De werving, de rechtspositie en de bevoegdheden van politievrijwilligers |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de rechtsgronden voor bewapening1 en de realisatie van de doelstelling te komen tot 5.000 vrijwillige ambtenaren van politie in 2015?2
Ja.
Als de politie geen in- en uitstroomcijfers bijhoudt, hoe weet u dan hoeveel mensen u jaarlijks moet werven teneinde het aantal vrijwillige ambtenaren van politie (hierna: politievrijwilligers) in 2015 op 10% van de beroepsformatie uit te laten komen? Hoeveel politievrijwilligers verwacht u na 2015 jaarlijks te moeten werven om aan deze 10% norm te blijven voldoen? Gaat u alsnog de in- en uitstroomcijfers van politievrijwilligers bijhouden?
De politie richt zich in eerste instantie op het behalen van de doelstelling van 5.000 vrijwilligers ultimo 2016. Instroomcijfers en uitstroomcijfers voor vrijwilligers worden door de politie tot op heden niet bijgehouden. Wel beschikt de politie over cijfers van het totaal aantal politievrijwilligers. Aan de hand hiervan kan de politie bepalen hoeveel er nog geworven moeten worden.
Het is nu nog niet bekend hoeveel politievrijwilligers na 2015 jaarlijks geworven moeten worden om aan de 10% norm te blijven voldoen. De politie zal per 2015 alle vrijwilligers in de personeelsadministratie opgenomen hebben, waardoor vanaf 2015 in- en uitstroomcijfers bekend zijn.
Hoe worden de prestaties van het vrijwilligersmanagement bij de politie gemeten? Kunt u deze prestatiecijfers voortaan opnemen in het jaarverslag van de politie?
Het vrijwilligersmanagement richt zich in deze fase eerst en vooral op het behalen van de doelstelling van 5.000 vrijwilligers ultimo 2016. Over de voortgang daarvan zal ik u informeren via het jaarverslag van de politie.
Waarom heeft u eerst de verhouding tussen het aantal executieve politievrijwilligers en het aantal niet-executieve politievrijwilligers vastgesteld op 3 staat tot 23 terwijl u nu stelt dat de politie hierin een eigen verantwoordelijkheid heeft?4
De verhouding 3:2 heb ik destijds vastgesteld in lijn met de toen bestaande verhouding tussen executieve en niet-executieve vrijwilligers. Sindsdien is zowel vanuit de politie als vanuit de samenleving meer belangstelling ontstaan voor een andere inzet als vrijwilliger. Naast een inzet op executieve taken kunnen vrijwilligers ook een goede ondersteunende bijdrage leveren aan de politietaak. Daarnaast heeft de politie geconstateerd, nu het landelijk vrijwilligersbeleid gestalte krijgt, meer behoefte te hebben aan niet-executieve vrijwilligers dan in de Rijksbegroting was aangegeven. Vandaar dat ik heb ingestemd met de verhouding 2 staat tot 3.
Waarom heeft u wel een verantwoordelijkheid in het vaststellen van het aantal executieve en niet-executieve beroepsmatige ambtenaren van politie5 en geen verantwoordelijkheid in het vaststellen van het aantal executieve en niet-executieve vrijwillige ambtenaren van politie?
Dit onderscheid herken ik niet als zodanig. Ik wijs u tevens op mijn beantwoording van de vragen 4 en 6. Ook het beoogde aantal vrijwilligers wordt met andere woorden door mij vastgesteld.
Klopt het dat de politie de norm heeft omgedraaid in de verhouding 2 staat tot 3? Zo ja, heeft u hiervoor toestemming gegeven, onder welke voorwaarden is door u toestemming verleend en wat is de motivatie voor die norm? Zo nee, welke norm hanteert de politie momenteel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de halfjaarlijkse uitvoeringscirculaires6, waarin uw opdrachten aan het politiekorps staan, openbaar te maken via rijksoverheid.nl, zoals u dit ten tijde van de regionale politiekorpsen ook steeds heeft gedaan?
Met de komst van de Nationale Politie per 1 januari 2013 is aan de halfjaarlijkse uitvoeringscirculaire aan de politiekorpsen een einde gekomen. Ik zend uw Kamer vanaf dit jaar wel jaarlijks het door mij vastgestelde Beheersplan Nationale Politie.
Klopt het dat een politievrijwilliger in 2013 al in de laagste belastingschijf netto minder overhield dan de onbelaste vrijwilligersvergoeding van € 4,50?
Ingevolge de Regeling Vergoeding vrijwillige politie ontving de politievrijwilliger in 2013 een vaste vergoeding per jaar van € 166,77 en een vergoeding per uur van € 6,95. Rekening houdend met het laagste belastingtarief van 37% bedroeg in 2013 de vaste jaarlijkse vergoeding netto € 105,07 en de uurvergoeding netto € 4,38.
Kunt u aangeven hoe het door u geïntroduceerde begrip «zuivere onkostenvergoeding« fiscaal gezien moet worden geïnterpreteerd en kunt u daarbij aangeven welke van de volgende opties van toepassing is:
Het in de vraag genoemde begrip «zuivere onkostenvergoeding» is niet bedoeld als een fiscaalrechtelijke duiding van de vergoeding aan politievrijwilligers. In de Regeling Vergoeding vrijwillige politie zijn de vergoedingen opgenomen die aan de politievrijwilligers worden toegekend. Daarbij is geen sprake van afzonderlijk, naast het loon, te verstrekken vergoedingen voor beroepskosten. De loonheffing moet daarom worden berekend over het totaal van de toegekende vergoedingen. Dit laat onverlet dat de vergoeding geheel bedoeld is als vergoeding voor de inzet, inclusief eventuele kosten die daarmee verband houden.
Kunt u, in het geval het om de tweede optie gaat, aangeven waarom op de salarisstrookjes van politievrijwilligers deze vergoeding niet is uitgesplitst? Kunt u een overzicht geven van de componenten waaruit het deel van de vergoeding vrijwillige politie die u in de voorgaande vraag als onkostenvergoeding hebt gedefinieerd en dus niet als vergoeding voor inzet is opgebouwd? Deelt u de mening dat de onkostenvergoeding naast materiële ook immateriële kosten omvat of zou moeten omvatten, die onder andere worden veroorzaakt door stress tijdens de dienstuitoefening en het feit dat ook vrijwillige politiemensen ook buiten dienst geacht worden op te treden bij incidenten?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat vergoedingen en verstrekkingen die naar maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren, of die bedoeld zijn beroepskosten te dekken, niet tot het loon behoren en volledig zijn vrijgesteld van loonheffing?7 Deelt u de mening dat het deel van de vergoeding vrijwillige politie die u in de voorgaande vraag als onkostenvergoeding hebt gedefinieerd daarom vrijgesteld is van loonheffing?
Een afzonderlijk, naast het loon, vastgestelde vergoeding voor beroepskosten behoort in beginsel niet tot het loon. De in de vraag (met een verwijzing naar het Handboek Loonheffingen) genoemde vergoedingen die naar maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren, zijn in die publicatie omschreven als – en met enkele voorbeelden toegelicht – min of meer toevallige voordelen die bij de dienstbetrekking horen. Daarvan is geen sprake bij de vergoedingen die zijn toegekend op grond van de Regeling Vergoeding vrijwillige politie.
Voor de volledigheid merk ik hierbij nog op dat bij deze antwoorden, in navolging van de gestelde vragen, is uitgegaan van het regime van de Wet op de loonbelasting.
Is het u bekend dat er bevoegdheden zijn die alleen toekomen aan beroepsmatige executieve, onderscheidenlijk niet-executieve ambtenaren van politie en niet tevens in dezelfde situaties toekomen aan vrijwillige ambtenaren van politie?8 Gaat u wetten, regelingen en besluiten waarin dit het geval is aanpassen nu u de mening deelt dat politievrijwilligers in dezelfde situaties over dezelfde bevoegdheden moeten kunnen beschikken en met dezelfde taken belast moeten worden als hun beroepscollega’s?9
Ja, dit is mij bekend. Ik zal bezien of de wetten, regelingen en besluiten aanpassing behoeven voor zover er sprake is van behoefte aan inzet van vrijwilligers op taken waar deze bevoegdheden nodig zijn.
Klopt het dat als gevolg van het bewapeningsbesluit van 31 oktober 201310 executieve politievrijwilligers in de rang van aspirant bewapend kunnen worden met de lange wapenstok? Klopt het tevens dat aspiranten bij de beroepspolitie momenteel niet bewapend mogen worden met de lange wapenstok?11 Deelt u de mening dat losse bewapeningsbesluiten niet bijdragen aan een eenduidige bewapeningssystematiek bij de politie?
Het besluit bewapening en uitrusting voorziet niet in een bevoegdheid voor de korpschef om aan aspiranten of surveillanten (beroeps noch vrijwilliger) de lange wapenstok toe te kennen. Mocht hier echter, vanwege de aan hun toebedeelde taken, behoefte aan zijn dan kan de korpschef mij verzoeken om hier toestemming voor te verlenen, zoal dit ook is gebeurd voor de executieve politievrijwilligers. Bij een volgende wijziging van het Besluit bewapening en uitrusting politie, naar verwachting medio 2015, zal het artikel dat de bewapening van politievrijwilligers regelt worden aangepast zodat het (tijdelijke) bewapeningsbesluit van 31 oktober 2013 kan komen te vervallen.
Het kan gewenst zijn dat een ambtenaar van politie naast zijn (standaard)bewapening op grond van de artikelen 2 tot en met 13 van het Besluit bewapening en uitrusting (tijdelijk) wordt uitgerust met een ander wapen. Hierbij kan worden gedacht aan een ambtenaar van politie die werkzaam is bij een eenheid die is belast met infiltratiewerkzaamheden of andere specialistische taken. Daarnaast kan het om operationele redenen noodzakelijk zijn om op korte termijn, een ambtenaar van politie te bewapenen met een ander wapen zoals bijvoorbeeld de lange wapenstok voor de vrijwillige ambtenaren van politie. Dergelijk bewapeningsbesluiten doen geen afbreuk aan een eenduidige bewapeningssystematiek maar geven de mogelijkheid om snel in te spelen op de actuele behoeften van de politie.
Klopt het dat u de besluiten over het toekennen van bewapening aan categoraal of eenheidsgewijs aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren doorgaans in de Staatscourant publiceert?12 Zo ja, bent u bereid soortgelijke besluiten over categorale of eenheidsgewijze toekenning van (aanvullende) bewapening van (vrijwillige) ambtenaren van politie voortaan ook in de Staatscourant te publiceren?
De categoriale besluiten waarmee toestemming wordt verleend voor de aanstelling van boa’s worden in de Staatscourant gepubliceerd. De toestemming voor de categoriale bewapening van boa’s zijn in het categoriale besluit opgenomen en worden daarmee ook gepubliceerd.
Individuele bewapeningsbesluiten en bewapeningsbesluiten betreffende ambtenaren van politie (individueel of categoriaal) worden niet gepubliceerd. De direct toezichthouder (de politiechef) en de werkgever zijn op de hoogte van wat een individuele buitengewoon opsporingsambtenaar aan wapens mag dragen. Dit hangt onder meer af van de functie en, of zij de Regeling toetsing geweldbeheersing buitengewoon opsporingsambtenaar (RTGB) hebben behaald. Daarnaast is het bij het publiek algemeen bekend dat ambtenaren van politie in de meeste gevallen bewapend zijn. Ik zie dan ook geen aanleiding om dergelijke besluiten in de Staatscourant te publiceren.
Deelt u de mening dat losse bewapeningsbesluiten niet gebruikt moeten worden teneinde structureel en op grote schaal ambtenaren van politie te bewapenen? Zo nee, waarom wijkt uw antwoord af van de nota van toelichting bij de publicatie van het Besluit bewapening en uitrusting politie?13 Zo ja, wanneer verwacht u het wijzigingsbesluit dat regelt dat politievrijwilligers in dezelfde situaties over dezelfde bewapening kunnen beschikken als beroepsmatige ambtenaren van politie in het Staatsblad te publiceren?
Ja, die mening deel ik. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 13.
De aanslag op bezoekers van het Joodse Museum in Brussel |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft kennisgenomen van de afschuwelijke aanslag op bezoekers van het Joodse Museum in Brussel (24 mei jl.)?
Ja.
Wat zijn de gevolgen van deze aanslag voor het dreigingsniveau voor Joodse Nederlanders en Joodse instellingen?
Om te kunnen komen tot een actuele dreigingsinschatting staan inlichtingen- en veiligheidsdiensten en politie in nauw contact met de internationale partners, waaronder de Belgische en Franse. Op dit moment komt er vanuit de informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geen acute dreiging naar voren ten aanzien van de joodse instellingen en joodse gemeenschap in Nederland.
Bent u bereid om, naar aanleiding van deze aanslag, er zorg voor te dragen dat de noodzakelijke extra kosten van de beveiliging van Joodse instellingen niet voor rekening komen van de Joodse gemeenschap zelf maar van de Nederlandse overheid?
Voor iedere burger, culturele, religieuze of onderwijsinstelling worden op gelijke wijze beveiligingsmaatregelen genomen op basis van dreiging en risico. De eigen verantwoordelijkheid van burgers en organisaties staat voorop. Ieder mag, binnen de grenzen van de wet, die maatregelen nemen die hij/zij nodig acht. De overheid kan aanvullende maatregelen nemen indien burgers of organisaties waartoe zij behoren op eigen kracht geen weerstand kunnen bieden tegen dreiging en risico.
Op advies van de NCTV hebben de lokale gezagen de maatregelen verder aangescherpt en de joodse gemeenschap hiervan op de hoogte gebracht. De komende periode zal sprake blijven van intensief contact en wordt de situatie nauwlettend gemonitord.
Bent u bereid om opnieuw te overleggen met de betrokken lokale overheden (bijvoorbeeld die van Amsterdam) over de beveiliging van Joodse instellingen en afspraken te maken over de bekostiging daarvan door zowel de lokale als de landelijke overheid?
Na het plaatsvinden van de aanslag in Brussel zijn er verschillende overleggen geweest tussen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en lokale overheden, waaronder de gemeente Amsterdam, over de beveiliging van joodse instellingen. Zoals ook vermeld in mijn Kamerbrief van 5 juni over de Informatie over de aanslag bij het Joods Museum in Brussel.
De mishandeling van spoorwegpersoneel |
|
Nine Kooiman (SP), Eric Smaling (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vijf vrouwen mishandelen spoorwegpersoneel»?1
Agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak, waaronder treinpersoneel, is onacceptabel. De (sociale) veiligheid van zowel de werknemers als de reizigers in het openbaar vervoer vind ik van groot belang.
Op 21 mei 2014 zijn vijf vrouwen in de leeftijd van 18 tot en met 29 jaar oud als verdachte van openlijk geweld aangehouden. Omdat het onderzoek op dit moment gaande is, doet het Openbaar Ministerie geen verdere mededelingen.
Wat zijn uw plannen om er voor te zorgen dat mensen voortaan met hun handen van het spoorwegpersoneel afblijven?
Agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak ziet dit kabinet als een maatschappelijk probleem, niet enkel als losse incidenten. Het programma Veilige Publieke Taak (VPT) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) coördineert de aanpak van het voorkomen, beperken en afhandelen van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. Deze aanpak betreft werkgeversmaatregelen2 (vanuit BZK en de betrokken vakdepartementen), strafrechtelijke maatregelen3 (vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie) en het bevorderen van regionale (keten) samenwerking. Het programma loopt tot en met 2016.
