De topsalarissen van zorgbestuurders |
|
Lisa Westerveld (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
Is het uw beeld dat de hogere beloningen voor interim-bestuurders ten opzichte van de Wet normering topinkomens (WNT) geheel herleidbaar zijn naar de bijzonderheden van interim-vervulling, zoals u die in de eerdere beantwoording heeft opgenoemd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1143)?
Vindt u het eerlijk dat externe adviseurs buiten de normering van de WNT vallen? Zo ja, waarom?
Wat vindt u ervan dat bestuurders in de publieke sector functies stapelen en hierdoor alsnog ruim boven de WNT-norm uitkomen?
Welke conclusies verbindt u aan het feit dat de zelfregulering via de Governanecode zorg als het gaat om declaratieafspraken niet wordt nageleefd1?
Kunt u onderbouwen waarom u niet voor een wettelijke plicht wil kiezen, om naleving van regels te verzekeren?
Welke waarde heeft de Governancecode zorg, als deze niet wordt nageleefd?
Zijn de signalen, zoals gepubliceerd in het onderzoek van Nieuwsuur, over de slechte naleving van de Governancecode zorg nieuw voor u? Zo nee, welke signalen heeft u eerder ontvangen en welke acties heeft u hier aan verbonden?
Vindt u het een goede zaak dat het mogelijk is dat ziekenhuisbestuurders, die zelf niet voldoen aan de afspraken van de Governancecode zorg, tegelijkertijd toezichthouder zijn bij andere ziekenhuizen op dezelfde code?
Hoe staat het met uw voornemen voor een koerswijziging als het gaat om regulering, toezicht en handhaving op het gebied van ongewenste beïnvloeding (Kamerstuk 32 012, nr. 50)? In hoeverre is wettelijk verplichte registratie in het transparantieregister onderdeel van deze nieuwe koers?
Deelt u de mening dat een zelfde koerswijziging wenselijk is als het gaat om declaratiebeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Mogelijke sluiting van vakken bij de KNVB Bekerfinale |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de KNVB overweegt complete vakken in De Kuip leeg te laten tijdens de bekerfinale op 21 april, resulterend in 2500 minder plaatsen?
Hoeveel kaarten zijn beschikbaar voor clubsupporters bij deze KNVB Bekerfinale en wat is de ontwikkeling daarvan in de afgelopen tien jaar?
Kunt u reflecteren op deze ontwikkeling en de verhouding tussen het aantal kaarten voor clubsupporters en de maximale capaciteit van De Kuip?
Deelt u de mening dat de bekerfinale een belangrijk voetbalfeest is waarbij de supporters en het voetbalplezier centraal moeten staan?
Deelt u ook de mening dat de KNVB Bekerfinale een volle Kuip verdient en de toegankelijkheid voor supporters verkleind wordt als er grote vakken gesloten worden en daardoor veel minder kaarten voor clubsupporters beschikbaar zijn?
Betreffen de gesloten vakken stoelen waar anders clubsupporters hadden gezeten? Zo ja, wordt deze verhouding nog op een andere manier gecompenseerd met andere groepen toeschouwers?
Wordt onderzocht of het sluiten van hele vakken een proportionele maatregel is om het gooien van spullen op het veld te voorkomen, zeker omdat de consequentie daarvan nu al is dat de wedstrijd wordt stilgelegd?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KNVB en het Supporterscollectief Nederland om te stimuleren dat de KNVB Bekerfinale veilig georganiseerd kan worden waarbij meer clubsupporters kunnen genieten van de wedstrijd?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KNVB en het Supporterscollectief Nederland om in het algemeen te zorgen dat maatregelen om voetbalwedstrijden veilig te organiseren zich meer richten op de raddraaiers en minder collectieve straffen ingezet worden ten koste van alle supporters?
Kunt u antwoord geven op deze vragen ruim voor 21 april 2024? Kunt u voor het volgende seizoen de Kamer op de hoogte stellen van de voortgang op de maatregelen om in het algemeen voetbal veiliger te maken en collectieve straffen zo veel mogelijk te verminderen?
Het bericht ‘Valkenburgse raad bezorgd om sluiting mosaqua’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Valkenburgse raad bezorgd om sluiting mosaqua» van L11?
Heeft het zwembad een regio functie voor sport, bewegen en zwemles?
Hoeveel kinderen en volwassenen krijgen zwemles in Mosaqua?
Is er voldoende capaciteit voor zwemles als het Mosaqua zwembad sluit? Zo ja, waar?
Hoe vaak wordt dit zwembad gebruikt door doelgroepen voor wie het belangrijk is om voldoende te bewegen, zoals ouderen en kinderen?
Welke alternatieven zijn er voor deze doelgroepen als Mosaqua zwembad sluit?
Hoe past het sluiten van dit zwembad in de strategie om zwembaden te behouden?
Het bericht ''Zo wil niemand leven', zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny' |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zo wil niemand leven», zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny?1
Bent u het ermee eens dat de omstandigheden zoals die worden beschreven waarin Renny moet leven mensonterend zijn? Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt?
Bent u het ermee eens dat hier geen sprake is van goede zorg en zelfs van verwaarlozing?
Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt, terwijl al in 2019 is geconstateerd dat Renny in nood was en «langzaam afglijdt naar de vergetelheid»?
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) betrokken bij deze casus en zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zijn er nog meer situaties bekend van mensen die zorg nodig hebben en in een vergelijkbare situatie moeten leven? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het hier in totaal?
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat Renny zo snel als mogelijk wel de zorg en aandacht krijgt die hij nodig heeft?
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat dit soort situaties niet langer kunnen voorkomen?
In hoeverre spelen tekortschietende budgetten en personeelstekorten een rol bij het ontstaan van deze, of soortgelijke situaties?
Bent u het ermee eens dat bezuinigingen op de langdurige zorg het risico op slechte zorg vergroten?
Herinnert u zich dat er vorig jaar onrust was bij dezelfde zorginstelling omdat tientallen kwetsbare mensen gedwongen moesten verhuizen, om de zorg «efficiënter» te organiseren en kosten te reduceren en dat de bestuurder destijds als reden gaf dat er per cliënt steeds minder budget van de overheid werd gegeven? Wat is uw reactie op dat bericht?2
Welke relatie ziet u tussen deze bezuinigingsoperatie van Siza en de landelijke bezuinigingen op de gehandicaptenzorg? Welke gevolgen heeft dit op de kwaliteit en het aanbod van zorg?
Welke relatie ziet u tussen de situatie waarin Renny moet leven en bezuinigingen op de gehandicaptenzorg?
Herkent u de signalen van de FNV dat het terugdraaien van de bezuinigingen op de langdurige zorg nog niet is verwerkt in de tarieven en/of dat zorginstellingen deze bezuinigingen alsnog doorvoeren?3? Hoe verhoudt dit zich tot het aangenomen amendement Dobbe, waarmee de bezuinigingen van 193 miljoen euro voor dit jaar op de langdurige zorg zijn teruggedraaid?4
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de teruggedraaide bezuinigingen ook in de praktijk worden teruggedraaid?
De subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties (BOSA) |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u een update geven over de stand van zaken van de BOSA-subsidieregeling? Hoeveel geld is er uitgekeerd, hoeveel aanvragen lopen en hoeveel geld is er nog over?
Kunt u ook een update geven over de aanvullende subsidieregeling BOSA, waarin geld is gereserveerd voor verduurzaming en inclusie? Kunt u ook van deze regeling aangeven hoeveel geld er is uitgekeerd, hoeveel aanvragen lopen en hoeveel geld er nog over is?
Wanneer verwacht u dat geld van deze subsidieregelingen op zal zijn en sportverenigingen geen aanvraag meer kunnen doen om te verduurzamen?
Hoe beoordeelt u de BOSA subsidieregeling? Kunnen sportvereniging de regeling goed vinden, is de subsidie werkbaar voor sportverenigingen en worden de doelstellingen van de subsidieregeling behaald?
Deelt u de mening dat het beter is als sportverenigingen sneller kunnen verduurzamen, zowel met oog op het klimaat als met het oog op de financiële weerbaarheid van die sportverenigingen? Zo nee, waarom niet?
Is de BOSA subsidieregeling in uw ogen toereikend? Komen alle sportverenigingen die in 2024 willen en kunnen verduurzamen in aanmerking voor een subsidie?
Hoeveel geld is er in 2024 nodig om alle sportverenigingen die willen en kunnen verduurzamen te financieren?
Kunt u een overzicht geven van alle fondsen waar sportverenigingen gebruik van kunnen maken voor de verduurzaming van de sportaccommodaties?
Bent u bereid om met de Minister van Economische Zaken en Klimaat in gesprek te onderzoeken of er middelen voor verduurzaming van sportverenigingen of maatschappelijk vastgoed ook ingezet kunnen worden voor de BOSA?
Het bericht ‘Onveilig sportklimaat en machtsmisbruik bij gewichthefbond’ |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onveilig sportklimaat en machtsmisbruik bij gewichthefbond»?1
Kunt u aangegeven wanneer de eerste meldingen over misstanden bij de Nederlandse Gewichthefbond bij NOC*NSF zijn binnengekomen, en wanneer er door NOC*NSF een onderzoek is ingesteld?
Is er reeds contact geweest met (eerdere) melders van misstanden bij de Gewichthefbond naar aanleiding van de conclusies van het rapport van NOC*NSF? Zo nee, waarom niet, en is voor hen duidelijk waar zij eventueel terecht kunnen met vragen naar aanleiding van het onderzoek?
Wanneer kan de Kamer het haalbaarheidsonderzoek aangaande het onafhankelijk integriteitscentrum sport verwachten?
Wat kunt u doen om het proces rondom de totstandkoming van het onafhankelijk integriteitscentrum sport te versnellen?
Het weigeren openbaar te maken van declaraties zorgbestuurders |
|
René Claassen (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «ziekenhuisbestuurder houden zich niet aan declaratie afspraken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat als informatie niet gedeeld wordt, men dus eigenlijk iets te verbergen heeft?
Dat ziekenhuisbestuurders niet transparant zijn over hun declaraties betekent niet per sé dat zij iets te verbergen hebben. Ik verwacht wel dat ziekenhuisbestuurders hun declaraties en het onkostenbeleid openbaar gaan maken. Dat past bij transparantie over hoe er met publieke middelen wordt omgegaan en het kan ook iedere schijn tegengaan dat men iets te verbergen heeft. Ook de NVZ, NVZD en NVTZ hebben hun leden opgeroepen dit te doen.
Deelt u de mening dat ten alle tijden over publieke middelen verantwoording moet worden afgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om af te dwingen dat inzage komt in het declaratiegedrag van ziekenhuisbestuurders?
Zoals ook in eerdere beantwoording aangegeven, vind ik dat bestuurders van zorginstellingen transparant dienen te zijn over hoe zij omgaan met publieke middelen. Ik ga met betrokken branche- en beroepsorganisaties (BoZ, NVZ, NFU, NVZD en NVTZ) in gesprek over hoe de transparantie rondom declaraties gerealiseerd kan worden.
Kunt u nog volhouden dat het declaratiegedrag van bestuurders de verantwoording is van de bestuurders zelf, zoals u in vorige beantwoording van vragen over declaratiebgedrag aangaf, nu zorgbestuurders weerstand bieden tegen transparant bestuur?
Bestuurders en toezichthouders hebben zelf afgesproken om het declaratiebeleid en de onkosten van de raad van bestuur openbaar te maken. Zij zijn dus in de eerste plaats zelf aan zet om de afspraken na te leven en te laten zien dat zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Ook ligt hier een belangrijke rol voor branche- en beroepsverenigingen om raden van bestuur en raden van toezicht te stimuleren deze regels na te leven en hier handvatten voor te bieden.
Ik ga in overleg met betrokken partijen en zal ook de geschetste weerstand daar agenderen.
Bent u bereid een wetsvoorstel te maken, waarin zorgbestuurders verplicht worden verantwoording af te leggen over wat met door de Nederlanders betaalde zorgpremies en belastingen gedaan wordt?
Ik vind een wet om dit te regelen een ultimum remedium. Ik hecht er veel meer waarde aan dat deze transparantie uit het veld zelf komt en ga daarom met de BoZ, NVZ, NFU, NVZD en NVTZ in gesprek.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) eindelijk eens haar taken serieus oppakt om toezicht te houden op het declaratiegedrag van zorgbestuurders?
De Governancecode Zorg is een privaatrechtelijke vorm van zelfregulering. Zowel de NZa als de IGJ hebben geen directe wettelijke grondslag om hierop te handhaven. Echter, de IGJ en NZa beschouwen de Governancecode Zorg wel als een breed gedragen veldnorm en gebruiken deze als zodanig in hun toezicht.
Wilt u voorkomen dat in de beantwoording van bovenstaande vragen u de verantwoordelijkheid bij derden legt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 4. De verantwoordelijkheid voor het onkostenbeleid en de transparantie van declaraties ligt in de allereerste plaats bij bestuurders en toezichthouders zelf. Zij hebben zich met hun lidmaatschap aan de brancheorganisaties gecommitteerd aan de Governancecode Zorg en zijn verplicht deze na te leven. Ik ben net als u verbaasd over de terughoudendheid van sommige ziekenhuisbestuurders om declaraties openbaar te maken en maatschappelijke verantwoording af te leggen. Daarom zal ik met de branche- en beroepsverenigingen in gesprek gaan.
Een via Nederland verspreide tuberculose-uitbraak bij apen die als proefdier worden gebruikt |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u de berichtgeving van Animal Rights bevestigen waaruit blijkt dat er via Nederland een tuberculose-uitbraak is verspreid bij apen die als proefdier worden gebruikt?1
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze tuberculose-uitbraak? Welke stappen zijn er ondernomen sinds de besmetting is vastgesteld?
Waarom heeft u de Tweede Kamer hier niet over geïnformeerd, maar moet de Kamer in plaats daarvan van het Spaanse Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedsel, via een dierenrechtenorganisatie, vernemen dat deze uitbraak heeft plaatsgevonden?
Heeft u op enig moment overwogen om de Kamer hierover te informeren, gezien het belang van een transparant bestuur, de politieke aandacht voor zoönosen en de politieke wens om een einde te maken aan dierproeven met apen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de Kamer voortaan (tijdig) te informeren over dergelijke uitbraken van dierziektes? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel besmette apen zijn er in Nederland aangetroffen en hoeveel, via Nederland getransporteerde, besmette apen zijn er in andere landen aangetroffen?
Kunt u bevestigen dat deze besmette apen vanuit Vietnam naar Nederland zijn getransporteerd? Via hoeveel transporten zijn deze apen naar Nederland gekomen?
Klopt het dat deze apen naar Nederland zijn getransporteerd om vanaf hier verder te verhandelen voor proefdieronderzoeken? Zo niet, voor welke reden zijn de apen dan naar Nederland getransporteerd?
Naar welke landen zijn deze apen geëxporteerd?
Hadden deze apen al tuberculose voordat ze naar Nederland zijn getransporteerd of hebben ze de tuberculose in Nederland opgelopen?
Welke eisen worden gesteld aan de import, quarantaine en export van apen? Zijn deze eisen in dit geval goed nageleefd?
Wat is er met de besmette apen gebeurd? Wat is er met de andere apen gebeurd die op dezelfde transporten zaten, maar niet besmet waren?
Kunt u bevestigen dat de besmette apen voordat ze zijn geïmporteerd, negatief zijn getest op tuberculose, en dat een dergelijke test dus niet de garantie biedt dat we apen zonder zoönosen importeren?
Heeft u, nadat u op de hoogte bent gebracht van de tuberculose-uitbraak, het transport van apen vanuit Vietnam naar Nederland stilgelegd? Zo ja, voor hoe lang? Zo nee, waarom niet?
Heeft u, nadat u op de hoogte bent gebracht van de uitbraak, het transport van apen vanuit Nederland naar andere landen stilgelegd? Zo ja, voor hoe lang? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat er handhavend is opgetreden tegen de betreffende handelaar die apen met gevaarlijke zoönosen naar Nederland heeft gehaald? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Wat bedoelt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met: «Ondertussen is de certificering aangepast zodat dit niet meer kan voorkomen»?2
Kunt u bevestigen dat dit niet het eerste geval is van tuberculose-besmetting bij getransporteerde apen vanuit Zuidoost-Azië, maar dat er ook andere recente gevallen zijn, in bijvoorbeeld de Verenigde Staten?3
Hoe verklaart u het verschil in handelen tussen de Amerikaanse overheid en de Nederlandse overheid, waarbij in de Verenigde Staten meteen een bericht uitging naar de veterinaire instanties en het luchtvaart- en vliegveldpersoneel werd gewaarschuwd, terwijl er in Nederland is besloten om «geen verdere ruchtbaarheid» aan deze uitbraak te geven, zoals de NVWA meldt op vragen van Animal Rights?
