De zorg aan mensen met oorsuizen |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de zorg (diagnostiek en behandeling) voor mensen met auditieve problemen en taalproblemen bij Adelante?1
Ja.
Bent u er tevens van op de hoogte dat er in opdracht van ZonMw multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan om de zorg voor mensen met Tinnitus/Hyperacusis/Menièrete (oorsuizen) te evalueren, en dat een onderdeel de kosteneffectiviteit en de uitkomsten van behandeling is (rapport verwacht voorjaar 2011)?
Ik ben op de hoogte van een onderzoekstraject van Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht die onderzoek uitvoeren naar nieuwe interventies voor tinnitus. Het onderzoekstraject vindt niet plaats in opdracht van ZonMw, maar op eigen initiatief van bovengenoemde partijen. ZonMw levert een financiële bijdrage aan het onderzoekstraject.
Bent u er ook van op de hoogte dat het Centrum Indicatiestelling Zorgsector (CIZ) sinds januari 2009 oordeelt dat Tinnitus geen grondslag is voor AWBZ en dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) geen grond ziet voor financiering, zolang er geen resultaten zijn van het onderzoek?
De zorg aan verzekerden met tinnitus is niet gericht op een AWBZ-grondslag. Het bieden van reguliere zorg aan mensen met tinnitus valt onder de zorg die door audiologische centra van oudsher wordt geboden op grond van de Zorgverzekeringswet (en voorheen de Ziekenfondswet). Het CVZ heeft niet kunnen vaststellen de behandelvormen, waar Adelante onderzoek naar doet voldoende effectief zijn. De nieuwe interventies zijn geen te verzekerde prestaties in het kader van de Zvw of AWBZ.
Hoe oordeelt u over het feit dat er onderzoek wordt gedaan naar de (kosten)effectiviteit van een multidicsiplinaire behandeling, maar dat die behandeling niet vergoed wordt, noch via de AWBZ, noch via de zorgverzekeraars?
Voor het initiëren van het onderzoek zijn Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht verantwoordelijk. Ook het eventueel beëindigen van het onderzoekstraject is een besluit die de initiatiefnemers samen nemen. Het is niet mijn verantwoordelijkheid om over deze besluitvorming te oordelen of mij daarin te mengen.
Bent u ervan op de hoogte dat, wanneer de behandeling niet gefinancierd wordt, deze dan zal moeten worden gestaakt en dat het onderzoek niet kan worden afgemaakt? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat hier sprake is van een ernstige situatie, omdat mensen hun (lopende) behandeling dreigen te verliezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Er is geen sprake van een ernstige situatie omdat het niet gaat om een situatie waarin verzekerden verstoken blijven van noodzakelijke zorg. Voor reguliere tinnituszorg binnen audiologische centra is er een bekostigingstitel binnen de Zorgverzekeringswet.
Erkent u tevens dat met overheveling van AWBZ-grondslagen naar de zorgverzekeringswet is gesteld dat niemand buiten de boot diende te vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het onderzoektraject heeft betrekking op nieuwe behandelvormen van tinnitus. De zorg aan verzekerden met tinnitus is niet gericht op een AWBZ-grondslag. Er is hier dan ook geen sprake van een overheveling van AWBZ-grondslagen. Voor reguliere tinnituszorg is een bekostigingstitel binnen de Zvw.
Bent u bereid een uitweg uit de impasse te zoeken, desnoods door tijdelijke projectsubsidie, tot de tijd dat het onderzoek is afgerond en er meer duidelijkheid is over (de bekostiging van) Tinnitus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Nee. Op 20 april 2010 heeft al een overleg plaatsgevonden met Adelante, ZonMw, NZa, CVZ en VWS over het bekostigingsprobleem die Adelante heeft om het onderzoekstraject af te ronden. In dat overleg werd duidelijk dat de bekostiging ten laste van de NZa-beleidsregel innovatie niet mogelijk is. ZonMw heeft naar aanleiding van het overleg bovenop de al eerder toegezegde middelen aanvullend subsidie toegezegd. Het financiële vraagstuk waarvoor Adelante zich gesteld ziet, hangt samen door Adelante eerder gemaakte keuzes. De verantwoordelijkheid voor deze keuzes ligt bij Adelante.
Wat kost het onderzoek van ZonMw?
Het betreft geen onderzoek van ZonMw, maar een onderzoek van Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht waarvoor ZonMw een bijdrage heeft geleverd aan de financiering. De financiële bijdrage van ZonMw voor het onderzoeksproject bedraagt, inclusief de recente aanvullende bijdrage, maximaal € 527.423,56.
De vergunningplicht voor zonnecollectoren en zonnepanelen |
|
Paulus Jansen |
|
Moeten gemeenten -net als voor alle andere welstandseisen- uitgangspunten voor de beoordeling van aanvragen voor de plaatsing van zonnepanelen op of in een gevel formuleren in een (aanhangsel van de) Welstandsnota?1
Nee, dat is niet het geval. Alleen indien een gemeenteraad redelijke eisen van welstand wil laten gelden, dienen voor de beoordeling of bouwwerken aan deze eisen voldoende criteria te zijn opgenomen in een welstandsnota. Deze criteria moeten ingevolge het derde lid van artikel 12a van de Woningwet zoveel mogelijk zijn toegesneden op de onderscheidene categorieën bouwwerken en standplaatsen. De bedoeling daarvan is dat de criteria zoveel mogelijk per type bouwwerk concreet aangeven wanneer aan redelijke eisen van welstand wordt voldaan. Er bestaat evenwel geen expliciete eis tot het opnemen van specifieke op zonnepanelen of -collectoren toegesneden welstandscriteria.
Zo ja, Op welke termijn gaat u het Besluit omgevingsrecht en eventuele andere relevante regelgeving in bovenbedoelde zin aanpassen?
Welstandsbeleid is bij uitstek gemeentelijk beleid. Bij de introductie van de welstandsnota als instrument om het welstandstoezicht meer voorspelbaar te maken en te democratiseren en objectiveren, is van de zijde van het ministerie van VROM samen met de VNG voorzien in een handreiking voor het opstellen van welstandsnota’s. Ik ben van mening dat een specifieke handreiking voor het stellen van welstandscriteria voor zonnepanelen hierbij geen meerwaarde heeft. De vraag of en zo ja welke redelijke eisen van welstand aan het uiterlijk van bouwwerken worden gesteld, is een zaak voor de gemeenteraad en moet dat ook blijven.
Zonnepanelen en -collectoren op daken van gebouwen zouden naar mijn mening zoveel mogelijk zonder vergunning geplaatst moeten kunnen worden. Panelen en collectoren die niet op een dak maar meer in het zicht (aan een gevel) worden geplaatst hebben echter een grotere impact op de ruimtelijke kwaliteit. Daarom worden deze bouwwerken aan een preventieve toetsing onderworpen: de vergunning. Binnen het systeem van een meldingplicht is preventieve toetsing niet mogelijk.
Voor een vergunning van rechtswege die zou moeten ontstaan direct na het moment van indiening van een aanvraag zie ik geen mogelijkheid. Bij een aanvraag om vergunning voor een bouwwerk wordt niet alleen getoetst aan de welstandsnota, maar ook aan de ruimtelijke eisen en de eisen uit het Bouwbesluit 2003. Alleen als de wettelijke beslistermijn is overschreden zal onder de Woningwet en straks ook onder de Wabo een vergunning van rechtswege kunnen ontstaan.
Gezien het bovenstaande zie ik geen aanleiding tot wijziging van de betrokken wetgeving.
Zo nee, kunt u motiveren waarom gemeenten initiatieven mogen frustreren die een bijdrage leveren aan de realisatie van de kabinetsdoelstellingen in het kader van Schoon en Zuinig?
Er is hier naar mijn mening geen sprake van het frustreren van initiatieven maar van het reguleren van de bouwplannen op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota, het bestemmingsplan en de landelijke bouwregelgeving.
Deze regulering vloeit thans voort uit de Woningwet en per 1 oktober uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bij ingediende aanvragen om vergunning voor een bouwwerk moet door gemeenten beoordeeld worden of het bouwwerk onder meer voldoet aan het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Daar kunnen ook beperkingen uit voortvloeien voor de plaatsing van zonnepanelen en -collectoren.
Hoe verhoudt het voorschrift dat de plaatsing van zonnepanelen of zonnecollectoren bouwvergunningplichtig is, indien er door de installatie (ook) energie aan derden wordt geleverd, zich tot de reikwijdte van het Bouwbesluit (in casu het stellen van eisen op het gebied van gezondheid, veiligheid en duurzaamheid)? Waarom is er niet gekozen voor een plafond dat beter aansluit bij de aard van het Bouwbesluit, zoals een maximale oppervlakte in m2, gerelateerd aan de omvang van het gebouw dan wel de oppervlakte van het perceel?
De voorschriften voor het zonder omgevingsvergunning kunnen plaatsen worden met de inwerkingtreding van de Wabo en het Besluit omgevingsrecht zodanig aangepast dat er geen afhankelijkheid meer bestaat tussen levering van energie aan derden en de vergunningplicht. De oppervlakte van zonder vergunning te plaatsen zonnepanelen of -collectoren wordt in de nieuwe regeling in Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht alleen nog beperkt door de afmetingen van het dak waarop deze worden geplaatst.
Waarom is voor zonnepanelen of zonnecollectoren die niet op of aan een bouwwerk geplaatst zijn te allen tijde een reguliere (=dure, tijdrovende) bouwvergunning nodig? Deelt u de mening dat het niet erg logisch is als je voor tien zonnepanelen achter in de tuin, die 60 centimeter boven het maaiveld uitsteken een volledige bouwvergunning nodig hebt, terwijl bijvoorbeeld een aanbouw met een diepte van 2,5 meter en een hoogte van 4 meter over de volle breedte van de woning aan de achterzijde vergunningvrij is en voor een aanbouw met een diepte van hoogstens 5 meter volstaan kan worden met een lichte bouwvergunning? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Nee, die mening deel ik niet. Bij het opstellen van de voorschriften voor vergunningsvrij bouwen in 2002 is er voor gekozen om zonnepanelen en -collectoren alleen zonder bouwvergunning toe te staan indien deze op een gebouw geplaatst worden. Dit met het oog op het kunnen beschermen van ruimtelijke kwaliteit en verrommeling te kunnen tegengaan. Bij het herzien van de voorschriften in het kader van het Besluit omgevingsrecht heb ik geen aanleiding gezien om dit uitgangspunt te herzien. Het stellen van generieke randvoorwaarden voor een aanvaardbare architectonische en ruimtelijke inpassing van plaatsing van zonnepanelen op open terreinen is naar mijn mening niet goed mogelijk. Derhalve blijft de vergunningvrije plaatsing van zonnepanelen gekoppeld aan plaatsing op het dak van een gebouw. Dit mag echter ook een bijgebouw zijn. Plaatsing van panelen op andere plaatsen is zeer wel denkbaar, maar wordt in het kader van de omgevingsvergunning aan de lokale planologische- en welstandseisen getoetst.
