Het bericht dat slechte arbeidsomstandigheden en uitbuiting bij nagelsalons geen prioriteit hebben bij de Inspectie SZW |
|
Michiel van Nispen , Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de NOS over de zorgwekkende signalen dat er uitbuiting, illegale tewerkstelling en onderbetaling plaatsvindt in goedkope nagelsalons?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Helaas blijken dergelijke misstanden in diverse sectoren van de Nederlandse arbeidsmarkt voor te komen. Elk mogelijk geval van arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling van een werknemer door een werkgever is onacceptabel.
Deelt u de mening dat dergelijke misstanden niet zouden moeten voorkomen in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat in de afgelopen anderhalf jaar door de Inspectie SZW 29 salons zijn beoordeeld, waarbij in de helft van de gevallen misstanden werden gevonden, en vervolgens niet verder werd geïnspecteerd bij andere nagelsalons, door gebrek aan prioriteit?
De Inspectie SZW richt zich op het bestrijden van oneerlijk werk, onderbetaling, uitbuiting en andere misstanden. Dit draagt zij uit in haar publicaties en in haar werkzaamheden. Zij heeft in haar rapport «Staat van Eerlijk Werk» medio 2017 aangegeven dat arbeidsmigranten en flexwerkers in de bekende risicosectoren, waartoe de detailhandel hoort, de grootste risico’s lopen slachtoffer te worden van onderbetaling en/of uitbuiting. Zij concludeerde ook dat er geen goed zicht is op de omvang van arbeidsuitbuiting. Deze speelt zich doorgaans af in het verborgene, zeker daar waar de slachtoffers illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen zijn.
De Inspectie SZW hanteert een risicogerichte, programmatische aanpak waarbij ze samen met andere organisaties werkt aan het bereiken van een zo groot mogelijk maatschappelijk effect. Het sectorprogramma Horeca en Detailhandel richt zich op de risicosectoren horeca en detailhandel. Binnen dit programma is er wel degelijk aandacht voor de wellnessbranche, en daarbinnen voor nagelstudio’s. In de afgelopen anderhalf jaar zijn er inderdaad controles geweest bij 29 nagelsalons, waarbij in de helft van de gevallen overtredingen werden geconstateerd van onder meer de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidstijdenwet en de Wet minimumloon en mimimumvakantiebijslag.
De Inspectie SZW heeft mij desgevraagd laten weten dat de aanpak van misstanden in de nagelsalons haar blijvende aandacht heeft. Meldingen en signalen over mogelijke ernstige benadeling in de sector detailhandel, waaronder nagelsalons, zijn afgelopen jaar opgepakt en ook dit jaar zal dat het geval zijn.
In het themaprogramma Arbeidsuitbuiting richt de Inspectie SZW zich zowel op arbeidsuitbuiting in de zin van mensenhandel, als op uitbuiting in de zin van ernstige benadeling. Waar meldingen over (arbeids)uitbuiting spelen, wordt opgetreden, ongeacht de sector.
Constaterende dat de Inspectie SZW in haar jaarplan aangeeft dat zij de thema’s «uitbuiting», «illegale tewerkstelling» en «onderbetaling» als prioriteit heeft, waarom beschouwt de Inspectie SZW deze misstanden in nagelsalons niet als prioriteit? Hoe kan het dat deze prioriteiten wel in het jaarplan staan welke met de Kamer is gedeeld en dat dit in de praktijk anders is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt zich dit tot de uitspraken van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, Europol en het Openbaar Ministerie dat bij nagelsalons sprake is van een hoog risico op misstanden?
Zie antwoord vraag 3.
Is er coördinatie tussen deze partijen, de Nationale Politie en de Inspectie SZW? Wisselen zij onderling informatie over deze misstanden uit? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er geen prioriteit bij deze branche ligt? Zo nee, waarom wisselen zij deze informatie niet uit?
Bij de aanpak van ernstige benadeling en arbeidsuitbuiting in verschillende sectoren, waaronder detailhandel, werkt de Inspectie SZW samen met gemeenten en politie, onder meer met de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (de AVIM’s) en het Landelijk Overleg van Specialisten Mensenhandel (LOSM). Ook participeert de Inspectie SZW in de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s), waarvan ook regiogemeenten en politie deel uitmaken. Deze samenwerkingsverbanden hebben tot doel om georganiseerde en ondermijnende criminaliteit – zoals arbeidsuitbuiting – integraal aan te pakken.
De Opsporingsdienst van de Inspectie SZW werkt daarnaast ook samen met de politie in het kader van het Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensenhandel (EMM). Binnen het EMM werken politie, KMar, Inspectie SZW en IND integraal samen. Hierin worden meldingen en trends in signalen besproken met aangesloten partners en de landelijk officier mensenhandel. Indien nodig stuurt het EMM de meldingen daarna door voor nader (opsporings)onderzoek.
Wat is uw reactie op de oproep van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat de Inspectie SZW, gemeenten en politie een actievere houding aan zouden moeten nemen omdat deze signalen doorgaans niet vanzelf bovenkomen?
Mensenhandel blijft vaak ongezien. Mensenhandelaren doen hun uiterste best om uitbuiting te verhullen en slachtoffers vragen om verschillende redenen niet altijd om hulp. Mensenhandel kan daarom worden aangemerkt als een delict waarbij een proactieve houding cruciaal is om slachtoffers vroegtijdig te signaleren, uit de uitbuitingssituatie te halen en daders op te sporen en te vervolgen. De bestrijding van mensenhandel vergt de gezamenlijke inzet van verschillende ketenpartners. Professionals bij de politie en de Inspectie SZW zijn getraind in het herkennen van signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting. Met het programma «Samen tegen mensenhandel»2 wordt een intensivering van de integrale aanpak, waarin deze aspecten terugkomen, nagestreefd.
Rechtvaardigt het feit dat er weinig meldingen zijn volgens u de opmerking vanuit de Nationale Politie dat er geen reden is voor nader onderzoek naar deze misstanden?
In algemene zin is het lastig om goed zicht te krijgen op signalen van uitbuiting. Slachtoffers zien zichzelf veelal niet als zodanig en/of zijn te bang om melding te maken. Dit terwijl de verklaring van een slachtoffer vaak zeer belangrijk is voor het kunnen starten van een strafrechtelijk onderzoek. Indien bij de politie melding wordt gemaakt van strafbare feiten, al dan niet in nagelsalons, kan onder leiding van het Openbaar Ministerie nader onderzoek worden verricht.
Bent u bereid om met de Inspectie SZW in gesprek te gaan en te bespreken waarom deze sector, ondanks deze signalen, geen prioriteit heeft? Zo nee, waarom niet? Speelt deze problematiek voor zover u weet ook bij andere branches?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Zorgen om uitbuiting in goedkope nagelsalons’ |
|
Enneüs Heerma (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten van de NOS d.d. 3 en 13 januari 2019: «Zorgen om uitbuiting in goedkope nagelsalons» en «Nationaal Rapporteur wil onderzoek naar misstanden in nagelsalons»1 2
Ja.
Herkent u de signalen van mogelijke uitbuiting, mensenhandel of witwassen in nagelsalons zoals beschreven door de onderzoekers van NOS op 3 januari jl.? Acht u deze sector als risicovol?
De Inspectie SZW ontvangt weinig meldingen over mogelijke arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling in nagelsalons. Ook de politie ontvangt nauwelijks signalen van uitbuiting in nagelsalons. Het fenomeen is echter wel herkenbaar, en de signalen die ze ontvangen, worden opgevolgd. Het is dan ook van belang dat misstanden ook door klanten en burgers worden gemeld bij de opsporingsinstanties.
Professionals bij de politie en de Inspectie SZW zijn getraind in het herkennen van signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting. De beschrijving in de media van uitbuiting in deze specifieke branche komt overeen met situaties in andere soorten ondernemingen waarin kwetsbare werknemers worden aangetroffen. Signalen over andere fenomenen worden doorgegeven aan betrokken ketenpartners. Indien bij de politie melding wordt gemaakt van strafbare feiten, al dan niet in nagelsalons, kan onder leiding van het Openbaar Ministerie nader onderzoek worden verricht.
Heeft u een verklaring voor de flinke toename van het aantal nagelstudio’s in Nederland in de afgelopen jaren?
Voor het beginnen van een nagelsalon is geen diploma of vergunning vereist. Het is mogelijk om vanuit huis een nagelsalon te beginnen. Dit maakt het starten van een nagelsalon relatief gemakkelijk en toegankelijk voor ondernemers en zelfstandigen.
In haar Meerjarenplan 2019–2022 vermeldde de Inspectie SZW de toename van zogeheten gemaksdiensten, waaronder persoonlijke zorg, nu een deel van de bevolking meer geld heeft.
Acht u de kans aannemelijk dat ook in Nederland criminele netwerken zich verschuilen achter nagelstudio’s, zoals criminele netwerken in Engeland en België illegale Vietnamese werkers in nagelsalons uitbuiten?
Doordat er nauwelijks signalen van uitbuiting in nagelsalons worden ontvangen, is het niet goed te beoordelen of het aannemelijk is dat zich criminele netwerken achter de nagelsalons verschuilen. Ook vanuit het EMM komen geen dergelijke signalen.
Bent u bereid het aantal controles van de Inspectie Sociale Zaken op het gebied van arbeidsrecht in nagelsalons te vergroten?
De Inspectie SZW heeft mij desgevraagd laten weten dat de aanpak van misstanden in de nagelsalons blijvende aandacht van de Inspectie heeft. Meldingen en signalen over mogelijke ernstige benadeling in de sector detailhandel, waaronder nagelsalons, zijn afgelopen jaar opgepakt en ook dit jaar zal dat het geval zijn. Daarnaast zal in het kader van het Inspectieprogramma Horeca en Detailhandel een inventariserend onderzoek plaatsvinden naar vormen van arbeidsgerelateerde misstanden en zal de signalering van nieuwe fenomenen worden geïntensiveerd.
Welke actie gaat u ondernemen, na de oproep van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen teneinde een onderzoek te starten naar misstanden in nagelsalons?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier kunnen gemeenten deze misstanden aanpakken?
Een van de vier actielijnen in het programma «Samen tegen Mensenhandel»3 is het versterken van de gemeentelijke aanpak van mensenhandel. Gemeenten hebben een belangrijke rol bij de integrale benadering van mensenhandel en de adequate samenwerking tussen alle ketenpartners op lokaal niveau. Zij zijn verantwoordelijkheid voor de bestuurlijke aanpak en voor het organiseren van hulp en opvang voor slachtoffers.
Ook als aanjagers van de lokale aanpak van mensenhandel zijn gemeenten onontbeerlijk. Hierover zijn in het Interbestuurlijk Programma (IBP) van februari 2018 al concrete afspraken gemaakt. Zo staat in het IBP dat alle gemeenten over vier jaar duidelijk beleid hebben om mensenhandel tegen te gaan en dat gemeenten werken aan passende regionale opvang, ondersteuning en nazorg en een landelijk dekkend netwerk van zorgcoördinatie.
Verder kunnen gemeenten een belangrijke rol spelen in de signalering van mensenhandel. Ambtenaren met burgercontacten zijn de oren en ogen van een gemeente. Als zij signalen van uitbuiting herkennen en melden, kunnen zij een belangrijke bijdrage leveren aan de strijd tegen mensenhandel. In het kader van het programma «Samen tegen Mensenhandel» wordt de signalering door gemeenten versterkt, onder andere door het aanstellen van projectleiders die gemeenten gaan ondersteunen bij de implementatie van de IBP-afspraken.
Hoe is de samenwerking geregeld met landen zoals België en het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de informatie-uitwisseling over mogelijke misstanden in deze sector?
De Inspectie SZW werkt regelmatig samen met collega-organisaties in buurlanden om grensoverschrijdende constructies aan te pakken. Op het gebied van arbeidsuitbuiting is er een Europees netwerk actief van arbeidsinspecties en politiediensten onder de vlag van EMPACT (European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats). Vanuit dat netwerk wordt er jaarlijks een Europese actieweek georganiseerd tegen arbeidsuitbuiting; de Joint Action Day Labour Exploitation. Arbeidsinspecties en politiediensten treden dan ook internationaal gezamenlijk op tegen arbeidsuitbuiting, zowel bilateraal als multilateraal. Verder is er bij de zogeheten Dutch Desk van Europol een liaison officer van de Inspectie SZW gestationeerd. Ten slotte wordt er op strategisch niveau samengewerkt via het European Platform Tackling Undeclared Work.
De gevolgen van recente ontwikkelingen in de verhouding tussen Nederland en Iran voor het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van Iran |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister Blok: Iran zat waarschijnlijk achter liquidaties in Nederland»?1
Ja.
Hoeveel asielzoekers uit Iran hebben in de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 in Nederland asiel aangevraagd? In hoeveel gevallen is in de genoemde jaren een asielvergunning verleend? Hoeveel afgewezen asielzoekers uit Iran zijn in deze jaren vrijwillig vertrokken of teruggestuurd naar Iran? Is bekend hoe het (afgewezen) asielzoekers die naar Iran zijn teruggekeerd na hun terugkeer in Iran is vergaan? Zo nee, waarom niet?
De aantallen eerste asielaanvragen van Iraniërs over de genoemde jaren is als volgt: in 2015 zijn afgerond 1.880 eerste aanvragen ingediend, in 2016 880, in 2017 720 en in 2018 1.870. In 2015 zijn afgerond 230 aanvragen toegekend, in 2016 390, in 2017 680 en in 2018 280. Ik merk daarbij op dat een aanvraag soms in het ene jaar is ingediend en in het volgende jaar is ingewilligd. Het betreft hier alleen de inwilligingen op eerste aanvragen en niet de inwilligingen in de beroepsfase.
Van 2015 tot en met 2018 zijn afgerond 460 vreemdelingen aantoonbaar teruggekeerd naar Iran onder toezicht van de DT&V. Hiervan zijn afgerond 30 gedwongen teruggekeerd.
Tijdens de asielprocedure vindt een individuele beoordeling van de situatie plaats op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat terugkeer veilig en verantwoord is. Zoals ook geldt voor alle andere landen waar asielzoekers vandaan komen, is er geen aanleiding om in te zetten op monitoring na terugkeer.
Op basis van welke (recente) informatie wordt op dit moment door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeeld of iemand uit Iran asiel wordt verleend? Is er bij deze beoordeling voldoende aandacht voor risicogroepen zoals politieke activisten, politieke oppositieleden, mensenrechtenactivisten en hun familieleden? Is er bij deze beoordeling voldoende aandacht voor de positie van de Ahwazi, een Arabisch volk uit de Iraanse regio Khoezestan? Vindt u het algemene ambtsbericht over Iran uit mei 2017 nog voldoende actueel? Zo nee, wat gaat u doen om dit te actualiseren? Zo ja, waarom wel?
Uw Kamer is in 2017 per brief geïnformeerd over de beleidswijzigingen die zijn doorgevoerd naar aanleiding van het Algemene Ambtsbericht Iran van mei 2017.2 Uit het ambtsbericht is gebleken dat personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten, dit niet kunnen doen zonder het risico te lopen hierdoor in de negatieve aandacht van de autoriteiten komen te staan met mogelijk arrestatie en strafvervolging tot gevolg. Daarom zijn deze personen door mijn voorganger aangeduid als risicogroep.
De IND beslist op aanvragen met in achtneming van dit algemene ambtsbericht. Uiteraard worden ook andere openbare bronnen betrokken die zijn verschenen na het uitbrengen van het ambtsbericht, zoals rapporten van het UK Home Office, US Department of State, de VN of mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en HRW. Het is uiteraard afhankelijk van de specifieke zaak die voor ligt welke informatie door de IND bij een individuele zaak wordt betrokken. Bij elke beoordeling wordt de algehele situatie betrokken waarin de risicogroepen of bevolkingsgroepen zoals Ahwazi zich bevinden en met welke mensenrechtenschendingen zij te maken kunnen krijgen. De informatie in het ambtsbericht en hetgeen voor het overige blijkt uit openbare bronnen is voldoende om op een zorgvuldige wijze op asielaanvragen van Ahwazi te beslissen.
Ik verwacht dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het voorjaar het nieuwe algemeen ambtsbericht over Iran publiceert.
Is het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van politieke activisten, politieke oppositieleden, mensenrechtenactivisten en hun familieleden in lijn met het asielbeleid in andere lidstaten van de Europese Unie? Zo nee, op welke punten wijkt het significant af?
Nederland baseert het beleid op artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn; ik heb op dit moment geen signalen dat het Nederlandse beleid significant afwijkt van het beleid van andere lidstaten.
Is het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van Ahwazi in lijn met het asielbeleid in andere lidstaten van de Europese Unie? Zo nee, op welke punten wijkt het significant af?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u gezien de huidige ontwikkelingen in de relatie tussen Nederland en Iran gevolgen voor het Nederlandse asielbeleid betreffende Iran? Ziet u redenen om de risicogroepen in het asielbeleid voor Iran uit te breiden naar aanleiding van deze ontwikkelingen, bijvoorbeeld naar voormalige oppositieleden of activisten, familieleden van (voormalig) politieke activisten, politieke oppositieleden en mensenrechtenactivisten? Zo ja, op welke manier en wanneer gaat u het landenbeleid aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u in de moord in Nederland op Ahmad Mola Nissi, een Ahwazi en leider van de ASMLA, aanleiding om het asielbeleid ten aanzien van Ahwazi te herbezien? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat Ahwazi die uit Nederland komen door Iran snel gezien worden als «politiek geëngageerd», omdat er in Nederland een aantal Ahwazi organisaties actief zijn? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit voor het asielbeleid ten aanzien van deze groep?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 3 en 6 kunnen personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten, dit niet doen zonder het risico te lopen hierdoor in de negatieve aandacht van de autoriteiten te komen te staan met mogelijk arrestatie en strafvervolging tot gevolg. Hiervoor is een aparte risicogroep opgenomen in het landenbeleid Iran. Ik zie nu geen aanleiding om het landenbeleid Iran aan te passen.
