De belangen van Iran in het buitenland in verband met zijn nucleaire ambities |
|
Klaas Dijkhoff (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van berichten over belangen die Iran heeft in een uraniummijn in Namibië (de open uraniummijn «Rössing») die in het bezit is van de Anglo-Australische onderneming Rio Tinto? Heeft Iran een aandeel van ca. 15 procent in deze mijn?1
Ja. De website van de Rössing uraniummijn in Namibië vermeldt dat de Iranian Foreign Investment Cooperation een aandeel van 15 procent heeft in deze uraniummijn. Iran heeft dat aandeel al sinds begin jaren zeventig. De grootste aandeelhouder van de Rössing uraniummijn is het bedrijf Rio Tinto, dat een belang van 69 procent heeft.
Heeft premier Nahas Angula van Namibië in februari 2009 verklaard dat Namibië Iran behandelt als elk ander land tenzij bijvoorbeeld de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties landen oproept om niet aan Iran te leveren?2
In het artikel in «The Namibian» (www.allafrica.com) van 3 februari 2009 stelt premier Angula dat Namibië zich zal houden aan internationale afspraken, waaronder resoluties van de VN Veiligheidsraad, over de levering van uranium aan Iran.
Heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties afgelopen juni resolutie 1929 aangenomen op grond waarvan alle staten onder meer worden verplicht de noodzakelijke maatregelen te nemen om te voorkomen dat vanaf hun grondgebied materialen, goederen enzovoort aan Iran worden geleverd die kunnen bijdragen aan (onder meer) Iraans verrijkingsactiviteiten?
De VN Veiligheidsraad nam op 9 juni 2010 VNVR-resolutie 1929 aan, ter invoering van aanvullende sancties tegen Iran. Resolutie 1929 bouwt voort op eerdere resoluties van de VN Veiligheidsraad gericht op Iran, te weten resoluties 1696 (2006), 1737 (2006), 1803 (2008) en 1887 (2009).
VN Veiligheidsraad resolutie 1737, aangenomen op 23 september 2006, verbiedt de levering van uranium aan Iran. Hier bestaan slechts enkele uitzonderingen op, zoals de levering door Rusland van splijtstof aan de reactor in Bushehr. Resolutie 1929 verbiedt de verkoop van belangen in uraniummijnen aan Iran. Het Iraanse aandeel in de Rössing uraniummijn, dat dateert van begin jaren zeventig van de 20e eeuw, valt niet binnen de reikwijdte van deze resolutie, die niet in terugwerkende kracht voorziet.
Wordt in deze resolutie tevens de verkoop van belangen in uraniummijnen aan Iran verboden?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er aanwijzingen dat Iran voor het gebruik van uranium voor haar nucleaire installaties steeds meer is aangewezen op de import van uranium uit andere landen?
Iran heeft voor zijn nucleaire installaties behoefte aan uranium in de vorm van zowel grondstof (erts, yellowcake, UF6) als eindproduct (splijtstof). Iran beschikt over ten minste een operationele uraniummijn. Hieruit wordt op kleine schaal uranium gewonnen, dat op dit moment beperkt in de behoefte aan grondstof voorziet. Maar dat is niet genoeg: Iran zal dus meer uranium willen importeren. Rusland voorziet Iran de komende jaren van de splijtstof die het nodig heeft voor de energieproductie in de reactor in Bushehr. Iran beschikt nog over ruim voldoende grondstoffen om het huidige verrijkingsprogramma de komende jaren voort te zetten. Deze hoeveelheid is echter niet toerijkend om op termijn voldoende splijtstof voor de reactor in Bushehr te maken.
Zult u eraan bijdragen dat het voor Iran zo moeilijk mogelijk wordt gemaakt om uranium uit andere landen te betrekken? Zo ja, hoe?
Nederland zal zich krachtig blijven inzetten voor naleving door de internationale gemeenschap van alle relevante resoluties van de VN Veiligheidsraad gericht op Iran. Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 5.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de aanwezigheid van Iraanse studenten die in Nederland kennis opdoen inzake nucleaire technologie? Is de Nederlandse regering voornemens nadere stappen te nemen in dat opzicht?
Het overdragen van specifieke kennis inzake nucleaire technologie aan Iraanse onderdanen is op grond van artikel 2a van de Sanctieregeling Iran 2007 verboden. De Rechtbank Den Haag heeft de voorschriften die in dit artikel zijn opgenomen op 3 februari 2010 tussen partijen onverbindend verklaard. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is nog niet beslist.
Naar aanleiding van de rechtszaak is de onderwijsregeling op een paar punten aangepast. Zo is het toegangsverbod tot een aantal nucleaire locaties geschrapt, aangezien de algemene veiligheidsregimes die voor deze locaties worden toegepast, voldoende worden geacht. Ook is in de regeling duidelijker weergegeven op welke wijze een ontheffingsverzoek wordt beoordeeld. De gewijzigde regeling voldoet nog steeds in alle opzichten aan de eisen van VNVR resolutie 1737.
Tekortschietende fiscale stimulering leerwerkbedrijven bij kleine ondernemingen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het advies «Uitsluiting fiscale stimuleringsregeling beroepsonderwijs in de ambachtseconomie» van het Hoofdbedrijfschap Ambachten van 28 september jl.?
Ja.
Deelt u de analyse dat de Wet Afdrachtvermindering Onderwijs onbedoeld kleinschalige ondernemingen en zelfstandigen zonder personeel uitsluit? Zo nee, waarom niet?
De afdrachtvermindering onderwijs is een fiscale tegemoetkoming in de vorm van een vermindering op de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Daarbij is onderkend dat conform het principe «no taxes no gains» als gevolg van deze keuze nooit een grotere compensatie wordt geboden dan het bedrag aan – vóór toepassing van de afdrachtvermindering – verschuldigde loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Inherent aan de keuze voor een dergelijk fiscaal instrument is dat inhoudingsplichtigen die relatief weinig loonheffingen afdragen minder snel de volledige afdrachtvermindering kunnen verzilveren. Voornoemde uitwerking is dan ook niet onbedoeld, maar expliciet voorzien1 bij de invoering van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Zolang er sprake is van een fiscaal instrument is er geen aanleiding om thans op de gemaakte keuze en de daaraan verbonden consequenties terug te komen.
Bent u bereid een einde te maken aan deze uitsluiting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Kamer voor 1 december 2010 een brief te sturen waarin de verschillende oplossingsrichtingen uit het advies worden onderzocht en een keuze wordt gemaakt voor één van hen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is er momenteel geen reden om op de gemaakte keuzes terug te komen. Wel geef ik hierna in het kort een reactie op het advies van het Hoofdbedrijfschap Ambachten.
Dit voorstel betreft verrekening van het niet-verzilverbare deel van de afdrachtvermindering met de verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting in de vorm van een heffingskorting. Dit lijkt ons geen adequate oplossing voor het verzilveringsprobleem, aangezien zeker bij ondernemers de verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting niet altijd toereikend zal zijn om de heffingskorting te verzilveren.
Dit voorstel betreft invoering van een niet-fiscale compensatieregeling voor een fiscaal verzilveringsprobleem. Een dergelijke combinatie leidt tot complexe regelgeving en uitvoering. Bovendien maakt dit een inbreuk op de eerder genoemde systematiek die inherent is aan een fiscaal instrument. Deze variant is slechts bij hoge uitzondering toegepast bij de uitgaven voor specifieke zorgkosten (voorheen: buitengewone uitgaven).
Een dergelijke regeling biedt inderdaad een oplossing voor het verzilveringsprobleem. Echter dit zal leiden tot een toename van de administratieve lasten voor ondernemers en vergt een afzonderlijke uitvoeringspraktijk.
Een sectorbreed stagefonds is feitelijk een variant op een subsidieregeling. In tegenstelling tot het genoemde stagefonds in de zorg dat is bedoeld voor wettelijk geregeld zorgaanbod, is de door het Hoofdbedrijfschap Ambachten bedoelde groep ondernemers niet op eenzelfde eenduidige wijze af te bakenen. Bovendien zou het beperken van een tegemoetkoming tot een specifieke sector leiden tot rechtsongelijkheid. Immers, ook binnen andere sectoren kan het verzilveringsprobleem zich op eenzelfde wijze voordoen.
Met betrekking tot bovengenoemde voorstellen wil ik in zijn algemeenheid nog het volgende opmerken. Alle varianten brengen met zich mee dat het bereik wordt vergroot (ook voor ondernemers die in het geheel niet of beperkt gebruik maken van de afdrachtvermindering), waardoor het budgettaire beslag in alle varianten hoger zal uitvallen dan dat geldt voor de huidige regeling. Hiervoor bestaat thans geen dekking. Ook zullen de administratieve lasten toenemen en zullen de kosten voor de uitvoeringspraktijk aanzienlijk oplopen. Tenslotte zal een compensatie voor het verzilveringsprobleem binnen de afdrachtvermindering onderwijs uitstralingseffecten hebben richting de overige afdrachtverminderingen (zeevaart en speur- en ontwikkelingswerk), met alle gevolgen van dien.
Over ex-landsambtenaren BES (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) die een deel van hun salaris later krijgen |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Ex-landsambtenaren BES krijgen deel salaris later»?1
Ja.
Is het waar dat ongeveer 300 ambtenaren van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) op Bonaire, Saba en Sint Eustatius deze maand maar tweederde deel van hun salaris uitbetaald krijgen? Indien dit klopt, hoe heeft dit kunnen gebeuren? Welke voorzorgsmaatregelen heeft u getroffen om ervoor te zorgen dat de eerste salarisbetaling soepel zou verlopen?
De medewerkers die van de eilandgebieden Bonaire, Saba en Sint-Eustatius en het land Nederlandse Antillen zijn overgekomen naar de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), hebben allen per 10 oktober 2010 een aanstelling gekregen bij de RCN. De eerste salarisbetaling van de RCN aan deze medewerkers heeft tijdig plaatsgevonden. Deze salarisbetaling heeft alleen betrekking op de periode waarin de RCN de werkgever is en als werkgever verantwoordelijk is voor het salaris, derhalve van 10 tot en met 31 oktober 2010. De oude werkgever is verantwoordelijk voor de salarisbetalingen over de periode daaraan voorafgaand. Daar zijn ook duidelijke afspraken over gemaakt tussen de RCN en de oude werkgevers.
Waarom is de RCN niet direct in actie gekomen toen hij vaststelde niet de beschikking te hebben over geld voor het juiste inkomen per persoon?
De afspraak was dat de oude werkgevers de eindafrekening richting hun werknemers zouden uitvoeren. De Eilandgebieden zijn die afspraak zonder problemen nagekomen. De RCN heeft op 15 oktober twee bedragen ontvangen van de minister van Financiën van het voormalige land de NA zonder omschrijving of onderbouwing. Bij navraag bleek dat de bedragen waren bedoeld voor de salariskosten over de eerste 9 dagen van oktober. Dat was niet conform afspraak. Het was tevens op een tijdstip dat de salarisverwerking bij de RCN niet meer beïnvloedbaar was. Daarbij komt dat het voor de RCN niet mogelijk is per werknemer een juiste afrekening te maken omdat hij gewoonweg niet beschikt over de data uit de salarisadministratie van de oude werkgevers van de werknemers over de periode vóór 10–10. Dat heeft de RCN meegedeeld aan het voormalige Land Nederlandse Antillen.
Toen in week 42 (25 oktober) bleek dat het voormalige Land Nederlandse Antillen de afgesproken afrekening jegens zijn werknemers niet is nagekomen, heeft de RCN direct vanuit het goed werkgeverschap het initiatief genomen om de mensen in kwestie een voorschot uit te betalen, dat gelet op het feit dat de RCN niet over de salarisdata beschikt, die liggen vóór de periode dat de RCN als werkgever verantwoordelijk is voor de salarisbetaling, slechts gebaseerd kan zijn op het salaris vanaf 10-10-10. Met de betaling van het voorschot van 40% van het reeds uitbetaalde netto salaris hebben de betrokken ambtenaren nog in de maand oktober over de maand oktober een netto inkomen ontvangen als waren zij de hele maand in dienst van de RCN.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat deze rijksambtenaren op zijn vroegst in november a.s. het resterende salaris ontvangen en dat hierdoor sprake is van slecht werkgeverschap?