In de Wabo, waar de regeling vergunningvrij bouwen deel van uitmaakt, is na 5 jaar een evaluatie voorzien. Eventuele problemen op dit punt zullen bij die evaluatie naar voren komen.
Waarom mogen niet-vergunningplichtige zonnecollectoren op een plat dak een hellingshoek van ten hoogste 35 graden hebben, als dezelfde collectoren, geplaatst in een hellend dak, alle hellingshoeken mogen hebben (ze moeten immers in het dakvlak liggen en daaraan worden geen eisen gesteld)? Als de ratio ontbreekt, wat gaat u daaraan doen?
Artikel 2, onderdeel 6, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bevat de voorschriften voor het zonder omgevingsvergunning mogen plaatsen van een zonnepaneel of -collector. Bij plaatsing op een plat dak is de enige beperking dat de afstand tot de zijkanten van het dak minstens gelijk is aan de hoogte van de collector of het paneel. Er is hierbij geen beperking als het gaat om de hellingshoek, deze wordt met de inwerkingtreding van het Besluit omgevingsrecht geschrapt als voorwaarde.
Wanneer verschijnt de herziene versie van het bouwinformatieblad «Zonnecollectoren en Zonnepanelen; wanneer bouwvergunningsvrij, wanneer een bouwvergunning nodig?»2
Bij de introductie van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichte bouwwerken in 2003 is voor een aantal veelvoorkomende bouwwerken een brochure opgesteld met een toelichting op de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen en de procedure indien wel een vergunning nodig is. Deze brochures zijn geactualiseerd aan de wetgeving zoals die geldt per 1 oktober 2010 en sinds juli 2010 beschikbaar op de website van het ministerie van VROM.
Is het waar dat voor het plaatsen van zonnepanelen of zonnecollectoren, indien deze niet alleen/onder alle omstandigheden energie voor eigen gebruik opwekken, in de meeste gevallen een bestemmingswijziging nodig is, omdat dit voor bestemmingen als woningbouw, of agrarische bestemming meestal strijdig is met de bestemmingsplanvoorschriften? Zo ja, ziet u mogelijkheden om een generieke vrijstelling van bestemmingswijziging te geven voor installaties die weliswaar energie aan het net leveren maar overigens voldoen aan door u te stellen randvoorwaarden (bijvoorbeeld maximale omvang, zie vraag 4) Zo nee, kunt u uiteenzetten voor welke situaties een bestemmingswijziging noodzakelijk is?
Nee, dit is naar mijn mening niet juist. Zoals in het antwoord op vraag 4 al is aangegeven zal met de regeling voor vergunningsvrij bouwen onder de Wabo de vereiste vervallen dat een zonnepaneel slechts zonder vergunning geplaatst kan worden indien deze tot doel heeft om een bouwwerk op het zelfde perceel van stroom of warmte te voorzien. Het terugleveren van stroom aan het net is dus geen beperking meer om zonder omgevingvergunning zonnepanelen- en collectoren te kunnen plaatsen. In dergelijke gevallen is een vrijstelling van het bestemmingsplan dus niet aan de orde.
Mocht er voor zonnepanelen en -collectoren wel een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig zijn, dan zal er onder meer getoetst worden aan het bestemmingsplan. Zolang de oppervlakte aan zonnepanelen of -collectoren binnen proporties en primair voor eigen gebruik blijft, lijkt mij dat er vanuit het oogmerk van de planologische gebruiksregeling geen belemmeringen zullen ontstaan. Concreet bedoel ik daarmee dat in de situatie dat zonnepanelen en -collectoren die zijn geplaatst op of bij een woning zullen passen binnen een bestemming woondoeleinden, ook in het geval er incidentele energielevering aan het net plaatsvindt.
Dit zal anders zijn indien de oppervlakte aan zonnepanelen of -collectoren een zodanige omvang neemt dat er sprake is van bedrijfsmatig karakter met als primaire doel van energielevering aan het net. In die gevallen zouden dergelijke panelen of -collectoren in strijd geacht kunnen worden met een gebruikelijke bestemming woondoeleinden. Met een omgevingsvergunning zou in die gevallen overigens wel een afwijking van het bestemmingsplan toegestaan kunnen worden.
Zorgverzekeraars die hun zorgplicht niet nakomen |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Apothekers woedend over fraudeklacht»?1
Ja.
Wat vindt u van de beschuldiging van fraude van zorgverzekeraar UVIT aan het adres van de apothekers?
Over het algemeen vind ik het niet verstandig dat betrokkenen via de publiciteit met elkaar communiceren over dergelijke aangelegenheden. Zeker niet nu ook de omstandigheden en de feiten nog niet duidelijk zijn en zorgverzekeraar UVIT zijn onderzoek ter zake nog niet heeft afgerond.
UVIT onderzoekt op dit moment in hoeverre apothekers bij UVIT declaraties hebben ingediend waarop geneesmiddelen staan vermeld die op dat tijdstip niet in Nederland verkrijgbaar waren en welke geneesmiddelen dat betreft. Ook gaat UVIT na of en zo ja, in welke mate, apotheekhoudenden financieel voordeel hebben gehad door deze handelwijze. Ik ben van mening dat zorgverzekeraars en apothekers er van uit moeten kunnen gaan dat de declaraties juist zijn. Als uit het onderzoek mocht blijken dat apothekers onjuist hebben gedeclareerd bij zorgverzekeraars vind ik dat niet correct. Dat is overigens ook de mening van de KNMP en UVIT. In de afspraken tussen zorgverzekeraars en apothekers zijn bepalingen opgenomen over controle van declaraties door de zorgverzekeraar zodat hier in eerste instantie sprake is van een civielrechtelijke aangelegenheid.
Wat vindt u van de reactie van apothekerskoepel Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat niet de apothekers, maar UVIT zijn zorgplicht verzaakt?
Net zoals ik het niet verstandig vind dat betrokken via de publiciteit met elkaar communiceren, vind ik het niet verstandig om hier uitspraken over te doen.
Volledigheidshalve merk ik op dat het feitencomplex niet vaststaat en nog voorwerp van onderzoek is. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u een reactie geven op de stelling van KNMP dat de fraude niets anders inhoudt dan het leveren van andere dan het preferente medicijn, omdat de preferente medicijnen Claritromycine, Perindopril en Venlafaxine gedurende drie maanden niet leverbaar waren?
Ik kan en wil geen reactie geven nu het feitencomplex niet vaststaat en het primair een aangelegenheid betreft tussen zorgverzekeraar UVIT en de desbetreffende apothekers die declareren bij UVIT. Zie verder mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u een reactie geven op de stelling van KNMP dat het preferentiebeleid heeft geleid tot ernstige leveringsproblemen en dat deze leveringsproblemen één van de negatieve effecten van dit prijsbeleid zijn?
Deze aangelegenheid heeft inderdaad betrekking op het preferentiebeleid. Voor zover ik het op dit moment kan overzien kunnen hieraan echter geen algemene conclusies worden verbonden ten aanzien van het volledige preferentiebeleid. UVIT onderzoekt immers op dit moment de omvang en reikwijdte van de voorliggende geval. Wel wil ik er op wijzen dat overleg plaatsvindt over hoe het preferentiebeleid in de praktijk uitwerkt. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat de beschuldiging van UVIT het imago van de apothekers onterecht verder beschadigt?
Ik kan en wil hier geen uitlatingen over doen. In de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 treft u mijn argumentatie daarvoor aan.
Bent u van mening dat dit conflict wordt veroorzaakt door het preferentiebeleid, waardoor de zorgverzekeraar een financieel belang heeft bij het voorschrijfgedrag van de apotheker?
Het preferentiebeleid speelt inderdaad een rol bij deze aangelegenheid. Het heeft echter geen invloed op het voorschrijfgedrag van de arts. De voorschrijvende arts heeft volledige keuzevrijheid bij het voorschrijven. Als een arts behandeling met een als preferent aangewezen geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord acht, dan schrijft hij een ander (niet-preferent) geneesmiddel voor dat dan vergoed wordt overeenkomstig de bepalingen van het Geneesmiddelen-vergoedingssysteem (GVS). Daarvoor hoeft de arts alleen maar de letters MN (van medische noodzaak) op het recept te vermelden. Zie verder mijn antwoord op vragen 5 en 9.
Bent u van mening dat het preferentiebeleid ertoe leidt dat zorgverzekeraars hun zorgplicht niet nakomen, aangezien preferente medicijnen vaker niet verkrijgbaar zijn dan niet-preferente medicijnen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al heb aangegeven kunnen naar mijn mening geen algemene conclusies worden getrokken uit het voorliggende geval. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de unaniem aangenomen motie van de leden Schermers en Van der Veen2, waarin u wordt verzocht helderheid te verschaffen over de verantwoordelijkheidsverdeling in de situatie dat preferente middelen niet leverbaar zijn en er aldus zorg voor te dragen dat de administratieve lasten van de apotheker niet verder zullen oplopen en de patiënt er niet de dupe van wordt? Waarom heeft u niet voor 1 december 2009 de Kamer geïnformeerd hoe u dit ging uitvoeren, zoals gevraagd in de motie?
Naar aanleiding van de desbetreffende motie van de leden van de Tweede Kamer Schermers en Van der Veen heb ik u bij brief van 9 november 2009 aangegeven dat ik in overleg ben met betrokkenen over de administratieve effecten en gevolgen van het preferentiebeleid van zorgverzekeraars, inclusief het couvert-systeem (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 29 477, nr. 123). Dat overleg dat in het verband van de Commissie Alders plaatsvindt is nog niet afgerond.
Antwoord vragen Van Gerven over de rol van Menzis bij het ontmantelen van ziekenhuisvoorzieningen in Oost-Groningen |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Menzis legt Refaja wil op» en «Refaja in oosten dupe van krimp in noorden»?1
Vindt u het wenselijk dat een zorgverzekeraar zich op deze wijze mengt in de spreiding van het zorgaanbod? Hoort het bij de taken van een zorgverzekeraar om aan te sturen op schaalvergroting en concentratie van voorzieningen waardoor de zorg voor de bevolking minder goed bereikbaar wordt? Zo ja, waarom?
