Het bericht ‘Grote woorden winnen in politiek Maastricht van sympathie’ |
|
Marieke Koekkoek (D66), Hilde Palland (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote woorden winnen in politiek Maastricht van sympathie»1 en het feit dat er in de gemeenteraad Maastricht discussie is ontstaan over de uitspraak van de rechtbank Limburg d.d. 25/4/2022 inzake de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo-)regeling voor grensondernemers, welke regeling de gemeente Maastricht uitvoert/heeft uitgevoerd voor de groep grensondernemers?
Ja, ik ben bekend met het krantenbericht. Van hetgeen precies speelt binnen de gemeenteraad ben ik niet op de hoogte. Dat is voor de gemeente Maastricht.
Wat is uw reactie op de ontstane discussie in de gemeenteraad?
Als Minister laat ik mij niet uit over hetgeen in een gemeenteraad speelt. Dat is aan de gemeente zelf.
Klopt het dat er inmiddels hoger beroep is ingesteld? Kunt u aangeven wat de redenen daarvoor zijn? Heeft het ministerie zich daarbij gevoegd?
Ja, ik verwijs verder naar de brief die ik op 16 juni 2022 aan de Kamer hierover heb gestuurd. Ik breng nog onder de aandacht dat in twee rechtszaken hoger beroep is ingesteld. In één van de twee zaken is het niet de gemeente Maastricht maar de grensondernemer die het hoger beroep heeft ingesteld. Deze grensondernemer is door de rechtbank in het ongelijk gesteld. Het ministerie wil als belanghebbende partij deelnemen aan beide beroepszaken.
Acht u het proportioneel dat, om eventueel verduidelijking te krijgen omtrent het hybride karakter van de Tozo-regeling, de getroffen ondernemers (nog langer) moeten wachten?
Het is belangrijk voor iedereen, dat de CRvB duidelijkheid geeft over de kwestie die speelt in de twee rechtszaken. De CRvB zal zich in deze procedures uitspreken over de vraag of de vrijheid van vestiging eraan in de weg staat, dat bijstand voor levensonderhoud niet wordt verstrekt aan (bepaalde) personen die niet in Nederland wonen. Uit het in Nederland afgesproken systeem volgt in deze zaken, dat het hoger beroep de uitvoering van de gevolgen van de uitspraak van de Rechtbank opschort, omdat de Tozo is gebaseerd op de Participatiewet.
Zijn er andere mogelijkheden om verduidelijking te krijgen omtrent de duiding en eventuele gevolgen van het «hybride karakter» van de Tozo-regeling anders dan via een hoger beroep? Wordt die weg (ook) bewandeld?
Het is altijd mogelijk om (juridische) experts te raadplegen om verduidelijking proberen te verkrijgen over de duiding en eventuele gevolgen van het «hybride karakter» van de Tozo-regeling. Elke geraadpleegde expert kan daarbij vanuit een bepaalde (juridische en/of feitelijke) invalshoek een advies geven. Zo’n advies is niet altijd eenduidig omdat zaken verschillend kunnen worden gewogen. Daarom is het goed dat nu de hogere (bestuurs)rechter deze zaak op een onafhankelijke en onpartijdige wijze gaat beoordelen.
Klopt het dat de Europese Commissie eerder vragen heeft gesteld aan Nederland over de Tozo-regeling in relatie tot het principe van vrije vestiging en Nederland daar nog geen reactie op heeft gegeven? Zo ja, wanneer verwacht Nederland de vragen van de Europese Commissie te beantwoorden? Kunt u de reactie alsdan ook ter informatie met de Tweede Kamer delen?
Zoals Uw Kamer bekend is heeft de EK bij brief van 2 december 2020 gevraagd naar de reactie van de Europese Commissie op de beantwoording van de vraag of het niet-exporteren van de Tozo een belemmering is voor de vrijheid van vestiging. Mijn ambtsvoorganger heeft hier bij brief van 28 januari 2021 antwoord op gegeven. Uw Kamer heeft daar gelijktijdig een afschrift van ontvangen.
Bent u van plan om in de toekomst de grenswerkers mee te nemen in alle nieuwe (tijdelijke) regelingen en de regelingen te toetsen aan de grensregio toetsing?
In brede zin heeft het kabinet aandacht voor knelpunten in de grensregio’s. Recent heeft de Minister van BZK hier namens het kabinet een brief over geschreven aan uw Kamer2. Daaruit blijkt dat een gerichte aanpak van knelpunten van waarde kan zijn, bewustwording en toetsing van beleid aan de voorkant negatieve grenseffecten mogelijk kan voorkomen, en dat de aanpak van (grens)belemmeringen in grensregio’s verder ter hand zal worden genomen.
Nederland hanteert, net als andere EU-lidstaten, het territorialiteitsbeginsel. Dat betekent dat alleen mensen die rechtmatig in een bepaalde lidstaat woonachtig zijn aanspraak kunnen maken op sociale bijstand in die bepaalde lidstaat.
Het bericht 'Woonwagenbewoners op de zwarte lijsten bij gemeenten: nationale waakhond doet onderzoek' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woonwagenbewoners op zwarte lijst bij gemeenten: nationale waakhond doet onderzoek»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle gemeenten die met deze checklist werken en hebben gewerkt?
Er wordt – voor zover ik weet – niet bijgehouden welke gemeenten met deze checklist werken of hebben gewerkt. De checklist maakt onderdeel uit van het Model Privacy Protocol Binnengemeentelijke gegevensdeling bij de aanpak van ondermijning (hierna: modelinformatieprotocol). Dit modelinformatieprotocol is bedoeld als handleiding en maakt inzichtelijk op welke wijze op dit terrein binnen een gemeente rechtmatig de informatiedeling kan worden ingericht. Aan de hand van de checklist kunnen signalen (op grond van een aantal kenmerken en indicatoren) worden beoordeeld. De checklist kan worden aangepast aan de eigen gemeentelijke praktijk. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van gemeenten – om desgewenst met behulp van het modelinformatieprotocol en de checklist – binnen de bestaande wettelijke kaders gegevens uit te wisselen.
Klopt het dat de «checklist ten behoeve van de signaalanalyse» is opgesteld door uw ministerie? Zo niet, was u wel op de hoogte van het bestaan van deze checklist?
In het kader van de aanpak van ondermijning heeft uw Kamer gevraagd naar de mogelijkheden van binnengemeentelijke informatiedeling. Mijn voorganger heeft uw Kamer in het plenair debat Drugs (11 september 2019, Handelingen II 2019/20, nr. 107, items 6 en 9) toegezegd die mogelijkheden in kaart te brengen en het daaruit voortvloeiende modelinformatieprotocol aan uw Kamer te zenden. Het modelinformatieprotocol, inclusief checklist, is op 20 februari 2020 met uw Kamer gedeeld.2
De checklist is niet door mijn ministerie opgesteld. Wel was uiteraard mijn departement op de hoogte van het bestaan. Het modelinformatieprotocol, inclusief de checklist, is opgesteld door de landsadvocaat in opdracht van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO)3 en besproken in een klankbordgroep waarin gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en mijn eigen departement hebben deelgenomen. Aan de basis van het modelinformatieprotocol staat het privacy protocol dat eerder door de gemeente Rotterdam is vastgesteld. De checklist is overgenomen uit het privacy protocol van de gemeente Rotterdam.
Wanneer is deze werkwijze en registratie begonnen? Was er voor de ingebruikname van deze checklist een voorloper van deze registratie?
Er zijn mij geen signalen bekend dat het gebruik van de checklist heeft geleid tot een werkwijze van gemeenten waarbij individuele burgers zijn opgenomen in een registratie. Noch dat het modelinformatieprotocol in bredere zin daaraan heeft bijgedragen of dat hiervan voorheen sprake was. Het is uitdrukkelijk ook niet de bedoeling dat op basis van het modelinformatieprotocol individuele burgers worden geregistreerd, de checklist geeft daartoe aanleiding noch grondslag. Het modelinformatieprotocol is juist bedoeld als handleiding voor gemeenten en maakt de wettelijke mogelijkheden tot gegevensdeling binnen een gemeente bij de aanpak van ondermijning inzichtelijk.
Hoe staat u tegenover het feit dat woonwagenbewoners, bestaande uit Sinti, Roma, Yenishe en Reizigers, als specifieke groep genoemd worden als indicator voor ondermijnende criminaliteit?
Aan de hand van de checklist kan worden stapsgewijs worden beoordeeld of een signaal mogelijk betrekking heeft op ondermijning. In stap 1 wordt een aantal categorieën personen benoemd die onderdeel zouden kunnen zijn van een signaal. De categorieën personen zijn neutraal geformuleerd in begrippen als «huurder», «geldschieter», «tussenpersoon». Woonwagencentra worden onder het kopje «overig» genoemd als een voorbeeld van een regionaal thema of handhavingsknelpunt. Hierbij wordt tussen haakjes een korte opsomming van voorbeelden genoemd, namelijk: eigenaren woonwagens, huurders en bewoners. Dat woonwagenbewoners als specifieke groep worden genoemd op de checklist is verkeerd, want dit kan stigmatiserend werken. De checklist dient wat betreft dit punt dan ook aangepast te worden.
Kunt u uitleggen waarom u woonwagenbewoners als specifieke groep heeft uitgezonderd en toegevoegd aan deze checklist als een indicator voor ondermijnende criminaliteit?
Het modelinformatieprotocol is opgesteld naar het voorbeeld van het privacy protocol van de gemeente Rotterdam. De checklist, inclusief de verwijzing naar woonwagenbewoners (en eigenaren en huurders van woonwagens), is ook overgenomen uit het privacy protocol van de gemeente Rotterdam. De reden waarom de gemeente Rotterdam deze specifieke groep heeft opgenomen in hun checklist, is omdat destijds woonwagencentra in Rotterdam golden als een handhavingsknelpunt.4 Dit betekende dat het in Rotterdam van belang was om alert te zijn ten aanzien van signalen die hierop betrekking hadden. De Rotterdamse checklist is vervolgens overgenomen in het modelinformatieprotocol. Overigens met de uitdrukkelijke kanttekening dat de checklist «vanzelfsprekend» kan worden aangepast al naar gelang de eigen gemeentelijke praktijk en ervaringen.
Kunt u precies uitleggen hoe en waarom het bewonen van een woonwagen indicatief is van ondermijnende criminaliteit? Zo ja, kunt u dit uitgebreid uiteenzetten? Zo nee, waarom worden woonwagenbewoners dan specifiek genoemd als indicator voor ondermijnende criminaliteit?
Het bewonen van een woonwagencentrum is op zichzelf niet «indicatief» van ondermijnende criminaliteit. Aan de hand van de checklist wordt stapsgewijs beoordeeld of een signaal betrekking heeft op ondermijning. Voor de beoordeling van een signaal is van belang wat het signaal inhoudt en of het betrekking heeft op ondermijning. Dat betreft de eerste weging. Een signaal wordt bij de intake beoordeeld op grond van een aantal kenmerken en indicatoren. Personen betrokken bij een regionaal thema of een handhavingsknelpunt (zie antwoord op vraag5 kunnen een relevant onderdeel zijn van een signaal. Een deel van ondermijnende criminele activiteiten kan gebiedsgebonden zijn. Dat betekent dat bepaalde gebieden of knooppunten kwetsbaar zijn voor criminaliteit, zogenoemde «vrijplaatsen». Daarbij kan gedacht worden aan (jacht)havens, bepaalde winkelgebieden, bedrijventerreinen, vakantieparken en – als daar lokaal een handhavingsknelpunt ligt – woonwagencentra. Daarna zijn er volgens de checklist nog twee stappen om de beoordeling van het signaal te voltooien. Daarbij wordt eerst gekeken naar bepaalde verdere kenmerken van het signaal en ten slotte naar concrete indicatoren («red flags»). Pas daarna kan eventueel gesproken worden van een signaal (indicatief) van ondermijnende criminaliteit. Het mag duidelijk zijn dat het verkeerd is dat de focus op een specifieke groep personen wordt gelegd. Het is onjuist en draagt bij aan stigmatisering. Ik ben dan ook voornemens om het modelinformatieprotocol aan te laten passen.
Hoe duidt u het uitzonderen van een specifieke groep mensen, op basis van etniciteit, als indicator voor ondermijnende criminaliteit?2 Bent u van mening dat dergelijke uitzondering voldoet aan het artikel 1 van de Nederlandse Grondwet? Waarom wel, of waarom niet?
Bij brief van 14 december 20217 bent u geïnformeerd over het mensenrechtelijk toetsingskader dat het College voor de Rechten van de Mens (het College) heeft opgesteld. Daarin staan de juridische maatstaven om te bepalen wanneer risicoprofielen leiden tot (directe of indirecte) discriminatie op grond van de ras (waaronder etniciteit valt) of nationaliteit.
Het College hanteert volgens dit toetsingskader een ruime definitie van het begrip «ras». Zo vallen woonwagenbewoners die zich «van generatie op generatie als zodanig manifesteren en die zich beschouwen als een bevolkingsgroep met een van andere bevolkingsgroepen te onderscheiden cultuur» volgens het College ook onder het begrip «ras».
Uit het toetsingskader komt duidelijk naar voren dat etniciteit nooit als enige of doorslaggevende criterium gebruikt mag worden en dat een onderscheid dat mede gebaseerd is op etniciteit slechts in uitzonderlijke situaties objectief gerechtvaardigd kan zijn. Daar moeten volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zeer zwaarwegende redenen voor zijn. Onomstotelijk moet worden aangetoond dat het onderscheid niet alleen geschikt is om een legitiem doel te bereiken, maar tevens noodzakelijk is.
Daar waar risicoprofielen in de praktijk noodzakelijk worden geacht, zullen overheidsorganisaties moeten toetsen of in dat specifieke geval wordt voldaan aan de juridische maatstaven zoals weergegeven in dit toetsingskader. De mogelijke gevolgen voor burgers van risicoprofilering zijn groot en daarom kunnen afkomstgerelateerde criteria niet of alleen in uitzonderlijke gevallen en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden toegepast. Overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen moeten zich ervan bewust zijn dat dit onderscheid het risico van discriminatie met zich mee brengt. En discriminatie is verboden. Het non-discriminatiebeginsel uit het eerste artikel van onze Grondwet is daar heel helder over.
Bent u van mening dat dergelijke uitzondering bijdraagt aan de jarenlange stigmatisering en discriminatie van woonwagenbewoners, en dus Sinti, Roma, Yenishe en Reizigers, in Nederland, en zelfs versterkt? Waarom wel, of waarom niet?
Dat woonwagenbewoners, maar ook huurders en eigenaren, als groep worden genoemd op de checklist ten behoeve van signaalanalyse is verkeerd. Het is onjuist en draagt bij aan stigmatisering. Ik ben dan ook voornemens om het modelinformatieprotocol aan te laten passen, waarbij ook het mensenrechtelijke toetsingskader van het College zal worden betrokken.
Klopt het dat woordvoerders van het ministerie deze werkwijze blijven onderschrijven en er geen probleem in zien? Hoe verhoudt die houding zich tot de verplichting van de overheid om alle burgers gelijk te behandelen?
Nee, dit klopt niet.
Bent u voornemens om de checklist te veranderen en verdere stigmatisering en verdachtmaking van woonwagenbewoners een halt toe te roepen? Zo ja, wanneer kunnen we verwachten dat woonwagenbewoners als groep van de checklist zijn afgehaald? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal de checklist aan laten passen in samenspraak met het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) – de opdrachtgever van het modelinformatieprotocol – en gemeenten. Hierbij zal de focus gelegd worden op gebieden die kwetsbaar zijn voor criminaliteit (de «vrijplaatsen») en waarbij getoetst zal worden aan het mensenrechtelijke toetsingskader van het College. Ik verwacht dat dit tijdens de eerstvolgende bijeenkomst van het SBO in september 2022 afgerond kan worden.
Bent u bereid de vergaarde gegevens te wissen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven zijn mij geen signalen bekend dat er gemeenten zijn die een werkwijze hebben (gehanteerd) waarbij individuele burgers zijn opgenomen in een registratie. Voor de zekerheid zal ik in samenspraak met de VNG en gemeenten erop wijzen dat dit uitdrukkelijk niet bedoeling is.
Het onderzoek 'De staat van privacy bij gemeenten' van Bits of Freedom. |
|
Bouchallikh |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Bits of Freedom, waarin zij concludeerden dat negen van de tien grootste gemeenten zich onvoldoende aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) houden, onder meer omdat gemeenten onvoldoende overzicht hebben over de gegevens die ze verwerken en beveiligen, en hoe er met verzoeken van burgers wordt omgegaan om hun gegevens in te zien?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit onderzoek.
Hoe verklaart u dat deze gemeenten onvoldoende en onzorgvuldig omgaan met gegevens van hun inwoners, terwijl de AVG al vier jaar van kracht is, en de gemeente Utrecht, als enige, zich wel houdt aan deze verordening?
De praktijk van digitalisering blijkt weerbarstig. Gemeenten hebben te maken met veel informatiesystemen die hen helpen om hun taken uit te voeren. Wanneer daarbij persoonsgegevens worden verwerkt, moeten deze processen in overeenstemming met de AVG worden uitgevoerd. Dit blijkt helaas niet altijd het geval te zijn. Het onderzoek van BoF noemt mogelijke oorzaken, zoals capaciteitsproblemen waardoor er onvoldoende middelen worden vrijgemaakt voor gegevensbescherming. Desalniettemin mag de samenleving van de overheid verwachten dat zij de huishouding op orde heeft en dat de overheid zelf voldoet aan de standaarden van het gegevensbeschermingsrecht. Ook bij deze gelegenheid wil het kabinet nogmaals tot uitdrukking brengen dat wanneer de overheid het in haar gestelde vertrouwen beschaamt, het kabinet zich dat aan trekt. Daarom zal ik in gesprek treden met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten om te kijken op welke wijze het kabinet kan ondersteunen bij het op orde krijgen van hun informatiehuishouding, tegelijkertijd verwacht ik van hen een concreet plan hoe de naleving van de AVG op orde gebracht kan worden.
In zijn algemeenheid heeft de naleving van de AVG door overheden, waaronder gemeenten, al langer de zorg van zowel het vorige als het huidige kabinet. Graag verwijs ik in dit verband naar de Kamerbrief d.d. 29 april jl.2, waarin ik met de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het belang heb onderstreept dat juist overheden de AVG naleven. Om te onderzoeken waarom dit nog lang niet altijd goed gaat, is – zoals in voornoemde brief gemeld – het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) momenteel doende met onderzoek hiernaar. De resultaten worden na de zomer verwacht. We verwachten dat dit onderzoek mede inzicht geeft in de door BoF geconstateerde lacunes in de naleving.
Wat voor beeld vindt u dat het geeft aan andere organisaties dat een voorbeeldorganisatie als de gemeente zich niet houdt aan de AVG?
Wij staan achter de zienswijze van het vorige kabinet3 dat de overheid zelf voorop moet lopen bij de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens. De overheid heeft immers een voorbeeldfunctie bij de naleving van wettelijke en verdragsrechtelijke normen. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat hun gegevens goed zijn beschermd wanneer deze worden verwerkt door de overheid. Duidelijk mag dan ook zijn dat wij vinden dat alle gemeenten, net als een ieder die persoonsgegevens verwerkt, zich moeten houden aan de AVG.
Erkent u dat dit niet een alleenstaand incident is, maar dat het niet naleven van de AVG een probleem is in meerdere overheidsorganisaties, zoals de Belastingdienst?2 Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat doet u nu concreet na dit soort incidenten en hoe voorkomt u dat wij hoppen van digitaal schandaal naar digitaal schandaal?
De samenleving mag van de overheid verwachten dat zij de huishouding op orde heeft en dat de overheid voldoet aan de standaarden van het gegevensbeschermingsrecht. Naast het onder antwoord 2. genoemde WODC-onderzoek, waaruit vervolgacties zullen voortkomen, spant het kabinet zich op verschillende manieren ervoor in om de informatiehuishouding van de rijksoverheid op orde te brengen.
Zo wordt gewerkt aan versteviging van privacy binnen overheidsorganisaties.5 Tevens wordt door de Minister voor Rechtsbescherming gekeken naar de huidige rol van de Functionaris Gegevensbescherming (FG) als toezichthouder binnen een organisatie. Onderzocht wordt of deze functie verder kan worden versterkt.
Op het gebied van transparantie bij algoritmische systemen, is het kabinet bezig algoritmeregisters op te zetten, wat uiteindelijk voor overheidsorganisaties wettelijk verplicht zal zijn.6 Doordat de overheid open en transparant moet functioneren, maakt dit de toepassing van algoritmes door de overheid inzichtelijk en toetsbaar. Tevens ontwikkelt het kabinet een implementatiekader (inclusief verplichtingen) voor toepassing van algoritmes door de overheid met daarin (deels verplichte) waarborgen die in acht moeten worden genomen bij de inzet van algoritmen, zoals de mensenrechtentoets en extra maatregelen om discriminatie te voorkomen.