De salarisbetaling over de periode tot 10 oktober 2010 is de verantwoordelijkheid van de oude werkgever(s). Met de oude werkgevers is ook afgesproken dat zij het salaris tot 10-10-10 zouden betalen. Het voormalige Land Nederlandse Antillen blijkt deze afspraak niet te zijn nagekomen. Om de werknemers niet in de kou te laten staan, heeft de RCN besloten de betreffende mensen onverplicht een voorschot te betalen, zodat zij over de maand oktober een volledig maandinkomen hebben ontvangen.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat deze rijksambtenaren zo snel mogelijk hun volledige salaris ontvangen of dat zij in ieder geval niet in de problemen komen door te weinig salaris?
RCN heeft ervoor gezorgd dat voormalige Landsambtenaren van de Nederlandse Antillen die sinds 10 oktober 2010 zijn aangesteld bij de Rijksdienst Caribisch Nederland deze week bij wijze van voorschot het salaris hebben ontvangen over de periode van 1-10-10 tot 10-10-10. In totaal heeft deze groep ambtenaren over de maand oktober dan een salaris ontvangen dat ongeveer gelijk is aan het salaris dat zij bij een dienstverband bij de RCN gedurende de hele maand oktober zouden hebben gehad.
Binnenkort zal een vereffeningscommissie worden ingesteld die de niet tijdig door het Land Nederlandse Antillen uitbetaalde rekeningen, waaronder ook de salarissen, alsnog zal afwikkelen. Hierbij zullen naast de afrekening van het salaris over de periode 1-10-10 tot 10-10-10 ook de overige door het land niet vóór 10-10-10 afgehandelde salariscomponenten worden betrokken, zoals nog uit te betalen overwerk, niet genoten vakantiedagen, vakantietoeslag tot 10-10-10 en eventuele herberekeningen met terugwerkende kracht in verband met herwaardering van de functie. De RCN zal in overleg treden met de vereffeningscommissie over de wijze en het moment van de uitbetaling.
http://www.rnw.nl/caribiana/article/ex-landsambtenaren-bes-krijgen-deel-salaris-later
Gepubliceerd op : 23 oktober 2010 – 6:31 am | door René Roodheuvel (foto: René Roodheuvel)
Zo'n 300 ambtenaren van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius krijgen deze maand maar tweederde deel van hun salaris uitbetaald. De rest zal op z'n vroegst pas in november volgen omdat de uitbetalingsprocedure voor deze maand al is begonnen, zo heeft een woordvoerder van de Rijksdienst tegen de Wereldomroep gezegd.
Sinds 101 010 werken deze rijksambtenaren (zoals politiemensen, brandweerlieden, leerkrachten, etc.) voor Nederland. Daarvoor waren ze in dienst van het land Nederlandse Antillen. Over de betaling van hun laatste periode als Antilliaans landsambtenaar – van 1 tot en met 9 oktober – is nu onduidelijkheid en vooral ook veel onrust ontstaan. De Rijksdienst wordt naar eigen zeggen «overspoeld» door vragen.
Volgens de RCN lag er een afspraak dat de Nederlandse Antillen het salaris, de toelagen en de opgebouwde vakantietoeslag tot en met 9 oktober rechtstreeks aan zijn mensen zou uitbetalen. Een soort eindafrekening dus. Maar dat is volgens de RCN niet gebeurd.
Aanvankelijk liet de Rijksdienst vrijdag in een persbericht in het midden wat er met het salarisgeld is gebeurd. Wel werd het (niet meer bestaande) land indirect opgeroepen «de gemaakte afspraken te respecteren en werknemers niet in onzekerheid te laten verkeren».
In een reactie stelt de voormalige minister van Financiën, Ersilia de Lannooy, dat er een andere afspraak lag over de betaling en dat er «onrust voor niks» wordt gemaakt. Volgens haar is met de regering op Sint-Maarten en de Rijksdienst voor de BES-eilanden overeengekomen dat het geld via hen zou worden overgemaakt. Voor de Antilliaanse ambtenaren die in dienst van het land Curaçao zijn gekomen, geldt een wat andere regeling.
De Lannooy meldde verder dat haar ex-directeur van de Directie Financiën van het land – verantwoordelijk voor de uitbetaling van salarissen – een bewijs had van storting van de totale loonsom voor de ex-landsambtenaren op de BES-eilanden op een RCN-rekening.
Daarop gaf de RCN in Kralendijk toe het geld inderdaad begin oktober al te hebben ontvangen, maar zonder de informatie over het juiste inkomen per persoon. Volgens woordvoerder Friso Fennema weet men daarom niet wat men precies per ambtenaar moet uitbetalen.
De Lannooy vraagt zich af waarom de RCN nu pas in actie komt en het geld niet veel eerder heeft teruggestort indien de storting niet juist was. En bij de informatie per ambtenaar gaat het volgens haar slechts om een «simpel bestandje».
Om uit de impasse te komen heeft de Rijksdienst Caribisch Nederland bemiddeling gevraagd van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Willemstad. Ex-minister De Lannooy liet van haar kant weten dat er komende maandag overleg plaatsvind. Wie met wie praat en waar wilde ze niet zeggen, maar ze is wel optimistisch over het resultaat: «Ze komen er wel uit.»
De financiële steun van het dictatoriale islamitische regime van Iran aan de Afgaanse president Hamid Karzai |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
|
|
|
Kent u de mediaberichten «Afghan Leader Admits His Office Gets Cash From Iran»1 en «Karzai erkent geld van Iran te krijgen»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de (recente ontwikkeling van de) relaties tussen het Iraanse regime en dat van Afghanistan?
De regering ziet Iran niet als een stabiele factor in de regio. Berichten over geldstromen vanuit Iran richting het kantoor van Karzai, roepen onmiddellijk vragen op over de motivatie achter deze financiële steun. Nederland vindt dat welk land dan ook zich in moet zetten voor stabiliteit in de regio en voor een vrij, veilig en welvarend Afghanistan. De regering ziet niet in hoe deze contante betalingen van de kant van Iran aan Karzai's kantoor hieraan bijdragen.
Deelt u de mening dat het door Iran financieren van het cliëntelisme van het regime Karzai de regio (verder) kan destabiliseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Behoort Nederland tot de «bevriende naties» die het regime van president Karzai met rechtstreekse financiële bijdragen ondersteunen? Zo ja, om welke bedragen gaat het?
Nee. Het grootste deel van het Nederlandse geld loopt via fondsen die beheerd worden door internationale instellingen als de Wereldbank. Daarnaast werkt Nederland met partnerorganisaties als Nederlandse NGO’s, VN-organisaties en Afghaanse ontwikkelingsorganisaties. Het geld gaat dus niet rechtstreeks naar de Afghaanse overheid.
Is Nederland direct of indirect betrokken bij het eerder dit jaar aangekondigde trustfund voor Afghanistan?3 Zo ja, op welke manier?
Nederland is niet betrokken bij het trustfund voor het re-integratieprogramma APRP. In de brief van mijn voorganger aan de Kamer van 16 juli jl. over de Nederlandse inzet voor de Kabulconferentieis aangegeven dat de Nederlandse regering de plannen van de Afghaanse regering voor re-integratie verwelkomt, maar dat zij de precieze uitwerking van het re-integratieprogramma en het fonds af wilwachten, alvorens een besluit te nemen over eventuele financiering. Dit is nog altijd de Nederlandse positie.
Nederland zal hierbij onder meer letten op het leren van fouten uit eerdere programma’s, maatregelen tegen corruptie, de veiligheid van re-integranten en gemeenschappen, het voorkomen van een «draaideur-effect» en de inbedding in een breder (lokaal) vredesproces. Nederland blijft er daarnaast voor pleiten dat processen van verzoening en re-integratie niet leiden tot straffeloosheid en dat recht kan worden gedaan aan het lijden van slachtoffers van oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen.
Welke concrete rol ziet u voor Nederland weggelegd met betrekking tot de in bovengenoemde brief aan de Kamer beschreven verzoening met de Taliban en de re-integratie van (Taliban)strijders?
Nederland hecht aan een duurzame oplossing van de conflicten in Afghanistan. Verzoening, re-integratie van strijders en politieke dialoog moeten daarvan deel uit kunnen maken. Verzoening is in de eerste plaats een zaak van en tussen Afghanen. Andere landen hebben daarbij slechts een ondersteunende rol. Nederland stelt in elk geval vast dat verzoening niet mag betekenen dat zware mensenrechtenschenders vrijuit gaan. Verzoening mag nooit synoniem zijn met straffeloosheid. Dit punt blijft Nederland benadrukken in gesprekken met de Afghaanse autoriteiten.
De anti-PVV cursus aan de Erasmus Universiteit |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wilders benoemt de ellende en de elite ontkent het»?1
Ja.
Waarom organiseert de Erasmus Universiteit alleen een bijeenkomst tegen de PVV en niet tegen andere politieke partijen?
Navraag heeft opgeleverd dat de Erasmus Universiteit geen bijeenkomst tegen de PVV heeft georganiseerd. Het betrof een workshop met als insteek: Is framing een vreemd of geniaal verschijnsel? De bijeenkomst betrof een analyse van een debattechniek aan de hand van een bekend politicus en een debattraining waarin de techniek «framing» voorkwam. De workshop is georganiseerd door Erasmus Universiteit Rotterdam (Studium Generale) in samenwerking met Arminius, Podium voor Kunst, Cultuur en Debat in Rotterdam. Belangstellenden voor de desbetreffende workshop hebben op de website van de organisatoren kunnen kennisnemen van de bijeenkomst onder de titel: «Framing, het geheime wapen van Wilders». Over de techniek van framing heeft Hans de Bruijn, spreker tijdens de workshop, onlangs een boek gepubliceerd, waarin hij deze techniek analyseert aan de hand van de frames van – zoals hij hem benoemt – rasdebater Geert Wilders
Uit de workshopinformatie is mij niets gebleken van een bijeenkomst tegen de PVV. De politieke inkleuring die de opsteller van het bericht in NRC Handelsblad aan de workshop heeft gegeven is naar mijn oordeel een persoonlijke opvatting.
Is bij de universiteit bekend dat PVV-stemmers ook meebetalen aan het hoger onderwijs van Nederland?
Elke belastingbetaler, dus ook de PVV-stemmer, levert een financiële bijdrage aan de bekostiging van het hoger onderwijs in Nederland. Elke instelling voor hoger onderwijs in Nederland, dus ook de Erasmus Universiteit, wordt geacht de wet te kennen en dus hiervan op de hoogte te zijn.
Waarom hebben linkse mensen een cursus nodig op kosten van de belastingbetaler?
De workshop was niet gericht op een specifieke doelgroep en stond open voor iedereen, ongeacht politieke voorkeur.
Universiteiten hebben als wettelijke taak: het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs, het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het overdragen van kennis ten behoeve van de maatschappij veelal aangeduid als maatschappelijke dienstverlening. In dat licht bezien heeft Studium Generale van de Erasmus Universiteit de workshop georganiseerd. Voor de inhoud van de workshop verwijs ik u kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de kosten van deze workshop in mindering te brengen op de subsidie die naar deze universiteit gaat?
Het onderbrengen van kernenergie bij de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en internationale verdragen die dit niet toelaten |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Betekent de formulering «Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie wordt belast met de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van energie», uit het Besluit houdende opheffing van de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat en instelling van een ministerie van Infrastructuur en Milieu (besluit nr. 10.002841), dat de taken op het gebied van de Kernenergiewet naar het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gaan?1
Ja.
Zo ja, hoe verhoudt die nieuwe indeling zich tot de artikelen 8 lid 2 van het Verdrag nucleaire veiligheid en artikel 5 lid 2 van de Euratom richtlijn nucleaire veiligheid, waarin is vastgelegd dat er een scheiding van taken moet zijn tussen het regulerende lichaam en andere lichamen of organisaties die zich bezighouden met de bevordering of het gebruik van kernenergie?
In de desbetreffende verdragen is bepaald dat er een scheiding dient te zijn tussen de regulerende organisatie(s) en organisaties die zijn betrokken bij de bevordering of het gebruik van kernenergie. De minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie is verantwoordelijk voor het energiebeleid, maar bevordert daarmee geen kernenergie zoals bedoeld in de genoemde verdragen. De minister stelt alleen randvoorwaarden voor een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, en het is aan marktpartijen om binnen deze randvoorwaarden al dan niet te investeren in kernenergie. Ook is de minister niet betrokken bij het gebruik van kernenergie.