Bent u van mening dat Menzis misbruik maakt van zijn positie door concentratie te eisen? Is dit de manier waarop marktmacht in uw visie de zorg moet gaan reguleren? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat er geen sprake meer is van een volwaardig ziekenhuis als het Refaja-ziekenhuis geen operatiekamers meer zou hebben? Bent u van mening dat dit een ongewenste situatie zou zijn?
In hoeverre zijn de plannen voor een operatiecomplex langs de A7 al compleet? Is dit een door de samenleving gewenste en gedragen oplossing?
Wat betekent dit voor de bereikbaarheid van ziekenhuisvoorzieningen in Oost-Groningen voor de 45-minutennorm in het kader van de bereikbaarheid bij spoed? Is de bereikbaarheid niet wezenlijk in het geding gezien het onderzoek van juli 2009 van Linschoten c.s.?2 Zo nee, waarom niet?
Vindt u niet dat verzekeraars in samenspraak met de samenleving en gedragen door de samenleving tot volwaardige ziekenhuiszorg voor Oost-Groningen moeten komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan dit dan gestalte krijgen?
Koopsubsidie |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woede over koopsubsidie»?1
Ja.
Is het waar dat circa 1000 tot 1500 starters in de periode tussen 29 maart en 13 april koopsubsidie hebben aangevraagd?
Van 30 maart 2010 tot en met 13 april zijn er 1353 aanvragen ingediend. De aanvragen van 29 maart zijn in behandeling genomen en beoordeeld.
Herinnert u zich uw uitspraak in uw brief van 22 maart 2010 dat volgens de prognoses van dat moment medio april 2010 het budget voor de regeling Wet Bevordering Eigen Woningbezit (BEW) op zou zijn?
De uitspraak in mijn brief van 22 maart 2010 betrof een prognose op basis van het tot dat moment wekelijks binnenkomende aantal aanvragen. Daarna liep het aantal aanvragen per dag echter fors op, waardoor de uitputting van het budget sneller verliep dan op 22 maart nog werd gedacht.
Waarom is het stoppen van de koopsubsidieregeling pas op 13 april 2010 bekend gemaakt terwijl de subsidiepot al op 29 maart leeg was?
De aanvragen voor koopsubsidie worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld. De doorlooptijd bedraagt twee weken. Bij ontvangst van de aanvraag kan nog geen definitief deel van het budget aan de aanvraag gekoppeld worden. Pas op 13 april was duidelijk dat met de aanvragen tot en met 29 maart het beschikbare budget zou zijn uitgeput.
Kunt u uiteenzetten welke informatie op welke datum door Agentschap NL op de website is geplaatst over het aflopen van de subsidieregeling? Welke informatie zoals genoemd in uw brief van 9 april 2010 was voor 13 april al beschikbaar op deze site?
Al vanaf 19 maart 2010 heeft Agentschap NL een waarschuwing en schatting met betrekking tot het aantal nog toe te kennen aanvragen gepubliceerd op de website. Om de aanvragers te beschermen tegen financiële consequenties van het opraken van het budget adviseerde Agentschap NL een ontbindende clausule op te nemen in de koopovereenkomst.
Op 19 maart 2010 werd het volgende op de website gepubliceerd:
«Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1750 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 120 aanvragen per dag ingediend.»
Vervolgens op 23 maart 2010:
«Budget Koopsubsidie nog voor 1630 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1630 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 120 aanvragen per dag ingediend.»
Op 24 maart 2010:
«Budget Koopsubsidie nog voor 1510 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1510 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 120 aanvragen per dag ingediend.»
Na de publicatie van het bericht van 19 maart 2010 steeg het aantal aanvragen. Zie hierbij ook de brief van de minister aan de Tweede Kamer d.d. 20 april 2010.
Om dit te compenseren heeft Agentschap NL het gemiddelde aantal aanvragen dat is vermeld op de website, aangepast naar 170 per dag.
Op 26 maart 2010 werd het volgende op de website gepubliceerd:
«Budget Koopsubsidie nog voor 1290 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1290 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 170 aanvragen per dag ingediend.»
Op 30 maart 2010:
«Budget Koopsubsidie nog voor 1120 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1120 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 170 aanvragen per dag ingediend.»
Op 31 maart 2010:
«Budget Koopsubsidie nog voor 950 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 950 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 170 aanvragen per dag ingediend.»
Na deze drie publicaties bleek dat het aantal aanvragen nog steeds toenam tot boven de 200 aanvragen per dag. Het risico dat de voorraad het beschikbare budget zou overschrijden werd te groot waardoor op 1 april de volgende tekst op de website is gepubliceerd:
«Op dit moment zijn er bij Agentschap NL meer aanvragen ontvangen dan er naar verwachting met het nu beschikbare budget toegekend kunnen worden. Als u nu een aanvraag indient, bestaat de kans dat u een afwijzing ontvangt wegens overschrijding van het budget. Omdat wij een werkvoorraad hebben kunnen wij op dit moment niet zeggen op welk moment het budget is overschreden. De reeds ontvangen aanvragen worden in de komende weken op volgorde van ontvangst behandeld. Zolang het budget nog niet is uitgeput, wordt op elke aanvraag, indien aan de voorwaarden van de Wet bevordering eigenwoningbezit is voldaan, positief beschikt. Als bekend is wanneer het budget is overschreden wordt dit op deze website vermeld. Het opraken van het budget heeft geen gevolgen voor reeds toegekende aanvragen.»
In deze tekst van 1 april 2010 ontbrak het advies van Agentschap NL om een ontbindende clausule op te nemen waardoor op 2 april de tekst is aangepast naar:
«Op dit moment zijn er bij Agentschap NL meer aanvragen ontvangen dan er naar verwachting met het nu beschikbare budget toegekend kunnen worden. Als u nu een aanvraag indient, bestaat de kans dat u een afwijzing ontvangt wegens overschrijding van het budget. Omdat wij een werkvoorraad hebben kunnen wij op dit moment niet zeggen op welk moment het budget is overschreden. De reeds ontvangen aanvragen worden in de komende weken op volgorde van ontvangst behandeld. Zolang het budget nog niet is uitgeput, wordt op elke aanvraag, indien aan de voorwaarden van de Wet bevordering eigenwoningbezit is voldaan, positief beschikt. Als bekend is wanneer het budget is overschreden wordt dit op deze website vermeld. Het opraken van het budget heeft geen gevolgen voor reeds toegekende aanvragen. Agentschap NL adviseert u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt.»
Hoewel deze tekst stond gepubliceerd op de website vanwaar de aanvragers het aanvraagformulier moeten downloaden en de digitale aanvraag kunnen indienen, zijn er in de periode van 2 april tot en met 13 april 2010 643 aanvragen ontvangen.
Op 13 april is daarom de volgende tekst op de website geplaatst:
«Er zijn meer aanvragen ontvangen dan met het beschikbare budget kan worden toegekend. Als u nu nog een aanvraag indient, wordt deze in beginsel afgewezen wegens overschrijding van het beschikbare budget.»
Hoe is het mogelijk dat na 29 maart 2010 nog aanvragen voor subsidie in behandeling zijn genomen?
Aanvragen die zijn binnengekomen na 29 maart 2010 zijn door Agentschap NL ontvangen maar niet in behandeling genomen. Na het uitputten van het budget ontvangen deze aanvragers een afwijzing. Agentschap NL kon op 29 maart 2010 niet voorspellen of deze aanvragen nog toegekend zouden worden.
Hoeveel geld is nodig om alle tot 13 april 2010 binnengekomen subsidieaanvragen die voldoen aan de voorwaarden, te honoreren?
De gemiddelde toegekende maandelijkse bijdrage over 2010 is € 82,92. Om 1353 dossiers toe te kennen is een meerjarig budget nodig van ongeveer €10 mln.
Het bericht dat Nederland voor het Europese Hof wordt gedaagd omdat de provincie Noord-Holland bij de aanbesteding van koffieautomaten biologische koffie of fairtrade-koffie eist |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland voor Europees Hof gedaagd om koffieautomaat»?1
Ja.
Hoe beziet u deze actie van de Europese Commissie in het licht van de recente uitspraak van de voorzieningenrechter over de gemeenten Alkmaar en Den Helder, die juist criteria voor eerlijke handel hebben opgenomen en in het gelijk zijn gesteld?
Zie antwoord op vraag 3.
Is voor (decentrale) overheden voldoende duidelijk welke fairtrade- en duurzaamheidseisen mogen worden gesteld?
Er is duidelijkheid over wat er is toegestaan binnen de Europese Aanbestedingsregels. De criteria moeten voldoen aan de beginselen van transparantie, non-discriminatie en proportionaliteit. Ook moeten de criteria verifieerbaar zijn. Het beleid van de gezamenlijke overheden inzake Duurzaam Inkopen faciliteert de overheden met criteria die aan deze beginselen zijn getoetst.
De uitspraak van de voorzieningenrechter in het geval van de gemeenten Alkmaar en Den Helder is een kortgedinguitspraak, welke zich niet leent voor een diepgaande analyse. Het ging in die zaak om de eis dat de inschrijver voldoet aan criteria die in deze vorm voor zover bekend alleen worden nageleefd door bedrijven die een fairtrade-keurmerk voeren. Het is duidelijk dat men niet direct naar een keurmerk mag vragen. Men mag wel criteria uit een keurmerk hanteren, mits deze voldoen aan de genoemde beginselen. In specifieke gevallen kan het moeilijk zijn dit te beoordelen. Een van de vragen die de Europese Commissie aan de orde stelt is of de fairtrade-criteria aan de genoemde beginselen voldoen, meer in het bijzonder of de gestelde fairtrade-critera voldoende verband houden met het voorwerp van de opdracht (proportionaliteit). Het is wenselijk dat deze vraag door het Europese Hof van Justitie wordt beantwoord.
Overigens is naar aanleiding van een aantal nationale rechtszaken een factsheet opgesteld waarin aan overheden nog eens helder wordt toegelicht hoe om te gaan met keurmerken. Daarnaast werkt de Europese Commissie aan een gids over de juridische mogelijkheden om sociale aspecten in aanbestedingen op te nemen.
In hoeverre delven waarden als duurzaamheid en eerlijke handel het onderspit ten opzichte van de laagste prijs in aanbestedingen? Zijn er verbeteringen mogelijk?
Het staat aanbestedende diensten vrij om naast de prijs andere factoren zoals duurzaamheid te betrekken bij het gunnen van een overeenkomst. Hierbij is ook van belang wat de markt kan bieden. Hoewel aanbestedende diensten steeds vaker duurzaamheidscriteria meenemen binnen aanbestedingen, zijn er uiteraard verbeteringen mogelijk. Zo zouden meer en ambitieuzere duurzaamheidcriteria kunnen worden gebruikt. Zij worden daartoe gestimuleerd vanuit het programma voor Duurzaam Inkopen maar zijn daarin autonoom.
