Islamisering van het Haagse amateurvoetbal |
|
James Sharpe (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Marokkaanse leden plegen coup bij Haagse voetbalclub»?1
Ja.
Ontvangt voetbalclub GSC Esdo op enige wijze subsidie? Zo ja, hoeveel en met welk doeleinde?
Op dit moment is volgens de gemeente Den Haag geen sprake van een subsidierelatie tussen de gemeente Den Haag en de voetbalclub GSC ESDO. In het verleden heeft GSC ESDO wel een financiële bijdrage ontvangen, omdat zij bijdroeg aan het in dienst nemen van langdurig werklozen. Ook maakt deze voetbalclub geen deel uit van het programma Meedoen Alle Jeugd door Sport waarin negen sportbonden, waaronder de KNVB, ruim 500 sportverenigingen en elf gemeenten participeren om de sportdeelname onder de jeugd te verhogen.
Deelt u de opvatting dat er sprake is van islamisering van het Haagse amateurvoetbal nu blijkt dat er geen karbonaadjes meer kunnen worden besteld, etiketten van sterke drank en biertap worden afgeplakt en zelfs vrouwelijke vrijwilligers niet uitgenodigd worden voor het feest ter afsluiting van het voetbalseizoen bij deze Haagse voetbalclub? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Den Haag heeft het bestuur van de vereniging om een reactie op de verhalen gevraagd. Het bestuur van GSC ESDO weerspreekt de bewering dat «er geen karbonaadjes meer kunnen worden besteld, etiketten van sterke drank en biertap worden afgeplakt en zelfs vrouwelijke vrijwilligers niet uitgenodigd worden voor het feest ter afsluiting van het voetbalseizoen bij deze Haagse voetbalclub». Tevens geeft het bestuur van GSC ESDO aan dat zij via haar website alle vrijwilligers en leden heeft uitgenodigd voor het feest.
Op basis van de verkregen informatie stel ik vast dat hier geen sprake is van een coup dan wel een integratieprobleem. Voorts houdt de vereniging zich volgens de gemeente aan de lokale wet- en regelgeving en gedraagt zij zich als een goed huurder. Overigens wil ik er nog op wijzen dat de geschetste problematiek een lokale verantwoordelijkheid betreft.
In hoeverre bent u van mening dat er met deze coup sprake is van een positieve ontwikkeling voor wat betreft de integratie van Marokkanen in de Nederlandse samenleving?
Zie antwoord vraag 3.
De grootschalige ontslagen bij MSD/Organon te Oss |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Massaontslag bij MSD in Oss»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo’n grootschalig verlies van werkgelegenheid in deze regio bijzonder zorgwekkend is en dat snel handelen noodzakelijk is om de schade te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom is het ook goed dat, zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, is aangegeven, overleg plaatsvindt tussen veel partijen – inclusief de overheid – om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden.
Wat gaat er op korte termijn gebeuren om ervoor te zorgen dat de mensen die vandaag hun baan verliezen, zo snel mogelijk weer aan de slag kunnen?
Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat. Zoals in de brief aan uw Kamer van 15 juli jl. in nader detail is aangegeven, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden. Hiertoe zijn twee werkgroepen in het leven geroepen, zoals weergegeven in mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929). Actieve inzet van het instrumentarium zal het kabinet daarbij nadrukkelijk meenemen.
Wordt door het UWV2 geanticipeerd op een grote toename van (hoogopgeleide) werkzoekenden in de betreffende regio?
Het UWV is reeds nauw betrokken, via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch, bij voorbereidende gesprekken. Inzicht in over welke medewerkers het gaat is noodzakelijk om acties richting arbeidsmarkt te ontwikkelen. MSD heeft aangegeven dat de benodigde informatie over de werknemers zal worden opgesteld ten behoeve van dienstverlening door UWV en overige (private) partijen. MSD zoekt de samenwerking met private en publieke partijen. Het UWV zoekt daarbij pro-actief de samenwerking op met gemeenten en andere partijen en denkt mee over mogelijke alternatieven.
Is het kabinet bereid om spoedig in contact te treden met de gemeente Oss om te kijken wat samen gedaan kan worden om deze klap op te vangen?
Zie mijn antwoord op vraag 1, (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929), aangaande de instelling van twee werkgroepen.
De toename van het aantal gevallen van diefstal met geweld met meer dan een kwart |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Cijfers criminaliteit blijven gelijk»?1
Ja.
Klopt het dat er sprake is van een forse toename van diefstal met geweld, namelijk 26% ten opzichte van 2008, en dat er ten opzichte van 2008 vorig jaar 18 procent meer gewapende overvallen waren? Zo nee, wat zijn de correcte cijfers?
Uit recente cijfers van het CBS blijkt dat het aantal geregistreerde misdrijven in Nederland in 2009 ongeveer op hetzelfde niveau lag als in 2008. Er is daarbij wel sprake van verschillen tussen de categorieën misdrijven. Zo daalde bijvoorbeeld het aantal vernielingen met bijna 10 procent, maar nam het aantal diefstallen met geweld met 26% procent toe. Uit cijfers van de landelijk overvalcoördinator blijkt, dat het aantal overvallen in 2009 met 21% is gestegen ten opzichte van 2008 (van 2 395 naar 2898). In de eerste zes maanden van 2010 is aantal overvallen met 6% gedaald ten opzichte van dezelfde periode in 2008.
Deelt u de mening dat het gelijk blijven van het aantal geregistreerde misdrijven onacceptabel is, zeker wanneer blijkt dat het aantal ernstige misdrijven, als bijvoorbeeld gewapende overvallen, stijgt? Zo nee, waarom niet?
Ik zet mij in om het aantal misdrijven terug te dringen. Om de stijgende lijn in het aantal overvallen te keren, is in 2009 de Taskforce Overvallen ingesteld. In deze Taskforce werken overheid en bedrijfsleven samen om het aantal overvallen te verminderen. Dit heeft ertoe geleid dat het aantal geregistreerde overvallen in de eerste zes maanden van 2010 met 6% is gedaald.
Hoe staat het met de werkgroep, die u van plan was in te stellen, om te onderzoeken hoe de overvallers gestopt kunnen worden? Deelt u de mening dat het nu te laat is voor onderzoek en dat er direct actie dient te worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?2
Ter aanvulling op de kennis die over overvallen in de regio’s bestaat, heeft de Taskforce Overvallen aan professor Fijnaut van de Universiteit van Tilburg gevraagd onderzoek te doen naar de effectiviteit van maatregelen gericht tegen de overvalcriminaliteit. Daarbij wordt ook onderzocht welke maatregelen in de aanpak van overvallen wellicht aanvullend moeten worden ontwikkeld. De Taskforce verwacht in september 2010 de uitkomsten van dit onderzoek beschikbaar te hebben.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de volgende cijfers die Nederland onder ogen krijgt een daling van de criminaliteit laten zien?
Met het project Veiligheid begint bij Voorkomen is een stevige impuls gegeven aan het terugdringen van de criminaliteit in Nederland. In de afgelopen drie jaar zijn goede resultaten geboekt. De criminaliteit is afgenomen, in de recidive onder ex-gedetineerden en jeugdige daders is een kentering ten goede gekomen en het aantal zeer actieve volwassen veelplegers is afgenomen. De resultaten van het beleid bevestigen dat dit de goede weg is. Om de criminaliteit verder terug te dringen lopen op dit moment een aantal proeftuinen winkelcriminaliteit, onder andere gericht tegen mobiele bendes en maakt de Taskforce Overvallen werk van de aanpak van de overvalcriminaliteit.
Deelt u de mening dat het invoeren van minimumstraffen en hogere gevangenisstraffen de enige juiste oplossing is, aangezien daar een afschrikkende werking van uitgaat en (potentiële) daders dan wel twee keer nadenken voordat zij overgaan tot het plegen van dergelijke strafbare feiten?
Ik heb geen aanwijzingen dat de door het Openbaar Ministerie geëiste straffen niet in overeenstemming zijn met de ernst van het gepleegde delict. Ik zie dan ook geen aanleiding om er bij het Openbaar Ministerie op aan te dringen om hogere straffen te eisen. De hoogte van de straf wordt door de rechter bepaald.
Overigens concludeert prof.mr. P.J.P. Tak in zijn onlangs verschenen onderzoek «De minimumstraf opnieuw bezien. Een geactualiseerde beknopte rechtsvergelijking», dat er over de effecten van minimumstraffen op de ontwikkeling van criminaliteit en op de beleving van het veiligheidsgevoel bij burgers zo goed als niets bekend is en dat geen onderzoek bekend is dat aantoont dat de invoering van minimumstraffen tot minder criminaliteit of recidive leidt.
Het bericht "Uitkeringsfraude Deventer" |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Uitkeringsfraude Deventer» naar aanleiding van een vonnis van de politierechter te Zutphen?1
Ja. Overigens betreft het een vonnis van de politierechter te Zwolle en niet te Zutphen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat een echtpaar ten onrechte een bedrag van maar liefst € 99.000 aan bijstandsuitkering heeft kunnen ontvangen, voordat het uiteindelijk door middel van een anonieme tip tegen de lamp is gelopen?
Ik ben van mening dat het verzwijgen van bezit om een uitkering te kunnen ontvangen verwerpelijk is.
Fraude vormt daarnaast een risico voor het draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid («goeden lijden onder de kwaden»). Het uitgangspunt is dat fraude niet mag lonen.
Sinds de invoering van de WWB in 2004 ligt de bevoegdheid om invulling te geven aan het gemeentelijke handhavingsbeleid volledig bij de gemeenten. De keuze om in individuele gevallen al dan niet nader onderzoek te doen is dan ook aan de gemeente. Op grond van de WWB mag ik niet in deze besluitvorming treden.
Verder verwijs ik kortheidshalve naar de brief aan de Tweede Kamer van 4 december 2009, kenmerk 17 050, nr. 394 over de aanpak van fraude met WWB-uitkeringen en het terugvorderingsbeleid van de gemeenten.
In dit concrete geval is de zaak onderzocht naar aanleiding van een anonieme tip. Uit het feit dat deze zaak lange tijd buiten beeld heeft kunnen blijven, kan worden afgeleid dat het betrokken echtpaar het bezit van onroerend goed buiten Nederland niet heeft gemeld en dit kennelijk jaren achtereen stil heeft weten te houden.
Verder gaat de gemeente Deventer de ten onterechte verstrekte uitkering, vermeerderd met wettelijke rente over de hoogte van het bedrag van de uitkering, geheel terugvorderen. Om deze reden heeft de gemeente inmiddels beslag laten leggen op bezittingen van het echtpaar.
Deelt u de mening dat de hardwerkende belastingbetalende burger nooit de dupe mag zijn van uitkeringsfraude en dat dus het gehele bedrag ad € 99.000 en de bijkomende kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 99.000 moet worden teruggevorderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de aan de frauderende man opgelegde werkstraf ter hoogte van 180 uur volstrekt belachelijk is gezien de aard en de omvang van de gepleegde strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Ik treed niet in het oordeel van een onafhankelijke rechter.
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat een dergelijke straf, die niet eens als straf beschouwd mag worden, niet meer wordt opgelegd, maar dat de straf in verhouding staat tot het strafbare feit waarvoor men veroordeeld is?
Zie antwoord vraag 4.
Het vertrek van MSD |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het vertrek van een groot deel van het farmaciebedrijf MSD-Oss?
Ik betreur de aangekondigde inkrimping ten zeerste, met name voor het betrokken personeel en hun gezinnen. Ook voor de kennispositie op het gebied van geneesmiddelenonderzoek en -ontwikkeling betekent het vertrek van de R&D-activiteiten een fors verlies voor Nederland.
Het is van groot belang om nu actief te werken aan behoud van deze kennis, en te bezien hoe met het personeel actief werkgelegenheid in de regio kan worden behouden. Hiertoe zijn al werkgroepen gestart, zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aan uw Kamer heb gestuurd, is verwoord.
Was u op de hoogte van de plannen van MSD om een groot deel van haar activiteiten uit Nederland terug te trekken? Zo ja, hoe lang al en welke pogingen heeft u eventueel ondernemen om dit bedrijf voor Nederland te behouden?