Is het waar dat de taken op het gebied van de Kernenergiewet per 1 juli 1999 juist van het toenmalige ministerie van Economische Zaken naar het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer waren overgedragen, vanwege de verplichte scheiding op grond van het Verdrag nucleaire veiligheid? Zo neen, waarom vermeldt het betreffende overdrachtsbesluit (Stb, 1999, 275) het Verdrag dan expliciet als reden? Zo ja, wat is er sinds 1999 veranderd aan de internationale verdragen dat terugdraaien van de scheiding in uw ogen mogelijk maakt?
Zoals blijkt uit de toelichting op het overdrachtsbesluit, was de primaire reden voor de overdracht dat het belang van kernenergie en de aspiraties op het gebied van de bevordering daarvan in 1999 aanzienlijk waren verminderd ten opzichte van de periode waarin de Kernenergiewet van kracht is geworden. Omdat daarmee stralingsbescherming het zwaartepunt van de uitvoering van de Kernenergiewet werd, is in 1999 om praktische redenen de Kernenergiewet overgedragen naar de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De totstandkoming van het Verdrag inzake Nucleaire Veiligheid is blijkens de toelichting op het overdrachtsbesluit genoemd als bijkomend argument waarom overdracht van de primaire verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening wenselijk zou zijn. Tot op heden is de minister van Economische Zaken overigens mede bevoegd gezag bij de vergunningverlening en voor het stellen van algemene regels op grond van de Kernenergiewet. Dit heeft het IAEA nooit beschouwd als zijnde in strijd met het genoemde verdrag.
Bent u bereid om het bovenvermelde besluit (nr. 10.002841) te wijzigen om de verantwoordelijkheden inzake de Kernenergiewet weer in lijn met de in vraag twee genoemde internationale wet- en regelgeving te brengen? Zo nee, bent u dan bereid de Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) te verzoeken hun oordeel te geven over de nieuwe indeling en bijbehorende bevoegdheden inzake de Kernenergiewet en dit oordeel aan de Kamer te doen toekomen?
Zoals blijkt uit de antwoorden op de vragen 2 en 3 is er geen reden om wijzigingen aan te brengen in de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie voor de Kernenergiewet. Het IAEA toetst eens in de drie jaar of lidstaten voldoen aan de vereisten uit het Verdrag. Bij de eerstvolgende toetsingsconferentie in april 2011 zal ook de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling aan de orde komen. Zoals gebruikelijk zal de Tweede Kamer over de bevindingen van het IAEA worden geïnformeerd.
De hoge schooluitval in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bijna één op de vijf startende mbo’ers hun school verlaat zonder diploma?1
Door de inspanningen van de laatste jaren is vooruitgang geboekt in de terugdringing van het aantal voortijdig schoolverlaters en ook in het lopende schooljaar zet deze positieve ontwikkeling door. Maar de uitval vind ik nog steeds té hoog.
Hoe kan het percentage uitvallers zo hoog zijn, terwijl het aanpakken van voortijdig schoolverlaten de afgelopen jaren als belangrijk werd beschouwd door het kabinet?
De voortijdig schoolverlaters-cijfers voor het mbo laten een afname zien. In de afgelopen jaren is, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven – hard gewerkt aan de terugdringing van het aantal voortijdig schoolverlaters en dat heeft resultaat opgeleverd. In het schooljaar 2005/2006 bedroeg het vsv-percentage voor het mbo 9,3, in het schooljaar 2007/2008 was dit percentage gedaald naar 8,5 en in het schooljaar 2008/2009 naar 7,8. Het Centraal Bureau voor de Statistiek berekent de uitval als percentage van de instroom in het schooljaar 2005/2006. Het CBS kan met deze cohort-benadering (nog) geen ontwikkeling in de tijd laten zien.
OCW daarentegen presenteert jaarlijks de uitval als percentage van de gehele deelnemerspopulatie, die vanzelfsprekend groter is dan de instroom van één jaar. Dat verklaart grotendeels het verschil in de gepubliceerde percentages.
Wat is volgens u de reden dat de uitval met name bij mbo niveau 1 erg hoog is? Deelt u de mening dat de enorme Regionale Opleidingscentra (ROC’s) er blijkbaar onvoldoende in slagen om deze groep jongeren onderwijs te bieden dat bij hen past? Zo nee, waarom niet?
Uit de vele onderzoeken naar schooluitval is onder andere gebleken, dat die bij mbo-opleidingen het hoogst is. De belangrijkste reden daarvan blijkt veelal een verkeerde opleidingskeuze, maar binnen de groep waarin hiervan sprake is, gaat het ook vaak om een opeenstapeling van problemen2. De instellingen erkennen het feit dat naast een verkeerde studiekeuze een deel van de uitval met de organisatie van de opleiding zelf te maken heeft. Roc's kunnen vanzelfsprekend de problematiek van individuele leerlingen niet zo maar oplossen, maar met beter en goed georganiseerd onderwijs kan een belangrijk deel van het voortijdig schoolverlaten worden voorkomen. Dat is de taak van de roc’s. Wij leggen de lat ook voor het mbo hoger; punten uit het regeerakkoord als versterking van de professionaliteit van docenten, vergroten van ouderbetrokkenheid, het verhogen van het rendement gelden ook voor het mbo.
Hoe hoog is de uitval onder mbo’ers in een vm2-traject waarbij vmbo en mbo in elkaar zijn geschoven?
Op grond van de huidige data is bekend, dat het voortijdig schoolverlaten onder de VM2 leerlingen uit de eerste tranche (met een uitval van 2,2%) lager ligt dan het landelijke gemiddelde (met een uitval van 2,4%) en ook lager ligt dan het vsv-percentage in het voorgaand cohort op de scholen met een experiment eerste tranche (met een uitval van 3,0%), die toen nog niet gebruik maakten van VM2.
Dit is een aanwijzing, dat de VM2-aanpak bij de experimenten een positief effect heeft.
Over de uitval van mbo-ers in het VM2 experiment is nog niets bekend, aangezien de eerste groep VM2 leerlingen pas dit schooljaar 2010–2011, is gestart met het MBO programma.
Deelt u de mening dat deze uitvallers op latere leeftijd de mogelijkheid moeten krijgen alsnog een mbo-diploma te halen? Zo ja, wanneer gaat de bezuiniging van tafel om het onderwijs voor mbo’ers van 30 jaar en ouder niet langer te bekostigen? Zo nee, hoe zorgt u dan voor de vakmensen waarover u schrijft in uw regeerakkoord?
Werknemers boven de 30 jaar kunnen nog volop scholing volgen. Werkgevers die hun werknemers faciliteren in een scholingstraject kunnen op grond van de Wet Vermindering Afdracht (WVA) in aanmerking komen voor een afdrachtvermindering bij de Belastingdienst; werknemers kunnen hun scholingskosten als aftrekpost bij hun belastingaangifte opvoeren.
Voorts kunnen werkgevers en werknemers de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen inzetten.
De Dairy Campus |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de fusieplannen met betrekking tot de proefboerderijen van Wageningen University en Researchcentre (WUR)?1
Ja.
Hebben de reorganisatieplannen naar uw mening een effect op het dierenwelzijn van de dieren die gehouden worden in de proefboerderijen? Zo ja, welk effect is dat en hoe beoordeelt u dat? Zo nee, waarom niet?
Wageningen UR dient zich te houden aan de wettelijke voorschriften zoals deze van kracht zijn.
Is het waar dat alle proefboerderij-activiteiten omtrent de melkveehouderij geclusterd gaan worden in Friesland, waar een Dairy Campus wordt opgezet? Zo ja, kunt u meer informatie geven over deze Dairy Campus?
Dairy Campus is een initiatief van de provincie Friesland. Doel van Dairy Campus is om hét nationale centrum te zijn voor innovatie, educatie en training, gericht op Integraal Duurzaam en de internationale markt voor de melkveehouderij.
Wageningen UR voert een zelfstandig beleid in het opzetten en in stand houden van haar onderzoeksfaciliteiten. Het voornemen van de Wageningen UR is om het melkveehouderijonderzoek te concentreren in Goutum (bij Leeuwarden) in het kader van de afspraken met de provincie Friesland, de gemeente Leeuwarden, het bedrijfsleven en Aeres (PTC+, beter bekend als Oenkerk), over samenwerking, bundeling van activiteiten en voorzieningen in Dairy Campus.
Is het waar dat de proefboerderij in Friesland op dit moment 200 koeien huisvest, en dat deze koeien toegang tot de wei hebben? Is de verwachting dat er in de toekomst meer koeien worden gehuisvest in de proefboerderij? Zo ja, hoeveel koeien zullen hier gehuisvest worden, en hebben zij gegarandeerd toegang tot de wei? Zo nee, welke veranderingen worden dan voorzien?
Op de te realiseren locatie Dairy Valley zullen verschillende onderzoekprogramma’s kunnen worden uitgevoerd. De bedrijfsvoering van de locatie en daarmee het aantal te houden dieren is de verantwoordelijkheid van Wageningen UR.
Hoeveel publiek geld wordt er geïnvesteerd in de Dairy Campus, door wie is dit geld beschikbaar gesteld en waar wordt dit geld aan uitgegeven?
Ter versterking van de regionale economie komt in totaal € 20 mln. vanuit publieke middelen beschikbaar waarvan € 2,5 mln. van de provincie Friesland, € 2,5 mln. vanuit de gemeente Leeuwarden en € 15 mln. uit economische programma's zoals Koers Noord, Compensatie Zuiderzee. Als eenmalige impuls heeft mijn departement € 175 000,- bijgedragen als uitvoering van amendement 61 Atsma, Waalkens en Cramer vergaderjaar 2008.
Zie ook bijlage 1: Financiering Dairy Campus; besluit provincie Friesland van 23 juni jl.2
Op welke wijze wordt er in de proefboerderijen van Wageningen UR aandacht besteed aan dierenwelzijn, aan biologische veehouderij en aan (agrarisch) natuurbeheer? Hoeveel geld is hiervoor beschikbaar? Kunt u dat afzetten tegen het budget dat beschikbaar is voor onderzoek ten bate van de intensieve veehouderij?
Zie mijn antwoorden op vragen 269 en 399 bij de behandeling van de begroting 2011 (Lijst van vragen en antwoorden LNV begroting 2011, Kamerstukken 32 500-XIV).
Daarnaast stel ik ruim € 10 mln. beschikbaar voor onderzoeksprogramma’s voor Natuur, Landschap en Platteland. Ik stel geen budget beschikbaar voor onderzoek voor een specifieke sector maar voor maatschappelijke thema’s zoals onderzoek naar emissiebeperkingen, ontwerptrajecten integraal duurzame stallen, strooiselstallen e.d.
Het onderzoek bij het onderdeel DLO van Wageningen UR wordt slechts gedeeltelijk publiek gefinancierd. De faciliteiten worden ook aangewend ten behoeve van onderzoeksvragen vanuit het bedrijfsleven.
De samenwerking met Frankrijk voor internetvrijheid |
|
Mariko Peters (GL) |
|
|
|
|
Zal Nederland deelnemen aan de internationale conferentie over internetvrijheid van 29 oktober 2010 te Parijs, die voortbouwt op een Nederland-Frans initiatief van ministers Verhagen en Kouchner?1
In verband met mijn verhindering op de datum van de conferentie heeft Frankrijk besloten deze tot nader orde uit te stellen. Nederland zal spoedig in gesprek gaan met Frankrijk over een mogelijke nieuwe datum, locatie en modaliteiten van de beoogde conferentie. De inzet van Nederland blijft daarbij dat de vrijheid van meninguiting op internet het thema van de conferentie moet zijn, waarbij een zo breed mogelijke groep landen en andere belanghebbenden betrokken moet blijven.
Is de vrijheid van meningsuiting en informatievergaring en het recht privacy op internet naar uw mening gediend bij de 3-strikes regeling die de Franse president voorstelt voor die conferentie?
Nederland onderschrijft de Hadopi-wet niet. Zoals opgenomen in het regeerakkoord, is Nederland voor een open en vrij internet. Het beleid van het vorige kabinet dat het beleid «three strikes and you're out» uit de Hadopi-wetgeving voor Nederland niet acceptabel is, blijft onverkort van kracht. Nederland zal dit standpunt in de diverse internationale gremia blijven uitdragen.
