De huur van privéjets door ministers |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat ministers die 18 miljard euro willen bezuinigen ook terughoudend moeten zijn met het huren van privéjets?1
Ingevolge het Besluit tot gebruik van het regeringsvliegtuig en luchtvaartuigen van de krijgsmacht, kunnen leden van het kabinet enkel ter uitoefening van hun functie gebruikmaken van het regeringsvliegtuig of van een luchtvaartuig van de krijgsmacht. Alleen indien deze niet beschikbaar of niet geschikt zijn, kan een luchtvaartuig op commerciële basis worden gehuurd, maar ook dat kan slechts ter uitoefening van hun functie als lid van het kabinet. Uit het Besluit zelf volgt derhalve terughoudendheid met betrekking tot commerciële inhuur.
Is het waar dat ministers in het vorige kabinet zich niet altijd hebben gehouden aan de afspraak dat zij eerst gebruik moeten maken van het regeringsvliegtuig of een vliegtuig van het ministerie van Defensie, en dat eventuele huur van privéjets alleen mag plaatsvinden via de daarvoor ingestelde luchtvaartcoördinator?
Zoals uit de verschillende besluiten die zijn genomen naar aanleiding van het Wob-verzoek van RTL Nieuws blijkt, zijn niet alle vluchten ingehuurd door tussenkomst van de vluchtcoördinator. Het Besluit tot gebruik van het regeringsvliegtuig en luchtvaartuigen van de krijgsmacht biedt die mogelijkheid ook. Artikel 6 voorziet in een eenduidige procedure voor het aanvragen van een vlucht. Hierbij is het uitgangspunt dat alle aanvragen schriftelijk worden ingediend bij de vluchtcoördinator. De vluchtcoördinator zal indien nodig de aanvraag doorsturen aan de Minister van Defensie. Artikel 10 van hetzelfde besluit maakt mogelijk dat, evenals in het ingetrokken Besluit gebruik van het regeringsvliegtuig en andere luchtvaartuigen in beheer bij het Rijk (dat tot 1 januari 2010 gold), in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van hetgeen in het besluit wordt bepaald. De beslissing daartoe wordt genomen onder verantwoordelijkheid van de desbetreffende bewindspersoon.
Bent u bereid uw ministers te wijzen op de geldende regels voor de huur van privéjets en hen duidelijk te maken dat deze alleen mogen worden gebruikt voor bezoeken die direct voortvloeien uit hun functie?
In de documenten, die zijn uitgereikt bij de gesprekken die ik met de beoogde ministers en staatssecretarissen mocht voeren in het kader van de formatie, zijn de leden van het kabinet hieromtrent geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat vluchten binnen Europa zoveel mogelijk via reguliere lijnvluchten moeten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Voor iedere reis dient een afzonderlijke afweging te worden gemaakt met betrekking tot het te benutten vervoermiddel. Daarbij spelen verschillende aspecten mee, waaronder veiligheidsoverwegingen en de beschikbare tijd.
Deelt u de opvatting dat reizen van ministers binnen Nederland niet met een privéjet, maar met de auto of trein moeten worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De situatie van stateloze Roma in Nederland |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Stateloos maakt radeloos» van Dokters van de Wereld waarin de situatie van stateloze Roma in Nederland wordt beschreven?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering in het rapport dat de stateloosheid van Roma en hun kinderen grote en ernstige gevolgen heeft voor hun leven in Nederland en hun integratie volledig in de weg staat?2
Ik onderschrijf deze constatering niet. In het rapport ontbreekt een belangrijk onderscheid tussen de groep Roma die in 1977/»78 door middel van een pardonregeling een verblijfsstatus heeft gekregen en de overige Roma die nadien naar Nederland zijn gekomen. Voor de eerstgenoemde groep is het feit dat ze staatloos zijn geen belemmering voor de integratie aangezien zij een verblijfsstatus hebben waardoor zij zich kunnen inschrijven bij een gemeente, onderwijs kunnen volgen en kunnen werken. Ze hebben de mogelijkheid en de eigen verantwoordelijkheid om te participeren in de Nederlandse samenleving. Tevens kunnen zij veelal in aanmerking komen voor het Nederlanderschap door middel van naturalisatie of optie en kunnen hun kinderen de Nederlandse nationaliteit krijgen op basis van artikel 6, eerste lid, sub b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) dan wel op basis van artikel 3, derde lid RWN.
Staatloze Roma die niet-rechtmatig in Nederland verblijven en die niet onder de gepardonneerde groep vallen, hebben tot aan de leeftijd van 18 jaar recht op onderwijs op basis van de uitzondering die op het koppelingsbeginsel is gemaakt3. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via de «buitenschuldprocedure» een Nederlandse verblijfsvergunning te krijgen. In de praktijk blijkt echter dat een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid vaak niet is geïndiceerd voor vreemdelingen van Roma afkomst omdat zij kunnen terugkeren naar het land van herkomst of naar het land waar de persoon eerder verblijf heeft (gehad).
Wat is uw reactie op de in het rapport gestelde schending van internationale verdragen?3
In het rapport wordt gesteld dat er sprake is van schending van artikel 1 van het Verdrag tot beperking der staatloosheid, doordat bij artikel 6, eerste lid, onder b, RWN de eis van toelating wordt gesteld. Van schending van dit artikel is echter geen sprake. Artikel 1 van het Verdrag tot beperking der staatloosheid bepaalt onder welke voorwaarden de nationaliteit wordt verleend aan een persoon die geboren is op het grondgebied van een verdragsluitende partij en die bij geboorte staatloos is. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van dat verdrag kan een verdragsluitende Staat de verkrijging van de nationaliteit van deze personen verbinden aan bepaalde (limitatief opgesomde) voorwaarden, waaronder het stellen van een verblijfstermijn van vijf jaar voorafgaand aan een verzoek tot verkrijging van die nationaliteit en aan eisen van openbare orde. De term die in dit artikel wordt gebruikt is «habitual residence».
Op grond van artikel 6, tweede lid onder b van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (EVN) kan de voorwaarde van wettig en gewoon verblijf worden gesteld. In het toelichtende rapport bij dit Verdrag is expliciet opgemerkt dat dit artikel is gebaseerd op («drawn from») artikel 1 van het Verdrag tot beperking der staatloosheid. De term «habitual residence» in dit artikel moet in dat licht worden geïnterpreteerd als wettig en gewoon verblijf. Vele landen hebben dan ook zowel het EVN als het Verdrag tot beperking der staatloosheid ondertekend, en stellen in hun nationaliteitswetgeving de eisen van wettig en gewoon verblijf voor verkrijging van de nationaliteit in geval van staatloosheid.
Het is mij bekend dat de rechter in een geval inmiddels anders heeft geoordeeld.5 Dit kan in hoger beroep echter nog gecorrigeerd worden. Vooralsnog houd ik daarom vast aan dit standpunt.
Daarnaast wordt de vraag opgeworpen of er sprake is van strijd met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Ook dit is niet het geval. Artikel 7 van het IVRK kent het recht toe aan kinderen om een nationaliteit te verwerven. Ingevolge het tweede lid van artikel 7 IVRK dient de verwezenlijking van dit recht gewaarborgd te worden in overeenstemming met het nationale recht en internationale verplichtingen. De verwerving van het Nederlanderschap is uitgewerkt in de RWN, waarbij staatlozen een gunstigere positie hebben dan andere vreemdelingen. Voor minderjarige staatloze optanten geldt dat zij een optierecht kunnen uitoefenen na drie jaar toelating en hoofdverblijf op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, mits zij in het Koninkrijk als staatloze zijn geboren. Het recht om een nationaliteit te verwerven is hiermee voor als staatloze binnen het Koninkrijk geboren kinderen voldoende gewaarborgd, en er is dan ook geen sprake van schending van het IVRK.
Zoals hiervoor vermeld biedt de RWN de mogelijkheid dat een minderjarige staatloze de Nederlandse nationaliteit verwerft. Ook voor meerjarige staatlozen bestaat deze mogelijkheid. Er is dan ook geen sprake van een schending van een verdragsrechtelijke verplichting.
Kunt u aangeven hoeveel Roma in Nederland stateloos zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het registreren van etniciteit wordt in beginsel door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verboden. Hierdoor is het niet mogelijk exacte cijfers te geven van het aantal Roma in Nederland, alsmede het aantal stateloze Roma(kinderen) in Nederland.
Kunt u aangeven hoeveel Roma-kinderen in Nederland stateloos zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete stappen worden door u gezet om zicht te krijgen op het aantal statelozen (Roma en anderszins) dat zich in Nederland bevindt?
De huidige wetgeving laat geen ruimte voor een exacte registratie van aantallen stateloze Roma. Wel zal worden bezien of het nieuwe systeem van de IND in een registratie van staatlozen zal kunnen voorzien, uiteraard binnen de kaders van de Wbp.
Hoe lang duurt de buitenschuldprocedure gemiddeld? Wat is de langst gevoerde en wat is de kortst gevoerde procedure tot nu toe?
In 2009 bedroeg de doorlooptijd van een buitenschuldprocedure 389 dagen. In 2010 bedroeg de doorlooptijd van die procedure 281 dagen. De langst gevoerde procedure bedroeg vier jaar en de kortste procedure bedroeg ongeveer 1 uur. Hierbij dient echter wel te worden opgemerkt dat onderdeel van deze procedure is dat de vreemdeling zich inspant om Nederland te verlaten en ook dat een bemiddelingspoging door de Dienst Terugkeer en Vertrek wordt ondernomen. Het doorlopen van deze stappen, die noodzakelijk zijn zeker te stellen dat het daadwerkelijk niet aan de vreemdeling is te wijten dat hem geen reisdocumenten worden verstrekt, maakt dat de behandelduur in individuele gevallen kan oplopen.
Kan de buitenschuldprocedure korter in duur? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan te geven of de buitenschuldprocedure korter in duur kan. Het begrip «buiten schuld» dient namelijk te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen voor zijn terugkeer terwijl betrokkene heeft aangegeven zelfstandig te willen terugkeren naar zijn land. De termijn waarbinnen duidelijkheid kan worden verkregen over de vraag of dit aan de orde is, hangt dan ook van veel verschillende factoren af, waaronder de snelheid waarmee de vreemdeling zelf de benodigde inspanningen verricht om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en de handelwijze van de vertegenwoordiging van het land van herkomst. Uiteindelijk gaat het niet om de vraag of er gedurende een specifieke periode aan het vertrek is gewerkt, maar in hoeverre er op een zodanige manier aan het vertrek is gewerkt dat objectief is komen vast te staan dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten.
Heeft u overwogen om de buitenschuldprocedure en het verkrijgen van een verblijfstitel voor statelozen toegankelijker te maken? Zo ja, op welke wijze kan de procedure toegankelijker worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de buitenschuldprocedure voldoende toegankelijk is voor staatlozen. Staatlozen die niet kunnen terugkeren naar een herkomstland of een land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad) kunnen op grond van het buitenschuldbeleid in aanmerking komen voor vergunningverlening. Daarbij wordt wel een inspanningsverplichting gevraagd van de vreemdeling. Ook het individuele gedrag van de vreemdeling, bijvoorbeeld wanneer de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid, zich onttrekt aan het vreemdelingentoezicht of onjuiste gegevens verstrekt, kan aan vergunningverlening in de weg staan. Het geldende buitenschuldbeleid is opgenomen in paragraaf B14/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Welke sociale voorzieningen zijn er beschikbaar voor statelozen gedurende de buitenschuldprocedure en aanvraag van een verblijfstitel? Indien geen, waarom niet?