Tussen de farmaceutische industrie en de overheid vinden al veel langer regelmatige contacten plaats. Bedrijfsleven en overheid hebben hierbij een eigen verantwoordelijkheid, maar hebben wel regelmatig afstemming, ook bijvoorbeeld over internationale ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de bedrijven.
Direct na de aankondiging van de overname van Schering Plough door Merck in 2009 zijn vanuit de overheid de contacten met beide hoofdvestigingen van MSD in Nederland geïntensiveerd. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en ik hebben daartoe o.a. gesproken met de heer Hassan, voormalig CEO van Schering Plough. Ook zijn er contacten gelegd op CEO-niveau bij Merck, zowel schriftelijk als telefonisch. Vanuit Merck werd in die tijd aangegeven dat men nog druk bezig was na te denken over een nieuwe strategie en dat men medio 2010 met nadere informatie zou komen.
De gesprekken met MSD waren er op gericht dat de Nederlandse onderdelen van MSD zich zo goed mogelijk zouden presenteren in de geplande wereldwijde herstructurering en het aanpakken van eventuele knelpunten. Deze contacten concentreerden zich met name op het in kaart brengen van de sterke en zwakke punten van Nederland en hoe de vestigingen in Nederland het beste in konden spelen op de samenvoeging van activiteiten van Schering Plough en MSD. Dat deze contacten gewaardeerd werden, bleek wel uit het feit dat de minister van VWS en ik betrokken waren bij de opening van nieuwe activiteiten in Haarlem en in Oss.
Deze intensieve contacten worden ook nu voortgezet. Zo heb ik telefonisch contact met de CEO van Merck in de VS. Daarnaast zijn werkgroepen ingesteld, gericht op het behoud van werkgelegenheid en kennis, zoals in mijn antwoord op vraag 1 sub 2010Z10485 uiteengezet heb (zie ook de brief aan uw Kamer van 15 juli jl).
Bent u bereid te analyseren welke factoren ten grondslag liggen aan het vertrek van dit zeer kennisintensieve bedrijf uit Nederland, zodat er lering uitgetrokken kan worden?
Vanuit het Ministerie van EZ is constant aandacht voor het versterken van het vestigingsklimaat. Goed inzicht in de relatieve positie is daarbij van groot belang. Daarbij wordt gebruik gemaakt van internationale vergelijkingen, maar ook van bilaterale contacten met bedrijven.
Bekend is dat Nederland in internationaal perspectief goed scoort op het terrein van logistiek/geografische ligging, fiscaal klimaat, omgevingsfactoren en ondernemingsklimaat.
Dit beeld wordt ook bevestigd in de contacten met MSD. Daarnaast was men voor haar type activiteiten met name positief over de goed gedocumenteerde patiëntengroepen, de vaardige medische onderzoekers en de hoogwaardige onderzoekinfrastructuur. Natuurlijk zag MSD ook verbeterpunten. Zo wenste men hogere en meer structurele financiering van R&D-activiteiten. MSD noemde daarnaast als belemmeringen de kleine thuismarkt en de regelgeving. Bij de regelgeving gaat het met name om de medisch/ethische toetsing van klinisch onderzoek en de opname van nieuwe medicijnen in het vergoedingensysteem. Inmiddels is op het gebied van regelgeving actie ondernoemen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Het huidige besluit van Merck is vooral ingegeven door bredere strategische belangen op concernniveau, gezien het feit dat ook de R&D-activiteiten in andere Europese landen worden stopgezet en verplaatst naar de VS. Dit neemt niet weg dat het kabinet sterk zal blijven inzetten op een sterk vestigingsklimaat met specifieke aandacht voor de farmaceutische industrie.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat meer kennisintensieve bedrijven zich uit Nederland terugtrekken?
Nederland blijft een aantrekkelijke vestigingsplaats voor R&D-activiteiten. Uiteraard heeft het vestigingsklimaat de continue aandacht van het kabinet, zowel om R&D in Nederland te behouden als om deze aan te trekken vanuit het buitenland. Dat dit effect heeft, blijkt wel uit de vestiging van het hoofdkantoor van Danone in Nederland en de keuze van Wärtsilä bij een grootscheepse reorganisatie om juist wel de R&D-activiteiten in Nederland te behouden. Ook de overname van Océ door Canon getuigt van vertrouwen in het Nederlandse R&D-klimaat.
Wat gaat u doen om de innovatiekoplopersbelofte hard te maken en dus juist een aantrekkelijk vestigingsklimaat in Nederland voor innovatie en Research & Development te creëren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om het verlies aan kennisintensieve banen te compenseren?
Het kabinet beseft dat de plannen voor de getroffen medewerkers hard aankomen. Voor hen breekt nu een onduidelijke tijd aan. Zoals in de brief aan uw Kamer van 15 juli jl. is aangegeven, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden. Hiertoe zijn twee werkgroepen ingesteld, zoals eerder aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009-2010, nr. 2929). De rol van de overheid ligt primair bij het ondersteunen van dit proces. Daarnaast zal de overheid haar instrumentarium actief inzetten om met ontslag bedreigde werknemers naar werk te begeleiden. Hierbij zal ook nauw samengewerkt worden met MSD.
Wat gaat u doen om de getroffen mensen en gezinnen te helpen?
Zie antwoord vraag 6.
De massale ontduiking van de CAO in de taxibranche |
|
Paul Ulenbelt (SP), Paulus Jansen |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat ruim zestig procent van de Nederlandse taxi-ondernemers zich niet aan de cao houdt en één op de vijf ondernemers zelfs fraude pleegt om sociale lasten en premies te ontduiken1 en kloppen de vermelde feiten?
Ja, ik ken het bedoelde bericht. Het Sociaal Fonds Taxi (SFT) is verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens, zoals die ook in het jaarverslag 2009 van het SFT zijn opgenomen.
Heeft u, rechtstreeks dan wel via de Inspectie Verkeer en Waterstaat of de Arbeidsinspectie eerder signalen ontvangen over deze misstanden? Zo ja, wanneer en via wie? Welke actie heeft u daarop ondernomen? Zo nee, hoe is dat mogelijk als er sprake is van dusdanig massale overtreding?
De Inspectie Verkeer en Waterstaat noch de Arbeidsinspectie hebben signalen ontvangen over niet-naleving van de cao taxivervoer. De problematiek is eerder aan de orde geweest tijdens het FNV-symposium over marktwerking op 3 juni 2010. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn toespraak tijdens het symposium gewezen op het belang van de handhaving van de cao door cao-partijen zelf, in het geval de cao niet wordt nageleefd. Zie voorts het antwoord op vraag 2 van het lid De Mos.
Onderschrijft u het standpunt van KNV Taxi dat gemeenten en zorgverzekeraars mede schuldig zijn aan de situatie?
Zie het antwoord op vraag 3 van het lid De Mos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3178).
Klopt het dat met name grote taxibedrijven zich schuldig maken aan het ontduiken van de cao en het plegen van fraude? Kunt u een overzicht geven van de juridische constructies waar gebruik van wordt gemaakt, alsmede van uw (voorgenomen) aanpak om genoemde constructies aan te pakken (voorgenomen acties, door wie, tijdplanning)?
Uit navraag bij het SFT blijkt dat in het algemeen de grotere taxibedrijven zich iets beter aan de cao houden dan kleinere bedrijven. In de praktijk blijken bedrijven soms personeel in te zetten via uitzendbureaus, die ook onderdeel van de bedrijfsholding kunnen zijn. Het SFT geeft aan dat deze «constructie» op zichzelf legaal en niet frauduleus is, maar wel oneigenlijk wordt gevonden. Daarom hebben sociale partners in de nieuwe cao Taxivervoer afgesproken dat werkgevers maximaal 15% van de bruto loonsom aan uitzendkrachten mogen besteden. Zie voorts het antwoord op vraag 2 van het lid De Mos.
Hoe vaak kwam ontduiking van de cao en fraude met sociale premies voor in de periode voor de liberalisering van de taxibranche? Indien dit veel minder vaak was dan nu, bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren naar de relatie tussen de liberalisering van de taxisector, de aanbestedingen van het groepsvervoer en genoemde misstanden?
Een onderzoek zoals bedoeld acht ik niet mogelijk en ook niet nodig. Over de periode voor de liberalisering is geen informatie bij het SFT bekend. Een onderzoek is daarom niet goed uitvoerbaar. Kijkend naar de toekomst is van belang dat sociale partners en het SFT zelf actief de naleving van de cao Taxivervoer verbeteren. Daarnaast loopt de «kwaliteitsimpuls contractvervoer» die moet leiden tot beter aanbesteden en monitoren van contracten. Een onderzoek is dan ook niet nodig. Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid De Mos.
Wat gaat u ondernemen om werknemers die salaris, pensioenopbouw of andere vergoedingen zijn misgelopen, te helpen zodat ze alsnog hun verdiende beloningen krijgen?
Het SFT legt bedrijven bij niet-naleving van de cao naheffingen op. Dit betreft de achterstallige bedragen (bijvoorbeeld van pensioenafdrachten) en een boete van 10% daarover. Deze nabetalingen komen ten goede van de betrokken werknemers.
Gaat u de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD), de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) of eventueel andere instellingen wijzen op deze kwestie, helemaal wanneer er verdenking zou kunnen zijn van fraude of het onterecht inhouden van sociale premies? Kunt u uw antwoord duidelijk toelichten?
De SIOD en FIOD hebben geen betrokkenheid bij toezicht op de naleving van cao’s. De instanties die belast zijn met opsporing en handhaving van wet- en regelgeving nemen alle signalen over (eventuele) misstanden mee in hun risico-analyses van bedrijfstakken en bedrijven. Op basis van die analyses worden jaarlijks de prioriteiten bepaald.
Is de minister van SZW inmiddels overtuigd van de noodzaak voor een landelijke toezichthouder op de naleving van cao’s? Kan hij zijn antwoord motiveren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 van het lid Dijksma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3179) en naar de brief van de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 december 2009 over de handhaving van cao’s (Kamerstukken II, 2009/10, 29 544, nr. 219).
De wens van landen van de Europese Unie om een einde te maken aan discriminatie van bloeddonoren |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de EU-landen de Europese Commissie hebben gevraagd met voorstellen te komen om discriminatie bij bloeddonatie uit te sluiten?1
Ja.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen van het lid Van Gent inzake het dreigende tekort aan bloeddonoren?2
Ja.
Kunt u aangeven welk standpunt bij de informele vergadering namens de Nederlandse regering is ingenomen?
De discriminatie van bloeddonoren is ter sprake gekomen tijdens de lunchpauze van de eerste dag van de Informele Raad Volksgezondheid op 5 juli 2010 te Brussel. Aangezien dit onderwerp niet was geagendeerd, heeft de Nederlandse regering geen officieel standpunt kunnen innemen.
Het Belgische Voorzitterschap heeft tijdens de genoemde lunchpauze aan de Europese Commissie verzocht een voorstel te doen voor mogelijke bespreking van discriminatie van bloeddonoren.
Nederland heeft het verzoek van het Voorzitterschap aangehoord.
Verwacht u dat de Europese Commissie met wettelijk bindende voorstellen (een richtlijn of verordening) komt? Zo ja, welke gevolgen zou dat hebben ten aanzien van het beleid bij bloeddonatie in Nederland?
Het Verdrag betreffende de Europese Unie geeft de Europese Commissie het recht om voorstellen voor communautaire regelingen aan de Raad voor te leggen. Het is nog niet bekend op welke wijze de Europese Commissie zal reageren op het hier beschreven verzoek van het Voorzitterschap.
Als er een voorstel van de Commissie verschijnt zal de Tweede Kamer via de gebruikelijke wijze (BNC fiches) geïnformeerd worden.
Bent u bereid het Nederlandse beleid ten aanzien van bloeddonatie en discriminerend beleid te herzien, bijvoorbeeld ten aanzien van bloeddonatie door homoseksuele mannen?
Mijn antwoorden op de vragen van kamerlid Van Gent2 zijn nog onverminderd van kracht. Ik zie thans geen aanleiding om het Nederlandse beleid ten aanzien van bloeddonatie en discriminerend beleid te herzien.