Zijn overheden voldoende in staat om te voldoen aan de criteria voor duurzaam inkopen, gezien deze recente actie door de Europese Commissie?
Zie antwoord op vraag 3.
AWACS-toestellen |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van geluiden dat er toch weer met een of meer AWACS-toestellen zal worden gevlogen?
Ja.
Heeft u hierover contact opgenomen met de NAVO?
Ja. Na een nauwkeurige inspectie van de gehele vloot is bij 15 van de 17 AWACS vliegtuigen corrosievorming bij het neuswiel vastgesteld. 15 toestellen waren daardoor tijdelijk niet beschikbaar voor daadwerkelijke inzet en trainingsvluchten. Met de vliegtuigen waarop geen corrosievorming is aangetroffen werd een aangepast vliegprogramma uitgevoerd. Na levering van benodigde onderdelen zijn inmiddels alle toestellen inzetbaar gemaakt en is het reguliere programma hervat.
Kunt u zich de gevoelens van onrust in de regio voorstellen?
De AWACS-vliegtuigen worden volgens vigerende regelgeving geïnspecteerd en onderhouden. Door het op correcte wijze uitvoeren van technische inspecties is corrosievorming geconstateerd, niet tengevolge van een incident waarbij de vliegveiligheid in gevaar zou zijn. Vervolgens heeft de Navo onmiddellijk adequate actie ondernomen. De zorgvuldige aanpak van de Navo geeft juist vertrouwen in de wijze waarop de AWACS-vliegtuigen worden ingezet. Daarom zijn aanvullende maatregelen niet aan de orde.
Bent u, gezien de veiligheidsrisico’s, bereid alle denkbare maatregelen te nemen, waardoor niet wordt gevlogen met AWACS-toestellen over Nederland totdat het onderhoud en de staat van veiligheid van de AWACS-toestellen naar de Nederlandse maatstaven voor militaire luchtvaart en burgerluchtvaart op orde zijn?
Zie antwoord vraag 3.
De Rwandese beschuldigingen aan het adres van Human Rights Watch |
|
Ewout Irrgang |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de Rwandese beschuldigingen van chantage aan het adres van Human Rights Watch (HRW)?1
In het artikel dat u aanhaalt, wordt verwezen naar een brief van Kenneth Roth, Executive Director van HRW aan president Kagame. De brief is ook op de website van HRW gepubliceerd. Middels deze brief werd een dringend beroep op de president gedaan om de afgifte van een werkvergunning voor de desbetreffende onderzoeker van HRW in Rwanda te garanderen opdat HRW het werk op het gebied van mensenrechten zou kunnen voortzetten. Van chantage is geen sprake.
In het denkbaar dat het weigeren van een werkvisum aan de medewerker van HRW een eerste stap is om het werk van HRW ter plaatse te beëindigen?
Nee. De Rwandese minister van Buitenlandse Zaken heeft het lokale Corps Diplomatique op 27 april te kennen gegeven dat de weigering van een werkvisum een individuele kwestie betreft en geen invloed heeft op het functioneren van HRW in Rwanda als zodanig. Ik ga er dan ook vanuit dat HRW als organisatie in Rwanda welkom blijft. HRW zal in de toekomst bij dergelijke procedures wel grote nauwkeurigheid moeten betrachten om problemen als deze te voorkomen.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat een mensenrechtenorganisatie als HRW ter plaatse in Rwanda moet kunnen opereren, juist omdat in Rwanda lokale mensenrechtenorganisaties amper kunnen opereren?
Ja. Het is van groot belang dat HRW in Rwanda kan blijven opereren. Ik zal mij hiervoor blijven inzetten.
Deelt u de mening van HRW dat in Rwanda de onverdraagzaamheid toeneemt tegenover elke vorm van kritiek geuit door oppositiepartijen, mensenrechtenorganisaties en journalisten in deze periode vlak voor de verkiezingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u dit aan de orde gesteld in uw contacten met de Rwandese regering? Hoe luidde de reactie van de Rwandese regering?
Er zijn aanwijzingen dat, in de aanloop naar de verkiezingen, de vrijheid van meningsuiting steeds meer onder druk komt te staan in Rwanda. Ook de registratie van politieke partijen wordt nauwgezet gecontroleerd. Onze zorgen daarover zijn reeds overgebracht aan de Rwandese autoriteiten. Deze beroepen zich op het feit dat men koste wat kost een herhaling van de genocide van 1994 wil voorkomen; behoud van de stabiliteit staat voorop. HMA Kigali zal de noodzaak van meer politieke ruimte en vrijheid van meningsuiting nu en in de toekomst blijven benadrukken in haar contacten met de Rwandese overheid.
Bent u bereid stappen te nemen om te bevorderen dat er een krachtig signaal van Nederland, de EU en de internationale gemeenschap uitgaat naar de Rwandese regering over de problemen rondom HRW en de toenemende onverdraagzaamheid tegenover elke vorm van kritiek vlak voor de verkiezingen? Zo ja, welke stappen wilt u doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De afgelopen weken hebben Nederland en de EU-partners het al krachtig opgenomen voor HRW, onder meer op 30 maart jl. in de zogeheten artikel 8 dialoog met de Rwandese autoriteiten. De EU-ambassadeurs zullen op korte termijn een nieuwe analyse van de politieke situatie in Rwanda opstellen; op basis daarvan zal beoordeeld worden welke vervolgstappen nodig zijn.
Bestaan er op dit moment voornemens om de algemene begrotingssteun aan Rwanda te hervatten? Zo ja, waarom?
Zoals ik reeds aangaf in mijn antwoord op de vragen van het Kamerlid Ferrier (kenmerk 2010Z07577) zijn de basisvoorwaarden om begrotingssteun te geven in Rwanda aanwezig. Rwanda formuleert en implementeert reeds geruime tijd goed beleid op het gebied van armoedebestrijding, macro-economische stabiliteit, private sector ontwikkeling en justitie. Vanwege de rol van Rwanda in het conflict in Oost-Congo werd eind 2008 mede op basis van een rapport van de VN-expertgroep inzake de DRC besloten geen algemene begrotingssteun ter beschikking te stellen. In de loop van 2009 werd duidelijk dat Rwanda zijn verantwoordelijkheid nam om de onrust in Oost-Congo te helpen indammen, onder andere door een gezamenlijke militaire operatie tegen de FDLR; arrestatie van generaal Nkunda, leider van de CNDP; en herstel van de diplomatieke betrekkingen tussen Rwanda en DRC.
In oktober dit jaar zullen donoren en de Rwandese overheid gezamenlijk beoordelen welke resultaten er zijn geboekt in het kader van de begrotingssteun (Joint Review). Op dat moment zal ook het verloop van de Rwandese presidentsverkiezingen kunnen worden geëvalueerd. Nederland zal daarna een beslissing nemen over algemene begrotingssteun aan Rwanda in het jaar 2011. De mensenrechtensituatie in Rwanda zal meegewogen worden in deze besluitvorming.
De mislukte 2,6 GHz veiling |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arda Gerkens |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Veilingdebacle internet kost staat miljoenen»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel en deel de conclusies niet. Doelstelling van de veiling is namelijk niet een zo hoog mogelijke opbrengst. Per brief1 is aan de Tweede Kamer eerder gemeld dat het de consument een zo ruim mogelijke keuze krijgt in mobiele innovatieve breedbanddiensten en meer nieuwe aanbieders.
Deelt u de in het artikel verwoorde mening dat het onzeker is of de winnaars de frequenties werkelijk zullen gebruiken om mobiel internet te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat zij wel mobiel internet ontwikkelen?
Ik verwacht dat niet. Er is een lichte ingebruiknameverplichting opgenomen die na 2 jaar verplicht een netwerk aan te leggen. Er is overigens sprake van een forse groei van mobiele communicatie waardoor kabelbedrijven als Ziggo en UPC – die nu al internet voor thuis aanbieden via een vast netwerk – deze frequenties hard nodig hebben voor hun (mobiele) diensten om te kunnen concurreren met partijen die wel beschikken over een vast en mobiel netwerk. Tele2 is al een aantal jaren een serieuze speler op de markt. Het bedrijf maakt gebruik van het mobiele netwerk van een bestaande mobiele operator en heeft aangegeven met eigen frequenties beter te kunnen concurreren met de bestaande spelers op de markt.
Ziet u het in het artikel verwoorde gevaar dat de twee nieuwkomers over twee jaar hun frequenties aan de huidige aanbieders verkopen, zodat de uiteindelijke uitkomst van de 2,6 gigahertz veiling is dat niet de overheid maar de nieuwkomers een winst maken die kan oplopen tot honderden miljoenen euro’s, terwijl geen sprake is van extra concurrentie op de markt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit te voorkomen?
Ik verwacht niet dat dit scenario zich voordoet. De nieuwkomers geven aan serieuze plannen te hebben met mobiel internet. Bovendien dienen alle partijen na twee jaar te voldoen aan een ingebruiknameverplichting. Indien er sprake is van een verkoop dient de minister van Economische Zaken altijd toestemming te geven en dient voldaan te zijn aan de ingebruiknameverplichting. Tevens worden in 2011 de GSM vergunningen (900 en 1800 MHz banden, welke op 26 februari 2013 aflopen en nu allen in handen zijn van de bestaande spelers) opnieuw geveild. Op dat moment kunnen Tele2 en Ziggo/UPC ook deze frequenties verwerven.
Zou u de veiling als een mislukking betitelen als het scenario van vraag 3 zich voltrekt? Zo nee, waarom niet?
De opzet was om nu twee nieuwkomers op de markt te krijgen en dat is gelukt. Na twee jaar kan pas beoordeeld worden of de toetreding een positief effect heeft op de markt voor mobiele communicatie, dit waarborgt de lichte ingebruiknameverplichting. In ieder geval kan de concurrentie en innovatie in de markt hierdoor toenemen.
Het artikel "Vette onvoldoende voor onderwijsinspectie" |
|
Bas van der Vlies (SGP) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Vette onvoldoende voor onderwijsinspectie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat er in Nederland geen onafhankelijke wetenschapper te vinden is die de opbrengstbepaling van de inspectie kan onderbouwen? Kunt u een onafhankelijke onderbouwing leveren voor de methodiek van de inspectie? Bent u ook van mening dat de onderbouwing verder zal moeten voeren dan de mededeling van de inspecteur-generaal van het onderwijs «dat de inspectie anders denkt over de waardevastheid van de methodiek van de inspectie dan de heer Godlieb.»?2
De opbrengstbepaling maakt, sinds de invoering van het integraal schooltoezicht in 1998, deel uit van het toezichtkader van de inspectie. In 2001 kwam de publicatie «Het oog der natie: scholen op rapport» uit, waarin de wetenschappelijke stand van zaken rond het bepalen van opbrengsten van scholen is beschreven. Uit deze publicatie blijkt dat er verschillende opvattingen zijn over wat de opbrengsten van scholen zijn, hoe deze te meten zijn en welke relatie ze hebben met onderwijskwaliteit. De werkwijze van de inspectie sluit aan bij de wetenschappelijke inzichten in deze publicatie.
