WOB-documenten met betrekking tot uitgaven in het kader van de coronapandemie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recent openbaar gemaakte WOB-verzoeken met betrekking tot de grote uitgaven van het Rijk in verband met de coronapandemie?1
Ja. De fragmenten van Wob-documenten die in het artikel worden getoond zijn afkomstig uit de deelbesluiten aangaande de Inclusieve Vaccin Alliantie (periode maart-augustus 2020)2 en scenario’s en maatregelen (periode augustus 2020)3. De volledige documenten zijn via WOBCovid19.rijksoverheid.nl te raadplegen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat er honderden miljoenen zijn uitgegeven in het kader van de coronapandemie, terwijl niemand op uw departement echt lijkt te weten waar deze gelden precies naartoe zijn gegaan en aan besteed zijn?
Ik ben als Minister verantwoordelijk voor de uitgaven van het Ministerie van VWS. Over de uitgaven aan de bestrijding van de COVID-19-pandemie en de doelstellingen hiervan is de Kamer, conform de reguliere begrotingssystematiek, regelmatig geïnformeerd. Investeringen en donaties ten behoeve van de wereldwijde aanpak van de pandemie maken hier onderdeel van uit. Het Ministerie van VWS werkt hierin nauw samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is de Kamer regelmatig geïnformeerd over de uitgaven in het kader van de wereldwijde aanpak van COVID-19, onder meer in de Kamerbrieven van 14 april 20204, 10 juli 20205, 6 december 20216 en 1 maart jl.7 De inzet van Official Development Assistance-middelen (ODA) voor de wereldwijde bestrijding van COVID-19 is gedocumenteerd en in verslagen vastgelegd via de reguliere middelen voor monitoren en evalueren. Hierover is middels de gangbare wegen aan de Kamer gerapporteerd, bijvoorbeeld in de jaarverslagen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Daarnaast zijn deze documenten inzichtelijk gemaakt op de website www.nlontwikkelingssamenwerking.nl.
Wie waren er direct verantwoordelijk voor het uitgeven van de gelden en zijn er afspraken gemaakt met de ontvangende partijen over doelstellingen, tijdslijnen, betrokkenen, verslaglegging, etc.? Zo ja, kunnen die afspraken inzichtelijk en openbaar worden gemaakt voor de Tweede Kamer? Zo nee, waarom zijn deze afspraken niet gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzichtelijk maken op welke manier de Nederlandse bevolking direct geprofiteerd heeft van de uitgave van deze grote sommen gemeenschapsgeld? Graag een uitgebreide uiteenzetting van welke doelen door deze investeringen voor Nederland zijn bereikt. Welke concrete resultaten zijn bereikt? Zo nee, waarom weet u niet wat de investeringen hebben opgeleverd?
Pandemieën zijn per definitie grensoverschrijdend en vergen een internationale aanpak. Zo kunnen vaccins, therapieën en behandelwijzen beter in internationaal verband ontwikkeld worden dan dat ieder land zijn eigen vaccins, therapieën en behandelwijzen ontwikkelt. Dit laatste zou een inefficiënte besteding van middelen zijn. Daarnaast is het voor het bestrijden van de pandemie, en dus ook voor de gezondheid van Nederlandse burgers, noodzakelijk dat het virus overal ter wereld effectief wordt aangepakt. Zolang het virus nog vrij rond kan gaan, kunnen er namelijk nieuwe mutaties optreden die besmettelijker zijn of waartegen de huidige vaccins minder goed beschermen. Alleen als vaccins en behandelingen wereldwijd beschikbaar zijn, waaronder in lage- en middeninkomenslanden, kan de pandemie (in Nederland) worden ingedamd.
Waarom heeft Nederland, op Duitsland na, de grootste financiële bijdrage geleverd aan onderzoek en innovatie voor COVID-19 aan de Europese Commissie? Waar is dit geld precies naartoe gegaan? Welk onderzoek is hiermee gefinancierd en wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek?
De Europese Commissie is geen onderzoeksinstelling en er is dan ook geen geld direct naar de Europese Commissie gegaan specifiek voor onderzoek en innovatie voor COVID-19, zoals in de vraagstelling wordt beweerd. In algemene zin vind ik het verstandig om te investeren in onderzoek en innovatie, zoals het kabinet heeft gedaan in het kader van de COVID-19-pandemie. Dit leidt tot inzicht in hoe het virus beter te bestrijden is en hoe behandelwijzen ingezet kunnen worden bij patiënten.
Is de verantwoording voor de honderden miljoenen die door Nederland aan verschillende organisaties gedoneerd zijn ergens inzichtelijk gemaakt? Zo ja, kunt u de Tweede Kamer deze verantwoording doen toekomen? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd en kan dit alsnog vastgelegd en openbaar gemaakt worden?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Hoe verhoudt zich het bedrag dat door het Rijk is uitgegeven voor de coronapandemie tot de financiële schade die Nederland geleden heeft door de coronamaatregelen en het coronabeleid? Bent u van mening dat de uitgaven in dat opzicht gerechtvaardigd zijn geweest? Zo ja, hoe dan? Graag een uitgebreide analyse.
De COVID-19-pandemie was een ongekende periode met veel onbekendheden die vroeg om snel handelen. Bij het nemen van maatregelen in de strijd tegen COVID-19 zijn verschillende belangen – waaronder ook financiële en economische belangen – meegewogen. De genomen maatregelen zijn aan de Kamer voorgelegd en kenden draagvlak in de Kamer. Daarbij is, door middel van bijvoorbeeld de omvangrijke steunpakketten, de economische schade beperkt gebleven, zo blijkt ook uit onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB)8. In de besluitvorming is steeds toegezien op een zo doelmatig mogelijke besteding van benodigde middelen uit het generale Rijksbrede beeld. Ik ben daarom van mening dat deze uitgaven gerechtvaardigd zijn geweest.
De coronamaatregelen hebben tenminste 320.000 gezonde levensjaren gekost en op dit moment kampen wij met aanhoudende oversterfte, waarvan wij niet weten of de coronavaccins, waaraan Nederland aanzienlijke bedragen heeft uitgegeven, daarbij een rol spelen, kunt u reflecteren op deze enorme uitgaven aan farmaceuten in het licht van de huidige kennis over de gebrekkige werking van deze vaccins en de vermoedens van (ernstige) schade en sterfte veroorzaakt door deze vaccins?
In de antwoorden op schriftelijke vragen van 5 juli9, 6 juli10, 25 juli11 en 25 augustus jl.12 van het lid Van Haga (Groep Van Haga) ben ik meermaals uitgebreid ingegaan op de effectiviteit en veiligheid van de in Nederland ingezette COVID-19-vaccins. Er is brede wetenschappelijke consensus over de effectiviteit van deze vaccins in het voorkomen van ernstige ziekte en sterfte door COVID-19 en de geringe kans op ernstige bijwerkingen na vaccinatie. Voor de aankoop en inzet van COVID-19-vaccins is in de Kamer altijd breed draagvlak geweest. Ik vind de uitgaven die zijn gedaan voor de aankoop van COVID-19-vaccins dan ook gerechtvaardigd.
Bent u zich ervan bewust dat de exorbitante bedragen die aan de coronapandemie zijn uitgegeven ervoor hebben gezorgd dat het Rijk op dit moment geen financieel vlees meer op botten heeft? Zo ja, hoe reflecteert u op het feit dat vele economen en andere financiële experts hiervoor al waarschuwden aan het begin van de coronacrisis?
Zie het antwoord op vraag 7. In de besluitvorming is steeds toegezien op een zo doelmatig mogelijke besteding van benodigde middelen uit het generale Rijksbrede beeld. Ik deel de mening dat de huidige economische situatie het gevolg is van onzorgvuldig financieel beleid ten tijde van de coronacrisis dan ook niet.
Nederland kampt op dit moment met een grote koopkrachtcrisis en een naderende recessie, hoe reflecteert u daarop in het licht van de gigantische uitgaven die gedaan zijn voor de coronapandemie? Bent u het ermee eens dat het kabinet door onzorgvuldig financieel beleid in coronatijd nu moet verzaken de Nederlandse burgers door deze economische crisis heen te slepen? Zo nee, graag een uitgebreide uiteenzetting van de rechtvaardiging van deze financiële keuzes.
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u verklaren waarom er zoveel geld is weggevloeid naar buitenlands beleid voor bestrijding van de coronapandemie, maar er voor Nederland zelf geen geld was voor het structureel ophogen van de zorgcapaciteit, wat voor ons land het grootste probleem vormde? Waarom is er niet voor gekozen prioriteit te leggen bij onze eigen, al jaren noodlijdende zorg?
Pandemieën zijn per definitie grensoverschrijdend en vergen een internationale aanpak. Nederland heeft daarom weloverwogen geïnvesteerd in internationale samenwerking voor de bestrijding van de COVID-19-pandemie, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 4 heb toegelicht.
Het kabinet zet daarnaast volop in op het optimaliseren van de zorgcapaciteit. Zo is met de subsidieregeling IC-opschaling (2020–2022) € 450 miljoen beschikbaar gesteld om de uitbreiding van IC-bedden mogelijk te maken, in aanvulling op de financiering van de reeds beschikbare IC-bedden die door zorgverzekeraars wordt vergoed. Het budget is beschikbaar gesteld voor verbouwingskosten, kosten voor de medische inventaris, het opbouwen van de crisisvoorraad geneesmiddelen, opleidingskosten en de kosten voor extra inzet van zorgverleners. Over de financiering van een basiscapaciteit van 1.150 IC-bedden vanaf 2023 maken zorgverzekeraars en ziekenhuizen via reguliere contractering afspraken. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is afgesproken dat het MSZ-kader vanaf 2023 wordt opgehoogd, onder meer om eventuele meerkosten van IC-opschaling tot 1.150 bedden te bekostigen. Het tekort aan flexibel in te zetten zorgpersoneel vormde afgelopen jaren het grote knelpunt in de benutting van de beschikbare IC-capaciteit. De stijgende zorgvraag in combinatie met de brede arbeidsmarktkrapte maakt het niet realistisch om in te zetten op het vergroten van het aantal zorgmedewerkers. De komende tijd zal daarom ten behoeve van de flexibele opschaling ingezet worden op het optimaal benutten van sociale en technologische innovatie en het flexibel opleiden van medewerkers zodat brede inzetbaarheid wordt geborgd. Een en ander is ook expliciet onderdeel van het programmaplan Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) dat door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl.13 aan de Kamer is gestuurd. Op grond van het voorgaande investeert het kabinet € 20 miljoen om meer instroom in de opleidingen Basis Acute Zorg in de tweede helft van 2022 mogelijk te maken.
Weet u hoeveel eventuele winst de organisaties waaraan Nederlands geld is gedoneerd gemaakt hebben dankzij de gelden die zij van het Rijk hebben ontvangen? Zo ja, kunt u dit inzichtelijk en openbaar maken voor de Tweede Kamer?
Nederland heeft alleen donaties gedaan aan organisaties zonder winstoogmerk.
Het afschalen van de dienstregeling van NS vanwege personeelstekorten en de stakingen bij NS |
|
Senna Maatoug (GL), Bouchallikh |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat het zeer zorgelijk is dat de NS de dienstregeling met 10% tot 20% gaat afschalen? Zo nee, waarom niet?1
Als aandeelhouder en als concessieverlener vinden wij het erg vervelend dat de reiziger te maken krijgt met deze frequentieverlaging als gevolg van het personeelstekort. Wij verlangen van NS dan ook dat zij er alles aan doet om de problematiek op te lossen en de hinder voor de reiziger in de tussentijd zo goed als mogelijk te beperken. Zoals gecommuniceerd, gaat NS er op dit moment vanuit dat eind dit jaar 10% minder treinen zullen rijden dan in 2019. NS houdt er rekening mee dat dit kan oplopen tot circa 13 tot 15% minder treinen dan in 2019, wanneer de instroom van nieuw personeel achterblijft bij de uitstroom en het effect van de genomen maatregelen om extra medewerkers te werven minder is dan verwacht. NS geeft aan evenwel verdere afschalingen niet bij voorbaat uit te kunnen sluiten omdat de personeelsproblematiek met veel onzekerheden is omgeven.
Hoe is het mogelijk dat dit in de aangepaste dienstregeling betekent dat er op sommige trajecten op bepaalde dagen 30% tot 50% minder treinen zullen worden ingezet? Wat zijn hiervan de gevolgen?
NS heeft bij de aanpassing van de dienstregeling geprobeerd om zo goed als mogelijk aan te sluiten bij de (veranderde) reizigersvraag. Doordat trajecten verschillen in frequentie en in capaciteit, kunnen er verschillen zijn in de maatregelen per traject. Op een traject dat normaliter relatief veel overcapaciteit kent, kan volgens NS meer worden afgeschaald dan op een minder ruim gepland traject. Op trajecten waar al met een lagere frequentie werd gereden is er minder ruimte om af te schalen. Ook zijn de tekorten van het personeel niet altijd gelijkmatig verdeeld over het land. De trajecten die worden afgeschaald sluiten volgens NS zo veel mogelijk aan op de veranderende reizigerspatronen. Omdat de hoofdconducteurs-tekorten in het weekend het grootste zijn, stelt NS er niet aan te ontkomen om ook in het weekend de dienstregeling aan te passen. Minder treinen betekent met name een lager bedieningsniveau en treinen met een hogere bezetting. In sommige gevallen betekent het ook een langere reistijd of vaker overstappen. NS blijft alle stations bedienen waar NS normaal gesproken ook treinen rijdt.
Deelt u de mening dat wanneer NS op bepaalde trajecten minder treinen laat rijden, de treinen die dan nog wel rijden zo lang mogelijk moeten zijn (bijvoorbeeld: op de trajecten Utrecht-Den Haag, Utrecht-Rotterdam en Amsterdam-Den Haag/Rotterdam waar op sommige dagen overdag de helft van het aantal intercitytreinen en sprinters wordt geschrapt en er dan slechts één treinstel ingezet wordt)? Welke concrete afspraken gaat u hierover als concessieverlener maken met NS?
NS houdt bij het aanpassen van de dienstregeling rekening met de verwachte reizigersvraag op de verschillende trajecten, om ondanks de personeelstekorten het aanbod zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de vraag. Vervolgens monitort NS dagelijks de bezetting van de treinen, door o.a. OV-chipkaart data en druktemeldingen via de app. Wanneer de capaciteit niet toereikend, is zal NS indien mogelijk de materieelinzet aanpassen. De ruimte die daarvoor is, wordt in de huidige situatie vooral bepaald door de beschikbaarheid van het benodigde personeel om langere treinen te rijden. Als concessieverlener reken ik NS jaarlijks af op onder meer de prestatie-indicatoren Zitplaatskans HRN en HSL en Klanttevredenheid. NS is er – mede in dit licht – veel aan gelegen om de vervoerscapaciteit en vervoersvraag zo goed als mogelijk op elkaar aan te laten aansluiten.
Bent u bereid om de Kamer de komende periode periodiek te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de dienstverlening van NS en hierbij in te gaan op de voortgang van de acties van NS om extra personeel te werven en om periodiek aan te geven op welke trajecten waar NS minder treinen laat rijden er knelpunten ontstaan in de capaciteit? Zo nee, waarom niet?
Wij zullen uw Kamer informeren bij relevante ontwikkelingen ten aanzien van het afschalen van de dienstregeling vanwege personeelstekorten bij NS. NS informeert de reiziger over wijzigingen aan de dienstregeling en de exacte trajecten en momenten waarop deze toezien.
Op welke wijze gaat NS reizigers tijdig en adequaat informeren over de inkrimping van de dienstregeling?
NS heeft op de dag van de bekendmaking klanten die geabonneerd zijn op haar nieuwsbrief (ca. 2,4 miljoen mensen) per e-mail geïnformeerd over de aanstaande afschaling. In de NS-app is een melding geplaatst over de afschaling in het najaar. NS verwijst in haar uitingen zo veel mogelijk naar de reisplanner, waar de actuele situatie op het spoor zichtbaar is. De wijzigingen die per 5 september ingaan zijn in de reisplanner verwerkt. De wijzingen die in december 2022 ingaan worden naar verwachting in oktober verwerkt in de reisplanner.
Erkent u dat het openbaar vervoer een essentiële publieke dienstverlening is en dat de bereikbaarheid van mensen met het openbaar vervoer zo groot mogelijk moet zijn om vervoersongelijkheid te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Wij erkennen dat openbaar vervoer een essentiële publieke dienstverlening is. Het openbaar vervoer maakt banen en activiteiten bereikbaar, verbindt nieuwe en bestaande woongebieden en draagt bij aan sociale cohesie.
Is er zicht op welke effecten de afgeschaalde dienstregeling zal hebben op het autogebruik in Nederland? Hoe groot zal de toename zijn? Deelt u de opvatting dat de verschraling van het openbaar vervoer een zeer slechte zaak is voor het stimuleren van duurzaam vervoer?
In algemene zin betekent de afschaling van de dienstregeling dat reizen per trein wat minder aantrekkelijk wordt. Minder treinen betekent een lager bedieningsniveau en treinen met een hogere bezetting, in sommige gevallen betekent het ook een langere reistijd of vaker overstappen. Dat leidt tot vraaguitval. De vraag welke effecten dit zal hebben op het op het autogebruik heb ik als concessieverlener voorgelegd aan het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM). Het KiM schat in dat het aantal autokilometers van een autobestuurder door de afschaling van de treindienstregeling in het najaar van 2022 met 0,07% toeneemt en in 2023 met 0,1%. Omdat reizigers die niet meer met de trein gaan, niet allemaal overstappen op de auto en omdat de auto een veel groter marktaandeel heeft dan de trein, is de stijging van het autogebruik als gevolg van de afschaling van de treindienstregeling procentueel gezien beperkt. Het KiM merkt op dat deze eerste inschatting een globale is, gebaseerd op vereenvoudigende aannames en daarom met onzekerheid omgeven. Iedere frequentieverlaging kan namelijk een ander effect hebben op reistijden, waarvoor voor een diepgaandere analyse op trajectniveau zou moeten worden gekeken. In het najaar komt er een nieuwe prognose van het KiM voor het openbaar vervoer inclusief de effecten van deze afschaling.
Wat gaat u concreet doen om het gebruik van het openbaar vervoer de komende periode juist te stimuleren in plaats van te laten gebeuren dat het openbaar vervoer nog verder wordt afgeschaald en reizigers (noodgedwongen) voor de auto zullen gaan kiezen?
Om het aanbod van het OV op peil te houden, ook bij (sterk) achterblijvende reizigersinkomsten, is er daarom tot en met 2022 een forse financiële regeling beschikbaar gesteld aan vervoerders (Beschikbaarheidsvergoeding OV) en is er in juli een transitieregeling voor 2023 toegezegd. Afschalingen ten gevolge van personeelstekorten kunnen daarmee echter niet worden voorkomen. NS heeft een integrale aanpak opgesteld om de prangende personeelsproblematiek te mitigeren. Hieronder vallen maatregelen als het verlagen van sollicitatiedrempels, maatregelen geënt op het terugdringen van ziekteverzuim en het digitaliseren en verkorten van opleidingen. Als aandeelhouder en als concessieverlener voeren wij met NS indringende gesprekken over de personeelsproblematiek bij de organisatie en over de integrale aanpak die NS ter bezwering hiervan heeft opgesteld. Deze gesprekken zullen wij blijven voortzetten zolang de problemen niet zijn opgelost.
Wat vindt u ervan dat de NS heeft aangegeven dat het mogelijk is dat er in 2023 tot wel 15% tot 20% minder treinen ten opzichte van 2019 gaan rijden? Bent u in gesprek met NS om ervoor te zorgen dat dit scenario voorkomen wordt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, gaat NS er op dit moment vanuit dat eind dit jaar 10% minder treinen te rijden dan in 2019. NS houdt er rekening mee dat dit kan oplopen tot circa 13 tot 15% minder treinen dan in 2019. Daarbij heeft NS ook de winstwaarschuwing gegeven dat zij niet bij voorbaat kan aangeven dat er geen verdere afschaling nodig zal zijn. Het is erg vervelend dat de reiziger te maken krijgt met frequentieverlagingen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 9 voeren wij als aandeelhouder van NS en als concessieverlener indringende gesprekken over de personeelsproblematiek bij NS en over de integrale aanpak die NS ter bezwering hiervan heeft opgesteld, met als doel om de duur en omvang van de problematiek zoveel als mogelijk te beperken. Ook hebben wij benadrukt dat wanneer er sprake is van afschaling, dat dit goed afgestemd dient te worden met andere vervoerders om zo de overlast voor de reiziger zoveel mogelijk te beperken.
Erkent u dat het kabinet als aandeelhouder medeverantwoordelijk is voor het functioneren van de NS en dat het oplossen van de personeelstekorten en het realiseren van een volwaardige dienstregeling een gedeelde verantwoordelijkheid is? Wat heeft u de afgelopen periode concreet gedaan als concessieverlener en als enig aandeelhouder om te voorkomen dat de dienstverlening aan reizigers fors wordt beperkt?
De arbeidsmarkt is momenteel uitzonderlijk krap. In het tweede kwartaal stonden er 143 vacatures open tegenover 100 werklozen2. De krapte is terug te zien in verschillende sectoren, waaronder de OV-sector. Daar leidt het tot een vermindering van de inzet van openbaar vervoer. Ook NS heeft hier helaas mee te maken. De raad van bestuur is verantwoordelijk voor de dagelijkse aansturing van NS. Om de toestroom van personeel te versnellen en personeel te behouden heeft NS veel acties ondernomen, maar helaas resulteert dit nog niet in een toereikend effect. Uiteraard maak ik mij, als aandeelhouder, zorgen over de huidige situatie en wil ik dat deze zo snel als mogelijk wordt opgelost. Als aandeelhouder heb ik hiertoe meerdere keren opgeroepen en ben over dit onderwerp frequent in gesprek met NS. Daarnaast moedig ik NS aan om alle acties te ondernemen die nodig zijn om meer personeel aan te trekken.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om zo snel mogelijk tot goede afspraken te komen met NS om het personeelstekort op te lossen? Aan welke eisen van het personeel van NS is de NS bereid te voldoen en aan welke eisen niet? Hoe ver liggen de bonden en de NS op dit moment uit elkaar? En welke invloed kunt u daarop uitoefenen?
De onderhandelingen met de bonden over het loon van de medewerkers van NS en de bijbehorende arbeidsvoorwaarden zijn een verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Op 11 september jl. hebben de bonden en NS een onderhandelingsresultaat bereikt voor een nieuwe CAO.
Erkent u ook dat – gelet op de financiële situatie van NS – loonsverhogingen voor het personeel van NS alleen mogelijk zijn als het kabinet extra middelen beschikbaar stelt? Waarom gebeurt dat nog niet? Hoe staat dat in verhouding tot de oproep van de Minister van Financiën en andere leden van het kabinet dat werkgevers de lonen moeten verhogen om de koopkracht te vergroten? Dient u niet het goede voorbeeld te geven?