Een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf of met rechtmatig verblijf op grond van een ingediende aanvraag voor regulier verblijf heeft recht op medisch noodzakelijke zorg en rechtsbijstand en in het geval van minderjarige kinderen, recht op onderwijs.
Ziet u mogelijkheden om gedurende de buitenschuldprocedure en de aanvraag van een verblijfstitel, sociale voorzieningen als primaire gezondheidszorg en onderwijs voor minderjarige statelozen beschikbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Welke juridische beletselen zijn er voor een specifiek pardon voor de mensen die er reeds in de jaren zeventig van de vorige eeuw recht op hadden, maar dat destijds niet hebben ontvangen?
Regelingen als hier bedoeld kennen een duidelijke begin- en einddatum. Nog daargelaten wat de juridische beletselen zouden zijn, acht ik het niet wenselijk noch praktisch te realiseren om een regeling te treffen voor een groep mensen die mogelijk eerder voor een regeling in aanmerking zou zijn gekomen.
Het bericht 'Ophef over gloeilampafspraken: Cramer in de fout' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen «Ophef over gloeilampenafspraken: Cramer in de fout»1 en «CDA en D66 hebben spijt van gloeilampverbod»2
Ja.
Deelt u de mening dat het gloeilampenverbod duisternis heeft gebracht bij veel mensen thuis en bij het bedrijfsleven, aangezien ze hun oude vertouwde gloeilamp moesten opgeven? Zo nee, waarom niet.
Deze mening deel ik niet. Er is een ruim aanbod op de Nederlandse markt met alternatieven voor de gloeilamp.
Om de consument mee te krijgen met de verandering, is een conversielijst opgesteld die is verspreid onder de Nederlandse retailers, waarop staat welke gloeilamp door welke energiezuinige lamp vervangen kan worden.
Ook heeft de overheid in samenwerking met de Nederlandse retailers en verlichtingsproducenten vorig najaar een brede publiekscampagne «Zuinig Licht, Heldere Keuze» ingezet om de Nederlandse consument te informeren over de uitfasering van de gloeilamp en over de mogelijkheden van de verschillende soorten energiezuinige verlichting (spaarlampen, LED-verlichting en TL). Een vergelijkbare campagne zal dit najaar herhaald gaan worden.
Bent u van mening dat de snel zuiniger wordende gloeilamp het perfecte antwoord is voor de met vele kinderziekten uitgeruste alternatieven (LED-lampen, spaarlampen)? Zo nee, waarom niet.
Nee, spaarlampen zijn inmiddels ruim 20 jaar verkrijgbaar en zijn vrij van kinderziektes.
De Europese Ecodesign-richtlijn stelt energie-efficiënte eisen aan het ontwerp van producten die energie gebruiken. Geen enkele gloeilamp voldoet op dit moment aan deze eisen en wordt daarom verplicht uitgefaseerd.
De EU heeft bewust besloten om het van de markt halen van de gloeilamp in fasen te laten verlopen, zodat de markt voldoende de tijd heeft om met innovaties te komen.
Voor LED-lampen geldt dat deze nog betrekkelijk nieuw zijn en nog volop in ontwikkeling. Dit heeft tot gevolg dat er op dit moment LED-lampen van uiteenlopende kwaliteit op de markt zijn. Niettemin zijn er op dit moment ook al goede LED-lampen te koop die een volwaardige vervanging zijn voor een gloeilamp van 25 of 40 watt. De Consumentenbond schrijft in de Consumentengids (februari 2010) dat LED-verlichting binnen een paar jaar zo ver zal zijn gevorderd dat deze techniek de beste keuze is voor het vervangen van gloeilampen.
Bent u van mening dat deze nieuwe ontwikkelingen en het feit dat veel Nederlanders en bedrijven niets moeten hebben van de alternatieven, voor de gloeilamp de Nederlandse overheid zich in Brussel het licht uit de ogen moet rennen om dit gloeilampenverbod het licht uit te blazen? Zo nee, waarom niet.
Deze mening deel ik niet. De gloeilamp is een zeer onzuinige lichtbron en ik sta achter het Europese besluit om onzuinige lampen uit te faseren.
Dat kostbare landbouwgrond niet moet worden omgezet in natte natuur |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat het hoofddoel van het samenwerkingsverband Deltanatuur herstel van natuur is?
Voor de beantwoording van de vragen 1 t/m 5 verwijs ik naar mijn brief van 14 januari 2011 ter beantwoording van het Commissieverzoek van 12 januari jl. (2011Z00303) en mijn brief met kenmerk DRZW/2010–3067 ter beantwoording van de vragen van de leden Koopmans en Koppejan (2010Z11444).
Is het waar dat conform de Wet ruimtelijke ordening de Deltanatuurgbieden de functie «natuur» krijgen?
Zie vraag 1.
Is het waar dat recreatie geen hoofddoel en hoofdfunctie is bij Deltanatuur, maar hooguit een secundair voordeel of doel?
Zie vraag 1.
Deelt u de mening dat kostbare landbouwgrond niet omgezet moet worden in natte natuur, dat dat een ongewenste ontwikkeling zou zijn?
Zie vraag 1.
Deelt u de mening dat het ongewenst zou zijn als Deltanatuurgbieden niet op basis van vrijwilligheid van onderop worden aangewezen (bestemmingsplan van gemeente), maar door middel van een inpassingsplan van de provincie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de gronden voor Deltanatuurgebieden die door middel van inpassingsplannen van de provincie worden aangewezen, niet door middel van onteigening verworven moeten worden?
Ik ben van mening dat de provincie zich maximaal moet inzetten om de projecten op basis van vrijwilligheid te realiseren en onteigening tot een minimum te beperken. Daarbij moet allereerst gekeken worden of realisatie primair via agrarisch en particulier natuurbeheer kan worden gerealiseerd. Naar mijn mening behoeft onteigening dan nauwelijks meer aan de orde te zijn, alleen nog in geval van een laatste afrondende aankoop.
Deelt u de mening dat er alternatieven zijn die landbouwgrond kunnen sparen waarmee ook voldaan wordt aan de doelstelling van Deltanatuur, bijvoorbeeld het in een natuurlijk proces omzetten van een deel van het Haringvliet (formeel ook natuur) tot getijdenatuur?
Voor de beantwoording van de vragen 7 t/m 9 verwijs ik naar mijn brief van 14 januari 2011 ter beantwoording van het Commissieverzoek van 12 januari jl. (2011Z00303) en mijn brief met kenmerk DRZW/2010-3067 ter beantwoording van de vragen van de leden Koopmans en Koppejan (2010Z11444).
Bent u bereid om contact op te nemen met de betreffende provincie om te voorkomen dat er onomkeerbare stappen worden gezet, dit ook in het kader van het nieuwe regeerakkoord waarin staat dat er geen nieuwe besluiten tot ontpoldering komen en dat bestaande plannen worden heroverwogen?
Zie vraag 7.
Kunt u deze vragen samen met de vragen van mijzelf en het lid Koopmans over plan Zuidoord, ingezonden op 4 augustus, beantwoorden?
Ja.
Het mogelijk uitstellen van de bouw van het nationaal historisch museum |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Bouw Historisch Museum wellicht uitstellen»?1
Ja.
Is het waar dat de bouw van het van het Nationaal Historisch Museum vertraging oploopt omdat er bezuinigd wordt?
Binnen het huidige financiële kader van het regeerakkoord en de komende bezuinigingen, zal ook cultuur een bijdrage moeten leveren. Ik acht het daarom niet langer opportuun om deze investering in een gebouw voor het NHM te continueren. Ik heb besloten het NHM niet langer te subsidiëren voor het realiseren van een gebouw, zoals ik u per brief heb laten weten.
Hoe beoordeelt u de vrees van de directeur van het museum dat er wel een nieuw gebouw komt maar dat er te weinig geld over blijft voor activiteiten? Bent u met hem van mening dat het doel «zoveel mogelijk Nederlanders over hun geschiedenis vertellen» niet gerealiseerd kan worden als er te weinig geld overblijft voor activiteiten? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het NHM was opgericht met als doel het bevorderen van het historisch besef en de kennis van de geschiedenis van Nederland. Het voorgenomen besluit laat onverlet dat ik dit doel nog steeds onderschrijf. Ik stel het NHM daarom in staat om daartoe in 2011 activiteiten te ontwikkelen.
Hoe beoordeelt u de suggestie van de directeur om, mocht het museum getroffen worden door grote bezuinigingen, het Nationaal Historisch Museum onder te brengen in een tijdelijke locatie zoals eerder gebeurd is bij het Stedelijk Museum? Hoe beoordeelt u de suggestie dat het tijdelijk onder brengen bijvoorbeeld in een «bestaand leegstaand belangrijk architectonisch erfgoed» mogelijk uitkomst biedt?
Ik heb aangegeven dat ik heb besloten om het NHM niet langer te subsidiëren voor het realiseren van een gebouw, maar alleen een projectsubsidie voor 2011 ter beschikking te stellen om activiteiten te ontwikkelen.
Spoorcapaciteit Zwolle-Herfte Aansluiting-Emmen |
|
Arie Slob (CU) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de uitspraken van voormalig staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat Huizinga-Heringa dat er een capaciteitstekort is op het traject Zwolle–Emmen, dat hiervoor uitbreiding van de capaciteit nodig is en dat dit probleem opgelost is voordat de nieuwe vervoerder er gaat rijden?1
Ja.
Waarom is dit traject door ProRail nog steeds niet overbelast verklaard2 en is er nog steeds geen capaciteitsanalyse en een capaciteitsvergrotingsplan gemaakt conform de motie Cramer3en EU-richtlijn 2001/14 en ondanks vragen hierover in diverse algemeen overleggen4 en in de notitie van de ChristenUnie «Slimmer, sneller en zuiniger op het spoor»?5
Bij de overdracht van de verantwoordelijkheid van de treinconcessie aan de Provincies Overijssel en Drenthe heeft ProRail onderzocht op welke wijze de huidige dienstregeling robuust te maken is. Dit is te vergelijken met een capaciteitsanalyse en -vergrotingsplan. Inmiddels is een proces gestart met de Provincies Drenthe en Overijssel om de laatste knelpunten voor de door Arriva aangeboden treindienst op te heffen. Aangezien ProRail pas overgaat tot overbelastverklaring als het niet mogelijk blijkt te zijn aanvragen tot tevredenheid van de gebruikers af te handelen, is er geen aanleiding geweest om Zwolle–Emmen overbelast te verklaren.
Deelt u de mening dat de capaciteitstekorten op de Vechtdallijnen zonder meer in december 2012 opgelost hadden kunnen zijn, als ProRail onmiddellijk in 2007 was overgegaan tot overbelastverklaring en het opstellen van een capaciteitsanalyse en een capaciteitsvergrotingsplan en was begonnen met de uitvoering van de maatregelen zoals door Rijk en provincie overeengekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De Provincies hebben er voor gekozen om eerst de resultaten van de aanbesteding van de treindienst af te wachten alvorens over te gaan tot het aanpassen van de infrastructuur, omdat de mogelijkheid bestond dat door een andere dienstregeling de knelpunten zouden verdwijnen. Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is inmiddels een proces gestart met beide provincies om de laatste knelpunten voor de door Arriva aangeboden treindienst op te heffen.