Verder vindt er, ook na 2001, voortdurend overleg plaats met wetenschappers en het Cito. Ook presenteert de inspectie haar methodiek voor risicoanalyse en opbrengstbeoordeling op nationale en internationale (wetenschappelijke) congressen en is ze voortdurend in overleg met andere toezichthouders, zowel op nationaal als internationaal niveau.
Gegeven het voorgaande is er afdoende onderbouwing voor de methodiek van de inspectie.
Op welke wijze wordt de opbrengstbepaling van de inspectie voortdurend geëvalueerd? Is het waar dat de aangepaste berekeningswijze van opbrengsten voor kleine scholen recent is aangepast naar aanleiding van het onderzoek «De weging gewogen» van de heer Godlieb? Hoe voorkomt u dat dergelijke noodzakelijke aanpassingen over het hoofd gezien worden?
De inspectie overlegt en evalueert (wijzigingen in) haar methodiek met de Ringen, waarin vertegenwoordigers van het onderwijsveld zitting hebben. Daarnaast evalueert de inspectie zelf haar jaarlijkse risicoanalyse en de beoordeling van opbrengsten. Daarbij wordt nadrukkelijk aangesloten bij de meest recente stand van zaken in de wetenschap en in het beleid. Als er belangwekkende nieuwe inzichten zijn, past de inspectie haar beoordelingswijze daarop aan, indien de (opbrengst)gegevens waarover de inspectie kan beschikken dit toelaten. Dit is ook gebeurd bij de beoordeling van de opbrengsten van kleine scholen.
De veronderstelling dat het onderzoek van de heer Godlieb aanleiding heeft gegeven tot een aanpassing in de berekeningswijze van opbrengsten voor kleine scholen is niet juist. Er zijn twee andere redenen voor deze aanpassing. Ten eerste maakte de gewijzigde gewichtenregeling continuering van de berekeningswijze voor kleine scholen onmogelijk. Ten tweede bleek uit een evaluatie van de risicoanalyse 2009 dat een eerdere aanpassing van de werkwijze om tot een meer betrouwbare meting voor kleine scholen te komen voor de risicoanalyse bevredigend werkte. Bij de feitelijke beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs op kleine scholen werkte deze werkwijze echter te langdurig door in het nadeel van deze scholen.
De opbrengstbepaling door de inspectie is transparant vastgelegd in de notitie «Analyse en waarderingen van opbrengsten primair onderwijs». De methodiek en de onderbouwing van de opbrengstbepaling staat in deze notitie beschreven en is vrij toegankelijk via de website van de inspectie.
Deelt u de analyse dat hogere scores op scholen ook gepaard kunnen gaan met slechter onderwijs? Welke meetinstrumenten heeft u om te voorkomen dat deze ontwikkeling zich voordoet?
In het algemeen geldt dat er een relatie is tussen leerresultaten van leerlingen en de kwaliteit van het onderwijsleerproces. Deze relatie is echter complex, waardoor het soms kan voorkomen dat een school hoge opbrengstscores heeft terwijl het onderwijsleerproces tekortkomingen laat zien. Ik deel echter niet de analyse van de heer Godlieb dat hogere scores op scholen slechter onderwijs tot gevolg hebben.
Een van de belangrijkste meetinstrumenten om eventuele ongewenste ontwikkelingen vroegtijdig te signaleren is de jaarlijkse rapportage van de inspectie over de staat van het onderwijs in Nederland. De inspectie onderzoekt daartoe via een representatieve steekproef van scholen niet alleen het niveau van de opbrengsten, zij rapporteert ook over andere aspecten van onderwijskwaliteit zoals het aanbod, het onderwijsleerproces, de leerlingenzorg, de kwaliteitszorg en de naleving van wet- en regelgeving. Deze monitoring biedt op stelselniveau goede aangrijpingspunten om tijdig maatregelen te kunnen treffen indien mocht blijken dat de kwaliteit van het onderwijs achteruit gaat.
Verder heeft de Tweede Kamer bij de invoering van het risicogerichte toezicht nadrukkelijk verzocht dat alle scholen ten minste een keer in de vier jaar bezocht worden. Dit gebeurt proportioneel of naar aanleiding van een themaonderzoek. Door ten minste eens per vier jaar alle scholen te bezoeken, is de kwaliteit van het onderwijs op alle scholen goed in beeld, ook wanneer er geen ernstige tekortkomingen zijn.
Hoe garandeert u dat in het beleid niet onevenredig veel tijd wordt gestoken om enkele delen van vakgebieden iets te laten stijgen? Welke inspanningen verricht u om te controleren of het brede onderwijscurriculum niet komt te lijden onder de toegenomen aandacht voor rekenen en taal?
Uit internationaal vergelijkend onderzoek zien we dat de prestaties van Nederland bij lezen en rekenen terugzakken. Vanuit dat perspectief gezien is de aandacht die deze vakken krijgen in het nationale beleid zonder meer gewenst. Ook is het terecht dat deze basisvaardigheden een belangrijk deel van het curriculum uitmaken. Voor de verdere schoolloopbaan van leerlingen is een goede beheersing van de basisvaardigheden onontbeerlijk.
Het beleid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is daarom de laatste jaren gericht geweest op het versterken van taal en rekenen. De veronderstelling dat scholen te veel tijd aan taal en rekenen zouden besteden is niet juist. Afhankelijk van de leerlingenpopulatie besteden scholen ongeveer 40 tot 60% van de beschikbare onderwijstijd aan taal en rekenen. De resterende tijd wordt besteed aan de andere vakgebieden, waaronder de vakken die worden genoemd in artikel 9 van de Wet op het primair onderwijs. Als andere terreinen te weinig aandacht krijgen dan rapporteert de inspectie daarover. Er zijn geen signalen dat dit het geval is.
Deelt u de mening dat, naarmate het beleid ten aanzien van zwakke en zeer zwakke scholen wordt aangescherpt, de vereiste zorgvuldigheid nog zwaarder moet wegen? Hoe is deze zorgvuldigheid in het huidige beleid verwerkt? Hoe verdedigt u uit het oogpunt van rechtszekerheid het meten van leerresultaten als bekostigingsvoorwaarde als blijkt dat in de systematiek niet alleen sprake kan zijn van verfijning maar ook van een gewijzigd inzicht, zoals bij de wijziging van de gewichtenregeling het geval was?3
Het is juist dat deze beleidsontwikkeling een zeer zorgvuldige risicoanalyse en opbrengstbepaling vereist en daar wordt ook voor gezorgd. Met de wet «Goed onderwijs, goed bestuur» (Stb. 2010, nr. 80) zijn de minimum leerresultaten als bekostigingsvoorwaarde opgenomen in onder andere de Wet op het primair onderwijs. De vaststelling van de wijze van meting en de beoordeling van deze leerresultaten door de onderwijsinspectie is uitgewerkt in een AMvB, waarvan het ontwerp onlangs heeft voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer. De variabele elementen van de meetsystematiek die periodiek (meestal jaarlijks) bijstelling behoeven, worden vastgesteld bij ministeriële regeling. Deze verankering van de beoordeling van leerresultaten in wet- en regelgeving leidt juist tot grotere rechtszekerheid voor scholen en besturen.
De inspectie heeft bij haar opbrengstbepaling zowel als uitgangspunt dat het onderwijsveld op continuïteit in werkwijze en norm(bepaling) mag rekenen, als het uitgangspunt dat nieuwe inzichten en mogelijkheden die tot verbetering leiden in de methodiek opgenomen moeten worden. Indien dit tot een inhoudelijke wijziging van de systematiek van meting en beoordeling van leerresultaten leidt, dan gebeurt dit via de weg van aanpassing van de AMvB. Bij een dergelijke wijziging voorziet de AMvB ook in een procedure voor overleg met het onderwijsveld.
Verder is het zo dat er nieuwe toetsinstrumenten op de markt kunnen komen, waarvoor nieuwe normen moeten worden vastgesteld. Door in de toekomst de ministeriële regeling periodiek te wijzigen wordt ook aan de eisen van zorgvuldigheid voldaan.
Overigens komt een bekostigingsmaatregel pas in beeld als scholen ernstig of langdurig onvoldoende onderwijskwaliteit leveren, wat betekent dat zowel de leeropbrengsten als het onderwijsleerproces onder de maat zijn.
Het afluisteren van geheimhoudersgesprekken in gevangenissen |
|
Krista van Velzen |
|
Wat is uw reactie op de brief van de in het krantenartikel genoemde strafrechtadvocaat aan u gericht over het afluisteren in penitentiaire inrichtingen?1
Ik heb kennisgenomen van deze brief.
In de eerste plaats is het van belang te melden dat in deze zaak géén gesprek tussen de verdachte en een geheimhouder is opgenomen. Bij het toepassen van het opsporingsmiddel direct afluisteren in een penitentiaire inrichting wordt er door de inzet van tactische middelen voor gezorgd dat er in principe geen gesprekken worden opgenomen met geheimhouders. Echter, in incidentele gevallen kan het voorkomen dat het slechts achteraf voor het opsporingsteam kenbaar is dat de bezoeker een geheimhouder is. Indien dat het geval is, wordt het uitluisteren gestaakt en wordt dit gesprek conform de daarvoor geldende instructie2, zonder te worden uitgewerkt, onverwijld voorgelegd aan de officier van justitie teneinde deze een bevel vernietiging te laten afgeven, waarna de gesprekken worden vernietigd.
Kunt u uitsluiten dat gesprekken met geheimhouders, zoals advocaten, in penitentiaire inrichtingen worden opgenomen? Zo nee, kunt u garanderen dat afgeluisterde gesprekken met geheimhouders direct worden vernietigd zonder dat deze zijn uitgewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het beter is gesprekken met geheimhouders in het geheel niet op te nemen om discussie te voorkomen over de vraag of deze wel of niet zijn vernietigd voor of nadat het gesprek is beluisterd? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bereiken?
Gelet op het beginsel van vrij verkeer tussen een raadsman en cliënt en het mogelijke afbreukrisico voor de strafzaak bij schending daarvan is het van groot belang om te voorkomen dat gesprekken met geheimhouders worden opgenomen.