Is bij u bekend in hoeverre er op dit moment een tekort aan donorbloed bestaat?
Er is op dit moment geen sprake van een tekort aan donorbloed in Nederland.
Het overstappen van verzekeraar |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Verzekeraars maken overstappen moeilijk»?1
Ja.
Is het waar dat consumenten onnodige moeilijkheden ondervinden wanneer ze over willen stappen van verzekeraar?
Mij zijn geen onderzoeken bekend waaruit blijkt dat consumenten over het algemeen onnodig veel moeilijkheden ondervinden bij het overstappen naar een andere verzekeraar. Om het overstappen goed te laten verlopen, heeft de verzekeringssector voor levensverzekeraars de zogenoemde Overeenkomst Stroomlijning Kapitaaloverdrachten opgesteld. Deze overeenkomst moet er voor zorgen dat de overdracht niet te lang duurt. Ook is beschreven hoe de overdrachtswaarde moet worden vastgesteld als er toch vertraging ontstaat in de uitkering. Levensverzekeraars kunnen individueel op de overeenkomst intekenen. Bijna alle levensverzekeraars doen eraan mee.
Daarnaast gelden op grond van een gedragscode van het Verbond van Verzekeraars, die bindend is voor alle leden, nieuwe regels voor het afsluiten, verlengen en opzeggen van particuliere schade- en inkomensverzekeringen. Verzekeringen die onder deze code vallen, worden voor een periode van maximaal een jaar aangegaan, tenzij de consument nadrukkelijk anders beslist. Voor eenjarige overeenkomsten geldt dat deze na verlenging voor de consument dagelijks opzegbaar zijn, met in achtneming van een maand opzegtermijn.
Op welke gronden kunnen verzekeraars hun klanten verbieden over te stappen naar de concurrent of hier hoge kosten voor in rekening te brengen?
Ik ben van mening dat het consumenten niet onmogelijk of onnodig moeilijk gemaakt mag worden om over te stappen naar een andere verzekeraar. Dat betekent dat verzekeraars het hun klanten niet mogen verbieden om over te stappen en dat zij ook geen onredelijk hoge kosten in rekening mogen brengen.
Ik constateer dat de verzekeringsmarkt de afgelopen jaren op dit punt een slag heeft gemaakt. Het verbieden om over te stappen komt volgens het Verbond van Verzekeraars niet meer voor in de markt. Tevens zijn verzekeraars verplicht om in de Financiële Bijsluiter aan de consument uit te leggen wat de gevolgen zijn van vroegtijdig beëindigen van de verzekeringsovereenkomst. Zij moeten zodoende voor het aangaan van een verzekeringsovereenkomst in hun voorwaarden voldoende duidelijk maken hoeveel kosten met het overstappen naar een andere verzekeraar zijn gemoeid en voor welke periode dit geldt. Consumenten zijn vrij te kiezen of zij hiermee instemmen.
Dat betekent overigens niet dat het zonder meer onredelijk zou zijn als verzekeraars voor voortijdig overstappen enige kosten bij de klant in rekening brengen. Als een verzekeringsovereenkomst door de klant met de intentie van een lange duur wordt aangegaan, zoals het geval is bij de zogenoemde levenproducten, is het belangrijk dat verzekeraars zich ervan kunnen vergewissen dat ze voldoende dekking hebben om in de aanspraken op lange termijn te kunnen voorzien. Daarnaast maken ze een inschatting van risico’s die met de verzekeringsactiviteiten gemoeid zijn, zoals bijvoorbeeld overlijdensrisico. Het voortijdig beëindigen van de verzekeringsovereenkomst heeft dus meer gevolgen dan alleen een administratieve handeling. De kosten moeten uiteraard wel in een redelijke verhouding staan tot deze gevolgen.
Deelt u de mening dat het bezwaarlijk is dat verzekeraars hun klanten bemoeilijken om over te stappen, omdat juist transparantie en concurrentie de markt beter laten werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik deel de mening dat een markt in het algemeen beter functioneert indien consumenten gemakkelijk kunnen overstappen naar een andere aanbieder dan wanneer er sprake is van hoge overstapdrempels. In een markt met lagere overstapdrempels is de concurrentiedruk tussen aanbieders hoger, waardoor zij worden geprikkeld tot het verlagen van hun prijzen en het verbeteren van hun dienstverlening aan de consument.
Het is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van verzekeraars zelf om overstapdrempels te verlagen. Zij hebben er immers zelf ook veel belang bij dat consumenten gemakkelijk kunnen overstappen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb uiteengezet, heeft de verzekeringssector met de Overeenkomst Stroomlijning Kapitaaloverdrachten en de gedragscode van het Verbond van Verzekeraars een stap gezet om de mogelijkheid tot overstappen te verbeteren.
Daarnaast houdt de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), vanuit haar verantwoordelijkheid voor de handhaving van het mededingingsbeleid, toezicht op de werking van de verzekeringsmarkt. Onderbouwde klachten of signalen dat de Mededingingswet wordt overtreden, kunnen bij haar worden ingediend. Indien de NMa een gegronde reden heeft om aan te nemen dat de Mededingingswet wordt overtreden, dan kan zij een onderzoek starten.
De samenwerking tussen de provincie Zuid-Holland en Sjanghai op het gebied van revalidatie- en gehandicaptenzorg |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de samenwerking tussen de provincie Zuid-Holland, de Amsterdamse Cordaan-academie en de Chinese stad Sjanghai op het gebied van revalidatie- en gehandicaptenzorg?1
Vele steden en provincies onderhouden nauwe banden met China. Hierdoor worden vele gezamenlijke culturele, maatschappelijke en economische samenwerkingsprojecten ontwikkeld. Vanuit economisch perspectief wordt deze samenwerking positief benaderd. Deze banden dragen in algemene zin bij tot groei van de Nederlandse handel met China en het aantrekken van Chinese investeringen in Nederland. Of provincies dit soort verbanden aangaan is aan henzelf. Dat is hun autonomie, zij leggen daarover verantwoording af aan provinciale staten.
Kunt u aangeven of de samenwerking aansluit bij de kerntaken van de provincie Zuid-Holland en op welke wettelijke taken van de provincie dit project van toepassing is?
In het bestuursakkoord rijk – provincies, dat afgesloten is in 2008, zijn rijk en provincies met elkaar overeengekomen dat provincies zich zullen concentreren op hun kerntaken. Taken in het ruimtelijk, economisch en cultureel domein zijn daarbij opgevat als kerntaken. De provincie Zuid-Holland geeft aan de samenwerking in Sjanghai te zijn aangegaan in het kader van regionale economische ontwikkeling. Dit soort samenwerking is geen wettelijke taak van de provincie en is een zaak van de provincie. De regering begrijpt dat de vraag aan de orde kan komen of het aangaan van dit soort samenwerkingsverbanden tot de kerntaken gerekend zou moeten worden. Verantwoording hierover vindt plaats in de Provinciale Staten.
Welke formele rol heeft de provincie Zuid-Holland in de gehandicaptenzorg in Nederland, en hoe verhoudt die rol zich tot deze samenwerking?
De provincies hebben geen wettelijke taken met betrekking tot de AWBZ gefinancierde gehandicaptenzorg. In het voornoemde bestuursakkoord is afgesproken dat provincies zich buiten hun kerntaken, als gebiedsregisseur beperken tot het aanbrengen van bovenlokale samenhang en het leggen van verbindingen met de fysieke structuur.
Kunt u aangeven wat de directe kosten zijn van dit project?
Uit contact met de provincie blijkt dat er vooralsnog geen budget gereserveerd is voor deze samenwerking. Er is slechts bevestigd dat de deelnemende partijen zullen nagaan op welke wijze ondersteuning kan worden geboden bij revalidatie en gehandicaptenzorg. Vooralsnog zal Zuid-Holland bezoeken van Chinese experts op het gebied van gehandicaptenzorg faciliteren. Het betreft dus voornamelijk kennisuitwisseling.
Kunt u inzichtelijk maken in welke mate andere provincies dergelijke projecten opzetten c.q. uitvoeren?
Zoals reeds werd aangegeven, hebben vele provincies/steden nauwe banden met Chinese counterparts. Het rijk heeft hier geen overzicht van.
Zijn er ambtelijke contacten geweest tussen de provincie Zuid-Holland en enig ministerie over deze activiteit?
Ja, met het ministerie van VWS.
Onderschrijft u de stelling dat dergelijke projecten in beginsel niet passen binnen de kerntaken van de provincie, en dat zij primair, zo niet volledig, de verantwoordelijkheid zijn van het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Subsidieverstrekking aan een ultra-islamitische en anti-Westerse organisatie |
|
Geert Wilders (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ophef over subsidie aan Ar Rayaan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een islamitische organisatie, die claimt dat polygamie ook in het Westen een goed idee is omdat er door het grote aantal homo's een vrouwenoverschot is, niets begrepen heeft van twee van onze belangrijkste Westerse kernbeginselen, te weten de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen en de gelijkwaardigheid van homo's en hetero's? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het van de gekke is dat kinderen op school lastig worden gevallen met lessen over de islamitische ideologie, georganiseerd door deze anti-Westerse club?
In Nederland mogen mensen afwijkende opvattingen hebben en uitdragen, maar de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Dat geldt ook voor het onderwijs. Het is op zich een goede zaak als scholen kinderen laten kennismaken met verschillende levensbeschouwingen. Er zijn echter grenzen aan wat op een school mag worden uitgedragen. De wettelijke grenzen zoals die bijvoorbeeld in het strafrecht zijn gegeven ter zake van discriminatie en belediging, moeten in acht worden genomen. Een andere grens ligt in de onderwijswetten.
Scholen voor basis- en voortgezet onderwijs hebben de wettelijke opdracht burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Deze opdracht betekent onder meer dat het onderwijs er mede op gericht is dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten, zoals ook neergelegd in de kerndoelen. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. Gelijkwaardigheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie maken deel uit van het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat de gemeente Nijmegen subsidie verstrekt aan een ultra-islamitische en anti-Westerse organisatie? Zo nee, waarom niet?
Decentrale overheden zijn vrij om – binnen de grenzen van de wet – zelf hun subsidiebeleid te bepalen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft op 5 juli 2010 vragen gesteld over de subsidie aan het college. Het college heeft vervolgens een gesprek gevoerd met de Stichting Ar Rayaan. Conform de procedure is dit in de gemeenteraad besproken en is daar verantwoording afgelegd. De gemeente Nijmegen heeft de subsidie inmiddels stopgezet.
Bent u bereid er bij de gemeente Nijmegen op aan te dringen de verleende subsidie onmiddellijk terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat nu de linkse gemeente Nijmegen subsidie verstrekt aan een ultra-islamitische en anti-Westerse organisatie, het stadsbestuur van Nijmegen beschouwd kan worden als een sharia-socialistisch bolwerk? Zo nee, waarom niet?
Nee, voor de in deze kwalificatie geïmpliceerde beschuldiging bestaat geen grond.
Het veroordelen van een advocaat door een Syrische militaire rechtbank |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Syrische militaire rechtbank wederom een advocaat heeft veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf wegens «het verspreiden van valse informatie» en «het verzwakken van het nationale moreel»?1
Ja.
Welke mogelijkheden heeft u om in internationaal verband op te treden tegen deze Syrische tendens om mensen te arresteren en te veroordelen die het regime van president Bashar al-Assad bekritiseren?
Respect voor mensenrechten is één van de speerpunten van het Nederlands buitenlands beleid. Zowel in bilaterale contacten als in EU- en multilateraal kader brengt Nederland mensenrechtenschendingen aan de orde. Zo heeft Nederland vanwege de zorgelijke mensenrechtensituatie in Syrië tijdens de discussie over het EU-Associatieakkoord (AA) met dit land aangedrongen op aanname bij het AA van een verklaring die het mogelijk maakt voor de EU om het akkoord eenzijdig op te schorten indien Syrië zijn mensenrechtenverplichtingen niet nakomt.