Deelt u nog steeds de eerdere conclusie dat bij het uitblijven van infrastructuurmaatregelen de nieuwe vervoerder geen punctuele dienstregeling kan rijden, noch in de huidige halfuursdienst, noch in de overeengekomen nog ambitieuzere dienstregeling met een extra stop van de sneltrein in Mariënberg en extra treinen Zwolle–Coevorden in de spitsrichting?6
Nee. In het kader van de aanbesteding van de treindienst Zwolle–Emmen door de regionale overheden zijn de voorstellen van de vervoerders voorgelegd aan ProRail. ProRail heeft deze voorstellen in april 2010 getoetst op basis van de geldende inzichten voor de dienstregeling 2011. ProRail heeft in haar advies geconcludeerd dat de basisdienstregeling goed uitvoerbaar is. Ten aanzien van de voorgestelde «toevoegers» in de spits is tevens geconstateerd dat deze aan de normen voldoen. Deze spitstoevoegers leiden tot een conflict met één goederentrein. De verwachting is echter dat dit conflict in het capaciteitverdeelproces oplosbaar is en er dus geen infrastructuurmaatregelen nodig zijn.
Zijn de vereiste maatregelen – waarvoor Rijk en provincie beiden in 2007 de helft van de benodigde investering beschikbaar hebben gesteld – gegarandeerd uitgevoerd wanneer de nieuwe vervoerder in december 2012 gaat rijden? Zo nee, wat is uw mening daarover, wanneer zijn de maatregelen dan wel uitgevoerd, welke consequenties heeft dit voor de reizigers en welke versnellingen zijn er nog mogelijk?
Het precieze aanbod van Arriva is na gunning in mei 2010 bekend geworden. Hierdoor kan nu beoordeeld worden of en zo ja, welke aanpassingen noodzakelijk zijn. Dit geschiedt momenteel door ProRail in opdracht van de Provincies Drenthe en Overijssel.
Hoe kan een budget voor verbetermaatregelen worden vastgesteld als er geen capaciteitsanalyse heeft plaatsgevonden? Op welke wijze worden dan de integraliteit met bijvoorbeeld het samenlooptracé Zwolle–Herfte Aansluiting motie Koopmans c.s.7, het railgoederenvervoer naar Coevorden, de samenhang met Almelo-Mariënberg en de ambities van de regio geborgd? Onderschrijft u de noodzaak van een gedegen capaciteitsanalyse?
Er heeft wel een capaciteitsanalyse plaatsgevonden (zie antwoord op vraag 2) om het nog resterende punt van vertragingsgevoeligheid van de huidige dienstregeling in kaart te brengen. Daarnaast heeft ProRail in opdracht van de Provincies Overijssel en Drenthe onderzocht welke maatregelen effectief zijn om de vertragingsgevoeligheid van de spitstoevoegers uit het aanbod van Arriva te verminderen. Het betreft een aantal kleine maatregelen. In deze analyse is ook Almelo–Mariënberg betrokken en is rekening gehouden met het goederenvervoer. De betreffende maatregelen worden momenteel door ProRail uitgewerkt waardoor inzicht ontstaat in investering en doorlooptijd. Het is vervolgens aan de provincies om deze maatregelen te financieren. Hiertoe is in 2007 bij de decentralisatie door het Rijk extra budget toegekend ad. € 5,6 mln. (prijspeil 2007). Dit budget is bestemd voor de uitbreiding van de infrastructuur in relatie tot de huidige dienstregeling.
Bent u bereid ProRail op te dragen het traject Zwolle-Emmen terstond overbelast te verklaren en in samenwerking met de provincies Overijssel en Drenthe en de vervoerder versneld een capaciteitsanalyse en een gefaseerd capaciteitsvergrotingsplan op te stellen en de uitkomsten daarvan mee te nemen in het overleg en de besluitvorming over de invulling van het laatste deel van de motie Koopmans c.s?
Nee. ProRail gaat over tot overbelastverklaring als het niet mogelijk is aanvragen tot tevredenheid van de gebruikers af te handelen. Aangezien er reeds een proces is gestart met de Provincies Drenthe en Overijssel om de laatste knelpunten voor de door Arriva aangeboden treindienst op te heffen is er geen aanleiding om Zwolle–Emmen overbelast te verklaren. Ten aanzien van de Motie Koopmans wil ik nog opmerken dat er in de analyses voor Zwolle–Herfte aansluiting door ProRail altijd is uitgegaan van 4 treinen per uur tussen Zwolle en Groningen (2 Intercity’s en 2 Sprinters). De toekomstige treindienst Zwolle–Leeuwarden is nog onderwerp van gesprek tussen NS, de provincie Friesland en mijn ministerie.
Naar verwachting zal begin 2011 hierover meer duidelijkheid ontstaan. Vervolgens zullen de mogelijke gevolgen van deze dienstregeling voor de capaciteit op Zwolle–Herfte aansluiting door ProRail worden onderzocht. In deze analyse wordt ook de treindienst van Arriva op Zwolle–Emmen betrokken.
De kippenfarm in Landkreis Emsland |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van RTV Noord over de megakippenfarm in Landkreis Emsland?1
Ja.
Waarom is hierbij geen grensoverschrijdende milieu-effectrapportage toegepast, zoals vastgelegd is in het Verdrag van Espoo?
Dat voor dit project geen grensoverschrijdende milieueffectrapportage is toegepast is het gevolg van een aantal communicatieproblemen en misverstanden tussen Duitsland en Groningen.
De Landkreis Emsland heeft op 4 januari 2008 de Provincie Groningen geïnformeerd over drie projecten, waaronder het betreffende project van de megakippenfarm in Hanhentangen (gemeente Haren) waar u naar vraagt. De andere projecten betroffen een varkenshouderij en een kippenboerderij in Rhede. Op respectievelijk 18 februari en 19 maart 2008 heeft de Provincie Groningen per brief voor de kippenboerderij en varkenshouderij in Rhede Landkreis Emsland laten weten betrokken te willen zijn bij de vervolgprocedure. Hierbij heeft de Provincie Groningen tevens de Landkreis Emsland gewezen op de «Gezamenlijke verklaring inzake de samenwerking bij de uitvoering van grensoverschrijdende milieu-effectrapportage voor projecten» met het verzoek of de Landkreis de afspraken die hierin zijn opgenomen wil volgen bij dergelijke projecten. Tijdens een bijeenkomst (Antragskonferenz) over een van de beide andere projecten op 10 april 2008 in Duitsland heeft de Provincie dit verzoek ook nog mondeling ingebracht.
De Landkreis heeft gemeend dat de Provincie Groningen (en relevante grensgemeente) slechts interesse had om betrokken te worden bij de twee met naam en toenaam genoemde projecten, en niet bij het derde project. Om die reden heeft de Landkreis voor het derde project de vergunningaanvraag en het MER niet aan de Provincie Groningen en de Gemeente Vlagtwedde toegezonden.
Vrijdag 22 oktober jl. zijn in een overleg tussen de betrokken autoriteiten van Landkreis Emsland, deelstaat Niedersachsen en Provincie Groningen duidelijke afspraken gemaakt om te voorkomen dat dergelijke misverstanden bij toekomstige projecten zich nogmaals voordoen.
Bent u bereid tot formele consultatie over te gaan en hierover contact op te nemen met de Duitse regering? Zo nee, waarom niet?
Volgens de «Gezamenlijke verklaring inzake de samenwerking bij de uitvoering van grensoverschrijdende milieu-effectrapportage voor projecten» tussen Nederland en Duitsland, is de afspraak dat eerst de relevante autoriteiten (in dit geval de Landkreis Emsland als bevoegd gezag en de Provincie Groningen en Gemeente Vlagtwedde als mogelijk getroffen partijen) overleg voeren. Een eerste overleg heeft op 22 oktober jl. plaatsgevonden. Dit overleg heeft geleid tot een verduidelijking van de ontstane situatie. Ook zijn voor het betreffende project, alsmede voor de toekomst goede en duidelijke afspraken gemaakt. Formele consultatie is om deze reden niet nodig. Deze conclusie wordt gedeeld door de Provincie Groningen.
Zijn er fouten gemaakt bij het verstrekken van de vergunning aan deze kippenfarm? Zo ja, welke?
Voor zover het Rijk betreft, zijn er geen fouten gemaakt bij het verstrekken van de vergunning aan deze kippenfarm. De discussie die speelt spitst zich toe op het betrekken van de Nederlandse grensgemeente(n) en provincie bij de milieueffectrapportage.
In hoeverre is er discrepantie tussen de Nederlands-Duitse uitvoeringsregels en de rechtspraktijk in Niedersachsen?
Voor wat betreft de mer-regelgeving geldt de Europese richtlijn inzake de m.e.r. (85/337/EEG, incl. wijzigingen door Richtlijnen 97/11/EG, 2003/35/EG en 2009/31/EG). Zowel Nederland als Duitsland, in casu Niedersachsen, dienen minimaal aan de vereisten van deze richtlijn te voldoen. Wel hebben de lidstaten een zekere vrijheid in de wijze waarop zij de richtlijn implementeren. Vanuit die vrijheid zijn er dan ook (procedure)verschillen tussen de mer-procedure in Nederland, respectievelijk die van Duitsland, Niedersachsen. Deze verschillen zijn mede aanleiding geweest om voor de grensoverschrijdende gevallen een «Gezamenlijke verklaring inzake de samenwerking bij de uitvoering van grensoverschrijdende milieu-effectrapportage voor projecten» op te stellen.
Vindt u een nadere beoordeling door de VROM-Inspectie gewenst? Zo nee, waarom niet?
Nee. De vergunningverlening vindt plaats in Duitsland. De VROM-Inspectie heeft hierin geen rol.
Over het bericht dat de Raad van Commissarissen (RvC) van Crucell een persoonlijk belang heeft bij de overname |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de leden van de Raad van Commissarissen (RvC) van Crucell een persoonlijk belang hebben bij de overname door Johnson&Johnson, omdat ze sinds 2000 aandelen en opties ontvangen hebben als deel van hun beloning en de leden van de Raad van Commissarissen daardoor meer dan 4,2 miljoen euro kunnen verdienen aan de overname?1
Ik heb nota genomen van het bericht. Inmiddels heeft Johnson & Johnson een openbaar bod uitgebracht op de uitstaande aandelen van Crucell. Op 8 februari 2011 zal een buitengewone aandeelhoudersvergadering over het bod worden gehouden. In de aandeelhouderscirculaire ten behoeve van deze aandeelhoudersvergadering gaat Crucell onder meer in op de belangen van bestuurders en commissarissen tijdens de onderhandelingen, die zij als «appropriate» onder de Nederlandse wetgeving inzake tegenstrijdig belang beschouwt. Geconcludeerd is dat de belangen van Crucell, haar aandeelhouders, bestuurders en commissarissen parallel lopen. Daarom hebben de bestuurders en commissarissen deelgenomen aan de discussies en onderhandelingen over het bod en de besluitvorming daaromtrent.2
Bent u bekend met de reden dat Crucell op dit punt is afgeweken van bepaling III.7.1 van de Code Frijns? Wat vindt u van die reden?
Uit het jaarverslag van Crucell over boekjaar 2009 volgt dat de commissarissen van Crucell een beloning in aandelen («share grants») ontvangen. Crucell motiveert deze afwijking van best practice bepaling III.7.1 van de Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code) in haar jaarverslag. Crucell acht een beloning in aandelen voor commissarissen passend aangezien dit gangbaar is bij een internationaal opererende biotechnologische onderneming als Crucell. Daarbij wordt Crucell met een dergelijke vorm van beloning in staat gesteld om gekwalificeerde commissarissen met specifieke kennis van de biotechnologische industrie en internationale handelspraktijken aan te trekken, aldus Crucell in haar jaarverslag.