Hoewel er in onderhavige zaak niet is gebleken van onregelmatigheden met betrekking tot het intercepteren van geheimhoudergesprekken heeft het College van procureurs-generaal aangegeven een uniforme landelijke werkinstructie ten aanzien van het direct afluisteren in een penitentiaire inrichting te zullen opstellen.
De vervolging van een vermeende pedofiel in Cambodja |
|
Arda Gerkens |
|
Wat is uw reactie op de arrestatie van een vermeende Nederlandse pedofiel in Cambodja?1
Ik heb kennisgenomen van deze aanhouding van een Nederlander op verdenking van kindermisbruik in Cambodja. Het is van veel belang dat het land waar de vermoedelijke feiten gepleegd zijn een onderzoek is gestart naar dit soort ernstige feiten. De huidige financiële ondersteuning van diverse projecten in Cambodja door mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken en mijn toenmalige ambtgenoot van Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 V, nr. 19) is daar mede op gericht, onder andere door middel van het versterken van de opsporings- en vervolgingscapaciteit van de Cambodjaanse autoriteiten en het aanmoedigen van slachtoffers en getuigen om aangifte te doen.
Is aan de Cambodjaanse autoriteiten aangeboden om rechtshulp te verlenen? Zo ja, wat was de reactie van de Cambodjaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Gaat u dit alsnog doen?
Internationale rechtshulp in strafzaken wordt (indien mogelijk) verleend als het land waar het strafrechtelijk onderzoek loopt daartoe een verzoek doet. Rechtshulp wordt dus niet op eigen initiatief aangeboden. In deze zaak heeft Cambodja geen rechtshulpverzoek aan Nederland gedaan.
Voor het geval het lid Gerkens van uw Kamer doelt op het anderszins overdragen van expertise, verwijs ik u naar de onder 1 genoemde ondersteuning van verschillende projecten.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat strafvervolging niet kan plaatsvinden omdat slachtoffers of de familie van de slachtoffers onder druk worden gezet of omgekocht om hun aangifte in te trekken? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?2
Ja, deze mening deel ik. In het kader van een van de in mijn antwoord op vraag 1 genoemde projecten worden onder andere slachtoffers bijgestaan tijdens de strafprocedure. Het in een concrete zaak voorkomen van het onder druk zetten van (de familie van) slachtoffers is een taak van de Cambodjaanse autoriteiten.
AWACS-vliegtuigen die aan de grond blijven wegens roestvorming |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel over het feit dat AWACS-vliegtuigen aan de grond blijven wegens roestvorming?1
Ja.
Klopt het artikel en klopt dus ook de analyse dat het neuswiel bij de landing niet zou kunnen uitklappen?
De Navo heeft tijdens een reguliere inspectie corrosievorming bij het neuswiel van de AWACS-vliegtuigen geconstateerd. Hierdoor bestond een klein risico dat het neuswiel niet zou kunnen uitklappen bij de landing. De Navo heeft vervolgens conform de geldende procedures onmiddellijk en uit eigen initiatief besloten de AWACS-vloot bij wijze van voorzorgsmaatregel aan de grond te houden en een technisch onderzoek te starten. Tevens is onmiddellijk contact gelegd met andere landen die AWACS-vliegtuigen gebruiken, waaronder de Verenigde Staten. De vliegveiligheid is op geen enkel moment in gevaar geweest en er hebben zich geen incidenten voorgedaan.
Is bij vluchten de vliegveiligheid in gevaar geweest en zijn er incidenten geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de NAVO u eerder geïnformeerd over deze of eerdere vliegproblemen en wat is u in het algemeen bekend over het onderhoud van de toestellen?
Het onderhoud van de AWACS-vliegtuigen geschiedt volgens vigerende regelgeving op het gebied van vliegveiligheid. Daarbij worden de instructies van het Amerikaanse Ministerie van Defensie en vliegtuigleverancier Boeing gevolgd.
Bent u gezien de veiligheidsrisico’s bereid om maatregelen te nemen waardoor niet gevlogen wordt totdat het onderhoud en de staat van veiligheid van de vliegtuigen naar Nederlandse maatstaven op orde zijn?
De vliegveiligheid is niet in gevaar geweest. Het onderhoud van de AWACS-vliegtuigen geschiedt volgens vigerende regelgeving en de Navo heeft adequaat actie ondernomen. Daarom zijn aanvullende maatregelen niet aan de orde.
Het weggooien van stempassen van mensen met een verstandelijke beperking |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stempas verstandelijk beperkte weggegooid»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel stempassen aan verstandelijk beperkten zijn uitgegeven bij de verkiezingen voor de gemeenteraad en hoeveel er naar schatting zullen worden uitgegeven bij de komende Tweede Kamerverkiezingen?
Nee, in de gemeentelijke basisadministratie op grond waarvan de stempassen worden geproduceerd, worden geen gegevens bijgehouden over het al dan niet verstandelijk beperkt zijn van personen.
Is er een sluitend inzicht in het aantal aan verstandelijk beperkten uit te geven stempassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het aantal kiezers met een verstandelijke beperking zodanig substantieel is, dat ze bij volledige opkomst bepalend zouden zijn voor ongeveer 2 Kamerzetels?
Volgens een recent gepubliceerd rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (maart 2010) zijn er in Nederland circa 147.000 personen die AWBZ zorg vragen voor verstandelijk gehandicapten (een deel hiervan heeft de kiesgerechtigde leeftijd van 18 jaar uiteraard nog niet bereikt). Bij de Tweede Kamerverkiezing in 2006 bedroeg de kiesdeler (aantal stemmen nodig voor één zetel) 65 592 stemmen.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is wanneer belangenbehartigers van verstandelijk beperkten stempassen vernietigen zonder medeweten of toestemming van hun cliënten, hun familie of curatoren?
Ja, zie mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010).
Is het vernietigen van stempassen van derden strafbaar? Zo ja, welke straf staat hierop en hoe vaak is verbaliserend opgetreden ten tijde van de gemeenteraadsverkiezingen? Zo nee, waarom niet?
Noch de Kieswet noch het Wetboek van Strafrecht kent een bepaling die expliciet ziet op het vernietigen van stempassen van derden. Wel zou het vernietigen van de stempas mogelijk strafbaar kunnen zijn op grond van het algemene artikel in het Wetboek van Strafrecht over vernieling (artikel 350). Hierop staat een straf van maximaal twee jaar of een geldboete van de vierde categorie. Voor zover bij het ministerie van BZK bekend, is er bij de gemeenteraadsverkiezingen geen aangifte gedaan door belanghebbenden.
Bent u bereid alsnog op te treden tegen gevallen waarin duidelijk is dat stempassen ten onrechte vernietigd zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010) heb gesteld, zal ik de instellingen aanschrijven en hen er op wijzen dat zij de stempassen tijdig moeten verstrekken aan hun inwoners.
Bent u bereid instellingen voor verstandelijk beperkten aan te schrijven en te wijzen op de strafbaarheid van het vernietigen van stempassen van hun cliënten? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid extra toe te zien op onregelmatigheden met de stempassen van verstandelijk beperkten tijdens de komende parlementsverkiezingen en waar nodig handhavend op te treden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010) heb ik mij bereid verklaard in het kader van de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing na te gaan of zich bij het stemmen door mensen met een verstandelijke beperking problemen hebben voorgedaan. Ik heb echter geen mogelijkheden om op dit terrein handhavend op te treden daar ik daarvoor geen bevoegdheden heb.
Het bericht dat basisscholieren lijden onder klasgenoten met een probleemetiket |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van NRCV Rondom 10 en CNV Onderwijs?1 Deelt u de mening van CNV voorzitter Rog dat het onderzoek bewijst dat de bereidheid in de school om kinderen extra zorg te bieden groot is, maar dat het ook aantoont dat leerkrachten tegen de eigen grenzen aanlopen?
Van de 2317 leraren uit het basisonderwijs die aan het onderzoek hebben deelgenomen geeft 86% aan dat kinderen met een probleemlabel voor extra werkdruk zorgen. Dit is een serieus signaal en ik deel dan ook de zorgen die CNV voorzitter Rog hierover uitspreekt. Het beeld dat veel leraren zich onvoldoende in staat voelen om goed met kinderen om te gaan die extra ondersteuning nodig hebben kwam ook naar voren in het advies van de Onderwijsraad «De school en leerlingen met gedragsproblemen». Dit advies heeft uw Kamer in februari ontvangen (bijlage bij Kamerstuk 31 497, nr. 23). De heroverweging van het beleid rond passend onderwijs van mei 2009 was mede ingegeven door soortgelijke signalen. Het versterken van de deskundigheid van leraren is daarom een speerpunt in het beleid rond passend onderwijs.
In de brief over de voortgang van de heroverweging van passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 21) en in de beleidsreactie (Kamerstuk 31 497, nr. 23) op het advies van de Onderwijsraad is aangegeven wat er door verschillende partijen gedaan wordt om leraren beter toe te rusten op het omgaan met leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, te weten:
Wat is uw oordeel over de opmerking van onderwijsontwikkelaar Paul Jansen dat er prikkels zijn om kinderen in een klas een etiket te geven, al is het maar omdat de school er een bedrag per leerling voor krijgt? Is hier sprake van een bekostigingsprikkel? Zo ja, kunt u de garantie geven dat de invoering van het zogenaamde «passend onderwijs» een einde gaat maken aan deze etikettering?2
Ik onderschrijf de opmerking dat er in de huidige rugzakfinanciering sprake is van een bekostigingsprikkel om kinderen een etiket te geven. Daarnaast zijn er andere problemen met de huidige rugzakfinanciering. In de uitzending van NCRV Rondom 10 wordt terecht gesteld dat het aanvragen van rugzakbekostiging veel administratieve lasten met zich mee brengt. Daarnaast gaat de huidige landelijke indicatiestelling uit van slagboomdiagnostiek (ja/nee-indicatie) en vaste bedragen per rugzak. Hierdoor zijn er onvoldoende mogelijkheden voor maatwerk. De bekostigingsprikkel, de grote administratieve lasten en het ontbreken van mogelijkheden voor maatwerk hebben geleid tot het voornemen om de landelijke indicatiestelling te laten vervallen. Door de invoering van budgetfinanciering wordt dit mogelijk gemaakt. Uw Kamer is in de brief van 2 november 2009 (Kamerstuk 31 476, nr. 17) geïnformeerd over dit voornemen.
Wat is uw reactie op de opmerking van lerares Miranda Bakker dat zij de zogenoemde «labelkinderen» liever in een klas van 20 leerlingen heeft zonder label, dan in een klas van 26 leerlingen met extra zorg beschikbaar? Deelt u de mening van Paul Jansen dat scholen te grote klassen hebben en te weinig middelen om didactisch goed te handelen?
