Onbegrijpelijke en op het eerste oog onjuiste scenario’s die DNB gemaakt heeft op basis van de adviezen van de commissie-parameters voor de Wet Toekomst Pensioenen |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan), Léon de Jong (PVV), Olaf Ephraim (FVD), Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt , Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het advies van de Commissie Parameters van 2022 waarin het bruto meetkundige rendement op aandelen gesteld wordt op 5,4%, terwijl het bruto meetkundige rendement een stuk hoger was in het advies uit 2019, namelijk 5,8%?1
Ja. De Commissie adviseert op basis van recente data om de parameter voor het verwachte rendement op beursgenoteerde aandelen te verlagen van 5,8% bruto naar 5,4% bruto (voor aftrek van kosten). In hoofdstuk 2.8 (p. 34–37) van het rapport van de Commissie Parameters wordt dit advies over de parameter beursgenoteerde aandelen nader toegelicht. De Commissie heeft hier ook tijdens de hoorzitting met de Tweede Kamer nadere uitleg over gegeven.
Heeft u kennisgenomen van de grafieken in de presentatie van De Nederlandsche Bank (DNB) en is het u daar ook opgevallen dat op pagina 47 in de grafiek van het aandelen rendement over de komende 60 jaar het (rekenkundig) gemiddelde van het rendement van de commissie parameters uit 2022 in elk van de 60 jaren hoger en soms zelf fors hoger is dan het rekenkundig gemiddelde van de de commissie parameters uit 2019, terwijl het rendement juist omlaag zou gaan?2
Ja. DNB heeft de scenarioset gebruikt die door de Commissie Parameters (2022) in hoofdstuk 4 van het rapport is geadviseerd. De vergelijkingen (41) en (42) in de technische appendix3 van het rapport van de Commissie laten zien dat de Commissie op heeft gelegd dat het meetkundig gemiddelde van het aandelenrendement en inflatie op lange-termijn respectievelijk 5,2% en 2,0% zijn.
De grafiek op slide 47 van de presentatie van DNB toont daarentegen het rekenkundige gemiddelde en de mediaan van de rendementen, onder andere voor aandelen. Het meetkundig gemiddelde aandelenrendement op basis van de scenarioset van de Commissie Parameters uit 2022 ligt op lange-termijn lager dan het meetkundig gemiddelde aandelenrendement op basis van de scenarioset van de Commissie Parameters uit 2019. Dat is ook te verifiëren op basis van de door DNB gepubliceerde scenariosets.
Klopt het dat de standaard deviatie van het aandelen rendement door de Commissie Parameters in zowel 2019 als 2022 is vastgesteld op 20% en dus gelijk is gebleven (paragraaf 2.13.1 van het advies van de Commissie Parameters)?
Nee, deze veronderstelling van de vraagsteller klopt ten dele niet. Er is immers een verschil tussen de standaarddeviatie voor de parameter voor het maximale aandelenrendement en de standaarddeviatie binnen de nieuwe scenariosets. Voor de parameter voor het maximale aandelenrendement klopt het inderdaad dat dit is vastgesteld op 20%, dit is gelijk met de standaarddeviatie uit het advies van de commissie parameters uit 2019. De Commissie schrijft in hoofdstuk 2.13.1 dat deze standaarddeviatie is overgenomen uit het advies van de vorige Commissie, na raadpleging van enkele externe, wetenschappelijke bronnen. Deze standaarddeviatie wordt gebruikt door pensioenfondsen bij het bepalen van het maximale portefeuillerendement voor bijvoorbeeld het opstellen van een herstelplan.
Binnen de nieuwe scenariosets is echter niet langer sprake van een constante standaarddeviatie omdat nu gewerkt wordt met stochastische volatiliteit: de standaarddeviatie van het aandelenrendement per jaar is nu dus stochastisch variërend in de tijd. In de scenarioset zoals werd geadviseerd door de Commissie Parameters in 2019 werd uitgegaan van een standaarddeviatie van het aandelenrendement van circa 15% in de scenarioset. Hier is dus wel sprake van een aanpassing.
Bent u ervan op de hoogte dat indien de standaard deviatie gelijk blijft, een lager meetkundig rendement moet leiden tot een lager rekenkundig rendement?
Dat is zo voor normaal verdeelde rendementen: dan kunnen rekenkundige gemiddelden – via een voorgeschreven rekenregel – exact worden afgeleid van de meetkundige gemiddelden en de standaarddeviatie. Maar dat is niet altijd zo voor rendementen die niet normaal verdeeld zijn. Zoals in vraag 3 aangegeven, zijn de aandelenrendementen in de nieuwe scenariosets niet normaal verdeeld en is geen sprake van een constante standaarddeviatie.
De relatie tussen het meetkundig en rekenkundig gemiddeld rendement hangt, naast de onderliggende verdeling van aandelenrendementen, ook van de standaarddeviatie af. Maar zoals benoemd is er dus geen sprake van een constante standaarddeviatie binnen de scenariosets waardoor de stelling in de vraag niet opgaat.
Kunt u het bovenstaande verklaren?
De standaarddeviatie van 20% is voor de parameter voor het maximale aandelenrendement, dit is niet bepaald aan de hand van de P-set. De Commissie heeft deze waarde overgenomen uit het advies van de vorige Commissie. In de P-set daarentegen is nu sprake van stochastische volatiliteit in aandelenrendementen. Dat het advies over de standaarddeviatie voor de parameter voor het maximale aandelenrendement gelijk is gebleven aan het advies van 2019 heeft dus niet per se consequenties voor de P-set zoals genoemd in vraag 4.
Zijn de parameter sets uit 2019 in 2022 op een correcte wijze afgeleid uit de adviezen van de Commissie Parameters, waarop de Wet toekomst pensioenen gebouwd is? En kloppen de grafieken van DNB (vanwege de korte tijd licht de indiener alleen dit probleem eruit)?
Ja, DNB gebruikt bij het berekenen van de P-scenario’s de door de Commissie geadviseerde model- en kalibratiemethode. De genoemde grafieken kloppen en zijn in lijn met de (toelichting bij de) grafieken in hoofdstuk 5.1 (pag. 73–78) van het rapport van de Commissie Parameters 2022.
Kunt u de voorlopige adviezen van DNB (die maandag 12 december de adviezen 7 uur kregen voor de Tweede Kamer en die al een lovend artikel publiceerde over uitkomsten van DNB, terwijl de Kamerleden de stukken nog moest ontvangen) en de drie validaties, die door experts gedaan zijn, aan de Kamer doen toekomen?3, 4
Maandagmiddag 12 december is inzage verstrekt in concept-berekeningen. In de bijlage bij deze antwoorden treft u deze concept-berekeningen. Deze berekeningen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de berekeningen die in het definitieve rapport zijn opgenomen.
Ik vind het niet opportuun om conceptrapportages met uw Kamer te delen. Met conceptversies van adviezen of rapporten wordt de ruimte geboden aan onafhankelijke onderzoekers en externe experts om vrijelijk van gedachten te wisselen. Deze ruimte is nodig om tot een beter inzicht te komen. Ik kan u melden dat de validaties geen betrekking hadden op de berekeningen maar op enkele interpretaties van de resultaten.
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdag 21 december om 15.00 uur beantwoorden in verband met de eindstemmingen van de Wet toekomst pensioenen op 22 december?
Ja.
Bijlage concept-berekeningen
Verandering in nettoprofijt als gevolg van de overstap op het nieuwe contract
Verandering in pensioenverwachting door overgang op nieuwe contract met nieuwe scenario’s (december): links mediaan scenario; rechts 5%-percentiel (slechtweerscenario)
Verandering in pensioenverwachting door overgang op nieuwe contract met oude scenario’s (augustus)
Verandering in netto profijt en pensioenverwachting door overgang op nieuwe contract met nieuwe scenario’s.
Verandering in netto profijt en pensioenverwachting door overgang op nieuwe contract met oude scenario’s
De explosieve uitkomsten van het onderzoek van de Amerikaanse House Committee on Oversight and Reform naar de klimaatontwrichtende investeringsplannen van de liegende fossiele industrie |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek naar de fossiele industrie van het House Committee on Oversight and Reform in de VS en de nieuwe documenten die in december 2022 is vrijgegeven?1
Ja.
Erkent u dat uit het onderzoek blijkt dat de onderzochte fossiele bedrijven plannen maken om nog decennialang fossiele brandstoffen op te pompen?2
Ik heb het onderzoek gezien en kennis genomen van de conclusies.
Erkent u hoe problematisch dat is in het licht van de Parijs-doelstelling om de opwarming van de aarde tot 1,5 graden te beperken?
Voor het kabinet is het belangrijk dat we de doelen van Parijs halen en de opwarming van de aarde beperken tot 1,5⁰C. Het kabinet informeert u regelmatig over haar inzet en maatregelen op nationaal en internationaal niveau om de Parijs-doelstelling te halen, en de rol die bedrijven daarbij spelen.
Het is waar dat de investeringen van veel olie- en gasbedrijven niet in lijn zijn met het beperken van de mondiale opwarming tot 1,5⁰C. Het kabinet is van mening dat ook bedrijven zich moeten committeren aan de doelen van Parijs en daarnaar moeten handelen. Bedrijven hebben daarbij hun eigen verantwoordelijkheid. Dat geldt ook voor de olie- en gasbedrijven.
Tegelijkertijd is het beperken van de CO2-uitstoot een bredere verantwoordelijkheid dan alleen die van olie- en gasbedrijven en vergt bijdragen van een ieder. Het is bijvoorbeeld ook aan overheden en burgers om de juiste prikkels te geven aan bedrijven, zodat die hun investeringsgedrag aanpassen.
Op basis van internationale afspraken is het Europese en nationale klimaatbeleid gebaseerd op nationale emissies, waarvoor landen juridisch ook verantwoordelijk zijn. In het nationale klimaatbeleid vertaalt dat zich in klimaatdoelen om de uitstoot in Nederland en aan de schoorsteen te verminderen in 2030 en 2050.
In Nederland en de EU zijn bedrijven gehouden aan ambitieuze verduurzamingsdoelstellingen. Deze doelstellingen komen voort uit het Fit for 55-pakket van de Europese Unie en het Klimaat- en coalitieakkoord in Nederland. Het Europese Emission Trading System (ETS) en de Nederlandse aanvulling daarbovenop, de CO2-heffing, vormen de basis van het klimaatbeleid voor de industrie.
Daarnaast heeft dit kabinet ingezet op het maken van maatwerkafspraken met de 10–20 grootste industriële uitstoters en is de ambitie daarbij te komen tot substantiële additionele emissiereductie. Met een aantal van hen is inmiddels een Expression of Principles (EoP) getekend. Recent heb ik een brief gestuurd aan de Kamer over de voortgang van de maatwerkafspraken.3
De overheid stimuleert met subsidieregelingen, beprijzing, normering, aanleg van infrastructuur, stimulering van innovatie, versnelde opschaling en bevordering van internationale samenwerking van industriële (met name Europese) consortia (o.a. via de Important Projects of Common European Interest (IPCEI)).
Bij overheidssteun verwacht het kabinet wederkerigheid van gesteunde bedrijven. Bijvoorbeeld: naast emissiereductie behoud van de economische activiteiten en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid en verbetering van de leefomgeving (o.a. reductie van stikstofemissies).
Het kabinet rekent de verduurzamingsprestaties van bedrijven af op resultaten, en dat geldt ook ten aanzien van de activiteiten van raffinaderijen in Nederland. Het kabinet verwacht van deze bedrijven versnelde investeringen in hun verduurzaming, bijvoorbeeld als onderdeel van de maatwerkafspraken.
Wat is uw reactie op de interne uitwisseling tussen de CEO en de «Board of Directors» van Chevron waaruit blijkt dat het bedrijf de concurrentie in de energiesector zich ziet terugtrekken uit olie en gas, maar ervoor kiest vast te houden aan de strategie om te blijven investeren in fossiele brandstoffen om zo hun positie binnen de sector te consolideren?
Chevron is een Amerikaans bedrijf dat internationaal opereert. Het kabinet kan internationale bedrijven geen strategie voorschrijven en buiten Nederland dwingen maatregelen te nemen.
Wat is uw reactie op het interne verslag van BP uit 2017 waaruit blijkt dat het bedrijf, in weerwil van hun publieke steun voor het Parijsakkoord, plannen maakte om nieuwe olievelden te ontwikkelen en zich daarnaast te richten op de meest winstgevende bestaande velden?
Zie ook de strekking van mijn reactie op vraag 4.
Ook met BP ben ik in gesprek over hun inzet voor verduurzaming in Nederland.
Het is aan bedrijven om te bepalen waar ze in investeren; de doelstellingen voor verduurzaming zijn leidend voor dit kabinet.
Bedrijven die in Nederland opereren, moeten in Nederland investeren om de uitstoot van CO2 snel naar beneden te brengen. Als bedrijven dat niet doen, lopen bedrijven tegen hoge kosten aan door de Nederlandse CO2-heffing en de emissiehandel in de EU.
Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, zet het kabinet in op ambitieuze, bindende maatwerkafspraken met grote uitstoters, zoals BP, om hun uitstoot verder naar beneden te brengen en de verduurzaming van productie in Nederland te versnellen.
Wat is uw reactie op de interne correspondentie van BP waaruit blijkt dat de bedrijfsleiding vindt dat ze geen verplichting hebben om minder broeikasgassen uit te stoten en dat ze alleen minder zullen gaan uitstoten wanneer dit vanuit commercieel oogpunt een logische stap zou zijn?
In het kader van de maatwerkafspraken is het kabinet ook met BP in gesprek om hun investeringen in verduurzaming naar voren te halen en tot een versnelde en additionele reductie van CO2 te komen.
Zie ook mijn antwoord bij vraag 5.
Erkent u dat uit het onderzoek blijkt dat deze fossiele bedrijven geen echte plannen hebben om hun broeikasgasemissies te reduceren in lijn met het Parijsakkoord en over te stappen naar duurzame energiebronnen?
De voorwaarde van het kabinet om te komen tot maatwerkafspraken met de grootste uitstoters, waaronder de raffinaderijen, is dat ze komen met een transitieplan om op termijn (uiterlijk in 2050) in Nederland netto-nul emissies te bereiken, naast aandacht voor de vermindering van ketenemissies (scope 3).
Wat is uw reactie op de interne correspondentie van BP waaruit blijkt dat hun strategie is om weerstand te bieden aan klimaatmaatregelen of ze in het geheel te blokkeren?
Met BP ben ik in gesprek over hun inzet voor verduurzaming in Nederland en ben ik voornemens tot maatwerkafspraken te komen. BP is in onze gesprekken constructief en ambitieus.
Zie ook mijn reactie op vraag 5.
Wat is uw reactie op het feit dat Shell en BP weten dat een belangrijk onderdeel van hun «klimaatplan» de uitstoot niet daadwerkelijk omlaag zal brengen?
Shell en BP zijn internationaal opererende bedrijven. Het kabinet kan internationale bedrijven geen strategie voorschrijven en buiten Nederland dwingen maatregelen te nemen. Bedrijven in Nederland moeten investeren om de uitstoot van CO2 snel naar beneden te brengen. Als bedrijven dat niet doen, lopen bedrijven tegen hoge kosten aan door de Nederlandse CO2-heffing en de emissiehandel in de EU.
Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, ben ik in gesprek met de grootste uitstoters om via bindende maatwerkafspraken de uitstoot verder naar beneden te brengen.
Wat vindt u daarvan in het kader van de exorbitante winsten die deze fossiele bedrijven maken terwijl burgers de rekening krijgen gepresenteerd?
De markt reageert op vraag en aanbod en wordt tevens beïnvloed door tal van zaken, zoals bijvoorbeeld geopolitieke ontwikkelingen. Dat zijn kenmerken van een vrije markt. Echter, het kabinet vindt het tegelijkertijd belangrijk dat de energierekening voor huishoudens betaalbaar blijft en neemt daarom mitigerende maatregelen, zoals het verlagen van de btw op brandstoffen en de koopkrachtreparatie via de energierekening.
Het kabinet verwacht van deze bedrijven versnelde investeringen in hun verduurzaming, bijvoorbeeld als onderdeel van de maatwerkafspraken.
Erkent u dat deze fossiele bedrijven nog steeds investeren in desinformatie campagnes over het klimaat? Zo nee, waarom niet?
Ik veroordeel uiteraard het verspreiden van desinformatie. In hoeverre de door u aangehaalde bedrijven zich daar schuldig aan maken kan ik niet beoordelen.
Erkent u dat uit het onderzoek blijkt dat deze fossiele bedrijven zich groen voordoen terwijl ze dat niet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik beoordeel bedrijven op hun prestaties om de klimaatdoelstellingen van Nederland en Europa te halen. Ik laat mij daarbij leiden door feiten. Veel bedrijven werken hard aan de transformatie naar duurzame circulaire processen. Dat bedrijven hun investeringen en inspanningen op het gebied van verduurzaming aandacht geven, vind ik niet opmerkelijk.
Wat vindt u ervan dat deze fossiele bedrijven informatie hebben achtergehouden voor het Amerikaanse onderzoek?
Ik kan helaas niet alle bronnen en details verifiëren. Uiteraard dienen bedrijven zich aan de wet te houden en mee te werken aan wettelijk voorgeschreven onderzoeken.
Hoe beoordeelt u in het algemeen de handelwijze van deze fossiele bedrijven? Bent u bereid deze bedrijven naar aanleiding van het Amerikaanse onderzoek op het matje te roepen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal deze bedrijven naar aanleiding van het Amerikaanse onderzoek niet op het matje roepen. Met bedrijven die in Nederland opereren, ben ik in gesprek over hun inzet voor duurzaamheid in Nederland. Het kabinet rekent bedrijven af op resultaten om de doelen te halen.
Erkent u dat de tactieken die de fossiele industrie hanteert eerder door de tabaksindustrie werden gebruikt om te voorkomen dat hun dodelijke producten aan banden zouden worden gelegd? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De fossiele industrie en de tabaksindustrie zijn twee verschillende sectoren. Voor de fossiele industrie bestaan in elk geval mogelijkheden om te verduurzamen door om te schakelen naar schone energie en chemie.
In hoeverre is het Nederlandse klimaatbeleid gehinderd of vertraagd door dit soort gedrag van fossiele en andere klimaatvervuilende bedrijven?