Nederlandse beursvennootschappen zijn verplicht in het jaarverslag mededeling te doen over de naleving van de principes en best practice bepalingen van de Code, op basis van het «pas toe of leg uit» beginsel. Dit houdt in dat ze ofwel de bepalingen dienen toe te passen, ofwel gemotiveerd dienen uit te leggen waarom een codebepaling niet wordt toegepast. Het is aan de aandeelhoudersvergadering van de betreffende onderneming om te bepalen of de gegeven verantwoording over de naleving van de Code, waaronder de uitleg van een afwijking, voldoende is, en zo niet, welke consequenties ze hieraan verbindt.
Bent u van mening dat bepaling III.7.1 eigenlijk altijd nageleefd zou moeten worden en dat bedrijven daar niet (gemotiveerd) van af moeten wijken? Zo nee, in welke gevallen vindt u het wenselijk dat commissarissen wel een variabele beloning krijgen?
Ik zie geen aanleiding om het belonen van commissarissen met aandelen te verbieden. Het is aan bedrijven zelf om, met inachtneming van de wet en de Code, de afweging te maken op welke wijze zij hun commissarissen willen belonen. Een vaste beloning kan de onafhankelijkheid van commissarissen versterken. Een vennootschap kan echter valide redenen hebben om een variabele beloning aan commissarissen toe te kennen, bijvoorbeeld omdat op deze wijze hun betrokkenheid bij de onderneming wordt vergroot.
Hoe is bepaling III.7.1 van de Code Frijns en de vergelijkbare bepaling uit de Code Tabaksblat de afgelopen jaren nageleefd/toegepast? Kunt u een overzicht verstrekken van het recent historisch verloop van het aantal bedrijven waarbij de Raad van Commissarissen wel/niet wordt beloond met opties en aandelen, aan de hand van de jaarverslagen van alle beursgenoteerde Nederlandse bedrijven?
Over de naleving van de Code wordt gerapporteerd door de Monitoring Commissie Corporate Governance Code. De Monitoring Commissie maakt daarbij gebruik van nalevingsonderzoeken van de Rijksuniversiteit Groningen, op basis van samengevoegde gegevens, onderverdeeld in AEX, AMX, AscX en lokale vennootschappen. Uit deze nalevingsonderzoeken blijkt dat best practice bepaling III.7.1 in 2006, 2007 en 2008 door vrijwel alle beursvennootschappen wordt toegepast (in 2006 123 van de 125, in 2007 120 van de 122, in 2008 104 van de 110).3 In 2009 en 2010 is geen onderzoek verricht naar de naleving van deze bepaling. In 2009 was de reden dat de Commissie beperkt rapporteerde en in 2010 dat de Commissie in het bijzonder heeft gekeken naar bepalingen die de afgelopen vier jaren minder dan 90% zijn toegepast en naar de nieuwe bepalingen in de Code. Daar valt best practice bepaling III.7.1 niet onder.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat persoonlijke belangen een onafhankelijk oordeel van de Raad van Commissarissen onmogelijk maken, bij de overname van Crucell in het bijzonder en ook in het algemeen?
De raad van commissarissen van een naamloze vennootschap dient zich bij zijn taakvervulling te richten naar het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming (artikel 2:140 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). In het wetsvoorstel bestuur en toezicht,4 dat thans aanhangig is bij de Eerste Kamer, wordt voorgesteld dat een bestuurder of commissaris niet meewerkt aan de totstandkoming van een besluit van het bestuur respectievelijk de raad van commissarissen als hij daarbij een tegenstrijdig belang heeft. Of een bestuurder of commissaris een tegenstrijdig belang heeft ten opzichte van de vennootschap moet worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval. De enkele omstandigheid dat een bestuurder of commissaris een persoonlijk belang heeft, behoeft niet te leiden tot de kwalificatie van een tegenstrijdig belang. Daarvan is geen sprake zolang de belangen van de bestuurder en commissaris parallel lopen met de belangen van de vennootschap. Zo leidt het bezit van aandelen in de vennootschap niet automatisch tot een tegenstrijdig belang van de bestuurder of commissaris. Indien een transactie zou leiden tot een stijging van de beurskoers is dat immers zowel voor de vennootschap als voor de aandeelhouders, inclusief bestuurders en commissarissen met aandelen, voordelig. In bijvoorbeeld een overnamesituatie, waarin wordt onderhandeld over de toekomst van de vennootschap en alle daarbij betrokkenen, is alertheid van bestuurders en commissarissen op een mogelijk tegenstrijdig belang gepast.
In het wetsvoorstel bestuur en toezicht wordt voorts een nadere uitwerking gegeven aan de gevolgen van een tegenstrijdig belang. Voorgesteld wordt dat een bestuurder of commissaris met een tegenstrijdig belang niet deelneemt aan de besluitvorming. Indien een bestuurder of commissaris toch deelneemt aan de beraadslaging, dan is het besluit daarmee vernietigbaar. Tegen dit besluit kan worden opgekomen door een ieder die een redelijk belang heeft bij de nakoming van de bepaling, zoals een minderheidsaandeelhouder.
Ontslagzwendel en recht op uitkering |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de vragen van de leden Heerts en Vermeij over ontslagzwendel? 1)
Ja.
Wat is uw reactie op de in de bijlage bij deze vragen geschetste situatie (de bijgevoegde geanonimiseerde email gericht aan de afdeling Voorlichting van de PvdA)?
Hoewel ik de geschetste situatie voor de personen in kwestie betreur, kan ik geen oordeel geven over de vraag of in dit geval sprake is van ontslagzwendel. Een oordeel daarover is voorbehouden aan de rechter.
Naar aanleiding van de geschetste situatie merk ik wel het volgende op. Een slachtoffer van ontslagzwendel kan aangifte doen bij de politie, waarna het Openbaar Ministerie eventueel een strafrechtelijk onderzoek kan instellen en tot vervolging kan overgaan. Afhankelijk van de aard, omvang, ernst en complexiteit van de fraude kan dit onderzoek worden opgedragen aan de politie of een bijzondere opsporingsdienst zoals de Sociale inlichtingen- en opsporingsdienst (SIOD) of de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD). Ook kunnen burgers vermeende fraude op het terrein van werk en inkomen melden bij de SIOD (zie daarvoor www.siod.nl). Voor zover er sprake is van faillissement met het oogmerk om afbreuk te doen aan de arbeidsrechtelijke bescherming merk ik op dat voor slachtoffers civielrechtelijke mogelijkheden open staan (bijvoorbeeld schadevergoeding). Voor de mogelijkheden bij UWV verwijs ik naar de antwoorden op vraag 6 en vraag 7.
Bent u nog steeds van mening dat de rol van de overheid bij het bestrijden van ontslagzwendel niet verder gaat dan de strafrechtelijke weg?Zo ja, waarom zou de overheid niet ook een pro-actieve rol moeten hebben bij het voorkomen en bestrijden van ontslagzwendel?
Ja, ik ben van mening dat de overheid alleen een rol heeft in de strafrechtelijke aanpak van ontslagzwendel. Een pro-actieve rol bij het voorkomen en bestrijden van ontslagzwendel is weggelegd voor de werkgever en de werknemer. Zoals in de antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp is aangegeven, is het belangrijk om tijdig informatie in te winnen en alert te zijn op signalen dat iets niet in de haak is.
Wat kan de Arbeidsinspectie doen indien deze dienst tijdens haar toezichthoudende en controlerende taken aanwijzingen voor (dreigende) ontslagzwendel ontdekt?
De Arbeidsinspectie (AI) is belast met toezicht op de naleving van specifieke wetgeving op het terrein van arbeidsbescherming en bestrijding van arbeidsmarktfraude, zoals de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Wet arbeid vreemdelingen. Als de AI tijdens controles op de naleving van deze wetgeving concrete aanwijzingen voor mogelijke ontslagzwendel signaleert, dan kan de AI de relevante feiten en omstandigheden melden aan de politie, de SIOD of de FIOD.
Ziet u mogelijkheden om de taken van de Arbeidsinspectie dusdanig uit te breiden dat daar de opsporing van strafbare feiten die tot ontslagzwendel leiden, wel onder komt te vallen? Zo ja, op welke? Zo nee, waarom niet en ziet u die mogelijkheden wel voor een bijzondere opsporingsdienst zoals de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) weggelegd?
De Arbeidsinspectie is als inspectiedienst primair belast met toezicht op de naleving van specifieke wetgeving. Het is niet wenselijk om deze toezichthoudende taken uit te breiden met de opsporing van strafbare feiten zoals oplichting, valsheid in geschrift en faillissementsfraude, waar ontslagzwendel onder kan vallen. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het Openbaar Ministerie de SIOD of de FIOD opdracht geven tot het verrichten van een strafrechtelijk onderzoek.
Om welke redenen kan de Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen (UWV) een voorschot aan een aanvrager van een uitkering geven? Beschikt het UWV over een discretionaire bevoegdheid om in schrijnende gevallen voorschotten te verlenen? Zo ja, acht u de in de bijgevoegde email genoemde situatie schrijnend?
Het UWV is bevoegd een voorschot op een uitkering te verlenen, indien redelijkerwijs aannemelijk is dat de aanvrager recht heeft op die uitkering. Bij het verlenen van voorschotten maakt het UWV geen onderscheid tussen meer of minder schrijnende gevallen. Het beleid is erop gericht om binnen vier weken na de aanvraag het recht op uitkering vast te stellen en een eerste betaling te doen. Als dat binnen die periode niet lukt, maar aannemelijk is dat de aanvrager recht heeft op een uitkering, dan neemt het UWV contact op met betrokkene over het verlenen van een voorschot.
Deelt u de mening dat in het geval iemand een loonvordering heeft op een werkgever waarvan het faillissement is aangevraagd of insolvent is, dat een voorschot op een uitkering door het UWV gewenst is? Zo ja, hoe gaat u hieraan gevolg geven? Zo nee, waarom niet?
Bij het faillissement van een werkgever betaalt het UWV aan de werknemer diens (achterstallige) loon over maximaal de laatste drie maanden voorafgaand aan de datum waarop de curator de dienstbetrekking heeft opgezegd, plus het loon over de opzegtermijn volgens de Faillissementswet (maximaal 6 weken). Tevens neemt het UWV achterstallige vakantietoeslag, eventuele niet genoten vakantieaanspraken en verplichtingen aan derden (met name pensioenpremies) over maximaal het laatste jaar van de dienstbetrekking over. De vaststelling van de hoogte van het over te nemen loon is in veel gevallen complex, dus tijdrovend. Ook hier geldt dat het UWV voorschotten kan verlenen zodra het recht op loonovername en de omvang van het over te nemen loon redelijkerwijs vaststaan. Voor het aanvragen van zo'n voorschot kunnen de betrokken werknemers contact opnemen met het UWV. De hoogte van het voorschot wordt afgestemd op de loonvordering van de werknemer.
De Europese onderhandelingen met betrekking tot aanpassingen in het systeem van emissiehandel |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Brussel verwerpt kritiek staalindustrie in CO2-rel»?1
Ja.
Kunt u aangeven in welk stadium de in het artikel aangehaalde Brusselse onderhandelingen over de derde fase van het Emission Trading System (ETS) zich bevinden? Wanneer verwacht u dat definitieve besluitvorming zal plaatsvinden? Zijn de consequenties van eventuele aanpassingen in het systeem van emissiehandel aan de orde geweest in de Raad voor het Concurrentievermogen?
Het ontwerp Commissievoorstel is vrijdag 22 oktober verzonden aan de lidstaten. De lidstaten zullen hier nu eerst over stemmen in de daarvoor betreffende Raadswerkgroep, i.c. de Climate Change Committee. Na stemming zal het voorstel voor goedkeuring worden voorgelegd aan Raad en EP. Daarvoor geldt een termijn van 3 maanden. De definitieve beslissing over het voorstel zal daarom naar verwachting ergens in het voorjaar van 2011 plaatsvinden.