Verder ontwikkelt de VNG een «raadacademie» die beoogt de digitale geletterdheid van raadsleden te verbeteren zodat zij beter in staat zijn om een controlerende functie uit te oefenen. Tot slot worden er plannen gemaakt voor een «aanjaagteam digitale grondrechten en ethiek» en denkt de VNG mee bij de doorontwikkeling en implementatie van Code Goed Digitaal Openbaar Bestuur (CODIO).7
Hoe gaat u deze gemeenten op de korte termijn helpen om wel te voldoen aan de regels van de AVG, die inmiddels al vier jaar verplicht zijn?
Zie voorgaande vraag. Ik ga de instrumenten genoemd in het vorige antwoord beter onder de aandacht brengen van gemeenten, samen met de VNG. Gemeenten blijven natuurlijk altijd zelf verantwoordelijk voor hun informatiehuishouding en het naleven van de AVG.
Deelt u de constatering dat er onvoldoende budget is voor elke Functionaris Gegevensbescherming (FG) van elke gemeente om intern onderzoek te doen en dat deze problematiek samenhangt met het tekort aan budget voor de Autoriteit Persoonsgegevens om al hun taken een waardevolle invulling te geven? Ziet u ook in dat ondanks de recente verhoging van het budget van de Autoriteit Persoonsgegevens, dit onvoldoende is voor alle wettelijke verantwoordelijkheden die zij nu hebben en gaan krijgen, als «Algoritme Waakhond»?
Eind 2020 deed KPMG-onderzoek naar de capaciteit die de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nodig heeft. Dat leverde een bandbreedte op van 19 tot 45 miljoen euro. Ten tijde van het KPMG-onderzoek bedroeg het budget van de Autoriteit Persoonsgegevens € 19 miljoen euro. Met het coalitieakkoord is dit uitgebreid tot (afgerond) € 28,7 miljoen in 2022. In de komende jaren stijgt dit door tot € 35 miljoen in 2027. Dit is nog zonder de algoritmetoezichthouder, waarvan de invulling momenteel wordt uitgewerkt. Het budget beweegt zich dus binnen de bandbreedtes die KPMG had bepaald. Het kabinet is niet van mening dat er te weinig geld is voor de AP en ziet om die reden niet de door de vraagsteller gesuggereerde samenhang.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit dit onderzoekt blijkt dat er veel verschil bestaat tussen gemeenten rondom de frequentie van verslagen van de interne toezichthouders (FG’s) en dat dit soms per kwartaal gebeurt, soms jaarlijks en soms nooit? Deelt u de mening dat er meer sturing nodig is op verslaggeving door de FG’s binnen gemeenten, bijvoorbeeld in de vorm van richtlijnen die opgezet worden door de VNG?
De FG is van groot belang. Zoals ik in antwoord op vraag 5 reeds aangaf, dient de FG als toezichthouder binnen de organisatie. Deze kan ook aan de bel trekken als er iets niet in de haak is en moet de organisatie doorlopend monitoren. De FG moet daarom serieus worden gesteund door de organisatie en voldoende toegang en middelen krijgen. Daarom organiseert de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) via verschillende FG-collectieven kennisdeling en kennisvermeerdering.8 Ook biedt de AP op diverse manieren ondersteuning aan FG’s, zoals door een speciale FG-contactkanalen.
Hoe gaat u gemeenteraden ondersteunen met het uitoefenen van de democratische controle over de inzet van data- en gegevensverwerking, om de verplichting van de AVG dat gemeenten verantwoording dienen af te leggen aan de gemeenteraad te vervullen?
Het uitgangspunt is dat de overheid zich bij al haar handelen houdt aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het legitimiteitsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Tot de inachtneming daarvan behoort ook naleving van de AVG. Waar mogelijk wil ik, samen met de VNG, gemeenten daarmee helpen door bijvoorbeeld de uitwisseling van best practices te stimuleren. De VNG is momenteel al bezig met de ontwikkeling van een raadsacademie om de digitale geletterdheid van raadsleden te verbeteren. Daarnaast is de VNG voornemens dit jaar nog onderzoek te doen naar de mogelijke rol van lokale rekenkamers in het versterken van het controlerend vermogen van gemeenteraden. Tot slot komt het onderwerp terug op verschillende bijeenkomsten, zoals De Raad op Zaterdag.9
Wat vindt u van de conclusie dat «gemeenten willen rennen voordat ze kunnen lopen», omdat zij toch aan de slag willen met nieuwe technologieën en algoritmen terwijl zij hun basisverplichtingen niet op orde hebben?
Wij zijn het ermee eens dat elke inzet van technologie op een verantwoorde wijze moet gebeuren, vooral wanneer daarbij data worden verwerkt die persoonsgegevens omvatten. Men kan hierbij gebruik maken van de verschillende instrumenten die hiervoor zijn benoemd. Ook digitaleoverheid.nl geeft hiervoor tips. Pas wanneer deze randvoorwaarden zijn vervuld, kunnen gemeenten aan de slag met de wens om met behulp van technologieën maatschappelijke opgaven het hoofd te bieden.
Deelt u de mening dat gemeenten eerst aan de basisvoorwaarden van de AVG moeten voldoen voordat zij kunnen experimenteren met data projecten en algoritmen?
Ook bij experimenten met nieuwe technologieën achten wij het van belang dat de geldende regelgeving wordt gehanteerd en, indien er persoonsgegevens worden verwerkt, conform de AVG gehandeld wordt.
Signalen dat gemeenten slecht voldoen aan de verplichtingen uit de privacywet |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herkent u de signalen dat gemeenten hun informatiehuishouding slecht op orde hebben? Kunt u dit toelichten?1
Ik heb kennisgenomen van het rapport van Bits of Freedom (BoF) en daaruit blijkt dat de informatiehuishouding bij 10 grote gemeenten niet goed op orde is. Er zijn de afgelopen tijd diverse voorbeelden geweest van overheidsorganisaties waar de naleving van de AVG beter moet. Het achterblijven van de naleving van de AVG vind ik een kwalijke zaak. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat hun gegevens op rechtmatige wijze worden verwerkt, zeker bij de overheid. Om die reden is het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) op ons verzoek momenteel bezig met een onderzoek naar de naleving van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) door overheden.
Naar aanleiding van het rapport van BoF ga ik in gesprek met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten om te kijken op welke wijze het kabinet kan ondersteunen bij het op orde krijgen van hun informatiehuishouding. Gemeenten zullen daarmee dan zelf aan de slag moeten; de verantwoordelijkheid voor de naleving van de AVG ligt uiteindelijk bij de gemeente zelf als verwerkingsverantwoordelijke. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 van het lid Bouchallikh (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het onderzoek «De staat van privacy bij gemeenten» van Bits of Freedom (ingezonden 9 juni 2022).
Bent u het met de onderzoeker eens dat, voordat gemeenten aan de slag gaan met nieuwe technologieën en data-gedreven werken, eerst de basis op orde moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, ook bij experimenten met nieuwe technologieën achten wij het van belang dat de geldende regelgeving wordt gehanteerd en, indien er persoonsgegevens worden verwerkt, conform de AVG gehandeld wordt.
Hoe verklaart u dat gemeenten te weinig middelen vrijmaken voor gegevensbescherming? Ziet u een verband met de bezuinigingen vanuit het Rijk op gemeenten de afgelopen jaren en het nijpende personeelstekort bij vele gemeenten?2 3 4 5 6 7 8
Het rapport beschrijft dat in de onderzochte gemeenten er onvoldoende middelen worden ingezet, waardoor privacy-teams onderbezet blijken met als gevolg dat er onvoldoende geadviseerd kan worden over gegevensbescherming en -beveiliging. Het kabinet signaleert dat personeelstekorten bij gemeenten ertoe leiden dat bepaalde gemeentelijke taken minder goed kunnen worden uitgevoerd. Veel gemeenten kampen met een groot aantal vacatures. Met betrekking tot het bevorderen van gegevensbescherming bij gemeenten heeft het kabinet naar aanleiding van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) extra geïnvesteerd in informatiehuishouding en dienstverlening bij uitvoeringsorganisaties en gemeenten. Er wordt 150 miljoen structureel geïnvesteerd in gemeenten, die bestemd is als impuls voor onder andere digitale dienstverlening en informatiepunten, robuuste rechtsbescherming, systeemleren, versterking van de uitvoeringscapaciteit en integraal werken. Echter, niet alles is een kwestie van budget. Bewustwording en normbesef zijn begrippen die voor de hele maatschappij gelden: voor iedere burger, ieder bedrijf en iedere organisatie die persoonsgegevens verwerkt. De overheid vormt daarop geen uitzondering. En hoe meer AVG-bewustzijn er is op besluitvormend niveau, hoe meer we voorkomen dat er een werkwijze ontstaat die indruist tegen de AVG.
Ziet u het gevaar van gemeenten die wel gebruik maken van algoritmes en data om fraude op te sporen, maar tegelijkertijd de gegevensbescherming niet op orde hebben?
Dit risico zie ik ook. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
In hoeverre houdt u toezicht op de mate van kwaliteit van gegevensbescherming bij gemeenten? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet houdt geen toezicht op de naleving van de AVG bij gemeenten. Dat is primair de taak van de Functionaris Gegevensbescherming (FG), de interne toezichthouder van de gemeente. Deze rol vindt het kabinet belangrijk en heeft voor de naleving van de AVG een sleutelpositie. De rol van de FG als verlengstuk van de toezichthouder binnen een organisatie is dan ook van groot belang. Daarom onderzoekt de Minister voor Rechtsbescherming of er een nationaal register voor FG’s kan worden opgericht, waarmee we deze functie verder professionaliseren. Daarmee kunnen we een belangrijke stap zetten in het toezicht, ook op overheidsorganisaties. Het toezicht op de toepassing van de AVG in brede zin is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Kunt u toelichten wat de mogelijkheden zijn tot handhaving zodat gemeenten de gegevensbescherming van mensen op orde krijgen?
Handhaving en toezicht van de AVG zijn taken van de AP. De taken en bevoegdheden van de AP staan in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en zijn verder uitgewerkt in de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Alhoewel toezicht vaak wordt benoemd als belangrijkste taak, is voorlichting dat ook. Voorlichting heeft een preventieve werking op de toezichthoudende taak van de AP. Op de website van de AP is voldoende informatie te vinden voor eenieder die persoonsgegevens verwerkt.
Bent u bereid om gemeenten te verbieden gebruik te maken van voorspellende algoritmes zo lang deze niet getoetst zijn en de rechtsbescherming van mensen niet gewaarborgd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Om de rechten van burgers te beschermen, moeten overheden zich aan wet- en regelgeving houden en daarbij wordt nieuwe wet- en regelgeving voorbereid die ook op algoritmische voorspellende besluitvormingssystemen van toepassing is.
Er is al een kader dat voorspellende algoritmen reguleert: de Grondwet en de fundamentele mensenrechten vereisen dat waar een inbreuk op een recht is toegelaten, deze inbreuk wettelijk moet worden geregeld en noodzakelijk en proportioneel moet zijn. Domein-specifieke wetgeving reguleert de bevoegdheid waaruit besluitvorming volgt. Het bestuursprocesrecht stelt regels aan besluitvorming, zoals de motivering ervan en hoor en wederhoor. Het non-discriminatierecht verbiedt het maken van een (ongerechtvaardigd) onderscheid tussen mensen. De privacy- en gegevensbeschermingswetgeving – waaronder de AVG – stelt regels aan het gebruik van persoonsgegevens. De AVG verplicht onder meer tot het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) als een gegevensverwerking een hoog privacy-risico oplevert voor de mensen waarvan de gegevens worden verwerkt. Dat geldt ook als daarvoor een (voorspellend) algoritme waarin persoonsgegevens worden verwerkt wordt ingezet.
Specifiek voor AI-systemen met een hoog risico voor mensenrechten, de gezondheid en veiligheid is er in EU-wetgeving (AI-verordening) in voorbereiding die met name de ontwikkelingsfase van deze systemen verder reguleert.
De AI-verordening, is in belangrijke mate van toepassing op voorspellende algoritmen of algoritmische besluitvormingssystemen bij de overheid. Voor AI-systemen met een hoog risico is voorzien in een set eisen aan de ontwikkeling en ingebruikname van deze systemen waaraan aantoonbaar moet zijn voldaan. Zo moet een risico analyse worden gedaan en worden onder andere eisen gesteld aan de datakwaliteit; de accuraatheid van het systeem; moet het systeem voldoende transparant zijn voor degene die het toepast en moet er adequaat menselijk toezicht op mogelijk zijn. Dit wordt verder uitgewerkt in de werkagenda Digitalisering.
Is er onderzoek gedaan naar de vraag in welke mate lokale volksvertegenwoordigers in staat zijn om hun controlerende taak op dit gebied uit te voeren? Zo nee, bent u daartoe bereid?
In het Adviesrapport «Sturen of gestuurd worden» wijst de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) volksvertegenwoordigers en bestuurders, maar ook de ambtenaren die hen ondersteunen, op de dringende noodzaak om de legitimiteit van sturen met data te waarborgen.9 In het rapport stelt de ROB onder andere dat het noodzakelijk is dat (interbestuurlijke) samenwerking bij digitaliseringsprocessen gebeurt op een manier dat deze rekening houden met publieke waarden, waaronder transparantie en verantwoording. Ik ga graag met de VNG en de Vereniging van Raadsleden in gesprek hoe we de adviezen uit het rapport verder kunnen uitwerken.
Het toepassen van de Wet voorkeursrecht gemeenten op een woonwijk in Arnhem, en de bewoners die daartegen in opstand komen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het besluit in Arnhem om onder de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg), voorkeursrecht te vestigen op een hele woonbuurt (Schaapsdrift en omgeving) en dat bewoners hiertegen in opstand komen?1 2 3
Ja.
Erkent u dat het opleggen van het voorkeursrecht verstrekkende gevolgen heeft voor de bewoners die het betreft, zoals de bewoners hebben aangegeven in de media en in raadsvergaderingen over het voorkeursrecht?
Uit de artikelen blijkt dat bewoners vrezen voor een grootschalige sloop. Of en in hoeverre van sloop sprake zal zijn is onder de huidige Wet voorkeursrecht gemeenten afhankelijk van de vormgeving van het ruimtelijk plan (de structuurvisie en het bestemmingsplan). Een dergelijk plan is er nu niet. In beginsel is er geen rechtstreeks verband tussen het vestigen van een voorkeursrecht en sloop. Niettemin snap ik dat bewoners ongerust zijn door het besluit van de gemeente. Het voorkeursrecht geeft de gemeente, op het moment dat eigenaren vrijwillig tot verkoop willen overgaan, een eerste recht van koop. Gaat de gemeente niet in op een te koop aanbieding, dan staat het de eigenaren gedurende drie jaren vrij aan een ander te verkopen. Gaat de gemeente wel in op de te koop aanbieding, dan kan uiteindelijk de rechter de prijs vaststellen. De koop vindt te allen tijde plaats tegen de marktwaarde van de woning.
Hoe vaak wordt gemiddeld per jaar gebruik gemaakt van de Wvg?
Het Kadaster geeft aan dat vanwege een wijziging in het registratiesysteem van het aantal geregistreerde publiekrechtelijke beperkingen op basis van de Wvg in 2020 het helaas niet (meer) mogelijk is een gemiddelde per jaar op te leveren. Cijfers over de jaren 2020 en ouder kunnen onvolledig zijn, waardoor een eerlijk vergelijking niet langer mogelijk is. Over het jaar 2021 zijn er 191 nieuwe inschrijvingen geweest met betrekking tot de Wvg. Voor het jaar 2022 is dat aantal 47 t/m de maand mei.
Kunt u overzichtelijk maken wat de gevolgen van het aanwijzen van gronden op grond van de Wvg (kunnen) zijn?
Gemeente, provincie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen een voorkeursrecht vestigen op een onroerende zaak, bijvoorbeeld een woning. Als een eigenaar van de onroerende zaak waarop het voorkeursrecht is gevestigd de zaak wil verkopen, moet de eigenaar de onroerende zaak eerst aanbieden aan de overheid die het voorkeursrecht gevestigd heeft. Een voorkeursrecht dwingt de eigenaar of rechthebbende niet tot verkoop. Deze kan zelf beslissen of hij de onroerende zaak of het beperkte recht wil verkopen. Een voorkeursrecht beperkt dus alleen de overdraagbaarheid van de onroerende zaak (de grond en de bouwwerken daarop) en van enkele beperkte rechten op de onroerende zaak. Het vestigen van een voorkeursrecht heeft dus geen rechtstreekse gevolgen voor bewoners van een wijk
Welke voorwaarden ziet u voor gemeenten om de Wet Voorkeursrecht Gemeenten toe te passen op wijken waar al mensen wonen?
De Wvg is op 1 januari 1985 in werking getreden. Het voorkeursrecht mocht destijds alleen worden toegepast in stads- en dorpsvernieuwingsgebieden, juist in wijken waar al mensen wonen. Nadien zijn de toepassingsmogelijkheden uitgebreid en kunnen alle gemeenten (en provincies en het Rijk) een voorkeursrecht vestigen. De wettelijke regeling kent voldoende voorwaarden en rechtswaarborgen voor de eigenaren in deze wijken.
Bent u het met mij eens dat het opleggen van het voorkeursrecht op huizen waar mensen wonen een instrument is met grote gevolgen voor de mensen die er wonen en dat dit instrument terughoudend moet worden ingezet?
Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven beperkt het voorkeursrecht de mogelijkheid om vastgoed te vervreemden. Het is geen inbreuk op het gebruiksrecht noch wordt waarde aan de eigenaar ontnomen. Het is verder een van de instrumenten die de overheid kan inzetten om ruimtelijke doelen te verwezenlijken waaronder ook wijkvernieuwing.
Wat vindt u ervan dat de Wvg is toegepast op de woonwijk Schaapsdrift en omgeving in Arnhem, terwijl er nog geen plan ligt voor het gebied en de betreffende wethouder niet kan aangeven welke alternatieven zijn afgewogen die minder verstrekkende gevolgen voor bestaande bewoners hebben?
Het voorkeursrecht wordt meestal gevestigd met het oog op gebiedsontwikkeling. Het voorkeursrecht gaat logische wijs voor op het ontwikkelen van verschillende planalternatieven om speculatie te voorkomen. Hoewel ik snap dat bewoners schrikken beperkt het voorkeursrecht niet het gebruiksrecht behalve dat vervreemding alleen mogelijk is nadat de onroerende zaak aan de gemeente is aangeboden.
Welke gevolgen denkt u dat dit besluit in Arnhem heeft voor het toepassen van het voorkeursrecht op andere wijken in Arnhem en de rest van het land, en welk voorbeeld geeft de gemeente Arnhem met dit besluit af?
De gemeente zet met het voorkeursrecht een reeds langer bestaand breed door gemeenten ingezet instrument in, ik verwacht van deze casus geen bijzonder effect dat ten voorbeeld strekt aan andere gemeenten.
Deelt u de zorgen dat gemeenten dit voorbeeld uit Arnhem zien als voorbeeld om te volgen, en dat de Wvg te makkelijk door gemeenten wordt toegepast in plaats van alternatieven of draagvlak van bewoners te zoeken?
Ik deel deze zorg niet. De Wvg is ingevoerd om speculatie te voorkomen. Het past daarbij niet eerst de plannen openbaar te maken en dan pas een Wvg te vestigen. De kans dat speculatie met woningen of gronden dan al heeft plaats gehad is groot en de Wvg verliest dan zijn waarde. Ik heb er alle vertrouwen in dat het gemeentebestuur de dialoog met de bewoners aangaat.
Bent u het met mij eens dat gemeenten bij de woningbouwopgaven moeten kijken naar alle wijken in de stad, om zich ervan verzekeren dat bepaalde wijken niet zwaarder worden belast dan andere wijken?
Ik heb er alle vertrouwen in dat het gemeentebesturen voortdurend op zoek zijn naar een juiste balans tussen de wijken bij de woningbouwopgave.
Bent u van mening dat in Arnhem de woningbouwopgave gelijk over wijken is verdeeld, en hoe beoordeelt u dit huidige plan van de gemeente Arnhem in dat licht?
Een oordeel over de verdeling van de woningbouwopgave over de wijken is niet aan mij, maar aan het democratisch gekozen bestuur van de gemeente.
Bent u het eens dat de voorkeur uitgaat naar een aanpak met zeggenschap voor bewoners van een gebied, in plaats van het voorkeursrecht van bovenaf opleggen met verstrekkende gevolgen voor bewoners?
Ik heb er alle vertrouwen in dat het gemeentebestuur van Arnhem de dialoog met de bewoners zal aangaan.
Bent u, gezien de onrust, de protesten en de gevolgen voor de bewoners, bereid om de gemeente Arnhem op te roepen om het voorkeursrecht van de woningen af te halen, en alleen te vestigen op de bedrijventerreinen in de betreffende buurt?
Tot zo een oproep ben ik niet bereid. Ik heb er vertrouwen in dat het gemeentebestuur tot de beslissing is gekomen een Wvg te vestigen met de bedoeling uiteindelijk de wijk te verbeteren. Dat is in het belang van bewoners. Het is nu aan de gemeente in dialoog met de bewoners te komen tot een gedragen plan.
Het bericht dat gemeenten die Oekraïners particulier opvangen niet worden gesteund |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Drie vragen aan... Anton Stapelkamp, burgemeester van Aalten»?1
Ja.