Wat gaat u in concreto ondernemen tegen de recente arrestatie en veroordeling van de advocaat Haitham al-Maleh, die in 2006 de Nederlandse Geuzenpenning ontving voor zijn inzet voor democratie en mensenrechten?
Ik heb reeds bij EUHV Ashton aangedrongen op een verklaring namens de EU, waarin de arrestaties en veroordelingen van de voornoemde Syrische mensenrechtenverdedigers worden veroordeeld, en waarin wordt opgeroepen tot onmiddellijke vrijlating van de betrokkenen. Tevens heb ik zelf een verklaring uitgevaardigd, waarin ik de Syrische autoriteiten oproep de mensenrechtenverdediger Haytham al-Maleh zo spoedig mogelijk vrij te laten. Ik heb daarbij aangegeven deze veroordeling te zien als wederom een illustratie van een gebrek aan respect voor mensenrechten en burgerlijke vrijheden in Syrië.
Syrië zou zich moeten houden aan de internationale verplichtingen die het vrijwillig is aangegaan, in het bijzonder de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Internationale Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten, dat o.m. vrijheid van meningsuiting en het recht op een fair trial garandeert.
Ik heb de Nederlandse Ambassade in Damascus verzocht de verschillende zaken tegen mensenrechtenverdedigers, waaronder die van Haytham al-Maleh, op de voet te blijven volgen.
Wat gaat u doen om dit ook in EU-verband bij de Syrische autoriteiten aanhangig te maken?
Zie vraag 3.
Kunt u spoed zetten achter een mogelijke actie wegens schending van de mensenrechten in verband met de gezondheid van de 78-jarige Maleh, aan wie medicijnen en rechtsbijstand worden onthouden en voor wie er sprake lijkt te zijn van slechte detentie-omstandigheden?
Ja, zodra mij bekend werd dat Haytham al-Maleh door een Syrische militaire rechtbank was veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, heb ik voornoemde acties ondernomen.
De voortgang van de toewijzing van de 26e Nederlandse zetel in het Europees Parlement |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wanneer Nederland de uitnodiging voor de afvaardiging van een Nederlandse EP-waarnemer vanuit Brussel zal krijgen?
Het is nog niet bekend op welke termijn de uitnodiging voor de aanwijzing van de waarnemer tegemoet kan worden gezien. Uit het Reglement van het Europees Parlement volgt dat die uitnodiging kan worden gedaan na de ondertekening van de verdragswijziging die ertoe strekt het aantal parlementsleden van enkele lidstaten tot het einde van de huidige zittingsperiode van het Europees Parlement te verhogen. Aan deze voorwaarde is inmiddels voldaan; het Protocol tot wijziging van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie gehechte Protocol betreffende de overgangsbepalingen, is op 23 juni 2010 ondertekend.
In hoeverre hangt deze procedure samen met de wettelijke regelgeving omtrent de toewijzing van de extra EP-zetels in andere landen? Zou het bijvoorbeeld kunnen zijn dat Nederland nog enkele jaren moet wachten op de 26ste zetel als andere lidstaten hun procedures hiervoor nog niet adequaat geregeld hebben?
Het is op dit moment niet duidelijk of de uitnodiging voor de afvaardiging van de waarnemers pas wordt gedaan als in alle lidstaten die het aangaat, bekend is welke personen als lid van het Europees Parlement zullen worden afgevaardigd en de daarvoor eventueel benodigde wetgeving tot stand is gebracht.
De extra leden van het Europees Parlement kunnen pas na de inwerkingtreding van het hiervoor genoemde Protocol tot het Europees Parlement toetreden. De datum van inwerkingtreding van het Protocol hangt af van de snelheid waarmee het Protocol door de lidstaten van de Europese Unie wordt geratificeerd. Het Protocol treedt in werking op 1 december 2010 als alle lidstaten van de Europese Unie het Protocol voor die datum hebben geratificeerd. Als dit niet het geval is, treedt het Protocol in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het moment waarop de laatste lidstaat tot ratificatie overgaat.
Welke maatregelen overweegt u bij het uitblijven van de uitnodiging? Bent u bereid zich in Brussel (nogmaals) sterk te maken voor een snelle afhandeling van de toewijzing van de extra zetels in het Europees Parlement, zodat de waarnemers geen jaren hoeven te wachten op hun benoeming?
De mogelijkheid om de extra leden van het Europees Parlement vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Protocol een waarnemersstatus te verlenen is door het Europees Parlement zelf gecreëerd. Ik ga er dan ook van uit dat de uitnodiging door het Europees Parlement zal worden gedaan.
Deelt u de mening dat het waarnemerschap zo snel mogelijk moet worden vervangen door een volledig lidmaatschap van het Europees Parlement met alle bijkomende rechten, zoals stemrecht en het verkiesbaar stellen voor functies in het Parlement? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet streeft naar een zo spoedig mogelijke ratificatie van het hiervoor genoemde Protocol.
Het toepassen van vervangende hechtenis door het CJIB |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
|
|
|
Kent u de casus van mevrouw L.?1 Hoe beoordeelt u het feit dat mevrouw L. niet door de strafrechter in detentie is gezet, vanwege de zorg voor haar 5-jarige zoontje onder de voorwaarden dat de schade aan de slachtoffers zou worden vergoed, maar dat nu toch detentie dreigt omdat de schadevergoeding niet binnen de termijn van 36 maanden kan worden terugbetaald?
De vervangende hechtenis die dreigt voor betrokkene is geen besluit van het CJIB maar vloeit rechtstreeks voor uit het arrest dat het Hof te Den Haag op 19 november 2009 heeft gewezen. Daarin is bepaald dat mevrouw geen detentie behoefde te ondergaan als zij haar schuld aan degenen die zij heeft gedupeerd (ongeveer 80 duizend euro) zou voldoen. Het Hof heeft, alle in deze zaak spelende belangen afwegende, bepaald dat indien zij deze schuld niet voldoet, zij gedurende 365 dagen in vervangende hechtenis zal worden genomen.
Deelt u de mening dat het in het belang van de slachtoffers is dat mevrouw L. zo spoedig mogelijk de gehele schadevergoeding betaalt die haar als maatregel is opgelegd door de strafrechter? Op welke wijze draagt vervangende hechtenis hier aan bij, nu met deze vervangende hechtenis slechts de executie van de schadevergoedingsmaatregel wordt gestaakt?
Ik deel vanzelfsprekend de mening dat de door de strafrechter opgelegde schadevergoeding moet worden voldaan. De dreiging van een voorlopige hechtenis is een uiterste middel om de veroordeelde tot betaling aan te zetten, en heeft daarnaast tot doel om door zijn afschrikwekkende werking betrokkene (en anderen) ervan te weerhouden zich schuldig te maken aan dit soort misdrijven. Ook als in dit geval de vervangende hechtenis niet zal leiden tot betaling van de openstaande schuld, dan nog is het om deze reden wenselijk dat het oordeel van de rechter wordt gevolgd en de hechtenis ten uitvoer wordt gelegd.
In wiens belang is de vervangende hechtenis uiteindelijk? Wanneer iemand niet beschikt over vermogen, zal vervangende hechtenis dan leiden tot betaling van de schadevergoeding? Met andere woorden, wordt er eigenlijk wel gekeken of er sprake is van betalingsonwil of betalingsonmacht?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat het CJIB geen andere betalingsregeling aanbiedt dan een waarbij maandelijks bijna € 3000 moet worden betaald, terwijl de maandelijkse inkomsten van mevrouw L. een kwart hiervan bedragen? Waarom is een soepelere betalingsregeling met het CJIB in een dergelijk geval, waarbij overduidelijk sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil, niet mogelijk?
De taak van het CJIB is om uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechter. Daarbij kan het CJIB een betalingstermijn van 36 maanden voorstellen, en in schrijnende gevallen kan deze nog verder worden verlengd. Uitgangspunt hierbij is wel dat de openstaande schuld daadwerkelijk moet worden voldaan.
Als het CJIB zou instemmen met dermate lange betalingstermijnen dat betaling van de schuld onmogelijk of zeer onzeker wordt dan komt dit er in feite op neer dat het CJIB een deel van de schuld kwijtscheldt. Een dergelijke beslissing is niet aan het CJIB, maar aan de rechter.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen?2 Bent u nog steeds van mening dat er maatwerk moet worden geleverd door het CJIB bij de beoordeling van de vraag of iemand in aanmerking komt voor een betalingsregeling, vooral wanneer sprake is van betalingsonmacht?
Waar nodig moet er maatwerk worden geboden, maar een betalingsregeling moet wel passen binnen de uitspraak van de rechter en kan daarom niet zodanig soepel zijn dat er de facto van een gedeeltelijke kwijtschelding sprake is. Blijkens een arrest van het Hof Den Haag van 21 augustus 20094 kan in bepaalde gevallen het onvermogen van de veroordeelde om een op te leggen schadevergoedingsmaatregel te betalen, leiden tot een matiging van deze maatregel. Het CJIB kan het bedrag van de schadevergoeding niet matigen. Het nieuwe betalingsregelingenbeleid dat is opgenomen bij de Aanwijzing executie verruimt de mogelijkheden voor het CJIB om een passende betalingstermijn af te spreken. Afhankelijk van de draagkracht kan deze termijn tot 36 maanden worden verlengd, maar ook langer als dat in een schrijnend geval nodig is. In het geval van betrokkene bleek echter dat zelfs wanneer de volledige periode binnen de executieverjaringstermijn (die eindigt op 4 december 2025) zou worden benut, dit alsnog in een voor haar niet op te brengen maandbedrag zou resulteren. In dit geval zal daarom de door de rechter opgelegde vervangende hechtenis dienen te worden geëxecuteerd. Het CJIB is bereid om met betrokkene (en/of haar raadsman) in overleg te treden teneinde de uitvoering toe te lichten.
Hoe wordt invulling gegeven aan het voorschrift dat maatwerk wordt toegepast in het individuele geval als er sprake is van schrijnende situatie en dat bij het vaststellen van de maandelijkse termijnbedragen rekening wordt gehouden met de draagkracht van de veroordeelde?3 Welke omstandigheden leiden ondermeer tot een «schrijnende situatie»?
Zie antwoord vraag 5.
Is de beoordelingsruimte die het CJIB heeft te beperkt of maakt het CJIB onvoldoende gebruik van de mogelijkheden die zij heeft? Zo nee, hoe kan het dan dat in dit geval een voorstel aan mevrouw L. wordt gedaan waarvan op voorhand duidelijk is dat dit niet leidt tot volledige betaling?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer de beoordelingsruimte van het CJIB te beperkt is, zou u het CJIB meer ruimte kunnen geven om af te wegen wat in individuele gevallen een redelijke betalingsregeling zou zijn die wel ten goede komt aan gedupeerden?
Ik ben niet van mening dat de beoordelingsruimte voor het CJIB te beperkt is. De rechter heeft, zoals blijkt uit het in mijn antwoord op vraag 5–7 aangehaalde arrest van het Hof Den Haag, ruimte om de opgelegde maatregel te matigen als deze onbetaalbaar is voor de veroordeelde.
Het is niet aan het CJIB om aan het oordeel van de rechter te tornen. De beoordelingsruimte van het CJIB ziet op de effectieve en niet onnodig ontwrichtende wijze van toepassing van dit instrumentarium. Ik zie in de casus van mevrouw geen reden om de beoordelingsruimte voor het CJIB aan te passen of om beleidsregels en wetgeving aan te passen.
Bent u bereid de wet en eventuele beleidsregels te wijzigen, zodat vervangende hechtenis niet langer als onontkoombaar wordt gezien, maar maatwerk beter mogelijk wordt en de veroordeelde uiteindelijk het gehele bedrag dat moet worden terugbetaald kan voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u het feit dat de dreigende hechtenis voor mevrouw L. de samenleving bijna 75.000 euro kost, terwijl het slachtoffer hier geen cent mee opschiet?
Het feit dat hechtenis voor de samenleving aanzienlijke kosten met zich mee brengt, kan geen doorslaggevende rol spelen in de afweging of een rechterlijk oordeel ten uitvoer moet worden gelegd.