Het gaat hier om een uitwerking van de herziene ETS Richtlijn uit 2008 en daarmee niet om een aanpassing van het emissiehandelssysteem. Het onderwerp is niet aan de orde geweest in de Raad voor Concurrentievermogen.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste geschilpunten zijn die op dit moment nog in de onderhandelingen tussen de lidstaten spelen?
Het formele Commissievoorstel is net gepubliceerd. Hierdoor kan ik nog niet aangeven wat de belangrijkste geschilpunten zijn tussen de lidstaten. Wel heeft een informele technische werkgroep bestaande uit experts van lidstaten de Commissie ondersteund in het ontwikkelen van dit voorstel. In die werkgroep worden geen formele posities ingenomen, maar belangrijke discussiepunten waren:
Kunt u aangeven wat de Nederlandse positie is ten aanzien van de toerekening van Emissiehandelsrechten voor procesgassen? Is deze in lijn met eerdere onderhandelingsrondes over het Emission Trading System, en zo nee, wat is de reden om een andere insteek te kiezen?
Nederland ondersteunt de voorgestelde systematiek van de Commissie om niet 100% gratis rechten te alloceren voor afvalgassen waarmee elektriciteit wordt opgewekt. Nederland vindt namelijk dat het efficiënt gebruik van afvalgassen gestimuleerd moet worden, niet de productie ervan. Ook pleit Nederland voor gelijke behandeling van afvalgassen in verschillende sectoren. Ook andere sectoren gebruiken afvalgassen voor elektriciteitsopwekking en krijgen daarvoor geen extra rechten. De voorgestelde systematiek is daarbij vergelijkbaar met de systematiek zoals we die zelf onder NAP2 kenden. Bovendien geeft de Richtlijn niet aan dat er volledig gratis rechten gegeven moet worden voor de koolstofinhoud van afvalgassen waarmee elektriciteit wordt opgewekt.
De Nederlandse positie is volledig in lijn met eerdere onderhandelingsrondes. Nederland heeft altijd gepleit voor zoveel mogelijk veilen omdat het veilen beschouwd als de beste allocatiemethode. Gratis rechten aan de industrie beschouwt Nederland als een overgangsmethode.
Over het artikel 'Nederlanders betalen hoogste milieubelasting ter wereld' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlanders betalen hoogste milieubelasting ter wereld»1
Ja. Het artikel in Elsevier «Nederlanders betalen hoogste milieubelasting ter wereld» is gebaseerd op een publicatie van de OESO van 13 oktober 2010. In die publicatie geeft de OESO een overzicht van de milieugerelateerde belastingen in de verschillende landen, zulks op basis van de gegevens uit 2008. Inmiddels is gebleken dat in de oorspronkelijke publicatie van 13 oktober 2010 een fout is geslopen. In de autobelastingen blijkt een dubbeltelling te zitten. Hierdoor is Nederland ten onrechte op de eerste plaats gezet als land waarin de hoogste milieubelastingen van toepassing zouden zijn. Inmiddels heeft de OESO dit gecorrigeerd en is in de betreffende publicatie de correcte grafiek geplaatst. Deze grafiek met daarin de correcte Nederlandse cijfers is hierna opgenomen.2
Uit deze grafiek blijkt dat Nederland – als voorheen – de tweede plaats inneemt wat betreft de opbrengsten van de milieugerelateerde belastingen in relatie tot het bruto binnenlands product. Uit de grafiek komt naar voren dat, als gekeken wordt naar het deel van de staafkolom dat betrekking heeft op de energiebelastingen en de accijnzen (het onderste deel van de kolom), Nederland niet astronomisch hoog «scoort» in vergelijking met de andere landen. Zeven in de grafiek genoemde landen scoren hoger dan Nederland en zo’n negen landen hebben qua opbrengst vergelijkbare energiebelastingen en accijnzen. Nederland scoort hoger dan gemiddeld als het gaat om de autobelastingen, te weten de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM), de motorrijtuigenbelasting (MRB) en de belasting zware motorrijtuigen (het eurovignet). Nederland voert de ranglijst aan waar het betreft de «overige milieubelastingen». Onder de overige milieubelastingen zoals weergegeven voor Nederland vallen ook een groot aantal heffingen en belastingen van lagere overheden, zoals de afvalstoffenheffing of het rioolrecht. Andere landen zullen dergelijke heffingen ook kennen, maar dan geïncorporeerd in andere heffingen zoals een ingezetenenheffing. In dat geval komen de milieugerelateerde heffingen van die andere landen niet tot uitdrukking in de vergelijking en geeft de grafiek op dit punt een enigszins vertekend beeld.
Vindt u, met het oog op de economische crisis, dat de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven door deze astronomische milieubelastingen verder verslechtert? Zo nee, waarom niet?
Bij de vormgeving van de Nederlandse milieubelastingen is rekening gehouden met de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. Zo liggen de grootverbruikers-tarieven in de energiebelasting op of rond het door de EU verplichte minimum. De inkomsten uit de energiebelasting zijn in het verleden gebruikt om de loon/inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting te verlagen en daarmee de arbeidskosten voor bedrijven te verminderen en meer investeringruimte te genereren. De concurrentiepositie voor het Nederlandse bedrijfsleven wordt niet zozeer bepaald door de hoogte van de milieugerelateerde belastingen, maar door de totale hoogte van alle belastingen tezamen en de aan de belastingen gekoppelde administratieve lastendruk. Nederland scoort op dat punt goed in vergelijking met andere landen. Dit blijkt ondermeer uit het rapport van de Wereldbank en PriceWaterhouseCoopers «Paying Taxes 2011», waarin belastingdruk en -systemen van 183 landen met elkaar worden vergeleken. Het rapport plaatst Nederland in Europa op de 7e en in de wereld op de 27e plaats als het gaat om «ease of paying taxes». Van belang in dezen is dat de beoordeling plaatsvindt op basis van drie variabelen, te weten (1) effectief belastingtarief, (2) «time to comply» en (3) de aantal betalingsmomenten. Ook KPMG bericht in 2010 dat Nederland steeds aantrekkelijker wordt voor buitenlandse bedrijven die zich in Europa willen vestigen. Dat blijkt uit onderzoek dat KPMG iedere twee jaar verricht naar de bedrijfskosten in de Verenigde Staten, Japan, Australië, Canada, Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië, Duitsland, Nederland en Mexico. Van de onderzochte landen in Europa is Nederland qua bedrijfskosten (inclusief fiscale druk) het goedkoopst als vestigingsplaats voor buitenlandse ondernemingen. En ook Japan en de Verenigde Staten moeten Nederland voor laten gaan. KPMG betrekt belastingdruk expliciet in haar berekening middels de «total tax index»:
bron: http://www.competitivealternatives.com/languages/release_nl.pdf
Daarnaast moet niet uit het oog worden verloren dat de concurrentiepositie niet alleen wordt bepaald door de fiscaliteit maar ook door elementen als ligging, bereikbaarheid, opleiding etc. Op deze punten scoort Nederland goed. Denemarken en Nederland scoren beide hoog wat betreft de milieugerelateerde belastingen, maar het zijn beide landen die het qua economie op dit moment niet slecht doen.
Tot slot is vermeldenswaard dat in het recent door de Tweede Kamer aanvaarde Belastingplan 2011 een aantal maatregelen is opgenomen die er toe strekken de eerder getroffen «crisismaatregelen» te verlengen dan wel structureel te maken. Deze maatregelen hebben betrekking op (onder andere) de WBSO ter bevordering van innovatie, de vennootschapsbelasting, de willekeurige afschrijving en de mogelijkheid om in de BTW per kwartaal aangifte te doen in plaats van per maand. Daarnaast zijn nog een aantal maatregelen getroffen om de bouw te stimuleren. Al deze maatregelen strekken er toe de belastingdruk te verlagen dan wel de liquiditeits- en financieringspositie van bedrijven te verbeteren.
Bent u ook van mening dat de milieubelastingendruk meer in lijn moet worden gebracht met die van omliggende landen (België, Duitsland, Frankrijk rond de 2%) om op die manier het bedrijfsleven te ontzien? Zo nee, waarom niet?
Zoals al is aangegeven bij vraag 1 lopen de Nederlandse energiebelastingen en accijnzen nauwelijks uit de pas met die van bijvoorbeeld Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg, Italië, Zweden, Finland en Portugal. Bovendien, zoals ook al aangegeven in het antwoord op vraag 2, is de totale belastingdruk belangrijker dan alleen de druk van de milieubelastingen.
Vindt u ook dat de Nederlandse belastingbetaler niet moet worden opgezadeld met torenhoge milieubelastingen, die voor een groot deel gebaseerd zijn op de «Fabeltjeskrantgedachte» dat de mens verantwoordelijk is voor de opwarming van de aarde? Zo nee, waarom niet?
De opbrengst van de van Rijkswege geheven milieugerelateerde belastingen vloeit naar de algemene middelen en wordt gebruikt voor de financiering van alle overheidsuitgaven. Verlaging van de milieubelastingen zou moeten leiden tot verhoging van andere belastingen. Daarbij is relevant dat ander onderzoek van de OESO3 heeft aangetoond dat milieubelastingen en andere indirecte belastingen de economische groei minder belemmeren dan de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting. Verhoging van andere belastingen zou dus kunnen leiden tot minder economische groei.
Bent u ook van mening dat de onder druk staande binnenlandse bestedingen er niet bij gebaat zijn als Nederlanders hun zuur verdiende geld zo in de bodemloze klimaatput moeten storten? Zo nee,waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De uitgifte van Nederlandse reisdocumenten in het buitenland |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
|
|
|
Hoeveel incidenten zijn bij u bekend ten aanzien door misstanden bij het verstrekken van reisdocumenten op de Nederlandse ambassades? Beschikt u over een registratie van incidenten in het kader van de verstrekking van reisdocumenten in het buitenland?1
Sinds 2003 beschikt het ministerie van Buitenlandse Zaken over een incidentenregistratie waarin ook incidenten bij de verstrekking van reisdocumenten zijn opgenomen. Uit dit register blijkt dat er sinds 2003 vijf incidenten zijn gemeld en onderzocht op een totaal van rond de 160 000 paspoortaanvragen per jaar. Naar aanleiding van deze incidenten zijn enkele instructies verder aangescherpt alsmede het toezicht op de juiste toepassing hiervan.
Waarom is een extern deskundige niet vereist bij een onderzoek naar reisdocumenten op Nederlandse ambassades, terwijl deze extern deskundige, op grond van artikel 94 lid 3 Paspoortuitvoeringsvoorschriften Nederland (PUN), wel aanwezig dient te zijn bij een onderzoek naar de verstrekking van reisdocumenten binnen een Nederlandse gemeenten? Waarom wordt een onderzoek naar de verstrekking van reisdocumenten verricht door eigen medewerkers van de ambassade?2 Bent u van mening dat deze controle afdoende is?
De controle op de toepassing van de beveiligingsmaatregelen is bij de gemeenten vanaf het begin anders opgezet dan bij de overige uitvoerende autoriteiten (buitenlandse posten, de Gouverneurs en de door deze aangewezen autoriteiten in het Caribische deel van het Koninkrijk en de Koninklijke Marechaussee). Dat hangt samen met het feit, dat deze autoriteiten onder direct toezicht staan van de rijksoverheid. Daardoor zijn er directere sturingsmogelijkheden voorhanden om de beveiliging van de reisdocumentenuitgifte te waarborgen dan bij de gemeenten. De regeling die in artikel 94 PUN voor de gemeenten is getroffen, is dan ook uitgebreider dan voor de andere uitgevende autoriteiten.