Klopt het dat u bij de opdracht het aantal vluchtelingen in particuliere opvang niet meetelt? Zo ja, wat is daarvan dan de reden?
Het onderdak bieden aan een ontheemde uit Oekraïne in een particuliere woning is een vrijwillige keuze van een gasthuishouden. Zoals op 26 april jl. aangegeven in mijn brief aan uw Kamer2, is het kabinet alle particulieren die ontheemden opvangen en ondersteunen zeer erkentelijk. Vanwege deze vrijwilligheid kunnen gemeenten vanzelfsprekend niet sturen op het aantal opvangplekken bij gasthuishoudens. Om die reden heeft het kabinet alleen afspraken gemaakt met gemeenten en veiligheidsregio’s over opvangplekken die worden georganiseerd door gemeenten zelf (de gemeentelijke opvang (GOO)). Inmiddels hebben gemeenten ruim 50.000 plekken ingericht. Op 29 april jl. heb ik gemeenten nogmaals gevraagd om een aanvullende 25.000 opvangplekken te realiseren met streefdatum 23 juni 2022.
Begrijpt u dat burgemeester Stapelkamp het niet meetellen van vluchtelingen in particuliere opvang ervaart als een gebrek aan waardering?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gemeenten, waarin de lokale gemeenschap zich voluit inzet door particuliere opvang te regelen, juist gesteund moeten worden? Zo ja, op welke wijze wilt u de waardering voor deze gemeenten kenbaar maken?
Het kabinet waardeert en ondersteunt gemeenten waar ontheemden door de gemeente zelf en/of door particulieren worden opgevangen. Gemeenten hebben op basis van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (ROOO) een taak om ontheemden die in de particuliere opvang (POO) verblijven o.a. een financiële toelage te verstrekken voor voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven. Op basis van de op 4 juni jl. gepubliceerde Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne3 worden de uitvoeringskosten van de verstrekkingen aan ontheemden die verblijven in opvangvoorzieningen van particulieren (artikel 12 van de ROOO) vergoed. Het betreft hier de uitvoeringskosten die met het verstrekken van de financiële toelage gemoeid zijn, waaronder de gemeentelijke monitoring op de correcte uitgaven van de gemeente. De hoogte van het normbedrag voor de eventuele uitvoeringskosten die gemeenten maken ten aanzien van de verstrekkingen aan ontheemden uit Oekraïne in de POO worden achteraf vastgesteld op basis van het monitoronderzoek teneinde de werkelijke kosten per verstrekking te vergoeden. Daarnaast heeft het kabinet op 25 mei jl. besloten om gemeenten te compenseren voor de extra kosten in het jaar 2022 die zij voor zorg/ondersteuning aan ontheemden maken. Dit geldt voor kosten voor ontheemden in de GOO en in de POO. Het gaat om kosten die gerelateerd zijn aan zorg/ondersteuning op het gebied van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Jeugdhulp of Publieke Gezondheid (basistaken JGZ, vaccinaties, prenataal huisbezoek). De compensatie wordt vastgesteld op basis van daadwerkelijke aantallen opgevangen Oekraïense ontheemden. Het ging in eerste instantie om een bedrag van 20,5 miljoen euro in het scenario van 50.000 opgevangen ontheemden. Dit aantal is reeds overschreden en het beschikbare bedrag zal worden bijgesteld voor 2022.
Verder financiert het Ministerie van Justitie en Veiligheid het consortium RefugeeHomeNL, bestaande uit het Rode Kruis, Vluchtelingenwerk, Leger des Heils en TakeCareBNB. RefugeeHomeNL coördineert en faciliteert particuliere opvang. RefugeeHomeNL informeert, screent, koppelt en ondersteunt gasthuishoudens en ontheemden. De (Whatsapp)hulplijnen van het Rode Kruis en het inloopspreekuur van Vluchtelingenwerk zijn ook beschikbaar voor particulieren en ontheemden die buiten het consortium om zijn gehuisvest.
'KPN en gemeente komen er niet uit: mobiel bereik in Termunten blijft slecht' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «KPN en gemeente komen er niet uit: mobiel bereik in Termunten blijft slecht»?1
Ja.
Kunt u zich de schriftelijke vragen van de leden Van den Berg en Kuik (beiden CDA) van 15 oktober 2020 herinneren naar aanleiding van het bericht «Termunten is slecht bereik zat: «We moeten op de dijk staan om te kunnen bellen»» van RTV Noord?2
Ja.
Kunt u aangeven welke acties er tussen 2020 en heden zijn ondernomen om het mobiel bereik in Termunten en Termunterzijl te verbeteren? Wilt u hierbij ook stilstaan bij uw eigen rol? Hoe heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bijgedragen aan het oplossen van de bereikbaarheidsproblemen?
Ik heb hierover gesproken met de gemeente Eemsdelta en de drie mobiele netwerkaanbieders KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo. Daaruit blijkt dat er de afgelopen anderhalf jaar in onderling overleg is gezocht naar mogelijke locaties voor het plaatsen van één of meerdere opstelpunten in de omgeving van Termunten. In dat kader hebben mobiele netwerkaanbieders gezocht naar locaties die de dekking zo veel als mogelijk zouden verbeteren. Voor de verschillende netwerkaanbieders was dat overigens niet telkens dezelfde locatie. Dat heeft te maken met het feit dat het nieuwe opstelpunt moet passen bij de reeds bestaande opstelpunten in de omgeving van Termunten. Wanneer opstelpunten van een netwerkaanbieder te dicht op elkaar staan kan dat bijvoorbeeld leiden tot onderlinge verstoring.
De gemeente Eemsdelta voert beleid om de ruimtelijke impact van opstelpunten te minimaliseren. Dit betekent dat ze er op stuurt om mobiele netwerkaanbieders en andere aanbieders van draadloze communicatiesystemen zo veel als mogelijk gebruik te laten maken van dezelfde opstelpunten. In dit kader heeft zij er op gestuurd om de drie mobiele netwerkaanbieders gebruik te laten maken van een opstelpunt vlakbij Baamsum3. Zowel T-Mobile als VodafoneZiggo hebben besloten om daar gebruik van te maken, hoewel zij bij voorkeur een andere locatie hadden gebruikt. KPN heeft niet voor dit opstelpunt gekozen. Over een ander opstelpunt dat KPN een grotere verbetering van de dekking moet opleveren vinden nog gesprekken plaats tussen KPN en de gemeente.
Het opstelpunt bij Baamsum was naar ik begrijp voor geen van de drie mobiele netwerkaanbieders ideaal. Zowel T-Mobile als VodafoneZiggo verwachten wel dat hun netwerkdekking in Termunten zal verbeteren zodra zij dit opstelpunt in gebruik nemen.4 Wel houden zij er rekening mee dat er desondanks plekken in Termunten blijven waar de dekking matig blijft. Voor zover zich dat voordoet, zal dat voornamelijk binnenshuis zijn.
U heeft verder gevraagd om stil te staan bij mijn rol in dit soort situaties. Op grond van het coalitieakkoord is het mijn rol om ervoor te zorgen dat er snel internet in alle delen van Nederland is. Dit past ook bij het bestaande beleid om te streven naar kwalitatief hoogwaardige connectiviteit voor iedereen in Nederland.5 Dit vergt een mix van mobiele en vaste connectiviteit. Er zijn immers inherente beperkingen aan de dekking die mobiele netwerken kunnen bieden.6 Daardoor kan het voorkomen dat er plekken in Nederland zijn, en blijven, waar de mobiele netwerkdekking niet optimaal is en mobiel bellen en/of internet niet goed werkt.
Op sommige plekken, zoals in Natura2000-gebieden, accepteer ik dat.7 Maar thuis moeten mensen uiteraard de mogelijkheid hebben om te bellen en te internetten. Indien mobiele netwerkdekking daar om verklaarbare redenen ontbreekt of tekort schiet, is het belangrijk dat mensen toegang hebben tot hoogwaardige connectiviteit via vaste netwerken. Dan kunnen ze bijvoorbeeld via WiFi internetten en bellen. Daarbij merk ik wel op dat bellen via WiFi helaas nog onvoldoende voorspelbaar werkt. Zoals ik in mijn brief over de motie Inge van Dijk-Rajkowski heb aangegeven, zet ik er op in om dat de komende jaren te verbeteren.
Ik hecht er verder aan om te benadrukken dat het afgeven van een (omgevings)vergunning voor het bouwen van een opstelpunt een bevoegdheid is van gemeenten. Bij het bouwen van een opstelpunt spelen vaak diverse belangen een rol. Waaronder het belang van goede connectiviteit, maar ook de belangen van omwonenden, andere inwoners van een gemeente, en de kwaliteit van de leefomgeving.
Het maken van die belangenafweging kan het beste worden gedaan door de gemeente. Het is uiteraard wel belangrijk dat wethouders, raadsleden, de gemeente, en de inwoners, begrijpen hoe mobiele netwerkdekking wordt gerealiseerd. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat het verbeteren van de mobiele netwerkdekking een zekere mate van horizonvervuiling noodzakelijk maakt omdat er een antennemast moet worden geplaatst.
Daarom moedig ik gemeenten aan om lokaal antennebeleid te maken, waarin dergelijke belangenafwegingen worden opgenomen. Hiertoe heeft het Antennebureau in nauwe afstemming met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), gemeenten en Monet de voorbeeldnota gemeentelijk antennebeleid vervaardigd.8 Deze voorbeeldnota helpt gemeenten door middel van voorbeeldteksten om eigen lokaal antennebeleid op te stellen. Dat gaat primair over de invulling van gemeentelijke uitgangspunten bij de plaatsing van (omgevings)vergunningplichtige antennes. Deze voorbeeldnota wordt door het Antennebureau onder de aandacht gebracht van gemeenten via voorlichtingsbijeenkomsten, cursussen en kenniscafés.
Verder deel ik samen met het Antennebureau kennis en informatie met gemeenten over de plaatsing van antennes en de rol van gemeenten. Dit gaat via websites en nieuwsbrieven.9 Agentschap Telecom heeft verder een handreiking voor gemeenten die hen kan helpen om de mobiele bereikbaarheid in hun gemeente te verbeteren.10 De mobiele netwerkaanbieders brengen dit soort kennis ook over aan lokale politici, gemeenten, en inwoners in de contacten met hun. Ten slotte organiseer ik ieder kwartaal met de VNG, gemeenten en mobiele operators een antennebeleidsoverleg, waarin de kansen en uitdagingen rond de uitvoeringspraktijk van de aanleg van mobiele netwerken wordt besproken.
Wat kunnen u en/of het Agentschap Telecom doen om de patstelling tussen de gemeente Eemsdelta en KPN te doorbreken, zodat inwoners van alle kernen verzekerd zijn van goed mobiel bereik, van voldoende niveau om in elk geval alarmnummer 112 te kunnen bellen? Bent u in ieder geval bereid op korte termijn in overleg te treden met de gemeente en met Monet, de branchevereniging van mobiele netwerkoperators?
Voor zover ik begrijp is er geen sprake van een patstelling tussen de gemeente Eemsdelta en KPN. Beide zijn nog met elkaar in gesprek. Ik heb met de gemeente Eemsdelta besproken dat het voor een optimale mobiele netwerkdekking nodig kan zijn om de plaatsing van een opstelpunt dichter bij Termunten te faciliteren. De gemeente realiseert zich dat. Hierover lopen nog gesprekken.
De bereikbaarheid van 112 is naar mijn weten niet in gevaar. Het kan echter voorkomen dat sommige inwoners van Termunten binnenshuis een matige mobiele netwerkdekking ervaren. Maar dit betekent niet dat zij 112 niet kunnen bereiken. De bereikbaarheid van 112 is niet afhankelijk van de dekking van je eigen mobiele netwerkaanbieder. Als je eigen provider geen dekking biedt, dan wordt de oproep naar 112 door een ander mobiel netwerk opgepakt.11 En voor zover er inwoners van Termunten zijn die – zelfs na de ingebruikname van het opstelpunt bij Baamsum door T-Mobile en VodafoneZiggo – thuis toch geen enkele mobiele netwerkdekking hebben, blijft het advies om een vaste telefoonlijn aan te houden.12
Welke signalen hebt u in het afgelopen jaar ontvangen over of uit gemeenten waar zich vergelijkbare dekkings-/bereikbaarheidsproblemen voordoen? Deelt u de mening dat goed mobiel bereik en snel internet een basisvoorziening zijn, waar elke Nederlander, ongeacht woonplaats, op zou moeten kunnen rekenen?
Ik heb het afgelopen jaar – via Kamervragen – enkele meldingen gehad van mensen die dekkingsproblemen ervaren. Ook via Postbus 51 zijn er vragen binnengekomen.
Ik ben van mening dat iedereen in Nederland toegang moet hebben tot kwalitatief hoogwaardige connectiviteit. Zoals in antwoord 3 is toegelicht, is het daarvoor noodzakelijk om in te zetten op een mix van vaste en mobiele connectiviteit. De dekkingseis die ik in de 700 MHz-vergunningen heb gesteld is bijvoorbeeld expliciet bedoeld om een verbetering te brengen in de mobiele netwerkdekking op onrendabele locaties.
Waarom hebt u de motie van de leden Inge van Dijk (CDA) en Rajkowski (VVD), die de regering verzoekt voor 1 januari 2022 met voorstellen te komen om de «witte gebieden» in Nederland te ontsluiten, zodat voldaan kan worden aan de ondergrens van mobiele bereikbaarheid, namelijk 112 te kunnen bellen, nog steeds niet uitgevoerd?3 Bent u bereid hier prioriteit aan te geven en ervoor te zorgen dat de motie voor Prinsjesdag 2022 is uitgevoerd en de Kamer is geïnformeerd?
Ik heb uw Kamer hier recent over geïnformeerd in mijn brief over de moties Inge van Dijk c.s. en Inge van Dijk-Rajkowski.
De Circulaire Samenloop vergoedingen raadsleden met een uitkering en het borgen van inclusiviteit in de lokale democratie. |
|
Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Circulaire Samenloop vergoedingen raadsleden met een uitkering?1
Ja, ik ben bekend met deze circulaire.
Bent u ook van mening dat het waardevol is en een verplichting om, ook in de lokale democratie, inclusiviteit in de volksvertegenwoordiging aan te moedigen en te faciliteren?
De lokale democratie, zoals gemeenteraden, provinciale staten en waterschappen, worden gekozen uit een vertegenwoordiging uit de samenleving. Het is daarom belangrijk dat de leden in deze organen een representatieve vertegenwoordiging zijn van die samenleving. Inclusiviteit in de volksvertegenwoordiging wordt daarom aangemoedigd. Bijvoorbeeld via de website www.politiekeambtsdragers.nl wordt informatie verstrekt over onder andere de functie van volksvertegenwoordiger en samenloop met diverse situaties, zoals het ontvangen van uitkeringen.
Klopt het dat wanneer gemeenteraadsleden een Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA)-uitkering hebben, zij 75% van hun raadsvergoeding moeten inleveren t.b.v. hun recht op uitkering?
Als iemand die al een WIA-uitkering ontvangt, als raadslid wordt verkozen en een raadsvergoeding wordt toegekend, heeft dat gevolgen voor de hoogte van de WIA-uitkering. De raadsvergoeding wordt beschouwd als inkomen en daarmee verrekend met de WIA-uitkering. Deze verrekening vindt plaats conform de bestaande inkomstenverrekeningsregels van de WIA. Afhankelijk van de fase van de WIA-uitkering (loongerelateerde fase of vervolgfase), kent de inkomstenverrekening andere regels.
Gedurende de loongerelateerde fase wordt 70% van het inkomen gekort op de WIA-uitkering (de eerste twee maanden na toekenning 75%).
Na de loongerelateerde fase (maximumduur 24 maanden), ontvangt de uitkeringsgerechtigde een loonaanvullingsuitkering of vervolguitkering, dit is afhankelijk van het benutten van de restverdiencapaciteit. Bedraagt de raadsvergoeding 100% of meer van de restverdiencapaciteit, dan wordt 70% van het inkomen gekort. Indien de raadsvergoeding ten minste 50%, maar minder dan 100% van de vastgestelde restverdiencapaciteit van de betrokkene bedraagt, wordt een bedrag ter hoogte van de restverdiencapaciteit van het inkomen gekort. Bedraagt de raadsvergoeding minder dan 50% van de restverdiencapaciteit, dan bedraagt de uitkering een percentage van het minimumloon dat is gekoppeld aan de mate van arbeidsongeschiktheid. Inkomsten worden hier niet mee verrekend.
Voor IVA-gerechtigden geldt dat de WIA-uitkering 75% van het laatstverdiende loon (dagloon) bedraagt. Mocht een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte een raadsvergoeding ontvangen, dan wordt 70% daarvan verrekend met de uitkering.
Raadsleden ontvangen ook onkostenvergoedingen. Deze onkostenvergoedingen worden voor de WIA-uitkering buiten beschouwing gelaten, voor zover zij onbelast zijn.
Overigens kan de vergoeding van raadsleden op grond van artikel 3.1.11 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers geheel of gedeeltelijk verlaagd worden. Deze korting van de raadsvergoeding leidt ertoe dat het totaal van uitkering en vergoeding voor de werkzaamheden als raadslid op hetzelfde niveau blijft. Zie ook antwoord vraag 8 en 9.
Welke gevolgen heeft het hebben van een Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)-uitkering op het ontvangen van raadsvergoeding?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het raadslidmaatschap voor de Participatiewet wordt gezien als een nevenfunctie, waarbij uitkeringen vanuit de Participatiewet niet worden ingehouden op de raadsvergoeding, maar bij een WIA-uitkering dit wel het geval is? Zo ja, waarom dit verschil?
De wijze waarop wordt omgegaan met de verrekening van de raadsvergoeding in de Participatiewet en in de WIA-uitkering bevat grote overeenkomsten. Raadsvergoedingen worden als inkomen aangemerkt en in die zin op de bijstandsuitkering in mindering gebracht. Naast de raadsvergoeding worden ook onkostenvergoedingen toegekend. Deze onkostenvergoedingen worden bij bijstandsverlening buiten beschouwing gelaten indien zij niet in belangrijke mate groter zijn dan de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen (artikel 31, tweede lid, onder g, Pw).
Maakt het voor het inhouden van de raadsvergoeding uit of de uitkering vanuit de WIA al voor de aanvang van het raadslidmaatschap is toegekend?
Het moment van aanvang van het raadslidmaatschap speelt voor de WIA-uitkering geen rol ten aanzien van het verrekenen van het inkomen met de uitkering. Wanneer het raadslidmaatschap tijdens een al lopende WIA-uitkering wordt aangegaan, vindt verrekening plaats zoals bij antwoord 3 en 4 beschreven. Wanneer de WIA-uitkering wordt toegekend tijdens het raadslidmaatschap, vindt, vanaf toekenning van de WIA-uitkering eveneens op die manier inkomstenverrekening plaats.
De gevolgen van het ontvangen van een raadsvergoeding op andere uitkeringen staat eveneens beschreven in de Circulaire Samenloop vergoedingen raadsleden met een uitkering.
Voor IVA-gerechtigden is in het besluit «Uitzondering toepassingstermijn anticumulatie (ex artikel 33 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet)» bepaald dat het ontvangen van een raadsvergoeding geen reden kan zijn om een herbeoordeling uit te voeren.
Voor mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn of volledig arbeidsongeschikt, maar waarvan op korte termijn verbetering te verwachten is (beiden WGA-gerechtigden), geldt dat als de raadsvergoeding wordt ontvangen vóór aanvang van de WIA-uitkering dit aanleiding zou kunnen zijn voor het uitvoeren van een praktische schatting bij de claimbeoordeling. Voorwaarden voor het uitvoeren van een praktische schatting, waarbij de restverdiencapaciteit wordt vastgesteld op basis van het inkomen, zijn onder andere dat moet worden vastgesteld dat de werkzaamheden passen bij de bekwaamheden en belastbaarheid van deze persoon. Ook moeten de werkzaamheden structureel door de betreffende persoon kunnen worden uitgevoerd. De werkzaamheden moeten duurzaam passen bij de belastbaarheid. Ook zal naast de praktische schatting een theoretische schatting moeten worden uitgevoerd.
Indien er tijdens de WIA-uitkering inkomsten zijn, en deze een jaar lang hoger zijn dan 65% van het maatmanloon zijn, kan de uitkering beëindigd worden. Ook wanneer de inkomsten, in dit geval de raadsvergoeding, minder dan 65% van het maatmanloon bedraagt, maar meerdere jaren ononderbroken ontvangen worden, kán dit voor UWV aanleiding zijn om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid uit te voeren. Hierbij kan, zoals hierboven beschreven, gekeken worden naar zowel een praktische als theoretische schatting.
Het is niet mogelijk op voorhand in individuele gevallen aan te geven of het aangaan van een raadslidmaatschap kan leiden tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid of het recht op WIA-uitkering. Ook kan daarom niet op voorhand worden gesteld of een praktische schatting of beëindiging van het recht op WIA-uitkering aan de orde zou zijn. Dit hangt af van de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde (eventuele andere inkomsten uit arbeid, hoogte loon voor ziekte/beperking en hoogte vergoeding).
Mocht de WIA-uitkering op grond van de hoogte van de inkomsten worden beëindigd, dan zijn de normale herlevingsvoorwaarden (artikel 57 WIA) van toepassing.