Als aandeelhouder van NS heb ik geen beperkingen opgelegd aan de raad van bestuur in de onderhandelingen. Als aandeelhouder vind ik het belangrijk dat deelnemingen een voorbeeldrol vervullen als het gaat om goed werkgeverschap, en dit ook van NS te verwachten. Ook de continuïteit van de onderneming is van belang. Door COVID-19 staat NS er financieel niet goed voor. Het is aan de deelneming om een verstandige afweging te maken tussen deze twee belangen, zodat het publiek belang zowel op de korte als op de lange termijn op een maatschappelijk verantwoorde wijze kan worden blijven geborgd. Op 11 september jl. hebben de bonden en NS een onderhandelingsresultaat bereikt voor een nieuwe CAO. Op dit moment ligt de vraag of er aanvullende middelen noodzakelijk zijn om deze belangen te borgen niet voor.
Hoe staan deze ontwikkelingen in verhouding tot de boodschap in de Nota Deelnemingenbeleid dat deelnemingen een belangrijke rol spelen in de energie- en klimaattransitie? Ziet u daarbij niet een belangrijke voorbeeldrol voor het Rijk als enig aandeelhouder van NS?
Zoals aangegeven in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2022 spelen deelnemingen een steeds grotere rol in de energietransitie. Voornamelijk Gasunie en Tennet transformeren zich naar cruciale bedrijven in ons nieuwe energiesysteem en investeringen van deze bedrijven zijn voorwaardelijk voor het slagen van de energietransitie. NS heeft ook een belangrijke rol te spelen in de energietransitie. De overstap van reizigers van trein naar auto heeft immers een positieve klimaatimpact. Daarom vind ik, als aandeelhouder, het heel belangrijk dat NS weer snel een volledige dienstregeling kan rijden. Wanneer ik als aandeelhouder hierbij kan helpen treed ik hierover met NS in gesprek.
Gaat u extra middelen beschikbaar te stellen om betere arbeidsvoorwaarden, waaronder loonsverhogingen, voor het personeel van NS en het spoedig werven van extra personeelsleden mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de beantwoording op vraag 11 uiteengezet, zijn de onderhandelingen met de bonden over de arbeidsvoorwaarden een verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van NS. Op 11 september jl. hebben de bonden en NS een onderhandelingsresultaat bereikt voor een nieuwe CAO. Vanuit mijn aandeelhoudersrol heb ik geen beperkingen opgelegd aan de raad van bestuur in de onderhandelingen. Daarbij vind ik het, als aandeelhouder, belangrijk dat deelnemingen een voorbeeldrol vervullen als het gaat om goed werkgeverschap. Ik verwacht dit, als aandeelhouder, ook van NS. Tevens is ook de continuïteit van de onderneming van belang. Door COVID-19 staat NS er financieel niet goed voor. Het is aan de deelneming om een verstandige afweging te maken tussen deze twee belangen, zodat het publiek belang zowel op de korte als op de lange termijn op een maatschappelijk verantwoorde wijze kan worden blijven geborgd. Op dit moment ligt de vraag of er aanvullende middelen noodzakelijk zijn om deze belangen te borgen niet voor.
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de problemen die deze zomer spelen op het internationale spoor? Wat wordt er concreet gedaan om de regelmatige uitval, het gebrek aan capaciteit en het soms overslaan van de stations Utrecht Centraal en Arnhem Centraal door ICE-treinen tussen Nederland en Duitsland zo veel mogelijk te beperken? Welke acties gaan er de komende periode verder nog ondernomen worden om de betrouwbaarheid en de capaciteit van het internationaal spoorvervoer te verbeteren? Welke rol speelt u hier als concessieverlener en hoe is uw contact hierover met uw Duitse collega’s?
Thalys heeft deze zomer door materieelproblemen de dienstregeling moeten aanpassen. In de periode van 4 – 30 september rijdt Thalys op de route Amsterdam-Brussel-Parijs van dinsdag tot en met donderdag 12 keer per dag (i.p.v. 14 keer per dag) naar Brussel, waarvan er 10 (i.p.v. 11) doorrijden naar Parijs. Op vrijdag rijden er 14 (i.p.v. 15) ritten naar Brussel, waarvan er 12 doorrijden naar Parijs. Reizigers met een reservering op een betrokken trein krijgen een alternatieve trein aangeboden. Vanaf 1 oktober kan Thalys naar verwachting weer de reguliere dienstregeling rijden.
In de afgelopen zomerperiode was de drukte in de treinen richting Duitsland, op de perrons, goed te merken. Door een combinatie van veel (meer) reizigers, minder lange treinen en ook uitval van treinen kon het soms opeens heel druk worden op de stations die de ICE en IC Berlijn aandoen. Zo druk zelfs dat NS besloten heeft in een aantal gevallen vanuit veiligheidsoverwegingen stations op het traject van de ICE over te slaan.
Daarbij heeft NS, net als DB, te maken met minder personeel door ziekte en vanwege de krappe arbeidsmarkt; niet alleen op de trein, maar zeker ook in de werkplaatsen. Daardoor waren er met name in de maand juli en ook begin augustus minder treinstellen beschikbaar dan NS voor haar internationale dienstverlening nodig had.
NS International en DB hebben met man en macht alles eraan gedaan om de beschikbare treinstellen zoveel mogelijk in te zetten op het traject tussen Nederland en Duitsland. Dit is een enorme puzzel. Het goede nieuws is dat een aantal treinstellen met «langdurige defecten» inmiddels terug in dienst is gekomen en inmiddels voor een duidelijke stabilisering van de dienstverlening heeft gezorgd. Dat betekent minder overstappen voor reizigers en een langere trein (zoals gepland weer twee stellen in plaats van één stel) naar Basel.
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot het plan van aanpak van NS om zorg te dragen voor zo veel mogelijk vervangend busvervoer bij werkzaamheden en/of grootschalige verstoringen? Welke acties zijn ondernomen en tot welk resultaat heeft dit geleid?
Ook de busmaatschappijen met wie NS samenwerkt bij werkzaamheden en grote verstoringen kampen momenteel met een personeelstekort. Naar aanleiding van de capaciteitsproblemen is NS in gesprek gegaan met haar leveranciers. Dit heeft geleid tot aangescherpte afspraken waardoor NS bij geplande verstoringen eerder geïnformeerd wordt indien een leverancier verwacht niet 100% van de gevraagde bussen te kunnen leveren. NS heeft hierdoor meer tijd om op een andere wijze reizigersperspectief te bieden. In het uiterste geval kan dat ook een negatief reisadvies betreffen. Tevens hebben de leveranciers hun capaciteit vergroot door o.a. het aantrekken van chauffeurs uit het buitenland.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, wij hebben alle vragen afzonderlijk beantwoord.
Criminele asielzoekers uit veilige landen. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u ermee bekend dat het Amsterdamse politiekorps in De Telegraaf aangeeft dat Amsterdam de afgelopen maanden in toenemende mate te kampen heeft met grootschalige criminaliteit door asielzoekers uit met name Marokko, Algerije, Libië en Tunesië?1
Ja.
Deelt u de absolute afschuw over het geschetste wangedrag door veiligelanders waar Amsterdamse agenten mee te kampen hebben, van scheldpartijen en bespugen tot aanranding van agentes aan toe?
Ik vind de geschetste situatie onaanvaardbaar en zet in op effectieve maatregelen ter voorkoming en aanpak van overlastgevend en crimineel gedrag. Hoewel het gaat om een in omvang beperkte groep asielzoekers, ondermijnt dit het draagvlak voor de asielopvang. De maatregelen die ik tref, zijn toegelicht in de beantwoording op vragen 9, 10 en 14.
Wat is uw reactie op het feit dat Amsterdamse agenten aangeven dat tot wel 80 procent van hun tijd in de binnenstad opgaat aan criminele en overlastgevende veiligelanders?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geregistreerde incidenten (van overlast tot criminaliteit) waren er in 2021 in totaal met betrekking tot (uitgeprocedeerde) asielzoekers uit veilige landen, ongeacht de vraag of zij dat jaar op enig moment in een COA-locatie verbleven?
In het incidentenoverzicht 2021, gepubliceerd door het WODC, wordt gerapporteerd over het aantal incidenten en misdrijven door vreemdelingen in COA opvang.2 Het aantal incidenten geregistreerd door het COA was in 2021 5.920, en was daarmee lager dan in 2019 en 2020. Er waren 3.895 unieke vreemdelingen betrokken bij deze incidenten. Van deze betrokkenen hadden 12% de Marokkaanse nationaliteit en 11% de Algerijnse nationaliteit. Marokko is een veilig land van herkomst, Algerije was tot halverwege 2021 een veilig land van herkomst.
In 2021 zijn er 3.990 verdenkingen van misdrijven geregistreerd van vreemdelingen in COA locaties. Het laagste aantal sinds 2017. In totaal waren er 1.795 unieke verdachten. In de top-15 nationaliteiten van 2021 kwamen 4 nationaliteiten voor die destijds hoorden bij een veilig land van herkomst:
Algerijnse
590
33%
Marokkaanse
425
24%
Tunesische
145
8%
Georgische
15
1%
Overige nationaliteiten
620
35%
Totaal
1.795
100%
Bron: Incidenten en misdrijven door COA-bewoners 2017–2021
Om hoeveel van dergelijke geregistreerde incidenten ging het gedurende de eerste helft van dit jaar?
Het WODC rapporteert niet over halfjaarlijkse periodes. Het WODC rapporteert in 2023 over geheel het jaar 2022.
Kunt u een inventarisatie maken (of op zijn minst een gegronde inschatting geven) van het aantal manuren dat de politie landelijk op jaarbasis kwijt is door incidenten met veiligelanders?
Deze is niet te geven. De politie registreert niet specifiek op veiligelanders. Dit heeft de politie immers niet nodig voor haar taakuitvoering.
Hoe vaak was in 2021 sprake van het toekennen van de projectcode VLIN (Vreemdeling In Nederland) in politiesystemen? En hoeveel keer was dit in de eerste helft van dit jaar het geval?
Onderstaande tabel bevat een overzicht met de aantallen geregistreerde incidenten waarbij de projectcode «VLIN» of «MOBA» is vermeld. Gezocht is op incidenten tussen 01-01-2021 en 30-06-2022. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat uit deze cijfers geen conclusies kunnen worden getrokken om de volgende redenen.
Aantal geregistreerde incidenten
2021
2022 (t/m juni)
VLIN
2.590
2.241
MOBA
2.423
1.412
Hoe vaak was in 2021 sprake van het toekennen van de projectcode MOBA (mobiel banditisme) in politiesystemen? En hoeveel keer was dit in de eerste helft van dit jaar het geval?
Zie antwoord vraag 7.
Snapt u dat Amsterdamse agenten zich ronduit verraden voelen door de politiek, zoals zij in het artikel aangeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, snapt u dat dit begrip niet bij woorden kan blijven, maar dat krachtige stappen nodig zijn?
Ik kan mij voorstellen dat het frustrerend is voor deze agenten wanneer zij hun politietaken goed hebben uitgevoerd en de overlastpleger hebben heengezonden, deze persoon elders in het land nieuwe delicten pleegt. Deze praktijk is zeer onwenselijk. Daarom heb ik naast de bestaande landelijke Top-X aanpak waarbij zicht op de omvang en aard van de zwaarste groep overlastgevende en/of criminele asielzoekers wordt gekregen, een Coördinator Nationale Aanpak Overlast aangesteld. Hij heeft de positie om te zorgen dat crimineel gedrag en overlast middels dossieropbouw en een strafrechtelijke, repressieve aanpak nog effectiever wordt aangepakt. Hij kan met kracht overlastproblematiek aanpakken met commitment van de strafrechtketen en de migratieketen. Hierdoor kunnen overlastgevers geïdentificeerd en aangepakt worden en wordt maximaal voorkomen dat zij uit beeld verdwijnen. Een plan van aanpak wordt momenteel verder uitgewerkt. Bij brief van 16 september 2022 heb ik uw Kamer hierover nader geïnformeerd.3
Deelt u de mening dat voor deze gigantische problematiek maar één oplossing is, namelijk eindelijk en massaal werk maken van het terugsturen van mensen die hier niet horen, te beginnen met uitgeprocedeerde veiligelanders? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 26 augustus 2022 wordt de inzet op terugkeer van overlastgevende asielzoekers zonder rechtmatig verblijf – als sluitstuk van de kabinetsaanpak van overlastgevers – geïntensiveerd. Bij terugkeer van diegenen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven, is het uitgangspunt dat de vreemdeling zelfstandig en zo snel mogelijk Nederland verlaat. Als de vreemdeling evenwel niet bereid is mee te werken aan zijn vertrek, dan kan de DT&V waar mogelijk overgaan tot gedwongen vertrek. Een van de bepalende factoren bij gedwongen terugkeer is de bereidheid van herkomstlanden om hun eigen onderdanen terug te nemen. Ik blijf daarom in bilateraal verband doorlopend inzetten op verbetering van de terugkeersamenwerking met belangrijke landen van herkomst door het voeren en onderhouden van migratiedialogen en het aangaan van migratiepartnerschappen in den brede. Daarbij verschilt de aard, het niveau en de mate van samenwerking per land, en wordt maatwerk toegepast. Ook op Europees niveau worden gesprekken gevoerd met prioriteitslanden uit de focusregio’s voor migratie van de EU. Aangezien een belangrijk deel van de herkomstlanden nog steeds een negatieve testuitslag vereist voorafgaand aan terugkeer en meewerken aan deze test door veel vreemdelingen nog altijd wordt geweigerd, werk ik daarnaast aan een wetsvoorstel om het afnemen van coronatesten onder dwang mogelijk te maken.
Bent u bereid per direct aanvullende maatregelen te treffen tegen tegenwerkende herkomstlanden door onder andere landingsrechten in te trekken, ontwikkelingshulp stop te zetten, uitkeringsverdragen stop te zetten en visa in te trekken? Zo nee, wat moet er nog gebeuren voordat u wel bereid bent hiertoe over te gaan?
Voor een reactie op de in de vraag voorgestelde maatregelen verwijs ik naar de desbetreffende passages uit de brief van mijn voorganger van 20 december 2021 «reactie actieplan van het lid Eerdmans over veiligelanders». Ik sluit mij bij die passages aan.4
Waarom worden recidiverende criminele veiligelanders, die na iedere aanhouding vaak binnen een mum van tijd weer op straat staan, niet standaard in vreemdelingendetentie geplaatst met het oog op een toekomstige uitzetting? Bent u bereid hiertoe over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Vreemdelingenbewaring kan om verschillende redenen worden toegepast, onder meer om de vreemdeling beschikbaar te houden voor de asielprocedure, of – nadat een besluit op de asielaanvraag is genomen – met het oog op vertrek uit Nederland. Vreemdelingenbewaring is volgens vaste jurisprudentie van het EHRM en het EU HvJ het ultimum remedium binnen het bestuursrecht.5 Indien andere, minder dwingende middelen effectief kunnen worden ingezet, dienen die te worden toegepast. Ook van belang is dat vreemdelingenbewaring primair dient om de vreemdeling beschikbaar te houden voor de asielprocedure en daarna het vertrek, en niet een sanctie is voor het plegen van strafbare feiten of de preventie daarvan.6 Ik zie echter ook dat voor een deel van de asielaanvragen geldt dat het inwilligingspercentage zeer klein of zelfs verwaarloosbaar is, terwijl een groot deel van de vreemdelingen zich voor het einde van de asielprocedure aan het toezicht onttrekt. Zoals ik in mijn brief van juni 2022 aan uw Kamer dan ook heb laten weten bekijk ik momenteel hoe mogelijkheden voor vreemdelingenbewaring tijdens de asielprocedure breder kunnen worden benut.7 Daarbij zullen personen die overlast geven eerder in beeld komen aangezien hun dossiers bij de toezichthouders ook het eerst bekend zijn. Daarbij is de grootste uitdaging om, gegeven de andere prioriteiten in de vreemdelingenketen, voldoende capaciteit te vinden om de bewaringsmaatregel te nemen en het asielproces in gesloten setting af te handelen. Dit zal daarom incrementeel worden ingevoerd.
Voor het voortzetten van de bewaring na de asielprocedure is zicht op uitzetting een wettelijke voorwaarde. Hierbij speelt de medewerking van het land van herkomst aan terugkeer een belangrijke rol. Voor vreemdelingen uit landen waarvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat zicht op uitzetting ontbreekt, is bewaring om die reden niet mogelijk. Maar zoals reeds genoemd in het antwoord op vraag 10, blijf ik mij doorlopend inzetten voor het verbeteren van de terugkeersamenwerking met belangrijke landen van herkomst.
Voor asielzoekers die een incident met grote impact veroorzaken is echter plaatsing in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) mogelijk. Hier verblijft een asielzoeker onder een sober regime en geldt een strikt gebiedsgebod. Plaatsing op de HTL kan gedurende ieder moment van de asielprocedure.
Deelt u de mening dat het, gelet op het kansloze karakter van hun asielaanvraag in combinatie met de zware oververtegenwoordiging in de criminaliteit, gerechtvaardigd is om asielzoekers uit veilige landen standaard in vreemdelingendetentie te plaatsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier werk van maken?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 12, en zoals aangegeven in de Kamerbrief van 20 december 2021 kunnen asielzoekers niet zonder wettelijke grond in vreemdelingenbewaring worden gesteld en bekijk ik momenteel hoe de mogelijkheden voor vreemdelingenbewaring tijdens de asielprocedure breder kunnen worden benut.
Welke aanvullende maatregelen gaat u per direct treffen om criminaliteit en overlast door veiligelanders in te dammen?
De huidige mate van overlastgevend en crimineel gedrag is onaanvaardbaar en de aanpak van deze groep asielzoekers heeft mijn absolute prioriteit. In juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over aanvullende maatregelen die ik tref ten aanzien van de aanpak van overlastgevend gedrag door asielzoekers.8 Deze aanvullende maatregelen zetten in op o.a. het versoberd opvangen van asielzoekers met een kansarme asielaanvraag, nieuwe initiatieven ten aanzien van opvang en begeleiding binnen bestaande opvanglocaties, inzet op vreemdelingenbewaring en de aanpak overlast in het openbaar vervoer.
Daarbij heeft het Kabinet op 26 augustus jl. aangekondigd structureel € 15 miljoen vrij te maken voor de intensivering van deze aanpak door o.a. de aanstelling van een Coördinator Nationale Aanpak Overlast zoals aangegeven bij vraag 9.9 Daarnaast komen er opvanglocaties voor asielzoekers met een kansarme asielaanvraag, zoals asielzoekers uit veilige landen van herkomst. In deze bijzondere opvanglocatie geldt een sober regime en het vereiste dat betrokkenen steeds beschikbaar zijn voor de procedure op locatie met het doel om kansarme aanvragen versneld af te doen en de komst van kansarme asielzoekers te ontmoedigen. Er wordt momenteel gewerkt aan de uitwerking hiervan. Hiervoor is € 15 miljoen gereserveerd. Tot slot zal door de Dienst Terugkeer en Vertrek ook ingezet worden op versneld uitzetten van asielzoekers die overlast plegen. Ook hiervoor is € 15 miljoen gereserveerd, waarmee er in totaal dus 45 miljoen structureel beschikbaar komt voor de intensivering van de aanpak van overlast en crimineel gedrag door asielzoekers.
Bent u bereid alsnog werk te maken van de maatregelen uit het Actieplan Veiligelanders van JA21? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 20 december 2021 is mijn voorganger ingegaan op het Actieplan Veiligelanders van JA21. Ik sluit mij aan bij deze reactie.
De verwerking van persoonsgegevens door vervoersbedrijven |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat het praktisch onmogelijk is internationaal te reizen met het openbaar vervoer zonder het afgeven van persoonsgegevens? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Kunt u dit antwoord toelichten? Zo nee, welke mogelijkheden zijn er?1
Nee, het is mogelijk om (internationaal) te reizen met het Nederlandse openbaar vervoer (OV) zonder het afgeven van persoonsgegevens. Er zijn vanuit Nederland met de trein nog zo’n 200 bestemmingen te bereiken (in Duitsland, België en Luxemburg) waarvoor geen tenaamstelling vereist is en dus anoniem gereisd kan worden. Dit kan met een zogenaamd CT-ticket, dat verkrijgbaar is uit de kaartautomaat of via een reizigersbalie. Ook bij het Nederlandse kortgrensoverschrijdend OV, met de bus of regionale trein, bestaan de mogelijkheden kaartjes te kopen zonder het afgeven van persoonsgegevens. Ook bestaan er op sommige verbindingen mogelijkheden om met de (anonieme) OVchipkaart te reizen.
Er is echter niet voor elke bestemming een CT ticket beschikbaar. De uitgevende organisatie (vaak ook de vervoerder, of één van de vervoerders) van het ticket bepaalt uiteindelijk welke type ticket voor welke herkomst-bestemming combinatie beschikbaar is. Internationale tickets worden momenteel voornamelijk uitgegeven in elektronische vorm overeenkomstig het door de ERA opgestelde technische document TAP TSI Annex B.72. Dit type ticket wordt het «HomePrint» ticket genoemd. Een HomePrint ticket kan ingeval van een controle in de trein worden getoond 1) als geprint exemplaar; of 2) op het scherm van een mobiele telefoon. Voorheen werden tickets op waardepapieren gedrukt. Dit type was moeilijk te vervalsen omdat het ticket niet is te kopiëren zonder dat men over de juiste apparatuur en middelen beschikt (security in paper). Daarentegen kan een HomePrint vaker worden uitgeprint. Om dit te voorkomen wordt er gebruikgemaakt van unieke data (security in data). Om die reden wordt het ticket op naam gesteld. In de barcode is dan de naam van de reiziger versleuteld, zodat aangetoond kan worden dat een ticket écht bij die persoon hoort bij de controle in de trein.
Het afgeven van persoonsgegevens bij vervoer is niet ongebruikelijk. Ook in de luchtvaart worden passagiersgegevens verstrekt, het gaat om Personal Name Records (PNR) en Advance Passenger Information (API) gegevens. Op de verstrekking is onder meer de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing die de privacybelangen beschermt. Dat houdt in dat er altijd een geldige reden, een zogeheten grondslag, moet zijn om gegevens te verwerken. Ook mogen er niet meer gegevens worden verwerkt dan noodzakelijk is.
Hebben vervoersbedrijven een wettelijke verplichting om te voorkomen dat mensen anoniem kunnen reizen, zowel nationaal als internationaal? Zo ja, welke?
Er bestaat in Nederland geen algemene wettelijke plicht voor vervoersbedrijven om te voorkomen dat mensen anoniem kunnen reizen. Wel bestaat er een identificatieplicht voor reizigers in het openbaar vervoer3. Een Buitengewoon Opsporingsambtenaar (en daartoe door de vervoerder aangewezen toezichthouders) kunnen deze plicht in het OV handhaven.
Daarnaast moeten vervoerbedrijven in een aantal gevallen voldoen aan een wettelijke verplichting om passagiersgegevens te verstrekken, net zoals bij luchtvaartpassagiers. Als een vervoermiddel andere landen aandoet zal tenslotte ook aan eventuele wettelijke verplichtingen van dat land moeten worden voldaan.
Hoe verhoudt het niet anoniem kunnen reizen zich tot het principe van vrij verkeer van personen?