In hoeverre het klimaatbeleid in het verleden door bedrijven is gehinderd of vertraagd is niet bekend. Het klimaatbeleid is nu wettelijk verankerd, zowel nationaal als Europees. De doelen richting 2030 en 2050 staan vast. Daarbinnen probeert dit kabinet de verduurzaming van de industrie te versnellen en extra CO2-winst te behalen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar in welke mate fossiele bedrijven dit gedrag ook in Nederland vertonen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ga ik geen onderzoek naar doen. Prioriteit van dit kabinet is het halen van de wettelijke verankerde klimaatdoelen en verduurzaming van de industrie.
Welk bewijs heeft u dat deze fossiele bedrijven in Nederland en in de EU niet dezelfde tactieken hanteren om de energietransitie te vertragen?
Dat bewijs heb ik niet.
Acht u deze bedrijven betrouwbare onderhandelingspartners in het kader van het halen van de Nederlandse klimaatdoelen, bijvoorbeeld bij de steun voor carbon capture and storage (CCS) of bij het maken van de maatwerkafspraken? Zo ja, waar baseert u dat vertrouwen op? Zo nee, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ja. Mijn inzet is om met grote uitstoters bindende maatwerkafspraken te maken.
Waarom krijgen deze liegende bedrijven van u subsidie om hun praktijken te «verduurzamen», opgehoest door de Nederlandse belastingbetaler, terwijl ze al decennialang financieel profiteren van het vernietigen van de aarde, nu nog steeds gigantische winsten maken en plannen maken om te blijven investeren in fossiele brandstoffen?
De inzet van mijn beleid is dat bedrijven met een ambitieuze verduurzamingsagenda hun productie in Nederland houden en in Nederland verduurzamen. Daarmee creëren we nieuw verdienvermogen voor Nederland en kan Nederland tot de koplopers behoren in de verduurzaming van de industrie. Dit vraagt ambitieuze verduurzamingsplannen van de bedrijven en stimulerende randvoorwaarden van de overheid.
Bedrijven die willen verduurzamen, worden door de overheid ondersteund om de transitie te maken met subsidies voor verduurzaming en innovatie, door in te zetten op het tijdig beschikbaar maken van hernieuwbare energie en de daarvoor benodigde infrastructuur. Dat betekent niet dat alle bedrijven de verduurzaming zullen meemaken. Ik verwijs voor de details naar mijn Kamerbrief over de verduurzaming van de industrie4.
Heeft u in de gesprekken met Shell, ExxonMobil en BP over steun voor CCS en de maatwerkafspraken als harde randvoorwaarde voor subsidie op zijn minst geëist dat hun internationale investeringsplannen in lijn zijn met de 1,5 graden doelstelling van Parijs? Zo nee, waarom niet?
Nee. Shell, Ex1xonMobil en BP zijn internationaal opererende bedrijven. Ik kan internationale bedrijven niet dwingen en een strategie voorschrijven voor hun internationale investeringsplannen.
Op basis van internationale afspraken is het Europese en nationale klimaatbeleid gebaseerd op nationale emissies, waarvoor landen juridisch ook verantwoordelijk zijn.
In het nationale klimaatbeleid vertaalt dat zich in klimaatdoelen om de uitstoot in Nederland en aan de schoorsteen te verminderen in 2030 en 2050. Daarover zijn in het Coalitieakkoord afspraken gemaakt, ook voor de industrie, en in het beleidsprogramma zijn daarvoor maatregelen uitgewerkt om de uitstoot van bedrijven te verminderen, o.m. via de aangescherpte CO2-heffing en de maatwerkafspraken.
Door eerder dan anderen in te zetten op duurzaamheid en duurzaam produceren, kunnen bedrijven een koploperspositie innemen en zich door innovatie blijvend onderscheiden.
De overheid stimuleert met subsidieregelingen, normering, innovatie, versnelde opschaling en bevordering van internationale samenwerking van industriële (met name Europese) consortia (o.a. via de IPCEI).
Hoe vaak heeft u het afgelopen jaar met deze fossiele bedrijven gesproken? Wat waren bij deze ontmoetingen de onderwerpen die werden besproken?
Ik spreek regelmatig met de grote uitstoters, waaronder fossiele bedrijven. Ik heb gesprekken met deze bedrijven over hun strategie en verduurzamingsplannen. Daarbij draag ik de inzet van dit kabinet uit, zoals in mijn reactie bij vraag 3 beschreven.
Kunt u vanaf nu al uw gesprekken met deze fossiele bedrijven openbaar maken en aangeven welke onderwerpen werden besproken? Zo nee, waarom niet?
De agenda is openbaar dus u kunt zien wanneer ik met bedrijven spreek. De inhoud van die gesprekken is regelmatig bedrijfsvertrouwelijk; in die gevallen is de inhoud derhalve niet openbaar te maken. Daar waar meer algemene (niet bedrijfsspecifieke) bespreekpunten aan de orde komen, geldt die restrictie niet. Het kabinet is vanzelfsprekend gehouden aan de Wet open overheid (Woo).
Kunt u al deze vragen separaat beantwoorden?
Ja.
De eetstoornis ARFID |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Is bekend hoeveel kinderen en volwassenen in Nederland kampen met de eetstoornis Avoidant/Restrictieve Food Intake Disorder (ARFID)?
ARFID is pas relatief recent, in 2013, erkend als eetstoornis. Het wordt nog niet altijd erkend en herkend door kinderen, ouders en professionals. Het is niet bekend hoeveel kinderen en volwassenen er aan ARFID lijden. In het adviesrapport van de Gezondheidsraad over eetstoornissen, dat u van de zomer ontvangen heeft, wordt geschat dat zo’n 3% van de kinderen ARFID heeft1. Schattingen gaan verder uit van ca. 1% van de volwassenen in Nederland.
Hoeveel kinderen en volwassenen krijgen momenteel een behandeling voor ARFID? Hoeveel kinderen en volwassenen staan op een wachtlijst voor een behandeling?
Het is niet bekend hoeveel kinderen en volwassenen momenteel een behandeling voor ARFID krijgen of op een wachtlijst staan specifiek voor een behandeling van ARFID.
Hoeveel behandelplekken zijn er in Nederland voor ARFID? Bij hoeveel klinieken en zorginstanties kunnen jongeren en volwassenen met deze aandoening terecht? Hoe is de spreiding over het land?
Er is geen landelijk inzicht in het aantal instellingen dat behandelingen voor ARFID aanbiedt. Er zijn in Nederland 4 zeer gespecialiseerde centra op het gebied van eetstoornissen zoals ARFID: de SEYS-centra. Maar ook reguliere GGZ-instellingen bieden behandelingen aan voor eetstoornissen, zoals ARFID. Op de website eetstoornissenkaart2 kunnen ouders en zorgprofessionals zorgaanbieders vinden die behandelingen aanbieden voor eetstoornissen en bekijken of ze ook behandelingen hebben voor ARFID.
Is er volgens u voldoende (specialistische) kennis in Nederland over ARFID? Zijn er opleidingen die specifiek aandacht besteden aan de behandeling van ARFID? Zo ja, waar kunnen (aankomende) hulpverleners deze opleidingen volgen?
In de meeste opleidingen voor psychologen en psychiaters wordt aandacht besteed aan eetstoornissen, waaronder ARFID. De GGZ zorgstandaard noemt ARFID ook als één van de vier eet-en voedingsstoornissen. ARFID is sinds 2013 erkend als eetstoornis en opgenomen in de DSM-53. De DSM-5 wordt gebruikt door verschillende professionals, zoals psychologen, artsen, kinderartsen en specialisten.
Vanuit VWS wordt de ketenaanpak eetstoornissen (K-EET) gesubsidieerd. K-EET heeft zich o.a. als doel gesteld om meer kennis over eetstoornissen, zowel bij ouders als professionals te verbeteren. Daartoe is K-EET o.a. bezig om de eerdergenoemde zorgstandaard eetstoornissen bekend te maken. Ook is er een website, de First Eet Kit, opgezet met informatie voor ouders, jongeren en professionals over eetstoornissen.
Verschillende instellingen bieden daarnaast (aanvullende) cursussen aan over eetstoornissen, waar ARFID onder valt. Zo geeft o.a. de Nederlandse Academie voor Eetstoornissen regelmatig scholingen over eetstoornissen, waaronder ARFID. Hun opleiding in het voorjaar begint eind februari. Het advies van de Gezondheidsraad over eetstoornissen, dat u afgelopen zomer ontvangen heeft, schetst dat er nog relatief weinig onderzoek gedaan is naar ARFID. Dit zal in de komende jaren verder ontwikkeld moeten worden.
Op welke manier worden toekomstige huisartsen voldoende voorbereid op het herkennen van eetstoornissen als ARFID?
De huisartsgeneeskundige opleidingen bepalen ieder hun eigen curriculum, zij doen dit volgens het landelijk opleidingsplan van Huisartsopleiding Nederland. In dit opleidingsplan is onder andere opgenomen dat huisartsen eetstoornissen bij kinderen en jongeren moeten kunnen signaleren en de diagnose en behandelmogelijkheden met patiënten (en evt. ouders) moeten kunnen bespreken. Stichting Kiem heeft daarnaast een signalenkaart gemaakt over eetstoornissen die huisartsen kunnen gebruiken4. Wanneer huisartsen zich afvragen of een jongere een eetstoornis heeft en wat de juiste behandeling daarvoor is, kunnen zij op werkdagen bellen met experts op het gebied van eetstoornissen om te overleggen.
Is er bij consultatiebureaus voldoende kennis aanwezig op het gebied van (beginnende) eetstoornissen? Worden ouders hier actief op gewezen? Worden er bij consultatiebureaus gebruik gemaakt van vragenlijsten zoals NIAS (Nine Item Avoidant/restrictive food intake disorder Screen)?
Consultatiebureaus vallen onder de jeugdgezondheidszorg. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) ontwikkelt – in werkgroepen bestaande uit professionals – richtlijnen voor professionals in de jeugdgezondheidszorg. Er is een richtlijn voeding en eetgedrag. ARFID is op dit moment nog niet opgenomen in deze richtlijn. Herziening van de richtlijn is voorzien voor 2024. Betrokkenen kunnen – voorafgaand aan deze herziening – een mail sturen naar de betreffende mailbox met vragen en/of suggesties voor aanvullingen over deze richtlijn. De werkgroep bepaalt dan of ARFID wordt opgenomen in de richtlijn, en wat er over opgenomen wordt.
Op dit moment wordt – voor zover bekend – bij consultatiebureaus geen gebruik gemaakt van vragenlijsten zoals het NIAS. Voor kinderen is op dit moment de vragenlijst EDY-Q beschikbaar. Deze is onlangs vertaald naar het Nederlands.
Is er voorlichtingsmateriaal om ouders bekend te maken met eetstoornissen zoals ARFID, die zich vaak op jonge leeftijd al ontwikkelen?
De website First Eet Kit is – met behulp van subsidie van het Ministerie van VWS – door K-EET ontwikkeld. Op deze website kan informatie gevonden worden over verschillende eetstoornissen, waaronder ARFID. Er staan eveneens linkjes naar (animatie) video’s met meer informatie over ARFID en een filmpje voor ouders met tips wat zij kunnen doen als hun kind op een wachtlijst staat voor de behandeling van ARFID. Er wordt een nieuwe animatiefilm in het Nederlands gemaakt.
Ook op de website van het voedingscentrum is algemene informatie over eetstoornissen waaronder ARFID vindbaar.
Is er een moment in de opleiding waarin pedagogisch medewerkers in de kinderopvang en leraren in het basisonderwijs geattendeerd worden op eetstoornissen zoals ARFID?
Pedagogisch medewerkers worden opgeleid om kinderen van 0 tot 12 op te vangen en te verzorgen. Eetstoornissen of andere psychische problemen of ziektes vormen geen onderdeel van de opleiding tot pedagogisch medewerker. Pedagogisch medewerkers volgen de kinderen in hun ontwikkeling en hebben een signalerende functie. Ze kunnen met ouders in gesprek wanneer hen dingen opvallen en hen doorverwijzen naar de juiste instanties, en ouders kunnen bij problemen ook het gesprek met hen aangaan. Er kan van pedagogisch medewerkers niet verwacht worden dat zij kennis hebben van alle mogelijke (psychische) aandoeningen.
De Pabo’s zijn in Nederland zelf verantwoordelijk voor het curriculum op hun instellingen. Ook voor basisschoolleraren geldt dat zij niet op de hoogte kunnen zijn van alle mogelijke aandoeningen. In algemene zin is er op de Pabo’s wel aandacht voor een gezonde leefstijl. Binnen het project «Gezonde Kinderopvang» en «Gezonde School» is er op kinderdagverblijven en scholen ook aandacht voor een gezonde leefstijl van kinderen.
Hoe wordt in de plannen voor gratis schoolmaaltijden rekening gehouden met kinderen die een (beginnende) eetstoornis hebben? Is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ervan op de hoogte dat dwang om bepaalde producten te eten zeer schadelijke gevolgen kan hebben? Zo ja, hoe wordt dit meegenomen in de plannen?
Bij de organisatie van maaltijden op school zal geen sprake zijn van dwang om bepaalde producten te eten, het eten van maaltijden op school zal op vrijwillige basis geschieden. Omdat het ingewikkeld is om vanuit één centraal punt met alle mogelijke voedselvoorkeuren rekening te houden, bijvoorbeeld voorkeuren in verband met ARFID, maar ook bepaalde voedselallergieën en religieuze voedselvoorschriften, vereist dit maatwerk op school- en/of kindniveau. In de huidige plannen voor gratis schoolmaaltijden heeft de school daarom ook de uiteindelijke regie in de keuze voor een passende invulling van de schoolmaaltijden. In het geval van een leerling met een (beginnende) eetstoornis, kan er middels overleg tussen de school en ouders/leerling naar een passende oplossing voor de leerling worden gezocht.
Het artikel ‘Landbouw ook aan de lat voor nitraat uit de stad' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Landbouw ook aan de lat voor nitraat uit de stad»?1
Ja.
Klopt het dat de benoemde nitraat meetpunten buiten landbouwgebied worden meegewogen in de beoordeling van de grondwaterkwaliteit die door de Nitraatrichtlijn beschermd moet worden en naar de Europese Unie (EU) gerapporteerd wordt?
Nee, dit klopt niet. De resultaten voor de meetpunten in andere typen gebieden (natuur en overig) worden niet meegewogen in de Nederlandse beoordeling van de grondwaterkwaliteit in de categorie landbouw die naar de EU gerapporteerd wordt.
Op grond van artikel 10 van de Nitraatrichtlijn moet een lidstaat eens in de vier jaar verslag uitbrengen over de implementatie en effecten van deze richtlijn die als doel heeft «de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen». Het RIVM stelt hiertoe in opdracht van het rijk eens in de vier jaar een rapport op dat de Nitraatrapportage wordt genoemd. De laatste Nitraatrapportage (Rapport Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland; toestand (2016–2019) en trend (1992–2019)) is u aangeboden 23 november 2020 (Kamerstuk 33 037, nr. 378). Deze rapportage, in het Nederlands en naderhand in een Engelse vertaling, is ook aangeboden aan de Europese Commissie.
In de Nederlandse Nitraatrapportage zijn de meetresultaten van meetpunten van het Landelijk Meetnet Grondwater (hierna: LMG) die buiten landbouwgebied liggen niet meegewogen in de vaststelling van toestand en trends voor de land- en tuinbouw. Wel geeft de Nitraatrapportage op pagina 154 in figuur 5.1 (zie hieronder) een overzicht van meetpunten uit drie verschillende categorieën: landbouw, natuur en overig. De gemiddelde nitraatconcentratie van de meetpunten in de categorie overig bedraagt 15 mg/liter.
De Europese Commissie heeft het Joint Research Center (hierna: JRC) opdracht gegeven om een rapportage op te stellen die een overzicht geeft van de implementatie van de Nitraatrichtlijn binnen de EU, op basis van de monitoringsdata die door de lidstaten zijn aangeleverd. Dit wordt de «landenrapportage» genoemd.2 In het kader van deze landenrapportage is een lidstaat verplicht om alle monitoringsdata die gebruikt is voor de nationale nitraatrapportage te uploaden naar de Europese Commissie. Hier heeft Nederland in 2020 aan voldaan en deze dataset omvat ook de meetpunten uit de categorie natuur en overig, conform figuur 5.1 (zie hierboven).
De instructies van de Europese Commissie voor het uploaden van de monitoringsgegevens maakt geen onderscheid in categorieën. Het JRC gebruikt dus de gehele dataset van de nationale nitraatrapportage voor de landenrapportage, en daarbij dus ook meetpunten die buiten het landbouwgebied liggen. Op basis van de van Nederland ontvangen Nitraatrapportage had het JRC kunnen vaststellen deze Nederlandse dataset ook data bevat uit niet-agrarische bronnen. De Europese Commissie heeft de data in de landenrapportage gebruikt als toelichting in de derogatiebeschikking.
Ongeacht de vraag of de Europese Commissie zorgvuldig met de Nederlandse data is omgegaan, is het door de Europese Commissie eventueel wel meewegen van niet-agrarische data, niet nadelig voor de situatie van de waterkwaliteit in Nederland. Dit omdat de gemiddelde nitraatconcentraties van de meetpunten in de categorieën natuur en overig (niet landbouw) gemiddeld lager zijn dan de gemiddelde nitraatconcentraties uit de categorie «landbouw».
Hoeveel meetpunten liggen er buiten landbouwgebied?
In het LMG zitten ongeveer 350 meetlocaties. Van deze 350 meetlocaties liggen er ongeveer 220 in landbouwgebied, ruim 70 in natuurgebied en ruim 60 behoren tot de selectie «overig gebied». De punten in landbouwgebied worden in de Nitraatrapportage verder uitgewerkt naar bodemtype en regio. De andere meetpunten niet. Zie ook het antwoord bij vraag 2. Voor meer algemene informatie over de in Nederland bestaande meetnetten zie ook de door de RIVM opgestelde Feitenrapportage grondwaterkwaliteitsmeetnetten3.
Wat is het aandeel van deze meetpunten in de normoverschrijding en de trendontwikkeling?
Zoals beschreven bij vraag 2, maken de meetpunten buiten landbouwgebied geen deel uit van de beoordeling van de toestand en trend voor de door landbouw beïnvloede locaties in de Nederlandse Nitraatrapportage. Omdat de gemiddelde nitraatconcentraties van de meetpunten in de categorieën natuur en overig (niet landbouw) gemiddeld lager zijn dan in de categorie «landbouw», dragen deze meetpunten niet bij aan normoverschrijding in de JRC-landenrapportage.