Heeft het inhouden van een raadsvergoeding invloed op (toekomstige) rechten op een uitkering? Zo ja, welke invloed?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen gemeenteraadsleden afzien van hun raadsvergoeding, bijvoorbeeld om zo niet in de knel te komen met een WIA-uitkering? Of om bijvoorbeeld bij het (over)sluiten van een hypotheek een vast inkomen te kunnen overleggen in plaats van de tijdelijke raadsvergoeding?
In het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers is een voorziening getroffen die de mogelijkheid biedt aan het raadslid om de raadsvergoeding te verlagen. Wanneer een raadslid een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, kan op grond van artikel 3.1.11 een verzoek tot verlaging van de raadsvergoeding worden gedaan. De verlaging van de vergoeding voor de werkzaamheden leidt ertoe dat het totaal van uitkering en vergoeding voor de werkzaamheden op hetzelfde niveau blijft. Voor statenleden en leden van het algemeen bestuur van een waterschap is eenzelfde regeling getroffen.
De vrijwillige verlaging van de vergoeding op grond van artikel 3.1.11 van genoemd rechtspositiebesluit heeft geen invloed op de hoogte van de WIA-uitkering of toekomstige rechten op een uitkering.
Wel zou verlaging voor mensen die nog in de WAO zitten, kunnen betekenen dat voorkomen wordt dat hij of zij naar een lager arbeidsongeschiktheidspercentage wordt uitbetaald.
Bij het andere genoemde voorbeeld zie ik niet hoe door het afzien van de raadsvergoeding een vast inkomen in aanmerking kan worden genomen voor een hypotheekaanvraag. De vergoeding voor de werkzaamheden is een vergoeding voor het vervullen van de nevenfunctie van raadslid en is bovendien uit de aard der zaak een tijdelijke. In hoeverre dit inkomen wordt meegenomen in het kader van een hypotheek is een zaak tussen hypotheekverstrekker en hypotheeknemer.
Heeft het wel of niet afzien van een raadsvergoeding invloed op de WIA-uitkering of toekomstige rechten op een uitkering?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u het als een mogelijke belemmering voor mensen met een (WIA-)uitkering – vanwege de angst om gekort te worden op hun uitkering – zich kandidaat te stellen voor de gemeenteraad? Zo ja, ziet u mogelijkheden om deze belemmering te verhelpen?
Dit is inderdaad onderkend. Ik verwijs hiervoor ook naar het Actieplan politieke ambtsdragers met een beperking dat op 9 december 2020 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 24 170, nr. 240). Het doel van dit Actieplan is om meer mensen met een beperking in politieke en bestuursfuncties te krijgen door ze zoveel mogelijk dezelfde uitgangspositie te bieden als mensen zonder een beperking. Voor deze terechte vragen van (kandidaat) politieke ambtsdragers met een beperking wordt gewerkt aan een betere informatievoorziening aan deze doelgroep. Dat vergt gezamenlijke inspanningen vanuit de ministeries van ondergetekenden en partijen als UWV, de koepels (VNG, IPO en Unie van Waterschappen), beroepsverenigingen van decentrale politieke ambtsdragers, en belangenverenigingen. Binnenkort wordt de website www.politiekeambtsdragers.nl uitgebreid met antwoorden op veel gestelde vragen van mensen met een beperking die politiek actief zijn of willen worden. De vraag over de consequenties van een raadsvergoeding op een arbeidsongeschiktheidsuitkering zit daarbij, maar ook bijvoorbeeld vragen over het weinig bekende feit dat het afschatten van het invaliditeitspercentage niet geldt voor degene met een IVA-arbeidsongeschiktheidsuitkering die inkomen geniet als raadslid (zie de eerdergenoemde regeling «Uitzondering toepassingstermijn anticumulatie» (https://wetten.overheid.nl/BWBR0006486/2015-01-01)).
Geeft Nederland met de wijze waarop wordt omgegaan met de samenloop van raadsvergoeding en uitkering voldoende invulling aan het Verenigde Naties (VN)-verdrag Handicap?
Het VN-Verdrag Handicap heeft tot doel dat mensen met een beperking gelijkwaardig en volwaardig meedoen in de samenleving. De regeling waarmee inkomsten uit raadswerk niet worden meegenomen bij het uitvoeren van een herbeoordeling moet de angst wegnemen om het recht op een IVA-uitkering te verliezen vanwege raadswerk. Dit is één van de instrumenten waarmee het kabinet tracht te stimuleren dat ook mensen met een beperking zich beschikbaar stellen als kandidaat. Voor gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikten gelden dezelfde regels voor het verrekenen van de inkomsten met uitkering als voor arbeidsongeschikten die andere werkzaamheden verrichten.
Daarnaast is het kabinet van mening dat met genoemde Actieplan een goede invulling wordt gegeven aan het VN-verdrag Handicap. Maar zoals in het Actieplan ook is geschreven, is het niet alleen de taak van het Rijk. Ook voor de doelgroep zelf, de politieke partijen en de belangenverenigingen is een belangrijke rol weggelegd. In het Actieplan, maar vooral ook het als bijlage 1 bij de aanbieding van het Actieplan gevoegde Eindrapport bevindingen Politieke ambtsdragers met een beperking, worden daarvoor veel suggesties gedaan.
Is de Circulaire Samenloop vergoedingen raadsleden met een uitkering uit 2015 nog wel actueel, c.q. dient deze niet te worden herzien en geactualiseerd?
Inhoudelijk is de circulaire nog juist. Zij moet echter inderdaad geactualiseerd worden omdat bijvoorbeeld het rechtspositiebesluit raads- en commissieleden per 2019 is vervangen door het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Een actualisatie past eveneens goed in de context van genoemd Actieplan en genoemd Kennis- en Informatiepunt en kan in dat kader worden opgepakt.
Bent u bereid naar een actualisatie van de Circulaire Samenloop vergoedingen te kijken in samenspraak met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Nederlandse Vereniging van Raadsleden en daarbij tevens te betrekken mogelijkheden om inclusiviteit in de volksvertegenwoordiging op lokaal niveau te versterken en drempels te slechten?
Zie antwoord vraag 12.
Demonstraties bij abortusklinieken |
|
Songül Mutluer (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de rondgang van de Nederlandse Vereniging van abortusartsen onder abortusartsen over de demonstraties bij klinieken, waaruit blijkt dat abortusartsen voorstander zijn van een landelijk demonstratieverbod? Zo ja, wat vindt u van deze sterke en gedeelde wens van abortusartsen voor een landelijk demonstratieverbod?1
Ik heb begrepen dat abortusartsen voorstander zijn van dergelijke maatregelen. Laat ik vooropstellen dat ik sta voor de keuzevrijheid van vrouwen. Ik acht daarnaast het grondrecht op demonstratie een groot goed. Ik ga graag in gesprek met abortusklinieken en het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) over de ervaren problemen en mogelijke oplossingsrichtingen. Zie verder de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Bent u zich ervan bewust dat de intimidatie en emotionele schade die vrouwen ondergaan door de demonstraties bij abortusklinieken al lange tijd speelt, en dat de lokale maatregelen, voor zover die getroffen zijn, het probleem nog niet hebben opgelost?
Demonstraties voor en tegen abortus zijn van alle tijden. Demonstraties van groeperingen die tegen abortus zijn, vinden ook plaats in de nabije omgeving van een abortuskliniek. Als een ongewenst zwangere vrouw een abortuskliniek bezoekt en zij aangesproken wordt door demonstranten, kan dit zeker intimiderend overkomen.
Vanuit de Tweede Kamer zijn over dit onderwerp meermaals vragen gesteld aan mijn ambtsvoorganger. In eerdere commissiebrieven en de beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat het op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) aan de burgemeester is om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden.2, 3, 4, 5, 6, 7 Omdat de vrijheid van demonstreren en de vrijheid van meningsuiting fundamentele grondrechten zijn, is het uitgangspunt dat de burgemeester zich zoveel mogelijk moet inspannen om demonstraties te faciliteren en te beschermen. Het uitgangspunt daarbij is ook dat de lokale overheid haar best moet doen een protest toe te staan daar waar de doelgroep dat protest kan horen en zien.
Uit mijn recente uitvraag (mei 2022) bij gemeenten blijkt niet dat er een toename is van demonstraties bij abortusklinieken. In veel gemeenten worden voorschriften opgelegd aan demonstranten. Het gaat dan meestal om het aanwijzen van een specifieke plek waar demonstranten mogen staan, op enige afstand van de kliniek. Onlangs is in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een onderzoek naar demonstratie en vergaderingsrechtelijke vraagstukken uitgevoerd.8 In dit onderzoek worden ook voorbeelden van lokale maatregelen bij abortusklinieken besproken. Uit het onderzoek blijkt dat de situaties rond demonstraties bij abortusklinieken erg complex zijn, met sterk verdeelde meningen en tegenovergestelde belangen en rechten.
Wat vindt u van het feit dat deze demonstraties nu al jarenlang plaatsvinden en dat lokale maatregelen de negatieve gevolgen voor vrouwen nog niet of onvoldoende hebben weggenomen?
Demonstreren mag, maar het intimideren van mensen die bij een abortuskliniek komen met een belangrijke hulpvraag, is niet toegestaan. Ik keur dat ten zeerste af. Als een vrouw een abortuskliniek bezoekt, staat zij voor een besluit dat een grote impact kan hebben. Ik kan mij goed voorstellen dat deze vrouwen en hun partners of naasten graag in rust de kliniek binnengaan. Zij zullen daarbij geen behoefte hebben aan ongevraagd advies, laat staan aan misleidende boodschappen van individuele demonstranten.
De inhoud van een demonstratie mag voor de overheid echter nooit een reden zijn om beperkingen op te leggen of een verbod af te kondigen. Ook meningsuitingen die choqueren of als storend worden ervaren verdienen bescherming. Volgens de Grondwet heeft in Nederland niemand voorafgaand toestemming nodig om gedachten en gevoelens te openbaren, dat zou neerkomen op censuur. De burgemeester kan daarom geen beperkingen opleggen op basis van de inhoud van een demonstratie of een meningsuiting. Op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) kan de burgemeester wel op een aantal andere niet-inhoudelijke gronden beperkingen stellen, aanwijzingen geven of in het uiterste geval een demonstratie verbieden of beëindigen. In 2021 is een expertmeeting door de VNG georganiseerd, waarna er een factsheet9 gepubliceerd is met enkele adviezen die gemeenten in de praktijk kunnen toepassen.
Ik heb van gemeenten en abortusklinieken niet gehoord dat zich nieuwe ontwikkelingen of problemen voordoen. Indien getroffen maatregelen binnen een gemeente niet zouden voldoen, is het aan de gemeenteraad om de burgemeester om verantwoording te vragen. Het treffen van maatregelen is dus een lokale aangelegenheid, en het is aan de politie en het Openbaar Ministerie (OM) om te handhaven. Eerder hebben gemeenten laten weten binnen de mogelijkheden van de Wom voldoende ruimte te hebben om demonstraties in goede banen te leiden. Ik blijf uiteraard in contact met gemeenten. Ook ga ik, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, graag in gesprek met abortusklinieken en het NGvA, onder andere om te horen of er gevallen zijn waarin (nog) geen passende oplossingen zijn gevonden. Als daar aanleiding toe is, zal ik in overleg treden met mijn collega’s van het Ministerie van BZK en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV).
Deelt u de mening dat iedere dag dat vrouwen door demonstranten misleid worden door feitelijk onjuiste informatie, en emotioneel belast worden door meningen en kwalificaties waar zij niet op zitten te wachten, een dag te veel is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat elke gemeente zijn eigen regels erop nahoudt, omdat daardoor de ene gemeente wel een bufferzone hanteert en de andere gemeente niet?
Nee. Demonstraties, waaronder dus ook anti-abortus demonstraties, kunnen niet allemaal op één lijn worden gesteld. Het is aan de burgemeester om te beoordelen of maatregelen of voorschriften bij een demonstratie noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn. De burgemeester maakt die beoordeling op basis van de relevante feiten en plaatselijke omstandigheden. Dat betekent dat er verschillen kunnen zijn tussen gemeenten en tussen de voorschriften die gemeenten stellen aan demonstraties. Uit mijn uitvraag bij gemeenten blijkt bijvoorbeeld dat de lokale ruimtelijke ordening implicaties heeft voor de voorschriften. Onder meer de beperkte ruimte rondom een kliniek kan voor de burgemeester meespelen bij de overweging om demonstranten bijvoorbeeld een demonstratievak toe te wijzen aan de overkant van de straat. Daarbij geldt dat het kader voor eventuele voorschriften, de Wom, in iedere gemeente gelijk is.
Wat vindt u ervan dat in die gemeentes die een bufferzone kennen, onvoldoende wordt gehandhaafd zodat vrouwen alsnog lastig worden gevallen? Welke acties gaat u daarop ondernemen?
Zoals mijn voorganger eerder aan uw Kamer heeft laten weten10, is het strafbaar om een niet vooraf aangemelde of een door de burgemeester verboden demonstratie te houden en om te handelen in strijd met een door de burgemeester voor een demonstratie gesteld(e) voorschrift, beperking, aanwijzing of opdracht (artikel 11 Wom). Ook stellen diverse algemene plaatselijke verordeningen (APV’s) het strafbaar om zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen of zich onnodig op te dringen. Iedereen die kennis heeft van een (vermeend) strafbaar feit kan aangifte doen bij de politie. De politie, het OM en uiteindelijk de strafrechter zullen van geval tot geval moeten beoordelen of een concrete gedraging strafbaar is. Ik zal in mijn gesprek met abortusklinieken en het NGvA vragen naar de ervaringen met (vermeende) strafbare feiten en lokale handhaving. Het demonstratierecht is geen vrijbrief voor wetsovertredingen. Bij het uitoefenen van het demonstratierecht dient het demonstratiekarakter en daarmee de collectieve meningsuiting voorop te staan. De wijze van handhaving in concrete situaties en de daarbij in te zetten middelen is maatwerk en wordt lokaal bepaald. Het lokale gezag heeft beoordelingsruimte bij handhaving.
Wat vindt u van het landelijk demonstratieverbod bij abortusklinieken dat Spanje kent? Welke voordelen en nadelen ziet u daarin voor Nederland?
Het demonstratierecht en de vrijheid van meningsuiting zijn niet alleen op nationaal niveau, maar ook internationaal stevig verankerd, zoals in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Andere (ons omringende) landen, waaronder Spanje, zijn daarmee ook internationaalrechtelijk gebonden aan de vergaande bescherming die het demonstratierecht en het recht op vrije meningsuiting genieten. Daaruit vloeit onder meer voort dat de overheid haar best moet doen een protest toe te staan daar waar de doelgroep dit kan horen en zien. Deze bescherming geldt ook voor protesten of betogingen waarbij beledigende, verwerpelijke of zelfs choquerende uitingen worden gedaan. Voor het overige geldt dat andere landen binnen de bandbreedte van het internationale recht de vrijheid hebben om eigen keuzes te maken die aansluiten bij hun eigen rechtscultuur. Die keuzes zijn soms (sterk) historisch bepaald en niet zomaar te vergelijken met of te kopiëren naar een ander land.
Hoe wilt u de problemen die de demonstranten veroorzaken voor vrouwen oplossen? Waarom denkt u dat het voortzetten van het beleid van uw voorganger, dat op veel plekken niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, nu wél tot het gewenste resultaat zal leiden?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Kunt u deze vragen uiterlijk op uiterlijk 1 juni 2022 beantwoorden, zodat de Kamer de antwoorden kan betrekken bij het commissiedebat Medische ethiek?
Ja.
Het artikel ‘Het Woud gymt alleen nog buiten, óók als het regent’. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het Woud gymt alleen nog buiten, óók als het regent»1?
Ja, dat ben ik.
Deelt u de mening dat incidenteel buiten sporten een goede toevoeging kan zijn op de gymles, maar geen vervanging is voor gymles in een daarvoor ingericht gymlokaal?
Het is wettelijk gezien toegestaan om buiten bewegingsonderwijs te geven, wanneer de kerndoelen van bewegingsonderwijs aangeboden kunnen worden.2, 3 In de wet staat op dit moment niet vastgelegd dat bewegingsonderwijs binnen moet worden gegeven, die keuze ligt bij scholen zelf. De kerndoelen bewegingsonderwijs zijn algemeen en er is ruimte voor eigen invulling.
Kan een school voldoen aan de kerndoelen als er alleen maar buiten bewegingsonderwijs wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat er scholen zijn die niet beschikken over toereikende voorzieningen om te voldoen aan de twee lesuren bewegingsonderwijs? Heeft u zicht op hoeveel scholen in Nederland hiermee te maken hebben? Heeft u contact met gemeenten waar de faciliteiten (nog) niet op orde zijn?
Het is bekend dat niet alle basisscholen in het schooljaar 2020–2021 zijn toegekomen aan voldoende bewegingsonderwijs. Dit vind ik niet goed: voldoende bewegingsonderwijs is namelijk belangrijk voor kinderen. In het schooljaar 2020–2021 werd gemiddeld 91 minuten (groep 3–8) en 119 minuten (groep 1–2) bewegingsonderwijs gegeven op basisscholen.4 53 procent van de basisscholen gaf in het schooljaar 2020–2021 minder dan tweemaal 45 minuten bewegingsonderwijs per week.5 Het is mogelijk dat de periode van (gedeeltelijke) schoolsluiting en maatregelen vanwege COVID-19 hieraan hebben bijdragen. Bij 58 procent van de scholen waarbij het niet lukte om tweemaal 45 minuten bewegingsonderwijs te geven, zien schoolleiders te weinig gymaccommodaties als belemmering.6 De Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) heeft contact met gemeenten over sportfaciliteiten. Gemeenten zijn immers de verantwoordelijke partij voor voldoende sportaccommodaties. Op dit moment inventariseert de VSG de tekorten aan gymaccommodaties. Het rapport deel ik voor de zomer met uw Kamer.
Hoe verklaart u dat, ondanks de financiële ondersteuning die gemeenten ontvangen om ervoor te zorgen dat scholen aan de twee lesuren bewegingsonderwijs kunnen voldoen, er toch scholen zijn met ontoereikende faciliteiten?
De behoefte van scholen voor extra gymaccommodatie is niet altijd duidelijk bij gemeenten. De meeste gemeenten bouwen volgens de VSG gymaccommodaties op basis van behoefte, om daarmee leegstand te voorkomen. Volgens de VSG vragen scholen echter niet in alle gevallen om extra gymaccommodaties. Bijvoorbeeld wanneer zij geen tweemaal 45 minuten bewegingsonderwijs geven vanwege een tekort aan bevoegde leerkrachten of een te vol lesrooster.
Scholen die knelpunten als een tekort aan bevoegde leerkrachten of een te vol lesrooster ervaren kunnen een aanvraag indienen voor de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Scholen kunnen met deze subsidie een procesbegeleider aanstellen om hen te helpen bij het oplossen van deze knelpunten.
Kunt u een lijst van gemeenten die nog onvoldoende gymzalen beschikbaar kunnen stellen voor het kunnen voldoen aan de twee uur bewegingsonderwijs aan de Kamer toesturen?
Een lijst hiervan delen is niet mogelijk, omdat OCW niet zelf het onderzoek heeft uitgevoerd, maar een onderzoeksbureau. Het betreffende onderzoeksbureau heeft aan deelnemers van het onderzoek toegezegd deze gegevens anoniem te verwerken. Evenwel begrijp ik de behoefte aan zicht op de situatie op lokaal niveau, en ik wil mij er dan ook voor inspannen dat hier meer informatie over beschikbaar komt, onder meer als onderdeel van het IBO onderwijshuisvesting. Daarnaast jaag ik, samen met onder meer de PO-Raad, de VSG en de KVLO, het gesprek aan tussen scholen en gemeenten om tot praktische oplossingen te komen voor acute tekorten aan geschikte gymlocaties.
Is de verwachting dat alle scholen, wanneer de verplichting tot twee lesuren bewegingsonderwijs in 2023 in werking treedt, beschikken over toereikende faciliteiten hiervoor? Zo nee, wat hebben de gemeenten die hier drie jaar de tijd voor hebben gekregen dan verzuimd en waarom hebben ze onvoldoende actie ondernomen?
Het is nog niet duidelijk of alle scholen bij het in werking treden van de wettelijke verplichting beschikken over toereikende faciliteiten. De VNG verwacht dat gemeenten die, wanneer de verplichting tot twee lesuren bewegingsonderwijs in 2023 in werking treedt, niet beschikken over toereikende faciliteiten in gesprek gaan of zijn met het lokale onderwijs voor een passende oplossing. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle scholen in staat zijn om te voldoen aan de twee lesuren bewegingsonderwijs?
Met de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs komt het kabinet scholen tegemoet die nog niet voldoen aan twee lesuren bewegingsonderwijs. Met deze subsidie worden scholen met een procesbegeleider geholpen om knelpunten in kaart te brengen en een plak van aanpak uit te voeren. Daarnaast inventariseert de VSG op dit moment de tekorten van gymaccommodaties. Ik verwacht hiermee meer inzicht te krijgen in de tekorten die er (nog) zijn en welke oplossingen er mogelijk zijn. Ik ben hierover met alle betrokken partijen in gesprek.