Binnen de Europese Unie hebben individuele EU-burgers het recht om vrij tussen de EU-lidstaten te reizen4. De identificatieplicht van EU-burgers wanneer zij zich naar een andere lidstaat begeven, wordt in beginsel niet bezien als een belemmering van het vrij verkeer van personen. Voor zover deze vraag betrekking heeft op het afgeven van persoonsgegevens, betreft het recht op privacy5 geen absoluut recht. Beperkingen hierop zijn toegestaan. Uitgangspunt hierbij is dat voldaan wordt aan de eisen van de AVG.
Wie is er verantwoordelijk voor het verwerken van dergelijke persoonsgegevens? Wie houdt hier toezicht op?
Op grond van de AVG is de verwerkingsverantwoordelijke de organisatie die beslist waarom en hoe de gegevens moeten worden verwerkt. Dit betreft veelal de vervoersbedrijven, maar ook andere partijen kunnen verwerkingsverantwoordelijke zijn. Het moment van aankopen en het daadwerkelijk gebruik van het ticket is hierop van invloed. Bij de koop van een treinticket bijvoorbeeld ontstaat een koopovereenkomst. Deze geldt tussen de verkopende partij (bijvoorbeeld de vervoerder) en de boeker. De persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor het verkopen en leveren van het ticket worden bepaald door de verkoper. Daarom is voor de verkoop van het ticket de verkopende partij de verwerkingsverantwoordelijke.
Een treinticket betreft in feite een bewijs waarop de voorwaarden van de uitgevende organisatie (in principe de, of één van de vervoerders) van toepassing zijn. De uitgevende organisatie van het ticket bepaalt welke persoonsgegevens noodzakelijk zijn voor bijvoorbeeld een HomePrint ticket. Daarom is voor de uitgifte van het ticket de uitgevende organisatie de verwerkingsverantwoordelijke.
Bij veel verwerkingsverantwoordelijke organisaties vindt er intern toezicht plaats door de Functionaris voor gegevensbescherming. Op grond van art. 51 AVG houdt de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) als onafhankelijke toezichthoudende autoriteit binnen Nederland toezicht op de naleving van de AVG. In andere landen zijn dit andere nationale toezichthouders.
Hoeveel balies zijn er nog aanwezig op stations waar mensen vervoersbewijzen kopen als zij (internationaal) met de trein willen reizen? Hoeveel waren dat er tien jaar geleden?
In 2012 waren er 10 stations in Nederland waar het gehele internationale assortiment (meer dan 10.000 bestemmingen in Europa) beschikbaar was. Momenteel zijn dat er nog 5 (Amsterdam CS, Schiphol, Rotterdam CS, Utrecht CS en Arnhem CS).
Op treinstations met binnenlandbalies is het mogelijk om voor ca. 200 bestemmingen in België en Duitsland een internationaal treinticket te kopen. Dit assortiment is ook verkrijgbaar via de automaten.
Welke andere mogelijkheden zijn er voor mensen die niet digitaal vaardig zijn en/of die menselijk contact prefereren om een treinkaartje te kunnen kopen?
Een voor eenieder toegankelijk openbaar vervoer is van groot belang. Ik hecht er dan ook waarde aan dat alle hulpbehoevende reizigers op die momenten en plekken worden geholpen waar zij dat nodig hebben. Reizigers op het hoofdrailnet, die bij het kopen van een kaartje persoonlijke hulp behoeven, bijvoorbeeld omdat zij minder digitaal vaardig zijn, kunnen zich richten tot servicemedewerkers, of gebruik maken van een OV Service en Tickets winkel op die stations waar deze aanwezig zijn. Op alle overige stations, of buiten de openingstijden van de servicebalies en Service en Tickets winkels, biedt NS op andere manieren persoonlijke ondersteuning aan reizigers, zoals 24 uur per dag en 7 dagen in de week via de servicezuil, telefonische hulp bij kaartverkoopautomaten en via de Klantenservice.
Niet digitaal vaardige mensen kunnen ook terecht bij Informatiepunten Digitale Overheid in bibliotheken met vragen over digitale (overheids)diensten. Dus ook voor hulp bij het aanvragen en gebruik van een OV-chipkaart of het online kopen van treinkaartjes.
Met de OV-chipkaart kan nationaal gereisd en betaald worden. En daar komen nieuwe betaalwijzen bij, zoals betalen met de (fysieke en digitale) bankpas. Internationale tickets worden daarnaast nog steeds telefonisch en aan de balie verkocht.
Hoe verhoudt deze digitalisering van de dienstverlening met de wens van de Tweede Kamer dat er altijd niet-digitale alternatieven moeten zijn voor dienstverlening?2
Uit bovenstaande beantwoording blijkt dat er gebruiksvriendelijke niet-digitale alternatieven beschikbaar zijn.
De stijgende energierekening en het functioneren van de energiemarkt |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u beschrijven op welke wijze de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op dit moment, in een zeer turbulente energiemarkt, toezicht houdt op energieleveranciers?
De ACM heeft afgelopen winter door externe experts laten onderzoeken of zij meer kan doen om consumenten te beschermen tegen mogelijke financiële problemen van energieleveranciers. De onderzoekers zien extra ruimte voor de ACM binnen de huidige wetgeving en menen dat op sommige punten nieuwe wet- en regelgeving nodig is om de positie van de consument te versterken.1
De ACM wil die ruimte zo spoedig mogelijk benutten. Extra toezicht moet energieleveranciers weerbaarder maken tegen plotselinge inkoopprijsstijgingen op de energiemarkt. De eisen bieden geen garantie tegen faillissementen, maar kunnen de kans daarop wel verkleinen. De ACM heeft de huidige wettelijke eisen op het gebied van financiële, organisatorische en technische kwaliteiten verder uitgewerkt in een beleidsregel, op basis van onder meer gesprekken met de energiesector, beleidsmakers, consumentenorganisaties en experts. De ACM heeft deze zomer een concept voor deze beleidsregel ter consultatie voorgelegd, met het streven deze in te laten gaan aan het begin van het nieuwe stookseizoen op 1 oktober 2022.2 Gelet op de aan de ACM gemandateerde bevoegdheid tot het verlenen van een leveringsvergunning, werk ik aan een eigen beleidsregel. Daarin wordt de ACM geïnstrueerd bij de vergunningverlening aangescherpte eisen te hanteren, zodat de ACM haar beleidsregel kan gaan hanteren.
Eind december 2021 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek aangekondigd naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Dit onderzoek is uitgevoerd en naar de Kamer gestuurd. Mede naar aanleiding van dit onderzoek worden de financiële eisen die gelden voor energieleveranciers nog dit najaar aangescherpt, zoals aangekondigd in de begeleidende brief bij het onderzoeksrapport, welke ik Uw Kamer d.d. 20 september 2022 heb doen toekomen, Door deze aanscherping wordt de bescherming van consumenten verbeterd en wordt de kans verkleind dat zij de dupe worden van het faillissement van een energieleverancier.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat verschillende energieleveranciers niet langer actief contracten aanbieden op hun websites, maar het aangaan van een nieuw contract sterk ontmoedigen of onmogelijk maken? Is dat toegestaan?
De ACM houdt de energiemarkt scherp in de gaten. Energieleveranciers zijn verplicht op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorg te dragen voor de levering van elektriciteit en gas aan iedere in artikel 95b, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 44, eerste lid, van de Gaswet bedoelde afnemer die daarom verzoekt. Zulke afnemers moeten in ieder geval een modelcontract met een energieleverancier kunnen afsluiten. Het onmogelijk maken een contract af te sluiten, is daarmee niet toegestaan. Het actief aanbieden van contracten is echter geen verplichting.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat verschillende energieleveranciers het modelcontract, dat verplicht door hen moet worden aangeboden, moeilijk vindbaar maken op hun website? Is dat toegestaan?
Energieleveranciers moeten zorgen dat het modelcontract dat zij aanbieden vindbaar is op hun website. De ACM heeft vorig jaar energieleveranciers aangesproken op het niet aanbieden van modelcontracten.3 De geldende tarieven van het modelcontract dienen op de website te staan, zoals ook beschreven is in het modelcontract. Het is geen verplichting dat het modelcontract ook via de website moet kunnen worden afgesloten.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat verschillende energieleveranciers alleen nog telefonisch contracten aanbieden (en het overstappen via de website niet langer mogelijk maken)? Is dat toegestaan?
Zie antwoord vraag 3.
Mogen energieleveranciers nieuwe klanten weigeren? Zo nee, hoe houdt de ACM er toezicht op dat dit niet gebeurt, aangezien meerdere leveranciers alleen nog telefonisch contracten aanbieden en dus elke controle hierop ontbreekt?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is weigeren niet toegestaan. De ACM monitort o.a. signalen via haar loket ACM ConsuWijzer. Indien de ACM hier signalen over ontvangt, kan zij een onderzoek starten.
Mogen energieleveranciers hun tarieven voor gas en elektriciteit bij contracten met onbepaalde tijd en variabele tarieven elke maand aanpassen? Zijn hier regels voor?
In de regel worden de tarieven voor contracten voor onbepaalde tijd met variabele tarieven op 1 januari en 1 juli aangepast, maar tussentijdse aanpassingen zijn mogelijk indien dit is afgesproken in de algemene voorwaarden. Energieleveranciers zijn verplicht om de tariefswijziging met een redelijke termijn van te voren bij hun klanten bekend te maken. Ook in het modelcontract is bepaald dat tarieven in de regel op 1 januari en 1 juli aangepast kunnen worden. Bij onvoorziene tussentijdse wijzigingen (anders dan op 1 januari en 1 juli) dient de leverancier de klant met een modelcontract persoonlijk en tijdig te informeren over de tariefswijziging. Tariefswijzigingen bij modelcontracten zijn alleen mogelijk bij zeer uitzonderlijke en onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden waardoor het onhoudbaar zou zijn om te tarieven van het modelcontract ongewijzigd te laten.
Mogen energieleveranciers hun tarieven voor gas en elektriciteit bij het modelcontract elke maand aanpassen? Zo nee, hoe houdt de ACM er toezicht op dat dit niet gebeurt?
Zie antwoord vraag 6.
Mogen energieleveranciers in het modelcontract elk tarief aanbieden dat zij maar wensen? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat dit de facto gebruikt wordt om het aangaan van een nieuw contract te belemmeren door te hoge tarieven te rekenen?
Energieleveranciers mogen in het modelcontract niet elk tarief aanbieden dat zij maar wensen. Het tarief moet, zoals aangegeven bij vraag 2, redelijk zijn.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat bij meerdere leveranciers de informatie over het energiecontract zodanig wordt gepresenteerd op hun website of tarievenbladen dat het niet mogelijk is de kale leveringstarieven voor elektriciteit en gas (eenvoudig) te vinden? Welke eisen aan transparantie zijn er op dit punt?
In het modelcontract is het verplicht de variabele leveringskosten in euro’s per kWh inclusief overheidsheffingen en btw te communiceren, zodat een afnemer deze tarieven kan vergelijken. Deze tarieven moeten vindbaar zijn op de website van de energieleverancier.
Bent u bekend met het feit dat er bijna geen jaarcontracten meer worden aangeboden door energieleveranciers in Nederland? Bent u bekend met het feit dat in Duitsland voornamelijk jaarcontracten worden aangeboden door de grote energieleveranciers? Hoe beoordeelt u dit verschil?
Ik ben bekend met het feit dat er bijna geen jaarcontracten meer worden aangeboden door energieleveranciers in Nederland. Daarnaast ben ik ook bekend met de situatie in Duitsland. De situatie in Duitsland is anders dan in Nederland, omdat de regelgeving daar voorschrijft dat een consument verplicht de hele looptijd van een dergelijk contract moet afmaken. Dit betekent dat een leverancier hierdoor relatief minder risico loopt, maar daar staat tegenover dat het voor de consument moeilijker is om, door over te stappen, de keuze te maken over waar ze hun energie afnemen. Ik vind het wenselijk dat er op korte termijn weer meer aanbod van vaste contracten op de Nederlandse markt komt. Overigens geeft dat geen garantie dat de prijzen lager zouden komen te liggen. Zie ook het antwoord op vraag 12 en 13.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat door het alleen nog aanbieden van contracten met onbepaalde tijd en variabele tarieven alle risico’s bij de consument worden gelegd en de consument daardoor niet meer de keuze heeft zich met een jaarcontract in te dekken tegen risico’s?
De ACM en ikzelf zien het ontbreken van vaste prijs contracten als een gevolg van vooral het teruggelopen aanbod van gas, met name door de geopolitieke situatie. Door de sterk gestegen en schommelende energieprijzen, is het voor energieleveranciers op dit moment niet goed mogelijk om contracten met een vaste prijs voor een langere periode aan te bieden. Daarbij komt bovendien het risico dat klanten met een vast contract bij eventueel dalende prijzen in de toekomst voor een relatief lage vergoeding kunnen overstappen naar een andere energieleverancier, hetgeen de energieleverancier met hoge kosten zou achterlaten. Dat de consument niet meer de keuze heeft om een jaarcontract af te sluiten, vind ik betreurenswaardig en ik ben van mening dat daar verandering in moet komen. Zie vraag 12 en 13.
Deelt u de mening dat de lage opzegvergoedingen en/of het feit dat consumenten in Nederland makkelijk kunnen overstappen naar een andere energieleverancier leidt tot het incalculeren van forse risicopremies in de contracten (onbepaald, variabel) die energieleveranciers op dit moment aanbieden?
Zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 11 zorgt de uitzonderlijke situatie op de energiemarkt voor moeilijkheden bij het aanbieden van contracten met een vast tarief. Het is niet de verwachting dat de energieprijzen op korte termijn sterk zullen dalen. De energieleveranciers zullen bij het aanbieden van langjarige contracten met een vaste prijs energie voor een lange periode moeten inkopen tegen de huidige hoge prijzen. Verder zijn de kosten voor zekerheid (margin calls) in de huidige instabiele markt erg hoog. Energiebedrijven moeten hoge bedragen als onderpand betalen om de risico’s op termijncontracten af te dekken. Voor zover energiebedrijven al bereid zijn om vaste-prijscontracten aan te bieden aan hun afnemers zullen zij deze hoge kosten voor zekerheid doorberekenen in hun tarieven.
De opzegvergoeding die de consument betaalt als hij voortijdig opzegt, is in de huidige markt en gelet op het risico van energieleveranciers relatief laag. De ACM is daarom al geruime tijd in overleg met leveranciers om te komen tot een aanpassing van de Richtsnoeren Redelijke opzegvergoedingen om bij te dragen aan verlaging van het risico voor energieleveranciers bij het afsluiten van jaarcontracten. Zoals genoemd in de Kamerbrief over aanvullende maatregelen energierekening (20 september 2022) heb ik met energieleveranciers de wens besproken dat er weer vaste contracten in de markt zullen worden aangeboden in 2023, wanneer de ACM regels omtrent de opzegvergoeding voor vaste contracten vaststelt die beter aansluiten bij de reële restwaarde van het contract.
Bent u bereid met de ACM te bespreken of hier op zeer korte termijn verandering in kan komen, zodat energieleveranciers weer jaarcontracten kunnen en gaan aanbieden?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid met de ACM te bespreken of energieleveranciers naast het modelcontract voor onbepaalde tijd en variabele tarieven zij ook een modelcontract voor één jaar vast moeten gaan aanbieden tegen marktconforme tarieven en altijd afsluitbaar?
De ACM heeft de bevoegdheid om na consultatie van organisaties van leveranciers, netbeheerders en afnemers, vast te stellen hoe het modelcontract eruit dient te zien, zo blijkt uit de Elektriciteits- en Gaswet (artikelen 95na Elektriciteitswet 1998 en 52ca Gaswet). In de Elektriciteits- en Gaswet wordt geen invulling gegeven aan de vorm van het modelcontract. De ACM heeft de vorm van het modelcontract vastgesteld in Het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers. Daarin heeft de ACM bepaald dat het gaat om een contract met een variabele prijs voor onbepaalde tijd. Dit heeft mede te maken met de verplichting van een leverancier om consumenten ten minste een overeenkomst voor de levering van elektriciteit voor een onbepaalde duur aan te bieden. Ik ben bereid om met de ACM te bespreken of het noodzakelijk en wenselijk is, en zo ja op welke wijze, dat energieleveranciers verplicht worden tot het aanbieden van een vast modelcontract.
Heeft u of de ACM ook signalen ontvangen dat sommige energieleveranciers de voorschotbedragen onnodig verhogen door niet alleen de tarieven te verhogen, maar ook de jaarverbruiksprognoses van hun klanten? Zo ja, hoe wordt hier op gehandhaafd?
Zowel de ACM als ikzelf hebben deze signalen nog niet ontvangen.
Bent u het met de CDA-fractie eens dat de tarieven voor teruglevering van elektriciteit net zoals de tarieven voor levering van elektriciteit niet tussentijds aangepast mogen worden bij een vast contract voor bepaalde tijd? Heeft u signalen dat dit wél gebeurt?
Ik heb enkele signalen gekregen over het verlagen van de teruglevertarieven bij vaste contracten. In principe zijn de bepalingen in het afgesloten contract leidend. Bij een vast contract is het normaal gesproken dus niet mogelijk om de terugleververgoeding te wijzigen, tenzij in de algemene voorwaarden is voorzien in een uitzondering om tarieven voor het terugleveren van energie, in de situatie die op dat moment aan de orde is, aan te passen. Leveranciers dienen hun afnemers dan tijdig op de hoogte te stellen. Consumenten kunnen bij ACM ConsuWijzer terecht met de vraag hoe om te gaan met geschillen.
Bent u het met de CDA-fractie eens dat er sprake is van een crisis in de energiemarkt en dat daarom alle energieleveranciers tenminste elke maand aan de ACM inzicht moeten gaan geven in hun financiële positie (o.a. balanspositie) en hun sourcing (waar zij hun energie kopen en of deze partijen risico’s lopen)?
Ik ben het eens met de CDA-fractie dat er sprake is van een crisis in de energiemarkt. Een leverancier is verplicht zich actief bij de toezichthouder te melden als er bijvoorbeeld betalings- of liquiditeitsproblemen voordoen of als leveringszekerheid in gevaar komt. Dit geldt los van de specifieke omstandigheden of ontwikkelingen die hiertoe aanleiding geven.
Bent u bereid op korte termijn samen met de ACM en andere organisaties een dashboard te ontwikkelen dat inzicht geeft in de stijging van de energierekening van verschillende type huishoudens en de betalingsproblemen die ontstaan?
Er is al gelukkig al veel informatie beschikbaar via de site van de ACM en andere instanties, zoals bijvoorbeeld het CBS. Laatstgenoemde is ook bezig om te onderzoeken hoe deze informatie op korte termijn nog verder verbeterd kan worden.4
Bent u bekend met het feit dat energieleveranciers steeds hogere «margin calls» moeten aanhouden, waardoor ze geen lange termijncontracten aangaan en dat dit een prijsopdrijvend effect heeft? Bent u bereid te onderzoeken of de overheid (samen met banken) een rol kan spelen in het beperken van deze margin calls?
Het klopt dat energiebedrijven door de hoge en volatiele energieprijzen steeds meer onderpand moeten betalen voor termijncontracten. Energiebedrijven kunnen risico’s afdekken door lange termijncontracten aan te gaan. Energiebedrijven dienen hiervoor onderpand in te leggen, om naar de tegenpartij te waarborgen dat de contractuele verplichtingen zullen worden nagekomen. De toegenomen marginverplichtingen op de termijnmarkten voor energie reflecteren de toegenomen onrust en risico’s op deze markt. De hoge kosten voor zekerheid hebben een groot effect op de termijnmarkt voor elektriciteit en gas. Enkele energiebedrijven in de EU zijn hierdoor al in liquiditeitsproblemen gekomen. Mede daardoor worden er steeds minder termijncontracten afgesloten en wordt energie vooral op de korte termijnmarkt verkocht. Dit zorgt er ook voor dat het voor consumenten en bedrijven op dit moment vrijwel niet mogelijk is om nog vaste contracten af te sluiten. Ik ben over deze problematiek in overleg met mijn collega van Financiën en de consumenten- en financiële toezichthouders. Daarbij moet worden opgemerkt dat ondanks dat er bekende problemen zijn met margins – zoals de procyclische effecten, waar de Europese toezichthouder ESMA ook naar kijkt – het aanpassen van de marginmethodiek als zodanig geen oplossing is die voor de hand ligt, omdat margin een belangrijke functie heeft op de financiële markten en aanpassing hiervan de financiële stabiliteit in gevaar kan brengen. Voor oplossingen moet worden verkend hoe we kunnen zorgen dat energiebedrijven ondanks de toegenomen risico’s over voldoende liquiditeit kunnen beschikken om aan hun marginverplichtingen te voldoen.
Hoe gaat de ACM de misstanden, waar in de bovenstaande vragen aan gerefereerd wordt, op korte termijn aanpakken?
De ACM heeft deze zomer een concept voor een beleidsregel ter consultatie voorgelegd, zodat deze zo mogelijk in kan gaan aan het begin van het nieuwe stookseizoen op 1 oktober 2022.5 In deze beleidsregel staat beschreven waar de ACM in ieder geval aanvullend toezicht op zal houden. Een van de mogelijkheden is dat de ACM een leverancier verzoekt herstelmaatregelen op te stellen wanneer er betalingsproblemen voordoen, of de liquiditeit niet voldoet aan de gestelde eisen.
De financiële crisis bij het Ikazia ziekenhuis |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Hoe oordeelt over de financiële crisis bij het Ikazia ziekenhuis?1 2
Het is altijd zorgelijk als een zorginstelling in financieel zwaar weer verkeert.
Het Ikazia ziekenhuis werkt momenteel aan een herstelplan samen met de stakeholders. Het is nu niet aan mij om een oordeel te hebben over de financiële situatie. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en ook de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) volgen de situatie nauwgezet en informeren mij daar actief over.
Met welke redenen heeft het Ikazia te weinig compensatie gekregen voor de covidkosten over 2020? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa heeft mij laten weten dat het Ikazia ziekenhuis een beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule, dat is een extra compensatie naast de reguliere COVID-19 compensatieregelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Het moet dan gaan om bijzondere omstandigheden, waardoor het ziekenhuis niet uit komt met de reguliere COVID-19 compensatieregelingen.
De Commissie Hardheidsclausule (hierna Commissie) beoordeelt of een ziekenhuis in aanmerking komt voor extra financiële compensatie. De Commissie is een gedifferentieerde commissie met afgevaardigden vanuit de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De Commissie is ook een initiatief van deze voornoemde partijen.
Op de aanvraag van het Ikazia ziekenhuis heeft de Commissie besloten een gedeeltelijke toekenning te geven voor de door zorgverzekeraars in de contracten van 2020 geaccommodeerde groei die bij de oorspronkelijke vaststelling van de compensatie niet meegenomen kon worden. Hiervoor heeft de Commissie gebruik gemaakt van een geobjectiveerde kwantificering door een onafhankelijk bureau.