Het Oxfam rapport over vluchtelingenopvangkampen in Griekenland |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Felle kritiek op «Europa onwaardige» opvang Griekenland: «Dit is de hel»»?1
Ja.
Bent u geschokt over het feit dat dit rapport laat zien dat de beloofde verbetering van de omstandigheden van vluchtelingenopvangkampen nog steeds uitblijft?
Hoewel Griekenland regelmatig verbeteringen aanbrengt, voldoet de opvang op de Griekse eilanden al lange tijd niet. Hierover wordt ook met regelmaat met uw Kamer gesproken. Dit is teleurstellend, te meer daar de Europese Commissie, EASO, Frontex, de lidstaten en ngo’s grote inspanningen leveren en middelen ter beschikking stellen om de situatie te verbeteren.2
Klopt het dat er een persoon is overleden door het koude weer?
Op 8 januari is een 24-jarige man uit Kameroen op Lesbos overleden. De Griekse autoriteiten hebben geen mededelingen gedaan over de doodsoorzaak.
Welke rol ziet u voor uzelf om te voorkomen dat niet nog meer mensen omkomen door de kou?
Het kabinet is van mening dat Griekenland meer moet doen om de omstandigheden op de eilanden te verbeteren. Daarbij hoort ook dat er adequate medische voorzieningen moeten zijn.
Zoals onder meer door mij uiteengezet in het AO JBZ-Raad d.d. 5 december 20183 alsmede door premier Rutte in antwoord op een vraag van het lid Asscher tijdens het plenaire debat over de Europese Raad van 13-14 december 2018, doet het kabinet al het mogelijke om de situatie op de Griekse eilanden te verbeteren.4 De toestand van de Griekse opvang is steevast onderwerp van gesprek tussen Nederland en Griekenland, zowel op politiek als (hoog)ambtelijk niveau. Zo sprak premier Rutte zijn Griekse collega bij de laatste twee Europese Raden aan op de situatie op de eilanden en benadrukte hij de noodzaak om deze te verbeteren. Ik deed het zelfde, zoals toegezegd tijdens het AO JBZ-Raad (Asiel- en Migratiedeel) op 5 december jl., en marge van de JBZ-Raad d.d. 6 en 7 december 2018 te Brussel, waarbij ik aandrong op het versnellen van de asielprocedures, meer terugkeer en humane opvangomstandigheden.5 Daarbij zij andermaal aangetekend, dat Griekenland verantwoordelijk is en blijft voor de opvang van migranten en asielzoekers op zijn grondgebied. Wel kan Nederland Griekenland daarbij ondersteunen, zowel bilateraal als via de Europese agentschappen Frontex en EASO. Nederland doet dit en zal dit blijven doen, zoals ook bepleit door uw Kamer. De toestand van de Griekse opvang zal wederom een van de agendapunten zijn bij mijn eerstvolgende bezoek aan Griekenland.
Deelt u de mening dat het een walgelijk feit is dat er slechts een enkele arts afgelopen jaar was om alleenreizende minderjarigen, zwangere vrouwen, zieken en slachtoffers van seksueel misbruik te screenen op kwetsbaarheid? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u hiervoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u contact gehad met uw Europese collega’s na aanleiding van dit rapport? Zo ja, hoe kijken zij hier naar en zijn er concrete stappen besproken? Zo nee, waarom niet en gaat u dit nog doen?
Zie antwoord vraag 4.
Is u bekend of de hoge vertegenwoordiger Mogherini maatregelen heeft aangekondigd naar aanleiding van de immer barre omstandigheden in vluchtelingenopvangkampen? Heeft u contact met haar gehad? Zo nee, waarom niet en gaat u dit nog doen?
De Europese Commissaris verantwoordelijk voor asiel en migratie is de heer Avramopoulos. Bij voornoemd gesprek met mijn Griekse collega voorafgaand aan de JBZ-Raad van 6-7 december 2018, was ook Commissaris Avramopoulos aanwezig.6 Nederland heeft doorlopend contact met de Europese Commissie over de situatie in de Griekse opvang. Zoals u weet, pleit het kabinet steeds voor verbetering van de opvang en voor het sneller afronden van de asielprocedures in Griekenland, zodat diegenen die geen recht hebben op bescherming ook kunnen terugkeren. Dit doet de Commissie ook.7 Zoals ook hierboven gesteld, is Griekenland hiervoor in de eerste plaats verantwoordelijk. Hierbij ontvangt het veel financiële en materiële steun van de Europese Commissie, EASO, Frontex en de lidstaten.
Bent u van plan de uitkomsten van dit rapport te bespreken tijdens de volgende Raad Buitenlandse Zaken? Zo ja, welke oplossing gaat u aandragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat drie passagiers zijn opgepakt in vliegtuig na protest tegen de uitzetting van vluchteling |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Drie passagiers opgepakt in vliegtuig na «staan-actie» tegen uitzetting vluchteling»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat passagiers op de betreffende vlucht door de Koninklijke Marechaussee (KMar) zijn bevolen videobeelden van de arrestaties van hun telefoon te verwijderen onder bedreiging anders te worden opgepakt? Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke wet- en regelgeving de KMar in dit geval gerechtigd was te dreigen met arrestatie?
Ik herken mij in het beeld dat wordt geschetst in het artikel niet. De bemanning van het vliegtuig heeft passagiers op basis van het huisreglement van de vliegmaatschappij verzocht te stoppen met filmen. De dienstdoende marechaussees hebben passagiers niet gevorderd door hen gemaakte beelden te verwijderen en hebben niet gedreigd met arrestatie. Wel heeft een marechaussee met een passagier gesproken over wat het filmen doet met mensen die met hun werk bezig zijn. Na dit gesprek heeft de passagier de door hem gemaakte beelden uit eigen beweging verwijderd.
Hoe verklaart u de communicatie van de KMar dat passagiers gemaakte videobeelden van de arrestaties vrijwillig zouden hebben verwijderd, terwijl hen is gedreigd dat ze anders in handboeien zouden worden afgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke geweldsmiddelen zijn ingezet door de KMar bij de arrestatie van protesterende reizigers op het vliegtuig? Klopt het dat bijvoorbeeld een jonge vrouw in een hoofdklem is weggesleept uit het vliegtuig? Kunt u beargumenteren waarom de inzet van dit type geweld subsidiair en proportioneel was?
Het voorbeeld dat u aanhaalt is geen correcte weergave van de gang van zaken. Er zijn drie passagiers aangehouden. Eén aangehouden vrouw is onder lichte dwang van de marechaussee uit het vliegtuig geëscorteerd. De lichte dwang bestond uit het uitoefenen van geringe kracht op de bovenrug om de passagier uit het nauwe gangpad van het vliegtuig te begeleiden. Dit was op dat moment passend gelet op de situatie.
Het bericht dat een asielzoeker uit Bahrein na zijn uitzetting direct is gearresteerd |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Uitgezette Bahreini thuis gearresteerd»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Ali Mohammed al-Showaikh bij aankomst op het vliegveld van Manama is gearresteerd en is mishandeld en gemarteld? Zo nee, bent u bereid opheldering te vragen bij de Bahreinse autoriteiten?
Zoals uw Kamer bekend kan ik in verband met de privacy van de betrokken persoon geen uitspraken doen over individuele zaken en eventuele uitzettingen. Het kan onder omstandigheden voorkomen dat een afgewezen asielzoeker die is uitgezet bij aankomst in het land van herkomst door de autoriteiten wordt gearresteerd. Daar kunnen verschillende oorzaken voor zijn, die niet altijd te maken zullen hebben met het afgewezen asielverzoek.
Bent u bekend met het verslechteren van de mensenrechtensituatie in Bahrein de afgelopen jaren? Zo ja, waarom heeft dit nog niet geleid tot aanpassing van het landgebonden beleid ten aanzien van Bahrein?
Iedere asielaanvraag wordt beoordeeld op zijn individuele merites. Voor de meeste landen waar asielzoekers vandaan komen is er geen specifiek landgebonden asielbeleid in de Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen. Vaak wordt specifiek beleid pas opgesteld als er relatief veel asielzoekers uit een land komen en uit een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat sprake is van risicogroepen of kwetsbare minderheden. Voor Bahrein is er geen specifiek landgebonden asielbeleid, mede gelet op de relatief zeer lage instroom (circa 10 asielzoekers in 2018) en dat het algemene asielbeleid afdoende mogelijkheden biedt. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om het beleid te wijzigen.
Dat er geen specifieke landgebonden asielbeleid is, betekent dat de IND het asielverzoek toetst op basis van de algemene uitgangspunten, zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire, afgezet tegen wat uit openbare bronnen bekend is over Bahrein. Dat zijn onder meer de rapporten van Amnesty International, Human Rights Watch en diverse VN-organisaties, maar ook rapporten van andere landen, bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
Voor Bahrein geldt dat uit verschillende bronnen blijkt dat de mensenrechtensituatie in de laatste jaren verslechterd is. Dit geldt met name voor kritische geluiden vanuit de oppositie op het bewind, mensenrechtenactivisten en journalisten en de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering.
Deze ontwikkelingen worden door de IND betrokken bij de beoordeling van een individueel asielverzoek. Wanneer een asielzoeker aannemelijk maakt dat, gelet op zijn of haar individuele verhaal, tegen de achtergrond van de algemene situatie in Bahrein een gegronde vrees voor vervolging bestaat of bij terugkeer een reëel risico bestaat op een vernederende of onmenselijke behandeling dan wordt asiel verleend.
Bent u van mening dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten aanzien van Al-Showaikh een zorgvuldige inschatting van het gevaar bij terugkeer (non-refoulement) heeft gemaakt? Zo ja, hoe rijmt u zijn arrestatie met deze inschatting?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid een nieuwe beoordeling te maken van de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Bahrein in het kader van beoordeling in asielprocedures? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook bij vraag 3 beantwoord heb wordt bij iedere asielaanvraag een individuele afweging gemaakt door de IND waarbij het relaas van de persoon van groot belang is. Een nieuwe beoordeling van de veiligheids- en mensenrechtensituatie doet hieraan niet af.
Bent u bereid een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor Bahrein tot u een beter beeld heeft van de veiligheids- en mensenrechtensituatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Een besluit- of vertrekmoratorium wordt ingesteld als de situatie in een land van herkomst dermate onduidelijk of chaotisch is dat op dat moment geen gewogen beslissing kan worden genomen. Een voorbeeld daarvan was de opkomst van IS in Irak.
Er is een goed beeld van de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Bahrein. Dit wordt door de IND meegenomen bij de beoordeling van iedere individuele asielaanvraag. Of asiel wordt verleend is afhankelijk van de aannemelijkheid van het individuele relaas of gegronde vrees voor vervolging bestaat of bij terugkeer een reëel risico bestaat op een vernederende of onmenselijke behandeling.
Wat gaat u ondernemen om Al-Showaikh bij te staan? Bent u voornemens gehoor te geven aan de oproep van Amnesty en Vluchtelingenwerk om hem vertrouwelijke toegang te verschaffen tot een advocaat? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Een naar Bahrein uitgezette man |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Door Nederland uitgezette asielzoeker in Bahrein vastgezet»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Kunt u bevestigen dat een door Nederland uitgezette asielzoeker uit Bahrein, Ali Mohammed al-Showaikh, na aankomst in dat land meteen is opgepakt en waarschijnlijk zelfs is mishandeld, geen vertrouwelijke toegang heeft tot een advocaat en onder druk een bekentenis heeft getekend? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zoals uw Kamer bekend kan ik in verband met de privacy van de betrokken persoon geen uitspraken doen over individuele zaken en eventuele uitzettingen. Het kan onder omstandigheden voorkomen dat een afgewezen asielzoeker die is uitgezet bij aankomst in het land van herkomst door de autoriteiten wordt gearresteerd. Daar kunnen verschillende oorzaken voor zijn, die niet altijd te maken zullen hebben met het afgewezen asielverzoek.
Waarom is deze informatie niet meegewogen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij de beslissing tot uitzetting, aangezien van tevoren bekend was dat Al-Showaikh risico liep?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting dat sinds 2016 de mensenrechtensituatie in Bahrein ernstig is verslechterd?
Iedere asielaanvraag wordt beoordeeld op zijn individuele merites. Voor de meeste landen waar asielzoekers vandaan komen is er geen specifiek landgebonden asielbeleid in de Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen. Vaak wordt specifiek beleid pas opgesteld als er relatief veel asielzoekers uit een land komen en uit een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat sprake is van risicogroepen of kwetsbare minderheden. Voor Bahrein is er geen specifiek landgebonden asielbeleid, mede gelet op de relatief zeer lage instroom (circa 10 asielzoekers in 2018) en dat het algemene asielbeleid afdoende mogelijkheden biedt. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om het beleid te wijzigen.
Dat er geen specifieke landgebonden asielbeleid is, betekent dat de IND het asielverzoek toetst op basis van de algemene uitgangspunten, zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire, afgezet tegen wat uit openbare bronnen bekend is over Bahrein. Dat zijn onder meer de rapporten van Amnesty International, Human Rights Watch en diverse VN-organisaties, maar ook rapporten van andere landen, bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
Voor Bahrein geldt dat uit verschillende bronnen blijkt dat de mensenrechtensituatie in de laatste jaren verslechterd is. Dit geldt met name voor kritische geluiden vanuit de oppositie op het bewind, mensenrechtenactivisten en journalisten en de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering.
Deze ontwikkelingen worden door de IND betrokken bij de beoordeling van een individueel asielverzoek. Wanneer een asielzoeker aannemelijk maakt dat, gelet op zijn of haar individuele verhaal, tegen de achtergrond van de algemene situatie in Bahrein een gegronde vrees voor vervolging bestaat of bij terugkeer een reëel risico bestaat op een vernederende of onmenselijke behandeling dan wordt asiel verleend.
Bent u bereid voorlopig niemand meer uit te zetten naar Bahrein en een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar deze casus, waaronder naar de vraag of het non-refoulementprincipe is geschonden? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Een besluit- of vertrekmoratorium wordt ingesteld als de situatie in een land van herkomst dermate onduidelijk of chaotisch is dat op dat moment geen gewogen beslissing kan worden genomen. Een voorbeeld daarvan was de opkomst van IS in Irak.
Er is voldoende informatie voorhanden over de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Bahrein. Wel zal ik in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de ontwikkelingen in Bahrein en de berichtgeving daarover, onder meer van de kant van mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch, nauwlettend volgen. In het licht van die informatie worden individuele asielzaken beoordeeld. Of asiel wordt verleend is afhankelijk van de aannemelijkheid van het individuele relaas en de conclusie daaruit of gegronde vrees voor vervolging bestaat dan wel bij terugkeer een reëel risico bestaat op een vernederende of onmenselijke behandeling.
Het bericht 'Asielzoeker uit Bahrein na gedwongen vertrek uit Nederland meteen gearresteerd' |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Asielzoeker uit Bahrein na gedwongen vertrek uit Nederland meteen gearresteerd»?1
Ja.
Kunt u bevestigingen dat de Bahreinse asielzoeker Ali Mohammed al-Showaikh is uitgezet door Nederland en bij aankomst in Bahrein is gearresteerd?
Zoals uw Kamer bekend kan ik in verband met de privacy van de betrokken persoon geen uitspraken doen over individuele zaken en eventuele uitzettingen. Het kan onder omstandigheden voorkomen dat een afgewezen asielzoeker die is uitgezet bij aankomst in het land van herkomst door de autoriteiten wordt gearresteerd. Daar kunnen verschillende oorzaken voor zijn, die niet altijd te maken zullen hebben met het afgewezen asielverzoek.
Kunt u toelichten wat de huidige situatie is van de heer Ali Mohammed al-Showaikh?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe volgt u zijn (veiligheids-)situatie in Bahrein? Welke stappen onderneemt het Ministerie van Buitenlandse Zaken om helderheid te verschaffen over de huidige situatie van de heer Ali Mohammed al-Showaikh en hem bij te staan? Bent u bereid zich in te spannen voor een eerlijk proces en eventuele teruggeleiding naar Nederland?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Weet u of de heer Ali Mohammed al-Showaikh toegang heeft (gehad) tot rechtsbijstand?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u reageren op de berichten van Amnesty International en Vluchtelingenwerk, waarin zij zeggen dat er sterke aanwijzingen zijn dat Ali Mohammed al-Showaikh is mishandeld? Deelt u de mening dat het verboden is asielzoekers of vluchtelingen terug te sturen naar een land waar zij vrezen voor vervolging of reële kans op foltering, zoals vastgelegd in artikel 33 van het VN-vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden? Welke stappen gaat u ondernemen als blijkt dat deze rechten zijn geschonden, ook de rechten genoemd onder de vorige vraag?
Voor wat betreft uw vraag over de individuele situatie verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Ik deel de mening dat het verboden is asielzoekers of vluchtelingen terug te sturen naar een land waar zij vrezen voor vervolging of een reëel risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in artikel 33 van het VN Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mensen en de Fundamentele vrijheden.