Bent u voornemens daar de uitspraken van de vorige regering gestand te doen dat in Nederland geen 3-strikes regeling zal worden ingevoerd?2
Zie antwoord vraag 2.
Zult u zich verzetten tegen de wens van de Franse regering om maatregelen uit de omstreden Hadopi-wet op te nemen in een internationale gedragscode?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer verslag te doen van de uitkomsten van de conferentie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 29 oktober 2010?
Het schenden van een wapenembargo door China |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat China een VN-rapport tegenhoudt waarin staat dat de VN-vredesmilitairen van de VN-missie in Darfur UNAMID beschoten zijn met munitie afkomstig uit China?1
Ja.
Heeft u het rapport inmiddels gelezen? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, wilt u dan aandringen bij de VN op een spoedige vrijgeving van het document?
Het rapport van de VN Panel of Experts is nog niet openbaar. De inhoud van het rapport zal verder worden besproken in de VN Veiligheidsraad. Nederland steunt het werk van het Panel en zal bij de VN het belang van publicatie van het rapport benadrukken.
Bent u van mening dat het onwenselijk is en in strijd met het VN-wapenembargo wanneer China munitie levert aan het Soedanese leger?
De regering is van mening dat zeer terughoudend dient te worden omgegaan met wapenleveranties aan Soedan. Levering van munitie aan het Soedanese leger is niet per definitie strijdig met het VN-embargo. VN Veiligheidsraad Resoluties 1556 (2004) en 1591 (2005) bepalen wel dat het niet toegestaan is militaire goederen te leveren aan de partijen van het N’Djamena Comprehensive Ceasefire Agreement. Hier valt ook het Soedanese leger onder, voor zover dit opereert in Darfur.
Bent u ervan op de hoogte dat Amnesty International al eerder (2007) melding gemaakt heeft van schending van het wapenembargo door China en Rusland? Zo ja, wat heeft u met deze kennis gedaan?
De regering is op de hoogte van de melding van Amnesty International en roept in VN-kader landen op om zich te houden aan de relevante resoluties.
Het Panel of Experts, dat krachtens VN Veiligheidsraad Resolutie 1 591 (2005) is opgericht, ziet toe op de naleving en implementatie van deze Resolutie, en derhalve van het wapenembargo. Dit Panel of Experts geeft aanbevelingen aan het «Sanctions Committee», die haar zienswijze voorlegt aan de VN Veiligheidsraad. Nederland heeft er vertrouwen in dat het Panel of Experts haar werk zorgvuldig en onafhankelijk uitvoert. Mocht het Panel in het rapport concluderen dat een land het wapenembargo ten aanzien van Darfur schendt, dan steunt Nederland eventuele actie of maatregelen hiertegen.
Welke stappen heeft de Nederlandse regering ondernomen nadat er in 2008 schriftelijke vragen waren gesteld over schending van het wapenembargo door China?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat onderneemt de Nederlandse regering om verdere schending van het VN- en het EU-wapenembargo voor Soedan tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Wat onderneemt de Nederlandse regering om uit te sluiten dat in Europa gevestigde wapenhandelaren zich schulding maken aan schending van het wapenembargo?
Binnen de EU is het juridisch bindende EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (GS) van kracht. Dit GS bevat acht criteria waaraan elke vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen wordt getoetst. Eén van deze criteria verplicht de EU-lidstaten zich te houden aan een wapenembargo dat van toepassing is op het land van eindbestemming. Als de beoogde export onder dit wapenembargo valt, zal de toets aan dit criterium negatief uitvallen en wordt geen exportvergunning afgegeven.
De constructies waarbij bedrijven zoals Google via Nederland massaal belasting ontwijken |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de techniek1 waarbij inkomsten van bedrijven zoals Google naar Ierland en vervolgens via Nederland naar Bermuda gaan? Sinds wanneer bent u van deze constructie op de hoogte?
Allereerst wil ik opmerken dat het vanwege de geheimhoudingsplicht niet mogelijk is om in te gaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. In antwoord op de vragen zal ik daarom meer in algemene zin aangeven waarom Nederlandse vennootschappen een rol spelen in de concernstructuur van internationaal opererende ondernemingen. Dit heeft te maken met het feit dat Nederland om verschillende redenen fungeert als knooppunt in het financiële verkeer. Mijn ambtsvoorganger is uitgebreid ingegaan op dit aspect in de brief van 26 oktober 2009 (DB 2009/624M).
Het Nederlandse belastingstelsel loopt internationaal gezien in de pas. De vennootschapsbelasting heeft een tarief van 25,5% voor winst die is behaald in Nederland. Dit ligt rond het Europese gemiddelde. Ook bevat het Nederlandse belastingstelsel, net als dat van andere landen, een aantal elementen waarmee internationale dubbele belastingheffing wordt voorkomen. In ons geval zijn dat de deelnemingsvrijstelling, het uitgebreide netwerk van belastingverdragen en de afwezigheid van bronheffing op uitgaande rente- en royaltystromen. Dit zijn belangrijke pijlers van ons vestigingsklimaat.
Verder biedt de Nederlandse belastingdienst een grote mate van zekerheid over de toepassing van fiscale regels. Dit maakt het aantrekkelijk om zaken te doen in en vanuit Nederland. Die zekerheid kan alleen worden verkregen als een onderneming een reële aanwezigheid in Nederland heeft. De Nederlandse belastingdienst geeft zekerheid vooraf over de vraag of de beloning voor de desbetreffende activiteiten in Nederland zakelijk is. De kaders hiervoor zijn onder andere vastgesteld in de besluiten van 11 augustus 2004, nr. DGB2004/1338M, 11 augustus 2004, nr. IFZ2004/124M en 11 augustus 2004, nr. IFZ2004/126M. Van geval tot geval vindt er een beoordeling plaats. Er is geen beleid met een vast percentage van 0,2%.
Door deze goede fiscale infrastructuur en het hoge niveau van de financiële en juridische dienstverlening is Nederland een knooppunt in het financiële verkeer. Naast belastingopbrengsten zorgt dit voor werkgelegenheid, onder andere in de financiële en juridische dienstverlening. De toegevoegde economische waarde is naar schatting € 1,5 miljard per jaar. Ongeveer € 1 miljard in de vorm van belastingen en € 0,5 miljard in de vorm van vergoedingen voor financiële professionals.3
Het brengt tegelijkertijd risico’s met zich mee. Op bepaalde onderdelen kan deze opstelling ten aanzien van grensoverschrijdende transacties als neveneffect hebben dat Nederland wordt opgenomen in (ontgaans)constructies van buitenlandse bedrijven. Het staat het desbetreffende buitenland uiteraard vrij om – net als Nederland doet – via de uitvoering of via antimisbruikwetgeving op te treden tegen ongewenste ontgaansconstructies. Bovendien loopt Nederland niet weg voor zijn verantwoordelijkheden op dit punt. Zo verlangt Nederland eenzijdig van financiële dienstverleningslichamen dat sprake is van reële aanwezigheid in Nederland en dat reële commerciële risico's worden gelopen met betrekking tot de door het lichaam uitgeoefende functies. Voorts worden in de nieuwe bilateraal te sluiten belastingverdragen in toenemende mate maatregelen opgenomen die misbruik van deze verdragen voorkomen.
Ook doet Nederland volop mee aan internationale informatie-uitwisseling en fraudebestrijding. Bovendien heeft Nederland moderne integriteittoezichtwetgeving, zoals de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (WWFT) en de Wet Toezicht Trustkantoren (WTT).
Kunt u deze constructie uitgebreid toelichten? Hoe werkt dit? Van welke wetten en internationale verdragen wordt hier gebruik gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het effectieve percentage winstbelasting dat bedrijven in het buitenland moeten betalen door de in deze vragen genoemde constructie verlaagd wordt tot 2,4 procent? Vindt u dit percentage belasting een eerlijk aandeel vergeleken met wat bedrijven anders hadden moeten betalen als ze geen gebruik van constructies gemaakt hadden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de Nederlandse Belastingdienst een speciale afspraak gemaakt heeft met een aantal bedrijven waarbij is afgesproken dat Nederland over 0,2% van de geldstroom die via Nederland loopt vennootschapsbelasting int?2 Hoe is deze afspraak wettelijk geregeld? Kunt u deze regeling toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel levert het via Nederland doorsluizen van royalty's de Belastingdienst in totaal op? Kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het verantwoord dat bedrijven op grote schaal belastingconstructies opzetten met het doel om miljarden aan belasting te ontwijken terwijl overheden de broekriem moeten aanhalen?
Bedrijven dienen zich natuurlijk te houden aan de wetten en regels in de diverse landen waar zij actief zijn. De landen hebben de mogelijkheid hun belastinggrondslag te beschermen met flankerende antimisbruik maatregelen, zij zullen daarbij waarschijnlijk een afweging maken tussen grondslagbescherming enerzijds en een aantrekkelijk vestigingsklimaat anderzijds. De Verenigde Staten hebben hun eigen afweging gemaakt op dit punt en ze hebben niet aan Nederland gevraagd om zijn regelgeving aan te passen. Om een dergelijke afweging goed te kunnen maken is van belang dat landen transparant zijn over hun regelgeving en dat landen effectief samenwerken bijvoorbeeld op het gebied van informatie uitwisseling. Nederland maakt in de belastingverdragen afspraken over informatie uitwisseling, maar ook over gerechtigdheid tot verdragsvoordelen. Zo is in het belastingverdrag met de Verenigde Staten een zogenaamde «limitation on benefits» bepaling opgenomen om te voorkomen dat fiscale constructies zonder reële activiteiten van de verdragsvoordelen kunnen profiteren. Daarnaast is Nederland de laatste jaren ook actief geweest om, in lijn met internationale initiatieven zoals die van de OESO, afspraken te maken inzake informatie uitwisseling met (voormalige) belastingparadijzen. Nederland heeft ook een afspraak gemaakt (Tax Information Exchange Agreement) om informatie uit te wisselen met bijvoorbeeld Bermuda4. Tenslotte kan worden opgemerkt dat Nederland een actieve rol speelt in diverse internationale fora die een effectieve samenwerking tussen landen op fiscaal terrein moeten bevorderen zoals het Global Forum on Transparancy and Exchange of Information.
Is het waar dat de Verenigde Staten in het algemeen hebben aangegeven dat zij belastingconstructies ongewenst vinden?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de Verenigde Staten bij de Nederlandse regering aangegeven dat zij belastingconstructies die via Nederland lopen ongewenst vinden? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de Verenigde Staten Nederland verzocht om wetten of verdragen te wijzigen om belastingconstructies tegen te gaan? Zo ja, wanneer? En welke wetten of verdragen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u stappen ondernemen om in het bijzonder de in deze vragen genoemde constructies tegen te gaan? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere stappen gaat u ondernemen om internationale belastingconstructies tegen te gaan nu er steeds wildere feiten bekend worden?
Zie antwoord vraag 6.
Het 'gay-alert' in Utrecht |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Utrecht komt met gay-alert»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het instellen van een «gay-alert» slechts symptoombestrijding is? Zo nee, waarom niet?
Deze visie deel ik niet. De burgemeester van Utrecht heeft samen met de politie een Gay Alert ingesteld, nadat zich in korte tijd een aantal homogerelateerde geweldsincidenten in Utrecht had voorgedaan. Het Gay Alert is vooral bedoeld om in een vroegtijdig stadium te kunnen reageren op beginnende treiterijen en overlast. Daarmee is het geen symptoombestrijding, maar een nuttige stap om verdere escalatie te voorkomen. Daarnaast is het Gay Alert voor mensen die aarzelen over het wel of niet aangifte doen, een laagdrempelige ingang. Ik juich dit initiatief voor het instellen van een Gay Alert dan ook zeker toe, vooral nu de gemeente Utrecht en de politie samen met andere betrokken organisaties daarmee sneller in dit soort situaties kunnen optreden.
In hoeverre erkent u dat er een verband bestaat tussen de toenemende bedreigingen tegen homo’s en één van de conclusies uit het SCP-rapport «Gewoon Anders» uit 2010, dat veel niet-westerse allochtonen homoseksualiteit afwijzen vanuit hun religie en deze geaardheid bestempelen als iets van westerlingen en ongelovigen?