Bent u van mening dat dergelijke meetpunten niet meegewogen zouden moeten worden in de Nitraatrichtlijn, die gaat om verontreiniging van water door agrarische bronnen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat deze meetpunten niet meegewogen moeten worden bij het aandeel agrarische bronnen. Deze meetpunten maken dan ook, zoals beschreven bij vraag 2, geen deel uit van de Nederlandse beoordeling van de grondwaterkwaliteit op de mate van verontreiniging uit agrarische bronnen en het vaststellen van de effecten van het mestbeleid waarmee Nederland de Nitraatrichtlijn implementeert. Overigens, zoals eerder beschreven, is het door de EU wel meewegen van deze meetpunten niet nadelig voor de Europese beoordeling van de waterkwaliteit in Nederland.
Wat zijn de criteria voor het opstellen van het meetnet en kunt u deze met de Kamer delen?
Lidstaten hebben met inachtneming van bijlage V van Nitraatrichtlijn en instructies van de Europese Commissie de mogelijkheid om hier zelf invulling te geven zodat voldoende rekening kan worden gehouden met regionale omstandigheden, zoals bodemgesteldheid en geohydrologie. Zoals ik u eerder heb laten weten via bij brief van 8 april 2022 (Kamerstuk, 33 037, nr. 438) moeten lidstaten met het meetnet voldoen aan doelen met betrekking tot de trendbepaling en toestandsbepaling. Trendbepaling is gericht op de ontwikkeling in de tijd van de waterkwaliteit in relatie tot die van de landbouwpraktijk. Toestandsbepaling gaat over het vaststellen van de huidige toestand van de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit zodanig dat in beeld kan worden gebracht in welke mate de doelen worden gerealiseerd. Landen zijn vrij om de methode te kiezen die, gelet op de specifieke bodemkenmerken van dat land, voldoet aan de doelen. In de eerdergenoemde Kamerbrief is meer uitleg gegeven over de manier waarop Nederland voldoet aan die doelen. Aanvullend kan meer informatie gevonden worden over het LMG in de door het RIVM opgestelde Feitenrapportage grondwaterkwaliteitsmeetnetten.
In welke rapportages zijn de resultaten van deze meetpunten meegenomen en kunt u deze met ons delen?
Over de meetpunten buiten agrarisch gebied wordt door Nederland gerapporteerd in: de Nitraatrapportage (Rapport Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland; toestand (2016–2019) en trend (1992–2019)) (Kamerstuk, 33 037, nr. 378); de LMG-webrapportage over nitraat: toestand 2015–2018. (Nitraat – toestand 2015–2018 | RIVM). Van deze webrapportage verschijnt binnenkort een geactualiseerde versie. de Stroomgebiedsbeheerplannen Rijn, Maas, Schelde en Eems 2022–2027 (Kamerstuk, 2022D10712) (Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 – Helpdesk water).
Aanvullend rapporteert de Europese Commissie in de Landenrapportage van de JRC over deze meetpunten op de volgende website:
De dreigende stop van nachttochten van watertaxi’s naar en tussen de Waddeneilanden |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Watertaxi's naar Waddeneilanden dreigen allemaal te stoppen met nachttochten: «Dit is een probleem voor alle eilanden»»?1
Ja.
Herkent u het belang van de watertaxi’s voor de Waddeneilanden en haar inwoners en deelt u de zorgen van de eilanders en gemeentebesturen over het afschalen of staken van de dienstverlening door de watertaxibedrijven?
De bereikbaarheid van de Waddeneilanden is zeer belangrijk. Duurzame bereikbaarheid van de Waddeneilanden is ook één van de uitgangspunten van de Agenda voor het Waddengebied 2050. Watertaxi’s vormen een belangrijke aanvulling op de reguliere veerdiensten. Daarmee kunnen passagiers ook buiten de dienstregeling van de veerboten om, van en naar de eilanden worden vervoerd. Snelle motorboten (in het spraakgebruik watertaxi’s) mogen 24 uur per dag vervoer van personen aanbieden, maar tussen zonsondergang en zonsopgang geldt voor de hoofdvaarwegen/veerbootroutes een snelheidsbeperking: ze mogen dan niet sneller dan 20 kilometer per uur varen. Buiten de hoofdvaarwegen/veerbootroutes geldt 24/7 een maximum snelheid van 20 km/u, ongeacht met welk mechanisch voortbewogen schip wordt gevaren. Daar zijn verschillende redenen voor. In de eerste plaats is in het Natura2000 beheerplan Waddenzee 2016–2022 als mitigerende maatregel opgenomen dat snelle motorboten tussen zonsondergang en zonsopkomst niet sneller mogen varen dan 20 km/u.
Als een ondernemer sneller wil varen, moet bij de provincie een vergunning vanwege de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. Ten behoeve van deze aanvraag zal een Passende Beoordeling worden gevraagd.
Voor wat de nautische veiligheid betreft, geldt de snelheidsbeperking al sinds begin jaren tachtig van de vorige eeuw. Sinds eind jaren negentig van de vorige eeuw is het toegestaan sneller te varen dan 20 km/u met snelle motorboten tussen zonsopgang en zonsondergang in de hoofdvaarwegen en veerbootroutes. Om ook tussen zonsondergang en zonsopgang sneller te mogen varen, zal door de bevoegde autoriteit een aanwijzing van een vaarwater moeten plaatsvinden waar voor snelle motorboten een andere maximum snelheid geldt dan 20 km/u. De snelheidsbeperking voor snelle motorboten tussen zonsondergang en zonsopgang was ook al opgenomen in de Aanwijzing Staatsnatuurmonument Waddenzee II (1993) en in de Planologische Kernbeslissing Derde Nota Waddenzee (2006).
Deelt u de opvatting dat in geval van spoed, bijvoorbeeld wegens medische omstandigheden of voor andere maatschappelijke belangen zoals scholierenvervoer, snelvaren gerechtvaardigd is?
In geval van dringende redenen (urgent ziekenvervoer, verstoring van de openbare orde die inzet van de politie vraagt, reddings-, bergings-, opsporings-, en patrouille-operaties) is de maximum snelheid niet van toepassing en mag, met inachtneming van de wettelijke inrichtings- en bemanningseisen2, met een snelle motorboot tussen zonsopkomst en zonsondergang sneller worden gevaren in hoofdvaarwegen/veerbootroutes dan 20 kilometer uur (daarbuiten blijft de maximum snelheid van 20 km/u gelden). De lijst met dringende redenen is vastgesteld op grond van de Scheepvaartverkeerswet en uitbreiding ervan is alleen mogelijk door aanpassing van het besluit.
Welke concrete acties hebt u, sinds het recentelijk bekend worden van de problemen, ondernomen richting de gemeentebesturen, het provinciebestuur, en de verschillende watertaxibedrijven?
Snelle motorboten, ingezet voor vervoer van personen (watertaxi’s) vormen een belangrijke aanvulling op de reguliere veerdiensten. Daarmee kunnen passagiers, ook buiten de dienstregeling van de veerboten om, van en naar de eilanden worden vervoerd. De hoofdregel is dat watertaxi-ondernemers 24 uur per dag vervoer mogen aanbieden maar tussen zonsondergang en zonsopgang geldt voor de hoofdvaarwegen/veerbootroutes een snelheidsbeperking: ze mogen dan niet sneller dan 20 kilometer per uur varen. Buiten de hoofdvaarwegen/veerbootroutes geldt 24/7 een maximum snelheid van 20 km/u, ongeacht met welk mechanisch voortbewogen schip wordt gevaren.
De snelheidsbeperking tot 20 km/u is vastgelegd in het Binnenvaartpolitiereglement, de Regeling Snelle Motorboten Rijkswateren 1995 en Verkeersbesluiten van de HID van RWS NN. Het Binnenvaartpolitiereglement kent de wettelijke mogelijkheid om (delen van) vaarwegen aan te wijzen waar deze snelheidsbeperking niet van toepassing of waar een andere maximum snelheid van toepassing is. De aanvraag wordt getoetst aan de nautische veiligheid. Voor het snel varen overdag door watertaxi’s is die aanwijzing al geschied.
De snelheidsbeperking voor snelle motorboten tussen zonsondergang en zonsopgang was ook al opgenomen in de Aanwijzing Staatsnatuurmonument Waddenzee II en in de Planologische Kernbeslissing Derde Nota Waddenzee. In het Natura 2000 Beheerplan Waddenzee is nachtelijke snelheidsbeperking voor snelle motorboten (waaronder watertaxi’s) opgenomen als mitigerende maatregel. Ondernemers die daar van af willen wijken, moeten zich wenden tot de provincie (bevoegd gezag in het kader van de Wet natuurbescherming). De aanvraag moet vergezeld gaan van een passende beoordeling die inzicht geeft in mogelijke effecten van het sneller varen dan 20 km/u met snelle motorboten tussen zonsondergang en zonsopgang.
Samenvattend: volgens de hoofdregel is nachtelijk vervoer van personen met snelle motorboten (watertaxi’s) dus toegestaan, maar er mag dan niet harder dan 20 km/u worden gevaren. Voor zover er geen sprake is van uitzonderingsgeval (zie antwoord op vraag 3), mogen snelle motorboten (watertaxi’s) ’s nachts alleen met een hogere snelheid dan 20 km/u varen als daarvoor eerst een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen én een aanwijzingsbesluit op grond van het Binnenvaartpolitiereglement is genomen.
Er is op ambtelijk niveau contact geweest met de gemeente Ameland, de provincie Fryslân en de Veiligheidsregio Fryslân. Hierbij is in de eerste plaats gesproken over de mogelijkheden en onmogelijkheden van nachtelijk watertaxivervoer binnen de geldende wetgeving. In de tweede plaats is gesproken over de, op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, uitgevoerde natuurtoets naar effecten van nachtelijk snelvaren op de natuur; geconstateerd is dat een ondernemer die ’s nachts met watertaxi’s toch sneller dan 20 km/u wil mogen varen, hiervoor in ieder geval een passende beoordeling moet (laten) uitvoeren (in het kader van de vergunningsprocedure op grond van de Wet natuurbescherming). Tenslotte is nog gesproken over de incidenten waarbij, in afwijking van de snelheidsbeperking, wel sneller mag worden gevaren dan 20 km/u. Die uitzonderingsgevallen (zie ook antwoord op vraag 3) zijn op zich duidelijk maar afgesproken is om voor de uitvoeringspraktijk daar nog meer handen en voeten aan te geven; dit wordt nog nader uitgewerkt in een concreet voorstel.
Rijkswaterstaat heeft al langer contact met de watertaxi-ondernemer op Ameland. Naar aanleiding van de melding van die ondernemer dat hij wil stoppen met de dienstverlening in de nachtelijke uren, heeft Rijkswaterstaat opnieuw contact met hem gezocht. Hierbij is afgesproken dat samen met de provincie en de gemeente een nader overleg zal worden belegd met hem over de achtergrond van zijn besluit en over mogelijke oplossingen binnen de geldende regelgeving. Zoals ik ook in het Commissiedebat Maritiem heb aangegeven, bekijken we daarbij ook in hoeverre dit ook speelt op andere Waddeneilanden.
Overigens is er met regelmaat overleg geweest met de watertaxi-ondernemers vanuit het gehele Waddengebied over dit onderwerp. Daarbij wordt onder andere gesproken over de vraag of de regelgeving helder genoeg is.
Welke oplossingen worden op dit moment onderzocht en zijn die al met de watertaxibedrijven besproken?
Zie antwoord vraag 4.
Welke pogingen zijn ondernomen om de dienstverlening te continueren voor de korte termijn, hangende het bereiken van een definitieve oplossing?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om samen met de watertaxibedrijven te verkennen voor welke type tochten, onder welke omstandigheden en voor welke beroepsgroepen (als passagier) snelvaren in het donker toegestaan zou kunnen worden? Welk tijdspad hebt u daarbij voor ogen?
Zie antwoord vraag 4.
De studie 'Autopsy-based histopathological characterization of myocarditis after anti-SARS-CoV-2-vaccination' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de vorige maand in «Clinical Research in Cardiology» verschenen studie (van Schwab e.a.), getiteld «Autopsy-based histopathological characterization of myocarditis after anti-SARS-CoV-2-vaccination»?
Ik ben bekend met de betreffende studie. Ik ben in het commissiedebat van 15 december jl. op deze studie ingegaan naar aanleiding van vragen van het lid Van Houwelingen (FvD).
Is wat u betreft de «Google Translate vertaling» van de volgende Engelse zin uit de abstract van dit artikel «Thus, myocarditis can be a potentially lethal complication following mRNA-based anti-SARS-CoV-2 vaccination.» correct: «Myocarditis kan dus een potentieel dodelijke complicatie zijn na op mRNA gebaseerde anti-SARS-CoV-2-vaccinatie»? Indien u zich niet in deze vertaling kunt vinden, zou u dan een in uw ogen betere vertaling van deze Engelse zin kunnen voorstellen?
Dit lijkt mij een passende vertaling.
Bent u het wel of niet eens met de bovenstaande (op autopsies gebaseerde) conclusie van deze Heidelbergse onderzoekers, dat wil zeggen, erkent of ontkent u de conclusie van deze wetenschappers dat myocarditis als gevolg van een op mRNA-gebaseerde vaccinatie in sommige gevallen mogelijk een dodelijke complicatie (bijwerking) van het vaccin kan zijn? Indien u deze conclusie niet erkent, waarom niet? Welk bewijs heeft u dat myocarditis als gevolg van een mRNA-vaccinatie nooit een dodelijke complicatie kan zijn?
Het onderzoek laat zien dat uit autopsie-onderzoeken bij vier van de onderzochte personen is gebleken dat myocarditis de meest waarschijnlijke doodsoorzaak is en dat het waarschijnlijk is dat myocarditis is veroorzaakt door vaccinatie. De onderzoekers vermelden hierbij echter expliciet dat het niet mogelijk is te bewijzen of hier sprake is van een causaal verband. De onderzoekers stellen ook dat het niet mogelijk is om aan hun onderzoek epidemiologische conclusies te verbinden en benoemen expliciet dat het onderzoek niets zegt over de frequentie waarmee myocarditis na vaccinatie tegen COVID-19 voorkomt en wat de ernst van deze gevallen is. Ook benadrukken de onderzoekers dat uit eerder wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de incidentie van myocarditis na vaccinatie erg laag is en dat het risico op ernstige ziekte en sterfte na COVID-19 groter is dan de risico’s van COVID-19-vaccinatie. Internationaal wordt namelijk veel onderzoek gedaan naar mogelijke bijwerkingen van de COVID-19 vaccinaties. Hierdoor weten we dat er een zeer kleine kans op myocarditis en pericarditis na vaccinatie met een mRNA-vaccin bestaat. Myocarditis en pericarditis zijn dan ook opgenomen als mogelijke, zeer zeldzame bijwerkingen in de bijsluiters van de COVID-19-vaccins. In de meeste gevallen gaat myocarditis vanzelf over of is behandeling met medicatie mogelijk. De meeste mensen bij wie myocarditis of pericarditis optreedt herstellen ook binnen enkele dagen tot weken na behandeling en houden hier geen blijvende schade aan over. Het is echter ook bekend dat patiënten met myocarditis in sommige gevallen, als er geen tijdige signalering en behandeling plaatsvindt, komen te overlijden. De onderzoekers geven daarom aan dat hun onderzoek kan bijdragen aan de vroegtijdige signalering, monitoring en behandeling van dergelijke gevallen van myocarditis.
De vaccinatiestrategie van het kabinet is tot stand gekomen op basis van wetenschappelijke advisering door onder meer de Gezondheidsraad en het OMT-Vaccinaties (OMT-V). Wetenschappelijk onderzoek naar myocarditis en pericarditis maakt onderdeel van de deskundige afweging die deze gremia maken in hun adviezen. De consensus in de beschikbare wetenschappelijke literatuur, waar de onderzoekers in het genoemde artikel ook naar verwijzen, is dat de kans op myocarditis aanzienlijk hoger is bij een infectie met SARS-CoV-2 dan na een vaccinatie. Bijwerkingencentrum Lareb stelt dat het risico op myocarditis na een SARS-CoV-2-infectie 19 keer groter is na een infectie dan na een vaccinatie.1 De gezondheidswinst van een vaccinatie is groter dan het risico op eventuele bijwerkingen na vaccinatie. Er is echter ook in de uitvoering van het vaccinatieprogramma nog steeds nadrukkelijk aandacht voor het (kleine) risico op myocarditis en pericarditis. Zo is op advies van de Gezondheidsraad besloten om mensen jonger dan 45 jaar een herhaalprik te geven met het vaccin van BioNTech/Pfizer, omdat uit onderzoek bleek dat na er vaccinatie met het Moderna-vaccin een net iets grotere kans bestond dat myocarditis zou optreden bij jongere personen dan bij vaccinatie met het vaccin van BioNTech/Pfizer, zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen.2 Ik hecht daarnaast veel waarde aan de zorgvuldige monitoring van eventuele bijwerkingen en ik vertrouw daarbij op de deskundigheid van Lareb en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Ook internationaal worden mogelijke bijwerkingen zorgvuldig gemonitord.3
Het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal?1
Ja.
Was «functionaris 2 VWS» lid van de politieke partij CDA ten tijde van de mondkapjesdeal?
Het onderzoeksbureau heeft in het eerste deelrapport – dat ziet op de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (RGA)- conform de opdracht haar bevindingen op organisatieniveau beschreven2. Dit deel van de opdracht aan het onderzoeksbureau vloeit voort uit de toepassing van artikel 68 Grondwet en de invulling van de verschoningsgrond in het belang van de staat, zoals toegelicht in de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 20223. Op basis van dat (Grondwettelijk) kader is de regel dat bij het actief of passief aan het Parlement verstrekken van documenten – zoals onderzoeksrapporten – namen, functies en contactgegevens van ambtenaren worden gelakt. Alle naar personen herleidbare informatie wordt daarmee niet openbaar gemaakt. Lidmaatschap van een politieke partij is een gegeven over de politieke opvatting van een persoon. Dat is volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een bijzonder persoonsgegeven dat VWS als werkgever daarom niet verwerkt.
Gelet op de herleidbaarheid van de door u gevraagde (bijzondere) persoonsgegevens kan ik daarom zowel geen functie alsook geen lidmaatschap van een politieke partij van ambtenaren met u delen. Dit geldt zowel op grond van artikel 68 Grondwet als de Wet open overheid.
Welke functie bekleedde «functionaris 2 VWS» bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten tijde van de mondkapjesdeal?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat Mondkapjesdeal van 21 december aanstaande beantwoorden?
