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
Kent u het bericht1 dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd constateert dat, hoewel geen link te leggen is tussen het overlijden en de omstandigheden, de dood van de drie maanden oude baby in het aanmeldcentrum Ter Apel plaatsvond in verblijfsomstandigheden die ongezond waren voor een moeder met jonge kinderen?
Ja, ik ben bekend met het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie Justitie en Veiligheid (de «Inspecties») over het onderzoek naar het overlijden van 3 maanden oude baby bij het aanmeldcentrum in Ter Apel gepubliceerd.
Wat vindt u ervan dat de Inspecties hebben geconstateerd dat in de provisorisch ingerichte verblijfsruimten voor kwetsbare asielzoekers sprake was van onhygiënische omstandigheden met een risico op besmettingsziekten, dat er werd gerookt en dat het ontbrak aan wiegjes en slaapzakken? Bent u het met de stelling eens dat, zelfs onder de moeilijke omstandigheden waaronder asielopvang moest worden geregeld, het hier gaat om de meest essentiële voorwaarden die geregeld hadden moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
De omstandigheden in Ter Apel waren gedurende de onderzoekperiode van de inspecties onwenselijk. Niet alleen voor (kwetsbare) bewoners, ook voor medewerkers van de keten. De inspecties constateerden tevens dat betrokken medewerkers er alles aan hebben gedaan om opvang en begeleiding te bieden in deze moeilijke omstandigheden. De sporthal, aannemende dat u hiernaar verwijst met «provisorisch ingerichte verblijfsruimten» is nooit ingezet als volwaardige opvangplaats en was het alternatief voor buiten op het veld moeten slapen.
Ik wil daarom nogmaals de noodzaak onderstrepen om met elkaar te komen tot voldoende aantal reguliere opvangplekken in Nederland.
Waarom was het noodzakelijk voor de moeder, die al een verblijfsvergunning had en sinds 2019 in Nederland woonde, om voor een aanvraag voor een zelfstandige asielvergunning naar Ter Apel af te reizen?
Het uitgangspunt is dat een asielaanvraag door de vreemdeling in persoon of door diens wettelijk vertegenwoordiger wordt ingediend in Ter Apel. Dit is ook als zodanig neergelegd in het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire. Dit geldt voor alle asielaanvragen, dus ook voor vreemdelingen die reeds in het bezit zijn van een – in dit geval – afgeleide asielvergunning en die graag een zelfstandige asielvergunning willen hebben. Het moment van indiening van deze asielaanvraag kan de vreemdeling in dat laatste geval wel zelf kiezen. Een vreemdeling met een afgeleide vergunning heeft immers reeds verblijfsrecht in Nederland. Er is overigens ook altijd overleg mogelijk met de IND in bijzondere gevallen om maatwerk te bieden indien nodig.
In het commissiedebat vreemdelingen- en asielbeleid van 28 juni jl. heb ik toegezegd dat ik nog schriftelijk terugkom op de vraag van het lid Podt over het verplicht melden in Ter Apel door kinderen onder de 15 jaar. Dit ga ik betrekken bij de inhoudelijke beleidsreactie op het rapport van de inspecties. Uw Kamer zal deze in het najaar ontvangen.
Waarom moest de moeder zelfs in Ter Apel verblijven? Waarom moest zij haar kinderen meenemen? Bood de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de moeder geen mogelijkheid aan om zich elders, wellicht digitaal, aan te melden voor een aanvraag voor een zelfstandige asielvergunning?
Momenteel moet een vreemdeling zich in persoon melden. Zoals toegezegd ga ik deze werkwijze voor kinderen nader bestuderen. Het in persoon aanmelden heeft onder andere als doel om de identiteit vast te stellen. Dit gebeurt aan de hand van biometrie, die enkel in persoon kan worden afgenomen. Daarnaast dienen er handelingen te worden verricht, zoals het registreren in systemen – aan de hand van de biometrie – die noodzakelijk zijn voor het in behandeling nemen van een asielaanvraag. Dat is ook de reden dat een enkele digitale melding – ook indien het een vreemdeling betreft die al verblijfsrecht heeft – onvoldoende is. Ook bij kinderen die asiel aan willen vragen is het van belang de identiteit vast te stellen. Om die reden is het belangrijk dat zij meekomen bij het indienen van een asielaanvraag.
