Kamervraag 2010Z07835

Het artikel "Vette onvoldoende voor onderwijsinspectie"

Ingediend 7 mei 2010
Beantwoord 28 mei 2010 (na 21 dagen)
Indiener Bas van der Vlies (SGP)
Beantwoord door André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU)
Onderwerpen onderwijs en wetenschap organisatie en beleid
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z07835.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20092010-2517.html
1. Reformatorisch Dagblad, 28 april 2010, en Dagblad van het Noorden.
2. Kamerstuk 31 700 VIII, nr. 29, blz. 9.
3. Besluit tot wijziging van het Besluit bekostiging WPO en het Inrichtingsbesluit WVO houdende vaststelling van de wijze van meting en beoordeling van leerresultaten, nota van toelichting, p. 10, 13.
  • Vraag 1
    Kent u het artikel «Vette onvoldoende voor onderwijsinspectie»?1

    Ja.

  • Vraag 2
    Wat is uw reactie op de stelling dat er in Nederland geen onafhankelijke wetenschapper te vinden is die de opbrengstbepaling van de inspectie kan onderbouwen? Kunt u een onafhankelijke onderbouwing leveren voor de methodiek van de inspectie? Bent u ook van mening dat de onderbouwing verder zal moeten voeren dan de mededeling van de inspecteur-generaal van het onderwijs «dat de inspectie anders denkt over de waardevastheid van de methodiek van de inspectie dan de heer Godlieb.»?2

    De opbrengstbepaling maakt, sinds de invoering van het integraal schooltoezicht in 1998, deel uit van het toezichtkader van de inspectie. In 2001 kwam de publicatie «Het oog der natie: scholen op rapport» uit, waarin de wetenschappelijke stand van zaken rond het bepalen van opbrengsten van scholen is beschreven. Uit deze publicatie blijkt dat er verschillende opvattingen zijn over wat de opbrengsten van scholen zijn, hoe deze te meten zijn en welke relatie ze hebben met onderwijskwaliteit. De werkwijze van de inspectie sluit aan bij de wetenschappelijke inzichten in deze publicatie.
    Verder vindt er, ook na 2001, voortdurend overleg plaats met wetenschappers en het Cito. Ook presenteert de inspectie haar methodiek voor risicoanalyse en opbrengstbeoordeling op nationale en internationale (wetenschappelijke) congressen en is ze voortdurend in overleg met andere toezichthouders, zowel op nationaal als internationaal niveau.
    Gegeven het voorgaande is er afdoende onderbouwing voor de methodiek van de inspectie.

  • Vraag 3
    Op welke wijze wordt de opbrengstbepaling van de inspectie voortdurend geëvalueerd? Is het waar dat de aangepaste berekeningswijze van opbrengsten voor kleine scholen recent is aangepast naar aanleiding van het onderzoek «De weging gewogen» van de heer Godlieb? Hoe voorkomt u dat dergelijke noodzakelijke aanpassingen over het hoofd gezien worden?

    De inspectie overlegt en evalueert (wijzigingen in) haar methodiek met de Ringen, waarin vertegenwoordigers van het onderwijsveld zitting hebben. Daarnaast evalueert de inspectie zelf haar jaarlijkse risicoanalyse en de beoordeling van opbrengsten. Daarbij wordt nadrukkelijk aangesloten bij de meest recente stand van zaken in de wetenschap en in het beleid. Als er belangwekkende nieuwe inzichten zijn, past de inspectie haar beoordelingswijze daarop aan, indien de (opbrengst)gegevens waarover de inspectie kan beschikken dit toelaten. Dit is ook gebeurd bij de beoordeling van de opbrengsten van kleine scholen.
    De veronderstelling dat het onderzoek van de heer Godlieb aanleiding heeft gegeven tot een aanpassing in de berekeningswijze van opbrengsten voor kleine scholen is niet juist. Er zijn twee andere redenen voor deze aanpassing. Ten eerste maakte de gewijzigde gewichtenregeling continuering van de berekeningswijze voor kleine scholen onmogelijk. Ten tweede bleek uit een evaluatie van de risicoanalyse 2009 dat een eerdere aanpassing van de werkwijze om tot een meer betrouwbare meting voor kleine scholen te komen voor de risicoanalyse bevredigend werkte. Bij de feitelijke beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs op kleine scholen werkte deze werkwijze echter te langdurig door in het nadeel van deze scholen.
    De opbrengstbepaling door de inspectie is transparant vastgelegd in de notitie «Analyse en waarderingen van opbrengsten primair onderwijs». De methodiek en de onderbouwing van de opbrengstbepaling staat in deze notitie beschreven en is vrij toegankelijk via de website van de inspectie.

  • Vraag 4
    Deelt u de analyse dat hogere scores op scholen ook gepaard kunnen gaan met slechter onderwijs? Welke meetinstrumenten heeft u om te voorkomen dat deze ontwikkeling zich voordoet?