Uit het Landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie 2009 (TK 2009–2010, 32 123 VII, nr. 74), dat op 13 september jl. naar uw Kamer is gestuurd, blijkt dit directe verband niet. Wel is het aantal homogerelateerde incidenten toegenomen van 380 in 2008 naar 429 in 2009. In dit criminaliteitsbeeld is echter niet specifiek ingegaan op de achtergronden van de verdachten. Uit de LECD-rapportage «Homofoob geweld» van de politie blijkt dat in 86% van de gevallen een autochtoon als verdachte werd genoemd of geen verdachte door het slachtoffer werd genoemd. In 14% van de gevallen werd door het slachtoffer een allochtoon als verdachte genoemd.
Verkoop van geneesmiddelen via internet |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de steekproef voor wat betreft zelfzorgvoorlichting van drogisten en apothekers?1
De uitzending van Tros Radar van 4 oktober jl. maakt duidelijk dat de advisering over zelfzorggeneesmiddelen veel te wensen over laat, vooral in drogisterijen. Een grote meerderheid van de drogisterijen (72%) ging in deze steekproef niet zorgvuldig om met de verkoop van ibuprofen. Apotheken scoorden beter met 40%, hoewel ook dit natuurlijk nog veel beter zou moeten.
Uit mystery-shopping onderzoek van de Consumentenbond komt naar voren dat de advisering in drogisterijen tekortschiet.
Ik vind het teleurstellend dat in de drogisterijsector, die al vele tientallen jaren nagenoeg het monopolie heeft op opleidingen, examens en verkoop van UAD-geneesmiddelen, nog steeds niet zorgvuldig wordt geadviseerd over zelfzorggeneesmiddelen.
Deelt u de mening dat de kassacheck altijd moet worden uitgevoerd, de juiste vragen worden gesteld, zoals naar het gebruik van andere geneesmiddelen, en het juiste advies moet worden gegeven? Zo ja, gaat u hierover contact opnemen met de Centraal Bureau Drogisterijbedrijven (CBD) en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)?
De Geneesmiddelenwet bepaalt in artikel 62 dat in drogisterijen «verantwoorde zorg» wordt geleverd. Volgens de wet houdt dit in dat de terhandstelling van UAD-geneesmiddelen geschiedt onder verantwoordelijkheid en onder toezicht van een drogist, en dat alleen een (assistent) drogist de bedoelde voorlichting mag geven. Over de zogenaamde «kassacheck» heerst een misverstand. De kassacheck is niet verplicht. Bij de plenaire behandeling van de Geneesmiddelenwet was aanvankelijk een kassacheck voorgesteld in de toelichting bij amendement Van der Vlies 2. Mijn ambtsvoorganger heeft toen de opsteller van het amendement verzocht zijn amendement aan te passen. De minister bracht daarbij de vrees over van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) dat een kassacheck zou leiden tot irritatie bij klanten en personeel omdat de meeste mensen geen behoefte hebben aan advies, en omdat het in een rij bij de kassa vaak niet goed mogelijk is zelfzorgklachten te bespreken3. Daarop is een gewijzigd amendement ingediend waarin de toelichting duidelijk aangeeft dat de voorlichting moet plaatsvinden bij de drogisterij-afdeling en «niet pas als de koper bij de kassa is gekomen»4. De toelichting bij het amendement stelt ook dat de winkelier er voor zorgt dat de koper expliciet verwezen wordt naar de persoon of naar de locatie waar hij advies kan krijgen. Maar bij voorkeur dus niet bij de kassa.
Het is bekend dat de meeste consumenten geen behoefte hebben aan advies. Veel aankopen in de drogisterij zijn herhaalaankopen. Tegen deze achtergrond denk ik dat de sector niet moet inzetten op een zo hoog mogelijk volume aan adviezen of op het opdringen van adviezen aan mensen die dat niet willen. Het gaat hier immers om zelfzorggeneesmiddelen. Zelfzorggeneesmiddelen zijn bij gebruik conform de bijsluiter veilige en verantwoorde geneesmiddelen. De consument kan zijn informatie overal vandaan halen, van de bijsluiter tot het internet of de drogist. Wat ik wel belangrijk vind is dat wanneer mensen advies willen, zij ook een goed advies krijgen.
Heeft het CBD voldoende mogelijkheden om op te treden, indien drogisten onvoldoende communiceren? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Het CBD heeft personeel in dienst dat controleert op naleving van de drogistencertificaten. Dit berust op zelfregulering van de sector zelf en is derhalve op vrijwillige basis. Certificering is geen wettelijke eis. Daarnaast houden de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Voedsel- en Waren Autoriteit toezicht op de naleving van de wet. Dit toezicht vindt plaats aan de hand van prioritering op risico’s voor de volksgezondheid.
Vindt u, indien er geen drogistenwaarborgcertificaat is, dat een drogist AV- en UAD-middelen (Algemene Verkoop en middelen die uitsluitend bij apotheek en drogist verkrijgbaar zijn) mag verkopen? Zo nee, wat is de meerwaarde van een CBD certificaat?
Het certificaat is niet wettelijk verplicht. Drogisten mogen zelf weten op welke wijze zij invulling geven aan hun voorlichtende taak. De steekproef van Tros Radar vond plaats onder 20 gecertificeerde en 20 niet gecertificeerde drogisten. Uit de steekproef blijkt dat 60% van de gecertificeerde bedrijven ibuprofen verkocht op een wijze die in strijd is met de eigen zelfregulering. Tros Radar vroeg zich mijns inziens terecht af wat de meerwaarde is van dit certificaat. Ik wijs er overigens op dat het drogistendiploma volstaat om UAD-middelen te mogen verkopen. Ik vind dat de sector meer werk moet maken van de opleiding en examens. Wellicht moet meer nadruk worden gelegd op adviesvaardigheden. Mijn ambtsvoorganger heeft in het voorjaar een nieuwe organisatie, Drogisterijcollege, aangewezen die drogistenexamens zal afnemen, naast de stichting Pharmacon die dit al vele decennia doet. Ik hoop dat hier een extra prikkel van uitgaat richting de sector.
Deelt u de mening dat verkoop via internet van AV- en zeker van UAD-middelen zeer onwenselijk is en onmogelijk zou moeten zijn, omdat hierdoor niet aan de voorwaarden van voorlichting en informatie kan worden voldaan?
De wetgeving maakt geen onderscheid tussen verkoop vanuit een winkel/apotheek en verkoop via internet. Dit geldt ook voor receptgeneesmiddelen, mits uiteraard aan alle wettelijke regels wordt voldaan. Ik vind wel dat er ook bij de verkoop van UAD-middelen via internet altijd de mogelijkheid moet zijn van on-line of telefonische advisering onder verantwoordelijkheid van drogist of apotheek. En uiteraard is net als bij receptgeneesmiddelen, ook bij zelfzorggeneesmiddelen de bijsluiter on-line beschikbaar via de sites zelfzorg.nl en cbg-meb.nl.
Wat is uw oordeel over het feit dat via dokteronline nog steeds het morfineachtige middel tramadol zonder recept verkrijgbaar is? Is dit wettelijk toegestaan? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen?2 Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Tramadol is uitsluitend op recept van een arts verkrijgbaar (UR). Mijn ambtsvoorganger heeft de apotheek die in Nederland met de website dokteronline.com samenwerkte een aanwijzing gegeven op basis van de Kwaliteitswet Zorginstellingen, die inhield dat de betrokken apotheek de aflevering van UR geneesmiddelen diende te staken. Voorzover mij bekend zijn er in Nederland thans geen artsen of apothekers die betrokken zijn bij de aflevering van UR-geneesmiddelen via dokteronline.com. Mijn ambtsvoorganger is op 23 september jl. in antwoord op Kamervragen ook ingegaan op deze kwestie. Daarbij is aangegeven dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen (eigenaren/beheerders van) websites enerzijds, en beroepsbeoefenaren in de zorg in Nederland die daaraan meewerken anderzijds. Die beroepsbeoefenaren zijn inmiddels effectief aangepakt. Dergelijke veelal vanuit het buitenland opererende websites zijn echter niet zomaar «uit de lucht te halen».6
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar het toenemend aantal drogistensites en andere sites (zoals reprint) dat bijvoorbeeld UAD-middelen aanbiedt via internet en hiertegen op te laten treden? Zo nee, waarom niet?
Tegen de achtergrond van het totaal aan risico’s dat zich voordoet op het terrein van de geneesmiddelenvoorziening in Nederland, zie ik op dit moment geen reden om hiernaar onderzoek te laten doen.
Hoe zit het met het toezicht van de Inspectie op de verkoop via internet van receptgeneesmiddelen, en vindt u dit voldoende?3
Verkoop van UR geneesmiddelen anders dan via internetsites die aan de hiervoor geldende eisen8 voldoen, acht ik, in tegenstelling tot de verkoop van AV en UAD middelen, een groot risico voor de volksgezondheid. De Inspectie voor de Gezondheidszorg doet wat zij kan, maar zoals eerder aangegeven is het instellen van opsporingsonderzoek naar illegale websites en het «uit de lucht» halen hiervan zeer lastig6. Wel is het voor de inspectie mogelijk om op te treden tegen artsen en apothekers die in Nederland samenwerken met zo’n website en waarvan de identiteit via open bronnen is te achterhalen. Daarnaast houdt de inspectie toezicht op reclame van receptgeneesmiddelen op internet. Waar nodig neemt de inspectie passende maatregelen. In samenwerking met de Douane oefent de inspectie grenscontroles uit op de illegale invoer van via internet bestelde geneesmiddelen. Daarbij zijn in oktober van dit jaar bij een internationale actieweek ongeveer 25 000 illegale geneesmiddelen onderschept.
Het wegpesten van homo's |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Utrechtse homo weg uit woning na pesterijen»?1
Ja.
Waarom worden slachtoffers van pesterijen extra gestraft door een gedwongen verhuizing? Waarom worden de daders van homo pesterijen en homogeweld niet opgepakt?
Dit kabinet pakt daders aan en beschermt slachtoffers. Dat is ook de inzet geweest van de korpsbeheerder van het korps Utrecht. Hij heeft mij laten weten dat het niet zo is dat slachtoffers van pesterijen in Utrecht worden gedwongen te verhuizen. Soms is het gebeuren echter zo heftig, en de escalatie zo snel, dat het de keuze van het slachtoffer is om te verhuizen. De woningbouwcorporatie werkt hier dan vaak met voorrang aan mee.
De verdachte van de pesterijen in bovengenoemde zaak is aangehouden en verhoord. Het politieonderzoek is afgerond en de zaak ligt ter beoordeling bij het Openbaar Ministerie. Zie verder het antwoord op vraag 9 over de aanpak van daders.
Bent u van mening dat de gedwongen verhuizing van het slachtoffer van homogeweld en pesterijen een verkeerd signaal afgeeft aan de daders, namelijk dat ze niet worden gestraft en gemakkelijk weg kunnen komen met mishandeling en vandalisme?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen om in de toekomst te voorkomen dat slachtoffers worden bestraft door een gedwongen verhuizing? Welke maatregelen gaat u nemen ten aanzien van daders?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe heeft het gebrek aan vertrouwen in de aanpak van gemeente en politie ten aanzien van overlast en pesterijen, waardoor homo’s geen aangifte meer willen doen, kunnen ontstaan?2 Wat gaat u doen om dit wantrouwen bij homo’s weg te nemen?
Voor een effectieve aanpak en vervolging van geweld, intimidatie en discriminatie van homoseksuelen is een aangifte van essentieel belang. De politie neemt elke aangifte van discriminatie op. Ook in de aanwijzingen van discriminatie van het OM wordt hierop gestuurd. Ik betreur dan ook het gebrek aan vertrouwen in de politie en gemeente.
In het spoeddebat van 4 november jl. over incidenten bij moskeeën heb ik een brief aan de Kamer toegezegd begin volgend jaar waarin ik onder andere het ingezette aangiftebeleid ten aanzien van discriminatie zal aanscherpen. Ik zal de aangiftebereidheid en de mogelijkheid om (beperkt) anoniem aangifte te doen met de relevante spelers, zoals gemeenten (VNG) en politie, nog eens tegen het licht houden.
Is het niet treurig gesteld met onze samenleving, indien homo’s zich onveilig voelen op straat, op school en zelfs in hun eigen huis?