Deelt u de mening dat het over de hele wereld verschepen van apen uit Zuidoost-Azië een risico met zich meebrengt voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de import van apen vanuit Zuidoost-Azië stil te leggen, gezien het risico voor de volksgezondheid en voor het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om, gezien deze risico’s, een einde te maken aan de commerciële handel in apen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het CBS-rapport inzake aanvullende sterftecijfers |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het CBS-rapport van 23 februari 20241, waarin aanvullende sterftecijfers gepresenteerd worden, cijfers waaruit volgens medisch statisticus Herman Steigstra berekend kan worden2 dat er gedurende de eerste 4 weken sprake is van een negatief effect van vaccinatie op de sterftekans alsmede dat de 70% daling van sterfte door covid-19 in de eerste maanden van 2021 volledig voor rekening komt van natuurlijke immuniteit? Zijn deze berekeningen en conclusies van de heer Steigstra volgens u correct? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van het CBS naar oversterfte en doodsoorzaken in 2020 tot en met 2022, waarover uw Kamer op 18 december jl.3 is geïnformeerd, concludeert dat COVID-19-vaccinatie wordt geassocieerd met een verminderde kans op overlijden aan COVID-19. Ik zie geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Daarbij wijs ik erop dat in de publicatie van het CBS van 23 februari 2024 wordt aangegeven dat er geen zinvolle conclusies getrokken kunnen worden voor het begin van de eerste vaccinatiecampagne in 2021. De onzekerheidsmarges rondom de gestandaardiseerde sterftecijfers aan het begin van de eerste vaccinatiecampagne zijn namelijk dermate groot dat geen enkel verschil tussen groepen, of tussen een groep en een referentie, als statistisch significant kan worden beschouwd.
Kan uit het bovengenoemde CBS-rapport geconcludeerd worden dat in 2022 de sterftekans voor covid-19 bij gevaccineerden vrijwel gelijk is aan die van de ongevaccineerden? Zo nee, waarom niet?
Dit is geen juiste weergave van de conclusies in de CBS-publicatie van 23 februari 2024. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, blijkt uit onderzoek van het CBS juist dat COVID-19-vaccinatie wordt geassocieerd met een verminderde kans op overlijden aan COVID-19.
Als u de bovenstaande conclusies erkent, wat heeft u dan doen besluiten om voor komende herfst toch weer een vaccinatiecampagne te houden?
Over mijn besluit en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen heb ik uw Kamer op 29 februari jl.4 geïnformeerd.
Het artikel ‘Zeker negen gezondheidscentra in conflict met commerciële huisbaas’ |
|
Merlien Welzijn (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bovenstaand artikel?1
Ja.
Wat is uw standpunt over het afwenden van onderhoudskosten op de huurder van vastgoed met een maatschappelijke bestemming (gezondheidscentra) door de commerciële huisbaas?
De inhoud van de huurovereenkomst in deze casus is mij niet bekend, dus ik kan niet inhoudelijk ingaan op deze specifieke casus. In het algemeen is de verantwoordelijkheidsverdeling voor het onderhoud afhankelijk van het type huur. Bij het aangaan van een huurovereenkomst tussen de huurder en verhuurder is het raadzaam om de verantwoordelijkheid over kosten, zoals onderhoudskosten, mee te nemen in het contract. Als de verantwoordelijkheid rondom de onderhoudskosten zijn benoemd in het huurcontract wordt duidelijk welke kosten voor rekening zijn van de huurder en welke kosten voor de rekening zijn van de verhuurder.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat steeds meer gezondheidscentra in handen komen van een commerciële huisbaas, gezien het feit dat uit onderzoek van de Landelijke Huisartsenvereniging blijkt dat ruim driekwart van de huisartsen problemen heeft door gebrek praktijkruimte of gebrekkige praktijkruimte en gezien geschikt vastgoed schaars is, nieuwbouw duur is en in het hele land gepaard gaat met veel obstakels en dat als een gezondheidscentra van eigenaar wisselt, de kans groot is dat de koper Cortese is?
Voor toegankelijke huisartsenzorg is passende huisvesting een randvoorwaarde. Omdat in het huidige stelsel de praktijkhouder als ondernemer wordt gezien, is een praktijkhouder primair verantwoordelijk voor de huisvesting van zijn of haar praktijk. Dit biedt de eigenaar van een huisartsenpraktijk of gezondheidscentrum ook veel vrijheid in de wijze waarop deze de praktijk vormgeeft en huisvest. Het huren van huisvesting bij commerciële organisaties kan een goede manier zijn om passende huisvesting te organiseren, mits er goede afspraken worden gemaakt tussen de huurder en de verhuurder en men zich aan deze afspraken houdt. Ook moet de praktijkhouder in staat zijn om met de inkomsten van de praktijk de huisvestingskosten te kunnen dragen. Wanneer er knelpunten ontstaan, bijvoorbeeld door een huurverhoging, is het belangrijk dat de huisarts of het gezondheidscentrum tijdig in gesprek gaat met de verhuurder en waar nodig andere partijen betrekt, zoals de zorgverzekeraar, gemeente en regionale huisartsenorganisatie, om te zorgen dat de toegankelijkheid van zorg geborgd wordt.
Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen zijn van de verhoogde huren voor de toegankelijkheid van gezondheidszorg?
In de maximumtarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vaststelt voor de huisartsenzorg zijn de huisvestingskosten verdisconteerd. Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd en op dit moment voert de NZa ook het periodieke kostprijsonderzoek uit om de tarieven per 2025 te herijken. De werkwijze met maximumtarieven kan in sommige gevallen tot problemen leiden wanneer een praktijk of gezondheidscentrum ver bovengemiddelde huisvestingskosten heeft. Dit kan de toegankelijkheid van zorg onder druk zetten. Om deze situaties te voorkomen is het belangrijk dat praktijkhouders en gezondheidscentra bij dreigende knelpunten tijdig met de verhuurder of andere partijen zoals zorgverzekeraar, gemeente en regionale huisartsenorganisatie in gesprek gaan. Elk van deze partijen heeft eigen handelingsopties in het geval van huisvestingsproblematiek. Voor een overzicht van deze opties verwijs ik u naar de handreiking huisvestingsproblematiek voor huisartsen en gezondheidscentra.2
Wat zijn de mogelijkheden voor gezondheidscentra om bezwaar te maken tegen onredelijke huurverhogingen of pogingen om onderhoudskosten af te wentelen, en hoe ondersteunt het ministerie hen hierbij?
Als een huisarts of gezondheidscentrum het niet eens is met de huurverhogingen of het afwentelen van onderhoudskosten is het allereerst raadzaam om in gesprek te gaan met de verhurende partij. Mocht het geschil niet middels gesprekken opgelost worden, dan kan een gezondheidscentrum of huisarts juridisch advies inwinnen voor eventuele verdere stappen.
Ik zet in op de huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra via de IZA-afspraak.3 Afgelopen december heeft de toenmalig Minister van VWS, in samenwerking met de veldpartijen, de NZa en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de handreiking huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra gepubliceerd. Ik verwacht eind 2024 een geactualiseerde versie van de handreiking op te leveren waarin er meer aandacht wordt besteed aan de recente uitvoering en de aard en omvang van financiële knelpunten. De handreiking zal dan ook naar uw Kamer toegestuurd worden.
Welke stappen bent u bereid te ondernemen om ervoor te zorgen dat niet nog meer gezondheidscentra in handen van commerciële huisbazen terechtkomen?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 3 zijn huisartsen en gezondheidscentra primair zelf verantwoordelijk voor hun huisvesting. Voor toegankelijke huisartsenzorg is het belangrijk dat huisartsen en gezondheidscentra dichtbij hun populatie gevestigd zijn. In de huidige vastgoedmarkt kan het vinden van passende huisvesting een uitdaging zijn. Het huren bij commerciële partijen kan een goede mogelijkheid zijn om te voorzien in passende huisvesting. Tegelijkertijd voorkomen de maximumtarieven in de huisartsenzorg dat een te groot deel van het premiegeld kan worden besteed aan (dure) huisvesting.
Het zou vergaande wijzigingen van wet- en regelgeving vergen om huisvesting van huisartsenpraktijken een publieke taak te maken. Dit vergt een zorgvuldige afweging en de keuzes hierover zijn aan een volgend kabinet. Daarnaast kan een ongewenst neveneffect van het uitsluiten van commerciële vastgoedpartijen zijn dat de vastgoedmarkt voor huisartsen en gezondheidscentra verder versmalt waardoor juist meer huisvestingsproblematiek ontstaat. Op dit moment hebben de gemeenten geen wettelijke, maar – zoals de VNG zelf aangeeft – wel een maatschappelijke verantwoordelijkheid om zich in te zetten voor huisvesting van huisartsen en gezondheidscentra. Lokale overheden, zoals gemeenten, hebben een belangrijke faciliterende rol ten aanzien van huisvesting van huisartsen. Zoals beschreven in de handreiking huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra hebben gemeenten de mogelijkheid om beleidsdoelen te formuleren over het bevorderen van voldoende huisvesting voor eerstelijnszorg, waaronder huisartsenzorg. Andere handelingsopties zijn het vaststellen van referentienormen voor maatschappelijke-, zorg- en sportvoorzieningen en rekening houden met huisvesting voor huisartsen en gezondheidscentra bij het vaststellen of wijzigen van omgevingsplannen en/of nieuwbouwplannen.4
Kunt u aangeven in hoeverre u samenwerkt met andere departementen om ervoor te zorgen dat niet nog meer gezondheidscentra in handen van commerciële huisbazen terechtkomen?
Ik voer geen actief beleid op het voorkomen van commerciële huisvesting binnen de huisartsenzorg. Zoals aangegeven in mijn reactie op vragen 3 en 6 kan commerciële huisvesting een oplossing bieden in een zoektocht naar passende huisvesting voor huisartsen en gezondheidscentra in de huidige vastgoedmarkt. Het uitsluiten van commercieel vastgoed kan leiden tot een verdere versmalling van de huisvestingsmarkt van huisartsen en gezondheidscentra. Door het reguleren van de tarieven in de huisartsenzorg voorkomen we dat onnodig veel premiegeld wordt uitgegeven aan (dure) huisvesting.
Ik heb wel oog voor de huisvestingsproblematiek die huisartsen en gezondheidscentra kunnen ervaren in de huidige markt. In samenwerking met de veldpartijen, de NZa en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de toenmalig Minister van VWS afgelopen december de handreiking huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra opgeleverd. In deze handreiking staan de rollen en handelingsperspectieven bij huisvestingsproblematiek van verschillende partijen beschreven. Zoals aangegeven in mijn reactie op het Schriftelijke Overleg over de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg5 heb ik met de partijen afgesproken om meer inzicht te vergaren in de aard en omvang van de financiële knelpunten die huisartsen en gezondheidscentra ervaren in hun zoektocht naar passende huisvesting. Ik verwacht eind 2024 een geactualiseerde versie van de handreiking op te leveren en, zoals toegezegd, zal ik uw Kamer hierover in de tweede helft van 2024 nader infomeren.
Welke maatregelen overweegt u om de duurzaamheid en stabiliteit van de huisvesting van gezondheidscentra op lange termijn te waarborgen, met speciale aandacht voor de rol van commerciële huisbazen?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 3 zijn huisartsen en gezondheidscentra zelf verantwoordelijk voor hun huisvesting en kan commercieel vastgoed een uitkomst bieden voor passende huisvesting. Als het huisartsen of gezondheidscentra niet lukt om passende huisvesting te vinden, dan is het aan hen om tijdig in gesprek te gaan met partijen zoals gemeenten, zorgverzekeraars en regionale huisartsenorganisaties. Elke partij heeft hierbij een eigen rol en handelingsopties, zoals beschreven in de handreiking huisvestingsproblematiek voor huisartsen en gezondheidscentra.
In mijn reactie op vraag 7 ga ik in op mijn verdere acties met betrekking tot huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra. Eventuele verdergaande stappen – waarvoor mogelijk ook aanpassingen in wet- en regelgeving nodig zijn – zijn aan een volgend kabinet.
Welke rol ziet u bij deze kwestie voor uzelf weggelegd met het oog op de toegankelijkheid van de zorg?
Voor toegankelijke zorg is het belangrijk dat iedere inwoner van Nederland zich bij een huisarts kan inschrijven die werkt volgens de kernwaarden van de huisartsenzorg. Ik heb daarbij extra aandacht voor de kernwaarde «continuïteit». Zoals beschreven in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg6 zet ik hierop in via verschillende routes. Allereerst doe ik dit door, samen met het veld, de eerstelijnszorg te versterken met de afspraken uit de visie op de eerstelijnszorg 2030. Daarnaast doe ik dit door uitvoering te geven aan de huisartsenafspraken uit het IZA zoals Meer Tijd voor de Patiënt, het anders inrichten van avond-, nacht-, en weekenddiensten en de handreiking huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg werk ik vier aangrijpingspunten om het werken met een vaste patiëntenpopulatie in de huisartsenzorg aantrekkelijker te maken verder uit. De besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden binnen een termijn van drie weken?
Door interdepartementale afstemming is het bij deze vragen helaas niet gelukt om aan de termijn van drie weken te voldoen.
De levensgevaarlijke situatie die kan ontstaan bij de sluiting van de geboortezorg in Zoetermeer |
|
René Claassen (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zoetermeer vreest «levensbedreigende situaties» als sluiting geboortezorg in ziekenhuis doorgaat»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek dat is uitgevoerd door GGD Haaglanden naar de gevolgen van de sluiting van de afdeling verloskunde in het Haga Ziekenhuis Zoetermeer?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek dat is uitgevoerd door GGD Haaglanden. Ik heb van het HagaZiekenhuis begrepen dat zij de uitkomsten van het rapport zal meenemen bij de uiteindelijke besluitvorming. In april 2024 neemt het HagaZiekenhuis een voorgenomen besluit over hoe de geboortezorg in de Zoetermeerse regio ook in de toekomst goed, veilig, bereikbaar én betaalbaar kan worden georganiseerd.
In totaal worden/zijn drie onderzoeken uitgevoerd waarin verschillende aspecten worden belicht die meegenomen worden om tot een zorgvuldig besluit te komen. Het Netwerk Acute Zorg West (NAZW) heeft een impactanalyse gemaakt over de effecten op de capaciteit en bedrijfsvoering voor de geboortezorg in de regio bij acute sluiting van geboortezorg in HagaZiekenhuis Zoetermeer. De GGD heeft in opdracht van de gemeente Zoetermeer de effecten op zwangeren en hun baby’s onderzocht bij sluiting. Onderzoeksbureau SiRM kijkt in opdracht van het HagaZiekenhuis hoe de geboortezorg toekomstbestendig kan worden ingericht. SiRM levert dit onderzoek begin april met een advies aan de raad van bestuur op.
Vanuit het HagaZiekenhuis heeft men laten weten dat het GGD-rapport met aandacht gelezen wordt en dat de uitkomsten meegewogen zullen worden in de besluitvorming in april. Ook spreekt het HagaZiekenhuis met andere ziekenhuizen in de regio, zorgpartners en zorgverzekeraars over dit onderwerp. Mocht het ziekenhuis het voorgenomen besluit nemen om de afdeling acute verloskunde te sluiten, dan zullen alle stappen uit de procedure van de AMvB acute zorg worden gevolgd, onder andere betrokkenheid van gemeenten en inwoners.2
Waarom staat u toe dat de levens van 1.100 baby’s per jaar in gevaar komen door de aangekondigde sluiting van de afdeling verloskunde of springt u voor deze pasgeborenen in de bres?
