Seksueel misbruik van slachtoffers van eergerelateerd geweld |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vaak misbruik bij eerwraak»?1
Ja.
Is het waar dat meer dan de helft van de, als gevolg van eergerelateerd geweld, opgevangen vrouwen seksueel misbruikt is door familieleden? Zo nee, wat zijn de correcte cijfers?
Sinds de start van de pilot «veilige opvang meisjes/jonge vrouwen die slachtoffer zijn of dreigen te worden van eergerelateerd geweld» op 1 januari 2007 tot 1 september 2010 zijn 143 meisjes/jonge vrouwen in Zahir opgevangen. Het onderzoek «De Dochters van Zahir», dat Fier Fryslân heeft uitgevoerd, heeft betrekking op de 86 meisjes/jonge vrouwen die zijn opgevangen in de periode 1 januari 2008 tot 1 maart 2010. Van deze 86 meisjes/jonge vrouwen is volgens het onderzoek van 45 meisjes/jonge vrouwen bekend dat ze seksueel misbruikt zijn binnen het gezin of de familie (52%). Er zijn hieromtrent geen betrouwbare landelijke cijfers bekend.
Welk deel van de, als gevolg van eergerelateerd geweld, opgevangen vrouwen in het proefproject is niet-westers allochtoon?
Van de 143 meisjes/jonge vrouwen die tot 1 september 2010 zijn opgevangen is 26% van Turkse afkomst, 24% Marokkaans, 27% Irakees en 23% afkomstig uit een scala aan (voornamelijk niet-westerse) landen.
Van de 86 in het onderzoek van Fier Fryslân betrokken meisjes/jonge vrouwen is 23% van Turkse afkomst, 25% Marokkaans, 16% Irakees en 36% afkomstig uit diverse (voornamelijk niet-westerse) landen.
Welke conclusie verbinden de ministers aan de uitkomsten van het onderzoek «De dochters van Zahir»?
Op basis van de bevindingen in het onderzoek «De dochters van Zahir», kan geen valide uitspraak gedaan worden over het vóórkomen van seksueel misbruik binnen gemeenschappen waar familie-eer een belangrijke rol speelt. Zowel over de omvang van seksueel misbruik binnen deze gemeenschappen als over de relatie tussen seksueel misbruik en de rol van familie-eer is landelijk weinig bekend. Het feit dat er een taboe rust op het bespreken en melden van seksueel misbruik binnen genoemde gemeenschappen zorgt dat feiten en cijfers zeer moeilijk boven tafel te krijgen zijn.
De bevindingen uit het onderzoek van Fier Fryslân neem ik serieus. Ik zal daarom het landelijke Partnership Aanpak Seksueel Geweld2 vragen mij over de gesignaleerde problematiek te adviseren.
De voortdurende gevangenschap van de Chinese Nobelprijswinnaar Liu Xiaobo |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
|
|
|
Kent u het artikel van Geoff Dyer: «Beijing denounces Nobel for Liu Xiaobo»1 en het nieuwsbericht «Liu Xiaobo draagt Nobelprijs op aan slachtoffers Tiananmen»?2
Ja.
Is het waar dat de Chinese regering heeft verklaard dat het «een obsceniteit» is dat aan de Chinese mensenrechtenactivist Liu Xiaobo de Nobelprijs voor de Vrede werd toegekend en dat Xiaobo «een misdadiger» is die zijn straf moet uitzitten? Zo ja, hoe beoordeelt u die Chinese verklaring?
De Chinese regering heeft niet verklaard dat de toekenning van de Nobelprijs aan de heer Liu een obsceniteit is. De term die in de officiële Chinese woordvoering is gebruikt laat zich vertalen als «blasfemie». De Chinese autoriteiten kwalificeren de heer Liu inderdaad als een misdadiger, omdat hij op 25 december 2009 door een Chinese rechter schuldig is bevonden aan het aanzetten tot ondermijning van de staatsmacht.
Nederland en de EU distantiëren zich van dergelijke kwalificaties en beschouwen de heer Liu als een mensenrechtenverdediger.
Hoe beoordeelt u, met het oog op de bilaterale en de Europese «mensenrechtendialoog» met China, de constatering van Geoff Dyer: «Pressure from Beijing has successfully downgraded the importance of human rights in diplomatic discussions with China»?
Ik onderschrijf de stelling van de heer Dyer niet. Nederland en de EU hebben in het verleden geregeld bij de Chinese autoriteiten aandacht gevraagd voor de mensenrechtensituatie in China en zullen dat met kracht blijven doen op verschillende niveaus en bij verschillende gelegenheden.
Bent u bereid de Chinese regering te verzoeken Liu Xiaobo onmiddellijk in vrijheid te stellen en het huisarrest van zijn echtgenote Liu Xia op te heffen?
Ja. Nederland en de EU hebben sinds december 2008 bij herhaling aangedrongen op de vrijlating van Liu Xiaobo en aandacht gevraagd voor de situatie van zijn vrouw Liu Xia, en blijven dat doen.
Mogelijke windfall profits in de energie-intensieve industrie als gevolg van het gratis verdelen van rechten in het Europese emissiehandelssysteem |
|
Helma Neppérus (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van Nera inzake een beoordeling van het rapport van CE Delft getiteld «Does the energy intensive industry obtain windfall profits through the EU Emission Trading Scheme (ETS)?»1
Ja.
Deelt u de conclusie van Nera dat het onderzoek van CE Delft tekort schiet als het gaat om objectief feitenonderzoek en dat zij fundamentele economische en econometrische vraagstukken in haar analyse negeert? Zo nee, kunt u dan aangeven welke conclusies van het Nera-onderzoek u niet deelt en waarom niet?
Ik deel de conclusie van NERA niet dat het onderzoek van CE Delft tekort schiet als het gaat om objectief feitenonderzoek en tevens fundamentele economische en econometrische vraagstukken negeert. Het doel van het onderzoek van CE Delft was niet om alle mogelijke invloeden op de prijsontwikkeling van de diverse productmarkten te beschrijven. In plaats daarvan beoogde de studie de invloed van één variabele, te weten de CO2-prijs, op het verschil tussen de prijzen in de EU (met het Europese handelssysteem) en de VS (zonder een vergelijkbaar handelssysteem) te onderzoeken. Deze vergelijkende analyse is een gangbare aanpak in de econometrie.
Naast een econometrische schatting van de kostprijsdoorberekening bevat de studie van CE Delft tevens een nadere uitwerking van de economische theorie, waaruit volgt dat de energie-intensieve industrie de kosten zoveel mogelijk zal doorberekenen. NERA bekritiseert deze economische theorie zonder echter exact aan te geven welke elementen van de theorie niet correct zijn.
Ziet u aanleiding om uw standpunt, zie beantwoording Kamervragen2, dat het gelet op de uitkomsten van de CE Delft studie zeer aannemelijk is dat de waarde van emissierechten in de onderzochte periode inderdaad (deels) is doorberekend, te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om mijn standpunt te herzien. Zowel de economische theorie als de empirische onderbouwing van het doorberekenen van de kosten in de studie van CE Delft maken het zeer aannemelijk dat de waarde van emissierechten is doorberekend.3 De reactie van NERA richt zich op verdere onderbouwing en detaillering van de cijfers gebruikt in het onderzoek. Dergelijke uitbreiding is zeker waardevol, maar leidt naar mijn mening tot vergelijkbare conclusies over windfall profits. 4
Heeft het verschijnen van dit rapport gevolgen voor de Nederlandse inzet in Europees verband inzake emissiehandel, met name waar het de energie-intensieve industrie betreft die immers is blootgesteld aan wereldwijde internationale concurrentie (carbon leakage)?
In Europees verband dient tegemoet te worden gekomen aan onacceptabele concurrentienadelen voor energie-intensieve sectoren die mondiaal opereren en geconfronteerd worden met mondiale concurrenten die geen met de EU vergelijkbare reductieverplichtingen kennen. De Nederlandse inzet is altijd geweest terughoudend om te gaan met het verstrekken van gratis rechten en alleen aan die sectoren die daadwerkelijke concurrentie ondervinden. Het verschijnen van het rapport heeft geen gevolgen voor de Nederlandse inzet.
Overigens bepaalt de EU ETS-richtlijn dat elk jaar sectoren aan de carbon-leakagelijst kunnen worden toegevoegd indien na onderzoek blijkt dat er een significant risico is op carbon leakage. In 2014 wordt de lijst herzien en zal opnieuw worden beoordeeld welke sectoren een significant risico lopen op carbon leakage. Dat kan dus betekenen dat er, bij het opnieuw toetsen aan dezelfde criteria, sectoren van de lijst verwijderd worden dan wel aan de lijst toegevoegd worden.
Het bericht ‘EU grants Egypt 609 million euros for development’ |
|
Louis Bontes (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «EU grants Egypt 609 million euros for development»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Europese Unie zich niet moet bezighouden met het uitdelen van ontwikkelingshulp? Zo nee, waarom niet?
Al sinds de oprichting van de EEG in 1957 maakt ontwikkelingssamenwerking deel uit van haar externe beleid en dat van de EU. Op dit moment is Europese ontwikkelingssamenwerking expliciet verankerd in het werkingsverdrag van de Europese Unie (art 208 en 209). De uitbanning van armoede in de wereld vormt een van de basisdoelstellingen van de EU (art 3 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie). Daarnaast heeft de EU in tal van verdragen met derde landen (Verdrag van Cotonou; associatie- en partnerschapsovereenkomsten) afspraken gemaakt over ontwikkelingssamenwerking. Zoals in het regeerakkoord is onderstreept, respecteert het Kabinet internationale verdragen.
Ook hecht het Kabinet in algemene zin aan ontwikkelingssamenwerking, getuige de passage daarover in het regeerakkoord en het substantiële budget dat Nederland ook de komende jaren voor officiële hulp beschikbaar stelt.
Daarbij kan worden aangetekend dat ontwikkelingssamenwerking vaak niet alleen de belangen van mensen in ontwikkelingslanden dient, maar ook onze eigen Nederlandse en Europese belangen. Een sterk internationaal georiënteerde economie als de Nederlandse heeft baat bij stabiliteit, veiligheid en groeiende koopkracht elders in de wereld, ook in ontwikkelingslanden en de buurlanden die Europa omringen. In veel gevallen kunnen we juist via de band van de EU een steviger antwoord geven op grote mondiale vraagstukken zoals armoede, veiligheid, het versterken van fragiele staten, klimaatverandering, bescherming van mensenrechten, open en eerlijke handel, illegale migratie en bestrijding van grensoverschrijdende infectieziekten als AIDS en tuberculose. Europese ontwikkelingssamenwerking kan soms schaalvoordelen bieden, reden waarom het Kabinet het van belang vindt dat de EU over een substantieel budget beschikt voor ontwikkelingssamenwerking en extern beleid.
In het regeerakkoord heeft het Kabinet het voornemen uitgesproken om het ontwikkelingsbeleid te moderniseren. Europa vormt een belangrijk kanaal om deze modernisering te realiseren. Daarnaast zou ook de Europese ontwikkelingssamenwerking zelf onderwerp moeten zijn van de beoogde moderniseringsslag.