Dat homoseksuelen zich onveilig voelen is zorgwekkend. Dit kabinet staat, zoals aangekondigd in het regeerakkoord, borg voor de emancipatie van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders en zal daartoe concreet beleid ontwikkelen. Het verbeteren van de veiligheid van homoseksuelen is één van de prioriteiten in de beleidsbrief emancipatie welke de Kamer in het voorjaar 2011 zal ontvangen.
Hoe veilig zijn homo’s op scholen? Zijn er in de afgelopen vijf jaar incidenten geweest van weggepeste homo leerlingen of leerkrachten? Wat is het schoolverzuim van homoleerlingen?
Uit het onderzoek «Weerbaar en divers» van 2009 (TK 2008–2009, 27 017, nr. 50 van de Inspectie van het Onderwijs, waarin de seksuele diversiteit en seksuele weerbaarheid in het onderwijs is onderzocht, blijkt dat de helft van de ondervraagde leerlingen meent dat je op school beter niet voor je homoseksualiteit uit kunt komen. Verder lijkt het erop dat incidenten rond homoseksualiteit zich voornamelijk af spelen in het voortgezet onderwijs. Ruim een derde van de 35 bezochte scholen had te maken met incidenten rond homoseksualiteit. Deze incidenten betroffen bijna altijd verbale incidenten. De inspectie constateert in het onderzoek dat het pesten van homoseksuele leerlingen en leraren geen zeldzaamheid is. Ook in de monitor «sociale veiligheid in het Voortgezet (Speciaal) Onderwijs» van 2008» (TK 2008–2009, 29 240, nr. 30 wordt melding gemaakt van incidenten. Van de leidinggevenden geeft 10% aan dat ze te maken hebben gehad met incidenten tegen leerlingen vanwege homoseksualiteit. 7% meldt incidenten tegen personeel vanwege homoseksualiteit. Er zijn geen cijfers van weggepeste homoseksuele leerlingen of -leerkrachten of over het school verzuim van homoseksuele leerlingen.
Wat is in de afgelopen vijf jaar de oplossingspercentage bij homogeweld? Erkent de politie dat zij minimaal scoren bij de opsporing van daders van homogeweld?
Op dit moment zijn er geen landelijke opsporingsresultaten bekend van homogeweld. Het Openbaar Ministerie (OM) geeft jaarlijks inzicht in de vervolging en afdoening van de zogenaamde zuivere discriminatiezaken, zoals het aanzetten tot haat. Met de invoering van een nieuw registratiesysteem (GPS) zal het OM over 2012 voor het eerst ook landelijke cijfers beschikbaar hebben die inzicht geven in het aantal commune delicten met een discriminatoir aspect, zoals homofoob geweld.
Klopt het dat de daders van pesterijen en homogeweld vaak niet opgepakt kunnen worden, omdat er geen getuigen zouden zijn? Waarom wordt dan de groepsaansprakelijkheid niet ingezet, waarbij de politie niet meer hoeft te achterhalen wie wat heeft gedaan?
Er worden wel degelijk daders opgespoord, aangehouden en vervolgd. De ervaring leert echter dat de bewijsvoering soms problematisch is, bijvoorbeeld bij gebrek aan forensisch-technisch bewijs of getuigen. In sommige gevallen zijn pesterijen niet strafbaar. De politie intervenieert in dat soort gevallen overigens wel, bijvoorbeeld door daders aan te spreken.
Voor wat betreft het aspect van groepsaansprakelijkheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Heeft de burgemeester van Utrecht bij dit recente incident de groepsaansprakelijkheid ingezet om de daders op te sporen?
Groepsaansprakelijkheid is een civielrechtelijk begrip. Artikel 166 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek maakt individuele leden van een groep hoofdelijk aansprakelijk voor schade die is geleden. Groepsaansprakelijkheid is geen middel om daders op te sporen en kon niet worden ingezet door de burgemeester, omdat jegens hem geen onrechtmatige daad was gepleegd. Bovendien ging het in dit geval om één dader, niet om een groep.
Heeft de burgemeester van Utrecht het slachtoffer bezocht en in de desbetreffende wijk een bijeenkomst georganiseerd?
De burgemeester van Utrecht heeft zowel telefonisch contact alsook een persoonlijk gesprek gehad met het slachtoffer.
Heeft de burgemeester van Utrecht de politie in de gelegenheid gesteld om speciale opsporingsfaciliteiten in te zetten, zoals een lokagent?
Het inzetten van bijzondere opsporingsmiddelen is voorbehouden aan de officier van justitie. Gezien de aard van de zaak was de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen niet nodig. Ook de inzet van een lokagent bleek niet nodig.
De berichten 'UNHCR: stuur geen Irakezen meer terug' en 'Nederland stuurt Iraakse vluchtelingen naar onveilige gebieden' |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van NOS Nieuws, waarin een UNHCR-vertegenwoordiger zich uitspreekt tegen het terugsturen van Iraakse vluchtelingen naar Irak?1,2en3
Ja.
Op grond waarvan komt u tot het oordeel dat de algemene veiligheidssituatie in Irak niet dusdanig is dat elke uitzetting naar dit land een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) tot gevolg heeft, nu het meest recente ambtsbericht over Irak dateert van januari 2010, terwijl sindsdien de (veiligheids)situatie is veranderd door het plaatsvinden van de verkiezingen en het ontbreken van een centrale regering?
Op 29 oktober 2010 is een nieuw algemeen ambtsbericht Irak verschenen dat de situatie in Irak beschrijft gedurende de periode van februari 2010 tot en met september 2010. Ik zie in dit ambtsbericht geen aanleiding om het bestaande beleid ten aanzien van Iraakse asielzoekers te wijzigen.
Uit de door het ministerie van Buitenlandse Zaken opgestelde en gepubliceerde algemene ambtsberichten over Irak blijkt dat de gewelds- en mensenrechtensituatie in Irak al vele jaren zorgwekkend is. Evenwel lieten deze ambtsberichten ook zien dat de veiligheidssituatie ten opzichte van 2006 en 2007 aanzienlijk is verbeterd. Het nieuwe ambtsbericht bevestigt deze vaststelling hoewel de verbeteringen zich niet in dezelfde mate doorzetten als in voorgaande jaren. Hoewel blijkens het ambtsbericht, meerdere bronnen over de afgelopen jaren, inclusief deze verslagperiode, een (licht) positieve ontwikkeling van de veiligheidssituatie waarnemen, wisselen op de korte termijn verslechteringen en verbeteringen elkaar af. Zo verslechterde de veiligheidssituatie in de weken na de verkiezingen van 7 maart 2010, maar was het geweldsniveau eind april weer ongeveer op het niveau van vóór 7 maart. Er kan dan ook niet in zijn algemeenheid voor de gehele verslagperiode worden gesproken van een verbetering of verslechtering van de veiligheidssituatie in Irak ten opzichte van voorgaande verslagperiodes.
Gelet op deze informatie ben ik van oordeel dat de veiligheidssituatie in Irak thans niet dusdanig is dat een Iraakse vreemdeling bij terugkeer naar Irak, louter door zijn aanwezigheid en ongeacht zijn persoonlijke omstandigheden, het risico loopt op een schending van artikel 3 EVRM. Uit de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) volgt dat het EHRM een zodanige benadering alleen zou volgen in de meest extreme gevallen van algemeen geweld (onder andere F.H. tegen Zweden van 20 januari 2009, nr. 32621/06). Op basis van de informatie in het ambtsbericht kan niet worden geconcludeerd dat in Irak sprake is van een extreme situatie van algemeen geweld in de zin van de jurisprudentie van het EHRM.
Op 22 oktober 2010 heeft Nederland, net als Zweden en het Verenigd Koninkrijk, een brief van het het EHRM ontvangen betreffende de gedwongen terugkeer naar Irak. Het EHRM wil, mede in het licht van het standpunt van de UNHCR, opnieuw de terugkeer naar Irak beoordelen. Het feit dat het EHRM een vraag heeft voorgelegd over de algemene situatie in Irak, wil nog niet zeggen dat de juridisch bindende uitspraak van het Hof in de zaak F.H. tegen Zweden aan juridische relevantie heeft ingeboet. Op verzoek van het EHRM heeft Nederland het EHRM op 29 oktober 2010 geïnformeerd over de terugkeer naar Irak. Deze informatie bestond primair uit het algemeen ambtsbericht over Irak van 29 oktober 2010. Ik ga ervan uit dat de door Nederland ingebrachte informatie voldoet aan de vraag van het EHRM om objectieve informatie over de algemene situatie in Irak en dat na beoordeling van deze informatie door het EHRM niet langer aanleiding zal bestaan om verzoeken tot «interim measures» van personen die terug dienen te keren naar Irak, in zijn algemeenheid toe te kennen.
Bent u met de UNHCR, die beschikt over recente informatie, van mening dat de situatie in Irak te onvoorspelbaar en te risicovol is om in te kunnen staan voor de veiligheid van Irakezen die gedwongen terugkeren naar Irak? Zo nee, op basis van welke recente informatie bent u een andere mening toegedaan en op welke wijze kunt u de veiligheid van Irakezen die gedwongen terugkeren naar Irak garanderen?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb uiteengezet, ben ik op basis van de informatie uit het recente ambtsbericht van oktober 2010 van oordeel dat de veiligheidssituatie in Irak, of in bepaalde regio’s van Irak, niet dusdanig is dat elke uitzetting een schending van artikel 3 EVRM zou opleveren.
Dit betekent niet dat de veiligheidssituatie geen enkele rol speelt bij de individuele beoordeling van de asielaanvragen van Iraakse asielzoekers. De individuele beoordeling laat onverlet dat de algemene situatie in Irak, die bekend is uit objectieve bronnen zoals de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken, steeds wordt meegenomen bij de individuele beoordeling van de asielaanvraag. Bovendien is de veiligheidssituatie in Irak nog steeds aanleiding om bij een aantal kwetsbare minderheidsgroepen, het individualiseringsvereiste te nuanceren bij de beoordeling van de asielaanvraag. Dit betekent dat Iraakse christenen, mandeeërs, yezidi’s, Palestijnen, joden, shabak en kaka’i, met op zichzelf beperkte individuele indicaties aannemelijk kunnen maken dat zij in aanmerking komen voor bescherming. Verder vraag ik bij de beoordeling van de asielaanvraag ook nog steeds extra aandacht voor bepaalde groepen waaronder bijvoorbeeld personen werkzaam in risicoberoepen.
Kunt u bevestigen dat momenteel de meerderheid van de EU-landen vluchtelingen uit Irak niet gedwongen doet terugkeren? Hoe wordt door andere EU-landen de veiligheidssituatie in Irak gekwalificeerd in het licht van artikel 3 van het EVRM?
Op 26 oktober 2010 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken mij een brief gestuurd waarin hij mij informeert over het beleid van Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Denemarken ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Irak. Deze brief is ook gepubliceerd op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Uit deze brief blijkt dat alle genoemde landen Irakezen gedwongen terugkeren naar Irak. In het verlengde van deze informatie is ook vernomen dat op 25 oktober 2010 een uitzetting naar Irak heeft plaatsgevonden vanuit het Verenigd Koninkrijk en op 27 oktober 2010 vanuit Zweden. Daarnaast blijkt dat van de genoemde landen, enkel België een vorm van categoriale bescherming toepast ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit bepaalde provincies en regio’s in Irak.
Bent u, mede naar aanleiding van bovengenoemde berichten en het verzoek van de UNHCR, bereid de gedwongen terugkeer van Iraakse vluchtelingen op te schorten totdat het nieuwe algemeen ambtsbericht in oktober wordt uitgebracht?
Ja.
Bent u bereid deze vragen binnen een termijn van een week te beantwoorden?
De mislukte concurrentie in de post en het bericht dat bankrekeningen geplunderd zijn na het stelen van post met bankgegevens |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht over plunderen van bankrekeningen na het stelen van post met bankgegevens?1
Ik heb naar aanleiding van deze berichtgeving navraag gedaan bij TNT Post. Zij hebben mij laten weten dat post aan rekeninghouders van enkele financiële instellingen is onderschept, waarna door de dader(s) – zich uitgevend voor de geadresseerden – om een vervangende pinpas/pincode werd gevraagd. In een aantal gevallen zouden deze frauduleuze aanvragen zijn gehonoreerd, en zijn vervangende passen en de bijbehorende nieuwe pincodes door de betreffende financiële instellingen verzonden. Deze post is opnieuw door de dader(s) onderschept, waarna bankrekeningen zijn geplunderd. Op welke wijze deze post is onderschept, is nog in onderzoek bij de politie en TNT Post.