Bent u bereid deze vragen binnen één week beantwoorden, in verband met de dreigende hechtenis?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 5–7 is het CJIB bereid om met betrokkenen te overleggen over de ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
De voortdurende bezuinigingen op de gevangenissen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Nova1 waarin het gevangenispersoneel de noodklok luidt?1 Herinnert u zich de enquête van de SP onder het gevangenispersoneel, waaruit min of meer dezelfde ernstige klachten van het gevangenispersoneel naar voren kwamen?2
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de uitzending van Nova. Uiteraard herinner ik mij de enquête van de SP onder gevangenispersoneel. Zoals is aangegeven in de brief d.d. 3 november 2009, worden signalen van het personeel over (te hoge) werkdruk en gevoelens van onveiligheid in het gevangeniswezen (GW) altijd zeer serieus genomen. Naar aanleiding van een rapport van de Arbeidsinspectie is door de Dienst Justitiële Inrichtingen een plan van aanpak opgesteld. Doelstelling is om de stress onder medewerkers als gevolg van werkdruk te verlagen. Eind 2010 wordt bezien, op basis van de dan bereikte resultaten, wat de verder liggende doelstellingen zijn3.
De directie van het gevangeniswezen heeft daags na de uitzending van Nova een extra overleg met de medezeggenschap (GOR-GW) ingelast om te spreken over de brief van de medezeggenschap en een passend vervolg te formuleren ten aanzien van de punten die in de brief naar voren zijn gebracht. De komende tijd blijven bestuurder en medezeggenschap in nauw overleg met elkaar om gezamenlijk te bezien welke activiteiten ontplooid moeten worden.
Kent u de brandbrief van de Groepsondernemingsraad Gevangeniswezen van 6 juli 2010, waarin staat dat de situatie in de gevangenissen momenteel verergert en dat dit bij ongewijzigd beleid zal uitmonden in chaos? Bent u bereid de reactie op deze brief openbaar te maken en zo spoedig mogelijk een afschrift daarvan naar de Kamer te sturen?
Ja. Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, is de directie van het gevangeniswezen in overleg getreden met de medezeggenschap. Tevens is ook schriftelijk op de brief van de medezeggenschap gereageerd.
In de derde voortgangsrapportage Modernisering Gevangeniswezen zal ik uitvoering ingaan op de inhoudelijke punten uit de brief van de medezeggenschap en de voortgang van het nadere overleg daarover.
Vindt u de klacht van het gevangenispersoneel, dat de werkdruk toeneemt vanwege het programma Optimalisering Personeelsinzet, herkenbaar? Zo nee, bent u bereid al het personeel hierover expliciet om hun mening te vragen? Welke maatregelen gaat u nemen om de werkdruk te verlichten?
Het programma Optimalisering Personele Inzet (OPI) is gericht op een kwaliteitsverbetering van het roosterproces. Het verbetert het instrumentarium voor penitentiaire inrichtingen om het gevangenispersoneel effectiever in te zetten. Het contrast tussen pieken en dalen in het werk wordt hiermee verkleind. Alle penitentiaire inrichtingen gaan op dezelfde wijze werken en ongerechtvaardigde onderlinge verschillen worden weggenomen. Het gevolg van de invoering van OPI kan zijn dat (tijdelijk) op onderdelen een grotere werkdruk is ontstaan, op andere onderdelen kan echter een verlichting tot stand zijn gebracht. Dit verschilt per penitentiaire inrichting.
Daarom is afgesproken dat per penitentiaire inrichting een logboek wordt bijgehouden waarin problemen worden aangegeven. Indien nodig kunnen aparte afspraken worden gemaakt om deze op te lossen. Na drie maanden wordt de invoering van OPI geheel geëvalueerd. Dan kan worden vastgesteld of er al dan niet sprake is van structurele problemen. Door deze aanpak wordt een efficiënte uitvoering van de detentie gerealiseerd, waarbij per penitentiaire inrichting maatwerk kan worden geleverd, als wordt vastgesteld dat op onderdelen zich (personele) problemen voordoen.
Periodiek wordt onder het gevangenispersoneel een werkbelevingsonderzoek uitgevoerd. Werkdrukbeleving maakt daar onderdeel van uit. De resultaten daarvan zijn onderwerp van gesprek tussen de bestuurder en de medezeggenschap.
Is het waar dat op een aantal locaties het ziekteverzuim oploopt tot wel 20 procent? Wordt dit voor alle locaties geregistreerd en in de gaten gehouden? Welke maatregelen worden specifiek genomen om het ziekteverzuim binnen de perken te houden en de oorzaken hiervan te analyseren?
Het ziekteverzuim in het gevangeniswezen lag de eerste vier maanden van 2010 gemiddeld op 7,5%. De invoering van OPI heeft binnen een aantal vestigingen tijdelijk tot een stijging van het verzuimcijfer geleid. Een ziekteverzuimcijfer van 20% herken ik echter niet.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft het voorkomen van verzuim als één van zijn speerpunten van het beleid. De regie op verzuim van een medewerker ligt bij de leidinggevende. Onlangs hebben alle leidinggevenden een training gehad op gebied van verzuim. P&O adviseurs kunnen de leidinggevenden als verzuimcoach ondersteunen bij het managen van verzuim binnen hun team of afdeling.
Is het waar dat er zelfs personeel onder druk wordt gezet om geen vakantie op te nemen dit jaar vanwege de problemen in de zomermaanden en om structureel over te werken om gaten in de bezetting op te vullen?
Het programma Optimalisering Personele Inzet heeft dit jaar een instrument voor personele jaarplanning geïntroduceerd. Hiermee zijn de effecten van alle invloeden op het rooster zichtbaar, zoals: vakantie, verzuimpatroon, opleidingen en andere vormen van afwezigheid. Met dit instrument kan beter dan voorheen een zichtbare balans gevonden worden tussen gegarandeerde continuïteit van het werk en het inroosteren van het zomerverlof. Overwerk kan op deze manier beter dan voorheen worden vermeden.
De directie en de ondernemingsraad van een penitentiaire inrichting krijgen door dit instrument meer inzicht in de effecten van voorgenomen keuzes in het rooster tijdens de zomermaanden. Het kan zijn dat dit in sommige inrichtingen tot andere keuzes voor het zomerverlof heeft geleid dan in voorgaande jaren. Na afloop van de vakantieperiode vindt zonodig een goede evaluatie van het verloop van de zomermaanden met de lokale ondernemingsraad plaats.
In welke penitentiaire inrichtingen is momenteel sprake van onderbezetting? Hoe is dat mogelijk in tijden waarin inrichtingen gesloten worden en personeel moet vertrekken?
Volgens de formele formatie en de bezettingsgegevens (peildatum juni 2010) is er geen sprake van onderbezetting in de penitentiaire inrichtingen. Indien er sprake is van (veel) langdurig verzuim kan een penitentiaire inrichting te maken krijgen met een tijdelijke geringe onderbezetting. Dit wordt dan door de directeur van de penitentiaire inrichting besproken met de sectordirectie van het gevangeniswezen.
Op welke schaal is er sprake van vervanging van goed opgeleid gevangenispersoneel door goedkopere particuliere beveiligers? Hoeveel gevangenispersoneel is er de laatste jaren uitgestroomd en hoeveel beveiligers zijn extern aangetrokken de laatste jaren? Met welke redenen gebeurt dit?
In 2009 zijn er 295 personeelsleden (executieve medewerkers) uit het gevangeniswezen uitgestroomd, in de periode januari tot en met juni 2010 waren dat er 94. Er is slechts op geringe schaal sprake van het inhuren van extern personeel. Ongeveer 1,5% van het totale personeelsbestand (10 797 medewerkers) binnen de sector gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen is ten behoeve van de tijdelijke flexibele inzet van personeel extern ingehuurd (peildatum 1 juni 2010).
Is het waar dat ook een aantal Interne Bijstand Teams onderbezet zijn? Zo ja, bent u bereid hier zo spoedig mogelijk wat aan te doen vanwege de veiligheidsrisico’s die dit met zich meebrengt?
De vestigingen zijn in staat om alle IBT’s te laten functioneren. De veiligheid is dus niet in het geding. Wel was medio juni 2010 in een aantal vestigingen een gering aantal Interne Bijstand Teams (IBT’s) niet geheel ingevuld omdat het wervingsproces voor executieve medewerkers nog niet was afgerond. Door het bijzondere karakter van het werk van het IBT, worden executieve medewerkers hiervoor speciaal geselecteerd en opgeleid.
Vindt u het ernstig dat het gevoel van onveiligheid onder het gevangenispersoneel toeneemt? Is de toename van agressie van gedetineerden naar het personeel meetbaar? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om de veiligheidssituatie voor het personeel te verbeteren?
Ik vind het van groot belang dat medewerkers van DJI hun werk op een veilige manier kunnen uitvoeren. Om de veiligheidssituatie onder het personeel te verbeteren, wordt geïnvesteerd in trainingen en opleidingen voor medewerkers en leidinggevenden. Daarbij ligt het accent op het stimuleren van positief gedrag en het ontmoedigen van negatief gedrag van de gedetineerde. Deze trainingen dragen bij aan een veilige werkomgeving van het personeel.
In het kader van het programma Veilige Publieke Taak van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zijn de afgelopen jaren metingen verricht naar het aantal voorvallen van agressie en geweld (verbaal geweld/fysiek geweld, discriminatie, seksuele intimidatie en overige intimidatie) tegen werknemers met een publieke taak. De metingen zijn ook verricht onder penitentiaire inrichtingswerkers (PIW) van het gevangeniswezen. In 2011 vindt er weer een meting plaats. Uw Kamer zal te zijner tijd hierover op de hoogte worden gesteld.
Is er een toename van suïcides onder gedetineerden waarneembaar? Kunt u een cijfermatig overzicht geven van de suïcides in penitentiaire inrichtingen in de laatste jaren en voor het jaar 2010, voor zover beschikbaar?
Het aantal suïcides schommelt jaarlijks. Door de kleine aantallen is er al snel sprake van een relatief grote toe- of afname. In de periode 2005 tot en met 2009 is het aantal suïcides elk jaar afgenomen.
Aantal suïcides in de afgelopen jaren:
2005
20
2006
16
2007
15
2008
12
2009
10
In 2010 is er een toename te zien. In 2010 zijn op peildatum 10 augustus 2010 12 suïcides geweest.
Het meetellen van biokerosine voor de bijmengverplichting van biobrandstoffen binnen de EU |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
|
|
|
Is het waar dat de EG-Richtlijn Energie uit hernieuwbare Bronnen (2009/28/EG) geen principiële bezwaren opwerpt om ook biokerosine mee te laten tellen voor de bijmengverplichting van biobrandstoffen binnen de EU?
Ja. Echter de genoemde richtlijn is niet duidelijk over de spelregels waaronder een internationaal georiënteerde sector als de luchtvaart zou kunnen meedoen.
Is er bij (het opstellen van) de Nederlandse implementatiewetgeving (Kamerstukken 32 357) rekening gehouden met de mogelijkheden om biokerosine mee te laten tellen? Zo nee, waarom niet?
De keuze om biokerosine al dan niet mee te tellen voor de bedoelde bijmengverplichting is niet expliciet opgenomen in de aangehaalde Kamerstukken,omdat dit niet een zaak is om op wetniveau te regelen. De brandstoffen waar het om gaat, de groepen brandstofleveranciers met verplichtingen en degenen die kunnen bijdragen aan het halen van de verplichtingen worden per Algemene maatregel van bestuur (Amvb) aangewezen.
De uitgangspunten die daarbij zijn gehanteerd komen overeen met de inhoud van mijn brief aan uw Kamer van 26 mei jl. (Kamerstukken II, 2009/10, 30 196, nr. 104). Uit die brief en mijn brief van 18 juni jl. (Kamerstukken II, 2009/10, 31 209, nr. 120) kunt u opmaken dat biokerosine niet is opgenomen in de voorgenomen regelgeving vanwege de samenhang tussen de Richtlijn hernieuwbare energie en de Richtlijn brandstofkwaliteit.