Hoeveel van de aan Egypte weggeven 609 miljoen euro is door de Nederlandse belastingbetaler opgehoest? Wilt u dat tot op de cent nauwkeurig aangeven?
Het door u aangehaalde bedrag van € 609 miljoen euro betreft een enveloppe voor vijf jaar die de EU voor Egypte reserveert. Nederland financiert 5% van de EU-begroting. € 30,45 miljoen van de € 609 miljoen is derhalve theoretisch aan de Nederlandse bijdrage aan de EU-begroting toe te rekenen. Het Kabinet tekent daarbij echter aan dat lang niet alle uitgaven uit de EU-begroting één-op-één kunnen worden toegerekend aan lidstaten.
Hoe legt u het aan de belastingbetaler uit dat de Europese Unie honderden miljoenen overmaakt aan Egypte, terwijl de Europese economieën in het slop zitten, Egypte fundamentele mensrechten schendt en Egypte wel de mogelijkheid heeft om fors te investeren in een omvangrijk militair apparaat?
Europese ontwikkelingssamenwerking draagt bij aan economische groei, vermindering van armoede alsmede politieke hervormingen in Egypte. Daarnaast is de ontwikkeling van Egypte ook in het directe belang van de Europese Unie zelf. Egypte is een buurland van de Europese Unie. De Europese Unie heeft baat bij stabiliteit, veiligheid, maatschappelijke hervormingen en groeiende koopkracht in Egypte. Dit komt de handel met de Europese Unie en daarmee ook de Nederlandse economie ten goede en draagt ook bij aan de oplossing van mondiale problemen zoals migratie. Tegelijkertijd blijft het van belang om de ontwikkelingen ten aanzien van zaken als mensenrechten en de verhouding tussen militaire- en sociale uitgaven kritisch te volgen. Juist via instrumenten als de Europese ontwikkelingssamenwerking en de associatieovereenkomst EU-Egypte kan de EU de Egyptische regering kritisch over deze kwesties aanspreken.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om de schenking aan Egypte terug te draaien, toekomstige schenkingen aan Egypte te voorkomen en ook alle bilaterale ontwikkelingshulp, behoudens noodhulp, aan Egypte te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De steun aan Egypte uit de EU-begroting heeft een wettelijke basis, te weten de Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument. Deze Verordening is in 2006 tot stand gekomen na co-decisie met het Europees Parlement.
Bent u bekend met de berichten «Beramer aanslagen Irak Wesam al D. woensdag al vrij»1, «Nederlandse Terrorist Vervroegd Vrijgelaten»2 «Wesam al Deleama, die in de Verenigde Staten tot 25 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld voor het beramen van moordaanslagen op Amerikaanse militairen, komt vrij»3, «VS boos over vrijlating Wesam al D.»4 en «Dutch court to free Iraq insurgent who plotted to kill Americans»?5
Ja.
Deelt u de mening dat de inspanning van het Openbaar Ministerie voldoende is geweest om aannemelijk te maken dat een forse straf op zijn plaats is en dat de door de verdediging opgevoerde (vermeende) wantoestanden geen aanleiding zijn voor een lagere straf?
Ja. Het OM heeft een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaar geëist en heeft daarbij gemotiveerd aangegeven dat er geen aanleiding was voor een lagere straf. Het OM heeft het door de raadsman van betrokkene aangevoerde argument dat gebleken is van onacceptabele detentieomstandigheden niet overgenomen en heeft de door de Amerikaanse autoriteiten verstrekte informatie over de aard van de detentieomstandigheden overlegd aan de rechtbank.
Hoe beoordeelt u de reactie van de woordvoerder van het Amerikaanse ministerie van Justitie, die zeer teleurgesteld is en aangeeft het nadrukkelijk oneens te zijn met de uitspraak van het Rotterdamse Hof waarin de aard van de detentieomstandigheden heeft geleid tot een forse matiging van de straf?
Ik begrijp dat de Amerikanen graag een andere uitkomst hadden gezien. Uit de beslissing van de rechtbank blijkt dat zij behalve de argumenten van de raadsman van betrokkene en die van het OM ook andere informatie over de detentieomstandigheden heeft meegewogen, en zo tot het oordeel is gekomen dat een aanzienlijke verlaging van de straf passend is.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat de (vermeende) omstandigheden waaronder terroristen en andere zware criminelen in buitenlandse gevangenissen worden vastgehouden aanleiding kunnen vormen voor forse strafvermindering wanneer een straf wordt omgezet naar de Nederlandse strafmaat?
Het is niet aan mij om in de overwegingen van de rechter te treden. Straftoemeting vindt altijd plaats op grond van individuele feiten en omstandigheden zoals deze door de rechtbank worden vastgesteld. In de regel is er voor de rechter bij de omzetting van een buitenlandse straf geen aanleiding voor matiging van de buitenlandse straf wegens detentieomstandigheden. De casus van Wesam al D. is uitzonderlijk, en ik zie dan ook geen aanleiding voor maatregelen op dit punt.
Bent u bereid W. al D., indien hij over een dubbele nationaliteit beschikt, te denaturaliseren en het land uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, intrekking van de Nederlandse nationaliteit is in deze zaak niet mogelijk. Intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een strafrechtelijke veroordeling is pas sinds 1 oktober van dit jaar mogelijk, indien het gaat om een persoon die binnen vijf jaar na de verkrijging van het Nederlanderschap wordt veroordeeld voor bepaalde zeer ernstige tegen de Staat of de menselijkheid gerichte misdrijven, en indien daardoor geen staatloosheid ontstaat. Bij de inwerkingtreding van deze bepaling is echter een overgangsbepaling opgenomen die ertoe strekt dat zij niet van toepassing is op misdrijven die zijn gepleegd voor de datum van inwerkingtreding.
Weekendvluchten op vliegveld Eindhoven |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Geen beperking weekendvluchten Eindhoven»?1
Ja.
Klopt het dat u de bezwaren heeft verworpen van omwonenden, de gemeente Veldhoven en de Brabantse Milieu Federatie tegen het schrappen van de regeling die het aantal weekendvluchten op vliegveld Eindhoven beperkt?
In de eind 2007 vastgestelde beschikking burgermedegebruik ten behoeve van Eindhoven Airport N.V. (hierna genoemd Eindhoven Airport) voor de jaren 2008 en 2009 is de zogenoemde eenderderegeling niet teruggekeerd. Deze eenderderegeling houdt in dat het aantal vliegbewegingen door burgerluchtvaartuigen in het weekeinde en op algemeen erkende feestdagen slechts een derde mag bedragen van het gemiddelde aantal doordeweekse vliegbewegingen. Doordat in de uitspraak van de rechtbank te
’s-Hertogenbosch van 27 juli 2010 de rechtsgevolgen van deze vernietigde beschikking geheel in stand zijn gelaten en hiertegen geen hoger beroep is ingesteld, staat de intrekking van deze regeling sindsdien in rechte vast.
Het bericht in Het Parool betreft de beschikking burgermedegebruik ten behoeve van Eindhoven Airport voor de jaren 2010 en 2011. Een aantal partijen heeft bezwaren ingebracht tegen deze beschikking. Deze bezwaren waren erop gericht de eenderderegeling alsnog op te nemen in de beschikking. Na afweging van de economische en vervoersbelangen en de belangen van de omgeving is besloten niet alsnog een eenderderegeling toe te voegen aan de beschikking burgermedegebruik voor de jaren 2010 en 2011.
Kunt u aangeven waar u op baseert dat de kans reëel is dat luchtvaartmaatschappijen zullen uitwijken naar andere luchthavens als de weekendregeling zou blijven bestaan?
In de afgelopen decennia is de vervoersbehoefte door de lucht fundamenteel en onomkeerbaar gewijzigd en toegenomen. Door de liberalisering van de Europese luchtvaart geldt voor Eindhoven Airport, evenals voor vele andere soortgelijke luchthavens in Europa, een businessmodel dat berust op de sterke groei van het aantal recreatieve reizigers dat bij voorkeur vanuit de eigen regio reist. De huidige luchtvaartmaatschappijen combineren zakelijke en recreatieve reizigers in een groot toestel met een capaciteit tussen de 180 en 200 personen. De toestellen moeten intensief gebruikt kunnen worden om concurrerende tarieven te kunnen aanbieden en het is daarbij van groot belang dat deze toestellen ook in het weekeinde kunnen vliegen. De drie belangrijkste luchtvaartmaatschappijen die opereren vanaf Eindhoven Airport zijn samen verantwoordelijk voor ongeveer 80 procent van alle passagiersbewegingen.
Bij de herinvoering van een weekeinderegeling is de kans aanmerkelijk dat deze luchtvaartmaatschappijen het gebruik van Eindhoven Airport zullen heroverwegen en zullen uitwijken naar andere luchthavens.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria u de afweging heeft gemaakt om de (vermeende) economische belangen van de luchthaven te laten prevaleren boven de belangen van omwonenden?
Ondanks een toename van het aantal vliegbewegingen door de burgerluchtvaart op Eindhoven in de afgelopen jaren is het aantal klachten sterk gedaald, ook in de weekeinden waarin het vliegverkeer is toegenomen. Het aantal klachten in de weekeinden is zelfs lager dan op doordeweekse dagen. Eindhoven Airport heeft daarnaast een aantal maatregelen genomen om de geluidsoverlast zo veel mogelijk te beperken. Zo heeft Eindhoven Airport aangekondigd vanaf 1 april 2011 een weekeindeverbod in te voeren voor commerciële verkeersvliegtuigen uit de drie volgens de ACI-index meest ongunstige geluidscategorieën. Ook voert Eindhoven Airport door middel van tarifering een actief ontmoedigingsbeleid voor vliegtuigen die niet aan de hoogste geluidseisen voldoen.
Een herinvoering van de eenderderegeling kan ertoe leiden dat de voor Eindhoven Airport belangrijkste luchtvaartmaatschappijen zullen overwegen hun vluchten naar andere luchthavens te verplaatsen. Dit zou voor Eindhoven Airport grote bedrijfseconomische gevolgen hebben. Bovendien staat een herinvoering van de eenderderegeling een door het Rijk en de provincie gewenste luchtvaartontwikkeling in de Brainport Zuid-Oost Brabant in de weg. Met de herinvoering zouden de belangen van Eindhoven Airport en de gebruikers van de luchthaven, alsmede de regionale economische ontwikkeling dan ook onevenredig worden geschaad. Gezien het beleid van Eindhoven Airport de geluidshinder terug te dringen en het feit dat de omgeving tegen geluidsbelasting wordt beschermd door het reguliere wettelijke stelsel, is het besluit de eenderderegeling niet opnieuw op te nemen in de beschikking burgermedegebruik in alle redelijkheid genomen.
Welke waarde hecht u aan bestaande afspraken uit 2000, geactualiseerd in 2003, tussen belanghebbenden en de luchthaven over het beperken van het vliegen in het weekend?
