Het preferentiebeleid van zorgverzekeraar UVIT |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het nieuwe preferentiebeleid van UVIT inzake biologische geneesmiddelen (biologicals) en geneesmiddelen, soortgelijk aan biologische geneesmiddelen (biosimilars) waarbij erytropoietine (epo), het groeihormoon (somatropine) en granulocyt- koloniestimulerende factor (filgrastrim) per 1 juli 2010 onder het preferentiebeleid worden gebracht?1
Voor biologische geneesmiddelen kan preferentiebeleid worden gevoerd2. UVIT heeft voorlopig afgezien van het invoeren van preferentiebeleid voor biologische geneesmiddelen. De aankondiging daarvan leidde tot enige onrust en discussies en tot het aanzeggen van juridische procedures. Daarbij zijn ook vragen van inhoudelijke aard opgeworpen. UVIT heeft in verband hiermee het College voor zorgverzekeringen (CVZ) gevraagd om een standpunt of en zo ja hoe, de huidige wettelijke regeling van de Zorgverzekeringswet toelaat dat een zorgverzekeraar preferentiebeleid voert ten aanzien van biologische geneesmiddelen. Ik juich het toe dat UVIT via het verzoek aan het CVZ meer duidelijkheid wil verkrijgen over het voeren van preferentiebeleid voor biologische geneesmiddelen.
Is het waar dat biosimilars niet identiek zijn aan biologicals, niet dezelfde werkzame stof bevatten, en er daarom geen sprake is van volledig gelijkwaardige indentieke geneesmiddelen in het kader van de Geneesmiddelenwet? Zo nee, kunt u dit motiveren?
Ja, Dit komt door het gebruik van levende (genetisch gemodificeerde) cellen of organismen. Hierdoor zijn verschillende productie-«batches» van een biologisch geneesmiddel van één fabrikant ook niet volledig identiek. Er is echter wel sprake van volledig gelijkwaardige geneesmiddelen.
Wat zijn de risico’s van een dergelijk preferentiebeleid met betrekking tot de werkzaamheid voor en de veiligheid van patiënten, gezien de rapportage van het Europese geneesmiddelen agentschap EMA waarbij melding wordt gemaakt van het stoppen van een trial vanwege een ernstige bijwerking (pure red cell anaemia, prca) van een biosimilar van erytropoietine?2
De regelgeving stelt eisen aan de uitwisselbaarheid van biosimilars en referentie-producten. Een product is uitwisselbaar als er sprake is van bewezen gelijke werkzaamheid en bijwerkingenprofielen. De (Europese) regelgeving maakt verschillen tussen biosimilars mogelijk. De richtlijnen zijn echter zo ontworpen dat deze verschillen niet leiden tot klinisch relevante afwijkingen in veiligheid en werkzaamheid voor patiënten op groepsniveau maar kunnen voor de individuele patiënt wel een verschil maken. Omdat de werkzaamheid en de veiligheid van biosimilars zijn gewaarborgd is er geen enkele reden om op basis van deze aspecten terughoudendheid te zijn bij het inzetten van biosimilars. Het is echter niet zo dat alle biosimilars op individueel patiëntenniveau gesubstitueerd kunnen worden door de apotheker zonder tussenkomst van een arts.
Acht u het geoorloofd dat UVIT, wanneer leveranciers producten leveren die gebruikt worden voor verschillende indicatiegebieden, zich niet houdt aan de indicatiegebieden maar de «feitelijke toepasbaarheid» bepalend acht? Vindt u niet dat bij substitutie alleen gesubstitueerd mag worden als het betreffende middel voor die indicatie en toedieningsvorm is geregistreerd?
Artsen moeten zich houden aan de geregistreerde indicaties van het geneesmiddel dat zij voorschrijven. In het belang van de patiënt kan daar van worden afgeweken. Dit zogenaamde «off-label voorschrijven» mag alleen als het is beschreven in richtlijnen van de beroepsgroep. Wanneer richtlijnen nog in ontwikkeling zijn, is overleg tussen arts en apotheker noodzakelijk. Zorgverzekeraars hebben hierbij geen zelfstandige rol.
Negeert UVIT niet uw standpunt ten aanzien van substitutie van groeihormonen waarbij u stelt dat dit alleen maar mag na goedkeuring van de behandelend arts?3
Nee. Zo heeft UVIT bij de voorbereiding van het preferentiebeleid voor biologische geneesmiddelen al publiekelijk het volgende aangegeven: «Voor zover behandeling met het door de zorgverzekeraar aangewezen geneesmiddel voor de verzekerde medisch niet verantwoord is, bestaat aanspraak op andere bij ministeriële regeling (GVS) aangewezen geneesmiddelen. Bij patiënten die reeds vóór 1 juli 2010 (of 1 augustus) de betreffende geneesmiddelen in enigerlei vorm gebruiken, kan de voorschrijver op het recept aangeven of continuering van het op 1 juli 2010 (of 1 augustus) gebruikte preparaat medisch noodzakelijk is. Hij kan dat doen door op het recept de woorden «medische noodzaak» te zetten. Indien de voorschrijver dit achterwege laat, heeft de verzekerde slechts aanspraak op het door de zorgverzekeraar aangewezen geneesmiddel. In het bijzonder voor de betreffende geneesmiddelen vragen wij hiervoor uw aandacht «.
Overigens zal preferentiebeleid voor biologische geneesmiddelen dat slechts is gericht op nieuwe patiënten eventuele substitutievraagstukken ondervangen.
Wat is het oordeel van het College Beoordeling Geneesmiddelen en de Inspectie voor de Gezondheidszorg over het preferentiebeleid van UVIT in deze?
Het CVZ zal bij zijn reactie op de vraag van UVIT het oordeel van het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) en dat van de Inspectie voor de Gezondheidszorg betrekken. Het CBG heeft eerder aangegeven dat de werkzaam-heid en de veiligheid van biosimilars zijn gewaarborgd en dat er daarom geen reden is om terughoudend te zijn bij het inzetten van biosimilars (zie antwoord4.
Acht u een dergelijke handelwijze niet in strijd met de wet, omdat alleen indentieke geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof mogen worden gesubstitueerd?45 Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee. Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat UVIT bij het preferentiebeleid geen rekening houdt met aanvullende diensten door de aanbieder, zoals thuisinjectie?6 Worden patiënten hierdoor niet benadeeld? Zo nee, waarom niet?
De aanspraak op een geneesmiddel (de vergoeding van de kosten daarvan) gaat uit van de inkoopkosten van het middel en niet ook van de door de aanbieder geleverde aanvullende diensten. Biologische geneesmiddelen zijn vaak dure medisch specialistische middelen, die op grond van hun handelsregistratie uitsluitend onder verantwoordelijkheid van medisch specialisten mogen worden toegepast. De aanvullende diensten zijn dan ook diensten waar de behandelend specialist in het kader van de door hem te verlenen zorg verantwoordelijk voor is en die in dat kader worden vergoed. Het is overigens zeer wel mogelijk dat een nieuwe, preferente, leverancier vergelijkbare diensten gaat leveren.
Vindt u niet dat het preferentiebeleid van UVIT doorslaat, en dat gestreefd moet worden naar een uniform preferentiebeleid voor alle zorgverzekeraars, waarbij het belang van de patiënt (veiligheid, niet steeds wisselen van medicatie) uitgangspunt is? Zo nee, waarom niet?
Het preferentiebeleid van zorgverzekeraars slaat niet door en beperkt de uitgaven voor geneesmiddelen en de stijging van de ziektekostenpremies fors. Er zijn wel nadelen zoals de administratieve lasten voor apothekers. Zorgverzekeraars zullen hier meer oog voor moeten krijgen. Inmiddels wijzen zorgverzekeraars al steeds meer de preferente geneesmiddelen per kalenderjaar aan en geven zij preferente leveranciers meer tijd voordat de preferente periode ingaat. Zonodig wijzen zorgverzekeraars extra preferente geneesmiddelen aan of vergoeden zij niet-preferente middelen en informeren zij apotheekhoudenden steeds meer vooraf hoe te handelen bij het tijdelijk niet beschikbaar zijn van preferente geneesmiddelen. Voor een aantal geneesmiddelen met een structureel lagere prijs voeren zij geen preferentiebeleid meer. Verder blijkt dat bij het opnieuw aanwijzen van preferente middelen vaak dezelfde geneesmiddelen weer preferent worden, zodat de patiënt niet hoeft te wisselen. Daarnaast hanteren generieke fabrikanten soms al uit zich zelf lagere prijzen waardoor er geen preferentiebeleid nodig is. Het voeren van gezamenlijk preferentiebeleid is op grond van de (Europese) mededingingsbepalingen niet mogelijk, omdat daaraan negatieve gevolgen voor de concurrentie zijn verbonden.
Welke zorgverzekeraars in Nederland voeren inmiddels een preferentiebeleid uit waarbij «onder couvert» wordt aanbesteed?
Voor zover mij bekend vooralsnog alleen UVIT.
Is inmiddels al duidelijk op welke wijze UVIT en of andere zorgverzekeraars de behaalde voordelen van haar preferentiebeleid aan de individuele verzekerde terugsluizen?7
Mijn ambtsvoorganger heeft de Kamer laten weten dat UVIT een belangrijk deel van de voordelen aan de verzekerde teruggeeft door de preferente middelen niet ten laste van het eigen risico te brengen (zie ook het persbericht van UVIT van 8 oktober 2009). Het resterend bedrag komt via het financiële resultaat van UVIT terecht in de berekening van de premie voor de komende jaren.
Is het niet wenselijk dat het onder-couvert-systeem om redenen van transparantie wordt beëindigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Nee. Transparantie is geen doel op zich. Het beëindigen van het preferentiebeleid onder couvert zou de gunstige effecten daarvan voor de patiënten en de concurrentieverhoudingen tussen zorgverzekeraars te niet doen.
Het voornemen van de provincie Noord-Brabant om de subsidie aan Cubiss, de provinciale service organisatie, stop te zetten |
|
Hans van Leeuwen (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de provincie Brabant voornemens is de subsidie aan Cubiss, de provinciale service organisatie, per 2015 stop te zetten?
Ja.
Deelt u de mening dat indien de subsidie wordt gestopt, het stelsel van openbare bibliotheken als geheel in gevaar komt omdat het Nederlandse openbare bibliotheekwerk gefinancierd wordt door de drie overheidslagen, gemeenten, provincies en Rijk? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse bibliotheekstelsel werken de verschillende bestuurlijke niveaus (lokaal, provinciaal, landelijk) in een netwerk met elkaar samen. Deze structuur heeft zijn basis in de bibliotheekbepalingen van de Wet op het specifiek cultuurbeleid. Ook het Bibliotheekcharter 2010–2012 volgt dit principe. Indien lacunes ontstaan in – een deel van – het netwerk, dan heeft dit consequenties voor het stelsel als geheel.
Hoe verhoudt zich het eventuele stopzetten van provinciale subsidie tot de door u gedane uitlating; «de provinciale laag is natuurlijk geen op zichzelf staande laag, maar hoort complementair te zijn aan wat er lokaal gebeurt»?1
Zie het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze gaat er naar uw mening in de toekomst uitvoering gegeven worden aan de Wet op het Specifiek Cultuurbeleid, waarin is vastgelegd dat provincies de verantwoordelijkheid dragen voor de netwerktaken in het bibliotheekstelsel?
De huidige bibliotheekbepalingen in de Wet op het specifiek cultuurbeleid (de artikelen 11a en 11b) dateren van begin jaren ’90. Sindsdien is de maatschappelijke en technologische context van het bibliotheekwerk ingrijpend gewijzigd. De drie overheden betrokken bij het bibliotheekbeleid hebben tegen deze achtergronden op 17 december 2009 een Bibliotheekcharter ondertekend. Het Bibliotheekcharter geeft een actuele invulling van de taken genoemd in de Wet op het specifiek cultuurbeleid. Belangrijke onderwerpen daarbij zijn: de opbouw, verantwoordelijkheidsverdeling en implementatie van de digitale bibliotheek, het collectiebeleid (de Collectie NL) en certificering van bibliotheekorganisaties. Het charter heeft de periode 2010-2012 als looptijd. De drie overheden hebben afgesproken de uitvoering van de afspraken in het charter te monitoren en de resultaten halverwege het jaar 2011 te evalueren. Langs deze weg geven Rijk, provincies en gemeenten uitvoering aan de taken genoemd in de Wet op het specifiek cultuurbeleid.