IenM is verantwoordelijk voor het opstellen van wetgeving met betrekking tot sociale veiligheid in het openbaar vervoer. Hierin is opgenomen dat een reisverbod4 opgelegd kan worden voor personen die ernstige overlast veroorzaken in het openbaar vervoer. Hiermee hebben vervoerders een krachtig instrument in handen, om overlastveroorzakers uit het openbaar vervoer te weren. Daarnaast heb ik een wetsvoorstel ingediend dat een verblijfsverbod voor overlastveroorzakers op treinstations en de daarbij behorende voorzieningen, mogelijk maakt5.
De verantwoordelijkheden van de OV-bedrijven liggen hoofdzakelijk op het terrein van goed werkgeverschap, zorg dragen voor een veilige werkomgeving voor hun personeel en erop toezien dat altijd aangifte wordt gedaan van incidenten.
Politie en OM pakken aangiften goed op. Ze voeren een lik-op-stukbeleid en zorgen voor een snelle en voortvarende opsporing en vervolging.
Ook de overgang naar de OV-chipkaart en de toegangspoortjes op stations helpt bij het terugdringen van agressie, aangezien uit de praktijk blijkt dat agressie vaak begint als geconstateerd wordt dat een geldig vervoerbewijs ontbreekt. Vijftig tot zestig procent van agressie incidenten in de trein is gerelateerd aan zwartrijders. Een goede samenwerking in en rond het openbaar vervoer tussen de buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) van de openbaar vervoerbedrijven, de gemeenten en de politie is van wezenlijk belang.
Op welke wijze denkt u meer respect bij te brengen voor conducteurs en ander spoorwegpersoneel dat voor een niet al te hoog salaris belangrijke taken vervult?
Medewerkers met een publieke taak moeten gewoon hun werk kunnen doen, zonder geweld of agressie tegen te komen. Gezagsdragers en hulpverleners verdienen respect. Het Programma Veilige Publieke Taak ondersteunt dit.
NS heeft begin dit jaar met de Stichting ideële reclame (Sire) een publiekscampagne over de impact van agressie en geweld op het personeel gehouden. Doel was om mensen bewuster te maken van hun gedrag, de rol van personen in een publieke functie te verduidelijken en reizigers en anderen te informeren wat zij kunnen doen indien zij worden geconfronteerd met agressie en geweld gericht tegen personeel of reizigers in het openbaar vervoer. Uit onderzoek van NS is gebleken dat de Sire campagne bij zes van de tien Nederlanders het respect voor mensen in een publieke functie heeft vergroot. Aanvullend hierop start NS later dit jaar een nieuwe publiekscampagne.
Hoe proberen de openbaar vervoerbedrijven op het moment hun personeel weerbaar te maken tegen agressie en geweld? Kunt u per openbaar vervoerbedrijf aangeven welke maatregelen worden genomen, wat dit de bedrijven kost en of u deze maatregelen afdoende vindt?
De OV-bedrijven op het spoor nemen diverse maatregelen om de sociale veiligheid te vergroten. Deze maatregelen liggen onder andere op het gebied van opleiding en training van personeel, weerbaarheidstrainingen, inzet van toezichthouders met BOA- bevoegdheid, cameratoezicht op stations en in treinen en maatregelen op het gebied van communicatie.
De Minister van V&J stelt voorwaarden aan BOA’s en heeft eisen voor gespreks- en benaderingstechniek verplicht gesteld. Deze eisen worden in een praktijkexamen getoetst. De OV-bedrijven op het spoor hebben deze eisen een specifieke plek gegeven in de eigen opleiding- en examineringsystematiek.
De eisen worden getoetst door een onafhankelijke examencommissie en zijn voorwaardelijk voor het verkrijgen of verlengen van de BOA-bevoegdheid. Alle spoorvervoerders onderschrijven het belang van het bieden van een veilige reis voor reizigers en personeel en zorgen ervoor dat de medewerkers de vereiste opleiding en training krijgen, conform de eisen die door de Minister van VenJ gesteld worden.
Ten aanzien van uw vragen om per openbaar vervoerbedrijf aan te geven welke maatregelen worden genomen, wat dit de bedrijven kost en of ik deze maatregelen afdoende vindt, wil ik graag benadrukken dat ik hecht aan transparantie.
Ik zie er als concessieverlener voor het hoofdrailnet op toe dat NS aan haar verplichtingen voldoet en haar verantwoordelijkheden neemt, ook op het gebied van sociale veiligheid. Ik kan u melden dat NS jaarlijks circa € 100 mln uitgeeft aan het vergroten van de sociale veiligheid. Dit bedrag wordt onder andere gebruikt voor de inzet van BOA’s, opleiding en trainingen, cameratoezicht op stations en in treinen en het continu bemannen van een Veiligheidscentrale. NS vindt, net als ik, de sociale veiligheid van personeel en reizigers belangrijk en zit hier een goede mix van maatregelen op in.
Ik heb aan de betreffende decentrale overheden en OV- autoriteiten als verantwoordelijk concessieverlener richting de regionale spoorvervoerders (Arriva, Connexxion, Syntus en Veolia) gevraagd om inzicht te geven in maatregelen en kosten op het gebied van sociale veiligheid. Ik ben in afwachting van hun reactie. Zodra ik deze heb ontvangen zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
De opslag van vertrouwelijke data door overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen |
|
Bart de Liefde (VVD), Perjan Moors (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD), Pieter Litjens (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten vertrouwelijke data van de Nederlandse overheid kunnen inzien? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om alle vertrouwelijke data van overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen binnen Nederland te houden, of anderszins te waarborgen dat buitenlandse veiligheidsdiensten zich geen toegang kunnen verschaffen tot deze vertrouwelijke data?
Nee, dat is niet wenselijk. De Rijksoverheid heeft er daarom op basis van haar Rijkscloudstrategie voor gekozen om een Rijkscloud in te richten als een voorziening die generieke diensten gebaseerd op cloudtechnologie levert binnen de Rijksdienst. Deze voorziening wordt ingericht binnen een eigen beveiligd netwerk. Er is dus gekozen voor een community/private clouddienst in eigen beheer. Binnen de Rijkscloud kunnen diensten zoals dataopslag, servercapaciteit, infrastructuurcapaciteit en diensten zoals e-mail, werkplekomgeving, samenwerkingsfunctionaliteit en aansluiting op applicaties worden afgenomen.
De Rijkscloud wordt ondergebracht in de vier Overheidsdatacenters. Strikte eisen hierbij zijn dat de gegevens in Nederland blijven, de veiligheid voor alle afnemers adequaat is en op een voor de gekozen toepassingen acceptabel niveau kan worden geregeld. Daar waar dat opportuun is en veilig kan gebeuren, wordt bij het realiseren van een Rijkscloud gebruik gemaakt van diensten van marktpartijen. De regie op de inrichting en het beheer zal echter binnen de Rijksoverheid blijven.
De laatste van die datacenters moet aan het einde van dit jaar gereed komen. Het is de bedoeling dat gefaseerd de data(systemen) van de Rijksoverheid die nu nog deels verspreid zijn over kleinere datacenters in deze vier datacentra (en die van Defensie) ondergebracht gaan worden. Ook Rijksoverheidspartijen die hun data nu op externe locaties hebben staan, zullen deze in principe migreren naar de Rijkscloud. Op dit moment vinden verkenningen plaatst om te bezien of ook andere overheidspartijen zoals provincies en gemeenten voor hun data(systemen) gebruik kunnen maken van de voor de Rijksdienst ingerichte basisinfrastructuur van de Rijkscloud.
De Rijkscloud en alle ondersteunende functionaliteiten en componenten worden ingericht volgens de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR). Dit is vergelijkbaar met het opslaan en verwerken van informatie met het Departementaal Vertrouwelijk (Dep.V) niveau.
Behalve dat er is gekozen voor de vorming van een Rijkscloud wordt ook op diverse andere terreinen gewerkt aan de verdere implementatie van maatregelen die het Rijk beter weerbaar maken tegen buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Inlichtingenactiviteiten van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden door de AIVD onderzocht en tegengegaan. Er wordt extra geïnvesteerd in de monitoring en detectiecapaciteiten van het Rijk. Dit door aansluiting te vinden bij het Nationaal Detectie Netwerk, een samenwerkingsverband op initiatief van Ministerie van Veiligheid en Justitie – om digitale dreigingen in een voortijdig stadium te detecteren en informatie over digitale dreigingen te delen – en door de ontwikkeling van Security Operations Centers (SOC’s) Rijksbreed te stimuleren. Daarnaast wordt binnen het Rijk de BIR geïmplementeerd waarmee alle geledingen van het Rijk aan een minimum beveiligingsniveau dienen te voldoen, gebaseerd op internationale ISO beveiligingsnormen.
De medeoverheden en semi-publieke instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun vertrouwelijke gegevens. Ik kan dan daar slechts adviserend optreden vanuit mijn coördinerende bevoegdheid voor de informatievoorziening binnen de openbare sector.
Voor gemeenten heeft de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) van VNG/KING een operationeel product beschikbaar binnen de Baseline Informatiebeveiliging voor Gemeenten (BIG): «Cloud Computing Gemeenten», die gemeenten een handreiking biedt op dit vlak.
De Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening (BID) ontwikkelt tevens een tweetal handreikingen waarmee medeoverheden worden ondersteund. Allereerst een handreiking Clouddienstverlening, uitgaande van de ervaringen zoals deze op zijn gedaan met de Rijkscloud, ten tweede een handreiking goed opdrachtgeverschap informatiebeveiliging, in het bijzonder in het kader van aanbestedingen. Deze handreikingen worden dit najaar afgerond.
Hoe wordt de veiligheid van vertrouwelijke data die de overheid bewaart en bewerkt gewaarborgd? Waar worden deze data fysiek opgeslagen? Worden vertrouwelijke Nederlandse data ook opgeslagen bij (dochters van) buitenlandse bedrijven en instellingen? Zo ja, welke zijn dat? Maken overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen uitsluitend gebruik van datacenters op Nederlands grondgebied en van Nederlandse bedrijven? Zo nee, waarom niet?
De Rijksoverheid is op grond van het Besluit Voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst (VIR) en de Wet bescherming persoonsgegevens gehouden om passende maatregelen te nemen om persoonsgegevens te beveiligen. Binnen de Rijksoverheid zijn daartoe informatiebeveiligingsplannen opgesteld. Nederlandse overheidsdata, waaronder vertrouwelijke overheidsdata, worden – net als data die door het Nederlandse bedrijfsleven voor en namens burgers en bedrijfsleven wordt opgeslagen – op diverse plaatsen en bij diverse dienstverleners opgeslagen, zowel in binnen- als buitenland. Daarbij is ook sprake van outsourcing en situaties waarbij leveranciers ook onderdelen van de dienstverlening verder hebben geoutsourcet. In alle gevallen geldt dat outsourcing door het Rijk plaatsvindt met in achtneming van het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging. Gezien de complexiteit, hoeveelheid en vertrouwelijkheid is het thans niet mogelijk om een compleet en dekkend beeld te geven.
Deze situatie was eerder de aanleiding voor het formuleren van een Rijkscloudstrategie en de ontwikkeling van de in vraag 1 genoemde Rijkscloud.
Over het algemeen eisen provincies bij aanbestedingen dat dataverwerking en -opslag binnen de EU moet plaatsvinden. Sommige provincies maken gebruik van commerciële diensten waarbij niet altijd duidelijk is waar de datacenters staan. Daarbij valt niet uit te sluiten dat er ook data buiten de EU wordt opgeslagen.
Zijn er standaardprocedures voor het kiezen van een dataopslaglocatie en -aanbieder, bijvoorbeeld in Nederland, Europa dan wel ergens anders in de wereld, voor het bewaren van vertrouwelijke data door overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen?
Het kiezen van een marktpartij wordt beheerst door het aanbestedingsrecht. Met betrekking tot de bijvoorbeeld de Rijksoverheidsdatacenters is als kader gesteld dat een datacenter van de markt zich in Nederland moet bevinden. Voorts geldt bij de keuze de bestaande regels waaronder de al eerder genoemde voorschriften zoals het VIR, BIR en VIRBI.
In de Wet bescherming persoonsgegevens is geregeld dat persoonsgegevens die aan een verwerking worden onderworpen of die bestemd zijn om na hun doorgifte te worden verwerkt, slechts naar een land buiten de Europese Unie worden doorgegeven indien, onverminderd de naleving van de wet, dat land een passend beschermingsniveau waarborgt.
Het College Bescherming Persoonsgegevens kan een vergunning geven voor een doorgifte of een categorie doorgiften van persoonsgegevens naar een derde land dat geen waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt. Aan de vergunning worden de nadere voorschriften verbonden die nodig zijn om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de fundamentele rechten en vrijheden van personen, alsmede de uitoefening van de daarmee verband houdende rechten te waarborgen.
Voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die niet vallen onder het EU-acquis, is een vergelijkbaar regime geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens BES. De Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES kan een vergunning verlenen voor doorgifte naar derde landen zonder passend beschermingsniveau.
Kunt u een overzicht sturen in welke landen, en indien mogelijk bij welke organisaties, de vertrouwelijke data van alle ministeries, provincies, gemeenten en de semi-publieke instellingen wordt opgeslagen?
Het is niet mogelijk om een dergelijk overzicht voor alle ministeries, provincies, gemeenten en de semi-publieke instellingen te geven en valt wat betreft provincies, gemeenten en de semi-publieke instellingen buiten mijn verantwoordelijkheid. Wel kan ik u wijzen op het antwoord op vraag 1 voor wat betreft de plannen van de Rijksoverheid voor het inrichten van een Rijkscloud. Voor de Rijksdienst kan ik gezien de complexiteit, hoeveelheid en vertrouwelijkheid op dit moment geen compleet en dekkend beeld geven. In dezen verwijs ik ook naar het verslag van de European Cloud Partnership Steering Board november 2013:«The general goal of establishing a fully functioning Internal Market for cloud computing needs to be stressed. In practice, the cloud market remains fragmented at this time: the location of data is often seen as critical, especially in the public sector, not only because of security reasons, but due to restrictive regulations in this regard, and due to the problems administrations face when procuring a cloud service. We must avoid any «Fortress Europe» perception that isolates European clouds from international markets (or bars access to them to international service providers). Security, integrity, accessibility and control over clouds must be ensured, but the members agree that geographical location is not a necessary component of these high level requirements; strong encryption based on open and established algorithms could achieve better results than geographic restrictions. There is a need in the cloud market to move from trusting companies to trusting standards and systems.» In de European Cloud Partnership Steering Board werken overheidsinstanties en het bedrijfsleven samen met het doel bij te dragen aan de opbouw van een digitale interne markt voor cloud computing in de EU, overeenkomstig de Europese cloud computing-strategie. Voor Nederland neemt de CIO Rijk hieraan deel.
Kunt u uitsluiten dat vertrouwelijke data van overheidsorganisaties en/of semi-publieke instellingen in datacenters buiten Nederland of in eigendom van niet-Nederlandse bedrijven zijn opgeslagen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, bent u bereid u in te zetten dat op zo kort mogelijke termijn alle vertrouwelijke data in beheer bij overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen enkel nog in datacenters binnen Nederland en van Nederlandse bedrijven en instellingen worden bewaard en beheerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer kunt u dit bewerkstelligen?