In de jaren 2000 en 2003 hebben regionale partijen een overeenkomst gesloten over het burgervliegverkeer vanaf Eindhoven Airport. Het Rijk is geen partij bij deze civielrechtelijke, regionale overeenkomsten en is hieraan, blijkens eerdere rechtspraak over een vergelijkbare beschikking ten behoeve van Eindhoven Airport, niet gebonden bij zijn belangenafweging.
Het Aldersadvies is tot stand gekomen in het kader van de regionale Alderstafel Eindhoven. In het advies wordt niet gesproken over een eenderderegeling, maar wel over de in het antwoord op vraag 4 genoemde hinderbeperkende maatregelen. De partijen bij de regionale overeenkomst zijn betrokken bij het Aldersadvies. Het besluit geen eenderderegeling toe te voegen is genomen na een afweging van de verschillende belangen. Gelet op het voorgaande verwacht ik niet dat het besluit de vertrouwensbasis voor verder overleg zal schaden.
Vindt u het legitiem dergelijke afspraken, waarbij omwonenden bereid waren extra vluchten door de week te accepteren in ruil voor relatieve weekendrust, eenzijdig open te breken en zou u zich kunnen voorstellen dat een dergelijke beslissing van invloed is op de vertrouwensbasis voor verder overleg in de regio, bijvoorbeeld aan de Alderstafel?
Zie antwoord vraag 5.
Subsidies voor geitenboeren in Frankrijk |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Een zee van geitenmelk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de reden voor de scherpe prijsdaling van geitenmelk is gelegen in de subsidie die Franse geitenboeren sinds een jaar ontvangen? Betreft het hier een tijdelijke maatregel en zo ja, tot wanneer?
Na een langere periode van redelijk stabiele geitenmelkproductie is sinds maart 2009 de productie in Frankrijk fors gestegen. Deze steeg met 9,1% ten opzichte van 2008 naar 481 miljoen kilogram melk. Door deze productiestijging vond een forse daling van de import van geitenmelk in Frankrijk plaats. De reden voor de scherpe prijsdaling van (Nederlandse) geitenmelk is dan ook niet of slechts ten dele gelegen in de subsidie die Franse geitenhouders sinds een jaar ontvangen.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten op welke grond Franse geitenboeren deze subsidie ontvangen? Kunt u uiteenzetten hoe deze subsidie en de in het artikel omschreven verschuiving van productie naar Frankrijk zich verhoudt tot de beginselen van een vrije Europese markt voor landbouwgoederen?
Op dit moment verkeert de landsbouwsector in een transitieproces van volledig gekoppelde steun naar volledig ontkoppelde steun.
Ten tijde van de Health Check, de laatste hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in 2008, zijn afspraken gemaakt over de voortgang van dit proces. In dat kader hebben lidstaten de mogelijkheid gekregen om dat transitieproces te faciliteren via verschillende maatregelen, waaronder artikel 68. Met deze maatregelen hebben lidstaten de mogelijkheid om een deel van de directe inkomenssteun te herbestemmen. Het gaat hierbij dus niet om nieuwe, nationale financiële middelen, maar om reeds voor de sector bestemde inkomenssteun. Binnen artikel 68 kan enerzijds steun ingezet worden voor het stimuleren van kwaliteitslandbouw. Anderzijds kan steun ingezet worden voor boeren die werken in economisch of ecologisch kwetsbare gebieden of in economische kwetsbare soorten bedrijven. Binnen deze afgesproken EU-kaders heeft Frankrijk besloten een geitenpremie in het leven te roepen en zuivelproductie in achtergebleven (berg)gebieden te stimuleren. Verder heeft Frankrijk besloten een deel van de directe inkomenssteun te herbestemmen voor een graslandpremie.
Tegen die achtergrond kan de steun aan de Franse geitenhouders uit de volgende onderdelen bestaan:
Sommige geitenhouders hebben tot 2009 een gekoppelde ooipremie ontvangen. Inmiddels is deze ontkoppeld.
Zoals u wellicht bekend heeft ook Nederland onder artikel 68 met ingang van 2010 een steunprogramma voor schapen en geiten geïntroduceerd. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief over de implementatie van de Health Check d.d. 27 april 2009 (TK 28 625, nr. 67).
Heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gegeven aan deze subsidie? Zo ja, op welke gronden?
Frankrijk heeft deze regelingen EU-conform geïntroduceerd, via de verplichte melding aan de Europese Commissie voor artikel 68-maatregelen.
Indien er sprake blijkt van onterechte verstoring van het level playing field, bent u dan van plan uw Franse ambtgenoot hierover aan te spreken?
Ik ben van mening dat er geen sprake is van een onterechte verstoring van het level playing field.
De kwaliteit van schuldhulpverlening in gemeenten |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de televisieuitzending van EenVandaag, waarin een item was gewijd aan de kwaliteit van schuldhulpverlening in gemeenten?1
Ja.
Is het waar dat een aantal gemeenten de toeloop bij de lokale schuldhulp onvoldoende aan kan, waardoor de kwaliteit van de schuldhulpverlening in individuele gevallen ernstig tekort kan schieten? Voor hoeveel gemeenten geldt dat zij capaciteitsproblemen hebben met het verwerken en behandelen van schuldhulpaanvragen?
Uit de uitzending van EenVandaag is duidelijk geworden dat de schuldhulpverlening in de gemeente Emmen met problemen kampt. Er bestaat geen landelijk beeld van het functioneren van de afzonderlijke gemeenten op het terrein van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Het is dan ook niet bekend of en zo ja hoeveel gemeenten capaciteitsproblemen hebben met het verwerken en behandelen van aanvragen om schuldhulpverlening.
Klopt het bericht in de uitzending dat door gebrekkige schuldhulpverlening mensen met schulden juist dieper in de problemen komen? Bent u bereid te inventariseren in welke plaatsen deze problematiek speelt, en daarvan een overzicht naar de Tweede Kamer te sturen?
Ik kan niet uitsluiten dat dit in een enkel geval gebeurt. De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en de uitvoering van de schuldhulpverlening. Vanzelfsprekend is het doel van de gemeentelijke schuldhulpverlening om mensen met schulden te ondersteunen bij het oplossen van de problemen.
Gegeven de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten en mijn verantwoordelijkheid voor het functioneren van het systeem als geheel past het niet om te onderzoeken hoe het staat met de schuldhulpverlening in afzonderlijke gemeenten en de bevindingen daarbij vervolgens openbaar te maken. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente zelf om te borgen dat de schuldhulpverlening van voldoende kwaliteit is en schuldenaren helpt in plaats van hen in grotere problemen te brengen. De beleidsinformatie die in vervolg op de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening beschikbaar zal komen, zal het voor gemeenten mogelijk maken om hun prestaties op het terrein van schuldhulpverlening te vergelijken met het landelijke beeld.
Bent u van mening dat burgers die in de problematische schulden zitten en bij hun gemeente aankloppen voor schuldhulp, recht hebben op goede schuldhulp? Bent u tevens van mening dat de kwaliteit van schuldhulp in alle gemeenten een voldoende minimumniveau moet hebben, en dat het onacceptabel is dat slechte schuldhulp van gemeenten ervoor zorgt dat mensen in nog grotere financiële problemen komen?
Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening kunnen inwoners van een gemeente zich tot die gemeente wenden voor schuldhulpverlening. Het college van B en W beslist vervolgens over de toelating van de betrokkene tot de schuldhulpverlening. Deze beslissing van het college van B en W is een beslissing in de zin van de Algemene wet bestuursrecht die vatbaar is voor bezwaar en beroep.
Met het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening wordt beoogd een bodem in de gemeentelijke schuldhulpverlening te leggen. Deze bodem ontbreekt nu. Onderdeel van het wetsvoorstel is ook dat de gemeenteraad in het plan dat richting geeft aan integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente, vastlegt op welke wijze de kwaliteit van de integrale schuldhulpverlening wordt geborgd en hoe de integrale schuldhulpverlening wordt uitgevoerd.
Dit alles uiteraard met als doel om tot goede en effectieve schuldhulpverlening door de gemeente te komen.
Deelt u de mening dat het, om de basiskwaliteit van schuldhulpverlening in gemeenten te garanderen, van groot belang is dat het in januari 2010 door u ingediende wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening zo snel mogelijk wordt ingevoerd?2
Ik onderschrijf de doelstelling van het wetsvoorstel om een bodem in de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening te leggen. In de komende periode zal ik het wetsvoorstel nader bestuderen, waarbij ik niet uitsluit dat ik nog wijzigingen zal aanbrengen.
De voorgenomen fusie van woningcorporaties PWS Rotterdam en Com.wonen |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Intentieovereenkomst fusie PWS en Com.wonen»?1 Hebben deze woningcorporaties zich al met hun fusieplannen bij u gemeld, en heeft u hier al een standpunt over ingenomen?
Ja.
Mijn ministerie en het Centraal Fonds Volkshuivesting (CFV) zijn geïnformeerd over de voorgenomen fusie. De betreffende woningcorporaties hebben nog geen formeel verzoek tot goedkeuring van de voorgenomen fusie bij mij ingediend. Derhalve heb ik mij nog geen oordeel kunnen vormen over deze voorgenomen fusie. Begin december staat er een gesprek gepland tussen de bestuurders en het CFV om nadere informatie uit te wisselen.
Wat is uw oordeel over de omvang van deze voorgestelde «fusiecorporatie» met 50 000 verhuurbare eenheden? Acht u dit een wenselijke schaalgrootte voor deze te vormen woningcorporatie?
Uit onderzoek in opdracht van het voormalige ministerie van VROM (uitgevoerd door Cebeon, aangeboden bij brief van 10 mei 2006, TK 2005–2006, 29 453, nr. 40), als ook de praktijk blijkt dat er geen eenduidige relatie ligt tussen schaalgrootte enerzijds en de maatschappelijke prestaties en lokale binding anderzijds. Een ideale schaalgrootte van een woningcorporatie kan niet worden aangegeven. In de praktijk blijkt dat de omvang niet bepalend is voor de volkshuisvestelijke prestaties van een corporatie. Een corporatie van 50 000 of meer woningen kan net zo goed functioneren als een kleine corporatie. Het enkele feit dat een fusiecorporatie meer dan 50 000 woningen in bezit zal krijgen is geen reden om de fusie niet toe te staan.
Bent u ervan op de hoogte dat alle huurdersgroepen van zowel woningcorporatie PWS als van woningcorporatie Com.wonen klagen over achterstallig onderhoud? En kunt u bevestigen dat Com.wonen momenteel weigert om de komende vijf jaar onderhoud te plegen en woningverbetering toe te passen in Tuindorp Vreewijk als gevolg van onvoldoende financiële middelen?
Bij de bestuurder van PWS en de voorzitter van HPF, de overkoepelende huurdersorganisatie van PWS, zijn er op dit moment vanuit de huurdersorganisaties van PWS geen noemenswaardige klachten over onderhoud. Ook zijn er volgens Com.wonen geen noemenswaardige klachten over achterstallig onderhoud. Er hebben mijn ministerie noch het CFV berichten bereikt dat alle huurdersorganisaties van Com.wonen klachten hebben over achterstallig onderhoud.