Ja.
De reportage ‘Euthanasie én orgaandonatie: deze artsen maken het mogelijk’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van de reportage «Euthanasie én orgaandonatie: deze artsen maken het mogelijk»?1
Ja.
Bent u het eens dat we ons tot het uiterste moeten inspannen om aan deze, vaak laatste, wens van mensen tegemoet te komen, gezien het feit dat in deze reportage, maar ook uit een reportage van EenVandaag uit 2017, blijkt dat het voor zowel ernstig zieke patiënten als hun nabestaanden erg belangrijk kan zijn om orgaandonor te zijn?2
Ik vind het een mooi gegeven dat mensen in hun laatste levensfase oog hebben voor de mogelijkheid andere patiënten te helpen. Daarom vind ik het een goede zaak dat het in Nederland sinds 2012 mogelijk is voor patiënten orgaandonor te worden na euthanasie. Hierbij moet steeds in ogenschouw worden genomen dat het gaat om een combinatie van twee complexe procedures, die beide zeer zorgvuldig uitgevoerd moeten worden.
Is de bewering in de reportage waarbij wordt aangegeven dat nog veel ziekenhuizen niet meewerken aan orgaandonatie na euthanasie (ODE) juist?
Deze bewering herken ik niet. De mogelijkheid van orgaandonatie na euthanasie wordt in veel ziekenhuizen in Nederland gefaciliteerd. Sinds 2012 is deze procedure 98 keer uitgevoerd.
Wat is de oorzaak van het ontbreken van de bereidheid om mee te werken aan ODE?
In individuele gevallen is het voorgekomen dat een ziekenhuis geen medewerking wilde verlenen aan een ODE procedure. Begin 2020 gebeurde dit bijvoorbeeld bij een patiënt met psychisch lijden. Er was toen nog weinig ervaring met ODE procedures bij deze groep patiënten. De richtlijn orgaandonatie na euthanasie zal binnenkort op dit punt aangepast worden. Deze zal uitgaan van de gedachte dat elke euthanasiepatiënt met een donatiewens gelijk behandeld wordt.
Op welke manier wordt de bekostiging voor ODE of orgaandonatie na euthanasie vanuit huis (ODEH) geregeld? Klopt het dat er voor de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) geen apart tarief is voor ODE of ODEH?
De bekostiging is geregeld via de reguliere financiering van respectievelijk euthanasie- en orgaandonatieprocedures. De NTS vergoedt donatie-gerelateerde kosten die een ziekenhuis maakt. Het klopt dat de NTS geen apart tarief heeft voor ODE(H), het ziekenhuis ontvangt een standaard tarief net zoals bij andere orgaandonatieprocedures. Ik heb geen aanwijzingen dat bekostiging een belemmering is geweest voor het doorgaan van een procedure.
Deelt u de mening dat het gegeven dat artsen in de reportage een protocol hebben ontwikkeld voor ODEH een goede handreiking is voor patiënten en artsen in deze specifieke situaties?
Ik heb begrepen dat het gaat om een regionaal protocol dat nog niet is opgenomen in de landelijke richtlijn orgaandonatie na euthanasie, aangezien er nog te weinig ervaring bestaat met ODEH procedures (in totaal 4 procedures in Nederland tot nu toe). Er is een landelijke werkgroep van medische professionals actief voor het beheren en aanpassen van de richtlijn. Deze werkgroep zal ook een handreiking maken voor ODEH aan de hand van de tot nu toe opgedane ervaringen. Deze zal in het eerste kwartaal van 2023 gereed zijn.
Bent u bereid om kennis en expertise omtrent ODE en ODEH te bundelen en beter vindbaar te maken?
Ik vind het belangrijk dat kennis en expertise beschikbaar zijn. Om die reden is de bestaande kennis en expertise omtrent ODE al gebundeld in de landelijke richtlijn. Deze is voor alle zorgprofessionals toegankelijk gemaakt3. De werkgroep achter de richtlijn zal tevens op korte termijn met een handreiking komen voor ODEH (zie antwoord 6).
Bent u het eens dat, gezien het tekort aan orgaandonoren, deze mogelijkheid voor orgaandonatie na euthanasie (zowel in het ziekenhuis als vanuit de thuissituatie) een aanvulling kan zijn op de andere mogelijkheden voor donatie?
Ik vind het ten eerste belangrijk dat de donatie-wens van een patiënt zorgvuldig besproken en uitgevoerd wordt, waarbij het uitgangspunt is dat beide trajecten onafhankelijk zijn van elkaar (geen euthanasie omwille van donatie). Als dit zorgvuldige proces vervolgens leidt tot de mogelijkheid meer patiënten te helpen met een transplantatie, is dat vanzelfsprekend een mooi gegeven.
Bent u bereid om via de geëigende kanalen (websites et cetera) de mogelijkheden voor ODE veel nadrukkelijker onder de aandacht te brengen en als optie te vermelden?
Omdat het gaat om een kleine groep patiënten die in aanmerking komt voor ODE(H), is het effectiever om informatie te verspreiden via hun patiëntverenigingen. In mei 2020 is een brochure gemaakt over de mogelijkheid van ODE en hoe het proces eruit ziet. Deze is verspreid via de MS Vereniging Nederland, Spierziekten Nederland, en ALS Patients Connected.
Discrepanties bij het Lareb en EMA mbt registraties van Case Safety Reports voor coronavaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot het verdwijnen van meldingen uit Eudravigilance en de discrepantie tussen registraties van meldingen bij het Lareb en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)?1, 2
Ik heb kennisgenomen van deze berichten op Twitter.
Kunt u verklaren waarom het aantal Case Safety Reports voor Nederland, voor de vier coronavaccins van Pfizer, Moderna, AstraZenca en Jansen, bij het EMA op 10 december 2022 228,473 bedroeg en bij het Lareb op 11 december 2022 voor zes vaccins van bovengenoemde farmaceuten 233,378? Waar komt dit verschil vandaan?
De aantallen die op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) worden getoond komen om diverse redenen niet exact overeen met de registratie van Bijwerkingencentrum Lareb. Alle door Lareb ontvangen meldingen van patiënten en medisch beroepsbeoefenaren worden, na verwerking, dagelijks doorgestuurd aan het EMA. De cijfers van het EMA worden iedere maandag bijgewerkt met de meldingen die in de voorgaande week zijn ontvangen.
Kunt u uitleggen waarom het Lareb de vaccins van Pfizer en Moderna heeft opgesplitst met een extra categorie «herhaalprik»? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan opheldering vragen aan het Lareb?
De vernieuwde COVID-19-vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna zijn, naast de oorspronkelijke Wuhan-stam, ook gericht tegen de omikronvariant van het virus. Omdat de vaccins in samenstelling verschillen, worden meldingen van mogelijke bijwerkingen van de vaccins afzonderlijk van elkaar gemonitord.
Worden de meldingen die het Lareb registreert onder de categorie «herhaalprik» doorgegeven aan het EMA? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan informatie inwinnen bij het Lareb?
Ja.
Kunt u verklaren waarom in de database van het EMA het aantal nullification requests vanaf 2021 significant groter is ten opzichte van voorgaande jaren?
Het op grote schaal vaccineren heeft geleid tot relatief veel meldingen van vermoedelijke bijwerkingen ten opzichte van voorgaande jaren. Hiermee samenhangend is ook het absolute aantal meldingen dat is genullificeerd groter dan in voorgaande jaren. Een melding wordt genullificeerd als bijvoorbeeld is gebleken dat er een dubbele melding is gedaan. Ook kan de melder zelf de melding intrekken als er geen sprake meer is van een vermoeden van een bijwerking, bijvoorbeeld omdat er een andere oorzaak voor de klacht is gevonden.
Kunt u verklaren waarom Case Safety Reports van Marketing Authorisation Holders vanaf 2021 niet lijken te worden geregistreerd door het Lareb? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan opheldering vragen aan het Lareb?
Handelsvergunninghouders sturen Individual Case Safety Reports (ICSR’s) rechtstreeks naar de EudraVigilance-databank van het EMA, zonder tussenkomst van Lareb of het CBG. Meldingen uit Nederland die handelsvergunninghouders bij het EMA hebben ingediend worden automatisch doorgeleid naar Lareb, opdat deze deel uitmaken van de analyses van meldingen die Lareb uitvoert.
Klopt het dat het Lareb, volgens Europese regelgeving, wettelijk verplicht is om alle meldingen van bijwerkingen die het instituut ontvangt, door te geven aan het EMA? Zo ja, welke consequenties heeft dit als dit niet (volledig) is gebeurd?
Nederland is volgens Europese regelgeving verplicht er zorg voor te dragen dat alle meldingen van vermoedelijke bijwerkingen worden doorgegeven aan het EMA. Lareb voert dit deel van de wettelijke taak op het gebied van geneesmiddelenbewaking voor het CBG uit. Het CBG voert controles uit op de data van Lareb en kan eventuele geconstateerde tekortkomingen bij Lareb aankaarten en hier indien nodig consequenties aan verbinden.
Weet u of, en welke audits er zijn gedaan op de database van het Lareb en door wie? Zo niet, kunt u hierover dan informatie inwinnen bij het Lareb?
Ja, die worden conform voorschrift regulier gedaan.
Kunt u uitleggen waarom in de technische briefing van 13 december 2022 voor het berekenen van de ziekenhuis en IC-cijfers als gevolg van Covid-19 gewerkt is met onvolledige cijfers van het NICE, waardoor onterecht een stijging van 8 procent in opnames, in plaats van de werkelijke daling van 22 procent is gerapporteerd?
Actuele trends in het aantal ziekenhuis- en IC-opnames, zoals gerapporteerd in de presentatie van de heer Van Dissel van 13 december 20223, worden berekend aan de hand van niet-bijgewerkte cijfers van stichting NICE. Cijfers van de afgelopen kalenderweek, die vanwege rapportagevertragingen nog onvolledig zijn, worden zodoende niet met bijgewerkte cijfers van de voorgaande week vergeleken. Dat zou namelijk een vertekend beeld geven.
Ziet u de all cause mortality direct volgend op vaccinatie als een safety signal?
Zie de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 11 oktober jl.4
Heeft u kennisgenomen van de nieuwste analyse van professor Theo Schetters die duidelijke correlatie laat zien tussen de aanhoudende oversterfte en vaccinatievolume?
Zie antwoord vraag 10.
Wie bepaalt wat gezien wordt als een safety signal, het Lareb of het EMA?
Lareb analyseert alle ontvangen meldingen van vermoedelijke bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins. Wanneer uit deze analyses een mogelijke nieuwe bijwerking of nieuwe informatie over een bestaande bijwerking naar voren komt, wordt dit door Lareb verder onderzocht. De bevindingen worden via signaleringen met het CBG gedeeld. Het CBG bekijkt of het inderdaad gaat om een bijwerking en stuurt het signaal zo nodig door aan het EMA. Ook handelsvergunninghouders kunnen safety signals aandragen. HetPharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) van het EMA is verantwoordelijk voor het beoordelen van deze safety signals. Alle door het PRAC beoordeelde signalen en bijbehorende aanbevelingen staan vermeld in de meeting highlights en de verslagen van de plenaire vergaderingen, te raadplegen via https://www.ema.europa.eu/en/committees/prac/prac-agendas-minutes-highlights.
Op basis van welke safety signals is door het Lareb en het EMA onderzoek gedaan?
Zie antwoord vraag 12.
Als de toename van de all cause mortality een safety signal is, is dat dan geen reden om het vaccineren, al is het maar kort, stil te leggen zodat een eventueel verband in kaart gebracht kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om het vaccineren tijdelijk te staken.
De mogelijke gevolgen van de boycots voor olie uit Rusland |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het Landelijk Crisisplan Olie inmiddels afgerond? (Kamerstuk 36 045 nr. 125) Wat is de stand van zaken?
Door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is met betrokken departementen een gedragen concept-Landelijk Crisisplan Olie (LCP-O) opgesteld. Formele goedkeuring en vaststelling zal op korte termijn plaatsvinden, waarna het met uw Kamer gedeeld zal worden. De totstandkoming van en besluitvorming over een crisisplan duurt normaal gesproken ongeveer een jaar, maar is vanwege de actuele situatie versneld.
Wordt het landelijk operationeel distributieplan in geval van dieselschaarste afgerond vóór het ingaan van het importverbod voor aardolieproducten uit Rusland? Wat is de stand van zaken?
Oplevering van het concept distributieplan staat op korte termijn gepland, voorafgaand aan het moment van ingaan van het importverbod voor aardolieproducten uit Rusland. Dit betreft een gedragen concept, dat tot stand komt in samenwerking met de belanghebbende departementen, veiligheidsregio’s en relevante sectoren. Hoewel het distributieplan daarna nog een regulier formeel besluitvormingstraject zal doorlopen, zal het bij de start van de sancties op olieproducten van 5 februari 2023 inzetbaar zijn. Het distributieplan diesel is een bijlage van het LCP-O.
Welke scenario’s worden in het landelijk crisisplan opgenomen?
Het concept-LCP-O, net als het crisisplan gas, werkt met escalatiefases, om per fase in een crisis de gewenste/passende maatregelen te kunnen nemen. De escalatiefases zijn: 1. Alerteringsfase, 2. Vroegtijdige waarschuwing, 3. Alarmfase en 4. Noodsituatie.
Conform de landelijke crisisplan-systematiek, wordt in het concept-LCP-O een scenario van een oplopend dieseltekort doorlopen. Het gezamenlijk doorleven van het crisisplan dient om goed inzicht te krijgen van het mogelijke verloop van een «reasonable worst case scenario» en de potentiële maatschappelijke impact van een tekort aan ruwe olie en/of een olieproduct. Het scenario betreft het type crisis, de duur van het tekort, de gebieden die worden geraakt, het internationale speelveld, de voornaamste gebruikers, seizoens-/weerinvloeden en overige aandachtspunten.
Heeft u zelf een impactanalyse uitgevoerd naar de supply chain risico’s en bredere maatschappelijke effecten die kunnen optreden als gevolg van het zesde sanctiepakket, potentiële marktbeschermingsmaatregelen op Europees niveau, hoge dieselprijzen en potentiële olie- en dieseltekorten? Zo nee, waarom niet?
Mogelijke supply-chain risico’s waarbij de continuïteit van vitale infrastructuur wordt geraakt en brede maatschappelijke effecten optreden vallen onder de verantwoordelijkheid van de NCTV. De NCTV coördineert de monitoring van deze effecten. De effecten in de olieketen zijn in kaart gebracht door CIEP in opdracht van VEMOBIN en VOTOP (zie ook het antwoord op vraag 6). Aanvullend staat EZK in nauw contact met alle partijen uit de keten.
De oliemarkt is een internationale markt, waarbij effecten mede grensoverschrijdend optreden. Nederland heeft dan ook vanaf het zesde sanctiepakket in EU- en IEA-verband aangedrongen op een EU-brede impactanalyse. De Europese Commissie werkt momenteel aan deze impactanalyse en aanbevelingen voor lidstaten.
Heeft u kennisgenomen van de analyse van het Clingendael International Energy Programme?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit rapport.
Hoe waardeert u deze analyse en conclusies?
Ik heb veel waardering voor de studie van CIEP, die is uitgevoerd in opdracht van VEMOBIN en VOTOP. De boodschappen uit het rapport sluiten aan bij analyse en de inzet van de Nederlandse overheid zoals in de Kamerbrief over de oliesancties van 17 november 2022 uiteengezet en opgenomen in het concept-LCP-O. De studie biedt een goed inzicht in het effect dat de crises op het gebied van energie (gas, hoge prijzen, olie) op elkaar kunnen hebben, en waarschuwt voor verkokering bij de aanpak van de crises op energiegebied. Ook wordt door CIEP opgemerkt dat het effect van de sancties en de kans dat Nederland in een crisis kan komen sterk afhankelijk is van wereldwijde economische ontwikkelingen. CIEP wijst tevens op het belang van grensoverschrijdende en EU-samenwerking, omdat ontwikkelingen in de buurlanden direct effect zullen hebben op de beschikbaarheid van ruwe olie en olieproducten in Nederland. Nederland zet zich hier zowel in EU-verband als in bilaterale contacten voor in.
Bent u voornemens op korte termijn tenminste een (aanvullende) impactanalyse uit te laten voeren naar de potentiële gevolgen voor de verschillende sectoren, zoals de logistiek, en de bredere maatschappelijke effecten hiervan, voor zover dat nog niet gebeurd is?
Met het doorleven van het crisisplan zullen de potentiële gevolgen voor de verschillende sectoren inzichtelijk worden. Hierbij wordt inzicht verkregen in het effect van dieseltekort en de mogelijke maatregelen voor met name de logistieke sector en de maatschappelijke impact.
Zijn de maatregelen die worden opgenomen in het Landelijk Crisisplan Olie gericht op het voorkomen dan wel beheersen van de negatieve (potentieel ontwrichtende) maatschappelijke effecten en de verschillende scenario’s daarbij? Zo ja, hoe?
In het crisisplan is een inventarisatie gedaan door betrokken departementen en sectoren van mogelijke maatregelen om een crisis op het gebied van olie en/of olieproducten het hoofd te bieden. Deze bestaan uit vraagbeperkende en aanbodverruimende maatregelen. De maatregelen kunnen afhankelijk van de crisissituatie ingezet worden. In het crisisplan is hiervoor de adviesgroep maatregelen opgenomen die verantwoordelijk is voor de uitwerking van mogelijke maatregelen in een crisis. Maatregelen worden niet automatisch bij de verschillende escalatiefases uitgevoerd. Het is van belang om de brede context van de crisis te bezien. Betreffende maatregelen zijn erop gericht maatschappelijke impact en onrust (zoveel als mogelijk) te voorkomen.
Heeft u in dit verband prioritaire sectoren aangewezen? Zo ja, welke? Zo nee, gaat u dat op korte termijn doen?
Afhankelijk van de geldende crisissituatie worden door de adviesgroep prioritaire gebruikers de prioritaire gebruikers aangewezen. Het is van belang om de brede context van de crisis te bezien. Prioritaire gebruikers zullen in verschillende crises en verschillende crisisfases verschillen. Het vaststellen van de prioritaire gebruikers is erop gericht de vitale processen in Nederland zoveel als mogelijk doorgang te laten vinden. Het afweegkader dat hierbij gevolgd wordt zijn hulp- en veiligheidsdiensten, toe- en aanlevering van voedselvoorziening en gezondheid, en reparatie- en onderhoudsdiensten van vitale infrastructuur.