Het vervallen recht op toeslagen vanwege gegevens in de basisregistratie personen (BRP) |
|
Jasper van Dijk |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Pointer «Nederlanders in de knel door het rigide vreemdelingenbeleid»?1
Het kabinet streeft ernaar dat iedere toeslaggerechtigde de toeslag krijgt waar deze recht op heeft. Of een vreemdeling recht heeft op deze collectieve overheidsvoorzieningen en verstrekkingen is afhankelijk van de aard van het verblijf.2 Dit is een uitwerking van de Koppelingswet uit 1998, waarin het koppelingsbeginsel is geïntroduceerd.3 Doel hiervan is te voorkomen dat vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, door de ontvangst van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld tot voortzetting van hun onrechtmatige verblijf of het verwerven van een schijn van een volkomen rechtmatig verblijf. Voor het recht op toeslagen is het vereist dat naast de aanvrager ook alle meerderjarige medebewoners (huurtoeslag) of de toeslagpartner een rechtmatig verblijf hebben. In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is namelijk voor het recht op toeslagen de aanvullende voorwaarde opgenomen, dat de leden van het huishouden van de aanvrager van de toeslag (de toeslagpartner en de medebewoners van achttien jaar en ouder) rechtmatig in Nederland verblijven. Dit heeft ermee te maken dat een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft anders indirect wel profijt heeft van de toeslag die aan de aanvrager wordt verstrekt. Indien een burger niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijft, wordt dit geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met code 98. Wanneer iemand bijvoorbeeld samenwoont met een meerderjarig persoon of getrouwd is met iemand die niet over verblijfsrecht beschikt, heeft de aanvrager van de toeslag daarom geen recht op toeslagen.
In hoeveel gevallen is dit uitzettingsbeleid via sociale zekerheid effectief geweest en waarom weegt dit volgens het kabinet op tegen de problemen waarin gezinnen worden gestort?
Er is geen sprake van een uitzettingsbeleid via sociale zekerheid, hiermee dus ook niet via toeslagen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, verbindt het koppelingsbeginsel het recht op collectieve overheidsvoorzieningen en verstrekkingen aan rechtmatig verblijf van een vreemdeling. De IND levert de verblijfstitels via de BRP, onder andere code 98. Overheidsorganen bepalen vervolgens op basis van die vaststelling door IND en de voor hen relevante wet- en regelgeving welke voorzieningen en verstrekkingen afhankelijk zijn van deze verblijfstitel. Bij de uitkering van toeslagen betekent dit dat deze niet (meer) worden verstrekt aan vreemdelingen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven of – voor zover relevant – als iemand in het huishouden van de aanvrager van de toeslag niet rechtmatig in Nederland verblijft.
Kunt u aangeven in welke situaties code 98 afgegeven kan worden? Erkent u dat code 98 niet automatisch betekent dat iemand is uitgeprocedeerd?
De IND bepaalt de verblijfs- en verwijderbaarheidstitels. De titelbepaling vindt plaats in het geautomatiseerde systeem van de IND aan de hand van een groot aantal factoren, zoals de aanwezigheid van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, een besluit over die aanvraag en wettelijke termijnen. Deze factoren zijn gebaseerd op artikel 8 van de Vw 2000 waarin de gronden voor rechtmatig verblijf zijn opgenomen. Is er geen verblijfsrecht in de zin van artikel 8 Vw 2000, dan wordt de titel 98 (geen rechtmatig verblijf) bepaald. Bij een samenloop van verschillende factoren die het verblijfsrecht betreffen, geldt dat de sterkste factor van verblijfsrecht bepaalt welke titel wordt vastgesteld. Ook de ingangsdatum en einddatum van de titels worden in de titelbepaling meegenomen. Het vaststellen van deze titels gebeurt twee keer per dag. Naast de automatische titelbepaling worden steekproefsgewijs handmatige controles uitgevoerd.
De titelbepaling betreft altijd een weergave van de situatie op het moment van vaststelling. Code 98 betekent dat een burger op het moment van vaststelling niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijft, dit betekent niet dat iemand uitgeprocedeerd is. De juridische situatie kan wijzigen door het indienen van rechtsmiddelen, nieuwe aanvragen of door het verkrijgen van een ander verblijfsrecht. Dat betekent dat een titelcode, en dus ook code 98, geldig blijft tot er een wijziging in de juridische situatie ontstaat. Dat kan – gelet op het feit dat de titels tweemaal per dag worden bepaald – op dagbasis wijzigen.
Erkent u dat er sprake van kan zijn dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) per abuis code 98 afgeeft of te laat wijzigt, bijvoorbeeld wanneer mensen tussen procedures zitten of in hoger beroep zijn met een tijdige voorlopige voorziening?
Indien iemand zich tussen procedures of in hoger beroep met een tijdige voorlopige voorziening bevindt, is er geen sprake van een onjuiste code 98. Er is op dat moment namelijk geen sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vreemdelingenwet 2000. In het antwoord op vraag 3 is aangegeven dat de titel kan wijzigen als de juridische situatie verandert.
Vanwege het grote belang van titels controleert (steekproefsgewijs) en monitort de IND de titellevering. Desondanks kunnen er fouten optreden. Er wordt door de IND niet bijgehouden hoe vaak een foute titelbepaling voorkomt. De burger kan (telefonisch) bij de IND aangeven dat de verblijfstitel volgens haar/hem niet juist is. Een ketenpartner kan hierover ook een signaal afgeven. Dit wordt dan gecontroleerd en indien blijkt dat de titel inderdaad onjuist is wordt deze zo snel mogelijk hersteld. Als er nader onderzoek nodig is duurt het maximaal enkele dagen. De herstelde code wordt daarna zichtbaar voor alle ketenpartijen, waaronder Toeslagen. Zolang de controle loopt blijft code 98 geregistreerd in de BRP.
Klopt het dat de Belastingdienst overgaat tot inhouden en invorderen van toeslagen voordat is vastgesteld waarom code 98 is afgegeven?
Toeslagen stelt het recht op toeslagen vast op basis van de beschikbare informatie in de BRP. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, stelt de IND op basis van een groot aantal factoren de verblijfstitel vast en registreert deze in de BRP. Op dat moment is dus al door de IND bepaald waarom de code is afgegeven. Indien er een code 98 is geregistreerd met betrekking tot de aanvrager van de toeslag, diens partner of meerderjarige medebewoners, oordeelt Toeslagen dat er geen recht bestaat op toeslagen voor deze personen. Eerder uitbetaalde toeslagen worden dan teruggevorderd. In 2021 werd in 5.465 gevallen het recht op toeslagen ingetrokken voor 4.300 huishoudens. Bij het ontstaan van de terugvordering kan de burger een betalingsregeling (op maat) aanvragen. Ook worden de reguliere waarborgen, in het bijzonder matiging van de terugvordering ingezet voor individuele gevallen, bezien.
Bij geringe twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Twijfel kan ontstaan als de burger aangeeft dat de code onjuist is. Toeslagen neemt meermaals per week contact op met de IND om vast te stellen of een code juist is. Tijdens deze uitvraag blijft de invordering openstaan. Indien de code onjuist blijkt en moet worden aangepast, wat in gevallen zo is, wordt het recht op toeslagen bij het eerst volgende maandelijkse beschikkingsmoment opnieuw vastgesteld. Als de code door de IND juist wordt bevonden wordt de toeslag stopgezet en eventueel teruggevorderd.
Is het juist dat mensen niet eens de gelegenheid krijgen om aan te tonen dat zij helemaal niet uitgeprocedeerd zijn voordat de Belastingdienst overgaat tot inhouding en invordering?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 3 en 4 betekent code 98 niet per definitie dat mensen uitgeprocedeerd zijn, maar dat zij niet meer rechtmatig in Nederland verblijven. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5 oordeelt Toeslagen op basis van de beschikbare gegevens dat er geen recht is op toeslagen indien een burger met code 98 geregistreerd staat. Bij geringe twijfel neemt Toeslagen contact met de IND. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kan een burger indien zij/hij het oneens is met de beslissing van de IND over een besluit over een aanvraag in beroep gaan bij de IND.
Waarom is het uitvaardigen van code 98 eigenlijk geen besluit zoals beschreven in de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en/of beroep mogelijk is? Kunt u dit toelichten?
De titelbepaling is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het geen zelfstandige beslissing betreft, maar een gevolg van de inhoudelijke beslissing die de IND heeft genomen (bijv. besluit over aan aanvraag voor een verblijfsvergunning). De burger kan tegen dit besluit in bezwaar en beroep gaan.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, bepaalt artikel 8 Vw 2000 in welke gevallen er sprake is van rechtmatig verblijf. De titel geeft aan of er sprake is van rechtmatig verblijf, maar omvat zelf geen rechtsgevolgen. Als gevolg van de Koppelingswet uit 1998, waarin het koppelingsbeginsel is geïntroduceerd, nemen andere bestuursorganen, zoals Toeslagen, wel besluiten naar aanleiding van de vaststelling dat er geen rechtmatig verblijf is. Die besluiten zijn wel besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Is het juist dat het na een melding van een gedupeerde het maanden of zelfs jaren kan duren voordat een foutieve vordering door de Belastingdienst word rechtgezet? Zo nee, hoe zit het dan wel? Kunt u dit toelichten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het mogelijk dat code 98 onjuist is. Bij twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Vaststelling kan dan, afhankelijk van de complexiteit, tot enkele dagen duren. Indien de code wordt bijgesteld, wordt het recht op toeslagen bij het eerst volgende maandelijkse beschikkingsmoment opnieuw vastgesteld
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, kan de burger eventueel door het indienen van een nieuwe/andere verblijfsaanvraag proberen opnieuw rechtmatig verblijf te krijgen. Deze procedure kan een lange tijd in beslag nemen. Indien de burger (weer) over verblijfsrecht beschikt, worden de toeslagen opnieuw vastgesteld. Eventueel gemiste toeslagen worden dan nabetaald.
Deelt u de mening dat juist ten tijde van de opvangcrisis het gestimuleerd zou moeten worden dat migranten verblijven bij familie of bekenden? Hoe verhoudt dat zich tot deze praktijk waarbij gastgezinnen financieel gedupeerd raken door het verlies van rechtmatig verblijf van migranten? Kunt u dit toelichten?
Burgers die vreemdelingen met een rechtmatige status (waaronder ook ontheemde Oekraïners) opvangen verliezen niet hun toeslagen als gevolg van de werking van het koppelingsbeginsel. Daarbij gelden wel de regels die ook voor toeslagontvangers van Nederlandse afkomst gelden. Zo kunnen deze migranten, afhankelijk van de situatie, aangemerkt worden als medebewoner of als toeslagpartner en meetellen voor het recht op toeslagen. U bent eerder geïnformeerd over het voornemen van het kabinet dat een ontheemde Oekraïner die opgevangen wordt bij een gastgezin tijdelijk niet als medebewoner of als toeslagpartner wordt aangemerkt.
Erkent u dat het vanuit het vreemdelingenrecht logisch is om het verblijfsrecht met terugwerkende kracht in te trekken, maar dat het met terugwerkende kracht intrekken van toeslagen tot een bijzonder hardvochtig beleid leidt? Bent u bereid dit beleid te wijzigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vorig jaar heeft er een inventarisatie plaatsgevonden naar knelpunten in het toeslagenstelsel naar aanleiding van de motie Lodders/Van Weyenberg4. Hieruit zijn knelpunten naar voren gekomen, waaronder ook de situatie dat met terugwerkende kracht toeslagen worden ingetrokken bij geen verblijfsrecht. Voor mogelijke oplossingen zijn onder meer de uitvoerbaarheid en de budgettaire gevolgen van belang. Zoals eerder toegezegd wordt u hierover in de zomer geïnformeerd.
Er zijn door het vorige kabinet twee knelpunten met betrekking tot het koppelingsbeginsel gesignaleerd en opgelost bij de huurtoeslag en het kindgebonden budget (WKB). Bij de huurtoeslag gold eerder voor het recht op toeslagen dat ook naar de verblijfsstatus van minderjarige medebewoners werd gekeken. Op dit moment geldt dat Toeslagen niet meer naar de verblijfsstatus van minderjarige medebewoners kijkt. Er blijft dus recht bestaan op huurtoeslag als een minderjarige medebewoner (veelal het kind van de aanvrager van de toeslag) geen rechtmatig verblijft houdt in Nederland. Bij het WKB is er inmiddels ook recht als de partner geen verblijfsrecht heeft, maar aanvrager en kind wel. Beide maatregelen zijn per 1 januari 2022 ingegaan.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Belastingdienst in het geval van code 98 voortaan eerst onderzoek doet naar de exacte status en pas tot inhouding en invordering overgaat als onderzoek uitwijst dat er inderdaad sprake is van onrechtmatig verblijf?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 5 en 6, oordeelt Toeslagen op basis van de beschikbare gegevens in beginsel dat er geen recht is op toeslagen voor een huishouden indien iemand in het huishouden geregistreerd staat met code 98. Toeslagen gaat er in beginsel vanuit dat de code correct is. Bij geringe twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Het is voor Toeslagen niet mogelijk om bij elke registratie handmatig na te gaan of deze code juist is, gelet op het grote aantal mutaties. Daarnaast kan Toeslagen de code niet wijzigen in de BRP.
In de gevallen waarin de Belastingdienst heeft moeten concluderen dat inhouding en invordering op basis van code 98 niet terecht was, is dit inmiddels rechtgezet?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8. Indien de burger (weer) over verblijfsrecht beschikt, worden de toeslagen opnieuw vastgesteld. Eventueel gemiste toeslagen worden dan nabetaald.
De situatie rondom de Regeling huisvesting aandachtsgroepen |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een uitgebreide update geven over de huidige situatie wat betreft de voortgang van de Regeling huisvesting aandachtsgroepen en hoe gemeenten hierin een rol spelen om passende woon- en verblijfsruimten te bouwen? In hoeverre bereikt de Regeling zijn doel, namelijk het (zo snel mogelijk) realiseren van (zo veel mogelijk) huisvesting voor verschillende aandachtsgroepen?
Eind juni zal ik per brief de uitkomsten van een tussenevaluatie op deze regeling met u delen. In deze evaluatie wordt uitgebreid verslag gedaan over de aanvragen voor de twee tranche van de regeling. Deze tranche is benut door 83 verschillende gemeenten en vrijwel alle aanvragen zijn gehonoreerd. Met deze tranche worden 6.335 woonruimten voor aandachtsgroepen en 1.751 verblijfsruimten voor arbeidsmigranten gerealiseerd.
Deze tussenevaluatie biedt het meest recente inzicht in de voortgang. Gemeenten geven inzicht in de voortgang via hun jaarlijkse verantwoording voor de regeling. In het zomerreces van 2022 verwacht ik de (financiële) verantwoording over 2021.
De regeling is zo vormgegeven dat het gehele subsidiebedrag aan gemeenten wordt uitgekeerd na controle van de aanvraag. Gemeenten kunnen hiermee een bijdrage leveren aan de ontwikkelende partij voor dit project, met inachtneming van de regels omtrent staatssteun.
De mate waarin de regeling zijn doel bereikt wordt pas zichtbaar rondom de geijkte mijlpalen. Binnen twee jaar moeten onomkeerbare stappen in het project zijn gezet en binnen vijf jaar moet het project volledig zijn gerealiseerd. Ik stuur op het behalen van deze mijlpalen.
Kunt u specifiek aangeven hoeveel van het aan gemeenten toegekende geld voor de Regeling huisvesting aandachtsgroepen in 2021 nog niet is uitgegeven door de verschillende gemeenten?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, zijn vrijwel alle aanvragen door gemeenten gehonoreerd. De subsidieregeling is daarbij geheel uitgeput in overeenstemming met het subsidieplafond. Het is momenteel nog niet zichtbaar of gemeenten op dit moment aan alle voorwaarden hebben voldaan en de uitgekeerde subsidiebedragen conform de tweede tranche van de regeling hebben benut. Jaarlijks leggen gemeenten hierop verantwoording af. Daaruit zal blijken of gemeenten aan de termijnen en andere voorwaarden van de regeling hebben voldaan. Als dat niet het geval is, dan kunnen de verstrekte bedragen in het uiterste geval teruggevorderd worden. De (financiële) verantwoording van gemeenten over 2021 verwacht ik in het zomerreces van 2022.
Kunt u afzonderlijk aangeven om welke bedragen bij welke gemeenten dit gaat?
Deze informatie is openbaar beschikbaar via de website Regeling huisvesting aandachtsgroepen (RHA) (rvo.nl)1. Op de hoofdpagina staat het overzicht weergegeven in een pdf-format.
Kunt u aangeven hoeveel plaatsen voor welke aandachtsgroepen zijn gerealiseerd onder deze Regeling? In het geval van (grote) verschillen; waardoor zijn deze te verklaren?
Zoals eerder aangegeven zal ik u per Kamerbrief informeren hoeveel woon- en verblijfsruimtes er per aandachtsgroep zijn aanvraagt. Er is nog geen informatie beschikbaar over de realisatie van deze plaatsen. De (financiële) verantwoording van gemeenten over 2021 verwacht ik in het zomerreces van 2022. Op dit moment beschik ik dus nog niet over gerealiseerde woningaantallen van de gehonoreerde aanvragen.
Wat zijn de achterliggende redenen waarom dit geld nog niet is uitgegeven? Speelt hierin bijvoorbeeld het feit dat er geen sprake is van een wettelijke verplichting op de startdatum van de projecten een rol?
De bedragen uit de regeling zijn eind 2021 uitgekeerd aan gemeenten. Gemeenten hebben tot eind 2023 de tijd om met ontwikkelende partijen in het project tot onomkeerbare stappen richting realisatie te komen. Hoogstwaarschijnlijk wordt het uitgekeerde geld aan gemeenten pas uitgegeven tussen het zetten van onomkeerbare stappen en realisatie.
In hoeverre spelen wettelijke verplichtingen als het feit dat de gemeenten binnen twee jaar na de toekenning van de uitkering onomkeerbare stappen moet zetten en deze binnen vijf jaar na toekenning gerealiseerd moeten zijn, een negatieve rol in dit proces?
De verplichtingen om binnen twee jaar onomkeerbare stappen te zetten en binnen vijf jaar de projecten te realiseren zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat projecten tijdig worden opgeleverd. Mocht dit niet lukken dan kan ik besluiten om geld terug te vorderen.
Deelt u de constatering dat deze termijnen bijgesteld zouden moeten worden om de huisvesting van aandachtsgroepen sneller te realiseren?
In de tussenevaluatie, die u eind juni ontvangt, is onderzocht of de huidige termijnen passend zijn.
Deelt u de constatering dat er juist wel een wettelijke verplichting zou moeten zijn voor een startdatum bij de uitkering van deze Regeling?
Met deze regeling wordt door gemeenten een bijdrage geleverd aan bouwprojecten die (ten dele) huisvesting realiseren voor aandachtsgroepen. Met de gestelde voorwaarden wordt de startdatum beoogd tussen de twee en vijf jaar, om tot realisatie van het project te komen binnen de termijn van vijf jaar. Ik houd een vinger aan de pols op de voortgang van de gehonoreerde aanvragen en stuur op tijdige realisatie binnen de termijn van vijf jaar.
Welke redenen worden er door de verschillende gemeenten zelf aangegeven voor mogelijke problemen bij het uitgeven van dit geld?
Tot op heden zijn hierover geen formele signalen bij mij binnengekomen.
In hoeverre speelt regelgeving (zowel lokaal als vanuit het Rijk) een belemmerende rol als het gaat om het achterblijven van deze uitgaven? Zijn er voorbeelden van regelgeving (lokaal of vanuit het Rijk) die (tijdelijk) kunnen worden losgelaten om realisatie eenvoudiger te maken?
Ik heb geen nog formele signalen ontvangen over het achterblijven van uitgaven. Het valt daarom nu niet te zeggen of regelgeving hierin een belemmerende rol speelt. Het versnellen van het proces van initiatief naar realisatie is onderdeel van de uitwerking van het programma Woningbouw. Ik informeer u periodiek over de voortgang op dit programma.
In hoeverre spelen andere elementen als kennis- en capaciteitsproblemen binnen gemeenten een rol in dit proces?
In het interbestuurlijke Programma «Een thuis voor Iedereen» staat beschreven dat gemeenten, provincies, woningcorporaties en maatschappelijke organisaties behoefte hebben aan meer kennis, expertise en capaciteit om de gestelde doelen ten aanzien van huisvesting voor aandachtsgroepen te realiseren. In welke mate deze problematiek zich per gemeente voordoet, is afhankelijk van de lokale context. Samen met de betrokken partijen werk ik een brede ondersteuningsstructuur uit rondom aandachtsgroepen. Daaronder valt ook de inzet van middelen vanuit een nieuwe regeling flexpools en het inschakelen van experts bij specifieke expertisevraagstukken.
Kunt u aangeven welke maatregelen er worden ondernomen op rijksniveau om dit geld alsnog versneld uit te kunnen geven en de gemeenten hierin te stimuleren?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt zijn vrijwel alle aanvragen door gemeenten gehonoreerd en is de subsidieregeling daarbij (in overeenstemming met het subsidieplafond) geheel uitgeput. Het is aan gemeenten en ontwikkelende partijen om tijdig tot realisatie van projecten te komen, conform de gestelde voorwaarden.