Deze vraag wijst naar de situatie in Tuindorp Vreewijk. De Bewoners Organisatie Vreewijk (BOV) heeft in december 2008 een brief naar het CFV gestuurd waarin zij met betrekking tot de herstructureringsplannen en onderhoudsstaat van de woningen van Com.wonen in Vreewijk diverse opmerkingen en kanttekeningen heeft geplaatst over de planvorming, handelswijze en organisatorische kwaliteit van Com.wonen. Over het onderhoud van de woningen in Tuindorp Vreewijk bestaat discussie, omdat een deel van Vreewijk in aanmerking komt voor herstructurering. Van Com.wonen heb ik begrepen dat voor dit deel (ruim 1300 woningen) het onderhoudsprogramma integraal onderdeel is van het voorstel voor de herstructurering. Totdat definitieve overeenstemming is bereikt met onder meer de bewoners en de (deel)gemeente wordt terughoudend omgegaan met onderhoud. Com.wonen wil op deze wijze kapitaalvernietiging voorkomen. Dat geldt met name voor complexen waarvan de aanpak in de eerste fase staat gepland.
Van een weigering van Com.wonen om de komende vijf jaar onderhoud te plegen en woningverbetering toe te passen in Tuindorp Vreewijk is derhalve geen sprake. Het geplande onderhoud is afgestemd op de voorgenomen woningaanpak. Deze is niet ingegeven door de financiële middelen van Com.wonen. In de nu voorgestelde aanpak, waarover grotendeels overeenstemming is met alle partijen, wordt de herstructurering van Vreewijk verdeeld in drie fasen. De woningen in de eerste fase (540 woningen) krijgen binnen vijf jaar na de start van de aanpak een eindingreep (restauratie, renovatie of sloop/nieuwbouw). Voor deze fase wordt onderhoud gepleegd, waarmee de woning veilig, wind- en waterdicht blijft. Voor de tweede fase (426 woningen) en de derde fase (342 woningen) van de aanpak zal een uitgebreider onderhoudprogramma gelden vanwege de later geplande definitieve eindingreep.
Herinnert u zich nog dat huurders van Com.wonen in Tuindorp Vreewijk samen met de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) een experimentplan hadden opgesteld om met hun woning over te kunnen stappen naar een andere woningcorporatie? Acht u het verstandig wanneer woningcorporaties met zoveel onvrede onder huurders en achterstallig onderhoud van het bezit, fuseren tot één megacorporatie?
In 2008 heeft de bewonersorganisatie BOV van Com.wonen de SEV verzocht mee te werken aan een experiment over het oprichten van een nieuwe corporatie door de bewoners van de wijk Vreewijk zelf. Toenmalig minister Van der Laan heeft destijds de BOV en andere relevante partijen opgeroepen om eerst met elkaar de dialoog aan te gaan. Daar zijn alle betrokkenen nu volop mee bezig en het experiment is opgeschort. De projectgroep herstructurering Vreewijk en Com.wonen hebben mij geïnformeerd dat er op veel punten overeenstemming is bereikt over de aanpak.
Het aangaan van een fusie en de daarmee gepaard gaande schaalvergroting moet ten dienste staan en dus niet ten koste gaan van de belangen van de volkshuisvesting. In de circulaire MG 2002–18 is een aantal voorwaarden opgenomen om te beoordelen of het belang van de volkshuisvesting is gediend. Bij een eventueel ingediend fusieverzoek van deze woningcorporaties zal getoetst worden of de fusie een meerwaarde voor de volkshuisvesting oplevert.
Deelt u de mening dat, gezien de omstandigheden waarin deze woningcorporaties zich bevinden de fusieplannen stil gelegd moeten worden en in plaats daarvan een toezichthouder aangesteld moet worden om de boel op orde te brengen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, wat is uw boodschap aan de huurders en hoe denkt u dat deze fusie zal bijdragen aan de kwaliteit en het wegwerken van de enorme hoeveelheid klachten en het achterstallig onderhoud?
Op basis van de verstrekte informatie zie ik geen aanleiding om over te gaan tot het aanstellen van een externe toezichthouder. Op voorhand kan ik niet aangeven of en hoe de fusie zal bijdragen aan de kwaliteit en het uitvoeren van onderhoud. Alle huurdersorganisaties van Com.wonen en PWS worden op basis van circulaire MG 2002–18 in de gelegenheid gesteld om een zienswijze te geven over de voorgenomen fusie. Van beide woningcorporaties heb ik begrepen dat nog voor de ondertekening van de intentieovereenkomst de belanghouders, waaronder de huurdersorganisaties, betrokken waren bij de dialoog over de eventuele fusie. Hoewel de huurdersorganisaties volgens de woningcorporaties aandachtspunten meegaven voor de fusie, bleken geen er op voorhand geen zwaarwegende bezwaren. Eventuele volkshuisvestelijke bezwaren over de voorgenomen fusie kunnen in de zienswijze kenbaar worden gemaakt. In mijn beoordeling wordt een groot belang gehecht aan positieve zienswijzen van zowel huurdersorganisaties als gemeenten.
Sms-gateway |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat de sms-gatewaydiensten, onder andere gebruikt voor sms-authenticatie bij het gebruik van DigiD, opnieuw aanbesteed zijn?1
Sms-gatewaydiensten zijn eerder aanbesteed bij de aanbesteding van telecommunicatiediensten uit 2006 (OT2006). Deze overeenkomst loopt af. Het programma OT2010 zorgt voor opvolging van de aflopende contracten.
Sms-gatewaydiensten worden gebruikt voor een veelheid van toepassingen. Een van de toepassingen is DigiD, voor wat betreft het versturen van sms voor het DigiD-midden niveau.
Is het waar dat de bestaande veiligheidseisen voor sms-gatewaydiensten niet als eis zijn opgenomen in de aanbesteding? Waarom is hiertoe besloten?
Dit is onjuist. De bestaande veiligheidseisen zijn opgenomen als eis in de aanbesteding en daar zijn aanvullende eisen aan toegevoegd. Zo zijn in de overeenkomst bijvoorbeeld uitgebreide mogelijkheden voor screening van personeel opgenomen. Verder moet de opdrachtnemer beschikken over een hoogwaardig kwaliteitssysteem, waarbij de opdrachtgever een uitgebreid auditrecht heeft om eventuele kwetsbare aspecten op te sporen. De bevindingen dienen direct en verplicht te worden opgelost. Daarnaast moeten koppelingen met de infrastructuur encrypted zijn en voorzien van een adequaat certificaat en zijn er eisen gesteld aan het wachtwoordbeleid. Ook is de eis in de aanbesteding opgenomen dat de dienst 99,8% beschikbaar moet zijn per maand. Dit kan alleen gehaald worden indien de leverancier vergaande maatregelen neemt om de systemen te beveiligen. Verder is aanbesteed om een volledig eigen serversysteem in te zetten, zodat de kans op interferentie met andere klanten is uitgesloten.
Wat betekent dit voor de kwaliteit en de veiligheid van de overheidsdiensten die gebruik maken van sms-gatewaydiensten?
Met de eisen zoals genoemd bij het antwoord van vraag 2 wordt de kwaliteit en veiligheid in het nieuwe OT2010 contract gewaarborgd en verbeterd.
Kunt u de garantie geven dat er op geen enkele wijze wordt ingeboet op het huidige veiligheidsniveau?
De combinatie van maatregelen in de nieuwe overeenkomst legt de lat op minimaal hetzelfde niveau en in veel opzichten duidelijk hoger. Als voorbeeld is veel uitgebreider dan voorheen vastgelegd hoe opdrachtgever kan toezien op de handhaving van het beveiligingsniveau (rapportages en audits) en daarbij correcties kan afdwingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat u overgaat tot definitieve gunning?
Aangezien aanbestedingsrechtelijk een juridische verplichting tot gunning is ontstaan, is een spoedige ondertekening van belang. Daarnaast levert de nieuwe overeenkomst een forse besparing op.
De rechter heeft (uitspraak 1 november 2010) alle vorderingen van Golden Bytes B.V., in het door haar aanhangig gemaakte kort geding tegen de staat, afgewezen. Ik zal daarom tot gunning overgaan.
Overtredingen van de Arbeidstijdenwet bij de brandweer Zuid-Limburg |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het trieste jubileum dat tussen juli en oktober 2010 de Arbeidstijdenwet bij de brandweer Zuid-Limburg meer dan honderd keer is overtreden?1
Ik kan niet bevestigen dat de Arbeidstijdenwet tussen juli en oktober 2010 meer dan 100 keer is overtreden. Of deze informatie juist is zal de Arbeidsinspectie vaststellen in een nieuwe inspectieronde die nog dit jaar start.
Hoe verklaart u dat zoveel overtredingen van de Arbeidstijdenwet hebben plaatsgevonden?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven kan nog niets met zekerheid worden gezegd over het aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet. Het zelfde geldt voor mogelijke verklaringen.
Deelt u de overtuiging dat de Arbeidstijdenwet er niet voor niets is en dat overtreding hiervan gevolgen kan hebben voor de veiligheid van het personeel en de burgers, en dat hiertegen moet worden opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Zoals eerder aangegeven2 ligt de verantwoordelijkheid voor het op juiste wijze toepassen van de Arbeidstijdenwet bij beroepsbrandweerlieden en brandweervrijwilligers bij de werkgever van de brandweerlieden (veiligheidsregio’s en gemeenten).
Het is dan ook allereerst aan het bestuur van veiligheidsregio’s en gemeenten om hun leidinggevenden zodanig te instrueren dat ze op een adequate manier toezien op de naleving van de rusttijden. Het is aan de Arbeidsinspectie om ingeval van structurele overtredingen van de Arbeidstijdenwet corrigerend op te treden zodat de veiligheid van brandweerpersoneel en burgers gewaarborgd blijft.
Is de arbeidsinspectie op de hoogte van bovengenoemde overtredingen? Wat zijn haar bevindingen? Heeft zij sancties opgelegd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op de vragen 1 en 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst geen overtredingen meer zullen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat door het gevoerde beleid teveel druk op de vrijwilligers komt te liggen en dat dit een ongewenste situatie is? Zo nee, waarom niet?
Pas na afronding van het onderzoek van de Arbeidsinspectie kan ik u daarover nader informeren.
Wat zijn de gevolgen van de overtredingen voor de vrijwilligers zelf? Is de vrijwilliger nog verzekerd als er tijdens de dienst iets gebeurd, terwijl op dat moment sprake is van een overtreding van de Arbeidstijdenwet?
Het voldoen aan de regels van de Arbeidstijdenwet is geen criterium voor het toekennen voor verzekeringsuitkeringen.
Is dit een louter een regionaal probleem, of speelt dit ook landelijk? Zo ja, in welke korpsen? En wat gaat u hieraan doen?
Volgens de mij ter beschikking staande informatie wordt de werkwijze en benadering zoals die wordt gehanteerd door het regionale brandweerkorps
Zuid-Limburg door meerdere brandweerkorpsen in Nederland gehanteerd.