Het HagaZiekenhuis heeft nog geen besluit genomen over de toekomst van de afdeling acute verloskunde in Zoetermeer. Er wordt hiervoor een zorgvuldig proces doorlopen waarbij de uitkomsten van drie onderzoeken worden meegenomen in de uiteindelijke besluitvorming. Daarnaast is de aanname in de vraag onjuist dat de levens van 1100 baby’s in gevaar komen als de afdeling acute verloskunde in Zoetermeer zou sluiten. Een eventuele sluiting van de afdeling acute verloskunde in Zoetermeer kan alleen aan de orde zijn als de toegankelijkheid van kwalitatief goede verloskundige (ziekenhuis)zorg in de regio op een andere manier geregeld is.
Deelt u de zorgen over de toegenomen reistijd voor zwangere vrouwen, de capaciteitsproblemen in de omliggende locaties en de druk op de ambulancediensten? Zo nee, waarom niet?
De drie onderzoeken die in het antwoord op vraag 2 zijn genoemd geven inzicht in onder meer de gevolgen voor onder andere de toegenomen reistijd, de capaciteit bij omliggende locaties en ambulancedienste. Het HagaZiekenhuis zal deze en andere aspecten meenemen in de besluitvorming. Het is aan het HagaZiekenhuis om, in overleg met de zorgverzekeraars en met betrokkenheid van gemeenten en inwoners, op basis hiervan een zorgvuldige afweging te maken over de toekomst van de geboortezorg in Zoetermeer. De zorgverzekeraars hebben de verantwoordelijkheid om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen voor de verzekerden in de regio.
Komt de sluiting van de afdeling verloskunde voort uit geldgebrek of kostenbesparing? Zo ja, bent u bereid een financiële oplossing te zoeken?
Er is nog geen besluit genomen over de toekomst van geboortezorg in Zoetermeer. Over het algemeen is te zeggen dat verschillende aspecten bepalen of zorg goed, betaalbaar en toegankelijk kan worden georganiseerd. Dat is veel breder dan de kosten. Voorbeelden hiervan zijn de kwaliteit van zorg, de arbeidsmarkt, de benodigde faciliteiten, het zorgaanbod in de omgeving en het profiel van het ziekenhuis. Zorgverzekeraars, die verantwoordelijk zijn voor de zorginkoop en daarmee voor de financiering van de zorg, zijn nauw betrokken bij de besluitvorming. Er is hier geen rol of verantwoordelijkheid voor de Minister voor Medische Zorg.
Bent u het ermee eens dat dit opnieuw een voorbeeld is om de acute verloskunde en de gehele acute zorgketen buiten de marktwerking te plaatsen en te bekostigen op basis van beschikbaarheid? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende vormen van beschikbaarheidsbekostiging. Een beschikbaarheidbijdrage, zoals die er nu is voor de acute verloskunde en de spoedeisende hulp, is een subsidie die vanuit de overheid in uitzonderlijke gevallen voor bepaalde aangewezen vormen van zorg wordt toegekend. Zoals in de Kamerbrief3 bij de aanbieding van het advies bekostiging acute zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is geschetst, biedt een beschikbaarheidbijdrage geen garantie dat de zorg ook daadwerkelijk wordt aangeboden. Dat is aan de zorgaanbieder. Ook is het geen oplossing voor een personeelstekort of eventuele financiële problemen van ziekenhuizen.
De NZa adviseert daarom een andere vorm van beschikbaarheidsbekostiging voor de SEH-zorg, namelijk budgetbekostiging. Met deze wijze van bekostigen wordt de inkooprol van zorgverzekeraars behouden en is er de mogelijkheid tot lokaal maatwerk en passende inkoop van de acute zorg. Dit kan bijdragen aan de borging van samenhang in de inkoop van de betreffende zorg en aanpalende zorg in de regio. Voordat hierover een goede afweging kan worden gemaakt, is eerst beter begrip nodig van de potentiële gevolgen voor de praktijk, zoals de administratieve lasten. Zoals in de eerdergenoemde Kamerbrief is aangegeven, is het aan een volgend kabinet om een besluit te nemen over het vervolgproces.
Vindt u het niet passend om, aangezien u het besluit over een eventuele wijziging in de bekostiging van de acute zorg aan een nieuw kabinet overlaat, te zorgen dat er voorlopig geen sluitingen meer plaatsvinden?
Binnen de huidige wet- en regelgeving is het aan het bestuur van een ziekenhuis om, in samenwerking met de zorgverzekeraar, besluiten te nemen over wijzigingen in het zorgaanbod. Ze zijn daarbij gebonden aan de geldende normen en verplicht om de procedure uit de AMvB acute zorg te volgen, inclusief betrokkenheid van belanghebbenden zoals gemeenten. Ik heb als Minister geen rol en geen juridische instrumenten om een sluiting te voorkomen.
Het bericht 'Veel agressie tegen artsen op spoedeisende hulp: ‘We willen hulp van de politie én de politiek’' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veel agressie tegen artsen op spoedeisende hulp: «We willen hulp van de politie én de politiek»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Herkent u het signaal dat agressie tegen artsen op de spoedeisende hulp en tegen zorgmedewerkers in het algemeen nog altijd een groot probleem is en de afgelopen jaren is toegenomen?
Agressie tegen zorgmedewerkers is nooit acceptabel. Helaas komt agressie wel voor en dat beschouw ik inderdaad een groot probleem.
Via de werknemersenquêtes (WNE) van het programma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn is voor de periode 2019–2022 bekend welk aandeel van de werknemers in de zorg jaarlijks te maken heeft met verschillende vormen van agressie en ongewenst gedrag. Er is geen duidelijke trend zichtbaar in het aandeel werknemers dat in die periode met verbale agressie, fysieke agressie of bedreiging/intimidatie te maken krijgt. Wel geeft in de afgelopen jaren steeds twee van de vijf medewerkers aan dat agressie is toegenomen. Het kan zijn dat dit veroorzaakt wordt door een toenemende ernst van de incidenten. Echter, zoals gezegd, agressie is nooit acceptabel. Zorgverleners zouden te allen tijde hun werk veilig moeten kunnen doen.
Op welke manier gaat u het huidige beleid intensiveren om dit toenemende probleem het hoofd te bieden?
Het huidige beleid richt zich zowel op preventie, opvang en nazorg als op aangiftebereidheid. Waar het gaat om preventie, goede opvang en nazorg is de werkgever primair verantwoordelijk. Om hen hierbij te ondersteunen heb ik subsidiegelden beschikbaar gesteld aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn, om gericht aan de slag te gaan met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche. Voor vijf branches is een aanvraag gedaan, en voor een groot deel van deze aanpakken geldt dat die inmiddels zijn ontwikkeld en nu worden geïmplementeerd of verspreid. Een deel van de andere partijen heeft gebruik gemaakt van de MDIEU-regeling van SZW. Ook partijen uit de eerste lijn kunnen gebruik maken van de subsidiemogelijkheden. Er zijn gesprekken geweest met vertegenwoordigers van partijen uit de eerste lijn over hun ideeën om onderzoek te laten doen naar agressie in de eerste lijn en het ontwikkelen van een branchegerichte aanpak. Dit heeft nog niet geresulteerd in een subsidieaanvraag.
De aangiftebereidheid in de sector wil ik stimuleren. Ik heb hiervoor een podcast laten maken die deze week is opgeleverd en binnenkort online komt. In deze podcast gaan politie, een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek over het doen van aangifte. Op ditzelfde thema organiseer ik regionale bijeenkomsten. In elke van de tien politieregio’s is inmiddels medewerking toegezegd door coördinatoren publieke taak van politie en/of OM. De eerste bijeenkomst staat gepland op 22 april 2024.
Op beide punten wil ik op dit moment niet intensiveren, ik vind het van belang dat eerst de nieuw ontwikkelde brancheaanpakken worden geïmplementeerd en dat de regionale bijeenkomsten plaatsvinden. Het is wel van groot belang dat werkgevers die hier nog niet of te weinig op inzetten, op korte termijn aan de slag gaan met preventie, opvang, nazorg en aangiftebeleid. Ik zal dit tijdens het bestuurlijk overleg arbeidsmarkt van 7 maart aanstaande (nogmaals) bespreken.
Verder zal ik tijdens de regionale bijeenkomsten alert zijn op signalen dat verdere intensivering op het punt van aangiftebereidheid nodig of gewenst is. Daarnaast zal dit jaar een evaluatie van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) plaatsvinden. Als uit de evaluatie concrete knelpunten naar voren komen, dan zal ik hierover in gesprek treden met mijn collega van Justitie en Veiligheid.
Waar ik de komende jaren wel op wil intensiveren is het gesprek over de normstelling. Het komt voor dat zorgmedewerkers het idee hebben dat agressie er nu eenmaal bij hoort. Agressie komt voor, maar is niet normaal. Er lopen op dit moment gesprekken met een partij die het handelingsperspectief voor zorgverleners bij agressie wil schetsen en daarmee ook het gesprek over de normstelling op gang wil brengen.
Los daarvan hebben veel ziekenhuizen geïnvesteerd in private beveiliging en kunnen zij afspraken maken met de politie waar het bijvoorbeeld agressie op de Spoedeisende Eerste Hulp betreft.
De VVD heeft in een eerder ingediend puntenplan2 een reeks maatregelen genoemd om agressie tegen zorgmedewerkers aan te pakken, hoe gaat u deze maatregelen meenemen in het beleid?
Het puntenplan gaat onder andere in op preventie, namelijk het screenen van patiënten bij binnenkomst en een praktische training in de opleidingen. Ik heb beide punten op de agenda van het bestuurlijk overleg (BO) arbeidsmarkt gezet. De deelnemers aan het BO geven aan dat screening al (voldoende) in bestaande werkwijzen aan bod komt, danwel geen toegevoegde waarde heeft. Er is geen behoefte aan ondersteuning bij het ontwikkelen van een dergelijke screening. Deelnemers geven verder aan dat er (afdoende) trainingen zijn op het gebied van agressie.
In het puntenplan is ook een bewustwordingscampagne opgenomen. Ik heb communicatiedeskundigen gevraagd wat de beste en meest efficiënte manier zou zijn om agressie tegen zorgmedewerkers tegen te gaan. Zij hebben gekeken welke gedragsbepalers bijdragen aan agressie tegen mensen met een publieke of maatschappelijke taak en op welke manier die factoren zijn te beïnvloeden met behulp van communicatie. Gerichte externe communicatie op de locatie en contactmomenten waarop mogelijk agressie kan plaatsvinden blijkt verreweg het meest effectief te zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om het communiceren van gedragsregels. Dat betekent praktisch dat een brede publiekscampagne, met tv, radio en buitenreclame weinig effectief is. Wel kan ik meedenken over een toolbox voor communicatie op en rond de werkvloer en kan ik faciliteren dat succesvolle (communicatie)initiatieven tegen agressie binnen de zorgsector worden gedeeld, indien het veld aangeeft daar behoefte aan te hebben.
Het puntenplan noemt verder een taakstrafverbod bij geweld tegen hulpverleners en een verplichte cursus voor mensen die agressief gedrag vertoond hebben tegen zorgmedewerkers. Zie hiervoor de antwoorden op vraag 7 en 8.
Verder bevat het puntenplan een punt over aangifte doen, namelijk dat de werkgever aangifte doet bij geweld tegen zorgpersoneel en hulpverleners, tenzij de werknemer dit niet wil. Ik ben hier groot voorstander van. Ik organiseer daarom regionale bijeenkomsten, zodat werkgevers en regionale functionarissen van politie en OM elkaar leren kennen, ervaringen uit kunnen wisselen en werkgevers beter op de hoogte zijn van de Eenduidige Landelijke Afspraken en het aangifteproces. Er is inmiddels een toezegging uit elke van de tien politieregio’s om mee te werken aan deze bijeenkomsten. De eerste bijeenkomst vindt 22 april plaats.
Tot slot bepleit het puntenplan het mogelijk maken van het beëindigen van de behandelrelatie bij het onheus bejegenen of vertonen van agressief gedrag. Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Bent u het, in lijn met de in het artikel genoemde gedachte en in lijn met de maatregel uit het door de VVD eerder ingediende puntenplan, ermee eens dat daar waar mogelijk zorgverleners in de gelegenheid gesteld moeten kunnen worden om de behandelrelatie met een patiënt die agressief gedrag vertoond te beëindigen? Hoe gaat u dit daar waar mogelijk vereenvoudigen?
Zorgverleners kunnen de behandelingsovereenkomst met een patiënt opzeggen als er een gewichtige reden aanwezig is. Dat volgt uit artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek. Met deze mogelijkheid moet de zorgverlener zeer terughoudend omgaan; hij of zij hoort rekening te houden met de gezondheidstoestand en afhankelijkheid van de patiënt. In de wet wordt niet uitgewerkt wat precies wordt verstaan onder «gewichtige redenen». Wel illustreert de KNMG-richtlijn «Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst» (2021) met voorbeelden wat gewichtige redenen kunnen zijn. Deze voorbeelden zijn afkomstig uit (de toelichting bij) de wet en uit uitspraken van (tucht)rechters over dit thema.
Een van de mogelijk gewichtige redenen is dat de patiënt zeer onheus of agressief gedrag vertoont. Niet elke uiting van onheus of onaangepast gedrag vormt echter grond voor eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst. Dit hangt af van de specifieke omstandigheden. Ook dient de arts bepaalde zorgvuldigheidseisen in acht te nemen. Een en ander is nader geduid in de richtlijn van de KNMG3.
Inmiddels is deze richtlijn een aantal jaar van kracht. Ik ga in gesprek met de KNMG over deze richtlijn, onder andere over de vraag of deze naar hun ervaring afdoende bekend is en voldoende handvatten bevat voor zorgverleners.
In het door de VVD ingediende puntenplan wordt ook (extra) inzetten op praktische trainingen in de opleiding voor zorgmedewerkers als preventieve maatregel genoemd, waarvan u heeft aangegeven dat mee te nemen in de eerstvolgende bijeenkomst reflectiegroep agressie, is hier al meer duidelijkheid over? Zo niet, wanneer verwacht u dit?
Ik heb tijdens het commissiedebat arbeidsmarktbeleid van 27 september aangegeven dit te bespreken bij de volgende bijeenkomst van de reflectiegroep agressie en het te agenderen tijdens het bestuurlijk overleg arbeidsmarkt. Er is sinds 27 september 2023 nog geen bijeenkomst van de reflectiegroep geweest. Ik ben voornemens om het volgende overleg van de reflectiegroep voor de zomer plaats te laten vinden. Wel heb ik dit punt op de agenda gezet van het bestuurlijk overleg van 14 november 2023 (zie ook het antwoord op vraag4.
Wat is de stand van zaken omtrent de motie van de leden Van den Hil en Agema3 over een verplicht anti-agressieprogramma voor mensen die agressief gedrag tegen zorgmedewerkers vertonen?
De motie over een gedragsinterventie in de vorm van een verplichte cursus wordt opgepakt in samenwerking met mijn collega van Justitie en Veiligheid. Op dit moment wordt verkend hoe een interventie, zoals beschreven in de motie, aansluit bij het bestaande kader waarin gedragsinterventies kunnen worden opgelegd en bij de reeds bestaande gedragsinterventies die zien op agressiebeheersing. Mijn collega van Justitie en Veiligheid treedt hierover ook in overleg met de reclassering. De reclassering adviseert namelijk over het opleggen van een gedragsinterventie en de reclassering controleert vervolgens of de gedragsinterventie wordt gevolgd.
Wat is de stand van zaken omtrent de motie Agema c.s.4 over minimaal een gevangenisstraf voor daders van agressie tegen zorgpersoneel?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer op 20 oktober jl.7 geïnformeerd dat er op dit moment gewerkt wordt aan een aangepast wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod, dat een taakstrafverbod regelt bij vormen van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak. Daarbij wordt opnieuw gekeken naar de precieze afbakening van het wetsvoorstel en worden ook de aangenomen moties van uw Kamer meegenomen.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid heeft aangegeven tijdens het tweeminutendebat politie van 1 februari jl. wordt het wetsvoorstel voorbereid maar is het aan een nieuw kabinet om daar wel of niet stappen op te zetten.
Wat is de stand van zaken omtrent de motie van de leden Bushoff en Van den Hil5 over aangifte door de werkgever namens de werknemer de norm laten zijn bij agressie en geweld in de zorg- en welzijnssector?
Over de stand van zaken heb ik uw kamer geïnformeerd in de Voortgangsrapportage programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (6 juli 20239). Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage beschouw ik de motie daarmee als afgedaan.