In de regel neemt de betreffende procedure niet onnodig veel tijd in beslag. Afgelopen zomer was echter tijdelijk sprake van een unieke en uitzonderlijke situatie in Ter Apel. Vreemdelingen die op dat moment asiel aan wilden vragen, hebben onder moeilijke omstandigheden soms meerdere dagen moeten wachten voordat zij daadwerkelijk konden worden geregistreerd en een aanvraag konden indienen. Dat is helaas ook deze moeder overkomen. Dit is een uitermate onwenselijke situatie geweest en ik betreur dit ten zeerste.
Vindt u het niet omslachtig, onnodig en risicovol om statushouders in soortgelijke gevallen in Ter Apel te laten verblijven?
Het belang van het in persoon verschijnen ten behoeve van de registratie van de persoonsgegevens, het afnemen van biometrische gegevens en het indienen van een asielaanvraag – ook in geval vreemdelingen al verblijfsrecht hebben – onderstreep ik. Voor kinderen ga ik deze werkwijze nader bestuderen (zie beantwoording vraag 3 en 4). De omstandigheden waaronder dit afgelopen zomer heeft plaatsgevonden, betreur ik echter wel.
Om de druk op Ter Apel te ontlasten is daarom sinds 28 juni jl. een voorportaallocatie geopend in Assen, alwaar asielzoekers kunnen verblijven totdat zij aan de beurt zijn voor de procedure en niet onnodig lang in Ter Apel hoeven te verblijven.
Welke concrete maatregelen zijn inmiddels genomen om herhaling van dit afschuwelijke incident te helpen voorkomen?
Laat ik vooropstellen dat herhaling van dit incident voorkomen moet worden. Op basis van de nu bekende informatie, aldus de inspecties, is geen relatie vast te stellen tussen de verblijfsomstandigheden in de sporthal en het overlijden van de baby. Ik deel de aanbeveling van de inspectie om de sporthal niet meer in te zetten voor kwetsbare bewoners. Daarvoor is nodig dat we in Nederland met elkaar voldoende aantal reguliere opvangplekken organiseren. Die oproep blijf ik continue dan ook doen.
Op korte termijn zet ik mij in om het mogelijk te maken dat het aantal bewoners op locatie Ter Apel binnen het gestelde maximum van 2.000 blijft, bijvoorbeeld zoals eerder genoemd via het organiseren van overloop- en voorportaallocaties. Ook heb ik de politie opdracht gegeven om de verwerkingscapaciteit voor de identificatie procedure verder op te schalen, zodat eenieder vlot door de procedure kan.
Op langere termijn werk ik aan trajecten zoals bespoediging afdoening asiel (BAA) van de IND, de spreidingswet en een heroriëntatie op het asielsysteem in Nederland. Dit nog los van de trajecten die internationaal spelen, zoals de recent gemaakte afspraken in Europa en de afspraken met Tunesië.
Bent u bereid om deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid van 28 juni 2023 te beantwoorden?
Helaas is het mij niet gelukt om binnen de gebruikelijke termijn uw vragen te beantwoorden, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen.
Het openbaar maken van (de onderhandelingen over) de aanpassing van het aankoopcontract van de coronavaccins van BioNTech/Pfizer |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Waarom hebben de afgelopen maanden onderhandelingen plaatsgevonden met BioNTech/Pfizer over aanpassingen van de bestaande aankoopovereenkomst met betrekking tot de coronavaccins?1
De onderhandelingen met BioNTech/Pfizer vonden plaats omdat verschillende EU-lidstaten de wens hadden om tot meer flexibiliteit te komen op meerdere vlakken van de aankoopovereenkomst. Daarmee was de insteek van de onderhandelingen om tot afspraken te komen over de mogelijkheid om bestelde hoeveelheden van vaccins aan te passen en/of leveringen te verplaatsen in de tijd.