Ik heb geen signalen dat de toepassing van deze werkwijze daar leidt tot overtreding van de arbeids- en rusttijdenregels. Ik zie dan ook op dit moment geen aanleiding om de minister van SZW; die verantwoordelijk is voor de Arbeidsinspectie, te verzoeken de inspecties bij de brandweer te intensiveren.
Het bericht dat scholen voor speciaal onderwijs in het noorden overvol zijn |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de nu ontstane situatie, waarbij de scholen voor speciaal onderwijs in het noorden van Nederland overvol zijn?1
Op dit moment zijn de telgegevens van 1 oktober jl. nog niet beschikbaar. Uit het contact met Renn 4 blijkt echter dat de leerlingaantallen in het (v)so in het noorden van Nederland zijn gestegen. Dit zou in lijn zijn met de trend van de afgelopen jaren en vormt een belangrijke reden voor de invoering van het passend onderwijs. Daarin wordt sterker ingezet op het plaatsen van leerlingen in het reguliere onderwijs.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen verder moeten reizen, omdat ze op scholen in de buurt niet meer geplaatst kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe voorkomt u deze onwenselijke situatie?
Over het algemeen deel ik de mening dat er zoveel mogelijk moet worden ingezet op thuisnabij onderwijs. Maar sommige kinderen hebben behoefte aan specifieke ondersteuning, die niet overal kan worden geboden. In die situaties kan het nodig zijn een leerling op een school te plaatsen die verder weg gelegen is.
Deelt u de analyse van Renn 4 dat de plotselinge groei in het aantal leerlingen verband heeft met de doorgevoerde bezuinigingen op de rugzak in het speciaal basisonderwijs en de ambulante begeleiding? Zo nee, hoe verklaart u de plotselinge toename?2
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is er geen sprake van een plotselinge groei, maar van een trend die met de invoering van de leerlinggebonden financiering in 2003 is ingezet. De groei van de leerlingenaantallen in het (v)so lijkt dan ook geen direct gevolg van de bezuiniging op de rugzak in het speciaal basisonderwijs. Mijns inziens hoeft deze bezuiniging ook geen reden te zijn om leerlingen naar het speciaal onderwijs te verwijzen. Sinds de harmonisering van de rugzakbedragen in het speciaal basisonderwijs is er immers voor geïndiceerde leerlingen in het basisonderwijs en geïndiceerde leerlingen in het speciaal basisonderwijs ongeveer eenzelfde bedrag beschikbaar.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze scholen niet gedwongen zijn na de kerst een leerlingenstop af te kondigen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat geen enkele leerling thuis komt te zitten na kerst of na de kerst op een school zitten waar deze leerling eigenlijk niet thuishoort?
Ieder kind heeft recht op onderwijs. Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte is daarom ook extra geld beschikbaar, ofwel in de vorm van een leerlinggebonden budget ofwel in de vorm van het speciaal onderwijs. Er kan naar mijn idee geen sprake zijn van een noodgedwongen leerlingenstop. Ik begrijp dat het (v)so huiverig is om nu uit te breiden terwijl de invoering van passend onderwijs naar verwachting betekent dat in de toekomst minder leerlingen worden geplaatst in het (v)so. Echter, zolang de huidige wetgeving van kracht is, geeft een indicatie recht op inschrijving bij een (v)so-school. De school heeft een wettelijk vastgelegd recht op bekostiging, zodat een stop op leerlingen niet nodig is. Dit laat onverlet dat het wenselijk is om goed na te gaan of leerlingen echt zijn aangewezen op het (v)so. REC’s en samenwerkingsverbanden kunnen hierover afspraken maken waardoor de ontwikkeling van het aantal leerlingen in het (v)so beheerst kan worden.
Deelt u de verwachting dat het zogenaamde «passend onderwijs» en de daarbij komende bezuinigingen leiden tot minder goed onderwijs voor veel leerlingen en wellicht extra thuiszitters?
Nee, die mening deel ik niet. De kosten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben zijn de afgelopen jaren explosief gestegen. Daar is bij de invoering van het huidige systeem in 2003 geen rekening mee gehouden. De sterke groei zorgt ervoor dat steeds meer leerlingen voorzien worden van labels waar ze moeilijk van afkomen, hetgeen kostbaar is en geen garantie blijkt voor onderwijs dat goed voorbereidt op vervolgonderwijs of de arbeidsmarkt. Het huidige systeem is dan ook niet houdbaar en dat moet worden veranderd. Zoveel mogelijk kinderen moeten binnen het reguliere onderwijs een passend onderwijsaanbod krijgen.
Dit kabinet bezuinigt op passend onderwijs maar investeert tegelijk in de professionalisering van leraren en in versterking van de kwaliteit van het (reguliere) onderwijs. Door leraren beter om te leren gaan met verschillen, kunnen zij meer leerlingen een passend aanbod bieden. Dit leidt tot minder gedragsproblemen en minder verwijzingen naar het speciaal onderwijs. Daarnaast brengt de focus op taal en rekenen en het invoeren van de referentieniveaus meer structuur in het onderwijs. Daar profiteren juist ook leerlingen met leer- en gedragsproblemen van. Zo worden structureel betere condities gecreëerd om alle leerlingen een passend onderwijsaanbod te bieden en kan worden voorkomen dat leerlingen verwezen moeten worden naar het speciaal onderwijs of zelfs thuis komen te zitten.
Hoe ziet u uw verantwoordelijkheid in het geval dat leerlingen thuis komen te zitten als gevolg van uw bezuinigingen? Kunt u garanderen dat door de aangekondigde extra bezuiniging van driehonderd miljoen op het zogenaamde «passend onderwijs» geen enkel kind extra komt thuis te zitten zoals nu dreigt in het noorden van Nederland?
Zoals reeds bij de beantwoording van vraag 5 is aangegeven is de inzet van het passend onderwijs om ieder kind een passend onderwijsaanbod te bieden. Schoolbesturen krijgen daartoe een zorgplicht. Verder wordt er meer ruimte aan het veld gegeven om maatwerk te leveren. Er zal geen sprake meer zijn van de zogenaamde «slagboomdiagnostiek», waarbij leerlingen met een indicatie een standaardbedrag ontvangen dat zij niet altijd volledig nodig hebben en leerlingen zonder indicatie in het geheel geen vergoeding voor extra zorg ontvangen. Tezamen met de investeringen in het reguliere onderwijs maakt dit dat er vanuit mag worden gegaan dat de invoering van passend onderwijs en de taakstelling niet tot extra thuiszitters zal leiden.
Handhavingsbeleid snelheidsovertredingen op autosnelwegen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bereid om, gelet op de afspraak in het regeerakkoord om de maximumsnelheid op autosnelwegen waar nu een maximumsnelheid geldt van 120 km/uur te verhogen naar 130 km/uur, geen administratieve boetes meer op te laten leggen ter zake van snelheidsovertredingen tot 11 km per uur op die snelwegen totdat die verhoging wettelijk is geregeld en om de na uw beëdiging terzake opgelegde boetes in te laten trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het handhaven van een maximaal snelheid van 130 km /u is pas mogelijk nadat de regels dienaangaande zijn aangepast. Daarom ben ik niet bereid om thans het handhavingsbeleid ten aanzien van snelheidsovertredingen aan te passen en reeds opgelegde boetes in te trekken.
De Minister van Infrastructuur en Milieu verwacht u begin volgend jaar te kunnen informeren over de mogelijkheden om de maximumsnelheid te verhogen naar 130 km/u en voor welke weggedeelten dit kan gelden.
Bent u ook bereid om hetzelfde te doen met betrekking tot dergelijke snelheidsovertredingen, gepleegd na het bekend worden van het regeerakkoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat tientallen scholen in Groningen dreigen te verdwijnen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van RTV Noord over de dreiging dat tientallen basisscholen in Groningen dreigen te verdwijnen?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Wat zijn de gevolgen van sluiting van tientallen scholen voor de leefbaarheid in de dorpen, de afstand van huis naar school en het personeel van deze scholen?
Er hoeven op korte termijn geen tientallen scholen dicht op basis van de wettelijke opheffingsnormen. Opheffingsnormen voor scholen in een gemeente worden berekend aan de hand van leerlingenaantallen in de betreffende gemeente, met een absolute ondergrens van 23 leerlingen. Daarnaast kent de wet uitzonderingsgronden om ongewenste effecten tegen te gaan. Als we kijken naar de ontwikkelingen in Groningen in de afgelopen 10 jaar, dan zien we dat er per jaar gemiddeld 2 scholen worden opgeheven. Recente cijfers geven geen aanleiding om te veronderstellen dat dit de komende tijd zal veranderen. Er zijn dan ook zeer beperkte gevolgen voor de leefbaarheid, de afstand van huis naar school en het personeel van de scholen.
Naast deze systematiek kunnen besturen zelf afwegingen maken over mogelijke sluiting van scholen. Deze afweging behoort tot de bevoegdheden van schoolbesturen. Daarbij ben ik van mening dat schoolbesturen een actief langetermijnbeleid moeten voeren om ook in de toekomst goed en toegankelijk onderwijs te garanderen in de krimpregio’s.
Bent u bereid in overleg te treden met de provincie Groningen, Groningse gemeenten en schoolbesturen om gezamenlijk te zoeken naar een oplossing?
Er is al sprake van overleg tussen Groningen en OCW en er wordt samen gekeken naar mogelijke oplossingen voor de gevolgen van krimp, onder andere op het gebied van onderwijs. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Aan welke oplossingen denkt u om de sluiting van tientallen basisscholen in één gebied te voorkomen? Bent u bereid een helpende hand te bieden en zo ja op welke wijze?
Op 17 februari 2010 kreeg het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling met de titel «Krimpen met Kwaliteit» in de Tweede Kamer brede steun. Daarnaast is er een regionaal actieplan van Groningen dat op de gehele problematiek van bevolkingsdaling ingaat, inclusief onderwijs. De door RTV Noord genoemde initiatieven zijn pilots, in het kader van het actieplan. Deze pilots ontvangen van OCW een onderzoeksbijdrage. Beide pilots bieden een aanpak voor de herschikking van scholen via regionale samenwerking. Zoals gezegd is er geen sprake van een dreigende sluiting van tientallen scholen op basis van de wettelijke opheffingsnormen.
Zijn er nog andere gebieden in Nederland waar ook veel scholen dreigen te verdwijnen de komende jaren, en zo ja welke regio’s/gemeenten?
Als gevolg van demografische bewegingen worden voortdurend scholen gesticht en andere scholen weer opgeheven. Nieuwe wijken zijn vaak enkele tientallen jaren kinderrijk, waarna het aantal kinderen daalt en stabiliseert. Het scholenaanbod wordt hierop aangepast.
Zoals gezegd, er is in Groningen geen sprake van een dreigende sluiting van tientallen scholen. Er zijn wel meer krimpregio’s. De grootste krimpregio’s naast Noordoost Groningen zijn nu Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. In de komende tien jaar zal volgens prognoses in een groot aantal gemeenten in Nederland sprake zijn van dalende bevolkingsaantallen.
Welke verantwoordelijkheid heeft het Rijk in deze?