Nee, ik kan dit niet uitsluiten voor alle overheidsorganisaties. Binnen de Rijksdienst is gekozen voor inbesteding en onderbrenging in de eigen datacenters, maar voor andere overheidsorganisaties kan ook sprake zijn van uitbestedingen. Daarbij gelden de Europese aanbestedingsregels. In 2011 is naar aanleiding van de motie Elissen en Schouw (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 32 761, nr. 13), daarover het volgende aan uw Kamer gerapporteerd: «Op overheidsopdrachten zijn de algemene beginselen van mededinging van de Europese Unie van kracht, waaronder het beginsel van non-discriminatie. De Europese aanbestedingsregels zijn mede op deze beginselen gebaseerd. Het uitvoeren van de motie Elissen en Schouw kan gelet op het voorgaande niet tot het gewenste resultaat leiden. Zoals al is gesteld in het antwoord van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Kamer op vragen van het lid Elissen (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3681) is hier sprake van een conflict in wetgeving dat in eerste instantie tussen overheden moet worden opgelost. De consequenties van dit conflict in wetgeving kunnen niet via de aanbestedingsprocedure worden opgelost. Dit conflict in wetgeving beperkt zich bovendien niet tot Nederland. Ook in andere landen van de Europese Unie speelt dit op vergelijkbare wijze. In de motie Van der Steur wordt de regering opgeroepen om in Europees verband aan te dringen op een gezamenlijke regeling voor de bescherming van gegevens. Dit probleem is bekend bij de Europese Commissie. In dit verband is te melden dat de Europese Commissaris voor Justitie, grondrechten en burgerschap begin november heeft aangekondigd dat zij eind januari 2012 met voorstellen zal komen voor de herziening van de Richtlijn gegevensbescherming uit 1995. Mogelijk bevatten die voorstellen aanzetten voor een oplossing van dit jurisdictieconflict. Ik zal na publicatie en behandeling van deze voorstellen terugkomen op het onderwerp van de moties.» (Vergaderjaar 2011–2012 Kamerstuk 32 761, nr. 14).
In de onderhandelingen over herziening van de genoemde Richtlijn gegevensbescherming, namelijk de voorgestelde Algemene Verordening Gegevensbescherming, is door Nederland de problematiek van conflicterende jurisdicties naar voren gebracht. Hierbij streeft Nederland naar een zoveel mogelijk sluitende regeling voor dit probleem (BNC fiche, Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 22 112, nr. 1372, p. 7). Over de voortgang van de onderhandelingen wordt door het kabinet ieder kwartaal een brief gestuurd, waarvan de laatste op 22 april dit jaar (Vergaderjaar 2013–2014, Kamerstuk 33 169, T). De laatste stand van zaken van de onderhandelingen op dit punt is weergegeven in de geannoteerde agenda voor de JBZ Raad van 5-6 mei, aangeboden per brief van de Minister en Staatssecretaris van Justitie van 28 mei jl. (punt 6, pagina 12: «bescherming van persoonsgegevens in nationale databases»).
Hoe wordt de veiligheid van vertrouwelijke data in het bezit van de overheid op het gebied van de gebruikte software gewaarborgd? Kunt u aangeven hoeveel overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen bijvoorbeeld gebruik maken van Microsoft 365? Bent u er van op de hoogte dat vertrouwelijke data die in Microsoft 365 gegenereerd, bewerkt dan wel beheerd worden, in de Microsoft Cloud worden opgeslagen en dat bijvoorbeeld de NSA deze data desgevraagd kan inzien?
In een beperkt aantal gevallen wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheden die Microsoft 365 biedt. Indien en voor zover sprake is van opslag van vertrouwelijke data, dan wel datacommunicatie via Microsoft gelden daarvoor de regels met betrekking tot beveiliging (zoals bij de Rijksdienst de BIR) van die data, waaronder encryptie. Daarbij zullen organisaties die gebruik maken van cloudoplossingen voor opslag en verwerking van – bijzondere – persoonsgegevens moeten voldoen aan het gestelde in de Wet bescherming persoonsgegevens. Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft hierover een zienswijze opgesteld 1 Uitgangspunt daarbij is dat de organisatie zelf verantwoordelijk blijft voor de bescherming van persoonsgegevens en eventueel zelf nadere afspraken moet maken. Het College heeft daarnaast ook een document opgesteld voor de beveiliging van persoonsgegevens, de Richtsnoeren beveiliging van persoonsgegevens2. Dit document bevat richtlijnen en handvatten voor de beveiliging van persoonsgegevens.
Voor de Rijksoverheid geldt verder dat op het opslaan van gerubriceerde informatie het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging – Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013) van toepassing is. Daarin worden aanvullende eisen gesteld.
Speelt bij de overwegingen van overheidsorganisaties en semi-publieke instellingen om bepaalde software te gebruiken überhaupt de dataopslaglocatie die deze software gebruikt mee? Zo ja, uit welke documenten blijkt dat? Is hier een strategisch afwegingskader voor of hangt het af van omstandigheden die per situatie kunnen verschillen, zoals bijvoorbeeld kosten?
Zie ook het antwoord op vraag 6. De medeoverheden en semi-publieke instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun vertrouwelijke gegevens. Ik treedt daarbij adviserend op vanuit mijn coördinerende bevoegdheid voor de informatievoorziening binnen de openbare sector. De AIVD levert de Rijksoverheid onafhankelijk advies over het beschermen van staatsgeheimen met behulp van ICT-beveiligingsoplossingen.
Mede vanwege het vraagstuk rond dataopslag bij gebruik van software, wordt bij het Rijk gebruik gemaakt van eigen applicationstores. Daarmee worden applicaties binnen het Rijk aangeboden waarvan ook de dataopslag en communicatie via de eigen beveiligde infrastructuur loopt.
Bent u bereid meer aandacht te gaan besteden aan bewustwording bij lokale overheden en semi-publieke instellingen wat betreft de risico’s die de fysieke opslaglocatie van vertrouwelijke data buiten Nederland met zich meebrengt? Bent u bereid de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) om advies te vragen op welke wijze alle Nederlandse overheidsorganisaties hun vertrouwelijke data het beste kunnen opslaan en beheren? Zo ja, op welke termijn kunnen de ministeries, provincies, gemeenten en de semi-publieke instellingen dit AIVD-advies verwachten? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de beveiliging van gegevens die de burger aan haar toevertrouwt en voor de integriteit van data. Voor het behouden van het vertrouwen van burgers en bedrijven in de overheid is het dan ook van groot belang dat de overheid een adequaat informatieveiligheidsbeleid hanteert. Er ligt daarom een belangrijke taak bij de bestuurders van iedere overheidsorganisatie om risicobewust te sturen en informatieveiligheid structureel te verankeren in de organisatie, daarbij ondersteund door een stelsel van verplichtende zelfregulering binnen iedere overheidslaag en -sector. Ik heb dan ook de Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening (BID) ingesteld om bestuurders bij de overheid te doordringen van het belang van informatieveiligheid, waarbij overheden zelf verantwoordelijk zijn en blijven voor de wijze waarop informatieveiligheid een structurele plek krijgt in de organisatie en de wijze waarop het informatieveiligheidsbeleid gestalte krijgt (vergaderjaar 2012 – 2013, Kamerstuk 26 643, nr. 269).
Behalve bewustwording en borging van informatieveiligheid bij afzonderlijke organisaties is het van belang dat het samenspel van organisaties in het openbaar bestuur op het terrein van informatieveiligheid leidt tot een efficiënte en effectieve manier van de aanpak bij incidenten en crisis. Samen met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en schakelorganisaties van de medeoverheden wordt gewerkt aan een netwerk waarin kennisdeling, melding van incidenten en lessons learned worden gedeeld en incidenten en crises worden opgepakt.
Voor het tweede deel van uw vraag: de AIVD heeft tot taak te bevorderen dat de verantwoordelijke en competente autoriteiten en instanties zorg dragen voor een adequate beveiliging. De beveiligingsbevorderende activiteiten van de AIVD richten zich op de taakvelden bijzondere informatie, vitale sectoren, personen, objecten en diensten behorend tot het rijksdomein, en andere aandachtsgebieden die in relatie tot de nationale veiligheid zijn benoemd. De AIVD ondersteunt de betreffende instanties door te adviseren over beveiligingsmaatregelen en de instelling van vertrouwensfuncties, te informeren over dreigingen, te faciliteren bij de productie, distributie en registratie van cryptografisch sleutelmateriaal, en door onderzoeken naar kandidaten voor vertrouwensfuncties uit te voeren.
De dreiging na een antisemitische aanslag in Brussel |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bent u bekend met het bericht: «CIDI: politie ook waakzaam in Nederland»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de politie bij een mogelijk antisemitische aanslag in de ons omringende landen extra kijkt naar de veiligheid van joodse instellingen in Nederland?
Ja, dat klopt. De (veiligheids)situatie in Nederland wordt door de Nederlandse autoriteiten nauwlettend in de gaten gehouden. Dit is ook het geval bij iedere mogelijke aanslag of incident van betekenis in andere landen die hierop van invloed kunnen zijn.
Deelt u de visie dat er in Europa sprake is van groeiend antisemitisme? Zo ja, welke oorzaken ziet u hiervoor?
De Raad van Europa noch de EU beschikken over recente officiële cijfers ten aanzien van trends in antisemitisme in Europa. Wel heeft Commissaris voor de Rechten van de Mens Nils Muižnieks in januari van dit jaar aangegeven dat, ondanks het ontbreken van die officiële statistieken, gesteld kan worden dat antisemitisme in Europa groeiende is. Ook al kunnen we niet staven dat antisemitisme groeit, is het enkele feit dat het in Europa nog steeds bestaat reden om alert te zijn en het te bestrijden.
Kunt u aangeven wat er tot nu toe bekend is over de daders en het motief voor de aanslag in Brussel?
Tot op heden is alleen sprake van een verdachte, waarvan bekend is gemaakt dat deze persoon een Syriëganger is. Verder is over het motief niet meer bekend dan datgene wat het Belgische Federale Parket en de Franse autoriteiten aan de media hebben gemeld.
Bent u inmiddels bereid bij te dragen in de enorm hoge beveiligingskosten die de joodse gemeenschap in Nederland ieder jaar weer maakt om in veiligheid te kunnen leven? Zo neen, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 3 van Kamervragen 2014Z09586 van de leden Segers (ChristenUnie) en Van der Staaij (SGP).
Het aantal vreemdelingen in isoleercellen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de cijfers over het aantal keren dat vreemdelingen in het jaar (2011) werden geïsoleerd terwijl zij in detentie verbleven?1
Ja.
Hoe vaak is in de jaren 2012, 2013 en 2014 (tot op heden) overgegaan tot plaatsing in isolatie in vreemdelingendetentie?
Begin 2013 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aantal plaatsingen van vreemdelingen in isolatie in de eerste zes maanden van 2011. Dat aantal kwam neer op circa 75 per maand. In totaal ging het in dat gehele jaar om 900 isolatieplaatsingen. Het hiervoor geraadpleegde registratiesysteem voorziet wegens de huidige geautomatiseerde verwerking niet in een volkomen betrouwbaar beeld. Zo kan verplaatsing naar een andere afzonderingsruimte vanwege een reparatie resulteren in een doublure in de registratie.
In onderstaande tabel treft u de beschikbare cijfers met betrekking tot de jaren 2012, 2013 en het eerste trimester van 2014. De aantallen hebben betrekking op alle vreemdelingen die op grond van artikel 6 of 59 Vw2000 verblijven in een inrichting van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
2012
2013
2014 (jan. t/m april)
Isolatieplaatsingen (totaal)
741
662
167
Uit de tabel valt op te maken dat er in 2012 in totaal 741 isolatieplaatsingen werden geregistreerd en in 2013 waren dat er 662. In het eerste trimester van 2014 betrof het 167 plaatsingen.
Overigens is het mogelijk dat voor één persoon meerdere isolatieplaatsingen geregistreerd zijn, bijvoorbeeld omdat een vreemdeling zich bij herhaling dusdanig misdroeg dat meerdere strafcelplaatsingen nodig waren. Zo blijkt uit nadere analyse dat het in 2013 weliswaar ging om 662 geregistreerde isolatieplaatsingen maar om 447 personen. Voor de meeste vreemdelingen gold dat zij eenmaal in afzondering werden geplaatst (ca. 70%). Voor een kleiner deel van de populatie (ca. 30%) geldt dat gedurende het verblijf twee of meer plaatsingen in de afzondering zijn genoteerd.
Ook de cijfers omtrent bezetting en verblijfsduur in de detentiecentra geven inzicht in de mate waarin vreemdelingen geïsoleerd worden. Aan de hand van deze gegevens heb ik in een Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie op 13 maart 2013 een toelichting gegeven bij de cijfers over 2011.2 Destijds heb ik uw Kamer gemeld dat gemiddeld 1,3% van de populatie op enige peildatum in de afzondering verbleef. Dit percentage bedroeg in 2012 1,2% en in 2013 1,3%.
Kunt u binnen deze cijfers een splitsing maken tussen de redenen voor plaatsing in isolatie?
De detentiecentra leggen in hun eigen administratie van iedere oplegging de reden voor isolatieplaatsing vast. Primair onderscheid dat hierin wordt gemaakt, is tussen isolatie in het kader van een disciplinaire straf en isolatie als ordemaatregel, veelal ter bescherming van de vreemdeling zelf en/of anderen. Ook plaatsing in een strafcel vormt een uiterste maatregel, bijvoorbeeld in geval een vreemdeling ernstige agressie vertoont richting medewerkers of mede-ingeslotenen. In onderstaande tabel zijn de opleggingen van beide categorieën procentueel uitgedrukt.
2012
2013
2014 (jan. t/m april)
Disciplinaire straf (strafcelplaatsing)
43%
34%
32%
Ordemaatregel ter bescherming
57%
66%
68%
Het komt overigens ook voor dat vreemdelingen op eigen verzoek in de afzondering verblijven. In 2012 gebeurde dit 64 keer, in 2013 34 maal en in de eerste maanden van 2014 kwam dit 14 keer voor.
Kunt u binnen deze cijfers aangeven hoe lang de betreffende vreemdeling in isolatie is geplaatst en wat de gemiddelde duur hiervan is geweest?
De detentiecentra administreren van opgelegde ordemaatregelen en disciplinaire straffen ook de duur. Omdat registratie per dag en niet per uur plaatsvindt, is de geregistreerde duur veelal langer dan de feitelijke duur van het verblijf in de afzondering. Zo telt een verblijf gedurende de avond en nacht in de afzondering op als twee dagen. De beschikbare cijfers zijn opnieuw uitgesplitst naar de reden voor plaatsing en worden hieronder weergegeven in aantal dagen:
2012
2013
2014 (jan. t/m april)
Gemiddelde duur straf
5,4
4,8
7,1
Gemiddelde duur maatregel
5,2
4,5
5,4
De duur van een opgelegde strafcelplaatsing is afhankelijk van de gedraging(en) en de omstandigheden die aanleiding vormden voor de opgelegde straf en staat daarmee in beginsel vast. In geval het een maatregel betreft, wordt dagelijks bezien of de afzondering nog steeds noodzakelijk is. Op advies van een psycholoog zijn voorzieningen beschikbaar en wordt tevens in passende activiteiten voorzien, zoals lichaamsbeweging en een aanbod aan leesmateriaal.