Het resultaat van het Ikazia ziekenhuis werd vorig jaar onder andere negatief beïnvloed door het hoge ziekteverzuim, maar ook door lage tarieven en tegenvallende volumeafspraken met zorgverzekeraars, kunt u nagaan met welke redenen er lage tarieven zijn gehanteerd en waarom de volumeafspraken met zorgverzekeraars tegenvielen?
De NZa heeft aangegeven dat het Ikazia ziekenhuis voorafgaand aan COVID-19, tijdens de contractering voor het jaar 2020 met een aantal zorgverzekeraars een volumevrij contract heeft afgesloten waarin groei mogelijk is tegen een lager tarief. Dit was destijds op basis van de verwachte groei een logische keus, maar heeft verkeerd uitgepakt gezien de onverwachte intrede van COVID-19 en de daardoor uitgebleven groei. De Commissie Hardheidsclausule heeft in de extra toekenning voor 2020 gecompenseerd voor de in de contracten geaccommodeerde groei.
Welke andere ziekenhuizen hebben ook financiële problemen door tegenvallende coronacompensatie en afspraken met zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de NZa zijn er geen andere ziekenhuizen bekend die financiële problemen hebben mede vanwege een nadelig besluit door de Commissie. De situatie bij het Ikazia ziekenhuis lijkt daarmee een unieke situatie. Er zijn andere ziekenhuizen die voor de Commissie zijn gekomen omdat ze het oneens zijn met de toekenning, maar hier is geen sprake van financiële problemen zoals het Ikazia ziekenhuis die nu kent. Er zijn bij de NZa ook geen ziekenhuizen bekend waarbij door afspraken met zorgverzekeraars financiële problemen zijn ontstaan.
Welke consequenties heeft het voorgenomen besluit van de ING om het rekening- courantkrediet en de lening per 1 oktober stop te zetten en het voorgenomen besluit van zorgverzekeraars om tijdelijke financiële ondersteuning per 1 oktober te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa geeft aan dat als zorgverzekeraars en de banken per 1 oktober 2022 de financiering stopzetten er sprake zal zijn van een faillissement. De NZa heeft daarom nauw contact met zorgverzekeraar Zilveren Kruis (als representant namens de andere zorgverzekeraars) over een oplossing voor de liquiditeit vanaf 1 oktober. De banken en zorgverzekeraars zijn in gesprek met het Ikazia ziekenhuis en werken nauw samen aan een plan voor de toekomst. Op basis van de huidige berichten hieromtrent verwacht de NZa dat de financiering niet per 1 oktober stopgezet zal worden. De verwachting is dat partijen hierover begin september met een gezamenlijk standpunt naar buiten treden.
Wilt u informeren welke bezuinigingen het Ikazia ziekenhuis voornemens is in te stellen en de Kamer hierover informeren?
Momenteel werkt het Ikazia ziekenhuis samen met zorgverzekeraars en banken aan een gezamenlijk herstelplan. Op de korte termijn hopen zij te kunnen bezuinigen door verzuimreductie en een efficiëntere planning. Daarnaast worden investeringen uitgesteld. Ook wordt er aan zorgverzekeraars gevraagd om een deel van het verwachte verlies te compenseren.
Een extern bureau is ingeschakeld door het Ikazia ziekenhuis om naast deze korte termijn oplossingen, ook te kijken naar mogelijkheden die meer toekomstbestendig zijn, zoals betere samenwerking in de regio. In september zal hierover meer duidelijkheid komen. Wanneer nodig zal ik uw Kamer hierover informeren.
Op welke wijze wordt de kwaliteit van zorg en de patiëntveiligheid geborgd met de huidige financiële verliezen van het Ikazia ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
De raad van bestuur van het Ikazia ziekenhuis heeft zicht op de mogelijke risico’s voor kwaliteit en veiligheid van zorg en treft indien nodig maatregelen. De IGJ ziet hier op toe. De financiële situatie van het Ikazia ziekenhuis heeft op dit moment geen gevolgen voor de kwaliteit en veiligheid van zorg, heeft de IGJ mij laten weten.
Hebben de financiële verliezen consequenties voor het personeel in het Ikazia ziekenhuis? Kunt u ervoor zorgen dat zorgverleners hun baan behouden bij eventuele bezuinigingsrondes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aan een herstelplan wordt nog gewerkt en daar ken ik de inhoud niet van, maar ik ga ervan uit dat het Ikazia ziekenhuis dit uiterst zorgvuldig zal doen. Daarbij volgen zowel de NZa en de IGJ de situatie nauwgezet en houd ik via hen vinger aan de pols.
Welke maatregelen kunt en/of gaat u treffen om te voorkomen dat het Ikazia ziekenhuis omvalt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer de continuïteit van zorg in het geding is geldt het continuïteitsbeleid (dat ook aan de Tweede Kamer is gemeld)3, waarbij in de eerste plaats de zorgaanbieder en zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid hebben om de problemen die mogelijk leiden tot discontinuïteit van zorg op te lossen. De zorgverzekeraar heeft hierbij een zorgplicht in de richting van de verzekerden om te zorgen voor goede en passende zorg en continuïteit van zorg. De NZa en de IGJ houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg.
Het beleid is gericht op continuïteit van zorg en niet op continuïteit van een zorgaanbieder. Hoe vervelend het ook is voor alle betrokkenen, een ziekenhuis is een private instelling en kan failliet gaan. Wat wel helder is, is dat ongecontroleerde faillissementen, welke tot chaotische situaties leiden, voorkomen moeten worden. Het Ministerie van VWS, de NZa, de IGJ en zorgverzekeraars hebben de afgelopen tijd veel stappen gezet om zo’n situatie in de toekomst te voorkomen. Zo is het systeem van vroegsignalering, dat via de toezichthouders NZa en IGJ loopt, versterkt. We zien het nu eerder als een belangrijke zorgaanbieder, zoals een ziekenhuis, in financiële problemen komt. En eerder zien betekent, indien nodig, eerder handelen, met het oog op de continuïteit van zorg voor patiënten.
Dat betekent niet dat we een zorgaanbieder in financiële problemen koste wat kost overeind zullen houden. Het kan ook betekenen, dat de zorg op een gecontroleerde manier wordt overgedragen aan een andere instelling. Zoals uit eerdere antwoorden blijkt is dit op dit moment niet aan de orde bij het Ikazia ziekenhuis.
Welke lessen zijn te trekken over de wijze waarop de covidkosten voor ziekenhuizen zijn geregeld, maar ook de problemen die ziekenhuizen ervaren met afspraken met zorgverzekeraars? Wilt u uw analyse hierop geven?
Allereerst wil ik benoemen dat vanaf het moment dat de corona pandemie uitbrak er door verschillende partijen onder hoge druk en met man en macht gewerkt is om de continuïteit van zorg zo goed mogelijk te waarborgen. De regelingen die zorgverzekeraars en ziekenhuizen hebben getroffen voor de omgang met COVID-kosten in 2020, en in aangepaste vorm in 2021 en 2022, hebben daar zeker ook in grote mate aan bijgedragen. Ik ben ziekenhuizen en zorgverzekeraars erkentelijk voor hun inspanningen.
Ik vind het niet passend om als Minister van VWS hieruit lessen te trekken. Het gaat immers om regelingen tussen private partijen, namelijk zorgverzekeraars en ziekenhuizen. Uiteraard staan binnen het Ministerie van VWS wel de algemene lessons learned rondom COVID-19 op de agenda als het gaat om de organisatie en inrichting van COVID-zorg; regie en sturing in crisistijd en bijbehorende (crisis)financiering.
De VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het belangrijk is om tijdens de huidige VN-conferentie in New York over het wereldzeeënverdrag (die duurt tot en met 26 augustus 2022) tot een akkoord te komen over maatregelen voor het daadwerkelijk beschermen van 30% van de wereldzeeën in 2030? Zo ja, hoe zet Nederland zich in om dit doel te bereiken?
Het is belangrijk om zo spoedig mogelijk te komen tot een ambitieus verdrag ter bescherming en duurzaam gebruik van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten (Biodiversity Beyond National Jurisdiction, BBNJ). Een deel van de maatregelen in dit verdrag zal op de lange termijn bijdragen aan de doelstelling om ten minste 30% van de zeeën te beschermen.
De EU en haar lidstaten treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. Nederland zet zich in voor de beschermingsdoelen door een proactieve en ambitieuze bijdrage aan de EU-standpunten te leveren. Tijdens de intergouvernementele conferentie aangaande het BBNJ-verdrag van 15 tot en met 26 augustus jl. (VN-conferentie) heeft Nederland zich in EU-verband zeer actief ingezet om zo spoedig mogelijk tot afrondingen van de onderhandelingen te komen.
Het onderhandelingspakket van het BBNJ-verdrag is op zichzelf al een compromis tussen landen en bestaat uit (1) mariene genetische bronnen, (2) gebiedsgerichte beheerinstrumenten, (3) milieueffectrapportages, en (4) capaciteitsopbouw en overdracht van mariene technologie. Om tot een verdragstekst te komen, moet overeenstemming worden bereikt over alle onderwerpen in het pakket. Ondanks een goede en constructieve atmosfeer was er onvoldoende tijd om op verschillende punten werkbare compromissen te vinden. Tijdens de VN-conferentie is daarom nog geen overeenstemming bereikt over het gehele BBNJ-verdrag. Nederland, gezamenlijk met de EU en de andere lidstaten, zal zich tijdens de volgende VN-conferentie wederom actief inzetten voor de afronding van een effectief en toekomstbestendig verdrag.
Zie ook de beantwoording van vragen 4 en 5 en vraag 15 van de leden Wassenberg en Teunissen (beiden Partij voor de Dieren) over de VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag van 21 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3221).
Deelt u de mening dat bij het beschermen van 30% van de wereldzeeën ook gekeken moet worden naar de effectiviteit van deze bescherming, zodat de meest biodiverse plekken strikt beschermd worden? Zo ja, kunt u aangeven wat de inzet van Europa en specifiek Nederland hiervoor is? Zo nee, waarom niet?
De oceanen en zeeën moeten effectief beschermd worden, in het bijzonder kwetsbare en/of waardevolle mariene gebieden. Om dat te kunnen doen moet goed in beeld worden gebracht wat de te beschermen natuurwaarden zijn, welke doelen daaraan gekoppeld moeten worden en welke invloed menselijk gebruik daarop heeft. Om deze doelen te behalen zijn maatregelen nodig. Welke maatregelen exact worden toegepast is niet alleen afhankelijk van de te realiseren doelen, maar ook van de specifieke situatie waarin het te beschermen gebied zich bevindt.
Een van deze maatregelen kan het uitsluiten van bepaalde activiteiten in een beschermd marien gebied zijn. Bij het aanwijzen van dit soort beschermde gebieden en instellen van maatregelen die menselijke activiteiten beperken moet naast de effectiviteit van de maatregelen voor het realiseren van het doel, altijd rekening gehouden worden met andere belangen die gemoeid zijn met de betreffende menselijke activiteiten.
Nederland zet zich, in EU-verband, tijdens de onderhandelingen voor het BBNJ-verdrag actief in voor een gedegen systeem voor de aanwijzing van gebiedsgerichte beheersinstrumenten die de mariene biodiversiteit op volle zee zo effectief mogelijk kunnen beschermen en waar zo veel mogelijk landen mee akkoord kunnen gaan. Immers, in het gebied waarover de onderhandelingen gaan (Areas Beyond National Jurisdiction, ABNJ) geldt bij uitstek dat het niet kunnen binden van enkele landen aan het akkoord directe negatieve invloed heeft op de bescherming van biodiversiteit. De inzet is dus gericht op een zo inclusief mogelijk akkoord, met de juiste beschermingskracht.
Daarnaast zet Nederland zich ook via andere gremia in voor de bescherming van mariene gebieden, waaronder in het kader van het Biodiversiteitsverdrag (Convention on Biological Diversity), de Internationale Maritieme Organisatie en het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR).
Op welke punten en hoe heeft Nederland zich ingespannen tijdens de VN-conferentie over oceanen in Lissabon om de eigen uitgesproken hoge ambities, zoals effectieve en toekomstbestendige bescherming van het mariene, in het wereldzeeënverdrag te krijgen?
Tijdens de tweede VN Oceanenconferentie in Lissabon van 27 juni tot en met 1 juli 2022 heeft Nederland uitgedragen dat het BBNJ-verdrag een essentieel instrument is voor het beschermen van biodiversiteit op volle zee, zeker met oog op nieuwe en toekomstige activiteiten op de volle zee en het voorkomen van schade aan het mariene milieu. Daarbij is ook de hoop uitgesproken dat zo veel mogelijk andere landen zich aansluiten om dit jaar nog te komen tot een verdrag. Ook is de nadruk gelegd op de door Nederland ingevoerde praktijk middels het Noordzeeakkoord, waardoor goede samenwerking mogelijk is gemaakt tussen de overheid, het onderzoeksveld, het bedrijfsleven en de belangenbehartigers van mariene biodiversiteit en een duurzame blauwe economie.
Voor de politieke verklaring1 van de VN Oceanenconferentie is in samenwerking met de EU-partners ingezet op een tekst die de onderhandelende partijen in het BBNJ-proces oproept om zonder vertraging een ambitieus akkoord te bereiken. Te meer omdat dit verdrag zal kunnen bijdragen aan de uitvoering van Duurzaam Ontwikkelingsdoel 14: Leven in het Water2.
Hoe spant Nederland zich momenteel in om deze uitgesproken hoge ambities in het wereldzeeënverdrag te krijgen?
De EU en haar lidstaten, zo ook Nederland, treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. De inbreng wordt in EU-verband gecoördineerd en Nederland draagt actief bij aan de ontwikkeling hiervan. Daarnaast levert Nederland een ondervoorzitter (facilitator) van de VN-conferentie en twee leden van het onderhandelingsteam van de EU en haar lidstaten. De ambities zoals onder andere uitgesproken tijdens de VN Oceanenconferentie vormen de basis voor de Nederlandse inbreng. Daarnaast steunt Nederland de ambitieuze doelen van de Blue Leaders en draagt dit uit tijdens de BBNJ-onderhandelingen.
Tijdens de BBNJ-onderhandelingen deelt Nederland relevante expertise op het gebied van publiek-private samenwerking rond oceaan governance, zoals opgedaan in verschillende internationale gremia en binnen de kaders van het Noordzeeakkoord. Dit zal Nederland blijven doen tijdens de implementatiefase van het BBNJ-akkoord, zodat internationale best practices voor iedereen toegankelijk worden.
Kunt u aangeven op welke punten de ambities van Nederland en Europa verschillen? Ondersteunt Nederland bijvoorbeeld het standpunt van Europa op het gebied van bindende afspraken over mariene gebiedsbescherming op volle zee? Zo nee, waarom niet?
Nederland, de EU en de andere EU-lidstaten delen de ambitie om zo spoedig mogelijk een akkoord te bereiken over een BBNJ-verdrag. De onderhandelingsstandpunten van de EU en haar lidstaten worden opgesteld aan de hand van de inbreng van de lidstaten, zo ook van Nederland. Het zwaartepunt van deze inbreng verschilt mogelijk per land, maar het uiteindelijke doel is voor alle lidstaten hetzelfde: een effectief en ambitieus verdrag ontwikkelen ter bescherming en voor duurzaam gebruik van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten. Dat is inclusief gebiedsbescherming op volle zee.
Het BBNJ-verdrag zal een grondslag bieden voor het instellen van bindende maatregelen die bijdragen aan het algemene beschermingsdoel van het verdrag. Een van de maatregelen in het onderhandelingspakket van het BBNJ-verdrag is mariene gebiedsbescherming op volle zee. Nederland steunt deze maatregel, in lijn met het standpunt van de EU en de lidstaten.
Welke positie heeft Nederland aangaande het verplicht stellen van onderzoeken en het managen van activiteiten op de hoge zee om zo te voorkomen dat er schadelijke effecten op het zeemilieu zijn? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Nederland ziet het verplicht uitvoeren van onderzoeken en het managen van activiteiten op zee – middels milieueffectrapportages (MERs), management- en monitoringsplannen – als essentieel voor het beschermen van het mariene milieu. Dit standpunt heeft Nederland, samen met de EU en de lidstaten, ook tijdens de BBNJ-onderhandelingen voorgestaan. Zie ook de antwoorden op vragen 7 en 9.
Welke positie heeft Nederland aangaande het hanteren van een striktere norm voor «mindere en grensoverschrijdende» effecten van «substantiële vervuiling en schadelijke impact op het zeemilieu»? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Staten hebben onder het VN-Zeerechtverdrag de verplichting om individueel of via bevoegde internationale organisaties procedures te ontwikkelen voor het uitvoeren van dergelijke procedures. Middels het BBNJ-proces wil Nederland invulling geven aan deze verplichtingen. Daarom zet Nederland zich bij de voorbereiding binnen de EU en bij de bredere onderhandelingen actief in voor een wereldwijd erkende en verplichte procedure voor de uitvoering van MERs en de monitoring van de milieueffecten voordat een activiteit (al dan niet voorwaardelijk) wordt toegestaan en uitgevoerd.
Er is nog geen overeenstemming bereikt over de drempel(s) of threshold(s) voor de activering van de plicht om een MER op te stellen. Op grond van het VN-Zeerechtverdrag zijn activiteiten op volle zee MER-plichtig als zij «aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu» teweeg kunnen brengen. Dit is de «hoge» drempel.
Een tweede drempeloptie, «gering of tijdelijk effect» (minor or transitory) is tijdens de VN-conferentie in augustus jl. wederom besproken. Deze drempel wordt gezien als een lagere drempel, waardoor meer activiteiten MER-plichtig zouden worden. Enkele minder ambitieuze landen en landen met weinig uitvoeringscapaciteit willen zich niet committeren aan deze «lage» drempel.
Er is echter een tussenweg die voor deze landen, maar ook voor Nederland en de EU en de andere lidstaten aanvaardbaar is. Bij dit compromis worden zowel de hoge als lage drempel gebruikt om te bepalen of een MER moet worden uitgevoerd. Dit is de trapsgewijze aanpak (two-tiered approach): wanneer de impact van een voorgestelde activiteit de lagere drempel bereikt, is de uitvoerder verplicht om een screening te doen. Als middels deze screening kan worden aangetoond dat een activiteit aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu teweeg zou kunnen brengen, moet een volledige MER worden uitgevoerd. Deze trapsgewijze aanpak zou een compromis kunnen zijn dat gedegen bescherming van het mariene milieu kan borgen en voorkomt dat de uitvoering en handhaving overbelast worden. Tijdens de recente VN-conferentie heeft Nederland deze positie gesteund binnen de voorbereidingen met de EU en de lidstaten.
Welke positie heeft Nederland aangaande het verlenen van toegang aan landen tot een verdeling van genetische mariene bronnen (access and benefit sharing of Marine Genetic Resources)? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Dit onderdeel van het onderhandelingspakket gaat over de regulering van de toegang tot mariene genetische bronnen, alsmede de eerlijke en billijke verdeling van de opbrengsten daarvan.
Nederland is van mening dat dergelijke regulering zich moet uitstrekken tot zowel mariene genetische bronnen in situ als mariene genetische bronnen ex situ. In situ betekent verzamelde mariene genetische bronnen in hun natuurlijke omgeving op locaties buiten de nationale jurisdictie van kuststaten. Ex situbetekent het verzamelen van eerder vergaarde monsters in gebieden buiten de nationale jurisdictie van kuststaten. Het BBNJ-verdrag mag de toegang tot de mariene genetische bronnen in situ (en vrijheid van wetenschappelijk onderzoek) niet belemmeren, tenzij dit grote negatieve gevolgen heeft voor de mariene biodiversiteit. Gebruikers zijn tevens gebaat bij (kosteneffectieve) afspraken die het mogelijk maken om bij feitelijke toepassing van deze technologie de herkomst van de bronnen vast te stellen. Verder dient het BBNJ-verdrag ook de toegang tot mariene genetische bronnen ex situ te faciliteren, bijvoorbeeld door informatie over collecties te delen en de voorwaarden voor toegang te standaardiseren. De inzet is dat het BBNJ-verdrag daarbij de bestaande internationale regulering van intellectuele eigendomsrechten respecteert en voor het verkrijgen van die rechten geen aanvullende eisen stelt.
Ten aanzien van de verdeling van opbrengsten is er onderscheid te maken tussen monetaire en niet-monetaire opbrengsten. Een voorbeeld van niet-monetaire opbrengsten is het delen van kennis en data. Het Nederlandse standpunt is dat het verdelingsvraagstuk over niet-monetaire opbrengsten moet gaan.
Welke positie heeft Nederland aangaande verplichte milieueffectrapportages, voorafgaand aan activiteiten op zee? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke positie heeft Nederland aangaande het steunen van een internationaal overkoepelend technisch wetenschappelijk orgaan voor de beoordeling van Environmental Impact Assessments? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Nederland, alsmede de EU en de andere lidstaten, is van mening dat het wetenschappelijk en technisch orgaan (Scientific and Technical Body: STB) ten minste twee functies zou moeten krijgen in het MER-proces, mits de STB volledig onafhankelijk kan functioneren.
Ten eerste moet de STB de mogelijkheid krijgen om mee te doen aan een nationaal consultatieproces omtrent een MER. Dit biedt de STB de kans een uitgevoerde MER te beoordelen en daarover een niet-bindend advies te geven. Verplichte deelname en een bindend advies van de STB zijn niet wenselijk, omdat dit ingaat tegen het uitgangspunt van de EU en haar lidstaten dat besluitvorming moet worden voorbehouden aan staten. Daarnaast zou dit het MER-proces significant vertragen vanwege de extra belasting voor de STB, hetgeen ook niet wenselijk is.
Ten tweede zou de STB de bevoegdheid moeten krijgen om nadere richtlijnen en/of standaarden voor het MER-proces op te stellen. Enkele voorbeelden van onderwerpen waarop deze richtlijnen en/of standaarden betrekking kunnen hebben zijn het consultatieproces, de beoordeling van mogelijke cumulatieve effecten van verschillende activiteiten, en het vaststellen of de drempel (zie het antwoord op vraag 7) is bereikt of overschreden.
Het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD naar medisch specialisten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws «Ziekenhuizen kwetsbaar voor fraude door neveninkomsten artsen»?1
Ja.
Erkent u dat ook met de genoemde maatregelen het lastig blijft voor ziekenhuizen om de nevenfuncties van medisch specialisten in zicht te krijgen? Zo nee, waarom niet?2
Streven naar een compleet overzicht van nevenfuncties van medisch specialisten is goed. Echter, zoals in het nieuwsbericht is genoemd, is het zo dat als iemand kwaad wil doen, diegene activiteiten, belangen en inkomsten zal (proberen te) verhullen. Hierna licht ik het huidige kader van ziekenhuizen toe om zicht te krijgen op de nevenfuncties en neveninkomsten van medisch specialisten.