Is het stelen van post eenvoudiger geworden na de berichten over kostenreducties die TNT doorvoert in verband met de concurrentie in de post, waardoor de postbezorging faalt en op sommige einddistributiepunten aanhangwagentjes op parkeerterreinen worden ingezet of zelfs zakken die onbeheerd in de publieke ruimte staan?2
De wijze waarop deze fraude heeft kunnen ontstaan is nog onduidelijk. Dit is nog in onderzoek bij de politie en TNT Post. Voordat conclusies kunnen worden getrokken, dienen de resultaten van het onderzoek van politie en TNT Post naar de fraude en de resultaten van het onderzoek van OPTA te worden afgewacht.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de kamervragen 2010Z13075 (van 17 september 2010) doet OPTA onderzoek naar het mogelijk door TNT Post niet zorgvuldig behandelen van de post (zoals het onbeheerd achterlaten van postzakken op steunpunten) in het kader van diens plicht ervoor te zorgen dat het briefgeheim niet wordt geschonden. Zoals vermeld in de beantwoording van de kamervragen 2010Z13437 (van 23 september 2010) heb ik OPTA gevraagd het aspect van mobiele depots mee te nemen in het onderzoek.
Het is aan OPTA om te bepalen in hoeverre deze berichtgeving relevant is voor diens onderzoek. Ik kan mij voorstellen dat de resultaten van het onderzoek van politie Amsterdam en TNT Post over de wijze waarop deze fraude heeft kunnen plaatsvinden van wezenlijk belang kunnen zijn voor de afweging van OPTA.
Kan de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) deze berichten betrekken bij het onderzoek naar de wijze waarop TNT haar verantwoordlijkheid voor het bewaren van het briefgeheim invult?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze berichten over het plunderen van bankrekeningen na het stelen van post met bankgegevens het zoveelste bewijs is dat de concurrentie in de postsector is mislukt, na de eerdere berichten over de onderbezetting bij TNT en het sjoemelen met post door de leiding, de falende postbezorging, de verhoging van de prijs van de postzegel, werknemers die te maken krijgen met intimidatie op de werkvloer, 15 000 mensen die hun baan dreigen te verliezen en postwerkers die niet eens het minimumloon krijgen?
Nee, die mening deel ik niet. Het ontvreemden van poststukken kwam (helaas) ook vóór de datum van volledige opening van de postmarkt voor.
De reconstructie van de Schipholbrand |
|
Tofik Dibi (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat personeel van het cellencomplex op Schiphol Oost enkele weken voor de dramatische Schipholbrand van 25 op 26 oktober 2005 de directie al had gewaarschuwd voor een gebrek aan leiding en onervaren collega’s, waardoor ten tijde van de brand fout op fout gestapeld werd?1
Ja.
Wat is er destijds precies gebeurd met deze personeelsenquête, waarin de werknemers meer aandacht vroegen voor het gebrek aan leiding op de werkvloer, onervaren collega’s en gebrekkige aandacht voor de brandveiligheid in het complex?
Door de brand in nacht van 26 en 27 oktober 2005, is door het vanaf dat moment sluiten van het complex, geen vervolg gegeven aan de actie- en verbeterpunten die naar voren kwamen uit de personeelsenquête. Zie ook mijn recente antwoorden op de kamervragen van de leden Gesthuizen en Jansen (beiden SP) van uw Kamer over het onervaren personeel bij de Schipholbrand en de brandveiligheidsmaatregelen in justitiële inrichtingen (kenmerk 2010Z15133).
Heeft de Onderzoeksraad voor de Veiligheid, die uiteindelijk constateerde dat er geen of minders slachtoffers waren gevallen als de brandveiligheid van het complex de aandacht had gekregen van de betrokken instanties, kennis kunnen nemen van de personeelsenquête waarin deze waarschuwingen zijn verzameld?
De Rijksrecherche en de Onderzoeksraad voor de Veiligheid hebben alle relevante stukken ontvangen die betrekking hebben op het dossier Schipholbrand, ook de personeelsenquête.
In hoeverre is de uitvoeringspraktijk op dit punt verbeterd ten opzichte van de praktijk vóór de Schipholbrand? Welke maatregelen stelt u zich voor om signalen vanuit de medewerkers van vergelijkbare overheidsorganisaties snel en serieus te beoordelen en indien nodig te verwerken in de uitvoeringspraktijk?
DJI heeft ter verbetering van de uitvoeringspraktijk in alle rijksinrichtingen een digitale Risico- Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) ingevoerd. De particuliere instellingen hebben hun eigen RI&E. Door middel van een dergelijke checklist wordt inzicht verkregen in de veiligheid en gezondheidsrisico’s van de medewerkers. De uitkomsten van de checklist worden getoetst door een externe gecertificeerde deskundige van de Arbodienstverlener.
Daarnaast vindt, als onderdeel van de Risico- Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E), om de drie jaar een medewerkerstevredenheidsonderzoek plaats. Ook kan een inrichting of een dienst zelf een soortgelijk onderzoek laten verrichten. Deze instrumenten acht ik een goed middel om signalen vanuit medewerkers van DJI te ontvangen. Ook bij andere vergelijkbare overheidsorganisaties worden onder medewerkers enquêtes gehouden. Hiermee is ook bij deze uitvoeringsorganisaties goed zicht op de uitvoeringspraktijk en worden signalen van het personeel serieus genomen.
Holland Casino als staatsdeelneming |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Top Holland Casino wilde niet minder, maar meer verdienen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de rechtvaardiging van Holland Casino (HC) als monopolist van tafelspelen en als staatsdeelneming geheel gelegen is in het nastreven van de publieke doelen, te weten het beschermen van de consument, het voorkomen van kansspelverslaving en het tegengaan van criminaliteit en illegaliteit? Zo ja, betekent de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Commissarissen van HC dat het bedrijf met een aandeel van 20% «van de relevante kansspelmarkt» één van de spelers op een relevante markt voor kansspelen is, dan niet dat voor het bereiken van die publieke doelen de marktpartijen buiten HC belangrijker zijn? Zo nee, waarom niet?
In de Wet op de kansspelen (Wok) is voor speelcasino’s, gelet op de genoemde publieke belangen en het daarmee verbonden beschermingsniveau, een éénvergunningstelsel (monopolie) opgenomen voor speelcasino’s. De (enige) vergunning voor het organiseren van speelcasino’s is voor onbepaalde duur verleend aan Holland Casino. Op grond van haar vergunning biedt Holland Casino gelegenheid tot deelname aan tafelspelen en kansspelautomaten. De kansspelmarkt waarop Holland Casino opereert is dus die van tafelspelen en van kansspelautomaten. Wat betreft tafelspelen is Holland Casino de enige aanbieder in Nederland en ondervindt het geen concurrentie. Kansspelautomaten staan opgesteld bij Holland Casino, in speelhallen en in horecagelegenheden. Er is sprake van enige concurrentie tussen de kansspelautomaten bij Holland Casino en die in speelhallen. Van volledige concurrentie is echter geen sprake omdat de kansspelautomaten bij Holland Casino en in speelhallen elk een eigen doelgroep en eigen regime kennen.
Op grond van het bovenstaande meen ik dat Holland Casino op de door de voorzitter van de Raad van Commissarissen aangehaalde «bredere relevante kansspelmarkt» slechts in beperkte mate concurrentie ondervindt. De stelling van de voorzitter dat het bedrijf een aandeel van 20% op de relevante kansspelmarkt inneemt, onderschrijf ik dan ook niet. De Europeesrechtelijke houdbaarheid van het wettelijke monopolie voor speelcasino’s staat daarom niet onder druk.
Niettemin onderken ik dat Holland Casino in haar bedrijfsvoering, naast de genoemde beperkte concurrentie op de relevante kansspelmarkt, ook concurrentie ondervindt van andere vormen van entertainment.
Ik zal de Kamer overigens binnenkort een brief sturen over mijn beleidsvoornemens met betrekking tot het kansspelbeleid. Hierin zal ik ook ingaan op het regime voor speelcasino’s.
Deelt u de mening dat een restrictief nationaal kansspelbeleid met een monopolistische aanbieder onder druk zal komen te staan van Europese mededingingsregels als die monopolistische aanbieder in feite niet meer dan één van de marktpartijen is? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot de mening van de voorzitter van de Raad van Commissarissen van HC waaruit blijkt dat hij HC als één van de spelers op een bredere relevante kansspelmarkt ziet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kan de Staat bij het aanstellen van commissarissen het belang van publieke doelen van HC daarbij laten doorklinken? Kunt u in het aanstellingbeleid het belang van een legaal, betrouwbaar en goed te controleren aanbod van casinospelen de prioriteit benadrukken? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Volgens artikel 3, derde lid, van de Beschikking casinospelen 1996 benoemt de Minister van Financiën de leden van de raad van commissarissen, nadat hij daarover overleg heeft gevoerd met de Minister van Veiligheid en Justitie. Benoemingen van commissarissen vinden plaats in overeenstemming met de profielschets voor de raad van commissarissen van Holland Casino. Dergelijke profielschetsen voor bestuurders van staatsdeelnemingen worden besproken met de Minister of de Staatssecretaris van Financiën. In de profielschets voor Holland Casino is onder andere vermeld dat van Holland Casino weliswaar een bedrijfsmatige aanpak wordt verwacht, maar dat deze moet passen binnen de (in vraag 2 genoemde) doelstellingen van het kansspelbeleid. Voorts benadrukt de profielschets dat het aanbod van casinospelen via één vergunning bedoeld is om te voorzien in een legaal en goed gecontroleerd speelaanbod voor spelers en potentiële casinobezoekers.
De inperking van het advocatengeheim |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Is het bericht waar dat u gesprekken voert met de Nederlandse Orde van Advocaten om de wettelijke geheimhoudingsplicht van advocaten te beperken?1 Heeft u daadwerkelijk voorgesteld om uw departementale Bureau Financieel Toezicht (BFT) toe te staan om advocatendossiers te onderzoeken in geval hun cliënten verdacht worden van witwassen, fraude of andere criminele activiteiten?
Het doel van de gesprekken met de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de Orde) is niet de inperking van de geheimhoudingsplicht, maar het komen tot een, aan de eisen van de huidige tijd beantwoordend stelsel van toezicht op advocaten, dat zich kenmerkt door volledigheid, transparantie, onafhankelijkheid en effectiviteit. In het kader van deze gesprekken wordt vanzelfsprekend ook gesproken over de bevoegdheden die een toezichthouder zal moeten hebben om zijn taak goed te kunnen uitoefenen.
Er zijn nog geen definitieve besluiten genomen over de nieuwe inrichting van het toezicht. In de brief van de toenmalige Minister van Justitie van 5 maart 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VI, nr. 87) zijn verschillende uitgangspunten genoemd waarlangs het nieuwe toezicht vormgegeven dient te worden.
Voor het tweede deel van vraag 1 verwijs ik voorts naar het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat BFT weliswaar onderdeel is van uw departement, maar de facto een onderdeel van het Openbaar Ministerie vormt? Deelt u de mening dat dit een onduldbare inbreuk zou opleveren in de procespositie van verdachten?
Nee, het BFT is een zelfstandig bestuursorgaan waarvan de positie is geregeld in de Wet op het notarisambt. Het is een toezichthoudend orgaan met zelfstandige wettelijke taken en bevoegdheden. Het maakt derhalve geen onderdeel uit van het ministerie van Veiligheid en Justitie of enig ander ministerie. Het BFT maakt ook geen deel uit van het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat uw voorstel een inbreuk vormt op het door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) toegekende recht op vertrouwelijke omgang met een advocaat? Zo ja, voldoet uw voorstel naar huidige wet- en regelgeving aan de door het EVRM geformuleerde rechtswaarborgen voor het recht op rechtsbijstand? Kunt u precies aangeven hoe dit voorstel zich tot de bepalingen en de jurisprudentie van het EVRM en het EHRM verhoudt?
Van een voorstel als in de vragen wordt genoemd is geen sprake. Zie hieromtrent het antwoord op de vragen 1 en 6. Bij deze besluitvorming wordt vanzelfsprekend ook de vereiste conformiteit aan het EVRM in ogenschouw genomen.