De belanghebbenden en eerst verantwoordelijken in de krimpregio’s zullen allereerst zelf acties moeten ondernemen en met initiatieven moeten komen. Zij beschikken over de bevoegdheden en zijn hiertoe veelal ook het best in staat, omdat zij dichterbij de dagelijkse praktijk staan en de precieze gevolgen voor een dorp of gebied het beste kennen. Het Rijk kan helpen met onderzoek in het kader van regionale pilots, kennisspreiding en het wegnemen van knelpunten en belemmeringen in het stelsel.
Hoe kijkt u aan tegen deze ontwikkelingen en wat is de visie van het kabinet hierop voor de toekomst?
et kabinet zal aandacht blijven schenken aan krimpregio’s. In het voorjaar van 2011 zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de voortgang van het genoemde actieplan «Krimpen met Kwaliteit» (zie antwoord op vraag 4). In de rapportage zal ook aandacht worden gegeven aan de voortgang van de pilots in Groningen.
Het bericht ‘Salaris Dales gewoon doorbetaald’ |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Salaris Dales gewoon doorbetaald»?1 Kunt u bevestigen dat het salaris van de heer Dales wordt doorbetaald tot het einde van zijn contract in 2011?
Uit de nadere informatie die mij door de Raad van Toezicht van InHolland is verstrekt, blijkt dat het contract met de heer Dales wordt beëindigd met ingang van 1 januari 2011. Tot die datum ontvangt de heer Dales zijn salaris. Na afloop van het contract wordt hem een schadeloosstelling toegekend. Die schadeloosstelling is ter grootte van één jaarsalaris. Overigens is er in het geval van de heer Dales sprake van een beëindiging van het contract in onderling overleg.
Wat vindt u van dergelijke constructies in contracten waarbij bestuurders, nadat het vertrouwen in hen is opgezegd, hun salaris krijgen doorbetaald na beëindiging van het dienstverband?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, klopt de veronderstelling niet dat het salaris gewoon wordt doorbetaald. Ik vind doorbetaling na beëindiging van het dienstverband ongewenst.
Hoe verhoudt zich dit soort afspraken tot de afspraken die in het hoger onderwijs zijn gemaakt over de beloning van bestuurders?
Vooruitlopend op de nieuwe Wet normering topinkomens (WNT) hanteer ik de lijn dat de beloning voor bestuurders in het hoger onderwijs, in elk geval niet mag uitstijgen boven 130% van het ministersalaris. Ik heb dit in het spoeddebat met u op 3 november jl. de norm van de Wet normering topinkomens (WNT) genoemd. In de hoogte van de beloning van een bestuurder is het risico op ontslag verdisconteerd. Ingeval van ontslag hanteer ik, tot de inwerkingtreding van de WNT, de lijn dat aan de zgn. kantonrechtersformule wordt getoetst of sprake is van een ondoelmatige besteding van overheidsmiddelen. In de WNT zullen de ontslagvergoedingen worden gemaximeerd.
Komen dit soort constructies ook voor bij andere onderwijsinstellingen? Bent u bereid in bestuurlijke overleggen met onderwijsinstellingen aan te geven dat, alhoewel het beloningsbeleid aan de werkgevers is, de cultuur op een school moet zijn dat voorzichtig met de schaarse overheidsmiddelen moet worden omgesprongen en beloningen boven de Balkenendenorm en uitbundige vertrekregelingen uit den boze zijn?
Op basis van gegevens uit de jaarverslagen van de onderwijsinstellingen onderzoek ik de beloningen, inclusief ontslagvergoedingen, van onderwijsbestuurders. Daarnaast voer ik gesprekken met het onderwijsveld waarin ik mijn visie hierop met hen deel. Bovendien zal ik binnenkort een brief sturen aan de bestuurders in het hoger onderwijs waarin ik mijn beleid over de inkomens van onderwijsbestuurders uiteenzet.
Is het mogelijk maatregelen te treffen tegen Hogeschool INHolland en zo ja, bent u bereid dit te doen?
Op basis van de door mij ontvangen informatie over de getroffen regeling bij de beëindiging van het contract van de voormalig voorzitter van het College van Bestuur van Hogeschool InHolland heb ik vastgesteld dat er aanzienlijk verschil is tussen de kosten die daaruit voortvloeien en de kosten die zouden zijn gemaakt als de kantonrechtersformule was toegepast. Het verschil zal ik terugvorderen. Ik heb hierover een brief gezonden aan de Raad van Toezicht van Hogeschool InHolland.
Een akkoord over de uitleg van de Toescheidingsovereenkomst |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
|
Heeft de ambtelijke commissie Suriname-Nederland overeenstemming bereikt over de interpretatie van diverse artikelen in de Toescheidingsovereenkomst?1
Het laatste ambtelijk overleg met Suriname over de toescheidingsovereenkomst vond plaats op 13 en 14 januari 2010. De uitkomsten van dit overleg waren niet conclusief.
Is er een interpretatieve verklaring opgesteld die ter goedkeuring aan beide regeringen en parlementen wordt voorgelegd?
In januari 2010 is een ontwerptekst voor een interpretatief protocol bij de Toescheidingsovereenkomst opgesteld. Over deze ontwerptekst is evenwel op ambtelijk niveau geen overeenstemming bereikt. Er is nog geen nieuwe datum voorzien voor een volgend overleg.
Indien ja, wanneer kan de Tweede Kamer kennisnemen van de inhoud van deze verklaring?
Indien het tot een protocol komt, dan zal dat zoals gebruikelijk voor goedkeuring aan het parlement worden toegezonden.
Op welke wijze is de Surinaams-Nederlandse gemeenschap betrokken bij het overleg over de toekomst van de Toescheidingsovereenkomst?
De onderhandelingen over de interpretatie van de Toescheidingsovereenkomst vinden plaats op ambtelijk niveau. Van beide zijden zijn geen andere partijen betrokken. Uit de vele contacten en correspondentie in de afgelopen jaren zijn de belangen van de Surinaams-Nederlandse gemeenschap echter bij de Regering zeer goed bekend. Juist om die reden is, naar aanleiding van de oorspronkelijke mededeling van Suriname de toescheidingsovereenkomst op te zeggen, de Regering de onderhandelingen gestart. Eenzijdige opzegging van de Toescheidingsovereenkomst is verdragsrechtelijk niet mogelijk.
Op welke wijze gaat u de Surinaams-Nederlandse gemeenschap informeren over het resultaat van het overleg tussen beide landen over de Toescheidingsovereenkomst?
Indien het tot een interpretatief protocol komt, dan zal dat zoals gebruikelijk voor goedkeuring aan het parlement worden toegezonden. Via contacten met de diverse belangenverenigingen zal de Surinaams-Nederlandse gemeenschap hiervan op de hoogte worden gehouden.
Het ontbreken van toiletten in de nieuwe stoptreinen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de breed gedragen protesten van zowel passagiers als NS-personeel over het ontbreken van toiletten in de nieuwe stoptreinen, de zogenaamde Sprinter Lighttrains (SLT’s)?1
Ja.
NS heeft bij de bestelling van het nieuwe materieel gekozen voor treinen die snel optrekken en afremmen en die ruime mogelijkheden hebben voor in- en uitstappen, waardoor de reis van de reizigers sneller verloopt. En voor treinen die van voor naar achter transparant zijn, zonder onderbrekingen die het zicht belemmeren, waardoor de reizigers zich veiliger voelen. Hier staat tegenover dat in de nieuwe treinen toiletten ontbreken. Ik begrijp de zorgen daarover en ik vind dat daar een goede oplossing voor moet komen. Daar kom ik in het vervolg van deze brief op terug.
Hebt u inzicht in het aantal passagiers dat in de toekomst de trein zal (moeten) gaan mijden omdat zij op (een gedeelte van) hun traject geen beschikking hebben over een toilet? Zo ja, bent u bereid om deze cijfers onderbouwd aan de Kamer toe te sturen? Zo nee, bent u bereid om samen met de diverse reizigersorganisaties en belangenorganisaties zoals de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) onderzoek te doen naar de gevolgen van het ontbreken van toiletten in treinen op het aantal reizigers? Kunt u bij een dergelijk onderzoek ook meteen berekenen welke kosten het met zich mee zal brengen als deze mensen niet langer gebruik kunnen maken van de trein, maar aanspraak moeten maken op andere vormen van vervoer zoals Valys of vormen van eigen vervoer?
Niet alleen de nieuwe Sprinters van NS, maar ook de treinen van verschillende regionale spoorvervoerders hebben (soms al vele jaren) geen toilet. Vervoerders hebben de afgelopen jaren alleen voor materieel met toiletten gekozen als de betreffende overheid daartoe een voorschrift heeft opgenomen in de concessie. In het geval van de nieuwe Sprinters is het de beslissing van NS geweest om treinen zonder toilet te bestellen. De huidige concessie staat dit toe. In alle Intercity’s van NS zullen toiletten aanwezig blijven.
Het is mijn streven dat reizigers in de toekomst de trein niet zullen (hoeven te) gaan mijden omdat zij op (een gedeelte van) hun traject geen beschikking hebben over een toilet, integendeel. Meer in het algemeen wil ik dat de trein aantrekkelijk is voor zoveel mogelijk reizigers. Treinen die schoon zijn, op tijd rijden en veilig zijn, conform de afspraken uit het vervoerplan.
Ik wil me ervoor inzetten dat mensen die afhankelijk zijn van een toilet toch gebruik kunnen blijven maken van het OV als vervoermiddel. Zoals mijn ambtsvoorganger u heeft gemeld in zijn brief van 26 april 2010 (Kamerstuk 29 984 nr. 223) is het Rijk in overleg met ProRail (en NS) over een oplossing in de vorm van het bouwen van toiletten op ruim 100 stations. Reizigers in nieuwe Sprinters kunnen dan altijd binnen afzienbare tijd een station met toilet bereiken. Ook reizigers uit regionale treinen (waarin vaak ook geen toilet aanwezig is) en bussen zullen gebruik kunnen maken van toiletten op stations.
Ik acht het dus niet noodzakelijk onderzoek te doen naar de gevolgen van het ontbreken van toiletten in treinen op het aantal reizigers of naar de kosten die het met zich mee zal brengen als deze mensen niet langer gebruik kunnen maken van de trein, maar aanspraak moeten maken op andere vormen van vervoer zoals Valys of vormen van eigen vervoer.
Is een eventuele extra terugval van het aantal reizigers door het ontbreken van toiletten in treinen reden geweest voor het nieuwe kabinet om in het regeerakkoord geen enkele doelstelling of ambitie uit te spreken op het gebied van reizigersgroei? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op de voorgenomen bouw van toiletten op meer dan honderd stations verwacht het kabinet geen terugval van het aantal reizigers door het ontbreken van toiletten in de nieuwe Sprinters van NS. Het kabinet heeft daarop dus niet geanticipeerd in het regeerakkoord.
Meer in het algemeen heeft het kabinet wel degelijk ambities voor het spoorvervoer. Zo investeren we € 4,5 miljard in het programma Hoogfrequent Spoorvervoer en stimuleren we NS en ProRail om elk jaar de prestaties zoals vastgelegd in het vervoerplan en het beheerplan te verbeteren.