Een islamitische geweldsprediker |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Al-Haddad leidt vrijdaggebed in moskee»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de boodschap van geweldspredikers als Al-Haddad funest is voor de integratie? Zo neen, waarom niet?
Voor succesvolle integratie is het nodig dat wij kunnen bouwen op een fundament van gedeelde kernwaarden. Het is het aan de overheid om (de kernwaarden van) de democratische rechtsstaat te beschermen. Discriminatoire uitlatingen, oproepen tot haat of het aanzetten tot geweld zijn ontoelaatbaar en staan de integratie van in de weg. Iedereen in Nederland dient zich aan de wet te houden. Gedrag dat de kernwaarden van de Nederlandse samenleving bedreigt, wordt niet getolereerd. Net als overtuigingen die op zodanige manier in de publieke ruimte worden uitgedragen, dat anderen hierdoor in hun vrijheid worden beperkt. Het openbaar ministerie beslist per geval over eventuele vervolging.
Op welke wijze worden de activiteiten van de heer Al-Haddad in Almere gemonitord gezien het feit dat deze plaats is aangemerkt als «jihadgemeente»?
Ik kan in het openbaar geen mededelingen doen over de toepassing van maatregelen op individuele basis. Wel kan ik u laten weten dat de burgemeester van Almere mevrouw Jorritsma op 3 april jongstleden via Twitter het volgende heeft laten weten: «Almere behoort niet tot de geprioriteerde gemeenten vanwege jihadgangers en radicalisering». Ook heeft de burgemeester van Almere op donderdag 16 januari 2014 op de Politieke Markt te Almere laten weten het volstrekt oneens te zijn met de door deze imam gedane uitspraken. De uitnodigende partij (Moslimjongeren Almere) is door de burgemeester gewezen op haar verantwoordelijkheden en de risico’s. Daarnaast heeft de gemeente reguliere contacten met verschillende religieuze instellingen in haar stad, waaronder het moskeebestuur.
Het bericht dat gemeenten niet weten hoe ze kindermishandeling moeten tegengaan |
|
Marith Volp (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het rapport van de Kinderombudsman, waarin wordt gesteld dat gemeenten niet weten hoe ze kindermishandeling moeten tegengaan?1
Het rapport van de Kinderombudsman «Preventie van kindermishandeling in gemeenten, van papier naar werkelijkheid» is ons bekend.
Waarom heeft de helft van de gemeenten nog geen gegevens over het aantal gevallen van kindermishandeling in de gemeente?
Uit het onderzoek van de Kinderombudsman blijkt dat 52% van de gemeenten aangeeft niet te monitoren hoeveel mishandelde kinderen er in hun gemeente zijn. Uit een documentenstudie naar de regierol van gemeenten, die recent is uitgevoerd, blijkt dat gemeenten veelal wel beschikken over gegevens van het aantal meldingen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Enkele gemeenten hanteren blijkens dat onderzoek ook schattingen op basis van landelijke prevalentiegegevens. Mijn beeld is dan ook niet dat het merendeel van de gemeenten geen gegevens heeft. Binnenkort wordt deze studie naar uw Kamer gestuurd als bijlage bij de Voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties.
Gemeenten staan verschillende mogelijkheden ter beschikking om aan gegevens te komen. Deze reiken we gemeenten aan in de digitale Handreiking aanpak kindermishandeling op www.voordejeugd.nl.2
Als per 1 januari 2015, de gemeenten verantwoordelijk worden voor het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK), wordt bij Amvb geborgd dat gegevens over het AMHK landelijk uniform worden bijgehouden. Deze gegevens worden via het CBS beschikbaar gesteld aan de gemeenten.
In aanvulling op deze minimale dataset kunnen gemeenten desgewenst nadere afspraken maken met hun AMHK over het bijhouden van gegevens.
Wat zijn de zogenoemde «best practices» van gemeenten in het kader van preventieve maatregelen tegen kindermishandeling? Worden deze onderling uitgewisseld? Zo nee, waarom niet?
Ons beeld is dat gemeenten op het terrein van kindermishandeling en huiselijk geweld veel maatregelen regionaal onderling uitwisselen en oppakken, bijvoorbeeld in het kader van de ontwikkeling van regiovisies van de «Regioaanpak Veilig Thuis». Best practices op het terrein van interventies en programma’s hoeven niet onderling uitgewisseld te worden, omdat zij zijn opgenomen in de Databank Effectieve Interventies van het Nationaal Jeugd Instituut (NJI). Het NJI en Movisie hebben een overzicht gemaakt van effectieve interventies en programma’s voor de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. Dit overzicht is opgenomen in de digitale Handreiking aanpak kindermishandeling op www.voordejeugd.nl.
Wat is uw reactie op de constatering van de Kinderombudsman dat in de meerderheid van het gemeentelijk beleid belangrijke preventiedoelstellingen ontbreken, ondanks het feit dat deze sinds 2008 intensief aan gemeenten bekend zijn gemaakt? Op welke manier en op welke termijn gaat u dit verbeteren?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk om preventiebeleid voor kindermishandeling vorm te geven en doelstellingen te bepalen. 77% van de gemeenten heeft volgens de Kinderombudsman beleid ten aanzien van de preventie van kindermishandeling, wat niet betekent dat zij de specifieke preventiedoelstellingen hanteren die de Kinderombudsman als uitgangspunt neemt. Belangrijk is dat een gemeente in het preventiebeleid oog heeft voor algemene preventie en specifieke preventie gericht op risicogroepen.
Met het oog op de decentralisatie kan het lokale preventiebeleid van kindermishandeling nog verder versterkt worden. Samen met de VNG ondersteunen wij deze ontwikkeling waarop ik in het antwoord op de volgende vraag nader in ga.
Welke concrete maatregelen gaat u op welke termijn nemen om gemeenten te ondersteunen bij het opzetten van betere preventie van kindermishandeling en van ondersteuning/zorg aan slachtoffers en ouders?
We ondersteunen samen met de VNG gemeenten bij het realiseren van de aanpak van kindermishandeling. Dit doen we onder andere via het Transitiebureau Jeugd, het ondersteuningsprogramma Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) en het programma «Regio aanpak Veilig Thuis». In dit kader maken gemeenten in de regio’s afspraken over de geïntegreerde aanpak. Naar verwachting hebben alle regio’s eind dit jaar afspraken gemaakt en vastgelegd in regiovisies. Gemeenten zijn volop bezig met de vormgeving van het jeugdbeleid en de vorming van het AMHK.
Ook de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik brengt preventie van kindermishandeling onder de aandacht van gemeenten, onder andere met bijeenkomsten voor burgemeesters.
We verwachten dat preventie in den brede en daarbij ook preventie van kindermishandeling voor gemeenten steeds belangrijker wordt omdat, als gevolg van de decentralisatie van de jeugdhulp, gemeenten de bakens meer naar voren verzetten, wat kan leiden tot minder gebruik van dure specialistische zorg en een kosten-effectievere aanpak.
Het belang voor gemeenten om te monitoren op resultaten, op bereik van maatregelen en op de effecten neemt met de decentralisatie ook toe. De Kinderombudsman gaf aan dat ook dit onvoldoende gebeurt.
Naast de ondersteuning van gemeenten ga ik het Besluit publieke gezondheidszorg (Wet publieke gezondheid) wijzigen. Gemeenten krijgen de opdracht om als onderdeel van het Basispakket jeugdgezondheidszorg aandacht te geven aan het signaleren van kindermishandeling en voorlichting, advies, instructie en begeleiding aan te bieden over onder meer opvoedproblemen en kindermishandeling (waaronder vrouwelijke genitale verminking en het shaken baby syndroom).
Tot slot kunnen we nog melden dat de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld ook centraal staat in drie regionale bijeenkomsten die de VNG in samenwerking met Movisie en NJI in september van dit jaar organiseert. Doel van de bijeenkomsten is gemeenten optimaal te informeren over en te ondersteunen bij de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. Preventie is een van de thema’s en hierbij zullen ook de uitkomsten van het rapport van de Kinderombudsman benut worden.
Wat is uw oordeel over het ontwikkelde «Kind Veilig Preventie Pakket» van verschillende organisaties die zich hard maken voor het welzijn van kinderen? Onderschrijft u de aanbeveling van de Kinderombudsman het pakket door alle gemeenten te laten gebruiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u dit realiseren?
We vinden het een goede zaak dat de Kinderombudsman zich met het rapport richt tot de gemeenten, aangezien zij verantwoordelijk zijn voor de preventie van kindermishandeling. Ook heb ik veel waardering voor de NGO’s die met het Kind Veilig Preventie Pakket een concreet handvat bieden aan gemeenten. Het pakket is door hen verstuurd aan alle gemeenten, die hier gebruik van kunnen maken.
Belangrijk is dat hiermee een beroep wordt gedaan op gemeenten om nu al èn ook straks na 1 januari 2015 maximaal werk te maken van de aanpak van kindermishandeling. Juist ook voor de uitermate kwetsbare groep kinderen die slachtoffer zijn van mishandeling zijn inspanningen van gemeenten hard nodig. Op welke wijze gemeenten dit oppakken is aan hen. Het ontwikkelde pakket biedt gemeenten aanknopingspunten voor het versterken van beleid.
Hoe beoordeelt u in het licht van het genoemde rapport van de Kinderombudsman de inspanningen van Nederland ten aanzien van artikel 19 van het VN-kinderrechtenverdrag, dat stelt: «staten nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik»?
Ons beeld is dat zowel door overheden als door professionals in toenemende mate concrete invulling is en wordt gegeven aan de aanpak van kindermishandeling over de gehele linie van voorkomen, signaleren, stoppen en het beperken van schade. De inspanning en aandacht voor het bestrijden van kindermishandeling is er, maar kan en moet altijd beter. Daarom achten wij het belangrijk om gezamenlijk met alle betrokkenen te blijven zoeken naar verbeteringen in de aanpak van kindermishandeling. Eind oktober komen wij in de mid term review van het actieplan «Kinderen Veilig» met een actualisatie van onze inzet op dit belangrijke thema.
De kwetsbaarheid van iTunes |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «iTunes kwetsbaar voor hackers», waarin wordt belicht dat het muziekprogramma iTunes kampt met een beveiligingsprobleem, waardoor iTunes-wachtwoorden te onderscheppen zijn?1
Het bericht «iTunes kwetsbaar voor hackers» is mij bekend.
In het door u genoemde geval gaat het om een probleem in de beveiliging van verbindingen van iTunes naar diverse Apple-diensten, waaronder iCloud. Het maken van zo’n verbinding vindt langs beveiligde weg plaats in een gescheiden kanaal ofwel tunnel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het zogeheten TLS/SSL-protocol om deze verbinding op te zetten. Om de verbinding via dit protocol op te zetten wordt gebruik gemaakt van een beveiligingscertificaat. Niet alle varianten van iTunes voor de diverse besturingssystemen controleren deze certificaten op correcte wijze. Hierdoor valt in potentie een aanval uit te voeren door zich in te mengen in het opzetten van de tunnel. Deze lijkt dan veilig, maar is dit niet.
Door het opbouwen van deze onveilige verbinding kunnen gegevens worden onderschept of gemanipuleerd uit verbindingen tussen iTunes en diverse Apple-diensten, waaronder iCloud. Deze gegevens omvatten de gebruikte inloggegevens en bestanden die in iCloud worden opgeslagen of daaruit worden opgehaald.
Op dit moment zijn er bij het Nationaal Cyber Security Centrum geen signalen van actief misbruik van deze kwetsbaarheid in Nederland. Ook de politie heeft blijkens de digitale systemen geen aangiftes/meldingen ontvangen waar uit het verband tussen hacken en iTunes gelegd kan worden.
Door de leverancier in kwestie, Apple, zijn in de afgelopen periode diverse updates uitgevoerd in de kwetsbare variant van de iTunes-software. Hiermee moet naast de nog niet gesignaleerde huidige slachtoffers het aantal toekomstige slachtoffers beperkt geacht worden.
Hoe groot acht u de kans dat Nederlandse iTunes- en iCloudgebruikers het slachtoffer zijn of kunnen worden van het beveiligingslek van deze diensten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er reeds bij u meldingen bekend van personen die het slachtoffer zijn geworden van hackers die misbruik hebben gemaakt van de beveiligingsproblemen van iTunes? Zo ja, om hoeveel Nederlandse gevallen gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het mogelijk dat, zoals beveiligingsonderzoeker Mark Loman stelt, het beveiligingsprobleem zowel een beginnersfout als een opzettelijke kwetsbaarheid kan zijn? Zo ja, hoe groot is het risico dat het hier een opzettelijke kwetsbaarheid betreft? Zijn er bij u vermoedens dat inlichtingendiensten de kwetsbaarheden gebruiken om communicatie met iCloud te onderscheppen?
In deze casus is het aannemelijk dat het beveiligingsprobleem, zoals bovenstaand geschetst, een implementatiefout van de leverancier betreft. Deze implementatiefout op het gebied van het TLS/SSL-protocol is door diverse partijen gemaakt. Ingaan op het vermeende gebruik hiervan door inlichtingen- en veiligheidsdiensten zou daarbij speculatief van aard zijn.
Zoals aangegeven komt een dergelijke implementatiefout vaker voor en betreft het daarbij zeer zeker niet noodzakelijkerwijs een opzettelijke kwetsbaarheid. Ik zie dan ook geen aanleiding om op basis van deze kwetsbaarheid onderzoek te doen naar andere bedrijven. Uiteraard staat het onderwerp van opzettelijk aangebrachte kwetsbaarheden, ook wel backdoors genoemd, zoals reeds in 2012 aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Ten Broeke, Hennis-Plasschaert en Verheijen2 op het netvlies en blijven de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alert op alle signalen die veiligheidsrisico’s zouden kunnen vormen voor Nederland en haar vitale infrastructuur.
Kunt u nagaan of eventuele opzettelijke kwetsbaarheden zich ook voordoen bij andere bedrijven, bijvoorbeeld bij Java van Oracle? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens stappen te ondernemen om de veiligheid van Nederlandse iTunes- en iCloudgebruikers te verbeteren? Zo ja, op welke wijze?
Nee, ik ga geen specifieke stappen ondernemen. Ik vind het wel van belang om de algehele digitale veiligheid, dus niet alleen van iTunes- en iCloudgebruikers, te verhogen. Dit gebeurt middels de in oktober 2013 gepubliceerde tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS-2).
Bedrijven en instellingen zijn zelf primair verantwoordelijk voor informatiebeveiliging.
In de NCSS-2 is daarnaast aangegeven dat leveranciers een specifieke verantwoordelijkheid (zorgplicht) richting hun klanten hebben en dat security en privacy by design meer dan nu standaard ontwerpbeginselen dienen te zijn.
Tot slot wordt met de NCSS-2 ingezet op een algehele verhoging van de digitale weerbaarheid middels 37 acties. Een belangrijk element daarin is awareness en het hebben van kennis van cybersecurity. Hiertoe zal dit jaar het thema van de jaarlijkse campagne Alert online, van 27 oktober tot 6 november, dan ook kennis van cybersecurity zijn.