Kunt u aangeven in hoeverre de oorlog in Oekraïne en de daarbij horende veranderde situatie in Nederland impact heeft gehad op het huisvesten van aandachtsgroepen?
Op dit moment worden ontheemden uit Oekraïne voor het grootste deel ondergebracht in nieuw daarvoor ingerichte opvanglocaties. Vooralsnog lijkt een eventuele impact op de huisvesting van aandachtsgroepen beperkt, ondanks de druk die het vraagstuk legt op de personele capaciteit bij gemeenten. Het kabinet bereidt zich echter voor op de mogelijkheid dat grote aantallen ontheemden langdurig in Nederland moeten verblijven. Het is ontegenzeggelijk dat de opgave om ontheemden opvang van betere kwaliteit en uiteindelijke semipermanente huisvesting te bieden, bovenop alle bestaande uitdagingen in de volkshuisvesting komt. Er zijn immers ook nog veel passende woningen nodig voor diverse aandachtsgroepen, spoedzoekers en andere woningzoekenden. Daarom zet ik in op het versneld realiseren van extra woonruimte door transformatie en flexibele bouw, onder leiding van de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting2. Denk daarbij aan het matchen van vraag en aanbod van locaties en bouwcapaciteit, het uitwerken van haalbaarheidsstudies en business cases, hulp bij vergunningverleningstrajecten en ondersteuning van gemeenten bij besluitvorming en uitvoering. Dit kan ook benut worden voor de huisvesting van diverse aandachtsgroepen en spoedzoekers.
In hoeverre heeft deze veranderde situatie geleid tot financiële belemmeringen onder de verschillende gemeenten wat betreft het huisvesten van aandachtsgroepen in 2022?
Het kabinet heeft in de brief van 17 maart (Kamerstukken 2021–2022, 19 637, nr. 2834) als uitgangspunt benoemd dat de opvang van ontheemden uit Oekraïne niet tot gevolg mag hebben dat gemeenten er financieel slechter voor komen te staan dan daarvoor. Dit uitgangspunt is in samenwerking met onder meer gemeenten en veiligheidsregio’s uitgewerkt in diverse regelingen en blijft aandachtspunt en onderwerp van gesprek.
Kunt u aangeven, indien er sprake is van dergelijke financiële belemmeringen, hoe u er alsnog voor zorgt dat gemeenten het doel van de Regeling huisvesting aandachtsgroepen goed kunnen uitvoeren?
Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen dat dit problemen gaat opleveren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Bij (financiële) belemmeringen ga ik in gesprek met gemeenten. Ik monitor of de beloofde prestaties binnen de daarvoor gestelde termijn wordt behaald.
Het bericht ‘Datalek gemeente Buren’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Datalek gemeente Buren»?1
Ja
Klopt het bericht dat er 130 Gigabyte (GB) aan gegevens van de gemeente Buren en gemeente Neder-Betuwe is aangeboden op het darkweb? Zo ja, om wat voor gegevens gaat het? Gaat het hier ook om persoonsgegevens?
Ja, het gaat (ook) om persoonsgegevens en vertrouwelijke informatie. Zie ook: https://www.buren.nl/datalek. Ik vind het belangrijk om hierbij aan te geven dat er sprake is van datadiefstal bij de gemeente Buren en niet bij de gemeente Neder-Betuwe. Aangezien de gemeente Buren voor de gemeente Neder-Betuwe taken uitvoert in het kader van de Participatiewet zijn er mogelijk ook persoonsgegevens van een beperkt deel van de inwoners van de gemeente Neder-Betuwe gestolen.
Kunt u delen welke criminelen deze ransomware-aanval hebben uitgevoerd? Zo ja, gaat het hier om een crimineel netwerk? Zo nee, is de politie op de hoogte gesteld van de cyberaanval?
Er is aangifte gedaan bij de Politie. Het is bekend om welke Ransomware-soort dit gaat. Het is duidelijk dat het hier gaat om een groepering die internationaal veel slachtoffers maakt. In overleg met Politie/OM en de Informatiebeveiligingsdienst van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG/IBD) deel ik de naam van de groepering niet.
Is bekend op welke manier ransomware criminelen zijn binnengedrongen in de systemen van de gemeente Buren? Zo ja, op welke manier is de aanval verlopen? Worden andere gemeentes over deze modus operandi geïnformeerd, al dan niet via de Informatiebeveiligingsdienst (IBD)?
De gemeente Buren heeft direct na ontdekking van de Ransomware-aanval forensisch onderzoek laten opstarten door gespecialiseerde cybersecuritybedrijven. Deze bedrijven staan in nauw contact met de IBD en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Het onderzoek is in volle gang en de resultaten zullen, zo meldt de gemeente Buren mij, in een publiek rapport beschikbaar worden gesteld.
De IBD heeft de beveiligingsfunctionarissen van Nederlandse gemeenten geïnformeerd over de Ransomware-aanval en de maatregelen die mogelijk zijn om dergelijke situaties te voorkomen. Via de IBD is ook het NCSC betrokken die, waar nodig, andere sectoren zal informeren.
Welke stappen zijn genomen voor de personen waarvan de persoonsgegevens op het darkweb staan? Bent u het ermee eens dat personen ingelicht moeten worden voor potentiele identiteitsfraude? Zo ja, is dat ook gebeurd? Zo nee, waarom niet en beoogt de gemeente dit nog te doen?
Inwoners en ondernemers en ook de medewerkers en raadsleden worden doorlopend door de gemeente Buren geïnformeerd. Waar het gaat om het beperkte deel van de inwoners in Neder-Betuwe die gebruik maken of hebben gemaakt van de Participatiewet, stemt de gemeente Buren met de gemeente Neder-Betuwe af over de wijze van inlichten.
Daar waar individuele inwoners, medewerkers of raadsleden het risico lopen op fraude als gevolg van deze datadiefstal worden zij geïnformeerd door de gemeente. Een gespecialiseerd bedrijf brengt in kaart om welke personen dit gaat.
Zijn er soortgelijke aanvallen bekend die recent bij andere gemeentes hebben plaatsgevonden? Zo ja, om welke gemeentes gaat het hier?
Eerder werden de gemeenten Lochem (2019)2 en Hof van Twente (2020)3 getroffen door een Ransomware-aanval. Daarbij was geen sprake van datadiefstal. Deze gemeenten hebben hier transparant over gecommuniceerd en lessen gedeeld.
Hoe groot acht u de kans dat soortgelijke aanvallen bij andere gemeentes plaatsvinden? Welke stappen worden vanuit de rijksoverheid genomen om gemeentes cyberweerbaar te maken tegen ransomwareaanvallen en andere digitale aanvallen?
Het is niet te voorspellen of en wanneer soortgelijke aanvallen plaatsvinden. Ik kan in elk geval niet uitsluiten dat een dergelijke aanval opnieuw zal plaatsvinden, noch bij een gemeente, noch bij een andere organisatie in een geheel andere sector.
Er is nauw contact met de VNG/IBD om te zien of en welke extra ondersteuning vanuit de rijksoverheid nodig is. Ik verwijs in dat verband naar de beantwoording op schriftelijke vragen van de leden Rajkowski en Strolenberg4, waar mijn ambtsvoorganger Knops een aantal acties heeft uitgelicht, zoals de overheidsbrede cyberoefening en het beschikbaar stellen van lessons learned van incidenten. Ik merk verder op dat de VNG en de IBD ook zelfstandig stappen neemt. Zoals in de beantwoording destijds is aangegeven is informatiebeveiliging een gezamenlijke verantwoordelijkheid die om een gezamenlijke aanpak vraagt.
Zijn er lessen te trekken uit de aanpak van de gemeente Buren nadat bekend werd dat een ransomware-aanval is uitgevoerd? Zo ja, welke lessen kunnen hieruit getrokken worden?
De gemeente Buren meldt mij dat voor dit doel een publieke onderzoeksrapportage en een evaluatie beschikbaar zullen komen. Beide zijn er nog niet. Het is daarom nu nog te vroeg om aan te geven welke concrete lessen uit de aanpak van de gemeente Buren kunnen worden getrokken.
In de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van de leden Rajkowski en Strolenberg (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2021–2022, nr. 887) is te lezen dat gemeentes geholpen worden met een ondersteuningspakket van de IBD voor de processen en maatregelen uit de Baseline informatiebeveiliging Overheid (BIO) met de hoogste prioriteit, in welke mate zijn de kaders en richtlijnen van dit ondersteuningspakket geïmplementeerd bij de gemeente Buren? Wordt bovengenoemd ondersteuningspakket nu als voldoende geacht voor het verhogen van de digitale weerbarheid van gemeentes? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat het hebben van een cyberverdedigingsprotocol handelingsperspectief biedt voor gemeentes en daarmee een goede aanvulling kan zijn voor het instrumentarium van gemeentes om zo goed mogelijk om te gaan met cyberaanvallen en de schade zo beperkt mogelijk te houden? Zo ja, hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 26 643, nr. 753)? Maken gemeentes hier al gebruik van? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
In de reactiebrief5 van mijn ambtsvoorganger op de motie Yesilgöz-Zegerius6 en de eerdergenoemde beantwoording op Kamervragen van de leden Rajkowski en Strolenberg is aangegeven hoe mijn ambtsvoorganger uitvoering heeft gegeven aan de motie.
Ik herhaal hier kort wat mijn ambtsvoorganger in zijn reactiebrief heeft gesteld en waar ik mij bij aansluit. In het beleid wordt niet ingezet op één cyberverdedigingsprotocol voor alle gemeenten, omdat de ene situatie niet de andere is. Hoe er daadwerkelijk moet worden gehandeld is weliswaar context-afhankelijk, maar wel onderworpen aan eisen. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van genoemde Kamervragen, stelt de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) eisen aan het afhandelen van informatiebeveiligingsincidenten met inbegrip met vastgestelde procedures.
De gemeente Buren houdt zich aan de BIO en laat onderzoek doen hoe dit incident heeft kunnen gebeuren; ik gaf dit al aan in mijn antwoord op de vorige vraag. Ik hecht eraan te vermelden dat de gemeente nu midden in een grote crisis verwikkeld is en dat het belangrijk is de uitkomsten van het lopend onderzoek en evaluatie af te wachten. Ook merk ik op dat het college van burgemeester en Wethouders hierover primair verantwoording zal afleggen aan de gemeenteraad.
Uit het onderzoek en de evaluatie moet blijken hoe een dergelijk incident in de toekomst kan worden voorkomen. Dan zal ik ook bezien of het nodig is dat ik aanvullende maatregelen tref.
Het buitensluiten van de partij Richard de Mos |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Haagse informateurs: geen coalitie te vinden met partij Richard de Mos»1?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat volgens de informateurs «het na meer dan twee en een half jaar nog altijd lopende strafrechtelijke onderzoek» de hoofdreden is?
Die conclusie is aan de informateurs, op basis van de in Den Haag gevoerde gesprekken. Het is niet aan de leden van het kabinet om een reactie te geven bij de redenen waarom politieke partijen op gemeentelijk niveau wel of niet met elkaar willen samenwerken.
Deelt u de mening dat de «zaak» jegens De Mos & Co door het getreuzel van het openbaar ministerie (OM) is verworden tot een politiek proces, zeker gezien het feit dat partijen als D66, PvdA en GroenLinks de beschuldigingen van het OM misbruiken als vehikel om de partij van De Mos uit te sluiten?
Onder een politiek proces versta ik een proces waarin beslissingen over opsporing, vervolging of berechting niet door juridische maar door politieke motieven zijn ingegeven. In ons land heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een eigenstandige bevoegdheid als het gaat om beslissingen in strafrechtelijke onderzoeken. Het OM neemt deze beslissingen zonder politieke inmenging, zoals dat hoort in een rechtsstaat. Van een politiek proces is dan ook geen sprake.
Bent u bereid het OM tot spoed te manen inzake de afronding dan wel het seponeren van de «zaak»? Kunt u dit gedetailleerd beantwoorden?
Als ik mij zou bemoeien met een onderzoek door tot spoed of seponering te manen zou ik mij direct bemoeien met een individuele zaak. Dit staat op gespannen voet met de eigenstandige bevoegdheid van het OM in individuele zaken, waarin het OM onafhankelijk van politieke inmenging moet handelen.
Verstaat u het stelselmatig uitsluiten van partijen als onderdeel van de nieuwe bestuurscultuur? Zo nee, kunt u beantwoorden hoe u die nieuwe bestuurscultuur voor ogen heeft en hoe we de nu uitgesloten partijen wel omarmen?
De bestuurscultuur gaat – zonder hier uitputtend te zijn – over de verhouding tussen overheid en burgers en tussen bestuur en volksvertegenwoordiging.
Het is verder in alle gevallen aan de desbetreffende politieke partijen om naar eigen inzicht aan te geven met wie zij willen samenwerken en met wie niet en op grond waarvan, waarbij opvattingen in de loop van de tijd kunnen veranderen.
Deelt u de mening dat het stelselmatig uitsluiten van partijen niet bijdraagt aan het herstellen van vertrouwen in de politiek? Zo ja, hoe gaat u één van de redenen van de lage opkomst bij verkiezingen oplossen? Kunt u dit gedetailleerd beantwoorden?
Het is op zichzelf voorstelbaar dat het in de beleving van sommige kiezers afbreuk zou doen aan het vertrouwen in de politiek indien bepaalde partijen naar hun mening al dan niet stelselmatig zouden worden uitgesloten. Het is echter niet aangetoond dat dit – zo hier al sprake van is – een reden zou zijn voor een lage opkomst bij verkiezingen. De Minister van BZK heeft onlangs een onderzoek aangekondigd naar de oorzaken van de lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart jl. De resultaten van dat onderzoek worden na het zomerreces naar de Kamer gestuurd.2
Deelt u de mening dat het begrip onschuldig tot het tegendeel bewezen wordt in de zaak De Mos & Co met voeten getreden wordt? Zo ja, wat gaat u doen de heer de Mos en zijn partij de helpende hand te reiken?
In Nederland geldt het principe dat eenieder onschuldig is, tot het tegendeel wordt bewezen. Dat geldt ook in de door u genoemde zaak. Om welke redenen partijen wel of niet met elkaar willen samenwerken is een zaak van die partijen. Het kabinet kan zich niet bemoeien met de collegevorming in de gemeente Den Haag.
De reiskosten vergoeding van jonge nieuwkomers |
|
Lisa Westerveld (GL), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat gemeenten verschillende regels en bedragen hanteren met betrekking tot reiskostenvergoeding voor schoolgaande nieuwkomers ouder dan 12 jaar?
Dit klopt voor nieuwkomers ouder dan 12 jaar die een status hebben. Voor deze groep zijn ouders/verzorgers namelijk zelf verantwoordelijk voor de reiskosten. Bij of krachtens de wet is voor deze groep geen vergoeding van de reiskosten geregeld. Er zijn gemeenten die wel reiskostenvergoeding voor deze groep beschikbaar stellen. Het is aan deze gemeenten om te bepalen hoe ze dit regelen. Bij nieuwkomers die geen status hebben is het COA verantwoordelijk voor leerlingenvervoer.
Welke indicatoren worden gebruikt bij het berekenen van de reiskostenvergoeding voor nieuwkomers ouder dan 12 jaar en waarom verschillende deze indicatoren per gemeenten?
Zoals aangegeven, is er geen wettelijke taak voor reiskostenvergoeding van nieuwkomerskinderen die een status hebben. Er zijn gemeenten die daar op eigen initiatief iets voor regelen. Ik heb echter geen overzicht van welke vergoedingen gemeenten verstrekken en onder welke voorwaarden.
Wat is het verschil in de reiskostenvergoeding tussen de gemeente met het hoogste bedrag en de gemeenten met het laagste bedrag?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verschillen in de minimale afstand in kilometers voor aanspraak op de reiskostenvergoeding tussen de gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gemeenten die helemaal geen reiskosten vergoeden voor deze groep nieuwkomers? Zo ja, wat is uw appreciatie hiervan?
Er zijn gemeenten die geen reiskosten vergoeden voor nieuwkomers van 12 jaar en ouder die een status hebben. Net als voor alle andere leerlingen, met uitzondering van nieuwkomers die geen status hebben, is het vervoer van de leerlingen van huis naar school in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de ouders/verzorgers. Doordat er een landelijk dekkend aanbod is van internationale schakelklassen (ISK’s) is de reisafstand voor deze groep leerlingen over het algemeen behapbaar. Daarom zie ik geen noodzaak om iets te veranderen aan deze situatie.
Heeft u in beeld hoeveel nieuwkomers in het voortgezet onderwijs naar een taalschool moeten reizen buiten hun woonplaats? Zo nee, wilt u dit in kaart brengen?
Uit gegevens die ik van de Dienst Uitvoering Onderwijs heb ontvangen, blijkt dat er in 2021 3874 leerlingen waren waarvoor schoolbesturen recht hadden op nieuwkomersbekostiging, die niet woonden in dezelfde gemeente als waar ze naar school gingen.
Is er volgens u sprake van een landelijk dekkend aanbod van nieuwkomerscholen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Ja. Er zijn circa 120 ISK’s in Nederland. Op https://www.lowan.nl/vo/scholen/ is een kaart te vinden waarop alle ISK’s in Nederland staan aangegeven. Hierop is te zien dat het aanbod landelijk goed dekkend is.
Hoe worden jonge nieuwkomers op de hoogte gebracht van de verkeersregels in Nederland en bij wie licht deze verantwoordelijkheid?
De verantwoordelijkheid om jonge nieuwkomers op de hoogte te brengen van de verkeersregels in Nederland ligt in de eerste plaats bij hun ouders/verzorgers. Wel wordt op sommige ISK’s aandacht besteed aan de verkeersregels. Een aantal basiszaken rondom verkeersveiligheid komt bijvoorbeeld vaak terug in de NT2-methodes die worden gebruikt. Er is ook lesmateriaal over verkeersveiligheid beschikbaar voor de tweede fase van het ISK-traject. In deze fase worden leerlingen voorbereid op de uitstroom naar het reguliere voortgezet onderwijs.
Miljoenentekorten gemeenten door onvoldoende Rijksgelden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen over verdeling Rijksgeld: Friese gemeenten lobbyen in Den Haag»?1
Ja.
Kunt u reageren op het feit dat gemeenten stellen dat zij vanaf 2023 te weinig geld van het Rijk krijgen en op de bewering dat het geld niet goed wordt verdeeld? Kunt u in uw antwoord op de gemeenschappelijke noodkreet het volgende meenemen:
Ik ben me ervan bewust dat gemeenten en provincies zorgen hebben over hun financiële ruimte in 2026 en verder. De komende periode zal ik met de koepels (IPO, VNG, UvW) in een gezamenlijk proces bouwstenen in kaart brengen voor een nieuwe financieringssystematiek voor 2026 en verder. Hierbij zal ook gekeken worden naar oplossingen voor de korte en lange termijn. Ik zal uw Kamer hierover voor de zomer in een contourennota nader informeren.
De komende jaren zorgt het Coalitieakkoord (CA) voor extra financiële ruimte, specifiek in de jaren 2023–2025. Zo is in die periode volgens het CA jaarlijks een ruime accrestranche van € 1,2 á € 1,4 miljard voorzien. Ook is de oploop van de opschalingskorting voor gemeenten gedurende deze kabinetsperiode geschrapt (oplopend naar € 675 miljoen in 2025). Voorts komt er, op basis van het rapport van de Commissie van Wijzen, extra geld beschikbaar voor de Jeugdzorg.
Naast deze specifieke middelen voor gemeenten zijn er in het CA nog meer middelen beschikbaar gesteld. Zo kunnen medeoverheden een beroep doen op andere fondsen, zoals het Nationaal Groeifonds (circa € 3 miljard cumulatief), uitvoeringskosten Klimaatakkoord vanuit het Klimaatfonds (jaarlijks € 800 mln.) en op middelen uit het Mobiliteitsfonds voor het ontsluiten van nieuwe woningen (cumulatief € 7,5 miljard). Met de Regiodeals is ook een substantieel bedrag gemoeid (cumulatief € 900 mln.). Daarnaast zijn er financiële middelen op andere terreinen, die naar verwachting (deels) aan gemeenten zullen worden toebedeeld, zoals bijvoorbeeld de uitkering voor Dak- en thuislozen (€ 65 mln. structureel jaarlijks) en de Envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden (oplopend naar € 500 mln. structureel jaarlijks).
Het huidige model voor verdeling van het Gemeentefonds stamt grotendeels uit 1997. Sindsdien is er veel veranderd, zoals op het terrein van de decentralisaties in het sociaal domein. Als gevolg hiervan zitten er allerlei achterhaalde aannames in het huidige model, waardoor de verdeling van de middelen en de kostenontwikkeling van gemeenten steeds meer uit elkaar zijn gaan lopen. Bovendien is het verdeelmodel door de stapeling van afzonderlijke verdeelkeuzes in de afgelopen twintig jaar erg ingewikkeld en ondoorzichtig geworden.