Wat is uw reactie op het feit dat conducteurs en machinisten tot wel vijf en een half uur geen beschikking hebben over een toilet tijdens hun werk? Hoe valt deze werksituatie te verenigen met de verklaring omtrent de zorgplicht van werkgevers zoals vastgesteld in het Burgerlijk Wetboek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De mogelijkheid om gebruik te maken van een toilet (zowel door de aanwezigheid van een toilet als door de tijdsruimte in dienstroosters) is een zaak tussen werknemers en werkgever (in de berichten in de media betreft dit alleen NS). Ik sta daar formeel volledig buiten. Ik heb NS echter wel om nadere informatie hieromtrent gevraagd.
NS onderkent dat door de instroom van het nieuwe Sprintermaterieel voor haar personeel soms een lastige situatie is ontstaan. NS ziet zich genoodzaakt om materieel en personeel steeds efficiënter in te zetten. Dit betekent in een aantal diensten voor het personeel een langere verblijfstijd in de trein, waarbij er niet voldoende tijd is om tussendoor naar de toiletten bij het personeelsverblijf te lopen. NS anticipeert hierop door meer toiletvoorzieningen voor haar personeel op de stations te realiseren. Zo zijn er op de stations Uitgeest, Breukelen en Rhenen toiletvoorzieningen gekomen evenals een extra voorziening op station Rotterdam CS. Het betreft hier toiletten die alleen voor personeel toegankelijk zijn en niet voor reizigers; het zijn ook geen invalidentoiletten. Bij de verdere uitbreiding van de inzet van het nieuwe Sprintermaterieel zal NS vooraf toetsen of extra toiletvoorzieningen voor haar personeel op (eind-) stations nodig zijn.
Deelt u de mening dat een conducteur tijdens een stop op een station belangrijke taken heeft in het garanderen van de veiligheid en een in de dienstverlening naar de passagiers toe? Zo ja, deelt u ook de mening dat het volstrekt onwenselijk is als een dienstdoende conducteur tijdens een dergelijke stop op een station een toilet moet zoeken, omdat dat in de trein niet meer aanwezig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel de mening dat een conducteur tijdens een stop op een station belangrijke taken heeft in het garanderen van de veiligheid en in het verlenen van service aan de passagiers.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Acht u het wenselijk dat rijdend personeel op de stoptreinen lange tijd zijn behoefte moet ophouden en zelfs minder gaat eten en drinken om te trachten te voorkomen dat een toiletbezoek noodzakelijk is gedurende de dienst? Wat is uw reactie op het feit dat personeel op de trein heeft laten weten dat de pauzetijden tussen diensten al zo beperkt is, dat er vaak nauwelijks genoeg tijd is om te eten en eventueel het toilet te bezoeken? Acht u het wenselijk dat tijd door het ontbreken van toiletten in de trein nog verder onder druk komt te staan?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de signalen over de hoge nood onder personeel die leidt tot oplossingen waarbij op zijn minst vraagtekens moeten worden gezet bij de hygiëne ervan? Acht u het acceptabel als het personeel op een trein tot dit soort onhygiënische noodoplossingen wordt gedwongen? Tot welke risico’s voor de gezondheid van zowel personeel als passagiers leidt dit soort toestanden, helemaal als er ook geen mogelijkheid is om de handen te wassen aan boord van de trein? Hoe gaat u dit oplossen en op welke termijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de signalen die bij Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) spoor binnenkomen over machinisten die hun trein stilzetten op een vrij baanvak om even snel vanuit de cabinedeur hun behoefte te doen?2 Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid van het treinverkeer als dit soort zaken zich daadwerkelijk voordoet? Maar ook in de bredere zin; wat is volgens u de invloed van deze problematiek (dus voorgaand voorbeeld, maar ook treinen die moeten wachten op stations vanwege een medewerker met hoge nood) op de punctualiteit van het treinverkeer? Kunt u uw antwoord heel duidelijk toelichten?
Uiteraard mogen en zullen afspraken die werknemers en werkgever maken over arbeidsomstandigheden nooit ten koste gaan van de veiligheid. De IVW ziet daarop toe.
Ook de prestatie-afspraken waarop ik NS afreken, waaronder die over punctualiteit, veranderen niet.
Kunt u zich voorstellen hoe het is? Zou u zelf om langere tijd (tot wel vijf en een half uur) uw behoefte te moeten ophouden? Kunt u zich daarnaast voorstellen wat het van een mens vraagt om, tijdens het uitoefenen van zijn of haar beroep, minder te moeten eten en drinken om te trachten te voorkomen dat een toiletbezoek noodzakelijk is?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u zich herinneren dat de motie van het lid Roemer over toiletten in de treinen is aangenomen door een zeer grote meerderheid van de Tweede Kamer?3 Hoe kunt u garanderen dat in 2030 alle treinen uitgerust zijn met een toilet, terwijl NS nu veel nieuwe treinen inzet zonder toilet? Klopt het dat al deze treinen een afschrijvingstijd hebben die in ieder geval in 2030 nog niet verschreden is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het doel van de motie van het lid Roemer is in mijn ogen dat alle reizigers gebruik kunnen blijven maken van het openbaar vervoer. Toiletten in de trein zijn daartoe een middel, net als toiletten op het station. In zijn eerdergenoemde brief (zie mijn antwoord op vraag 2) heeft mijn ambtsvoorganger toegelicht dat het bouwen van toiletten op stations om diverse redenen de meest verantwoorde en verstandige manier is om invulling te geven aan de motie. Ik deel die mening. Ik kan niet garanderen dat in 2 030 alle treinen uitgerust zijn met een toilet, maar ik doe er wel alles aan om het doel van de motie te realiseren. Vanwege de keuze voor toiletten op stations is de afschrijvingstermijn van de nieuwe Sprinters zonder toilet niet relevant.
Hoe zult u in navolging van de heldere uitspraak van de Kamer, er voor zorgen dat er 2030 geen enkele trein in Nederland rijdt die niet beschikt over een toilet? Kunt u duidelijk aangeven welke middelen u hiervoor heeft en hoe u de spoorvervoersbedrijven kunt dwingen om aan deze heldere eis te voldoen?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om, naast het handhaven van de heldere einddatum van 1 januari 2030, ook bij de spoorvervoersbedrijven aan te dringen op het eerder plaatsen van toiletten in alle treinen, zodat veel reizigers ook de komende twintig jaar al gewoon gebruik kunnen maken van een fatsoenlijk toilet in de trein?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Tijdens het AO op 19 mei 2010 heeft mijn ambtsvoorganger met de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat onder meer gesproken over het onderwerp van toiletten in de OV-keten, dit naar aanleiding van zijn brief daarover van 26 april 20104. Sommige leden van de commissie vroegen naar de mogelijkheden om alsnog toiletten aan te bieden in Sprinters. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd de kosten te specificeren van het (alsnog) inbouwen van toiletten in Sprinters die al geleverd of besteld zijn en in Sprinters die nog besteld moeten worden. Ik informeer u daarover als volgt.
Allereerst onderstreep ik nog eens dat de Wet Personenvervoer 2000 en de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet mij niet de formele bevoegdheid bieden om NS te verplichten toiletten in treinen op te nemen. De inrichting van treinen is een zaak van NS, binnen de randvoorwaarden die de concessie stelt: NS moet zorgen voor voldoende vervoer (match van vraag en aanbod) en daarbij een aantal zorgplichten in acht nemen. Bij de aanschaf en inrichting van de nieuwe Sprinters heeft NS zich laten leiden door vervoercapaciteit, kostenefficiëntie, reinheid, sociale veiligheid en ruimtelijkheid. Dat heeft in 2004 geleid tot een keuze van NS voor Sprinters die dankzij het feit dat zij van voor naar achter transparant zijn voor een beter veiligheidsgevoel van reizigers zorgen en waar snel in- en uitgestapt kan worden. Hier staat tegenover dat toiletten ontbreken. Naar aanleiding van de discussie die daarover is ontstaan, staan in voornoemde brief van 26 april 2010 maatregelen beschreven om toiletvoorzieningen in de keten te verbeteren.
In vervolg op de toezegging van 19 mei heb ik NS gevraagd een indicatie te geven van de kosten van het (alsnog) realiseren van toiletten in Sprintermaterieel. NS is voorzichtig met het geven van meer gespecificeerde bedragen. Haar argumentatie is dat zij haar concurrentiepositie (o.a. in de relatie met leveranciers) niet wil ondermijnen door gedetailleerde informatie beschikbaar te stellen. NS begrijpt echter ook de wens van de Kamer om hierin meer inzicht te krijgen.
NS meldt daarom dat naar schatting een kleine € 40 mln. nodig is om het al ingestroomde, bestelde en door middel van opties gecontracteerde nieuwe Sprintermaterieel alsnog van een toilet te voorzien en circa € 10 mln. voor het nog te bestellen Sprintermaterieel. Daarnaast zijn er nog andere kosten:
Extra materieel en deze service-installaties kosten NS ruim € 60 mln. Dit resulteert in het totaalbedrag van ongeveer € 110 mln. dat in de brief van 26 april 2010 staat genoemd. Hierin zijn nog niet meegenomen de jaarlijkse kosten van onderhoud en exploitatie (inzet materieel, reiniging/herstel en snelherstel van vandalismeschade) van het extra materieel die op een kleine € 10 mln. zijn geraamd.
De heer Jansen (SP) deed tijdens het AO op 19 mei een voorstel dat ik als volgt samenvat:
Op deze manier zou toch in elke Sprinter een toilet zitten, zonder dat NS de reeds geleverde of bestelde nieuwe rijtuigen alsnog hoeft om te bouwen.
Ik heb deze suggestie aan NS voorgelegd. NS heeft mij ervan overtuigd dat dit in de praktijk helaas niet uitvoerbaar is en wel om de volgende redenen:
Gelet op dit alles staat NS nog achter de keuze voor Sprinters zonder toiletten. Het uitrusten van (sommige) Sprinters met toiletten zou betekenen dat gekozen moet worden voor een treindienstmodel dat extra materieel vereist wat vele miljoenen kost, bovenop de kosten van de inbouw van de toiletten.
Op mijn beurt sta ik achter de beleidskeuze om niet alsnog te kiezen voor Sprinters met toiletten maar voor het uitrusten van ruim 100 stations met toiletten (zie de bijbehorende overwegingen in de eerdergenoemde brief van 26 april 2010). Deze oplossing wordt nu door ProRail grondig verkend. Ik verwacht u rond de jaarwisseling te kunnen informeren over de resultaten van deze verkenning en de besluiten waartoe de verkenning mij brengt.
Ontwikkelingen nieuwe zeeverkeerscentrale |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het bericht over de voorbereidingen voor de ingebruikname van de nieuwe zeeverkeerscentrale op Terschelling? Zo ja, wat is de stand van zaken?1
Het klopt dat er voorbereidingen worden getroffen voor een nieuwe zeeverkeerscentrale op Terschelling. In de toekomst zullen vanuit deze nieuwe centrale de installaties op de bestaande vuurtorens en een aantal nieuwe locaties worden bediend. Eind 2009 is op de vuurtoren van Schiermonnikoog reeds een verouderde radarinstallatie vervangen die nu nog vanuit de vuurtoren zelf wordt bediend. Funderingen voor radarinstallaties op nieuwe locaties zijn geplaatst.