Wat er wel en niet mag op het gebied van reclame en gunstbetoon is geregeld in Geneesmiddelenwet, de Wet Medische Hulpmiddelen en in de Beleidsregels gunstbetoon.3 De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de naleving van deze beleidsregels. De farmaceutische sector en de hulpmiddelensector hebben in aansluiting op de beleidsregels gedragscodes geformuleerd. Wanneer een vergoeding van een farmaceutisch bedrijf of hulpmiddelenbedrijf aan zorgverleners is toegestaan, moet deze vergoeding in de meeste gevallen geregistreerd worden in het Transparantieregister Zorg.4 Het Transparantieregister berust op zelfregulering en er is een gedragscode, de Gedragsregels openbaarmaking financiële relaties.5 Alle bedrijven die zijn aangesloten bij de betrokken koepelorganisaties,6 waaronder ziekenhuizen, moeten zich houden aan deze gedragsregels. Door het register is het inzichtelijk in hoeverre een behandelaar een financiële relatie heeft met een bedrijf. Uit de jaarlijkse evaluatie van het register, die ik u op 31 januari 2022 heb toegestuurd, blijkt dat het register doeltreffend en effectief is.7
Daarnaast is mede door de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling opgesteld.8 De code wordt onderschreven door organisaties die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van wetenschappelijke adviesrapporten en richtlijnen.
Tot slot is er de Governancecode zorg 2022, een door Brancheorganisaties Zorg (BoZ) opgestelde privaatrechtelijke vorm van zelfregulering. De leden van ActiZ, de Nederlandse ggz, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) verplichten zichzelf met hun lidmaatschap tot toepassing en naleving van deze code. Daarnaast kunnen zorgaanbieders die niet lid zijn van één van bovenstaande brancheorganisaties er ook gebruik van maken. Het committeren aan en implementeren van de code is onder andere voor ziekenhuizen een instrument om niet-integere activiteiten te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de hoogleraar integriteit Van Eijbergen dat het makkelijker is om afspraken te maken over nevenactiviteiten bij medisch specialisten in loondienst, omdat het melden van nevenactiviteiten bij een medisch specialistisch bedrijf (msb) op basis van vrijwilligheid is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 ook heb toegelicht gelden het Transparantieregister en de Gedragsregels openbaarmaking financiële relaties9 voor alle bedrijven die zijn aangesloten bij de betrokken koepelorganisaties10, waaronder ziekenhuizen. Daarnaast is mede door de FMS de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling11 opgesteld. De code wordt onderschreven door organisaties die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van wetenschappelijke adviesrapporten en richtlijnen. Zowel voor medisch specialisten die in loondienst werken als vrijgevestigde medisch specialisten geldt een meldplicht voor nevenactiviteiten bij het Transparantieregister. Echter, wanneer sprake is van kwade wil kan het in zowel loondienst als bij vrijgevestigden voorkomen dat nevenfuncties en neveninkomsten niet gemeld worden.
Wat betekent dit voor uw keuze om al dan niet regelgeving in te voeren zodat alle medisch specialisten in loondienst gaan?
Gegeven de verantwoordelijkheid die de medisch specialisten hebben om de gewenste transformatie naar passende zorg, de bestuurbaarheid en afremmen van perverse prikkels maximaal te ondersteunen en te versterken, ga ik deze kabinetsperiode de werking van de belemmeringen en verkeerde prikkels nader analyseren, monitoren en concrete acties formuleren en uitvoeren. Ik kijk daarbij breed naar de prikkels en de aspecten die van invloed zijn op de transformatie naar passende zorg en de bestuurbaarheid. Indien bij de medisch-specialistische bedrijven onvoldoende verbetering optreedt zal er regelgeving komen zodat alle medisch specialisten in loondienst gaan.
Wanneer is er voldoende verbetering opgetreden in de transformatie naar passende zorg, de bestuurbaarheid van ziekenhuizen en het afremmen van perverse prikkels binnen msb’s om geen regelgeving in te voeren waarmee alle medisch specialisten in loondienst gaan? Welke concrete en meetbare doelen stelt u voor de msb’s?
De precieze monitoring wordt op dit moment nog uitgewerkt. In het najaar zal ik u nader informeren over het tijdspad met alle relevante aspecten en stappen rondom de transformatie naar passende zorg van medisch specialistische bedrijven.
In hoeverre is het, aangezien in het regeerakkoord de verantwoordelijkheid van msb’s in de transformatie naar passende zorg, bestuurbaarheid van ziekenhuizen en het afremmen van perverse prikkels wordt genoemd, realistisch dat msb’s deze verantwoordelijkheid kunnen nemen nu experts vermoeden dat er meer zaken zullen zijn zoals de cardiologen fraude in het Zwolse Isala-ziekenhuis?
Ik wil op dit moment nog niet vooruitlopen op de verbetering die medisch specialistische bedrijven wel of niet gaan laten zien. Passende zorg vraagt om samenwerking en om de transformatie te bereiken, hebben ook de medisch specialistische bedrijven een rol. Ik verwacht dat alle partijen in gezamenlijkheid, en dus ook de msb’s, zich inzetten om de gewenste beweging maximaal te ondersteunen.
De kamerbrief Afschalen dienstregeling vanwege personeelstekorten NS en NS’ers willen meer geld, ja. Maar ze willen vooral waardering |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat afschaling van de dienstregeling van de NS met 10 tot 15 procent onacceptabel is voor de bereikbaarheid van veel steden en dorpen?1
Afschaling van de dienstregeling is wat ons betreft zeer onwenselijk vanuit het perspectief van de reiziger, die hier hinder van gaat ondervinden. Als concessieverlener voor het hoofdrailnet verwacht ik van de concessiehouder dat NS alles in het werk stelt om conform afspraak treinen te laten rijden, de impact van het personeelstekort voor de reiziger te minimaliseren, en om de geboden vervoerscapaciteit zo goed als mogelijk aan te laten sluiten op de reizigersvraag.
Bent u het ermee eens dat het belang van de reiziger voorop dient te staan bij het aanbieden van goed openbaar vervoer, maar dat niet het geval is bij een dergelijke afschaling?
Als concessieverlener voor het hoofdrailnet ben ik het met u eens dat te allen tijde het belang van de reiziger voorop dient te staan. NS heeft veel maatregelen genomen, aan zowel de vraag- als aanbodzijde. Dit heeft geleid tot een forse vermindering van het tekort, maar het blijkt niet voldoende om de instroom van personeel te vergroten en de tekorten aan met name conducteurs op te lossen. NS geeft daarbij aan dat zij al lange tijd veel vragen van hun personeel en gezien de hoge ziekteverzuimcijfers het nu cruciaal is dat zij lucht krijgen om erger te voorkomen. Dit maakt dat NS zich genoodzaakt ziet om als laatste redmiddel aanpassingen in de dienstregeling door te voeren om een stabiele en betrouwbare uitvoering van de treindienst te garanderen en ad-hoc treinuitval te voorkomen.
Kunt u toelichten welke gesprekken u met de NS en andere vervoerders heeft gevoerd om een dergelijk grote afschaling te voorkomen?
In het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB), waar NS en de stad- en streekvervoerders aan deelnemen, wordt geregeld gesproken over het OV-aanbod en maatregelen om dit op peil te houden. Als concessieverlener voor het hoofdrailnet voer ik daarnaast doorlopend met NS gesprekken over haar prestaties op het hoofrailnet en naleving van de vervoersconcessie. Recentelijk heb ik – samen met het Ministerie van Financiën – indringend met NS gesproken over de personeelsproblematiek bij de organisatie en over de integrale aanpak die NS ter bezwering hiervan heeft opgesteld. Deze gesprekken zal ik, samen met de Minister van Financiën, blijven voortzetten zolang de problemen niet zijn opgelost.
Om het aanbod van het OV op peil te houden, ook bij (sterk) achterblijvende reizigersinkomsten, is er daarom tot en met 2022 een forse financiële regeling beschikbaar gesteld aan vervoerders (Beschikbaarheidsvergoeding OV) en is er in juli een transitieregeling voor 2023 toegezegd. Afschalingen ten gevolge van personeelstekorten kunnen daarmee echter niet worden voorkomen.
Heeft u de regio’s geïnformeerd over de aankomende afschaling? Immers, afschaling heeft vrijwel altijd gevolgen voor de bereikbaarheid van regio’s.
De regionale overheden zijn door NS per brief geïnformeerd over de aankomende afschaling. Ook loopt er momenteel bij de regio’s een adviesaanvraag over de aanpassingen in dienstregelingsjaar 2023. In diverse regio’s vinden gesprekken plaats om de regionale impact van deze afschalingen nader te bespreken. In mijn gesprekken met NS heb ik als concessieverlener benadrukt dat NS de afschaling ook goed dient af te stemmen met andere vervoerders om zo de overlast voor de reiziger zoveel mogelijk te beperken. Ik ga er vanuit dat NS hieraan opvolging geeft.
Op welke wijze zijn reizigersorganisaties en het Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (LOCOV) betrokken bij dit afschalingsbesluit?
Gegeven de meer structurelere aard van de aanpassingen van de dienstregeling 2023 is NS een adviesprocedure gestart voor de consumentenorganisaties in het Locov en de decentrale overheden aan de landsdelige OV-tafels.
Kunt u vanuit uw stelselverantwoordelijkheid toelichten welke gaten de plannen van NS veroorzaken in de verschillende regio’s en bent u van plan om regiovervoerders te vragen om bij te springen om die gaten te dichten?
NS geeft aan dat zij zich inspant om ondanks het tekort aan personeel de vervoersvraag zo goed mogelijk te accommoderen. Op dit moment is de verwachting dat NS voldoende capaciteit zal bieden voor de – als gevolg van corona veranderde – vervoersvraag. Er worden op dit moment dan ook geen grote structurele capaciteitsknelpunten voorzien. NS kan niet uitsluiten dat bij onverwachte drukte de capaciteit incidenteel niet toereikend is. NS monitort de reizigersvraag continu en actualiseert voorspellingen voortdurend. Beide ministeries zullen deze monitoring nauwlettend volgen en daarover het gesprek voeren.
Wat zijn volgens u de redenen dat de NS haar zaken niet op orde heeft, terwijl de NS behoort tot een van de grootste werkgevers van Nederland. In hoeverre heeft dit te maken met directiebesluiten waarover u als aandeelhouder heeft moeten besluiten?
NS kampt met een personeelstekort. Dit heeft verschillende oorzaken. Ten eerste is er onvoldoende instroom van gekwalificeerd personeel. Dit komt door uitzonderlijk krappe arbeidsmarkt. In het tweede kwartaal stonden er in Nederland 143 vacatures open tegenover 100 werklozen.2 Hier heeft helaas ook de OV-sector mee te maken. Ten tweede heeft NS te maken met een hoog ziekteverzuim, omdat er tijdens de coronacrisis veel (flexibiliteit) gevraagd is van het NS-personeel. Als laatste, is er sprake van een hoge uitstroom van personeel als gevolg van onder andere (vervroegd) pensioen. Deze problemen spelen niet alleen bij NS, ook andere vervoerders hebben hiermee te maken en zijn genoodzaakt tot het afschalen van de dienstregeling.
De Raad van Bestuur is verantwoordelijk voor de dagelijkse aansturing van NS. Om de toestroom van personeel te versnellen en personeel te behouden heeft NS veel acties ondernomen, maar helaas resulteert dit nog niet in een toereikend effect. Als aandeelhouder heb ik, de Minister van Financiën, bevoegdheden op het vlak van investeringen, benoemingen, beloningen en de financiële positie. Ik zie geen direct verband tussen besluiten die ik, als aandeelhouder, op dit vlak heb genomen en de huidige problemen rondom de personeelstekorten bij NS.
Wat is uw reactie op het VVMC-commentaar dat er treinen vertrekken zonder een conducteur aan boord? Hoe staat dit in verhouding tot de afspraken vanuit de hoofdrailnet (HRN)-concessie in relatie tot de veiligheid van reizigers?
De veiligheid van reizigers en personeel staat altijd voorop. Onder normale omstandigheden vertrekt een trein van NS daarom niet zonder hoofdconducteur. In zeer uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een conducteur onderweg ziek wordt en niet meer verder kan reizen, dan kan de machinist onder voorwaarden de taak van chef trein overnemen. De machinist voert dan het vertrekproces uit conform de voorschriften. Er wordt dan gereden naar het eerstvolgende station waar treinpersoneel de taak van chef van de trein weer kan overnemen. Dit gebeurt alleen bij overmacht en als de veiligheidsnormen in acht kunnen worden genomen. NS heeft een intern meldpunt voor het personeel om verschillende soorten onveiligheid te melden. Als door het VVMC of door personeelsleden onveilige situaties worden ervaren, dan is het verzoek om deze concrete situaties zo spoedig mogelijk te melden via het daarvoor gebruikelijke meldpunt.
Wat kan een wijziging in het besturingsmodel, bijvoorbeeld het op een andere manier inrichten van de dienstregeling en meer efficiëntie in de operatie, doen om het personeelsinzet efficiënter en de dienstregeling robuuster te maken?
Het opstellen van de dienstregeling en daarbij behorende inzetplannen voor materieel en personeel is, met inachtneming van de bedieningseisen uit de concessie, de verantwoordelijkheid van NS. De verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt mogelijk inrichten van haar bedrijfsvoering en ten aanzien van de efficiënte inzet van personeel is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van NS zelf. Als concessieverlener en aandeelhouder verlangen wij evenwel dat zij hierbij het reizigersbelang voorop zet, en in het adresseren van het personeelstekort doorlopend kritisch beziet welke (reizigersvriendelijke) optimalisatiemogelijkheden zij in haar bedrijfsvoering kan doorvoeren die kunnen bijdragen aan een goede uitvoering van de hoofdrailnet concessie. Wij verlangen van NS dat zij daarbij openstaat voor de suggesties, ideeën en proposities van derden, en ook geen heilige huisjes schuwt.
NS laat weten de afgelopen tijd de materieelinzet als gevolg van de personeelstekorten verder te hebben geoptimaliseerd. Volgens NS heeft dit een substantiële efficiëntieslag opgeleverd, waardoor een zo ruim mogelijke dienstregeling kan worden gereden met het beschikbare personeel. NS geeft aan dat zij naar verdere optimalisaties blijft zoeken.
Wat kan de NS leren van regionaal openbaar vervoer?
NS stelt doorlopend mogelijkheden te onderzoeken om haar dienstverlening te optimaliseren, door te kijken naar onder andere de inrichting van de dienstregeling, en de efficiëntie van inzet van personeel en materieel. Hierbij haalt NS kennis van buiten naar binnen door onder andere (internationale) benchmarks, door te participeren in onderzoeksprogramma’s en door samenwerking met universiteiten. Met regionale vervoerders wordt samengewerkt in NOVB en OV-NL verband. In het programma Toekomstbeeld OV (TBOV) onderzoekt NS samen met onder andere de regionale vervoerders verschillende vervoersconcepten voor de toekomst. In het kader van het ATO-programma (Automated Train Operation) werkt NS samen met Arriva en ProRail aan het beproeven van rangeren op afstand. Het is ook goed om te blijven beseffen dat het rijden van een integraal hoofdrailnetwerk op onderdelen een andere complexiteit kent (als gevolg van bijvoorbeeld een grotere verwevenheid van de dienstregeling) dan het rijden van regionale lijnen, waardoor niet alle lessen één op één over te nemen zijn. Bovendien liggen aan beide producten andere concessies met andere verplichtingen ten grondslag.
Wat doet NS daarin concreet, welke stappen zet de NS of heeft de NS gezet om te leren van elders?
NS voert een terugkerende (internationale) benchmark over haar prestaties uit, participeert in onderzoekstrajecten en werkt samen met andere vervoerders, bedrijfsleven en universiteiten. NS werkt in OV-NL en NOVB verbanden samen met regionale vervoerders. NS werkt samen met Arriva en ProRail aan beproevingen in kader van het ATO-programma. In het programma Toekomstbeeld OV studeert NS samen met (o.a.) regionale vervoerders op verschillende vervoersconcepten. Ook op gebied van werving en personeelsbeleid stelt NS komende tijd te kijken welke lessen er te leren zijn van andere (regionale) vervoerders.
Welke rol ziet u voor uzelf om daarin te sturen als concessiehouder en als aandeelhouder?
Wij vinden dat NS alles eraan moet doen om de huidige personeelstekorten te voorkomen. Wanneer regionale OV-partijen hier goede proposities voor hebben, zullen we NS aansporen om deze te bestuderen en wanneer gepast ook door te voeren. Uitwisseling van best practices tussen vervoerders, bijvoorbeeld in NOVB of OV-NL verband moedigen wij aan. Het initiatief hiervoor ligt in eerste instantie bij vervoerders zelf.
Welke prikkels heeft de NS om de problematiek goed op te lossen binnen de huidige concessie en welke (veel) steviger prikkels komen er in de volgende concessie om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen?
In de huidige HRN concessie stuur ik als concessieverlener op prestaties zoals zitplaatskans en klanttevredenheid. Als het afgesproken prestatieniveau niet wordt gehaald door NS kan een sanctie volgen indien sprake is van verwijtbaarheid. Later deze maand bied ik, als concessieverlener, het Programma van Eisen voor de nieuwe concessie aan uw Kamer waarin de eisen zijn opgenomen waar de beoogd concessiehouder aan moet voldoen.
Klopt het dat regionale vervoerders worden gestraft als zij de dienstregeling niet naar behoren rijden door verwijtbaar rituitval? Bent u van plan een dergelijke bepaling op te nemen in de nieuwe HRN-concessie die voor de NS gaat gelden?
De verantwoordelijke decentrale concessieverlener heeft in sommige gevallen de mogelijkheid om de financiële bijdrage aan de vervoerder naar beneden bij te stellen. Dit is afhankelijk van de gemaakte afspraken in de regionale concessie. Een lagere exploitatiebijdrage vanuit de decentrale overheid is bijvoorbeeld denkbaar wanneer het geboden OV-aanbod structureel ondermaats is gebleken en de vervoerder te verwijten is. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 13 heb aangegeven, zal ik als concessieverlener voor het hoofdrailnet deze maand het Programma van Eisen voor de nieuwe concessie aan uw Kamer aanbieden waarin de eisen zijn opgenomen waar de beoogd concessiehouder aan moet voldoen.
Welke gevolgen heeft de afschaling voor de aard en omvang van de nieuwe HRN-concessie, nu blijkt dat de NS de huidige dienstregeling niet eens kan rijden?
Daar kan ik als concessieverlener nu nog geen uitsluitsel over geven. Ik ga er vooralsnog vanuit dat de huidige afschaling niet structureel van aard is. In mijn overleg met NS als beoogd concessiehouder over de aard en omvang van de nieuwe concessie zal het personeelstekort en afschaling worden meegewogen. Over de uitkomst hiervan wordt uw Kamer bij aanbieding van de ontwerp concessie-overeenkomst geïnformeerd.
Bent u bereid te overwegen of decentralisatie van bepaalde regionale lijnen kan bijdragen aan het betrouwbaar en robuust houden van de treindienstregeling in Nederland?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik als concessieverlener naar de brief die ik uw Kamer in september stuur met het uitgangspuntenkader decentralisatie. Die brief wordt gelijktijdig met het Programma van Eisen voor de nieuwe hoofdrailnetconcessie verstuurd.
Wat betekent de aangepaste dienstregeling voor de garantie die u heeft afgegeven ter verlenging van de Beschikbaarheidsvergoeding OV?
De aangepaste dienstregelingen zijn in beginsel niet van invloed op de rijksregelingen voor OV. Bij de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) in 2022 en in de nog op te stellen regeling voor het transitievangnet OV (TVOV) in 2023 moeten concessieverleners verklaren dat de vervoerder voldaan heeft aan de eis over het voorzieningenniveau. Voor de BVOV in 2022 betekent deze eis dat het OV-aanbod minimaal vergelijkbaar moet zijn als het voorzieningenniveau in 2021. Voor het TVOV in 2023 zal deze eis betekenen dat er voldoende, veilig en betrouwbaar OV geboden moeten worden. We onderzoeken hoe de aangepaste dienstregeling doorwerkt in de BVOV, maar de kans is aanwezig dat dit financiële consequenties heeft.
De voorgenomen verkoop van dolfijnen aan een Chinees pretpark, waar doflijnenshows plaatsvinden, die verboden zijn volgens de Nederlandse wet |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
![]() |
Kent u de beelden afkomstig van Hainan Ocean Paradise waarin dolfijnenshows te zien zijn?
Ja.
Deelt u de mening dat de beelden van de show in Hainan Ocean Paradise aantonen dat daar shows plaatsvinden die onder Nederlandse wetgeving en met het Dolfinarium gemaakte afspraken niet zouden mogen plaatsvinden, zoals het vanaf de neus lanceren van een trainer?1
Op 27 augustus 2021 bent u door mijn voorganger geïnformeerd over de gemaakte afspraken met het Dolfinarium. Op grond van artikel 4.10 uit het Besluit houders van dieren moeten Nederlandse dierentuinen, zoals het Dolfinarium, een informatief en educatief programma uitvoeren. Met het Dolfinarium is daarom afgesproken dat natuurlijk gedrag voortaan de kern van de dierpresentaties vormt en dat de educatieve boodschap wordt versterkt.
Ik betreur het indien de voorstelling in China elementen bevat die we in Nederland niet langer toestaan. Met betrekking tot de beoogde verhuizing staat het dierenwelzijn bij mij voorop. Daarom is in artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren vastgelegd dat een dierentuin zich moet verzekeren dat de ontvangende partij de dieren houdt, huisvest en verzorgt conform de normen voor dierenwelzijn die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden. Ik wil dat dit zorgvuldig wordt beoordeeld en ben momenteel nog in afwachting van de resultaten van de beoordeling die momenteel door RVO wordt uitgevoerd waarbij wordt beoordeeld of is voldaan aan de dierenwelzijnsvereisten van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren. Dierpresentaties vallen niet binnen de scope van artikel 4.11. Ik heb daarom niet de bevoegdheid om in te grijpen wanneer dierpresentaties in China niet overeenkomstig de Nederlandse normen worden uitgevoerd.
Herinnert u zich de uitspraak van uw ambtsvoorganger: «Daarom is in Artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren vastgelegd dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen voor dierenwelzijn die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting en verzorging. Dierentuindieren mogen enkel verhuizen wanneer het welzijn op de locatie van bestemming gewaarborgd is.»? Staat u nog achter deze uitspraak?2
Ik ben bekend met bovenstaand antwoord dat ik op 28 september 2021 heb gegeven in reactie op eerdere vragen van het lid Wassenberg (PvdD) en ik sta nog steeds achter dit antwoord.
Hoe oordeelt u over het feit dat tuimelaars afkomstig uit Spanje op 13 juni 2022 getraind werden om deel te nemen aan shows?3 Is het u bekend dat deze dieren daar deel zouden uitmaken van voorlichtingsprogramma’s en onderzoek?4 Deelt u de mening dat het voor de hand ligt dat de uit het Dolfinarium afkomstige dieren op een vergelijkbare manier getraind gaan worden voor shows in het Chinese pretpark en dat de toezeggingen die gedaan zijn door het pretpark in Hainan weinig waard zijn?