Waarom wordt de Kamer op vertrouwelijke wijze over dit proces geïnformeerd? Op welke grond baseert u zich daarbij? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Op Europees niveau is met farmaceuten overeengekomen de afspraken omtrent de aankoop van COVID-19-vaccins niet openbaar te maken. Op de inhoud van de overeenkomsten rust een geheimhoudingsplicht. Omdat het hier in de regel gaat om bedrijfsvertrouwelijke informatie, kan ik openbaarmaking hiervan niet zomaar afdwingen. Om deze reden kan ik uw Kamer alleen op vertrouwelijke wijze informeren over het proces en de inhoud van de onderhandelingen aangaande het aankoopcontract met BioNTech/Pfizer.
Bent u bereid dit proces alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke huidige minister politiek verantwoordelijk is voor de Mondkapjesdeal. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met uw antwoorden in eerder gestelde Kamervragen over wie staatsrechtelijk politiek verantwoordelijk is voor de Mondkapjesdeal?1, 2, 3, 4, 5
Ja.
Bent u bekend met uw eerdere antwoord waarin u aangaf dat de oud-minister voor Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, verantwoordelijk was voor het sluiten van de Mondkapjesdeal omdat hij staatsrechtelijk verantwoordelijk was voor de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waaronder mondkapjes, maar dat u staatrechtelijk niet de opvolger bent van de oud-minister voor Medische Zorg en Sport?
Ja.
Bent u bekend met uw eerdere antwoord dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer Kuipers, nu verantwoordelijk is voor het beleid betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waaronder mondkapjes en niet u?
Ja.
Als u niet de staatrechtelijke opvolger bent van de oud-minister voor Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, die verantwoordelijk was voor PBM/mondkapjes/Mondkapjesdeal, en u niet de huidige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bent, maar de heer Kuipers, die nu verantwoordelijk is voor PBM/mondkapjes, waarom bent u nu dan de politiek verantwoordelijke Minister voor de Mondkapjesdeal?
Zie hiervoor mijn beantwoording van Kamervragen van de PVV-fractie van 6 april jongstleden6 en van 1 juni jongstleden7
Zoals ik daarnaast ook in mijn brief aan uw Kamer van 19 juni jongstleden heb laten weten ben ik als Minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: LZS) verantwoordelijk voor het proces «coördinatie verantwoording COVID-19» bij VWS.8 Daaronder valt ook het door de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport ingestelde aanvullende onderzoek naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: het onderzoek naar de inkoop van PBM).9 Dientengevolge is het debat over het door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) ingestelde onderzoek naar de inkoop van PBM terecht met mij gevoerd.
Bent u de huidige ministerieel verantwoordelijke Minister die verantwoordelijk is voor het sluiten van de Mondkapjesdeal waarmee € 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging? Kunt u antwoorden met ja of nee? Zo nee, wie dan wel?
Zie mijn antwoord bij vraag 4.
Zo ja, wilt u dan alsnog antwoord geven op de vraag of u dan wel de juiste bewindspersoon bent om de € 100,8 miljoen euro belastinggeld die met de Mondkapjesdeal verloren ging terug te halen, omdat uit het Deloitte-onderzoek blijkt dat meerdere functionarissen VWS die onder de politiek verantwoordelijke Minister voor Medische Zorg en Sport vielen (namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) in de periode 10 tot 22 april 2020 betrokken waren bij de totstandkoming van de Mondkapjesdeal (en dus VWS) en u nu de politiek verantwoordelijke Minister voor die Mondkapjesdeal bent?