Mobiel grenstoezicht |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de toezegging op 21 november 2013 om «zeer binnenkort» te komen tot een aanpassing van artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit, teneinde onnodige beperkingen aan het mobiel grenstoezicht door de marechaussee weg te nemen?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Kamer tot dusverre niets heeft vernomen over de betreffende aanpassing van het Vreemdelingenbesluit? Wanneer en op welke wijze wordt de ruimte voor mobiele grenscontroles voor de marechaussee vergroot, zodat grensoverschrijdende criminaliteit en illegale immigratie gerichter en effectiever kunnen worden aangepakt?
Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik u toegezegd dat het juridisch kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) wordt uitgebreid. De voorbereidingen hiertoe hebben in de afgelopen maanden plaatsgevonden. Het voorstel tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit is ter consultatie voorgelegd aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) en de Koninklijke Marechaussee. De toelichting bij het voorstel is naar aanleiding van het advies van de ACVZ aangepast en het voorstel is inmiddels voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Het advies van de Raad van State is op 13 juni jl. ontvangen en wordt op dit moment bestudeerd.
Met dit voorstel tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit wordt het juridisch kader voor de MTV-controles op treinen uitgebreid. Door het maximaal per dag en per traject te controleren aantal treinen en treincoupés te verruimen, kan de Koninklijke Marechaussee (KMar) de MTV controles effectiever en efficiënter uitvoeren en zal illegaal verblijf beter worden tegengegaan.
Daarnaast wordt in een afzonderlijke bepaling de mogelijkheid gecreëerd om, in uitzonderlijke gevallen, in afwijking van het algemeen kader, op tijdelijke basis de MTV-controles uit te breiden. Dit ziet op de situatie dat er informatie is over een bijzonder verhoogde instroom van illegale vreemdelingen vanuit een ander Schengenland naar Nederland. Op basis van die specifieke informatie kan de KMar dan tijdelijk extra controles uitvoeren. Met deze uitbreiding kan beter en flexibeler worden ingespeeld op actuele ontwikkelingen en kunnen in dat geval illegale immigratie, illegaal verblijf en mensensmokkel nog beter en sneller worden tegengegaan.
Kunt u concreet aangeven in hoeverre de juridische beperkingen die Nederland momenteel aan MTV(Mobiel Toezicht Veiligheid)-controles oplegt overeenkomen met beperkingen die andere Schengenlanden opleggen? Klopt het dat Duitsland onlangs de mogelijkheden voor grenstoezicht heeft uitgebreid, en zo ja, op welke wijze?
Het toezicht in de binnengrenszone is een nationale bevoegdheid van de lidstaten. Elke lidstaat kan de controles in de binnengrenszone in het kader van het toezicht daarom op eigen wijze invullen. Dit mag echter niet in strijd zijn met de Europese regels. In het bijzonder dient het toezicht niet hetzelfde effect te hebben als een grenscontrole in de zin van de Schengengrenscode.
Verschillende Schengenlidstaten voeren in de binnengrenszone controles uit in het kader van binnenlands vreemdelingentoezicht. Uit het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van Titel III (Binnengrenzen) van Verordening (EG) nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) blijkt dat de controles in andere Schengenlanden controles – net als in Nederland – niet-systematisch, steekproefsgewijs worden verricht en/of op basis van risico-inschattingen van de veiligheidssituatie. Naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof van 22 juni 2010 inzake Melki was Frankrijk, net als Nederland, gedwongen een beperking door te voeren in de frequentie en duur van de controles.
In mijn brief van 28 mei jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de overeenkomsten en verschillen tussen de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten van Duitsland en Nederland en de uitvoering van de controles in de binnengrenszone. Uit de beschikbare informatie blijkt niet dat Duitsland de mogelijkheden voor het grenstoezicht heeft uitgebreid.
Bent u bereid op Europees niveau ruimte te bepleiten voor een meer risicogestuurd mobiel grenstoezicht door de marechaussee, dat niet zoals nu gehinderd wordt door onzinnige kwantitatieve beperkingen, en hiervoor ook bij andere Europese lidstaten naar draagvlak te zoeken?
Het MTV is onderdeel van het binnenlands vreemdelingentoezicht en betreft de uitvoering van een nationale bevoegdheid. Deze bevoegdheid moet echter binnen de grenzen van het Europese recht worden uitgeoefend. Naar aanleiding van nationale en Europese jurisprudentie, is in de regelgeving de duur en frequentie van het mobiel toezicht ingeperkt. Dat neemt niet weg dat ik in Europees verband zal blijven inzetten op de ruimte voor dit toezicht. Daarnaast wil ik in het kader van de aanpak van secundaire migratiestromen in de Europese Unie de operationele samenwerking in de grensstreken met de andere lidstaten bespreken.
Een opgepakte jihadist |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Syriëganger opgepakt in Den Haag voor plannen overval»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat het voorarrest van de teruggekeerde jihadist is verlengd wegens het voorbereiden van een terroristisch misdrijf en wegens wapenbezit?
Het klopt dat het voorarrest van betrokkene is verlengd. Hem wordt het voorbereiden van een terroristisch misdrijf en overtreding van de wet wapens en munitie ten laste gelegd.
Kunt u aangeven met welke organisatie(s) de opgepakte Syriëganger in contact staat? Is het bekend waar hij de opbrengst van de overval heen wilde sluizen?
Zoals u weet, doe ik geen uitspraken over concrete gevallen of lopende onderzoeken. Financiële stromen vanuit Nederland naar het buitenland worden in kaart gebracht door de Landelijke Eenheid van de politie. Daarnaast werkt de Landelijke Eenheid nauw samen met de Financial Intelligence Unit (FIU) en de Dienst Landelijke Informatie Organisatie (DLIO). Daarbij is ook bij de AIVD aandacht voor mogelijke financiering van de gewelddadige jihad.
Het verlenen van geldelijke steun aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, is strafbaar op grond van Artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht. Het is aan het Openbaar Ministerie (OM) om per geval te besluiten of tot vervolging wordt overgegaan. Daarbij zal het OM de bij de Landelijke Eenheid en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikbare informatie betrekken.
Zijn er meer naar Nederland teruggekeerde jihadisten die bezig zijn met het financieren van de internationale jihad? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Plannen voor het aanbesteden van forensische zorg en onderzoek door de Nationale Politie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de Programmabegroting 2015 van Veiligheidsregio Fryslân1, die duidt op het aanbesteden van de forensisch-medische zorg door de politie, en het advies van de Gezondheidsraad daarover?2
Ja.
Wat is de stand van zaken van de aanbesteding door de Nationale Politie van forensisch-medische zorg en forensisch-medisch onderzoek?
Momenteel bevindt de aanbesteding zich in de afronding van de voorbereidende fase. Dit betekent dat het programma van eisen nagenoeg klaar is en de aanbesteding bekend kan worden gemaakt aan de (nationale) markt. De aanbesteding betreft de medische arrestantenzorg en de forensische medische zorg.
Voor de volledigheid merk ik hier op dat in de aanbesteding ook enkele eisen worden opgenomen met betrekking tot de lijkschouw. Deze taak is wettelijk opgedragen aan de gemeenten en valt dienovereenkomstig onder het gemeentelijke budget.
Waarom moeten deze zorg en onderzoek worden aanbesteed? Is deze aanbesteding verplicht en zo ja, op grond waarvan is zij dat?
Zoals aangegeven in de Aanbestedingswet 2012 valt de medische zorg onder de 2B diensten van de Aanbestedingswet.3 Dit betekent dat een licht regime van toepassing is. Van belang is dat de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht toegepast worden (gelijkheidsprincipe en transparantieprincipe). Omdat niet bij wet is vastgelegd dat de forensische medische zorg en evenmin de medische zorg voor arrestanten/ingeslotenen is voorbehouden aan een specifieke organisatie acht de nationale politie het van belang op grond van de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht de opdracht in concurrentie weg te zetten binnen Nederland.
Welke partijen bieden op dit moment de forensisch-medische zorg en onderzoek aan de Nationale Politie aan?
De nationale politie maakt momenteel gebruik van verschillende partijen. Aanbiedende partijen zijn Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR), Forensisch Moderne Maatschappij Utrecht (FMMU), ARTS & ZORG, diverse GGD’en, en verschillende huisartspraktijken. Binnen enkele gebieden is er sprake van een combinatie van partijen, waarbij de ene partij zorg draagt voor de medische zorg voor ingeslotenen en de andere partij zorg draagt voor de forensisch medische zorg.
Wie kunnen de benodigde forensische zorg, anders dan de huidige aanbieders, aanbieden? Hoe kan de kwaliteit van die aanbieders worden gegarandeerd?
Eenieder die aan de criteria voldoet kan inschrijven. Elke inschrijver, ook degene die nu de dienst verleent, zal aantoonbaar moeten voldoen aan de gestelde eisen, waaronder het voldoen aan wet- en regelgeving. Huidige partijen zullen onderling de samenwerking moeten opzoeken om het bereik (eenheidsniveau politie) te kunnen voorzien van de gewenste dienstverlening. Ook nu al werken de verschillende partijen onderling samen. De onderlinge samenwerking komt de uniformiteit, efficiency en effectiviteit ten goede.
Het ligt niet in de lijn der verwachting dat er nieuwe aanbieders op de markt komen die de gewenste zorg aanbieden. Mocht dit wel het geval zijn, dan dient deze nieuwe aanbieder aantoonbaar te kunnen voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de aanbestedingsdocumenten.
Is er aanleiding om te veronderstellen dat door aanbesteding de kwaliteit van de forensische zorg en onderzoek verbeteren zal? Zo ja, waar bestaat die aanleiding uit?
Op dit moment zijn er grote verschillen in de onderlinge afspraken. Door uniformering van deze afspraken en een beter beheer op landelijk niveau kan er beter gestuurd worden op de uitvoering van de contractuele afspraken, zodanig dat de kwaliteit wordt geborgd en/of naar een hoger niveau wordt gebracht. Ook de samenwerking tussen partijen onderling is van invloed op het kwaliteitsniveau.
Bestaat de kans dat door het aanbesteden het takenpakket van de forensisch arts versnipperd raakt doordat uitsluitend onderdelen die geld opleveren door particuliere instellingen worden opgepakt? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke versnippering ongewenst is? Wat gaat u doen om dat te voorkomen? Zo nee, waarom bestaat die kans niet?
Nee, de nationale politie heeft een programma van eisen opgesteld, waaraan de partijen moeten voldoen. Het gaat daarbij om het volledige pakket van diensten waardoor versnippering wordt tegengegaan. Dat partijen onderling eventueel de samenwerking zullen zoeken, is aan hen en kan de samenwerking en kwaliteit juist verder bevorderen.
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat, indien Europese aanbesteding van forensisch-medische zorg en onderzoek wordt ingezet, het van het grootste belang is dat de intekenende partijen aan zeer strenge eisen voldoen en het volledige pakket aan forensisch-medische zorg en onderzoek leveren? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat er geen sprake is van een Europese aanbesteding. Als gesteld in het antwoord op vraag 3 is er sprake van een 2B dienst. Op deze diensten is een verlicht regime van toepassing. Zoals eerder aangegeven moet elke inschrijver aantoonbaar voldoen aan de gestelde eisen, waaronder wet- en regelgeving.
Voor het tweede deel van uw eerste vraag geldt dat antwoord geven op deze vraag leidt tot het vrijgeven van informatie die tijdens de voorbereiding van deze aanbesteding niet vrijgegeven mag worden.
Welke ministeries zijn bij de uitvoering en financiering van de forensisch-medische zorg dan wel de aanbesteding daarvan betrokken? Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat de verantwoordelijkheid voor de forensische geneeskunde moet worden belegd bij één ministerie, namelijk dat van Veiligheid en Justitie? Zo ja, waarom? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. De Ministeries van VenJ, VWS, BZK en OCW hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid voor een deel van het bredere beleid dat raakvlakken heeft met de forensische geneeskunde en moeilijk bij één departement zijn onder te brengen. Deze verdeling van verantwoordelijkheden zorgt er juist voor dat eventuele problematiek vanuit alle invalshoeken wordt bekeken en waar nodig individueel dan wel door samenwerking kan worden opgepakt. Ik zie dan ook geen aanleiding om daar wijziging in aan te brengen.
Kunt u toezeggen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet met de genoemde aanbesteding totdat er volledige zekerheid is dat het aanbod van forensische zorg en forensisch onderzoek bij de Nationale Politie daar niet onder lijdt? Zo nee, waarom niet?
De duur van de raamovereenkomsten bedraagt 2 jaar met de mogelijkheid tot een optionele verlenging van maximaal 2 keer 1 jaar. Dit brengt een maximale contractduur van 4 jaar met zich mee. Juist door het sluiten van goede raamovereenkomsten zorgt de nationale politie ervoor dat het aanbod van goede Forensisch Medische Zorg en Onderzoek en Medische Arrestantenzorg geborgd wordt.
Het bericht dat miljardenwinst door dwangarbeid en seks behaald wordt |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht over de miljardenwinst die wordt behaald door dwangarbeid, inclusief seksuele uitbuiting en met het nieuwe rapport van de International Labor Organization (ILO) «Profit en Poverty: the economics of forced labour?»1
Ja.
Wat is uw reactie op de ernstige conclusies van dit rapport, ook ten aanzien van de winst die in de EU gemaakt wordt door middel van dwangarbeid?
De algemene conclusies van het rapport worden onderschreven. In Nederland wordt al het mogelijke gedaan om gedwongen arbeid en mensenhandel te voorkomen en op te sporen.2 De Taskforce Mensenhandel zet in op een brede integrale aanpak van mensenhandel. Het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel en het vergoeden van de schade voor slachtoffers zijn belangrijke onderdelen van deze aanpak. Uit cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel geweld tegen Kinderen (verder: Nationaal Rapporteur) blijkt dat de aanpak tot goede resultaten leidt.3 Uit deze rapportages blijkt dat het aantal bij het OM ingeschreven zaken mensenhandel in vier jaar meer dan verdubbeld is: van 141 zaken in 2009 naar 311 zaken in 2012. In lijn met die ontwikkeling is in 2012 ook een groot aantal mensenhandelzaken door de rechter in eerste aanleg afgedaan. Verder is positief dat het percentage veroordelingen voor mensenhandel in 2012 t.o.v. voorgaande jaren flink is gestegen. Daarbij is een tendens naar zwaardere straffen waarneembaar: in 2012 was de gemiddelde duur van de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen 781,0 dagen t.o.v. 616,3 dagen in 2010.
Dit neemt niet weg dat ook sprake is van concrete verbeterpunten. De Nationaal Rapporteur benadrukte in haar rapportage onder meer dat de overheid alerter moet worden op nieuwe vormen van mensenhandel buiten de seksindustrie en dat er een innovatieve aanpak vereist is waarin alle betrokken partijen samenwerken, en beleid en acties op elkaar afstemmen. In het kader van de Taskforce Mensenhandel wordt dit opgepakt, het maakt deel uit van het Plan van Aanpak 2014–2016 van de Taskforce. Op het aspect van financieel ontnemen zal ik nader ingaan in de beleidsreactie op het rapport van de Nationaal Rapporteur «Mensenhandel in en uit beeld 2» die ik u op korte termijn zal toezenden.