Wat is de stand van zaken omtrent de motie van het lid Van den Hil6 over een gecoördineerde aanpak van geweld en agressie tegen zorgmedewerkers?
Over de gecoördineerde aanpak van agressie en geweld tegen zorgverleners heb ik uw kamer geïnformeerd in de Voortgangsrapportage programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (6 juli 202311). Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage beschouw ik de motie daarmee als afgedaan.
Het toenemend geweld tegen zorgverleners |
|
Max Aardema (PVV), René Claassen (PVV), Fleur Agema (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het volgende artikel «Veel agressie tegen artsen op spoedeisende hulp, we willen hulp van politie en de politiek»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het debat uit januari 2023 waarin uw voorganger stelde dat zorgverleners hun werk gewoon veilig moeten kunnen doen, zonder te worden uitgescholden, te worden belaagd, te worden aangevallen of te worden geïntimideerd, online of fysiek? Wat zijn deze woorden waard? Wat is er in de tussentijd veranderd?
Ja, ik ben bekend met dit debat uit januari 2023. En ik ben van mening dat zorgverleners gewoon veilig hun werk moeten kunnen doen. Dat is helaas niet altijd het geval en daarom ga ik door met de aanpak van agressie in de zorg.
Dit doe ik op verschillende punten. Ten aanzien van agressie is de werkgever primair verantwoordelijk om voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer te zorgen. Om hen hierbij te ondersteunen heb ik subsidiegelden beschikbaar gesteld aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn, om gericht aan de slag te gaan met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche.
Verder is het van belang dat in de sector het gesprek gevoerd wordt over de normstelling. Agressie komt voor, maar is niet normaal. Er lopen op dit moment gesprekken met een partij die het handelingsperspectief voor zorgverleners wil schetsen als zij te maken hebben gehad met agressie en daarmee ook het gesprek over de normstelling op gang wil brengen.
Tot slot wil ik de aangiftebereidheid in de sector stimuleren. Ik heb hiervoor een podcast laten maken die deze week is opgeleverd en binnenkort online komt. In deze podcast gaan politie, een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek over het doen van aangifte. Op ditzelfde thema organiseer ik regionale bijeenkomsten. In elk van de tien politie-eenheden is inmiddels medewerking toegezegd door coördinatoren Veilig Publieke Taak van politie en/of het Openbaar Ministerie (OM). De eerste bijeenkomst staat gepland op 22 april 2024.
De aanpak van agressie, of het nu in de zorg is of in andere delen van de maatschappij, is een taai vraagstuk dat niet van de ene op de andere dag, of binnen een jaar, kan worden opgelost. Wat ik wel kan doen is het actief onder de aandacht blijven brengen en over de hele linie – preventie, opvang en nazorg, het gesprek over de norm en het doen van aangifte – activiteiten ondersteunen of op gang brengen.
Hebben er naar aanleiding van dit debat gesprekken plaatsgevonden met de sector, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) over het verbeteren van de aanpak van agressie in de zorg verlopen? Zo ja, wanneer en met wie en wat zijn de gemaakte afspraken?
Er hebben verschillende gesprekken plaatsgevonden. In het voorjaar en de zomer van 2023 hebben gesprekken plaatsgevonden met werkgeversorganisaties over ervaringen met en eventuele knelpunten in de nazorg aan zorgmedewerkers die met agressie te maken hebben gekregen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7. Tijdens het bestuurlijk overleg arbeidsmarkt in september stonden drempels rondom aangifte doen op de agenda. De opbrengsten daarvan zijn meegenomen in de voorbereidingen van de regionale bijeenkomsten over aangiftebereidheid.
Met (regionale) medewerkers van de politie en het OM worden gesprekken gevoerd over een bijdrage aan de regionale bijeenkomsten over aangiftebereidheid. Uit elke politie-eenheid is inmiddels een positieve reactie van de politie, het OM of beide.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ingediende aangiftes en hoe deze zijn afgedaan door justitie? Zo nee, waarom niet?
Het registreren van het aantal incidenten van geweld en agressie en het stimuleren van de melding- en aangiftebereidheid binnen een beroepsgroep is een belangrijke verantwoordelijkheid van de werkgever.
Aangiften van agressie en geweld waarbij medewerkers met een publieke taak slachtoffer zijn, worden geregistreerd met een apart label «Veilige Publieke Taak» door de politie en het Openbaar Ministerie, omdat hiervoor specifiek beleid is ontwikkeld voor de behandeling van deze aangiften en de vervolging daarvan (de Eenduidige Landelijke Afspraken). Er wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende beroepsgroepen (zorg, openbaar vervoer, rechters, officieren van justitie, notarissen, scheidsrechters, politici, medewerkers van energieleveranciers, drinkwaterleveranciers en andere nutsvoorzieningen, medewerkers van gemeenten, provincies, Rijk, et cetera) vanwege de diversiteit aan publieke taken. Op basis van de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie is het dus niet mogelijk de cijfers uit te splitsen naar het aantal aangiften en afdoeningen van agressie en geweld specifiek tegen zorgmedewerkers.
In 2021 registreerde de politie 3271 aangiften waarbij het label «Veilig Publieke Taak» is geregistreerd. In 2022 registreerde de politie 3498 aangiften met het label «Veilig Publieke Taak». In 2023 registreerde de politie 3561 aangiften met dit label. In de genoemde aantallen zijn de aangiften die gaan over geweld tegen politieambtenaren niet meegenomen.
Het Openbaar Ministerie (OM) registreert jaarlijks de instroom van verdachten die verdacht worden van geweld tegen mensen met een publieke taak. In 2021 stroomden 9893 verdachten binnen die verdacht worden van geweld tegen mensen met een publieke taak en in 2022 stroomden 9911 verdachten in. Daarbij dient meegegeven te worden dat in de cijfers van het OM ook de instroom van verdachten is meegenomen die verdacht worden van geweld tegen politieambtenaren.
Over 2022 is bekend dat in 58% van de Veilige Publieke Taak-zaken de zaak door het OM aan de rechter voorgelegd. Dat is meer dan gemiddeld. De overige 42% wordt afgehandeld door het OM. Van de 42% wordt 27% door het OM afgedaan met een strafbeschikking, transactie of voorwaardelijk sepot. Het gaat dan vooral om de lichtere delicten zoals belediging of het niet opvolgen van een bevel. Tot slot wordt 16% van de VPT-zaken onvoorwaardelijk geseponeerd, waarvan circa 45% vanwege het ontbreken van wettelijk bewijs. Het sepotpercentage is minder dan gemiddeld.
Is het doen van aangifte van agressie tegen zorgmedewerkers door werkgevers inmiddels de norm geworden? Zo nee, waarom niet?
Mijn streven is dat de werkgevers de aangiften doen en niet de slachtoffers zelf, omdat de agressie en het geweld bij de uitoefening van het werk heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer treedt dan op als getuige. Hierdoor valt veel last bij slachtoffers weg en is er een duidelijke signaalwerking dat werkgevers achter hun medewerkers staan. Uiteraard doet de werkgever alleen aangifte na toestemming van het slachtoffer en ook kan het slachtoffer besluiten toch zelf de aangifte te doen. De werkgever heeft dus niet alleen een belangrijke taak in het voorzien in een veilige werkomgeving voor de medewerkers door het nemen van preventieve maatregelen, maar heeft ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij het doen van meldingen en aangiften als agressie of geweld tegen de medewerkers heeft plaatsgevonden.
In een deel van de Cao’s is opgenomen dat de werkgever beleid ontwikkelt en implementeert omtrent aangifte doen, de werknemer ondersteunt bij aangifte doen en/of aangifte doet namens de werknemer. Dat betekent nog niet dat het de algemene norm is dat de werkgever aangifte doet namens de werknemer. Daar is dus ruimte voor verbetering. Ik streef er daarom naar om het doen van aangifte, en het liefst aangifte door de werkgever, te bevorderen. Ik organiseer regionale bijeenkomsten waar werkgevers in zorg en welzijn, politie en OM bij elkaar gebracht worden om de juiste kennis en informatie uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) en knelpunten in het aangifteproces te bespreken met het doel ze weg te nemen. Daarnaast heb ik een podcast laten maken waarin politie, een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek gaan over het doen van aangifte. Er wordt in die podcast veel informatie gegeven over het aangifteproces. Ook de rol van de werkgever komt daarbij aan de orde.
Hoe vaak is de 200% straf voor geweld tegen zorgverleners toegepast?
De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) vormt het handelingskader voor de politie en het Openbaar Ministerie als het gaat om de opvolging van aangiften van geweld en agressie tegen mensen met een publieke taak. Hierin staan onder andere afspraken over een harde daderaanpak. Op basis van de ELA, de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen en de toepasselijke richtlijnen voor strafvordering hanteert het OM een 200% hogere strafeis als uitgangspunt.
Op dit moment wordt via het WODC een onderzoek uitgevoerd dat enerzijds beoogt inzicht te bieden in de wijze waarop strafeisen en straffen voor delicten tegen mensen met een veilig publieke taak worden bepaald door officieren van justitie en rechters en anderzijds beoogt inzicht te bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij deze delicten. Ook kijkt het onderzoek naar de mate waarin een strafverhoging wordt toegepast. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer van 2024 verwacht. Het streven is het onderzoek voor de zomer aan uw Kamer toe te zenden.
Wat is de voortgang van de aangenomen motie over met brancheorganisaties en werkgevers ervaringen en knelpunten bij de zorg voor beschadigde werknemers in kaart brengen? En van de aangenomen motie over het altijd en spoedig opvolgen van aangiftes van agressie tegen zorgmedewerkers?2 3
Er hebben gesprekken plaatsgevonden met brancheorganisaties of sociaal fondsen in de ouderenzorg, jeugdzorg, gehandicaptenzorg, huisartsenzorg, apothekerszorg, GGZ, ziekenhuizen, UMC’s en ambulancezorg. Deze gesprekken zijn inmiddels afgerond.
Er komt een aantal rode draden uit die gesprekken naar voren. Verschillende gesprekspartners geven aan dat de impact van agressie en eventuele schade afhankelijk is van zowel de aard en ernst van de agressie als van de persoon. Agressie heeft vele vormen en het komt bij iedereen anders aan. De opvang is dan ook maatwerk.
De wijze van opvang is gevarieerd, in grote lijnen begint het met intercollegiale opvang en/of opvang door de leidinggevende. Een tweede stap is een nazorgteam, een bedrijfsopvangteam, opvang door bedrijfsmaatschappelijk werk of de arboarts. Dit kan zowel intern als extern belegd zijn. De laatste stap is de gespecialiseerde opvang. Soms kiest een slachtoffer ook voor een andere route bijvoorbeeld lotgenotencontact.
Geen van de partijen heeft duidelijke signalen over knelpunten in de opvang en de nazorg. Over het algemeen zijn procedures en protocollen aanwezig. Gesprekspartners geven echter ook aan dat het verschilt per werkgever hoe deze worden gebruikt en/of opgevolgd. Dit is ook afhankelijk van de affiniteit die de Raad van Bestuur van de betreffende instelling hier mee heeft, van het MT, de cultuur binnen de organisatie en de individuele leidinggevende. Binnen individuele organisaties kunnen er dus wel knelpunten zijn. De primaire verantwoordelijkheid om dit goed op te pakken ligt bij de werkgevers zelf. Ik ondersteun werkgevers hierbij door subsidiegelden beschikbaar te stellen aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn, om aan de slag te gaan met de (door) ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche.
Een ander punt dat door een deel van de gesprekspartners wordt genoemd is dat er ten aanzien van agressie een cultuur heerst van «het hoort er bij». Dat betekent ook dat mensen niet altijd een beroep doen op nazorg. Er lopen op dit moment gesprekken met een partij die het handelingsperspectief voor zorgverleners wil schetsen als zij te maken hebben gekregen met agressie en daarmee ook het gesprek over de normstelling op gang wil brengen: wat is wel en niet acceptabel, wat hoort er wel en niet bij? Door dit gesprek te voeren wordt ook de bewustwording op gang gebracht dat agressie niet normaal is.
Voor wat betreft de motie over het altijd en spoedig opvolgen van aangiftes van agressie tegen zorgmedewerkers kan ik uw Kamer meegeven dat in de Eenduidig Landelijke Afspraken staat opgenomen dat de politie en het Openbaar Ministerie hoge prioriteit geven aan de opsporing en vervolging van verdachten van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waaronder zorgmedewerkers. Dit jaar worden de Eenduidig Landelijke Afspraken geëvalueerd. Als uit de evaluatie concrete knelpunten naar voren komen, dan zal ik hierover in gesprek treden met mijn collega van Justitie en Veiligheid.
Hoe staat het met de voortgang van de aangenomen motie over het taakstrafverbod bij delicten tegen zorgmedewerkers?4
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer op 20 oktober jl.5 geïnformeerd dat er op dit moment gewerkt wordt aan een aangepast wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod, dat een taakstrafverbod regelt bij vormen van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak. Daarbij wordt opnieuw gekeken naar de precieze afbakening van het wetsvoorstel en worden ook de aangenomen moties van uw Kamer meegenomen.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid heeft aangegeven tijdens het tweeminutendebat politie van 1 februari jl. wordt het wetsvoorstel voorbereid maar is het aan een nieuw kabinet om daar wel of niet stappen op te zetten.
Op welke termijn kunnen de betreffende wetsartikelen in het Wetboek van Strafrecht aangepast worden zodat alle geweldsdelicten tegen politieagenten, brandweerlieden of ambulancepersoneel niet meer kunnen worden bestraft met alleen een taakstraf, geldboete en/of voorwaardelijke gevangenisstraf?
Zie antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat ziekenhuizen hun beveiligers moeten uitrusten met steekwerende vesten en (body)camera's? Zo nee, waarom niet? Welk alternatief kunt u de ziekenhuizen bieden in plaats van particuliere beveiliging?
Ja, ik vind het ernstig dat ziekenhuizen hun beveiligers moeten uitrusten met dergelijk materiaal. Agressie tegen zorgverleners is te allen tijde onacceptabel. Helaas komt het echter voor dat er agressie plaatsvindt in ziekenhuizen en dat de aanwezigheid van beveiligers gewenst is. Het is aan ziekenhuizen zelf of ze particuliere beveiliging inhuren of beveiligers in dienst nemen.
Kunt u een overzicht geven van de kosten die gemoeid zijn met de beveiliging van ziekenhuizen, inclusief steekwerende vesten en camera’s?
Nee, ik heb hier geen overzicht van tot mijn beschikking.
Vindt u net als uw voorganger dat zorginstanties deze beschermingsmiddelen zelf moeten ophoesten, ten koste van gelden die ingezet kunnen worden aan patiënten die daadwerkelijk zorg nodig hebben? Zo ja, waarom? Waar ligt de grens voor u?
Ja, die mening deel ik. Individuele zorginstellingen geven geld uit aan verschillende zaken die niet met de directe patiëntzorg te maken hebben. Ik ga niet over de uitgaven van individuele zorginstellingen.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken inzake de ontwikkeling en het inzetten van het opleggen van een verplichte anti-agressiecursus aan hen die geweld plegen jegens zorgverleners?
De motie over een gedragsinterventie in de vorm van een verplichte cursus wordt opgepakt in samenwerking met mijn collega van Justitie en Veiligheid. Op dit moment wordt verkend hoe een interventie, zoals beschreven in de motie, aansluit bij het bestaande kader waarin gedragsinterventies kunnen worden opgelegd en bij de reeds bestaande gedragsinterventies die zien op agressiebeheersing. Mijn collega van Justitie en Veiligheid treedt hierover ook in overleg met de reclassering. De reclassering adviseert namelijk over het opleggen van een gedragsinterventie en de reclassering controleert vervolgens of de gedragsinterventie wordt gevolgd.
Kunnen zorgverleners inmiddels weigeren om iemand te behandelen die geweld tegen hen heeft gebruikt? Zo nee, wat bent u voornemens te doen om dat te bewerkstelligen?
Alleen als er een gewichtige reden aanwezig is kunnen zorgverleners de behandelingsovereenkomst met een patiënt opzeggen. Dat volgt uit artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek. De hulpverlener moet zeer terughoudend omgaan met deze mogelijkheid; de hulpverlener behoort rekening te houden met de gezondheidstoestand en afhankelijkheid van de patiënt.