Geen twee scholen zijn hetzelfde. De ervaring van de leerkrachten, de samenstelling van de leerlingenpopulatie en de al aanwezige ondersteuning kunnen zodanig verschillen, dat de ene school de zorg op een andere manier wil inrichten dan een andere school. Onderdeel van de plannen rond passend onderwijs is juist het erkennen van deze verscheidenheid. Door de landelijke indicatiestelling af te schaffen moet meer maatwerk voor scholen mogelijk worden. In de brief van 2 november 2009 (Kamerstuk 31 476, nr. 17) is uw Kamer bovendien geïnformeerd over het voornemen om het grootste deel van de middelen voor ambulante begeleiding voortaan naar het regulier onderwijs over te hevelen, waardoor scholen niet meer automatisch gedwongen zijn om ambulante begeleiding bij het (voortgezet) speciaal onderwijs «in te kopen». Hierdoor krijgen scholen nog meer mogelijkheden om het onderwijs in te richten zoals zij dat zelf het beste achten. De ene school kan er bijvoorbeeld voor kiezen om de zorgmiddelen in te zetten voor kleinere klassen, terwijl een andere school kiest voor extra inzet van een (intern) begeleider.
Deelt u de analyse van het onderzoek dat pedagogische academies voor het basisonderwijs (pabo’s) in grote mate niet goed voorbereiden op de omgang met kinderen met een probleemlabel? Zo ja, wat zijn uw plannen om de opleidingen op dit punt te verbeteren? Op welke wijze worden huidige docenten bijgeschoold en hoe vrijblijvend is deze bijscholing?3
Een aanzienlijk deel van de ondervraagde leraren (63%) geeft aan dat de opleiding hen onvoldoende heeft voorbereid op de omgang met kinderen met een label. Ik wil daarover een enkele opmerking maken. De ondervraagde leraren hebben niet allemaal heel recent het getuigschrift van de opleiding voor leraren basisonderwijs behaald. Zij doen uitspraken over de opleiding die zij zelf hebben gevolgd. Dat zegt niet alles over de actuele kwaliteit van die opleidingen. De opleidingen voor leraren basisonderwijs zijn recent, op één na, geaccrediteerd, waarmee wordt vastgesteld dat zij aan eisen van basiskwaliteit voldoen.
Sinds studiejaar 2006–2007 gelden wettelijk vastgelegde bekwaamheidseisen voor leraren. Opleidingen moeten hun studenten voorbereiden op het omgaan met verschillen in de klas. Voldoende aandacht in de initiële opleidingen voor het omgaan met zorgleerlingen is essentieel voor het slagen van passend onderwijs. Daarom ben ik blij met het initiatief van de HBO-raad om bij het vormgeven van de generieke kennisbasis voor initiële opleidingen dit onderwerp als prioriteit mee te nemen. Uw Kamer is eerder per brief (Kamerstuk 31 497, nr. 21) hierover geïnformeerd. In de generieke kennisbasis wordt vastgelegd wat een student aan het eind van de lerarenopleiding basisonderwijs zou moeten beheersen op het gebied van onderwijskunde, pedagogiek en psychologie. Deze kennisbasis zou volgens planning eind 2010 klaar moeten zijn.
Daarnaast is het van belang dat ook zittende leraren goed geschoold zijn in het omgaan met kinderen met een probleemlabel. De belangstelling voor de masteropleiding Special Educational Needs is onveranderd groot, zoals ook blijkt uit het feit dat veel leraren daarvoor een beroep doen op de lerarenbeurs. Daarnaast verplicht de wet schoolbesturen om vast te leggen welke maatregelen en instrumenten zij inzetten om de bekwaamheid van het personeel te onderhouden. De resultaten daarvan worden vastgelegd in bekwaamheidsdossiers per personeelslid. Scholen hebben daarvoor, o.a. op basis van het convenant over professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel, middelen beschikbaar in de lumpsum. Uit onderzoek blijkt dat scholing gericht op leerlingenzorg en -begeleiding nu al een van de inhoudelijke speerpunten is van het scholingsbeleid. Om een extra impuls te geven aan het voorbereiden van (zittende) leraren op passend onderwijs, krijgen alle samenwerkingsverbanden vo, wsns en rec’s bovendien met ingang van het komende schooljaar een bedrag van € 10 euro per leerling.
Hoe verklaart u dat ruim 30% van de leerkrachten in het basisonderwijs vindt dat hun school hen onvoldoende toerust op het werken met kinderen met een probleemlabel? Welke maatregelen gaat u nemen om deze leerkrachten alsnog voldoende toe te rusten op het werken met deze kwetsbare groep?
De leraar hoort er niet alleen voor te staan: het team van leraren, de directeur en het schoolbestuur moeten zich allen inzetten om de individuele leraar te ondersteunen in dit werk.
Dat een meerderheid (54%) van de leraren in het onderzoek aangeeft door de school voldoende toegerust te worden in het omgaan met kinderen met een probleemlabel, is dan ook een bemoedigend signaal.
Echter, het feit dat bijna een op de drie leraren aangeeft dat de school hen niet voldoende toerust geeft aan dat er nog veel valt te verbeteren. In het kader van passend onderwijs zijn verschillende partijen bezig om verbeteringen aan te brengen. In de beantwoording op vraag 1 is hier een kort overzicht van gegeven.
Hoe verklaart u dat de helft van de leerkrachten aangeeft dat de andere kinderen in de klas lijden onder de hoeveelheid kinderen met een probleemlabel? Deelt u de mening dat nu dit het geval is, het onverstandig is om nog meer leerlingen die extra zorg nodig hebben naar het reguliere basisonderwijs te laten gaan, zonder dat hier navenant geld voor beschikbaar komt?4
Onderzoek heeft uitgewezen dat als leraren goed zijn in het bieden van structuur voor zorgleerlingen, dit juist ook goed is voor de andere kinderen in de klas. Goed klassenmanagement is dan ook een belangrijk onderdeel van de benodigde deskundigheidsbevordering van leraren. Deskundigheidsbevordering van leraren is een belangrijk speerpunt van het beleid rond passend onderwijs. In de beantwoording op de voorgaande vragen is aangegeven op welke wijze verschillende partijen de verantwoordelijkheid nemen om aan deze deskundigheidsbevordering te werken.
Het is onjuist om te stellen dat er geen extra geld beschikbaar komt voor een reguliere school die meer leerlingen opneemt die een extra zorgbehoefte hebben. In de brief van 2 november 2009 (Kamerstuk 31 476, nr. 17) is uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om het grootste deel van de middelen voor ambulante begeleiding voortaan naar het regulier onderwijs over te hevelen. Hierbij geldt het principe dat het geld de taken en de leerling volgt.
Deelt u de mening dat kleinere klassen een positieve bijdrage kunnen leveren aan het indammen van het aantal diagnoses en zorgen voor genoeg aandacht voor alle leerlingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om voor kleinere klassen te zorgen?
Nee. Er is geen onderzoek bekend waarin een causale relatie tussen de grootte van de klassen en het aantal diagnoses onder leerlingen is aangetoond. Kleinere klassen zijn dus niet per se de oplossing. Door het afschaffen van de landelijke indicatiecriteria, het overhevelen van het grootste deel van de middelen voor ambulante begeleiding naar het regulier onderwijs, en het invoeren van budgetbekostiging, kunnen scholen die dat wensen mogelijk wel tot een dergelijke maatwerkoplossing komen. Overigens zien we de laatste jaren een sterke groei van het aantal indicaties, terwijl juist in de periode voor de invoering van de leerlinggebonden financiering een klassenverkleining heeft plaatsgevonden.
Mantelzorgwoningen |
|
Renske Leijten , Hans van Leeuwen |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Bent u ermee bekend dat gemeenten, waaronder Schiermonnikoog, ondanks uw antwoorden op eerdere vragen1 moeite hebben met de uitleg van de regels rond plaatsing van mantelzorgwoningen en het toestaan van tijdelijke bewoning van bijgebouwen voor mantelzorg?
Ja, het is mij bekend dat de toepassing van de regelgeving voor het toestaan van mantelzorgwoningen in de praktijk vragen oproept.
Kunt u nog vóór de zomer van 2010 in een brief helder uiteenzetten:
Alvorens in te gaan op de gestelde vragen, merk ik eerst op dat het tot mijn spijt niet mogelijk is gebleken de vragen voor aanvang van de zomer van 2010 te beantwoorden. In antwoord op de vragen kan ik aangeven er groot belang aan te hechten dat gemeenten mantelzorg zoveel mogelijk faciliteren. Erkend moet echter worden dat er redenen kunnen zijn waarom bebouwing ten behoeve van mantelzorg niet in elke vorm aanvaardbaar kan worden geacht. Gemeenten beschikken, in het bijzonder binnen de bebouwde kom, over een grote mate van beleidsvrijheid om al dan niet in afwijking van een bestemmingsplan bouwwerken ten behoeve van mantelzorg bij woningen toe te staan. Dat de mogelijkheden die het ruimtelijk instrumentarium biedt bij zijn toepassing vragen oproept is mij bekend. Met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die per 1 oktober in werking treedt, zullen deze vragen nog niet allemaal opgelost zijn. Mede ter uitvoering van de motie Pieper c.s. (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 XI, nr. 34) en de motie Linhard c.s. (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 XI, nr. 38), wordt momenteel een voorstel voorbereid waarmee wordt nagestreefd om binnen het systeem van de Wro en Wabo vereenvoudigingen door te voeren in de vergunningprocedure om afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan. Daarbij wordt ook de mogelijkheid betrokken om tijdelijke afwijkingen van bestemmingsplannen toe te staan. Deze mogelijkheid is nu nog beperkt tot een maximumduur van vijf jaar. Bezien wordt hoe deze regeling flexibeler kan worden gemaakt. Ook wordt bezien hoe langs eenvoudige weg kan worden toegestaan dat (al dan niet tijdelijk) woningen kunnen worden toegestaan in leegstaande gebouwen. Bovenstaande materie is complex, mede vanwege de samenhang met onder meer het Bouwbesluit 2003, de Wet geluidhinder en het Besluit milieu effectrapportage. Anders dan aanvankelijk aangenomen is inmiddels duidelijk geworden dat hierbij wijzigingen op wetsniveau onvermijdelijk zijn. Zodra een samenhangende oplossing ter uitvoering van genoemde moties concretere vorm heeft gekregen, zult u hierover bij separate brief nader worden geïnformeerd. Naar mijn verwachting kan hier richting het einde van het jaar meer duidelijkheid over worden gegeven.