Iedere asielaanvraag wordt beoordeeld op zijn individuele merites. Voor de meeste landen waar asielzoekers vandaan komen is er geen specifiek landgebonden asielbeleid in de Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen. Vaak wordt specifiek beleid pas opgesteld als er relatief veel asielzoekers uit een land komen en uit een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat sprake is van risicogroepen of kwetsbare minderheden. Voor Bahrein is er geen specifiek landgebonden asielbeleid, mede gelet op de relatief zeer lage instroom (circa 10 asielzoekers in 2018) en dat het algemene asielbeleid afdoende mogelijkheden biedt. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om het beleid te wijzigen.
Dat er geen specifieke landgebonden asielbeleid is, betekent dat de IND het asielverzoek toetst op basis van de algemene uitgangspunten, zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire, afgezet tegen wat uit openbare bronnen bekend is over Bahrein. Dat zijn onder meer de rapporten van Amnesty International, Human Rights Watch en diverse VN-organisaties, maar ook rapporten van andere landen, bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
Voor Bahrein geldt dat uit verschillende bronnen blijkt dat de mensenrechtensituatie in de laatste jaren verslechterd is. Dit geldt met name voor kritische geluiden vanuit de oppositie op het bewind, mensenrechtenactivisten en journalisten en de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering.
Deze ontwikkelingen worden door de IND betrokken bij de beoordeling van een individueel asielverzoek. Wanneer een asielzoeker aannemelijk maakt dat, gelet op zijn of haar individuele verhaal, tegen de achtergrond van de algemene situatie in Bahrein een gegronde vrees voor vervolging bestaat of bij terugkeer een reëel risico bestaat op een vernederende of onmenselijke behandeling dan wordt asiel verleend.
Zijn er andere maatregelen die u gaat nemen naar aanleiding van deze berichtgeving? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie op dit moment geen aanleiding specifieke maatregelen nemen. Wel zal ik in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de ontwikkelingen in Bahrein en de berichtgeving daarover, onder meer van de kant van mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch, nauwlettend volgen. In het licht van die informatie en hetgeen door een asielzoeker individueel naar voren wordt gebracht, worden individuele asielaanvragen beoordeeld.
Hoe en op basis van welke (recente) informatie wordt op dit moment de beoordeling gemaakt of iemand uit Bahrein asiel wordt verleend? Hoe zwaar wordt de landeninformatie over Bahrein meegewogen? En is er voldoende aandacht voor risicogroepen zoals journalisten en mensenrechtenactivisten?
Zie het antwoord op vraag 6.
In hoeverre bent u van mening dat familieleden van politieke activisten en andere risicogroepen gevaar lopen bij terugkeer naar Bahrein?
Zie het antwoord op vraag 6.
Was de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten tijde van de beoordeling van de asielaanvraag van Ali Mohammed al-Showaikh ervan op de hoogte dat de broer van Ali Mohammed al-Showaikh politiek asiel in Duitsland heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is dit gegeven meegewogen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe verklaart u dat de IND oordeelt dat het veilig is iemand terug te sturen, terwijl iemand bij aankomst direct wordt opgepakt? Hoe beoordeelt u deze situatie? Is het risico van een arrestatie in Bahrein (wel voldoende) meegewogen? Zo nee, waarom niet? Zo, waarom is desondanks besloten over te gaan tot uitzetting?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek te laten doen naar deze uitzetting en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie vooralsnog gelet op de mij beschikbare informatie geen aanleiding om de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek te laten doen naar het verloop van deze uitzetting.
Hoeveel aanvragen van asielzoekers uit Bahrein heeft de IND in 2016, 2017 en 2018 ontvangen en behandeld? Ziet u een toe- of afname sinds 2016? In hoeveel gevallen wordt asiel toegekend en hoeveel asielzoekers worden teruggestuurd naar Bahrein? Is bekend hoe het asielzoekers die eerder naar Bahrein zijn teruggestuurd bij terugkomst is vergaan?
De aantallen eerste asielaanvragen van personen met de Bahreini nationaliteit waren afgerond als volgt: minder dan 5 in 2016 en minder dan 10 in 2017 en 2018. Een echte toe- of afname zie ik niet.
In de meeste gevallen wordt asiel verleend. In minder dan afgerond 5 zaken is de aanvraag afgewezen.
Het is conform beleid, waarbij geen monitoring plaats vindt na terugkeer, niet bekend hoe het met mogelijke terugkeerders naar Bahrein gaat.
Bent u bereid uitzettingen naar Bahrein op te schorten, zolang er geen duidelijkheid is over het lot van de heer de heer Ali Mohammed al-Showaikh? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Een besluit- of vertrekmoratorium wordt ingesteld als de situatie in een land van herkomst dermate onduidelijk of chaotisch is dat op dat moment geen gewogen beslissing kan worden genomen. Een voorbeeld daarvan was de opkomst van IS in Irak.
Er is voldoende informatie voorhanden over de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Bahrein. Zoals in antwoord op vraag 7 is aangegeven, zal ik in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de ontwikkelingen in Bahrein en de berichtgeving daarover, onder meer van de kant van mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch, nauwlettend volgen. In het licht van die informatie worden individuele asielzaken beoordeeld. Of asiel wordt verleend is afhankelijk van de aannemelijkheid van het individuele relaas en de conclusie daaruit of gegronde vrees voor vervolging bestaat dan wel bij terugkeer een reëel risico bestaat op een vernederende of onmenselijke behandeling.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het rapport van Amnesty International Nederland inzake uitzettingen naar Soedan |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het rapport van Amnesty International Nederland van 2 augustus 2018 waarin zorgen worden geuit over eerdere uitzettingen naar Soedan en de signalen die er zijn dat bij eerdere uitzettingen van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Soedan sprake is geweest van detentie en marteling?
Ja.
Kent u de aanbevelingen die Amnesty International Nederland doet in dit rapport om problemen bij andere uitzettingen naar Soedan te voorkomen? Zo ja, deelt u de mening dat uitzettingen naar Soedan dienen te worden opgeschort totdat aan deze waarborgen bij uitzettingen naar Soedan wordt voldaan?
De aanbevelingen zijn mij bekend. Ik heb hierover met Amnesty International Nederland gesproken in mei en november 2018. In deze gesprekken heb ik toegelicht waarom ik geen aanleiding zie om deze aanbevelingen op te volgen en de terugkeerprocedure naar Sudan te wijzigen. Dat ik geen reden zie om de aanbevelingen van Amnesty Internationaal Nederland op te volgen, neemt niet weg dat ik de situatie in Sudan nauwlettend volg en hierop adequaat zal reageren indien dit nodig blijkt. Op individuele zaken ga ik verder niet in.
Amnesty International Nederland doet in haar brief een aantal aanbevelingen. Deze zien op het uitvoeren van een extra toets aan artikel 3 van het EVRM vlak voorafgaand aan uitzetting, de inzet van een tolk bij presentaties aan Sudanese autoriteiten in Nederland en het zodanig inrichten van de terugkeerprocedure dat voorkomen wordt dat een uitzetting de bijzondere aandacht van de Sudanese veiligheidsdienst trekt (onder meer door het betrachten van terughoudendheid met de inzet van beambten van de Koninklijke Marechaussee bij uitzettingen). Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op aanbevelingen uit een rapport van het Belgische Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) van 8 april 2018. Ik wil graag vooropstellen dat de zaken van Sudanese vreemdelingen waarnaar door het CGVS onderzoek is gedaan zich op belangrijke punten onderscheiden van zaken van Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland. Zo is het rapport van de CGVS opgesteld naar aanleiding van de uitzetting uit België van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hadden willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hadden doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.1
In de Nederlandse asielprocedure wordt het asielrelaas van vreemdelingen zorgvuldig beoordeeld in het licht van algemene bekende informatie, waaronder informatie uit het ambtsbericht of nadien verschenen openbare bronnen. Onderdeel van deze beoordeling is of vreemdelingen bij terugkeer een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM lopen. Tot het moment van uitzetting staat het een vreemdeling vrij een herhaalde asielaanvraag te doen op grond van nieuwe feiten en omstandigheden dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening te doen bij de rechtbank. De huidige inrichting van de procedure biedt dan ook de mogelijkheid om voorafgaand aan terugkeer een extra toets aan artikel 3 van het EVRM te laten plaatsvinden.
De aanbeveling om een tolk in te zetten tijdens presentaties aan de diplomatieke vertegenwoordigers van Sudan zal niet worden opgevolgd. Presentaties zijn gericht op het verkrijgen van vervangende reisdocumenten en niet op de beoordeling van een verblijfsaanvraag. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt in het beleid dat een presentatie een gesprek is tussen een vertegenwoordiger van een herkomstland en een vermeende onderdaan van dat land waarbij Nederland geen partij is. Het doel van de Nederlandse aanwezigheid is daarbij enkel de facilitering van de aanvraag van vervangende reisdocumenten en het waarnemen van het gesprek. Het is vaste praktijk van de DT&V om een inhoudelijke terugkoppeling te vragen van het gesprek van de betrokken vreemdeling, die wordt vastgelegd in een presentatieverslag. Bovendien wordt de vreemdeling voorafgaand aan de presentatie geïnformeerd dat hij geen antwoord hoeft te geven op vragen over asielgronden.
Voor het wijzigen van de procedure bij gedwongen terugkeer zie ik evenmin aanleiding. Zelfstandige terugkeer zonder begeleiding door de Koninklijke Marechaussee is voor vreemdelingen altijd mogelijk. Hier wordt door de DT&V op ingezet. Pas indien een vreemdeling weigert te vertrekken kan worden overgegaan tot gedwongen terugkeer. De Koninklijke Marechaussee beoordeelt per zaak door hoeveel beambten een vreemdeling tijdens de uitzetting wordt begeleid. Dit is afhankelijk van de individuele omstandigheden en met het oog op veiligheid tijdens de vlucht. Mij is niet bekend welke rol de Sudanese veiligheidsdiensten spelen bij de terugkeer van individuele vreemdelingen. Dat neemt niet weg dat ik bij Sudan, noch enig ander land, uitsluit dat veiligheidsdiensten zicht hebben op terugkerende onderdanen, evenzeer als dat Nederlandse veiligheidsdiensten dat hebben op terugkeerders naar Nederland. Het meest recent verschenen ambtsbericht over Sudan geeft in ieder geval geen aanleiding om te oordelen dat Sudanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om die reden in de bijzondere aandacht van de Sudanese autoriteiten, waaronder de Sudanese veiligheidsdiensten, staan.
Deelt u de mening dat de uitzetting van Ezzedin Rahmatallah Mehimmid niet voldoet aan deze aanbevelingen en dus dient te worden opgeschort?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat migranten van Sea Watch welkom zijn in Nederland |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u toegezegd migranten van het schip «Sea Watch» te gaan opvangen?1 Zo ja, hoeveel migranten betreft dit?
Wat bezielt u deze gelukszoekers naar Nederland te halen, temeer omdat de migranten uit Libische wateren zijn gehaald?
Beseft u dat u met deze actie de volgende schakel in het mensensmokkel netwerk bent?
Denkt u dat het helpt de migrantenstroom te stoppen nu u zelf weer bevestigt dat een door mensensmokkelaars geregelde boottocht erin resulteert dat men naar een West Europese verzorgingsstaat wordt gebracht?
Realiseert u zich dat het u meestal niet lukt afgewezen asielzoekers aantoonbaar uit Nederland te laten vertrekken en u met deze actie dus illegaliteit bevordert, mocht u afwijken van uw gewoonte om iedereen een verblijfsvergunning te geven?
Het beeld dat alle asielzoekers die een aanvraag indienen een verblijfsvergunning krijgen herken ik niet. Graag wijs ik u op de rapportages die in dit verband met regelmaat met uw Kamer worden gedeeld. Wel erken ik dat terugkeer geen eenvoudig proces is. Daar heb ik ook vaak met uw Kamer over van gedachten gewisseld.
In het geval van de zes migranten die Nederland overneemt van Malta en de afhandeling van eventuele asielaanvragen, verwijs ik u kortheidshalve naar de brief van 14 januari jl.
Bent u bereid dit ondoordachte besluit terug te draaien, het schip Sea Watch onmiddellijk aan de ketting te leggen en over te gaan tot een volledige asielstop? Zo nee, waarom niet?
Dit besluit zal ik niet terugdraaien. Ook zie ik op dit moment geen grond om het betreffende schip aan de ketting te laten leggen. Wel heb ik de Europese Commissie laten weten dat Nederland, zonder concreet perspectief op een structurele oplossing, in het vervolg niet meer zal deelnemen aan ad hoc maatregelen in het kader van de ontscheping. Hieruit volgt tevens dat Nederland in principe geen migranten meer overneemt van de Sea Watch 3.
Ten aanzien van een eventuele asielstop verwijs ik naar mijn reacties op eerdere suggesties.4
De aanpak van een Algerijn die bijna een Groningse held doodstak en over criminele Dublinclaimanten |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bijna dood door asieldief: Ter Apel bezorgd over stelende Algerijn»?1
Ja.
Kunt u garanderen dat de betreffende Algerijnse crimineel direct na zijn gevangenisstraf uit Nederland wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Over individuele gevallen doe ik in beginsel geen uitspraken. In het algemeen geldt dat er wordt ingezet op vertrek direct aansluitend op de strafrechtelijke detentie. Bij uitzetting wordt er in sommige gevallen strafonderbreking toegepast, onder voorwaarde dat de vreemdeling uit Nederland vertrekt en niet in Nederland terugkeert. Indien de vreemdeling toch terugkeert wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.
Kunt u eveneens garanderen dat, indien hij als Dublinclaimant naar Frankrijk wordt uitgezet, hij niet wederom naar Nederland kan reizen maar na aankomst in Frankrijk direct naar Algerije wordt teruggestuurd? Bent u bereid hier, vóór de overdracht van deze laffe misdadiger, bij de Franse autoriteiten op aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Over individuele gevallen doe ik in beginsel geen uitspraken. In zijn algemeenheid geldt dat indien de asielaanvraag in de verantwoordelijke lidstaat bij definitieve beslissing is afgewezen, uitzetting door de verantwoordelijke lidstaat in principe aan de orde is. Indien de aanvraag nog niet inhoudelijk is behandeld in de verantwoordelijke lidstaat, zal de asielaanvraag aldaar in behandeling worden genomen. Indien dit leidt tot een afwijzing zal terugkeer in principe aan de orde zijn. Hierbij wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In dergelijke gevallen wordt dan ook niet aangedrongen bij de autoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat. Indien een eerder overgedragen persoon toch wordt aangetroffen in Nederland zou er een grond kunnen zijn voor vreemdelingrechtelijke bewaring vanuit waar de persoon overgedragen kan worden aan de verantwoordelijke lidstaat. Ook kan Nederland in bepaalde situaties, ofwel door omstandigheden ofwel door hiervoor te kiezen, een persoon voor wie een andere lidstaat eerst verantwoordelijk was zelf uitzetten naar het land van herkomst.
Tevens heeft Nederland bij de onderhandelingen over de herziening van de Dublinverordening voorgesteld op te nemen dat voorafgaande aan de overdracht de verantwoordelijke lidstaat wordt geïnformeerd over indicaties waaruit redelijkerwijs geconcludeerd kan worden dat de betreffende persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
Realiseert u zich dat u een grote verantwoordelijkheid hebt richting het in het artikel genoemde slachtoffer, die door deze misdaad voor het leven is getekend, omdat Nederland helaas ook een asielprocedure en asielopvang heeft geboden aan dit soort geweldplegers waar werkelijk niemand op zit te wachten? Deelt u de mening dat u er in dat licht zorg voor dient te dragen dat de dader nimmer meer voet op Nederlandse bodem kan zetten en dat hij, zoals hierboven wordt gevraagd, geen kans krijgt om bijvoorbeeld vanuit Frankrijk weer naar Nederland te reizen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u in zijn algemeenheid teneinde zich er van te vergewissen dat uitgezette (criminele) Dublinclaimanten niet meer naar Nederland kunnen reizen maar teruggaan naar het land van herkomst of in ieder geval vast worden gezet voor die terugzending?
Zie antwoord vraag 3.
Realiseert u zich dat het niet standaard toepassen van vreemdelingenbewaring bij (criminele) asielzoekers / Dublinclaimanten een groot veiligheidsprobleem oplevert voor de Nederlandse bevolking? Kunt u toezeggen dat deze vreemdelingen voortaan niet meer vrij spel krijgen in onze dorpen en steden maar worden uitgezet en indien uitzetting niet direct kan, worden vastgezet? Zo nee, waarom niet?
Het indienen van een asielaanvraag of het vallen onder de Dublinverordening alleen is geen reden om vreemdelingenbewaring toe te passen. Bij een afwijzing op de asielaanvraag kan de overheid overgaan tot gedwongen vertrek indien de betreffende persoon niet bereid is actief medewerking te verlenen aan terugkeer. Teneinde gedwongen vertrek te bewerkstelligen beschikt de overheid tot verschillende maatregelen, waarvan vreemdelingenbewaring de uiterste maatregel is. Vreemdelingenbewaring kan alleen toegepast worden als wordt voldaan aan strikte criteria waaronder zicht op uitzetting. In geval van overlast wordt eerder overgegaan tot vreemdelingenbewaring.
Indien er een significant risico op onttrekking bestaat kan vreemdelingenbewaring aan de orde zijn. Het kabinet zet in op het versoepelen van de gronden voor vreemdelingenbewaring van Dublinclaimanten bij de herziening van het GEAS. Ook wordt in het voorstel tot herziening van de terugkeerrichtlijn voorgesteld om het mogelijk te maken om onrechtmatige vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid in bewaring te stellen teneinde hun uitzetting voor te bereiden. Ingevolge dat voorstel zullen strafbare feiten ook een rol gaan spelen bij het bepalen van het risico op onttrekken aan het toezicht.