Wat precies wordt verstaan onder «gewichtige redenen» is in de wet niet uitgewerkt. Wel illustreert de KNMG-richtlijn «Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst» (2021) met voorbeelden wat gewichtige redenen kunnen zijn. Deze voorbeelden zijn afkomstig uit (de toelichting bij) de wet en uit uitspraken van (tucht)rechters over dit thema. Een van de mogelijk gewichtige redenen is dat de patiënt zeer onheus of agressief gedrag vertoont. Niet elke uiting van onheus of onaangepast gedrag vormt echter grond voor eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst. Dit hangt af van de specifieke omstandigheden. Ook dient de arts bepaalde zorgvuldigheidseisen in acht te nemen. Een en ander is nader geduid in de richtlijn van de KNMG6.
Deze richtlijn is inmiddels een aantal jaar van kracht. Ik ben voornemens in gesprek te gaan met de KNMG over deze richtlijn, onder andere over de vraag of deze naar hun ervaring afdoende bekend is en voldoende handvatten bevat voor zorgverleners.
Verder is het zo dat in verschillende ziekenhuizen wordt gewerkt met het gele en rode kaartensysteem. Iemand die zich onacceptabel heeft gedragen krijgt een gele kaart, met de mededeling dat de toegang tot het ziekenhuis voor een bepaalde periode wordt ontzegd bij herhaling van dergelijk gedrag. De politie wordt op de hoogte gesteld dat er een gele kaart is uitgereikt. Bij zeer ernstige vormen van ongewenst gedrag kan een rode kaart worden uitgereikt, met de mededeling dat de toegang tot het ziekenhuis voor een bepaalde periode is ontzegd. Er wordt aangifte gedaan en de politie wordt op de hoogte gesteld van het uitreiken van de rode kaart. Dat geldt ook voor mensen die al een gele kaart hebben en zich binnen een bepaalde periode weer onacceptabel gedragen. Er is wel een uitzondering op de ontzegging van de toegang, namelijk als er sprake is van acute nood. Er gaat echter wel een krachtig signaal uit van een gele of rode kaart.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Arbeidsmarkbeleid in de zorg op 6 maart 2024?
Ja, dat kan ik.
Het bericht over grote verschillen in verslavingszorg |
|
Marijke Synhaeve (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het signaal uit de berichtgeving?1
Ja.
In hoeverre herkent u het beeld dat er grote verschillen bestaan binnen de verslavingszorg?
Ik herken de signalen over verschillen binnen de verslavingszorg. Op 15 februari jl. heb ik het jaarverslag van de Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV) aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 24 077, nr. 536). De NRV schrijft in dit jaarverslag dat er signalen zijn uit de praktijk dat er aanzienlijke kwaliteitsverschillen bestaan tussen instellingen, maar geeft daarbij ook aan dat onvoldoende zicht is op de kwaliteit van de geleverde zorg en de overeenkomsten en verschillen tussen de aanbieders. Ook de IGJ herkent het beeld dat er een grote variëteit aan aanbieders bestaat. Dit wordt breed in de ggz gezien, maar ook in andere zorgsectoren.
Ik ben het met de NRV eens dat ongewenste praktijkvariatie tussen verslavingszorginstellingen tegen moet worden gegaan. Het is goed dat de NRV en betrokken organisaties hier aandacht voor hebben en beter inzicht wordt verkregen in de kwaliteit van de verslavingszorg. In dit kader wil ik wijzen op het Integraal Zorgakkoord (IZA) en de afspraken die daarin zijn gemaakt met partijen over toegankelijke, passende en kwalitatief goede zorg. Deze afspraken zijn ook van toepassing op de verslavingszorg.
Zoals toegezegd in bovengenoemde brief zal het kabinet uw Kamer voor het zomerreces een reactie op het jaarverslag van de NRV aanbieden. Er zal dan ook worden ingegaan op het voorkomen van ongewenste praktijkvariatie.
In hoeverre herkent u het beeld dat sommige mensen helemaal geen zorg ontvangen, bijvoorbeeld omdat zij te kampen hebben met zware problematiek en de voorkeur wordt gegeven aan lichtere problematiek (cherry picking)?
Ik ben bekend met signalen over het geven van voorkeur aan het behandelen van mensen met lichtere verslavingsproblematiek. Ik ben het echter ook met de NRV eens dat er op dit moment onvoldoende gegevens zijn om te kunnen constateren in hoeverre dit in de praktijk voorkomt en hoe structureel dit probleem is. Het is daarom goed als ook dit aspect wordt meegenomen in het verkrijgen van meer inzicht in de kwaliteit van de verslavingszorg. Mensen dienen toegang te krijgen tot de zorg die ze nodig hebben, ongeacht de zwaarte van de problematiek.
Waar kunnen de mensen zich tot wenden als zij geen passende zorg krijgen voor hun verslavingsproblematiek?
Zorgverzekeraars hebben een belangrijke verantwoordelijkheid bij het realiseren van goede en passende zorg. Wanneer patiënten naar hun mening geen passende zorg ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars hebben speciale afdelingen voor zorgbemiddeling en zorgadvies. Deze afdelingen kunnen dan kijken of er een passend alternatief is. De zorgverzekeraar is in het kader van zijn zorgplicht verplicht om de verzekerde te bemiddelen naar zorg die de verzekerde nodig heeft en waar hij wettelijk aanspraak op heeft, tijdig en bereikbaar. Voor een restitutiepolis gaat het daarbij om een inspanningsverplichting. Het is aan de NZa in haar rol als toezichthouder om vast te stellen of er aan de zorgplicht is voldaan.
Het is aan het veld om stelling te nemen over passende zorg en op basis daarvan richtlijnen eventueel aan te passen. Wanneer de IGJ signalen en meldingen ontvangt dat persoonsgerichte zorg (waarbij gekeken wordt of de zorg is afgestemd op de problematiek van de patiënt, diens hulpvraag en eventuele risico’s) niet geborgd is, neemt de IGJ contact op met de zorgaanbieder. De focus van de IGJ bij dit toezicht is de kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten.
In hoeverre hebben zorgverzekeraars en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nu voldoende inzicht in of verslaafden passende zorg krijgen?
Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht jegens hun individuele verzekerden. Dat wil zeggen dat de zorgverzekeraar in het geval van een naturapolis verplicht is voldoende zorg in te kopen zodat zijn verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang heeft tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars hebben daarbij ook de wettelijke taak om gerichte controles uit te voeren naar de rechtmatigheid en doelmatigheid van de zorg. Ook worden in de contractering afspraken gemaakt over de kwaliteit van de zorg. Zorgverzekeraars hebben overigens geen zicht op welke verzekerden op een wachtlijst staan zonder dat zij zich melden; zij weten dit alleen van verzekerden die zich bij hen melden voor zorgbemiddeling.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg die zorgaanbieders (waaronder ook verslavingszorgaanbieders) leveren. Onderdeel van het toezicht is de vraag of er sprake is van persoonsgerichte zorg, waarbij gekeken wordt of de zorg is afgestemd op de problematiek van de patiënt, diens hulpvraag en eventuele risico’s. Verder verwacht de IGJ dat de zorgaanbieders en de zorgverleners handelen conform hun professionele en kwaliteitsstandaarden. Als de IGJ signalen krijgt waaruit blijkt dat wordt afgeweken van behandelrichtlijnen, dan zal zij daarop acteren. Vanuit het toezicht heeft de IGJ op dit moment geen risico’s in beeld die aanleiding geven om specifiek toezicht uit te voeren op de verslavingszorg.
Herkent u het beeld dat er een groot gat bestaat tussen het aantal mensen dat verslaafd is en het aantal mensen dat zorg krijgt?
Ja, ik herken dit beeld. De NRV wijst in zijn jaarverslag op het feit dat het grootste deel van de mensen met een verslaving die zorg nodig heeft, niet bekend is bij de verslavingszorg (de zogenaamde zorgkloof). Er is echter nog weinig bekend over hoe groot die groep exact is of om welke doelgroepen of verslavingen het gaat. Het is moeilijk dit goed in beeld te krijgen. Een deel van de mensen zoekt behandeling en komt wellicht op een wachtlijst of vindt geen passende zorg. Een grote groep mensen zoekt echter geen hulp. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn, zoals schaamte en stigma of het niet willen stoppen met het gebruik. Een deel zoekt pas in een laat stadium zorg als men al op meerdere levensgebieden is vastgelopen. Ook zijn er veel mensen die het zelfstandig lukt om te stoppen of hulp zoeken bij zelfhulpgroepen zoals de Anonieme Alcoholisten.
Welke stappen neemt u zodat verslaafden eerder geholpen kunnen worden?
Ik vind het zorgelijk dat een groot deel van de mensen die kampen met een verslaving geen hulp zoeken, lang wachten met hulp zoeken of niet de juiste hulp kunnen vinden. Zoals de NRV aangeeft in zijn jaarverslag is er geen panacee voorhanden om de zorgkloof eenvoudig te dichten en te zorgen dat mensen eerder worden geholpen. Het is van belang dat gelijktijdig wordt ingezet op preventie, vroegsignalering, toegankelijkheid en kwaliteit van de verslavingszorg en goede nazorg. Daarnaast ben ik het met de NRV eens dat tegengaan van stigmatisering van groot belang is.
Om mensen tijdig toe te geleiden naar de juiste hulp en ondersteuning is een belangrijke rol weggelegd voor bijvoorbeeld de huisarts, de praktijkondersteuner GGZ, andere professionals in de gezondheidszorg, maar ook in de wijk, zoals bijvoorbeeld jongerenwerkers. Het is cruciaal dat zij symptomen van verslaving tijdig herkennen en erover in gesprek gaan, zonder te stigmatiseren.
Daarnaast kan goede voorlichting helpen zodat mensen eerder hulp zoeken. Zoals we bijvoorbeeld doen met de Alcohol, Drugs, Roken en Gamen infolijnen en websites van het Trimbos-Instituut.
In hoeverre wordt er nu overbruggingszorg geboden in de verslavingszorg?
Wanneer iemand door de huisarts wordt verwezen voor behandeling naar de ggz, is het belangrijk dat mensen ondersteuning krijgen tijdens het wachten, om te voorkomen dat problemen verergeren. Deze overbruggingszorg is feitelijk geen zorg maar ondersteuning, het gaat om activiteiten die worden aangeboden om de periode tot zorg te overbruggen en zijn daarmee onderdeel van het sociaal domein. Er zijn veel goede voorbeelden van overbruggingsondersteuning, zoals Wachtkracht in Zwolle en Wachtverzachter in Dronten. Deze initiatieven laten zien dat wachttijdbegeleiding en overbruggingsondersteuning van grote meerwaarde kunnen zijn en brede navolging verdienen.
In de motie van lid Synhaeve (Kamerstuk 36 410-XVI-58) is het kabinet verzocht te stimuleren dat eind 2024 door alle zorgaanbieders in de ggz een vorm van overbruggingsondersteuning wordt aangeboden. Hieraan wordt invulling gegeven door de stuurgroep toegankelijkheid en wachttijden te verzoeken om in afstemming met de regionale versnellers te kijken naar mogelijkheden om mensen bij verwijzing naar de ggz meer informatie mee te geven waar men in de regio terecht kan voor ondersteuning tijdens het wachten op behandeling in de ggz. Veel gemeenten hebben een sociale kaart waar voorzieningen op het gebied van zorg en welzijn zichtbaar zijn. Hiernaast is er ondersteuning in de vorm van laagdrempelige steunpunten. In het IZA is hierover afgesproken in vijf jaar toe te werken naar een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten en e-communities, waar iedere inwoner zonder indicatie toegang tot heeft en waar je kunt werken aan je herstel. Dit geldt dus ook voor mensen die wachten op verslavingszorg.
Specifiek ter overbrugging richting de verslavingszorg kan op dit moment gebruik worden gemaakt van zelfhulp zoals online zelfhulpprogramma’s of zelfhulpgroepen. Ook zijn er initiatieven waarbij de hulp van ervaringsdeskundigen wordt ingezet.
Welke stappen neemt u, ook in het kader van het Integraal Zorgakkoord, om comorbiditeit onder patiënten in gezamenlijkheid aan te pakken?
Mensen met een verslaving en een psychische aandoening (comorbiditeit of dubbele diagnose) ontvangen bij voorkeur een specifieke, geïntegreerde behandeling. Diagnosestelling en behandeling vragen om specifieke kennis en samenwerking tussen professionals uit verschillende vakgebieden. In het Landelijk Expertisecentrum Dubbele Diagnose (LEDD) werkt het Trimbos-Instituut samen met verschillende partijen om instellingen verder te helpen en praktisch te ondersteunen bij het bieden van goede zorg aan mensen met een dubbele diagnose. Het LEDD stelt instrumenten beschikbaar voor de implementatie van een geïntegreerde aanpak en biedt zorginstanties en professionals de meest actuele informatie over behandelmethodes en -instellingen voor dubbele diagnoses.
In algemene zin zijn in het Integraal Zorgakkoord (IZA) met partijen afspraken gemaakt om de zorg toegankelijk, kwalitatief goed en betaalbaar te houden. Deze afspraken gaan niet over specifieke patiëntengroepen maar meer algemeen over de inzet op passende zorg, meer samenwerking en meer focus op gezondheid. Zo zijn er afspraken gemaakt over het versterken van het sociaal domein en de sociale basis om zo mensen met psychische klachten (dit kan ook een verslaving zijn) laagdrempelig te ondersteunen. Daarnaast zijn er afspraken over het verbeteren van de samenwerking tussen sociaal domein, huisartsenzorg en de ggz om tijdig passende zorg en ondersteuning aan te kunnen bieden door middel van het opzetten van mentale gezondheidsnetwerken, van waaruit verkennende gesprekken worden gevoerd door ggz-professionals en professionals uit het sociaal domein. Dit soort maatregelen komen aan iedereen met een ondersteunings- of zorgvraag ten goede, dus ook mensen die te maken hebben met een verslaving en/of psychische klachten.
In hoeverre ondersteunt het Rijk gemeenten om stappen te zetten om te voorkomen dat mensen verslaafd raken?
Vanuit de Rijksoverheid wordt de ontwikkeling van verschillende initiatieven en interventies op het gebied van verslavingspreventie voor gemeentes gefinancierd. Gemeentes worden daarbij gestimuleerd om verslavingspreventie te integreren in hun bredere aanpak op het gebied van gezondheid en preventie.
Met het Nationaal Preventieakkoord (NPA) zijn in 2018 landelijke afspraken gemaakt met meer dan 70 maatschappelijke partijen, waaronder ook de VNG, over onder meer het realiseren van een rookvrije generatie en het terugdringen van problematisch alcoholgebruik. Meer recent heeft het Ministerie van VWS samen met de VNG, GGD GHOR en Zorgverzekeraars Nederland afspraken gemaakt over het verbeteren van lokaal beleid op het gebied van gezondheid en preventie, sport en bewegen, en het sociaal domein. In het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) zijn ook afspraken gemaakt over verslavingspreventie en hebben gemeenten extra middelen gekregen voor vroegsignalering van alcoholproblematiek en om de aanpak Opgroeien in een Kansrijke Omgeving (OKO) te implementeren. OKO is een aanpak waarin gemeenten en lokale partners samen werken aan een positieve, gezonde en veilige leefomgeving voor jongeren.
Daarnaast hebben het RIVM en het Trimbos-Instituut allerhande producten voor gemeentes ontwikkeld, waaronder «Wat werkt dossiers», met informatie over effectieve interventies en andere mogelijkheden voor preventie van gebruik van alcohol, tabak en drugs bij jongeren. Ook heeft het Trimbos voor gemeenten het Modelplan Lokaal Drugsbeleid ontwikkeld, een concreet format dat een gemeente helpt bij het schrijven van een effectief, integraal en lokaal drugspreventiebeleid. Hierop aanvullend is er ook de «Tool middelenpreventie kwetsbare groepen» voor gemeenten die aan de slag willen met het ontwikkelen of verbeteren van middelenpreventie voor kwetsbare groepen. Daarnaast zijn er handreikingen voor meer specifieke situaties en middelen, zoals de Handreiking Lachgas, de Leidraad Evenementen, en een Handreiking voor Nederlandse gemeenten ten behoeve van de aanpak van GHB-problematiek.