Het doorleven van het scenario zal echter inzicht geven in de meest waarschijnlijke prioritaire gebruikers en deze zullen als zodanig opgenomen worden in het crisisplan.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat treffen voor deze prioritaire sectoren in de verschillende scenario’s?
Voor het antwoord op vraag 10 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Op welke wijze wordt de logistieke sector hierin meegenomen?
In voorbereiding op het concept-LCP-O hebben een aantal werksessies plaatsgevonden met de betrokken sectoren, zo ook de logistieke sector. Tevens zijn interviews afgenomen met vertegenwoordigers uit deze sectoren.
Het bericht ‘Veluws vakantiepark wil woonwijk worden, maar dat mag niet: ‘Onbegrijpelijk’’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veluws vakantiepark wil woonwijk worden, maar dat mag niet: «Onbegrijpelijk»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van het vakantiepark, zoals genoemd in het artikel, die al jarenlang wil transformeren naar een woonwijk, mede omdat er geen recreatieve functies zijn, maar de gemeente dit niet toestaat?
Bij de afweging om een park al dan niet te transformeren naar een woonbestemming, is de (potentiële) economische vitaliteit van een park een belangrijke factor. Wanneer er geen recreatief toekomstperspectief meer is, pleit dit voor het veranderen van functie. Tegelijkertijd zijn er nog tal van andere factoren die een rol spelen in de afweging van gemeenten, zoals ook beschreven is in het kwaliteits- en afwegingskader «wonen in recreatiewoningen», dat vanuit het Ministerie van BZK is ontwikkeld om gemeenten te ondersteunen in een afweging rondom transformatievraagstukken.2
Vanuit de landelijke overheid is er onvoldoende zicht op alle relevante factoren, die ter plekke een rol kunnen spelen. Het is daarom aan de gemeente om een afweging te maken hoe om te gaan met de wens van de eigenaar-bewoners van park Maheki. De gemeente Putten is van mening dat het park Maheki, binnen het cluster van recreatieparken waarin het zich bevindt, een toeristisch toekomstperspectief heeft en gaat daarom niet over tot transformatie naar Wonen.
Deelt u de mening dat er een duidelijk onderscheid is tussen recreatieparken die nooit toeristisch zijn geweest of niet meer zijn, en dus ook niet de daarbij behorende voorzieningen hebben, en recreatieparken die wel een toeristische doel hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit park precies het voorbeeld is zoals beschreven in de motie-De Groot (Kamerstuk 32 847, nr. 942) met betrekking tot kansrijke transformatie naar een woonwijk? Kunt u het uiteenzetten waarom u het er wel of niet mee eens bent?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het in zijn algemeenheid met de uitvoering van de genoemde motie?
Ik geef opvolging aan uw motie door middel van een inventarisatie naar het transformatiepotentieel van vakantieparken. Om het goede gesprek met gemeenten en provincies te kunnen voeren, is eerst meer zicht nodig op de aard en omvang van het transformatiepotentieel. Ik heb aan provincies gevraagd deze inventarisatie uit te voeren. Zoals toegezegd in het WGO van 14 november 2022, kom ik eind Q1 daar bij u op terug. Dit doe ik in samenhang met de toezegging aan uw Kamer om een vervolg op de actie-agenda vakantieparken vorm te geven.
Daarnaast vinden er regelmatig gesprekken plaats met gemeenten en provincies over transformatie van recreatieparken. Ook ondersteun ik gemeenten in het transformeren van vakantieparken door de inzet van het expert- en aanjaagteam «transformatie van vakantieparken».
Er wordt nu niet in kaart gebracht hoeveel parken zich hebben verenigd in een VvE. Daarbij betekent het bestaan van de wens tot transformatie naar Wonen van een VvE niet noodzakelijkerwijs dat een park daadwerkelijk geschikt is om te transformeren naar Wonen. Het is aan gemeenten, binnen provinciale kaders, om deze afweging te maken. Daarom heb ik provincies gevraagd de inventarisatie uit te voeren. Een VvE kan zich uiteraard wel tot gemeente en provincie wenden om de wens tot transformatie kenbaar te maken.
Het aanjaagteam is niet betrokken bij deze inventarisatie en het maken van de afweging om al dan niet te transformeren; zij gaat aan de slag, daar waar al het besluit is genomen om een park te transformeren. Het aanjaagteam versnelt de transformatie door gemeenten te ondersteunen met expertise bij het oplossen van knelpunten rondom bijvoorbeeld eigendomssituaties, participatie en omgevingsfactoren.
Hoe bent u op dit moment de regie aan het vormgeven om gemeenten die zelf niets zien in transformaties alsnog te bewegen om akkoord te gaan met de transformatie, wanneer de bewoners van de recreatieparken zelf het initiatief hebben genomen om aan alle eisen te voldoen en collectief de wens hebben om te transformeren naar een woonwijk?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw aanpak om juist willekeur bij gemeenten rondom kansrijke transformatie naar wonen tegen te gaan?
In het kader van de Actie-agenda Vakantieparken 2021–22 heb ik een kwaliteits- en afwegingskader gepubliceerd, dat gemeenten helpt om zoveel mogelijk relevante factoren mee te nemen in de afweging over het transformeren naar Wonen. Het kwaliteits- en afwegingskader helpt gemeenten om een complete afweging te maken. De weging van de verschillende factoren blijft aan gemeenten. Het is aan hen om een afweging te maken welke factoren en belangen prevaleren in de lokale context.
Hoe beoordeelt u gelet op de voorgaande vraag de conclusie van het rapport van Berenschot «Effecten wijziging Bor permanente bewoning recreatiewoningen» waarin staat dat gemeenten veelal niet bereid zijn om over te gaan tot het mogelijk maken van permanente bewoning?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten hoe het staat met de uitvoering van de motie-De Groot (Kamerstuk 32 847, nr. 942) over landelijke regie nemen in een zorgvuldige transformatie van specifieke recreatieparken naar woonwijken?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inventariseren welke recreatieparken in aanmerking zouden komen voor transformatie?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt er bij de inventarisatie ook gekeken naar hoeveel recreatieparken zich hebben verenigd in een Vereniging van Eigenaren (VvE)?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het voor de inventarisatie niet beter zijn wanneer een VvE, die met een meerderheid van stemmen heeft besloten dat hun recreatiepark graag een woonpark wil worden, zich direct kunnen aanmelden bij het aanjaagteam van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan als gevolg van vraag 12 sneller worden beoordeeld door het aanjaagteam of deze aanmelding van de VvE voldoet aan het afwegingskader voor transformatie naar wonen? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer kan de Kamer een de aanpak verwachten om het transformeren van de recreatieparken naar woonwijken in goede banen te leiden?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer gaat u starten met de uitvoering van het begeleiden van transformaties? Kunt u een tijdlijn schetsen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De ruime overlap tussen een aantal vragen geeft mij reden om de beantwoording op een aantal punten te bundelen.
Het bericht dat de VN nog 38 miljoen dollar tekort komt voor de berging van FSO Safer. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VN komen nog 38 miljoen dollar tekort voor berging FSO Safer»?1
Ja.
Vindt u nog steeds dat er reeds voldoende geld is opgehaald, zoals zij in september te kennen heeft gegeven?2
Ja, mede dankzij de Nederlandse inspanningen zijn er op dit moment voldoende financiële middelen beschikbaar om de eerste fase van de reddingsoperatie te starten. Om de reddingsoperatie operatie ook volledig af te kunnen ronden is volgens de begroting van de VN nog 19 mln USD nodig.
Is de 7,5 miljoen euro extra toezegging, die boven op de ten tijde van de toezegging reeds uitgegeven 7,5 miljoen euro, al gealloceerd dan wel uitgegeven aan verschillende posten? Heeft u een overzicht van deze uitgaven?
Het totaal bedrag van 15 mln USD is overgemaakt naar de uitvoerende VN-organisatie UNDP. Het bedrag zal ten goede komen aan de reddingsoperatie als geheel. De uitvoering van het project is nog niet gestart, dus de totale uitgaven tot nu toe zijn beperkt.
Hoe draagt de Jemenitische overheid, als eigenaar van het overgrote deel van de olie in de Safer, bij aan het voorkomen van de ramp?
De Jemenitische overheid is eigenaar van het overgrote deel van de olie in de FSO Safer. Door het conflict in Jemen heeft de Jemenitische overheid in praktijk geen zeggenschap over de olieopslagtanker of de inhoud daarvan. De FSO Safer ligt in een gebied dat door de Houthi’s wordt gecontroleerd. De VN, Nederland en andere betrokken partijen zijn in goed contact met de overheid van Jemen om deze potentiële olieramp te voorkomen. De overheid van Jemen deelt de grote zorgen over de dreigende olieramp, speelt een constructieve rol en heeft toegezegd 5 miljoen USD bij te dragen aan de VN-geleide reddingsoperatie vanuit de Global Environment Facility.
Welke rol speelt Nederland bij het creëren van het contingency plan dat ten doel heeft de impact van de olieramp te beperken? Hoe heeft de VN haar coördinerende rol bij dit proces ingevuld?
Nederland richt zich primair op het voorkomen van de potentiële olieramp maar draagt ook bij aan het contingency plan omdat dat onderdeel uitmaakt van de projectbegroting van de VN.
Wat vindt u van de door de Houthi’s ondertekende overeenkomst met de Verenigde Naties? Verwacht de Minister dat dit de gevaren bij het bergen omtrent de heersende oorlog aldaar wegneemt?
De reddingsoperatie zal in conflictgebied uitgevoerd moeten worden, wat onvermijdelijk risico’s met zich mee brengt. Om deze risico’s zo goed mogelijk te beheersen worden door de VN en uitvoerende partijen mitigerende maatregelen genomen. Het is niet mogelijk om alle risico’s bij een dergelijke operatie in een conflict gebied uit te sluiten. Het op 5 maart 2022 gesloten MoU laat zien dat de Houthi’s achter een door de VN geleide reddingsoperatie staan, wat naar mijn verwachting een positief effect zal hebben op de veiligheidsomstandigheden rondom de operatie. In gesprekken spreken de Houthi’s steevast steun uit aan het project en dringen zij aan op snelle uitvoering.
Deelt u de mening dat het openbreken van de olietanker zowel desastreuze gevolgen voor het milieu heeft als voor de internationale handel en dat hierdoor haast geboden is bij het ruimen van de olietanker? Bent u bereid deze haast kenbaar te maken bij haar collega’s indien zij hiervan niet overtuigd zijn?
Ja, ik deel de zorgen. Nederland speelt daarom ook een actieve aanjagende en ondersteunende rol in het VN-geleide proces om de reddingsoperatie zo spoedig mogelijke te starten. Ik heb onlangs de urgentie van de situatie en mijn grote zorgen over de voortgang ook helder kenbaar gemaakt bij het hoofd van UNDP – verantwoordelijk voor de uitvoering – en er stevig op aangedrongen dat de reddingsoperatie zo snel mogelijk start. Hij heeft mij ervan verzekerd dat hij mijn mening deelt en dat UNDP met grote toewijding werkt aan een oplossing. Daarnaast stellen de Minister van Buitenlandse Zaken en ik de urgentie van de situatie herhaaldelijk aan de orde in gesprekken met collega’s en sporen wij hen aan om bij te dragen aan de reddingsoperatie, financieel of anderszins. Ook onderhoudt Nederland samen met andere donoren nauw contact met de VN om vaart te houden in het uitvoeringsproces. Ik zal mij blijven inzetten om deze olieramp te voorkomen.
Klopt het bericht dat Nederlandse bedrijven de taak hebben gekregen om de olie(tanker) te bergen? Zo ja, hoe assisteert de Nederlandse staat bij het uitvoeren van deze opdracht mede gezien de geopolitieke situatie en de Nederlandse gelden die voor het oplossen van dit probleem zijn gealloceerd?
Het Nederlandse bedrijf Smit Salvage voert momenteel contractonderhandelingen met de VN om de operatie uit te voeren. Nederland ondersteunt de VN en speelt internationaal een aanjagende rol. Daarbij wordt er zorgvuldig rekening gehouden met de geopolitieke situatie en wordt er contact onderhouden met Smit Salvage in deze voorbereidende fase van de reddingsoperatie. De Nederlandse staat zal niet betrokken zijn bij de praktische uitvoering van de opdracht.
Het artikel 'Nieuwe app Forum lek: privégegevens alle 92.000 (oud-)leden op straat' |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe app Forum lek: privégegevens alle 92.000 (oud-)leden op straat»?1
Ja
Deelt u de mening dat het lidmaatschap van een politieke partij een bijzonder soort persoonsgegeven is en dat politieke partijen hier extra zorgvuldig mee om moeten gaan?
Ja. Uit het lidmaatschap van een politieke partij kan in principe de politieke opvatting van een persoon blijken. Persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap zijn volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) «bijzondere categorieën van persoonsgegevens». Het verwerken daarvan is verboden, tenzij er een uitzonderingsgrond geldt. In paragraaf 3.1 van de Uitvoeringswet AVG zijn een aantal uitzonderingsgronden op het verwerkingsverbod opgenomen. Een ervan is artikel 22 lid 2 onder c van de Uitvoeringswet AVG (UAVG), op grond waarvan politieke partijen persoonsgegevens van hun leden mogen verwerken in het kader van haar gerechtvaardigde activiteiten en met passende waarborgen, mits de verwerking uitsluitend betrekking heeft op de leden of de voormalige leden van de instantie of op personen die in verband met haar doeleinden regelmatig contact met haar onderhouden, en de persoonsgegevens niet zonder de toestemming van de betrokkenen buiten die instantie worden verstrekt.
Daarnaast zijn alle overige vereisten uit de AVG voor een zorgvuldige verwerking onverkort van toepassing. Zo moet de verwerking gebonden zijn aan specifieke doelen en mogen er niet meer gegevens worden verwerkt dan noodzakelijk is (de zogeheten dataminimalisatie). Daarnaast moeten maatregelen zijn genomen om te zorgen dat de verzamelde gegevens juist zijn, mogen de gegevens niet langer worden bewaard dan nodig is en moeten organisatorische en technische maatregelen getroffen worden zodat gegevens goed beveiligd en vertrouwelijk blijven. Het niveau van de getroffen beveiligingsmaatregelen moet passend zijn in het licht van de aard van de te beschermen gegevens. Daarnaast dient de verwerkingsverantwoordelijke ook technische en organisatorische veiligheidsmaatregelen (artikel 32 AVG) te treffen die in verhouding staan tot de hoeveelheid en de aard van de gegevens die zij verwerken (hoe meer gegevens en hoe gevoeliger deze zijn, des te sterker deze maatregelen moeten zijn).
Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het feit dat aan politieke partijen geen bijzondere eisen worden gesteld als het gaat om de interne partijorganisatie, bijvoorbeeld het hebben van een secretaris die verantwoordelijk is voor de ledenadministratie?
Politieke partijen hebben een bijzondere positie in onze democratie. Dit is ook de reden dat het kabinet op 22 december 2022 het ontwerpwetsvoorstel voor een Wet op de politieke partijen in internetconsultatie heeft gebracht. Dit voorstel bevat transparantieregels inzake de interne organisatie van politieke partijen. Tegelijkertijd is het kabinet met het oog op de onafhankelijke positie van politieke partijen terughoudend in het opleggen van inhoudelijke eisen aan de interne organisatie van politieke partijen. Dit neemt niet weg dat politieke partijen, zoals elke andere organisatie, op grond van artikel 5, tweede lid van de AVG verplicht zijn zichzelf zo te organiseren dat zij persoonsgegevens zoals hierboven is geschetst zorgvuldig en correct verwerken en dat ook kunnen aantonen.
Vindt u dat het extra kwalijk is wanneer politieke partijen van gegevens van oud-leden bewaren?
Op grond van het genoemde artikel 22 UAVG mogen persoonsgegevens worden verwerkt van leden, voormalige leden of personen die in verband met de doelstellingen regelmatig contact onderhouden met de organisatie. Dit is soms ook noodzakelijk. Zo vereist artikel 20 van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) van een politieke partij dat zij 10 jaar lang een administratie bewaart die een betrouwbaar beeld geeft van de financiële positie. Hieronder vallen ook ontvangen bijdragen – bijvoorbeeld giften of contributies – boven het wettelijke drempelbedrag, ook als deze van oud-leden zijn.2
Deze gegevens mogen echter niet buiten de organisatie worden verstrekt en in alle situaties dienen verwerkingen te zijn voorzien van passende waarborgen zoals genoemd onder antwoord 3. Daartoe behoort dat de gegevens niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor ze verzameld zijn. De bewaartermijnen moeten onderbouwd zijn en worden vastgelegd in het verwerkingsregister. Omdat het lidmaatschap van een politieke partij sensitieve informatie is en behoort tot de bijzondere categorieën van persoonsgegevens, hebben politieke partijen ook een bijzondere verantwoordelijkheid om te voldoen aan het hierboven gestelde wettelijk kader. Het is uiteindelijk aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om te bepalen of een organisatie wel of niet volgens de geldende privacy wetgeving handelt.
Hoe verhoudt het bewaren van persoonsgegevens van oud-leden zich tot de AVG?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek ingesteld naar het datalek en wanneer kunnen de resultaten daarvan verwacht worden?
Desgevraagd heeft de AP laten weten dat zij geen uitspraken wenst te doen over individuele meldingen en zaken in het kader van eventueel onderzoek.
Welke vorm van toezicht of controle vindt er momenteel plaats op de wijze van ledenadministratie, de wijze waarop politieke partijen met persoonsgegevens omgaan, en hoe kunnen claims over het aantal betalende leden geverifieerd worden in het kader van de Wet Financiering Politieke Partijen (WFPP)?
Vanuit de Wfpp is het van belang dat politieke partijen een goede ledenadministratie voeren zodat een onafhankelijk accountant kan vaststellen hoeveel betalende leden een politieke partij heeft.3 De Wfpp vereist niet dat politieke partijen gegevens van oud-leden bewaren, noch worden er eisen gesteld aan de inrichting van de ledenadministratie. Daar waar sprake is van verwerking van persoonsgegevens, is de AP de verantwoordelijke toezichthouder.
Jaarlijks dienen politieke partijen, welke vertegenwoordigd zijn in de Tweede Kamer of Eerste Kamer, voor 1 juli de verantwoording van de subsidie en overige inkomsten op basis van de Wfpp in. Deze verantwoording dient vergezeld te worden van een goedkeurende accountantsverklaring. Deze accountantsverklaring ziet ook op de juistheid van de opgegeven ledentallen.