Ik heb geen weet van de details omtrent de verhuizing van de dolfijnen vanuit Spanje naar China. Met betrekking tot de Nederlandse dieren is het waarschijnlijk dat deze bij een eventuele verhuizing deel zullen nemen aan dierpresentaties. Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk dat dierpresentaties een duidelijk educatief doel dienen. In Nederland staan we dierpresentaties dan ook alleen toe als deze educatief zijn. Indien de Nederlandse dolfijnen in China gebruikt zouden worden in voorstellingen die elementen bevatten die we in Nederland niet langer toestaan vind ik dat heel kwalijk. Ik heb niet de bevoegdheid om in te grijpen bij verhuizingen waarbij dierpresentaties in de ontvangende dierentuin niet voldoen aan de Nederlandse normen.
Bent u bereid om de verkoop van zeven dolfijnen (van de oorspronkelijke acht is bij één dolfijn inmiddels door de rechter vastgesteld dat deze niet verkocht mag worden), twee walrussen en twee zeeleeuwen tegen te houden, aangezien het op basis van deze beelden laakbaar is om een vergunning af te geven, en te zoeken naar een opvang voor deze dieren?
De dieren kunnen pas vertrekken wanneer het Dolfinarium voldoet aan de geldende regelgeving, namelijk artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren en veterinaire en CITES-regelgeving. Dit geldt voor alle dierentuinen die dieren willen overdragen aan een andere partij. Als een dierentuin de regelgeving niet naleeft, kan hierop worden gehandhaafd.
Momenteel ben ik in afwachting van de resultaten van de dierenwelzijnsbeoordeling die door RVO op grond van artikel 4.11 van het Besluit houders wordt uitgevoerd. Voor deze beoordeling is RVO nog in afwachting van aanvullende informatie. Zie hierbij ook mijn antwoord op vraag 2. Wanneer het Dolfinarium zich houdt aan de geldende regelgeving, zie ik geen juridische mogelijkheid om de overdracht van de dieren tegen te houden.
Is het u bekend of het Dolfinarium gaat proberen om de achtste dolfijn, die niet verkocht mag worden van de rechter, te vervangen door een andere dolfijn?
Dit is mij niet bekend.
Heeft het Dolfinarium het projectplan met tijdspad voor het verbeteren van de verblijven dat zij voor 1 maart 2022 zou indienen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) reeds ingediend? Zo ja, kunt u dit met de Kamer delen? Indien dit nog niet is ingediend, hoe kijkt u aan tegen nog een gebroken belofte?
Ja, het Dolfinarium heeft het projectplan tijdig ingediend. U vindt het projectplan voor het zeeleeuwenverblijf in de bijlage.
Hoe staat het momenteel met de uitvoering van de met het Dolfinarium gemaakte afspraken over de aanpassingen aan de dierenverblijven? Kunt u de Kamer hier halfjaarlijks over informeren, inclusief gemaakte afspraken, vergunningen en voortgangsschema’s?
De afspraken zijn omgezet naar vergunningsvoorschriften die aan de dierentuinvergunning van het Dolfinarium worden verbonden. Als onderdeel van de vergunningvoorschriften van de dierentuinvergunning van het Dolfinarium zijn de gemaakte afspraken dan handhaafbaar. Op 27 juli jl. heeft RVO de mogelijkheid geopend voor belanghebbenden om een zienswijze in te dienen op de voorgenomen wijziging van de dierentuinvergunning van het Dolfinarium. Het Dolfinarium heeft een deel van de afspraken reeds geïmplementeerd, door bijvoorbeeld de dierpresentaties aan te passen en verrijking in de verblijven aan te brengen. Betreffende de uitvoering van de gemaakte afspraken zal ik u in de periodieke verzamelbrief Dierenwelzijn op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
De afschaling van de dienstregeling van de NS |
|
Attje Kuiken (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Maakt u zich ook grote zorgen over de aangekondigde afschaling van de dienstregeling van de NS?
De aangekondigde afschaling van de dienstregeling draagt niet bij aan het versterken van een robuust en betrouwbaar openbaar vervoernetwerk, daar maak ik mij dan ook zorgen over.
Hoe beoordeelt u het patroon van (aankomende) verschraling van het openbaar vervoer in Nederland?
Het openbaar vervoer moet robuust en betrouwbaar zijn. Het openbaar vervoer maakt banen en activiteiten bereikbaar, verbindt woongebieden en draagt bij aan sociale cohesie. Verschaling van het OV is in dat licht ongewenst. De afgelopen periode is het OV onder druk komen te staan. Enerzijds als gevolg van COVID-19, de daaraan gerelateerde terugloop in het aantal reizigers en daarmee ook de inkomsten voor vervoerders. Om het aanbod van het OV op peil te houden, ook bij (sterk) achterblijvende reizigersinkomsten, is er daarom tot en met 2022 een forse financiële regeling beschikbaar gesteld aan vervoerders (Beschikbaarheidsvergoeding OV) en is er in juli een transitieregeling voor 2023 toegezegd. Op dit moment heeft het OV, net als vele andere sectoren, ook te kampen met de gevolgen van de krapte op de arbeidsmarkt. Om deze te beteugelen, en de impact van het personeelstekort voor de reizigers te minimaliseren, zijn de vervoerders aan zet. Ik verwacht dat zij dan ook alles in het werk stellen om het OV op peil te houden, en om de personeelsproblematiek zo spoedig mogelijk te bezweren.
Hoe gaat u erop toezien dat mensen gewoon met de trein naar werk, school of het ziekenhuis kunnen reizen?
Als concessieverlener zal ik NS blijven aanspreken op de naleving van haar verplichtingen uit de concessie en over het beperken van hinder voor de reiziger als gevolg van de personeelskrapte. Daarnaast zal ik NS aan het einde van het jaar ook beoordelen, volgens gebruikelijke wijze, op haar prestaties. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 23 augustus jl.1 houdt mijn Ministerie – samen met het Ministerie van Financiën – vinger aan de pols voor wat betreft de uitvoering van de integrale aanpak van NS waarmee zij haar personeelsproblematiek wil beteugelen.
Deelt u de mening dat betere arbeidsvoorwaarden, waaronder een significant hoger loon, voor het NS-personeel noodzakelijk is om verdere verschraling te voorkomen? Bent u bereid hierop toe te zien?
Om nieuw personeel te kunnen aantrekken zijn verschillende zaken belangrijk. Het loon is daarbij één van de onderdelen. De onderhandelingen hierover met de bonden en de bijbehorende arbeidsvoorwaarden zijn een verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van NS. Op 11 september jl. hebben de bonden en NS een onderhandelingsresultaat bereikt voor een nieuwe CAO.
Recentelijk heb ik – samen met het Ministerie van Financiën – indringend met NS gesproken over de personeelsproblematiek bij de organisatie en over de integrale aanpak die NS ter bezwering hiervan heeft opgesteld. Deze gesprekken zal ik, samen met de Minister van Financiën, blijven voortzetten.
Vindt u ook dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft om als werkgever het goede voorbeeld te geven in loonafspraken, in het licht van de recente oproep van het kabinet aan werkgevers om lonen te verhogen?
De Minister van Financiën, als aandeelhouder, geeft aan het belangrijk te vinden dat deelnemingen een voorbeeldrol vervullen als het gaat om goed werkgeverschap. De Minister van Financiën verwacht dit ook van NS. Ook de continuïteit van de onderneming is van belang. Door COVID-19 staat NS er financieel niet goed voor. Het is aan de deelneming om een verstandige afweging te maken tussen deze twee belangen, zodat het publiek belang zowel op de korte als op de lange termijn op een maatschappelijk verantwoorde wijze kan worden blijven geborgd. Op 11 september jl. hebben de bonden en NS een onderhandelingsresultaat bereikt voor een nieuwe CAO.
Is het kabinet als aandeelhouder van de NS bereid om aanvullende middelen beschikbaar te stellen voor loonsverhogingen?
Zoals hierboven aangegeven zijn de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden een verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van NS. Op dit moment is de vraag of er aanvullende middelen noodzakelijk zijn niet aan de orde.
Het voorgestelde plan van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie Borrell over een EU-trainingsmissie voor Oekraïense militairen |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op EUObserver: «Borrell wants «powerful training» mission for Ukraine army?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit plan van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie?
Nederland steunt het voorstel van Hoge Vertegenwoordiger Borrell voor een EU Military Assistance Mission (EUMAM) voor Oekraïne. Dit rijmt met de positieve houding van het kabinet ten aanzien van nieuwe initiatieven om steun aan Oekraïne op te voeren. De Oekraïense Minister van Defensie Reznikov heeft tijdens de informele RBZ Defensie in Praag op 30 augustus jl. aangegeven een EUMAM, die trainingen kan bieden aan Oekraïense militairen, op prijs te stellen. Hij gaf aan dat gezien de fase van de oorlog de behoefte aan militaire trainingen groot is. De EU-missie kan de Oekraïense vraag naar trainingen samenbrengen met het aanbod van lidstaten en andere internationale partners en kan helpen om aanvankelijk klein opgezette trainingen op te schalen. Ook kan worden gekeken naar het koppelen van complementaire steunmaatregelen vanuit de Europese Vredesfaciliteit (EPF) aan een dergelijke missie, voor bijvoorbeeld uitrusting van de te trainen Oekraïense militairen. De ondersteuningsmissie zal in eerste instantie niet in Oekraïne zelf, maar vanuit een of meerdere EU-lidstaten opereren.
De EU-missie zal lopende initiatieven, zoals de trainingen die worden gegeven in het VK en in diverse EU-lidstaten, aanvullen en versterken. Afstemming met onder andere de Ukraine Defense Contact Group (UDCG) en het International Donor and Coordination Centre (IDCC) is daarom van belang.
Tijdens de informele RBZ Defensie in Praag was onder de lidstaten, inclusief Nederland, brede steun voor het voorstel van de HV. Er werd geconcludeerd dat de HV dit voorstel de komende weken verder gaat uitwerken. Daarbij zal de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) nauw contact houden met de Oekraïense autoriteiten om de trainingsbehoeften in kaart te brengen. Vervolgens zal EDEO een Crisis Management Concept presenteren en op basis daarvan zal een Raadsbesluit worden voorbereid, ter besluitvorming door de lidstaten.
Bent u bereid een voortrekkersrol te spelen bij de realisatie van dit plan?
Tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Defensie van 29-30 augustus jl. in Praag heb ik het voorstel voor een militaire EU-missie ten behoeve van Oekraïne actief gesteund. Dit zal ik in het verdere proces blijven doen. Verder heb ik tijdens de informele RBZ Defensie voorgesteld om naast training ook te kijken naar ondersteuning van Oekraïne op gebied van reparatie en onderhoud van militair materieel.
Bij de uitwerking van het voorstel door EDEO, zal Nederland beoordelen op welke manier het verder kan bijdragen aan de realisatie van het plan en de uitvoering van de missie. Daarbij zal Nederland zich er ook voor inzetten dat reeds gestarte trainingsinitiatieven op den duur onderdeel kunnen vormen van de EU-missie. Zo zal Nederland op korte termijn samen met Duitsland Oekraïense militairen gaan trainen op gebied van ontmijning.
Waar ligt de grootste behoefte van de Oekraïense krijgsmacht qua training en ontwikkeling?
Naar aanleiding van mijn bezoek aan Oekraïne op 22 augustus jl. heeft de Oekraïense Minister van Defensie Reznikov laten weten onder andere behoefte te hebben aan trainingen op het gebied van ontmijning. Tijdens de informele RBZ Defensie heeft Minister Reznikov, die bij een deel van de bijeenkomst digitaal aanwezig was, ook andere type trainingen genoemd waar Oekraïne op korte, midden en lange termijn behoefte aan heeft. In de uitwerking van het voorstel voor een militaire EU-missie spreekt EDEO verder met Oekraïne over de meest urgente behoefte en de manier waarop de EU-missie hier invulling aan kan geven.
Naast trainingen heeft Oekraïne kenbaar gemaakt behoefte te hebben aan ondersteuning bij de reparatie en het onderhoud van militair materieel. In licht daarvan heb ik bij de informele RBZ bepleit om ook dat aspect op te nemen bij de verdere uitwerking van de EU-missie.
Wat kan bij een dergelijke trainingsmissie de Nederlandse bijdrage zijn?
Nederland zal welwillend kijken naar de mogelijkheden om aan de EU-missie bij te dragen. Hoe een eventuele bijdrage vorm krijgt is afhankelijk van hoe de EU-missie eruit komt te zien. Mogelijk kunnen initiatieven waar Nederland aan deelneemt, zoals de binnenkort te starten training op ontmijning, op den duur onderdeel worden van de EU-missie. Dit heeft als voordeel dat andere lidstaten op die manier makkelijker kunnen aanhaken en de trainingscapaciteit kan worden opgeschaald.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De uitvoering van de motie per direct nadere maatregelen invoeren in de EBI in Vught |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Waarom is nog geen brief aan de Kamer gestuurd over de uitvoering van de motie Ellian (Kamerstukken II 2022/23, 24 587, nr. 844) die op 7 juli is aangenomen en waarmee de regering is verzocht om per direct nadere maatregelen in te voeren in de EBI in Vught?
Inmiddels is de brief waaraan wordt gerefereerd aan uw Kamer verzonden.1
Wanneer gaat u deze motie uitvoeren en gaat u deze motie onverwijld en onverkort uitvoeren?
De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (RSPOG) vormt het juridisch kader op basis waarvan gedetineerden in een bepaald regime worden geplaatst. Hierin zijn ook de gronden voor plaatsing in de EBI opgenomen. Kort gezegd zijn er twee hoofdgronden voor plaatsing in de EBI: een extreem vlucht- en maatschappelijk risico (A- en B-grond) en een risico/vermoeden op voortgezet crimineel handelen tijdens detentie (C-grond). In de brief van mijn voorganger dd. van 22 november 2021 is aangegeven dat, gelet op de huidige dreiging, de plaatsingsgronden te smal zijn. Daarom wordt de regelgeving aangepast met een vierde grond (de D-grond) zodat plaatsing in de EBI ook mogelijk wordt bij de dreiging die uitgaat van iemands rol en positie in een crimineel netwerk.
Op mijn aanwijzing wordt voor deze categorie een aanpassing van de huisregels doorgevoerd. Hierin wordt een passage opgenomen die stelt dat, als een gedetineerde op basis van de C- en/of D-grond in de EBI is geplaatst, de extra maatregelen zoals beschreven in de motie automatisch op hen van toepassing zijn.2 Dit heeft tot gevolg dat de directeur de maatregelen niet individueel hoeft op te leggen. Dit komt de veiligheid van directie en medewerkers ten goede, alsook de orde en veiligheid binnen de inrichting.
De aanpassing van de Rspog is in concept gereed. Deze is, zoals gebruikelijk, voor advies voorgelegd aan de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugd (RSJ). De RSJ heeft acht weken om hierop te reageren, maar gelet op de urgentie vraag ik de RSJ om dit zo snel mogelijk ter hand te nemen. Daarna kan worden besloten tot publicatie van de Rspog en inwerkingtreding van de huisregels. Op deze wijze geef ik op de kortst mogelijke termijn op een veilige en verantwoorde wijze uitvoering aan de motie. In de tussentijd worden waar nodig op individueel niveau de benodigde toezichtsmaatregelen getroffen.
Ziet u de urgentie van het invoeren van nadere maatregelen in de EBI? Zo ja, waarom duurt het inmiddels 7 weken om te melden hoe deze motie uitgevoerd gaat worden? Zo nee, waarom niet?
Het bestrijden van Voortgezet Crimineel Handelen tijdens detentie (VCHD) heeft topprioriteit. Mijn departement en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) werken hier continu aan, in goede samenwerking met de ketenpartners. De afgelopen periode heb ik gezocht naar een manier om recht te doen aan de geest van de motie en tevens recht te doen aan aspecten als veiligheid en juridische uitvoerbaarheid. Daarom heeft mijn reactie op welke wijze de motie wordt uitgevoerd helaas langer op zich laten wachten dan door uw Kamer gevraagd en ik graag had gezien.
Kunt u deze vragen binnen één week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De schadelijke gevolgen van eroderende windturbines voor gezondheid en economie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Bent u zich ervan bewust dat de wieken van windturbines bestaan uit glasvezel die met epoxy worden geïmpregneerd? Zo ja, weet u dan ook dat epoxy circa 30–40% Bisfenol A (BPA) bevat en bent u zich ervan bewust dat dit een zeer schadelijke stof is?
Het klopt dat er bij de productie van de bladen van windturbines een epoxy wordt gebruikt. Een component voor het maken van deze epoxy is inderdaad Bisfenol A (BPA). BPA wordt echter vrijwel volledig omgezet tijdens het chemische proces dat plaatsvindt. In het eindproduct kan een kleine hoeveelheid niet-omgezette BPA aanwezig blijven. Deze overgebleven hoeveelheid BPA verschilt per product, maar ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01%. Dit is beduidend lager dan de 30–40% BPA die in de vraag wordt genoemd.
Er is Europese wet- en regelgeving (REACH-verordening) voor het gebruik van BPA in producten. Dit is de laatste jaren ingesteld en wordt de komende jaren nog verder aangescherpt. Deze wet- en regelgeving moet ervoor zorgen ervoor dat mensen niet worden blootgesteld aan schadelijke hoeveelheden. BPA wordt namelijk niet alleen gebruikt in windturbines, maar ook in tal van andere producten zoals bijvoorbeeld plastics die worden toegepast in bijvoorbeeld bouwmaterialen, elektronica, plastic flessen, (voedsel) verpakkingsmateriaal, implantaten, infuusapparatuur en speelgoed. Daarnaast wordt BPA onder meer gebruikt in bepaalde tandheelkundige materialen, in inkt, in thermisch papier waaronder kassabonnen en dus als basis voor epoxy-verven en -lijmen. Daarnaast is het correct dat bisfenol A tot de zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) wordt gerekend vanwege hormoonverstorende eigenschappen en schadelijkheid voor het immuunsysteem.
Heeft u kennisgenomen van de Noorse studie «Leading Edge erosion and pollution from wind turbine blades», uit 2021?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de wieken van windturbines zeer slijtagegevoelig zijn, waarbij hevige erosie optreedt en er daardoor aanzienlijke hoeveelheden BPA in het milieu (bijvoorbeeld in het (drink)water) terechtkomen?
Het is bekend dat de bladen van windturbines slijten tijdens het gebruik. De (hoeveelheden van) stoffen die hierbij in het milieu terechtkomen zijn op dit moment nog niet exact bekend. Op dit moment doet het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hier onderzoek naar in de quickscan «Inzicht in emissies van stoffen bij de winning van energie met windturbines op land» (hierna quickscan). Dit betreft een verkennend onderzoek waarbij de gebruikte materialen, mogelijke emissies, een eerste inschatting van mogelijke risico’s en aanleidingen voor vervolgonderzoek in kaart worden gebracht. De resultaten hiervan worden in het eerste kwartaal van 2023 verwacht.
Bent u ervan op de hoogte dat BPA in verband gebracht wordt met verstoring van de hormoonhuishouding en ernstige gezondheidsproblemen zoals kanker, obesitas en voortplantingsstoornissen? Zo ja, waarom is het gebruik hiervan dan nog altijd toegestaan bij het maken van windturbines?
Ik ben ervan op de hoogte dat BPA in verband wordt gebracht met de verstoring van de hormoonhuishouding van mens en milieu en een ZZS is. Om deze reden is de stof ook in de Europese REACH-verordening opgenomen als zeer zorgwekkende stof voor autorisatie (SVHC). De overgebleven hoeveelheid BPA verschilt per product, maar ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01% (zie antwoord vraag 1).
Bent u ervan op de hoogte dat het neerslaan van BPA op/in water de kwaliteit van water ernstig aantast? Zo ja, kunnen wij dan dus concluderen dat veel water in Nederland ernstig verontreinigd is?
De kwaliteit van het oppervlakte-, grond- en drinkwater wordt in Nederland uitgebreid gecontroleerd op chemische verontreinigingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de stof BPA een bedreiging vormt voor de kwaliteit hiervan.
Heeft u inzicht in welke gevolgen de vervuiling van het (drink)water heeft op de volksgezondheid? Zo ja, kunt u openbaar maken wat deze gevolgen zijn? Hoeveel mensen ondervinden hier schade van en wat houdt deze schade in? Zo nee, waarom zijn hierover geen gegevens beschikbaar?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u inzicht in de hoeveelheid BPA die in het milieu terechtkomt door erosie van windturbines? Zo nee, waarom niet en gaat u daar onderzoek naar doen?
Op dit moment wordt hier onderzoek naar gedaan door het RIVM in de quickscan.
Hoeveel windturbines staan er in totaal in Nederland?
In Nederland staan op dit moment 2679 windturbines op land (waarvan 138 in het IJsselmeer) en 462 op zee. Dit is gebaseerd op beschikbare data van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Daarnaast is op dit moment een windpark in aanbouw. Van de 160 zijn er nu ongeveer 60 inmiddels gebouwd.
Kunt u aangeven na welk aantal jaren er gemiddeld erosie optreedt aan windturbines op zee en op land?
Erosie is een continu proces en begint dus nagenoeg gelijk na plaatsing van de windturbines. Wel neemt de mate van erosie exponentieel toe in de tijd. De locatie heeft een sterke invloed op erosie. Zo hebben op zee geplaatste windturbines meer slijtage dan op land geplaatste windturbines, omdat de (weers)omstandigheden op zee extremer zijn.
Wordt er regelmatig gecontroleerd of erosie niet eerder dan verwacht voorkomt?
Erosie is een continu proces en begint nagenoeg gelijk na plaatsing van de windturbines. Het is niet bekend hoe vaak er op (de mate van) erosie bij windturbinebladen gecontroleerd wordt. Dit kan verschillen per windmolenpark. Exploitanten hiervan controleren en onderhouden deze parken zelf.
Bent u bekend met voorbeelden waarbij er veel eerder erosie waar te nemen is dan de verwachting was? Zo ja, kunt u aangeven wat de gevolgen hiervan waren?
Nee.
Wordt er onderzoek gedaan naar de potentiële gezondheidsschade die de BPA die in het milieu terechtkomt veroorzaakt? Zo ja, hoe is dit onderzoek gedaan en kunt u de bevindingen van dit onderzoek met ons delen? Zo nee, waarom niet en kan dit in kaart gebracht worden?
Momenteel wacht ik de resultaten af van de quickscan van het RIVM. Naar aanleiding hiervan kan besloten worden of vervolgonderzoek en/of verdere stappen noodzakelijk zijn.
Waarom wordt er nog steeds gekozen voor het bouwen van nieuwe windturbines in Nederland, als deze zoveel schadelijke stoffen uitstoten?
Windturbines dragen bij aan de transitie naar een duurzaam energiesysteem en zijn onmisbaar in de huidige en toekomstige energiemix. Op dit moment doet het RIVM onderzoek naar schadelijke stoffen die mogelijk vrijkomen bij de productie van energie met windturbines op land in de quickscan. Volgens een onderzoek van het RIVM is de transitie naar hernieuwbare bronnen beter voor de gezondheid en veiligheid in Nederland dan het gebruik blijven maken van fossiele brandstoffen2.
Hoe rijmt u de klimaatlobby die actief pleit voor het inzetten van windturbines bij de energietransitie, met de milieuvervuilende en daarmee volksgezondheidschadende gevolgen van de erosie van deze windturbines?