Zie hiervoor mijn beantwoording bij vraag 4 en van de Kamervragen van de PVV-fractie van 6 april jongstleden.10 En zie daarnaast, met betrekking tot de slagingskans van een eventuele rechtszaak, mijn brief van 19 juni jongstleden aan uw Kamer waarin ik toelicht dat de landadvocaat momenteel de rapporten van onderzoeksbureaus Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. (hierna: Deloitte) en EBBEN Partners B.V. (hierna: EBBEN) en de transacties die daarin worden behandeld, bestudeert.11 Indien een beoordeling van de landsadvocaat leidt tot een concrete vaststelling van een onregelmatigheid, zullen er passende stappen worden ondernomen. De landsadvocaat is verzocht om de rechten van VWS te monitoren en waar nodig veilig te stellen om bijvoorbeeld verjaring te voorkomen.12 De landsadvocaat heeft mij bevestigd dat de verschillende verjaringstermijnen onderdeel uitmaken van die monitoring. De eerste stuitingsbrieven – om verjaring te voorkomen – zijn derhalve reeds door de landsadvocaat verzonden. VWS zet hiermee alles op alles om de slagingskans van een eventuele rechtszaak te vergroten. Daarnaast heb ik de rapporten aan het OM overgedragen om te beoordelen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen in de onderzochte transacties.
Wilt u de vragen alstublieft gaarne ieder afzonderlijk beantwoorden zonder samen te voegen?
Wilt u alstublieft in uw antwoorden niet verwijzen naar eerdere antwoorden, maar het antwoord hier in deze antwoorden integraal opnemen?
Voor zover de antwoorden geen herhalingen zijn van eerdere antwoorden heb ik dat gedaan.
Wilt u alstublieft niet voor een derde keer in deze vervolgvragenreeks een uitstelbrief wegens afstemming sturen? U weet de antwoorden toch?
De beantwoording van Kamervragen wordt zo zorgvuldig mogelijk gedaan. In sommige gevallen lukt dit niet binnen de gestelde termijn.
De A-status van corona en het RIVM-advies over een mogelijke wijziging van die status |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Kuipers |
|
Wanneer heeft u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd te adviseren in hoeverre de volksgezondheid vordert de A-status voor COVID-19 te behouden en zo niet, of COVID-19 tot een andere in de Wet publieke gezondheid genoemde groep behoort en welke groep of status dat in dat geval zou moeten zijn?1
Ik heb het RIVM op 31 mei jl. gevraagd te adviseren over of het belang van de volksgezondheid vordert dat COVID-19 de A-status behoudt, en zo niet, of COVID-19 tot een andere in de Wet publieke gezondheid genoemde groep zou moeten behoren en welke groep dat in dat geval zou moeten zijn en waarom.
Kunt u de brief waarmee u dat advies vraagt aan de Kamer doen toekomen?
Ik heb het advies van het RIVM op 12 juni jl. ontvangen en diezelfde dag met uw Kamer gedeeld.2 In het advies van het RIVM is ook de adviesaanvraag opgenomen.
Indien de indeling van de groep bekend is, kan u dan aangeven wat het handelingsperspectief is in de betreffende groep of status?
In mijn brief van 16 juni heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om de A-status van COVID-19 te laten vervallen en de gevolgen van dit besluit.
Kunt u aangeven in hoeverre de aanbevolen groep of status nog kan veranderen? Zo ja, wat zijn daar de voorwaarden van?
Ik heb besloten het advies van het RIVM van 12 juni jl. op te volgen. Dit betekent dat COVID-19 niet langer wordt aangemerkt als infectieziekte behorende tot groep A of één van de andere in de Wet publieke gezondheid genoemde groepen (B1, B2 of C). Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 16 juni.
Kunt u bevorderen dat het RIVM binnen tien dagen advies uitbrengt en dat advies per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2, heb ik uw Kamer het advies van het RIVM zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies toegestuurd.
Kunt u deze vragen binnen tien dagen beantwoorden ivm de plenaire behandeling van wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid tot incorporatie van de Regeling mpox B1?2
Deze vragen zijn binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord en tijdig voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid tot incorporatie van de Regeling mpox B1.