Deelt u de mening dat indien de provincie Noord-Brabant besluit de subsidie aan Cubiss stop te zetten, de provincie zich onttrekt aan haar wettelijke verplichting? Zo nee, waarom niet?
De Wet op het specifiek cultuurbeleid gaat uit van een verdeling van verantwoordelijkheden tussen de drie overheden. Gezien de decentrale structuur van het bibliotheekbeleid hebben de overheden een aanzienlijke mate van vrijheid in de wijze waarop zij aan deze verantwoordelijkheid invulling geven. Het geheel beëindigen van de provinciale taken acht ik echter strijdig met de strekking van de eerder genoemde artikelen van de wet en strijdig met inhoud van recente afspraken tussen de overheden, zoals neergelegd in het Bibliotheekcharter.
Deelt u de mening dat het eventuele wegvallen van voorzieningen de ontwikkeling van de digitale bibliotheek blokkeert?
Zie het antwoord op vraag 7.
Is het waar dat bij het wegvallen van voorzieningen, zoals de digitale bibliotheek en het schoolmediatheekwerk, het voor de provincie Noord-Brabant betekent dat Brabantse bibliotheken de aansluiting op het landelijk netwerk, de voorzieningen daarin en de landelijke innovatiegelden gaan missen? Zo nee, waarom niet?
Voor de opbouw van de landelijke digitale bibliotheek is het noodzakelijk dat alle betrokken partijen hun aandeel leveren. De taakverdeling tussen de partijen is beschreven in het Bibliotheekcharter. Voor het provinciale niveau betreft dit het verlenen van ICT-diensten en het ondersteunen van de implementatie van de digitale bibliotheek bij lokale bibliotheekorganisaties. Indien de provinciale ICT-diensten in Noord-Brabant zouden wegvallen, bemoeilijkt dit in sterke mate de opbouw van de landelijke digitale bibliotheek en de aansluiting van de Brabantse bibliotheken daarop. Ik heb in het kader van het innovatieprogramma 2010 een bedrag van € 2 mln. gereserveerd voor de lokale en provinciale implementatie van de digitale bibliotheek. Een eventueel besluit van de provincie Noord-Brabant tot beëindiging van de subsidiëring van Cubiss kan aanleiding zijn mijn voorgenomen bijdrage voor de provinciale implementatie in Noord-Brabant te heroverwegen. In dit verband is het volgende relevant. Op 11 juni 2010 hebben provinciale staten van Noord-Brabant besloten over het pakket aan bezuinigingsvoorstellen, waar ook het voorstel ten aanzien van Cubiss deel van uitmaakt. Bij die gelegenheid is een amendement aangenomen met als strekking dat de subsidiekorting op Cubiss voorlopig in ieder geval 15% – en dus geen 100% – bedraagt. Tevens zal het college van gedeputeerde staten op basis van dit amendement een plan opstellen over de wijze waarop de maatschappelijke effecten van de netwerktaken van Cubiss gegarandeerd kunnen blijven.
Op welke wijze gaat u bevorderen dat provincies en gemeenten de Wet op Specifiek Cultuurbeleid ook in de toekomst blijven uitvoeren? Wat zijn de sancties wanneer gemeenten en/of provincies zich niet houden aan de Wet op Specifiek Cultuurbeleid?
De Wet op het specifiek cultuurbeleid kent geen sancties voor de situatie waarin in afwijking van of in strijd met de bepalingen met deze wet wordt gehandeld. Wel hebben de drie overheden zeer recent nog in het Bibliotheekcharter een aantal afspraken gemaakt over gezamenlijke doelen in het bibliotheekbeleid en de rolverdeling daarbij. De evaluatiebepaling in het charter geeft de mogelijkheid partijen aan te spreken op het niet nakomen van deze afspraken. Ik vertrouw er op dat de overheden deze afspraken zullen uitvoeren. Daarnaast voer ik periodiek bestuurlijk overleg met de andere overheden over het cultuurdomein. Indien daar aanleiding toe is, kan dit onderwerp voor een bestuurlijk overleg worden geagendeerd.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk te komen met een bibliotheekwet, waarin de zorgplicht van de overheid voor het openbare bibliotheekwerk wettelijk wordt verankerd? Zo nee, waarom niet?
In het Bibliotheekcharter is afgesproken dat gedurende de looptijd van het charter een aanpassing van de Wet op het specifiek cultuurbeleid zal worden voorbereid. Daarin worden onder meer de functies van het bibliotheeknetwerk en het leenverkeer opnieuw gedefinieerd. Planning is dat deze aanpassingen in werking treden na afloop van het charter, dat wil zeggen per 1 januari 2013. De inhoud van het wetsvoorstel is uiteraard onderwerp van overleg met het parlement.
De situatie van een boorplatform in de Noordzee |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boorplatform in Noordzee staat op springen»?1
Ja. Overigens betreft het geen platform op de Noordzee maar een productieplatform in de Noorse wateren van de Noordoost Atlantische Oceaan, ongeveer 170 kilometer ten noordwesten van de Noorse kustplaats Bergen. Mijnbouwactiviteiten (offshore) in de Nederlandse zone van de Noordzee vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken.
Via de Nederlandse Ambassade te Oslo en het Nederlandse Staatstoezicht op de Mijnen zijn de vragen voorgelegd aan de betreffende Noorse instanties.
Kent u het rapport van de Noorse regering waarin gezegd zou worden dat de bron «op springen staat»? Zo ja, bent u bereid het rapport aan de Kamer ter inzage te geven? Zo nee, bent u bereid dat rapport op te vragen?
Nee, de Noorse instanties hebben mij laten weten dat er op dit moment geen officieel rapport van de Noorse overheid over de situatie bestaat. Zij hebben wel aangegeven dat de verantwoordelijke oliemaatschappij Statoil een onderzoeksrapport zal maken en dat de resultaten daarvan door Norwegian Petroleum Safety Authority (PSA) openbaar zullen worden gemaakt op www.ptil.no. Doorgaans vergt de uitvoering van een dergelijk onderzoek enige maanden. Ik ben bereid het onderzoeksrapport toe te zenden op het moment dat het er is.
Is het waar dat het boorplatform al voor de derde maal in vijf maanden problemen kent? Zo ja, bent u bereid de Noorse regering aan te spreken op de risico’s die daaruit voort kunnen vloeien voor de flora en fauna in de Noordzee?
Ja, tijdens het boren zijn er drie incidenten geweest. Het gaat om incidenten van boortechnische aard. Bij elke boring worden veiligheidsmaatregelen getroffen om boortechnische problemen op te vangen. De PSA heeft mij gemeld de situatie als ernstig, maar stabiel te beoordelen.
Ik zie geen reden om de Noorse autoriteiten aan te spreken op mogelijke risico’s voor flora en fauna in de Noordzee. De Noorse overheid is zich voldoende bewust van de risico’s. Zie de antwoorden op vraag 5.
Is het waar dat het boorplatform op dit moment ontruimd is? Kunt u aangeven wie in een dergelijke situatie toezicht houdt op de stabiliteit van platform en bron?
Nee, het platform is niet ontruimd, slechts het personeel dat niet strikt nodig is voor de uitvoering van werkzaamheden is van het platform gehaald. Het resterende personeel (129 personen) heeft de boring gestabiliseerd en observeert of de maatregelen afdoende zijn. De oliemaatschappij Statoil is verantwoordelijk voor de uitvoering van de werkzaamheden. De Noorse overheid (PSA) ziet erop toe dat Statoil zich aan de regels houdt.
Bestaat er een calamiteitenplan voor het geval zich een soortgelijke olielekkage voordoet als op dit moment het geval is in de Golf van Mexico? Zo ja, kunt u inzage geven in dit calamiteitenplan? Zo nee, waarom niet?
Ja, in Nederland is dat het Rampenplan voor de Noordzee. Het plan is ter inzage op de website Noordzeeloket (www.noordzeeloket.nl) en voorziet in de aanpak van de bestrijding van de gevolgen van een olieramp op het Nederlandse deel van de Noordzee. Ook in Noorwegen zijn conform wettelijke regelingen («Regulations relating tot conduct of activities in the petroleum activities») operators verplicht een rampenplan te overleggen. De PSA houdt daar toezicht op. Daarnaast is er ook nog het BONN-agreement tussen verschillende staten en de OCES (Operators Co-operative Emergency Services) tussen oliemaatschappijen die beide tot doel hebben het verlenen van onderlinge bijstand in het geval van een dreigende of daadwerkelijke calamiteit.op de Noordzee. In deze verwijs ik tevens naar de antwoorden op de vragen van het lid Van der Ham (D66) over de olieramp in de Golf van Mexico en de mogelijke risico’s verbonden met de oliewinning op de Noordzee (ingezonden 17 mei 2010).
Het artikel "Belastingdienst nekt transportsector" |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Belastingdienst nekt transportsector»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke problemen bij u bekend zijn en welke acties zijn ondernomen om een oplossing voor deze problemen te vinden?
Het nieuwe proces voor indienen van verzoeken door Nederlandse ondernemers voor teruggaaf van BTW die is betaald in andere EU-lidstaten is sinds begin 2010 operationeel. Hiermee wordt bereikt dat ondernemers het verzoek om BTW-teruggaaf voortaan langs elektronische weg kunnen indienen via de belastingdienst van het land waar de ondernemer is gevestigd. Het belang van BTW-teruggaaf voor het Nederlandse bedrijfsleven is evident, zeker waar het gaat om de transportsector. Transportbedrijven maken immers relatief veel kosten waarvoor dit separate proces van BTW-teruggaaf van toepassing is.
Zoals eerder aan de Tweede Kamer is gemeld, is de portaalsite voor verzoeken van Nederlandse ondernemers per 18 januari jl. daadwerkelijk opengesteld. Het is mij bekend dat sinds het openstellen van de portaalsite sprake is geweest van onvolkomenheden in de ondersteunende (EU-)systemen. Zo kwam het nog wel eens voor dat ondernemers en intermediairs bij het gebruik van de portaalsite een verstoring ondervonden bij het invoegen van een digitaal bestand met gescande facturen, dat door andere EU-lidstaten verplicht is gesteld.
In de afgelopen maanden zijn door de Belastingdienst evenwel stelselmatig verbeteringen in de portaalsite aangebracht. Voor de ondersteunende systemen aan Nederlandse zijde is nog steeds sprake van een continue releaseplanning waarin de systemen verder worden verbeterd en geconstateerde knelpunten worden verholpen. Met een nieuwe release van het ondersteunende systeem VAT refund core asset (VRCA) per eind mei jl. zijn de laatste majeure verstoringen verholpen. Inmiddels zijn ook de nodige verzoeken van ondernemers en intermediairs ontvangen (circa 8.000 in totaal), waarvan het overgrote deel is doorgestuurd naar de lidstaat van teruggaaf.
Door goede samenwerking tussen lidstaten en Europese Commissie zijn afspraken gemaakt over de te gebruiken gegevensspecificaties binnen de EU. Desalniettemin zijn problemen gebleken met de technische acceptatie van verzoeken door het EU-netwerk en de systemen van andere lidstaten.
Dat is ook niet verwonderlijk gelet op de ingrijpende aard van de onderhavige proceswijziging. De EU-regelgeving bevat een groot aantal specificaties met betrekking tot de aan te leveren gegevens en biedt tevens de mogelijkheid van individuele preferenties voor lidstaten inzake de diepgang van deze gegevens. De verwijzing in het Telegraafartikel naar de EU-regelgeving is op dit punt terecht. De knelpunten in de EU-specificaties zijn inmiddels door de Europese Commissie geïnventariseerd en de noodzakelijke wijzigingen in EU-verband afgestemd.
De huidige stand van zaken is dat verzoeken conform de EU-regelgeving nu onverwijld door de Nederlandse Belastingdienst kunnen worden doorgezonden. Daarna is het aan de lidstaat van teruggaaf om het verzoek inhoudelijk te beoordelen en daarover met de indiener van het verzoek te communiceren, zowel bij positieve als negatieve beoordeling.