Bent u bereid een totale asielstop in te stellen nu steeds weer blijkt dat het onverantwoord is iedereen hier op te vangen die het woordje «asiel» uit kan spreken, inclusief criminelen die met grof geweld de Nederlandse bevolking tot last zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet kiest ervoor risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Het bericht ‘Caribische eilanden kunnen grotere toestroom Venezolanen verwachten’ |
|
Antje Diertens (D66), Achraf Bouali (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Caribische eilanden kunnen grotere toestroom Venezolanen verwachten»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat UNHCR verwacht dat het aantal Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen volgend jaar zal oplopen tot 220.000, terwijl u in uw brief2 aan de Kamer aangeeft geen aanwijzing te hebben voor een (aanstaande) grote migrantenstroom richting het Caribische deel van het Koninkrijk?
De schatting van UNHCR dat het aantal Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen zal toenemen van 146.900 in september 2018, tot 221.857 in december 2019, heeft betrekking op het gehele Caribisch gebied, waartoe UNCHR naast het Caribisch deel van het Koninkrijk ook onder andere Trinidad en Tobago, de Dominicaanse Republiek en Guyana rekent. De verwachte toename zal zich volgens UNCHR, op basis van recente migratiepatronen en individuele pull factoren, voornamelijk manifesteren in Guyana en op Trinidad & Tobago. Over een (mogelijke) verwachte toename van Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen op Aruba en Curaçao verschaft de UNHCR in het betreffende Regional Refugee and Migrant Response Plan for Refugees and Migrants from Venezuela geen cijfermatige gegevens.
Op basis van de betreffende schattingen van UNHCR, die betrekking hebben op het gehele Caribisch gebied, kan ik dus niet concluderen dat er aanwijzingen zijn voor een (aanstaande) grote migrantenstroom richting het Caribische deel van het Koninkrijk. De cijfers van de Kustwacht over het gehele jaar 2018 lieten zien dat in totaal 238 personen zijn onderschept. Het ging daarbij om 44 personen bij Aruba, 186 personen bij Curaçao en 8 personen bij Sint Maarten. Dit is een afname ten opzichte van 2017, toen de Kustwacht in totaal 326 personen onderschepte. Hierbij dient wel de kanttekening worden gemaakt dat in 2018 het reguliere verkeer tussen Venezuela en Aruba, Bonaire en Curaçao tot en met 7 april 2018 verstoord was als gevolg van de door de Venezolaanse regering eenzijdig opgeworpen grensblokkade. Overigens onderschepte de Kustwacht in 20193 tot dusverre in totaal 6 personen (allen bij Curaçao).
Klopt het dat de UNHCR-vertegenwoordiger op Curaçao is weggestuurd door de lokale autoriteiten? Wat is daarvoor de reden? Welke gevolgen heeft dit?
Nee. UNCHR heeft aangegeven dat het in maart 2018 uiteindelijk zelf besloot de betreffende vertegenwoordiger over te plaatsen naar Aruba. Navraag bij Curaçao en UNHCR leert dat er geen eenduidige lezing bestaat over de betreffende reden voor dit besluit. UNHCR is op dit moment niet formeel vertegenwoordigd op Curaçao en voert derhalve geen operationele werkzaamheden aldaar.
Hoeveel procent van de Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen wordt op dit moment opgevangen in omliggende landen en hoeveel worden opgevangen door Curaçao en Aruba?
Volgens cijfers van UNHCR zijn er sinds 2014 bijna vierhonderdduizend Venezolaanse asielzoekers in de Caribische regio. Meer dan tweehonderdduizend Venezolanen zochten afgelopen jaar asiel in onder andere Peru, de VS en Brazilië. UNCHR maakt hierbij wel de kanttekening dat veel landen in de regio speciale procedures hebben buiten de gebruikelijke asielregistratie. Zo worden er bijvoorbeeld tijdelijke verblijf- en werkvergunningen voor Venezolanen afgegeven. Het is niet bekend hoeveel procent van de Venezolanen wordt opgevangen in omliggende landen of op Curaçao en Aruba.
Hoe wordt de 5,1 miljoen euro die door het kabinet beschikbaar is gesteld voor regionale hulpverzoeken besteed? Hoe wordt gewaarborgd dat dit geld ook op de juiste manier en aan de juiste dingen wordt besteed? Is daar toezicht op?
De 5,1 miljoen euro die door het kabinet in 2018 ter beschikking is gesteld, wordt besteed via UNHCR (EUR 0,5 mln.), het Nederlandse Rode Kruis en de Internationale Federatie van het Rode Kruis (EUR 0,6 mln.) en IOM (EUR 4 mln.). Deze internationale organisaties hebben uitvoeringscapaciteit in de diverse landen in de regio rond Venezuela, hebben het overzicht van de hulpbehoeften in de diverse landen en zijn in staat om te bepalen waar de noden en hulpbehoeften het grootst zijn. Het gaat om professionele humanitaire organisaties, waarmee Nederland al lang samenwerkt. De organisaties rapporteren over hoe middelen besteed worden en hoe programma's worden uitgevoerd. Daarnaast nemen medewerkers van het Ministerie van Buitenlands Zaken deel aan missies van de betreffende organisaties.
Hoe staat het specifiek met de gelden die beschikbaar zijn gesteld door het kabinet als gevolg van een bijstandsverzoek van Curaçao voor vreemdelingendetentie? Hoe houdt Nederland er toezicht op dat deze vreemdelingendetentie voldoet aan de gestelde internationale normen en mensenrechtenstandaards?
Het Ministerie van Justitie van Curaçao werkt aan een actieplan om de verbouwing en inrichting van aanvullende detentiecapaciteit te realiseren. In december 2018 is het eerste onderdeel van dit actieplan – ontwikkeld met behulp van het Rijksvastgoedbedrijf – door Curaçao met Nederland gedeeld, hetgeen toeziet op de verbouwing en verbetering van het mannenblok in de vreemdelingenbarakken van het SDKK. Deze werkzaamheden en verbeteringen zijn urgent, gelet op recente ontsnappingen uit de vreemdelingenbarakken. Mede op basis van de druk op de vreemdelingendetentie van Curaçao, een verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao en de betekenisvolle stappen die Curaçao met behulp van het Rijksvastgoedbedrijf heeft gezet, hebben de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en ik in december 2018 besloten om 80 procent van de betreffende gelden naar Curaçao over te maken.
Met Curaçao is de afspraak gemaakt dat het medio februari het volledige actieplan dat toeziet op uitbreiding en verbouwing van de vreemdelingen-detentiecapaciteit op de lange termijn zal delen met Nederland. De Minister van Justitie van Curaçao heeft Nederland in december 2018 beloofd dat Curaçao bij de totstandkoming en de uitvoering van het betreffende actieplan recht zal doen aan de afspraak dat de locatie en het regime van de vreemdelingendetentie dienen te voldoen aan de internationale normen en dat de vreemdelingen toegang hebben tot juridische bijstand en (eventuele) medische zorg. Zodra het volledige actieplan is ontvangen, zullen Nederlandse experts – op verzoek van Curaçao – nagaan in hoeverre dit actieplan voldoende waarborgen bevat om te voldoen aan de gestelde internationale normen en mensenrechtenstandaarden.
Op welke gebieden geeft Nederland momenteel ondersteuning aan Curaçao? Welke ondersteuning geeft Nederland aan Aruba? Wordt er ook specifieke ondersteuning gegeven in de ontwikkeling en opbouw van een asielprocedure op Aruba en Curaçao? Hoe verloopt de samenwerking tussen de Nederlandse experts en de autoriteiten op Curaçao en Aruba?
De ondersteuning aan Curaçao en Aruba is inmiddels op diverse manieren op verschillende terreinen tot stand gekomen. Zo hebben diverse Nederlandse diensten en departementen begin juni 2018 een werkbezoek gebracht aan Curaçao en Aruba, gericht op de doorontwikkeling van het Curaçaose migratiebeleid en de processen voor de afhandeling van grotere aantallen migranten. Op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao hebben experts van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in augustus 2018 tevens een meerdaags vervolgbezoek gebracht aan Curaçao. Dit bezoek richtte zich op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM aanvraagprocedure van Curaçao.
In november 2018 heeft dit bezoek een vervolg gekregen toen Curaçaose experts een meerdaags bezoek hebben gebracht aan de Nederlandse betrokken diensten. In december hebben experts van Aruba een soortgelijk werkbezoek gebracht aan Nederland. De samenwerking tussen de Nederlandse experts en de autoriteiten van Curaçao en Aruba wordt als prettig en constructief ervaren.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van 14 september 2018 van de leden Groothuizen en Diertens, waarin u schrijft dat de artikel 3 EVRM-procedure op Curaçao mogelijk moet worden aangepast?3 Hoe staat het daarmee? Zijn de aanpassingen gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt dit in de praktijk ook correct uitgevoerd? Hoe zit dit op Aruba?
De regering van Curaçao heeft de Nederlandse regering op 10 januari jl. op basis van artikel 36 Statuut (onderlinge hulp en bijstand) een aanvullend verzoek om ondersteuning gedaan.
In het ondersteuningsverzoek richt Curaçao zich onder meer op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM beschermingsprocedure, zodat deze in lijn is met de internationale verplichtingen. Het kabinet heeft toegezegd op een positieve en constructieve manier te bezien op welke wijze in alle redelijkheid tegemoet gekomen kan worden aan de verzoeken. In aanvulling op de wederzijdse werkbezoeken in 2018 wordt op dit moment door het Ministerie van Justitie en Veiligheid bezien op welke wijze het technische bijstandsverzoek nader kan worden ingevuld door onder andere het leveren van expertise om de bestaande procedures en de inrichting van versnelde procedures in Curaçao internationaal bestendig te maken. Aruba is partij bij het Vluchtelingenverdrag en heeft een asielprocedure ingericht. De Arubaanse Minister van Justitie heeft op 1 februari jl. een technisch bijstandsverzoek ingediend voor tijdelijke ondersteuning van de Arubaanse vreemdelingenketen middels opleidingen en training ten behoeve van het optimaliseren van de asielprocedure.
Welke rol speelt Nederland, gelet op artikel 43 van het Statuut, bij het waarborgen van het fundamentele mensenrecht op non-refoulement? Wat zou Nederland nog meer kunnen doen om te waarborgen dat fundamentele mensenrechten met betrekking tot asielzoekers en vluchtelingen worden nageleefd? Denkt u dat bij een (verdere) verslechtering van de situatie voor asielzoekers en vluchtelingen op Aruba en Curaçao in de toekomst een interventie noodzakelijk zal zijn? Hoe monitort u de situatie?
Het recht op non-refoulement is ingevolge de jurisprudentie van het Europees Hof onderdeel van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit is een verdrag dat geldt voor het gehele Koninkrijk, dus ook voor de Caribische landen. Uit artikel 43, eerste lid, van het Statuut volgt dat elk van de vier autonome landen van het Koninkrijk zelf zorg draagt voor de verwezenlijking van mensenrechtelijke verplichtingen. Het waarborgen van mensenrechten is op grond van artikel 43, tweede lid, een aangelegenheid van het gehele Koninkrijk. Bij de verwezenlijking van mensenrechten kan een land van het Koninkrijk de hulp inroepen van andere landen van het Koninkrijk. Deze stap is op 10 januari 2019 door Curaçao gezet, door een bijstandsverzoek aan Nederland te richten waarin het land ondersteuning vraagt op verschillende onderdelen van de vreemdelingenketen en bij de naleving van internationale verplichtingen. De respons op dit bijstandsverzoek wordt momenteel door het kabinet vormgegeven en biedt de gelegenheid om Curaçao te ondersteunen om het recht op non-refoulement op een adequate manier te beschermen.
Hoeveel asielaanvragen van Venezolanen zijn er in 2016, 2017 en 2018 in Nederland gedaan? Hoeveel daarvan hebben tot inwilliging geleid? Hoeveel zijn afgewezen? Hoeveel zijn nog in behandeling? Is het inwilligingspercentage vergelijkbaar met andere landen? Zo niet, hoe verklaart u dit?
Op basis van welke (landen)informatie wordt door de IND besloten over het al dan niet toekennen van asiel aan Venezolanen? Is deze informatie, naar uw oordeel, voldoende?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is bekend met de rapporten van onder andere Amnesty International, het onafhankelijke panel van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), de Inter-Amerikaanse Commissie en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten over mensenrechtenschendingen in Venezuela. In deze rapporten wordt ook melding gemaakt over buitensporig geweld tegen demonstranten en arbitraire detentie. Nederland en de Europese Unie spreken Venezuela hier bilateraal en in multilaterale gremia op aan en roepen op om mensenrechten te respecteren.
Iedere asielaanvraag wordt individueel getoetst door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), daarbij wordt uitgegaan van het relaas van de persoon en gekeken of en zo ja, hoe dit leidt tot vervolging in de zin van het VN Vluchtelingenverdrag dan wel of er bij terugkeer een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM is. De IND maakt daarbij gebruik van een breed scala aan openbare bronnen, bijvoorbeeld de rapporten van het US Department of State, Foreign en Commonwealth Office van het Verenigd Koninkrijk, Immigration en Refugee Board van Canada en diverse rapporten van de VN en andere ngo’s, zoals Amnesty International en Human Rights Watch. Deze informatie is naar het oordeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid afdoende om de asielrelazen goed te kunnen beoordelen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft nog nooit een ambtsbericht over Venezuela opgesteld. Reden daarvoor is onder meer dat er goede, openbare en complete bronnen zijn die de situatie in Venezuela beschrijven waarmee de asielverzoeken goed afgehandeld kunnen worden. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid vraagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een ambtsbericht als er in Nederland een hoog aantal asielaanvragen wordt ingediend van personen uit een bepaald land en in de asielaanvragen een bepaalde complexiteit of problemen worden gezien die niet afdoende beschreven zijn in andere openbare bronnen. Voor Venezuela speelt dit op dit moment niet.
Bent u bekend met de landeninformatie dat er in Venezuela op grote schaal mensen arbitrair worden gedetineerd, gemarteld en zelfs standrechtelijk worden geëxecuteerd vanwege hun politieke overtuiging en deelname aan protesten? Van wanneer dateert het laatste ambtsbericht over Venezuela? Deelt u de mening dat het goed zou zijn om een (geactualiseerd) ambtsbericht te laten opstellen gelet op de huidige situatie waarin het land verkeert?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er plannen om een landenrapport op te laten stellen door het European Asylum Support Office (EASO)? Zo nee, waarom niet? Op welke manier is er binnen Europa overleg over de situatie in Venezuela, de mensenrechtensituatie aldaar, en de mogelijk effecten op het aantal asielaanvragen in Europa?
Voor zover het Ministerie van Justitie en Veiligheid bekend heeft EASO vooralsnog geen plannen voor een rapport over Venezuela. In de afweging van EASO worden verschillende factoren meegewogen, waaronder beschikbare budget en prioritering voor het strategisch netwerk. Uit de instroomcijfers van het aantal Venezolaanse asielzoekers binnen de Europese landen blijkt dat het gaat om een beperkt aantal mensen in een beperkt aantal landen. De landen waar de instroom plaats vindt hebben niet aangegeven dat zij van EASO een landenrapport over de situatie of advies over de afdoening van de aanvragen nodig hebben. Daar komt mede bij dat de openbare informatie van diverse bronnen afdoende is voor de behandeling van de asielaanvragen.
De situatie in Venezuela, waaronder de mensenrechtensituatie, wordt met regelmaat besproken in verschillende EU-fora, waaronder de Raadswerkgroep voor Latijns-Amerika en het Caribisch gebied en in de Raad Buitenlandse Zaken. Dit is terug te zien in de verschillende verklaringen die namens de EU uitgaan en in de EU-interventies tijdens de Mensenrechtenraad in Geneve.
Hoeveel Venezolanen zijn er in 2018 de toegang geweigerd (al dan niet als toerist) tot Nederland en teruggestuurd naar Venezuela, Aruba, Curaçao of andere landen, en waren hieronder kinderen? Worden Venezolanen bij aankomst in Nederland op dit moment geïnformeerd door de KMar en/of IND over hun rechten en de mogelijkheden om asiel aan te vragen? Zo ja, hoe beoordeelt u die praktijk en welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat mensen worden gefnuikt in hun recht om een asielaanvraag te doen?
In 2018 is aan afgerond 90 Venezolanen de toegang geweigerd waarvan minder dan 5 kinderen in de leeftijdscategorie tot en met 10 jaar.
In het kader van het grenscontroleproces controleert de Koninklijke Marechaussee (KMar) of een persoon de toegang kan worden verleend tot Nederland. Als een persoon in dit proces te kennen geeft asiel te willen aanvragen dan zal dit conform de reguliere asielprocedure worden afgehandeld.
De EU-missie EUCAP in Niger |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de vierde aflevering van Sahara «Terug naar Agadez»?1
De reportage laat zien hoe complex de situatie in Niger is. Dat maakt een effectieve aanpak van irreguliere migratie uiterst ingewikkeld, maar niet minder urgent. Vanwege die complexiteit is het van belang dat Niger en de ondersteunende partijen, zoals de EU en Nederland, een geïntegreerde aanpak volgen, waarin aandacht is voor economische alternatieven (in het bijzonder voor jongeren), informatiecampagnes, grensbeheer, facilitering van terugkeer, naleving van de Nigerijnse verplichtingen op het gebied van terugkeer en de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel. Het kabinet waardeert de inzet van de Nigerijnse overheid om irreguliere migratie aan te pakken en constateert een aanzienlijke afname van de irreguliere migratiestroom via Niger. Ik heb deze vraagstukken ook besproken met de autoriteiten van Niger tijdens mijn bezoek eind oktober 2018.