Het bericht ‘Nog geen 20 procent van jongeren haalde gratis hpv-prik: ‘Kan veel ellende voorkomen’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nog geen 20 procent van jongeren haalde gratis hpv-prik: «Kan veel ellende voorkomen»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het resultaat dat na vijf maanden nog geen 20 procent van de in het begin van dit jaar genodigden voor een HPV vaccinatie (ruim 1,3 miljoen jongvolwassenen tussen de 18 en 27 jaar) het vaccin hebben gehaald?
Er zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd om de vaccinatie-bereidheid van niet-gevaccineerde vrouwen en mannen uit de doelgroep in te schatten. Vaccinatiebereidheid is niet hetzelfde als daadwerkelijke opkomst, maar wel de best beschikbare voorspeller. Uiting van voornemens vertaalt zich niet 1-op-1 naar daadwerkelijk gedrag. Het is ingewikkeld om exacte inschattingen te maken over de uiteindelijke opkomstpercentages van een campagne. Daarom zijn de resultaten van de onderzoeken naar vaccinatiebereidheid ook expliciet niet gebruikt als doelstelling, maar als richting voor de voorbereidende activiteiten.
Het uitgangspunt van deze HPV-campagne voor jongvolwassenen is om de mogelijkheid te bieden aan deze groep om zich alsnog te laten vaccineren tegen HPV. Elke gevaccineerd persoon is er één in het verminderen van ziektelast en sterfte veroorzaakt door HPV-gerelateerde kanker. Het was op voorhand bekend dat het lastig is deze doelgroep aan te zetten zich daadwerkelijk te laten vaccineren. Ik ben dan ook niet ontevreden over de voorlopige opkomst; uiteraard zou ik graag zien dat nog meer jongvolwassenen de vaccinatie tegen HPV nemen. Ik hoop en verwacht dat dit nog verder zal toenemen naar aanleiding van de lopende inspanningen van het RIVM en de GGD» en.
Kunt u reflecteren op eerdere onderzoeken waaruit bleek dat de helft van de jongvolwassenen het vaccin alsnog wilde halen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u een verklaring voor het verschil tussen de bereidwilligheid en het daadwerkelijk gehaalde percentage? Zo ja, hoe komt dit?
Er zijn verschillende factoren, die van invloed kunnen zijn op de opkomst; dit hangt af van het onderwerp en de doelgroep. Het is bekend dat deze doelgroep relatief weinig kennis heeft over HPV(-vaccinatie) en dat het halen van een vaccinatie voor deze doelgroep zeer laagdrempelig moet worden gemaakt. Daarom is er, via co-creatie, samen met representanten van de doelgroep nagedacht over wat uiteindelijk de «Mis «m niet!»-voorlichtingscampagne is geworden en bieden GGD »en vaccinaties steeds meer aan op plekken, waar de doelgroep zich al bevindt, zonder dat daar een afspraak voor gemaakt moet worden. Bijvoorbeeld met vaccinatiebussen en pop up locaties in winkelcentra, bij onderwijsinstellingen en op en rond treinstations.
Ik vind het verder van belang te benadrukken dat opkomst niet volledig maakbaar is vanuit de overheid en mensen zelf de keuze maken of zij de vaccinatie wel of niet willen halen. Ook moeten we ons realiseren dat er sprake is van een algemene internationale dip in de vaccinatiebereidheid, waarschijnlijk als gevolg van de coronapandemie. Dat neemt niet weg dat er ingezet wordt op goede informatievoorziening en maximale toegankelijkheid.
Wat gaat u doen om de HPV vaccinatie graad specifiek onder deze groep jongeren te verhogen?