Aan de Nederlandse zijde worden thans gerichte acties uitgevoerd om verzoeken die om technische redenen nog niet doorgezonden konden worden, alsnog af te handelen. Dit betreft evenwel een relatief kleine groep; naar de huidige schatting betreft het circa 500 verzoeken. De ondernemers of intermediairs die deze verzoeken hebben ingediend worden de komende weken actief benaderd. Indien blijkt dat ondernemingen hierdoor schade ondervinden, staat daarvoor via het reguliere kanaal de mogelijkheid van schadevergoeding open. Ook kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen die in 2009 in het kader van het crisispakket zijn genomen.
Op EU-niveau tenslotte is door de Europese Commissie in een recent overleg aan alle EU-lidstaten dringend verzocht om prioriteit te geven aan spoedige afdoening van verzoeken om BTW-teruggaaf en een praktische handelswijze hierbij te hanteren. Nederland heeft deze oproep van harte ondersteund. Hierbij moet evenwel bedacht worden dat een lidstaat op basis van de EU-regelgeving de ruimte heeft om binnen een periode van vier maanden na technisch correcte ontvangst van een verzoek een besluit over teruggaaf te nemen zonder dat sanctionering plaatsvindt. Pas indien een dergelijk besluit na vier maanden wordt genomen, is de lidstaat rente verschuldigd.
Is het u bekend dat brancheorganisaties als sinds het begin van dit jaar klagen bij de Belastingdienst over de problemen met de teruggave en dat de Belastingdienst tot op heden er nog niet in is geslaagd een oplossing te vinden voor deze softwareproblemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeker in economisch zware tijden onacceptabel is dat talloze Nederlandse transportbedrijven door ict-problemen bij de Belastingdienst in grote financiële nood raken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat de Belastingdienst op korte termijn de softwareproblemen weet op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, kunt u aangeven welke stappen u gaat nemen om te zorgen dat de Nederlandse transportbedrijven op korte termijn het geld ontvangen waar zij recht op hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Vervolging van homo's in Malawi |
|
Han ten Broeke (VVD), Atzo Nicolaï (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «14 jaar cel voor homopaar Malawi»?1 en het bericht «Malawi jaagt op prominente homo’s»?2
Gaarne verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 1 t/m 3 van het Kamerlid Van der Ham (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2637).
Constateert u ook dat Malawi meerderjarige ingezetenen vervolgt op basis van hun seksuele geaardheid?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de regering en de EU zich dit jaar in contacten met Malawi reeds uitgesproken tegen vervolging in dit land op basis van seksuele geaardheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben deze mensenrechtenschendingen gevolgen voor de ontwikkelingsrelatie tussen Nederland en Malawi? En voor de ontwikkelingsrelatie tussen de EU en Malawi? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderhoudt geen bilaterale hulprelatie met Malawi. Tot op heden hebben de EU-lidstaten die steun geven aan Malawi, waaronder het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Ierland, hun hulpbeleid bepaald aan de hand van macro-economisch en armoedebeleid. De EU-lidstaten in Malawi zullen de rechten van seksuele minderheden wel bespreken in de artikel 8 dialoog tussen de overheid van Malawi en de EU. De veroordeling van het homostel heeft vooralsnog geen consequenties voor de hulp van de Europese Commissie aan Malawi. De Europese ambassadeurs hebben de zaak wel openlijk veroordeeld en ook de EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft namens de EU haar afkeuring uitgesproken.
Spreken ontwikkelingsprojecten in Malawi zich uit tegen intolerantie? Wordt hierbij aandacht besteed aan de positie van homoseksuelen? Zo nee, waarom niet?
De NGO’s die actief zijn in Malawi houden zich voornamelijk bezig met armoedebestrijding en bewustwordingsactiviteiten. De organisatie Centre for Development of People (CEDEP) opgericht in 2006, zet zich wel in voor de preventie van HIV/AIDS bij kwetsbare groepen (gevangenen, prostituees en homoseksuelen). CEDEP heeft getracht het homostel zoveel mogelijk juridisch bij te staan.
De bedreigde getuige in Culemborg |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Molukse vrouw bedreigd na verklaring Culemborg»?1
Op 28 april 2010 is geconstateerd dat er pamfletten met een portretfoto van een getuige in de wijk Terweijde werden verspreid. Achter het pamflet was een kopie bevestigd van de verklaring die de getuige had afgelegd bij de politie, naar aanleiding van de gebeurtenissen in de wijk Terweijde. Ik vind het vanzelfsprekend onaanvaardbaar dat een getuige op deze manier vrees wordt aangejaagd.
Hoe kan het gebeuren dat een volledige politieverklaring, afgelegd over de rellen in Culemborg, grootschalig huis aan huis en per email is verspreid? Is dit toegestaan? Zo nee, hoe wordt hier tegen opgetreden?
Door het Openbaar Ministerie (OM) is naar aanleiding van de gang van zaken een strafrechtelijk onderzoek ingesteld in verband met overtreding van de artikelen 261 en/of 262 van het Wetboek van Strafrecht (smaadschrift en/of laster). Aan de hand van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek zullen de mogelijkheden voor strafvervolging worden bezien. De resultaten van het onderzoek dienen te worden afgewacht.
Waarom is hierbij niet van de mogelijkheden gebruik gemaakt om de getuigeverklaring anoniem af te leggen en de identiteit van de getuige anoniem te houden? Onder welke voorwaarden is dit toegestaan?
In beginsel worden getuigenverklaringen op naam afgelegd. Voor een beschrijving van de voorwaarden waaronder het mogelijk is een getuigenverklaring anoniem af te leggen verwijs ik u naar de brief die ik op 25 februari 2010 samen met mijn toenmalige ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009-2010, 28684, nr. 266). Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat er in deze zaak op voorhand geen aanleiding was om aan een (beperkte) afscherming van de identiteit van de getuige te denken.
Welke sancties gelden er voor degenen die de verklaringen openbaar hebben gemaakt? Worden de personen die de bedreigingen hebben geuit opgespoord?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kan in de toekomst voorkomen worden dat volledige politieverklaringen op straat komen te liggen? Welke maatregelen gaat u hiertoe nemen?
Er zijn diverse wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de verstrekking van informatie uit een strafdossier. Deze voorschriften regelen aan wie en onder welke voorwaarden de kennisneming van processtukken kan worden toegestaan. Voor de verdachte geldt in beginsel een ruime bevoegdheid tot kennisneming; uitsluitend in het belang van het onderzoek kan hem tijdelijk de kennisneming van bepaalde stukken worden onthouden. Voor de manier waarop de advocaat van een verdachte dient om te gaan met stukken uit het strafdossier, is met name regel 10 van Gedragsregels 1992 van de Nederlandse Orde van Advocaten relevant. Daaruit volgt bijvoorbeeld dat een advocaat pas na een evenwichtige belangenafweging mag beslissen tot informatieverstrekking aan derden en dat hij hierbij terughoudendheid en uiterste zorgvuldigheid dient te betrachten. Verder ligt er een wetsvoorstel bij de Raad van State ter advisering waarin onder meer wordt geregeld dat de verstrekking van afschriften van processtukken aan de verdediging kan worden beperkt indien zwaarwegende belangen daartoe aanleiding geven.
Is het waar dat de bedreigde vrouw niet direct bescherming heeft gekregen van de politie? Hoe kan dit? Krijgt de bedreigde vrouw nu wel adequate (politie)bescherming?
De pamfletten zijn verspreid op 28 april 2010 in de avond. De dag daarna is er direct contact geweest met betrokkene en heeft de politie een inschatting gemaakt van de mate van dreiging. Sindsdien is er tussen betrokkene en politie geregeld contact en wordt de noodzaak van beveiligingsmaatregelen periodiek opnieuw beoordeeld. Ik ben van mening dat grote terughoudendheid dient te worden betracht met het geven van informatie over de (wijze van) beveiliging in een concrete zaak. Mede in het belang van betrokkene doe ik hierover dan ook geen mededelingen.
Is het waar dat de rust nog steeds niet is teruggekeerd in Culemborg? Wat is uw reactie op het verwijt dat het bij praten blijft, maar dat er geen actie komt van gemeente of jongerenwerk?1
In februari 2010 heeft de gemeente Culemborg aangekondigd een plan te ontwikkelen voor de aanpak van de problemen in de wijk Terweijde. Op 3 juni 2010 is na uitvoerige consultaties met bewoners en betrokken instellingen een breed gedragen plan van aanpak in de gemeenteraad besproken. Het plan bevat een integrale en persoonsgerichte aanpak met een tweeledige doelstelling: op de korte termijn (binnen een half jaar) moeten de problemen met de openbare orde zijn verholpen, terwijl op de langere termijn een normalisering van de situatie in Terweijde wordt nagestreefd. Voor de concrete maatregelen die zijn voorzien voor 2010, 2011 en 2012 verwijs ik u naar het plan van aanpak. In het plan wordt ook aangegeven welke acties al in gang gezet zijn. In de tussenliggende tijd wordt de openbare orde in Terweijde nauwzettend in de gaten gehouden door de lokale driehoek. Momenteel is er geen sprake meer van een onrustige situatie.
Hoe staat het met de toegezegde acties en maatregelen die naar aanleiding van de onrust in Culemborg zouden worden ondernomen? Wat is er allemaal gebeurd? Zijn er al resultaten geboekt om de rust in Culemborg te laten terugkeren?
Zie antwoord vraag 7.
Het gebruik van dieren in amusementsprogramma's |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het TROS-programma «Mijn vader is de beste»?1
Ja.
Kent u het programmaonderdeel waarin tomaten gehapt moeten worden uit een bak met levende palingen?
Ik heb daar enkele beelden van gezien.
Deelt u de mening dat het gebruik van dieren in amusementsprogramma’s als deze, zeker waar het welzijn van de dieren geschaad kan worden, niet thuishoort bij de publieke omroep? Zo ja, bent u bereid de publieke omroep hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er niet op tegen dat dieren in televisieprogramma’s gebruikt worden, mits de programmamaker zich ervan vergewist dat het dier geschikt is om in die situatie te worden gebracht. Artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren stelt namelijk dat het welzijn van dieren zonder redelijk doel niet benadeeld mag worden. Of in dit programma het welzijn van de dieren wel of niet is benadeeld, is niet zonder meer te bepalen.
Deelt u de mening dat het bij herhaling schenden van dierenbelangen (eerder werden door de publieke omroep puppies verloot onder kinderen) blijk geeft van onvoldoende waarborg van de belangen van dieren bij de publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
De media beschikken over de nodige redactie- en programmastatuten en gedragscodes, waaronder de Kijkwijzer, de Reclamecode en de leidraad van de Raad voor de Journalistiek. In het regeerakkoord van kabinet Balkenende IV is afgesproken dat de omroepen zullen worden gestimuleerd om te komen met een aanvullende gedragscode voor de media. Deze gedragscode vormt een instrument voor kijkers en luisteraars om van omroepen openheid te vragen over de algemene spelregels en afwegingen bij het maken van programma's.
Omdat de organisatie van de publieke omroep een veelheid aan omroepen kent, met ieder een eigen achtergrond en identiteit, heeft de toenmalige minister van OCW de Nederlandse Publieke Omroep gevraagd om te komen met een gemeenschappelijk raamwerk voor een gedragscode waaraan iedere individuele omroep invulling kan geven. Het College van Omroepen heeft aan dit verzoek gehoor gegeven en is gekomen met een raamwerk. De meeste omroepen hebben inmiddels dit raamwerk ingevuld en in januari hun gedragscodes op de website geplaatst. Voor de gedragscode van de TROS verwijs ik dan ook naar desbetreffende website.
Ik wil benadrukken dat deze gedragscode van en voor de omroepen zelf is. Het is aan hen om de vorm en de inhoud van deze gedragscode te bepalen en te besluiten om in de gedragscode de omgang met dieren in televisieprogramma’s te reguleren.
Bent u bereid tot het opstellen van een gedragscode, of het bevorderen van zo’n gedragscode binnen de publieke omroep, waarin de omgang met dieren in het kader van televisieprogramma’s wordt gereguleerd en waarin het welzijn van de dieren het uitgangspunt vormt? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Dure HIV-AIDS medicatie op de Nederlandse Antillen |
|
John Leerdam (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «HIV-medicatie op de Antillen blijft duur»1 en «Geen lagere prijs hiv medicatie»?2
Ja.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg op 19 mei jl. over de voortgang van het staatkundig proces hebt meegedeeld dat uit de reactie van de minister van Volksgezondheid van de Nederlandse Antillen zou blijken dat zij niet ingaat op het hulpaanbod dat Nederland in december 2009 heeft gedaan met betrekking tot het bedingen van lagere prijzen van HIV-AIDS medicatie?