Dit neemt echter niet weg, dat ook bij de andere autoriteiten sprake is van onafhankelijke controle. De desbetreffende uitvoeringregelingen schrijven voor dat de maatregelen op het gebied van de beveiligingsprocedure en de beveiligingsfunctionaris deel uitmaken van de reguliere accountantscontrole (art. 107 lid 9 van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001; art. 109 lid 9 van de Paspoortuitvoeringsregeling Caribische landen; art. 55 lid 4 van de Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke Marechaussee 2001). Uiteraard voldoet deze accountantscontrole aan dezelfde criteria van onafhankelijkheid als de externe controle bij gemeenten.
Daarnaast wordt iedere post periodiek onderworpen aan een organisatiedoorlichting door de Dienst Inspectie en Evaluatie Bedrijfsvoering van BZ. Deze doorlichtingen zijn gericht op een onafhankelijke en integrale beoordeling van het functioneren van een post en op advisering ter optimalisering daarvan. Zaken als een goede interne controle en functiescheiding vormen altijd onderdeel van deze doorlichtingen.
De beleidsverantwoordelijke directie op het departement in Den Haag is ten slotte verantwoordelijk voor een coherente aansturing van de posten op het hele consulaire terrein (waar deze processen deel van uitmaken). Deze directie doet dit onder meer door posten te bezoeken met Consulaire Advies Teams.
Deelt u de mening dat door het ontbreken van een extern deskundige bij het toezicht op de uitgifte van Nederlandse reisdocumenten in het buitenland er incidenten kunnen optreden, zoals de recente gebeurtenissen op de Nederlandse ambassade in Bangkok suggereren?
Gezien het antwoord op vraag 2 deel ik deze mening niet.
Welke maatregelen gaat u treffen om de misstanden bij de verstrekking van reisdocumenten op Nederlandse ambassades te voorkomen? Is het verplichtstellen van een extern deskundige bij het onderzoek naar de uitgifte van reisdocumenten één van die maatregelen? Zo niet, waarom niet?
Blijkens het antwoord op vraag 2 is het aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten door de Nederlandse vertegenwoordigingen omgeven met tal van beveiligingsvoorschriften en -maatregelen teneinde te waarborgen dat het proces integer verloopt. Ik zie dan ook geen aanleiding tot het treffen van additionele maatregelen. Zoals gemeld is er bovendien al een onafhankelijke deskundige die toeziet op een correcte toepassing van de voorgeschreven beveiligings-maatregelen door de posten die reisdocumenten uitgeven.
Het bericht dat de gemeente Rotterdam jonge kinderen als hulp in de huishouding beschouwt |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op het bericht dat de gemeente Rotterdam minder huishoudelijke hulp vergoedt voor gezinnen met kinderen van 5–12 jaar, omdat deze kinderen geacht worden mee te helpen in de huishouding?1
Bent u van mening dat jonge kinderen taken moeten en kunnen overnemen van de professionele thuiszorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Welke verantwoordelijkheden hebben kinderen van 5–12 jaar naar uw oordeel voor de zorg van een gehandicapte of zieke ouder? Waar ligt voor u de grens tussen «zelf een boterham smeren» en het verlenen van mantelzorg?1
Hoe verhoudt het beleid van de gemeente Rotterdam zich tot het protocol gebruikelijke zorg?
Deelt u de mening dat het afschuiven van zorgtaken op kleine kinderen niet bevorderlijk is voor hun welzijn, schoolprestaties en overige ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel gemeenten hanteren hetzelfde of een vergelijkbaar beleid Wet maatschappelijke ondersteuning als Rotterdam ten aanzien van zorgtaken voor jonge kinderen?
Bij de beoordeling van aanvragen voor hulp bij het huishouden maken meer gemeenten gebruik van het protocol gebruikelijke zorg. Hoeveel gemeenten hiervan gebruik maken, is mij niet bekend. De toepassing behoort immers tot de beleidsvrijheid van gemeenten.
Bent u bereid snel maatregelen te nemen en ervoor te zorgen dat gemeenten geen zorgtaken op kinderen afschuiven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen en op welke termijn?
Nee, ik ben hier niet toe bereid. Zie antwoord 1–5.
Financiële problemen op basisscholen door bezuinigingen vanuit het rijk |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Scholen raken in de knel, Lucas komt 2,5 miljoen tekort» over aankomende tekorten in het basisonderwijs?1
Een eventueel tekort van € 2,5 miljoen kan slechts ten dele te maken hebben met de genoemde bezuiniging. Het is aan het bestuur om het probleem op te lossen zonder de kwaliteit van het onderwijs te schaden.
Deelt u de analyse dat de genoemde problemen direct gevolg zijn van de bezuiniging van negentig miljoen euro van vorig jaar op het bestuur en management van basisscholen en de bezuiniging op de groeiregeling? Zo nee, waar komt dan het tekort vandaan?
De totale PO bekostiging van Lucas is per jaar ongeveer € 75 miljoen. De bezuiniging op B&M bedraagt daar ongeveer 1% van, als de gevolgen van de groeiregeling op ongeveer een half miljoen worden geschat, dan zou de bezuiniging op 1,7% uitkomen. Volgens het artikel meldt Lucas een probleem van ongeveer 3,35%. Waardoor dat wordt veroorzaakt is zonder inzicht in de bedrijfsvoering van Lucas niet te beoordelen. Uit ons ten dienste staande gegevens blijkt dat over de afgelopen vijf jaar het aantal PO-leerlingen met 8,5% is gestegen en het aantal voltijdse personeelsplaatsen is gestegen met 13%. Gezien het aantal personeelsplaatsen bij Lucas loopt een dergelijk verschil in ontwikkeling al snel op tot € 2,5 miljoen.
Deelt u de mening dat het ten koste gaat van de onderwijskwaliteit wanneer door bezuinigingen op het basisonderwijs leerlingen in grotere klassen komen te zitten, geen muziekles meer krijgen, geen remedial teaching meer krijgen, er geen speciale klassen meer zijn voor leerlingen met een voorsprong of achterstand, en mogelijk ook vakdocenten zoals gymleraren moeten verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Dat zou ten koste gaan van de onderwijskwaliteit, het is daarom van belang dat Lucas andere oplossingen zoekt. Daar is ook ruimte voor. Lucas heeft een prima financiële positie. In 2008 bedroeg het rendement uit bedrijfsvoering 0,6 miljoen en het resultaat op financiële activa 2,4 miljoen. Het totale resultaat was dus 3 miljoen positief.
Zijn u nog meer scholen bekend die zich door uw bezuinigingen op het management en op de groeiregeling genoodzaakt zien te snijden in het primair onderwijsproces?
Er zijn meer scholen bekend die aangeven dat zij het primair proces niet kunnen ontzien. Ook de PO-raad heeft namens zijn leden gesteld dat de maatregel niet kan worden opgevangen zonder het primair proces te schaden. Gezien de omvang van de bezuiniging moeten schoolbesturen volgens mij in staat zijn de kwaliteit van het onderwijs te ontzien.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat door bezuinigingen op het management leerlingen in grotere klassen komen te zitten, geen muziekles meer krijgen, geen remedial teaching meer krijgen, er geen speciale klassen meer zijn voor leerlingen met een voorsprong of achterstand, en mogelijk ook vakdocenten zoals gymleraren moeten verdwijnen? Zo nee, waarom vindt u deze verschraling van het onderwijs acceptabel? Zo ja, bent u bereid de bezuiniging van negentig miljoen euro per direct ongedaan te maken? Zo neen, waarom niet?
Zoals betoogd bij de behandeling van de begroting 2010, maakte de economische situatie structurele maatregelen onvermijdelijk. Ook het primair onderwijs kon daarbij niet worden ontzien. De keuze voor het budget B&M is gemaakt om vanuit de overheid de wens aan te geven dat besturen de oplossing buiten het primair proces zouden zoeken, zodat de kwaliteit van het onderwijs zoveel mogelijk ontzien wordt. Binnen de kaders van lumpsumbekostiging, maken besturen hierin uiteindelijk zelf een afweging. De Tweede Kamer heeft niet het initiatief genomen om op maatregelen bij de behandeling van de begroting 2010 een amendement in te dienen. Daarmee is de Tweede Kamer in 2009 akkoord gegaan met de bezuiniging. Voor het terugdraaien van de maatregel is geen dekking. Het is nu aan de besturen om de maatregel op te vangen met behoud van de kwaliteit van het onderwijs.
De beschieting van een moskee te Dordrecht |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
|
Kent u het bericht1 over de beschieting van een moskee te Dordrecht?
Ja
Wat is de precieze achtergrond van dit incident? Is er sprake van een groter, achterliggend probleem? Welke maatregelen zijn er genomen om de veiligheid van deze moskee en de moskeegangers te waarborgen?
Ik kan u gedurende het lopende onderzoek geen mededelingen doen. Uit veiligheidsoverwegingen doe ik, zoals gebruikelijk, geen uitspraak over eventuele beveiligingsmaatregelen.
Op welke schaal worden religieuze gebouwen getroffen door vernielingen? Welke motieven liggen daaraan ten grondslag?
In september 2010 heeft u het landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie van politie, Poldis 2009, ontvangen. Daarin staat dat er in 2008 32 keer incidenten bij moskeeën hebben plaatsgevonden en in 2009 16 keer. Het gaat daarbij om meldingen en aangiften van incidenten met een discriminatoir aspect zoals geweld, leuzen en bekladding. Bij kerken hebben in 2008 13 incidenten plaatsgevonden en in 2009 8.
Voor synagogen ging het in 2008 om 4 incidenten en in 2009 om 14 incidenten.
Het KLPD bevestigt het beeld dat uit Poldis 2009 naar voren komt. In de eerste helft van 2010 waren bij de Dienst IPOL van het KLPD 5 incidenten bij moskeeën, 3 incidenten bij synagogen en 1 incident bij een kerk bekend.
Het KLPD geeft aan dat het motief nauwelijks is vast te stellen omdat er in bijna alle gevallen geen zicht is op de dader(s). Het kan gaan om xenofobie, baldadigheid, dronkenschap etc. Soms kan het gaan om conflicten over nieuwbouw of parkeerproblemen.
Het KLPD heeft op dit moment geen aanwijzingen dat er sprake is van een verband tussen de verschillende incidenten, noch dat er sprake is van gecoördineerde acties.
Welke maatregelen nemen u, de lokale overheden en de betrokken religieuze besturen om potentiële dreigingen te onderkennen en adequate veiligheidsmaatregelen te treffen?
Uitgangspunt van het Stelsel Bewaken en Beveiligen is dat de burgers zelf verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid. De overheid kan aanvullende beveiligingsmaatregelen nemen als een burger of de organisatie waar hij deel van uitmaakt op eigen kracht geen weerstand kan bieden tegen de dreiging en het risico. Lokaal kan een dreigingsinschatting worden gemaakt die als basis kan dienen voor het bepalen van het niveau van maatregelen. Het Nationaal Informatieknooppunt van het KLPD verzorgt de landelijke informatiecoördinatie rondom deze incidenten.
Het is erg belangrijk dat slachtoffers aangifte doen. Dat kan op reguliere wijze. Een (eventueel anonieme) melding of verzoek tot aangifte kan ook heel laagdrempelig via de site www.hatecrimes.nl.
Religieuze besturen kunnen de getroffen leden van hun organisatie daartoe oproepen.
In Dordrecht is de burgemeester direct na het incident in gesprek gegaan met het moskeebestuur.