Ook heeft Verslavingskunde Nederland (VKN) in het kader van het Nationaal Preventieakkoord, in samenwerking met het Trimbos-instituut, het informatie-instrument Lokaal samenwerken aan verslavingspreventie ontwikkeld. Dit instrument bestaat uit kwalitatief goede interventies, die bewezen effectief zijn en die passen binnen de preventieketen. Instellingen voor verslavingszorg kunnen gemeenten adviseren over de implementatie van deze interventies.
Patiënten die het Amsterdam UMC aansprakelijk stellen voor schade na gezichtsoperaties. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Patiënten transgenderzorg stellen Amsterdam UMC aansprakelijk voor schade na gezichtsoperaties» van Zembla?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Wat vindt u van het nieuws dat een chirurg uit een academisch centrum patiënten onder druk heeft gezet om verstrekkende en medisch niet-noodzakelijke operaties uit te laten voeren, zonder hierbij voldoende informatie te geven over de mogelijke risico’s en bijwerkingen?
Het is spijtig om te horen dat de patiënten uit het artikel van Zembla ongelukkig zijn met de resultaten van hun gezichtsoperaties. Op grond van de berichtgeving van Zembla kan ik niet beoordelen of patiënten inderdaad onder druk zijn gezet. Er past mij dus terughoudendheid met het overnemen van dergelijke terminologie. De betreffende zorg, feminiserende gelaatschirurgie, wordt alleen aangeboden en vergoed als er een medische noodzaak is. Gezichtsoperaties brengen, net als andere operaties, altijd risico’s en mogelijke complicaties met zich mee. Het is belangrijk dat arts en patiënt samen beslissen, op basis van zorgvuldige afwegingen. Als Minister ga ik echter niet over de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan het zorgveld zelf om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de kwaliteit van transgenderzorg.
Kan er, naar uw inzicht, gesproken worden over een patroon, aangezien dit bij minimaal vier patiënten is gebeurd?
Nee, ik heb geen aanwijzing dat de kwaliteit van zorg in het geding is. Dit betreft complexe zorg waarbij iedere behandeling, inclusief de tevredenheid over de uitkomst van de behandeling, individueel bepaald is.
Wat vindt u ervan dat het academisch ziekenhuis in kwestie hierbij alle aansprakelijkheid afwijst, terwijl het wel bereid is financiële compensatie te leveren aan patiënten?
Ik kan vanuit mijn positie niet ingaan op individuele dossiers die zich onder de rechter bevinden.
Is dit, naar uw inzicht, iets waar de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zich over zou moeten buigen?
De IGJ heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de berichtgeving van Zembla geen aanleiding ziet om nader onderzoek in te stellen. Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om calamiteiten in de zorg te melden bij de IGJ en dus ook om te bepalen of een incident een calamiteit betreft volgens de definitie in de wet. Het ziekenhuis is van oordeel dat het geen calamiteiten betreft en de IGJ heeft ook geen andere meldingen over deze zorg ontvangen.
Hoe weegt u in uw antwoord op vraag 5 dat het hierbij gaat over een zeer kwetsbare patiëntengroep?
De IGJ houdt risicogestuurd toezicht. Bij de beoordeling van waar de IGJ haar toezicht op richt, speelt de kwetsbaarheid van de patiënt of cliënt altijd een rol.
Hoe weegt u in uw antwoord op vraag 5 dat er bij één patiënt sprake is geweest van meerdere zelfmoordpogingen en bij één patiënt van een lopende wens tot euthanasie vanwege het medisch handelen van de chirurg?
Ik vind het aangrijpend om te lezen dat een patiënt meerdere suïcidepogingen heeft ondernomen en een andere patiënt zegt euthanasie te overwegen. Dat een patiënt suiïcidepogingen onderneemt of een euthanasietraject overweegt betekent echter niet automatisch dat er sprake is van een calamiteit, net zoals het niet betekent dat er geen sprake is van een calamiteit als een patiënt niet suïcidaal wordt of euthanasie zegt te overwegen. Wel weegt IGJ de kwetsbaarheid van een cliënt of patiënt altijd mee in bij de beoordeling van waar de IGJ haar toezicht op richt. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Hoe kan het, binnen de huidige afspraken en regelingen van de zorgverzekeringswet, dat er electieve en medisch niet-noodzakelijke plastische chirurgie uitgevoerd wordt in een academisch medisch centrum?
Er is hier geen sprake van electieve zorg. Genderincongruentie is een duidelijke en aanhoudende ongelijkheid tussen het ervaren gender van een persoon en de bij de geboorte toegewezen sekse. Dit is een aandoening die is opgenomen in de «International Classification of Diseases (ICD-11)». Volgens een internationaal verschenen rapport («Standards of Care for the Health of Transgender and Gender Diverse People, Version 8») bestaat voor een deel van deze transgender personen weldegelijk een medische noodzaak tot zorg; psychisch en soms ook somatisch. Nederland volgt deze internationale consensus. Let wel: Een voorwaarde voor een genderbevestigende, somatische behandeling is een brede en zorgvuldige evaluatie van de situatie van de transgender persoon.
Hoe kan het, binnen de huidige afspraken en regelingen van de zorgverzekeringswet, dat meerdere patiënten niet op de hoogte zijn gesteld van bijwerkingen en complicaties bij operaties, en hier ook in het dossier geen aantekening van gemaakt is?
Een hulpverlener is verplicht om de patiënt duidelijk te informeren over de voorgestelde behandeling en daarover tijdig te overleggen met de patiënt. Daarbij stelt de hulpverlener zich op de hoogte van de situatie en de persoonlijke behoeften van de patiënt. In het gesprek moet de hulpverlener duidelijk ingaan op de te verwachten gevolgen en risico’s voor de gezondheid van de patiënt en mogelijke alternatieven. Daarbij dient de hulpverlener ook de mogelijkheid te bespreken om niet te behandelen. De hulpverlener moet de patiënt uitnodigen om vragen te stellen.
Na bespreking van de te verwachten gevolgen en risico’s hoeft de hulpverlener deze niet expliciet op te nemen in het medische dossier. In het medische dossier van de patiënt moet de hulpverlener wel gegevens opnemen over de gezondheid van de patiënt en de uitgevoerde behandeling. Ook andere gegevens die voor een goede hulpverlening noodzakelijk zijn, moet de hulpverlener opnemen in het medische dossier.
De hierboven beschreven verplichtingen zijn opgenomen in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) dat deel uitmaakt van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Zijn verhalen over artsen die patiënten onder druk zetten om meer of uitgebreidere (niet medisch noodzakelijke) chirurgie te ondergaan, een reden voor de IGJ om over te gaan op onderzoek? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt dat een klacht over de geleverde zorg in eerste instantie een aangelegenheid is tussen de patiënt en de zorgaanbieder. Als patiënten van mening zijn dat zij onder druk gezet worden, kunnen ze hierover in gesprek gaan met hun behandelend arts of bijvoorbeeld de klachtenfunctionaris. Ook kunnen zij een melding doen bij de IGJ. De IGJ kan op basis van meldingen van patiënten besluiten om de zorgaanbieder om een reactie te vragen en eventueel nader onderzoek instellen als er aanwijzingen zijn dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding zijn.
Specifiek over de betreffende zorg: in antwoord op vragen van Zembla heeft Amsterdam UMC aangegeven dat deze ingreep nooit wordt uitgevoerd als dit niet de uitdrukkelijke wens van de zorgvrager zelf is.
Voelt de IGJ zich geroepen onderzoek te doen naar de «uiterste summiere» verslaglegging door deze arts, in het specifiek op gebied van bijwerkingen en complicaties? Zo nee, waarom niet?
De IGJ heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de berichtgeving van Zembla geen nader onderzoek in zal stellen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe verhouden de in het artikel beschreven situaties zich tot de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg – Somatisch?2
De Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch is opgesteld door veldpartijen en beschrijft hoe de transgenderzorg georganiseerd moet worden en aan welke randvoorwaarden deze moet voldoen. Naar aanleiding van vragen van Zembla heeft Amsterdam UMC aangegeven de Kwaliteitsstandaard altijd te volgen. Ook patiëntenvereniging Transvisie heeft in reactie op de berichtgeving van Zembla aangegeven dat Amsterdam UMC werkt conform de Kwaliteitsstandaard en dat zij vertrouwen heeft in de zorg.
Afgelopen periode is de Kwaliteitsstandaard geëvalueerd. Deze evaluatie is uitgevoerd door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (KIMS) in opdracht van ZonMw en met subsidie van het Ministerie van VWS. Ik verwacht de resultaten van deze evaluatie binnenkort. Het KIMS baseert zich bij het evalueren en ontwikkelen van deze en andere medische richtlijnen op wetenschappelijk onderzoek, afwegingen van voor- en nadelen van verschillende zorgopties en expertise en ervaringen van zowel zorgprofessionals als zorggebruikers.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Ja.
Het artikel "Ik bied u mijn oudere handen aan het bed. Maar waarom moet ik dan opnieuw leren rekenen" |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Ik bied u mijn oudere handen aan het bed. Maar waarom moet ik dan opnieuw leren rekenen?»1
Ja.
Bent u het ermee eens dat mensen die willen (zij)instromen in de zorg meer dan welkom zijn en van grote toegevoegde waarde zijn, helemaal in het licht van de huidige personeelstekorten?
Ja, dat onderschrijf ik. Met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) zet ik mij in om – samen met werkgeversorganisaties en onderwijspartijen – de (zij)instroom in de zorg te verhogen.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat onnodige drempels bij het (zij)instromen in de zorg voorkomen moeten worden? Zo ja, wat gaat u doen om deze drempels te verlagen?
Het is van belang dat de (zij)instroom in de zorg zo laagdrempelig mogelijk is, waarbij de kwaliteit van zorg gewaarborgd blijft. De werkgever kan hierin regie pakken door het principe «bekwaam is inzetbaar» meer centraal te stellen bij de instroom van nieuw zorgpersoneel. Werkgevers kunnen op verschillende manieren vaststellen over welke bekwaamheden (zij-) instromers al beschikken en passende vormen van leeraanbod en begeleiding op de werkvloer aanbieden. Zo zijn er op dit moment al veel mooie samenwerkingsverbanden tussen zorginstellingen en onderwijsinstellingen gericht op het weghalen van drempels voor (zij-)instromers. Het mbo biedt voor zorgopleidingen op niveau 2, 3 en 4 diverse mogelijkheden voor maatwerk. Voor mbo-opleidingen Helpende Zorg en Welzijn, Verzorgende-IG en MBO-verpleegkundige zijn bijvoorbeeld diverse beroepsgerichte modules vastgesteld die afgerond kunnen worden met een wettelijk erkend mbo-certificaat. Voor werkgevers biedt dit de mogelijkheid om een zij-instromer gericht te scholen op alleen die beroepstaken waarop de zij-instromer wordt ingezet en waar de zij-instromer nog niet bekwaam in is. Steeds meer mbo-scholen bieden, in samenwerking met zorginstellingen, deze certificaattrajecten aan.
Ik geef via de huidige twee subsidieregelingen, SectorplanPlus-TAZ 2023–2024 en Kwaliteitsimpuls Personeel Ziekenhuiszorg 2024, een financiële impuls aan het flexibel opleiden en scholen van zorgmedewerkers. Bij de nieuwe subsidieregeling vanaf 2025 («TAZ Instrumentarium») zal hiervoor ook aandacht zijn. Ook is op 6 oktober 2023 voorlichting op de Rijksoverheidssite gepubliceerd over de opdrachtregeling in de Wet BIG.2 De opdrachtregeling gaat over de voorwaarden voor het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-BIG geregistreerde zorgverleners. Het doel van de voorlichting is dat de opdrachtregeling in de toekomst beter benut gaat worden en bijdraagt aan meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Deze voorlichting is onder de aandacht gebracht bij werkgevers en beroepsverenigingen.
Tegelijk zijn er ook nog stappen te zetten hierin. Om de beweging naar bekwaam is inzetbaar en goede randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen verder te stimuleren heb ik binnen het Programma TAZ een kerngroep ingericht waar het werkveld en onderwijs gezamenlijk werken aan het verder invulling aan een skillsgerichte arbeidsmarkt zorg en welzijn. Hierbij kijken we naar de regionale praktijken om kansen te identificeren en regionaal en landelijk verder te brengen.
Klopt het dat middelbaar beroepsonderwijs (mbo-)studenten, die reeds een havo- of vwo-diploma hebben, een vrijstelling kunnen krijgen voor examenonderdelen als Nederlands, Engels en rekenen?
Ja, dit klopt. Het havo-, vwo- of mbo-diploma moet dan wel op minimaal hetzelfde referentieniveau voor Nederlands, Engels of rekenen zijn afgerond als de te volgen mbo-opleiding. Dit betekent dat het havo-, vwo- of mbo-diploma niet eerder dan in 2014 moet zijn behaald voor Nederlands en rekenen en voor Engels niet eerder dan in 2010. De vakken Nederlands, Engels en rekenen in havo-, vwo en mbo waren namelijk voor die tijd nog niet gebaseerd op de vereiste referentieniveaus. Wel kan de mbo-school in dat geval de student de examens voor Nederlands, Engels en/of rekenen aan het begin van de opleiding aanbieden, waarna de student, bij een positief resultaat, geen onderwijs in dat vak meer hoeft te volgen. De examencommissie van de mbo-school beoordeelt, binnen deze kaders, of de student in aanmerking komt voor een vrijstelling of aan het begin van de opleiding de examens kan afleggen.
Herkent u de signalen dat mbo-scholen geen vrijstellingen willen verlenen of hier niet proactief over communiceren? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Zie mijn antwoord bij vraag 4. Daarbij is aangemerkt dat ik de ingezonden brief van de heer Corton vooral zie als een oproep tot het bieden van maatwerk die past bij zijn werk- en levenservaring en bij de taken waarop hij zal worden ingezet. Voor sommige zij-instromers kan een diplomagerichte opleiding passend zijn, waarbij het verlenen van vrijstellingen kan zorgen voor maatwerk. In andere gevallen kan het passender zijn om zij-instromers een of meer modules van een mbo-opleiding aan te bieden die afgerond kunnen worden met een mbo-certificaat. In mijn ogen is de uitdaging waar we voor staan dus breder dan alleen het vrijstellingenbeleid van mbo-scholen bij diplomagerichte opleidingen. En zowel werkgevers als mbo-scholen zijn aan zet om passend maatwerkscholing te bieden aan zij-instromers.
In hoeverre wordt er ingezet op modulair opleiden voor (zij)instromers in de zorg? Bent u bereid samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetschap (OCW) te kijken of er sprake is van onnodige toets- en/of cursusdruk voor (zij)instromers in de zorg en hoe deze kan worden verlaagd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het uitgangspunt «bekwaam = inzetbaar» en het bieden van maatwerkscholing aan (zij-)instromers nog niet vanzelfsprekend. Het werkveld, de beroepsgroepen en de onderwijsinstellingen zijn hiervoor primair aan zet. Ik ga, onder meer, via het programma TAZ, in gesprek met (branches van) werkgevers en scholen wat er voor nodig om dit te realiseren en welke bijdrage alle partijen hieraan kunnen leveren.
Ook zetten de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in het kader van het kabinetsbeleid voor een leven lang ontwikkelen, in op diverse maatregelen voor flexibilisering van het mbo-, hbo- en wo-onderwijs waarvan de zorgsector kan profiteren. Zo worden voor het mbo mogelijkheden verkend voor een toegankelijker vrijstellingenbeleid voor de generieke onderdelen van mbo-opleidingen zoals Nederlands, rekenen en burgerschap en wordt onderzocht wat nodig is om het gebruik van mbo-certificaten op te schalen. Zie Kamerbrief Uitwerking Onderwijsagenda LLO van november 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 30 012, nr. 157).
Onderschrijft u het belang van opleidingen, zoals de opleiding Zorgprofessional Praktijkroute Ouderenzorg aan Scalda in Zeeland, waar (zij)instromers op een praktijkgerichte manier kunnen leren? Hoe stimuleren u en de Minister van OCW andere opleiders om ook praktijkgerichte opleidingen aan te bieden?