Ja, ik ben mij bewust van mijn antwoord richting de Kamer tijdens dat overleg.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende lokale radiostations op de Nederlandse Antillen bericht hebben dat de Nederlandse Antillen in december 2009 wel degelijk positief gereageerd hebben op het Nederlandse hulpaanbod en dat Nederland in maart 2010 door de Nederlandse Antillen verzocht is om assistentie?
Ja, ik ben in algemene zin op de hoogte van hetgeen hierover in de Antilliaanse media naar voren is gebracht.
Bent u bereid de correspondentie die vanaf december 2009 gevoerd is tussen Nederland en de Nederlandse Antillen betreffende Nederlandse hulp bij het bedingen van lagere prijzen voor HIV-AIDS medicatie zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik stuur u hierbij de brieven van 7 december 2009 en 9 maart 2010 van de Minister van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling van de Nederlandse Antillen. Tevens stuur ik u mijn schriftelijke reactie hierop van 2 juni 2010.3
Kunt u bevestigen dat Nederland bereid is om de Nederlandse Antillen bij te staan bij het bedingen van lagere prijzen voor HIV-AIDS medicatie en dus positief zal reageren op verzoeken daartoe? Zo nee, waarom niet?
De toezegging die ik heb gedaan tijdens het overleg met de Tweede Kamer op 1 juli 2009 luidde dat Nederland bereid is om de Nederlandse Antillen bij prijsonderhandelingen met de farmaceutische industrie te ondersteunen. Het ministerie van VWS heeft laten weten bereid te zijn deze ondersteuning te bieden. Tot op heden heeft de regering van de Nederlandse Antillen niet aangegeven gebruik te willen maken van dit specifieke aanbod. Ambtelijk overleg heeft naar voren gebracht dat de Nederlandse Antillen aangeven reeds te beschikken over een hoogwaardig team van deskundigen dat ervaring heeft met dit soort onderhandelingen. Tijdens het overleg met uw Kamer op 19 mei jl. was ik niet geheel op de hoogte van alle correspondentie die er had plaatsgevonden. Het onderwerp was op dat moment ook niet geagendeerd. Tot mijn spijt heeft dit tot enige verwarring geleid.
De brief van minister Leeflang van 9 maart 2010 verzoekt om technische assistentie bij het uitzoeken van de mogelijkheden voor de invoer van generieke geneesmiddelen, waaronder aidsremmers. Het ministerie van VWS is bereid de Nederlandse Antillen waar mogelijk met deskundigheid bij te staan. In mijn brief van 2 juni heb ik minister Leeflang voorgesteld dat hierover verder contact plaatsvindt met de Vertegenwoordiger van Nederland te Willemstad.
Een cluster 3 school in Losser |
|
Margot Kraneveldt (PvdA), Anja Timmer (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het initiatief van de Twentse Zorgcentra en de Stichting Edukint in Losser, waardoor sinds februari 2009 een school is gestart voor kinderen die binnen het speciaal onderwijs niet mee kunnen komen vanwege hun lage IQ (35 of lager)?1
Ik heb kennis genomen van de brief die het lid Omtzigt (CDA) heeft ontvangen van De Twentse Zorgcentra.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat ook deze kinderen, die vanwege hun verstandelijke en sociale beperking niet mee kunnen komen op een reguliere cluster 3 school, onderwijs wordt geboden?
Ik ben met u van mening dat ook kinderen met verstandelijke en sociale beperkingen en een IQ lager dan 35 gestimuleerd moeten worden om zich maximaal te ontwikkelen.
Kunt u aangeven wat de reden is dat de school geen onderwijserkenning heeft ontvangen van de gemeente Losser? Is deze onderwijserkenning wel op korte termijn te verwachten?
Op grond van artikel 76a van de Wet op de expertisecentra, kan het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs bij het regionaal expertisecentrum (rec) waaronder de school valt, een verzoek indienen voor het inrichten van een nevenvestiging. Het rec neemt het verzoek op in haar plan met betrekking tot vestiging van nevenvestigingen dat ter goedkeuring wordt gestuurd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het verzoek wordt in bovenbedoeld plan opgenomen als overeenstemming is bereikt met de gemeente waar de nevenvestiging wordt ingericht en met de bevoegde gezagsorganen van de scholen binnen het betreffende rec en in de omringende rec’s behorend tot hetzelfde cluster over het inrichten van de nevenvestiging. Reden dat er overeenstemming met de gemeente moet zijn, is dat de gemeente zorgplichtig wordt voor de huisvesting van de nevenvestiging. Of de gevraagde overeenstemming met de gemeente op korte termijn te verwachten is, is onderdeel van de besluitvorming van de betreffende gemeente.
Kunt u bevestigen dat, sinds de pakketmaatregelen van kracht zijn, er inderdaad geen structurele financiering meer is voor de zorgactiviteiten op deze school, waardoor deze cluster 3 kinderen tussen wal en schip vallen?
Nee. Het is niet bekend of er geen of minder structurele middelen zijn als gevolg van de pakketmaatregel AWBZ 2009 voor de zorgactiviteiten op de school. Extra zorgactiviteiten op school worden ingezet met behulp van (een deel) van de persoonsgebonden budgetten (pgb’s) van de leerlingen. Hoeveel pgb per leerling wordt ingezet op school is een individuele, jaarlijkse afspraak tussen ouders en een school. Landelijk zijn er geen afspraken over en wordt er ook geen administratie van bijgehouden. Hierdoor is er weinig bekend over hoeveel leerlingen, op welke scholen en op welke wijze een pgb of een deel daarvan inzetten op school. De pakketmaatregel AWBZ 2009 heeft geleid tot veranderingen van de indicatiecriteria. Dit betekent niet dat ouders niet meer (een deel) van het pgb van hun kind kunnen laten inzetten op school voor zorgactiviteiten die de mogelijkheden van de school zelf overstijgen. Zie verder ook vraag 5.
Waarom is er niet voor gekozen een uitzondering te maken voor deze groep kinderen waarvoor de combinatie van onderwijs en zorg noodzakelijk is en daarom zwaar worden getroffen door de pakketmaatregelen?
De AWBZ is bedoeld voor onverzekerbare hulp aan mensen met ernstige beperkingen. Dit is ook het uitgangspunt van de pakketmaatregel AWBZ 2009. Mensen met lichte beperkingen verliezen met de pakketmaatregel hun aanspraak op AWBZ-Begeleiding. Toen bij de start van de pakketmaatregel AWBZ 2009 bleek dat deze een ongewenst effect had voor kinderen met ernstige beperkingen en hun mogelijkheid pgb in te zetten op school, is per 1 juli 2009 de maximering van de functie Begeleiding gericht op toezicht met één klasse verhoogd van klasse 2 (3,9 uur/per week) naar klasse 3 (6,9 uur/per week). (Beleidsregels van de Staatssecretaris van VWS d.d. 16 juni 2009, houdende vervanging van de bijlagen 6 en 8 van de beleidsregels indicatiestelling AWBZ).
Naast deze aanpassing voor kinderen met ernstige beperkingen, stelt het ministerie van OCW jaarlijks €10 miljoen beschikbaar voor extra ondersteuning van zorgleerlingen op school. Scholen kunnen hierop een beroep doen voor zorgleerlingen die zonder extra ondersteuning niet aan het onderwijs kunnen deelnemen, maar die als gevolg van de pakketmaatregel AWBZ 2009 geen of onvoldoende AWBZ-Begeleiding krijgen om in de vorm van een pgb nog (een deel) op school te kunnen inzetten. (Regeling subsidie regionale expertisecentra in verband met de pakketmaatregelen AWBZ 2009, Staatscourant 2010, 6640, d.d. 29 april 2010).
De getroffen maatregelen leiden er toe dat het maken van uitzonderingen niet noodzakelijk is.
Is het waar dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) onvoldoende aanknopingspunten heeft om de zorgactiviteiten te dekken?
Voor leerlingen met lichte beperkingen die een beroep doen op AWBZ-Begeleiding kan het inderdaad zo zijn dat het CIZ onvoldoende aanknopingspunten heeft. De pakketmaatregel AWBZ sluit immers mensen met lichte beperkingen uit van een aanspraak op AWBZ-Begeleiding.
Kunt u aangeven wat de precieze gevolgen van de heroverweging binnen passend onderwijs zijn voor deze specifieke groep kinderen met een IQ van 35 of lager?
Doel van passend onderwijs is dat aan elke leerling, ongeacht zijn of haar
beperkingen, een passend onderwijsaanbod wordt gedaan. Met de heroverweging
binnen passend onderwijs is dit doel niet veranderd.
Bent u bereid maatregelen te treffen om de problematiek rondom het combineren van onderwijs en zorg voor deze kinderen op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Het combineren van onderwijs en zorg blijkt in de praktijk lastig te zijn. Per leerling kan de behoefte aan zorg en onderwijs verschillen, wat betekent dat scholen en zorgaanbieders zoeken naar mogelijkheden om per leerling maatwerk te leveren. De beide betrokken ministeries voeren regelmatig overleg om te bezien hoe de bestaande mogelijkheden om zorg en onderwijs te combineren verder geoptimaliseerd kunnen worden. Zoals in het antwoord op vraag 4 en 5 al is aangegeven, zijn in dit kader inmiddels maatregelen getroffen.
De Belastingdienst als slechte werkgever |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Roos Vermeij (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Belastingdienst is slechte werkgever voor uitzendkrachten»?1
Ja.
Is het waar dat uitzendkrachten bij de Belastingdienst Toeslagen gemiddeld 5 procent minder verdienen dat collega’s in vaste dienst? Zo ja, hoe kom dit? Acht u dit gerechtvaardigd en zo ja, waarom?
Nee. In het artikel van de FNV wordt een berekening gemaakt over het salaris van de uitzendkracht. In deze berekening, gebaseerd op de deelnemers aan de enquête, komt de FNV uit op € 10,93 tegen € 11,48 voor een vaste medewerker. De Belastingdienst komt in zijn berekening voor het totaal uit op € 11,41 per uur voor beide groepen. Alleen de eerste zes maanden lopen de bedragen uiteen, omdat de uitzendkrachten dan betaald worden conform de CAO voor uitzendkrachten. Vanaf de 26-ste week wordt de beloning voor uitzendkrachten gebaseerd op dezelfde salarisschaal (het BBRA).
Is het waar dat deze uitzendkrachten in vrijwel geen enkel geval in aanmerking komen voor een vast contract? Zo ja, hoe komt dat?
Nee. Uitzendkrachten die ingezet worden op een vacature, hebben bij goed functioneren de mogelijkheid om voor een vaste aanstelling in aanmerking te komen. Echter uitzendkrachten die ingezet worden op tijdelijk werk, hebben die mogelijkheid niet, omdat het werk binnen een bepaalde periode ophoudt te bestaan. Op het moment dat helder wordt, dat sprake is van structureel werk zonder pieken, is ook bij de Belastingdienst Toeslagen het beleid om dan, indien mogelijk, met vast personeel te werken. In die situatie wordt ook heel nadrukkelijk gekeken naar de werkzame uitzendkrachten. Sinds de start van Toeslagen in 2006 zijn langs deze weg in ieder geval 137 uitzendkrachten in vaste dienst genomen.
Deelt u de mening dat, mede in het kader van goed werkgeverschap, indien werknemers voor de tijd van meerdere jaren bij de Belastingdienst Toeslagen werken een jaarcontract dan wel vaste aanstelling meer voor de hand zouden liggen dat een uitzendcontract? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op deze vraag hangt af van het karakter van de werkzaamheden. Als de werkzaamheden een structureel karakter hebben, dan zou hetgeen gesteld wordt, van toepassing kunnen zijn. Bij de Belastingdienst Toeslagen worden uitzendkrachten ingezet op werkzaamheden die tijdelijk zijn. De langere inzet van uitzendkrachten bij Belastingdienst Toeslagen heeft te maken met de tijd die nodig is voor het in gebruik nemen het nieuwe toeslagensysteem. Hierdoor moet een bepaalde hoeveelheid werk, langer dan gepland, handmatig worden gedaan. Zodra het nieuwe systeem beschikbaar is, houdt dit werk op te bestaan.