Op welke wijze zal u bijdragen aan een samenhangend overheidsbeleid, gericht op bevordering van onderlinge verdraagzaamheid en respect voor ieders levensbeschouwelijke opvattingen?
Zoals in het regeerakkoord nadrukkelijk is vastgelegd staat dit kabinet pal voor de vrijheid van godsdienst. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 die u op 30 september stelde over aanslagen op moskeeën (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 302).
De ruime vertrekregeling van bestuursvoorzitter InHolland |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rond de afvloeiingsregeling van de voorzitter van de raad van bestuur van Hogeschool InHolland?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de afvloeiingsregeling van deze bestuurder van een overheidsbekostigde hoger onderwijsinstelling?
Vooruitlopend op de nieuwe Wet normering topinkomens (WNT) hanteer ik de lijn dat de beloning voor bestuurders in het hoger onderwijs, in elk geval niet mag uitstijgen boven 130% van het ministersalaris. Ik heb dit in het spoeddebat met u op 3 november jl. nog de norm van de Wet normering topinkomens genoemd (WNT) genoemd. In de hoogte van de beloning van een bestuurder is het risico op ontslag verdisconteerd. Ingeval van contractbeëindiging hanteer ik, tot de inwerkingtreding van de WNT, de lijn dat aan de zgn. kantonrechtersformule wordt getoetst of sprake is van een ondoelmatige besteding van overheidsmiddelen. In de WNT zullen de ontslagvergoedingen worden gemaximeerd.
Wat het concrete geval van deze bestuurder betreft, heb ik aan de hand van de door mij ontvangen informatie over de getroffen regeling vastgesteld dat er een aanzienlijk verschil is tussen de kosten die daaruit voortvloeien en de kosten die zouden zijn gemaakt als de kantonrechtersformule was toegepast. Het verschil zal ik terugvorderen. Ik heb hierover een brief gezonden aan de Raad van Toezicht van Hogeschool InHolland.
Wat is uw mening over deze afvloeiingsregeling indien uit het onderzoek van de onderwijsinspectie naar voren komt dat er sprake van grote nalatigheid en/of fraude was bij InHolland rondom de onterechte verstrekking van diploma’s?
Ik kan deze vraag pas beantwoorden wanneer het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs is afgerond.
Deelt u de mening dat deze regeling in ieder geval niet aansluit op de in eerste instantie aangekondigde «sobere» vertrekregeling voor de bestuursvoorzitter?
Ja, ik deel deze mening. Bij een «sobere» vertrekregeling stel ik mij iets anders voor.
Bent u bereid om ook hier een terugvordering van dit bedrag te overwegen, zoals u dat ook gedaan heeft rond de zeer ruime afvloeiingsregeling bij de ex-directeur van het Friesland College eerder dit jaar?
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat ik hiervoor reeds stappen heb ondernomen.
Aanslagen op moskeeën |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Moskee Dordrecht beschoten»?1
Ja
Wat is de verklaring voor het toenemend aantal aanslagen op gebedshuizen en moskeeën?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vraag 3 van het kamerlid Dibi (Groen Links) over de beschieting van een moskee in Dordrecht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 304).
Bent u bereid tot verscherpt toezicht (bijvoorbeeld in de vorm van extra surveillance) op de veiligheid van moskeeën?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vraag 4 van het kamerlid Dibi (Groen Links) over de beschieting van een moskee in Dordrecht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 304).
Wat vindt u van de reactie van de politie in Dordrecht om na de beschieting van de moskee geen extra maatregelen te treffen?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 wordt lokaal de analyse gemaakt van de dreiging en worden passende maatregelen genomen. Uit veiligheidsoverwegingen doe ik, zoals gebruikelijk, geen uitspraak over eventuele beveiligingsmaatregelen.
Het weigeren van vmbo-t-gediplomeerden bij de HAVO |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het feit dat een aantal instellingen voor havo leerlingen met vmbo-t-diploma weigert?1
Ik ben mij er van bewust dat scholen voor voortgezet onderwijs toelatingseisen hanteren voor de overstap van vmbo naar havo. Echter, toelatingsvoorwaarden hebben nimmer de strekking gehad om aan leerlingen een recht op toelating toe te kennen; de toelatingsvoorwaarden regelen enkel de toelaatbaarheid.
Tot 1 augustus 2010 gold het vmbo-diploma gemengde of theoretische leerweg als minimumeis om toegelaten te worden tot het havo. Het diploma gaf de jongere echter geen toelatingsrecht. De school had en heeft nog steeds de mogelijkheid om bovenop deze diploma-eis aanvullende eisen te stellen.
In het kader van het stimuleren van stapelen en doorstromen in het voortgezet onderwijs is deze minimumeis onlangs geschrapt.2 Hierdoor is in principe elke leerling toelaatbaar tot havo 4, zoals dat ook bij de toelating tot een hoger leerjaar in vmbo of vwo het geval is. Of een leerling ook daadwerkelijk toegelaten wordt, is aan het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs. De school heeft wettelijk gezien nog steeds de ruimte om toelatingscriteria te stellen. Dat kan een bepaald vakkenpakket zijn of een bepaald cijfergemiddelde. Hier zijn geen voorschriften voor.
Deelt u de mening dat deze instellingen in strijd handelen met de wet op het voortgezet onderwijs? Waarom wel, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1.
Welke ruimte is scholen toegestaan om extra eisen te stellen aan leerlingen? Hoe wordt hier op toegezien?
Scholen hebben wettelijk gezien vanaf 1 augustus 2010 de ruimte om toelatingseisen te stellen aan de leerlingen die instromen in de hogere leerjaren van het voortgezet onderwijs. Het toelatingsbeleid tot de hogere leerjaren vormt dan ook geen onderdeel van het toezichtskader van de onderwijsinspectie.
Bent u het eens met de stelling dat leerlingen met een vmbo-t-diploma in principe altijd moeten kunnen doorstromen naar het havo? Bent u het eens met de stelling dat scholen hooguit een studieadvies moeten kunnen geven, maar dat dit niet bindend kan zijn?
Ik ben het niet eens met de stelling dat gediplomeerde vmbo theoretische leerwegleerlingen per definitie toegelaten moeten worden tot het havo. Ik denk ook niet dat een niet-bindend studieadvies uitkomst biedt. De theoretische leerweg bereidt leerlingen voor op een vervolgopleiding in het mbo of het havo. Dat betekent echter niet dat de leerling per definitie ook wordt toegelaten tot beide schoolsoorten. De diploma’s van het voortgezet onderwijs geven geen toelatingsrecht.
Bij de toelating tot de hogere leerjaren in het voortgezet onderwijs spelen verschillende factoren een cruciale rol. Factoren waar de overheid op afstand lang niet altijd zicht op heeft. De voornaamste hindernissen bij het stapelen en doorstromen zijn namelijk niet van juridische maar van programmatische en schoolorganisatorische aard.3 Ik denk bijvoorbeeld aan niet aansluitende vakkenpakketten tussen het vmbo en het havo. De sectoren van het vmbo sluiten niet per definitie aan op de profielen van de havo. Daarnaast moet de havoschool überhaupt ook de ruimte hebben om nieuwe leerlingen toe te laten. De school moet de zittende havisten immers ook kwalitatief goed onderwijs aanbieden.
Ik vind het dan ook te kort door de bocht om hier aan voorbij te gaan. In de afgelopen kabinetsperiode zijn verschillende wettelijke barrières weggenomen. Ik zal dat ook in de komende periode doen door bijvoorbeeld met het voorstel te komen om de maximale verblijfsduur in het vmbo af te schaffen. Dat laat echter onverlet dat het stapelen en doorstromen in de eerste plaats een kwestie is tussen de school voor voortgezet onderwijs, de betrokken leerling en diens ouders.
Bent u het eens met de inschatting van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) dat het hier om duizenden leerlingen gaat die geweigerd worden? Wat is uw inschatting?
Het is niet eenvoudig om te achterhalen hoeveel leerlingen op deze specifieke grond geweigerd worden, omdat het Basisregister Onderwijs (BRON) alleen registreert welk onderwijs een leerling daadwerkelijk volgt, en niet het onderwijs dat hij of zij had willen volgen. In het recente onderzoek «Een stukje van de Nederlandse droom. Doorstroom van vmbo naar havo» (Ecbo, ’s Hertogenbosch september 2009) wordt op basis van een steekproef geschat dat 11 procent van de vmbo-leerlingen die zich aanmelden bij een havo wordt geweigerd. Omgerekend zijn dit ongeveer 1100 leerlingen per jaar.
Wat gaat u doen om aan deze praktijk een eind te maken?
Ik heb al eerder aangegeven dat ik geen voorstander ben van het geven van een toelatingsrecht.4 Scholen moeten de ruimte hebben om in te spelen op individuele gevallen. Ik ben dan ook veel meer gecharmeerd van scholen die de potentiële havisten door middel van aanvullende modules goed voorbereiden op de overstap.
Dat laat onverlet dat scholen voor voortgezet onderwijs in mijn ogen hun toelatingseisen bekend moeten maken in hun schoolplan en daarover moeten communiceren in hun schoolgids of op hun website. Het is een kwalijke zaak dat ouders en leerlingen te vaak niet weten waar ze aan toe zijn. De toelatingseisen moeten voor iedereen helder en transparant zijn. Dat kan bijvoorbeeld ook een rol spelen bij een schoolkeuze. Ik heb de VO-raad gevraagd om dit samen met het onderwijsveld te bewerkstelligen. Ik zal de Onderwijsinspectie vragen om in het tweede kwartaal van 2011 na te gaan of de scholen inderdaad hun toelatingsbeleid openbaar gemaakt hebben. Als dat niet het geval is, zal ik dat door middel van wet- en regelgeving alsnog verplicht stellen.
De gespreksverslagen en afspraken tussen de beoogde speelsteden en het ministerie over het WK-Bid |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u reageren op het openbaren van gespreksverslagen en afspraken tussen de beoogde speelsteden en over het WK-Bid? Heeft u getwijfeld over het openbaar maken? Zijn er documenten niet vrijgegeven, en zo ja op welke gronden?1
Er heeft geen twijfel bestaan over het openbaar maken van genoemde verslagen. Er is een aantal documenten niet vrijgegeven op basis van de artikelen 10 en 11 van de Wet Openbaarheid van Bestuur, met name betrekking hebbend op persoonlijke beleidsopvattingen die zijn geuit in de nota’s en gespreksverslagen (intern beraad )en het openbaar maken van persoonsgegevens (inbreuk op persoonlijke levenssfeer).
Is het waar dat de voormalig staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 7 januari 2010 een overleg heeft gehad met de wethouder van Amsterdam, de burgemeesters van Eindhoven, Enschede, Heerenveen en Rotterdam en de staatsecretaris van Economische zaken over het bid voor het WK-voetbal? Zo ja, klopt het dat in dit overleg alle betrokkenen hebben aangegeven dat «de publieke discussie niet moet gaan over de kosten van de nieuwbouw en verbouw van stadions, maar over het belang dat het WK-voetbal heeft voor Nederland en de speelsteden op het gebied van sport, economie en internationaal aanzien»?2
Op 7 januari 2010 heeft inderdaad genoemd overleg plaatsgevonden. Op verzoek van de burgemeesters van de vijf speelsteden is van gedachte gewisseld over de gevolgen van de kandidaatstelling voor het WK voetbal. In dat verband is onder andere gesproken over de kosten van stadionaanpassing. Maar ook over de mogelijke opbrengsten voor een dergelijk evenement, zowel in economisch als sociaal-maatschappelijk opzicht.