Hoeveel geld is er via EUCAP (European Conference on Antennas and Propagation) in totaal naar Niger gegaan? Hoeveel Nederlands geld is daarbij gemoeid? Waar was dit geld voor bedoeld?
De EU besteedde in de periode 2017–2018 in totaal 31 miljoen euro aan EUCAP Sahel Niger (EU Capacity Building Mission). Civiele EU-missies worden vanuit de EU-begroting gefinancierd. Civiele EU-missies worden vanuit de EU-begroting gefinancierd. Het Nederlandse aandeel in de EU begroting is circa 5% op grond van de BNI-sleutel (bruto nationaal inkomen). EUCAP Sahel Niger traint en adviseert de Nigerijnse veiligheidsactoren, waaronder de nationale politie, zodat zij effectiever kunnen optreden tegen grensoverschrijdende criminaliteit, terrorisme en irreguliere migratie. Ook ondersteunt de missie de Nigerijnse overheid bij de herziening van de Nigerijnse wetgeving inzake irreguliere migratie en de daarmee gepaard gaande georganiseerde misdaad. Daarnaast verzamelt en deelt de missie informatie over migratieroutes met andere internationale actoren, onder meer met EUBAM Libië2.
Om grensbeheer te versterken ondersteunt EUCAP Sahel Niger de Nigerijnse autoriteiten bij de oprichting en operationalisering van Nigerijnse mobiele grensteams. Nederland levert hieraan gezamenlijk met Duitsland, en via EUCAP Sahel Niger, een financiële bijdrage. Nederland is voornemens om vier miljoen euro bij te dragen voor een periode van drie jaar (2018–2020). Duitsland zal zes miljoen euro bijdragen. De steun voor de oprichting en de operationalisering van de mobiele grensteams wordt geleverd op verzoek van de Nigerijnse autoriteiten. In totaal zijn vier van dergelijke teams voorzien. Een eerste team is operationeel in Maradi in het zuiden van Niger met Amerikaanse financiering. Het tweede team wordt door Nederland en Duitsland gefinancierd en zal gestationeerd worden in Birni n’Konni nabij de grens met Nigeria.
Op welke manier is het geld verdeeld onder de mensensmokkelaars en wat is er gebeurd met de ingediende aanvragen voor alternatief werk?
Zoals hierboven reeds vermeld, richt de bijdrage van EUCAP Sahel Niger zich op capaciteitsversterking van de Nigerijnse veiligheidsactoren om de eigen veiligheid op legitieme wijze te kunnen waarborgen. Daarnaast heeft de EU meerdere projecten ontwikkeld om bij te dragen aan economische ontwikkeling in Niger. Het project waar in de aflevering «Terug naar Agadez» naar wordt verwezen betreft het «Plan d'Actions à Impact Economique Rapide à Agadez» (PAIERA). PAIERA werd in 2017 gelanceerd door de EU en wordt lokaal uitgevoerd door de Nigerijnse Hoge Autoriteit voor Vredesconsolidatie (HACP). Het hoofddoel van dit project is om economische alternatieven voor de nu verboden smokkelactiviteiten te ondersteunen via een «Conversion Plan». Het programma biedt een startkapitaal aan mensen die voorheen betrokken waren bij smokkelactiviteiten om daarmee voortaan eigen economische initiatieven te ontplooien.
De EU ving het project voor een «Conversion Plan» aan met een pilotfase; in deze fase ontving de HACP 2.335 subsidieverzoeken. Gemeentelijke comités bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende belanghebbenden hebben de initiatieven beoordeeld. Van de 2.335 aanvragen kwamen 981 in aanmerking voor financiering. Het beschikbare budget voor de pilotfase maakte het mogelijk om daarvan 287 initiatieven te financieren. Voor de overige 694 was in deze fase nog geen financiering beschikbaar. Na een evaluatie van deze proef werd in november 2018 een tweede programmafase door de EU goedgekeurd. Deze tweede fase zal ondersteuning bieden aan de 694 verzoeken die momenteel op de wachtlijst staan.
Hoe wordt erop toegezien dat dit geld eerlijk wordt verdeeld, zodat de ontvangers daarvan daadwerkelijk met hun plannen voor alternatief werk aan de slag kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het juist dat van de zesduizend gegadigden, slechts iets meer dan tweehonderd Nigerezen een project toebedeeld kregen? Op welke manier wordt alsnog gerealiseerd dat de rechthebbenden financiering krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de onthulling in de uitzending dat er nog steeds mensen door Niger gesmokkeld worden en dat de politie hierbij omgekocht kan zijn? Op welke manier wordt aandacht besteed aan corruptie bij de politie?
Door de geografische ligging van Niger is het land al eeuwenlang een belangrijke spil in de migratieroutes door de Sahara. Migratie in de regio is onderdeel van de sociaaleconomische structuur en samenleving. Gezien het uitgestrekte en moeilijk toegankelijke karakter van veel delen van het land, is het lastig om de irreguliere migratiestromen geheel te stoppen. Wel kunnen irreguliere migratiestromen worden teruggedrongen en kunnen mensenhandel en mensensmokkel worden aangepakt. Dat heb ik ook aangekaart in mijn gesprekken in Niger eind oktober 2018. De internationale gemeenschap ondersteunt de Nigerijnse overheid bij deze aanpak. Corruptiebestrijding en capaciteitsversterking van centrale en decentrale Nigerijnse autoriteiten behoort tot deze internationale ondersteuning. EUCAP Sahel Niger levert een bijdrage aan de capaciteitsopbouw van de Nigerijnse veiligheidssector, waaronder de nationale politie, met aandacht voor goed bestuur. Dit draagt mede bij aan het tegengaan van corruptie.
Hoeveel mensen reisden twee jaar geleden illegaal door Niger en hoeveel zijn dat er nu?
Exacte cijfers over het aantal personen dat op irreguliere wijze naar, vanuit of via Niger reist zijn niet bekend. Daarentegen geven de schattingen van het IOM Displacement Tracking Matrix wel een beeld van de migratiebewegingen op de belangrijkste grensovergangen. Het totale aantal migranten dat geschat wordt naar, vanuit en via Niger te reizen in 2016 was 445.121. In 2018 is dat gedaald naar 219.021. Het overgrote deel van deze migratiestroom betreft reguliere economische migratie en seizoensmigratie in de regio. Vanwege het lidmaatschap van Niger van ECOWAS (Economic Community of West African States) is er sprake van vrij verkeer van personen in de regio voor burgers van de ECOWAS-lidstaten. Volgens de Nigerijnse Minister van Binnenlandse Zaken zijn er in 2016 2.653 irreguliere migranten tegengehouden en is dat aantal in 2017 gestegen naar 6.159 irreguliere migranten.
Op welke manier gaat u de in de uitzending geconstateerde misstanden herstellen?
Onderdeel van de geïntegreerde aanpak van irreguliere migratie is het investeren in grondoorzaken van armoede en instabiliteit. De EU ondersteunt daarom verschillende projecten in de regio die zich richten op de aanpak van grondoorzaken, de bestrijding van mensensmokkel, het bieden van economische alternatieven, levensreddende humanitaire hulp en vrijwillige terugkeer. In EU-verband blijft Nederland aandringen op een snelle en effectieve implementatie van deze projecten.
De EU evalueert de ontplooide programma’s en trekt daaruit lessen voor toekomstige programma’s. De Nigerijnse Hoge Autoriteit voor Vredesconsolidatie (HACP) zal met behulp van onafhankelijke consultants een eindbeoordeling uitvoeren van het in de beantwoording van vraag 3, 4 en 5 besproken vervolgproject. De HACP en de EU zullen op basis van de conclusies en aanbevelingen uit die evaluatie besluiten welke mogelijke acties ter opvolging moeten worden uitgevoerd.
Promotieonderzoek naar de rechterlijke toetsing in het asielrecht |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het proefschrift van Karen Geertsema?1
Ja. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het onderzoek betrekking heeft op de rechterlijke toets in de asielprocedure van 2001 tot 2015 en dat die toets sindsdien indringender is. Het proefschrift (blz.2 stelt hieromtrent dat de effecten van de huidige lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor de bestuurlijke beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas en de rechterlijke toetsing daarvan ten tijde van het afsluiten van het onderzoek nog onvoldoende duidelijk waren en dat die effecten daarom buiten het bestek van het proefschrift vallen.
Is de terughoudende toetsing die de rechter in asielzaken betracht in overeenstemming met het Unierecht en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) dat een volledig ex nunc onderzoek voorschrijft? Deelt u de mening dat dit principe ook in de Nederlandse asielprocedure zou moeten gelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bewerkstelligen? Is de Nederlandse praktijk sinds 2015 wel in overeenstemming met het Unierecht?
Ja. Het principe van een volledig en ex nunc onderzoek geldt in de Nederlandse asielprocedure. Artikel 83a van de Vreemdelingenwet 2000, waarin de tekst van artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn nauwgezet is gevolgd, schrijft voor dat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming omvat.
Het invullen van deze verplichting is mede een verantwoordelijkheid van de rechtbanken en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.3 De Afdeling heeft in uitspraken van 13 april 20164 overwogen dat als gevolg van de inwerkingtreding van artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn, de intensiteit van de rechterlijke toetsing van het oordeel over de geloofwaardigheid van asielrelazen indringender is dan voorheen. Deze indringender toetsing is in overeenstemming met de opzet en doelstelling van de Procedurerichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Nederlandse bestuursrechtelijke stelsel van rechtsbescherming in asielzaken als geheel waarborgt dat in Nederland een asielzoeker de bescherming wordt gegeven die hem op grond van het unierecht en het EVRM toekomt, aldus de Afdeling.
De Nederlandse praktijk is in ieder geval sinds 2015 naar mijn oordeel in overeenstemming met het Unierecht.
Bent u van mening dat alleen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in staat is de geloofwaardigheid van een asielverzoek te beoordelen en de rechter niet? Zo ja, waarom kan de rechter dat niet? Acht u dit een wenselijke situatie vanuit het oogpunt van rechtsbescherming?
Nee. Een dergelijke opvatting vloeit overigens ook niet uit de jurisprudentie van de Afdeling voort. De intensiteit van de rechterlijke toetsing van het standpunt van de Staatssecretaris over de geloofwaardigheid van een asielrelaas is indringender dan vóór de inwerkingtreding van de artikelen 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn en 83a van de Vreemdelingenwet 2000. Tegelijkertijd blijft een zekere rechterlijke terughoudendheid op sommige onderdelen van de toetsing van zijn standpunt over een asielrelaas onvermijdelijk maar ook gepast, omdat de IND over specifieke kennis beschikt en meer onderzoeksmiddelen en vergelijkingsmateriaal heeft dan de bestuursrechter, ook met betrekking tot inwilligende beschikkingen.5 Daarbij is uiteraard wel van belang dat de IND middels een gedegen motivering voor de rechter inzichtelijk maakt hoe het oordeel omtrent de inwilligbaarheid van de aanvraag tot stand is gekomen. De rechter hoeft echter niet ambtshalve alle feiten en beoordelingen van de IND zoals deze zijn opgenomen in het dossier te toetsen. Dit zou ook de taak van de rechter praktisch te zeer belasten en zou weinig zinvol zijn wanneer reeds op grond van de beschikking zelf kan worden geconstateerd dat er sprake is van een zorgvuldige en goed gemotiveerde afwijzing.6
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat: «bij de bestuurlijke beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas de feitenvaststellende en de feitenkwalificerende fase elkaar overlappen. Aangezien de asielaanvrager pas tijdens het schriftelijk voornemen tot afwijzing van de aanvraag wordt geconfronteerd met de aspecten van de aanvraag die niet geloofwaardig zijn, of waarover nader bewijs had moeten worden overgelegd om de gestelde feiten aannemelijk te maken, vindt kwalificatie van de feiten al tijdens de vaststellende fase plaats. Dit is problematisch, omdat de aard van de norm vraagt om een intensieve toetsing van de feitenkwalificatie. Bovendien laat het jurisprudentieonderzoek zien dat de individuele beslisambtenaar veel vrijheid geniet bij de vaststelling en beoordeling van de feiten waarvan bij een terughoudende toetsing nauwelijks controle plaatsvindt»?2 Zo nee, waarom niet? Kan de feitenkwalificatie op deze manier eigenlijk wel getoetst worden?
Nee, die conclusie van het onderzoek deel ik niet. De bestendige uitvoeringspraktijk van de IND is, ook blijkens de beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire (hoofdstuk C1/4) en de openbare werkinstructie 2014/10, dat de feitenvaststellende fase en de feitenkwalificerende fase achtereenvolgens plaatsvinden. Dat deze fasen worden doorlopen zowel tijdens de voorbereiding van het schriftelijk voornemen tot afwijzing van de aanvraag als tijdens het nemen van de beslissing op de aanvraag doet daaraan niet af. Het uitbrengen van een voornemen stelt de vreemdeling bovendien in staat om voorafgaand aan het nemen van het besluit op de aanvraag zijn zienswijze te geven zowel ten aanzien van de feitenvaststelling als de kwalificatie van de feiten. Van een situatie van nauwelijks controle bij een terughoudende toetsing was en is geen sprake. Door artikel 83a van de Vreemdelingenwet 2000 is de intensiteit van rechterlijke toetsing van het standpunt van de Staatssecretaris over de geloofwaardigheid van een asielrelaas, dat voorheen terughoudend werd getoetst, toegenomen. Een zekere rechterlijke terughoudendheid bij toetsing van de geloofwaardigheid van de verklaringen en vermoedens van een vreemdeling die niet met bewijs zijn gestaafd blijft echter aangewezen en is blijkens de eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016 in overeenstemming met het Unierecht en het EVRM.
Bent u het eens met deze conclusie van het onderzoek: «De rol van het algemeen belang is voor het migratierecht anders dan voor andere delen van het bestuursrecht, zeker als de bewindspersoon een restrictief migratiebeleid nastreeft. Het gevaar is dan dat het belang van een efficiënt migratiebeleid zich vertaalt in procesrechtelijke regels die verwezenlijking van de materiële norm, namelijk «asielrechtelijke bescherming», bemoeilijkt in plaats van faciliteert. Dit schuurt met het Unierechtelijke vereiste van een objectief en onpartijdig onderzoek»?3 Zo nee, waarom niet?
Het algemeen belang voor het migratiebeleid en het migratierecht is enerzijds om de migratie naar Nederland – voor zover mogelijk – te reguleren en de gevolgen van deze migratie voor de Nederlandse samenleving zoveel mogelijk beheersbaar te houden, en anderzijds om te zorgen dat zij die wel bescherming behoeven die bescherming daadwerkelijk krijgen. Op het gebied van het migratiebeleid en het migratierecht in asielzaken zijn en blijven zowel procedureel als materieel de internationale verplichtingen, waaronder het Unierecht en het EVRM, bepalend. Bedoelde conclusie miskent ook dat de in het nationale migratierecht neergelegde procesrechtelijke regels nagenoeg alle afkomstig zijn uit de Procedurerichtlijn.
Dat voor andere delen van het bestuursrecht dan het migratierecht het algemeen belang anders is, wordt in het onderzoek nauwelijks onderbouwd met een vergelijking van het migratierecht en die andere delen van het bestuursrecht. Ik ben van mening dat de conclusie van het onderzoek tekort doet aan het migratiebeleid en het migratierecht en deel de conclusie dus niet.
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat de Afdelingsjurisprudentie verweven is geraakt met de beleidsvorming over de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas?4 Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat deze verwevenheid onwenselijk is, vooral als het beleid de jurisprudentie vormgeeft? Hoe wilt u dit gaan voorkomen?
Met de conclusie dat de Afdelingsjurisprudentie verweven is geraakt met de beleidsvorming over de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas, bedoelt de onderzoeker dat de jurisprudentie van de Afdeling beleidsvormend blijkt (blz. 310 en 314). Dat de jurisprudentie van de Afdeling betrokken wordt bij de beleidsvorming vind ik vanzelfsprekend. Er dient immers gehandeld te worden binnen de kaders van het recht, waaronder de jurisprudentie. Bovendien wordt de beoordeling van de geloofwaardigheid in ieder geval tegenwoordig in vergaande mate ingekaderd door het Europees recht, zodat van nationale beleidsvorming hierover nauwelijks sprake kan zijn.
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat de asielprocedure «mede door de Afdelingsjurisprudentie [is] verworden tot een procedure waarin de normen overheersen die aantonen dat een aanvrager niet voldoet aan het te bewijzen rechtsfeit.» Zo nee, waarom bent u het daar niet mee eens? Waar blijkt uit dat deze conclusie onterecht is? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is? Wat kunt u eraan doen deze situatie te corrigeren?