Deelt u de mening dat een periode van vijf jaar niet meer «tijdelijk» is te noemen, maar dat er dan wel degelijk sprake is van een structurele behoefte aan personeel? Zo ja, waarom wordt dit dan toch ingevuld met uitzendkrachten? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat een periode van vijf jaar lastig te bestempelen is als tijdelijk. Overigens werkt op dit moment ca. 76% van de uitzendkrachten korter dan 2 jaar bij de Belastingdienst Toeslagen. Zoals ik bij vraag 4 al heb uitgelegd, zijn de werkzaamheden niet van structurele aard en verdwijnen deze zodra het Toeslagensysteem volledig is uitgerold.
Wordt door de wijze waarop de Belastingsdienst Toeslagen omgaat met het structureel aanstellen van uitzendkrachten voldaan aan een van de doelstellingen van de Flexwet namelijk dat de rechtspositie van de flexibele arbeidskrachten verbetert? Zo ja, waar blijkt dat dan uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om in dit concrete geval een rechtpositie van de betrokken arbeidskrachten te verbeteren?
De Belastingdienst maakt gebruik van tijdelijke krachten, als het om tijdelijke werkzaamheden gaat of werkzaamheden met een piekbelasting. De Belastingdienst houdt zich aan alle wetgeving rondom het inlenen en inzetten van uitzendkrachten en verwacht dit ook van de uitzendbureaus waarmee zaken wordt gedaan.
Hoe verhouden voor de Belastingdienst Toeslagen als werkgever de kosten van een uitzendkracht zich gemiddeld tot die van iemand met een tijdelijke of vaste aanstelling?
De feitelijke kosten van een uitzendkracht op administratief niveau (groepsfunctie C) bedragen in 2010 € 24,60 inclusief BTW per gewerkt uur. Voor een vaste medewerkers op hetzelfde niveau bedragen de kosten € 31,33 per gewerkt uur.
Misplaatste uitlatingen van ambtenaren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Doe een Van der G’tje»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen zijn genomen tegen de schrijvers van dit stuk, nadat u het «smakeloos, gevoelloos en misplaatst» hebt genoemd?
Direct na het incident is een indringend gesprek gevoerd met de betrokkenen. Zij kunnen zich volledig vinden in de verklaring van het ministerie dat het hier gaat om een volstrekt misplaatste, smakeloze, en gevoelloze uitspraak.
Ik heb direct maatregelen genomen om herhaling van dit incident te voorkomen. Hiermee is voor mij als eindverantwoordelijke de zaak afgesloten.
Deelt u de mening dat zowel de schrijver van het stuk als de redactie van «Met Name» verantwoordelijk zijn voor het in diskrediet brengen van uw ministerie met dit bericht?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate acht u zichzelf eindverantwoordelijk voor plaatsing van dit bericht en welke consequenties verbindt u daaraan?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u de toonzetting van het bedoelde artikel als een incident, of zegt het iets over de houding op uw ministerie ten opzichte van de politiek?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten hoe u in het licht van voorgaande vraag het bericht beoordeelt van de Volkskrant van 27-11-2006 waarin topambtenaren van uw ministerie te kennen geven het als één van hun doelen te zien om de Partij voor de Dieren de wind uit de zeilen te nemen?2
Zie antwoord vraag 2.
De WABO |
|
Rendert Algra (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving dat er mogelijk toch sprake zal zijn van nieuwe vertragingen bij de invoering van de WABO?12
In aanloop naar het bestuurlijk overleg van 1 juni bereikten mij signalen dat gemeenten en provincies tijd nodig zouden hebben om de ICT-tool goed in te regelen in de eigen organisatie.
Wat is de rol van de vereniging Bouw- en Woningtoezicht bij deze mogelijke vertraging?
De Vereniging BWT Nederland is een beroepsvereniging voor gemeenten, organisaties en personen die actief zijn in of betrokken zijn bij het bouw- en woningtoezicht door gemeenten. Net als andere beroepspartijen is deze vereniging een bron van informatie als het gaat om kwesties van uitvoerbaarheid. De Vereniging BWT ondersteunt de gemeenten bij de invoering van de Wabo. Signalen uit de beroepsgroep worden opgepikt en doorgegeven door de vereniging.
Welke trainingsachterstanden zijn er bij gemeenten?
Vanuit VROM is in 2009 en in 2010 geïnvesteerd in opleidingen. Gemeenten en provincies zullen er vervolgens voor moeten zorgen dat deze kennis ook wordt gedeeld en wordt verwerkt in de werkprocessen. De zorg voor een verantwoorde en zorgvuldige invoering op 1 juli zit niet zozeer op training, maar op een goede invoering van het digitale vergunningproces. Ook hierbij is er sprake van training en opleiding om goed met de digitale tool die het proces ondersteunt, om te kunnen gaan. Nu de invoering van de Wabo per
1 oktober zal plaats vinden, is er voldoende tijd om met de definitieve versie van de tool zoals deze inmiddels als inregel- en oefenversie is vrijgegeven te oefenen.
Deelt u de mening dat, gezien de lange aanloop tot de WABO, het niet kan bestaan dat training van medewerkers bij gemeenten aanleiding kan zijn tot uitstel van invoering?
Zie antwoord op vraag 3.
Wat heeft uw overleg van 20 mei 2010 met provincies, gemeenten en waterschappen over de planning opgeleverd?
Het bestuurlijk overleg waar u op doelt heeft op 1 juni plaats gevonden. In het inwerkingstredings KB (Staatsblad 2010, 231) is opgenomen dat de invoeringsdatum 1 oktober dit jaar is. IPO en VNG hebben aangegeven te zullen zorgen voor een zorgvuldige en succesvolle invoering, zodat burgers en bedrijven per 1 oktober kunnen profiteren van een vereenvoudigde en digitale vergunningaanvraag.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de WABO per 1 juli 2010 daadwerkelijk wordt ingevoerd?
De Nederlandse ontwikkelingsorganisatie SNV |
|
Ewout Irrgang (SP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat in de Raad van Toezicht van SNV is gesproken over eventuele samenwerkingsverbanden tussen een stichting van een van de leden van de Raad van Toezicht en SNV zelf?1
Ja, dat is waar. SNV heeft mij geïnformeerd dat in de Raad van Toezicht gesproken is over samenwerking tussen SNV en de NOTS Foundation. De voorzitter van de NOTS Foundation is tevens lid van de Raad van Toezicht van SNV.
Welke vormen van ondersteuning zijn door SNV gegeven aan deze stichting?
Volgens gegevens afkomstig van SNV bestaat er sinds maart 2010 een tri-partite samenwerkingsverband tussen SNV, de NOTS Foundation en energieadviesbureau Ecofys in Tanzania op het gebied van duurzame energie. NOTS heeft de verschillende partijen bij elkaar gebracht ten behoeve van deelname aan een onderzoek voor nieuwe biogastechnologieën. Iedere deelnemende partij brengt specifieke kennis en ervaring in, die gericht is op het verbeteren van toegang tot duurzame energie in Tanzania.
Daarnaast zijn er tijdens een bezoek van de voorzitter van de NOTS Foundation aan Mali door hem aan de SNV landendirecteur algemene vragen gesteld en zijn er namen van mogelijke contacten genoemd.
Bent u van mening dat hier sprake is van een ongewenste belangenverstrengeling?
Naar mijn opvatting dienen maatschappelijke organisaties die subsidie ontvangen te handelen conform de principes van de «Code Wijffels voor «goed bestuur van goede doelen». Iedere vorm van ( schijn van) belangenverstrengeling dient te worden vermeden.
Op basis van de door SNV verstrekte informatie concludeer ik dat in het ene geval gezocht is naar samenwerking, zonder dat sprake is van SNV financiering van NOTS. In het tweede geval is sprake van een vorm van ondersteuning, te weten het delen van informatie, die tussen OS-organisaties niet ongebruikelijk en zelfs wenselijk is. Van financiering van de stichting van het betrokken lid van de Raad van Toezicht door SNV is geen sprake, het betrokken lid heeft niet deelgenomen aan enige besluitvorming door SNV over NOTS en is ook nimmer als vertegenwoordiger van SNV opgetreden richting NOTS. De Raad van Toezicht heeft steeds onafhankelijk en onbevangen kunnen opereren en heeft beschikt over alle relevante informatie ter zake. SNV heeft zodoende gehandeld in overeenstemming met in de «Code Wijffels» voorgestane principes over het omgaan met tegenstrijdige belangen.
Bent u van mening dat de subsidie van 90 miljoen euro niet bedoeld is voor een schimmig lobbykantoor van SNV in Washington waarvan zowel doel, kosten als resultaten onduidelijk zijn?
Ik ben het eens dat verreweg het grootste deel van de subsidie aan SNV gebruikt dient te worden voor activiteiten gericht op duurzame armoedevermindering. Dit blijkt met ruim 85% het geval te zijn.
Tegelijkertijd dient gestimuleerd te worden dat SNV «loskomt» van overheidssubsidie.
Op basis van alleen de cijfers over 2009 kunnen nog geen conclusies worden getrokken over noodzaak en meerwaarde van het kantoor in Washington. Mocht op basis van toekomstige resultaten blijken dat de locatie in Washington niet essentieel is om extra inkomsten te genereren dan zal ik hierover met SNV in gesprek gaan en aandringen op sluiting.
De deal tussen de vereniging SBPVH en de stichting OPTAS |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de deal tussen de vereniging Stichting Belangenbehartiging Pensioengerechtigden van de Vervoer- en Havenbedrijven (SBPVH) en de stichting OPTAS, waarin de laatste maar liefst € 500 miljoen overmaakt aan de eerste?1
Ik ben verheugd dat er een oplossing is in het al jaren slepende conflict over zeggenschap van pensioengeld van de werknemers in de vervoer- en havenbedrijven tussen de vereniging Stichting Belangenbehartiging Pensioengerechtigden van de Vervoer- en Havenbedrijven (SBPVH) en de stichting OPTAS. Zoals ik eerder in mijn brief van 10 december 2007 Kamerstukken II 2007/08, 28 294, nr. 32) heb aangegeven is er steeds binnen de grenzen van de wet gehandeld. Ik heb derhalve geen oordeel over de gewijzigde opstelling van de stichting Optas en zie ook geen reden voor een publiekelijke reactie aan de stichting Optas. Ik begrijp dat AEGON nog altijd in gesprek is met SBPVH. Uiteraard zie ik het liefst dat Aegon en SBPVH hun geschil in onderling overleg oplossen. Mocht dit niet het gewenste resultaat leiden, dan ben ik bereid, waar zulks nuttig zou kunnen blijken te zijn, dit te bevorderen.
Deelt u de mening dat de stichting OPTAS door dit bedrag over te maken impliciet toegeeft dat zij nooit over het geld van de havenarbeiders had mogen beschikken?
Zie antwoord vraag 1.
Juicht u het toe dat de stichting OPTAS tot inkeer gekomen is en wilt u ze dat ook publiekelijk meedelen?
Zie antwoord vraag 1.
Constaterende dat in een eerder stadium een bemiddelingspoging tussen de stichting OPTAS, Aegon en de SBPVH niet tot een goed einde is gekomen, bent u bereid, nu er een akkoord ligt tussen SBPVH en de stichting OPTAS, te onderzoeken of er ook een vergelijkbaar akkoord kan komen tussen Aegon en SBPVH?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens u de onderliggende reden dat Aegon tot nu toe niet tot een vergelijk gekomen is met enig andere partij? Bent u bereid die vraag voor te leggen aan Aegon?
Zie antwoord vraag 1.
Een bericht over dwangarbeid voor homo's in Malawi |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Homo-paar in Malawi: 14 jaar dwangarbeid»?1
Ja.
Is het waar dat het in het bericht genoemde vriendenpaar, dat eind vorig jaar in Malawi werd gearresteerd omdat ze zich wilden verloven, nu is veroordeeld tot 14 jaar cel met dwangarbeid?
Ja. In december 2009 zijn beide mannen gearresteerd na afloop van een traditionele verlovingsceremonie. Op dinsdag 18 mei jl. zijn zij door een rechtbank in Malawi schuldig bevonden aan «tegennatuurlijke omgang» en «grove onzedelijkheid» en vervolgens veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar met dwangarbeid. President Bingu wa Mutharika van Malawi heeft de twee mannen na een gesprek met VN secretaris-generaal Ban Ki-moon op 29 mei jl. gratie verleend. Ze zijn vervolgens vrijgelaten.