Is het waar dat u op 7 april 2010 een overleg heeft gehad met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de burgemeesters van de speelsteden?3 Zo ja, klopt het in de ambtelijke voorbereidingsbrief aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is geadviseerd «niet te lang stil te staan bij de bedragen op zich, omdat deze in de toekomst ongetwijfeld zullen veranderen»?
Ja, dat overleg heeft in vermelde samenstelling plaatsgehad. In de ambtelijke voorbereiding van de toenmalige minister van VWS op dit overleg is genoemde passage inderdaad opgenomen. Over mogelijke kostenstijgingen in de toekomst kan en wil ik niet speculeren. Het bestaande kostenoverzicht van de stadionuitbreiding is een raming die door de betreffende speelsteden is opgesteld.
Kunt u aangeven dat genoemde bedragen nog verder zullen stijgen in de toekomst? Zo ja, wat is de prognose? Zo nee, oordeelt u het kostenoverzicht van de stadionuitbreiding als realistisch?4
Zie antwoord vraag 3.
Staat uw strategie om pas met de speelsteden te onderhandelen over de verdeling van de kosten die gepaard gaan met het WK, op het moment dat het WK is toegewezen aan Nederland en België, nog steeds overeind?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de speelsteden is afgesproken op deze problematiek terug te komen wanneer de toewijzing aan Nederland en België een feit is. In een brief aan de speelsteden van 20 april 2010 heeft mijn ambtsvoorganger aangegevenopnieuw in overleg te treden om tot een voor beide partijen acceptabele oplossing te komen van genoemd financierings-vraagstuk. Deze afspraak heeft er eraan bijgedragen dat de vijf speelsteden de overeenkomst getekend hebben.
De indruk van een blanco cheque deel ik niet. In alle speelsteden bestonden al plannen voor aanpassingen van bestaande stadions dan wel voor nieuwbouw. Deze plannen zullen ook gerealiseerd worden wanneer de toewijzing van het WK aan Nederland en België voorbij gaat.
Is het waar dat de burgemeesters van de speelsteden die afspraken te vrijblijvend vonden en dreigden de «agreements» niet te ondertekenen, wanneer het Rijk vaag bleef over de bijdrage aan de bouw van de stadions? Zo ja, wat was uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u zich ervan bewust dat de indruk ontstaat dat zowel het Rijk als de steden ingestemd hebben met een «blanco cheque», door de discussie over de kostenverdeling uit te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat, gezien de afspraak de discussie over de kostenverdeling uit te stellen, de Kamer goed is geïnformeerd over de kosten voor het Rijk die samenhangen met de organisatie van het WK? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Met de brief van 21 april 2010 (Kamerstukken II 32 371, nr. 3) heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over de mogelijke kosten voor stadionaanpassing en de kosten die mogelijk gemoeid zijn met de uitvoering van de rijksoverheidsgaranties.
Is het waar dat de Nederlandse regering na het binnenhalen van het WK 2018 de onderhandelingen met de FIFA over de voorwaarden wil heropenen?5 Zo ja, over welke voorwaarden wil de regering de onderhandelingen dan heropenen? Bent u bereid de Kamer hierover tijdig te informeren?
Er zal geen sprake zijn van het heropenen van onderhandelingen over de voorwaarden. Wel zullen FIFA, het in te richten Local Organisation Committee, het Rijk en andere betrokkenen nadere invulling geven aan de afspraken, zoals te doen gebruikelijk bij de organisatie van grootschalige internationale evenementen. In mijn brief van 26 oktober 2010 (Kamerstukken II 32 371, nr. 10) aan uw Kamer, betreffende de antwoorden op de vragen van de FIFA over de overheids-garanties, heb ik nogmaals aangegeven dat er geen nieuwe (aanvullende) garanties worden verstrekt.
Hoe hangt het heronderhandelen samen met uw antwoord op de schriftelijke vragenronde over de agreements, waarin u aangaf dat er geen nieuwe onderhandelingen mogelijk waren?6
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre is er sprake van verboden staatssteun als de regering de FIFA garandeert dat BTW die wordt geheven over toegangskaartjes zal worden terugbetaald?78
Het enkele feit, dat aan FIFA toezeggingen zijn gedaan om de kandidatuur van Nederland en België voor het organiseren van het WK voetbal in 2018 of 2022 mogelijk te maken, brengt niet met zich mee dat automatisch staatssteun is of wordt verleend.Mocht in de periode na 2 december (de datum waarop bekend wordt welk land het WK mag organiseren) duidelijk worden dat er mogelijk toch sprake is van staatssteunaspecten – waar ik op dit moment overigens geen aanwijzingen voor heb – dan wordt uiteraard de gebruikelijke procedure gevolgd (dat betekent: ter goedkeuring voorleggen aan de Europese Commissie). Voor nu wacht ik eerst 2 december af, en daarna zal met de FIFA overlegd worden over de vraag op welke wijze Nederland invulling kan geven aan de afgegeven garanties, uiteraard met inachtneming van de geldende regels en parlementaire procedures.
Kunt u, refererend aan uw antwoord over de zaak van de Bavariajurkjes, aangeven hoe de strafrechtelijke bepalingen in de ambush wetten – die toezien op namaak van merkartikelen en inbreuk op auteursrecht – zich verhouden tot het dragen van kleding dat van een concurrerend merk is?6 Is het zeker dat voor dit soort reclame geen nieuwe wetten nodig zijn?
Vooropgesteld wordt dat Nederland geen specifieke ambush-wetten kent. Nederlandse wetgeving bevat wel bepalingen waarmee commerciële rechten civielrechtelijk worden beschermd. Zoals gemeld in het verslag van het schriftelijk overleg (Kamerstukken II 32 371, nr. 8) kan dat in beginsel op drie manieren, namelijk via wetgeving op het gebied van het intellectuele eigendomsrecht (waaronder auteursrecht en merkenrecht), via wetgeving inzake oneerlijke mededinging (zoals oneerlijke handelspraktijken en misleidende reclame) en via de onrechtmatige daad. Inbreuken op het auteursrecht en het merkenrecht kunnen daarnaast ook strafrechtelijk worden gesanctioneerd. Uitgangspunt hierbij is dat strafrechtelijke handhaving een ultimum remedium is dat alleen wordt toegepast bij die inbreuken waardoor het algemeen belang wordt getroffen.
Het dragen van kleding van een concurrerend merk als zodanig leidt niet tot een auteursrecht- of merkinbreuk. Indien het ontwerp van de kleding is gekopieerdkan wel sprake zijn van een auteursrechtinbreuk. Ook mag niet ten onrechte het FIFA-embleem op de kleding worden aangebracht.
Ik herhaal hierbij de opvatting van mijn ambtsvoorganger dat mocht na toewijzing van het WK aan Nederland en België in de daarop volgende jaren aanvullende wetgeving alsnog nodig blijken, daartoe uiteraard de gebruikelijke parlementaire weg gevolgd zal worden.
De inzet van de Europese Unie bij VN-viering van 10 jaar resolutie 1325, op 31 oktober 2010 |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de op 8 oktober jl. aangenomen resolutie van de vrouwen van de Europese Volkspartij (EVP-V) over «Women in Conflict Zones and Situations»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er tien jaar na het aannemen van de Veiligheidsraadresolutie 1 325 resultaten zijn geboekt, maar dat er op bredere schaal uitvoering moet worden gegeven aan de resolutie 1325?
Er zijn resultaten gehaald in de uitvoering van VNVR 1325, maar ben het met SGVN Ban Ki-Moon eens dat meer landen hun uitspraken over de rol van vrouwen in vredesprocessen moeten omzetten in concrete acties, onder andere middels Nationale Actieplannen.
Nederland heeft zich met de uitvoering van het Nationaal Actieplan 1325 zowel internationaal als op landenniveau geprofileerd. In het bijzonder vanwege de Nederlandse geïntegreerde benadering rond vrouwen, vrede en veiligheid en onze interdepartementale samenwerking in partnerschap met het maatschappelijk middenveld. In de afgelopen jaren is Nederland meerdere malen gevraagd assistentie te verlenen aan andere landen (o.a. Argentinië, Duitsland, Ierland, Spanje) in het opstellen en uitvoeren van beleid omtrent VNVR 1325. In de afgelopen weken hebben ook Portugal en Frankrijk om dergelijke contacten gevraagd.
Voorts ondersteunt Nederland, in samenwerking met onder andere de Verenigde Staten en het maatschappelijk middenveld, een proces ter bevordering van de uitvoering van het National Action Plan for the Women of Afghanistan (NAPWA). Het NAPWA is in 2008 door het Afghaanse parlement aangenomen, heeft een breed maatschappelijk draagvlak en omvat onder andere een doelstelling over VNVR resolutie 1325.
Bent u bereid gevolg te geven aan de oproep van uw ambtsvoorganger, gedaan tijdens het congres op 8 oktober dat meer landen de VR-resolutie moeten uitvoeren en een Nationaal Actieplan moeten opstellen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de oproepen uit deze resolutie mee te nemen bij de inzet vanuit Nederland om te komen tot een gemeenschappelijke positie van de EU – met ambitie – bij de officiële viering van 10 jaar Veiligheidsraadresolutie 1 325 inzake vrouwen, vrede en veiligheid? Kunt u daarbij specifiek het belang van inzet van vrouwelijke militaire en civiele krachten binnen NAVO- en met name VN-missies (met prioriteit voor de VN-missie in de Democratische Republiek Congo) meenemen?
Ja. Nederland heeft zich sterk gemaakt voor een gedegen gemeenschappelijke EU verklaring tijdens het Open Debat in de Veiligheidsraad op 26 oktober. Nederland pleitte onder andere voor opname van de conclusies van een seminar (maart 2010) onder Spaans EU voorzitterschap die meer training en gendercapaciteit in missies bepleiten. Voorts maakt Nederland zich sterk voor het opnemen van concrete toezeggingen van de EU, onder andere de inzet van financiële middelen van de EU zoals het EU Stabiliteitsinstrument.
Op welke wijze probeert Nederland, eventueel in samenwerking met het Belgisch voorzitterschap van de EU, dat de 10e verjaardag van resolutie 1325 als prioriteit heeft aangegeven, een extra impuls te geven aan de uitvoering van resolutie 1325?
Op 17 november a.s. organiseren de Nederlandse en Spaanse ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie het seminar «Gender in Peacekeeping & Peacebuilding». Het doel van dit seminar is effectieve manieren vast te stellen waarop donorlanden, troepensturende landen en kennis- en trainingsinstituten elkaar wederzijds kunnen versterken in het bevorderen van gendercapaciteit en participatie van lokale vrouwen in conflictprocessen. Tevens zal op die dag de brochure «The Dutch Do’s on Women, Peace & Security – Defence, Diplomacy and Development in Partnership» worden gelanceerd. Deze brochure, die vertelt over de ervaringen die Nederland in de afgelopen jaren heeft opgedaan op dit terrein, krijgt een brede internationale verspreiding.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse inzet wordt en – zodra bekend – hoe het gemeenschappelijk EU-standpunt luidt?
Tijdens het mid-term review van het Nederlands NAP (april 2010) is besloten dat de focus van de gezamenlijke Nederlandse inzet komt te liggen op het bevorderen van vrouwelijk leiderschap en politieke participatie in een viertal landen (Afghanistan, Burundi, Colombia en de DRC).
Bovendien worden het stabiliteitsfonds en wederopbouwfonds ingezet voor 1325- gerelateerde initiatieven, zoals het ondersteunen van de opstartfase van een Women, Peace & Security Institute in het Kofi Annan Training Centre (Ghana) en van een VN trainingsmodule omtrent seksueel geweld voor troepensturende landen.
Het EU-standpunt doe ik u hierbij toekomen.