Zie antwoord vraag 13.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2012 al gewaarschuwd voor de schadelijke gevolgen van BPA voor de volksgezondheid, waarom heeft dat niet geleid tot uitgebreid onderzoek naar deze stof in windturbines? Waarom is de Tweede Kamer niet attent gemaakt op deze waarschuwing? Zijn artsen in Nederland actief attent gemaakt op deze waarschuwing, zodat zij hiermee rekening kunnen houden in hun diagnostiek bij een patiënt?
De Tweede Kamer is herhaaldelijk geïnformeerd over de risico’s van BPA en stoffen die erop lijken (Kamerstuk 32 793, nr. 370; Kamerstuk 32 793, nr. 296; Kamerstuk 32 793, nr. 208). Ook is er publieksinformatie beschikbaar over de risico’s van BPA via de website www.waarzitwatin.nl, een website gemaakt door VeiligheidNL en het RIVM. Daarnaast wordt BPA zoals eerder aangegeven bij de beantwoording onder vraag 1 ook toegepast in tal van andere producten.
Het gebruik van BPA is nader gereguleerd via de REACH-verordening voor het gebruik van BPA in producten. Het gaat dan met name om producten die bedoeld zijn voor baby’s en peuters. Dit is de laatste jaren ingesteld en wordt de komende jaren nog aangescherpt.
De richtlijnen voor diagnostiek worden door artsen(verenigingen) zelf opgesteld, op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis. Ook WHO-publicaties en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken kunnen daarbij gebruikt worden. De rijksoverheid heeft daar verder geen rol in. Het is voor artsen niet goed mogelijk om bij individuele gezondheidsklachten een directe link te leggen met BPA.
Hebben artsen en andere gezondheidsprofessionals al eerder aan de bel getrokken over de mogelijke gezondheidsschade door eroderende windturbines? Zo ja, wat is er gebeurd met deze meldingen en is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van EZK is met verschillende gezondheidsprofessionals in gesprek geweest over de signalen die zij hebben afgegeven over eroderende windturbines. Naar aanleiding van deze gesprekken is bij het RIVM de quickscan uitgezet om in kaart te brengen welke (schadelijke) stoffen vrij komen. De Kamer wordt geïnformeerd zodra de quickscan is afgerond over welke vervolgonderzoeken en/of stappen noodzakelijk worden geacht.
Kunt u in kaart brengen hoeveel de gezondheidsschade die wordt veroorzaakt door eroderende windturbines de samenleving kost?
Ik wacht de quickscan naar het vrijkomen van (schadelijke) stoffen bij eroderende windturbines af. Naar aanleiding hiervan kan besloten worden of verder onderzoek en/of stappen noodzakelijk worden geacht.
Als de erosie van windturbines inderdaad leidt tot zoveel vervuilende en schadelijke stoffen in het milieu, kunnen wij daaruit dan concluderen dat de energietransitie en de klimaatlobby de afgelopen jaren hebben geleid tot een toename van zorgkosten en druk op de zorg? Wat gaat u eraan doen om dat te bestrijden?
Zoals eerder aangegeven wordt de kwaliteit van het oppervlakte-, grond- en drinkwater in Nederland uitgebreid gecontroleerd op chemische verontreinigingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de stof BPA een bedreiging vormt voor de kwaliteit hiervan. Daarnaast wacht ik de uitkomsten van de quickscan af. De Kamer wordt geïnformeerd over de resultaten zodra de quickscan is afgerond en naar aanleiding hiervan welke vervolgonderzoeken en/of stappen noodzakelijk worden geacht.
Kunt u aangeven of windturbines ook kunnen worden geproduceerd zonder dat BPA of andere schadelijke stoffen hierin worden verwerkt? Zo niet, zijn hiervoor wel mogelijkheden in de toekomst?
Op dit moment is niet bekend of windturbines ook zonder het gebruik van BPA geproduceerd kunnen worden.
Kunt u aangeven of er andere vormen van energiewinning zijn waarbij het risico op milieuvervuiling en schade aan de volksgezondheid kleiner zijn?
Het opwekken van groene stroom door middel van windturbines draagt bij aan schonere lucht. Volgens een onderzoek van het RIVM is de transitie naar hernieuwbare bronnen beter voor de gezondheid en veiligheid in Nederland dan het gebruik blijven maken van fossiele bronnen.
Het bericht ‘Klanten van Budget Energie geschokt door prijsverhoging van honderden euro’s per maand’ |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Klanten van Budget Energie geschokt door prijsverhoging van honderden euro’s per maand»?1
Ja.
Is het voor energieleveranciers toegestaan om het voorschotbedrag meer te laten stijgen dan de energietarieven die klanten moeten betalen?
Het energieverbruik van consumenten is niet over het hele jaar gelijk. In de winter is dit vanzelfsprekend veel hoger dan in de zomer. Om ervoor te zorgen dat de energierekening in de wintermaanden niet onbetaalbaar wordt, omdat het werkelijke verbruik per maand in rekening wordt gebracht, berekent de energieleverancier voor de consument een voorschotbedrag. Het voorschotbedrag is gebaseerd op het geschat jaarverbruik gedeeld door twaalf termijnen en maakt deel uit van de energieovereenkomst die de consument met de leverancier sluit.
Bij het berekenen van het termijnbedrag kan de leverancier rekening houden met de hoogte van de energieprijs. Wordt de energie duurder, dan kan daar rekening mee worden gehouden. Als de prijzen van energie sneller stijgen dan verwacht, kan het termijnbedrag tussendoor worden verhoogd. Bij de overeenkomst wordt het voorschotbedrag afgesproken en wordt ook afgesproken hoe hiermee om wordt gegaan in de loop van de overeenkomst (via algemene voorwaarden en productvoorwaarden). Voorschotbedragen moeten zo goed mogelijk aansluiten op het eindbedrag op de jaarnota. Het doel daarvan is om klanten bij de (jaar)afrekening zo min mogelijk bij -of terug te laten betalen.
Als bij de jaarrekening blijkt dat het energieverbruik anders is geweest dan waarvan het voorschotbedrag is uitgegaan zal de ene leverancier bij stijgende tarieven een (dringend) advies geven om het voorschotbedrag te verhogen/verlagen of een bepaald minimum vaststellen, terwijl een andere leverancier ervoor kiest om actief het voorschot te managen. Een klant kan een advies overnemen of laten vallen. Als een klant zijn voorschotbedrag structureel te laag vaststelt, dan volgt iedere maand zo’n advies.
Budget Energie heeft de verhogingen van de voorschotbedragen zo berekend dat de inschatting is dat de klanten bij de jaarnota niets hoeven bij te betalen. In het geval van Budget Energie gaat het om variabele contracten met maandelijkse prijswijzigingen. Het ligt dan in de rede dat ook het voorschotbedrag mee wijzigt (in dit geval naar boven als de prijzen stijgen).
Zijn er meer energieleveranciers die dit doen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het bepalen van het voorschotbedrag iets dat tussen de consument en de leverancier tot stand komt met als doel bij de eindafrekening niets bij of terug te laten betalen. Wanneer de energieleverancier is overgegaan tot een verhoging of verlaging van het termijnbedrag en de consument is het hier niet mee eens, dan kan de consument aan de energieleverancier vragen om het termijnbedrag aan te passen.
Ook wanneer de consument verwacht dat de jaarrekening lager zal uitvallen, kan de consument een dergelijk verzoek indienen bij de energieleverancier. Dit houdt echter niet in dat de energieleverancier ook aan het verzoek moet voldoen, dit is geen wettelijke verplichting. Mocht de consument het niet eens zijn met het besluit van de energieleverancier om het termijnbedrag niet aan te passen, dan kan de consument bezwaar indienen. De energieleverancier moet in dat geval binnen vier weken een besluit nemen en de consument hoeft gedurende deze periode niet te betalen. Wanneer de consument een geschil heeft met de energieleverancier en zij er samen niet uitkomen, dan kan de consument een melding van het geschil doen bij ACM ConsuWijzer.
Bent u het ermee eens dat het kwalijk is als klanten hierdoor een onnodig hoge voorschot betalen, zeker gezien de betalingsproblemen waar vele huishoudens in verkeren?
Zoals aangegeven, is het bij het vaststellen van het voorschotbedrag altijd de bedoeling dat klanten bij de eindafrekening niet hoeven bij te betalen dan wel geld terugontvangen. Het termijnbedrag is niet meer dan een voorschot op de jaarafrekening. Het is niet de bedoeling dat de bedragen structureel te hoog of te laag worden vastgesteld. Indien klanten denken dat deze structureel te hoog worden vastgesteld, kunnen klanten zich wenden tot hun energieleverancier of een melding van het probleem doen bij ACM ConsuWijzer.
Klopt het dat klanten die een onnodig hoge voorschot betalen hun geld kwijt zijn als de energieleverancier omvalt?
Dit is afhankelijk van de hoogte van de faillissementsboedel, maar dit zal doorgaans wel het geval zijn (mits er meer aan voorschotbedragen betaald is dan dat er energie verbruikt is, dit hoeft niet altijd het geval te zijn). De financiële gevolgen vloeien voort uit het wettelijk systeem van faillissementen. De volgorde van uitbetaling van vorderingen aan schuldeisers is wettelijk bepaald. Het uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek is de «paritas creditorum». Dat betekent dat alle schuldeisers in beginsel hetzelfde recht hebben op een gelijke vergoeding uit de netto opbrengst van de boedel, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij de wet iets anders heeft geregeld, bijvoorbeeld door een bepaalde schuld voorrang te geven. Een consument is volgens de wet een «concurrent schuldeiser». Concurrente schuldeisers worden uitbetaald nadat onder meer de boedelvorderingen (bv. salariskosten van curator, taxatiekosten), zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders) en vorderingen van schuldeisers met preferente vorderingen zoals de Belastingdienst, zijn betaald. Consumenten krijgen betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier. Deze regels gelden bij een faillissement van een energiebedrijf maar ook bij een faillissement van elk ander bedrijf.
Als de energieleverancier die failliet is gegaan de consument nog gelden schuldig is, bijvoorbeeld te veel betaalde voorschotbedragen, dan zijn deze gelden onderdeel van de failliete boedel. Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de consument meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Meerdere variabelen hebben hier invloed op en daarom zullen er bij faillissementen altijd consumenten zijn die meer financieel verlies lijden dan andere. Uiteindelijk is het de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan op basis van de Faillissementswet.
Bent u in het licht van de enorme prijsstijgingen bereid om de Auroriteit Consument & Markt (ACM) te vragen om frequent te kijken of dit soort stijgingen gerechtvaardigd zijn?
Zoals aangegeven, is het niet de bedoeling dat een klant aan het eind van het jaar veel geld terug ontvangt en daarmee gedurende het jaar structureel te hoge voorschotbedragen heeft betaald. Dit zal in de regel in strijd zijn met de voorwaarden die op het contract van toepassing zijn. Indien daarin bepaald is dat het voorschotbedrag/termijnbedrag berekend wordt op basis van het te verwachten energieverbruik en leveringstarief, zal de energieleverancier in strijd met deze contractuele voorwaarden handelen als hij buitenproportioneel hoge voorschotbedragen hanteert. Het is dan aan de klant de leverancier aan te spreken op de naleving van zijn contractuele verplichtingen en – indien dit niet het gewenste resultaat heeft – dit af te dwingen bij de rechter. Als onafhankelijk toezichthouder is het aan de ACM om publiek toezicht op de markt en gedragingen van marktpartijen te houden. Het is niet aan de ACM om naleving van individuele afspraken over de hoogte van voorschotbedragen in private contracten tussen leveranciers en hun klanten af te dwingen. De ACM geeft wel aan energieleveranciers voorlichting en heeft onlangs via een nieuwsbrief actief opgeroepen om aandacht te besteden aan de voorschotbedragen.
Daarnaast houd ik de ontwikkeling van de energieprijzen en de gevolgen daarvan voor leveranciers en hun klanten met betrokken marktpartijen en de ACM in de gaten. Juist ook in de huidige marktsituatie is een betaalbare energievoorziening van groot belang, het kabinet werkt aan het blijven borgen hiervan. De afgelopen tijd heeft het kabinet integraal naar de koopkrachtontwikkeling gekeken en daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen meengenomen. Het kabinet heeft daarbij in brede zin gekeken naar de mogelijkheden om de koopkracht te ondersteunen van kwetsbare huishoudens. Kortheidshalve verwijs ik u naar de Kamerbrief over aanvullende maatregelen energierekening (20 september 2022).
Wat zijn de gevolgen voor energieleveranciers die buitenproportioneel hoge voorschotbedragen vragen aan hun klanten? Bent u het ermee eens dat hier stevig tegen opgetreden moet worden?
Zie antwoord vraag 6.
Mogen energieleveranciers maandelijks het voorschotbedrag aanpassen? Zo ja, vindt u dit ook onwenselijk gezien de onzekerheid die het met zich meebrengt?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is het leveranciers toegestaan om bij de berekening van de termijnbedragen rekening te houden met de hoogte van de energieprijs. In het geval dat de energieprijzen stijgen, kan de leverancier de termijnbedragen daar tussendoor op aanpassen. De voorschotbedragen kunnen maandelijks aangepast worden als de prijzen maandelijks wijzigen in geval van variabele contracten. Als de voorschotbedragen immers niet mee stijgen met de hogere prijzen, wordt de consument pas aan het eind van het jaar met een hoge eindafrekening geconfronteerd. Dit zorgt ook voor onzekerheid met daarbij het risico voor de consument het hoge bedrag niet op korte termijn te kunnen betalen.
Het bericht dat Eneco snoeit in de vergoeding voor teruglevering van stroom |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Erkent u dat de verlaging voor de teruglevering van stroom opgewekt door zonnepanelen een klap in het gezicht is van huishoudens die klant zijn van Eneco?1
Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen voor het deel van de op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Momenteel geldt deze bepaling voor een beperkt aantal kleinverbruikers die elektriciteit opwekken met zonnepanelen. De meeste kleinverbruikers met zonnepanelen voeden per verbruiksperiode minder elektriciteit in op een net dan zij van dat net afnemen. Wanneer bij een kleinverbruiker alle invoeding tegen zijn afname mag worden gesaldeerd, dan is de terugleververgoeding voor diegene niet van toepassing. Bij kleinverbruikers die meer elektriciteit op het net invoeden dan zij afnemen, geldt deze redelijke vergoeding alleen voor het deel van de op het net ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden.
Inmiddels heeft Eneco aangegeven de verlaging van de terugleververgoeding bij vaste contracten terug te zullen draaien en de betreffende klanten hierover te informeren.
Vindt u – net als de consumentenbond – dat Eneco hier een slaatje uit de mogelijkheid dat zij nu verlagen omdat de afspraak dat er tenminste 70% van de energieprijs wordt betaald bij teruglevering is verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Energieleveranciers zijn vrij de terugleververgoeding zelf vast te stellen, maar deze vergoeding dient wel redelijk te zijn. Het kan daarom zo zijn dat de ene leverancier een hogere vergoeding dan een andere aanbiedt. De redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit geldt op dit moment voor een beperkt aantal kleinverbruikers (zie ook het antwoord op vraag 1).
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de redelijke vergoeding voor een steeds groter deel van de teruggeleverde elektriciteit relevant. Daarom is mijn voornemen om, uit het oogpunt van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Uiteraard staat het leveranciers vrij om meer te betalen dan het wettelijke minimum voor de redelijke vergoeding.
Een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief zorgt voor een goede balans tussen de werking van de energiemarkt enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Tevens wil ik de redelijke vergoeding van een absoluut maximum in eurocenten voorzien. Dit houdt verband met de sterk fluctuerende waarde van zonnestroom en de op dit moment hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen. De waarde van door zonnepanelen opgewekte stroom op een zonnige dag rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van elektriciteit tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie. De meerkosten die leveranciers verplicht moeten dragen worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend waardoor de lasten van een te hoge minimumvergoeding zullen leiden tot hogere elektriciteitstarieven voor alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen snel nieuwe afspraken te maken met energiebedrijven over een fatsoenlijk teruglevertarief om te voorkomen dat mensen af gaan zien van het aanleggen van zonnepanelen?
Op dit moment moeten leveranciers al een redelijke vergoeding betalen voor de ingevoede elektriciteit die niet gesaldeerd kan worden. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Uit onderzoek van TNO2 blijkt dat de terugverdientijden van zonnepanelen tot en met 2030 bij de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling naar verwachting niet hoger zullen zijn dan zeven jaar. Dit maakt zonnepanelen voor huishoudens een zeer aantrekkelijke investering.
Erkent u dat het stimuleren van het opwekken van groene stroom op deze manier lucratief wordt voor private energiebedrijven terwijl de maatschappelijke investering minder rendeert?
Nee. Zoals bij het antwoord op vraag 3 al aangegeven, is het voor huishoudens zeer interessant om te investeren in zonnepanelen, gezien de verwachting dat de terugverdientijden tot en met 2030 niet hoger zullen worden dan zeven jaar.
Wilt u stimuleren dat mensen makkelijker een energie-coöperatie kunnen opzetten om beter opgewekte stroom te kunnen delen en niet afhankelijk te hoeven zijn van de energiebedrijven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind de coöperatieve energietransitie een belangrijke ontwikkeling die ik ondersteun. Coöperatieve elektriciteitsproductie stimuleer ik hoofdzakelijk via de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE). Deze subsidieregeling maakt het voor coöperaties en VvE’s mogelijk om subsidie aan te vragen om gedurende 15 jaar de onrendabele top van een project met zonnepanelen, windturbine(s) of waterkracht te dekken. Aan de subsidie zitten voorwaarden verbonden, die ik ieder jaar evalueer en waar nodig en mogelijk wijzig. Hierbij draag ik er zorg voor dat coöperaties op redelijke wijze aan de voorwaarden kunnen voldoen. Coöperaties die zelf elektriciteit produceren zijn inderdaad minder afhankelijk van de internationale energiemarkt en dit brengt voordelen met zich mee. De SCE opent jaarlijks en ik nodig coöperaties uit een aanvraag in te dienen.
Bent u bereid om met gemeenten te onderzoeken hoe zij kunnen stimuleren dat gemeenschappen makkelijker eigen coöperaties kunnen opzetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is al veel kennis en ervaring opgedaan rond lokale energie-initiatieven. Het mede vanuit de rijksoverheid gefinancierde «HIER opgewekt» is het hiertoe opgerichte kennisplatform en verstrekt hierover o.a. via haar website kennis aan zowel lokale energie-initiatieven zelf als aan samenwerkingspartners van energie-initiatieven: gemeenten, provincies, woningcorporaties en serviceverleners. Gemeenten spelen op verschillende manier een rol in de coöperatieve energietransitie. Gemeenten kunnen zelf invulling geven aan hoe zij de coöperatieve initiatieven in hun gemeenten willen ondersteunen. Het opzetten van een coöperatie is uiteindelijk aan de (groep) burgers en of lokale ondernemers zelf. Ik zie daarom geen directe meerwaarde van een dergelijk onderzoek.
Hoe gaat u voorkomen dat andere energiebedrijven dit slechte voorbeeld van Eneco volgen en ook het teruglevertarief fors verlagen?
Het staat leveranciers vrij om de terugleververgoeding te verlagen, mits afnemers tijdig op de hoogte gesteld worden en de terugleververgoeding redelijk en niet in strijd met de algemene voorwaarden of het bepaalde in het afgesloten contract met de consument is. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Het bericht Duitsland redt energiegigant Uniper en schrapt rechtsgang Nederland |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat Uniper de rechtszaak tegen Nederland en de samenhangende miljardenclaim heeft ingetrokken?1
In afwachting van goedkeuring door de aandeelhoudersvergadering van Uniper van de bail-out zoals deze door de Duitse autoriteiten is ingericht, is de behandeling van de internationale arbitragezaak opgeschort.
Ik verwacht dat voor het eind van 2022 het besluit van de aandeelhoudersvergadering is genomen en de internationale arbitragezaak definitief is ingetrokken. De Nederlandse rechtszaak loopt overigens door.
Loopt de claim van RWE nog wel?
Ja.
Kunt u eindelijk een overzicht geven van de contacten van uw ministerie met RWE en Uniper, zoals in eerdere Kamervragen verzocht?2
Sinds de rechtszaak is ingediend, is met de partijen niet gesproken over de Wet verbod op kolen. Met de partijen wordt wel regelmatig gesproken over bijvoorbeeld de ontwikkeling van waterstof, de nadeelcompensatie voor de productiebeperking en zaken gerelateerd aan de exploitatie.
Hoe kijkt u naar de nationalisering en gedeeltelijke nationalisering van energieleveranciers, zoals Duitsland dat met Uniper en Frankrijk met EDF gebeurt?
Ik ben op de hoogte van de Duitse en Franse maatregelen gericht op nationalisering van energieleveranciers. Ik ben van mening dat het lidstaten vrij staat belangen te nemen in bedrijven, zolang dit past binnen de Europese kaders voor staatssteun.
Erkent u dat dit een effectieve manier is om de energiekosten van particulieren in de hand te houden en de energiemarkt te stabiliseren?
Het nationaliseren van een energieleverancier zie ik niet als oplossing voor hoge leveringsprijzen en/of om de werking van de energiemarkt te bevorderen. Ook een genationaliseerd energiebedrijf moet elektriciteit en/of gas inkopen op de markt en heeft in de huidige markt te maken met hoge inkoopkosten, die worden doorberekend in de tarieven voor eindafnemers. Het nationaliseren van een energieleverancier leidt dus in beginsel niet tot lagere tarieven voor de eindafnemer.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om de energieleveranciers die in 2021 failliet zijn gegaan te redden, zoals Duitsland en Frankrijk dat hebben gedaan?
Het wettelijk systeem is zo ingericht, dat klanten van een failliete leverancier werden ondergebracht (veelal via restverdeling naar rato van marktaandeel) bij een van de andere energieleveranciers. Hiermee wordt geborgd dat kleinverbruikers ook na een faillissement van hun leverancier aanspraak kunnen maken op levering van energie door een vergunninghoudende leverancier. De leveringszekerheid wordt op die manier geborgd, zodat het nemen van andere maatregelen niet nodig is.
Wel is het faillissement van deze energieleveranciers voor mij en voor de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aanleiding geweest om te kijken naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Het onderzoek hiernaar zal ik binnenkort naar uw Kamer sturen. Ook is de ACM voornemens het toezicht aan te scherpen.3
Wat is de positie van de Nederlandse overheid als grote energiebedrijven in problemen gaan komen?
Ik verwijs graag naar het verslag van het schriftelijk overleg van de Energieraad op 26 juli 2022 (Kamerstuk 21501–33, nr. 946) waarin ik al eerder heb aangegeven dat het niet mogelijk is om een precieze weergave te geven van wat er gebeurt in geval een groot energiebedrijf in de problemen komt. Een eventueel faillissement van een groot energiebedrijf kan leiden tot onrust op de markt, mogelijke prijseffecten en onzekerheid voor de leveringszekerheid. Dit zou dan ook opgevangen moeten worden. Dit is op dit moment in Nederland echter niet aan de orde.