Bent u bereid contact te zoeken met de regering van Malawi om deze ernstige schending van de mensenrechten direct aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur in Zambia heeft in maart jl. de zorgen van de Nederlandse regering over de behandeling van homoseksuelen in Malawi geuit in een onderhoud met de Minister van Buitenlandse Zaken van Malawi. De secretaris-generaal van mijn ministerie deed hetzelfde in een gesprek met de ambassadeur van Malawi op 30 maart jl. Op verzoek van de Nederlandse regering heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton in een verklaring namens de EU zorgen geuit over de veroordeling van de twee mannen op basis van hun seksuele oriëntatie en de regering van Malawi opgeroepen zich te houden aan internationale verdragsrechtelijke verplichtingen, waaronder de naleving van het non-discriminatie beginsel. Overigens hebben verschillende EU ambassades ter plaatse, namelijk die van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Duitsland, na het bekend worden van het vonnis direct de Malawische regering gewezen op haar verantwoordelijkheden in het kader van internationale verdragen, die discriminatie op grond van seksuele oriëntatie verbieden.
Zijn er mogelijkheden om deze kwestie in VN-verband aan de orde te stellen?
Ja. VN secretaris-generaal Ban ki-moon heeft zich kritisch uitgelaten over de veroordeling van Steven Monjeza en Tiwonge Chimbalanga. Dit heeft geleid tot de vrijlating van beide mannen op 29 mei jl. Van 31 mei tot 18 juni a.s. vindt in Genève de veertiende reguliere zitting van de VN-Mensenrechtenraad plaats. Ondanks dat het paar in Malawi inmiddels is vrijgelaten, zal Nederland zal zich ervoor inspannen dat de EU gedurende die zitting aandacht vraagt voor discriminatie op basis van seksuele oriëntatie.
Het terugsluizen van geld door de publieke omroep via een eigen muziekuitgeverij |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Publieke Omroep besteelt liedjesschrijvers»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) jaarlijks 3 tot 4 miljoen euro terug naar de eigen kas sluist door auteursrechten op jingles en tunes onder te brengen in de eigen muziekuitgeverij Crossmex en muzikanten en liedschrijvers onder druk een contract te laten ondertekenen waarin ze hun werk ook bij deze uitgeverij onderbrengen? Zo ja, wist u hiervan en wat vindt u ervan?
De contractspraktijk van de publieke omroepen kent inderdaad regelmatig een ruime rechtenoverdracht door de auteur en verplichte inbreng van de compositie bij een door de omroep aangewezen muziekuitgever, zoals Crossmex. Dit geldt incidenteel voor liedjes en liedteksten voor televisieprogramma’s en in de regel voor langlopende jingles en tunes. Het gevolg van de verplichting om het werk onder te brengen bij een aangewezen muziekuitgever is dat een deel van de BUMA-inkomsten wordt uitgekeerd aan de muziekuitgever. Dit is ook de gangbare contractpraktijk bij commerciële omroepen en producenten.
Ik acht deze praktijk onwenselijk, omdat het de positie van de individuele makers kan benadelen. Dit is alleen anders indien de maker vrijwillig instemt met de inbreng bij een muziekuitgeverij en hij daar zelf ook voordeel van heeft. Ik was al bekend met deze praktijk. Om die reden is in de toelichting op het voorontwerp voor een wettelijke regeling van het auteurscontractenrecht2 de verplichte inbreng bij een aan de exploitant gelieerde muziekuitgever genoemd als voorbeeld van een evident onredelijke contractsbepaling die door de maker kan worden vernietigd. Op dit moment wordt over dit voorontwerp nog geconsulteerd.
Ten aanzien van langlopende netstylingmuziek, tunes en zenderjingles hanteren de NPO en Crossmex een aanvullende inkomstendelingsregeling. Die regeling houdt in dat als het auteursdeel van de BUMA-inkomsten boven een bepaalde grens komt, de auteur een percentage van zijn BUMA-inkomsten moet terugbetalen aan de omroep (zgn. kick-back). De NPO hanteert deze regeling, omdat er in het bijzonder bij in opdracht vervaardigde tunes en jingles, die zeer veelvuldig worden uitgezonden, vaak een onevenredigheid bestaat tussen de honorering (BUMA-gelden) en de door de componist te leveren prestatie.
Hoewel de NPO wettelijk verplicht is toe te zien op een doelmatige besteding van de omroepmiddelen vind ik het gebruik van dergelijke «kickback»-contracten een weinig gelukkige ontwikkeling, omdat hiermee het wettelijke systeem van collectief beheer van muziekrechten via contracten wordt omzeild. Een belangrijke verdienste van het systeem van collectief beheer is dat het makers een sterkere positie geeft in de onderhandelingen over auteursrechtvergoedingen. Hieraan wordt afbreuk gedaan als dat systeem van BUMA-inkomsten via individuele contractuele regelingen deels opzij wordt gezet. De publieke omroep is met BUMA een jaarlijkse lumpsumvergoeding overeengekomen voor het gebruik van muziekwerken en is bekend met de verdelingssystematiek die binnen BUMA wordt gehanteerd.
Is het de NPO toegestaan om op commerciële wijze een eigen muziekuitgeverij te voeren? Zo ja, waarom? Heeft dit geen marktverstorend effect?
Er zijn meerdere zelfstandige muziekuitgeverijen, waaronder Crossmex, die samenwerken met de NPO en andere omroepinstellingen. De NPO voert geen eigen muziekuitgeverij.
Deelt u de mening dat de NPO haar monopoliepositie als belastinggefinancierde organisatie misbruikt door van muzikanten en tekstschrijvers als voorwaarde voor een contract te eisen dat zij hun werk, waaronder soms zelfs het oude werk, bij muziekuitgeverij Crossmex onderbrengen? Zo nee, waarom niet?
Op het verplicht onderbrengen van composities bij een muziekuitgeverij ben ik al ingegaan in het antwoord op vraag 2. Dat auteurs verplicht zouden zijn om ook ouder werk onder te brengen bij een muziekuitgeverij, is mij niet gebleken en wordt door Crossmex en de NPO weersproken. Of er sprake is van misbruik van een machtspositie is niet ter beoordeling van mij, maar van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk in overleg met de NPO te treden en zo nodig sancties op te leggen als de NPO blijft doorgaan met gedwongen contractering van muzikanten en tekstschrijvers bij Crossmex? Zo nee, waarom niet?
Door de NPO en de overige publieke omroepen worden geen bepalingen uit de Mediawet overtreden. Voor het opleggen van sancties bestaat dus geen rechtsgrond. Het heeft mijn voorkeur dat deze problematiek wordt behandeld in het kader van het aangekondigde wetsvoorstel auteurscontractenrecht.
De kritiek op sluiting van het luchtruim |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sluiting luchtruim was niet nodig»?1
Ja.
Kunt u garanderen dat overal in Europa de veiligheid boven alles gaat in de afweging tussen wel of niet vliegen?
Dat is het geval. De afgelopen periode is er meer kennis vergaard over het vliegen in vulkanische as, waardoor de mogelijkheden om te vliegen geleidelijk worden verruimd, onder strikte condities, zonder dat er concessies worden gedaan aan de veiligheid.
Welke bronmetingen worden nu gebruikt voor de besluitvorming in Nederland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten? Hoe wordt op dit moment de samenstelling van een aswolk gemeten en op welke manier wordt er gewerkt aan mogelijkheden om de wolk beter in kaart te brengen?
De gebieden met verhoogde asconcentraties wordt in de huidige procedure eerst bepaald door modelberekeningen door het Volcanic Ash Advisory Centre-London. Verder geldt voor Nederland dat het KNMI met behulp van geavanceerde satelliettechnologie het asgebied monitort. Wanneer een gebied met verhoogde asconcentraties het Nederlands luchtruim nadert, worden door het NLR verkenningsvluchten uitgevoerd om de voorste begrenzing van de wolk te bepalen en tevens de hoogte en dikte van de laag te bepalen.
Het KNMI verwerkt deze informatie in de berichtgeving richting luchtvaartmaatschappijen, overige luchtvarenden en verkeersleiding. Deze gegevens vormen de basis voor besluitvorming.
Er zijn op dit moment in Europa geen operationele waarneemsystemen om vulkanische as in soort en concentraties te bepalen. Wel is het KNMI in staat gebleken om met behulp van zogenaamde LIDAR-systemen een eerste benadering te maken van de asconcentratie wanneer een gebied met as zich boven dit systeem bevindt. Tijdens de laatste as-situatie zijn meetgegevens van het DLR2 vergeleken met de recent door het KNMI ontwikkelde concentratiedetectiemethode en deze gegevens komen goed met elkaar overeen.
Het KNMI is tezamen met omringende weerdiensten bezig te onderzoeken welke investeringen in apparatuur en nader onderzoek noodzakelijk zijn om een beter «asdetectie- en voorspelsysteem» in te richten en daarmee de mogelijkheden om de aswolk beter in kaart te brengen te vergroten.
Is het waar dat luchtruim boven Nederland op maandag 17 mei wel open was maar LVNL2 niet mocht werken? Van wie mocht LVNL dat niet? Was het op dat moment nu wel of niet veilig om te vliegen? Is het waar dat er die bewuste ochtend nog twee toestellen zijn geland tijdens de stremming?
Op maandag 17 mei 2010 heeft geen formele luchtruimsluiting plaatsgevonden, maar zijn er door LVNL operationele maatregelen getroffen vanwege hoge concentraties vulkaanas die in de loop van de nacht van zondag 16 op maandag 17 mei 2010 vanuit het westen het Nederlandse luchtruim naderden en in de ochtend het westelijke deel van het Nederlandse luchtruim hadden bereikt.
LVNL heeft deze verkeersbeperkende maatregelen genomen conform de door mij op 20 april 2010 vastgestelde procedure, op basis van KNMI-kaarten. Deze procedure is in overleg met LVNL, KNMI en IVW tot stand gekomen4. Met deze maatregelen is voorkomen dat er werd gevlogen in die delen van het luchtruim waar zich verhoogde concentraties vulkanische as bevonden.
In de loop van de ochtend van 17 mei 2010 waren vulkanische as concentraties aanwezig boven een hoogte van ongeveer 2.3 km en onder een hoogte van ongeveer 6.7 km, in het deel van het luchtruim waarin ook Schiphol zich bevindt.
Vier vluchten hebben van de luchtlaag zonder asconcentratie gebruik kunnen maken om Schiphol te bereiken en hoefden daardoor niet uit te wijken naar andere luchthavens. De vliegtuigen hebben daarvoor op een lagere dan de gebruikelijke hoogte moeten vliegen, zonder dat de veiligheid daarbij in het geding is geweest.
Is er nu één manier waarop hier in Europa mee wordt omgegaan en hoe staat u tegenover de beheerste verruiming van de regels zoals in het Verenigd Koninkrijk wordt aangekondigd?
Tijdens de extra ingelaste Transportraad van 19 april 2010 hebben mijn Europese collega’s en ik een besluit genomen over een gemeenschappelijke Europese procedure voor het omgaan met vliegen in gebieden met vulkanische asconcentraties. Deze procedure voorziet in de vaststelling van 3 zones: 1) een no fly zone nabij de vulkaanpluim waar niet gevlogen mag worden 2) een zone waarin een beperkte hoeveelheid as aanwezig is waarbij lidstaten kunnen besluiten om bepaalde vluchtrestricties op te leggen en 3) een as-vrije zone waarbinnen normaal gevlogen kan worden. Dit concept is op 20 april 2010 in werking getreden en is op maandag 17 mei 2010 toegepast.