Vrijwel elk roc biedt praktijkgerichte bbl-opleidingen in de zorg aan, waarbij werken met leren wordt gecombineerd. Hieraan nemen veel zij-instromers deel. Ook de bol-opleidingen in de zorg kennen diverse stages en ander praktijkgerichte werkvormen en worden soms volledig bij de zorginstelling zelf uitgevoerd. De Zeeuwse Praktijkroute ouderenzorg welke door Scalda met zes VVT-organisaties is ontwikkeld is een goed voorbeeld van een zorgopleiding die heel praktijkgericht is vormgegeven. Werkgevers en het onderwijspartijen staan er voor aan de lat om dit type opleidingen verder te ontwikkelen en er voor te zorgen dat het regionaal meer van de grond komt. In mijn antwoorden bij vraag 3 en 6 heb ik aangegeven hoe de Minister van OCW en ik hierin ondersteunend zijn.
Bent u bereid om meer te doen om modulaire en laagdrempelige opleidingen te realiseren voor meer zij-instromers en werkgevers nauw hierbij te betrekken? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daar aanvullend over informeren?
Het werkveld, de beroepsgroepen en de onderwijsinstellingen zijn aan zet om flexibele en modulaire opleidingen door te ontwikkelingen en op te schalen. Ik ondersteun hen hierbij via het programma TAZ. Zie ook mijn antwoorden bij vraag 3 en 6. In de Voortgangsrapportage van het Programma TAZ zal ik de Tweede Kamer nader informeren. Deze rapportage zal voor de zomer toegestuurd worden.
De KNMG-gedragscode |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom geeft u in uw beantwoording van 13 februari jl. (Kamerstukken II 2023/24, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1018) over de KNMG-gedragscode geen antwoord op de vraag die met een simpel «ja» of «nee» beantwoord zou moeten kunnen worden?
Het antwoord op deze vraag ligt genuanceerd en kan ik daarom niet met een enkel ja of nee beantwoorden. In mijn beantwoording van 13 februari jl. heb ik aangegeven dat regels in de gedragscode leidend zijn voor het professioneel handelen, maar ook dat er omstandigheden kunnen zijn die maken dat het nodig is om van een gedragsregel af te wijken. De KNMG-gedragscode geeft zelf ook aan dat de opgenomen regels niet statisch en absoluut zijn: ze moeten altijd gezien worden in de actuele en concrete context.1
Nogmaals, handelt een arts, die publiekelijk te kennen geeft dat hij of zij van mening is dat klimaat(verandering) geen relatie met gezondheid(sproblemen) heeft, in strijd met de KNMG-gedragscode, ja of nee?
In beginsel moeten artsen zich houden aan de gedragsregels die zij zelf als beroepsgroep heeft opgesteld. Ook aan de kernregel die aangeeft dat artsen zich bewust moeten zijn van de relatie tussen gezondheid, klimaat en milieu. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is afwijking wel mogelijk, maar deze afwijking zal dan goed onderbouwd moeten worden.
Kunt u deze bovenstaande simpele ja-nee-vraag binnen één week beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren |
|
Sandra Palmen (NSC), Glimina Chakor (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het manifest «FNV eist een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren» (aangeboden aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, op 13-02-2024), het achterliggend onderzoeksrapport «Omgangsvormen op de werkvloer Ministerie van VWS» en het verslag «Praktijkervaringen van medewerkers: over grensoverschrijdend gedrag bij het Ministerie van VWS»? (FNV Overheid/ februari 2024).
Beschikte u al eerder over gegevens over een onveilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS of kende u daar signalen van? Zo ja, wat heeft u ondernomen om te werken aan een veiliger werkomgeving? Zo nee, hoe kan dat en waarom komt FNV daar dan wel achter?
Deelt u de mening dat er geen sprake is van een veilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS omdat te veel medewerkers te maken hebben met pesten, intimidatie, discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdend gedrag? Zo nee, waarom niet en over welke andere informatie beschikt u dan?
Deelt u de mening dat het extra schokkend is dat in veel van de gevallen een leidinggevende de veroorzaker van het grensoverschrijdend gedrag is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Juist van leidinggevenden verwacht ik een voorbeeldrol. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Herkent u in het genoemde onderzoeksrapport geschetste beeld dat het ontbreekt aan goed werkgeverschap en er sprake is van een doofpotcultuur? Zo ja, over welke signalen beschikte u al eerder en wat heeft u daarmee gedaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik herken het – in de genoemde rapportage – geschetste beeld niet dat het zou ontbreken aan goed werkgeverschap en er sprake zou zijn van een doofpotcultuur. Dit laat onverlet dat er actie geboden is om de sociale veiligheid binnen VWS te vergroten, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden, laat staan weggepest of ontslagen mogen worden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat er voor dergelijke klokkenluiders juist meer ruimte, veiligheid en bescherming moet komen om in alle vrijheid melding te kunnen doen, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden.
Medewerkers die een melding hebben gedaan van een vermoeden van een misstand mogen als gevolg daarvan door hun werkgever niet worden benadeeld. Onder benadeling vallen ook een dreiging met en een poging tot benadeling. In artikel 17da van de Wet bescherming klokkenluiders staan voorbeelden van mogelijke benadelingshandelingen, zoals ontslag of schorsing, een negatieve beoordeling, discriminatie, intimidatie of pesterijen. De positie van melders van vermoedens van misstanden is versterkt met de Wet bescherming klokkenluiders (die nu ruim een jaar geldt). Zo is de bewijslast bij benadeling na een melding verschoven naar de werkgever. Dat betekent dat in een juridische procedure het uitgangspunt is dat de benadeling het gevolg is van de melding. Het is nu aan de werkgever om aan te tonen dat de benadeling niet het gevolg is van de melding.
Specifiek voor de sector Rijk gelden regels en voorzieningen bij melden vermoeden van een misstand.3 Op grond van de CAO Rijk geldt dat aanspraak bestaat op vergoeding voor rechtsbijstand als er een melding is gedaan van een vermoeden van een misstand en als deze melding – kort gezegd – is afgerond en de melder ervaart benadeling door de werkgever. De melder heeft dan recht op een vergoeding van de werkgever voor de gemaakte kosten voor de beroepsmatige rechtsbijstand vanwege de gevoerde procedure (tot een gemaximeerd bedrag).
Daarnaast geldt sinds 1 februari 2024 gratis rechtsbijstand of mediation voor klokkenluiders.4 Op grond van die regeling kunnen (potentiële) melders van een vermoeden van een misstand (ook buiten de sector Rijk) voor gratis mediation en rechtsbijstand via de Raad voor Rechtsbijstand in aanmerking komen als wordt voldaan aan de voorwaarden van die regeling. Een melder bij het Rijk kan, als er sprake is van samenloop, kiezen of deze gebruik wil maken van de vergoeding voor beroepsmatige rechtsbijstand op grond van de CAO Rijk, dan wel rechtsbijstand in natura op grond van de algemene subsidieregeling.
Herkent u de signalen dat met name topambtenaren veelal niet aangesproken worden op grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Het is jammer te vernemen dat blijkbaar de indruk bestaat dat met name topambtenaren niet worden aangesproken op grensoverschrijdend gedrag. Immers, op gemeld vermeend grensoverschrijdend gedrag wordt op VWS altijd geacteerd. In de afdoening wordt daarbij rekening gehouden met de functie van degene over wie gemeld is. Zo hebben leidinggevenden een voorbeeldfunctie en worden zij «steviger» aangesproken en zal eerder een zwaardere maatregel worden opgelegd dan aan een medewerker zonder leidinggevende taken.
Kunt u in een toelichting aangeven hoe de uitkomsten van het genoemde onderzoek zich verhouden tot goed werkgeverschap?
Zie mijn antwoorden op vraag 5 en 13.
Deelt u de aanbevelingen van FNV Overheid dat leidinggevenden die sociale onveiligheid veroorzaken vervangen moeten worden, dat alle leidinggevenden geschoold moeten worden in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag, dat meldingen van werknemers objectief onderzocht moeten worden, dat meldingen geen arbeidsrechtelijke gevolgen mogen hebben en dat leidinggevenden en andere betrokken medewerkers getraind moeten worden in het herkennen van signalen over suïcide? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, welke aanbevelingen gaat u niet overnemen en waarom niet?
Sociale veiligheid, en goede onderlinge omgangsvormen en samenwerking zijn voor het Ministerie van VWS heel erg belangrijk. Een sociaal veilige werkomgeving bij de Rijksoverheid gaat daarbij concreet over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS hoort voor elke medewerker (inclusief leidinggevenden) een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Daar was en is de inzet volledig op gericht.
Leidinggevenden worden ondersteund in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag. Er worden hiervoor trainingen aangeboden.
Er is niet één aanpak of oplossing om een sociaal onveilige situatie op te lossen of te sanctioneren. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uiteraard benadruk ik het belang en ondersteun ik het feit dat meldingen van medewerkers objectief onderzoek verdienen. Dit gebeurt nu ook, volgens rijksbrede regels en kaders, zoals de Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek (BIPO).5 Een te goeder trouw ingediende melding dient inderdaad geen arbeidsrechtelijke gevolgen te hebben.
Het is een zaak van ons allemaal om een veilige werkomgeving te creëren en om op elkaar te letten. Het gaat er vooral om dat signalen (van welke aard dan ook) worden herkend en dat wordt doorverwezen. De al bestaande informatie hierover is en wordt nog nadrukkelijker onder de aandacht gebracht. (Zie voor de doorverwijsmogelijkheden ook mijn antwoord op vraag 13.)
Zoals gezegd hoort Ministerie van VWS voor alle medewerkers een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Om die reden is, zoals gezegd in mijn antwoord op de vragen 1–3, ook een thematisch medewerkersonderzoek sociale veiligheid en omgangsvormen gestart. Over doelen en aanleiding heb ik uw Kamer bij brief van 27 februari 2024 uitgebreider ingelicht. Aan de hand van de uitkomsten hiervan worden dan uiteraard – waar nodig – gerichte maatregelen genomen. Ook wordt op basis van de uitkomsten van het medewerkersonderzoek een plan van aanpak gemaakt, waarin ook aanbevelingen vanuit de FNV-enquête en -manifest worden meegewogen.
Bent u het eens dat het in strijd is met de afgelegde ambtseed indien ambtenaren zich schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag, en dat het schenden van de ambtseed niet zonder gevolgen mag blijven? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Ja, op grond van de afgelegde ambtseed of belofte bevestigen ambtenaren (onder andere) zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Dat ze zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zullen zijn én dat ze niets zullen doen dat het aanzien van het ambt zal schaden. Overigens wordt de ambtseed voor rijksambtenaren gewijzigd en wordt in de nieuwe tekst zelfs expliciet benoemd dat je als rijksambtenaar iedereen rechtvaardig, gelijkwaardig en met respect behandelt.
Het afleggen van de ambtseed is een betekenisvolle rechtshandeling waarmee wordt voldaan aan een wettelijke plicht van zowel de ambtenaar als de overheidswerkgever. Deze plicht is geregeld in de Ambtenarenwet 2017. Sinds de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de rechtsverhouding tussen de ambtenaar en de overheidswerkgever beheerst door het civiele arbeidsrecht. Ook integriteitskwesties worden binnen deze rechtsverhouding afgewikkeld.
Het voorgaande betekent dat een ambtenaar zich niet schuldig mag maken aan ongewenste omgangsvormen of andere vormen van een integriteitsschendingen. De Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) geldt hierbij voor de Rijksoverheid als minimumkader voor integer handelen. In de GIR wordt ongewenst gedrag omschreven als: «pesten, (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en geweld zijn uitingen van ongewenste omgangsvormen en worden niet getolereerd binnen de Rijksoverheid.» De GIR gaat ook in op wat de medewerker kan doen, die te maken krijg met ongewenste omgangsvormen en op de rol van leidinggevenden. In eerste instantie is het van belang om het gesprek aan te gaan over gewenste en ongewenste omgangsvormen en om ongewenst gedrag te corrigeren.
Als een rijksambtenaar zich toch en wellicht herhaaldelijk aan een schending schuldig maakt, kan na zorgvuldig onderzoek en eventueel voorafgegaan door een officiële waarschuwing, een straf worden opgelegd op basis van de (hoofdstuk 15 van) de CAO Rijk 2022–2024). Straffen kunnen variëren van een schriftelijke berisping tot een beëindiging van het dienstverband. Dit is uiteraard afhankelijk van de ernst en mate van verwijtbaarheid van het gedrag.
Deelt u de mening dat de sociale veiligheid niet verhoogd kan worden indien de afdelingsgesprekken over sociale onveiligheid geleid worden door de leidinggevende die zelf verantwoordelijk is voor grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Van belang is dat het gesprek over gewenst en ongewenst gedrag op een veilige manier kan worden gevoerd. Dat betekent voortdurend en dus ook vóórdat er concreet iets aan de hand zou zijn. Gelet op de voorbeeldfunctie die leidinggevenden hebben en de taak van leidinggevenden om ongewenst gedrag te corrigeren, vervullen zij een belangrijke rol in dat gesprek. Daarbij dienen zij open te staan voor feedback op hun eigen handelen en gedrag. Welke rol een leidinggevende precies op welk moment daarin vervult, hangt echt af van de concrete situatie. Zeker wanneer een leidinggevende zelf wordt aangesproken op grensoverschrijdend gedrag, is het verstandig om zo’n gesprek onder professionele begeleiding te laten plaatsvinden.
Zijn er bij de overige ministeries vergelijkbare onderzoeken naar de sociale veiligheid en/of grensoverschrijdend gedrag gedaan? Zo ja, wat was daarvan de uitslag? Zo nee, ziet u in het onderzoek van FNV Overheid aanleiding om deze onderzoeken alsnog te laten doen en op welke termijn gaat u daarvoor zorgen?
Er is sprake van periodieke monitoring op het thema integriteit en sociale veiligheid binnen de sector Rijk. In 2022 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten uit de Personeelsenquête Rijk (PER) sociale veiligheid en integriteit en de versterkte aanpak van sociale veiligheid binnen de Rijksoverheid. Voor de uitkomsten verwijs ik u naar de betreffende Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan.6
Ook in het Werkonderzoek 2022 is aandacht voor het thema sociale veiligheid en ongewenst gedrag. Het Werkonderzoek is gericht op de werkbeleving van werknemers (leidinggevenden en medewerkers) in het openbaar bestuur en het onderwijs.7 Om de drie jaar is er een groot Werkonderzoek onder alle Rijksambtenaren (momenteel rond de 100.000), in opdracht van het Ministerie van BZK en in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Kunt u een overzicht geven wat er binnen de Rijksoverheid al wordt gedaan aan het verbeteren van de sociale veiligheid en het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag? En welke resultaten heeft dat gehad?
Aangezien u de vragen aan mij heeft gericht (als Minister van VWS) zal ik ingaan op wat er binnen mijn Ministerie van VWS gebeurt, uiteraard in het licht van de rijksbrede activiteiten en ontwikkelingen.
Bij het Ministerie van VWS is er continu aandacht voor sociale veiligheid. Een sociaal veilige werkomgeving gaat over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS stimuleert medewerkers het onderwerp te bespreken met elkaar en met hun leidinggevende, de HR-adviseur, de interne en externe vertrouwenspersonen en de integriteitscoördinatoren. Daarnaast kunnen medewerkers terecht bij: de bedrijfsmaatschappelijk werker, de bedrijfsarts en de personeelsraadgever (onder meer bij (dreigende) arbeidskwesties).
Extern kunnen medewerkers melding doen via: externe vertrouwenspersonen, het Rijksloket Advies en Bemiddeling Arbeidskwesties (RABA), de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen VWS en het Huis voor klokkenluiders.
Geregeld vindt communicatie en uitwisseling plaats via formele en informele kanalen zoals: personeelsgesprekken, gesprekken tussen medewerkers onderling in teamoverleggen en in managementvergaderingen, intranet (zoals Rijksportaal), introductiebijeenkomsten, het tweejaarlijkse medewerkersonderzoek, overleg met de departementale ondernemingsraad (vast vergaderpunt), jaarlijkse planning en control-cyclus, de jaarlijkse week van de integriteit, de jaarlijkse dag van vertrouwenspersonen, workshops, trainingen en sessies op het gebied van integriteit, sociale veiligheid en moreel beraad.
Hiermee sluit het Ministerie van VWS ook aan op de rijksbrede initiatieven, waarvoor ik u verwijs naar de in vraag 12 genoemde Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan, waarvoor de Staatssecretaris van BZK verantwoordelijk is.