De motivatie hiervoor is als volgt: door de mogelijkheden om bij te dragen aan het nakomen van die verplichtingen te koppelen aan de levering van met name benzine en diesel, worden zowel de doelen van de Richtlijn hernieuwbare energie als de Richtlijn brandstofkwaliteit gediend. Daarmee wordt de extra inspanning beperkt die van de betrokken sectoren nodig is om de doelstelling van de Richtlijn brandstofkwaliteit te halen. Weliswaar kan biokerosine wel bijdragen aan het halen van de doelstelling van de Richtlijn hernieuwbare energie, maar (bio)kerosine valt expliciet buiten de werkingssfeer van de Richtlijn brandstofkwaliteit. Daarbij komt dat reductie van broeikasgasemissies in de internationale luchtvaart niet meetelt in het nakomen van de internationale verplichtingen voor Nederland inzake de reductie van broeikasgassenemissies. Biokerosine is dan ook, in lijn met de genoemde Kamerbrief van 26 mei jl, niet opgenomen in de ontwerp Amvb, mede gelet op het stringente tijdpad met betrekking tot de implementatie van de Europese regelgeving in Nederlandse regelgeving. Ik ben echter wel bereid in de loop van volgend jaar de Amvb aan te passen als nog enkele onzekerheden weggenomen zijn. In het antwoord op vraag 5 zal ik hier nader op ingaan.
Kent u de initiatieven op het gebied van biobrandstof die momenteel in Nederland worden ontplooid, waardoor Schiphol zou kunnen uitgroeien tot een bio-hub? Erkent u dat het meetellen van biokerosine in de bijmengverplichting een waardevolle bijdrage zou kunnen leveren aan een schonere luchtvaart?
Ja, ik ken de initiatieven met betrekking tot biokerosine. Ook erken ik dat het meetellen van duurzame biokerosine een waardevolle bijdrage zou kunnen leveren aan een schonere luchtvaart. Hierbij speelt een rol dat de veiligheidseisen in de luchtvaart voorlopig geen ander type aandrijving dan de kerosinemotor toelaten, waardoor de betekenis van alternatieven voor (bio)kerosine voorlopig ook gering is.
Kunt u uiteenzetten wat nodig is om ook voor de luchtvaart biokerosine mee te nemen in de Nederlandse vertaling van de Europese verplichtingen, zoals dat ook voor de binnenvaart is gedaan (zie Kamerstuk 30 196, nr. 104)?
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat om biokerosine mee te nemen in de implementatiewetgeving van de Europese Richtlijn hernieuwbare energie de in ontwikkeling zijnde uitvoeringsregelgeving dienovereenkomstig aangepast zou moeten worden. Daarbij zou de wijze van uitvoering nader bepaald moeten worden. Gelet op de verschillen tussen de binnenvaart en de luchtvaart lijkt mij een verplichting voor de levering van brandstof aan de luchtvaart, analoog aan de verplichting die gekoppeld is aan de levering van brandstof aan de binnenvaart, onhaalbaar. Een dergelijke verplichting zou minimaal op Europees niveau geregeld moeten worden. Een opt-in mogelijkheid, zoals in mijn brief van 26 mei jl. verwoord is, ligt meer voor de hand.
Bent u bereid u hiervoor in te spannen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten en wanneer zou dit tot resultaat kunnen leiden?
Mij is gebleken dat het bij de inzet van biokerosine vooralsnog gaat om een beperkte hoeveelheid, waardoor het buiten de Brandstofkwaliteitrichtlijn vallen van deze brandstof geen heel grote betekenis heeft. Wel zijn er nog enkele onzekerheden die ik graag wil oplossen alvorens definitief een voorziening in de regelgeving te treffen. In dat verband wil ik eerst zowel bij de Europese Commissie als bij enkele andere lidstaten nagaan hoe men aankijkt tegen de spelregels voor de toewijzing van prestaties aan afzonderlijke lidstaten met betrekking tot het gebruik van hernieuwbare energie bij internationale vluchten. Ook de aanpak voor vluchten naar bestemmingen buiten Europa zou ik aan bod willen laten komen. Ook zijn er nog enkele praktische belemmeringen om regulier biobrandstoffen in kerosine bij te mogen mengen, zoals de certificering van de betreffende brandstoffen om de technische geschiktheid van die brandstoffen voor de inzet in de luchtvaart te borgen. In de loop van 2011 zouden deze belemmeringen evenwel weggenomen kunnen zijn.
Ik zal mij de komende maanden inspannen om de onzekerheden weg te nemen, zodat de regelgeving in de tweede helft van 2011 aangepast kan worden en biokerosine meegenomen kan worden bij het behalen van de doelstellingen hernieuwbare energie in het vervoer.
Kosten voor schoolboeken die onterecht aan ouders worden doorberekend |
|
Manja Smits (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat leveranciers van schoolboeken ouders verplichten verzend- en administratiekosten te betalen, terwijl ouders hiertoe officieel niet toe verplicht zijn?1
Ik heb kennis genomen van het persbericht van de VOO waaraan u refereert. Mijn standpunt over verzend- en administratiekosten voor de «gratis schoolboeken» mag inmiddels bekend verondersteld worden: de schoolboeken zijn sinds het schooljaar 2009–2010 voor leerlingen/ouders gratis. Het is dus niet toegestaan om hier kosten voor in rekening te brengen, dus ook geen verzend- of administratiekosten. Het komt in de praktijk overigens vaak voor dat een boekleverancier onafhankelijk van de school ook andere diensten aan ouders aanbiedt. Het gaat dan om andere schoolbenodigdheden zoals woordenboeken en rekenmachines, die niet onder de gratis schoolboeken vallen en de ouder zelf dient aan te schaffen. Als een ouder besluit deze producten te bestellen bij een leverancier van schoolboeken, kunnen daarvoor uiteraard wel kosten in rekening gebracht worden. Zie ook de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3148, nr. 3513, en nr. 3760 en vergaderjaar 2009–2010, nr. 910 en 2501).
Als de inspectie in haar onderzoek naar de ouderbijdrage overtredingen tegenkomt, zoals het in rekening brengen van verzend- en administratiekosten voor «gratis schoolboeken», wordt dat niet geaccepteerd. Scholen waar (na hoor en wederhoor) overtredingen geconstateerd zijn, zijn er door de inspectie al op gewezen dat zij in strijd met de wet handelen. Zij krijgen de kans om de overtreding te herstellen. Als blijkt dat dit niet gebeurd is bij de hercontrole aan het begin van schooljaar 2010–2011, dan zal de inspectie handhavend optreden.
Deelt u de mening dat het een slechte zaak is dat scholen nog steeds in strijd met de wet handelen, doordat zij toelaten dat boekleveranciers werken met constructies op hun website waardoor ouders de bestelprocedure voor boeken niet kunnen afronden zonder in te moeten stemmen met de borg, vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten?
Als ouders geen «gratis schoolboeken» kunnen bestellen zonder in te stemmen met een vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten, is dat inderdaad een slechte zaak. Ik heb meermaals duidelijk gemaakt dat verzendkosten voor «gratis schoolboeken» niet zijn toegestaan. Het leveren van «gratis schoolboeken» kan natuurlijk niet afhankelijk gemaakt worden van instemming van ouders met bijdragen voor andere zaken. Zoals ook uit het antwoord op de vorige vraag blijkt, treedt de inspectie daarom op tegen overtredingen.
Voor de borg ligt dat anders, omdat hier geen sprake is van een overtreding. Het is toegestaan dat een school een borg vraagt om ervoor te zorgen dat leerlingen zorgvuldig met het eigendom van de school omgaan. Dit stond al in het plan van aanpak voor de «gratis schoolboeken» die uw Kamer in 2006 ontving (Kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 78, bijlage). Uw Kamer heeft ook tijdens de behandeling van deze wet in de Tweede Kamer zelf expliciet gevraagd om borg voor «gratis schoolboeken» mogelijk te maken om te zorgen dat kinderen netjes met de schoolboeken om gaan (Handelingen 2007–2008, nr. 59, pag. 4140–4169). Ook heeft OCW in samenwerking met alle ouderverenigingen, inclusief de VOO die u in vorige vraag aanhaalt, een brochure gemaakt waarin duidelijk staat dat een borg toegestaan is (Kamerstuk 2008–2009, 31 325, nr. 31, bijlage). Als de oudergeleding van de Medezeggenschapsraad ingestemd heeft met een borgregeling, ga ik er van uit dat deze maatregel voldoende draagvlak heeft onder de ouders van die school. Scholen zijn op grond van de wet verplicht er voor te zorgen dat de leerlingen aan het begin van het schooljaar hun schoolboeken hebben, ook als ouders bij de school kenbaar hebben gemaakt dat zij de borg niet kunnen of willen betalen. Ik verwacht van scholen dat zij een regeling treffen voor ouders die de borg niet kunnen of willen betalen en dat de school helder communiceert naar ouders over deze regeling. Als aan deze voorwaarden voldaan is dan zal ik niet optreden tegen scholen die de borg verwerkt hebben in de bestelprocedures voor «gratis schoolboeken».
Bent u bereid alle scholen die deze constructie toelaten, hierop aan te spreken en te eisen dat zij per direct alle ouders laten weten dat de ouderbijdrage wel vrijwillig is?
Op basis van de resultaten van eerder inspectieonderzoek naar de ouderbijdrage heb ik in de beleidsreactie op het Onderwijsverslag geconcludeerd dat scholen beter informatie moeten verstrekken over de ouderbijdrage. Een deel van de scholen is onvoldoende transparant over de vrijwilligheid van de ouderbijdrage en/of de mogelijkheden voor reductie of kwijtschelding ervan. Ook is niet in alle gevallen de oudergeleding van de medezeggenschapsraad om instemming met de hoogte en bestemming van de ouderbijdrage gevraagd (Vergaderjaar 2009–2010, Kamerstuk 32123-VIII, nr. 122). Zoals u weet doet de inspectie onderzoek naar de ouderbijdrage en de gratis schoolboeken en heeft daarbij overtredingen geconstateerd. Als de vrijwilligheid van de ouderbijdrage daadwerkelijk in het geding is of de schoolboeken niet gratis zijn, treedt de inspectie handhavend op.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onvrijwillig een juridische relatie ontstaat tussen ouders en boekleverancier wanneer ouders vanwege de opmaak van de website worden gedwongen in te stemmen met het betalen van ouderbijdrage, borg of verzendkosten?
Een soortgelijke Kamervraag heb ik reeds beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3148). Door de invoering van de «gratis schoolboeken» is de school nu wettelijk verplicht om het voorgeschreven lesmateriaal gratis aan de leerling ter beschikking te stellen. Deze verplichting brengt met zich mee dat nu de school primair verantwoordelijk is voor heldere afspraken over de bestelprocedure, waarbij aan de ene kant de distributeur en aan de andere kant de leerlingen/ouders betrokken zijn.
Bent u bereid alle scholen die deze constructie toelaten, hierop aan te spreken en te eisen dat zij zorgen dat de boekenleverancier per direct de website aanpast, zodat het ook mogelijk is de bestelprocedure af te ronden zonder in te stemmen met betaling van de borg, vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten?
Als de inspectie constateert dat een school de levering van «gratis schoolboeken» afhankelijk gesteld heeft van het instemmen met een vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten, zal zij de school hier op aanspreken. Voor borg ligt dit anders, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de bestelprocedures voor schoolboeken te verbieden waarin het onmogelijk is de bestelprocedure af te ronden zonder in te stemmen met betaling van de borg, vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten? Zo neen, waarom laat u de situatie voortduren, terwijl het probleem u al lange tijd bekend is?2 Zo ja, wanneer kunnen wij uw voorstellen tegemoet zien?
Het is niet nodig om de huidige bestelprocedure voor de schoolboeken te verbieden, tenzij deze de levering van «gratis schoolboeken» afhankelijk maakt van de instemming met een vrijwillige ouderbijdrage of er verzendkosten in rekening gebracht worden. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar mijn antwoord op de voorgaande vragen.
Het bericht dat een Zuid-Afrikaanse hulporganisatie mogelijk enkele tonnen Nederlands belastinggeld heeft verduisterd |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Tonnen Nederlands hulpgeld zoek in Zuid-Afrika»?1
Ja.