Er wordt volop ingezet om jongvolwassenen de kans te geven de prik snel en gemakkelijk te halen. De HPV-vaccinatie voor jongvolwassenen is alleen in 2023 gratis en bestaat uit een serie van 2 prikken, waar minimaal 5 maanden tussen moeten zitten. Daarom is het belangrijk dat uiterlijk in juli de eerste prik wordt gehaald om de vaccinatieserie kosteloos af te ronden in 2023. Om dit extra onder de aandacht te brengen is er begin juni door het RIVM samen met de GGD» en de eerdergenoemde «Mis «m niet!»-campagne georganiseerd. Om jongvolwassenen te bereiken zette de campagne met name in op onlineadvertenties via sociale media en buitenreclame op plekken waar veel mensen uit de doelgroep komen. Door de campagne was er ook in diverse media weer aandacht voor de vaccinatiecampagne, wat de zichtbaarheid vergroot en het belang van de vaccinatie onderstreept.
Kunt u per categorie uitsplitsen wat de huidige vaccinatiegraad is, gezien de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft gesteld dat een vaccinatiegraad van 90% nodig is om baarmoederhalskanker de wereld uit te krijgen?
De vaccinatiegraad wordt bepaald door het RIVM en gerapporteerd in hun jaarlijkse Vaccinatiegraadrapport. In mijn brief over het Vaccinatiegraadrapport 2022 en de voortgang over de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties», die ik voor het zomerreces met uw Kamer zal delen, ga ik onder andere in op de HPV-vaccinatiegraad. In het Vaccinatiegraadrapport 2022 zijn de resultaten van de HPV-campagne voor jongvolwassenen tussen de 18 en 27 jaar niet meegenomen, gezien pas na afronding van de campagne resultaten kunnen worden meegenomen in de bepaling.
Deelt u het gevoel voor urgentie voor jongeren in de laatste leeftijdscategorie (tot en met 27 jaar), gezien het feit dat er een halfjaar tussen de twee vaccinaties moet zitten?
Ja, zie antwoord op vraag 5.
Wat gebeurt er met HPV vaccinaties die dreigen over de houdbaarheidsdatum te gaan?
Alle inzet is erop gericht om de HPV-vaccins zo optimaal mogelijk te benutten, bijvoorbeeld binnen het reguliere Rijksvaccinatieprogramma. Als dat niet lukt, dan zal er gekeken worden naar alternatieve bestemmingen voor de vaccins, bijvoorbeeld middels verkoop of donatie aan het buitenland.
Bent u bereid om de vaccins die over de houdbaarheidsdatum dreigen te gaan te gebruiken voor jongeren die net buiten de leeftijdscategorie vallen indien zij dit zelf wensen?
De Gezondheidsraad adviseert op basis van wetenschappelijke literatuur over het vaccinatieaanbod van de overheid. Op grond van deze advisering wordt er vervolgens een besluit genomen over landelijke invoering. In dit geval heeft de commissie geadviseerd de vaccinatie aan te bieden aan mensen tot en met 26 jaar oud. In 2019 heeft mijn ambtsvoorganger dit advies overgenomen. Er zijn in de tussentijd geen nieuwe wetenschappelijk inzichten, die reden geven om af te wijken van het advies van de Gezondheidsraad. De campagne richt zich daarom op de doelgroep zoals is vastgesteld. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 aangeef zal er alles aan gedaan worden om de HPV-vaccins zo optimaal mogelijk te benutten.
Coronasterfte in vergelijking met de normale griepsterfte |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot de coronasterftecijfers ten opzichte van de normale griepcijfers, naar aanlediding van vrijgegeven Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-documenten?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, aangezien de Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)-cijfers in juni 2020 al aangaven dat de coronasterfte vergelijkbaar was met die van een regulier influenzaseizoen en de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daarvan op de hoogte was gesteld, toch doorzette met verregaande maatregelen?
Uw suggestie dat de sterfte aan COVID-19 vergelijkbaar is met sterfte aan Influenza is niet juist. In de mailwisseling waar u naar verwijst staat beschreven dat COVID-19 in 9 weken (week 11 t/m 19 2020) al tot net zo veel oversterfte had geleid als de griep in 2017/2018 in 18 weken. De vergelijking van de twee periodes laat vooral zien dat het aantal sterftegevallen juist ongebruikelijk hoog was door COVID-19, terwijl er al maatregelen getroffen waren.