Rijksbrede initiatieven om sociale veiligheid te vergroten en ongewenste omgangsvormen tegen te gaan worden gecoördineerd door het Ministerie van BZK. Hierbij werkt het Ministerie van BZK samen met andere ministeries, uitvoeringsorganisaties en het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Hierbij kan ieder ministerie zelf aan de slag met de departementale vertaling van maatregelen.
Als werkgever voor de sector Rijk zet het Ministerie van BZK in op een veilige, diverse en inclusieve Rijksoverheid waar werknemers zich welkom voelen en gelijkwaardig behandeld worden. Dit is een vereiste voor een rechtvaardige en betrouwbare overheid, goed werkgeverschap en de kwaliteit van onze dienstverlening ten behoeve van de samenleving. Ongewenste omgangsvormen zoals pesten, agressie, bedreigen, uitsluiting, discriminatie, racisme en seksueel grensoverschrijdend gedrag accepteren we niet binnen het Rijk. Dit is vastgelegd in de GIR, die geldt voor iedereen die bij of voor de Rijksoverheid werkt.
Het tegengaan van ongewenste omgangsvormen is een serieuze aangelegenheid. Vanuit het Ministerie van BZK wordt onder andere ingezet op normstelling, het verder vergroten van bekendheid van meldmogelijkheden en bewustwording, onder andere door de Week van de Integriteit en de GIR(-app).
De sector Rijk heeft een stelsel van vertrouwenspersonen, integriteitscoördinatoren en klachtencommissies voor medewerkers. Het Kader Uniforme Basiseisen Vertrouwenspersonen Rijksoverheid heeft aandacht voor de professionalisering van vertrouwenspersonen. In de basisopleidingen van vertrouwenspersonen wordt aandacht besteed aan hoe om te gaan met ongewenste omgangsvormen, meldmogelijkheden, doorverwijsmogelijkheden en te verlenen nazorg. Het Ministerie van BZK werkt ook aan een Rijksbrede klachtencommissie waar medewerkers terecht kunnen als zij ongewenste omgangsvormen ervaren. Ook werkt BZK samen met de vakbonden, in navolging van de commissies bij de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën, aan een rijksbrede onafhankelijke externe integriteitscommissie.
Momenteel wordt binnen de Rijksoverheid een interne campagne voorbereid om sociale veiligheid en inclusie te vergroten en ongewenste omgangsvormen binnen het Rijk tegen te gaan. Dit wordt naar verwachting op 19 maart 2024 gestart. Deze richt zich niet alleen op «het goede gesprek», maar ook op wat het bevorderen en handhaven van een sociaal veilige en inclusieve werkomgeving vraagt van leidinggevenden. Leidinggevenden staan hier niet alleen voor en zullen worden gefaciliteerd. Die campagne start naar verwachting op hetzelfde moment als de campagne Nationaal Actieplan tegen Racisme (NAP), gesteund door de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (Mariëtte Hamer).
Tot slot wordt vanuit het BZK-programma Dialoog en Ethiek gewerkt aan een open en veilige gesprekscultuur, waarin onderzoek naar moreel- ethische kwesties onderdeel is van de werkpraktijk van ambtenaren. Hiermee investeert de sector Rijk niet alleen in de preventie van ongewenst gedrag en misstanden maar vooral aan de ambtelijke kwaliteiten en het bevorderen van een veilig en prettig werkklimaat.
Het stoppen van basis geestelijke gezondheidszorg door een grote zorgaanbieder |
|
Lisa Westerveld (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lentis stopt met basis-ggz: wachtlijsten voor psychische problemen zullen toenemen»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op de keuze van Lentis om te stoppen met basis-ggz en de gevolgen die dit voor de regio gaat hebben?
In het regioplan2 «Mentale gezondheid is een zaak van alle Groningers» wordt beschreven met welke vraagstukken de regio Groningen kampt op het gebied van mentale gezondheid en op welke manier de regio dit wil aanpakken. De partijen die zich regionaal verenigd hebben in het netwerk «Gezond Groningen» zetten hierbij met een brede aanpak meer in op preventie en op het vergroten van weerbaarheid met behulp van een gevarieerd aanbod van maatschappelijke voorzieningen. De toegankelijkheid en beschikbaarheid van geestelijke gezondheidszorg is ook onderdeel van dit plan, waarbij de regio onder andere wil inzetten op meer digitale zorg. In het regioplan wordt ook aangegeven dat voor de groep patiënten met de ernstigste problematiek het tekort aan behandelaren het grootst is waardoor de wachttijden voor deze groep het langst zijn. Ik heb er dan ook begrip voor dat een zorgaanbieder ervoor kiest om zich te focussen op cliënten met zwaardere of meer complexe problematiek.
Waar moeten deze mensen nu naartoe voor zorg – Lentis kreeg maandelijks tussen de veertig en vijftig aanmeldingen voor basis-ggz – zeker omdat andere organisaties in de regio als Inter-Psy ook al wachtlijsten hebben en die nu waarschijnlijk zullen toenemen?
Navraag bij Lentis heeft geleerd dat de afbouw van basis-ggz al een langere periode loopt en dat Lentis inmiddels geen nieuwe cliënten meer aanneemt. Dat betekent dat cliënten voor basis-ggz naar andere zorgaanbieder zullen worden doorverwezen.
Is duidelijk in beeld hoeveel capaciteit basis-ggz er in de regio nog over blijft waar Lentis zorg levert? Is deze capaciteit voldoende voor de vraag? Zo niet, wat gaat u doen om dit capaciteitsprobleem op te lossen?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is afgesproken dat het organiseren van passende zorg vraagt om een integrale regionale aanpak die passend is bij de vraagstukken die in die regio spelen. Uit de regionale plannen komt naar voren dat de oplossingen niet altijd binnen het zorgdomein liggen of gevonden kunnen worden. In het hierboven genoemde regioplan van Groningen wordt benoemd dat er in Groningen een mismatch is tussen vraag naar en aanbod van geestelijk gezondheidszorg. Het is hierbij aan de regionale partijen om in gezamenlijkheid afspraken over te maken over de manier waarop dit het beste aangepakt kan worden. In het regioplan hebben de partijen in de regio Groningen beschreven op welke manier ze dit willen doen.
Heeft dit besluit van Lentis consequenties voor de huidige hulpverleners? Hoe wordt voorkomen dat dit besluit voor onrust zorgt en mensen uit de sector vertrekken? Is het besluit ook met de personeelsvertegenwoordigers besproken?
Lentis heeft aangegeven dat het besluit om te stoppen met het aanbieden van basis-ggz geen consequenties heeft voor de hulpverleners die nu werkzaam zijn bij de zorgaanbieder en dat dit besluit ook is besproken met de personeelsvertegenwoordiging. Lentis geeft aan dat er als gevolg hun besluit geen hulpverleners uit de zorgsector zijn vertrokken, maar dat er een nieuwe verdeling van capaciteit in de basis-ggz en de meer complexe ggz is ontstaan.
Hoe kan het dat andere organisaties in de regio voor wie dit consequenties kan hebben niet op de hoogte waren van het besluit van Lentis en dit moesten lezen in de krant? Is niet juist het Taskforce Wachttijden GGZ die dit soort bewegingen in de gaten moeten houden en ervoor moet zorgen dat het zorgaanbod in de regio beschikbaar blijft?
Lentis heeft aangegeven dat de keuze om te stoppen met het aanbieden van basis-ggz is gedeeld en besproken met de Regionale Taskforce Wachttijden GGZ en andere betrokken partijen waaronder gemeenten, de zorgverzekeraar, GGZ-aanbieders, huisartsen, ervaringsdeskundigen en het sociale domein.
De topsalarissen van zorgbestuurders |
|
Lisa Westerveld (GL), Julian Bushoff (PvdA), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Pia Dijkstra (D66) |
|
Deelt u de mening dat het salaris van de bestuursvoorzitter van het UMC Maastricht, dat ver boven de (Wet normering topinkomens (WNT)-norm ligt, niet passend is bij de besteding van publiek geld? Zo nee, waarom niet?1
Nee, de wetgever heeft een bewuste keuze gemaakt dat individuele uitzonderingen op het WNT bezoldigingsmaximum toegestaan moeten kunnen worden. Dit betreft een bestuurder voor wie, met instemming van de ministerraad, een dergelijke uitzondering is gemaakt.
Is de kloof tussen de zorgmedewerker aan het bed en het salaris van de bestuursvoorzitter in uw ogen te rechtvaardigen? Zo ja, waarom?
Het kabinet heeft veel waardering voor het werk van zorgmedewerkers. Het kabinet waardeert eveneens de inspanningen van bestuurders en toezichthouders. Het is een gegeven dat de zwaarte van de functie en de benodigde kennis, opleiding en werk- en bestuurderservaring van bestuurders en toezichthouders meebrengen dat zij een hoger salaris ontvangen. Dit is daarmee te rechtvaardigen. De verhoudingen tussen de hoogste en de laagste salarissen in specifieke sectoren is weliswaar aan de sociale partners en de verantwoordingsorganen van die sectoren zelf en niet aan het kabinet om te bepalen. Met de WNT is echter een uitzondering op deze regel gemaakt en uitdrukkelijk geregeld dat de inkomens van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector niet mogen uitstijgen boven een bepaald maximum.
Hoe passen de hoge declaraties van deze raad van bestuur binnen de Governancecode Zorg?
In de Governancecode Zorg 2022 is afgesproken dat de raad van toezicht verantwoordelijk is voor het opstellen van beleid rondom vergoedingen van onkosten die gemaakt worden door de raad van bestuur. De raad van toezicht dient ook toe te zien op de naleving en openbaarmaking van dit beleid. Daarnaast is afgesproken dat er jaarlijks openbaar gepubliceerd wordt welke bedragen zijn uitgegeven (gespecificeerd naar zeven categorieën). Er zijn geen specifieke afspraken gemaakt over de hoogte van de declaraties. Wel geldt in het algemeen dat de Governancecode Zorg stelt dat bestuurders en toezichthouders de maatschappelijke doelstellingen van de organisatie in acht moeten nemen.
Is bekend hoe vaak externe adviseurs of interim-bestuurders de WNT-norm overschrijden? Vindt u het met de huidige personeelstekorten in de zorg uit te leggen dat de maximum bezoldiging van interim-bestuurders tot veertig procent hoger kan liggen dan de maximumbedragen in de WNT?
WNT-plichtige instellingen dienen een WNT-verantwoording met betrekking tot de leidinggevende en toezichthoudende topfunctionarissen te publiceren. Ook interim-bestuurders worden opgenomen in deze WNT-verantwoording en worden dus ook gecontroleerd.
Na inwerkingtreding van de WNT is gebleken dat normstelling nodig was voor interim-bestuurders, gelet op zeer hoge vergoedingen. Hierbij diende echter recht te worden gedaan aan de bijzonderheden van interim-vervulling. Die bijzonderheden kunnen te maken hebben met de duur, de inhoud of de aard van de opdracht en de hogere, of bijzondere kosten die in dat verband gemaakt worden die bij een dienstbetrekking niet of minder aan de orde zijn. Tevens diende recht te worden gedaan aan de bijzondere rechtspositie van de interim-bestuurder, bijvoorbeeld in relatie tot de rechtspersoon bij wie hij of zij in dienst is, of gelet op de status van zzp’er.
Het specifieke maximum dat hiervoor vastgesteld is, geldt voor interim-topfunctionarissen bij een functievervulling van niet langer dan twaalf kalendermaanden. Bij een langere functievervulling moet worden aangenomen, dat de inhoud en aard van de opdracht zich onvoldoende onderscheidt van die van reguliere topfunctionarissen in dienstbetrekking, en zullen deze interim-bestuurders dan ook onder het voor de instelling toepasselijke maximum van de WNT (blijven) vallen.
Externe adviseurs die niet tevens als topfunctionaris voor de WNT kwalificeren, vallen buiten de normering van de WNT. Van hen hoeft de bezoldiging alleen openbaar te worden gemaakt en dan ook alleen op functie, niet op naam, voor zover die bezoldiging boven het algemene bezoldigingsmaximum van artikel 2.3 WNT uitgaat. Voor hen geldt het maximum niet en er is dan ook geen sprake van een overschrijding van de WNT die ongedaan gemaakt zou moeten worden.
Wordt ergens bijgehouden wat de totale bedragen per zorgsector zijn aan salarissen van bestuurders en toezichthouders?
Nee, hierover zijn geen gegevens beschikbaar.
Klopt ons vermoeden dat er sinds de decentralisatie van de jeugdzorg steeds grotere bedragen gaan naar managers, bestuurders en toezichthouders in verhouding tot hulpverleners?
Hierover is geen informatie beschikbaar. Ook was hierover voor de decentralisatie geen informatie beschikbaar.
Welke mogelijkheid hebben gemeenten om eisen te stellen aan de maximumsalarissen voor bestuurders en toezichthouders bij zorgaanbieders met wie er een contract is?
Ook de bezoldiging van topfunctionarissen bij zorgaanbieders die een contract met de gemeente hebben mag het bezoldigingsmaximum van artikel 2.3, eerste lid, van de WNT niet overstijgen. Volgens jurisprudentie is het overigens niet toegestaan om via subsidie- of financieringsvoorwaarden eisen te stellen aan de (maximum) bezoldiging van bestuurders van gesubsidieerde of bekostigde instellingen en dus ook niet om (eigen) WNT-beleid te voeren vanuit de gemeenten.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak een uitzonderingsverzoek voor de WNT-norm is gehonoreerd in het zorgdomein sinds de norm is ingegaan? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken per zorgsector en kunt u aangeven welke reden u had voor het honoreren van de uitzonderingsverzoeken?
Elk jaar in december ontvangt de Tweede Kamer in een rapportage een overzicht per sector van de aantallen ingediende en (niet-)gehonoreerde uitzonderingsverzoeken. De laatste rapportage is op 14 december 2023 aan uw Kamer aangeboden (TK 2022/2023, 30 111, nr. 130). In deze rapportage staat dat in het zorgdomein op peildatum 15 oktober 2023 sinds de inwerkingtreding van de WNT in totaal 7 keer een individueel uitzonderingsverzoek op grond van artikel 2.4 WNT is gehonoreerd.
Bij het besluitvormingsproces voor het honoreren van een uitzonderingsverzoek over bezoldiging boven het algemene WNT-maximum zijn naast de vakminister(s) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook de ministerraad betrokken. Elk gehonoreerd besluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant. In het besluit wordt gemotiveerd waarom de vakminister(s) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in dat specifieke geval een uitzondering gerechtvaardigd vinden.
Is een gehonoreerd uitzonderingsverzoek voor de WNT-norm verbonden aan een functie of een persoon?
Ja, het gehonoreerde besluit op een verzoek ex artikel 2.4 WNT wordt genomen om een specifieke topfunctionaris voor een specifieke functie een hogere bezoldiging te mogen geven. Indien de topfunctionaris een andere functie gaat vervullen of voor de functie een andere persoon wordt gezocht, dient opnieuw aan het WNT bezoldigingsmaximum gehouden te worden (of een uitzonderingsverzoek gedaan te worden). Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek speelt een complex aan factoren een rol. Beoordeeld wordt of de arbeidsmarktsituatie op het moment van beoordeling van dien aard is dat er geen kandidaat gevonden kan worden voor het vervullen van de functie tegen het in de WNT vastgestelde bezoldigingsmaximum. Hetzelfde geldt voor individuele uitzonderingsverzoeken op grond van artikel 2.7, vierde lid, WNT bij zorginstellingen op wie een lagere bezoldigingsklasse op grond van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp van toepassing is.
Hoe beoordeelt u het idee om de mogelijkheden tot uitzondering van de WNT-norm uit de wet te halen?
Deze bepaling is weloverwogen opgenomen in de WNT. Hiermee wordt namelijk de benodigde ruimte geboden om in zeer uitzonderlijke gevallen een uitzondering op het WNT-maximum te maken. Hier wordt, zoals passend is, zeer spaarzaam mee omgegaan. Uit de laatste jaarrapportage (TK 2022/2023, 30 111, nr. 130) blijkt dat op peildatum 15 oktober 2023 op een populatie van 35.000 topfunctionarissen sinds de inwerkingtreding van de WNT in totaal 22 keer een individueel uitzonderingsverzoek op grond van artikel 2.4 WNT is gehonoreerd.