    In het algemeen geldt dat er een relatie is tussen leerresultaten van leerlingen en de kwaliteit van het onderwijsleerproces. Deze relatie is echter complex, waardoor het soms kan voorkomen dat een school hoge opbrengstscores heeft terwijl het onderwijsleerproces tekortkomingen laat zien. Ik deel echter niet de analyse van de heer Godlieb dat hogere scores op scholen slechter onderwijs tot gevolg hebben.
    Een van de belangrijkste meetinstrumenten om eventuele ongewenste ontwikkelingen vroegtijdig te signaleren is de jaarlijkse rapportage van de inspectie over de staat van het onderwijs in Nederland. De inspectie onderzoekt daartoe via een representatieve steekproef van scholen niet alleen het niveau van de opbrengsten, zij rapporteert ook over andere aspecten van onderwijskwaliteit zoals het aanbod, het onderwijsleerproces, de leerlingenzorg, de kwaliteitszorg en de naleving van wet- en regelgeving. Deze monitoring biedt op stelselniveau goede aangrijpingspunten om tijdig maatregelen te kunnen treffen indien mocht blijken dat de kwaliteit van het onderwijs achteruit gaat.
    Verder heeft de Tweede Kamer bij de invoering van het risicogerichte toezicht nadrukkelijk verzocht dat alle scholen ten minste een keer in de vier jaar bezocht worden. Dit gebeurt proportioneel of naar aanleiding van een themaonderzoek. Door ten minste eens per vier jaar alle scholen te bezoeken, is de kwaliteit van het onderwijs op alle scholen goed in beeld, ook wanneer er geen ernstige tekortkomingen zijn.

  • Vraag 5
    Hoe garandeert u dat in het beleid niet onevenredig veel tijd wordt gestoken om enkele delen van vakgebieden iets te laten stijgen? Welke inspanningen verricht u om te controleren of het brede onderwijscurriculum niet komt te lijden onder de toegenomen aandacht voor rekenen en taal?

    Uit internationaal vergelijkend onderzoek zien we dat de prestaties van Nederland bij lezen en rekenen terugzakken. Vanuit dat perspectief gezien is de aandacht die deze vakken krijgen in het nationale beleid zonder meer gewenst. Ook is het terecht dat deze basisvaardigheden een belangrijk deel van het curriculum uitmaken. Voor de verdere schoolloopbaan van leerlingen is een goede beheersing van de basisvaardigheden onontbeerlijk.
    Het beleid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is daarom de laatste jaren gericht geweest op het versterken van taal en rekenen. De veronderstelling dat scholen te veel tijd aan taal en rekenen zouden besteden is niet juist. Afhankelijk van de leerlingenpopulatie besteden scholen ongeveer 40 tot 60% van de beschikbare onderwijstijd aan taal en rekenen. De resterende tijd wordt besteed aan de andere vakgebieden, waaronder de vakken die worden genoemd in artikel 9 van de Wet op het primair onderwijs. Als andere terreinen te weinig aandacht krijgen dan rapporteert de inspectie daarover. Er zijn geen signalen dat dit het geval is.

  • Vraag 6
    Deelt u de mening dat, naarmate het beleid ten aanzien van zwakke en zeer zwakke scholen wordt aangescherpt, de vereiste zorgvuldigheid nog zwaarder moet wegen? Hoe is deze zorgvuldigheid in het huidige beleid verwerkt? Hoe verdedigt u uit het oogpunt van rechtszekerheid het meten van leerresultaten als bekostigingsvoorwaarde als blijkt dat in de systematiek niet alleen sprake kan zijn van verfijning maar ook van een gewijzigd inzicht, zoals bij de wijziging van de gewichtenregeling het geval was?3

    Het is juist dat deze beleidsontwikkeling een zeer zorgvuldige risicoanalyse en opbrengstbepaling vereist en daar wordt ook voor gezorgd. Met de wet «Goed onderwijs, goed bestuur» (Stb. 2010, nr. 80) zijn de minimum leerresultaten als bekostigingsvoorwaarde opgenomen in onder andere de Wet op het primair onderwijs. De vaststelling van de wijze van meting en de beoordeling van deze leerresultaten door de onderwijsinspectie is uitgewerkt in een AMvB, waarvan het ontwerp onlangs heeft voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer. De variabele elementen van de meetsystematiek die periodiek (meestal jaarlijks) bijstelling behoeven, worden vastgesteld bij ministeriële regeling. Deze verankering van de beoordeling van leerresultaten in wet- en regelgeving leidt juist tot grotere rechtszekerheid voor scholen en besturen.
    De inspectie heeft bij haar opbrengstbepaling zowel als uitgangspunt dat het onderwijsveld op continuïteit in werkwijze en norm(bepaling) mag rekenen, als het uitgangspunt dat nieuwe inzichten en mogelijkheden die tot verbetering leiden in de methodiek opgenomen moeten worden. Indien dit tot een inhoudelijke wijziging van de systematiek van meting en beoordeling van leerresultaten leidt, dan gebeurt dit via de weg van aanpassing van de AMvB. Bij een dergelijke wijziging voorziet de AMvB ook in een procedure voor overleg met het onderwijsveld.
    Verder is het zo dat er nieuwe toetsinstrumenten op de markt kunnen komen, waarvoor nieuwe normen moeten worden vastgesteld. Door in de toekomst de ministeriële regeling periodiek te wijzigen wordt ook aan de eisen van zorgvuldigheid voldaan.
    Overigens komt een bekostigingsmaatregel pas in beeld als scholen ernstig of langdurig onvoldoende onderwijskwaliteit leveren, wat betekent dat zowel de leeropbrengsten als het onderwijsleerproces onder de maat zijn.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2010Z07835
Volledige titel: Vragen van het lid Van der Vlies (SGP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het artikel «Vette onvoldoende voor onderwijsinspectie» (ingezonden 7 mei 2010).
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20092010-2517
Volledige titel: Vragen van het lid Van der Vlies (SGP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het artikel «Vette onvoldoende voor onderwijsinspectie» (ingezonden 7 mei 2010).