Ik ben het niet eens met deze conclusie. Conform het internationale en nationale recht moet de vreemdeling de feiten en omstandigheden stellen en aannemelijk maken die een rechtsgrond voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vormen (artikel 4:2 Algemene wet bestuursrecht en artikel 31 Vreemdelingenwet 2000). De bewijslast ligt echter niet eenzijdig bij de vreemdeling. De IND heeft op grond van artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht ook een actieve onderzoeksplicht. Bovendien kan de IND tegemoet komen aan de op de vreemdeling rustende bewijslast door zelf onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door vragen te stellen tijdens de gehoren of het opvragen van een individueel ambtsbericht en het laten verrichten van een taalanalyse of een leeftijdsonderzoek. Bovendien heeft de IND mogelijkerwijze gemakkelijker toegang tot bepaalde soorten documenten en informatie dan de verzoeker. De overheid moet de relevante elementen (ambtshalve) aanvullen en algemene informatie beschikbaar hebben en toepassen waar dat nodig is. In dit verband wordt ook wel gesproken van de samenwerkingsverplichting die is neergelegd in artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn en artikel 31 Vreemdelingenwet 2000. De IND moet de beslissing deugdelijk motiveren (artikelen 3:46 Awb, 11 Procedurerichtlijn en artikel 42, derde lid, Vw 2000). Verder verplicht het beleid er toe dat de motivering van het asielbesluit inzicht geeft in de weging die leidt tot het bestuurlijk oordeel over de geloofwaardigheid en moet hierin worden vermeld welke elementen van het asielrelaas (op zichzelf en in samenhang) geloofwaardig en ongeloofwaardig zijn (openbare werkinstructie 2014/10). Het vorenstaande wordt in de praktijk door de IND toegepast en bij een beroep op de rechter grondig getoetst. Dat de toetsing van de motivering op punten versterkt is ten opzichte van de vroegere toetsingsmaatstaf blijkt volgens de onderzoeker ook uit de verschillende uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016 en 15 november 201610.
Acht u het uit het oogpunt van rechtsbescherming en onpartijdigheid geoorloofd dat er, zoals het onderzoek stelt, sprake is «van een bestuursorgaan dat enerzijds restrictief vreemdelingenbeleid moet nastreven door middel van een strikte asielprocedure en aan wie anderzijds deskundigheid wordt toegedicht in de beoordeling van asielrelazen»?5
De suggestie dat een strikte asielprocedure en de deskundigheid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet of moeilijk met elkaar te verenigen zouden zijn deel ik niet. De IND verleent internationale bescherming aan hen die dat behoeven, hetgeen ook volgt uit de inwilligings- en afwijzingspercentages. In die zin is van een restrictief toelatingsbeleid geen sprake. De rechter zal een besluit doorgaans vernietigen indien de IND het niet naar behoren motiveert. In de gevallen waarin een zorgvuldige beslissing mogelijk is in de algemene asielprocedure kan er in die procedure worden beslist. Indien een zorgvuldige beslissing meer onderzoek vereist wordt op de asielaanvraag beslist in de verlengde asielprocedure.
Deelt u de mening dat gezien de conclusies van dit onderzoek de rechtsbescherming van de individuele asielzoeker te zwak is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals eerder aangegeven is de rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas sinds 2015 versterkt en waarborgt het Nederlandse bestuursrechtelijke stelsel van rechtsbescherming in asielzaken als geheel dat in Nederland een asielzoeker de bescherming wordt gegeven die hem op grond van het unierecht en het EVRM toekomt. Iedere asielzoeker kan bovendien met bijstand van een advocaat kosteloos tot twee rechterlijke instanties procederen over een afwijzend besluit.
Hoe wordt het uitgangspunt dat de asielzoeker tegemoet moet worden gekomen in de bewijslast (volgens het UNHCR-Handboek) en dat de beslisautoriteiten in samenwerking met de aanvrager moeten komen tot een onderbouwd asielrelaas (artikel 4 Kwalificatierichtlijn) in de praktijk uitgevoerd?
Zie antwoord 7.
De Rapportage Vreemdelingenketen januari-juni 2018 |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de huidige stand van zaken in december 2018 als het gaat om het nationale quotum van 750 hervestigingen per jaar? Hoeveel mensen zijn er tot nu toe geselecteerd en hoeveel zijn er tot nu toe aangekomen?
Het nationale quotum waarnaar wordt gevraagd maakt deel uit van het meerjarig beleidskader hervestiging 2016–2019. In dat verband is van belang op te merken dat, met de nieuwe balans in het regeerakkoord, het kabinet het quotum van 2018 heeft vastgesteld op de 610 in dat jaargeselecteerde zaken, en het quotum van 2019 verlaagd van 750 naar 500 zaken.
Het nationale quotum gaat uit van het aantal voor hervestiging geselecteerde vluchtelingen plus eventueel in Nederland aangekomen nareizende familieleden. Het betreft vluchtelingen die zijn geselecteerd tijdens hervestigingsmissies in landen van opvang (zie antwoord vraag 2) en individuele urgente zaken die op dossierbasis worden geselecteerd.
In 2018 zijn ongeveer 590 vluchtelingen geselecteerd.1 Verder heeft Nederland 20 vluchtelingen van het schip de Lifeline geselecteerd en naar Nederland overgebracht, dit aantal wordt eenmalig meegeteld onder het nationale hervestigingsquotum. In 2018 was daarmee sprake van in totaal 610 geselecteerde vluchtelingen onder het nationale beleidskader.2
Dit aantal is lager dan 750, onder meer omdat Nederland een tweede missie naar Niger voor de hervestiging van uit detentie in Libië geëvacueerde vluchtelingen heeft moeten doorschuiven naar 2019. Als gevolg van de veiligheidssituatie in Libië zijn de evacuaties een periode stopgezet waardoor er onvoldoende zaken waren om voor te dragen voor hervestiging. Verder kan de afhankelijkheid van externe partners voor de uitvoering van hervestiging ertoe leiden dat niet altijd de meest ideale planning kan worden gevolgd voor het selecteren van voldoende vluchtelingen in een jaar. Daarnaast zijn fluctuaties in het aantal voordrachten en acceptaties per missie weliswaar gebruikelijk, maar niet exact voorspelbaar.
Mede om die reden hanteert Nederland een meerjarig beleidskader zodat het mogelijk is om een in het ene jaar kleiner of groter aantal hervestigingselecties te compenseren in de navolgende jaren.
Tussen de selectie tijdens de missies en aankomst van de vluchtelingen in Nederland zit een tijdsbestek van ongeveer zes maanden. Een groot aantal van de in 2018 geselecteerde vluchtelingen zal daarom pas in 2019 in Nederland arriveren. In 2018 zijn ongeveer 530 vluchtelingen in Nederland aangekomen die zijn geselecteerd op grond van het nationale beleidskader.3
Naast het nationale quotum hervestigt Nederland ook Syrische vluchtelingen uit Turkije op grond van de Europese migratieafspraken met dat land. Hiervoor is het aantal vluchtelingen dat in Nederland is aangekomen het uitgangspunt. De stand van zaken van deze hervestiging leest u in het antwoord op vraag 4.
Hoeveel hervestigingsmissies zijn er in 2018 uitgevoerd en waar naar toe? Hoe staat het met de capaciteit van de hervestigingsunit binnen de IND op uw ministerie en in hoeverre wordt hierin geïnvesteerd? Is de capaciteit toegenomen na de Nederlandse pledge van 1.250 plaatsen onder het nationaal beleidskader en 1.750 op grond van Europese migratieafspraken, voor de gehele periode 2018 tot en met oktober 2019?
In het kader van de invulling van het nationale quotum hebben hervestigingsmissies plaatsgevonden naar Jordanië, Niger, Egypte, Libanon en Oeganda. Voor de hervestigingsmissies en inzet in het kader van EU migratiesamenwerking met derde landen (EU Turkije Verklaring) verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
De capaciteit van de afdeling hervestigingszaken binnen de IND is op orde en voldoende toegerust voor het uitvoeren van de EU pledge van 3.000 zaken tot en met oktober 2019.
Wat is de planning voor hervestigingsmissies in 2019? Indien het quotum van 750 in 2018 niet gevuld is qua aankomsten en selecties, zijn er dan extra missies gepland in 2019 teneinde de gemiste plaatsen in 2018 alsnog te vullen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 hanteert Nederland een meerjarig beleidskader (2016–2019). Met de nieuwe balans in het regeerakkoord heeft het kabinet het lopende meerjarig beleidskader (2016–2019) aangepast zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1. Compensatie van het lagere aantal vluchtelingen dat in 2018 voor hervestiging is geselecteerd is hierdoor niet aan de orde. In 2019 wordt beoogd om 500 zaken te selecteren. Het aantal missies is gericht op het uitvoeren van dit aantal zaken.
In beginsel worden in 2019 ongeveer dezelfde missiebestemmingen bezocht als in 2018. Het ligt in de planning om in het kader van het nationale quotum Jordanië, Egypte en Niger te bezoeken voor hervestigingsmissies. De uiteindelijke planning en invulling van de bestemmingen is -zoals gebruikelijk- mede afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de jaarlijkse UNHCR Projected Global Resettlement Needs, relevante ontwikkelingen in het Europese en multilaterale kader, het bredere nationale migratiebeleid en ook de veiligheidssituatie en mogelijkheden van externe uitvoeringspartners ter plekke.
Daarnaast zal Nederland ook in 2019 Syrische vluchtelingen hervestigen uit Turkije op grond van de EU-Turkije Verklaring, welke inzet ik nader omschrijf in antwoord op vraag 8.
Wat is de oorzaak van de daling in het aantal hervestigingen vanuit Turkije van 1500 naar 540 (p. 24)?
Er is geconstateerd dat de cijfers inzake hervestiging in de Rapportage Vreemdelingenketen over de eerste helft van 2018 niet correct zijn.4
In plaats van de genoemde 540, zijn er in de eerste helft van 2018 uit Turkije namelijk 190 vluchtelingen afkomstig uit Syrië op grond van de EU-Turkije verklaring hervestigd.
In totaal zijn er in 2018 730 vluchtelingen afkomstig uit Syrië uit Turkije op grond van de EU-Turkije verklaring in Nederland hervestigd.5 In mijn brief aan uw Kamer begin oktober 20186 zijn wel correcte cijfers opgenomen evenals in de Asylum Trends waarin door de IND maandelijks wordt gerapporteerd over onder meer het aantal hervestigingszaken.
Wat betreft de verschillen in het aantal in Nederland aangekomen hervestigde vluchtelingen uit Turkije in de eerste helft van respectievelijk 2017 en 2018 kan het volgende worden gezegd.
In de eerste plaats is sprake van verschillende toezeggingen in welk kader in 2017 en 2018 hervestiging uit Turkije is uitgevoerd.
In 2017 stond de hervestiging uit Turkije volledig in het teken van het zoveel mogelijk invullen van de aan Nederland toebedeelde EU herplaatsingsreserve van ongeveer 3.100 plaatsen.7 Hiertoe zijn in 2017 in totaal 9 hervestigingsmissies uitgevoerd naar Turkije, waarbij de geselecteerde vluchtelingen ongeveer twee tot drie maanden na selectie in Nederland aankwamen.
Vanaf 1 januari 2018 voert Nederland de hervestiging uit Turkije uit in het kader van het EU pledge programma ten behoeve van 50.000 hervestigingsplaatsen EU breed. Het kabinet heeft in dat kader voor de periode 2018 tot en met oktober 2019 in totaal 1.750 plaatsen gereserveerd voor hervestiging op grond van Europese migratieafspraken, in dit geval Turkije. De uitvoering hiervan is gestart per 1 januari 2018 en gebeurt door middel van een grote hervestigingsmissie per kwartaal, waarbij de geselecteerde vluchtelingen grofweg een kwartaal later in Nederland aankomen.
Naast het verschil in toezeggingskaders en toegezegde aantallen, draagt derhalve ook het verschil in planning bij aan het door de leden geconstateerde verschil.
Herinnert u zich de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad op 7 en 8 december 2017 verstuurd op 28 november 2017 waarbij u aangaf dat de Nederlandse pledge voor de gehele periode 2018 tot en met oktober 2019 neerkomt op 1.250 onder het nationaal beleidskader en 1.750 op grond van Europese migratieafspraken? Hoe staat het met de 1.750 op grond van Europese migratieafspraken? Hoeveel hervestigingen van de 1.750 zijn op dit moment geselecteerd en hoeveel zijn er tot nu toe aangekomen?
Genoemde geannoteerde agenda en de Nederlandse pledge voor de periode 2018 tot en met oktober 2019 zijn mij bekend.
In 2018 is ieder kwartaal een grote hervestigingsmissie uitgevoerd naar Turkije, derhalve vier in totaal.
In 2018 zijn 730 hervestigde Syrische vluchtelingen uit Turkije in Nederland aangekomen.8 Dit betreft de vluchtelingen die zijn geselecteerd in de missies in het eerste en tweede kwartaal. Een deel van de vluchtelingen die zijn geselecteerd in het derde kwartaal en degenen die zijn geselecteerd in het vierde kwartaal van 2018 komen verspreid in het eerste kwartaal van 2019 in Nederland aan. Deze aankomsten kan uw Kamer nagaan in de Asylum Trends van de komende maanden.
Hoeveel missies hebben er in 2018 plaatsgevonden naar Turkije in het kader van de EU-Turkije verklaring?
Zie antwoord vraag 5.
Welk percentage van de voordrachten vanuit UNHCR wordt afgewezen tijdens het selectieproces? Zijn er nog geselecteerde vluchtelingen die zich terugtrekken na een positieve selectie door Nederland? Zo ja, hoe hoog is dit percentage?
De door u gevraagde percentages zijn niet te genereren uit het datawarehouse (Metis) van de IND omdat deze gegevens niet in het beslissysteem van de IND worden geregistreerd. Dit betekent dat de door u gevraagde gegevens niet kunnen worden geleverd.
In het kader van de hervestiging uit Turkije heb ik uw Kamer naar aanleiding van vragen in reactie op een artikel in de Volkskrant gemeld dat een percentage van ongeveer 20% dossiers dat door Nederland aan UNHCR wordt teruggeven, wordt herkend.9 Dat percentage betreft alle redenen die ten grondslag kunnen liggen aan het afwijzen van een dossier, dus asiel gerelateerd (geloofwaardigheid, openbare orde, nationale veiligheid, 1F Vluchtelingenverdrag et cetera) en gerelateerd aan het integratie-/vestigingsprofiel. Daarnaast kan ook sprake zijn van afvallers door terugtrekking door betrokkenen zelf, intrekking van het hervestigingsverzoek door UNHCR, no-show, of de hervestigingsvoordracht voldoet niet aan het 1:1 kader en wordt vervolgens aan UNHCR teruggegeven.
Ook leidt het afvallen van één gezinslid ertoe dat het hele gezin niet wordt geaccepteerd en soms ook tot het afvallen van aan het gezin gelinkte zaken van familieleden. Per missie kan dit enorm verschillen.
Hoeveel missies worden er in 2019 nog gepland in dit verband?
In 2019 zullen in ieder geval nog twee hervestigingsmissies naar Turkije worden
uitgevoerd gericht op het toegezegde aantal aankomsten van 1.750 Syrische vluchtelingen uit Turkije voor 31 oktober 2019. Indien nodig om de toezegging gestand te doen, kan een derde missie naar Turkije worden uitgevoerd.
Wanneer wordt verwacht dat het beloofde aantal in dit verband is behaald?
In het kader van de EU pledge moeten betrokkenen uiterlijk 31 oktober 2019 in Nederland zijn aangekomen, bestaande uit 1.250 aankomsten op grond van het nationaal beleidskader, en 1.750 aankomsten in het kader van EU migratie afspraken met derde landen. De inzet blijft er op gericht om, ook in de nieuwe situatie, de EU pledge zo veel mogelijk te vervullen voor deze datum, al zijn we hier deels afhankelijk van eerder genoemde uitdagingen qua planning, fluctuaties in voordrachten, en mogelijke tegenslagen in uit te voeren missies.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat Nederland zijn bijdrage blijft leveren aan hervestiging van vluchtelingen? Welke andere stappen onderneemt u daar op dit moment concreet voor?
Het bijdragen aan hervestiging is concreet onderdeel van de integrale migratieagenda die dit kabinet uitvoert.
Naast de uitvoering van hervestiging als zodanig investeert Nederland in uitwisseling van kennis en expertise in Europees en internationaal verband betreffende hervestiging. Dit doet Nederland bijvoorbeeld door actieve deelname aan het AMIF project EU-FRANK dat als doel heeft om de uitvoering van hervestigingsmissies te ondersteunen en vergemakkelijken. Met het project worden lidstaten ondersteund bij (het opzetten van) hun hervestigingsproces, inclusief het voorbereiden van vluchtelingen op hun komst naar Nederland en het managen van verwachtingen door middel van culturele oriëntatietrainingen, op welk gebied COA bijzondere expertise heeft opgebouwd.
Ook is Nederland actief betrokken bij de onderhandelingen inzake het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening voor de oprichting van een Europees hervestigingskader, welke verordening er onder meer toe moet leiden dat meer lidstaten vluchtelingen gaan hervestigen.
Het bericht ‘IND ontbreekt vaak in de rechtszaal bij zaken afgewezen asielzoekers’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «IND ontbreekt vaak in de rechtszaal bij zaken afgewezen asielzoekers»1?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Herkent u het signaal dat afgegeven wordt door de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak dat de IND in 75% van de zaken niet komt opdagen op de zitting? Zo ja, wat is uw verklaring hiervoor? Zo nee, hoe vaak is de IND volgens u afwezig bij zittingen? Hoe vaak leidt de afwezigheid van een procesvertegenwoordiger van de IND tot uitstel van de zaak?
Uit cijfers van de IND blijkt dat de IND vanaf april 2018 in circa 20% van de zaken niet aanwezig is geweest bij de zitting. In deze gevallen is een afweging gemaakt om niet ter zitting aanwezig te zijn en is een schriftelijk standpunt ingestuurd. Voor het plaatsvinden van een zitting is het niet noodzakelijk dat alle procespartijen aanwezig zijn. Het niet ter zitting aanwezig zijn van de IND leidt dan ook niet tot uitstel in een zaak.
Wat is de reden dat procesvertegenwoordigers van de IND bij zittingen afwezig zijn? Op welke wijze wordt gekozen welke zaken wel en welke zaken niet worden bijgewoond?