Welke omvang heeft dwangarbeid in de definitie van de ILO in de Europese Unie en in Nederland? Hoeveel vrouwen, mannen en kinderen werken gedwongen? Welk gedeelte daarvan is door seksuele uitbuiting?
Zoals de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen in haar rapport4 aangeeft, bestaat de totale omvang uit slachtoffers die bekend zijn, dit wil zeggen geregistreerd zijn, en een zogenaamd dark number, de slachtoffers die onzichtbaar zijn. Hierbij moet overigens worden aangetekend dat het begrip «gedwongen arbeid», zoals gehanteerd in de ILO-context, en het begrip mensenhandel, zoals gedefinieerd in het VN-mensenhandelprotocol, weliswaar een ruime mate van overlap vertonen maar niet in alle opzichten identiek zijn.
Van de totale slachtofferomvang kan weliswaar een schatting worden gemaakt, maar de bestaande schattingen zijn niet betrouwbaar. In haar rapport uit 2012 Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage (2007–2011)5 legt de Nationaal Rapporteur uit waarom dat zo is. Zij gaat daarbij tevens specifiek in op de schattingen van de ILO uit 20126.
Heeft u in beeld welke deel van de gedwongen arbeid wordt verricht door migranten? Zo ja, kunt u daar inzicht in geven? Zo nee, waarom niet?
Uit de tabellen in het Eurostat-rapport «Trafficking in human beings» uit 2013 valt af te leiden dat in veel EU-lidstaten een substantieel deel van de geïdentificeerde slachtoffers uit andere landen afkomstig is dan het land waar de identificatie plaatsvond. De Eurostat-cijfers laten in dit opzicht wel grote verschillen tussen de lidstaten zien. Door de bank genomen is het percentage migranten groter bij de meer westelijk gelegen lidstaten.
Wat Nederland betreft kan worden vermeld dat in 2012 de slachtoffers onder migranten in hoofdzaak afkomstig waren uit de landen Roemenië, Hongarije, Bulgarije en Nigeria. Dit neemt niet weg dat de grootste groep van de bij CoMensha gemelde slachtoffers van mensenhandel (ongeveer 25%) de Nederlandse nationaliteit hebben.
Bent u het met de vraagstellers eens dat prostitutie sterk vatbaar is voor situaties van uitbuiting, zoals ook blijkt uit dit rapport van de ILO, en dat daarom anders dan in de visie van professor Wagenaar migranten juist ontmoedigd moeten worden om in de prostitutie te gaan werken?2
Er vinden inderdaad misstanden plaats in de prostitutiesector. De bestrijding van mensenhandel en misstanden binnen de seksbranche staat daarom ook centraal binnen het prostitutiebeleid. De Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) richt zich op het tegengaan van deze misstanden en op het verbeteren van de sociale positie van de prostituee. De novelle Wrp is op 3 maart jl. aan de Tweede Kamer aangeboden.
Prostitutie is een legaal beroep in Nederland. Personen die legaal in Nederland verblijven kunnen dan ook onder voorwaarden in de prostitutiebranche werken, mits zij hier zelf voor kiezen. Daarom wordt geen ontmoedigingsbeleid gevoerd. Prostituees worden voorgelicht over hun rechten, toegang tot hulpverlening en uitstapprogramma’s onder andere via de website www.prostitutiegoedgeregeld.nl.
Is de Nederlandse opsporingscapaciteit berekend op de toename van mensenhandel nu dit de snelst groeiende vorm van internationale criminaliteit is?
Aangezien schattingen van de omvang van mensenhandel niet betrouwbaar zijn, kan niet met zekerheid worden gesteld dat mensenhandel de snelst groeiende vorm van internationale criminaliteit is en evenmin dat sprake is van een toename van mensenhandel.
In Nederland wordt al het mogelijke gedaan om aan de prioriteit mensenhandel invulling te geven. Opsporingsonderzoeken op het gebied van mensenhandel worden uitgevoerd door de Nationale Politie, de Koninklijke Marechaussee en, indien er sprake is van arbeidsuitbuiting, door de Inspectie SZW. Deze instanties zijn voortdurend alert op nieuwe vormen van mensenhandel en de aanpassingen die dit van hen vergt. Verder is van belang dat mensenhandel ook kan worden aangepakt door middel van niet-strafrechtelijke interventies en dat naast opsporing tevens wordt ingezet op preventie.
Hoe kan de internationale samenwerking bij de strijd tegen moderne slavernij verder geïntensiveerd worden?
Het feit dat de ILO dit jaar het onderwerp gedwongen arbeid op de agenda van de Internationale Arbeidsconferentie heeft gezet, gaf al een belangrijk signaal af dat er mondiaal meer moet worden gedaan om dit fenomeen aan te pakken. Op 11 juni jl. heeft de Internationale Arbeidsconferentie een nieuw instrument (Protocol met bijbehorende Aanbeveling) ter bestrijding van gedwongen arbeid aangenomen, waarmee ILO-verdrag nr. 29 inzake gedwongen arbeid uit 1930 wordt gemoderniseerd en de lidstaten meer handvatten krijgen om de strijd tegen moderne vormen van gedwongen arbeid aan te pakken. Een deel van de voorgestelde bepalingen van het aanvullende instrument ziet expliciet op internationale samenwerking. De Nederlandse inspanningen tegen mensenhandel in Europa zijn al aanzienlijk. Nederland zal zich ook de komende jaren in Europese en andere verbanden blijven inzetten voor grensoverschrijdende samenwerking tegen mensenhandel.
De ILO zelf doet als organisatie ook belangrijk werk met zijn «Decent Work Agenda» en het «Better Work programme», die beide door Nederland financieel worden gesteund.
Verder kan worden vermeld dat het aantal ratificaties van zowel UNTOC als het bijbehorende TIP protocol gestaag toeneemt. De daarin opgenomen rechtshulpbepalingen van UNTOC bieden belangrijke handvatten voor opsporing en vervolging.
Ook de VN Mensenrechtenraad besteedt regelmatig aandacht aan de bestrijding van mensenhandel en meer in het bijzonder aan de bescherming van slachtoffers. De Mensenrechtenraad heeft bovendien speciale rapporteurs aangesteld met betrekking tot respectievelijk mensenhandel en contemporaine vormen van slavernij. Deze rapporteurs brengen bezoeken aan individuele landen om hen aan te sporen de relevante internationale verdragen beter na te leven, ze stellen in hun rapportage problemen aan de orde en ze komen met aanbevelingen om de situatie te verbeteren.
In Europa gaat van het Raad van Europa verdrag, dat door 42 landen is geratificeerd, met zijn krachtige monitoringsmechanisme (GRETA), een stevige druk uit. Voor de EU-landen komt daar de recente mensenhandelrichtlijn bij, die inmiddels door (bijna) alle lidstaten (waaronder Nederland) in nationale regelgeving is omgezet. Zoals beschreven in de brief van Minister Opstelten van 2 juni jl.8 werken daarnaast 25 lidstaten en agentschappen als Europol, Eurojust en Frontex operationeel samen tegen mensenhandel in het zogenaamde EMPACT-project mensenhandel. Nederland werkt ook nauw samen met belangrijke bronlanden van slachtoffers als Bulgarije, Hongarije en Roemenië. De inzet is om deze bilaterale samenwerking waar mogelijk te laten aansluiten op en waar nodig onderdeel te laten vormen van de multilaterale samenwerking in EMPACT-verband, bijvoorbeeld door bilateraal gedeelde informatie ook met EMPACT te delen. De samenwerking in EMPACT-verband wordt steeds intensiever. Zo is voor de deelprojecten met betrekking tot Nigeriaanse mensenhandel en Chinese mensenhandel, onder leiding van respectievelijk Duitsland en Nederland, EU-subsidie aangevraagd en toegekend en heeft er op 11 juni een tweede Europese actiedag tegen West-Afrikaanse mensenhandel plaatsgevonden9.
Wat is de inzet van Nederland bij de onderhandelingen in juni tijdens de ILO conventie inzake dwangarbeid?
Zie mijn brief aan de Tweede Kamer van 9 mei jl. inzake de 103e Internationale Arbeidsconferentie 2014 (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2014/05/09/kamerbrief-103e-internationale-arbeidsconferentie-2014.html). Tijdens de Internationale Arbeidsconferentie op 11 juli jl. heeft Nederland voor het Protocol met bijbehorende Aanbeveling gestemd.
Wat doet u met de oproep van de directeur-generaal van de ILO die alle overheden vraagt om zich grondig te bezinnen op hun beleid en inspanningen om dit fundamentele kwaad waar hoge winsten mee worden behaald, uit te bannen?
Nu de Internationale Arbeidsconferentie, zoals vermeld in antwoord 7, een nieuw instrument ter bestrijding van gedwongen arbeid heeft aangenomen, is de hoop dat dit nieuwe instrument overheden in staat stelt om dit misdrijf krachtiger en effectiever aan te pakken. Het is mijn intentie om het nieuwe instrument, na daartoe de gebruikelijke procedure te hebben doorlopen, zo spoedig mogelijk te ratificeren.
Het Nederlandse beleid en de inspanningen van alle betrokken ketenpartners zijn erop gericht om mensenhandel en gedwongen arbeid aan te pakken, zoals ook blijkt uit het antwoord op vragen 2 en 7. Ik kan mij dus vinden in de doelstelling van de directeur-generaal van de ILO.
Ziet u aanleiding in de bevindingen en aanbevelingen van de ILO om concrete aanvullende maatregelen te nemen tegen dwangarbeid?
Nederland onderzoekt steeds of er andere maatregelen kunnen worden getroffen om nog beter in staat te zijn gedwongen arbeid en mensenhandel te voorkomen en te bestrijden. Dit gebeurt door alert te blijven op best practices in andere landen en door informatie-uitwisseling, ondermeer in het kader van de Taskforce Mensenhandel alsook in internationaal verband.
Gijzelingstrainingen in gevangenissen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat het trainen van gevangenispersoneel voor crisissituaties zoals gijzelingsacties, opstanden en brandoefeningen van groot belang is voor de veiligheid van gedetineerden en personeel en uiteindelijk ook voor de Nederlandse samenleving? Erkent u dat het belangrijk is dat deze trainingen op frequente basis aangeboden blijven worden en dat daarop dus nooit bezuinigd mag worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het trainen van gevangenispersoneel voor crisissituaties zoals gijzelingsacties, opstanden en brandoefeningen van groot belang is voor de veiligheid van gedetineerden en personeel. Iedere inrichting dient minimaal conform de door DJI vastgestelde oefenmatrix te oefenen op incidenten en calamiteiten. Daarnaast beschikt iedere inrichting over een vooraf opgestelde, jaarlijks terugkerende, oefenkalender. Met uitzondering van het gijzelingsbeleid geldt dat thans geen wijzigingen voorzien zijn in de trainingen gericht op het omgaan met crisissituaties.
Uit een in 2012 gehouden inventarisatie blijkt dat een nieuwe investering in instructie en in onderhoud van de kennis en vaardigheden op het gebied van het omgaan met gijzelingen gewenst is. Een nieuw aanbod voor trainingen en instructie is daarom in voorbereiding waarmee op een efficiënte wijze vorm wordt gegeven aan het goed toerusten van het DJI-personeel op dit terrein. In aanvulling op een centraal georganiseerde intensieve gedragstraining bij binnenkomst van nieuwe executieve DJI-medewerkers wordt meer focus gelegd op trainingen in de eigen inrichting door eigen instructeurs van de inrichting.
Deze instructeurs worden opgeleid door het Opleidingsinstituut DJI. Er wordt ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt van E-learning en instructiefilms. Om de kennis up tot date te houden wordt een digitale toets ontwikkeld die door alle medewerkers jaarlijks moet worden afgelegd.
Zal er bezuinigd worden op de trainingen voor dergelijke crisissituaties? Zo ja, waarom? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Zal het personeel nog steeds evenzeer voldoende voorbereid zijn op bedreigende situaties onder het eventueel nieuwe trainingsbeleid als onder het oude trainingsbeleid? Kunt u dit motiveren en de verschillen toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u per penitentiaire inrichting (PI) aangeven hoe vaak per jaar deze trainingen aan het personeel worden gegeven en om welke trainingen het gaat? Kunt u aangeven hoe dit was voor de bezuinigingen en hoe dit zal zijn na de bezuinigingen?
Per penitentiaire inrichting wordt een oefen- en opleidingsjaarplan voor de calamiteitenorganisatie gemaakt. De bezuinigingen hebben geen invloed op het oefenschema. Gedurende een jaar moeten minimaal uitgevoerd worden:
Medewerkers in de penitentiaire inrichtingen die onderdeel uitmaken van de BHV hebben hiertoe een opleiding gevolgd. Jaarlijks nemen zij deel aan een verplichte herhalingstraining. Voor leden van het IBT geldt dat zij na het volbrengen van de IBT-opleiding onderhoudstrainingen dienen te volgen. De onderhoudstraining is vastgesteld op zes trainingsdagen per jaar. Van deze trainingsmomenten dient er minimaal één in het kader van regionale DJI samenwerking – grootschaliger optreden – te worden uitgevoerd. De vaardigheden van de IBT-leden worden een keer per jaar getoetst.
Wat betreft de nieuwe training op het gebied van gijzelingen geldt dat alle medewerkers minimaal eenmaal per 2 jaar de instructie dienen te ontvangen. Het lokale DJI-management is verantwoordelijk voor de implementatie van de instructies en trainingen, en voor controle op het periodiek afleggen van de onderhoudstoets.
Kunt u tevens per PI aangeven uit hoeveel leden de betrokken crisisteams bestaan? Kunt u aangeven hoe dit was voor de bezuinigingen en hoe dit zal zijn na de bezuinigingen?
Een crisisteam wordt geformeerd onder verantwoordelijkheid van de directeur. Afhankelijk van de aard van het incident bestaat het crisisteam uit zes personen die al naar gelang de aard van de crisis kunnen worden aangevuld met specifieke deskundigen. Aanvullend wordt voorzien in administratieve, operationele en communicatieve ondersteuning. Op crisisteams wordt niet bezuinigd.
Kunt u per PI aangeven hoeveel zogenaamde droogdraai-oefeningen worden gehouden? Kunt u aangeven hoe dit was voor de bezuinigingen en hoe dit zal zijn na de bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien er niet bezuinigd zal worden op de betreffende trainingen, kunt u dan aangeven of er wijzigingen zijn in het betreffende trainingsbeleid, wat deze wijzigingen inhouden en waarom deze zijn getroffen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt het gevangenispersoneel nauw betrokken bij de invulling van trainingen op crisissituaties? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid om dit alsnog te bewerkstelligen?
Ja, het gevangenispersoneel wordt betrokken bij de invulling van trainingen op crisissituaties. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, 2, 3 en 7 worden de trainingen op het gebied van gijzelingen op lokaal niveau georganiseerd en gegeven door eigen instructeurs. De voorgenomen wijziging in de wijze van instructie en training op dit gebied wordt voor advies voorgelegd aan de Centrale Ondernemingsraad DJI.
De onmogelijkheid tot herinvoering van grenscontroles |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Teeven: Toestroom Eritreers geen reden voor grenscontroles»?1
Ja.
Kunt u specifiek aangeven wanneer er wel sprake is van bedreiging van de openbare orde of binnenlandse veiligheid met betrekking tot het instellen van grenscontroles?