Deelt u de zorgen van belanghebbenden – zoals vissers, wadvaarders, wadlopers en eilanders – zoals genoemd in het artikel, over de risico’s van het verdwijnen van het menselijke oog op de vuurtoren? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen en de genoemde risico’s betrekken bij het verdere proces?
Ja, ik deel de zorgen van belanghebbenden. Mijn voorgangers hebben uw Kamer al toegezegd dat eerst de werking van de nieuwe zeeverkeerscentrale moet zijn getest en goed bevonden, voordat een besluit wordt genomen over de bemensing op de vuurtorens. Ik ben van mening dat het menselijk oog op vuurtorens een meerwaarde vormt naast de verkeersbegeleiding vanuit een zeeverkeerscentrale. Daarom zeg ik u hierbij toe dat het menselijk oog op beide vuurtorens (Terschelling en Schiermonnikoog) behouden blijft, ook nadat de zeeverkeerscentrale Waddenzee in werking is. Daarnaast blijft de zeeverkeerspost Ouddorp met ingang van 1 januari 2011 overdag bemenst.
Wat betekent het dat de radarbegeleiding vanaf Schiermonnikoog nu beperkt mogelijk is (zoals elke twee uur vanaf de vuurtoren wordt gemeld)?
Het nieuw geplaatste radarsysteem werkt nog niet in alle weersomstandigheden voldoende betrouwbaar. Met de leverancier wordt intensief gewerkt aan het oplossen van dit probleem. Gezien de scheepvaartintensiteit in dit gebied geldt hier overigens geen verplichting tot actieve scheepvaartbegeleiding.
Is het waar dat de vuurtorenwachters een zwijgplicht is opgelegd? Zo ja, waarom is deze opgelegd?
De verkeersleiders is geen zwijgplicht opgelegd.
Op welke wijze voert u de motie Jacobi/Atsma uit?2 Hoe verhoudt de uitvoering daarvan zich tot de aangekondigde verhuizing van de vuurtorenwachters op Terschelling en Schiermonnikoog?
Zie antwoord 2.
Wanneer kan de Tweede Kamer de door u aangekondigde evaluatie over het proefjaar met de zeeverkeerscentrale Waddenzee ontvangen?
In 2011 is er duidelijkheid over de planning van de realisatie van de zeeverkeerscentrale Waddenzee. Daarna vindt, naar verwachting in 2012, de evaluatie plaats.
Kunt u nogmaals bevestigen dat voordat deze evaluatie in de Tweede Kamer besproken is, er geen besluiten worden genomen over het opheffen of wijzigen van de huidige vuurtorenbezetting?
Dat bevestig ik. Daarnaast zal, zoals reeds aangegeven, ook na de evaluatie het menselijk oog op de vuurtorens overdag (gemiddeld 12 uur per dag) gehandhaafd blijven.
Problemen bij hogeschool INHolland |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de bestuursvoorzitter van INHolland alsnog een jaarsalaris krijgt doorbetaald, terwijl hij deze week is opgestapt?1
Uit de nadere informatie die mij door de Raad van Toezicht van InHolland is verstrekt, blijkt dat het contract van de bestuursvoorzitter wordt beëindigd met ingang van 1 januari 2011. Tot die datum ontvangt hij zijn salaris. Na afloop van het contract wordt hem een schadeloosstelling toegekend. Overigens is er in het geval van de bestuursvoorzitter sprake van een beëindiging van het contract in onderling overleg. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Vindt u een jaarsalaris van ruim 180 000 euro een «sobere ontslagvergoeding»? Kunt u zich voorstellen dat veel mensen niet begrijpen dat iemand die vanwege wanbestuur opstapt, alsnog een jaarsalaris meekrijgt?
Een «sobere ontslagvergoeding» stel ik mij anders voor. Op basis van de door mij ontvangen informatie over de getroffen regeling bij de beëindiging van het contract van de voormalig voorzitter van het College van Bestuur van Hogeschool InHolland heb ik vastgesteld dat er aanzienlijk verschil is tussen de kosten die daaruit voortvloeien en de kosten die zouden zijn gemaakt als de kantonrechtersformule was toegepast. Het verschil zal ik terugvorderen. Ik heb hierover een brief gezonden aan de Raad van Toezicht van Hogeschool InHolland.
Is het in de publieke sector gebruikelijk dat wanneer iemand zelf ontslag neemt, hij nog een jaar wordt doorbetaald? Zo nee, waarin verschilt de heer Dales van anderen?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Deelt u de mening dat de opgestapte bestuursvoorzitter van een publieke instelling niet in aanmerking dient te komen voor doorbetaling van zijn salaris tot oktober volgend jaar? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Hoe kan het dat de vicevoorzitter van INHolland 10 000 euro meer verdient dan de heer Dales en daarmee boven de premiernorm uitkomt? Wat is de stand van zaken rond het wetsvoorstel topinkomens publieke sector?2
Is het waar dat tenminste één van de bestuurders van INHolland in 2009 al op de hoogte was van de verkorte afstudeertrajecten? Zo nee, hoe kan het dat betrokkenen het «zo goed als onmogelijk» achten dat zij hiervan niets wist?
Hoe oordeelt u over het feit dat betrokkenen niet met hun naam in de krant willen, «uit angst voor hun baan»? Deelt u de mening dat werknemers van een school te allen tijde vrijuit moeten kunnen spreken over wanbeleid op hun instelling? Hoe staat het met de klokkenluidersregeling in het onderwijs?
Waarom worden de «de beide zittende bestuursleden door de Raad van Toezicht niet verantwoordelijk geacht voor de situatie vóór Dales tijd»? Zij waren toen toch ook al lid van het bestuur? Wilt u over deze merkwaardige redenering in gesprek gaan met de Raad van Toezicht?
Wat voor maatregelen gaat u nemen indien blijkt dat niet alleen de bestuursvoorzitter, maar het gehele bestuur van INHolland in gebreke is gebleven rond de diplomafraude? Kunt u de Raad van Toezicht overrulen indien zij in een dergelijk geval niets onderneemt?
Gaat u de recente onthullingen betrekken bij het onderzoek dat de Inspectie uitvoert en wat april volgend jaar naar buiten komt?
De behandeling van christenen in het islamitische koninkrijk Saoedi-Arabië |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
|
|
|
Kent u de nieuwsberichten «Saudi Arabia: Islamic Religious Police arrest Catholics for attending a Mass»1 en «Saudi police arrest Catholics at mass»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u deze berichten en hoe typeert u de rechtspositie van christenen in Saoedi-Arabië?
Berichten over discriminatie van religieuze minderheden (met name sji’ieten) in Saudi-Arabië zijn mij bekend en baren mij zorgen. Religieuze minderheden mogen uitsluitend erediensten in huiselijke sfeer houden; de bouw van niet-soennitische gebedshuizen is verboden. Ook ondervinden religieuze minderheden discriminatie op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid en in het rechtssysteem.
Kunnen christenen het Saoedisch-Arabische staatsburgerschap verwerven?
Er is in de wet niet bepaald dat alleen moslims kunnen opteren voor het Saudische staatsburgerschap. Het verkrijgen van het Saudische staatsburgerschap gebeurt bij Koninklijk besluit. In de praktijk moeten niet-moslims zich eerst tot de Islam bekeren. Mij zijn geen gevallen bekend waarin christenen het Saudische staatsburgerschap hebben verworven.
Welke richtlijnen hanteert de Nederlandse ambassade in Riyadh voor belijdend christelijke Nederlanders die zich vanwege hun werk in Saoedi-Arabië vestigen (zowel ambassademedewerkers als werknemers van bedrijven)?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert het volgende reisadvies voor Saudi-Arabië:
«Het is van groot belang de plaatselijke gebruiken en gewoonten in acht te nemen. In Saudi-Arabië gelden strenge Islamitische wetten. Zolang u zich aan deze regelgeving houdt, zult u weinig hinder ondervinden. Het niet naleven van de plaatselijke wetgeving kan daarentegen ernstige gevolgen hebben».
Het is de eigen verantwoordelijkheid van reizigers om zich te oriënteren op het land dat zij gaan bezoeken danwel waar zij zich gaan vestigen.
Worden belijdend christelijke Nederlanders die Saoedi-Arabië bezoeken of die zich daar vanwege hun werk vestigen, door de Nederlandse ambassade in Riyadh gewaarschuwd dat zij vanwege het uitoefenen van hun religieuze plichten door de Saoedische religieuze politie kunnen worden gearresteerd en gedetineerd?
Nee. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is het de eigen verantwoordelijkheid van reizigers om zich te informeren over de wetten die gelden in het land dat zij gaan bezoeken danwel waar zij zich gaan vestigen.
Is de Nederlandse ambassade in Riyadh geïnstrueerd over hoe te handelen indien Nederlandse christenen bij het uitoefenen van hun religieuze plichten door de Saoedische religieuze politie zouden worden gearresteerd en gedetineerd?
Nederlandse ambassades wereldwijd verlenen consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland waar de omstandigheden dit toelaten. Dit gebeurt ongeacht de reden van arrestatie danwel detentie.
Deelt u de constatering dat het islamitische regime in Saoedi-Arabië, op basis van de koranische wetgeving (sharia), systematisch de rechten van christenen schendt? Zo ja, bent u dan bereid deze schendingen aan de orde te stellen in internationale organisaties, waaronder de VN-Mensenrechtenraad in Genève?
In Saudi-Arabië bestaat geen godsdienstvrijheid. Nederland spreekt regelmatig haar zorg daarover uit, zowel in bilaterale en EU-contacten als binnen diverse organen van het VN-systeem.
Hoe beoordeelt u het feit dat het dictatoriale islamitische regime in Saoedi-Arabië het christenen verbiedt om op Saoedisch grondgebied kerken te bouwen, terwijl datzelfde regime kosten nog moeite spaart om de democratische rechtsstaten van West-Europa te islamiseren door middel van het bouwen van moskeeën en het oprichten en financieren van islamitische instellingen?
In het kader van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ben ik van mening dat geloofsgemeenschappen overal ter wereld gebedsruimtes moeten kunnen bouwen, zoals dat ook in Nederland is toegestaan. Financiering van imams en moskeeën door onder andere buitenlandse overheden en islamitische missieorganisaties vindt reeds enkele decennia plaats in Nederland en andere landen in Europa en is binnen de wet toegestaan.
Bent u bereid op korte termijn uw ongenoegen over de barbaarse behandeling van christenen in Saudi-Arabië over te brengen aan het dictatoriale regime van het wahhabistische boevennest Saoedi-Arabië?
De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Saudi-Arabië begin 2010 diverse malen de vrijheid van religie aan de orde gesteld. Ook in andere bilaterale contacten met Saudi-Arabië wordt dit onderwerp regelmatig besproken.
Wilt u, vanwege de gewenste duidelijkheid, bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.