Om ervoor te zorgen dat de nieuwe verdeling zo goed mogelijk aansluit bij de kosten van gemeenten, zijn bij het begin van het onderzoek bij 91 gemeenten gegevens opgevraagd over de feitelijke kosten. Deze 91 gemeenten zijn geselecteerd op basis van specifieke kenmerken, zoals omvang naar aantal inwoners, geografische ligging, sociale structuur, bodemgesteldheid, centrumfunctie, etc. Dit om te garanderen dat de verschillende type gemeenten goed vertegenwoordigd zijn. De selectie van gemeenten heeft in samenspraak plaatsgevonden met een stuurgroep en begeleidingscommissies, waarin de VNG, gemeenten en de ROB zitting hadden.
Een grote zorg bij veel gemeenten is of het nieuwe verdeelmodel goed aansluit bij de kostenontwikkeling in het sociaal domein. Voor 2017 en 2019 blijkt het nieuwe model de ontwikkeling van de kosten in het sociaal domein goed te volgen. Op dit moment vindt de analyse voor 2020 plaats. Mocht uit de monitor blijken dat het nieuwe model de kosten niet goed volgt, dan zal het model worden aangepast. Het streven is om dit voor 1 januari 2023 te doen.
Het voorliggend model is geen eindstation, maar vraagt continu onderhoud. De ROB heeft daartoe een onderzoeksagenda voorgesteld. Zoals reeds in mijn brief van 7 december 2021 aan de VNG aangegeven, omarm ik de door de ROB voorgestelde onderzoeksagenda.
Het parlement is eerder geïnformeerd over invoering van het nieuwe verdeelmodel.2 In de maartbrief aan gemeenten is gemeld dat de eerste berekeningen op basis van de reeksen in het coalitieakkoord (accres en opschalingskorting) aantonen dat geen enkele gemeente er in de periode 2023–2025 financieel op achteruit zal gaan bij invoering van het nieuwe model.3
Kunt u garanderen dat zonder extra budget geen nieuwe taken bij gemeenten worden belegd? Graag een toelichting.
Ik vind het van belang dat beleid van het Rijk uitvoerbaar is en er een goede balans is tussen taken en middelen bij decentrale overheden. Ik ben daarom voornemens een uitvoeringstoets decentrale overheden (udo) in te richten: een afwegingsproces dat aan de voorkant beter inzichtelijk maakt wat de effecten voor medeoverheden zijn van nieuw beleid van het Rijk. Hiermee worden ook de financiële effecten inzichtelijk en zal conform artikel 108 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet een passende bekostiging bepaald worden. In voorkomende gevallen en aan de hand van nader te bepalen randvoorwaarden zou mijn betrokkenheid als sluitstuk kunnen leiden tot medeondertekening van wetsvoorstellen, zoals wordt gevraagd in de motie Van Dijk/Grinwis.4
Waarom is er na 2015, toen de jeugd- en ouderenzorg in het takenpakket kwam, niet gezorgd voor meer Rijksgelden voor gemeenten? Graag een toelichting.
Bij de decentralisaties in 2015 zijn financiële afspraken gemaakt met gemeenten over het meerjarig financieel kader voor de jeugdzorg en WMO en zijn hiervoor middelen overgeheveld naar het Gemeentefonds. Er werd op dat moment vanuit gegaan zowel door het Rijk als de gemeenten dat gedecentraliseerde taken uitgevoerd konden worden met de daarvoor beschikbare middelen. De overgehevelde budgetten zijn destijds veelvuldig bezien en besproken met uw Kamer. In 2018 is aanvullend € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor het compenseren van gemeenten met tekorten in het sociaal domein. Met name binnen de jeugdzorg hebben de uitgaven zich anders ontwikkeld dan bij de decentralisaties aan de voorkant werd voorzien. Specifiek voor jeugdzorg is in de jaren 2019–2021 in totaal € 1,6 miljard en in de jaren 2022 t/m 2025 is onder andere in het Coalitieakkoord in totaal € 4,8 miljard extra beschikbaar gesteld.
Hoe gaat u voorkomen dat de burger voor uw beleid mag aftikken omdat gemeentelijke begrotingen sluitend worden gemaakt met verdere bezuinigingen of lokale lasten worden verhoogd, en waarschijnlijk beide doemscenario's? Graag een toelichting.
Gemeentebesturen en gemeenteraden zijn uiteindelijk autonoom in het opstellen van hun begroting en de keuzes die zij daarin maken. Zoals gezegd gaan alle gemeenten er de komende jaren op vooruit. Ook zet ik stappen in het in kaart brengen van de financiële situatie voor gemeenten en provincies in 2026 en verder en het waarborgen van uitvoerbaarheid van beleid. Daarnaast blijf ik met gemeenten in gesprek over hun financiële positie.
Hoe gaat u voorkomen dat gemeenten straks gedwongen zijn om te snijden in bijvoorbeeld dorpshuizen, zwembaden, muziekscholen, bibliotheken, en onderhoud aan wegen en openbaar groen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 5.
Het benoemen van burgerraadsleden in het algemeen en het wegstemmen van BVNL-burgerraadsleden in de gemeente Haarlemmermeer in het bijzonder |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat op 31 maart 2022 door de gemeenteraad van Haarlemmmermeer beide door de eenmansfractie BVNL voorgedragen burgerraadsleden -in de terminologie van de gemeente Haarlemmermeer «fractieassistent» genoemd-, zijn weggestemd door een grote meerderheid van de gemeenteraad, namelijk 33 en 21 tegenstemmen van de 37?
Ja.
Bent u ermee bekend dat voorafgaand aan de stemming een e-mail is verzonden door één van de fracties aan alle raadsleden om tegen de benoeming van de BVNL-burgerraadsleden te stemmen en hoe beoordeelt u in algemene zin een dergelijke werkwijze?
Nee, ik ben niet bekend met deze e-mail, die ik beschouw als intern mailverkeer tussen lokale volksvertegenwoordigers in de gemeente Haarlemmermeer. Dergelijk mailverkeer tussen volksvertegenwoordigers valt buiten de verplichtingen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur die op de gemeenteraad als geheel rusten.
Kunt u ervoor zorgdragen dat de inhoud van deze e-mail aan de Kamer wordt toegestuurd? Zo nee, welke bestuurlijke- en juridisch mogelijkheden zijn er om deze e-mail in te zien?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de raadsleden gestemd naar «eer en geweten» conform artikel 14 van de Gemeentewet en in het «algemeen belang» conform de modelgedragscode voor raadsleden van de VNG of is hier een politiek spelletje gespeeld? In hoeverre is de bestuurlijke integriteit hier met voeten getreden?
De benoeming van commissieleden niet zijnde raadslid is een lokale bevoegdheid, daarmee is het in beginsel niet aan mij om in de motieven te treden.
Bent u bereid de commissaris van de Koning, in zijn rol als rijksorgaan deze zaak mede op grond van artikel 182, lid 1 sub c te laten onderzoeken en hierover te adviseren? Zo nee, waarom niet?
De commissaris van de Koning is in zijn rol als rijksorgaan op grond van artikel 182, lid 1, sub c, van de Provinciewet belast met het adviseren en bemiddelen bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen in een gemeente. De commissaris van de Koning kan dit uit eigen beweging doen, maar ook een burgemeester of de gemeenteraad kunnen hierom vragen. Het uitoefenen van deze taak door de commissaris komt echter pas in beeld, als er sprake is van dusdanig verstoorde bestuurlijke verhoudingen dat het gemeentebestuur zelf niet in staat is deze op te lossen.
Bent u bereid de commissaris van de Koning in het kader van zijn bemiddelingstaken te laten bemiddelen in deze kwestie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de functie van een raadscommissie in wezen dezelfde is als die van de voltallige gemeenteraad en dat een raadscommissie een volksvertegenwoordigend, kaderstellend en controlerend lichaam is?1
Een raadscommissie bereidt het werk van de raad voor. In die hoedanigheid kan met het college worden gesproken, kan inspraak worden georganiseerd en kunnen argumenten voor en tegen worden afgewogen. In een raadscommissie kan echter nooit besluitvorming plaatsvinden. Dat volgt mede uit het feit dat ook niet-raadsleden tot lid van een raadscommissie kunnen worden benoemd. Het werk van een raadscommissie staat ten dienste van het raadswerk en is een afgeleide functie hiervan. Een raadscommissie is dan ook niet ten volle een volksvertegenwoordigend, kaderstellend en controlerend lichaam.
Bent u het ermee eens dat een eenmansfractie in een gemeente met overlappende commissievergaderingen, afhankelijk is van burgerraadsleden om zijn taken als volksvertegenwoordiger goed uit te voeren omdat hij nu eenmaal niet op twee plaatsen tegelijk aanwezig kan zijn?
Hoewel ik niet bekend ben met de praktijk in de gemeente Haarlemmermeer, zijn dergelijke situaties denkbaar. Een raadslid van een eenmansfractie kan baat hebben bij commissieleden niet zijnde raadsleden, ook wel burgerraadsleden genoemd. In de Gemeentewet (artikel 82, derde lid, Gemeentewet) is opgenomen dat de raad bij de samenstelling van raadscommissies zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Hiermee worden kleine fracties in bescherming genomen. Het is echter niet zo dat alle fracties in alle commissies vertegenwoordigd moeten zijn. Ook geldt, op grond van artikel 82, derde lid, Gemeentewet, de evenwichtige vertegenwoordiging wettelijk gezien alleen voor raadsleden en niet voor burgerraadsleden.
Wat vindt u ervan dat door het wegstemmen van beide BVNL-burgerraadsleden in Haarlemmermeer – waar commissievergaderingen gelijktijdig plaatsvinden – het de BVNL-eenmansfractie fysiek onmogelijk is gemaakt om zijn taken als volksvertegenwoordiger goed uit te voeren?
Het is in de praktijk onvermijdelijk dat eenmansfracties soms keuzes zullen moeten maken; dat geldt niet alleen op gemeentelijk niveau, maar ook provinciaal en landelijk. Voorop staat echter dat het raadslid in kwestie over dezelfde parlementaire rechten als alle andere raadsleden beschikt en kan deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming in de gemeenteraad.
Bent u het ermee eens dat het wegstemmen van burgerraadsleden alleen op grond van zwaarwegende redenen mogelijk zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? In hoeverre was er volgens u sprake van zwaarwegende redenen om de burgerraadsleden van BVNL weg te stemmen?
Vanuit de Gemeentewet worden geen eisen of verplichtingen gesteld aan de aanstelling van commissieleden in de zin van artikel 82 Gemeentewet. De gemeenteraad kan zelf regels stellen voor het benoemen van commissieleden niet zijnde raadsleden en komt derhalve een ruime mate van beoordeling toe.
Bent u ermee bekend dat dit niet de eerste keer is dat burgerraadsleden in de gemeente Haarlemmermeer worden weggestemd en kunt u de Kamer een landelijk overzicht toesturen van voorgedragen burgerraadsleden die niet werden benoemd, in de afgelopen 12 jaar?2
Het is mij bekend dat het in de gemeente Haarlemmermeer een keer eerder is voorgekomen dat één of meer voorgedragen commissieleden niet zijnde raadsleden niet zijn benoemd. Mijn ministerie beschikt niet over een landelijk overzicht van voorgedragen commissieleden niet zijnde raadsleden die niet werden benoemd. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden (NVvR) en de Vereniging van Griffiers (VvG) is gebleken dat zij hier ook niet over beschikken.
Kunt u de Kamer nauwkeurig informeren over hoe gemeenten het stemmen over burgerraadsleden hebben geregeld in hun verordeningen?
De gemeenteraad kan ten aanzien van de benoeming van commissieleden niet zijnde raadsleden zelf regels stellen. Hoe de benoeming van commissieleden niet zijnde raadsleden geregeld is, kan dus per gemeente verschillen. Wel heeft de VNG een Modelverordening op de raadscommissies vastgesteld. In artikel 4, tweede lid, van deze Modelverordening is opgenomen dat commissieleden door de raad op voordracht van de fracties worden benoemd. Uit een rapport over commissieleden niet zijnde raadsleden dat de Universiteit Leiden, in samenwerking met de Stichting Thorbecke Leerstoel en de NVvR, heeft uitgebracht, blijkt dat de meerderheid van de gemeenteraden deze bepaling heeft overgenomen in de eigen verordening.3 Wat betreft de voorwaarden voor benoeming volgt uit dit rapport dat in gemeentelijke verordeningen ook in overwegende mate de benoemingsvereisten voor raadsleden die zijn neergelegd in de artikelen 10 t/m 13 Gemeentewet, van overeenkomstige toepassing worden verklaard op commissieleden niet zijnde raadsleden. In mindere mate worden ook artikelen 14 en 15 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing verklaard of aangepast opgenomen in de lokale verordening.
Klopt het dat de benoeming van burgerraadsleden alleen kan worden geweigerd om redenen die te ontlenen zijn aan de gemeentelijke verordening en klopt het dat een gemeentelijke verordening waarin geen specifieke redenen worden genoemd, de raadsleden ruimte geeft om naar eigen inzicht te kunnen stemmen? Wat is uw mening daarover?
Of de gemeenteraad de mogelijkheid heeft om voorgedragen commissieleden niet te benoemen, hangt af van de regels die daarvoor bij gemeentelijke verordening zijn gesteld. Voorzien die in een gebonden bevoegdheid, dan mag benoeming van voorgedragen commissieleden alleen worden geweigerd om redenen aan deze verordening ontleend. Als de verordening in afwegingsruimte voor de gemeenteraad voorziet op dit punt, dan staat het de raad vrij een meer algemene afweging te maken ten aanzien van de benoeming. Hoe dit in de gemeentelijke verordening wordt geregeld, is een lokaal-autonome keuze.
Bent u bereid te overwegen om de burgerraadsleden en hun benoeming wettelijk te verankeren? Zo ja, wanneer kunnen wij een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer over de versterking van de positie van gemeenteraden en provinciale staten van 26 oktober 2021 is vermeld, werk ik in samenwerking met alle koepels en beroepsverenigingen van het decentraal bestuur aan acties en maatregelen ter versterking van de positie van gemeenteraden en provinciale staten.4 Op dit moment zie ik geen urgente knelpunten in het huidige wettelijk stelsel die middels wetgeving opgelost zouden moeten worden. Wel betrek ik het onderwerp bij mijn gesprekken met het decentraal bestuur, waarover ik uw Kamer in antwoord op recente Kamervragen heb geïnformeerd.5
Het artikel 'In Kattendijke heeft niemand goed telefoonbereik, dorp smeekt gemeente om hulp' |
|
Inge van Dijk (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «In Kattendijke heeft niemand goed telefoonbereik, dorp smeekt gemeente om hulp»?1
Ja.
Kunt u zich de eerdere schriftelijke vragen over de telefonische bereikbaarheid in Overijssel herinneren?2
Ja.
Bent u bekend met de problemen met het telefoonbereik in het dorp Kattendijke? Hebt u hierover eerder signalen ontvangen en, indien ja, welke?
Voor de berichtgeving van Omroep Zeeland had ik geen signalen ontvangen over problemen met het telefoonbereik in Kattendijke. Inmiddels heb ik gesproken met de Vereniging Dorpsbelangen Kattendijke, de gemeente Goes, en de drie mobiele netwerkaanbieders KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo. Op grond daarvan constateer ik dat er inderdaad plekken zijn in Kattendijke waar de ervaren mobiele netwerkdekking matig tot slecht is. Dat speelt voornamelijk, maar niet alleen, bij mensen binnenshuis. Dit kan helaas lokaal voorkomen als gevolg van factoren zoals isolatie van woningen of het weer3.
Klopt het dat een bewoner van Kattendijke vorig jaar is overleden aan een hartstilstand, nadat vanwege slecht telefoonbereik noodberichten niet werden verzonden en hulp te laat kwam? Indien ja, deelt u de mening dat dit zeer ernstig respectievelijk zorgwekkend is en dat onmiddellijke actie noodzakelijk is?
Ik heb van een vertegenwoordiger van de Vereniging Dorpsbelangen Kattendijke begrepen dat deze tragische gebeurtenis in 2016 heeft plaatsgevonden. Daarbij is er inderdaad iemand overleden aan een hartstilstand. De vrouw van de betreffende bewoner was wel in staat om 112 te bereiken en om hulp te vragen. Vrijwilligers uit het dorp kregen pas de ochtend na deze tragische gebeurtenis sms-berichten waarmee hun hulp werd ingeroepen. Het is onduidelijk of het verschil had gemaakt als de sms-berichten wel op tijd waren ontvangen.
Deelt u de mening dat goed telefoonbereik en het te allen tijde overal in Nederland kunnen bereiken van hulpdiensten een basisvoorziening is, die in alle regio’s op orde moet zijn?
Ik hecht groot belang aan goede mobiele netwerkdekking in heel Nederland. Dat is ook beschreven in de Nota Mobiele Communicatie, en in antwoord op eerdere Kamervragen.4 Dit betekent in de praktijk dat de mobiele netwerken een zo groot mogelijke dekking moeten bieden. Mede daarom heb ik aan de in 2020 geveilde 700 MHz-vergunningen een dekkingseis gesteld die vanaf 28 juli dit jaar in werking treedt. Deze dekkingseis moet er onder meer voor zorgen dat de mobiele netwerkdekking naar een nog hoger niveau wordt getild, waar ook de bereikbaarheid van 112 van profiteert.
Tegelijkertijd is het noodzakelijk om te erkennen dat het onmogelijk is om 100% mobiele netwerkdekking te garanderen. De natuurkundige aard van radiogolven alleen al maken dit onmogelijk. Voor zover dit betekent dat mensen thuis onvoldoende goede mobiele netwerkdekking ervaren is het belangrijk om ervoor te zorgen dat zij thuis de beschikking hebben over de toegang tot vaste telecomnetwerken waarmee gebeld kan worden. In de brief waarmee ik uitvoering geef aan de moties Inge van Dijk c.s. en Inge van Dijk-Rajkowski wordt beschreven welke acties ik verder nog neem.
In sommige gevallen is het vooralsnog helaas noodzakelijk voor mensen om thuis een vaste telefoonlijn aan te houden. Dat advies staat ook op de website van de rijksoverheid over problemen met het bereiken van 112.5
Bent u bereid om met de gemeente Goes en/of telecomaanbieder KPN in contact te treden om te informeren wat u, als voor telecom verantwoordelijk bewindspersoon, kunt bijdragen om het telefoonbereik in Kattendijke zo snel mogelijk te verbeteren?
Ik heb contact gehad met zowel de gemeente Goes als met de drie mobiele netwerkaanbieders. Ik heb begrepen dat er goed en constructief overleg plaatsvindt tussen een van de mobiele netwerkaanbieders en de gemeente Goes over het verbeteren van de mobiele netwerkdekking. Ik ben niet gevraagd om hier een verdere rol in te spelen. Wel heb ik de gemeente gemeld dat mijn medewerkers om informatie en advies kan worden gevraagd als daar behoefte aan is.
Zijn u nog andere plaatsen in Nederland bekend waar het telefoonbereik op dit moment dusdanig slecht is dat levensbedreigende situaties ontstaan? Indien ja, welke plaatsen zijn dat en welke acties onderneemt u om deze bereikbaarheidsproblemen op te lossen?
Er zijn mij op dit moment geen plekken bekend waar de mobiele netwerkdekking dusdanig slecht is dat er als gevolg daarvan levensbedreigende situaties ontstaan.
Tegelijkertijd zijn er wel plekken in Nederland zijn waar de mobiele netwerkdekking matig of afwezig is. Het is mogelijk dat er daar in de toekomst incidenten zijn waarbij 112 mobiel niet bereikbaar blijkt. Dit kan bijvoorbeeld bij mensen binnenshuis het geval zijn.
De dekkingseis die ik heb gesteld, en de acties die zijn beschreven in de brief ter uitvoering van de moties Inge van Dijk c.s. en Inge van Dijk-Rajkowski, zullen de bereikbaarheid van 112 verder verbeteren. Maar dit zal niet in alle gevallen een volledig sluitende oplossing bieden. Soms zal het noodzakelijk zijn voor mensen om een vaste lijn aan te houden. Ook moeten mensen er bewust van zijn dat er plekken in Nederland kunnen zijn waar geen van de drie mobiele netwerkaanbieders (continu) dekking biedt, en waar er dus geen absolute zekerheid is dat 112 met een mobiele telefoon kan worden bereikt.
Wanneer komt de uitvoering van de motie-Inge van Dijk/Rajkowski over het ontsluiten van de «witte gebieden» naar de Kamer?3 Deelt u onze mening dat dit geen langer uitstel meer kan dulden?
Ik heb de Tweede Kamer recent geïnformeerd over de uitvoering van deze motie.
Het bericht ‘Raadsleden worstelen met werkdruk’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Raadsleden worstelen met werkdruk»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat veel gemeenteraadsleden die het ambt combineren met een baan, chronisch tijdgebrek ervaren?