De voorstellen van het VK voor de beheerste verruiming van regels voor het vliegen in gebieden met verhoogde asconcentraties zijn als basis gebruikt voor een verruiming van de mogelijkheden om te vliegen in gebieden met verhoogde asconcentraties, zonder dat er een concessie is gedaan aan de veiligheid. Er is binnen Nederland een procedure opgesteld waarbij de verantwoordelijkheid voor het vliegen in en het mijden van de gebieden met asconcentraties is neergelegd bij de luchtvaartmaatschappijen en gezagvoerder, zoals ook het geval is bij slecht weer (bijvoorbeeld onweer). Deze procedure is met ingang van 23 mei 2010 in werking getreden, daarbij wordt de volgende zonering gehanteerd voor gebieden met asconcentraties:
Voornoemde procedure past ook binnen de aanbevelingen die op 21 mei 2010 door EASA zijn gedaan met betrekking tot het vliegen in gebieden met lage asconcentraties. EASA heeft hiervoor een Safety Information Bulletin (SIB) uitgegeven, waarin zij aangeeft dat er twee benaderingen (A en B) zijn die kunnen worden toegepast.
Benadering A gaat uit van het principe dat luchtvaartmaatschappijen hun vliegoperatie weer kunnen herstarten nadat zij een safety-assessment hebben uitgevoerd die is goed gekeurd door de bevoegde autoriteit (voor Nederland de Inspectie voor Verkeer en Waterstaat). De procedure die op dit moment van kracht is in Nederland, past binnen deze benadering.
Benadering B gaat uit van het principe dat de bevoegde autoriteiten van lidstaten vluchten in gebieden met asconcentraties (grijze zone) kunnen toestaan, nadat er verkenning- of testvluchten zijn uitgevoerd in het betreffende deel van het luchtruim op basis waarvan kan worden vastgesteld dat een veilige vliegoperatie in het gebied mogelijk is. Dit deel van het luchtruim zou dan op basis van de resultaten van de verkenning- en/of testvluchten geherclassificeerd moeten worden van een grijs zone naar een rode zone waar vliegen is toegestaan.
Waarom wordt in Europa het Amerikaanse model niet volledig overgenomen? Waarin verschilt het systeem dat nu in Europa wordt toegepast van het Amerikaanse model? Is het Amerikaanse systeem veilig?
Het Amerikaanse model gaat uit van waarneembare asdeeltjes in de lucht, in Europa was er echter sprake van moeilijk waarneembare asdeeltjes in de lucht. Daarnaast heeft men in Amerika veel meer ervaring met actieve vulkanen dan we binnen Europa hebben. Bovendien zijn de mogelijkheden voor omvliegen groter omdat er meer gebied is zonder luchthavens en inwoners.
Zoals aangegeven is op 23 mei 2010 in Nederland een procedure in werking getreden, waarbij de verantwoordelijkheid voor het vliegen in gebieden met asconcentraties is neergelegd bij de luchtvaartmaatschappijen en gezagvoerders. Deze procedure is op punten vergelijkbaar met het model dat in Amerika wordt toegepast.
De verbeterde procedure maakt meer maatwerk voor het omgaan met gebieden met asconcentraties mogelijk. De luchtvaartmaatschappijen kunnen op basis van informatie over gebieden met verhoogde asconcentraties het besluit nemen om, en hoe, te vliegen. De luchtverkeersleiding blijft verantwoordelijk voor separatie van vliegtuigen en de daarbij verantwoorde afhandelingscapaciteit. Air Navigation Service Providers (zoals LVNL, KNMI en Met Office UK (VAAC)) zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van informatie over gebieden met verhoogde asconcentraties. Hierin verschilt de Amerikaanse procedure. In de VS mogen, naast de officiële ANSP’s, ook andere door de FAA geautoriseerde meteo-aanbieders informatie verstrekken aan de luchtvaartmaatschappijen die dat kunnen bestrekken in hun besluitvorming m.b.t. het vliegen in gebieden met asconcentraties. De IVW ziet toe op een correcte naleving van de procedure.
Het blijft overigens verboden om te vliegen in de gebieden met hoge asconcentraties (de zwarte gebieden), maar ook dit is een verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappijen en gezagvoerders. Het Amerikaanse model kent daarentegen geen verboden gebieden. De luchtvaartmaatschappijen bepalen zelf, op basis van jarenlange ervaring, welke gebieden zij zullen mijden en welke gebieden wel geschikt zijn om doorheen te vliegen. Zij bepalen dit niet alleen op basis van mathematische modellen, maar veel meer op basis van ervaring en waarnemingen gedaan tijdens de vluchtuitvoering. Het enige gesloten gebied volgens het Amerikaanse model is het gebied om de vulkaan heen (cirkel van 120Nm).
Ziet u in de huidige problemen mogelijkheden om sneller tot overeenstemming te komen over een Single European Sky? Op welke termijn zouden de eerste voordelen van SES kunnen worden bereikt?
Over de versnelling van een Single European Sky is gesproken tijdens de Transportraad van 4 mei 2010. De gebeurtenissen van de afgelopen weken hebben opnieuw het belang van een goedwerkend Europees Luchtruim aangetoond. De Commissie heeft aangekondigd de implementatie van SES te willen versnellen. Ik deel de ambitie om in deze complexe materie zo snel mogelijk tot goede resultaten te komen. Centraal hierin staat een verdere versterking van de grensoverschrijdende samenwerking tussen lidstaten in het beheer van hun luchtruim, zoals door FABEC5 wordt beoogd.
Tijdens de Transportraad hebben mijn collega’s en ik de volgende mogelijkheden voor het versnellen van een Single European Sky vastgesteld:
Verder is in het kader van FABEC de intentie uitgesproken om in het kader van prestatiesturing, één van de belangrijke thema´s bij de totstandkoming van een Single European Sky, al vanaf 2012 met gezamenlijk FABEC performance plan te werken, terwijl dit in principe pas vanaf 2015 verplicht is.
Mijn ervaring van de afgelopen periode is overigens dat de eerste voordelen van SES al zichtbaar zijn. Gebleken is dat alle bij FABEC betrokken partijen elkaar snel weten te vinden. Dit blijkt onder meer uit de succesvolle samenwerking bij de ontwikkeling van het nieuwe operationele concept voor vliegen bij verhoogde concentraties as.
Ook de constructieve samenwerking met de militaire gebruikers van het luchtruim is van groot belang geweest in deze moeilijke omstandigheden.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van CE Delft naar mogelijke windfall profits in de energie-intensieve industrie als gevolg van het gratis verdelen van rechten in het Europese emissiehandelsysteem (ETS)?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek van CE Delft.
Deelt u de conclusie dat er bewijs is dat de energie-intensieve industrie (waaronder staalproductie en raffinage) in de vorige en huidige handelsperiode de marktprijzen van de gratis emissierechten heeft doorberekend, zodat windfall profits zijn ontstaan? Zo nee, kunt u dan aangeven welke conclusies van dit rapport u niet deelt en waarom niet?
Gelet op de uitkomsten van deze studie is het zeer aannemelijk dat de waarde van emissierechten in de onderzochte periode inderdaad (deels) zijn doorberekend, hetgeen heeft geleid tot windfall profits. Dit past binnen het beeld van eerdere – meer theoretische – studies die een zekere mate van doorberekening aannemelijk maken3. Zoals het onderzoek van CE Delft zelf aangeeft, is er overigens onzekerheid over de exacte mate van doorrekening in verband met de beperkingen in o.a. de dataset en de mogelijke invloed van andere prijsbepalende factoren. Ten slotte dient opgemerkt te worden dat de genoemde resultaten zijn gemeten in een uitzonderlijke economische periode, voornamelijk hoogconjunctuur. Het is denkbaar dat in andere economische omstandigheden minder mogelijkheden bestaan om de kosten door te rekenen.
Welke gevolgen hebben de windfall profits in de elektriciteitssector en de windfall profits in de energie-intensieve industrie (gehad) voor consumenten en bedrijven?
Het doorberekenen van de waarde van emissierechten aan de consument, terwijl deze rechten gratis zijn verkregen, leidt tot windfall profits bij de producent. De inkomsten die bij veilen naar de overheid zouden gaan, komen in dit geval bij de bedrijven terecht (waardeoverdracht van overheid naar bedrijven). De gevolgen voor de consumenten en afnemende bedrijven zijn gelijk als wanneer de emissierechten zouden zijn geveild. Ook dan zouden namelijk de kosten voor de emissierechten zo mogelijk zijn doorberekend in de prijs die de afnemer betaalt.
Welke beleidsconclusies en/of acties richting bedrijven verbindt u aan dit onderzoek voor de handelsperiode tot 2012, waarin kennelijk nog steeds windfall profits worden gemaakt?
Voor de periode 2008–2012 ligt de toewijzing van gratis emissierechten vast. Bovendien staat de richtlijn voor de periode tot en met 2012 maar een beperkt percentage te veilen rechten toe. De Nederlandse overheid heeft ter voorkoming van windfall profits de elektriciteitssector minder gratis rechten verstrekt door deze rechten te veilen. Overigens veilt Nederland in vergelijking met de meeste lidstaten al relatief veel in deze periode.
Welke gevolgen verbindt u aan dit onderzoek voor de lange termijn? Wat betekent dit concreet voor de Nederlandse inzet in Europees verband inzake emissiehandel, met name waar het de energie-intensieve industrie betreft? Komt hiermee de op 1 februari 20082 aan de Kamer gemelde inzet («Nederland vindt het belangrijk dat in Europees verband tegemoet wordt gekomen aan onacceptabele concurrentienadelen voor mondiaal concurrerende energie-intensieve sectoren, die geconfronteerd worden met mondiale concurrenten die geen (met de EU) vergelijkbare reductieverplichtingen kennen.») in een ander daglicht te staan?
Nederland vindt het nog steeds belangrijk dat in Europees verband tegemoet wordt gekomen aan onacceptabele concurrentienadelen voor mondiaal concurrerende energie-intensieve sectoren, die geconfronteerd worden met mondiale concurrenten die geen (met de EU) vergelijkbare reductieverplichtingen kennen. De Nederlandse inzet is altijd gericht geweest op het terughoudend verstrekken van gratis rechten, en alleen aan die sectoren die echt concurrentieproblemen zouden ondervinden. In Europees verband is er echter voor gekozen veel gratis rechten aan veel sectoren te verstrekken. Nederland zal ook in de toekomst bij aanpassingen van de richtlijn of bij de invulling daarvan blijven inzetten op het strikt interpreteren van het begrip carbon leakage en het terughoudend toekennen van gratis rechten.
Wat is de stand van zaken en hoe ziet de planning in Europa eruit omtrent het vaststellen van de sectoren die al dan niet gevoelig zijn voor mondiale concurrentie en die dus wel of niet worden geconfronteerd met veiling van de emissierechten? Wat is de Nederlandse betrokkenheid bij dit proces?
Eind 2009 heeft de Europese Commissie de definitieve lijst van sectoren met een significant risico op carbon leakage vastgesteld. Door de lidstaten is in september 2009 over deze lijst gestemd, waarbij de lijst is goedgekeurd. Nederland heeft toen aangegeven de huidige lijst al zeer ruim te vinden en gesteld dat er niet meer sectoren aan de lijst zouden moeten worden toegevoegd, tenzij kon worden aangetoond dat een sector daadwerkelijk significant risico op carbon leakage liep.
Daarna is de lijst door het Europees Parlement goedgekeurd.
De sectoren op de vastgestelde lijst voldoen aan de carbon leakage criteria zoals opgenomen in de herziene richtlijn voor emissiehandel, welke in december 2008 door de Europese Raad is aangenomen. Nederland was altijd een voorstander van veilen als basisprincipe voor de verdeling van rechten. Alleen die sectoren die echt internationaal concurreren en de kosten niet konden doorberekenen, zouden moeten kunnen worden vrijgesteld hiervan. Criteria hiervoor moesten wel objectief zijn en zodanig scherp dat er geen sectoren ten onrechte aan voldoen, vond Nederland. Op verzoek van de Europese Raad zijn deze criteria soepeler gesteld dan Nederland beoogd had. Dit heeft ertoe geleid dat er veel sectoren op de carbon leakage lijst staan. De criteria kunnen alleen worden gewijzigd door opnieuw te onderhandelen over de richtlijn. Dit zal alleen gebeuren wanneer bepaalde omstandigheden daar aanleiding toe geven, zoals een internationaal klimaatakkoord. Al in 2008 heeft Nederland laten onderzoeken welke Nederlandse sectoren gevoelig zijn voor carbon leakage. Dit heeft mede onze inzet bepaald. De richtlijn bepaalt dat elk jaar sectoren aan de lijst kunnen worden toegevoegd, mits na onderzoek blijkt dat er significant risico is op carbon leakage. In 2014 wordt de lijst herzien. Dat betekent dat opnieuw zal worden bekeken welke sectoren significant risico lopen op carbon leakage. Dat kan dus betekenen dat er, bij het opnieuw toetsen aan dezelfde criteria, sectoren van de lijst worden verwijderd of worden toegevoegd.