Ik wijs u tevens op de volgende publicaties2 van het CBS waarin de vergelijking met griep expliciet wordt gemaakt
Was de overheid op dat moment al in onderhandeling met partijen, bijvoorbeeld vaccinproducenten en/of producenten van medische hulpmiddelen et cetera, over de levering van producten en/of campagnes et cetera, die gestoeld waren op de voortzetting van het coronabeleid? Zo ja, kunt u gedetailleerd aangeven met welke producenten/leveranciers/partijen en waarvoor en om welke bedragen/tijdspaden/afnames het gaat?
Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 2, zorgde het COVID-19 virus voor ernstige ziekte en sterfte in de samenleving. Het voortzetten van de maatregelen was daarom van belang om de negatieve gevolgen van het virus zo veel mogelijk te beperken. Ik verwerp de suggestie dat het voortzetten van de maatregelen iets te maken had met mogelijke onderhandelingen op dat moment. Er heeft voortdurend gesprek plaatsgevonden met verschillende partijen om ervoor te zorgen dat essentiële medische producten beschikbaar zijn voor Nederlandse patiënten. Mogelijke COVID-19 medicijnen, vaccins en persoonlijke beschermingsmiddelen zijn daarop geen uitzondering. Het openbaar maken van de overeenkomsten omtrent de COVID-19-vaccins met farmaceuten is echter een vorm van contractbreuk. Over mijn inzet om de noodzakelijke geneesmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar te maken heb ik uw Kamer voortdurend geïnformeerd in die periode middels de COVID-19 stand van zaken brieven, die op enig moment wekelijks aan uw Kamer zijn verstuurd.
Was de overheid op dat moment bezig met het voorbereiden van nieuwe maatregelen, zoals het coronapaspoort? Zo ja, kunt u uitleggen waarom daar, met de kennis van de CBS-cijfers, niet (tijdelijk) mee gestopt is om de epidemiologische situatie naar aanleiding van de nieuwe data te herevalueren?
Voor zover mij bekend zijn er medio 2020 nog geen voorbereidingen getroffen voor wat later het coronatoegangsbewijs zou worden.
Kunt u uitleggen waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport/het kabinet liever koos voor het doorzetten van beleid waarvan de effectiviteit niet wetenschappelijk onderbouwd kon worden, terwijl wel al vaststond dat de maatregelen veel schade zouden aanrichten? Kunt u de overwegingen van deze keuze delen en beargumenteren?
Gedurende de gehele coronaperiode zijn maatregelen getroffen wanneer de volksgezondheid dat vergde. Deze maatregelen zijn noodzakelijk en proportioneel geacht op basis van de meest recente adviezen van het OMT en later ook het MIT.
Wanneer is het Outbreak Managenent Team (OMT) en zijn andere bij het coronabeleid betrokken personen/organisaties/gremia op de hoogte gebracht van deze CBS-cijfers?
De Kamer is vanaf de start van de pandemie op de hoogte gebracht van de epidemiologische situatie. Ook sterftecijfers en de duiding daarvan zijn bijvoorbeeld meegenomen in de technische briefings zoals verzorgt door de voorzitter van het OMT Jaap van Dissel, aan de Tweede Kamer. Daarnaast zijn de sterftecijfers van CBS en RIVM openbaar toegankelijk. Het CBS heeft de sterfteberichten op weekbasis vanaf week 11 2020 gepubliceerd.
Waarom is de Kamer over deze data en de duiding daarvan niet actief op de hoogte gebracht?
Zie antwoord vraag 6.