Is het waar dat een Zuid-Afrikaanse hulporganisatie tonnen aan Nederlands belastinggeld heeft verduisterd?
Uit een door de ambassade ingesteld onderzoek naar de financiële besteding van de middelen door The Open Learning Systems Education Trust(OLSET) is inderdaad gebleken dat er sprake is geweest van onrechtmatigheden. Het maximale bedrag dat niet kan worden verantwoord is ongeveer 7 miljoen rand (ca. 700.000 euro). Mogelijk is er sprake van fraude.
Is het waar dat u dat geld terugvordert? Zo nee, waarom niet?
Ja, om de onrechtmatig uitgegeven fondsen terug te kunnen vorderen is besloten deze zaak onder de rechter in Zuid-Afrika te brengen.
Hoe is het mogelijk dat een hulporganisatie tonnen aan Nederlands belastinggeld kan verduisteren? Waarom is er niet in een veel eerder stadium ingegrepen?
Bij de eerste vermoedens van onrechtmatigheden heeft de post ogenblikkelijk de betalingen aan de organisatie opgeschort en een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft de vermoedens bevestigd. Vervolgens is de procedure van terugvordering van onverantwoorde voorschotten via de rechter in gang gezet.
Bent u bereid, zolang er nog Nederlands belastinggeld aan ontwikkelingshulp gespendeerd wordt, de controles op de besteding van ons geld fors aan te scherpen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog zie ik geen aanleiding de controles op de besteding van OS-geld aan te scherpen. Er bestaat reeds een uitgebreid en stringent controlemechanisme ten aanzien van de besteding van ontwikkelingsgelden. Voordat financiële middelen aan een organisatie ter beschikking worden gesteld, wordt een risicoanalyse van de betreffende organisatie gemaakt. Deze risicoanalyse betreft de capaciteit van de organisatie, de meetbaarheid van de prestaties en het ermee gemoeide financiële belang. Op basis van deze risicoanalyse worden, indien nodig, mitigerende maatregelen genomen. Daarna vindt strikte monitoring plaats. Bij vermoedens van fraude worden betalingen direct stopgezet en wordt nader onderzoek uitgevoerd. Bij bewezen fraude zullen de fondsen worden teruggevorderd.
Deelt u de mening dat dit zoveelste geval van fraude met hulpgeld het morele failliet van de ontwikkelingshulpindustrie opnieuw bevestigt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet. Er zal ook bij ontwikkelingssamenwerking altijd het risico van fraude bestaan. Het gaat erom dat dit risico zoveel mogelijk wordt beperkt en dat adequaat wordt gereageerd indien zich toch een vermoeden van fraude voordoet.
Het bericht dat bij een grootschalige controle in de Utrechtse wijk Ondiep ruim 7 miljoen euro aan fraude aan het licht is gekomen op onder meer uitkeringen |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Miljoenenfraude in Utrechtse wijk»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe lang deze massale fraude in de Utrechtse wijk Ondiep al aan de gang is?
De ernst en duur van de geconstateerde fraude wordt per afzonderlijk geval vastgesteld. Het is daarom niet mogelijk om nu al een algemene uitspraak te doen over de duur van de geconstateerde fraudes. Met betrekking tot de door u veronderstelde massaliteit stel ik u op de hoogte van de volgende feiten.
Op een totaal van 2 994 huishoudens zijn op basis van een risicoanalyse 348 adressen geselecteerd voor controle (12%). Adressen waarop a priori een verhoogde kans op onregelmatigheden mocht worden verondersteld. Bij 183 adressen waren er daadwerkelijk zaken niet in orde (53%). Dat tijdens de controles juist op die adressen onregelmatigheden zijn geconstateerd, lag dus in lijn met de verwachtingen.
Op een totaal van 1 114 ondernemingen (ingeschreven bij de Kamer van koophandel) zijn 112 ondernemingen daadwerkelijk bezocht (10%). Bij 62 van de bezochte ondernemingen zijn onregelmatigheden aangetroffen (55%).
De risicoanalyse heeft geholpen om de controlecapaciteit gericht te kunnen inzetten. Maar aan deze cijfers, die betrekking hebben op een niet a-selecte steekproef, kunnen geen conclusies worden verbonden over de totale populatie huishoudens en ondernemers in de desbetreffende wijk.
Deelt u de mening dat de hardwerkende belastingbetaler nooit de dupe mag zijn van asociale fraudeplegers en dat derhalve de totale som van 7 miljoen euro en bijkomende kosten in de wijk Ondiep moet worden teruggevorderd? Zo nee, waarom niet?
Het handhavingsbeleid op het terrein van fiscale en sociale wetgeving is gericht op de bevordering van naleving van de wettelijke regels. Misbruik van sociale voorzieningen mag niet lonen. Geconstateerde overtredingen worden bestraft.
Dat is in dit onderzoek niet anders. Elk in dit onderzoek geconstateerd fraudegeval wordt door de daarvoor geëigende instantie nader onderzocht. Met toepassing van de daarvoor geldende wettelijke regels worden onterecht toegekende uitkeringen beëindigd en wordt het ten onrechte teveel betaalde teruggevorderd.
Overigens bestaat het bedrag van € 7 miljoen uit opgelegde boeten, fiscale correcties, en uit zowel terugvorderingen als besparingen op niet-toegekende en beëindigde uitkeringen. Het hierin begrepen bedrag aan terug te vorderen uitkeringen WAO, WW en WWB en huur-en zorgtoeslagen is voorlopig gesteld op € 752 826. Zoals uit het persbericht van de gemeente Utrecht blijkt, heeft de gemeente Utrecht nog twintig gevallen van mogelijke fraude met uitkeringen in onderzoek, zodat het resultaat met een op dit moment nog onbekend bedrag kan toenemen.
Deelt u de mening dat uitkeringsfraude keihard moet worden aangepakt, dat bij fraude en ten onrechte uitgekeerde bijstandsgelden het bedrag altijd moet worden teruggevorderd en het recht op een bijstandsuitkering voor het leven moet komen te vervallen? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot het standpunt ten aanzien van de aanpak van fraude met WWB-uitkeringen en het terugvorderingsbeleid van de gemeenten verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 4 december 2009 (Tweede Kamer 2009–2010, 17 050, nr. 394).
Deelt u de mening dat fraude en bedrog grote bedreigingen vormen voor de verzorgingsstaat en dat derhalve de interventieteams nog intensiever en nog meer landelijke controles moet uitvoeren dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet?
Fraude ondergraaft het draagvlak voor de sociale zekerheid, ondermijnt de belasting- en premiemoraal en verstoort het gelijke speelveld op de arbeidsmarkt. De overheid bestrijdt fraude daarom intensief. Dat gebeurt op programmatische grondslag, opdat de inzet ook op langere termijn effect sorteert.
In het Handhavingsprogramma 2007–2010 (Tweede Kamer 2005–2006, 17 050, nr. 331) zijn de verschillende maatregelen opgenomen waarmee de naleving van de betreffende wetten wordt bevorderd en fraude bestreden. Jaarlijks rapporteer ik over de bereikte resultaten in de Integrale Handhavingsrapportage aan uw Kamer (Tweede Kamer 2008–2009, 17 050, nr. 392). En nog dit jaar bied ik het nieuwe Handhavingsprogramma 2011–2014 aan (Tweede Kamer, 2009–2010, 17 050, nr. 395).
Op landelijk niveau staan de nalevingniveaus van de wetten centraal in het handhavingsbeleid. Op gemeentelijk niveau wordt onder het handhavingprogramma van rijkswege ondersteuning geboden door negen Regionale coördinatiepunten fraudebestrijding (RCF). Ik streef ernaar deze structuur de komende jaren te versterken. In het Handhavingsprogramma 2011–2014 zal ik deze en verdere maatregelen opnemen, waarbij ik ook inga op de inzet van interventieteams.
Het inzetten van een interventieteam is een van de middelen uit het lopende handhavingsprogramma, waarmee in branches en in wijken intensief en gericht wordt gecontroleerd op onregelmatigheden op fiscaal en sociaal terrein en op het terrein van de arbeidsmarkt. In welke branches en wijken interventieteams worden ingezet, wordt door de Landelijke Stuurgroep Interventieteams, onder verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op basis van risicoanalyse bepaald. Hiermee wordt beoogd om de beschikbare capaciteit van de samenwerkende overheden en hun diensten zo effectief mogelijk te benutten. In die stuurgroep participeren de Politie, Openbaar Ministerie, Arbeidsinspectie, Belastingdienst, VNG/gemeenten, UWV, SVB en SIOD. Er lopen op dit moment meerdere interventieteamprojecten in ons land, branche- alsook wijkgericht. De inzet van een interventieteam in de Utrechtse wijk Ondiep blijkt een adequate keuze: vermoedelijke fraude is opgespoord en wordt bestreden.
Wat gaat u eraan doen om dit soort grootschalige fraudes, ter bescherming en behoud van de sociale voorzieningen voor goedwillenden, in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Mogelijk wanpraktijken en of fraude bij CDM-projecten |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek dat wordt uitgevoerd naar mogelijke wanpraktijken en of fraude bij Clean Development Mechanism (CDM)-projecten die betrekking hebben op HCFC-22?12
Ja.
Bent u bereid te zijner tijd de resultaten van het onderzoek vergezeld van een kabinetsreactie aan de Kamer te doen toekomen? Wanneer mag de Kamer dit verwachten?
Ja.
De CDM Executive Board moet nog besluiten over een aanvullend onderzoek. Het is nog onduidelijk hoelang een mogelijk aanvullend onderzoek zal duren alsmede wanneer daarna de positiebepaling van de CDM Executive Board zal zijn afgerond, doch met enkele maanden moet worden gerekend.
Kunt u uiteenzetten wat de verdenking inhoudt?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief d.d. 14 juli 2010 (kamerstuk 31 793, nr. 46).
Welke projecten in welke landen zijn verdacht?
Hoewel de NGO die deze zaak aanhangig heeft gemaakt zich daarover niet expliciet heeft uitgesproken ga ik ervan uit dat alle 22 HFC projecten die onder het CDM zijn goedgekeurd zullen worden onderzocht. Deze projecten zijn gelegen in China, India, Zuid-Korea, Mexico en Argentinië
Hoeveel Nederlandse emissierechten worden betrokken uit projecten die verdacht zijn?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief d.d. 14 juli 2010 (kamerstuk 31 793, nr. 46).
Hoeveel geld heeft het kabinet (bij benadering) aan die projecten besteed en hoeveel is er nog gereserveerd?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief d.d. 14 juli 2010 (kamerstuk 31 793, nr. 46), waarin is aangegeven om welke volumes het gaat en welk deel al is geleverd en betaald. De namens VROM overeengekomen prijs is vertrouwelijke informatie die op grond van contractvoorwaarden niet openbaar mag worden gemaakt. De huidige marktprijs voor CDM projecten ligt tussen € 10 en € 12 per ton CO2-eq reductie, doch VROM heeft minder betaald.
Wilt u uiteenzetten op welke momenten mogelijk misbruik van deze CDM-projecten is gesignaleerd (door bijvoorbeeld het kunstmatig verhogen van de uitstoot om die later tegen geringe kosten maar voor veel geld te verlagen), mede gezien het feit dat al in 2005 de CDM-regels dienaangaande zijn aangepast om kennelijk opgetreden of dreigend misbruik te bemoeilijken? Welke inspanningen heeft u sinds de eerste melding van mogelijk misbruik geleverd om misbruik tegen te gaan en de eigen emissie-rechten te schonen?
Deze zaak is pas zeer recent aanhangig gemaakt via een verzoek van de NGO aan de CDM Executive Board, ingediend eind juni 2010. Tot dan toe is er vanuit gegaan dat de aanscherpingen uit 2005 afdoende zijn; het voorgestelde nadere onderzoek zal moeten uitwijzen of dat inderdaad het geval is.
Zijn er nog meer types CDM-projecten waarbij misbruik vermoed en/of onderzocht wordt? Zo ja, welke?
Nee.