Waaruit blijkt precies dat advocaten te weinig doen om witwassen tegen te gaan? Waaruit bestaan precies de aanwijzingen dat verdachten van financieel-economische criminaliteit delicten begaan door tussenkomst van advocaten?
Wettelijk geregelde juridische beroepen kunnen kwetsbaar zijn om te worden misbruikt voor criminele doeleinden van financieel-economische aard. In oktober 2008 concludeerde de parlementaire werkgroep die zich bezighield met het onderwerp verwevenheid tussen onderwereld en bovenwereld dat het risico bestaat dat de advocatuur betrokken wordt bij criminele activiteiten.2 Ook internationaal wordt op deze risico’s gewezen.3 In welke mate dit gebeurt, is niet bekend. Wel is bekend dat advocaten weinig ongebruikelijke of verdachte transacties melden.4
Hoeveel advocaten zijn het afgelopen jaar actief als raadsman betrokken geweest bij financieel-economische delicten? Hoeveel advocaten hebben zich daadwerkelijk zelf ingelaten met financieel-economische delicten? Op welke wijze zou deze betrokkenheid uit de dossierstukken van advocaten kunnen blijken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid af te zien van invoering van deze voorgestelde bevoegdheid en in goed onderling overleg te onderzoeken op welke wijze betrokkenheid van advocaten bij delicten bestreden kan worden, zonder dat essentiële rechtswaarborgen in de strafrechtspleging geschonden hoeven te worden?
Zie antwoord vraag 1.
Het onervaren personeel bij de Schipholbrand en de brandveiligheidsmaatregelen en justitiële inrichtingen |
|
Paulus Jansen , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Is het waar dat de directie van het cellencomplex op Schiphol-Oost in de weken voorafgaand aan de Schipholbrand herhaaldelijk is gewaarschuwd voor de onervarenheid van de collega’s en het gebrek aan leiding op de werkvloer?1 Is hier naar uw mening adequaat op gereageerd?
Door het personeel is destijds bij de directie van het Detentiecentrum Schiphol-Oost aandacht gevraagd voor een betere communicatie tussen personeel en leidinggevenden en het krijgen van duidelijke werkinstructies. Op 1 september 2005 is daarom door de locatiedirecteur besloten dat er onder alle medewerkers een tevredenheidsonderzoek in de vorm van een enquête zou worden gehouden. In de periode tussen 1 september 2005 en 11 oktober 2005 is de enquête gehouden. De volgende stap zou het opstellen van een plan van aanpak zijn met actie- dan wel verbeterpunten. Door de brand in de nacht van 26 op 27 oktober 2005 heeft de directie, door het op dat moment sluiten van het complex, hieraan geen gevolg kunnen gegeven.
Naar aanleiding van de meldingen aan de Technische Dienst hebben herstelwerkzaamheden plaatsgevonden.
Wat is er gebeurd met de enquête die is gehouden onder het personeel enkele weken voor de brand, waarin werknemers invulden dat ze meer aandacht voor de brandveiligheid in het cellencomplex en minder onervaren collega’s wilden? Wat is er gebeurd met de tientallen meldingen bij de technische dienst in de maanden voor de brand over ondermeer verbrande rookmelders en kapotte celdeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de opmerking van oud-gevangenisdirecteur van de penitentiaire inrichting Zuyderbosch dat de Schipholbrand niets te maken had met het gebouw, maar vooral met de onervarenheid en ongeoefendheid van het personeel, en dat de echte oorzaak van de catastrofale gevolgen van de brand was dat de goedkope uitzendkrachten geen idee hadden hoe ze moesten optreden?2
De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft zijn conclusies ten aanzien van het ontstaan en verloop van de Schipholbrand beschreven in het rapport «Brand cellencomplex Schiphol-Oost»3. Deze conclusies zijn door het toenmalige kabinet onderschreven4. De opmerkingen van de oud-gevangenisdirecteur van de penitentiaire inrichting Zuyderbosch geven mij geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Is het waar dat het personeel dat ten tijde van de Schipholbrand aan het werk was goedkoper tijdelijk personeel was, voornamelijk jonge en onervaren uitzendkrachten? In hoeverre was dit personeel getraind om te gaan met moeilijke situaties, en hoe vaak hadden de mensen die op het fatale moment op de werkvloer stonden brandoefeningen meegemaakt?
In de nacht van de brand van 26 op 27 oktober 2005 waren in totaal zestien personen werkzaam op het cellencomplex Schiphol-Oost: zeven bewaarders uit de DJI-pool, twee medewerkers van het bedrijf Securicor, zes medewerkers van de KMar en één medewerker van de medische dienst van het cellencomplex. De Onderzoeksraad van Veiligheid concludeerde in zijn rapport dat de bewaarders die betrokken waren bij de brand, hoewel ze allen een korte BHV-opleiding hadden gehad, onvoldoende waren geïnstrueerd, opgeleid en geoefend. Zij hadden nog nooit deelgenomen aan een brandoefening op het cellencomplex Schiphol-Oost.
Wat is uw mening over het feit dat er nog steeds onervaren en ongeoefend personeel werkzaam is in het gevangeniswezen, vooral onder de Directie Bijzondere Voorzieningen waar vreemdelingendetentie onder valt? Welke risico’s brengt dit volgens u met zich mee? Vindt u het verstandig om de vreemdelingen in detentie zo goedkoop mogelijk te willen bewaken?
Er is geen onervaren en ongeoefend personeel werkzaam bij DJI. Zoals ook in de voortgangsrapportages over het actieprogramma brandveiligheid is beschreven, volgt al het executief personeel een BHV-opleiding. Tevens vinden er in elke penitentiaire inrichting jaarlijks brandoefeningen plaats5.
Overigens merk ik op dat DJI niet zozeer gebruik maakt van de inhuur van beveiligingspersoneel om de vreemdelingen in detentie zo goedkoop mogelijk te willen bewaken, maar om een grote mate van flexibiliteit te waarborgen. DJI kan door de inzet van extern personeel inspelen op fluctuaties in het aanbod van gedetineerden en vreemdelingen. Voor extern personeel gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor eigen personeel.
Wat is uw reactie op de opmerking van voornoemde oud- gevangenisdirecteur dat de brandveiligheidsmaatregelen na de Schipholbrand draconisch zijn geweest en dat er sprake was van «paniekvoetbal», met tegengestelde eisen van brandweer en gemeenten, ook afhankelijk van de regio?2
De penitentiaire inrichtingen dienen zich te houden aan de eisen die de brandweer stelt. In het verleden werd DJI soms geconfronteerd met regionaal uiteenlopende eisen van de brandweer. Dit betekent niet dat de brandveiligheidsmaatregelen als zodanig niet noodzakelijk waren. Inmiddels heeft DJI zeer frequent overleg met vertegenwoordigers van de brandweer om deze verschillende eisen regionaal en landelijk meer éénduidig in te vullen.
Is het waar dat er in totaal € 450 miljoen is geïnvesteerd in brandveiligheidsmaatregelen? Zo nee, hoeveel dan wel? Wat is nu de stand van zaken ten aanzien van al deze brandveiligheidsmaatregelen en het verbeterprogramma?
Per saldo is voor de (brand-)veiligheid binnen de kaders van DJI een oplopend bedrag naar vanaf 2012 structureel circa € 140 mln. beschikbaar. Deze middelen zijn afgestemd op de capacitaire productietaakstelling als opgenomen in de ontwerpbegroting 2011. In dit bedrag zijn de eerder geraamde investeringskosten in rijks- en particuliere gebouwen van ca. € 400 mln. vertaald in structurele gebruiksvergoedingen RGD, respectievelijk kapitaallasten. Het genoemde bedrag is met name geïnvesteerd op twee terreinen. Enerzijds de bouwkundige aanpassingen, onder de verantwoordelijkheid van de RGD uitgevoerd, anderszijds investeren in (BHV) opleidingen en oefeningen van al het executief DJI personeel. Het bouwkundig traject loopt door tot 2011.
De RGD is met de resterende ruimten van inrichtingen, waaronder kantoorruimten, doende om de gebouwen aan te passen aan het daartoe vereiste bouwregelgevingsniveau. Het BHV verbetertraject is eind 2010 afgerond. Met het inrichten van de BHV organisatie maakt DJI de slag om de BHV in te richten gebaseerd op de specifieke gebouwelijke situatie van een inrichting en op maat personeel BHV op te leiden. Tevens is er veel aandacht voor het beheer en borgen van calamiteitenplannen6. Tegelijkertijd moet wel worden geconstateerd dat de brandveiligheidsmaatregelen substantieel zwaar drukken op de begroting van DJI.
Hoeveel is er sinds de Schipholbrand geïnvesteerd in het beter opleiden en trainen van personeel, ook voor wat betreft brandoefeningen? Heeft tegenwoordig iedere medewerker die op de werkvloer staat zowel in het gevangeniswezen als in vreemdelingendetentie geoefend met brandsimulaties? Is het belang van deze oefeningen naar uw mening voldoende doorgedrongen tot alle mensen die hier werkzaam zijn?
In de jaren 2007 tot en met 2010 is in totaal € 28,9 mln. besteed aan BHV opleidingen.
Er wordt DJI-breed aandacht besteed aan oefeningen, waaronder BHV oefeningen. Iedere inrichting stelt jaarlijks een oefenkalender op, waarin eveneens oefeningen met externe partners als de lokale brandweer zijn ingepland. Van de noodzaak tot oefenen zijn de medewerkers en het management meer dan voldoende doordrongen.
Hoeveel medewerkers zijn er nu in totaal in dienst bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Hoeveel daarvan zijn extern ingehuurd als uitzendkracht of in het kader van een overeenkomst met een particulier beveiligingsbedrijf?
Eind september 2010 had DJI 17 478 medewerkers (16 563 FTE) in dienst. Binnen DJI wordt geen aparte registratie bijgehouden van het aantal ingehuurde externen. De beheersing van de inzet van externen loopt via de financiële verantwoording.
Wel wordt vanwege de grote fluctuaties in de sector en de noodzaak daarop snel en flexibel te kunnen reageren het aantal extern ingehuurde personeelsleden bij de Directie Bijzondere Voorzieningen bijgehouden. Bij deze directie waren ultimo september 2010 ongeveer 1 820 FTE werkzaam. Hiervan was 880 FTE DJI-personeel en 869 FTE aan personeel van het bedrijf Group 4 Securicor. Daarnaast wordt verpleegkundige zorg en de inzet van huisartsen ingehuurd.
Hoeveel medewerkers zijn er nu in totaal in dienst bij de Directie Bijzondere Voorzieningen? Hoeveel daarvan zijn extern ingehuurd, als uitzendkracht of in het kader van een overeenkomst met een particulier beveiligingsbedrijf?
Zie antwoord vraag 9.
Stijgt het aantal externen, zowel als uitzendkracht of als medewerker van een beveiligingsbedrijf, dat werkzaam is in een van de justitiële inrichtingen nog steeds? Zo ja, waarom? Zo nee, is een stijging in de komende jaren voorzien?
De DJI probeert op een flexibele manier in te spelen op fluctuaties in het aanbod van gedetineerden en vreemdelingen. In dat kader maakt de DJI gebruik van de inhuur van beveiligingspersoneel en wordt gewerkt aan maatregelen die de inzetbaarheid van eigen personeel vergroten. Hiermee wordt tevens voorkomen dat personeel wordt geworven, dat vervolgens weer zou moeten afvloeien.
De inhuur van extern personeel kent al vanaf 2008 een dalende trend en komt voor 2010 ruim onder de norm die begin 2010 binnen Justitie gesteld is. In mei 2010 is door uw Kamer de motie Roemer aangenomen, waarin de norm extra wordt aangescherpt. De verwachting is dat DJI voor 2010 en later onder deze aangescherpte norm zal blijven7. Dit is ook in overeenstemming met de algemene doelstelling van de regering op dit terrein.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Justitiebegroting? Zo nee, bent u bereid in ieder geval de vragen 9 tot en met 12 te beantwoorden voor de behandeling van de Justitiebegroting?
Tot mijn spijt is dit niet mogelijk gebleken, maar uiteraard kan ook in het algemeen overleg met uw Kamer op 8 december aanstaande aandacht worden besteed aan deze materie.