In hoeverre valt het opbouwen en beheren van een app die onder andere een datingfunctie en een platform voor zakelijke contacten bevat onder de activiteiten waarvoor de subsidie die wordt verstrekt in het kader van de WFPP kan worden ingezet zoals beschreven in artikel 7 lid 2 van de WFPP?
In artikel 7, lid 2 van de Wfpp staat vermeld voor welke doelen een politieke partij de subsidie kan gebruiken. Daarbij is voorzien in een systematiek waarbij het subsidiebedrag door de partij naar eigen inzicht voor een veelheid aan activiteiten kan worden aangewend. Voorwaarde hierbij is dat deze activiteiten deel uitmaken van de limitatieve opsomming in het genoemde artikellid. Deze activiteiten zijn zo breed en divers geformuleerd dat in beginsel alle reguliere partijactiviteiten voor subsidie in aanmerking komen.
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 7 dienen politieke partijen welke vertegenwoordigd zijn in de Tweede Kamer of Eerste Kamer, voor 1 juli de verantwoording voor de subsidie en overige inkomsten in. Ook geldt dat politieke partijen een goedkeurende verklaring moeten aanleveren van een onafhankelijke accountant over onder andere de verenigbaarheid van het activiteitenverslag met het financieel verslag en de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie.
De gevolgen van de inframarginale prijscap op biogasproducenten met een warmtekrachtkoppeling (WKK) |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe kijkt u, gezien het belang van het stimuleren van mestvergisting en het opschalen van de productie van groen gas, naar het risico dat ruim 50 bedrijven met een biogas-WKK installatie door forse prijsstijgingen van biogrondstoffen en als gevolg van de inframarginale prijscap mogelijk failliet zullen gaan?
Als een bedrijf failliet gaat, komt dit vaak door een combinatie van factoren. Een risico is bijvoorbeeld het niet kunnen doorberekenen van prijsstijgingen van biogrondstoffen door contractuele afspraken over vaste verkoopprijzen. Ik vind het onwenselijk als bedrijven failliet gaan als direct gevolg van de inframarginale prijscap.
Deelt u de mening dat het ombouwen van deze biogas-WKK installaties naar groen gas productie een belangrijk onderdeel kan zijn van het uitbreiden van de groen gas productie en dat daarom moet worden voorkomen dat deze installaties voorgoed uit bedrijf gaan?
Ik deel de mening dat het ombouwen van biogas-WKK installaties naar productie van groen gas een belangrijk onderdeel is van het uitbreiden van de productie van groen gas in het algemeen. Ik vind het onwenselijk als installaties uit bedrijf gaan maar dit voorkomen is geen doel op zich, er kunnen immers vele redenen zijn voor een eventueel faillissement.
Klopt het dat de inframarginale prijscap erop gericht is om overwinsten tegen te gaan, maar dat deze maatregel en de hoogte van het prijsplafond 240 euro er bij ondernemers met een biogas-WKK installatie juist voor zorgt dat zij geen winst maken of zelfs verlies zullen draaien, omdat hun kosten vaak hoger liggen dat het prijsplafond?
Het is ingewikkeld om te bepalen wat een passend niveau is voor biogas-WKK installaties. Er worden veel verschillende soorten biomassa ingezet, waarvan de kosten niet transparant zijn zoals prijzen van elektriciteit of kolen op een beurs dat wel zijn. Met het hogere plafond van 240 euro/MWh voor biomassabrandstoffen was beoogd alleen overwinsten af te romen. Dit niveau is gebaseerd op kosten van houtige biogrondstoffen. Ik erken dat dit geen goede indicator is voor de kosten van andersoortige biogrondstoffen. Ik heb signalen ontvangen dat een Duitse analyse van de kosten voor biogrondstoffen voor biogas-WKK’s een betere indicator is. Om een passend plafond te kunnen bepalen voor dit soort installaties ga ik me daarom baseren op deze data. Wegens de internationale markt voor grondstoffen voor vergisting acht ik deze kosten ook representatief voor de Nederlandse markt. Op basis van de Duitse analyse zal ik de hoogte van het prijsplafond voor biogas-WKK installaties aanpassen naar 285 euro/MWh, om zo ook voor deze categorie alleen overwinsten af te romen.
Is het juist dat voor groene stroom op basis van groen gas een prijsplafond geldt van 365 euro per MWh, terwijl het plafond voor groene stroom op basis van Biogas-WKK op 240 euro per MWh ligt? Zo ja, in hoeverre vindt u het rechtvaardig dat een groen gas producent geen last heeft van een prijsplafond en de groen stroom producent wél?
Nee dit is niet juist. Voor groen gas geldt de heffing niet, net zo min als voor biobrandstoffen. Er is alleen gedurende 7 maanden een heffing voor marktinkomsten van elektriciteitsproductie uit biomassabrandstoffen hoger dan een bepaald plafond, net als voor de meeste andere elektriciteitsproductie, uitgezonderd die uit aardgas. De Verordening beoogt overwinsten bij elektriciteitsproductie af te romen als gevolg van de hoge elektriciteitsprijzen door de hoge gasprijzen, en met dat geld o.a. huishoudens te compenseren voor de hoge energieprijzen.
Klopt het tevens dat Duitsland een hoger prijsplafond van 285 euro per MWh hanteert? Zo ja, in hoeverre wordt daarmee het risico genomen dat duurzame biogrondstoffen uit Nederland naar Duitsland verdwijnen en dat ook kostprijs van biogrondstoffen in Nederland nog verder zal stijgen?
Duitsland gaat uit van een ander systeem voor de heffing en kijkt ook niet naar daadwerkelijke marktinkomsten. Elke installatie kan in Duitsland ook een ander plafond hebben, als gevolg van een andere subsidiehoogte onder de EEG (Erneuerbare-Energien-Gesetz; wet op hernieuwbare energie). Er kunnen biogas-WKK-installaties zijn die door de combinatie van EEG en een opslag die gehanteerd wordt een plafond op marktinkomsten van 285 euro per MWh hebben. Door ons, bij de bepaling van de hoogte van het nieuwe plafond, te baseren op de Duitse data over biogrondstoffen prijzen, wordt het risico van weglek van duurzame biogrondstoffen naar Duitsland weggenomen.
Bent u gezien het bovenstaande bereid om het prijsplafond voor Nederlandse biogas-WKK installaties gelijk te stellen aan het in Duitsland gehanteerde plafond van 285 euro per MWh, zodat de biogas-WKK installaties ook hier in bedrijf kunnen blijven en in de toekomst kunnen worden benut voor groen gas productie?
Ik ben bereid, om bovengenoemde redenen, om specifiek voor biogas-WKK installaties een hoger plafond in te stellen, van 285 euro/MWh. Hiermee wordt beoogd om alleen overwinsten af te romen, zodat biogas-WKK installaties in bedrijf kunnen blijven.
In hoeverre bent u bereid om gezien de fluctuerende prijzen van biogrondstoffen waar biogas-WKK ondernemers mee te maken hebben het prijsplafond voor deze sector te baseren op een gemiddelde over de zeven maanden waarin het plafond geldt in plaats van een maandelijkse afrekening?
Hiertoe ben ik niet bereid. Ik geef bij deze tijdelijke heffing veel aandacht aan de uitvoerbaarheid, bijvoorbeeld door installaties, waaronder ook biogas-WKK’s kleiner dan 1 MW, uit te zonderen van de heffing. Ik heb al een uitzondering gemaakt met een hoger plafond voor deze installaties, wat de uitvoering compliceert. Ik heb gekozen om aan te sluiten bij de maandelijkse boekhouding. Om complexiteit bij de uitvoering te voorkomen wil ik niet meer uitzonderingen introduceren. Voor alle elektriciteitsproductie wordt gekeken naar de maandelijkse marktinkomsten.
Bent u bereid op korte termijn de zorgen die er zijn bij de bedrijven met een biogas-WKK installatie te adresseren en een passende oplossing te bieden, zodat bedrijven die te goeder trouw hebben geïnvesteerd in duurzame projecten niet zo zwaar benadeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Met het hogere plafond voor biogas-WKK installaties van 285 euro/MWh ben ik van mening dat een passende oplossing is geboden voor deze installaties.
Het bericht ‘Stijging erfpacht wekt wrevel: "Waarom geen plafond, net als bij huren?"’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stijging erfpacht wekt wrevel: «Waarom geen plafond, net als bij huren?»» van AT5?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat een dusdanige exorbitante stijging van de erfpacht niet door de beugel kan, gelet op de stijgende inflatie en hoge energiekosten?
De inflatie was het afgelopen jaar ongekend hoog, het college van de gemeente Amsterdam kiest er voor deze inflatie door te berekenen in de canonbetaling van de erfpachters. Erfpachters zijn met de gemeente een overeenkomst aangegaan waarbij de erfpacht met de inflatie gecorrigeerd wordt, in zoverre wordt voldaan aan het met beider instemming overeengekomen contract.
Het college staat op basis van de afgesloten erfpachtovereenkomsten in zijn recht. Ik zie in het land tal van gemeenten die de hoge inflatie niet in gemeentelijke tarieven, zoals leges, doorberekenen. Voor erfpacht had evengoed, eenzijdig door het college kunnen worden besloten deze canonstijging voor particuliere woonbestemmingen te matigen.
Deelt u de mening dat deze kostenstijging voor huiseigenaren om de begroting van de gemeente Amsterdam rond te krijgen ronduit oneerlijk is?
Ik ga er niet vanuit dat de doelstelling van het college hier het rondkrijgen van de begroting van de gemeente Amsterdam is. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Heeft u mogelijkheden om deze exorbitante stijging van de erfpacht tegen te gaan? Bent u voornemens in te grijpen in deze exorbitante stijging van de erfpacht?
Voor wat betreft erfpacht heb ik, in tegenstelling tot bij huurovereenkomsten, geen wettelijke basis waarop ik een ingreep in de inflatiecorrectie in de overeengekomen erfpachtcanon kan baseren. De ruimte om hier eenzijdig een voor de erfpachter gunstige correctie op aan te brengen, ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Weliswaar is erfpacht een collegebevoegdheid, maar dat sluit niet uit dat het college vanuit de gemeenteraad op het gevoerde beleid kan worden aangesproken.
Verwacht u dat meer gemeentes dusdanige stijgingen door gaan voeren en wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen?
Ik zie in het land tal van gemeenten die de hoge inflatie niet in gemeentelijke tarieven, zoals leges, doorberekenen. Er is vanwege de veelvoud aan de bij uitgegeven erfpachtrechten geldende algemene bepalingen geen goede inschatting te maken van hoeveel gemeenten deze inflatie gaan doorrekenen. In tegenstelling tot bij huurovereenkomsten, heb ik geen wettelijke basis waarop ik een ingreep in de overeengekomen erfpachtcanon kan baseren.
Welke mogelijkheden heeft u om te sturen op meer regulering van het gehele erfpachtstelsel, mede gelet op het feit dat u regie neemt en wel ingrijpt in alle andere huursegmenten?
Erfpacht is een privaatrechtelijk instrument, beschreven in het Burgerlijk Wetboek (Boek 5, Titel 7). Een gemeentebestuur kan het inzetten als onderdeel van haar grondbeleid. Erfpacht is een beperkt recht dat een eigenaar kan vestigen om een ander het gebruik van de eigendom te geven. In het geval dat de gemeente haar eigendom in erfpacht uitgeeft, stelt dit haar in staat nadere, privaatrechtelijke, voorwaarden te stellen aan het gebruik van de grond. Dat doet zij door een (periodieke) vergoeding te vragen voor het gebruik.
Deelt u de mening dat, gezien de extreme omstandigheden, de stijging van het erfpachtcanon niet meer gekoppeld zou moeten zijn aan inflatie, maar aan de stijging van de lonen?
Deze mening deel ik niet. In deze casuïstiek zou een canonstijging gebaseerd op de gemiddelde stijging van lonen gunstiger zijn geweest voor de erfpachter. Een andere grondslag zou in andere situaties voor de erfpachter ongunstige uitkomsten kunnen bieden. De toekomstige stijging van lonen is immers, evengoed als de toekomstige inflatie, ongewis.
Wat betekent deze situatie voor de mensen van het zelfbouwproject in Oost als zij de stijging niet kunnen betalen, gelet op het feit dat ze de eerste vijf jaar niet mogen verkopen en dus geen kant op kunnen?
Wat dit betekent voor mensen in het zelfbouwproject verschilt sterk per huishouden. Zo wisselt de canon voor woningen door de stad heen sterk, afhankelijk van de locatie en type woning. Als deze huishoudens een canon van € 5.200 per jaar betalen, betekent de indexering een toename van 8,6%, zijnde ca. € 450. Voor de erfpachtcanon geldt dat hij in de regel fiscaal aftrekbaar is voor de inkomstenbelasting. De bovengenoemde canonstijging wordt daarmee dus gedempt. Het gaat om een brutonettoverschil van ongeveer 1/3e van de canonstijging.
De geschetste situatie kan, zeker met oog op de prijsstijgingen die huishoudens ook ervaren op de andere kosten van wonen en levensonderhoud, resulteren in een moeilijke situatie voor de bewoners. Ik vertrouw er echter op dat de gemeente deze keuze ook met oog op de bewoners weloverwogen heeft gemaakt. De bewoners zijn echter zelf met de gemeente een overeenkomst aangegaan waarbij de erfpacht met de inflatie gecorrigeerd wordt, en daar kan ik niet op ingrijpen.
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam verwacht in antwoord op vragen uit de gemeenteraad echter dat er nagenoeg geen erfpachter-bewoners in financiële problemen komen door de canonstijging2. Erfpachters die hun canon niet kunnen betalen kunnen bij de gemeente Amsterdam een betalingsregeling aanvragen voor de canon.
Op de zelfbouwwoningen in Oost zit een verkoopbeding, om speculatie te voorkomen. Mochten de zelfbouwers om financiële redenen onder dit verbod uit willen komen dan biedt de gemeente daar mogelijkheden voor. Het is dus niet zo dat de erfpachter-bewoners geen kant op kunnen.
Kunt u reflecteren op het feit dat de gemeente ervoor heeft gezorgd dat een negatieve inflatie – deflatie – niet resulteert in een lagere erfpacht?
Dat negatieve inflatie niet resulteert in een lagere canon is het resultaat van privaatrechtelijke afspraken tussen een erfpachter en erfverpachter. Hoe de inflatie wordt doorberekend in de canon is derhalve niet door de gemeente opgelegd, maar door de erfpachter en erfverpachter overeengekomen. Uiteraard kan de gemeenteraad ook hierover het college aanspreken.
Naast een belangrijke rol voor de gemeenteraad, vind ik het ook uitermate belangrijk dat beide partijen bij een dergelijke privaatrechtelijke overeenkomst goed op de hoogte zijn van de inhoud van hun recht. Het gaat dan om de overeengekomen rekenmethodes, de mogelijkheden om op te komen tegen wijzigingen, hoe betalingsachterstanden te voorkomen en welke rechterlijke procedures worden gevolgd indien erfpachtgeschillen niet in der minne met de eigenaar (gemeente) opgelost worden.
Ik wijs er nog op dat naar aanleiding van de moties (moties Geurts en Grinwis3) die tijdens de behandeling van de Initiatiefnota van het lid Koerhuis over erfpacht zijn aangenomen, een onderzoek naar erfpachtvoorwaarden heb laten uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek zijn op dinsdag 7 februari met uw Kamer gedeeld4. In vervolg daarop, en mede op basis van deze moties, zal ik ook een handreiking over gemeentelijke erfpacht opstellen.
Deze handreiking zal gemeenten ondersteunen bij het opstellen van moderne erfpachtvoorwaarden en zo bijdragen aan de verbetering van de positie van erfpachter. Het gaat daarbij vooral om «best practices» die, mede op basis van het onderzoek dat u binnenkort zult ontvangen, naar voren zijn gekomen. De wijze waarop met onder meer inflatie, canonbetalingen en afkoop kan worden omgegaan zal hiervan mede onderdeel worden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden zodat excessen tijdig kunnen worden tegengegaan?
Ja, dat kan ik. Ik heb er echter voor gekozen het antwoord op vragen 2 en 3 te bundelen in mijn antwoord op vraag 2.
Het OM dat weigert een doodsbedreiger te vervolgen |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom het Openbaar Ministerie (OM), waar u verantwoordelijk voor bent, heeft besloten om de doodsbedreiger die heeft gezegd «Kga vrijdag met mijn school naar 2e kamer, khoop voor je dat je je er dan ni bent want deze Turken slaan je dood» niet te vervolgen?1
Laat ik vooropstellen dat bedreigen, en in het bijzonder bedreigingen van volksvertegenwoordigers, absoluut niet thuis horen in onze samenleving. Dit ondermijnt onze democratie, en heeft bovendien een enorme impact op de volksvertegenwoordigers zelf. Dit heeft dan ook mijn volste aandacht als Minister van Justitie en Veiligheid. U vraagt mij echter om in te gaan op een beslissing van het Openbaar Ministerie in een individuele zaak. Het is niet aan mij om als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele zaken om politieke bemoeienis te voorkomen.
Staat u nog achter uw uitspraken ten aanzien van bedreigde politici waaronder: «Bedreigingen, in het bijzonder bedreigingen gericht aan democratisch gekozen volksvertegenwoordigers en politici, zijn onacceptabel en horen wat mij betreft niet thuis in enige democratische rechtsorde» en «Iedereen moet in vrijheid zijn werk kunnen doen, dat geldt voor politici van welke kleur dan ook. Dat blijft een heel groot aandachtspunt»? Zo nee, waarom niet?2, 3
Ja, absoluut.
Deelt u de mening dat de reden van het OM om mijn doodsbedreiger niet te vervolgen «het is al zo lang geleden gebeurd dat ik het niet zinvol vind om nu nog een strafzaak te beginnen» een smoesje is, aangezien deze doodsbedreiging van 18 februari 2020 pas in 2026 zal verjaren, en hier dus nog lang geen sprake van is? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 laat ik mij niet uit over individuele beslissingen van het Openbaar Ministerie, om politieke bemoeienis te voorkomen. Dat geldt niet alleen hier en in dit soort zaken, maar in alle individuele zaken van het Openbaar Ministerie. Wel heb ik het in mijn contacten met het Openbaar Ministerie ook over bedreigingen tegen volksvertegenwoordigers. Het Openbaar Ministerie heeft mij verzekerd dat aangiftes over bedreigingen tegen volksvertegenwoordigers altijd en zonder uitzondering met de grootste zorgvuldigheid worden beoordeeld. Het is echter ook aan het Openbaar Ministerie om betrokkenen goed en zorgvuldig te informeren over hun afwegingen die leiden tot het nemen van een sepotbeslissing. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten altijd zijn uiterste best te doen om zo goed mogelijk zijn beslissingen te motiveren en ook altijd bereid te zijn te kijken waar dat beter kan. Het gesprek hierover met het Openbaar Ministerie zal ik blijven aangaan.