Burgemeester en wethouders zijn thans bevoegd via een eenvoudige procedure (met toepassing van de zogenoemde planologische «kruimellijst») medewerking te verlenen aan uitbreiding van bestaande woningen. Dergelijke uitbreidingen kunnen ook ten dienste staan van mantelzorg van bewoners van de woning. Het bijplaatsen van een aparte mantelzorgwoning bij een bestaande woning overschrijdt thans echter de toepassingsmogelijkheden van deze «kruimelprocedure». Er geldt namelijk een beperking dat het aantal woningen niet mag toenemen. In een dergelijke situatie kan thans medewerking worden verleend voor een afwijking van het bestemmingsplan door middel van een projectbesluit. Onder de Wabo wordt dit een omgevingsvergunning die met de uitgebreide procedure wordt voorbereid.
Indien toestemming is verleend om voor slechts een bepaalde tijdsduur (maximaal vijf jaar) een bouwwerk aanwezig te hebben, geldt het vereiste dat na verloop van die tijd het bouwwerk moet verdwijnen. Voor een tijdelijk toegestaan gebruik geldt dat het gebruik na verloop van de toegestane termijn moet worden beëindigd. Bij het negeren van dit vereiste kan het bevoegd gezag handhavend optreden. Voor gevallen waarin de wens bestaat om vrijgekomen bebouwing voor andere doeleinden (bijvoorbeeld bewoning) te gebruiken, zal het afhankelijk zijn van de geldende regelgeving (waaronder het bestemmingsplan) of en welke procedure hiertoe moet worden gevolgd. Veelal zal opnieuw omgevingsvergunning nodig zijn. Het bevoegd gezag zal zich daarbij een oordeel dienen te vormen over de planologische aanvaardbaarheid van het gewenste nieuwe gebruiksdoel, dat geheel op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld. Het feit dat eerder toestemming is verleend voor een mantelzorgwoning, vormt in dat verband geen precedent.
Wat is, gelet op de bovengenoemde argumentatie, uw oordeel over het opleggen van een dwangsom door de gemeente Schiermonnikoog aan familieleden die tijdelijk een bijgebouw bewonen vanwege het verlenen van mantelzorg?
Ik kan niet treden in een lokale afweging om op een bepaald perceel al dan niet een mantelzorgsituatie toe te staan. Het is een zaak voor het gemeentebestuur om samen met initiatiefnemers te bezien in hoeverre er binnen de wettelijke mogelijkheden ruimte bestaat om mantelzorgsituaties toe te staan. Daarbij bestaat altijd de mogelijkheid om de juistheid van besluiten door de rechter te laten toetsen.
Het vernietigen en weggooien van stempassen van mensen met een verstandelijke beperking |
|
Jolande Sap (GL) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Stempas verstandelijk beperkte weggegooid»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van diverse belangenorganisaties dat stempassen van mensen met een verstandelijk beperking regelmatig worden weggegooid?
Zie mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010).
Wat is uw reactie op het voorstel van Platform Verstandelijk Gehandicapten, dat er beëdigd stembegeleiders moeten komen, die ook mensen met een verstandelijke beperking kunnen helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat ook mensen met een verstandelijke beperking hulp kunnen krijgen bij het uitbrengen van hun stem?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het voorstel van de vereniging van verstandelijk gehandicapten LFB om op de stembiljetten ook de foto’s van lijsttrekkers op te nemen?
Reeds eerder is vastgesteld dat het stembiljet aan vernieuwing toe is (TK 2009–2010, 31 142, nr. 21). Ik heb de Kamer toegezegd een onderzoek te laten uitvoeren dat moet leiden tot een nieuw ontwerp voor het stembiljet. Het nieuwe ontwerp moet het mogelijk maken dat kiezers met beperkingen met het stembiljet kunnen stemmen. Dit spoort dus met het voorstel van de vereniging LFB.
Het gebruik van de Edelweissroute |
|
Farshad Bashir , Jolande Sap (GL) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Witwasserij via erfenis» uit de Telegraaf van 26 februari 2009?1
Was u bekend met het gebruik van de zogenaamde Zwitserse Edelweissroute door Nederlandse notariskantoren?
Is het waar dat niet alle erfgenamen een aangifte successierecht dienen te ondertekenen?
Wat vindt u ervan dat niet alle erfgenamen de aangifte successierecht hoeven te ondertekenen?
Wat vindt u ervan dat een erfgenaam hierdoor de tegoeden op een buitenlandse nummerrekening niet kan aangeven bij de Belastingdienst, als een meerderheid van erfgenamen dan wel de executeur testamentair dit niet wil?
Bent u bereid wettelijk te verplichten dat alle erfgenamen en alle executeurs testamentair de aangifte successierecht ondertekenen?
Bent u bereid te verbieden dat een executeur testamentair advocaat tekeningbevoegd wordt gemaakt door een erflater op een nummerrekening, trust- en/of ander doelvermogen buiten medeweten van alle erfgenamen?
Bent u bereid wettelijk te verplichten dat alle executeurs, inclusief buitenlandse executeurs, moeten meetekenen bij het doen van een aangifte successierecht?
Wat is wat u betreft de route om in te keren voor erfgenamen die «buitenspel» zijn gezet als gevolg van het gebruik van de Edelweissroute? Hoe kunnen deze mensen wel aangifte successierecht doen, ofwel aan hun verplichtingen voldoen?
Hoe verhoudt zich wat u betreft het wettelijk beroepsgeheim van executeurs testamentair na het opvallen van de nalatenschap tot de mogelijkheden om belastingontduiking te voorkomen? Is uw mening hierin, gezien de recente berichtgeving, inmiddels veranderd?2
Zou u actie willen ondernemen wanneer blijkt dat Nederlandse notarissen en advocaten meewerken aan defiscaliseer-constructies als de Edelweissroute?
Welke actie valt er over het algemeen van u te verwachten ten aanzien van het gebruik van de Edelweissroute?
Het Zembla-programma "Wilders, profeet van de angst" |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging van het Zembla-programma «Wilders, profeet van de angst»?1
Ja.
Is het de taak van de staatsomroep een sfeer van haat en geweld te organiseren door een gekozen politicus weg te zetten als nazi?
Ik neem afstand van de interpretatie die de heer Bosma geeft aan de uitzending van Zembla. Verder constateer ik dat we in Nederland geen staatsomroep hebben maar een onafhankelijke publieke omroep met een wettelijk vastgelegde taak. Het toezicht op de uitvoering van de taak is onafhankelijk geregeld via het Commissariaat voor de Media. Indien een omroep de wet overtreedt, is het aan de rechter om een oordeel te vellen. Als de heer Wilders zich onheus bejegend voelt, kan hij een klacht indienen bij de Raad voor de Journalistiek of zich tot de rechter wenden wegens belediging.
Kunt u voorbeelden noemen van programma’s van de staatsomroep waarin linkse politici worden aangeduid als «profeten van angst»? Zo nee, is dit opnieuw een indicatie dat de Mediawet, die gebalanceerde programmering voorschrijft, niet wordt nageleefd? Welke maatregelen neemt u om dit te corrigeren?
De Mediawet schrijft voor dat de Publieke Omroep een pluriform en gevarieerd programma-aanbod verzorgt dat de interesses van de gehele Nederlandse samenleving weerspiegelt. Dit kan betekenen dat er binnen programma’s ook wel eens minder genuanceerde uitspraken worden gedaan. Dat hoort bij de vrijheid van meningsuiting die wij in Nederland hoog achten. Uiteraard dient dat binnen de grenzen van de wet te blijven. De verantwoordelijkheid voor de vorm en inhoud van de programmering blijft daarbij altijd een zaak van de omroep zelf.
Bent u bereid de VARA te herinneren welke kant VARA-oprichter Gerrit Jan Zwertbroek koos toen Nederland in 1940 bezet werd door de (nationaal) socialisten en hoelang zijn gevangenisstraf was?
Deze vraag acht ik niet relevant in relatie tot deze uitzending van Zembla. Verder is het niet aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om omroepen te wijzen op activiteiten van haar (oud-)bestuurders.
De betalingstermijn van gemeenten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het overzicht van de betalingstermijn van 158 gemeenten1, waaruit blijkt dat 27 van die gemeenten, ongeveer één op vijf, de beloofde betalingstermijn van 30 dagen niet haalt?
Het openbaar maken van het overzicht van betaaltermijnen van lagere overheden door MKB-Nederland is een zeer aansprekend voorbeeld van wat de markt zelf kan doen en ook doet om het probleem van late betalingen aan te pakken. Deze openbaarheid lijkt een gunstig effect op het betaalgedrag te hebben. Inmiddels is het aantal deelnemende gemeenten aan de inventarisatie door MKB-Nederland opgelopen tot 164 en het aantal te laat betalende gemeenten teruggelopen tot 25 (minder dan 1 op 6). Daarbij past het bovendien te vermelden dat blijkens de inventarisatie bij een zeer ruime meerderheid van die 25 gemeenten het merendeel van de rekeningen al wel op tijd betaald wordt en dat gemeenten ook de ambitie uitspreken om de scores verder te verbeteren.
Bent u bereid om aan de overige 430 gemeenten te vragen of zij bekend willen maken binnen welke termijn zij betalen?
De rijksoverheid heeft geen zeggenschap over het betalingsbeleid van decentrale overheden. Zoals u in de afgelopen maanden in de antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van mijzelf op vragen van de leden Elias, Blanksma-van den Heuvel, Vietsch, Van der Ham en Gesthuizen over deze zelfde materie hebt kunnen lezen, zijn de gemeenten op ons initiatief via de VNG opgeroepen om een betaaltermijn van 30 dagen te hanteren. Inmiddels blijkt door de publicatie waaraan uw vragen refereren ook dat marktpartijen zelf in staat zijn initiatief te nemen om maatregelen om het probleem van niet-tijdige betaling aan de orde te stellen. Derhalve ben ik van mening dat geen aanleiding bestaat voor de rijksoverheid om van overheden te vragen om betalingsgegevens openbaar te maken en/of als rijksoverheid daartoe het initiatief te nemen. Overigens stel ik het op prijs als decentrale overheden dat wel uit zichzelf doen.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om gemeenten te helpen de betalingstermijn te verkorten?
Voor de rijksoverheid zie ik geen taak weggelegd om gemeenten bij te staan in het adequaat inrichten van hun betalingsverkeer. Ik ben wel van mening dat het dienstig is dat de EU-richtlijn late betalingen wordt herzien om marktpartijen die worden benadeeld door het betaalgedrag van hun klanten, meer en eenvoudiger mogelijkheden te geven om dat nadeel te bestrijden. De besluitvorming rond die richtlijn lijkt voorspoedig te verlopen.