Bent u bereid verder onderzoek te verrichten naar een beter ontwerp van het emissiehandelsysteem?
Naast het CE Delft onderzoek, zijn er recent verschillende onderzoeken naar buiten gekomen over het emissiehandelssysteem, carbon leakage en mogelijke windfall profits.5 In opdracht van het Ministerie van Financiën heeft CE Delft een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd voor de Nederlandse energie-intensieve industrie. De resultaten zijn in lijn met het Europese onderzoek.
De verschillende onderzoeken geven aanleiding om te blijven nadenken over de allocatie van emissierechten en andere manieren om het risico van carbon leakage te verminderen, zonder windfall profits te creëren. Ik ben van mening dat het goed is om verder onderzoek te doen naar carbon leakage, opdat we beter in staat zijn vast te stellen welke sectoren hiermee te maken hebben. Mijn inziens gaat het daarbij niet zozeer om het ontwerp van het systeem, maar meer om de specifieke aspecten van emissiehandel. Nederland is altijd een fervente voorstander geweest van veilen als allocatiemethode, omdat windfall profits zoals die nu optreden daarmee kunnen worden voorkomen.
Zijn windfall profits in de energie-intensieve industrie eerder als mogelijk probleem in beeld gekomen? Zo nee, hoe heeft dat kunnen gebeuren, ondanks onderzoek naar emissiehandel van uw ministeries, van de Algemene Rekenkamer en van Energieonderzoek Centrum Nederland en oprichting van de Nederlandse Emissieautoriteit?
In eerdere onderzoeken is specifiek aangetoond dat er sprake is van windfall profits in de energiesector. Voor de energie-intensieve industrie waren echter tot op heden alleen theoretische studies bekend die het risico op windfall profits in delen van deze industrie benoemden. Het onderzoek van CE Delft is een van de eerste empirische onderzoeken gericht op de windfall profits binnen de energie-intensieve industrie.
De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) is opgericht om toezicht te houden op het monitoren van de CO2-uitstoot door de Nederlandse bedrijven die deelnemen aan emissiehandel, en om de handel in emissierechten te faciliteren door het beheren van een register. Toezicht op de prijsontwikkeling van emissierechten en op mogelijke windfall profits door deelnemende bedrijven behoort niet tot de taken van de NEa.
Het vrijgeven van het spaarloon |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het kwartaalbericht van het CBS over de economie1 waaruit blijkt dat de consumptie van huishoudens nog steeds licht daalt?
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het kwartaalbericht van het CBS waaruit blijkt dat de omzet in een deel van de detailhandel sedert maart aantrekt maar in een ander deel nog steeds daalt?2
Ja.
Kent de uitkomst van de vakantiegeldenquête van het Nibud3 waaruit blijkt dat veel mensen het vakantiegeld niet alleen gebruiken om op vakantie te gaan, maar ook om tekorten in het huishoudboekje aan te vullen?
Ja.
Is het waar dat werknemers op dit moment voor ongeveer € 4 mrd aan spaarloon hebben dat niet voor consumptieve doeleinden mag worden besteed?
Er is in totaal inderdaad ongeveer € 4 miljard euro aan spaarloontegoeden. Een deel daarvan – namelijk de tegoeden die in 2006 zijn opgebouwd – valt dit jaar vrij. Dit deel bedraagt circa € 1 miljard euro. Hier staat natuurlijk tegenover dat gedurende het lopende jaar de spaartegoeden weer vrijwillig en fiscaal gefacilieerd worden aangevuld. Overigens mag het geld dat dit jaar niet vrijvalt in bepaalde gevallen eerder – belastingvrij – worden opgenomen. Voorbeelden zijn aankoop van een eigen woning of start van een eigen onderneming.
Herinnert u zich dat uw voorganger in 2005 met succes het spaarloon heeft vrijgegeven hetgeen destijds een welkome ondersteuning voor de koopkracht en een impuls voor de consumentenbestedingen en daarmee voor de economie betekende?
In 2005 zijn inderdaad de spaarloontegoeden gedeblokkeerd.
Deelt u de verwachting dat ruim de helft van het spaargeld wordt uitgegeven wanneer dit wordt vrijgegeven en dat dit volgens eerdere berekeningen van het CPB leidt tot verhoging van de consumptie met 0,7% en dat dit zorgt voor een hogere economische groei van 0,2%?
Er passen twee nuanceringen bij de cijfers die in de vraag worden genoemd. Ten eerste volgen deze cijfers uit een gevoeligheidsanalyse van het CPB4. In het meest waarschijnlijke scenario – het basisscenario – gaat het CPB er van uit dat 15% van de gedeblokkeerde tegoeden wordt geconsumeerd, in de gevoeligheidsanalyse is uitgegaan van een percentage van 50. In het basisscenario is het effect op consumptie en economische groei dan ook lager, namelijk 0,25% resp. 0,1%.
Ten tweede, de genoemde effecten zijn effecten die optreden in het jaar waarin maatregel wordt genomen. In de jaren na deblokkeren valt juist minder spaarloon vrij en treden tegengestelde effecten op consumptie en economische groei op.
Deelt u de opvatting dat het vrijgeven (deblokkeren) van het spaarloon een sympathieke maatregel is voor mensen die thans hun vakantiegeld moeten aanwenden om gaten in het huishoudboekje te dichten en aankopen moeten uitstellen omdat ze niet bij hun spaargeld kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven dat het effect op consumptie en economische groei naar verwachting beperkt is.
Uit de publicaties van het CBS blijkt dat de consumptie van huishoudens in het eerste kwartaal licht daalt t.o.v. hetzelfde kwartaal een jaar terug. Deze daling is echter aanzienlijk kleiner dan in de tweede helft van 2009. In maart 2009 is de consumptie van huishoudens zelfs voor het eerst sinds ruim een jaar weer gestegen tov zelfde maand vorig jaar. Over geheel 2010 verwacht het CPB in het Centraal Economisch Plan een stijging van de consumptie met 0,5%. Na de krimp van de consumptie in 2009 gaat het in 2010 naar verwachting weer de goede kant op.
Deelt u de opvatting dat het vrijgeven (deblokkeren) van het spaarloon het tij voor de detailhandel gelet op vraag 2 definitief kan keren en een welkome impuls betekent voor de economie omdat het de consumentenbestedingen aanjaagt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u gelet op het bovenstaande bereid het spaarloon ten spoedigste vrij te geven/te deblokkeren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet en wat vindt u dan het meest geijkte moment?
Het kabinet is op dit moment niet van plan om de spaarloontegoeden te deblokkeren. Behalve de hierboven geschetste ontwikkeling van de consumptie spelen twee andere overwegingen hierbij een rol.
Ten eerste zijn de afgelopen 10 jaar de spaarloontegoeden al twee maal gedeblokkeerd. Een derde ronde van deblokkeren doet afbreuk aan het instrument spaarloon en draagt niet bij aan een consistent beeld ten aanzien van overheidsregelgeving, niet voor burgers, maar ook niet voor uitvoerders zoals werkgevers en banken.
Ten tweede is het verstandig om de beslissing over de toekomst van het spaarloon te betrekken bij de coalitiebesprekingen voor de volgende kabinetsperiode. De studiecommissie Belastingstelsel adviseert om het spaarloon volledig af te schaffen. Verschillende politieke partijen hebben in hun verkiezingsprogramma aangegeven wat ze met het spaarloon willen doen.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Een datalek in de website www.ervaarhetov.nl |
|
Manja Smits (SP), Ineke van Gent (GL) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «OV-site lekt persoonlijke gegevens 168.000 reizigers»?1
Ja.
Zou het niet beter zijn om websites die dienen ter introductie en exploitatie van de OV-chipkaart onder rijksverantwoordelijkheid te brengen, omdat decentrale overheden kennelijk niet altijd in staat zijn de privacy van burgers afdoende te beschermen en ook de efficiëntie hierbij gebaat is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De introductie en exploitatie van de OV-chipkaart is een verantwoordelijkheid van de decentrale overheden en hun vervoerders. De gegevens van klanten van de OV-chipkaart worden dan ook beheerd door deze partijen. Dat maakt deze overheden en vervoersbedrijven tevens tot verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wpb). De decentrale overheden en de vervoersbedrijven moeten zich, net als de rijksoverheid, houden aan de Wbp.
Op website www.ervaarhetov.nl bieden de provincies Gelderland, Flevoland en Overijssel diverse kortingsproducten aan om het openbaar vervoer in hun regio te promoten. Het aanbieden van de persoonlijke OV-chipkaart met tijdelijk gratis dalkorting is slechts één van deze producten. De gegevens die zijn ingezien betroffen voor het merendeel de gegevens van personen die van andere kortingsproducten gebruik hebben gemaakt. Ook de gegevens van deze personen moeten adequaat beschermd zijn. Het datalek in de website is inmiddels opgelost en de website is weer in gebruik.
Wat vindt u van de suggestie een meldplicht in te stellen voor instanties die geconfronteerd worden met gelekte data, zoals in de Verenigde Staten al jaren het geval is?
Ik onderschrijf die suggestie. De minister van Justitie heeft in een Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Justitie op 3 februari 2010 (Kamerstukken II 2009/2010, 31 051, nr. 7) aangekondigd dat er wetgeving in voorbereiding wordt genomen om een dergelijke meldplicht in het leven te roepen.
Wat is uw oordeel over het feit dat vervoerders in het midden van het land bij de introductie van de OV-chipkaart alleen financiële voordelen bieden aan reizigers met een persoonlijke OV-chipkaart en niet aan reizigers met een anonieme kaart?
Producten op de OV-chipkaart – zoals een kortingspropositie of een abonnement – zijn persoonsgebonden dus alleen geldig voor de bezitter van de kaart. Ook bij de huidige papieren kaartsoorten en abonnementen is dat het geval. Bij reizigers die reizen met een kortingspropositie op hun OV-chipkaart, moet gecontroleerd kunnen worden of zij gerechtigd zijn om met dit product te reizen. Dit kan alleen met een persoonlijke OV-chipkaart. Een anonieme OV-chipkaart is immers niet aan een specifiek persoon gekoppeld.
Ik heb begrip voor de kortingsacties. De decentrale overheden zijn op grond van de Wet personenvervoer 2000 bevoegd de kaartensoorten en tarieven voor het openbaar vervoer in hun regio vast te stellen. Met deze actie willen de decentrale overheden en hun vervoerders het gebruik van de OV-chipkaart in hun provincies stimuleren.
Hoe beoordeelt u in dit verband het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens dat reizigers niet via kortingsacties «gedwongen» mogen worden hun anonimiteit op te geven?
Er is geen sprake van «dwang» in de zin dat de privacyrechten van reizigers worden geschonden. De vervoerbedrijven hebben in 2008 met het College bescherming persoonsgegevens afspraken gemaakt over de privacy en de OV-chipkaart. Dit onderwerp heeft hierbij geen bezwaar opgeleverd.
De privacy van de reizigers met een persoonsgebonden kaart is gewaarborgd. De reisgegevens worden door vervoerbedrijven strikt gescheiden bewaard van de klantgegevens (naam, adres e.d.) en alleen gekoppeld op basis van vooraf bepaalde voorwaarden.
Bent u bereid de betreffende vervoersbedrijven zo nodig te dwingen hun kortingsacties voor alle reizigers te laten gelden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dit zou ingrijpen in de tariefverantwoordelijkheid van de decentrale overheden. Zie ook de antwoorden bij de vragen 4 en 5.
Bent u bereid te achterhalen met welke extra kosten de concessieverleners in Gelderland, Flevoland en Overijssel te maken hebben, nu de website www.ervaarhetov.nl uit de lucht gehaald is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft hier een decentrale verantwoordelijkheid.
Deelt u de vrees dat deze fout ten koste gaat van het provinciale budget voor openbaar vervoer en dus niet besteed kan worden aan echte kwaliteitsverbetering daarvan?
Het is niet aan mij om hierover een uitspraak te doen. De besteding van gelden ten behoeve van het openbaar vervoer en de OV-chipkaart is de verantwoordelijkheid van decentrale overheden.