Wel kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat wanneer het Openbaar Ministerie een zaak seponeert met code 43 (oud feit) dit geen verband heeft met de verjaringstermijnen die gelden bij strafbare feiten. Deze code wordt gebruikt in de gevallen waarbij lange tijd is verstreken na het plegen van het feit, hoewel dit bijvoorbeeld nog niet is verjaard.
Kunt u verklaren waarom het OM wél de doodsbedreiger van VVD’er Rutte vervolgt en 33 maanden celstraf eist, maar mijn doodsbedreiger vrijuit laat gaan met een smoesje?4
Over individuele zaken laat ik mij, zoals eerder opgemerkt, niet uit. Wel hecht ik eraan op te merken dat het Openbaar Ministerie iedere zaak op zijn eigen merites beoordeelt en dat de identiteit van de bedreigde volksvertegenwoordiger op geen enkele wijze een rol speelt in de beslissing of vervolging wordt ingesteld.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat het OM selectief doodsbedreigers vervolgt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om hier een einde aan te maken?
Het Openbaar Ministerie en de politie zetten zich continu in om bedreigingen van volksvertegenwoordigers te onderzoeken en waar mogelijk te vervolgen. Het Openbaar Ministerie beoordeelt de strafbaarheid op grond van de feiten en omstandigheden en beslist welke afdoening aangewezen is. De identiteit van de bedreigde volksvertegenwoordiger speelt op geen enkele wijze een rol in de beslissing of een vervolging wordt ingesteld en dat zou wat mij betreft ook nooit het gevoel mogen zijn.
Zoals bekend is er een speciaal Team Bedreigde Politici opgericht. Dit team maakt een eerste beoordeling van een melding – ook in de gevallen waarbij nog geen aangifte is gedaan – op strafbaarheid. Wanneer dit het geval is wordt door het Team Bedreigde Politici in beginsel een aangifte opgenomen en wordt nader onderzoek verricht. Het Openbaar Ministerie beoordeelt vervolgens iedere aangifte van bedreiging van een volksvertegenwoordiger.
Ook heeft het Openbaar Ministerie het beleid in 2020 aangepast. Als een zaak bewijsbaar is, zal het Openbaar Ministerie verdachten van bedreiging bij voorkeur voor de rechter op een openbare strafzitting brengen in plaats van deze af te doen op een besloten OM-hoorzitting. Reden hiervoor is dat bedreigingen een grote impact hebben op diegenen aan wie het is gericht en op hun directe omgeving. Los van de grote invloed die een bedreiging kan hebben op een persoon krijgt een bedreiging gericht aan een volksvertegenwoordiger ook een ondermijnend karakter en wordt hierdoor onze democratische samenleving aangetast.
Wanneer het Openbaar Ministerie besluit om niet te vervolgen, kan de belanghebbende hierover een klacht indienen bij het gerechtshof met het verzoek alsnog opdracht te geven tot vervolging.
Bent u bereid zich bij het beantwoorden van deze vragen niet te verschuilen achter het OM, maar de volle politieke verantwoordelijkheid te dragen en er dus voor te zorgen dat het OM niet selectief vervolgt? Zo nee, waarom niet?
Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik politiek verantwoordelijk voor het Openbaar Ministerie. Het bedreigen van volksvertegenwoordigers hoort niet thuis in onze samenleving, zoals u weet vind ik dit een zeer belangrijk onderwerp. Hierover spreek ik dan ook regelmatig met het Openbaar Ministerie en dit zal ik ook blijven doen. Het Openbaar Ministerie heeft mij verzekerd deze zaken altijd met de grootste zorgvuldigheid te behandelen. Afwegingen en beslissingen over individuele zaken zijn aan het Openbaar Ministerie. Dit geldt voor alle zaken die het Openbaar Ministerie afdoet. Zoals bekend meng ik mij daar als Minister niet in.
De slinkse vertragingspogingen van de Raad van de Europese Unie inzake de Verordening Duurzaam gebruik pesticiden |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er op de agenda van de Europese Energieraad van 19 december 2022 een hamerstuk staat over de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, dat eigenlijk bij de Landbouw- en Visserijraad thuishoort? Zo ja, kunt u (informatie over) dit hamerstuk met de Tweede Kamer delen vóórdat de Energieraad plaatsvindt?
Ja, ik kan bevestigen dat een document van het voorzitterschap over het voorstel van de Europese Commissie voor een Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen als A-punt is geagendeerd op de Europese Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie (TTE-Raad) van 19 december 2022. U treft het hamerstuk als bijlage bij deze brief aan.
Kunt u uitleggen waarom dit stuk over landbouwgif op de agenda van de Energieraad staat?
Het Tsjechisch voorzitterschap heeft de lidstaten op 6 december jl. via een schriftelijke commentaarronde de mogelijkheid geboden om te reageren op zijn voorstel voor een informatieverzoek aan de Europese Commissie om een aanvullende effectbeoordeling uit te voeren van het voorstel voor de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen en om dit informatieverzoek te agenderen als hamerstuk op de laatste raad van dit jaar (de TTE-Raad van 19 december 2022).
Nederland heeft in de schriftelijke ronde samen met drie andere lidstaten aan het voorzitterschap laten weten het informatieverzoek niet te kunnen steunen (Kenmerk 2022D55312). Het voorzitterschap heeft naar aanleiding van deze schriftelijke ronde geconcludeerd dat er een meerderheid vóór het verzoek is. In principe mag een voorstel, in dit geval een informatieverzoek aan de Europese Commissie, na overeenstemming in het Coreper ook op een andere raadsagenda gezet worden. Gelet hierop heeft het voorzitterschap het informatieverzoek doorgeleid naar het Coreper, conform het gebruikelijke proces, met het verzoek om behandeling als hamerstuk op de agenda van de TTE-Raad, gezien de stemverhoudingen. Omdat het Coreper hiermee heeft ingestemd stond het voorstel d.d. 19 december 2022 als hamerstuk op de agenda van deze Raad.
Beaamt u dat de democratische controle uiterst moeilijk wordt gemaakt wanneer stukken bij, ogenschijnlijk, willekeurige Raden op de agenda staan? Kunt u zich voorstellen dat dit achterdocht oproept? Kunt u deze gang van zaken aankaarten bij de Europese Commissie?
Het besluitvormingsproces zoals onder het antwoord op vraag 2 beschreven is democratisch verlopen. Desondanks is de uitkomst voor Nederland wel een teleurstellende. Het is een Raadsprocedure, waarvoor het zittende voorzitterschap verantwoordelijk is en niet de Europese Commissie.
Kunt u bevestigen dat het hierboven genoemde stuk gaat om een verzoek vanuit verschillende lidstaten om een aanvullende economische effectanalyse van de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, wat tot grote vertraging van de besprekingen van de verordening zal leiden en wat bovendien overbodig is omdat er al vele analyses zijn?
Ja, ik kan bevestigen dat het om een informatieverzoek aan de Europese Commissie gaat met als onderwerp een aanvullende effectbeoordeling. Nederland heeft aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u bevestigen dat er vanuit de pesticiden- en agro-industrie een stevige lobby wordt gevoerd richting de Europese Commissie en de lidstaten voor zo’n aanvullende analyse met als doel de verordening af te zwakken, waarbij te pas en te onpas naar de oorlog in Oekraïne wordt verwezen om duurzaamheidsmaatregelen uit te stellen?1
Ik heb geen zicht op de inhoud en argumenten van de lobby van belangengroepen voor de genoemde sectoren richting de Europese Commissie, andere lidstaten en het voorzitterschap, anders dan de publieke uitingen van deze partijen.
Kunt u bevestigen dat u op 17 november 2022 schreef: «Een dergelijke aanvullende effectbeoordeling zal het verloop van de besprekingen waarschijnlijk vertragen en het is ongewis of de beoordeling de gewenste duidelijkheid zal kunnen geven. Om die reden is Nederland geen voorstander van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en geeft het de voorkeur aan continuering van de besprekingen van het voorstel»?2
Het is juist dat Nederland geen voorstander was en is van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en de voorkeur geeft aan continuering van de besprekingen van de voorgestelde verordening zonder vertraging. Toen het Tsjechische voorzitterschap zeer kort voor de raadwerkgroep van 7 december jl. een concreet voorstel verspreidde, werd helder dat een meerderheid van de lidstaten dit verzoek zou steunen. Gelet daarop heeft Nederland aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt (Kenmerk 2022D51592). De Nederlandse inzet om hiervoor voldoende medestanders te vinden in de aanloop naar de besluitvorming over het voorstel tijdens een Raad in december a.s. heeft geen effect gehad.
Waarom schrijft u vervolgens op 2 december 2022: «Nederland kan het voorstel steunen, indien de reikwijdte van het verzoek wordt ingeperkt en het niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt»?3
Nederland heeft inderdaad aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat dit betekent dat u het voorstel voor een aanvullende effectanalyse zal steunen?
Zowel in de door het Tsjechische voorzitterschap georganiseerde schriftelijke commentaarronde over het informatieverzoek van 8 december jl., als in de Coreper heeft Nederland het voorstel van het voorzitterschap niet gesteund (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1497) en zich hierover uitgesproken. Nadat duidelijk werd dat een meerderheid van lidstaten voor het verzoek was, is het informatieverzoek als hamerstuk geagendeerd op de TTE-Raad van 19 december a.s. en kan Nederland helaas niets meer doen om te voorkomen dat het verzoek wordt dóórgezet.
Wat is er tussen 17 november en 2 december gebeurd waardoor u van tegen- naar voorstander van deze effectanalyse bent gedraaid? Kunt u hier gedetailleerd op in gaan?
Het Nederlandse standpunt is ongewijzigd gebleven ten aanzien van het voorgestelde informatieverzoek. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u het inzicht dat er reeds voldoende effectanalyses over de verordening zijn en dat er in het kader van de biodiversiteitscrisis en de volksgezondheid geen sprake mag zijn van verdere vertraging in de besprekingen van de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen?
Nederland staat op het standpunt dat de aanvullende Europese effectbeoordeling het verloop van de besprekingen zal vertragen en verder is Nederland van mening dat het ongewis is of deze beoordeling de gewenste duidelijkheid zal kunnen geven. Om die reden is Nederland geen voorstander van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en geeft het de voorkeur aan continuering van de besprekingen van het voorstel. Dit laat onverlet dat lidstaten wel aanvullende effectbeoordelingen kunnen laten uitvoeren ten behoeve van de onderbouwing van hun inzet. Om die reden laat Nederland, zoals aangekondigd in het BNC-fiche voor het voorstel, een eigen beoordeling uitvoeren van de effecten op administratieve lasten voor bedrijfsleven en overheden, oogstderving en consumentenprijzen. De resultaten van die studie worden in het eerste kwartaal van 2023 verwacht. Ik zal de Kamer hierover informeren.
Kunt u het agendapunt over deze verordening bij de Energieraad onthameren, zodat hier op meer democratische wijze over besloten kan worden bij de eerstvolgende Landbouw- en Visserijraad? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet mogelijk. Een agendapunt wordt geagendeerd als hamerstuk nadat hierover op basis van een meerderheid van stemmen al overeenstemming is bereikt en geen discussie meer wordt voorzien. Dat is hier het geval (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1497).
Ziet u in dat een dergelijke manier van ongepast en ondemocratisch handelen het vertrouwen ondermijnt in de politiek? Zo nee, waarom denkt u dat het vertrouwen niet wordt geschaad?
Het besluitvormingsproces, zoals onder het antwoord op vraag 2 is beschreven, is op democratische wijze tot stand gekomen en conform Europese verdragsbepalingen. Dit staat los van de voor Nederland teleurstellende uitkomst.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor de Energieraad van 19 december 2022 beantwoorden?
Helaas is dit niet meer gelukt voor 19 december.
Het bericht en het rapport van het College voor de Rechten van de Mens ‘Gecoördineerde aanpak nodig om rechtsbescherming van mensen met een beperking te garanderen’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gecoördineerde aanpak nodig om rechtsbescherming van mensen met een beperking te garanderen»? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja. Op 5 december mocht ik de jaarlijkse monitor over het VN-verdrag handicap persoonlijk in ontvangst nemen. Ik ben het College voor de Rechten van de Mens dankbaar dat deze rapportage over de rechtsbescherming van mensen met een beperking er ligt. Ik vind het erg belangrijk dat iedereen, met én zonder beperking, toegang heeft tot het recht. In de monitor staan heldere aanbevelingen en ik zal deze bespreken met mijn collega’s in het kabinet, waaronder de Minister van Rechtsbescherming.
Wat vindt u van het advies van het College voor de Rechten van de Mens dat de overheid een nationaal actieplan moet ontwikkelen om de rechtsbescherming van mensen met een beperking te garanderen?
Er wordt op verschillende manieren gewerkt om de toegankelijkheid van de rechtsbescherming te vergroten. De Rechtspraak werkt bijvoorbeeld aan de digitalisering van de toegang tot het recht. Het staat de burger ook nog steeds vrij om via de tot nu gebruikelijke mogelijkheden toegang tot de rechter te krijgen. Daartoe is het Rechtspraak servicecentrum ingericht voor contact via een centraal telefoonnummer, sociale media en WhatsApp. Digitale toegang tot de rechtszitting is mogelijk via online zittingen. Voor het strafrecht en vreemdelingenrecht is dit wettelijk geregeld via het besluit Videoconferencing. Voor civiel- en bestuursrecht is de mogelijkheid van de online zitting geregeld via de tijdelijke coronaregelgeving. De Raad voor de Rechtspraak is in overleg met het Ministerie van J&V om deze mogelijkheden structureel te maken. De Rechtspraak streeft in zijn algemeenheid naar zo helder en eenvoudig mogelijke communicatie. Uitgangspunt bij het voorlichtingsmateriaal is taalniveau B1 van de internationaal erkende standaard voor taalniveauaanduiding (Common European Framework of Reference). Alle publicaties en brochures, alsmede informatie over juridische procedures, staan op de website www.rechtspraak.nl. Daarin wordt o.a. de situaties beschreven waarin justitiabelen om wat voor reden dan ook voor de rechter moeten verschijnen. Tot slot zijn doventolken beschikbaar bij de rechtbank en bij de opleiding van rechters wordt aandacht besteed aan de toegankelijkheid voor mensen met een beperking.
De Rechtspraak zet zich actief en landelijk in voor het borgen van de toegang tot het recht voor mensen met een beperking en treft daar concrete maatregelen voor. De vraag is of er een directe meerwaarde voor een nationaal actieprogramma voor rechtsbescherming van mensen met een beperking, waaronder toegang tot de rechter, nodig is. Echter, er is altijd ruimte voor verbetering. Daar waar we met elkaar meer moeten doen aan rechtsbescherming zullen we dat uiteraard oppakken. Dat is primair de verantwoordelijkheid van de Minister voor Rechtsbescherming. Ik bespreek het advies met mijn collega’s in het kabinet en stuur voor het zomerreces van 2023 de Kamer een brief waarin ik u informeer over hoe wij opvolging geven aan de inzichten uit de monitor.
Wat vindt u ervan dat er concrete maatregelen in het nationaal actieplan moeten komen met speciale aandacht voor autonomie, participatie en toegankelijkheid?
Autonomie, participatie en toegankelijkheid zijn belangrijke elementen van toegang tot de rechter. Het College constateert meerdere knelpunten rond deze drie elementen en doet concrete aanbevelingen. Ik bespreek deze knelpunten en aanbevelingen met mijn collega’s in het kabinet en zal de Kamer voor het zomerreces hierover informeren.
Gaat u dit advies overnemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga eerst in gesprek mijn collega’s in het kabinet en andere betrokkenen alvorens ik met een gezamenlijke reactie kom.
Deelt u het standpunt van het College dat ondertekening van het Facultatief Protocol kan bijdragen aan een betere rechtsbescherming voor mensen met een beperking? Waarom deelt u dit standpunt, of waarom niet?
Allereerst wil ik graag benadrukken dat de bestaande mogelijkheden in de nationale rechtsorde de rechtsbescherming van mensen met een beperking waarborgen. Mensen met een beperking kunnen een misstand melden of een oordeel aanvragen in het geval zij zich gediscrimineerd voelen of zich op een andere manier geschonden voelen in hun rechten.
Het Facultatief Protocol gaat over de vraag of een rechtszaak in eventuele laatste instantie, wanneer de nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, ook aan een internationaal comité kan worden voorgelegd. Mensen met een beperking kunnen dan hun klacht voorleggen aan het VN-comité handicap. Ik begrijp dat het hebben van de potentiële mogelijkheid om de klacht ook aan een internationaal comité voor te leggen, van belangrijke betekenis is voor mensen met een beperking.
Hoe verhoudt dit zich tot de beantwoording van de List of Issues VN-verdrag Handicap, waarin het kabinet stelt dat inzicht in de financiële en juridische implicaties van belang is in de besluitvorming rond ratificatie van dit Facultatief Protocol?2
Ik vind het belangrijk om zorgvuldig te handelen als het gaat om de eventuele gevolgen van ratificatie van het Facultatief Protocol. De eerder met uw Kamer gedeelde voorlichting van de Raad van State brengt geen concrete grote juridische of financiële bezwaren aan het licht. Maar daarbij geldt de kanttekening dat niet alle mogelijke implicaties en risico’s in beeld kunnen worden gebracht, bijvoorbeeld op het punt van de doorwerking in de Nederlandse rechtsorde. Daarom hecht ik waarde aan zorgvuldig overleg over de ratificatie binnen het kabinet. Conform de motie die uw Kamer heeft aangenomen in het plenair debat van 22 december jl.3 zal ik u in het eerste kwartaal van 2023 het kabinetsbesluit omtrent de ratificatie van het facultatief protocol doen toekomen.
Hoe kunt u bevorderen dat er algemene toegankelijke informatie komt over ingewikkelde wet- en regelgeving?