Wat is het Nederlandse standpunt over de toekomst van CDM als onderdeel van internationaal klimaatbeleid en welke posities nemen andere actoren in deze discussie in?
Nederland is van oordeel dat CDM in een toekomstig klimaatregime beschikbaar moet blijven, maar voornamelijk gericht op de LDCs (Least Developed Countries) en andere niet snel-groeiende economieën, Snel-groeiende economieën zoals China en India zouden grotendeels van CDM moeten worden uitgesloten en uitgenodigd over te gaan naar een meer sectorale benadering. Dit standpunt vindt brede steun binnen de EU en ook wel daarbuiten, maar wordt vooralsnog niet gedeeld door de betrokken snel-groeiende economieën.
Was of bent u op de hoogte van fraude bij de CDM-projecten? En welke maatregelen zijn hierbij genomen of overwogen?
Het is te vroeg om te constateren of er daadwerkelijk sprake is van fraude. Eerst moet het nader onderzoek worden afgewacht.
Het innen van bestuursrechtelijke zorgpremie bij onderbewindgestelden |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de bestuursrechtelijke zorgverzekeringspremie van 130% voor grote problemen zorgt bij mensen die niet meer in staat zijn hun financiën zelf op orde te houden, zoals dementerenden?
De vraagstelling lijkt te suggereren dat de maatregelen die zijn opgenomen in de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering voor groepen mensen die niet in staat zijn hun eigen financiële belangen te behartigen, grote problemen opleveren. Uit de onderstaande beantwoording blijkt dat dit niet het geval is.
De bestuursrechtelijke premie wordt opgelegd door het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) in het kader van de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering. Deze bestuursrechtelijke premie wordt pas opgelegd nadat de verzekerde een betalingsachterstand van zes premiemaanden heeft opgebouwd. Voordat het zover is, dient een zorgverzekeraar respectievelijk na twee en vier maanden de verzekerde per brief te informeren over de achterstand, een betalingsregeling aan te bieden en te wijzen op de gevolgen wanneer de schuld verder oploopt. Daarbij wordt gewezen op de aanmelding bij het CVZ, de mogelijkheid dat de premie wordt ingehouden op het inkomen en het feit dat de bestuursrechtelijke premie hoger is. De verhoogde premie is bedoeld als prikkel om de wanbetaler aan te sporen het niet zo ver te laten komen dat de achterstand meer dan zes maanden zal bedragen en de wanbetaler te laten inzien dat het voordeliger is de nominale premie aan de zorgverzekeraar te voldoen.
Wanneer mensen niet in staat zijn zelf hun financiën op orde te houden, niet reageren op de genoemde brieven, niet ingaan op een afbetalingsregeling of een afbetalingsregeling niet nakomen, noch andere personen hen daarbij helpen, zal een zorgverzekeraar in de regel de verzekerde als wanbetaler aanmelden bij het CVZ, dat dan gehouden is een bestuursrechtelijke premie op te leggen. Mij is bekend dat in het kader van schuldhulpverlening de hogere bestuursrechtelijke premie gevolgen kan hebben voor de aflossingscapaciteit. Om deze reden wordt in het hierboven beschreven voortraject veel aandacht gegeven aan maatregelen om te voorkomen dat verzekerden een betalingsachterstand oplopen en in het bestuursrechtelijke premieregime terecht komen.
In de regelgeving is opgenomen dat wanneer de wanbetaler de schulden aan verzekeraar heeft afgelost en de zorgverzekeraar betrokkene heeft afgemeld, het CVZ de mogelijkheid heeft de opslag van 30% kwijt te schelden. De opslag dient immers geen doel meer als de wanbetaler aan zijn betalingsverplichtingen jegens de zorgverzekeraar heeft voldaan. Het verminderen van de nog openstaande schuld bij het CVZ kan daarbij helpen. Het CVZ zal niet tot invordering van het saldo van de eindafrekening (d.w.z. de nog niet betaalde bestuursrechtelijke premies) overgaan als (onder meer) tussen de wanbetaler en de zorgverzekeraar een schuldregeling tot stand is gekomen. Voorwaarde is wel dat de wanbetaler de regeling nakomt. Het is dan van groter belang dat de verzekeringnemer zijn nominaal verschuldigde zorgverzekeringspremie blijft voldoen aan de zorgverzekeraar en niet opnieuw in het bestuursrechtelijke premieregime terecht komt.
Op dit moment ontvangt het CVZ van verzekeraars voornamelijk meldingen van zogenaamde «stuwmeergevallen».1 Dit zijn wanbetalers die vaak al aanzienlijk meer schuld hebben opgebouwd dan zes maanden achterstand, waardoor ook het treffen van afbetalingsregelingen of schuldhulpverlening problematischer is. Na oktober is het stuwmeer van oude gevallen verwerkt. Voor mensen die dan problemen krijgen bij het betalen van de nominale premie is de schuldproblematiek overzichtelijker.
Kent u de casus van mevrouw B.?1 Waarom wordt een mevrouw van 76 jaar, die sinds maart van dit jaar onder bewind is gesteld, niet de kans geboden op een redelijke manier de betalingsachterstand in te lopen?
De casus was mij nog niet bekend. Uit het mij ter beschikking gestelde dossier blijkt dat betrokken verzekerde een naast familielid als zaakwaarnemer heeft gehad, die de belangen van de verzekerde -naar het zich laat aanzien- niet naar behoren heeft behartigd en ondanks de twee- en viermaandsbrieven niet is overgegaan tot betaling van de achterstallige premie of een beroep heeft gedaan op schuldhulpverlening. Op gegeven moment heeft de verzekeraar de vorderingen in handen van een deurwaarder gegeven. Deze deurwaarder heeft, aldus het dossier, meerdere keren contact gehad met de zaakwaarnemer teneinde de betaling van de schuld in der minne te regelen. Nadat door deze zaakwaarnemer een betalingsregeling niet werd nagekomen, zijn verdere incassostappen genomen.
Op 4 maart 2010 is een bewindvoerder aangesteld. De bewindvoerder heeft op 10 maart 2010 de zorgverzekeraar aangeschreven met het verzoek de invordering niet uit handen te geven. Uit het dossier blijkt dat de executoriale vonnissen dateren uit de periode 22 oktober 2008 tot en met 17 februari 2010, zodat dit verzoek niet meer kon leiden tot het beoogde resultaat. Op 30 maart 2010 heeft de zorgverzekeraar de viermaandsbrief geschreven. Op 8 mei 2010 heeft verzekeraar de verzekerde aangemeld bij het CVZ. De bestuursrechtelijke premie werd aldus verschuldigd met ingang van de maand juni.
Bij navraag bij de zorgverzekeraar is gebleken dat de verzekeraar, naar aanleiding van een klacht van de bewindvoerder d.d. 22 juni 2010 over de gang van zaken, de verzekerde per 1 juni 2010 bij het CVZ heeft afgemeld. Dit betekent dat de bewindvoerder betaling van de nominale premie aan de zorgverzekeraar kan hervatten. Omdat de afmelding met terugwerkende kracht is gedaan, is er achteraf geen bestuursrechtelijke premie verschuldigd. Het CVZ zal de op het AOW-pensioen ingehouden 100%-premie alsnog restitueren en de incasso van de resterende 30% zal worden stopgezet.
Deelt u de mening dat ten aanzien van iemand die onder bewind is gesteld zo goed als gegarandeerd is dat de premie door de bewindvoerder wordt afgedragen? Welk doel dient dan nog de verhoogde premie van 130%, waarmee niets wordt afgelost? Is de wet zo bedoeld dat mensen deze verhoogde premie ternauwernood op kunnen brengen, en aan aflossen al helemaal niet meer toekomen?
Als op grond van artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek een bewindvoerder is aangesteld, kan er in beginsel van worden uitgegaan dat deze ervoor zorgt dat de door de onderbewindgestelde verschuldigde premies worden voldaan. Het is immers één van de hoofdtaken van de bewindvoerder om het vermogen van de onderbewindgestelde te beheren en schulden te voldoen. Gelet hierop veronderstel ik dat een bewindvoerder zal reageren op brieven van de zorgverzekeraar teneinde te voorkomen dat de premieschuld verder oploopt en dat de verzekerde wordt aangemeld bij het CVZ.
Vindt u het terecht dat ook dementerenden deze «boete» van 30% kostenopslag moeten betalen voor een opgelopen betalingsachterstand, die in het geval van dementerenden nauwelijks kwalijk kan worden genomen? Deelt u de mening dat met onderbewindgestelden anders zou moeten worden omgegaan? Welke maatregelen gaat u nemen om dat te bewerkstelligen?
Iemand die niet in staat is de eigen financiële huishouding te voeren (zoals een dementerende), zal in de regel een zaakwaarnemer hebben die zorgt voor het beheer van de financiën en die er ook voor zorgt dat premienota’s van een zorgverzekeraar betaald worden. Ook kan deze zaakwaarnemer dan in voorkomende gevallen een afbetalingsregeling met de zorgverzekeraar afspreken. Als de bewindvoerder het financiële beheer van een onderbewindgestelde op adequate wijze behartigt zal het toepassen van een opslag in de praktijk niet voorkomen. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een aparte behandeling van onderbewindgestelden.
Hoe beoordeelt u deze gang van zaken en de gevolgde werkwijze? Waarom kunnen in een dergelijk geval alle partijen (de zorgverzekeraar, het College voor zorgverzekeringen (CVZ), de gerechtsdeurwaarder, de SVW) allemaal naar elkaar wijzen, zonder dat er een instantie de verantwoordelijkheid neemt om deze onrechtvaardigheid uit de wereld te helpen, en een redelijk aanbod te doen de door dementie ontstane betalingsachterstand in te lopen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom de zorgverzekeraar, ondanks een verzoek van de bewindvoerder, niet bereid bleek te overleggen over een oplossing maar de vordering uit handen heeft gegeven aan de deurwaarder?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gerechtsdeurwaarder de totale premieachterstand in 8 porties heeft opgeknipt, en daarmee 8 keer de proceskosten probeert te innen, zodat niet de betalingsachterstand van € 2024,50 maar een totale som van € 4750,36 betaald moet worden? Welke maatregelen gaat u nemen tegen dergelijke praktijken of specifiek tegen deze gerechtsdeurwaarder?
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft mij meegedeeld dat haar niet is gebleken dat de totale premieachterstand is opgeknipt, doch dat er, al dan niet op verzoek van de zorgverzekeraar, herhaaldelijk een gerechtelijke procedure is opgestart voor de achtereenvolgens opeisbare premieachterstanden. De KBvG heeft het betreffende gerechtsdeurwaarderskantoor bericht dat zij in verband met dit geval een klacht bij de tuchtrechter zal indienen tegen het kantoor wegens het niet handelen zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. Voor wat betreft de door mij te nemen maatregelen verwijs ik naar vraag 8.
Is het opknippen van vorderingen om meer buitengerechtelijke incassokosten te kunnen innen toegestaan? Zo ja, bent u bereid hieraan een einde te maken en daarmee uitvoering te geven aan het voorstel van de SP dat rekeningen juist zoveel mogelijk moeten worden samengevoegd om onnodige kostenopslag te voorkomen?2 Zo niet, waarom niet?
Op zichzelf is het geoorloofd om herhaaldelijk gerechtelijke procedures te starten voor het innen van verschillende vorderingen, zij het dat onder omstandigheden geoordeeld zou kunnen worden dat sprake is van misbruik van recht. Dat oordeel is echter aan de rechter voorbehouden.
In juni van dit jaar is bij uw Kamer het wetvoorstel ingediend tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het normeren van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte3. Op dit moment volgt uit de wet dat buitengerechtelijke incassokosten «redelijk» moeten zijn. Op basis van het wetsvoorstel zal bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald welk bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten maximaal aan een schuldenaar in rekening mag worden gebracht. Deze regeling zal ook voorschriften bevatten voor het geval een schuldeiser meerdere vorderingen op een schuldenaar heeft. Het uitgangspunt is dan dat de vergoeding voor de incassokosten wordt berekend aan de hand van het totaal aan verschuldigde bedragen.