Voor het instellen van de binnengrenscontrole moet er sprake zijn van een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid3. Er is sprake van een dergelijke situatie bij terroristische incidenten of bedreigingen, of bij bedreigingen die uitgaan van georganiseerde criminaliteit. Ook kan gedacht worden aan situaties waarin er voor een goed en veilig verloop van grote evenementen (bijvoorbeeld een WK voetbal) of bijeenkomsten op politiek niveau (bijvoorbeeld de Nuclear Security Summit) grootschalige veiligheidsmaatregelen worden getroffen.
Migratie en het overschrijden van buitengrenzen door een groot aantal onderdanen van derde landen mag in beginsel niet worden gezien als een bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen restrictief worden opgevat, en veronderstelt het begrip openbare orde dat er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. In dit kader moet worden beoordeeld in hoeverre de maatregel van de herinvoering van de binnengrenscontrole de bedreiging voor openbare orde kan verhelpen en of de maatregel proportioneel is ten opzichte van de dreiging. Zoals ik in mijn brief van 19 mei jl. reeds heb aangegeven, vormt de huidige instroom van Eritreërs, mede gelet op de reeds getroffen maatregelen en bezien in het licht van de instroom in andere lidstaten, geen ernstige bedreiging in de zin van het Europese recht.
Wat de beoordeling van de proportionaliteit betreft, is verder van belang dat toezicht aan de grens in de eerste plaats is gericht op het tegengaan van illegaal verblijf na grensoverschrijding. De huidige instroom bestaat vrijwel uitsluitend uit vreemdelingen die een asielaanvraag indienen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is een door een vreemdeling in persoon tegenover de autoriteiten kenbaar gemaakte wens om internationale bescherming een asielverzoek en heeft de betreffende vreemdeling tijdens de asielprocedure rechtmatig verblijf. Het toezicht zal er dus niet toe leiden dat vreemdelingen die de Nederlandse grens bereiken en asiel aanvragen niet meer in de asielprocedure terecht komen. Het toezicht kan wel bijdragen aan de bestrijding van mensensmokkel.
Erkent u dat de EU-richtlijnen met betrekking tot asiel en immigratie zeer nadelig uitpakken voor Nederland? Zo nee, welk voordeel ziet u dan?
Deze mening deel ik niet. De richtlijnen dragen bij aan verdere harmonisatie van het vreemdelingenrecht binnen de EU. Over de tweede fase van het Gemeenschappelijk Asielstelstel is er onlangs een akkoord bereikt. Het is van belang dat elke lidstaat dit nu goed invoert, en voldoet aan de daarbinnen gestelde eisen. Ook een verdergaande EU-samenwerking op het gebied van terugkeer is in het belang van alle lidstaten.
In hoeverre deelt u de mening dat een opt-out op dit punt meer dan wenselijk is zodat Nederland zelfstandig kan beslissen wie er binnen mogen komen en wie niet?
Voor een opt-out is een verdragswijziging nodig van het Verdrag van Lissabon. Alle 27 lidstaten en het Europees Parlement moeten hiermee instemmen. Los daarvan is een Nederlandse opt-out op asiel- en migratieterrein niet aan de orde. Mijn inzet is een snelle en zorgvuldige implementatie van de tweede fase van het Gemeenschappelijk Asielstelstel en een goed functionerend Schengen- en asielacquis door alle lidstaten. Zoals in het voorgaande antwoord toegelicht, is het van belang dat elke lidstaat dit nu goed invoert, en voldoet aan de daarbinnen gestelde eisen van het Schengen- en asielacquis.
Het bericht dat de internationale jacht op drugs gehinderd wordt door de Nederlandse bezuinigingen op de vaste liaisons in Europa |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u de radio-uitzending van Argos van 10 mei jl. beluisterd waarin de vraag werd opgeworpen of de internationale jacht op drugs gehinderd wordt door de Nederlandse inzet?1
Ja.
Deelt u de kritiek van de directeur van het Maritime Analysis and Operations Centre (MAOC) te Lissabon, de heer Frank Francis, dat door het verdwijnen van de Nederlandse politieliaison officer (hierna: officier) consensus tussen de deelnemende landen van het MAOC over de bestrijding van internationale drugshandel lastig is wanneer deze officier niet fysiek aanwezig is?
Sinds 1 september 2013 is de nationale politie in het MAOC vertegenwoordigd via een flexibel inzetbare liaison officer (FILO). Deze niet vaste liaison is in de regel tenminste één week per maand aanwezig in Lissabon. Deze liaison is full time belast met het MAOC dossier en heeft daartoe veelvuldig contact met onder andere Europol, Defensie en betrokken onderdelen van de nationale politie. Dit komt de multidisciplinaire samenwerking en inzet in het MAOC verder ten goede. Bij spoedeisende omstandigheden kan hij overigens binnen enkele uren afreizen naar Lissabon. Dat is tot op heden overigens nog niet nodig geweest.
De inzet van een flexibele liaison voor het MAOC is zonder gevolgen voor de operationele inzet en samenwerking in dit internationale verband. Er is dan ook geen sprake van dat door deze nieuwe werkwijze de uitwisseling van informatie met Nederland nadelig beïnvloed zou zijn. Dankzij het digitale tijdperk is real time contact en snelle uitwisseling van informatie tussen en met de betrokken organisaties zeer goed mogelijk. Fysieke aanwezigheid is wat dit betreft geen absolute randvoorwaarde meer om het werk goed te doen.
In de setting van de EU zijn inmiddels voldoende ruime verdragsrechtelijke mogelijkheden gecreëerd om informatie met elkaar uit te wisselen. Dit is iets van de laatste jaren. Europol fungeert mede hierdoor in toenemende mate als centrale informatie-hub en veredelaar. Dat hierdoor incidenteel ook overlap kan ontstaan met oudere vormen van samenwerking voor wat betreft de informatieuitwisseling zoals bijvoorbeeld het MAOC-N verband is enigszins onvermijdelijk. Niet onredelijk dat dan vanuit verschillende perspectieven wordt gekeken naar waar en hoe het meest effectief op kan worden ingezet als het gaat om de verschillende vormen van internationale samenwerking. Ik begrijp overigens dat vanuit het perspectief van de directeur van het MAOC-N een permanente aanwezigheid van een Nederlands aanspreekpunt praktische voordelen heeft, en dat deze nieuwe werkwijze gewenning vergt.
Ik overweeg ondertussen wel om opnieuw een vaste liaison aan te stellen in Lissabon. Mijn belangrijkste overweging hierbij is dat ik zie dat er in toenemende mate behoefte is aan structurele aandacht voor de West-Afrikaanse regio, ook de kustlanden. Deze regio wordt van steeds groter belang voor de informatiepositie van de politie van de EU-landen. Dat rechtvaardigt een strategisch geplaatste LO in de regio. Dit zou goed vanuit Lissabon kunnen geschieden. Nu er een aanvullend Nederlands belang in beeld is, zie ik ook voldoende ruimte om tegemoet te kunnen komen aan een op zich begrijpelijke wens van de directeur MAOC-N om Nederland ook qua vorm gelijk op te laten lopen met de andere landen. Dat neemt overigens niet weg dat er wel degelijk ook in dat samenwerkingsverband gekeken wordt naar nut en noodzaak van deze vorm van samenwerking op de langere termijn.
Het huidige plaatsingsplan ten aanzien van de liaisons van de nationale politie loopt af in 2015. Op dit moment wordt door mijn ministerie samen met de politie en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie gewerkt aan een nieuw plan. Definitieve besluitvorming over de vaste liaison in Lissabon zal daar onderdeel van uitmaken. In de tussentijd zal Nederland een betrokken, betrouwbare en effectieve partner van MAOC-N blijven. Iets wat overigens door zowel de directeur als de overige lidstaten ook zo wordt gezien.
Eind 2014 zal ik uw Kamer – conform toezegging – informeren over het nieuwe plaatsingsplan.
Wat is uw visie op een effectieve internationale jacht op drugstransporten, de samenwerking hierin tussen (Europese) staten en de rol van Nederland in dit geheel?
Drugshandel en -transporten vormen een internationaal probleem en vergen een internationale aanpak. Nederland speelt daarin al jaren een actieve en constructieve rol. Zowel binnen de EU, als daar buiten. In het bijzonder ook in het Caribische deel van het Koninkrijk, met name door de inzet van Koninklijke Marine, de Kustwacht voor het Caribisch deel van het Koninkrijk en het Recherchesamenwerkingsteam terwijl ook de samenwerking met de Colombiaanse opsporingsdiensten wordt geïntensiveerd.
De samenwerking in het kader van MAOC N past in dat algehele beeld. Deze verdragsorganisatie is enerzijds gericht op de vergaring, analyse en verspreiding van relevante informatie, anderzijds op de coördinatie en aansturing van de gerichte inzet van schepen van de Lidstaten gericht op de daadwerkelijke interceptie van drugs. Het werkgebied van MAOC-N bestrijkt niet alleen de Atlantische route maar in toenemende mate ook de maritieme verbinding met West-Afrika.
MAOC-N werkt met het oog op de vergaring van de noodzakelijke informatie nauw samen met Europol, Eurojust en Interpol. De werkwijze van en samenwerking binnen MAOC-N vertoont in dat opzicht gelijkenis met die van bijvoorbeeld de landendesks bij Europol t.a.v. bepaalde onderzoeken of fenomenen. De Nederlandse inbreng in MAOC-N is van meet af aan gericht geweest op de slagkracht van MAOC-N ook waar het de feitelijke operaties betreft. Zo vaart op dit moment de Koninklijke Marine met het moderne patrouilleschip Zr.Ms Groningen als stationsschip operaties uit ten behoeve van MAOC-N, ook voor de West-Afrikaanse kust. Er is geen sprake van dat Nederland onduidelijkheid laat bestaan t.a.v. ons belang bij de internationale samenwerking ter bestrijding van de drugshandel. Dat geldt ook voor MAOC-N.
Deelt u de mening dat de samenwerking binnen het MAOC om internationale drugshandel te bestrijden niet wordt bevorderd wanneer het beleid van een van de betrokken landen, in casu Nederland (nota bene een van de oprichters van het MAOC), onduidelijk is ten aanzien van de structurele inzet voor de komende jaren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Nederland momenteel een flexibel inzetbare liason (FILO) heeft bij het MAOC? Zo ja, sinds wanneer wordt deze officier ingezet en hoe wordt deze nieuwe werkvorm beoordeeld door alle betrokkenen in vergelijking met de inzet van de eerdere vaste liaisonpost?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is er vanuit uw ministerie gereageerd richting Argos voorafgaand aan de betreffende radiouitzending? Indien schriftelijk is gereageerd, kunt u het betreffende document doen toekomen aan de Kamer?
Er is vooraf gereageerd op enkele vragen die door Argos zijn gesteld. Argos heeft op correcte wijze aan deze antwoorden gerefereerd in de uitzending. Ik verwijs u tevens naar bovenstaande antwoorden hierover.
Klopt het dat vanuit uw ministerie is aangegeven richting Argos ten eerste dat de kritiek uit Lissabon bekend is, ten tweede dat op verzoek van de directeur van het MAOC de inzet van de FILO wordt heroverwogen, ten derde dat een vaste liaison wellicht opnieuw ter beschikking wordt gesteld en ten vierde dat het besluit hierover nog formeel bekrachtigd moet worden tussen de korpsleiding en u?
Zie antwoord vraag 6.
Indien uw antwoord op de vorige vraag in zijn geheel of op onderdelen ervan bevestigend is, kunt u aangeven hoe zich dit dan verhoudt met uw eerdere voornemen om de officier te Lissabon terug te halen en te vervangen door een FILO?2
Zie antwoord vraag 2.
Indien het klopt dat het besluit over de officier in Lissabon formeel nog bekrachtigd moet worden, kunt u aangeven wanneer dat gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de afbouw van de andere Nederlandse vaste liaisons in Europa, de voorgenomen inzet van FILO’s en de versterking vanuit INTERPOL?
Zoals ik u Kamer bij eerdere gelegenheid al berichtte worden er op dit moment geen vaste liaisons teruggetrokken uit Europa. De zogenaamde Dutch desk, het team van Nederlandse liaison-officers bij Europol, is inderdaad verder versterkt.
Bij brief van 9 oktober 2013 (Kamerstuk 31 015, nr.94) heb ik uw Kamer over mijn beleidskader ten aanzien van de internationale politiesamenwerking bericht. En conform mijn eerdere toezegging aan uw Kamer zal ik eind 2014 uw Kamer informeren over het nieuwe, wereldwijde plaatsingsplan voor politieliaison officers. De introductie in de mix van toepasbare instrumenten van internationele uitwisseling tussen politiediensten, van thematische, flexibele liaisons past in onze snel veranderende omgeving waarin criminaliteit ook steeds internationale georiënteerd raakt. Zo heb ik onlangs twee tijdelijke, flexibele liaisons ingezet in Manilla en Rio de Janeiro, specifiek met het oog op het groeiende fenomeen van het kindersekstoerisme.
Kunt u voor de lange termijn duidelijkheid verstrekken over de inzet van de Nederlandse politieliaison officer in Rome, gezien het feit dat diens plaatsingstermijn in 2014 afloopt maar u heeft aangegeven dat deze voorlopig in Rome blijft?3
De politieliaison officer in Rome blijft gehandhaafd tot medio 2015. In het kader van het nieuwe plaatsingsplan dat ik eind dit jaar vaststel, zal ik bepalen of en op welke wijze de vaste liaison wordt vervangen.
Heeft u behalve de commentaren vanuit Lissabon en Rome, meer kritieken uit het buitenland ontvangen ten aanzien van uw voornemen omtrent het terugtrekken van vaste liaisonposten en het inzetten van FILO’s?
Ik heb geen kritiek ontvangen van andere landen.
Het ontbreken van een spoedeisende eerste hulp in Spijkenisse n.a.v. een chloorlek in het zwembad aldaar, waardoor veel kinderen met spoed naar het ziekenhuis moesten |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Groot alarm na chloorlek»?1
Ja.
Hoeveel kinderen zijn voor behandeling naar een ziekenhuis gebracht, hoeveel ambulances en traumahelikopters zijn er ingezet en vanuit welke regio's?
Er zijn 51 personen voor behandeling naar een ziekenhuis gebracht. Er zijn in totaal 23 ambulances ingezet. Vijf ambulances vanuit Rotterdam-Rijnmond, 18 vanuit Utrecht, Haaglanden, Hollands Midden, Zuid-Holland Zuid, Zeeland en Midden- en West Brabant. De regio Rotterdam-Rijnmond heeft daarnaast nog twee Geneeskundige Combinaties ingezet. Door het Spijkenisse Medisch Centrum is een beroep gedaan op twee Mobiele Intensive Care Units ten behoeve van overplaatsing van gewonden. Er zijn twee Mobiele Medische Teams (MMT, traumahelikopter) ingezet.
Is in alle gevallen voldaan aan de maximaal toegestane aanrijdtijden? Zo nee, wat waren de aanrijdtijden per patiënt?
De Veiligheidsregio Rotterdam- Rijnmond heeft mij laten weten dat de eerste ambulance binnen de maximaal toegestane aanrijdtijd ter plaatse was.
Zijn alle slachtoffers binnen de normtijden op een Spoedeisende Hulp (SEH) aangekomen? Zo nee, wat waren de wachttijden per patiënt?