Ik vind het belangrijk dat informatie over complexe wet- en regelgeving toegankelijk is zodat iedereen weet welke rechten ze hebben en wat ze moeten doen om hun rechten af te dwingen. Zo is het Informatiepunt Digitale Overheid specifiek gericht op het eenvoudig communiceren en uitleggen van lastige materie. Desalniettemin, het beschikbaar maken van toegankelijke informatie is een belangrijk aandachtspunt en ik zal de aanbevelingen van het College meenemen in mijn gesprekken met mijn collega’s in het kabinet en andere betrokkenen.
Gaat u gemeenten aanspreken die nog steeds geen onafhankelijke cliëntondersteuner voor mensen met een beperking hebben? Zo ja, op welke manier?
Onafhankelijke cliëntondersteuning draagt bij aan een betere positie van mensen met een beperking. Op grond van de Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van onafhankelijke cliëntondersteuning aan hun inwoners. Inmiddels is in alle gemeenten de functie cliëntondersteuning beschikbaar en vindbaar op de website www.regelhulp.nl. Het College benoemt in zijn rapportage terecht dat de bekendheid van de functie beter kan. Ik heb daarom met de VNG en Movisie afgesproken dat ze in het eerste kwartaal van dit jaar een voorstel doen om de onafhankelijke cliëntondersteuning beter bekend te maken, met name onder professionals, die potentiële cliënten kunnen wijzen op het bestaan ervan.
Wilt u bewustwording rondom de rechten van en de omgang met mensen met een beperking vergroten bij ambtenaren en werknemers die werkzaam zijn in de rechtsbijstand?
Naar aanleiding van de rapporten over de uitvoering, zoals «Werken aan uitvoering» (WAU), «Ongekend Onrecht» van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK) en het rapport «Klem tussen balie en beleid» van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) zijn er ook binnen het veld van rechtsbijstand ontwikkelingen gericht op een mensgerichte uitvoering met oog voor kwetsbare groepen mensen, zoals mensen met een beperking. Uit die rapporten is gebleken dat er een onjuist beeld is ontstaan van het vermogen van mensen om een plan te maken, in actie te komen, acties vol te houden en met tegenslag om te gaan, het zogenoemde doenvermogen. Rondom dit doenvermogen heeft bijvoorbeeld de Raad voor Rechtsbijstand de Regeling Adviestoevoeging Zelfredzaamheid (RATZ) in het leven geroepen. Deze regeling voorziet in het kunnen verlenen van rechtsbijstand door een advocaat aan rechtzoekenden die volgens de vigerende wet- en regelgeving als zelfredzaam zouden moeten worden aangemerkt, maar die in de praktijk tussen de wal en het schip dreigen te vallen. Ook hier ligt het primaat bij de Minister voor Rechtsbescherming. Ik bespreek de aanbevelingen van het College daarom met de Minister van Rechtsbescherming.
Het zwijgcontract dat omwonenden van eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo moesten tekenen om te voorkomen dat zij bezwaar maken tegen de overlast van de slachterij |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat eigenaren van 21 woningen in de omgeving van eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo hebben moeten tekenen voor een boeteclausule, waardoor zij direct 10.000 euro moeten betalen wanneer zij bezwaar maken tegen overlast vanuit de slachterij?1
Iedereen moet toegang hebben tot het recht. Daarbij hoort ook onafhankelijke geschilbeslechting door een rechter of een vergelijkbare instantie. Conform het Burgerlijk Wetboek mogen particuliere partijen zelf bepalen welke afspraken zij met elkaar maken. Dit kan ook een afspraak zijn over het dulden van (enige) overlast doordat een woning gelegen is naast een bedrijf dat per definitie enige overlast voor de omgeving veroorzaakt, zoals een eendenslachterij. Deze contractsvrijheid kent echter ook grenzen. Uiteraard mogen afspraken niet strijdig zijn met bestaande wet- en regelgeving, dan wel de openbare orde of de goede zeden. Bovendien wordt een bepaling als deze beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Afspraken die de toegang tot het recht te zeer beperken zullen binnen deze grenzen al snel ontoelaatbaar zijn. Het is aan de burgerlijke rechter om in een concreet geval de toelaatbaarheid van een afspraak tussen particuliere partijen te beoordelen.
Heeft u gezien dat deze boeteclausule ook geldt voor de volgende bewoners van de huizen, aangezien hier sprake is van een kettingbeding, wat verkoop van deze woningen kan bemoeilijken?
Het Burgerlijk Wetboek staat in beginsel toe dat een afspraak via een kettingbeding wordt doorgegeven aan volgende bewoners. Voor zover het gaat om een toelaatbare afspraak verzekert de eerste verkoper hiermee dat ook latere kopers aan deze afspraak zijn gebonden. Zoals hierboven is opgemerkt, mag de afspraak die via het kettingbeding wordt doorgegeven, niet strijdig zijn met bestaande wet- en regelgeving, dan wel de openbare orde of de goede zeden en zijn de redelijkheid en billijkheid hierop van toepassing. Het is aan de burgerlijke rechter om de toelaatbaarheid van een dergelijke afspraak te beoordelen.
Bent u bekend met de vele meldingen die door omwonenden van de eendenslachterij in het verleden zijn gedaan bij de gemeente en omgevingsdiensten over onder andere stankoverlast en geluidsoverlast?
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Snapt u de grote frustratie van deze mensen die soms niet eens in hun tuin kunnen zitten vanwege de stank en die per dag – en soms in de nacht – vele vrachtwagens en busjes door hun straat zien en horen rijden?
Ervaren overlast door bedrijfsactiviteiten is bijzonder vervelend voor betrokkenen. Geur- en geluidhinder kunnen invloed hebben op de leefbaarheid, het welbevinden en de gezondheid van mensen. Daarom worden in de milieuwetgeving kaders gesteld voor activiteiten die overlast kunnen veroorzaken. Deze wet- en regelgeving, maar ook de wetgeving in het kader van een goede ruimtelijke ordening, heeft tot doel een balans te vinden tussen het gebruik van de fysieke leefomgeving en het behoud van diezelfde leefomgeving en de bescherming tegen hinder. Het is daarom belangrijk dat gemeenten bij het ontwikkelen van woningbouwplannen met deze regelgeving rekening houden. Het lokaal of provinciaal bevoegd gezag is verantwoordelijk voor een zorgvuldige toepassing van wet- en regelgeving ten aanzien van milieubescherming en ruimtelijke ordening.
Kunt u zich voorstellen dat nieuwe en toekomstige omwonenden van de eendenslachterij in Ermelo niet kunnen overzien wat zij kunnen verwachten aan overlast, mede gelet op de geschiedenis van dit bedrijf, waarbij onder ander sprake is geweest van illegale uitbreiding van het aantal geslachte dieren, van de werktijden en van illegale aanbouw bij de slachterij?
De bedrijfsactiviteiten moeten voldoen aan de huidige milieuregelgeving, ook ten aanzien van hinder. De milieuregelgeving moet worden nageleefd. Dit is de inzet van alle betrokken overheden. Het betreffende bedrijf is al enige decennia gevestigd op de huidige locatie. Er heeft in het verleden op verschillende momenten toetsing plaatsgevonden aan de wet- en regelgeving. Op dit moment ligt er een nieuwe vergunningaanvraag voor de eendenslachterij waarbij wederom getoetst zal worden aan deze regelgeving.
Erkent u dat het feit dat mensen een contract moeten tekenen om te voorkomen dat zij in de toekomst gaan klagen over overlast en privaatrechtelijk of publiekrechtelijk bezwaar gaan maken tegen de activiteiten van de slachterij, neerkomt op het uithollen van hun rechtspositie? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zoals ook opgemerkt in het antwoord op vraag 1, staat het particuliere partijen vrij om zelf te bepalen welke afspraken zij met elkaar maken. De grenzen aan deze vrijheid worden bepaald door wet- en regelgeving, de openbare orde en de goede zeden. In zijn algemeenheid geldt dat burgers voldoende toegang moeten hebben tot de rechter of een vergelijkbare instantie om hun rechten te verwezenlijken en dat afspraken die deze toegang te zeer beperken al snel ontoelaatbaar zullen zijn. Een afspraak om niet te klagen over overlast kan dan ook nooit absoluut zijn. Het staat burgers vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter om de geldigheid van hun contract te laten toetsen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om mensen die een huis kopen op deze manier te laten afzien van hun rechten en daarmee monddood te maken? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Een afspraak om niet te klagen over overlast kan nooit absoluut zijn. Het staat de eigenaren vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter om de geldigheid van hun contract te laten toetsen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. De termijn voor de beantwoording is verlengd vanwege de noodzaak tot het inwinnen van informatie en een goede afstemming tussen de verschillende betrokken partijen.
Giftige ammoniakdampen in varkensstallen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er doorgaans minder wordt geventileerd in de winter, ook in varkensstallen?
Nee, ik kan niet bevestiging dat er doorgaans in de winter minder wordt geventileerd in varkensstallen. In 2019 is een omvangrijk pps- (publiek-private samenwerking) project gestart naar het stalklimaat in varkensstallen. Dit project heeft onder andere geresulteerd in het aanpassen van de klimaatrichtlijnen, in samenwerking met het onafhankelijk klimaatplatform voor de Varkenshouderij. Het advies aan varkenshouders is om meer te ventileren, omdat dit beter is voor het dier, de veehouder zelf en diens personeel, én beter is voor de productieresultaten en daarmee het economisch resultaat van het bedrijf. In 2022 zijn twee stalklimaatdagen georganiseerd. Tijdens deze klimaatdagen zijn onder andere de nieuwe richtlijnen gepresenteerd. Ook is in 2022 veel aandacht geweest in de vakpers over de nieuwe stalklimaatnormen.
Bereiken u ook signalen dat varkensstallen door de hoge gas- en energieprijzen op dit moment nóg minder worden geventileerd, om zo de warmte maximaal binnen te houden?
In het begin van de energiecrisis is op vele bedrijven en in de vakpers (ook bij andere sectoren) aandacht geweest voor energiebesparing. Er is in de vakpers en op de eerder genoemde klimaatdagen aangegeven wat de gevolgen zijn voor het stalklimaat als er minder geventileerd wordt. Deze zien zowel op het thermocomfort en impact voor de varkens, als op negatieve gevolgen voor het economisch rendement. De focus met betrekking tot energiebesparing is nu met name gericht op energie beperkende maatregelen die geen negatieve invloed hebben op dierenwelzijn en diergezondheid.
Kunt u bevestigen dat weinig ventilatie betekent dat de ammoniakconcentratie in de stallen waarschijnlijk nóg hoger oploopt?
Ja, het klopt dat ventileren bijdraagt aan het tegengaan van hoge ammoniakconcentraties. De ammoniakconcentratie is echter afhankelijk van meerdere factoren, zoals emitterend mestoppervlak in de stal, de temperatuur van de toplaag van de mest in de stal, klimaatsysteem, bevuiling van de ligvloer, voersamenstelling én dus de ventilatiehoeveelheid. Indien de minimale ventilatiehoeveelheid lager is dan norm, dan neemt in principe de ammoniakconcentratie in de stal toe.
Kunt u bevestigen dat een hoge ammoniakconcentratie in stallen betekent dat miljoenen varkens en biggetjes een groot risico lopen op, onder andere, longaandoeningen, borstvliesontstekingen, ontstoken ogen en meer gevallen van staartbijten?
De genoemde aandoeningen kunnen inderdaad effecten zijn van (onder meer) te hoge ammoniakconcentraties. Ammoniak kan bij hoge concentraties schadelijk zijn voor de gezondheid van varkens. De mate van schadelijkheid is naast de concentratie ook afhankelijk van de blootstellingsduur. De relatie tussen blootstelling aan ammoniak en ontstaan van gezondheidsproblemen is moeilijk vast te stellen, omdat vaak meerdere stalfactoren tegelijkertijd van invloed zijn op de gezondheid van de dieren.
Kunt u bevestigen dat het Klimaatplatform Varkens van de Wageningen Universiteit in 2013 op basis van metingen en berekeningen concludeerde dat de ammoniakconcentratie in veel Nederlandse varkensstallen op 50 tot 70 «parts per million» (ppm) kon liggen en daarbij waarschuwde dat dit hooguit 20 ppm zou mogen zijn?1
Nee. Navraag bij de Wageningen Universiteit wijst uit dat het Klimaatplatform geen metingen heeft uitgevoerd. Het is onduidelijk naar welke bron verwezen wordt, en ik kan om die reden geen uitspraak doen over de hoogtes. Wel klopt het dat er al jaren aandacht is vanuit het Klimaatplatform voor het klimaat in varkensstallen.
Kunt u bevestigen dat op de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)-checklists, die in 2018 tijdens inspecties zijn ingevuld en via een Wet openbaarheid van bestuur (WOB)-procedure zijn opgevraagd, eveneens te zien was dat in veel varkensstallen ammoniakconcentraties werden gemeten die (ver) boven 20 ppm lagen, tot zelfs 89 en 99 ppm?2
Ik kan bevestigen dat de NVWA in 2018 bij inspecties van het stalklimaat in varkensstallen ammoniakconcentraties heeft gemeten die boven 20 ppm lagen. Hoewel er in een aantal gevallen hoge gasconcentraties werden gemeten, ging dit niet altijd gepaard met vaststelling van een bepaalde mate van dierkenmerken. Bij een hoge gasconcentratie, maar zonder deze vaststelling van dierkenmerken, leidt dit in het huidige protocol niet tot het vaststellen van een overtreding. Kenmerken waarvoor grenswaarden zijn vastgesteld in onderzoek van de WUR in 2015: rode/vuile ogen, staart-/oorbijten en dierbevuiling. Deze kunnen wijzen op een ontoereikend klimaat.
Heeft u enig idee hoe hoog de ammoniakconcentraties in Nederlandse varkensstallen op dit moment liggen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Nee, dat is mij niet bekend. Ik zie op dit moment geen aanleiding om dit in kaart te laten brengen.
Kunt u bevestigen dat de luchtkwaliteit in stallen volgens de wet al 25 jaar niet schadelijk mag zijn voor varkens, maar dat de open norm effectief toezicht in de weg staat?3
Het klopt dat de huidige wetgeving al jaren voorschrijft dat het stalklimaat niet schadelijk mag zijn. Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd klopt het ook dat deze regelgeving een open norm bevat. Daarom zijn de NVWA en LNV een werkgroep gestart om deze norm nader in te vullen (al dan niet middels regelgeving), om zo effectief toezicht beter mogelijk te maken.
Kunt u bevestigen dat de afgelopen jaren is geprobeerd de handhaving van deze open norm te verbeteren aan de hand van een protocol voor het beoordelen van het klimaat in varkensstallen, maar dat dit onvoldoende bleek bij te dragen aan effectief toezicht?
Dat klopt. In 2015 heeft de WUR onderzoek gedaan naar indicatoren die gebruikt kunnen worden door de varkenshouders en handhavers om inzicht te krijgen in situaties waarbij het stalklimaat onvoldoende gewaarborgd is en er mogelijk sprake is van verminderd dierenwelzijn en verminderde diergezondheid. Deze indicatoren zijn door de NVWA opgenomen in het handhavingsprotocol dat gebruikt wordt om te bepalen of stalklimaat schadelijk is. De praktijk heeft uitgewezen dat dit handhavingsprotocol onvoldoende houvast biedt voor effectief toezicht. Daarom onderzoekt de WUR, in opdracht van LNV op verzoek van de genoemde werkgroep (zie vraag 8), de mogelijkheden om het huidige protocol aan te scherpen en te verduidelijken. Zodat NVWA-inspecteurs duidelijk kunnen vaststellen of het stalklimaat al dan niet schadelijk is. Dit onderzoek wordt begin 2023 afgerond. Het is de inzet voor de zomer de open norm nader ingevuld te hebben.
Kunt u bevestigen dat de Inspecteur-Generaal (IG) van de NVWA daarop aan uw voorganger heeft geadviseerd om voor ten minste ammoniak- en kooldioxideconcentraties een limiet in de wet- en regelgeving op te nemen?4
Het klopt dat de Inspecteur-Generaal van de NVWA dit aan mijn voorganger heeft geadviseerd. Naar aanleiding van dit verzoek hebben LNV en de NVWA samen besloten een werkgroep te starten om invulling te geven aan de open norm zodat deze handhaafbaar is voor het toezicht. Het uitgangspunt is om tot een kwantitatieve invulling van de norm te komen.
Heeft u gezien dat de European Food Safety Authority (EFSA) afgelopen zomer in een nieuw rapport over het welzijn van varkens adviseerde om er op toe te zien dat ammoniakconcentraties onder 10 tot 15 ppm worden gehouden, omdat daarboven risico’s ontstaan voor diergezondheid en dierenwelzijn?5
Ik ben bekend met het EFSA-advies. Ook EFSA geeft aan dat meerdere klimaatfactoren in samenspel een rol spelen en dierenwelzijn en -gezondheid beïnvloeden. Deze bevindingen worden ook meegenomen in het WUR-onderzoek waarvan ik de uitkomsten begin 2023 verwacht.
Gaat u deze waarden overnemen en daarmee een concrete en meetbare limiet vastleggen in wet- en regelgeving zoals de IG heeft geadviseerd? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 9 onderzoekt de WUR of de mogelijkheden om te bepalen of stalklimaat schadelijk is aan te scherpen en te verduidelijken zijn. Mede op basis van het onderzoek bekijk ik of aanpassing van het protocol leidt tot een goed handhaafbare norm, of dat het wenselijk is om op een andere wijze invulling te geven aan de open norm. Daartoe sluit ik het wettelijk vastleggen van normen voor stalklimaat niet uit.
Gaat u de NVWA opdracht geven om deze winter extra controles uit te voeren op schadelijke ammoniakconcentraties in varkensstallen? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat miljoenen varkens deze winter extra lijden door giftige staldampen?
Nee, ik zal de IG NVWA niet vragen of hij bereid is deze controles uit te voeren. Het uitvoeren van extra controles heeft niet zoveel zin, omdat zoals ik ook bij vraag 1 en 2 heb toelicht er niet minder wordt geventileerd, en bij inspecties op varkensbedrijven de NVWA het stalklimaat al controleert.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. Zoals vastgelegd in het Regelement van Orde (artikel 12.2) is de gebruikelijke beantwoordingstermijn binnen drie weken. Het beantwoorden van Kamervragen binnen één week vraagt zeer veel van de capaciteit van mijn ambtenaren en mijzelf. Om deze reden hanteren wij de streeftermijn van drie weken. Vanwege het kerstreces en de benodigde afstemming is dit niet gehaald; hierover heeft uw Kamer een uitstelbrief ontvangen op 9 januari jl.