Bestond in het OMT en het kabinet consensus over het doorzetten van het coronabeleid en de maatregelen nadat deze CBS-data met betrekking tot de sterftecijfers bekend was, of was hierover discussie? Zo ja, op basis waarvan is toch besloten tot voortzetting/uitbreiding van de maatregelen en welke personen/gremia waren daarin leidend, op basis van welke (wetenschappelijke) overwegingen?
In juni 2020 werden de maatregelen ter bestrijding van het COVID-19 virus juist versoepeld gegeven de informatie over de ontwikkelingen van de pandemie. Op 1 juni 2020 ging de horeca weer open en een kwart van het middelbaar onderwijs. Op 8 juni gingen ook de basisscholen weer volledig open. Pas in augustus 2020 werden maatregelen opnieuw strenger vanwege het oplopend aantal besmettingen, ziekenhuisopnames, IC-opnames en sterfte.
Hoe reflecteert u achteraf bezien op de stelling van prof. Schetters die naar aanleiding van een grafiek van de heer van Dissel concludeerde dat de pandemie in mei 2020 al voorbij was?
Uw veronderstelling dat COVID-19 sterfte vergelijkbaar was met sterfte aan Influenza en dat de pandemie eigenlijk al voorbij was is niet juist, zie ook vraag 2. Ik heb hierover uw Kamer in eerdere beantwoording van vragen al uitgebreid geïnformeerd3, 4.
Waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport/het kabinet nooit publiekelijk gecommuniceerd dat de oversterfte door corona nagenoeg gelijk was aan die van een zwaar griepseizoen?
Zie antwoord vraag 9.
Is deze informatie bewust achtergehouden om draagvlak voor de coronamaatregelen te creëren/te behouden?
Zie antwoord vraag 9.
Zo nee, denkt u dan niet dat deze duiding en het in perspectief plaatsen van de oversterftecijfers van corona had bijgedragen aan het verminderen van de angst, paniek en de polarisatie in de samenleving?
Zie antwoord vraag 9.
Denkt u niet dat daardoor zowel veel maatschappelijke, economische, maar ook mentale en fysieke schade voorkomen had kunnen worden?
Zie antwoord vraag 9.
Wat was het antwoord op de vraag van de voormalig Minister of «andere infectieziekten minder kans krijgen»? Kunt u aantonen of dat inderdaad het geval was en zo ja, waarop is die analyse dan gebaseerd? Heeft u hiervoor medische/epidemiologische bewijslast?
In de mailwisseling waar u aan refereert wordt aangegeven dat er eerst sprake was van een forse stijging van de sterfte om daarna voor een bepaalde periode terug te keren naar een normaal tot zelfs lager niveau. De Minister vraagt zich af of, naast het feit dat bepaalde mensen waarschijnlijk eerder zijn overleden, dit deels ook verklaard kan worden doordat andere infectieziekten nu minder kans krijgen.
Dat is inderdaad mogelijk. Generieke maatregelen kunnen de overdracht van verschillende acute respiratoire luchtweginfecties met vergelijkbare verspreidingswijze beperken. Daarnaast beperken COVID-19 specifieke maatregelen de overdracht van SARS-CoV-2.
Indien u hierover geen wetenschappelijk gestaafde gegevens heeft, waarom is hier dan geen onderzoek naar gedaan, teneinde de crisissituatie en de maatregelen zo snel mogelijk te beëindigen?
Voor dit antwoord verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen 2. en 5.
Was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op het moment dat de CBS-cijfers bekend waren al bezig met het vormgeven van de «pandemiewet»?
Nee, het voorbereiden van de pandemiewet, oftewel, de ‘Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid’ is gestart in de tweede helft van april 2022.
Kunt u uitleggen waarom u de wijziging van de Wet publieke gezondheid (Wpg) toch heeft doorgezet, terwijl de oversterftecijfers door corona al vroeg lieten zien dat daar helemaal geen noodzaak toe was en de coronamaatregelen geen aantoonbaar effect hebben gehad op de verspreiding van het virus?
Voor dit antwoord verwijs ik naar het antwoord op vragen 2. en 5.