Het afschaffen van de vrije artsenkeuze |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vele kritiek op de kabinetsplannen voor het afschaffen van de vrije artsenkeuze in Nederland?1 2 Hoe reflecteert u op die kritiek?
Ik heb kennis genomen van deze berichtgeving. De berichten zijn gebaseerd op het onderhandelaarsakkoord van het Integraal Zorgakkoord (hierna IZA), dat nog geconsulteerd moest worden bij de verschillende achterbannen. Op 16 september heb ik uw Kamer geïnformeerd over het definitieve IZA3 dat ik samen met de Minister voor LZS en de Staatssecretaris van VWS met partijen heb gesloten. Op 12 oktober zijn wij met u in gesprek gegaan over het IZA. Wij zijn ook graag bereid om waar nodig een nadere toelichting en duiding te geven over de afspraken, bijvoorbeeld door een technische briefing.
Kunt u beamen dat deze maatregel voornamelijk uit bezuinigingsoogpunt wordt genomen? Zo nee, kunt u dan gedetailleerd uiteenzetten hoe de zorg voor individuele patiënten wordt verbeterd door de vrije artsenkeuze van mensen in te perken?
De ambitie van het IZA is om samen met partijen de zorg voor iedereen toegankelijk, kwalitatief goed en betaalbaar te houden. Redenen om hierop in te zetten zijn divers. Ten eerste staat de toegankelijkheid van de zorg staat onder druk; in alle zorgsectoren zien we nu de spanning tussen vraag en aanbod toenemen. Daarnaast stellen we vast dat er te veel versnippering van ondersteuning en zorg bestaat dat soms leidt tot moeizame samenwerking tussen (zorg)aanbieders uit verschillende (zorg)sectoren. We hebben met elkaar vastgesteld dat de kwaliteit van de zorg onder druk staat, dat de kwaliteit beter kan en moet. Aan de andere kant stellen we vast dat de zorgaanbieders onder druk staan, de werkdruk is hoog en de uitval onder zorgmedewerkers is groot, terwijl de zorg ook nog een opgave heeft om te verduurzamen. Tot slot moet de stijging van de uitgaven voor de zorg worden teruggedrongen; we blijven de komende jaren meer geld uitgeven aan de zorg, maar die stijging moet minder snel gaan om de zorg ook straks betaalbaar te houden.
Samen met partijen is vastgesteld dat de zorg daarom meer gericht moet zijn op gezondheid en op wat we kunnen en minder gericht moet zijn op ziekte. Samen met partijen is vastgesteld dat we de zorg ook anders moeten organiseren, als gevolg van arbeidsmarktkrapte, de complexiteit van de zorg, de beoogde kwaliteit en vanwege de uitgaven. Daarbij is ook vastgesteld dat we de zorg ook anders kunnen organiseren, daar zijn al vele goede voorbeelden voor beschikbaar.
Kunt u beamen dat het vooral de verzekeraars zijn die garen spinnen bij deze maatregel, aangezien dit hen een vrijbrief geeft patiënten te verplichten de goedkoopst mogelijke zorg en zorgverlener te gebruiken, welke eenzijdig is gekozen door de zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen wij hieruit concluderen dat niet de kwaliteit, maar de kosten leidend zijn in het verlenen van zorg aan patiënten? Zo nee, waarom niet? Graag een gedetailleerde analyse. Zo ja, kunt u reflecteren op de Eed van Hippocrates die artsen moeten afleggen en hoe dit te rijmen valt met deze maatregel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat patiënten die complexe, gespecialiseerde, zorg nodig hebben deze vaak niet in hun eigen regio, of bij de goedkoopste aanbieder, kunnen krijgen? Bent u zich er daarnaast van bewust dat deze zorg onontbeerlijk is voor hun welzijn en kwaliteit van leven? Zo ja, waarom kiest u er dan voor om niet de zorgprofessional, maar de verzekeraar leidend te laten zijn in de behandeling van deze patiënten?
In het IZA staat het waarborgen van een gelijke toegang tot zorg van goede kwaliteit voor alle groepen in de samenleving centraal, zodat mensen tijdig de zorg krijgen die ze nodig hebben. Dat is dus precies wat we met dit akkoord willen bereiken. Daarbij gaan we inzetten op gezondheid en welzijn door middel van (wijkgerichte) preventie en ondersteuning, zodat mensen zo gezond en vitaal mogelijk zijn en zorgvragen worden voorkomen of minder zwaar worden. We gaan inzetten op vroege signalering en waar nodig een brede en snelle probleemverheldering om bij een hulpvraag de juiste vorm van ondersteuning te bepalen. We gaan ervoor zorgen de beschikbare capaciteit die we hebben optimaal wordt ingezet, zonder verspilling van de tijd en energie van mensen en geld. We gaan inzetten op het verminderen van de administratieve lasten om zorgprofessionals te ontlasten en op het behouden van de beschikbare zorgprofessionals door het werkplezier te vergroten. We gaan inzetten op het verder verbeteren van de uitkomsten van zorg. Alle maatregelen in het IZA zijn erop gericht om de zorg voor de patiënt te waarborgen en verbeteren en om de zorg houdbaar te maken voor de toekomst.
Realiseert u zich dat ontoereikende medische kennis, ervaring en specialisatie bij de behandeling van (complexe) patiënten leidt tot verslechtering van de gezondheidssituatie van deze mensen, meer, langere en duurdere zorg en (onnodige) complicaties en sterfte? Zo ja, bent u zich ervan bewust dat dit extra druk geeft op de toch al overbelaste zorg en een stijging van zorgkosten voor de samenleving zal betekenen?
Zie antwoord vraag 5.
Realiseert u zich dat vertrouwen in een medisch behandelaar en lichamelijke autonomie van groot belang zijn voor patiënten in een behandeltraject? Zo ja, hoe rijmt u dit met het wegnemen van de vrije artsenkeuze voor patiënten, die daardoor noodgedwongen bij behandelaars terechtkomen waarin zij te weinig vertrouwen hebben, wat hun behandeling, welzijn en eventuele genezing nadelig zal beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u zich ervan bewust dat er in veel ziekenhuizen geen hooggespecialiseerde kennis van bepaalde aandoeningen aanwezig is, waardoor patiënten die daar gedwongen terechtkomen niet de juiste zorg krijgen? Zo ja, waarom kiest u er dan toch voor dergelijke patiënten niet naar behoren te laten behandelen en kunt u uiteenzetten welke gevolgen u denkt dat dit zal hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Toegang tot adequate medische zorg is geborgd in de Grondwet, hoe rijmt u dit met het wegnemen van de vrije artsenkeuze, aangezien de expertise in de zorg lang niet overal in het land gelijk verdeeld is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat door het wegnemen van de vrije artsenkeuze de zo geroemde toegankelijkheid van de Nederlandse zorg significant zal verslechteren? Tenslotte zullen slechts nog de beter bedeelden in dit land de extra kosten kunnen opbrengen van het gebruik maken van «niet gecontracteerde zorg», kunt u uiteenzetten hoe dit past in het inclusiviteitsstreven van dit kabinet?
Zoals u in het IZA kunt lezen is er geen sprake van het wegnemen van de vrije artsenkeuze. Ook is er geen sprake van een tweedeling in de zorg door het IZA. De afspraken zijn er juist op gericht dat iedereen in Nederland de beste zorg krijgt en dat iedereen een ruime keuze heeft aan zorgverleners. Voor de huisartsenzorg en de als hoogcomplex benoemde derdelijnszorg die geleverd wordt in Universitair Medisch Centra wordt bovendien een volledige keuzevrijheid gegarandeerd.
Als hoogwaardige zorg een privilege wordt van de rijkeren in Nederland, kunnen we dan niet beter het stelsel van het ziekenfonds en de particuliere zorgverzekering weer terugbrengen? Zo nee, waarom niet en wat is dan het verschil?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het ermee eens dat de medische wetenschap onderhevig is aan voortdurend voortschrijdend inzicht? Zo ja, kunt u dan ook beamen dat de ene arts een andere conclusie kan trekken dan de ander en dat dat bijvoorbeeld kan betekenen dat de ene arts een patiënt als uitbehandeld bestempelt, terwijl een andere arts nog mogelijkheden ziet? Is het in dat licht niet van groot belang dat een patiënt de mogelijkheid heeft zelf te kiezen voor een bepaalde arts en/of behandeling en/of een second opinion, niet in de laatste plaats aangezien de integriteit en autonomie van het eigen lichaam een belangrijk grondrecht is?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u inzicht in hoeveel mensen er fysieke en/of psychische schade zullen oplopen van het wegnemen van de vrije artsenkeuze? Zo ja, kunt u die cijfers inzichtelijk maken? Zo nee, waarom niet en gaat u daar onderzoek naar doen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel de zorgverzekeraars verdienen aan het besparen op «te dure» zorg aan patiënten?
Het is de taak van de zorgverzekeraar om namens zijn verzekerden zorg van goede kwaliteit zo doelmatig mogelijk in te kopen. Daarmee wordt de zorg in het belang van ons allen betaalbaar gehouden en kan voorkomen worden dat de premies voor de zorgverzekering onnodig hoog worden.
Kunt u reflecteren op het wegnemen van de vrije artsenkeuze en de daaraan inherente overheidsbemoeienis, in verhouding tot het grondrecht van lichamelijke integriteit en het recht op toereikende medische zorg?
Zie antwoord 10, 11, 12 en 13
Het bericht ‘Rechter: gemeente mag student niet uitsluiten van €800 energietoeslag’ |
|
Jeanet van der Laan (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Welke gevolgen heeft de uitspraak van de rechter in de casus van de Nijmeegse student voor de toekenning van de energietoeslag aan studenten?1
Het kan gebeuren dat individuele studenten in de ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen. En ook studenten moeten in deze gevallen worden geholpen. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter heb ik, in overleg met de VNG en gemeenten, meer richting gegeven aan hoe gemeenten kunnen omgegaan met deze individuele gevallen.
Er bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden om studenten als groep uit te zonderen van de energietoeslag. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten of een gedeelde energierekening.
Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. De generieke toeslag verstrekken zou eveneens betekenen dat alle studenten (vanaf 21 jaar) die binnen de doelgroep vallen de toeslag (van inmiddels 1.300 euro) ontvangen, dus ook thuiswonende studenten. Dit gaat aan het doel van de regeling voorbij, namelijk het ondersteunen van de laagste inkomens bij het betalen van de gestegen energierekening. Ik blijf daarom bij het advies aan gemeenten zoals opgenomen in de landelijke richtlijnen.
Tegelijkertijd is duidelijk dat er ook studenten zijn met een eigen energiecontract die in de knel (dreigen te) komen door hoge energieprijzen. Studenten kunnen in die gevallen terecht bij de individuele bijzondere bijstand. Uit de uitspraak van de Rechtbank Gelderland2 volgt dat de individuele bijzondere bijstand dan een redelijk alternatief moet bieden voor de eenmalige energietoeslag. Aangezien de voorwaarden voor de energietoeslag per gemeente kunnen verschillen, is niet in het algemeen te stellen wat een redelijk alternatief is. Om richting te geven aan een redelijk alternatief, kan aansluiting worden gezocht bij de criteria die een gemeente hanteert voor de categoriale bijzondere bijstand voor de energietoeslag. Verschillen met deze criteria moeten onderbouwd kunnen worden. Gezien de diversiteit in woonsituatie, is het hebben van een energiecontract op naam een redelijke, aanvullende voorwaarde die gemeenten kunnen stellen. Hiermee wordt voorkomen dat studenten een beroep doen op de toeslag, terwijl ze niet onder de doelgroep vallen. Daarnaast gelden uiteraard de voorwaarden die inherent zijn aan het gekozen instrument van de bijzondere bijstand, zoals een inkomenstoets.
Graag breng ik hier in herinnering dat bij de totstandkoming van de energietoeslag een evenwicht moest worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt, was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling, zoals ik ook eerder heb aangegeven.
Welke consequenties heeft deze uitspraak voor de landelijke richtlijnen die nu adviseren studenten als groep uit te zonderen?
De landelijke richtlijnen zullen worden aangevuld met een uitgebreidere motivering voor het niet categoriaal verstrekken van de eenmalige energietoeslag aan studenten. Daarbij zal er ook aandacht voor zijn dat, voor studenten in dezelfde omstandigheden als niet-studenten met aanspraak op een energietoeslag, de individuele bijzondere bijstand een redelijk alternatief moet vormen.
Bent u nog steeds van mening (zoals in de eerdere beantwoording op onze Kamervragen van 15 juni 2022) dat «het gerechtvaardigd ook juridisch houdbaar [...] is om studenten uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag»?
Ik blijf van mening dat de categoriale bijzondere bijstand voor de energietoeslag niet bedoeld is voor studenten als categorie. Individuele studenten die in financiële problemen komen, kunnen aanspraak maken op individuele bijzondere bijstand. Zie ook het antwoord op vraag 1 en 2.
Zien gemeenten al gevolgen van de uitspraak in de vorm van andere beroepszaken, meer aanvragen door studenten, etc.?
Ik hoor in mijn gesprekken met sommige studentensteden dat zij te maken hebben met relatief veel aanvragen van studenten. Ook geven zij aan dat er sprake is van bezwaar en beroep.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met gemeenten over deze gevolgen en hoe kijkt u naar de mogelijke extra kosten die gemeenten moeten maken als gevolg van deze uitspraak?
Ik ben continu in gesprek met de VNG en verschillende gemeenten. Ik waardeer de constructieve houding van gemeenten in deze gesprekken. Voor de studenten die in ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen, heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten.3 Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Het bericht ‘ING te druk met witwasonderzoek, weert stichtingen en verenigingen |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat stichtingen en verenigingen in ieder geval tot het einde van het jaar geen bankrekeningen kunnen openen bij ING?1
Ten eerste vind ik het van belang dat iedereen in Nederland, inclusief verenigingen en stichtingen, toegang heeft tot een betaalrekening. Dat betekent niet dat elke bank alle klanten hoeft aan te nemen. Het betekent wel dat men in ieder geval bij een bank terecht moet kunnen. Ik vind het daarbij ook belangrijk dat instellingen transparant zijn over hoe zij omgaan met bepaalde klanten. ING geeft aan dat de bank op dit moment vanwege personele uitdagingen bij de bank tijdelijk geen stichtingen en verenigingen als klant aanneemt. Deze tijdelijke stop bij ING heeft implicaties voor de keuzevrijheid voor stichtingen en verenigingen. Tegelijk is dit volgens ING een tijdelijke maatregel en zijn er wel mogelijkheden om bij andere instellingen een rekening te openen.
Bent u het ermee eens dat het kunnen openen van een bankrekening essentieel is voor nieuwe stichtingen en verenigingen om hun activiteiten voor de samenleving uit te gaan oefenen en dat zij er dus veel last van kunnen hebben als zij door banken worden geweerd?
Het hebben van een bankrekening is – niet alleen voor stichtingen en verenigingen – nodig om deel te kunnen nemen aan onze samenleving. Banken spelen hier een belangrijke rol in. Ik vind het belangrijk dat zij deze rol ook pakken. Ik heb op dit bericht na, geen signalen ontvangen dat het voor stichtingen en verenigingen momenteel onmogelijk is een bankrekening te openen. Het is wel voorstelbaar dat het tijdelijk inlassen van een klantenstop door een grootbank zoals ING impact heeft op de toegang tot het betalingsverkeer voor stichtingen en verenigingen. Ik begrijp van ING dat zij maandelijks ongeveer 300 aanvragen van verenigingen en stichtingen ontvangt, waarvan normaliter 90% wordt geaccepteerd. Tot in ieder geval het einde van het jaar neemt ING geen nieuwe aanvragen in behandeling. ING heeft verder aangegeven de dienstverlening aan het maatschappelijk middenveld belangrijk te vinden. Ik ga er daarom van uit dat ING zo snel mogelijk deze dienstverlening zal hervatten.
Waarom wordt volgens u juist de dienstverlening aan stichtingen en verenigingen opgeschort?
Ik begrijp van ING dat het behandelen van aanvragen en het vervolgens doorlopend monitoren van stichtingen en verenigingen relatief veel tijd in beslag neemt ten opzichte van andere rechtsvormen. Dit komt volgens ING onder meer door onduidelijkheid over de activiteiten, bestuurswisselingen en het vaststellen van de uiteindelijke belanghebbenden (ubo’s). ING geeft aan dat een tijdelijke stop op het openen van nieuwe rekeningen aan deze groep voor ING het meest voor de hand ligt, vanwege de capaciteit die deze groep vereist.
In zijn algemeenheid verplicht de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) banken om individueel cliëntenonderzoek uit te voeren en bij een verhoogd risico mitigerende maatregelen te nemen. Zoals ik eerder heb aangegeven – en ook blijkt uit de Leidraad van DNB – volgt niet uit de Wwft dat een verhoogd risico betekent dat de cliënten die dit risico opleveren (categoraal) geweigerd moet worden.2 Weigering van hele groepen klanten door een bank kan juist duiden op een inefficiënt witwas- en terrorismefinancieringsrisicomanagement.3 ING geeft aan dat de tijdelijke stop te maken heeft met het intensievere cliëntenonderzoek dat ING uitvoert voor stichtingen en verenigingen en het gebrek aan capaciteit voor dit cliëntenonderzoek. Door nu een tijdelijke stop in te voeren kunnen achterstanden worden weggewerkt en kan daarna het accepteren van nieuwe stichtingen en verenigingen weer binnen redelijke termijnen worden gerealiseerd, aldus ING.
Wat vindt u ervan dat het uitvoeren van steeds intensievere controles van nieuwe en bestaande klanten op mogelijke witwaspraktijken door banken ten koste gaat van de financiële dienstverlening aan stichtingen en verenigingen?
Zoals gezegd verplicht de Wwft banken om cliëntenonderzoek uit te voeren. Het cliëntenonderzoek door banken dient een belangrijk doel: het voorkomen van misbruik van het financiële stelsel door criminelen. DNB constateerde in 2021 dat de bancaire sector zich de afgelopen jaren veel bewuster is geworden van haar poortwachtersfunctie en concreet werk maakt van het op orde brengen en houden van deze verantwoordelijkheid. Tegelijk stelde DNB vast dat de sector nog veel te doen heeft.4 De bancaire sector dient hierbij wel oog te houden voor toegang tot het betalingsverkeer van klanten. Zo constateert het onderzoek van DNB van 9 september 2022 over de risicogebaseerde aanpak van witwassen5 door banken dat banken hun poortwachtersfunctie in het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering meer risicogebaseerd kunnen inrichten. Een consequente risicogebaseerde aanpak kan tevens positief bijdragen aan de toegang tot het betalingsverkeer. Bij de risicobeoordeling die banken maken dienen de banken zich te baseren op het totaalbeeld van de klant. De juistheid van deze risico-inschatting door banken is van essentieel belang. Een verkeerde inschatting kan twee kanten op werken. Enerzijds kan een te lage inschatting van de risico’s ertoe leiden dat een bank te weinig risicobeheersende maatregelen neemt. Anderzijds kan een te hoge inschatting van de risico’s ertoe leiden dat een bank te veel en te intensieve maatregelen neemt. Dit kan ten onrechte de toegang tot bancaire dienstverlening beperken en kan een aanwijzing zijn voor ineffectieve naleving van de Wwft. Het is van doorslaggevend belang dat de verbeterprogramma’s die bij verschillende banken lopen tot structurele verbeteringen leiden, waaronder een verbetering in de risicogebaseerde aanpak.
Ik ben met de vertegenwoordigers van banken en DNB in gesprek over de risicogebaseerde aanpak van de Wwft en de-risking.6 In de beleidsagenda aanpak witwassen7 heb ik verder aangegeven dat ik de kennisuitwisseling tussen banken en (hoogrisico)sectoren wil bevorderen om zo deze risico-gebaseerde benadering te verbeteren. In eerste instantie dienen hoogrisicosectoren en banken gezamenlijk het gesprek aan te gaan. DNB gaat als opvolging van haar onderzoek ook gesprekken voeren met banken en onderzochte sectoren als onderdeel van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer.8 Ik vind het belangrijk dat banken ook zelf de dialoog met klantengroepen aangaan. Banken kunnen hun klanten helpen door alleen informatie uit te vragen die gegeven het risico nodig is en uit te leggen waarom die informatie wordt gevraagd. Het is begrijpelijk dat een bank in sommige gevallen om meer informatie vraagt dan voorheen, maar dit kan beter aan de klant worden toegelicht. Klantengroepen en banken kunnen samen kijken naar eventuele witwasrisico’s in een sector en hier mitigerende maatregelen tegenover stellen of kijken of er een onderscheid kan worden gemaakt binnen een sector wat betreft risico’s. Zo hoeft, in dit geval, niet elke stichting of vereniging een intensief cliëntenonderzoek te doorlopen. Ik vind het ook belangrijk dat de bank, indien deze bijvoorbeeld documenten aan het beoordelen is, dit communiceert richting de klant en aangeeft hoe lang zij verwacht hiermee bezig te zijn en spoedig aangeeft welke documenten eventueel ontbreken. Verder zal ik in gesprekken met banken en toezichthouders breed kijken naar eventuele tekenen van uitsluiting van klantengroepen, zodat duidelijk wordt of klantengroepen bij geen enkele bank terecht kunnen en welke oplossing hiervoor nodig is.
Ik heb verder, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, aan de onderzoekers die werken aan de herziening van de National Risk Assessments (NRA’s) gevraagd of het mogelijk is om factoren aan te wijzen of omstandigheden te noemen die maken dat risico’s voor een bepaalde rechtsvorm of binnen en bepaalde rechtsvorm, zoals stichtingen en verenigingen, hoger of lager zijn. Hiermee zouden financiële instellingen hun risicobeoordelingen beter kunnen afstellen op de risico’s per klant. In algemene zin sluit ik aan bij een eerder gemaakte notie dat bonafide vrijwilligersorganisaties, niet tot de hoogste risico-categorie behoren.
Is het volgens u de bedoeling dat banken vanwege hun poortwachtersfunctie een deel van hun essentiële financiële dienstverlening niet meer kunnen uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Is het u bekend of meer banken, zoals Rabobank of ABNAMRO, tegen dit probleem aanlopen?
In zijn algemeenheid constateerde DNB dat de sector nog veel te doen heeft.9 Verder begrijp ik dat in algemene zin stichtingen en verenigingen tegen langere doorlooptijden aanlopen dan andere rechtsvormen bij het openen van een rekening. Ik begrijp van de banken dat de aangeleverde stukken van verenigingen en stichtingen soms in kwaliteit te wensen overlaten, waardoor banken hier meer tijd in moeten steken. Mij hebben geen signalen bereikt dat een stichting of vereniging momenteel bij geen enkele bank terecht kan. Wel zijn er eerder banken geweest die een (tijdelijke) stop voor klantengroepen ingelast hebben.10
Zijn er nog meer banken waar verenigingen en stichtingen of andere klanten op dit moment geen bankrekening kunnen openen vanwege de controleverplichtingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wilt u borgen dat banken naast hun controleverplichtingen ook hun klanten kunnen blijven bedienen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u hierover met banken in gesprek of wilt u hierover met hen in gesprek gaan?
Zie antwoord vraag 4.