Er bestaan geen normtijden waarbinnen een patiënt op de SEH binnen gebracht zou moeten worden. De 45 minutennorm is een spreidingsnorm die bepaalt dat ambulances en ziekenhuizen zo gepositioneerd zijn dat inwoners binnen 45 minuten in een SEH kunnen zijn. Er kunnen redenen zijn om in het belang van de patiënt niet met volle snelheid naar een SEH te rijden, een patiënt langer ter plekke te behandelen en er kunnen ook redenen zijn om niet naar de dichtstbijzijnde SEH te rijden.
Wat is de reden voor de inzet van traumahelikopters? Was dit vanwege de ernst van de situatie of vanwege de capaciteit?
De alarmering van het eerste MMT (traumahelikopter) is gedaan conform de landelijke inzetcriteria. De alarmering van het tweede MMT is gedaan op verzoek van het eerste MMT in verband met het grote aantal slachtoffers. De MMT’s worden onder andere ingezet voor het beoordelen van slachtoffers (triage). Daarbij wordt bekeken welke slachtoffers vervoerd moeten worden naar ziekenhuizen.
Bent u eindelijk tot inkeer gekomen dat Spijkenisse, waar zoveel mensen wonen en werken met een grote concentratie potentieel gevaarlijke industrie, een volwaardig ziekenhuis met een SEH verdient, die 24 uur per dag en 7 dagen in de week geopend is? Zo nee, hoeveel rampen moeten er nog gebeuren voordat u wel tot inkeer komt?
Voor mij is het uitgangspunt dat de zorg in de regio verantwoord en bereikbaar is en is afgestemd op de behoeften in de regio. Dat betekent niet per definitie dat het Spijkenisse MC al deze zorg aanbiedt. De verschillende partijen pakken hier hun rol. Ik ben verantwoordelijk voor het waarborgen van de continuïteit en kwaliteit van cruciale zorg. De IGZ ziet erop toe dat de kwaliteit van zorg is gewaarborgd. De zorgverzekeraars nemen hun verantwoordelijkheid voor het invullen van hun zorgplicht, met name voor de continuïteit van cruciale zorg zoals spoedzorg, door te investeren in en onderzoek te doen naar de benodigde ambulancecapaciteit. De NZa ziet erop toe dat de verzekeraars hun zorgplicht nakomen. Het Spijkenisse Medisch Centrum, Ikazia Ziekenhuis, Maasstad Ziekenhuis en het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis zorgen samen voor de spoedzorg in de regio. Ook in het Vlietland ziekenhuis is capaciteit beschikbaar waar gebruik van wordt gemaakt. Door goede afspraken tussen huisartsen, ambulancediensten, het Spijkenisse Medisch Centrum, verzekeraars, de veiligheidsregio en de drie partnerziekenhuizen is het mogelijk om op tijd de benodigde zorg te verlenen.
Het bericht ‘Dieselbendes roven tanks leeg’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Dieselbendes roven tanks leeg»?1
Ja.
Welke informatie hebt u over het fenomeen, de ernst van de misdrijven, de aantallen diefstallen en de geleden schade bij ondernemers? Welk systeem wordt door deze bendes gebruikt om de brandstof over te pompen?
Het algemene beeld is dat (de registratie van) diefstal van brandstof toeneemt. Het gaat dan om tanken zonder te betalen en diefstal van brandstof uit tanks van voertuigen of opslagtanks. De onderstaande grafiek geeft een beeld van het aantal aangiftes van diefstal van brandstof in geheel 2013 (eerste kolom) en de eerste vier maanden van 2014 (tweede kolom). Hieruit blijkt dat tot 1 mei 2014 reeds meer diefstallen hebben plaatsgevonden dan in het gehele jaar daaraan voorafgaand.
Verder kan worden gekeken naar incidenten waarbij grotere hoeveelheden brandstof uit tanks zijn weggenomen. Deze cijfers zijn in onderstaande grafiek opgenomen.
Het betreft hier aangiftes van alle brandstof (niet alleen diesel uit tanks van vrachtwagens en opslagtanks) van meer dan 100 liter.
Voor zover bekend worden bij de diefstal van diesel gewone dieselpompen en highspeedpompen gebruikt om diesel over te pompen. In een aantal gevallen was sprake van een in of onder het voertuig verborgen pompinstallatie. De ontvreemde diesel wordt soms in IBC’s (vloeistofcontainers van 1.000 liter) gepompt en soms direct in een standaard tank.
Klopt het dat het gaat om goed georganiseerde bendes uit het voormalige Oostblok? Zo ja, welke afspraken hebt u met collega-bewindspersonen uit deze regio om de strijd tegen deze bendes aan te gaan?
De politie beschikt (nog) over te weinig informatie om gefundeerd aan te kunnen geven of het gaat om goed georganiseerde bendes uit het voormalige Oostblok. Veel daders van diefstal van diesel uit vrachtwagens zijn nog niet in beeld geweest. Diegenen die gepakt zijn voor diefstal van meer dan 100 liter diesel uit tanks, zijn verdeeld over meerdere nationaliteiten. Er zijn tot nu toe 681 aangiftes gedaan. Ik verwijs naar de eerst vermelde grafiek in mijn antwoord op vraag 2.
Klopt de informatie dat deze bendes vooral tijdens de nachtelijke uren toeslaan en daarbij gebruikmaken van bestelbusjes met tanks in de laadruimte? Zo ja, biedt dit aanknopingspunten voor geïntensiveerde verkeerscontroles van buitenlandse busjes in de nachtelijke uren?
De incidenten die bekend zijn bij de politie vonden met name plaats gedurende de nacht. Dit betrof vaak de tweede helft van de nacht.
Deze informatie is gebaseerd op het tijdstip waarop daders zijn aangehouden en het tijdstip waarop chauffeurs hebben aangegeven verdachte personen te hebben gezien. De gebruikte voertuigen zijn, voor zover bekend, zowel busjes als vrachtauto’s. Verder is bekend dat er ook gehuurde busjes worden gebruikt.
Deze informatie biedt aanknopingspunten voor controles gericht op de tijdstippen en het soort voertuigen dat gebruikt wordt voor dieseldiefstal.
Maakt u bij de strijd ook gebruik van kentekengegevens (via Automatic Number Plate Recognition (ANPR) en Amigo Boras) en videobewaking bij parkeer- en rustplaatsen? Zo ja, welke resultaten zijn met behulp van dit middel behaald en welke resultaten verwacht u met de verdere ontwikkeling van dit middel en de samenwerking met buurlanden en voormalige Oostbloklanden te behalen?
Er wordt nog geen gebruik gemaakt van kentekengegevens. Er zijn nog te weinig kentekengegevens bekend om met betrekking tot dit onderwerp ook een ANPR-bestand aan te leggen.
Op de corridor Venlo- Eindhoven- Rotterdam is een cameravolgsysteem op o.a. parkeerplaatsen voor vrachtauto’s en verzorgingsplaatsen langs snelwegen. Dit is gericht op criminaliteit op de verzorgingsplaatsen en niet specifiek ingericht op diefstal van diesel.
Heeft u voldoende (juridische) mogelijkheden en middelen ter beschikking om met succes mobiel banditisme en in het bijzonder het delict van diefstal van diesel uit vrachtwagens te bestrijden?
Tijdens het Algemeen Overleg over politieonderwerpen van 18 juni jl. heb ik het belang benadrukt van een harde aanpak van brandstofdieven. Er zijn voldoende (juridische) mogelijkheden voor de politie om met succes mobiel banditisme te bestrijden.
Onderzoek naar de regulering van cannabis |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek «Cannabis – from prohibition to regulation» van het door de Europese Commissie ge-cofinancierde European Research Project Alice Rap?1
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat er geen verband kan worden aangetoond tussen een strenge wetgeving ten aanzien van cannabis en de mate waarin in een land cannabis wordt gebruikt? Zo ja, welke conclusie trekt u daar uit? Zo nee, hoe zou u de bevindingen van dat onderzoek, bijvoorbeeld de bevindingen op pagina 6, dan duiden?
Volgens het onderzoek kan geen eenduidige relatie worden aangetoond tussen strenge wetgeving ten aanzien van cannabis en de prevalentie van het gebruik van cannabis in een land. Ik onderschrijf deze bevinding. Het Nederlandse drugsbeleid richt zich op het voorkomen en beperken van de risico’s van drugsgebruik voor de gebruiker, zijn directe omgeving en de samenleving. Hiertoe voert het kabinet een gebalanceerd beleid dat steunt op twee pijlers: bescherming van de volksgezondheid enerzijds en bestrijding van overlast en criminaliteit anderzijds.
Wat is uw mening over het conceptuele model in het onderzoek waar er vanuit wordt gegaan dat de sociale en gezondheidsschade van het gebruik van cannabis het laagst is als er sprake is van een strikte wettelijke regulering van de cannabismarkt?
Het gaat hier om een hypothetisch model, dat nog nergens ter wereld in praktijk is gebracht. Het cannabisbeleid zoals dat recent in Uruguay is vormgegeven lijkt die richting op te gaan, maar het is nog te vroeg om vast te kunnen stellen of in de praktijk daadwerkelijk sprake zal zijn van strikte, wettelijke regulering en of dit ook de volgens het model verwachte effecten heeft.
Deelt u de stelling uit het rapport: «the world is saddled with drugs treaties which are not fit for the purpose»? Zo ja, wat gaat u dan doen om de internationale verdragen wel in lijn te brengen met het doel om de nadelige effecten, waaronder gezondheidseffecten, van cannabis te kunnen aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Onder de huidige verdragen is Nederland in staat gebleken de nadelige gezondheidseffecten van drugs in het algemeen, en cannabis in het bijzonder, aan te pakken. Het kabinet is dan ook van mening dat het aanpassen van de internationale drugsverdragen op dit moment niet nodig en niet wenselijk is.
Op grond van welke voorbehouden bij welke internationale verdragen is het huidige Nederlandse gedoogbeleid ten aanzien van de verkoop en gebruik van cannabis gebaseerd? Is het bestaande gedoogbeleid in strijd met enig internationaal verdrag waarbij Nederland geen voorbehoud heeft gemaakt? Zo ja, welke verdragen zijn dat?
Het Nederlandse gedoogbeleid ten aanzien van de verkoop en het aanwezig hebben van cannabis is gebaseerd op het voorbehoud dat Nederland heeft gemaakt bij het VN Sluikhandel Verdrag. In de memorie van antwoord stelt de regering dat door het voorgestelde voorbehoud zeker wordt gesteld dat het bestaande Nederlandse vervolgingsbeleid als gevolg van dit verdrag geen wijziging behoeft te ondergaan. Hiermee werd impliciet gedoeld op coffeeshops, die ook in die tijd al in Nederland bestonden en werden gedoogd. Vanwege dit voorbehoud is het Nederlandse beleid niet in strijd met enig internationaal verdrag.
Deelt u de mening van sommige wetenschappers dat het bestaande Nederlandse gedoogbeleid als het niet te goeder trouw uitvoeren van de verdragen kan worden aangemerkt?2 Zo ja, waarom deelt u die mening? Als Nederland nu al niet te goeder trouw internationale verdragen uitvoert, waarom zouden we de ruimte die wij blijkbaar benutten niet verruimen naar (delen van) de achterdeur? Zo nee, waarom deelt u de mening niet?
Nee. Met het voorbehoud dat Nederland gemaakt heeft bij het VN Sluikhandel Verdrag is de benodigde ruimte geschapen voor het toentertijd reeds bestaande gedoogbeleid.
Het binnenvallen van drugspanden door de politie op basis van onvoldoende (geverifieerde) anonieme informatie |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Arnhem inzake de doorzoeking van bedrijfspand waarin een hennepkwekerij gevestigd was?1
Ja.
Deelt u de mening dat het, gelet op het belang drugsgerelateerde criminaliteit effectief te bestrijden, jammerlijk is als er inderdaad sprake is van een hennepkwekerij maar dat criminelen hun straf ontlopen of in casu het houden van een hennepkwekerij strafrechtelijk volledig zonder gevolgen blijft doordat opsporingsambtenaren de betreffende informatie onvoldoende hebben geverifieerd?
De politie heeft mij meegedeeld dat in de onderhavige zaak een anonieme tip is ontvangen. Deze tip behelsde specifieke informatie over een specifiek adres gecombineerd met enige andere gedetailleerde informatie: het bedrijf waarom het ging en het verwachte tijdstip van het oogsten van cannabis. In beginsel worden dergelijke anonieme meldingen door de politie nader onderzocht voor zover dat mogelijk is. In deze zaak is door de politie het energieverbruik onderzocht en of het in de tip genoemde bedrijf inderdaad op het adres was gevestigd. Op basis hiervan heeft de politie zich naar het desbetreffende adres begeven en is volgens de politie toestemming van de eigenaar verkregen om het pand te betreden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat uit het dossier niet voldoende blijkt dat de verdachte aan de politie ondubbelzinnig en uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om het pand te betreden. Uitgaande van het ontbreken van de toestemming heeft de rechtbank geoordeeld dat de bovenvermelde informatie onvoldoende was voor binnentreden op grond van artikel 9 Opiumwet en dat de door het binnentreden verkregen informatie moet worden uitgesloten voor het bewijs. De rechtbank heeft de verdachte vervolgens vrijgesproken.
Vanwege de ouderdom van de zaak (januari 2011) en de beperkte onderzoeksmogelijkheden die resteren op het punt van de start van het onderzoek, is door het openbaar Ministerie besloten in deze zaak geen hoger beroep in te stellen. Daardoor staat de uitkomst van deze zaak vast. Ik betreur het als eventuele strafbare feiten onbestraft zijn gebleven.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat dit soort waardevolle tips en informatie klaarblijkelijk niet standaard geverifieerd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat zelfs in het geval dat opsporingsambtenaren onvoldoende rekening hebben gehouden met de waardering van de bewijsmiddelen, het de taak van een officier van justitie is om te toetsen of de ingezette bevoegdheid wel rechtmatig kan worden ingezet?
De politie heeft op grond van artikel 9 Opiumwet, na het verkrijgen van een machtiging daartoe van een hulpofficier van justitie, een zelfstandige bevoegdheid tot het binnentreden van bijvoorbeeld een woning.
Kunt u aangeven in hoeveel (straf)rechtszaken in 2012 en 2013 door onherstelbaar vormverzuim strafvermindering of vrijspraak volgde, terwijl uit de bewijsmiddelen onomstotelijk is vast komen te staan dat er sprake was van een hennepkwekerij?
Over deze aspecten zijn uit de registratiesystemen van het OM en de Raad voor de Rechtspraak geen gegevens te destilleren.
Heeft u indicaties dat binnen de rechtspraak de opinie heerst dat wettelijk genormeerde bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering te ver worden opgerekt?
De passage uit de in vraag 1 aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Gelderland over het onaanvaardbaar oprekken van wettelijk genormeerde bevoegdheden ziet kennelijk op de opmerking van de rechtbank in dezelfde uitspraak over het door de politie binnentreden van een pand waar een hennepkwekerij wordt vermoed op basis van één, soms anonieme, informatiebron die niet (serieus) door de politie is gecontroleerd en geverifieerd. De Raad voor de Rechtspraak heeft mij meegedeeld niet in zijn algemeenheid te kunnen zeggen dat binnen de rechtspraak de opinie heerst dat de wettelijke bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering (te) ver worden opgerekt.