Dit beeld herken ik. Het is een knelpunt voor volksvertegenwoordigers dat uit meerdere onderzoeken naar voren komt. Uit de basismonitor politieke ambtsdragers, dat in opdracht van mijn ministerie in 2020 is verschenen, blijkt onder andere dat raadsleden gemiddeld 19 uur per week aan hun ambtsuitoefening besteden.2
Uit het Nationaal Raadsledenonderzoek 2021 blijkt dat raadsleden in 2021 16,75 uur besteden aan het raadswerk. In 2014 was dit 15,91 uur. Uit beide onderzoeken blijkt dat naar mate een gemeente groter is, raadsleden meer tijd besteden aan hun ambt.3
Uit het Nationaal Raadsledenonderzoek (pag. 27) blijkt dat er meerdere redenen kunnen zijn om te stoppen als raadslid. Zes van de veertien redenen hebben te maken met tijdbesteding. De vaakst genoemde reden om te stoppen is dat raadsleden ruimte willen maken voor vernieuwing. 33,3% van de raadsleden noemt deze reden. 5,7% van de raadsleden noemt ook als reden om te stoppen dat de werkdruk voor het raadswerk te hoog is en te veel tijd kost. Andere genoemde redenen die met tijdbesteding te maken hebben zijn dat men meer tijd aan gezin/familie wil besteden, meer vrije tijd wil of meer tijd wil besteden aan andere hobby’s.
Er is in opdracht van mijn ministerie ook onderzoek gedaan naar raadsleden die gedurende hun ambtstermijn stoppen. In 2019 vertrok 3,4% van het totale aantal raadsleden tussentijds. De meest voorkomende reden van vertrek onder deze raadsleden blijkt desgevraagd dat het ambt niet langer te combineren is met werk of privéleven (45%). 43% van de vertrokken raadsleden is ontevreden met het tijdsbeslag van hun ambt en 41% van hen is ontevreden met de werk- privébalans.
Ik constateer uit deze onderzoeken dat tijdbesteding een belangrijke reden is voor raadsleden om te stoppen, maar dat er ook andere redenen kunnen zijn.
Deelt u de mening dat het voor de lokale politiek van belang is dat ook mensen met een baan gemeenteraadslid kunnen zijn?
Die mening deel ik. Het raadslidmaatschap is een vorm van lekenbestuur. Ik vind het van groot belang dat volksvertegenwoordigers ook een functie kunnen hebben naast het raadswerk, zodat zij voeling hebben met de samenleving die zij in de raad vertegenwoordigen. Het raadswerk moet wel behapbaar zijn voor raadsleden. Het is daarom van belang dat gemeenteraden niet schromen om te investeren in een goede ondersteuning van de griffie, rekenkamer, fractieondersteuning, ambtelijke bijstand en scholing. Er blijkt bij gemeenteraden vaak handelingsverlegenheid te bestaan om te investeren in deze raadsondersteuning.4 Dit is niet goed voor de kwaliteit van de democratische besluitvorming. Ook is het van belang dat de raad en het college goede afspraken maken over de informatievoorziening aan de raad en dat er een goede duale politieke cultuur wordt nagestreefd, die uitnodigt tot een open debat.
Klopt het dat de meeste redenen die gemeenteraadsleden aanvoeren om te stoppen met het raadswerk, te maken hebben met de tijdbesteding?
Zie antwoord op vraag 2.
Welk effect hebben de decentralisaties in het sociaal domein op de werkdruk van gemeenteraadsleden?
Door de decentralisaties in het sociaal domein zijn de verantwoordelijkheden van gemeenten toegenomen. Dit kan het raadswerk betekenisvoller maken en bijdragen aan de tevredenheid van het werk dat raadsleden doen. Een veelgehoord signaal is dat decentralisaties hebben geleid tot een verzwaring van de taken van de gemeenteraad, al zijn er over de effecten van de decentralisaties op de tijdbesteding van raadsleden geen (kwantitatieve) onderzoeken bekend. Wel is bekend dat de tijdbesteding van raadsleden al geruime tijd zowel voor als na de decentralisaties rond hetzelfde niveau schommelt (zie antwoord op vraag 2).
Klopt het dat het raadswerk zelf ingewikkelder is geworden doordat gemeenten meer moeten werken in samenwerkingsverbanden?
Hoewel samenwerking tussen gemeenten van alle tijden is, is het belang van samenwerking de afgelopen jaren toegenomen. Dat er meer wordt samengewerkt betekent op zichzelf niet dat de verhoudingen tussen raad en een gemeenschappelijke regeling ingewikkelder zijn geworden. Wel kan het geheel aan samenwerkingsverbanden het werk van raadsleden ingewikkelder maken. Via de uitvoering van de motie-Van Dijk, aangenomen bij de behandeling van de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen in de Tweede Kamer, wordt met medeoverheden gesproken over de ontwikkelrichting van het binnenlands bestuur, waarbij het stelsel van regionale samenwerkingsverbanden een belangrijk onderwerp is.5
Het overgrote deel van samenwerkingsverbanden vindt op vrijwillige basis plaats. Wanneer de samenwerking op grond van de Wgr plaatsvindt, heeft de raad zich over het aangaan van die samenwerking kunnen uitspreken. De Wgr biedt handvatten voor de gemeenteraad om hun afgevaardigde, veelal de wethouder, ter verantwoording te roepen over het functioneren van het samenwerkingsverband. De afgelopen jaren is het instrumentarium voor raadsleden om een GR te sturen en controleren uitgebreid. Binnenkort treedt de laatste wijziging van de Wgr in werking, met als doel de mogelijkheden van raadsleden om een gemeenschappelijke regeling te controleren te versterken. Daarnaast is er een aantal handreikingen verschenen die gemeenteraden en raadsleden kunnen gebruiken bij het vormgeven van de controle op samenwerkingsverbanden. Het is immers niet zo dat elke gemeenschappelijke regeling dezelfde aandacht van de raad nodig heeft.
Daarnaast is de lokale rekenkamer een belangrijke hulp voor gemeenteraden om zicht te krijgen op de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden van gemeenten. In het wetsvoorstel versterking decentrale rekenkamers, dat naar verwachting binnenkort plenair zal worden behandeld in uw Kamer, wordt onder andere voorgesteld om de bevoegdheden van rekenkamers ten aanzien van privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden waar de gemeente bij betrokken is, uit te breiden.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Nationaal Raadsledenonderzoek 2021, dat gemeenteraadsleden 70% van de tijd kwijt zijn aan bestuurlijke taken en 25,4% aan volksvertegenwoordigende taken?
Raadsleden zijn voor 100% van hun tijd volksvertegenwoordiger en vervullen die rol ook als zij het college scherp controleren en de kaders stellen van nieuw beleid. Daarnaast is het uiteraard ook van groot belang dat raadsleden buiten het raadhuis actief zijn om van inwoners te horen wat er leeft zodat zij die informatie vervolgens kunnen vertalen naar hun kaderstellende en controlerende taken.
Onderschrijft u de aanbeveling van de Stuurgroep Evaluatie Dualisering Gemeentebestuur om minimaal 50% van de tijd te besteden aan volksvertegenwoordigende werkzaamheden?
Sinds de dualisering geldt dat volksvertegenwoordigers kaders stellen en controleren en het college van B&W bestuurt en beleid uitvoert. Ik onderschrijf dan ook niet de in het Nationaal Raadsledenonderzoek gemaakte onderscheid tussen volksvertegenwoordigende taken en bestuurlijke taken en de in dit onderzoek gestelde norm van 50% van de tijd besteden aan volksvertegenwoordigende taken.
De uitoefening van de volksvertegenwoordigende rol is niet hetzelfde als tijd besteden buiten het stadhuis, wat lijkt te worden gesuggereerd in het Nationaal Raadsledenonderzoek. In het rapport «Aangelegd om in vrijheid samen te werken» uit 2004 van de Stuurgroep Evaluatie Dualisering Gemeentebestuur -de commissie-Leemhuis-, een tussenevaluatie van de dualiseringsoperatie, staat dat het mogelijk moet zijn om in een kleine gemeente niet meer dan acht uur en in een grote gemeente niet meer dan vijftien uur per week te besteden aan het raadswerk en bovendien de helft van deze tijd buiten het stadhuis door te brengen.6 Het rapport bevat geen norm om minstens 50% van de tijd te besteden aan de volksvertegenwoordigende rol.
Bent u bereid in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden te werken aan verbetering van de toerusting voor het ambt van gemeenteraadslid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u concreet zetten?
Ik werk in samenwerking met de beroeps- en belangenverenigingen van het decentraal bestuur, waaronder ook de Nederlandse vereniging voor Raadsleden aan de versterking van de positie van de decentrale volksvertegenwoordigingen, langs een aantal lijnen. Dit heeft ook tot doel om het raadswerk behapbaar te houden. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer per brief van 26 oktober 2021 geïnformeerd over deze lijnen en de concrete acties die in dat kader worden uitgevoerd.7
Een goede rechtspositie van gemeenteraadsleden is ook van belang voor de aantrekkelijkheid van het ambt. Sinds 2019 geldt een geharmoniseerd en gemoderniseerd rechtspositiebesluit voor alle decentrale politieke ambtsdragers waaronder raadsleden. Dit is tot stand gekomen in nauw overleg met de bestuurlijke koepels en de beroepsgroepen. Bij de totstandkoming van het nieuwe besluit is onder andere de vergoeding voor de werkzaamheden voor raadsleden in kleine gemeenten substantieel verhoogd, de onkostenvergoeding gelijk getrokken voor alle raadsleden, is een vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen geregeld, zijn voorzieningen geïntroduceerd voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking, en zijn er vastgestelde vergoedingsbedragen geïntroduceerd voor fractievoorzitters en commissieleden.
Tevens wil ik in overleg met het decentraal bestuur bezien of aanvullende maatregelen ter versterking van het decentraal bestuur en de decentrale volksvertegenwoordigingen nodig en wenselijk zijn.
De racistische intimidatie van een gezin in Giethoorn en de gebrekkige reactie daarop van lokale instanties |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van donderdag 3 februari 2022?1
Ja.
Wat is uw reactie op de gang van zaken in de door Zembla onderzochte casus?
Alle vormen van discriminatie en racisme zijn volstrekt ontoelaatbaar in onze samenleving. Uit berichtgeving van Zembla blijkt dat een gezin van Turkse afkomst zich gediscrimineerd en niet veilig heeft gevoeld in hun eigen woonomgeving door racistische pesterijen, intimidatie en vernielingen sinds de herfst van 2020. Het gezin heeft inmiddels besloten om te verhuizen. Dit is een schrijnend voorbeeld van de grote impact die racistische bejegening kan hebben op de levens van mensen. Iedereen in Nederland moet gelijk worden behandeld, zichzelf kunnen zijn en zich veilig voelen. Zoals ook aangegeven tijdens het commissiedebat Politie van 17 februari jl., heeft de Minister van Justitie en Veiligheid zich reeds voorgenomen om contact op te nemen met het gezin uit Giethoorn, wanneer het strafrechtelijk onderzoek is afgerond.
Hoe verklaart u dat het in deze casus zo moeilijk was om aangifte te doen van discriminatie, terwijl de Aanwijzing discriminatie voorschrijft aangiften van discriminatie in beginsel altijd op te nemen en in behandeling te nemen?
In de Aanwijzing Discriminatie2 staat als uitgangspunt beschreven dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt en dat opsporingsonderzoek wordt verricht. De politie neemt een aangifte op wanneer sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit. Daarnaast is het politiebeleid dat een aangifte altijd wordt opgenomen als er twijfel ontstaat over het strafbare karakter of wanneer dit de wens van het slachtoffer is. In de casus in Giethoorn is dit in eerste instantie niet gebeurd. De politie heeft aangegeven dat dit beleid nadrukkelijker onder de aandacht gebracht zal worden in de politieorganisatie.
Klopt het dat de politie op basis van artikel 2.3 van de aanwijzing zelf alert zou moeten zijn op eventuele discriminatieaspecten, ook in het geval dat de aangever bijvoorbeeld slechts melding zou doen van vernieling?
Dat klopt. In de Aanwijzing Discriminatie3 staat dat de politie bij een aangifte of melding van een commuun delict alert dient te zijn op eventuele discriminatie-aspecten, ook indien deze door de aangever zelf niet direct als discriminerend worden aangemerkt.
Bent u bereid het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie van de politie – eventueel in samenwerking met het Landelijke Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie – deze casus te laten onderzoeken, met het doel de geleerde lessen landelijk in de organisatie te implementeren?
Het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie van de politie zal deze casus met de betrokken eenheden en de discriminatie-contactpersonen van de politie-eenheden bespreken om te leren waar verbeteringen mogelijk zijn. Het is van groot belang dat alle beschikbare informatie tussen alle betrokken partijen goed wordt gedeeld en dat er op een juiste wijze opvolging wordt gegeven aan een melding of aangifte van discriminatie. Zoals ook in antwoord op vraag 13 wordt uitgelegd, speelt het Regionaal Discriminatie Overleg tussen politie, OM en ADV’s hierin een sleutelrol. De expertisecentra van de politie en het OM dragen hier ook aan bij. De politie neemt de aangifte van discriminatie op en onderzoekt de zaak. De zaak wordt daarna overgedragen aan het OM. Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het OM is er vervolgens om binnen parket Amsterdam aangiften inhoudelijk te behandelen en officieren en andere medewerkers van het OM, belast met discriminatie in andere parketten te adviseren en informeren over de strafbaarheid van feiten die raken aan discriminatie.
Deelt u de mening dat deze casus de potentiele meerwaarde van gespecialiseerde discriminatierechercheurs nogmaals onderstreept?
Het is op dit moment te vroeg om de exacte meerwaarde van de discriminatierechercheurs te kunnen vaststellen, maar de intentie en de inzet is er. In een pilot met het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie van de politie zullen de nog aan te stellen discriminatierechercheurs via de landelijke kennis- en informatiefunctie de politie-eenheden en hun ketenpartners beter in staat stellen om discriminatievraagstukken te herkennen en op te pakken. Gedurende de komende vier jaren wordt de landelijke expertise verder ontwikkeld en toegankelijker gemaakt om alle eenheden te ondersteunen in de aanpak van discriminatie.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag naar de laatste stand van zaken van de pilot discriminatierechercheurs naar aanleiding van de motie Paternotte c.s.?2 3 Hoe ver bent u met het streven om de functies van de discriminatierechercheurs dit voorjaar ingevuld te hebben?
Ja. Als onderdeel van het realisatieprogramma Politie voor Iedereen voert de politie in opvolging van de motie-Paternotte6 gedurende de komende vier jaar een pilot uit waarin landelijke expertise wordt ontwikkeld op het gebied van de aanpak van discriminatie. De materiedeskundigen en discriminatierechercheurs van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie zullen expertise ontwikkelen en delen over de opvolging van meldingen en aangiftes op discriminatiegebied in den brede. De materiedeskundigen zijn reeds aangesteld en het streven is nog steeds om de discriminatierechercheurs dit voorjaar aan te stellen.
Hoe duidt u het gegeven dat de gemeente in dit geval niet heeft gereageerd op de melding van discriminatie en van de klacht met betrekking tot de afhandeling door de politie? Ziet u hier voor gemeenten een actievere rol weggelegd? Welke verantwoordelijkheid heeft de burgermeester in dit soort situaties?
Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Steenwijkerland heeft in reactie op vragen van de gemeenteraad aangegeven om zijn rol in deze casus te laten onderzoeken. Het College van burgemeester en Wethouders beraadt zich momenteel hoe dit onderzoek wordt vormgegeven. Naar aanleiding van de toezegging die ik gedaan heb tijdens commissiedebat Discriminatie, Racisme en Mensenrechten van 24 februari jl. is er een telefonisch overleg gepland met de burgemeester van Steenwijkerland over deze casus.
Als een inwoner bij de gemeente discriminatie meldt, dient deze inwoner voor het doen van een melding of aangifte te worden doorverwezen naar de politie, of voor ondersteuning, waaronder emotionele en juridische ondersteuning naar een lokale antidiscriminatievoorziening. Het College van burgemeester en Wethouders is op grond van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) verantwoordelijk voor de instelling van een onafhankelijke antidiscriminatievoorzieningen in de gemeente. In het eerder genoemde commissiedebat heb ik uw Kamer laten weten dat ik met gemeenten en burgemeesters het gesprek wil voeren waar de verantwoordelijkheid voor het antidiscriminatiebeleid thuishoort, waarbij ik ook heb aangegeven dat ik het goed vind als een onderwerp als dit binnen de gemeente breed gedragen wordt.
Heeft de gemeente, voor zover bij u bekend, inmiddels wel actief hulp geboden aan dit gezin?
Uit ambtelijke contacten heb ik begrepen dat het gezin de afgelopen jaren hulp heeft gekregen van verschillende organisaties, waaronder de gemeente. Het gezin woont momenteel niet meer in de gemeente Steenwijkerland.
Ziet u voor uzelf een rol weggelegd in het faciliteren van kennisdeling onder gemeenten over de vraag hoe om te gaan met dit soort casussen? In hoeverre biedt de in de uitzending aangehaalde soortgelijke casus uit Waspik daar aanknopingspunten voor?
Zoals ik in mijn brief van 23 februari jl.7 over de versterking van de ketenbrede aanpak van discriminatie en racisme aan uw Kamer heb geschreven, ben ik momenteel in gesprek met de VNG over hoe we gezamenlijk tot een versterking van de lokale aanpak van discriminatie kunnen komen. Wij zullen de komende periode gezamenlijk de behoeften en knelpunten van gemeenten op dit gebied in kaart brengen door middel van het organiseren van bijeenkomsten voor gemeenten.
Om gemeenten te ondersteunen en te helpen bij de aanpak van discriminatie, is door het kennisinstituut Movisie, in opdracht van het Ministerie van BZK, in 2018 de handreiking «Antidiscriminatiebeleid voor gemeenten» ontwikkeld. In de handreiking worden onder andere verschillende onderzoeken naar effectieve methodieken en lokale «best practices» samengevoegd. Aangezien er sinds 2018 veel nieuwe voorbeelden zijn van lokaal beleid en interventies heb ik Movisie gevraagd om de handreiking te actualiseren. Deze geactualiseerde handreiking kan de gemeenten concrete handvatten bieden om de lokale aanpak van discriminatie te verstevigen.
Tot slot werkt Movisie in opdracht van het Ministerie van JenV, SZW en OCW aan een handreiking voor gemeenteambtenaren waarin handvatten worden gegeven voor gemeentelijk antidiscriminatiebeleid voor de specifieke discriminatiegronden antisemitisme, moslimdiscriminatie, anti-Zwart racisme, antiziganisme en LHBTI-discriminatie.
Klopt het dat op basis van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van toegang tot een antidiscriminatievoorziening? Is er voor elke gemeente een antidiscriminatievoorziening zoals Vizier Oost, die in deze casus essentiële hulp lijkt te hebben geboden in het serieus nemen van de discriminatiemeldingen?
Dat klopt. De verplichting tot het bieden van toegang tot een antidiscriminatievoorziening is opgenomen in artikel 1 van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. Alle gemeenten bieden, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, aan slachtoffers van discriminatie toegang tot een antidiscriminatievoorziening.
Deelt u de zorgen over de constatering van Vizier Oost dat zich het afgelopen jaar al een aantal vergelijkbare zaken hebben voorgedaan, waarbij de officier van justitie niet tijdig werd geïnformeerd of mensen geen aangifte konden doen?
Het is niet aan het kabinet om in individuele zaken te treden en om die reden kan op deze vraag geen inhoudelijk antwoord worden gegeven.
In hoeverre worden de ervaringen van de antidiscriminatievoorziening met andere instanties – zoals politie, Openbaar Ministerie en gemeenten – gemonitord en geëvalueerd? Deelt u de mening dat deze ervaringen essentiële inzichten kunnen bieden in de integrale aanpak van racisme en discriminatie?
Ik deel de mening dat de ervaringen van de antidiscriminatievoorzieningen essentiële inzichten kunnen bieden in de integrale aanpak van racisme en discriminatie.
De afspraken over de samenwerking tussen politie, antidiscriminatievoorzieningen (ADV's) en Openbaar Ministerie (OM) zijn vastgelegd in een convenant. Het doel van deze samenwerking is om discriminatie-incidenten tijdig en op effectieve wijze op te pakken, de voortgang van discriminatiezaken te monitoren en te bewaken, en slachtoffers van discriminatie zo goed mogelijk te ondersteunen bij de uitoefening van hun rechten. Als onderdeel van de geïntensiveerde samenwerking worden de politiesystemen continu landelijk gescreend om zicht te krijgen op de aard en omvang van discriminatie-incidenten. Eenheden ontvangen tweewekelijks een overzicht hiervan, zogenoemde zaakslijsten, en de politie neemt deze informatie mee naar het regionaal discriminatieoverleg (RDO) met het OM en de ADV's. Deze overzichten zijn bedoeld om de discriminatie-incidenten te monitoren en om gezamenlijk afspraken te maken over een betekenisvolle afdoening. Jaarlijks wordt met de partners gekeken of de afspraken nog aansluiten bij de wensen en behoeften van de partners om goed samen te werken binnen het RDO. De eerste evaluatie van de afspraken in het convenant van 2020 heeft in 2021 plaatsgevonden.
Daarnaast ben ik, zoals bij de beantwoording van vraag 9 aangegeven, momenteel in gesprek met de VNG over hoe gezamenlijk tot een versterking van de lokale aanpak van discriminatie gekomen kan worden. De komende periode zullen de behoeften en knelpunten van gemeenten op het gebied van de aanpak van discriminatie in kaart worden gebracht door middel van het organiseren van bijeenkomsten voor gemeenten.