De IND heeft de rechtbanken eind maart 2018 laten weten dat zij vanwege het hoge werkaanbod in een gedeelte van de zaken volstaan met een schriftelijke reactie in plaats van aanwezig te zijn bij de zitting. In rechtszaken die vanwege de korte termijnen alleen mondeling worden behandeld zal de IND in beginsel altijd aanwezig zijn. Dit geldt ook voor zaken met een bijzonder belang zoals zaken die verband houden met de openbare orde of nationale veiligheid en zaken die worden behandeld door de meervoudige kamer.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als de IND een grote rol speelt bij het veroorzaken van vertragingen in asielzaken door afwezigheid tijdens zittingen, en dat dit zoveel mogelijk voorkomen moet worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen teneinde dit probleem op te lossen? Op welke termijn verwacht u resultaat van dergelijke maatregelen?
Er is geen sprake van automatische vertraging van de beroepszaak door de afwezigheid van de IND. Een zitting zal ook zonder aanwezigheid van de IND doorgang vinden. Als de IND afwezig is bij een zitting dan zal de rechter in eerste instantie bezien of hij door middel van alle in het dossier aanwezige stukken, waaronder de schriftelijke reactie van de IND, voldoende geïnformeerd is om over de zaak te beslissen. Als dat niet het geval is dan kan er een korte extra termijn gemoeid zijn met het beantwoorden van schriftelijke vragen die ter zitting zijn gerezen en die bij afwezigheid van de IND niet beantwoord konden worden. Doorgaans wordt daar enkele dagen voor gegeven. Ook in zaken waarin de IND wel verschijnt komt het echter voor dat er schriftelijke vragen worden gesteld.
Bent u van mening dat het afwezig zijn van de IND tegenstrijdig is met uw inzet de wachttijden bij de IND juist terug te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom lukt het nu niet goed de wachttijden terug te brengen, terwijl de instroom in voorgaande jaren hoger was?
In 2018 was er een hogere en andere samenstelling van de asielinstroom dan vooraf was geprognotiseerd. Veel meer asielverzoeken dan verwacht zijn bijvoorbeeld terecht gekomen in de verlengde procedure omdat ze complex zijn. Dat maakt dat de IND voor de uitdaging staat hierin mee te bewegen. Om die reden heeft de IND, zoals ik uw kamer eerder heb gemeld, extra personeel aangetrokken.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Groothuizen (D66) over de wachttijden bij de IND waarin u schreef dat de strategische personeelsplanning van het IND wordt aangepast teneinde de instroom en werklast beter op te vangen? Hoe staat het met de door u genoemde strategische personeelsplanning? Wanneer verwacht u hiervan resultaat? Bent u bereid in de wijziging van deze personeelsplanning ook aandacht te besteden aan de problematiek rondom de afwezigheid van de IND bij de zittingen?
Begin 2018 is door de IND in het Meerjarenperspectief IND 2018 – 2022 (MJP) de stip op de horizon geschetst voor de (door)ontwikkeling naar een toekomstbestendige IND. Uit dit MJP volgen verschillende ontwikkeltrajecten met de daaruit voortvloeiende personele gevolgen. Momenteel vinden onderzoeken plaats naar hoeveel van welke functies wanneer in de tijd (nieuw) zullen ontstaan, veranderen of vervallen als gevolg van informatiegestuurd werken en E-dienstverlening. Ook is er in 2018 een nieuw tijdschrijfonderzoek gehouden. Met de uitkomsten van deze onderzoeken zal de IND in de loop van 2019 de strategische personeelsplanning nader vorm geven.
Daarnaast heeft de IND, zoals ik reeds eerder aan uw kamer heb bericht, in de afgelopen periode reeds actie ondernomen om extra personeel aan te nemen om ervoor te zorgen dat de aanvragen om een verblijfsvergunning tijdig behandeld worden. Ook is de IND inmiddels een wervingstraject gestart, dat erop gericht is om eind 2019 weer voldoende procesvertegenwoordigers te hebben geworven, opgeleid en ingewerkt om bij alle zittingen te kunnen zijn.
Hoe staat het met het aantrekken van nieuw personeel bij de IND? Bij hoeveel van de 198 fte vacatures die openstaan, is het tot nu toe gelukt deze in te vullen? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat een nieuwe medewerker volwaardig kan meedraaien in het werkproces? Krijgen nieuw aan te trekken medewerkers een vast dienstverband? Zo nee, waarom niet? Bent u van oordeel dat een dienstverband bij de IND voldoende aantrekkelijk is voor goed gekwalificeerde mensen in vergelijking met andere werkgevers? Zo nee, welke knelpunten ziet u en wat gaat u eraan doen om deze op te lossen?
De IND heeft het merendeel van de vacatures die recent openstonden kunnen vervullen. De 198 vacatures waarvan eerder sprake was zijn inmiddels allemaal vervuld. Het is in het algemeen afhankelijk van de aard van de vacature (niveau, intern of extern, de duur van aangeboden contract, vast of tijdelijk, et cetera) hoe lang een vacature openstaat. De IND loopt hierbij vooralsnog niet tegen specifieke problemen aan, alle vacatures worden binnen redelijke termijnen vervuld. Echter, met het aantrekken van nieuw personeel is tijd gemoeid, niet alleen als het om het werven gaat maar ook als het gaat om opleiden en inwerken. Afhankelijk van de werksoort kan hier 6 tot 18 maanden mee gemoeid zijn voordat medewerkers volledig en zelfstandig inzetbaar zijn.
Gelet op de investering die het vraagt om medewerkers in te werken hecht de IND er dan ook aan om medewerkers voor langere tijd aan zich te binden. De IND vindt het belangrijk om een goede werkgever te zijn en goed personeel aan zich te binden. De IND heeft daarom in 2016 en in de afgelopen maanden ook veel gedetacheerden in vaste dienst genomen.
Ik ben van mening dat een betrekking bij de IND voldoende aantrekkelijk is voor goed gekwalificeerde mensen. De veranderende arbeidsmarkt maakt het natuurlijk wel uitdagend om snel goed gekwalificeerd personeel te vinden en ook het verloop hoger is dan enige jaren geleden gelet op de mogelijkheden die er momenteel op de arbeidsmarkt zijn voor goed opgeleid personeel. Dat is geen uniek probleem voor de IND maar speelt bij meerdere organisaties zowel binnen het Rijk als daarbuiten.
Het rapport ‘Extra beschermd of extra beschadigd?’ |
|
Joël Voordewind (CU), Madeleine van Toorenburg (CDA), Bram van Ojik (GL), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het rapport «Extra beschermd of extra beschadigd?» uitgebracht door Defence for Children en de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind?1
Ja
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Verdrag voor personen met een handicap niet worden nageleefd binnen de verblijfsrechtelijke procedure van kinderen met een handicap en bij de opvang van deze kinderen in asielzoekerscentra? Wat kunt u doen om de naleving verder te verbeteren?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 9 mei 20182 zet het COA zich iedere dag in om iedere bewoner zo goed en zo veilig mogelijk op te vangen. Hierbij wordt waar mogelijk rekening gehouden met de specifieke situatie en woonwensen van bewoners.
Het verblijf in een asielzoekerscentrum en/of in een gezinslocatie is echter tijdelijk van aard. Nadat iemand een asielverzoek heeft ingediend, wordt erop ingezet om dit asielverzoek zo snel mogelijk op een zorgvuldige manier af te handelen. Hierdoor krijgen asielzoekers snel duidelijkheid over hun situatie en kan gestart worden met het vervolgtraject. Bij vergunningverlening gaat het om huisvesting in de gemeenten. Bij een afwijzing staat terugkeer naar het land van herkomst centraal. Voorafgaand aan hun terugkeer kunnen gezinnen onderdak krijgen in een gezinslocatie. Deze locaties zijn bestemd voor gezinnen die geen rechtmatig verblijf (meer) hebben en dus ook geen recht meer op opvang. Zowel AZC’s als gezinslocaties zijn dus niet bedoeld voor permanente huisvesting en derhalve ook niet als zodanig opgezet. Dit kan in bepaalde situaties specifieke uitdagingen met zich meebrengen. COA zoekt in deze gevallen binnen de mogelijkheden naar geschikte oplossingen, ook waar het gaat om personen met handicap of die met een ernstige ziekte kampen. Als het kind thuis bij de ouders verblijft, kan het COA zorgen voor aanpassingen van de huisvesting, bijvoorbeeld door het gezin op te vangen in een zogenoemde minder-validen kamer. Daarnaast kunnen op de COA locatie ook aanpassingen worden gedaan zoals de plaatsing van een speciaal bed, rolstoel of een tillift die ervoor zorgen dat het thuisblijven vergemakkelijkt wordt. Thuiszorg kan worden ingezet voor verpleging van het kind op de COA locatie en ter ondersteuning van de ouders kan maatschappelijk werk worden ingeschakeld. Daarnaast zal er extra aandacht zijn van de COA medewerkers voor de ouders, op locatie en zal er extra aandacht zijn voor het kind door de zorgverleners (GZA, GGD/GHOR) op de COA locatie.
Hoe verklaart u het verschil in beoordeling tussen het Bureau Medische Advisering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de behandelaars van de kinderen waar het in het rapport om gaat? Waar moet de beoordeling van de medische situatie van zieke of gehandicapte kinderen volgens u aan voldoen?
De rollen van de behandelend arts en die van het Bureau Medische Advisering (BMA) zijn verschillend. Het is aan de behandelend arts om de medische aandoening vast te stellen en een diagnose te stellen op grond waarvan een behandeling wordt bepaald. Indien er een aanvraag wordt ingediend voor verblijf medische gronden of als wordt verzocht om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet (Vw) dan dient de vreemdeling een medisch dossier aan te leveren. Op basis van de informatie in dit dossier beoordeelt het BMA of het eventuele uitblijven van medische zorg leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn, dat wil zeggen binnen drie maanden. Is dat het geval dan onderzoekt het BMA of in het land van herkomst behandeling aanwezig is voor de medische klachten. Mede op grond van het oordeel van het BMA bepaalt de Immigratie- en Naturalisatiedienst of een vergunning wordt afgegeven op medische gronden of dat uitstel van vertrek wordt verleend op basis van artikel 64 Vw.
Een vreemdeling kan in aanmerking komen voor een vergunning op medische gronden als hij of zij voldoet aan de daarvoor gestelde criteria. Als na een zorgvuldige procedure blijkt dat betrokken vreemdeling niet aan de voorwaarden voldoet zal de aanvraag worden afgewezen. Het kan in bepaalde gevallen voorkomen dat het geheel van individuele omstandigheden ertoe leidt dat er sprake is van een dusdanig schrijnende situatie dat ik overga tot het verlenen van een vergunning op grond van mijn discretionaire bevoegdheid. Dit zijn van elkaar losstaande beoordelingsprocessen.
Klopt het dat kinderen in kwetsbare medische situaties meestal geen vergunning op medische gronden krijgen, maar eerder op grond van de discretionaire bevoegdheid? Waarom is dat? Kunt u omschrijven in welke situaties wel vergunningen op medische gronden zijn verleend?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt het dat onderzochte gezinnen geen gebruik hebben kunnen maken van de opvangmogelijkheden buiten een asielzoekerscentrum? In welke gevallen worden die mogelijkheden geboden? In hoeveel gevallen is daar nu sprake van?
Los van het feit dat ik niet op individuele zaken inga wordt in het rapport niet specifiek aangegeven welke gezinnen zijn onderzocht. Ik kan uw vraag vanuit dat oogpunt dus niet beantwoorden.
Voor kinderen die gehandicapt of ernstig ziek zijn geldt dat zij dezelfde medische zorg krijgen die beschikbaar is voor Nederlandse kinderen. Het gaat dan altijd om maatwerk waarbij wordt gekeken wat in de specifieke situatie de beste zorg is. Het COA speelt daarbij een rol waar het gaat om de begeleiding van de ouders en de huisvesting. De behandelend arts bepaalt welke medische zorg het kind nodig heeft. Het komt voor dat een ernstig ziek kind bij de ouders verblijft, maar het kan ook noodzakelijk zijn dat een ziek kind wordt opgenomen in een ziekenhuis of een gespecialiseerde instelling. Als het kind vanwege de ziekte niet thuis verblijft, maar in een ziekenhuis of een gespecialiseerde instelling zoals een medisch kinderdagverblijf, kan het COA onderzoeken of er een mogelijkheid voor de ouders is om op een COA locatie dicht bij de zorginstelling te verblijven. Bij verblijf in een ziekenhuis kunnen de ouders in een Ronald McDonald Huis verblijven.
De afwezigheid van de IND in rechtszaken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «IND ontbreekt vaak in de rechtszaal bij zaken afgewezen asielzoekers»?1
Ja.
Is het waar dat de IND de rechtbanken heeft laten weten dat zij u vanwege hoge werkdruk niet langer in de rechtbank kan vertegenwoordigen? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, wat is er dan niet waar en wat heeft de IND wel laten weten?
De IND heeft de rechtbanken eind maart 2018 laten weten dat zij vanwege het hoge werkaanbod in een gedeelte van de zaken volstaat met een schriftelijke reactie in plaats van aanwezig te zijn bij de zitting.
Ik heb de IND gevraagd om zo snel mogelijk toe te werken naar een situatie waar in beginsel bij elke zitting weer een procesvertegenwoordiger aanwezig is. De IND is inmiddels een wervingstraject gestart, dat erop gericht is om eind 2019 weer voldoende mensen te hebben geworven, opgeleid en ingewerkt om bij alle zittingen te kunnen zijn.
In hoeveel gevallen, uitgedrukt in een percentage (eventueel bij benadering) is de IND in zittingen met betrekking tot afgewezen asielzoekers niet aanwezig in de rechtbank in de gevallen dat die aanwezigheid wel gewenst is?
Uit cijfers van de IND blijkt dat de IND eind maart 2018 van dit jaar in circa 20% van de zaken niet aanwezig is geweest bij de zitting. In deze gevallen is een schriftelijk standpunt ingestuurd waarin tevens vermeld wordt dat er geen procesvertegenwoordiger bij de zitting aanwezig zal zijn. Het gaat bij dit percentage van 20% niet alleen om asielzaken maar ook om reguliere aanvragen.
Sedert wanneer is de afwezigheid van de IND toegenomen? Wat heeft u gedaan teneinde ervoor te zorgen dat de staat wel in zittingen met betrekking tot afgewezen asielzoekers aanwezig is?
De IND heeft de rechtbanken eind maart 2018 laten weten dat zij vanwege het hoge werkaanbod in een gedeelte van de zaken volstaat met een schriftelijke reactie in plaats van fysiek aanwezig te zijn bij de zitting.
In rechtszaken die vanwege de korte termijnen alleen mondeling worden behandeld zal de IND in beginsel altijd aanwezig zijn. Dit geldt ook voor zaken met een bijzonder belang zoals zaken die verband houden met de openbare orde of nationale veiligheid en zaken die worden behandeld door de meervoudige kamer.
Zoals hierboven reeds is aangegeven, heb ik de IND gevraagd om zo snel mogelijk toe te werken naar een situatie waarin in beginsel bij elke zitting weer een procesvertegenwoordiger aanwezig is.
Deelt u de mening dat de afwezigheid van de IND in dergelijke zaken een goede rechtsgang belemmert? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. Conform artikel 8:69 van de Awb doet de bestuursrechter uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. Wanneer de IND na een inhoudelijke afweging besluit om niet aanwezig te zijn ter zitting maar te volstaan met een schriftelijk verweer wordt een goede rechtsgang niet belemmerd.
Wat zijn de gevolgen voor een rechtszaak met betrekking tot een afgewezen asielzoeker, gedurende de tijd dat deze asielzoeker in ons land mag verblijven?
Omdat er altijd een schriftelijk verweer wordt ingediend, heeft de fysieke afwezigheid van de IND bij een zitting in beginsel geen directe gevolgen voor de asielzoeker, het verblijfsrecht, recht op opvang of andere voorzieningen, gedurende de looptijd van het beroep omdat de voortgang van de rechtszaak in beginsel niet belemmerd wordt.
Kan een rechter, in het geval een afgewezen asielzoeker zijn afwijzing aanvecht als gevolg van de afwezigheid van de IND, de asielzoeker in het gelijk stellen en de afwijzing van een verblijfsvergunning terugdraaien? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat? Zo nee, waarom niet?
Als de rechtbank partijen uitnodigt bij de zitting aanwezig te zijn, zonder daarbij een oproep daar te doen, zijn zij niet tot verschijnen verplicht. Het enkele feit dat de IND niet bij de zitting aanwezig is geweest is op zich geen reden om een besluit te vernietigen. De rechter zal een besluit slechts vernietigen als hij tot het oordeel komt dat sprake is van juridische gebreken.
Deelt u de mening dat het van weinig respect jegens de asielzoeker en de rechterlijke macht getuigt als de IND verstek laat gaan bij een rechtszaak? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Moeten rechtbanken door de afwezigheid van de IND, extra kosten maken? Zo ja, waarom en hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Het gegeven dat de IND het afgelopen jaar bij een gedeelte van de zittingen afwezig is geweest getuigt naar mijn idee niet van een gebrek aan respect voor de vreemdeling of de rechterlijke macht. De IND doet haar uiterste best om alle rechtszaken van asielzoekers of reguliere vreemdelingen zorgvuldig en met respect te behandelen. Omdat de IND altijd een schriftelijk verweer indient kan een rechtszaak gewoon doorgaan en hoeft de rechtbank geen extra kosten te maken.
Het bovenstaande neemt niet weg dat ik er de voorkeur aangeef dat de procesvertegenwoordiging van de IND in beginsel fysiek aanwezig is bij de mondelinge behandeling van een zaak en de IND om die reden heb gevraagd toe te werken naar een situatie waarin in beginsel bij elke zitting weer een procesvertegenwoordiger aanwezig is.
Kunt u ook door anderen dan de IND in dergelijke zaken, vertegenwoordigd worden? Zo ja, door wie en overweegt u die vertegenwoordiging in te schakelen? Zo nee, waarom niet?
In een beperkt aantal bijzondere gevallen laat ik mij vertegenwoordigen door de Landsadvocaat. Bij de keuze voor inschakeling van de Landsadvocaat spelen het profiel van de zaak, de zaakoverstijgende gevolgen en het maatschappelijk belang een rol.
Wat gaat u doen teneinde ervoor te zorgen dat u voortaan weer wel standaard in een zaak met betrekking tot een afgewezen asielzoeker vertegenwoordigd wordt? Op welke termijn gaat dit gebeuren en effect sorteren?
Ik heb met de IND afgesproken dat de IND maatregelen treft om ervoor te zorgen dat de IND aan het einde van het jaar weer op vrijwel alle zittingen aanwezig zal zijn. De IND is eind 2018 gestart met de werving van een circa 35 extra fte aan procesvertegenwoordigers (op een totaal aantal fte voor de Directie Juridische Zaken van toen circa 260 fte). Deze nieuwe medewerkers zullen in februari allemaal bij de IND begonnen zijn met hun opleidings- en inwerkperiode. De IND verwacht dat deze groep nieuwe medewerkers in de loop van 2019 volledig is ingewerkt. Het moment waarop de IND in beginsel weer aanwezig is op alle zittingen, zal uiteindelijk mede afhankelijk zijn van de ontwikkeling van het aantal rechtszaken.
Het personeelstekort bij de IND |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de IND steeds vaker afwezig is in de rechtszaal en daardoor zaken verliest?1 wat us uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht. Zie beantwoording hieronder.
Klopt het dat de IND in sommige gevallen, in 75% van de zaken, niet in de rechtbank komt opdagen?
Het genoemde percentage herkent de IND niet. Uit cijfers van de IND blijkt dat de IND vanaf april 2018 in 20% van de zaken niet aanwezig is geweest bij een zitting. In deze gevallen is een afweging gemaakt om niet ter zitting aanwezig te zijn en is voor de zitting een schriftelijk standpunt (verweerschrift) van de IND ingestuurd.
Wat is de standaardprocedure als de IND niet komt opdagen in de rechtbank? Loopt een zaak automatisch vertraging op en zo ja, hoelang?
Er is geen sprake van automatische vertraging van de beroepszaak door de afwezigheid van de IND. Een zitting zal ook zonder aanwezigheid van de IND doorgang vinden. Als de IND afwezig is bij een zitting dan zal de rechter in eerste instantie bezien of hij door middel van alle in het dossier aanwezige stukken, waaronder de schriftelijke reactie van de IND, voldoende geïnformeerd is om over de zaak te beslissen. Als dat niet het geval is dan kan er een korte extra termijn gemoeid zijn met het beantwoorden van schriftelijke vragen die ter zitting zijn gerezen en die bij afwezigheid van de IND niet beantwoord konden worden. Doorgaans wordt daar enkele dagen voor gegeven. Ook in zaken waarin de IND wel verschijnt komt het voor dat er schriftelijke vragen worden gesteld waardoor de procedure wat langer kan duren.
Hoeveel openstaande vacatures zijn er momenteel bij de IND? Kunt u deze uitsplitsen naar type werk en op welke contractbasis het werk wordt aangeboden?
In december 2018 is er ongeveer 50 fte uitgevraagd bij de detacheringsbureaus. Dit betreft functies voor de positie van medewerker voor het behandelen van aanvragen om een verblijfsvergunning bij het primair proces. Het gaat hierbij om zowel extra capaciteit als vervanging van externen die vertrokken zijn. Daarnaast zijn er op dit moment circa 50 openstaande vacatures bij de IND zelf voor allerlei posities. Twintig vacatures hebben betrekking op de functie voor de positie van medewerker voor het behandelen van aanvragen om een verblijfsvergunning bij het primair proces.
Verder breidt de IND de komende periode structureel uit met circa 35 fte procesvertegenwoordigers. Het wervingsproces hiervoor is reeds gestart. De verwachting is dat de eerste nieuwe medewerkers rond februari 2019 zullen starten. Gezien de inwerkperiode, afhankelijk van de werksoort kan het een half jaar tot meer dan een jaar duren voor een nieuwe medewerker zelfstandig en volledig op ingezet kan worden, is de verwachting dat de eerste procesvertegenwoordigers na de zomer van 2019 volledig ingewerkt zijn.
Voor het behandelen van aanvragen om een verblijfsvergunning asiel bij het primair proces worden in 2019 150 extra medewerkers geworven. Vanwege het absorptievermogen van de IND, als het gaat om het opleiden en plaatsen van nieuwe medewerkers, gebeurt dit in verschillende tranches gedurende het jaar.
Hoe lang blijven vacatures thans gemiddeld onvervuld?
In principe worden alle vacatures vervuld. Het is echter afhankelijk van de aard van de vacature (niveau, intern of extern, de duur van aangeboden contract, vast of tijdelijk, etc) hoe lang een vacature openstaat. De huidige situatie op de arbeidsmarkt maakt het in zijn algemeenheid wel lastiger om snel goed gekwalificeerd personeel te werven. Dit is overigens geen uniek probleem voor de IND.
Hoe komt het dat het nog onvoldoende lukt extra personeel bij de IND aan te trekken?
Het is niet zo dat het de IND niet lukt extra personeel aan te trekken. Echter, met het aantrekken van nieuw personeel is tijd gemoeid, niet alleen als het om het werven gaat maar ook als het gaat om opleiden en inwerken. Afhankelijk van de werksoort kan het een half jaar tot meer dan een jaar duren voor een nieuwe medewerker hier zelfstandig en volledig op ingezet kan worden.
Wat is er gedaan teneinde het werken bij de IND aantrekkelijker te maken? Zijn de salarissen bijvoorbeeld verhoogd en de secundaire voorwaarden verbeterd? Zo ja, met hoeveel en op welke manier? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
In het algemeen geldt dat de IND valt onder de cao voor rijksambtenaren. Hierin zijn de (secundaire) arbeidsvoorwaarden vastgelegd. In deze cao zijn diverse maatregelen benoemd die het werken bij de rijksoverheid aantrekkelijk maken. Daarnaast is de IND in 2018 gestart met het Programma Gezond en Vitaal. Met dit programma wil de IND bevorderen dat het een organisatie is waar medewerkers met plezier aan het werk zijn, vanuit hun vakmanschap weten wat hun toegevoegde waarde is voor de IND, weten wat daarvoor nodig is en daarin worden ondersteund.
De IND is gebonden aan het Functiegebouw Rijk. Alle functies bij de IND zijn, op basis van de criteria uit dit functiegebouw, beschreven en gewogen. Dit bepaalt uiteindelijk de arbeidsvoorwaarden conform ARAR.
De IND vindt het ook van belang om voor externen een goed werkgever te zijn. De IND wil daarom externe medewerkers zo veel mogelijk zekerheid geven en sluit waar mogelijk contracten af voor een langere periode. Daarnaast heeft de IND zowel in 2016 als in 2018 externen die langere tijd voor de IND werkten een vaste aanstelling aangeboden.
Klopt het, dat de IND om het personeelstekort te dichten vaak onderbetaalde en tijdelijke krachten inhuurt? Waarom?2
De IND heeft te maken met een sterk fluctuerend werkaanbod. Om hierop in te kunnen spelen heeft de IND naast de medewerkers in vaste dienst behoefte aan flexibele medewerkers die al naar gelang het werkaanbod kunnen worden ingezet. Hiervoor werkt de IND samen met detacheringsbureaus.
De IND heeft in 2015 een openbare aanbestedingsprocedure uitgeschreven waarna drie detacheringsbureaus zijn geselecteerd (Yacht, USG en DPA). Hierin is meegenomen dat de detacheringsbureaus zich moeten houden aan alle relevante wet- en regelgeving op het gebied van de inhuur van Personeel, zoals de Participatiewet, de Wet Werk en Zekerheid en de Wet Waadi. De IND heeft in de aanbestedingsprocedure de bureaus om één tarief gevraagd voor de gedetacheerde medewerkers waarin naast loonkosten ook onder meer reiskosten en opleidingskosten worden meegenomen. Welk tarief de detacheringsbureaus aan hun medewerkers betalen is destijds geen onderdeel geweest van de afspraken. Dit is ook gebruikelijk bij raamovereenkomsten voor externe inhuur. Het vereiste dat de bureaus zich aan de wet moeten houden moet voldoende borging zijn dat de medewerkers ofwel het zelfde loon krijgen als vaste medewerkers ofwel volgens de eigen cao betaald krijgen. De mogelijkheden hiertoe worden eveneens door de wet bepaald en beperkt.
Klopt het, dat hiermee de wet op het uitzendwerk wordt overtreden? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat in tijden van krapte op de arbeidsmarkt het niet verwonderlijk is dat er onvoldoende mensen dit uitzendwerk willen doen en dat het daarom van groot belang is dat mensen in vaste dienst en voor hetzelfde salaris in dienst worden genomen?
Zoals in het antwoord op de voorgaande vraag reeds is aangegeven heeft de IND gezien de fluctuaties in het werkaanbod behoefte aan enige flexibiliteit en zal om die reden indien noodzakelijk altijd gebruik willen maken van het inhuren van medewerkers via detacheringsbureaus. De IND vindt het daarentegen ook belangrijk om een goede werkgever te zijn en goed personeel aan zich te binden. De IND heeft daarom in 2016 en in de afgelopen maanden veel gedetacheerden in vaste dienst genomen.
Het bericht 'IND huurt onderbetaalde krachten in' |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «IND huurt voor asielgesprek onderbetaalde krachten in?1
Ja
Klopt het dat tijdelijke werknemers, die via detachering, bij de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) minder betaald krijgen dan collega’s in vaste dient die hetzelfde werk doen? Hoeveel werknemers zijn dit (nu, maar ook de afgelopen jaren)? Hoe lang speelt dit al? Hoe kan het zijn dat in 2016 uw voorganger aan de bel heeft getrokken en tot op heden er niets is gebeurd?
Relevant is hier de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). In de Waadi is de loonverhoudingsnorm opgenomen. Daarmee is geregeld dat een uitzendkracht recht heeft op hetzelfde loon als een vaste werknemer (in een vergelijkbare functie) van het bedrijf dat de uitzendkracht heeft ingeleend. Op grond van de Waadi kan daarvan echter worden afgeweken bij cao.
Voor uitzendkrachten gelden bijzondere regels ten aanzien van het aantal tijdelijke dienstverbanden, ontslag (zoals het uitzendbeding) en de mogelijkheid een oproepovereenkomst aan te gaan. Uitzendkrachten zijn, tenzij ze vrijwillig zijn aangesloten, niet aangesloten bij het ABP voor hun pensioenregeling. Meestal zijn uitzendkrachten aangesloten bij het pensioenfonds van de uitzendbranche (StiPP).
Het salaris van werknemers, waaronder ook loondoorbetaling bij ziekte, die via een van de detacheringsbureaus bij de IND werken is een zaak tussen het detacheringsbureau als formele werkgever en de betrokken medewerker. In geval van onderbetaling kan de werknemer uiteraard bij de werkgever (in dit geval het detacheringsbureau) dat achterstallig loon vorderen. Verder kan er sprake zijn van ketenaansprakelijkheid zoals bepaald in artikel 7:616a e.v. van het Burgerlijk Wetboek.
Door diverse onderdelen van de rijksoverheid wordt personeel ingehuurd via externe bureaus. De IND geeft aan dat er momenteel bijna driehonderd werknemers werkzaam zijn bij de IND via de detacheringsbureaus Yacht, USG en DPA. Deze bureaus zijn in 2015 via een openbare aanbestedingsprocedure geselecteerd en leveren sinds die tijd tijdelijke medewerkers voor de IND. De IND is formeel geen werkgever van deze gedetacheerden en heeft in die zin geen directe invloed op de hoogte van het salaris dat betaald wordt. Wel is in artikel 27 van de Algemene Rijksvoorwaarden voor Diensten (ARVODI) die van toepassing zijn op de raamovereenkomst bepaald dat de detacheringsbureaus als de formele werkgevers zich als goed werkgever gedragen en zich houden aan alle relevante wet- en regelgeving op het gebied van de inhuur van personeel, zoals de Wet werk en zekerheid, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de Wet aanpak schijnconstructies.
De leden refereren in hun vraagstelling ook aan een gerechtelijke procedure. Deze procedure hangt samen met de algemeenverbindendverklaring van de cao voor de uitzendkrachten (ABU-cao) en de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (SFU-cao). Enkele ondernemingen hebben bezwaar aangetekend omdat zij geen dispensatie hebben verkregen van deze algemeen verbindendverklaring. In de zaak die bij de Raad van State in behandeling is, is nog geen uitspraak gedaan.
Zijn er meer detacheringsconstructies bij de rijksoverheid, waarbij tijdelijke werknemers niet hetzelfde loon krijgen dan collega’s die het hetzelfde werk doen?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit bestaat dit beloningsverschil? Is dit alleen het salaris of hebben deze tijdelijke werknemers ook slechtere andere arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld pensioen, vakantiedagen, ontslag of uitbetaling bij ziekte)?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u niet bevreesd dat deze onderbetaling en het hoge verloop van tijdelijk personeel niet ten goede komt van de kwaliteit van dit belangrijke werk? Vindt u het niet verstandiger om bij dit werk juist meer gebruik te maken van vaste contracten?
De IND heeft te maken met een fluctuerend werkaanbod. Om als organisatie daar op in te spelen, vindt de IND het belangrijk om tijdelijke medewerkers van detacheringsbureaus te kunnen inzetten indien dit nodig is. De IND wil externe medewerkers (zowel vanwege de lange opleidings- en inwerktijd, als vanuit goed werkgeverschap) graag zo lang mogelijk aan zich binden en streeft er daarom naar om contracten voor langere duur af te sluiten. Als duidelijk is dat (de omvang van) werkzaamheden niet langer als tijdelijk moet worden aangemerkt, stelt de IND voor die werkzaamheden vacatures open. De IND heeft eind 2018 om deze reden 200 externe medewerkers in dienst genomen.
Was u bij de vaststelling van de aanbestedingsprocedure al op de hoogte, dat deze detacheerders een uurtarief ging uitbetalen dat onder het loon van collega-werknemers zou liggen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich dan met het principe dat werknemers hetzelfde loon voor gelijk werk dienen te krijgen? Bent u dan niet van mening dat de overheid het goede voorbeeld moet geven met het uitbetalen van gelijk loon als het om gelijk werk gaat? Zo nee, hoe beoordeelt u de handelwijze van deze detacheerders, die deze tijdelijke werknemers bewust onderbetalen? Bent u dan bereid om maatregelen te nemen tegen deze detacheerders, bijvoorbeeld door ze uit te sluiten bij toekomstige aanbestedingsprocedures?
De IND heeft in 2015 een openbare aanbestedingsprocedure uitgeschreven waarna drie detacheringsbureaus zijn geselecteerd (Yacht, USG en DPA). Hierin is meegenomen dat de detacheringsbureaus zich moeten houden aan alle relevante wet- en regelgeving op het gebied van de inhuur van personeel, zoals de Wet werk en zekerheid, de Waadi en de Wet aanpak schijnconstructies. De IND geeft aan in de aanbestedingsprocedure de bureaus om één tarief te hebben gevraagd voor de gedetacheerde medewerkers waarin naast loonkosten ook onder meer reiskosten en opleidingskosten worden meegenomen. Welk tarief de detacheringsbureaus aan hun medewerkers betalen is destijds geen onderdeel geweest van de afspraken. Dit is ook gebruikelijk bij raamovereenkomsten voor externe inhuur, hetgeen onverlet laat, als toegelicht bij de antwoorden op de vragen 2 t/m 4 dat artikel 27 van de ARVODI Algemene Rijksvoorwaarden van toepassing is. Uiteraard gaat de IND met detacheringsbureaus het gesprek aan over de invulling van afspraken door de detacheerder zowel in het verleden als nu, zeker wanneer er, signalen zijn van onderbetaling. De IND onderstreept in deze gesprekken het belang op het naleven van de Waadi en de verantwoordelijkheid van de detacheringsbureaus voor de uitvoering daarvan.
Vindt u ook niet dat deze gedetacheerde werknemers hun rechtmatige loon moeten krijgen? Zo ja, gaat u er alles aan doen om er voor te zorgen dat deze werknemers, met terugwerkende kracht, hun loon krijgen? En gaat u dit dan verhalen bij de desbetreffende detacheerders?
Zoals hierboven reeds is opgemerkt spreekt de werknemer in eerste instantie de formele werkgever (in dit geval het detacheringsbureau) aan op eventuele onderbetaling. Verder is het op grond van artikel 7:616a van het Burgerlijk Wetboek mogelijk voor een werknemer om indien zijn directe werkgever niet het juiste loon betaalt, hiervoor een vordering in te stellen bij de opdrachtgever. De werknemer beschikt zodoende over voldoende juridische middelen om het juiste loon te vorderen.
Verder worden er reeds specifieke eisen gesteld ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, zoals ook is toegelicht in het antwoord op de vragen 2 tot en met 4. In het licht hiervan acht ik het niet nodig om extra voorwaarden te stellen.
Bent u bereid om bij toekomstige aanbestedingsprocedures voorwaarden te stellen om er te zorgen dat werknemers hetzelfde loon krijgen voor hetzelfde werk?
Zie antwoord vraag 7.